VADERLANDSCH WOORDENBOEK XXII. DEEL,   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; 80R.SPK.0NKLYK VERZAMELD •door JACOBUS KOK, TWEE-EN TWINTIGSTE DEEL. K — M. _ met kaarten, plaaten cu pouk.traitten. te AM S T E L ü AM, bij JOHANNES ALLAU, 31 O C C X c.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK, LAAi t X-^aan, (nikolaas van der) een Haarlemsch Burger, ijverig voorftander van den Staatsgezinden Aanhang, geduurende da Spaanfché beroerten, althans van de belangen van Prinfe wilLem den i, naardien hij, op last zijner Doorluchtigheid, in den Jaare 1572, bij eene buitengevvoone verftelling der Wet, tot Burgemeester wierdt verkoozen. Men benoemde hem, in dien hachelijken tijd, tot dien gewigtigen post, dewijl de hieesten, die thans op 't Kusfen zaten, geoordeeld wierden, tot handeling met Spanje geneigd te zijn. Een blijk van vertrouwen op zijne kunde en eerlijkheid vertoonden, twee jaaïen laater, 's Lands Staaten, door hem, nevens eenige andere Staatsleden, te benoemen tot het opftellen van eene nieuwe Ordonnantie op de Regeering van Holland en Zeeland. Het Ontwerp vondt goedkeuring ter Staatsvergaderinge, en ook bij zijne Doorluchtigheid. Nog in 't zelfde jaar verkoos hem de Prins onder de achttien Leden van den Landraad, welke kort daar naa wierdt opgericht. Een gewigtigen'dienst betoonde van der laan, in den Jaare 1582, aan Enkhuizen, toen hij, zitting hebbende, van wegen zijne Stad, ter hooge Staatsvergaderinge van Holland, hielp te wege brengen, dat ee» verraaderlijke toeleg, op die Stad gemunt, te leur liep. Zie Refolutien van Holland en bor. Laar, (pif.ter van) bijgenaamd bamboots, gebooren in het Dorp Laaren, in Gooiland, in of omtrent het Jaar 1613. Zijn vroegtijdig fchrijven en tekenen met krijt en houtskool, toen hij nog een kind was, diende ten voorbode van 't geen XXII. deel. A, Jjjj  t LAAR. (PIETER van} hij 't eenigen dage zou worden. Zijne Ouders, bot vierende aan 's Kinds heertellende neigingc, deeden hem in de Schilderkunst onderwijzen. Trek na hooger vorderingen , dan. hij meende hier te Lande te zullen bereiken, deedt hem- al vroeg de reize na Frankrijk aauneemen, en, naa eenig vertoevens, van daar na Rome. Hier gaf men hem den bijnaam van Bamlootzio , zulk eenen betekenende , die op het maaken van grappen, zonderlinge lichaarasbuigingen en kwinkflagen is afgericht. Zo wel door zijne lichaamsgeftalte als vernuftigen Geest, was hij daar toe bijzonderlijk gefchikt. Het enkel aaafchouwen van zijnen perfoon deedt ftraks iemand lachen. Zijn Onderlijf was driemaal' langer dan zijn Bovenlijf. Hij hadt een korten Borst, met het hoofd tusfcben de fchouders gedooken , en bijkans geenen Hals. Onder de verfcheideu ftaaleu van van laars poetzemnakerijen, verhaalt sandrart het volgende. Zijn bovenlijf wist hij, door zamentrekking, nog korter te maaken, dan het van natuure was. Ouder het danzen, waarin hij zeer vlug en vaardig was , vertoonde hij dikmaals de geftalte van een enkel menfchelijk Onderlijf, met een hoofd daar op geplaatst. Op zekeren tijd , nevens sainjdrart en andere Kunfrenaars, te Tivoli zich verlustigd' hebbende, verliet hij heimelijk het gezelfchap, fteeg te paerd, en de Poort van Rome genaderd zijnde, zette hij zich in elkander, haalde het pacrdedek over hoofd en bult, en reedt alzo fpoorflags na binnen. Zijne vrienden, niet weetende waar hij beland ware, naa hem ann de Poort gekoomen, vraagdefl aan den Sc'nildwngt om eenig narigr. Doch deeze gaf ten antwoord, geen man te paerd, maar wel het paerd van vitarino, te hebben zien na binnen rijden, alleen met een bedekt valies daar op, en hangende aan wederzijden een paar Laarzen. Door deeze en foortgelijke vermommingen deedt hij dikmaals zijne medgezelien hartlijk lachen. Op fterk aanhouden zijner Ouderen en Vrienden keerde va» laar, in den Jaare 1639, na 'c Vaderland te rug. Hij zette zich met der woon neder te Haarlem, daar zijn broeder Schoolmeester was. Hier fchilderde hij verfcheiden litukken; die naaderhand voor een hoogen prijs verkogt wierden. Veeltijds fchilderde hij Struikrooverijen en Italiaanfche Pleifterplaatzen. Verfcheide van deeze zijn zeden in print gebragt, onder andere esne  LAAREN, LABADIE. (JAN) * Éene ftruikrooverij in eenen Rots, en de zo genaamde Kalkoven. Van wegen zijne mismaakte lichaamsgeftalte, was hi) Veel gekweld niet een benaauwden Borst; de kwaal verergerde op zijn zestigfte jaar. Hier toe fioeg weerzin in liet oeffenen der kunst, gevolgd van zwaarmoedigheid; door den tijd fiam deeze zodanig de overhand, dat zij hem des lëevens zat deedt worden, en het wanhoopig beduit neemen, om daar' aan een einde te maaken, door zich zeiven te verdrinken irt eene waterput. Zie houbraken en sandrart. Laarèn, een Dorp in Cooilaifd, ongeveer anderhalf nuf gaans Zuidwaarts van Kaarden. Doorgaans houdt men het voor *t oudïte Dorp van 't gantfche Gewest. Deszelfs legging is zeer vermaaklijk, uit hoofde van het geboomte en de omliggende hoogten, allen bekwaam tot Bouwlanden. In den Zomer- en Oogsttijd verfchaffen deeze bekoorlijke gezigten. Meri berekent het getal der Huizen op ongeveer honderdvijftig,; Dè' Kerk, met een achtkantigen Toren in den Gothifchen fmaakjj is een oud gebouw.- De Predikant van 't nabuurig Blarikum neemt ook hier den dienst waar. Eertijds ftondt de Kerk op* ee^i plek gronds, een weinig ten Westen van het Dorp* ïré den kant van Hilvarfum. Zints de Spaanfche beroerten wierdt dezelve aldaar afgebroken. Nog heden draagt de bedoelde' grond den naam van Laarder Kerkhof'; het beftaat uit een! vierkant Pleintje, op eenen heuvel van een aarden Borstweer ring omringd. Volgens de meening der Roomschgezinden^ zouden eertijds hier veele Wonderwerken verrigt zijn. Naar mij berigt wordt, zouden nog verfcheiden dier Gezinte aldaar begraaven worden. LABADiE, (jan) een zonderling mengelmoes van GodsvrngE en Dweeperije, wierdt gebooren, op den dertienden Februarij des jaars 1610, in Frankrijk j te Bourg s in Guijenne. Volgens zommigen was zijn Vader Edelman van 'sKonings Kamer en Gouverneur dier Stad* Op zijn zesde of zevende jaar, zondt hem zijn Vader in het Kollegie der Jefuiten te Bourdsaux. Hier oeffende hij zich, eenigen tijd, in de Wijsbefh 2 jteerte,-  4 LABADIE. (JAN) geerte, doch paarde daar nevens de befchouwende kennis van de Godgeleerdheid. Dit wekte der heerfchende neiginge, welke zich al vroeg in hem openbaarde, in de hand, om door het Land te gaan prediken. Hij deedt het, nog eer hij de gewijde Orde hadt aangenomen, in welke hij, naa verloop van tijd, wierdt toegelaaten. Als Lid vertoefde labadie onder het Geiiootfchap der Jefuiten, tot in den Jaare 1639; toen verliet hij dezelve, om zijne aanhoudende lichaamszwakheid, uit zijne ftrenge leevenswyze ontdaan; hoewel anderen meenen dat by daar uit verdreeven wierdt om zijne vreemde leerbegrippen. Naa zijn vertrek uit de Orde, uit welke oorzaaken dan ook ontitaan, begaf hij zich na Parijs. Veeier toejuiching won hij aldaar, door zijn ijverig prediken, onder andere die van den Generaal van het Oratorie, en van den Bisfchop van Amiens. Ten blijke van goedkeuringe boodt hem de Kerkvoogd het Kanunnikampt in zijne Hoofdkerk aan. Spoedig omhelsde hij deeze aanbieding, en vertrok voorts van Parijs; 't welk hij te eerder verliet, alzo hem eenige onaangenaamheden dreigden, van wegen zijne begrippen aangaande de leere der Voorbefchikkinge, Genade, Boete en eenige anderen. Te Amiens aanvaardde hij den post van Beltuurder der Geweetens. Meermaalen heeft men opgemerkt, dat eene ijverige devotie, of overdreevene Godsvrugt, het gemoed vertederende, zomtijds niet zuiver is van vleescbgezinde aandoeningen. Bij labadie fehijnt dit te hebben plaats gehad. Men verhaalt althans , dat hij, om eenen Minnehandel, in welken hij, in eeh Vrouwenklooster, was ingewikkeld, genoodzaakt wierdt, Amiens te verlaaten. Naa eenigen tijd vertoevens in Port - Royaal, begaf hij zich na Touloufe. Hier gaf hem de Aardsbisfchop, waarfehijnlijk van zijnen aart onkundig, het beduur over een Nonnen-Klooster. Hier leerde hij aan de Zusters, dat men twee- of driemaaien ter weeke, zich den Staat der Onfchuld moest herinneren.' Ten dien einde (wij volgen 't berigt van geloofwaardige Schrijvers) deedt hij de Nonnen zich naakt uit kleeden, en predikte voor haar in deezen ftaat, met gedootene deuren. Een zijner voornaamfte beginzelen van Devotie was, dat men . • . . . zjcn  LABADIE. (JAN) 5 zich niet moest ontrusten over de beweegingen des Lichaams, mids men 's morgens zijne eerfte gedagten tot God wendde. Meenig minnehandel was het gevolg deezer Vleeschgezinde Leere. De Zusters, die weerftand booden aan 'sMans aanilagen, ondergingen de beftraffingen van labadie, onder voorvvendzel dat haare harten nog niet genoeg vergeestlijkt waren. Andere, daarentegen, vonden finaak in deeze foort van Geweetensbeihiur. De Bisfchop daar van de lucht gekreegen hebbende, en met reden bedugt voor kwaade gevolgen, ve;deelde de verdagte Nonnen: waar op labadie de vlugt nam. Thans vervoegde hij zich in eene Heremitagie vjn Karmeliten te Graville. Zijne voorgewende heiligheid deedt hem ook hier een ingewikkeld vertrouwen vinden. Aan de buitenfpoorfafte dweeperijen vierde hij den teugel. Men noemde hem den heiligen Failer, en verbeeldde zich groote dingen van de mededeelinge van den H. Geest, welke de eenvoudige misleide Kluizenaars waanden in de magt van labadie te ftaan. Doch ook hier was zijn Geestlijk Rijk van korten duur. Op de aannadering des Bisfchops van Bazas, met eenige gewapende manfehap, om hem te vatten, moest hij zijn verblijf verlaaten, en elders eene fchuilplaats zoeken. Wnnhoopig om deeze onder de aanhangers der Roomfche Kerke te vinden, zogt hij thans zijn heul bij de Onroomfchen. De Graaf de travas, een Fransch Edelman van den Hervormden Godsdienst, ontving hem met opene armen; hij waande dat een perfjon, die een Jefuit en Devotaris .was geweest, een fteun zijner Kerke zijn zoude. Zonder behoorlijk onderzoek omtrent labadies voorgaand gedrag, nam hem de Gemeente van Muntauban voor haaren Leeraar aan. Hoewel hij, bij de verflandigen, wel haa't in 't oog liep, won hij het vertrouwen van veelen onder de Vrouwelijke kunne. Om de zo genaamde Geestlijkheid en 't gemoedelijk bidden in de Hervormde Kerk in te voeren, gaf hij drie kleine boekjes in 't licht, om de voortreffelijkheid daar van te betoogen. Van zijne onkuifche en vleeschgezinde Devotie gaf labadie hier een nieuw bewijs. De Heer bayle fpreekt 'er twijfelagtig van; doch de Heer basnage verzekert het geval, van den perfoon, welken het onmiddelijk wedervoer, meer dan eens te hebA 3 ben  6 LABADIE. (JAN) ben hooren yerhaalen. Volgens de berigten zou 't ergerlijk be? drijf z-ich aldus hebben toegedraagen. Onder andere hadt om Gevveetensbeltuur en hulp in Godsdienftige werkzaamheden van labadie verzogt MejufFrouwe de calonges. Naa eenige voorafgaande beftuuringen tot een Geestlijk leeven, welk hij deedt beftaan in inwendige opgetogenheid en volkomene aftrekking van zinnelijke voorwerpen , prees hij der Jonkvrouwe een bepaald onderwerp ter overdenkinge aan, en beval haar, eenige uuren lang, daar op alle haare aandagt te vestigen. Opgewonden zijnde tot den hoogden top van verrukkende opgetogenheid , nadert labadie Mejonkvrouw de calonges , en fteekt zijne hand in haaren boezem. Vol van ergernisfe over zulk een vuii bedrijf, ftoot zij hem niet veel drifts van zich, en maakt aanttal om hem deswegen te beftraffen. De geile 1abad1e, zonder van gelaat of houding te verzetten, fpral$ haar in deezervoege aan, met een fchijnheiligen toon en houding; „ Ik zie wel, mijne Dogter, dat gij nog verre af zijt „ v&n de Volmaaktheid. Erken nederig uwe zwakheid, en „ bid God om vergiffenis, dat gij zo weinig aandagtig ge„ woest zijt op de Verborgenheden, welke gij moest .over„ denken. Zo gij daar aan de noodige aandagt hadt bedeed, „ zpudt gij gevoeld noch gemerkt hebben, wat aan uwe kee„ le gefchiedde.. Maar gij waart zo weinig afgetrokken van de zintuigen, zo weinig" (mijne pen weigert bijkans het ©verfchrijven der Lastertaale) ,, »o weinig van de Godheid „ doordrongen, dat het geen oogenblik leedt, of gij bemerk„ te dat ik u aanraakte. Ik wilde eene proeve neemen, of \, uwe vuurigheid in het Gebed u boven de doffe verhefte, „ en u vereenigde met het Opperde Weezen, de leevende „ bron der Onfterflijkheid en der Geesulijkheid; en ik zie met ,, veele fmarte, dat uwe vorderingen zeer gering zijn; gij ., kruip: nog langs de aarde. Laat dit u befchaamd maaken, „ mijne Dogter, en u aanfpooren ora de heiüge pligten van „ het gemoedelijk bidden beter te betragten." Nog meer geyrgerd dan ter neder gezet door deeze godlooze redenen, brak dt Jonkvrouw, hoewel misleid, nogthans verffandig en deugd- Min, pt gesneenfehap af met den gevaarlijken labadie die»  LABADIE. (JAN) 7 niet laag daar naa, om eenige gefcliillen te Montauban ontftatin, <3ok van hier de wyk moest necmen. Eerst vertrok hij na Orange, en vervolgens, in den Zomer •des Jaars 1659, na Geneve. Hier vertoefde hij tot in den Jaare 1666, wanneer hij te Middelburg, in Zeeland, wierdt beroemen tot Leeraar in de ff^alfche Kerk. Nog in dat zelfde jaar maakte hij aldaar eenen aanvang van zijnen predikdienst. Meer rugtbasr wierden, zints dien tijd, 'sMans zonderlinge leerbegrippen. Hoofdzaaklijk kwamen ze hier op neder. Hij geloofde dat God de menfehen konde bedriegen, en zomtijds met 'er daad bedroog. Volgens hem was de H, Schriftuure niet volstrekt noodig ter zaligheid , dewijl de H. Geest onmiddelyk werkte op de Ziel der menfehen, en haar de noodige verlichtingen mededeelde. Hoewel hij den Doop als een Zegel des Vertionds befchouwde, moest, egter, dezelve niet in de kindsheid bediend, maar tot rijper jaaren worden uitgefteld, als zijnde een teken dat men der waereld geftorven was. De onderhouding van den Sabbath befchouwde hij als onverfchiliig, en den eenen dag niet hooger dan den anderen. Christus zou duizend jaaren op aarde regceren, om Jooden en Heidenen, nevens de flegt leevende Chrinenen, tot bekeeringe te brengen. Het befpiegelende Ieeven was een ftaat van Genade en van Godlijke vereeniginge géduttreiide dit Ieeven, en het toppunt der volïHaaktheid. Tot eene proeve van 's Mans denk- en leerwijze zal dit genoeg zijn. Intusfchen, gelijk het dikmaals gaat met drijvers van nieuwigheden, vooral in 't godsdieiiftige, maakte labadie veel op. gangs door zijne fchijnbaare ltrengheid van gedrag. Verfcheiden lieden van naam vielen hem lo?; oftder andere de verinaarde anna maria sciiuuRMANs, die vervolgens ook daar toe overhaalde elizabëtii, dogter van den keurvorst van den Paliz, en Kleindogter Van Koning jakobus den I van Engeland, niet inin vermaard om haare Dweepzucht, dan haar Grootvader om Sijn beoeffjnen en voorfiaan van de Schoolfche Godgeleerdheid. Meermaaieu ftondt labadie na eene verbintenis mét de niet min feêfaamde antoinëttE dè bouiUgnön, die insgèlijk veel op h :dt Biet het Bevindelijke Ieeven. Hij hadt, behalven de iü 't < • focmeüde, dadr voor eene heimelijke reden. Mejuffrouw A 4  * LABADIE. (JAN) bourignon hadt onder haare aanhangers zekeren Heer de kort; deeze hadt een ontwerp beraamd, om een Eiland in Holftein, liet Noordftrai-d genaamd, bewoonbaar te maaken, ten einde cm van de aanhangers van gemelde Jonkvrouwe aldaar eene Volkplanting op te rigten. Labadie, niet ongewoon om van plaats tot plaats verdreeven te worden, hadt, met zijn aanzoek, ten oogmerke, om, in gevalle van nood, eene veilige toevlugt agter de hand te hebben. Doch zijn toeleg mislukte. Te veel verfchilde de bourignon van hem in bedoelingen, om daar aan de toeftemming te kunnen geeven. Veele moeite, zo in de Kerk als in den Burgerftaat, baarde, onder dit alles, labadie, door zijn vervolgziek gedrag tegen den Heer wolzogen, Hoogleeraar en Predikant in de Walfche Gemeente te Utrecht. Deeze hadt een Boek in 't licht gegeeven, onder den ligt verdagt maakenden tijtel: Philofophia S. Script ura Int er pres; „ de Philofophie eene Uic„ legfter der H. Schriftuure." Naadat verfcheiden Godgeleerden daar tegen de pen gevoerd hadden, oordeelde labadie een korter weg te moeten inflaan; hij ftookte zijne Gemeente op, om het Boek te doen veroordeelen en verbieden. Men bragt de zaak op het Walfche Sijnode, 't welk thans te Naar den, in Holland, wierdt gehouden. Tegen de verwagting des Yveraars, verklaarde de Kerkvergadering den Heer wolzogen voor rechtzinnig, berispte het gedrag der Middelburgfche Gemeente, en verrordeelde labadie, om in het volle Sijnode aan den Utrechtfchen Hoogleeraar te belijden, hem 't ouregt befchuldigd, en daar van een hartlijk leedweezen te hebben. Doch labadie wagtte niet, dat hem dit Vonnis wierdt aangezeid. Heimelijk verliet hij Naaiden, en keerde weder na Middelburg. Misnoegd over den uitflag, zette hij thans zijne Gemeente pp tegen het Sijnode; eene openlijke fcheuriug icheen 'er het gevolg van te zullen weezen. Sijnode op Sijnode hieldt 'er zich mede bezig, om de zaak ten einde te brengen. Doch labadie weigerde in deeze te verfchijnen, en het gezag van andere te erkennen. Hij beweerde, niet 't onregt in zich zelve , maar met eene averechtfche toepasfing, dat „ de Wetten van Kerkelijke Genootfchappen het Geweeten » nie?'  LABADIE. (JAN ) 9 „ niet konden verbinden; dat aan dezelven een opperst gezag toe te fchrijven, even zo veel was, als het Pausdom van „ nieuws in te voeren; en dat deeze Vergaderingen, de dingen alleen bij een Menfchelijken Maatftok kunnende afmeeten, men der Schriftuure eene Medgezellinne toevoegde, door haare beflisüngen tot eenen Regel des Geloofs te ftel,, len." Geene uitkomst aan den twist ziende, zondt het Sijnode eenige Gelastigden na Middelburg, om dien te bemiddelen. Doch, onder andere, door den invloed van 't gemeen, konden deeze hun doel niet bereiken. Van hier dat de Staaten van het Gewest, met hun hoog gezag, tusfchen beideu kwamen, en aan labadie den predikftoel ontzeiden. Geweldig klaagde deeze over dit vonnis, als geveld, zonder vooraf gehoord te zijn. Nogmaals kwam de zaak op het Sijnode te Dordrecht, 't welk hem insgelijks afzette. Gevolgd van eenea hoop zijner aanhangeren, zo mannen als vrouwen, beftondt labadie, ondanks dit alles, te prediken, en het Nachtmaal uit te deelen. Beducht voor de gevolgen, ontzcide hem thans de Regeering van Middelburg haare Stad en derzelver Regtsge^ bied. Op eene nieuwe fchuilplaats moest nu w«derom labadie bedagt zijn. Hij vondt dezelve in het nabuurig foere, alwaar hij veele vrienden hadt. Onder deeze waren vermogende Kooplieden, die hem met opene armen ontvingen, en de befcherming der Stadsregeeringe bezorgden: welke evenwel niet belette, dat 's Lands Staaten hem aldaar de inwooning ontzeiden, en voorts buiten het Gewest banden. Vrugtloos ware ook dit bevel geweest, hadde niet Zijne Hoogheid Prins willem de III het zijne daar nevens gevoegd. Ondanks de voorwendinge der Heeren van ter Vtere „ dat men bedugt was ,, voor het Gemeen, 't welk niet zonder oproer zou gedoogen, dat aan hetzelve een Man ontvoerd wierdt, die een zo ftigtelijk Ieeven leidde", geboodt de Prins van oranje, als Markgraaf van ter Veere, aan labadie om 't hoog bevel van 's Lands Staaten te gehoorzaamen, met nevensgevoegd verbod aan de Ingezeetenen der Stad, om hem verdere fchuilplaats te verleeneu. A 5 Om  !o LABADIE, (JAN) LAET. (JOHANNES de) Om een nieuw heen koomen moest dus onze Geestlijke Zwerver zoeken. Hij vondt het, eenigen tijd, op eene plaats, tusfcben Utrecht en Amflerdam. Om een beltaan te hebben, leide hij bier eene Drukkerij aan, van welke veele zijner Gefchrifcen wierden in 't licht gezonden. Doch vennids dit middel niet toereikende was, zondt hij, van tijd tot tijd, zijne zendelingen na Am fier dam en andere Hollandfche Steden, om vooral in de huizen der aanzienlijkften toegang te vinden, en door derzelver onderfland in zijne behoefte gefchraagd te worden. Hierin niet Kaar zijnen wensch llaagende, vertrok hij, eerlang, na Erfurt, en van daar , om het uitbreekend Oorlogsvuur , na Altema. Nsa een kort verblijf overleedt hij aldaar, genoegzaam in de armen zijner getrouwe medgezellinne, de boven vermelde anna Siarja sciiuurmanb, ia den Jaare 1674, het vierenzestigfte zijns ouderdoms. Zie bayle, mosheim, enz. Laet , ( johankes de ) van geboorte een Antwerpenaar. Het meest bekende Werk, welk van den arbeidzaamen man het licht ziet, is eene Befchrijving van de TVcstindien, in zeventien Boeken. De doorluchtige hugo de groot hadt eenige aanmerkingen in 't licht gegeeven, raakende den Oorfprong der fcewooners van Atfttrika. De laet, van den geleerden Staatsman in denkbeelden verfchillende, fchreef hier van eene Wederlegging. Bekend zijn de Franfche Maandwerkjes, onder den ftaam van Republiques. Veel bragt hij toe tot de uitgave van dezelve. De laet overleedt in den Jaare 16-40, tot groot leedweezen, onder andere, van den geleerden claudius salmasius, als die zich van hem bediende, om de ruwe èn bijkans onleesbaare Ontwerpen zijner Werken in orde te brengen. Zedert plagt tïij dikmaals te zeggen, dat bij, door het fterven van de £ den. Zulk eene kwetzuure bekwam hij naderhand, in den Jaare 1595, in het beleg van Dnurlans. Een Musketfchoot maakte een einde van een Ieeven , 't welk , uit hoofde van 's-Mans Krijgshaftigheid, heilzaam konde geweest zijn voor de zaak der Staatsgezinden , indien hij, in gevolge der opgevatte verwagtiuge, hunne belangen ware toegedaan gebleeveu. Zie bor en hooït. Lam?*  LAMPSINS, (ADRIAAN ên KORNELIS) enz. ïjj Lampsins , (adriaan en kornelis) gebroeders, eh zeer aanzienlijke en fchatrijke Kooplieden te Vlisfing-en: Wegens hen wordt verhaald, dat z"ij , behalven hunne veelvuldige en groote aandcelen in andere, twaalf Schepen voor eigen rekening uitrustten, te zamen gewapend met honderdtachtig Stukken Gefchuti Eenigen van deeze dienden om ter Kaap te vaareii < opy den Vijand, andere tot het drijven van hunnen uitgebreiden Koophandel. Naa alvoorens op eenen hunner Lijnbaanen geWerkt te hebben, voer vervolgens de vermaarde de ruiter* eerst als gemeen, en naaderhahd als Schipper, op een van hunne Schepen. Zo hoog fteeg hun vermogen, dat ze eerlang eigenaars wierden van het Westindisch Eiland Tabago, zedert door heii Nieu'w Walcheren vernoemd. De Engelfchen ontnamen 't hun, in den Jaare 1664. De Heer kornelis lamfsins voerde den tijtel van Baron van Tabago, en van Ridder van de Orde van St. Michiel. De waardigheid van' Burgemeester en Raad bekleedde hij, daarenboven, in zijne Geboorteftad. Hunne naazaaten hebben zich zedert nedergezet te Amfterdam. Zie de la Rue , aitzema en Notulen van Zeeland. Landman, (tHadd.ïus dé) een dier heerschzuchtige Leeraaren, fchandvlekken van hun gewigtig beroep, die de Zielzorge, de eenige hun toevertrouwd, vergeetende, waereldlijke belangen op den predikftoel bragten, en, argwaan of wederftand tegen 's Lands hooge Magten kraaiende, in plaats van vrede en liefde te verkondigen, twist en oproer ftookten. Hij was Leeraar onder de Hervormden in 'sGraavenhage. Misnoegd over het Verbond, met Frankrijk gedooten, voer hij daar tegen hevig uit van den Predikftoel, in den Jaara 1665, en voedde alzo het ongenoegen, 't welk reeds deswegen plaats hadt onder een zekeren aanhang der Gemeente, 's Lands Staaten, voor de gevolgen daar van bedugt, deedett hem , eerlang, ernftig aanzeggen, dat hij, voortaan, voor dergelijke opftookingen zich te wagten, en naar de inzigten def hooge Regeeringe hadt te veegen. Hij zweeg nu eenigen tijd. B a Doch  26 LANDSBERGEN. (JAN van) Doch toen men, in den Jaare 1672, het Volk hadt in 't oor geblaazen,. dat veele Regeeringsleden den Lande ongetrouw waren, en 'sLands zaaken onmogelijk een gunftigen keer konden neemen, zo lang men den Prinfe van oranje geen hooger gezag opdroeg, dagt hem de kans te fchoon, ter botvieringe aan zijne heerschzucht, om hier niet te moeten ondei? roeien. Ongehinderd meende hij thans den Predikftoel van zijnen ijver te kunnen doen daveren, dewijl zeer veele Staatsleden nu eene andere gezinte voedden, dan in den Jaare 1665. Zie aitzema. Landsbergen, (jan van) Geneesheer en Burgemeester te Middelburg, was een ijverig voorftander van het Huis van Oranje.. Terwijl Prins willem de III nog in de Wieg lag,, wendde hij , nevens zijnen Amptgenoot henrik thibaut r Heer van St. Aagtenkerk , zijne uiterlle poogingen aan, omden Vorftelijken Zuigeling te doen aanftellen, of, zo dit niet wilde gelukken, voorbefchikken tot Stadhouder van Zeeland. Behalven 's jongen Prinfen toekoomende grootheid, hadden ze hier mede op het oog, hem, in tijd en wijle, de beftelling der Wet in de Steden te bezorgen, welke 'sLands Staaten, nu geenen Stadhouder hebbende, niet onduidelijk deeden blijken, voortaan aan zich z.lve te willen trekken. Om lieden, die met hem in begrippen en bedoelingen overeenftemden, op het kusfen te brengen of te houden, hadden landsbergen en thibaut bewerkt, dat de twaalf Kiezers, die te Middelburg een dubbel getal plagten te benoemen, waar uit de Stadhouder gewoon was de verkiezing te doen, de benoeming niet deeden, zo als men gewoon was, uit de Burgerij alleen, maar voor een gedeelte uit de Regeeringe. Hun oogmerk hier mede was, om de begunftigers van het Huis van Oranje aldus de meerderheid te doen behouden; zij meenden, buiten deeze voorzorge, daar omtrent minder zekerheids te hebben. Zeer euvel nam de Burgerij deezen inbreuk op haare en der Stads Privilegiën. Onder de hand voedden zomuiigen van meer aanziens dit misnoegen. Zelf wil men dat de Predi-  LANDSDIEP, (Het) LANDSMEER. 21 fcanten 'er onder roeiden , en de fchending der Voorregten openlijk doorftreeken. Een gefchil, dus hoog loopende en rugtbaar geworden, moest noodwendig van gevolg zijn, en de bemoeijingen van 't Gemeen gaande maaken. In 't begin van Junij des Jaars 1651 zag men een talrijken hoop optrekken na de Vergaderplaats der Staaten, den dood dreigende aan landsbergen en thibaut, die 'er mede tegenwoordig waren; doch zij maakten zich heimelijk te zoek, en verreten, in allerijl, de Stad en vervolgens het Gewest. De gaande geworden menigte dus te leur gefield, koelde thans haaren euvelmoed aan het huis van landsbergen; boeken, fchilderijen, porcelein, huisgeraaden, alles wierdt een prooi der baldaadigfte vernielinge. Zonder de tusfchenfpraak van eenige Predikanten, hadde het huis van thibaut een diergelijk lot getroffen. Zie wagenaar , Vad. Hifi. Landsdiep , ( Hei) een Zeegat in Texel, het beste en meest gebruiklijke in deeze beroemde Haven. Uit het Marsdiep, 't welk meer binnenwaarts legt , loopt het Zuidwestwaarts aan, tusfchen den va-sten wal van de Helder en den befaamden Zandbank de Zuider - Haaks. Landsmeer , een Ban met een Dorp van dien naam, in het Baljuwfchap van Watertand, volgens gedaane opgave, binnen zijnen omtrek bevattende ruim vijftienhonderd Morgens Lands. Naar gelange van den meerderen of minderen bloei en welvaart des Lands, heeft het getal der huizen verandering ondergaan. In den Jaare 1749 telde men 'er tweehonderd achtenvijftig. Twee Dorpen leggen 'er in den Ban: Landsmeer en Watergang; als mede een Gehugt of Buurt, Kadoelen genaamd, niet verre van den Y- of Waterlandfchen Dijk, ten Westen van Buikdoot. Omtrent een half uur van dit Dorp, en even zo verre van Oostzaanen, legt het Dorp Landsmeer, geheel in de lengte gebouwd , zijnen aanvang neemende bij het ftraks genoemde Gehugt, en ftrekkende tot aan de Heerlijkheid van Purmerland en Hpendam. In geheel Waterland is dit het B 3 groot-  ±2 LANGENDYK. (PIETER) grootfte en volkrijkfte Landdorp. De Kerk is niet zeer oud, en heeft geen anderen dan een lang fpits houten Torentje op den Westergevel. De meeste inwooners geneeren zich met don Land-, bouw} zommigen vinden hun beftaan in het venten van Eijeren en binnenlandfehe Visch te Amfterdam. De Kruidmolen, de Hagelgieterij en de Loodwitmaakerij, fiaande aan den Vaart binnen Buikfloot, behooren onder Landsmeer. Zie Tegenw. Staat. Langendyk. (pieter) Met een Vaderlandsch genoegen herr nieuwen wij de gedagtenis eens Mans, wien de Dichter smits , Nederland aanfpreekende, met reden noemt, zijn' mosciius, zijn1 'homeer, zijn plautus, die 't bederf der Zeden ging te keer ; den fchranderen langendyk , den livius van V Sparen. Zijne geboorte viel voor, te Haarlem, op den vijf* entwintigften Julij des Jaars 1683. Zijn Vader, arent langendyk, gehuwd met anneke nieuwenhuizën , een Metzelaarsbaas, hadt het zo ruim in de waereld, dat hij ter eigen bewooniüge een huis bouwde, in de Gierftraat, over de Botermarkt. Doch hij overleedt, toen zijn Zoon pieter ilegts den ouderdom van zes jaaren hadt bereikt. Zedert hieldt de Moeder, eenigen tijd, de kostwinning aan, doch verwisfelde, wel haast, dezelve met een Linnenwinkel; zendende, intusfchen, haaren Zoon na Amflerdam, bij den vermaarden willem sewel, om onder weezen te worden in de gronden der Latijntche taaie. Eenigen tijd, onzeker hoe lang , hadt hij hier gewoond, toen de Moeder, eene fpilzieke en kwalijk oppasfende Vrouw, genoodzaakt was haare zaaken op te geeven. Zij vertrok na 's Hage, en geneerde 'er zich zeer fober van een klein winkeltje, nevens haaren Zoon, die hier bij haar kwam inwoonen. Nu kortte hij den tijd met tekenen, en her. 1'chetzen van Landgezigten. Doch meer dan tijdkorting noodig hehbende, kwam hij op den inval om door middel van een Weefgetouw de dringende behoefte te vervullen. Een vindingrijk vernuft met vlijt gepaard deedt hem zo gelukkig flaagen, dat hij wel haast de kunst verftondt om Gareu-Damast  LANGENDYK. (PIETER) 23 ■en Servetten te kunnen weeven; de Tekenkunst, hem in ftaat flellende om zijne eigen Pattroonen te vervaardigen, kwam hem hier in wonder wel te ftade. Een ftukje hebbende afgeweeven, verkogt hij hetzelve te Amfterdam. Om de ruimte, welke hij hier door bekwam, nog verder uit te breiden, befloot hij, nevens zijne Moeder, zich met der woon te begeê■ven na de ftraks genoemde Stad. Gelukkig was deeze inval. Naa eerst in dienst van den Heere prado , en vervolgens van den Heere jan brand , eenigen tijd gefleeten te hebben, nam hem de Heer abraham veriiamme, een der voornaamfte ZijdèFabrikeurs van dien tijd , op eene vrij aanzienlijke Jaarwedde, tot zijnen Patroontekenaar aan. Negen jaaren bekleedde hij dien post. Reeds in 's Graavenhnge hadt langendyk bewijs gegeeven van zijne zucht en bevoegdheid tot de Dichtkunde. Verfcheiden hinderpaaien Monden hem aldaar in den weg, om 't een en ander aan te kweeken. Deeze te Amfterdam merkelijk zijnde weggeruimd, verzuimde hij niet, zijner neigirige bot te vieren. Het fpel Don Qjnchot op de Bruiloft van Karnache was, naar 't fchijnt, de eerfte vrugt zijns vernufts, die opmerking verdiende.- Het wierdt gedrukt in den Jaare 1711, en driemaalen agter een, met groote toejuichinge, ten Amfterdamfchen rooneele gevoerd. Deeze gelukkige uitflag wekte 's Mans ijver, en deedt dit eerfte verfcheiden andere Tooneelftukken kort op de hielen volgen. Om zijne Lier een hooger toon te doen (laan, leende hij den Heere harmanus arkelk.ot de hand tot het berijmen van het uitmuntend Treurfpel Cato, van den Engelfchen Dichter addison. Door zo veele blijken van vernuft getroffen, verkoos de aloude Haarlemfche Rederijkerskamer , onder de Zinfpreuk Trouw moei blijken, in den Jaare 1720, ongen langendyk tot haaren Faélor. De pligt, welken hem deeze post opleide, Heedt hem, verfcheiden maaien, telkens met den Éinvang des jaars, ernftige Dichtftukken leveren. Der optekeninge niet onwaardig is de dienst, welken langendyk aan de Haarlemfche Rederijkers bewees. Tegen de vrijheid van Accijs, welke zij genooten, kwamen eenige Tappers op, met het voorgeeven dat het verloop hunner neeringe en het ledig ftaan hunnet B 4 kroe-  «4 LANGENDYK. (PIETER) kroegen daar uit voornaamelijk ontftondt, en een verzoek dat de gemelde vrijheid mogt worden ingetrokken. Langendyk verdeedigde het Voorregt zijner Kunstbroederen, in een dichfniaatig f'crveerfchr.ift der drie aloude Haarlem/ene Redenkamers, zo mannelijk, dat de Regeering dezelve bij haare alpude Vrijheid handhaafde. De tijd, voor welken langendyk zich aan den Heere ver.hamme hadt verbonden, liep midlerwijl ten einde. Kans ziende om buiten vaste verbintenis een beftaan te hebben, b-floot hij, zedert, zich vrij te houden. De Haarlemfche Fabrikeurs, in 't bijzonder, deeden bij hem veelvuldig aanzoek om zijne alom vermaarde, Pattroonen. Van hier dat hij, om te gereeder bij de hand te zijn, in den Jaare 1722, zijne woqning verplaatfte na den Kleinen Houtweg, even buiten zijne gèboorteftad. 's Jaars te vporen hadt hij, zijne Dichtftukken thans tot merkelijke dikte zijnde uitgedijd, de twee Eerfte Deelen daar van in 't licht gegeeven. Een ruim beftaan hadde nu onze Dichter kunnen genieten, zo niet zijne Moeder, door haare verkwisting en overgegeevenheid aan den drank, van zii'>en overwinst een goed deel hadt te zoek gebragt. Langendyks.gelukkig temperament verligtte dien last: hij begeerde niets meer, mogt hij, bij het genot van kost en klederen, flegts zijne Boekerij en Printverzameling behouden. Evenwel floeg zijnen moed eenigzjns neder een ongemak aan zijn ge[zigt welk hem, in den Winter des Jaars 1724, bezoat. Uit vreeze van zijne gewoone kostwinning niet te zullen kunnen voortzetten, hervatte hij zijne Damastfahriek. Hoewel hij 't gebruik des gezigts wederom bekwam, hicldt hij , egter den nieuw begonnen handel aan , en breidde dien nog verder uit. In den Jaare 1727 overleedt de Moeder van onzen Dichter; die daar op , ffag in 't zelfde jaar, eene andere Vrouw binnens, huis haalde, welke hem tot geen minderen last verftrejcte. 't Was johannetta maria sennepart , van Arfterdam , welke hij, reeds vijftien jaaren haar gekend en bemind hebbende, in September des gemelden jaars ter Echtgenoote nam. Behalven haare kwistzucht, was zij ziekelijk van lichaam en ongemaklijk van humeur. Met veel lankmoedigheids droeg langendyk den last, hem  LANGENDYK. (PIETER) hier door opgeleid, tot in den Jaare 1739, wanneer zij hein door den dood ontviel. Thans ook van deezen last ontheven, is '1 natuurlijk*, zich den Dichter voor te ftellen, als in ruimte en onbekrompenheid zijne dagen flijtende , zo niet zijnen voorraad vergrootende. Wat'er ook de reden van zijn moge, het tegendeel is waarheid. Hij vondt naamelijk , door geldgebrek, in den Jaare 1747 , zich genoodzaakt, zijne geliefde Boeken en Printen, nevens zijnen Inboedel, voor 't grootfte gedeelte te gelde te maaken, en alzo van nieuws zich gedompeld in den ftaat van voorige bekrompenheid. Een elendige ouderdom ware, hoogstwaarfchijnlijk, zijn deel geworden, hadde niet de Overheid der Stad dien ramp gunftiglijk verhoed. Te weeten, door zijne uitgave van de Graaven van Holland, in twee Boekdeelen, in den Jaare 1745 afgegeeven, hadt langendyk een bewijs gegeeven van zijne Hiftoriekunde. Van de Stad Haarlem was geene andere draageüjke Befchrijving voorhanden, dan dje van samuel ampsing; en deeze liep niet verder dan tot op den Jaare 1628. Zucht voor zijne Geboorteftad hadt onzen Dhhter, al eenigen tijd geleeden, genoopt dit Werk te vermeerderen en te vervolgen, en daar toe verfcheiden Hukken doen bij een verzamelen. Ten goeden uure wierdt thans de Haarlemfche Regeering te raade, eene uitvoerige Befchrijving van haare Stad te doen vervaardigen. Overtuigd van langendyks bevoegdheid tot dit werk, en misfchien ook pit mededogen met 's Mans beklaageüjken toeftand, benoemde zij hem tot Iliftoriefchrijver der Stad, en ftelde hem, van het Befluit, daar omtrent genomen , ter hand eene Adte, gedagtekend den vijfden Februarij des Jaars 1749. Om hem, voor kommerlijke broodzorge te behoeden , en gelegenheid te geeven om al zijnen vlijt aan dit omflagtig werk te beüecden, deedt men hem, daarenboven, de gulhartige aanbieding, om hem, van Stads wegen, zijn geheele Ieeven lang, van fpijze, drank en inwooninge te verzorgen in het vermaarde en vermaaklijke Proveniershuis der Stad. Met blijdfchap aanvaardde langendyk de eene en andere aanbieding. Nogthans heeft men nimmer eenige vrugten gezien van deeze nieuwe aanüellinge. Den tijd van ruim zeven jaaren, welke hij zedert 1105 B 5 leef-  26 LANGENDYK. (PIETER) enz. leefde, befteedde hij meest aan de beoeffeninge van zijne geliefde kunst. Xantippe of het booze wijf des Filofoofs Socrates beteugeld, was, onder andere, de vrugt daar van. Om de vertooning van dit ftuk te bevorderen, was onze Dichter, in de maand Februarij des Jaars 1756, na Amfterdam gereisd. Ongefteld kwam hij van daar te rug, en bleef vervolgens zukkelen, met tusfchenpoozen, tot in de maand Juni}, wanneer zijne kragten oogfchijnlijk afnamen. Tot nog toe was hij geen Lidmaat geweest van eenige Christlijke Gemeente. Uit hoofde van de Gezinte zijner Moeder en zijn inwoonen bij willem sewel, hadt hij, geruimen tijd, overgeteld tot de gemeenfchap der Kwaakeren, doch nu al lang dezelve verbaten. Zijn Vader hadt behoord tot de Gemeente der Doopsgezinden. Thans den dood voor oogen ziende, beklaagde hij zich aan eenen zijner Vrienden, zich bij geene Gezinte vervoegd, en de plegtigheden van Doóp en Avondmaal verwaarloosd te hebben. Hij voegde 'er nevens, niet gerust te zullen kunnen fterven, zonder dit verzuim op de best mogelijke wijze geboet te hebben. Met veele aandoening las hij hier op voor , zijne berijming van de tv/aaif Artikelen des Geloofs, en verzogt op de belijdenis daar van met den Waterdoop bediend te worden , door eenen Doopsgezinden Leeraar, naardien de leere dier Gezinte met zijne gevoelens de meefte overeenkomst hadt. Op 's Mans begeereir, naa vooraf bekoomene toeftemming van den Kerkeraad van de Gemeente, vergaderende op het Klein Heiligland, bediende de Eerwaardige jan visser die gewijde plegtigheid aan den veegen langendyk, op deszelfs krankbedde, op den dertienden van de maand Junij. Vijf dagen daar naa overleedt hij, in den ouderdom van zes dagen minder dan drieënzeventig jaaren. Zie het Leeveti van P. Langen dijk, agter het Vierde Deel zijner Werken. Langer- en korter-aap., gemeenlijk der Aar, of ter 'dar genaamd, is een Ambagt meteen Kerkdorp, onder de lieer-  LANGER- en KORTER-AAR, LANGERAK, enz. 2? Heerlijkheid van Voshol, in Rhijnland. Het ontleent zijnen naam van de Aar, een Water, 't welk tusfchen Ottdshoo'-n en Aarlanderveen, in den Rhijn valt, en het Ambagt in twee deelen fcheidt. Het Westlijke daar van heet Langer-, het Oostlijke Korter-aar. Veel Turf wordt aldaar gegraaven. Zommige uitgeveende Landen heeft men zedert droog gemaakt ; andere zullen, misfchien, voor altoos onder het water bedekt blijven. In het Dorp Langer-aar hebben de Her* vormden eene fraaie Kerk, zijnde een Kruisgebouw, met een tamelijk hoogen zeskantigen Toren, die ouder is dan de Kerk, Op deeze Haat nog een kleiner Toren, zo wel als de voorgaande van een Klok voorzien, doch beiden zonder Uurwerk, Men vindt 'er veele Roomschgezinden; zij hebben eene Kerk, zo wel te Kt^ter- als te Langer- aar. De Heer justus verwey, Priester in de eerstgenoemde Kerk, heeft aan dezelve een Orgel ten gefchenke gegeeven. Langerak, eene Hooge - Heerlijkheid in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, in het Zuidlijkfte gedeelte der Provincie, en aan den Zuidkant van de rivier de Lek, in den Alblasferwaard. Van de S^d Nieuwpoort tot aan Tienhoven, onder het gebied van Vianen, ftrekt zij ongeveer drie vierendeelen uurs langs de ftraks genoemde riviere. In haare uitgebreidheid wordt zij gerekend duizend Morgens Gronds te be-* flaau, Langerak , (Het Dorp) in de ftraks gemelde Heerlijkheid, legt een weinig ten Oosten van de Stad Nieuwpoort, Nu ruim veertig jaaren geleeden, telde men aldaar honderd dertien huizen. De Kerk , een groot en fraai gebouw , is voorzien van een Koor, en pronkt met een tamelijk hoogen Toren. Langerak was de geboorteplaats van den vermaarden Boekhandelaar en niet ongevalligen Dichter francqis halma. Zijn Vader, in den Jaare i6di overleeden, was 'er Predikant onder de Hervormden, Langerak , QHuis te) insgelijks gelegen in de gemelde Heerlijkheid, heeft den naam gegeeven aan een Geiïagt, 't welk  *S LANGERAK. (.Geflagt van) welk reeds vóór het einde der Dertiende Eeuwe bekend was. Het Huis of Slot zelve, niet verre van Nieuwpoort, hebbende de gedaante van een ouderwetsch Kafleel, met twee fpitzen, rondom in 't water gelegen, heeft deeze bijzonderheid, dat hoewel het onder Zuidholland behoort, en aan de Graaflijkheid leenroerig is, nogthans de eigenaar daar van in de Ridderfchap van Utrecht kan befchreeven worden; meer dan eens heeft men daar van voorbeelden gezien in het Geflagt der Graaven van den boetzelaak. Van het Geflagt van langerak is de eerfte, dien wij vermeld vinden, gyseerï van langerak, op het Jaar 1277. De tweede, walter of gualter van langerak, wordt genoemd op het jaar 1285. Hij was Schildknaap van Utrecht, en koomt voor als Borg voor die van den Huizf van amstel, bij floris den V, Graave van Holland, en jan van nassau, Bisfehop van Utrecht. Walter, die eene Zuster hadt, getrouwd met huibert van vianen, Ridder, Heer van Vianen, liet na eenen Zoon, jan van langerak, Ridder, vermeld op de Jaaren 1350, 1367 en 1374. Te gelijk met hem leefde, misschien zijne Zuster, margareta van langerak; zij was Abtt Boden, na en uit het Staatfche Leger, ter overbrenginge van w.ederiljdicbe tijdingen. Onder dit alles klom de nood Jet Stad tot eene moedbeneemende hoogte. Mcenig een hadt ia zeven weeken geen brood geproefd. Lieden van aanzien fiten nu zo gretig het Paerden- als voormaals Kalfs- of Schaapenvlecjrh. J.rïers deeden haare Schoothoudtjes (lagten en Lekeis en Katten waren Wildbraad bij den ge* mee-  LEIDEN. 55 meenen Man. Zommigen beholpen zich met gekapte Huiden, of Wortelen in Karnemelk gebrokt; anderen raapten vellen van drooge fchollen uit den drek, en knabbelden 'er aan. Schamele Vrouwen, hurkende op de Mesthoopen, zogten na beenderen, daar nog eenig voedzel aan fcheen. Toen men nog vleesch hadt, vervoegden zich de Jongens ter plaatze alwaar het wierdt uitgedeeld, om op te pasfen, of'er een ftukje viel, en floegen 't raauw na binnen. Geronnen bloed fchepte men uit ftinkgooten, en florpte het op. Gelijk behoefte list zoekt, nam men de proef van anders verworpen groen. Wijngaartsloof, met zout en ftijfzel gemengd, diende tot geen onfmaaklijl^ geregt. Bladeren van Peerebooraen wierden op onderfcheidene wijzen opgedischt. De Kraamvrouwen moesten zich met een vierendeel van een Tweebak 's daags behelpen. Zwangere Vrouwen flonken van gebrek, en de vrugt verteerde haar bijkans in 't Lichaam. Zuigelingen gaven zomtijds den geest, onder het trekken aan de ledige borsten. Bij wijlen vondt men 't kind in Moeders armen, te gader dood leggen. Een pond Boter, als 't te bekoomen was, goldt vijftien, en pint Melk vier, een Eij twee, een Wortel één, een Peer of Appel anderhalven ftuiver. Voor een zak Tarwe boodt men honderd guldens. Tot de verflindinge van menfehen, uit zulk een gebrek ontftaan, floeg die der Pest. Van wegen het knikken der knieën, onder de uitgemergelde lichaamen, hadden de leevenden naauwlijks kragts genoeg, om de dooden ten grave te draagen. Bij de thuiskomst van de wagt, vonden zomtijds de Burgers hunne waardrte panden dood ter aarde leggen. Het waaken viel den uitgemergelde Burgeren ten uiterften bezwaarlijk. De Posten, op welke men 'er tien plagt te zetten, wierden nu door vijf, vier en drie bewaakt. Hoewel zijner trouwe bewust, moest een der Burgemeesteren den hoon verduuren, dat, in zekeren nacht, eenige Burgers eenen geftorvenen voor zijne deur nederleiden, om hem ftilzwijgende te verwijten, dat hij 'er de oorzaak van was, en raad hadt te fchaffen. In deezen uiterften nood, ioen de vijand den betwauwde Leidenaaren toeduwde: Eerder %ou men de Starren met de hand bereiken, dan de Stad uit de hunne breeien, en terwijl raen, dag aan dag, in plegD 4 tige  $<5 LEIDEN. tige Bedeftonden, den hemel om redding aanriep, ftak 'er, op den eerften Oftober, met Springvloed, een ftorm uit het Noordwest op, die het water het Land in joeg; en voorts acht ft reeken Zuidwaarts Schietende, den Vlootelingen, in Stede van negen , welke ze dus lang gepeild hadden, achtentwintig duimen waters toedreef, Deeze gelegenheid nam men te baate, om den Kerkweg te naderen, dien de vijand vast bezet hieldt. Doch let wasl'end water hadt deezen, van Schrik bevangen, van daar doen vlugten. .Zo deedt hij ook uit den Schans te Lammen, welken de Admiraal boyzot van zins was, te doen befchieten. Zijne vlugt wierdt aangezet, door het inftorten, in den nacht tusfchen den tweeden en derden Oftober, van een gedeelte van den Leidfchen Wal, ter lengte van zesentwintig Roeden. Het gedruis daar van, bij den Spanjaard opgenomen voor eenen' uitval der Stedelingen, deedt hem zijnen aftogt verhaasten. Hoe zeer in Stilte gefchied, was, egter, de hertred opgemerkt door een Knaapje, 't welk, Staande op den Wal, het uittrekken en niet wederkeeren van brandende Lonten uit den Schans hebbende opgemerkt, 'svijands aftogt daar uit afleidde. Om een Joon van zes guldens, floeg hij, met het aanbreeken van den dag, op weg, om de waarheid te onderzoeken. Het wuiven met den hoed was het zein van de juistheid zijner rcdekavelinge. Zekerheids halve zondt men hem eenen Man naa; die, met een fpringpols der Vloote genaderd zijnde, den bezettelingen allen twijSel benam. Nu Spoedde zich de Vloot na de Stad, en kwam 'er, op Zondag morgen, den derden van Oftober, tenacht uure binnen. OnuitSpreekelijk was aldaar de blijdfehap. Graften , Straatcn en Steegen weergalmden van 't vreugdegefchal: Leiden is ontzet! Gode lof in der Eeuwigheid \ Bij troepen Streefde de uitgehongerde Gemeente na den Vlietbrug, de plaats , alwaar de Voorraadfchepen door de Veste fchooten. Brood, haring, kaas en andere Spijzen, door het Bootsvolk! onder den hoop geworpen , wierden greetig opgevangen, telijve geflagen, of huiswaarts gedraagen. Om 't eerst aan de^ beurt te zijn, in het ontvangen, fprongen 'er veelen in 't water, om na de Schepen te zwemmen. Door gulzigheid in het. na binnen flaau, verflikten 'er in de Spijze, of overlaadden daar mede de Maage, . Weshalven de Regeerjng genoodzaakt was,.. + zitten- Meesters genaamd, gefterkt met zes Diakenen van de Hervormde Gemeente, doen hier uitdeeling aan behoeftigen, tot geene andere bijzondere Gezinte behoorende; met de vrijheid, egter, voor andere Godsdienftige Genootfchappen, om 'er hunne armen, van brood en turf, zonder accijns, te doen bedeelen. De Regentesfen van dit Godshuis draagen den naam van Goede Moeders en Kraam moeders, omdat zij meer bepaaldelijk zorge draagen voor behoeftige Kraamvrouwen, onderfteunende dezelve met geld, linnen, branding, drie weeken , langer of korter, naar gelange der behoeften. Zeer' zwaar zijn de uitgaven van dit heilzaame Geftigt. Van hier, dat behalven andere geldverzamelingen, om door de {hatelijkheid der verrigtinge de iiefuaadigheid te meer te wekken, de Huiszitten-Meesters, verzeld van Schout, Burgemeesteren, Scheper nen, Vroedfchnppen en Veertigen, ieder in zijne Bon of Wijk, en van Predikanten en Ouderlingen der Gereformeerde en Walfche Gemeente, tweemaalen 'sjaars, bij de Huizen der Ingezeetenen Liefdegiften koomen inzamelen. In de Kamer der Regentesfen ziet men de Afbeelding van een Klopje, welker milddaadigheid aan dit Huis hoog geroemd wordt, als mede die van den Heere joan van opmeer, door frans van mieris, zulk eener eerebetooninge overwaardig, als hebbende aan de ftigtinge gemaakt honderd tweeëndertig duizend Guldens, in Obligatien en Rentebrieven. Het Pesthuis, gebouwd omtrent het Jaar i#35, «aar aan den Stads Singel, tusfchen de Morsch- en Rhijus- bur-  #4 LEIDEN. •burger - Poort. Het is een groot en pragtig gebouw, leggende rondom in zijne Vijvers, en van Laanen en Tuinen omringd. Van binnen heeft men acht ruime en luchtige Zaaien , rijklijk voorzien van Slaaplieden en Krebben, met derzelver : toebehooren. De Regentenkamer is een fraai vertrek. Het Armen - Kinderen- , gemeenlijk het Houwhuis genaamd, is het jongde geftigt van deezen aart binnen Leiden. Kinderen, tot geene bijzondere Gezinte behoorende, midsgaders verlaatenen 1 en Vondelingen, worden daa'r in opgenomen. Het ftaat aan den Middelweg in de Koppehingfteeg. Zints de eerfte ftigting, in den Jaare 1703, is men genoodzaakt geworden, door den 'toevloed van kinderen, een belendend huis daar aan te trekken. Deeze aanbouw dient tot eene bewaarplaatze van Koorn "en andere noodwendigheden. Grooter, dan in eenige andere Nederlandfche Stad, is, behalven de opgenoemde Geftigten, het ■getal van eene mindere foort van Godshuizen binnen Leiden, -hier zo wel als elders onder den naam van Hofjes bekend. Men telt 'er over de dertig. Te omflagtig voor ons plan is ■eene bijzondere optelling van dezelve. liet grootfte en fraaidte van allen is dat van den Heere gerrit meerman, uit diens goederen geftigt, en bij den naam van Meermansburg bekend. Het wierdt gebouwd in den Jaare 1684, en ftaat aan de Westzijde van de Oude Vest. Alles is daar aan bedeed, ■Wat, naar gelange haarer omdandigheden, gemak en vermaak kan geeven aan vierentwintig wooningen, dienende ter huis-vestinge van Weduwen of bejaarde Vrijders. Thans tot de openbaare IVaereldlijke gebouwen overgaande, trekt in de eerde plaats onze aandagt het Stadshuis, {taande aan de Noordzijde, en genoegzaam in 't midden van de Breêdraat. Het is een deftig gebouw, van Benthemer •deen opgehaald, en van vooren met lofwerk rijklijk verderd. Ter wederzijde van de deur van het Stadshuis, na welke men klimt, langs eene Bordes of Opgang van tweeëntwintig deenen trappen, ziet men twee beelden, de Geregtigheid en de Vrede. ■Naast den ingang leest men de woorden: Bewaar, Heer, Hollandt, en Zalig Leiden. Door eene poort, onder den Opgang, •gaat men in de groote Vleeschhal, die onder het Stadshuis ge■plaatst is. Eene tweede Poort leidt na den Vierfchaar van Bal• .. iiuv  LEIDEN. • &$ juw en welgeboorene mannen vari Rhijnland. Volgens een verdrag van den Jaare 1564, tusfchen de Rekenkamer van Holland en de Regenten van Leiden, moet deeze Vierfchaar van Stadswegen onderhouden worden. Voorts ontmoet men in dit Gebouw de noodige Vertrekken, evenredig aan de oogmerken der ftï.gtinge. Zotnmige van dezelve zijn ruim en groot, andere keurlijk verfierd. De Zaal, gemeenlijk de Pers, of Paars, genaamd, is zeventig treden lang, en breed naar gelange. Gemaklijk kan eene Kompagnie Burgers in dezelve haaren Wapenhandel verrigten. Eene Kamer, daar naast, dient tot eene Vergaderplaats voor den Raad van 't Hoogefchool, of Akademifchen Senaat. Burgemeesterskamer , haar uitz;gr, hebbende op de Breêftraat, is een fraai vertrek, pronkende, langs de wanden, met fchoone Tapijten, én voorden Schoorfteen met een overheerlijk kunstffuk van den Schilder' lukas van leiden, verbeeldende het Laatfte Oordeel. Keizer rudolp de IV, verhaalt men, het ftuk willende koopen, boodt daar voor zo veele Dukaaten, als den grond daar van konden bedekken. Boven de Pers is de Stads Wapenkamer, voorzien van de vereischte geweeren voor tweeduizend man. De Toren is een hoog en fraai gebouw. In den Jaare 1573 wierdt dezelve voltooid, en, c'rie jaaren laater, daar in gehangen de nieuwe Klok, weegende negenduizend negenhonderd eh zeventig ponden. Tegenover het Stadshuis, insgelijks op de Breêftraat; ftaat het Gemeenelandshuis, zijnde de Vergaderplaats van Dijkgraave en Heemraaden Van Rhijnland , gebouwd in den; Jaare 1598. Van buiten pronkt dit Huis met drie fraaie Gevels, van Benthemer fteen opgehaald, eh bevat van binnen een reeks van ruime en fierlijke Kamers. 'sGraa. venjleen, of het Stedelijk Gevangenhuis, in dén Jaare 1672' in zijnen tegenwoordigen ftand gebragt, is een der aanzienlijkfte van de Openbaare Gebouwen van Leiden. Van vooreri, op het Se. Pieterskerkhof, praalt het met een heerlijken Gével, in den Romeinfchen fmaak gebouwd, met het beeld der' Geregtigheid gedekt. Aan den Agtergevel , van de zelfde' Bouworde, tegenover de Paapegraft, op het zo genaamde' Plein van Lokherst, ziet men het ftraks gemelde beeld negens dat der Voorzigtigheid. De misdaadigen, tot dood- of • XXII. DSEk E «H  66 LEIDEN. andere Iijfftraffe verweezen, worden op een Schavot, voor dit Gebouw opgerigt, geregt. De Heeren van Rhijnland maaken 'er, tot zulk een oogmerk, insgelijks gebruik van. Verfcheiden vertrekken dienen zo tot bewaarplaatzen van Mannen en Vrouwen, als om 'er dezelven, met hunner handenarbeid, den kost te doen verdienen. Verfcheiden Gebouwen, onder den naam van Hallen, ontmoet men binnen Leiden: de Sa aihal , Ji aai hal, Fufleinhal, Lakenhal en Greinhal. Verre weg de fraaifte van deeze is de Lakenhal, (taande op den Ouden Singel, niet verre van de Scheiftraat, begonnen in den Jaare 1639, en in 't volgende jaar voltooid. Een (taatelijk aanzien heeft het gebouw van vooren. Door eene groote Poort, op welke een Volmolen van hardfteen kundig is uitgehouwen, treedt men op eene ruime Voorplaats. Ter wederzijden van dezelve zijn de wooningen der bedienden. Recht uit klimt men, langs deenen trappen, na het overdeftig gebouw ; in den Voorgevel van hetzelve ziet men vijf Nisfen, en in dezelve alle de behandelingen van de Lakenneer'mg, fpinnen, fcheeren, weeven, en verdere bedrijven, van marmer kundiglijk gebeeldhouwen. Het hoogde Vertrek, weleer een Magazijn van Lakenen, dient thans tot eene Vergader-plaatze voor de Beduurders van het Apothekers - Gilde. Voorheen kwamen deeze bij een op de Blaauwe - Poort, nu zints een aantal jaaren afgebroken. Om het menigvuldig vertier van Kaas en Boter te Leiden, vondt de Regeering der Stad, een weinig naa het midden der voorgaande Eeuwe, geraaden, een gebouw te frigten, ten behoeve van dien belangrijken handel. Van hier zag men, in den Jaare 1658, ten voorfchijn koomen de Waag en 't Boter huis, op den Rhijn, niet verre van den Vischbrug. Een overdeftig aanzien van vooren heeft de Waag, door haaren Italiaanfchen "Gevel, pronkende met het Wapen der Stad en de afbeeldingen van Boterboeren met hunne waaren, allen kundig uitgehouwen. Door de Waag, die ruim en groot is, treedt men op eene Binnenplaats, van boven, lantaarnwijze, gedekt met groote glasraamen, om, door het af~ weeren van de heete buitenlucht, de Boter koel te houden. Onder eene Gallerij, welke de Binnenplaats omringt, wordt de, Boter te koop geveild. In eene kame^V boven de Waag, ' .»!* '.' '1imu -. .. is  Leiden. ■6; •is de vergaderplaats van het Heelmeesters-Gild. Twee Doelen heeft meu te Leiden, de Handboog- en Voetboogdoele, ook wel de Groote en de Kleine, of de Vocrfle en de Agterjle genaamd, door eene kleine tusfchenruimte van een gefcheiden, doch zedert het Janr 1719 vereenigd. Men vindt ze op een ruim Plein, met fraaie Lindeboomen beplant , omtrent de Witte-Poort. In de Groote Doele is eene Zaal, in welke voor een gezelfchap van tachtig perfoonen kan worden opgedischt. Zij pronkt met de afbeeldingen der Hollandfche Graaven en Graavinnen, zints diderik den I tot op Vrouwe jakoisa van beyerèn, In een Torentje, welk ten Dake uitfteekt, is een Kamertje, waar in de Gasten, met Tafel en al wat 'er op is, kunnen worden rond gedraaid. Gelijk in audere Steden, verftrekt ook de Leidfche Doele tot eenen Herberg. Eenige andere Gebouwen voorbijgaande, moeten wij, egter, niet verzuimen om van den befaamden Burgt te gewaagen. Aan 't einde van de Koornbrugfteeg, recht over de Nieuweftraat, genoegzaam in 't midden der Stad, treedt men daar binnen, door een yzeren Hek, pronkende, ter wederzijden, met twee uitgehouwen kleine fteenen Burgten, en in 't midden daar van eenen Leeuw , houdende in den eenen klaauw een uitgetoogen Zwaard, en in den anderen het Wapen van Leiden, met het bijfchrift: pugno pro patria: Ik vegt voor V Vaderland. Onder aan ftaan eenige Latijnfche dichtregels. Door het Hek getreeden zijnde, koomt men ia eenen ruimen en aanzienlijken Herberg, en voorts door een tweede Hek op een ruime Binnenplaats, met hoog opgaande geboomte beplant. Thans vertoont zich de eerwaardige Burgt, zijnen grijzen kruin verheffende op den top van een klein bergje, met vrugtboomen alomrae beplant, hoog achtenzestig Roeden, of achthonderdzestien voeten, en in den omtrek be. flaande honderdvierenveertig Roeden, of zeventienhonderd achtentwintig voeten. Herten, hinden en andere dieren graazen op dien heuvel. De Poort van den Opgang pronkt, aan weerkanten , met twee gedraaide Hardfteenen Kolommen, om haarer oudheids wille van den Vischbrug herwaarts verplaatst. Op den top van de eene Kolom ftaat het Keizerlijk Wapen, gehouden door een Leeuw, op de andere een Ram met geE a krul-»  m LEIDEN. krulde hoornen, houdende het Wapen van Leiden, Door dee»ze Poort, langs acht trappen, opgeklommen zijnde, ontmoet men een fraai yzeren Hek, door 't welk men voorts, langs zevenenvijftig gemetzelde trappen, aan weerkanten met een Hegge beplant, op den Burgt koomt. Voor de poort of ingang daar van leest men eenige Latijnfche regels, aanwijzende, ,, hoe de Burgt, met den grond daar van, zijnde het aloude „ erfdeel van het doorluchtig Stamhuis van wassenaar, ne„ vens den Burggraaflijken tijtel, en alle regten, daar mede „ verknogt, van den Prinfe van ligni, Heere van IVasfe,, naar, op den vijftienden Maij des Jaars 1651 , tot een ei„ gendom van den Raad en 't Volk van Leiden, uit Stads „ middelen, is aangekogt." Door de Poort na binnen getreeden zijnde, ontmoet men een ledigen romp-, zonder dak, en den grond alleenlijk bedekt met een fraai prieel, befchaduwd door den kruin eens zwaaren Lindebooms, omringd van een fraaien Doolhof van Elzen boomen. De oppervlakte of platte kruin des Burgts wordt gefchat op achtenzestig Roeden, binnensmuurs. Langs den rand des kruins fteekt een Muur uit, ter hoogte van eenentwintig voeten. Langs even zo veele fchuins opgaande fteenen trappen, klimt men na eenen fteenen Omgang, breed tien voeten. Op deezen Omgang of Borstweering kan men, binnen den ouden muur, den Burgt rondwandelen. Eene reeks van zesendertig Schietgaten verfchafFen allerwegen een verrukkelijk uitzigt, zo over de geheele Stad, als de omliggende Landen, Duinen, Steden en Dorpen. Bij; den ingang is de mond van eene zeer diepe Put. Onder andere verdichtzelen vertelde men daar van, in vroegere dagen, dat zij de ingang was van eenen weg, welke, onder den grond, van daar heel na Katwijk liep. Zij dient om de Fontein op de Vischmarkt te doen fpringen. Te weeten, bij de Stalling van den Herberg, aan den voet des Burgts, is eenMolen, die door een Paerd bewoogen wordende, het water, uit eenen Bak of Put, waar in verfcheiden Wellen zich ontlasten , langs twee kundig gemaakte Koperen buizen, opwaarts voert, tot in de boven gemelde Put. Langs eenen reeks van Pijpen, onder den grond, niet alleen der belendende huizen, maar ook van den Nieuwen Rhijn, wordt van daar het water m  LEIDEN. 69 na de Vischmarkt geleid. Het oog hebbende op de oude fteenen, welke men, hier en daar, in den muur van den Burgc heeft ingemetzeld, hebben zommigen niet onaartig dien genoemd een nieuw ge ft el met oude lappen omhangen; als fchijnende hun, niet 't onregt, dit'geftigt eene geheel ongepaste wooning voor de Heeren van wassenaar, weleer Burggraaven van Leiden, waar toe het, onder andere, zou gediend hebben. De Academie, of het Huogefchool, verdient hier eene afzonderlijke befchrijving. De aanleiding tot het oprigten van het Hoogefchool hebben wij boven, in het Hot des verbaals van het Beleg en Ontzet der Stad, gemeld. Eerst fchikte men tot het Academiegebouw het St. Babara-Klooster. De plegtige inwijding gefchiedde op den achttien Febrnarij des Jaars 1575. (Zie Deel I van dit Woordenboek, bl. 165,) Doch alzo dit geftigt te klein wierdt bevonden, bragt met het Hoogefchool over, in den Jaare 158i, in het Konvent der Witte Nonnen, gelegen op den hoek van 't Rapenburg en den Nonnenbrug. Een felle brand leide, in den Jaare 1616, het geftigt bijna geheel in de asfche, uit welke het, zederr, in zijne tegenwoordige gedaante verreezen is. In een Latijnsch Opfchrift, boven den Ingang, wordt de gedagtenis diens voorvals bewaard. Naast den Toren, van een Uurwerk en Slagklok voorzien, is een ruim PJat, tot het doen van Starrekundige Waarneemingen gefchikt. Op de Graft, treedt men, door eene fraaie Poort van Benthemer fteen, op een ruim. Plein, met hooge Lindeboomen beplant. Aan de regterzijde daar van heeft de Akademie-Drukker zijne wooning. Ter (linkerzijde ontmoet men de algemeene Gehoorzaal; hier gefchieden de Inhuldigingen tot het Leeraarfchap in verfcheiden weetenfehappen, de Redevoeringen der Hoogleeraaren, en andere openbaare handelingen. Deeze Zaal pronkt met een Orgel, waar op, bij plegtige gelegenheden, gefpeeld wordt. Nog andere kleinere Zaaien zijn in dit Gebouw, tot het geeven van openbaare Lesfen gefchikt. Naast de Drukkerij is de ingang van den Akademietuin, rijklijk voorzien van uitheemfche en binnenlandfche Gewasfen. Den tamelijken ruimen Tuin, in den Jaare 1600 aangeleid, heeft men in de tegenwoordige Eeuwe jnerkelijk vergroot, door het afbreeken van ruim negentig E 3 be-  fa LEIDEN, belendende huizen. De Oranjerij is over de honderd voeten lang, en achttien breed. Aan weerkanten van den Tuin heeft men eene ruime Gallerij; in de eene worden de tedere Planten des winters bewaard, in de andere veele Natuurlijke Zeldzaamheden. Het Scheidkundig Stookhuis en de Tuinmanswooping ftaan aan de eerfte Gallerij. De Anatomie of Ontleedzaal js in de Kerk der Falide - Bagijnen, zijnde een ruim Vertrek, in 't midden voorzien van eenen ronddraaienden Tafel, en rondsom van de noodige zitplaatzen voor de aanfchouwers. Volgens Oktroy van den negentienden December des Jaars 1619 heeft het Leidfche Hoogefchool he: regt, om te mogen opeifchen de Lijken van misdaadigen, welke, in de drie Wintermaanden, in eenige Plaats van Holland met den dood geftraft worden. In de Ontleedzaal worden bewaard veelerhande zeldzaamheden , beflaande in Geraamten van Menfehen, Dieren en Vogelen, Misgeboorten en andere .zeldzaamheden, tot de weetenfehap, welke hier geleerd wordt, betrekkelijk. Voorts ftaat hier eene Kas, rijklijk voorzien van Heel- en Verloskundige Werktuigen. De Bibliotheek, of Boekerij, eerst bij het Akaderaiegebouw geplaatst, alzo het Vertrek te klein wierdt bevonden , is van daar overgebragt boven de genoemde Kerk der FalideBagijnen. Een aanzienlijken fchat van Handfchriften, oude en nieuwe Boeken ontmoet men in deeze Zaal. Verfcheiden geleerde Mannen , onder andere johannes holmannus , isaac vossius en josephus scaliger hebben hunne Boekerijen, bij Uiterften Wille, daar aan gemaakt. Nog dagelijks neemt de voorraad toe, uit kragt eens Belluits van Hun Edele Groot Mogende van den vijfden December des J;ars 1679, in gevolge van 't welke, van alle Boeken, met Oktroy van 'sLands Staaten gedrukt, een gebonden Afdrukzel aan 'sLands Boekerije moet geleverd worden. Behalven' verfcheiden Aard- en Hemelgloben pronkt deeze Zaal met eene kunftig gemaakte Sphera, voor 't oog vertoonende den loop der Hemelfche Lichaamen. Tweemaalen 'sWeeks, op Woensdag en Saterdag, van twee tot Vier uuren, ftaat de Boekzaal voor eenen iegelijk open. Het ppzigt daar over ftaat aan een Bibliothekarius, zijnde doorgaans een Hoogleeraar, die twee bedienden pnder zich heeft. Van  LEIDEN. het Staaten-Kellegie, tot het Hoogefchool behoorende, is op het Artikel kolleg ie, verflag gedaan. Niet het zelfde ^ is , ten allen tijde , het getal der Hoógleeraaren; dikmaals telde men 'er achttien: vier in de Godgeleerdheid, even zo veele in dellegten en in de Geneeskunde, en zes in de Taaien en Fraaie Weetenfcbappen. Het hoofdbewind van 't Hoogefchool ftaat aan drie Kuratoren, waar van de eene doorgaans een Lid uit de Ridderfchap, en de twee overige Burgemeesters of Penfionarisfen van voornaame Hollandfche Steden zijn; voorts aan de vier Leidfche Burgemeesters in den tijd. Het meer omniddelük beftuur van het Hoogefchool wordt geoeffeud door den Senaat, of Akademie-Raad, beftaande uit alle de Hoogleeraars. Jaarlijks, op den eerften Februarij, koomen zij bij een, tot het maaken van een Drietal, waar uit, op advijs van Burgemeesteren van Leiden, door 's Lands Staaten een ReEtor Magnificus wordt verkoozen, die op den achttien der Maand zijne bediening aanvaardt, naa dat zijn voorzaat, door het doen van eene plegtige Redevoering, zijnen post heeft nedergeleid. Bij de Faculteiten gaat deeze waardigheid rond. Den Hektor zijn vier A:fesforen, Raaden of Bijzitters, toegevoegd, één uit ieder Faculteit. Allen moeten, in handen van Kuratoren, ten overftaan van Burgemeesteren, bij eede belooven, de Wetten en den welftand van het Hoogefchool, naar hunne beste vermogens, te zullen handhaaven. 'Er zijn'twee Sekretarisfen , een van den Senaat, en een ander van den Vierfchaar; als mede twee Pedellen, of Boden. De Vierfchaar van het Hoogefchool, welks Regtsgebied gaat zo over lijfftraffelijke als burgerlijke zaaken , beftaat uit den Rektor Magnificus met zijne vier Asfesforen, de vier Leidfche Burgemeesteren twee Schepenen en den Sekretaris. Allen , welke in eenigen opzigte Leden der Akademie zijn, moeten voor deezen Vier. fchaar te regt ftaan, mids zij onder elkander gefchillen hebben: want, in andere gevallen, kunnen zij betrokken worden voor Schepenen of andere Regtbanken. De Vierfchaar heeft het regt om met den dood te ftrafTen. Verfcheiden Voorregten genieten de Leden van 't Hoogefchool. In 't gaan na en komen van de Akademie, zijn uit- en inlandfche Studenten vrij van Tollen en Regten. De Rektor , Hoogleeraars en Meesters, die te E 4 Lei-  ra LEIDEN. Leiden hunnen tijtel gekreegen hebben, wanneer ze aldaar blijven woonen, zonder koophandel of neering, zijn vrij van her huisvesten van Krijgsvolk, Dag- en Nachtwagteu en bekostiging van Stads werken. Alle de Leden zijn vrij van 's Lands Imposten. Ten aanzien van die der Stad is de vrijdom bepaald, voor ieder Student, op tachtig Stoopen Wijn en twaalf halfvaten Bier. De Staaten en de Stad onderhouden te zamen eene Nachtwagt, beftaande uit honderd man, dienende om op te pasfen, dat door de Studenten geene ongeregeldheden gepleegd worden. Van de Promotien, als mede van bet Jubelfeest van het Hoogefchool, is boven, op het Artikel academie, verflag gedaan. Ten befluite der gebouwen, melden wij nog het Latijnfche School, gemeenlijk het Groote School genaamd, een vrij aanzienlijk gebouw, pronkende van vporen met eene Poort van Benthemer fteen. Het ftaat in de Lokhorstftraat, en wierdt in den Jaare 1600 voltooid. Het School is verdeeld in zes Klasfen, of bijzondere Schooien, in welke, naar gelange hunner vorderingen, de Leerlingen uit de eene na de andere opklimmen. In de vier laagfte Klasfen wordt de Jeugd, tweemaaien 'sweek?, door een afzonderlijken Meester, in de Schrijfkunst onderweezen. Wat nu voorts aangaat de Regeerir.g der Stad Leiden; de groote Vroedfchap beftaat uit een getal van Veertig perfoonen : waarom zij doorgaans Heeren Veertigen, of Veertigen in den Raade genoemd worden. Geene anderen mogen tot Leden daar van benoemd worden, volgens de Privilegiën, af hij moet zeven jaaren Poorter en Invvponer der Stad geweest zijn, en ten minfte den ouderdom van achtentwintig jaaren bereikt hebben. Uit deeze Veertigen wordt yerko.ozen het Kollegie van den Geregte, beftaande uit Schout, vier Burgemeesteren en acht Schepenen. Over de meeste zaaken, het Stadsbeftuur betreffende, voert dit Kollegie het bewind , door het aanftellen van bevoegde perfoonen tot het houden van een meer onmiddelijk opzigt. Behalven de. gewoone verrigtingen, aan het Schoutsampt verknogt , is de Schout van Leiden daarenboven, Promotor of Voorftander van het Hoogefchool, Als zodanig rust op hem de post, agt te geeven op de hand- ba»;,  LEIDEN. ?% Shaaving der Wetten van het Hoogefchool, en zorge te draagen dat de boeten, in welke de overtreedcrs zijn beflagen, worden ingevorderd. Hij bewaart het regt der Hooge Overheid tegen de Leden van het Hoogefchool, die de Wetten daar van gefchonden hebben. Geene Leden, egter, mag hij gevangen neemen, dan op last yan Rektor en Burgemeesteren, 't en ware hij iemand op eenig zwaar misdrijf daadeiijk betrapte. De vier Burgemeesters zijn insgelijks Mede-Curatoren van het Hoogefchool, in welks Vierfchaar dezelvcn, nevens twee Schepenen-Meesters, zitting hebben, zo wel in Lijfftraffelijke als Burgerlijke zaaken, welke yoor dien Regtbank getrokken worden; ten welken einde zij, jaarlijks, in handen van Kuratoren, op den eed aan de Graaflijkheid gedaan, moeten belooven, de Wetten en Keuren van het Hoogefchool getrouwelijk te zullen doen nakoomen, en den Rektor, daar toe geroepen zijnde, de behulpzaame hand bieden. Voorts zijn den Veertigen en het Kollegie van den Geregte toegevoegd een Penfionaris, die hier den naam van Raad en Penfionaris draagt, een Sekretaris en een Griffier. Van verfcheiden mindere Kollegien zullen wij hier niet bijzonderlijk fpreeken, één uitgezonderd, het Kollegie van Heeren Vredemaakers genoemd; het beltaat uit een Burgemeester en twee Schepenen, die ieder eenmaal 's jaars , geduurende zekeren tijd , dien post bekleeden. De reden der benaaminge is, waarfchijnlijk, omdat zij, .behalven andere verrigtingen, zitten over Burgerlijke Regtzaaken, welke, diensvolgens, niet mogen gebragt worden voor den Regtbank yan Schepenen , zonder alvoorens gehoord te zijn voor het Kollegie van Vredemaakeren, die dezelve, zo 't mogelijk zij, moeten bevredigen. Daarenboven ftaat aan dit Kollegie de af. doenhig, zonder hooger beroep, van zaaken van honderd Guldens en daar beneden. Behalven het Burggraaffchap van Leiden, waar van een der Burgemeesteren, bij aanftelling door de Vroedfchap, den tijtel van Burggraaf draagt, bezit de Stad verfcheiden Ambagtsheerlijkheden, van tijd tot tijd, door de Regeering aangekogt, alwaar zij, diensvolgens, de aanftelling van Schout, Sekretaris en andere Amptenaaren oeffent. De bedoelde Heerlijkheden zijn Oegst'geest en Poelsgeest, Leiderdorp, Zoeterwoude, Stomp. E 5 wifi i  74 LEIDEN. Wijk, PVihveen, Leidfchendam , Tedinger broek en de Fen«ip. AI van ouds was de Lakenhandel de hoofdneering binnen Leiden; zij was de opkomst der Stad, en deedt haar, van tijd tot tijd, in uitgebreidheid en getal van inwooners toeneemen. Orlf.rs verhaalt, dat men, vóór den Spaanfchen Oorlog, jaaren heefr gehad, in welke zevenënveertigduizend ftukken Laken gemaakt wierden. Ten tijde van 't Beleg verliep deeze Neering , die naaderhand , van nieuws , merkelijk bloeide, om vervolgens te vervallen in een deerlijken ftaat van kwijninge , uit welken men haar , hoewel vrugteloos, door verfcheiden middelen, heeft getragt op te beuren. Indien de opgaave van van leeuwen naauwkeurig zij, dat, behalven de Kopboter, jaarlijks meer dan dertigduizend Vierendeelen Boter, behalven de Kaas, te Leiden ter markt gebragt worden, geeft ook deeze handel merkelijk voordeels aan de Stad. Daarenboven weeft men te Leiden Saaijen, Greinen, Baaien, Wollen - Dekens en anderen Stoffen , om thans van andere bijzonderheden niet te gewaagen, met naame van den handel in Wolle, die hier insgelijks wordt gedreeven. Meer dan twintig Gilden telt men te Leiden; ieder van dezelve heeft zijnen Deken en Hoofdlieden. De Schutterij beftaat uit acht Vaandels of Kompagniën, onder de bijzondere Hoofdmannen en mindere Bevelhebbers. Bij beurten houden zij de Nachtwagt, in een der Vertrekken van het Stadshuis. Van verfcheiden Voornaame Mannen was Leiden de Wieg en Bakermat. Willem de II, Graaf van Holland en Roomsen Koning, en Graaf floris de V wierden aldaar gebooren; VOOrtS PHILIP van leiden, piiter van leiden, gerard van leiden, gerrit alewyn, aarnoud van leiden, Abt Van St. Paulus te Utrecht, dirk van der does, jan gerbrandsz VAN leiden, NIKOLAAs VAN leeuwen, adriaan mathenes, petrus bloemeveen, jan franken, corneuus petri, jo- hannes gerardus, cornelius verheiden, Artz, om 't Hervormd geloof met den zwaarde gedood, jan van banchem, wilhelmus coddeus, reinier bont, willebrord snel, Wis- kunftenaar, nicolaus heinsius, en andere, zommige van welke reeds, in afzonderlijke Artikelen, genoemd zijn, of nog zul-  LEIDEN, LEIDEN. (AARTJE van) 75 zullen vermeld worden. Onder de Kunftenaars, welke Leidcii heeft voortgebragt, verdienen, onder andere, hier genoemd te worden, cornelis engelbrechtz , couneus cornelisse konst, pieter konst, een Glasfchrijver, lucas van liÉttfB», aartje van leiden, octavio, gysbert en pieter van veen, Plaatfnijders en Schilders, isaak nikolaï, Burgemeester en treffelijk Schilder; jan iievenszoon , van wiens penfeel een voortreffelijk gewrogt den Schoorfteen van de Vroedfchapskamer verflert; gerard douw, frans van mieris, nevens zijne Zoonen johan en willem , en Kleinzoon frans van mieris. Het Wapen van Leiden zijn twee Sleutels, op een wit Veld, kruiswijze in 't midden over elkander geleid. Men wil dat dezelve afkomftig zijn van den eerbied der aloude Leidenaaren voor dien Apostel, als Poortier des hemels aangemerkt. Aan st. pieter was de oudfte Kerk der Stad gewijd , en men ftelde, in de oude Zegels, zijn beeld nevens de Sleutels, waar van deeze alleen zullen zijn overgebleeven. Zie inzonderheid orlers en van leeuwen, Befchrijv. van Lei- . den. Leiden, (aartje van) aldus naar zijne geboorteplaats, doch, volgens anderen, aart klaassen genaamd, wierdt gebooren in den Jaare 1498. Tot op zijn achttiende jaar oeffende hij het handwerk zijns Vaders, die een Voller was. Doch de Natuur , die hem tot het penfeel hadt geroepen, zegepraalde eerlang over den dwang, die, zijns ondanks, hem was opgeleid. Zijn Stadgenoot kornelis engelbrechtz wierdt zijn leermeester, en maakte-hij, onder deszelfs onderwijs"; zo fnelle vorderingen, dat hij fpoedig op eigen wieken 'konde drijven. Zijne meeste Stukken waren Bijbelfche Gebeurtenissen. Op 't fpoor van veelen zijner Kunstbroederen was hij niet zeer naarftig. Naa zich op Zondag vermaakt te hebben, bragt hij ook veelal den Maandag in den Herberg door, hoewel hij geen eigenlijk dronkaart was. Door den tijd klon'; de vermaardheid zijner kunst heel tot Antwerpen, en loUi van  ?6 LEIDEN, (JAN GERBRANDSZ van) enz. van daar na Leiden den beroemden Kunftenaar frans floriszoon. Met verwondering vondt deeze, op de naavraage omtrent aartjes verblijf, deszelfs wooning in een armoedig huisje,«nabij de Stads Vest, en zijne Schilderkamer een Zoldertje onder het dak. Onder toezegging van beter beftaan en rijklijker betaalinge van zijne Kunstftukken , zogt deeze hem na Antwerpen te lokken. Doch aartje wees deeze aanbieding van de hand. Eenen Koning, zeide hij, gunde hij deszelfs Rijk, indien hij zelve flegts zijn klein huisje mogt behouden. Drie van zijne voornaamfte Stukken beeft men nog lang te Leiden bewaard: eene Kruisdraaging, een Christus, tusfchen de Moordenaars, aan het Kruis, en Abrahams Offerande van zijnen Zoon. Zeer ongelukkig kwam hij aan zijn einde. Naar gewoonte, op zekeren avond, laat uit den Herberg koomende, viel hij in 't water, en verdronk, in den ouderdom van zesenzestig jaaren. Zie orlers, Befchrijv. van Leiden, Leiden, (jan gkrbrandsz van) anders ook, naar de gewoonte der tijden, met een verlatijnden naam, joannes de tEiDis genaamd, was van geboorte een Leidenaar, en moet gebloeid hebben omtrent het einde der Vijftiende Eeuwe, indien het waar zij, dat hij in den Jaare 1504 overleeden is. Hij was Karmeliter Monnik, en Prioor in het Klooster van die Orde te Haarlem. Behalven verfcheiden Godgeleerde Werken, heeft hij gefchreeven Kronijk van Holland, en Kroniik van Egmont, of Jaarboeken der Abten van Egmont, beide in het Latijn. Antonius matth/eus heeft het laatstgenoemde Werk met Aantekeningen in 't licht gegeeven. Zie sweertii Bib/. Belg. meursii Athen. Bat. orlers, Befchrijv, van Leiden. Leiden, (lucas van) een uitmuntende Schilder, Plaatfnijfe en Glasfchrijver, tijdgenoot van aartje, boven vermeld, wierd;  LEIDEN. (LUCAS van) n wierdt in die Stad gebooren in den Jaare 1494. Eerst zijn Vader, huig jakobsz, insgelijks een groot Kunftenaar, en daar naa de reeds genoemde kornelis engelbrechtsz , waren zijne Leermeesters, doch zijne vorderingen zo groot, dat zij beiden wel zijne Leerlingen zouden hebben kunnen weezen. Reeds op zijn twaalfde jaar fchilderde hij een ftuk voor den Heere van lokhorst, die 'er zo veele Goudguldens voor betaalde, als hij jaaren oud was: eene goede fomme in dien tijd. Op zijn zestiende jaar fneedt hij een Ecce homo, die de bewondering van alle Kunstkenners wegdroeg. Tot op het Jiar 1672 wierdt te Utrecht eene verzameling van zijne voornaamfte Kunstprenten bewaard, doch viel, bij de bemagtiging dier Stad, in de handen der Franfchen. Wijders berustte weleer , in die zelfdg Stad, onder den Heere Sekretaris e verhard van harskamp, een uitmuntend Schilderftuk van lucas, met Olieverf, verbeeldende saulus, op den weg na Damascus met blindheid geflagen, verzeld van eenen hoop Ruiters en Voetknegten. Het vermaarde Meesterftuk, verbeeldende het Laatfte Oordeel , nog voorhanden op het Leidfche Stadshuis, hebben wij reeds opgenoemd. Onze lucas , door zijne Kunstoeffening een man van eenig vermogen, tradt in het huwelijk met eene Jonkvronwe uit het Edel Geflagt van boschiiuizen. Zo vlijtig was hij hl zijn bedrijf, en zo zuinig op zijnen tijd, dat hij bezwaarlijk zich konde verledigen tot den Bruiloft en andere bezoeken, welke zijne Echtverbintenis medebragt. Niet lang daar naa, e°-ter bekroop hem de lust, ter meerdere aankweekinge vanzijne kunst, de voornaamfte Stukken in Zeeland, Brabant en Vlaanderen te bezigtigen. Aan het Kunstgenootfchap te Middelburg gaf hij een Onthaal, welk hem zestig Guldens kostte, naar gelange van de toenmaaiige fchaarsheid van 't geld, eene fraaie fomme. Het zelfde deedt hij te Mechelen , Gend en Antwerpen. Grootlijks, egtcr, beklaagde hij zich naderhand dier reize, vermids hij zedert altoos met een ongezond lichaam worffelde. Hij verbeeldde zich, dat hem, uit nijd, vergif was toegediend. Om den tijd, ondanks zijner aanhoudende bedlegerigheid, niet nutteloos te flijten, hadt hij voor zijne Legerftede eenen taeltel doen maaken , ten behoeve van zijne Snij- of Schil-  -78 LEIDEN. (PHILIPS van) Schilderkunst. Lucas van leiden overleedt in den Jaare 15335 het negenendertigfte zijns Ouderdoms. Zie orlers, Befchrijv. van Leiden. Leiden , (philips van) in de Veertiende Eeuwe , doch, onzeker in welk jaar, in de Stad van dien naam gebooren, naar men wil uit het aanzienlijk Geflagt, waar wij vervolgens nader verflag van zullen geeven. In zijne Jeugd zich voornaamelijk op bet Kanonijke Regt hebbende toegeleid, gaf hij onderwijs in die weetenfchap aan de Univerfiteit te Orieans, en wierdt vervolgens, in den Jaare 1369, tot Hoogleeraar te Parijs beroepen. Naderhand eene Kanunniksplaats in de Kerk van Maria van Condé bekoomen hebbende, keerde hij weder na zijn Vaderland, alwaar hem willem van beyeren, de Vijfde van dien naam, Graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, tot zijnen Raadsheer verkoos. In den Jaare 1373 wierdt hij Groot-Vikaris van arnout van hoorn, Bisfchop van Utrecht. Albert van beyeren zondt hem na Avignon, aan Paufe gregorius den XI; deeze fchonk hem eene Kanunniksplaats in de Kerk van Utrecht. In deeze Stad overleedt hij , op den achtften Junij des Jaars 1380, doch wierdt begraaven in zijne Geboorteftad, in de St. Pankras- of HooglandfcHc Kerk. In den Jaare 1372 hadt hij aldaar twee Vikanjen geftigt. De Schriften van philips van leiben, voor zo veel ons bewust is, zijn voor de eerfte maal gedrukt in den Jaare 1616. Van wegen het klein getal Afdrukken, deelde een Amfterdamsch Regent het zijne mede aan eenen Boekverkooper, die voorts daar van eene nieuwe uitgave bezorgde in den Jaare 1701, onder den tijtel philippi de leidis Traüatus Juridico- Politici. De Verhandelingen zijn vier in getal. Zeer vermaard is de eerfte, zij voert tot tijtel De Reipublkig cura, et forte Principantis, „ over de zorge voor 't % Gemeenebest, en het lot eens Regeerders." De tweede behelst eene opgave van de onderwerpen en grondregelen, in de eerfte Verhandeling overwogen. De formis et femitis Reipu'blica ütilius et facilins gubemandts, of over de wijzen en middelen om een Gemeenebest nuttiger en gemaklijker te beftuuren, is  LEIDEN. ( Het Cejïagt van ) 7$ is het onderwerp der derde Verhandelinge. De vierde heeft toe opfchrift De modo et regula rei familiaris facilius gubernan* da, of de beste wijze van Huishoudkunde. Zie Journal des Savans, Tom. 34. Oudheden van Rhijnland. Leiden, (Het Geflagt van) al van ouds vermaard, en nog heden in weezen, nam zijnen oorfprong, meent men, binnen die Stad, en ontleende daar van zijnen naam. Geene andere, zo als boven reeds is gebleeken, was de Naamsreden van verfcheiden vermaarde Mannen, welke dien bijnaam gevoerd hebben. Het eerfte fteenen huis te Leiden, itaande op de Breêftraat, tegenover den Blaauwen Steen , op den hoek der Koorfteeg, wierdt, volgens de overleveringen, door de Grondleggers diens Geflagts gebouwd; althans ftaat nog in den Voorgevel deszelfs Wapen. De volgreeks van hetzelve zal geene onvoegzaame plaat in ons Woordenboek beflaan. De eerfte, van eenigen naame en vermaardheid in 's Lands Gefchiedenisfen, was I. Gerrit van leiden; hij leefde omtrent den Jaare 1200", en moet een man van eenig vermogen geweest zijn, alzo hij, bij Uiterften Wille , aan het Klooster te Rhijnsburg naaliet* eenige landerijen , onder Rijswijk gelegen. Zijne kinderen waren: 1. Jan van Leiden. 2. Henrik van Leiden. II. Henrik van leiden hadt verfcheiden kinderen; de ne* gen volgende zijn daar van bekend : 1. Diderik yan Leiden, in den Jaare 1315, onder de Re-. geering van Graave willem den III, Ridder geflagen. 2. Hagt van Leiden, Nonne in de Abtdij van Koningsveld. 3. Pieter van Leiden, Kanunnik van Middelburg, van Sr. Pieter te Utrecht, en Patroon der Kerke van Zoeterwoude. Hij was ftigter van vier Vikarijèn te Leiden, en van verfcheiden andere Fundatiën. In den Jaare 1316 maakte hij, aan de St. Pieserskerk te Leiden, zijn fteenen huis, flaaude op den hoek van  *ö LEIDEN1. (Het Geflagt van) de Kerkfleeg, mids dat hij en zijne Broeders êii Zusters Kin» ders, en derzelver naakoomelingen, hetzelve in Erfpagt zouden behouden voor tien Schellingen Tournois jaarlijks. 4. Geertrui van Leiden. 5. Jan van leiden , die volgt. 6. Gerrit van Leiden» 7. Machtelt van Leiden 8. Philips van Leiden. Onder andere kinderen liet deezn naa, Pieter van Leiden, die insgelijks de Kerk aanmerkelijk begiftigd, en, bij zijne huisvrouvve Christina Franken, Vader wierdt van vijftien kinderen; van welke wij genoemd vinden: a. Dirk van Leiden, Priester ten Hoogelande te Leiden. I. Gerrit van Leiden, Priester te Noordwijk. c. Philips van Leiden, 't Is deeze, van welken, in een afzonderlijk Artikel, boven gefproken is. 9. Hugo van Leiden, als Knaap vermeld in eene Akte, uitgegeeven, in den Jaare 1322, door willem van Henegouwen,' Graaf van Holland, III. Jan van leiden , boven vermeld , hadt ter Vrouwe dleid, Henriksdogter, en bij haar verwekt: 1. Gerrit van Leiden, Prioor te Hoogftraten. 2. Pieter van leiden, die volgt. 3. Henrik van Leiden. 4. Dirk van Leiden , Schepen in zijn Geboorteftad, in den Jaare 1375. IV. Pieter van leiden, droeg, in den Jaare 1368, aan de Pieters-Kerk, den eigendom op van een huis, op de zelfde voorwaarden, als zijn Oom Pieter, vóór hem, hadt gedaati. Hij bezat goederen in leen van willem van Henegouwen, Graave van Holland. De Akte, daar van uitgegeeven, terwijl hij nog minderjaarig was, is gedagtekend in 's Hage, vóór St. Takobsdag des Jaars 1332. Bij zijne echtgenoote, Jonkvrouwe bertrada van alkemade , des Heeren Henriks dogter, liet hij naa: 1. Jan van leiden, die volgt. 2. Tsbrand van Leiden. 3. Dirk van leiden. Naa die zijns oudftenbroeders, zul. len 's Mans naakoomelingen vermeld worden, V, Ja»  Leiden. (Het Oejiagt van) sr v. Jan van leiden, getrouwd met geertrui, dogter van Heere F/orens van Adrichem, wierdt, in den Jaare 1370, door Hertog willem van beyeren , verlijd met de goederen, door zijnen Vader nagelaaten. Zijne kinderen waren: 1. Pieter van leiden , die volgt. 2. Haaze van Leiden , die de huisvrouw wierdt yan Heere Frank Pietersz , en vervolgens erfgenaame van de naalaatenfchap van haars Broeders Kleinzoon, baarde haaren Man twee kinderen : a. F/oris Franke, Priester. b. Bart ha Franke, gehuwd aan Jakob Adriaansz» vi. Pieter van leiden , naa zijns Vaders overlijden, met deszelfs naagelaatcne goederen verlijd, nam ter huisvrouwe bertrade , dogter van Heere Jan van der Specke. Met toeftemming van Vrouwe jakoba , leide hij dezelve een Weduwengoed toe, uit zijne naa te laatene Leengoederen. Geene andere kinderen liet hij naa, dan éénen Zoon , VII. Jan van leiden, naa zijns Vaders overlijden, door Hertog philips van Bourgondie , met deszelfs Leengoederen verlijd. Hij leefde nog in den Jaare 1462, doch liet geene kinderen naa. V. Dirk van leiden, boven vermeld, hadt in huwelijk margaretha van poelgeest , en bij haar verwekt; 1. Jan van Leiden, Vroedfchap in zijne Vaderftad. 2. Niklaas van leiden, die volgt. 3. Cerrit van Leiden, die eenen Zoon hadt van dien zelfden naam, welke het Priesterampt bekleed, en, in den Jaare 1454, in de St. Pieterskerk, eene Vikarij geftigt heeft. 4. Machteit van Leiden, gehuwd aan Heere IVillem Foijt. kens van Zijl. 5. Aleid van Leiden , de huisvrouw van Niklaas van Zijl. 6. Albrecht van Leiden , wiens naakoomelingen op die van zijnen Ouder Broeder zullen volgen. VI. Niklaas van leiden, hadt in huwelijk aleid van der does , en wierdt bij dezelve Vader van 1. Jan van Leiden, die, in den Jaare 1460, eene Vikarij in de St. Pankras- of Hooglandskerk ftigtte. xxii. deel. f 2. Pie-  «2 LEIDEN. (Hst Geflagt van} 2. Pieter van Leiden. 3. Henrik van leiden, die volgt. VII. Henrik van leiden, nam tot eehrgenoote Jonkvrouw barbara buitenweg, en verwekte bij dezelve: 1. Niklaas1 van leiden, die volgt. 2. Aleid van Leiden. 3. Machtelt van Leiden, die de huisvrouwe wierdt van Niklaas PaatSf meermaalen Burgemeester van Leiden, tusfchende Jaaren 1460 en 1484. VIII. Niklaas van leiden, was, zedert het Jaar 1462 tot in den Jaare 1490, verfeheiden maaien Schepen van Leiden, en Vader van 1. Jan van leiden, die volgr. 2. Barbara van Leiden, getrouwd met eenen Burger van Haarlem, Niklaas Diest. 3. Machtelt van Leiden , getrouwd met Hendrik F-loriszoon, Sekretaris van Leiden. IX. Jan van leiden, in den Jaare 1495, Schepen van Leiden, hadt in huwelijk de dogter eene Burgemeesters van Gouda, en verwekte bij dezelve eene dogter, die zonder kinderen florf. VI. Albrecht van leiden, boven genoemd, hadt ter Vrouwe Adriana van Leeuwen, des Heeren Wiltems dogter. De Hofftad Leeuwen, door dit huwelijk, in zijn geflagt zijnde overgegaan , hebben verfcheiden zijner afstammelingen, daar van eigenaars geworden, den naam van van leeuwen aangenomen. Albrecht liet éénen Zoon naa, VII. Dirk van leiden , welke in huwelijk nam belia , dogter van Heere Arend Heerman, en, in zijne geboorteftad, meermaalen de Burgea;eesterlijke waardigheid bekleedde. Zijne kinderen waren: 1. Pieter van Leiden, Priester. 2. Adriaan van leiden, die volgt. 3. Emma van Leiden , eerst getrouwd met Heijman Floriszoon van Boshuizen , en daar naa met Jan van Berendrecht, Baljuw en Dijkgraaf van Rhijnland, en Veertig der Stad Leiden. Uit deezen echt wierden kinderen gebooren. 4. Erken-  LEIDEN. (Het Geflagt van') 4. Erkenraed van Leiden, in den Jaare 1517 getrouwd met Jan Paats, Schepen van Leiden. 5. Jakob van Leiden. VIII. Adriaan van leiden was gehuwd aan catharina paats , dogter vari Burgemeester Niklaas Plaats, en Vader van 1. Machtelt van Leiden. 2. Geertrui van Leiden, de huisvrouw van Gerrit Biefen, te Delft, en Moeder van Kinderen, 3. Maria van Leiden. 4. Frans van Leiden van Leeuwen , Burgemeester der Stad Leiden, overleeden in den Jaare 1569.' 5. Dirk van leiden, die volgt. 6. Jakob van Leiden, getrouwd met Jofïnd van Blois van Treslong, en bij dezelve Vader van Adriaan van Leiden, welke bij N. N. van der Does verwekte, Frans van Leiden , getrouwd met Maria van Boukhorsr, die in den Jaare 1612 overleedt, en eene dogter naliet, Machtelt genaamd, geftorven in den Jaare 1648. 7. Niklaas van Leiden, meermaalen Burgemeester in zijne Vaderftad. IX. Dirk van leiden, bevondt zich, in den Jaare 1514, in 't H. Land te Jeruzalem , en wierdt naderhand Sekretaris" van Delft, Bij zijne huisvrouwe maria van blois van treslong verwekte hij: 1. Adriaan van leiden, die volgt. 2. Arent van Leiden, Burgemeester van Utrecht, en een der Ondertekenaaren van de Unie tusfchen de zeven Gewesten, in den Jaare 1579 binnen die Stad geflooten, X. Adriaan van leiden, Raad in de Vroedfchap en tevens Penfionaris van Delft, hadt in huwelijk Maria van Loo, dogter van Gerrit van Loo, Rentmeester Generaal van Keizer karel den V over Friesland. Zo wel als zijn Schoonvader, ftondt insgelijks adriaan in blaakende gunst bij den Keizer. In den Jaare 1555 wierdt hij. wegens Holland, afgevaardigd na Brusfel, om tegenwoordig te zijn bij den plegtigen overdragt der Nederlanden van den gemelden Keizer op zijnen Zoon philips. In den Jaare 1557, op den laatften Oftober, F 2 maak-  LEIDEN. (Het Geflagt van) maakte hij zijnen Uiterften Wille, ten overftaan van zijne twee behuwdbroeders, pieter van dekama, Ridder en 'sKonings Gewoonen Raad, en boudewvn van loo, insgelijks Raad en Rentmeester Generaal van Friesland. Heer adriaan overleedt op den zesentwihtigften November des Jaars 1562 , nalaatende eenen minderjaarigen Zoon, XI. Dirk van leiden, welke, vermits zijn Oom en Voogd Arend van Leiden de Hofftad van Leeuwen, van zijnen Ouiioom Niklaas Adriaanszoon van Leiden van Leeuwen, voor hem gekogc hadt, in Maij des Jaars 1566, den toenaam van leeuwen insgelijks aannam. Een man van hooger aanzien, dan iemand zijner Voorzaaten, was deeze. In den Jaare 158a wierdt hij Raad' in 't Hof Provinciaal van Holland, en in den Jaare 1591 Raadsheer in den Hoogen Raad. Zijn overlijden viel voor in den Jaare 1506, het zesenveertigfte zijns ouderdoms. Voor de eerfte maal tradt hij in den echt met Hildegonde van Loo, zijne Nigt, de dogter van Albert van Loo, Heere van Hodenpijl, 's Konings Finantie -Raad te Brusfel, en vaa Maria van der Mijle, dogter van Arend van der Mijle, Heere van der Mijle, Dubbeldam, enz. Burgemeester van Dordregt, en van Cornelia van Alblas. Geene kindei en wierden uit dat huwelijk gebooren. Andermaal tradt hij in den echt met catharina van der goes, dogter- van Pieter van der Goes, Baljuw en Dijkgraave van Delfland, Rentmeester van de Domeinen van Holland. Volgens 's Mans Uiterften Wille, moest de Hofftad van Leeuwen verkogt worden., In de Groote Kerk in 'sHage, alwaar hij begraaven legt, ziet men zijn Wapen nevens dat zijner laatfte echtgenoote, die hem gebaard hadt: 1. Adriaan van Leiden van Leeuwen, geftorveu in dea Jaare 1654. 2. - Pieter van leiden van leeuwen, die.volgt. 3. Dirk van Leiden van Leeuwen, in zijne Jeugd, in den Rhijn, bij Straatsburg, verdronken. XII. Pieter van leiden van leeuwen , gebooren den vierden Junij des Jaars 1592, bekwam, in den Jaare 1623, het ampt van Baljuw en Dijkgraaf van den Briel en de Landen van Voorn. In zijn eerfte huwelijk,* 't welk kinderloos was, hadt hij ter Vrouwe Maria Duik, dogter van Antonij Duik, Raad- pen-  LEIDEN. (Het Geflagt van) «5 penfionaris van Holland. Hertrouwd zijnde met maria de moucheron, dogter van Bernard de Moucheron, Heere van Corbu, wierdt bij bij dezelve Vader van 1. DlRK van leiden VAN leeuwen, die Volgt. 2. Catharina van Leiden van Leeuwen , gebooren in December des Jaars 1629, en in 't Jaar 1633 overleeden. 3. Bernhard van Leiden van Leeuwen, in 1632 gebooren, en in 't Jaar 1639 geftorven. 4. Balthazar van Leiden van Leeuwen, op den ouderdom van bijkans twintig jaaren overleeden. Hun Vader hadt zijne dagen geëindigd op den tweeden October des Jaars 1654, en legt in den Briel begraaven, met deeze acht Kwartieren in zijn Wapen: van leiden. van der goes. van loo. van der dussen. blois van treslong. spangen. heemskerk. roon. XIII. Dirk van leiden van leeuwen , gebooren op den zesden December des Jaars 1628. Naa eenigen tijd den post van Raad in de Vroedfchap der Stad Briele bekleed te hebben, verwisfelde hij dien met de zelfde waardigheid te Leiden, welke hem den weg baande tot het Burgemcesterfchap, welk hij aldaar verfcheiden maaien heeft bekleed. Daarenboven was hij Afgevaardigde der Stad in de Vergadering der Algemeene Staaten en in het Kollegie van Gekommitteerde Raaden. Tot drie reizen toe zonden hem 'sLands Staaten, als hunnen Buitengewoonen Gezant, aan karel den II, Koning van Engeland. Behalven dit alles was hij Hoogheemraad van Rhijnland en van den Lande van Voorn. Hij ftorf in den Jaare 1682. Bij zijne huisvrouwe, alida paats, dogter van den Heere Willem Paats, Burgemeester van Leiden en Hoogheemraad van Rhijnland, hadt hij verwekt: 1. Maria van Leiden, gebooren op den negenden Maart des Jaars 1654, en gehuwd met Fredrik Willem, Baron van Wasfenaar en Duivenvoorden, Heer van Rozander, LuitenantF 3 Ko.  B6 LEIDEN. (Het Cêfiagt van) Kolonel, en naderhand Baljuw en Hoofdfchout van Hulst en Huider-Ambagt. Geene kinderen kwamen uit deezen echt. 2. Alida van Rhijnsburg van Leiden,, gebooren den zesden Maart des Jaars löfio, wierdt de Echtgenoote van IValter Philips Coljear, Ridder-Baronet, Luitenant-Generaal van de Infanterie in dienst van den Staat, Gouverneur van de Stad en het Kafteel van Namen, Kolonel van een Regiment Schotten. Uit dit huwelijk wierden gebooren j a. Marianne Coljear, getrouwd met Reinhart, Baron van Dahvig, Prefident van den Geheimen Raad van den Landgraave van Hesfen Casfel, deszelfs Gevolmagtigde Afgezant op het Vredes Congres te Utrecht, en Extraordinaris Envoyé bij de Algemeene Staaten. b. Elizabeth Coljear, gehuwd aan Lionnel Sackeville, Hertog van Dörfet, Pair van Groot - Brittannie, Baron van de vijf Zeehavens diens Koninkrijks, Grootmeester van 's Konings Huis, Ridder van den Kouzeband. 3. Theodora Catharina van Ltidcn, gebooren in September des Jaars 1661, getrouwd met Kasper van Kinfchot, Heere van Kinfchot, Raadsheer in den Hove van Holland, welken zij eenen Zoon baarde, Roeland van Kinfchot, Major in der Staaten dienst, en Koinmaudeur der Stad Heusden. 4. Bemardina van Leiden, in den Jaare 1716, op den ouderdom van vierenvijftig jaaren, ongehuwd geftorven. 5. Suzanna van Leiden , gebooren in een Jaare 1664, wierdt de Echtgenoote van Francois Vuljon van Maurice, Kolonel van een Regiment Voetvolk in dienst van de Staaten der Veréénigde Nederlanden , Gouverneur van Geertruidenberg, welken zij eene dogter baarde, Francoife Vuljon van St. Maurice. 6. Adriaan Willem van L'iden, op het eenentwintigde jaar zijns ouderdoms, in den Jaare 1688, ongehuwd overleeden. 7. Pieter van leiden , die volgt. 8. Lodewijk van Leiden, gebooren in den Jaare 166B, Kapitein ter Zee in dienst deezer Landen, en in den Jaare 1697, do^r het veronü' lukken van zijn Schip tegen het Eiland Ameland, ia een zwaar en ftorm, omgekoomen. 9. Phi-  LEIDEN. (Het Geflagt van} 87 9. Philippina van Leiden, jong geftorven. 10. Francais Adriaan van Leiden, Raad en Burgemeester der Siad Briel, Gekommitteerde Raad ter Admiraliteit op de Maze, Raad en Rentmeester Generaal der- Domeinen van Holland en Voorne, Hoogheemraad van de Landen van Voorn, in den Jaare 172.6, het vi.jfenvijftigfte zijns ouderdoms, ongehuwd overleeden. XIV. Pieter van leiden, Heer van Vlaardingen, Vlaardinger-Ambagt, Babberspolder, Middelburg, Nieuwen hoorn, Nieuwegoten, Nieuwlandt, enz. gebooren den vijfentwintigfteö October des Jaars 1.666, Veertig en meeroraalen Burgemeester der Stad Leiden, Afgevaardigde in het Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam, Hoogheemraad van Rhijnland en van den Lande van Putten. Bij alida van ruitenbuRg, dogter van Jan van Ruitenburg, Heere van Vlaardingeu en VlaardingerAmbagt, Afgevaardigde in het Kollegie ter Admiraliteit in het Noorder-Kwartier, Hoogheemraad van Delfland, was hij Vader van de volgende kinderen; 1. Geertrui van Leiden, jong geftorven. 2. Een Zoon N. N. insgelijks vroeg overleeden. 3. Geertrui Catharina vnn L-iden, in den Jaare 1715, het tweeé'ntwintigfte haars ouderdoms, geftorven. 4. Dirk vau leiden, die volgt. 5. Alida Johanna van Leiden, gebooren in April des Jaars 1697, gehuwd aan Frederik, Baron van Freisheitn, Luitenant-Kolonel, Zoone van Jan Dirk, Baron van Freisheim, Generaal van het Voetvolk in dienst der Veréc:nigde Nederlanden, Kolonel van de Guardes te voet, Gouverneur van Heusden, als mede Veldmaarfchalk in dienst van Keizer karel den VI. Zij ftorf in November des Jaars 1715, nalaatende eenen Zoon, Jan Dirk, Baron van Freisheim. 6. Jan van Leiden, geboren in den Jaare 169S. 7. Pieter Koenraad van Leiden, gebooren in Maart des Jaars 1700, Luitenant-Kolonel in dienst van den Staat, getrouwd met Anna van Hoei, dogter van Casper van Hoei, Raad en Burgemeester der Stad Gornichem. 8. Catharina Henriëtte van Leiden , in den Jaare 1709, het achifte haars ouderdoms, overleeden. F 4 9. Ca-  SÜ LEIDEN, (Het Ceflagt van) LEIDERDORP. 9. Catharina Johanna Henriëtte van Leiden , jong geftorven. XV. Dirk van leiden, Heer van West-Barendrecht, Hardinksveldt, Oost-Voren, Rugge, Oosterlant, Rokanje, Sr. Anna-polder, Roxenisfe, Aardijkswal, Oud- en Nieuw-Craijers-polder, gebooren den eenentwintigden Januarij des Jaars 1695, Baljuw van de Nijenburgen, en Sekretaris van het Hoogheemraadfciïap van Rhijnland; gehuwd met Sophia Dina de Rovere, Vrouwe van West-Barendrecht, Hardinksveldt, dogter van Kornelis de Rovere, Heere van Wes- Barendrecht, Raad en Burgemeester der Stad Dordrecht, Afgevaardigde ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten en Lid van het Kollegie van Gekommitteerde Raaden, en bij deeze Vrouwe Vader van j 1. Pieter Cornelis van Leiden, gebooren in November des Jaars 1717. 2. Sophia Dijna van Leiden , jong geftorven. 3. Jan van Leiden, gebooren in den Jaare 1721. 4. Dirk van Leiden, in zijne kindsheid overleeden. 5. Dirk van Leiden, insgelijks vroeg geftorven. 6. Dirk van Leiden, mede geen jaar oud geworden. 7. Adriaan pompejus van leiden, gebooren den eerften Augustus des Jaars 1727, heeft dit Geflagt voortgeplant, zo dat 'er nog heden afftammelingen van in weezen zijn. Leiderdorp , naauwlijks een half uur gaans van de Stad Leiden gelegen, in een zeer vrugtbaaren en vermaaklijken oord: reden genoeg voor de burgers dier Stad, om dikmaals door eene wandeling derwaarts zich te verlustigen, en waarom vermogende Ingezeetenen, in den omtrek daar van , Lustplaatzen hebben doen aanleggen. Indien het Liethorp, in oude Schriften vermeld, dit Dorp zij, moet het reeds vóór het midden der Tiende Eeuwe beftaan hebben. In de Roomfche tijden was de Kerk van dit Dorp eene Parochie-Kerk, den Aardsengel michacl toegewijd. Zij was voorzien van twee Vikarijen. Eene van dezelve, gemeenlijk de Kapellanij van de Zijl genaamd, wierdt, van wegens haare rijke inkomften, in den Jaare 1400, in twee Vikarijen verdeeld; de eene daar van bleef aan de Kerk verbonden j de andere wierdt overgebragt in de Vrouwenkerk te Leiden, Ook  LEIDERDORP, LEIDSCHENDAM, LEIMUIDEN. 89 Ook plagt hier voormaals te ftaan een Klooster of Priorij van Reguliere Kanunniken, Engelendaal genaamd. Het Dorp en Ambagt, waar in men, voor ruim vijftig jaaren, honderd vijfennegentig Huizen, zes Bleekerijen, vier Steenovens, of Pannebakkerijen, en twee Molens telde, wordt gefchat op ruim zestienhonderd zevenenvijftig Morgens. Te Leiderdoip heeft men een zeer goed School, een Weeshuis en een Armhuis voor oude Mannen en Vrouwen, en in de nabuurfchap een Hofje, de Viêr Aalmoeshuis;ei genaamd, afkomftig uit het doorluchtig Geflagt van van der does. Dat aan Leiden de Ambagtsheerlijkheid behoort, hebben wij in de befchrijving dier Stad verhaald. Van de adelijke Huizen, welke voormaals in dit Ambagt ft and en, zijn de meeste verdweenen. Zie orlers, Befchrijv. van Luiden, Oudheden en Cefiigten van Rhijnland. Leïdschendam, een Dorp in het Baljuwfchap van Rhijnland, gelegen tusfchen Leiden, Deift en 'sGraavenhage. Het ontleent zijnen naam van den Dam, in overoude tijden geleid in het Vaarwater, welk na gemelde Plaatzen loopt. Van wegens den veelvuldigen doortogt, is 't hier zeer leevendig, en 't verblijf aangenaam. Even als tusfchen Amfterdam en Haarlem, moeten hier de reizigers van Jaagfchuit venvisfelen. Het Dorp heeft eene eigen Kerk en Predikant, die onder de Klasfis van Delft en Delfland behoort. Zie van der hoeve, Handv. Kr op.. Leimuiden, met Vriezekoop, ééne Ambagtsheerlijkheid, in Rhijnland, ter wederzijde van den gewoonlijken Rijweg van Amfterdam, door de Veenen, na den Rhijnkant en Leiden. Het Dorp Leimuiden legt, met zijne Kerk en Ban, Westwaarts, digt aan het Haarlemmer- of Leidfchemeir. Vriezekoop legt, Oostwaarts, tegen de Billerdammer Laan en de F 5 Am.  fO LEIMUIDEN. Ambagtsheerlijkheid van Kal/lagen. Reeds in de Jaaren 1550 en 1553 bevondt men de Landen, onder beide Dorpen gelegen, van zo geringe waarde, dat zij geoordeeld wierden, minder dan voorheen in "de Dijkslasten van Rhijnland te moeten draagen. Volgens de jongde en naauwkeurigde meeting, nu ruim twintig jaaren geleeden gefchied, bevat het Ambagt van heimuilen vijfhonderd en ruim eenentachtig, dat van friezekeop driehonderd en bijkans vierennegentig Morgeus Lands. Merkelijken afflag heeft het getal der Huizen, in het tijdverloop van honderd jaaren, ondergaan. Te L-imuiden zijn ze, Tan tweehonderdzes, op honderdvierenveertig, te VriezckooD, van honderdzeven, op negenenvijftig gedund. Veel Lands, in de voorgaande Eeuwe, onder beide Dorpen, uitgeveend, ïs zedert droog en tot Land gemaakt. Men berekent de uitgeftrektheid daar van op zeshonderd en vijftig Morgens. Verfcheiden aangenaame Lustplaatzen heeft men, op dien droog gemaakten grond, aangeleid. De af kabbeling van 't Haarlem, mermeir heeft men, door het doen van zeer zwaare kosten, met een goeden uitflag, aan dien oord beteugeld. In den Jaare 1727 wierdt de Stad Amfterdam eigenaares van de Ambagtsheerlijkheid , door aankoop uit handen van den Heere frantois paul emile-, Graave van Oultremont en Warfu/é, en Vrouwe maria isaeella van beyeren van schacen, erfgenaame van Vrouwe anna henrietta van wassenaar van warmond, in welk Huis de eigendom langen tijd geweest was. Amfterdam heeft aldus het regt van aandellinge van Schout, Ambagtsbewaarders, Schepenen en andere Amptenaaren. Leimuiden is een der oudde Dorpen hier te Lande, als wordende reeds vermeld in eenen Verdragbrief van den Jaare 1063. De Kerk is een ruim, hoewel oud gebouw. Door het verzakken der fondamenten, daat de Toren een weinig fcheef. Het Dorp zelve'is fraai betimmerd, en zeer leevendig, door den veelvuldigen doortogt. De naaste weg, te Lande, van Amfterdam na Gouda en Rotterdam, loopt door dit Dorp. Het Water de Drecht, 't welk, van de Oude Wetering af, door Leimuiden loopt, en tusfchen den Viiezekoopfchen en Was* fenaarfchen Polder, voorbij het Tolhuis onder Kalflagen, een wei-  LEIMUIDEN, LEK. (RMtt* de) 91 weinig boven den Uithoorn zich met de Kromme Mijdrecht vereenigr, en 't begin aan den An.flel geelt, is ooit veel korter Vaart voor zulke Schepen, die hunrie Masten kunnen ftrijken, en klein genoeg zijn om door d? Billerdammer Sluizen en den Leimuiderbrug te kunnen fchieten; die, anderzins, uit den Rhijn na Amtterdam den wil hebbende, door Haarlem en ipaarndam zouden moeten vaaren. Onder Leimuiden behoort de Oostzijde der fraaie Buurt langs de Oude Wetering. Onder het Ambagt van Vriezekoop behoort dat gedeelte van de Buurt van Biilerdam, waar in de Billerdamfche Sluizen of Verlaaten leggen. Van het laatstgenoemde Dorp , 't welk geene Kerk heeft, behooren de Hervormde Ingezeetenen, in het Kerkelijke , onder L'imuidcn. Lek, (Rivier de) bij veelen aangemerkt als een gegraaven Arm van den Rhijn, neemt althans daar uit haaren oorfprong, en voert reeds dien naam beneden Wijk bij Duur/lede. Van hier ftroomt zij tusfchen de Provincie Utrecht en het Graaffchap Kuilenburg, beneden het Land van Vianen, en laager voorbij Schoonhoven , tusfchen de Krimpener- en Alblasferwaarden, tot dat zij , bij Krimpen, in de Merwe valt. Da gemeenfehap van de Waal met den Rhijn, bij Schenkenfchans, heeft, door de doorbraak van den Ouden Wiel, het water van den Rhijn, en dus ook van de Lek, vóór het graaven van het Panderfcke Kanaal, weleer zo fterk afgetrokken, dat zij genoegzaam buiten ftaat was, om aan de Beneden-Rivier van de Merwe en de Nieuwe Maaze eenig water toe te voeren. Met paerden en wagens konde, op zoramige plaatzen, die Rivier bereeden worden. Ongelijk is de gedaante van de Lek, en bovenwaarts merkelijk wijder dan beneden. Van hier dat, bij eene hooge Rivier, de Engten het Bovenwater niet kunnen verzwelgen; en dat bij Vreeswijk, zomtijds, het water tien voeten boven het gemeene Peil tekent, wanneer het bij Krimpen flegts drie of vier voeten is gereezen. Wijders ontftaat hier uit menigmaalen het zetten van Ysdammen, waar door wel eens verderflijke Overftroomingen der nabuurige Landen voorvallen. Lek-  T- LEKKERKERK, LEKKERLAND. Lekkerkerk en Zuidbroek, in de Krimpenerwaard, hoewel twee onderfcheidene Arabagten, behooren, egter, onder eene zelfde Hooge of Vrije Heerlijkheid. Lekkerkerk legt ten Zuiden aan de Lek, téh Noorden aan Ouderkerk, Berkoude en Zuidbroek, ten Oosten en Westen aan Berg-Ambagt en Krimpen op de Lek. Zuidbroek legt ten Noorden aan Stolwijk , tusfchen Berg-Ambagt en Berkoude. Hoewel van kleinen uitgebreidheid volgens de opgave in de Lijsten van Verpondingen, worden de beide Ambagten te zamen begroot op veertienhonderd drieënnegentig Morgens. Naar inhoud der Lijsten, zou, in het tijdverloop eener eeuwe, te weeten van den Jaare 1632 tot in den Jaare 1732, het getal der Huizen van honderdvierenzestig tot tweehonderdzevenentachtig zijn aangegroeid. Verre de minften, flegts veertien naainelijk, ftaan daar van te Zuidbroek. Lekkerkerk is een fraai en deftig Dorp, meestendeels benedensdijks gebouwd. De Kerk is ta-: melijk groot, en heeft een Toren, waar van zo wel het fpits als muurwerk vierkant is. In den Herberg bewaart men eene gefchilderde afbeelding van een voormaaligen inwooner van dit Dorp, gerrit bastiaansz genaamd, befaamd om zijne ongemeene lengte; deeze haalde negenenengentig Duimen, dat is, acht voeten en drie duimen. Naar gelange van zijne hoogte was hij fterk van kragten, doch daar bij goedaartig en zagt van inborst. De Zalmvisfcherij , de hoofdneering van dit Dorp, was ook zijn bedrijf. Om de zeldzaamheid heeft men 'er lang bewaard,_of bewaart ze, misfehien, nog heden, een Schenkel van zijn Been en van zijne Dije, nevens eene zijner Muilen. Lekkerland , anders ook Nieuw Lckkerland genaamd, een Ambagt en Dorp in Zuidholland, in den Alblasferwaard, ten Noorden van de Rivier de Lek. Het Ambagt wordt begroot ©p.duizend en veertig Morgens Lands, en het getal der Huizen op honderdvierendertig. Het Dorp is niet groot. De Kerk, eerst eene kleine Kapel, en naderhand tot eene Parochiekerk vergroot, wierdt, geduurende de Spaanfche Beroerten , in kooien geleid. De tegenwoordige Kerk, voorzien van een kleinen Toren met een vierkant Spitsje, is gebouwd in den  LEKKUM, LEKSMOND, enz. 93 den Jaare 1645. Een heuvel, in 't Oostlijk gedeelte des Ambagts, de Schoonenburger-heuvel genaamd, plagt de grond te zijn van een Kafteel, 't welk al voor lang is verdweenen. Zie Uift. van het Utr. Bisdom. Lekkum, een Dnrp in Friesland, in de Grietenij van Leeuwarderadecl, bevat niets merkwaardigs, dan het ongeval, in den Jaare 1583, hetzelve wedervaaren van de Spanjaarden; die, over Ys, uit Gelderland derwaarts afgezakt, de meeste Huizen verbrandden, en de inwooners jammerlijk mishandelden. Leksmond, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, ten Noorden van de Rivier de Lek, en ten Oosten van het Regtsgebied van de Stad Vianen, volgens de Verpondingslijsten elfhonderdachttien, doch, volgens de Voorwaarden van Verkoop, duizend tweeënzestig Morgens beflaande. Het getal der Huizen wordt op ruim honderdvijftig begroot. Het Dorp is fraai en heeft eene bevallige legging aan den Lekdijk. Men vindt 'er verfcheiden wel gebouwde Huizen. Van wegen zijnen ouderdom lleekt 'er de Kerk merkelijk bij af. Door zwaar Muurwerk, buiten aan den Toren gemetzeld, heeft men dien voor inftorten moeten bewaaren. Van hooge oudheid moet dit Dorp zijn, indien men kan afgaan op melis stoke, verhaaleude dat het, door floris den zwarten, broeder van Graave dirk den VI, in den Jaare 1Ï37, wierdt afgebrand. Met het nabuurig Achthoven, heeft Leksmond een zelfde Gerigt. Jaarlijks verkiest men''er zeven Schepenen: vijf uit Leksmond, en twee uit Achthoven. Zie Oud Holl. Krenijk. Le-leu de wilhem, (david) hoewel gebooren te Har»' burg, in den Jaare 1588, uit een aanzienlijk en oud geflagt, heelt, egter, hier te Lande een aanmerkelijk deel zijns leeftijds ge-  94 LE-LEU de WILHEM, (DAVID) LELIENDAAL.- geflceten, en zijne dagen geëindigd. Naa de gronden der Taalkennisfe geleid te hebben te Staden en Hanau, bezogt hij eerst het Hoogefchool te Franeker, en vervolgens te Leiden. Onder het beoeffenen der Wijsbegeerte en Regtsgeleerdheid, was de kennis der Oo-terfche Taaien zijne hoofdbezigheid. Van hier dat hij eerlang eene reize na het Oosten ondernam. Geruimen tijd vertoefde hij te Jeruzalem, Alexandrie en Cairo, midlerwijl briefgemeenfchap houdende met den vermaarden Griekfchen Patriarch cyrillus lucaris, Naa zijne wederkomst uit de Morgenlanden, vertoefde hij eenigen tijd te dmllerdam, alwaar hij eenen Broeder hadt , paulus genaamd. Doch zo groot was zijne reislust, dat hij andermaal eenen togt na 't Oosten ondernam. Dit gebeurde in den Jaare 1625. Op deeze Reize verzamelde hij een kostbaaren fchat van vreemde zeldzaamheden. Hij oelTende zich daarenboven verder in de kennisfe der Perfiaanfche en Arabifche Taaien. Naa deezen togt volbragt te hebben, koos hij zijn vast verblijf in Holland. Prins frederiTC henrik koos hem tot eenen zijner Raaden. Daarenboven kreeg hij, als gewoone Raad, zitting in het Hof van Brabant. Onder het waarneemen degzer bedieningen, verpoosde hij, in ledige oogenblinken, zijnen Geest met het houden van briefwisfeling met geleerde Buitenlanders. De Heer le - leu de wilhem overleedt in den Jaare 1658. Verfcheiden Egijptiiche zeldzaamheden, op zijne Reizen verzameld, en vervolgens aan het Hoogefchool te Leiden gefchonken, worden nog aldaar in de Ontleedkamer bewaard. Hij hadt in huwelijk gehad constantia: huigens , Zuster van den beroemden constantyn huigens. Of het geflagt, zedert onder dien naam te Amfterdam bekend, van den Heere david, dau wel van deszelfs broeder paulus „ zijnen Oorfprong ontleene, is ons niet gebleeken. Zie bayle, Dicl. Crit. LELiëNDAAL, weleer een Nonnen - Klooster, vau de Orde der Preriikheeren op het Zeeuwfche Eiland Schouwen, in de Heerlijkheid en niet verre van het Dorp Burg. Den eerften grond tot de Godsdienftige ftigtinge hadt geleid een gezeffchap va»  LELIENDAAL, LEMMER, (de) 05 van Godvrugtige Dogters, die zich aan de waereïd onttrokken hebbende, verkoozen hadden, ter meer onbelemmerde beoeffeninge der Godsvrugt, gezamentlijk in ltilte haare dagen te eindigen. Een Algemeen Kapittel der gemelde Orde, gehouden te JNieuwmeger., in den Jaare 1549, begunfttgde haar metd^Voorregten der Orde. Niet lang hadden ze het genot der ftille zamenwooninge. De woede der Beeldttonneis clrong door, tot haar vreedzaam verblijf, en deedt bijkans alle de Kloostergoederen een prooi der roofzucht Worden. Zedert kwam het Klooster in verval, en wierden de nog overgelaaten goederen opgedraagen aan het K-vwent der Predikheeren te Zierikzse, mids hetzelve voor zij- e rekening nam het onderhoud der drie laatfte nog overgeblevene Nonnen. Een fluk gronds, in de gedaante van een Kerkhof, zou, meent men, het eenig overblijfzel zijn van 't aloude Klooster. Zie Oudh. en 'Ge[ligten van Zeeland. Lemmer., (de) een fraai en zeer welvaarend Dorp, in het Kwartier van Friesland de Zevenwouden , meer bepaaldelijk in de Grietenij Lemfterland, welke van daar haaren naam ontleent. Het lege aan de Zuiderzee, en heeft eene zeer ruime Haven. Voormaals plagt het Dorp zich inzonderheid te bepaalen bij de Sluis, welke in den Zeedijk legt, en rondom de Kerk, welke niet verre van daar een weinig meer na binnen Haat. Doch zints den toeneemenden Scheepvaart en Timmerij, welke vooral in de laatfte dei tig jaaren hier zeer (terl; is gedreeven ij het Dorp merkelijk uitgebreid, door het bouwen van eene dubbele rij huizen, langs een Binnenwater, de Zijlroede genaamd. Daarenboven hebben den bloei en welvaart der Plaatze niet weinig vermeerderd , de fchikkingen , weleer gemaakt door den voorgaanden Grietman rëgnërus van andringa, op de binnenlandfche Veer- en Vragfchuiten, en op eenen Postwagen op Groningen, die telkens, bij hot aankootceu van den Beurtman van Amfterdam, na verfchillende oorden van 't Gewest vertrekken. Bijkans het geloof te boven gaat hier om het getal der Reizigers, welke, dag aan dag, van en na Amfterdam hunnen weg  $6 LEMMER, (de) LEMNIUS. (LEVINUS) weg over de Lemmer neemen. Om zijne legging aan de ZuP derzee, en op geeuen grooten afdand van de grenzen van Overysfei, heeft dit Dorp, in vroegere dagen, zeer veel geleeden van de binnenlandfche oneenigheden. In den Jaare 1672 deedt de Bisfchop van Munfter hetzelve opeifchen. De vervaardheid der Ingezeetenen was oorzaak, dat zijn Volk van het bezitneemen afzag. Eenige Wagens met Vlugtelingen, langs den Zeedijk, ginds en herwaarts ziende rijden, en deeze voor verfche hulpbenden aanziende, wierden de Munderfchen dermaate van fchrik bevangen, dat zij ylings afdeinsden. De Kerk is een tamelijk ruim en nieuw gebouw, heugende weinig meer dan vijfentwintig jaaren. Ongelijk ouder is de fraaie en fpitze hooge Toren. Het Huis van den Heere Grietman, itaande aan de Haven, is een fraai gebouw. De geleerde andreas myrica, vermaard om zijne reizen door Europa en om zijne bedreevenheid in verfcheiden taaien, was in de Lemmer gebooren. Hij overleedt, in den Jaare 1585, te Leeuwarden, alwaar hij de Geneeskunst oelTeude. Zie winsemius , en uit medegedeelde berigten. Le.mkius , ( levinus ) een ervaren Artz en beroemd Geleerds van de Zestiende Eeuwe , wierdt gebooren te Zierikzee, iu Zeeland, op den twintigften Maij des Jaars 1505. Hij oefFende zijne kunst iu zijne Geboorteftad, alwaar hij, naa het overlijden zijner huisvrouwe, Kanunnik wierdt. Onder dit alles fchreef hij verfcheiden Werken; het meest vermaarde van dezelve voert tot tijtel, De occuliis Natura Miraculis „ Over verborgene „ Wonderen der Natuure." Hij moet zijne woonplaats gehad hebben iu de St. Anthonijftraat. Althans leest men aldaar, boven den ingang van een Huis, in eenen Steen, deeze woorden uitgehouwen, welke men wil zijne Zinfpreuk geweest te zijn: Rerum irrecuberobilium fumma felicitas Oblivio: ,, Vergee- telheid van onherkrijgbaare zaaken is het hoogde geluk." Lemnius dierf op den eerden Julij des Jaars 1568, en wierdt in de Lievens-Monder- of Groote Kerk begraaven. Hij liet eenea  LEMSTERLAND. 9/ eenen Zoon naa, gulielmus lemnius genaamd, die zich insgelijks, even als zijn Vader, op de Geneeskunde toeleide, en Lijfarts wierdt van eryk den XVI, Koning van Zweeden. 'sMans getrouwe aankleeving aan zijnen Vorst was oorzaak, dat wanneer deeze, door deszelfs broeder, van Throon en Vrijheid wierdt beroofd, lemnius goederen en Ieeven tevens verloor. Zie la rue , Geletterd Zeeland. Lemsterland, eene Grietenij in het Friefche Kwartier dé Zevenwouden, en onder die daar toe behooren de vijfde in rang. De Landen in dezelve zijn meestal laag, en daarom ongefchikt tot Bouwlanden. Weinige Grietenijen in het Gewest zijn zo waterrijk als deeze. Behalven eene menigte Vaarten, ontmoet men aldaar de zo genaamde Groote Brekken; ook behoort tot dezelve een gedeelte van het TjeukeMeir, dus .genaamd, naar men wil, naar eene Vrouw, tjeuke geheeten, die, bij ongeluk, in een Veenland brand geftigt hebbende, oorzaak was dat de ftreek Lands geheel uitbrandde, en 'er voorts een Meir ten voorfchijn kwam, 't welk, zedert, merkelijk is toegenomen, en nog telkens uitgebreider wordt. Geboomte moet 'er zekerlijk op den grond van 't uitgebrande Veen, en elders, rijklijk geftaan hebben, alzo men nog heden, bij het graaven, wortels en takken aantreft. In de Grietenij telt men thans flegts vijf Dorpen: de Lemmer, Eeflerga, Fbllega, Oosterzee en Echten. Voorheen telde men 'er zeven; doch van de twee voorige Dorpen , Tiandt of liantega en Lemflerhoek, is het eerfte, al voor lang, een prooi der Zuiderzee geworden, en het a:r;er, door adolf van zwieten, op bevel van den Utrechtfchen Bisfchop frederik van blankenheim , in den Jaare 1413, te vuur en te zwaard vernield. Zie winsemius.* XXII. deel. G Lescail-  98 LESCAILLE, (JAKOB) LESCAILLE. (KATHARINA) Lescaille, (jakob ) afkomdig van Geneve, zette zich in Holland neder, ter gelegenheid van de vlugt zijns geüagts van .daar, om de vervolgingen om den Godsdienst te ontwijken. Te Amfterdam begon hij den Boekhandel, en daagde daar in niet ongelukkig, van wegen zijne ongemeene netheid en naauwkeurigheid in het drukken van allerlei, doch vooral van Dichtkundige Werken. Aan deeze bedeedde hij vooral zijnen vlijt, omdat hij zelve geen ongevallig Dichter was: gelijk kan afgeleid worden uit de weinige dukken, die van hem zijn overgebleeven. Menigvuldiger zouden deeze geweest zijn, ware niet een groot deel van dezelve verboren gegaan in den zwaaren Brand, in de vermaarde Drukkerij vau blaauw, bij de Nieuwe Kerk, met welken hij in zekere gemeenfchap handel dreef. Keizer leopoldus verklaarde hem voor Gelauwerden Dichter, en beichonk hem met een Wapen , zijnde een Schild, hebbende, in de eene helft, aan de rechter zijde, een zwarten Letterkas met zijne vierkante vakjes; en in de flinker helft, op een 'Groen Veld met vergulde ftreepjes, een driedubbelen Drukkersbal, den middelden verzilverd, den rechter rood, en den dinker zwart, allen met witte Steelen. Op den open helm daat een Kraan, als wiens vlugt aan den ouden palamedes gezegd wordt de uitvinding van vier Griekfche Letters te hebben aan de hand gegeeven, met een. Lauriertakje in den mond, daande met den rechter voet in een Laufierkroontje, en met den flinker voet eenen deen om hoog houdende. Lescaille dorf iu den ouderdom van zevenenzestig jaaren, in of naa het Jaar 1677. Tweemsalen was hij getrouwd geweest. Den naam der eerfte Vrouwe vinden wij niet vermeld. De tweede, was alida verWou, doqter van harman verwou. Van drie dogters , bij deeze verwekt, was de tweede in ouderen de beroemde Lescaille, f katharina) gebooren in of omtrent het Jaar 164.9. Haars Vaders voorbeeld en eene aangeboorene geaartheid deeden haar, reeds in de vroegdè jeugd, zich op de beoeffening der Dichtkunde toeleggen. Zo gelukkig flaagde zij hier in, dat de groote vóndhTl, een bevoegde regter, uit haare eerde proeven voorfpeide, dat zij , 't eenigen tijde , eene uitmuntende Dichteres konde worden. Aan haaren Vader zou de Kuustkun- digö  LEUSDEN, EEUWEN. (GERBRAND van) W dige Hiftoriefchrijver brandt gezegd hebben, dat zij hem reeds boven 't hoofd was gewasfen. Om haare bevallige Dichtflukkcn gaf men haar eerlang den naam van de Nederduitfche Sappho. Zints het overlijden van haaren Vader, hieldt ratiiarina den Boekhandel aan de hand. Midlerwijl leide zij zich toe op het vervaardigen van Treurfpelen, gevolgd naa het Fransch; zij groeiden eerlang tot een zevental. Het bekende Stuk, herodes en Marianne is 'er een van. Onze Dichteres overleedt, ongehuwd, op den achtften Junij des Jaars 1711. Alle haare Dichtwerken- en Toneelftukken wierden, in drie Deelen in Quarto, in den Jaare 1731 , uitgegeeven bij de Erven van Jacob Lefcaille en Dirk Rank. Deeze hadt in huwelijk eene dogter van haare ouder Zuster barbara. Zo min als zij zelve, was haare jonger Zuster alettA nooit getrouwd geweest» Zie hoogstraten. Leusden, een fraai Dorp, in het Sticht van Utrecht, reeds bekend ten tijde van karel den grooten, door wien het,, onder den naam van lisduna, aan den Bisfchop van UtreeM Wierdt gefchonken. Leuwen , ( gerbrand van ) of Leeuwen , een vermaard! Nederlandsch Godgeleerde, wierdt gebooren, op den negenden September des Jaars 1643, te Soscoop, een Dorp niet verre van Gojida, alwaar zijn Vader, onder de Hervormden, het Leeraarampt bekleedde. Om hem insgelijks tot dit Ampt' op te leiden, zondt hem de oude man, in tijd en wijle, na het Hoogefchool te Leiden. Naa de voorbereidende Weetenfchappen eens kundigen Godgeleerde te hebben beoeffend, genoot hij aldaar, in de Godgeleerdheid, het onderwijs der vermaarde Mannen heidanus, coccejus en hoornbeek. Op zijn tweeëntwintigfte jaar tot den Predikdienst zijnde bekwaam' verklaard, maakte hij daaa van eenen aanvang, in den Jaare 1665, te Velzen. Zes jaaren bediende hij die Gemeente als gewoon Leeraar, om vervolgens dien zelfden post waar te aeemen te Amersfoort. In den Jaare 1678 vertrok hij van' G 2 daar  loo LEUWENHOEK. (ANTHONI van) daar na Haarlem, en, naa verloop van drie jaaren, na Amfterdam, Met veel ijver en getrouwheid hadt van leuwen alhier het werk eens Euangeliedienaars waargenomen, toen Heeren Burgemeesteren te raade wierden, aan het Doorluchtig School hunner Stad eenen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan te (lellen. Op van leuwen viel daar toe het oog; in den Jaare 168Ó maakte bij 't eerst, in die hoedanigheid, eenen aanvang van zijn Onderwijs. Met algemeene toejuiching volhardde hij daar in tot aan zijnen dood, welke voorviel op den elfden Maij des Jaars 1721, het achtenzeventigfte zijns ouderdoms. Tweemaalen was hij getrouwd geweest. Terwijl hij nog Leeraar te Velzcn was, tradt hij, in den Jaare 16Ó9, voor de eerfte maal, in 't huwelijk met Jonkvrouwe catharina van collen, van een Burgemeesterlijk geflagt van Amfierdam, en wierdt alzo aan verfcheiden voornaame Geflagten dier Stad vennaagfchapt. Van de vier Zoonen en drie Dogters, uit deezen Echt gebooren, overleefde hem alleen zijne * Dogter elizabeth, die de huisvrouw wierdt van den Heere daniel nys. Tot zijne tweede Echtgenoote nam de Hoogleeraar, in den Jaare 1696, Vrouwe jakoba balde, Weduwe van den Heere joannes van flamerdingen , Artz en Ridder van St. Markus. Bij deeze verwekte zij geene kinderen'. Van 's Mans nagelaatene Schriften zijn de voornaamfte, zijne Vet klaaringen over den Brief aan de Romeinen en de Handelingen der Apostelen. Zijne welfpreekendheid op den Kanzei wierdt hoog geroemd, en hij daarom van een fterken toeloop vlijtig gehoord. % Zie veeris, Kerkl. Alphab.- Leuweniioek, (anthoot van) een der grootfte Natuurkundigen zijner Eeuwe, wierdt te Delft, uit een niet onaanzienlijk geflagt, gebooren, op den vierentwintigften Oftober des Jaars 1632. Zijne uitvindingen van ontelbaare verborgenheden der Natuttre, tot dien tijd toe, ,nog onbekend, waren zo menigvuldig en verbaazende , en maakte zijne vermaardheid daar door, in alle Gewesten, zo veel opgangs, dat de Koninklijke Maatfehappij te Londen, om haare ontdekkingen verder  LEYDEKKER. (MELCHIOR) 101 der voort te zetten , hem tot een haarer Leden verkoos. Dewijl zijne zucht hem bovenal aanfpoorde om de Werken der Natuur in het klein te befchouwen, viel hij hier door eigenaartig op her flijpen van Vergrootglazen, welke hij tot eens ieders verwonderinge vervaardigde. In zijne Geboorteftad bekleedde hij den post van Kamerbewaarder van Heeren Schepenen. Om zijne klimmende jaaren, en opdat hij te meer ledigen tijds zoude hebben, tot het voortzetten van zijne geliefde nafpooringen, verkreeg hij eerlang ontflag van 't waarneemen zijner bedieninge , met behoud, nogthans, van zijne Jaarwedde, in den hoogen ouderdom van bijkans eenennegentig jaaren overleedt leuweniioek , op den zesentwintigften Augustus des Jaars 1723. 's Jaars vóór zijnen dood, zijn 'sMans Schriften te Leiden gedrukt. Zij beftaan in Brieven, in 't Latijn gefchreeven, aan de Londenfche Maatfcjiappij en verfcheiden geleerde Mannen, in verfchillende Gewesten van Europa. Leydekker, (melchior) man van beroemden naam onder de Nederlandfche Godgeleerden, kwam ter waereld te Middelburg in Zeeland, in de maand April des Jaars 1642. Naa de eerfte gronden der Taalkennisfe geleid te hebben, zondt hem z;jn Vader, een aanzienlijk Koopman, na het Hoogefchool te Utrecht. Hier genoot hij het onderwijs der Hoogleeraaren demaatzius , die zijn Oom was, voetius en hoornbeek. Het vertrek des laatstgenoemden na Leiden bewoog leydekker , zijnen geagten Leermeester derwaarts te volgen, om 'er te gelijk de lesfen van .den vermaarden coccejus bij te woonen. Intusfchen fchijnt hij den laatstgemelden vermaarden Godgeleerde niet zo zeer gehoord te hebben, om diens leerwijze naa te volgen, als om deszelfs onderfcheidende begrippen dies te grondiger te leeren kennen. Want als hij kort daar naa tot den Predikdienst bevorderd zijnde, beroepen wierdt tot Leeraar in de Gemeente van Renesfe en Noordwelle, op het Eiland Schouwen, befteedde hij, onder andere, den ledigen tijd, welken zijne afgelegene ftandplaats hem verfchafte, aan het opftellen van drie kleine Werkjes, waarin hij de leerbegrippen van coccejus opzettelijk te keer ging. In G 3. dea  ts2 LEYDEKKER, (MELCHIOR) LIDLUM. den Jaare 1675 beklom hij den Eeretrap van Doftor in de Godgeleerdheid. Twee jaaren daar naa gaf hij in 't licht een Latijnsch Werk, welk hij noemde Fax Feritatis of Fakkel der Waarheid; het hadt ten oogmerke om de bijzondere gevoelens van den Wijsgeer descartes te beftrijden, De roem, welken hij met dit Gefchrift behaalde, baande hem den weg tot het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid, aan 't Hoogefchool te Utrecht, 't welk hij in den Jaare 1678 aanvaardde. Om zijne afkeuring van de gevoelens van coccejus nog nader aan den dag te leggen, gaf hij, in 't jaar daar aan, een Werk iu 't licht, tegen dien Godgeleerde, aan 't welk hij den tijtel van de Kragt der Waarheid gaf. Een ander Werk, de Triomfeerende Waarheid genaamd, tien jaaren laater gefchreeven, was zijnen oorfprong verfchuldigd aan de Vervolgingen jn Frankrijk tegen de zo genaamde Hugenooten of Hervormden, en hadt ten oogmerke, de Kerkhervorming te verdeedi. gen tegen de lasteringen der Pausgezinden. Van zijne bedreevenheid in de Kerkelijke Gefchiedenisfen vertoonde hij een blijk, in den Jaare 1690, door het uitgeeven van zijne Hiflorie der Afrikaanfche Kerke. Het oogmerk daar van ftrekte om te doen zien, dat niet de Hervormden, zo als men hun, ten dien tijde, te laste leide, maar de Roomschgezinden de fcheuringen der Donatisten en Novatiaanen vernieuwd en vereeuwigd hadden. Van eenige andere van leydekkers Werken, als genoeg bekend, en van zijne gefchillen met ieenhof, jsekkf.r en anderen, zal ik hier geene melding maaken. De laatfte vrugt zijns arbeids was zijn Latijnsch Werk Over de Republiek der Hebreeuwen; doch hij beleefde daar van niet de volkomene uitgave; het derde of laatfte Deel wierdt ter Drukperfe gereed gemaakt door eenen zijner Leerlingen, karolus tuinman , Leeraar te Middelburg. De Hoogleeraar Leydekker eindigde zijn arbeidzaam Ieeven, op den zesden Januarij des Jaars 1721, in den ouderdom van achtenzeventig jaaren. Lidlum, weleer een vermaard Klooster, in Friesland, in het Kwartier van Westergo, onder de Grietenij van Barrageel. Omtrent het einde der Twaalfde Eeuwe wierdt het ge- ftigï  LIDLUM, LIEFKENSHOEK, LIER. 103 ftigt door twee Edele Friezen, sibe van lidlum en tjalling donia. Eerst lag het niet verre van Zee, een weinig ten Noorden van Harlingen, Oostwaarts van het nog tegenwoordig bekende Gehugt Kochool, alwaar het, door middel van eenen binnenlandfchen Vaart, eene uitwatering in Zee hadt. Zedert wierdt men te raade, tot meerdere veiligheid tegen het Zeewater, 't welk toen nog door Dijken niet beteugeld wierdt, het Geftigt dieper landwaarts over té brengen. Zints de invoering der Kerkhervorminge en de vernietiging der Geestlijke Goederen, is ook dit voorraaals aanzienlijk Geftigt in verval geraakt. Aan den weg, tusfchen de Dorpen Oosterbierum en Dongjuw, nog heden de Monnikeweg genaamd, ziet men 'er nog eenige Overblijfzels van. Ten blijke van zijn voorgaand vermogen, heeft nog heden het Klooster Lidlum ftem in zaaken der Grietenije. Zie winsemius en Oudheden van Vriesland. Liefkenshoek, weleer een fterke Schans, in Snatsch Vlaanderen , in het Land van Ketenesfen, tegenover het geweezene Fort Lillo, aan den Wester Oever van de Schelde. Liefkenshoek was met vier Bolwerken en twee Ravelijnen gelterkt. Men kwam daar binnen door eene Poort, uitgaande na de Rivier de Schelde. Om de aangelegenheid der Vestinge, diende zij menigmaalen tot eenen twistappel tusfchen de Oorlogvoerende Mogendheden. Tot in den aanvang des Jaars 1786 lag daar binnen Staatfche Bezetting. Volgens verdrag met den Keizer, zints de jongde Onlusten met dien Vorst, zijn Liefkenshoek en Lillo beiden ontruimd, jn de Vestingwerken gedegt. Zie Tegenwoordige Staat, en Nieuwe Nederl. Jaarboeken, 178Ó, bl. 115. Lier, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Holland, Delfland genaamd. Het Dorp legt ongeveer G 4 twee  ïo4 LIER, LIER, (Hof te) LIENDEN. twee uuren gaans van de Stad Delft. Waarfchijnlijk zal het zijnen naam ontleend hebben van het Water de Lee, bij ouds de Lier genaamd. Reeds in den Jaare lootf vindt men 'er van gewag gemaakt. Qm de vermaaklijkheid zijner legginge, in Hoven en Boomgaarten , heeft het Dorp, in 't Gewest, naauwlijks zijn weergae. De Kerk munt in aanzien uit boven veele andere. Inzonderheid lokt de Toren de opmerking, door zijn dik Muurwerk en diep uitgeholde Nisfen. Op het Plat ftaat een Windwijzer. In een zeskantig uitftek, buiten den Toren, ontmoet men den Wenteltrap, langs welken men na boven klimt. Doorlekkere Boter wordt 'er in den omtrek van dit Dorp gemaakt, ook wel Tarwe en Vlas geplant. Men kweekt hier wijders zeer fmaaklijke Moeskruiden. Veel bijgeloovigheids pleegden, in de Roomfche tijden, de inwooners van dit Dorp met een St. Jorisbecld, 't welk in de Kerk bewaard, en jaarüjksch, in flaatelijken optogt, door het omliggende Land, heel tot aan de Stad Delft, wierdt rond gedraagen. Zie bleiswyk, Befchr. van Delft, en Oudheden van Delfland. Lier, (Hof te) gelegen omtrent een halfuur gaans ten Oosten van het ftraks gemelde Dorp, is een vrij aanzienlijk Gebouw , van vooren opgehaald met een fraaien Trapgevel. Naast daar aan ftaat een fteenen Bouwhuis, insgelijks met Trapgevels voorzien. Waarfehijnüjk zuilen de aloude Heeren van lier aldaar hunne woonplaats gehad hebben. Men vindt 'er die gisfen, dat de Edelen van lier, die zich uitterlier noemden, dien naam hebben aangenomen , omdat hun Slot of Stamhuis buiten de Lier, of uit de Lier ftondt. Lienden, een Dorp in Gelderland, in de Neder-Betuwe. Nabij hetzelve lag weleer een fterk Kafteel. Doch vermits de Dorpelingen, uit hetzeive, veel nadeels toebragten aan de goederen van de Bisfchoppen van Ut, echt, wierdt het, op verzoek van Bisfchop frederjk van zirik aan den Graave van Holland, door.  LIESCHBOSCH, LIESHOUT, LIESVELD. 105 door Heer jan van arkel ingenomen en geflegt. Het Dorp heeft eigen Kerk en Predikant. Zie Oud Heli. Kronijk; alting Notit. Geim. Infer. Lieschbosch , een aangenaam en vermaaklijk Bosch , buiten Breda. Men nadert hetzelve, van het Dorp de Ilaage of het Haagje, buiten de Antwerpfche Poort gelegen, langs eene fraaie Laan. Het Bosch heeft eene langwerpig vierkante gedaante, en beftaat uit verfcheiden rechte Laanen van Mast- en Eikejiboomen. Langs eene deezer Laanen, welke driehonderd Roeden in de lengte beflaat, heeft men een verrukkelijk gezigt op den Toren van de Stad Breda. In zijne gantfche uitgeftrektheid beflaat het Lischbosch tweehonderdendertig Morgens en eene half. Lieshout, een Dorp in de Meierij van ,s Hertogenbosch, een half uur gaans van Helmont. Zeer vermaaklijk is deszelfs legging aan het Liesthoutfche Bosch. In het Dorp telt me* ongeveer honderdvijftig Huizen. Liesveld, eene aloude Heerlijkheid, in laatere tijden met den naam van Baronni] betiteld, in den Alblasferwaard, paaiende ten Noorden aan de Lek. De laagte en wateragtige gefteldheid des gronds, met Liezen en Biezen bedekt, zal daar aan den naam gegeeven hebben. Een Adelijk Geflagt voerde eertijds den naam daar van. In den Jaare 1636 kwam de Baronnij aan Graave willem fredrik van nassau, Stadhouder van Friesland. De tegenwoordige Erfftadhouder, afftammeling van dien Graave, is 'er nog heden de eigenaar van. Men ontmoet 'er zeer vette Wei- en Hooilanden. Hennip wordt 'er ook overvloedig gewonnen. Een Drosfaard, zeven Leenmannen en een Griffier fpannen 'er den Hoogen Vierfchaar. Het Slot van Liesveld plagt een der grootfte en fterkfte Kafleelen van gantsch Holland te zijn; het lag fchuins over Schoonhoven. Naar men wil zou het reeds in den Jaare 1043 G 5 ge-  jo6 LIEV-ENDAAL, (Het Huis) .LIEVENS. (JAN) gebouwd zijn. In den Watersnood van den Jaare 1740 diende het ter huisvestinge van meer dan lionderdvijftig menfehen. ♦Zedert is het Geftigt bijkans geheel afgebrokeu, en heeft men ide fteenen daar van ter verfterkinge van de Dijken gebruikt. Zie s. van leeuwen, Bat. Illuflr. Lievendaal, (Het Huis) in 't Overkwartier van Utrecht, weleer eene Ridder-Hofftad, tusfchen de Kerk en 't Huis van Amerongen gelegen. Lang bleef dit Huis in het Geflagt van driebergen. Door den tijd ging het over tot andere eigenaars, en kwam eindelijk, door koop uit den boedel van Jr. eck van PANtaleon, aan Jr. godard van riieede, Heere van Amerongen. Het als onvoegzaam befchouwende, dat zijn Geflagt in het bezit was van twee Ridder-Hoffteden, op zo korten afftand van elkander, en oneenigheden tusfchen zijne afftaminelingen, in zaaken de Jagt betreffende, willende voorkoomen, deedt hij het Huis tot den grond toe afbreeken. Met Lievendaal, \ welk aan de Provincie Utrecht leenroerig is, wierdt de Baron van riieede, Graaf van athlone , in den Jaare 1748 door 's Lands Staaten beleend. Lievens, (jan) de Oude, een vermaard Schilder van de voorgaande Eeuwe. Met eenige volheerlijke gewrogten van 's Mans Kunstpenfeel praalt het Stadshuis te Amfterdam. Naast de Thefaurie Ordinaris, boven eenen der dubbele Opgangen na de tweede Verdieping van het Gebouw, ziet men van hem een tafereel, verbeeldende den Kaninefaat brinio, op een Schild om hoog geheven, en alzo, naar de gewoonte des tijds, tot Veldheer gehuldigd. Het Kunstfluit , boven den Schoorfteen van Burgemeesterskamer, verbeeldende den Romeinfchen Burgemeester FAbius maximüs , zijnen Vader gebiedende, van 't paerd te klimmen, eer hij hem mogt aanfpreeken, is insgelijks van zijn maakzel. . Het Schoorfteenftuk, in de Kamer van Schepenen Extraordinaris, is insgelijks door hem gefchilderd. Het vertoont de jCeregtigheid, houdende het Zwaard, op de rechter knie, om hoog.  LIEVE - VROUWEN - POLDER, LTGTENBERG. 107 hoog, en in de (linkerhand de Weegfchaal. Naast haare zijden (taan de Vrede en de Voorzigtigheid. Zie wagenaar, Befchrijv. van Amfterdam, Lieve-vrouwen-polder, op het Zeeuwsch Eiland WaU (heren, een uur gaans in 't Noorden van de Stad Veere, aan den Zeekant. Heer wolfert van borsei.en bragt den Polder in een Dijk, in den Jaare 1340, en deedt 'er, kort daar naa, eene Parochiekerk bouwen. Langen tijd heeft men in die Kerk bewaard' een gefchilderd Mariabeeld, berugt om zijne veelvuldige Wonderwerken: van hier dat men het, op den dag van Onzer Lieve Vrouwe Hemelvaart, onder een ongelooflijken toevloed van menfehen, door den gantfehen Polder, ftaatelijk plagt rond te draagen. Zelf verhaalt men, dat veele Spaanfche, Portugeefche, Franfche en Engelfche Matroozen en andere Zeelieden derwaarts in bedevaart optrokken. Ja, zo wijd klonk de vermaardheid des wonderdoenden Beelds, dat Keizer sigismoxd en Hertog willem van beyeren, Graaf van Zeeland, in den Jaare 1416, en, eenentwintig jaaren daar naa, Hertog philips, in (taateüjken Optogt deeze Kerk bezogt, en aldaar hunnen Godsdicnftigen eerbied betoond hebben. Zints de invoering der fcerktiervorminge kwam het Beeldeken aan den Heere conjnck, Baljuw van Veere. Nog in den Jaare 1751 wierdt het onder deszelfs naageflagt bewaard. Doch de Wonderdaadige kragt was, in de handen eens Hervormden bezitters, verdweenen. De Prins Erffladhouder is eigenaar van de Lievevrouwen-Polder. Zie gargon, Walch. Arcadia; reigersberg, Kronijk van Zeeland. Ligtenberg, eene Heerlijkheid, in het Zutfenfche Kwartier van Gelderland, in eene zeer vermaaklijke Landsdouwe gelegen, tusfchen de Steedjes ter Burg en Anholt. Het Heerenhuis, hoewel tamelijk groot, bezit, egter, niet veel aauziens, inden om-  ïoS LIGTENVOORDE, LIMBORCH. (PHILIPPUS v.) omtrek vindt men veel houtgewas; ook wordt 'er rijklijk Koorn geplant. Ligtenvoorde, eene Heerlijkheid, in het zelfde Kwartier van Gelderland als de ftraks gemelde. Behalven het open Steedje van dien naam, 't welk niet meer dan ééne Poort heeft, legt in de Heerlijkheid het Huis of Slot Ligtenvoorde. Lillo ; zie liefkenshoek. Limborch, ( fhilippus van) een vermaard Godgeleerde en Hooglceraar onder de Remonftranten te Amfterdam. Hij was afkomftig van Maaftricht. De Stamvader zijns Geflagt, nikolaas van limborch, overleedt in de Voorftad van St. Pieter van gemelde Stad, omtrent het Jaar 1557, in den hoogen ouderdom van honderdvijftien jaaren. Hij hadt eenen Zoon, francois genaamd, van wegen den Bisfchop van Luik Gouverneur en Schepen in ftraks genoemde Voorftad. In den Jaare 1518 tradt deeze in 't huwelijk met maria schenk van niddegem, van het zelfde Geflagt als de vermaarde Gelderfche Veldoverfte marïen schenk. Bij deeze wierdt hij Vader van dertien, en, naa derzelver overlijden, in nog twee huwelijken, van twaalf kinderen. Een Zoon, naar den Vader genoemd, in den Jaare 1530 uit het eerfte huwelijk gebooren, tradt, in den Jaare 1550, te Mechelen, in den echt met catharina wil*s. De leerbegrippen van menno simonsz zijnde toegedaan, en, van wegen de vervolgingen regen 'sMans Aanhangers, zijn verblijf te Mechelen niet meer veilig agtende, week hij eerlang m-Emhden, alwaar hem een Zoon gebooren wierdt, welken hij insgelijks francois noemde. Door huwelijk verkreeg deeze een aanzienlijk vermogen. Het ontdaan van oneenigheden tusfchen de Regeering en de Burgerij van Emhden, en daar mede geen doen willende hebben, deedt hem te raade te worden, met zijne Huisvrouw na Amfterdam te vertrekken. Dit viel voor in den Jaare 1595-. Niet lang hadt hij aldaar gewoond, of hij wierdt Vader van eenen Zoon, insgelijks francois genaamd, welke, in den Jaare 1623, in huwelijk tradt met geertruida bisschop, Dogier van rem of rembert egbertszoon bisschop, die de broe- der  LIMBORCH. (PHILIPPUS van) ioj der was van den vermaarden simon episcopius. Drie Zoonen waren de vrugt van dit huwelijk: rembert, philippus en simon. Eer wij voortgaan, dient wegens den Vader deezer Zoonen het volgende nog te worden aangetekend. Nog naa zijn huwelijk toonde hij zijne genegenheid tot de Weetenichappen, vooral die der Regtsgeleerdheid. 't Was alleen op den raad van zijnen Schoonvader dat hij zijnen lust bedwong, om zich daar op toe te leggen, en den Koophandel bij de hand nam. Doch rem egbertszoon bisschop was niet geftorven, of hij volgde zijne neiginge, deedt afftand van den Koophandel, en vertoefde eerst eenigen tijd te Utrecht en daar naa te Leiden, ter beoeffeninge van de Regtsgeleerdheid. Naa het beklimmen van den trap van het Mecsterfchap, keerde hij weder na Am fier dam, en bekleedde 'er met lof den post van Advokaat, tot zijnen dood toe. Zijn oudfte en jongfte Zoon, rembert en simon, traden in 'sVaders voetftappen, door zich toe te leggen op de kennisfe der Regten. Zo veel opgang' maakte de eerstgenoemde, dat hem, hoewel Remonftrantsch zijnde en blijvende , het gewigtig Ampt van Advokaat Fiskaal van Holland wierdt opgedraagen. De andere, simon van limborch bekleedde insgelijks met lof den post van Advokaat in 'sGraavenhage, alwaar hij naakoomelingen gehad heeft, die heden, hoewel alleen in de Vrouwelijke Linie , nog in weezen zijn. Philippus van limborch, het hoofdonderwerp van dit Artikel , tweede Zoon van rembert van limborch en geertruida bisschop , wierdt gebooren op den negentienden Junij des Jaars 1633. Naa zich geoeffend te hebben in de gronden der Taalkennisfe, -hoorde hij, aan 't Doorluchtig School in zijne Vaderftad, de lesfen van caspar barl/eus over de Zedekunde, van joannes gerharous vossius over de gewijde en ongewijde Gefchiedenisfen, en over de Wijsbegeerte van .arnoldus senguerdus. In de Godgeleerdheid wierdt vervolgens zijn Leermeester stephanus curcell^eus, Hoogleeraar aan 't Kweekfchool der Remonftranten te AmJL-rdam. Zucht tot dieper onderzoek, en om te hooren en wederhooren, dreef hem na Utrecht; hier hoorde hij de lesfen van gisberius voetius en andere Contra-Remonftrantfche Godgeleerden. In  tio LIMBORCH. (PHILIPPUS van) In de maand Augustus des Jaars 1655 wierdt hij tot Proponent aangefteld, en nam, in die hoedanigheid, eenigen tijd den Predikdienst waar te Haarlem. Eene aanbieding, hem gedaan, van het Leeraarampt in de Gemeente te Alkmaar, wees hij van de hand, als zich zeiven nog niet fterk genoeg agtende tot het draagen van dien gewigtigen last. Zijnen tijd vlijtig befteedende aan het voortzetten van Godgeleerde en andere weetenfchappen, gaf van limborch midlerwijl in 't licht de Leerredenen over het Vijfde Hoofdftuk van matïii/eus, vah wijlen zijnen Oom van Moeders zijde simoh episcopius. Toen de Gemeente te Gouda, in deu Jaare 1657, nera tot haaren Leeraar beriep, vondt hij geene reden om dit van de hand te wijzen. Onder eene menigte andere Papieren van den ftraks genoemden episcopius, onzen van limborch in handen gekoomen, vondt hij een goed aantal Brieven, de zaaken en de Gefchiedenis der Remonftranten betreffende. Geholpen van christiaan hartzoeker , Remonftrantfch' Leeraar te Rotterdam, fchikten ze te gader de Brieven in eene tijdorde, en gaven ze in 't licht, in den Jaare 1660, onder den titel van Epijlola Praflantium et Eruditotum Virorum, Brieven van Voornaama en Geleerde Mannen. Tweemaalen liet hij, zedert de eerfte uitgave in Oftavo, de B'ieven iu folio drukken, met een aanmerkelijk aantal vermeerderd: te weeten, in de Jaaren 1684 en 1704. Zij behelzen genoegzaam eene volledige Hiftorie der Remonftranten , zints den Vader dier Gezinte jacobus arminius , tot op de tijden , die het Dordrechtfche Sijnode onmiddelijk gevolgd zijn. In 't eigen jaar der eerfte uitgave van gemelde Brieven, tradt van limborch in 't huwelijk met elizabeth van zorgen, dogter van den vermaarden Regtsgeleerde nikolaas van zorgen, eertijds een gemeenzaam' Vriend van den niet min beroemden joannes uitenbogaart. Spoedig ontviel hem deeze Echtgenoote, naa dat zij hem eene dogter hadt gebaard, die insgelijks In haare eerfte jeugd overleedt. In den Jaare 1661 fchreef van limborch eene Nederduitfche Verhandeling over de Verdraagzaamheid, tegen johannes sceperus. Daarenbovèn bezorgde hij, in dat zelfde jaar, ter Drukperze Tiet Tweede Deel der God-  LIMBORCH. (PHILIPPUS van) n? Godgeleerde Werken van simon episcopius ; de Hoogleeraar •stepiianus curcell/eus hadt het Eerfte Deel doen drukken. In eene Voorrede verdeedigde onze Godgeleerde de eere van zijnen Oom, en die der Remonftranten in 't algemeen. Door het overlijden van eenen haarer Leeraaren, in den Jaare 1667, beriep onzen van limborch de aanzienlijke Gemeente te Amfterdam. Niet lang egter, bekleedde hij dien post. Zints het overlijden van stephanus curcell;eus en 'deszelfs plaatsvervanger arnoldus poelemburo , was isaac pontanus tot Hoogleeraar aan het Kweekfchool der Remonftranten aangefteld. Doch vermits diens gaven meer voor den Predik- dan voor den Hoogleerrarftoel berekend waren, ftondt pontanus zijne plaats af aan van limborch , eerst voor een jaar, en vervolgens voor altoos, op den negentienden April des Jaars 1668. Zints dien tijd leide hij zich eeniglijk toe op het uitbreiden der noodige vereischten eens kundigen Godgeleerde, en behaalde eene algemeene agting. De uitgave der Leerredenen van den meergemelden simon episcopius, in den Jaare 1670, was eene vrugt zijner fnipperuuren. Vier jaaren daar naa tradt hij in een tweede huwelijk, met kornelia vais de kerk , en wierdt bij haar Vader van twee kinderen. Intusfchen waren de Godgeleerde Schriften van zijnen Leermeester curcell^eus hem in handen gevallen. Van te hooge waarde befchouwde hij dezelve om ze der waereld te onthouden. Hij liet ze drukken in den Jaare 1671. Doch, hoe voortreffelijk in zich zelve, naar 'sMans oordeel, geen volledig zamenftelzel van Godgeleerdheid , volgens de leer- en denkwijze der Remonftrauten, bevatteden deeze Schaften, even min als die van simon episcopius. Dit bewoog van limborch daar aan de hand te (laan. Lichaamsongefteldheden en andere belemmeringen deeden den arbeid draalen. 't Liep aan tot in den Jaare 1686, eer hij zijn voorneemen kon volvoeren. Thans zag zijn uitvoerig Werk het licht, onder den tijtel van Theologia Christiana „ Christïïjke Godgeleerdheid.''' Algemeen wierdt het Werk gezogt, en gretig geleezen. Behalven eene Nederduitfche Vertaaling daar van, wierdt het, zedert de eerfte uitgave, viermaalen herdrukt. Agter de laatfte uitgave, van den Jaare 1736 , heeft men gevoegd eene Verhandeling, on-  JUtó LIMBORCH. (PHILIPPUS van) onder 's Mans naagelaatene Schriften gevonden, Over den Oorfprong en Voortgang der Gefchillen, in de Feréénigde Nederlanden , over de heere der Voorbefchikkinge. In 't zelfde jaar, als van limborch zijne Christlijke Godgeleerdheid voor de eerfte maal liet drukken, hieldt hij de befaamde Onderhandeling, eerst bij monde, en daar naa in gefchrift, met een geleerden Jood, isaak orobio. Uit de Gevangenis der Inquifitie in Spanje ontvlugt, hadt hij zich na Amfterdam be.geeven, en bekleedde 'er, met lof, den post van Geneesmeester. De vrugt dier redetwisten was een Werk, door van limborch in 't licht gegeeven, in 't Latijn getiteld, en ook in 't Nederduitsch overgezet, Vricndlijke Onderhandeling, over de Waarheid des Christlijken Godsdienst met een Geleerden Jood. Onze Hoogleeraar toonde in dit Gefchrift, dat de Jood geen enkel bewijs, van eenige kragt, hadt aangevoerd, ten voordeele van den Joodfchen Godsdienst, 't welk niet met even veel en nog grooter regt ter ftaavinge van den Christlijken Godsdienst konde gebezigd worden. Eene Verzameling van veel aangelegenheids viel, omtrent deezen tijd, in handen van van limborch ; zij behelsde alle de Vonnisfen , door den Regtbank der Inquifitie van Touloufe, ze-» dert het Jaar 1307 tot in den Jaare 1333 uitgefproken. Om de zeldzaamheid des Werks wierdt hij te raade, hetzelve te laaten herdrukken; hij voegde daar nevens eene Hiftorie der Inquifitie, getrokken uit de eigen Schriften der Geloofsonderzoekeren. Kenners getuigden 'er van , dat van limborch den gedugten Regtbank in een fchrikwekkend, doch tevens in een waar licht geplaatst hadt. Naa dat onze Hoogleeiaar, in den Jaare 1693, alle de overige Leerredenen van zijnen Oom episcopius hadt in 't licht gegeeven, met een uitvoerig verhaal van 's Mans leevensloop, boodt zich, 't jaar daar aan volgende, eene nieuwe gelegenheid aan, om zijne bedreevenheid te toonen in het verdeedigen van de waarheid der Christlijke Leere. Zekere jonge Juffer, oud tweeëntwintig jaaren, boven de meesten van haare Kunne, door zucht tot kennisfe gedreeven, deedt zich door eenen Jood onderwijzen in de Hebreeuwfche Taaie. Van deeze gelegenheid bediende zich de Israëliet om met haar te fpreeken ©ver den Mozaïfchen Godsdienst, en ftelde zijne poogingen te werk  LIMBORCH. (PHILIPPUS van) ilf werk om haar tot denzelven over te haaien, met zo veel vrugts,dat zij aan 's Mans redenen gehoor gaf. Welhaast kwam zulks _ ter kennisfe van haare Moeder, die, over deezen ftap, doorbe* droefd , eenige Hervormde Leeraars in den arm nam, om haare dogter van denkbeelden te doen veranderen. Het inflaan vari een verkeerden weg was de oorzaak van ongelukkig flaagen; Ter goeder uure vernam de Oude Vrouw de Onderhandeling, tusfchen van limborch en den Jood orobio gehouden. Aan hem deedt zij diensvolgens het verzoek, om met haare dogter eene zamenfpraak te houden. Reeds de eerfte bijeenkomst bragt de twijfelaares aan 't wankelen ; die , vervolgens „ door den Hoogleeraar nog nader zijnde onderhouden, afzag van de aannceming van 't Joodfche geloof, en zich vasthieldt aan de Leere des Euangeliums. Aan den vermaarden Engelsman jan locke,eèn vriend van den Heere van limborch, briefde deeze van 't beloop der gefprekken een uitvoerig berigt over. In den Jaarë 1708 zag men van den Heere van limborch een' Godvrugtig Werkje in 't licht koomen, Over de wijze van wel te jlerven, als mede over de manier van de vertroostinge der itranken. Schoon reeds hoog bejaard, en veel letterwerks verrigt hebbende, gunde zich, nogthans, onze Hoogleeraar geene rust. Hij arbeidde aan eene Verklaaring van de Handelingen der Apostelen, en van de Brieven aan de Romeinen en de Hebreeuwen. In een groot ftuk in folio, zagen deeze Uitleggingen het licht, in den Jaare 1711, het laatfte, waar in hij zijnen pose heeft waargenomen. In den herfst daar van wierdt hij aangetast van een zeer pijnlijk ongemak, het veilig vuur genaamd.Hij zukkelde daar aan den gantfehen winter , verviel, daar naa, in eene toeneemende verzwakking van kragten, en over^ ieedt, eindelijk,- op den laatften dag van April des Jaars 1712, iu den ouderdom van negenenzeventig jaaren. Van limborch hadt veele vrienden, zo hier te Lande, als buitenlands, vooral in Engeland* Met den vermaarden jan locre hieldt hij eene gemeeuzaame Briefwisfeling. Zie j. clerici Orat. Funebr. in Qbituni Fhilippi a Limborch. XXII. deel. W t0  m LIMMEN, LIND, (de Groote) Um. (de Kleine1) Limmen, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in 't gedeelte van Noordholland, bij den naam van Kennemerland bekend. Van zeer hooge Oudheid moet het Dorp zijn, indien 't waar zij, dat radboud de Godvrugtige, Heer van Egmond, in den Jaare 740 de Kerk, om haare bouwvalligheid, deedt vernieuwen. De uitgebreidheid van het Ambagt wordt op ruim elfhonderd zesenzeventig Morgens, deels Weid- deels Koornland, begroot. Het Dorp is niet zeer groot. Bij de brokken en overblijfzels der Oude, is de tegenwoordige Kerk gebouwd, voorzien van een fpitzen Toren. Behalven 't Kerkdorp, ontmoet men, in het Ambagt, vijf Buurten: de Voorst of V Zmdeinde, de Westzijde, de Laan, Dusfeldorp en de Koog. Bij de Buurt Dusfeldorp hebben de Roomschgezinden eene Statie. De Regeering beftaat uit Schout, Sekretaris en vijf Schepenen. Zie soeteboom, Saanl. Arcadia. Lind, (de Groote) in Hollands gedeelte, de Zwijndregt. fche Waard genaamd; thans eene afzonderlijke Ambagtsheerlijkheid, hebbende voormaals, met de Kleine Lind, flegts éénAmbagt uitgemaakt. De landftreeke heeft den naam ontleend van den Heere n. van de lind, die haar in Dijk gebragt heeft. De Groote Lind beflaat in den omvang ruim driehonderdzestien Morgens Lands. Het Dorp heeft weinig aanziens. De Kerk, een tamelijk ruim gebouw, ftaat, ne/ens de wooning van den Leeraar, aan den Develweg. In de Groote Lind, hoewel de Landerijen, daar toe behoorende, gedeeltelijk in de Kleine Lind lagen, ftondt weleer het Huis Neder hoeven, in den Jaare 1597 gebouwd door mattiivs van nederiioeven , Heer van Rijsoord. Het ftondt tot in den Jaare 1738, wanneer het door eenige Huislieden gekogt, afgebroken en da grond daar van tot Weiland wierdt gereed gemaakt. Lind, (de Kleine) boven vermeld, zou, volgens zommpgen, niet grooter zijn dan ruim honderdtweeè'nzeventig Morgens, hoewel de Verpondingslijsten van tweehonderdzevenerr- dej-  LlNDANÜS. CWILHELMUS) ïi§ dertig Morgens fpreeken. In het Kerkelijke behooren de Opgezeetenen deezer Ambagtsheerlijkheid onder de Groote Lind. Zie jan van dyk, Befchr. van Zuidholland; en Oudheden van Zuidholland. Lindanus , (wilhelmus) Zoon eens Dordrechtfchen Burgemeesters , en een der vermaardfte Geleerden der Zestiende Eeuwe. Eerst vertoefde hij eenigen tijd aan 't Hoogefchool te Leuven , en deedt vervolgens eene veize na Frankrijk, om , door' 't onderwijs van mercerus en turnebus , zijne kennis der Hebreeuwfche en Griekfche Taaien verder uit te breiden. Naa zijne wederkomst te Leuven, in den Jaare 1552, wierdt hij tot Priester geordend , en voorts tot Licentiaat in de Godgeleerdheid aangenomen. Te trillingen gaf hij daar na lesfen over de H. Schriftuure, geduurende den tijd van drie jaaren. Naa eenige mindere posten in de Kerk bekleed te hebben, beklom hij, ter gelegenheid der oprigeinge van eenige nieuwe * Bisdommen in de Nederlanden, in den Jaare 1560, den Zetel van Roermonde. De bediening van Onder - Inquifiteur over' Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland en Groningen, aanvaardde hij, drie jaaren daar naa. Eenige zaaken van aangelegenheid te Rome hebbende te verrigten , deedt hij eene reize derwaarts, en wierdt 'er, van Paus gregorius den XIII, met blijken van bijzondere hoogagtinge ontvangen. Naa de verovering van Breda, door den Hertog van parma , in den Jaare 1581* begaf zich lindanus na die Stad, om 'er den Roomfchen Godsdienst te herftellen. Eene tweede reize na Rome deedt hij, in den Jaare 1584, en volgde, vier jaaren laater, den overleedeuen Bisfchop op in den Stoel van Gend* Niet lang, egter, bezat hij dien: want hij overleedt nog in 't Zelfde jaar, in den ouderdom van drieënzestig jaaren. Van 's Mans uitgebreide Geleerdheid getuigen zijne Schriften; veele van welke over Godgeleerde Gefchilftukken loopen. ZieMiR^us; valerius andreas; du pin,-' Bi bh des Juteurs Ecclejtaft. du XVISièclev H a LïN-f  ïriS LINDEN, (ANTONIUS ANTONIDES v. d.) enz. . Linden, (antonius antonides van der) gebooren te Enkhuizen, in den Jaare 1570, uit een aloud Geflagt. Zijn Vader was eerst Predikant onder de Hervormden, in de gemelde Stad, en wierdt vervolgens tot Hoogleeraar te Franeker beroepen. Zijn Grootvader hendrik van der linden was Schoolvoogd te Naar den, en Zanger in het Koor der Kerke. Aan 'c Friefche Hoogefchool oeffende zich onze antonius in de Geneeskunde, en bekleedde voorts den post van Artz, eerst te Enkhuizen, en vervolgens te Amfterdam, In den Jaare 1633; overleedt hij in de Iaatstgemelde Stad, in het drieënzestigfte jaar zijns ouderdoms. Hij heeft verfcheiden Schriften nagelaaten; als mede eenen Zoon, Linden, (joiiannes antonides van der) gebooren te Enkhuizen, in den Jaare 1609. In zijns Vaders voetftappen treedênde, oeffende hij zich in de Geneeskunde, eerst te Leiden, en daar na te Franeker. Aan 't Iaatstgemelde Floogefchool de waardigheid van Leeraar in die Weetenfchap bekoomeu hebbende, zette hij voorts zich neder te Amfterdam. Niet lang hadt hij aldaar gewoond, of men beriep hem tot Iloogleeraar in de Geneeskunde te Franeker ; tevens hadt hij het opzigt over den Kruidtuin en de Boekerij, welke beiden hij iu merkelijk beter ffaat bragt, dan hij ze gevonden hadt. Naa tien jaaren vertoevens in Friesland, wierdt hij te Utrecht beroepen; 't welk hij van de hand wees. Twee jaaren laater, egter, aanvaardde hij de aanbieding van het Hoogleeraarampt te Leiden, en bekleedde het tot zijnen dood toe; deeze viel voor in den Jaare 1664, het vijfenzestigfte zijns ouderdoms. 's Jaars vóór zijn overlijden hadt hij eene Lijkrede uitgefproken op zijnen Amptgenoot vorsTius. Die zelfde eere betoonde aan van der linde»s naagedagtenisfe, volgens zijn eigen verzoek, kort voor zijn fterven gedaan, de beroemde johannes coccejus. Van'sMans naarftigheid getuigen zijne veelvuldige Schriften. Zijn laatfte letterwerk was eene nieuwe uitgave van alle de Werken vaa hipïocrates , in 't Grieksch en Latijn. Zie j. coccejus, Orat. Funebr. merklinus in Lind. renov. bayle , Diüi. Crit. LiN-  LÏNDENIUS, (PAULUS) LINGE, ( de ) enz. ïï7 Lindenius , (paulus) of van der. linden , eerst Predikant te Zoesi, doch, om zijne Ilemonftrantsgezindheid , van daar geweeken, en te Kampen gevat, was een der acht Leeraaren, m'elke, in den Jaare 1622, ter eeuwige Gevangenisfe op het Slot Loeveftein verweezen wierden. 's Mans lotgenooten waren karel niellius , petrus cupus , berniierus vezekius , simon LUC8J bysterus, theodorus boom, arnoldus geesteranus en eduard poppius. De laatstgenoemde overleedt, naa eenigen tijd- zittens, in, den Kerker. Ondanks het herhaald aanzoek om ontflag, zaten 'er de overigen tot in den Jaare 1-631, doch, onder oogluiking der Algemeene Staaten, met het genot van eenige meerdere Vrijheid. Niellius gaf de eerfte aanleiding ter ontkoominge. Op 's Mans Artikel zullen wij de wijze en uitflag daar van verbaalen. Linge, (de) ook wel Langewater genaamd, is eene kleine rivier, haar begin neemende in de Opper - Betuwe, omwent Heusfen. Van groot nut is dezelve voor de geheele Betuwe, en de Stad Corichem. Haaren loop voortzettende, befpoelt zij Buuren, Asperen, Heukelom en Leerdam; van daar regelrecht na Gorichem ftroomende, vereenigt zij zich, bij die Stad, met de Maas en Waal, en verandert haaren naam in dien van de Merve. Van nieuws den naam van Maas hebbende aangenomen, valt zij eindelijk, door het Brielfche Gat, in de Noordzee, Zie alting, Notit. Germ. Infer. LiNschooten, ook wel Zuid- en Noord' -LUifchooten, of de Lwge Linfchooten genaamd, naar het water , welk 'er dwars door loopt, is eene Hooge Heerlijkheid, in 't Baljuwfchap van Oudewater, ten Oosten van die Stad. Haare uitgebreidheid wordt begroot op ruim duizendentweeè'nzeventig Morgens Lands, en het getal der Huizen op omtrent vijftig. Een gedeelte daar van legt op Hollandfchen, doch het overige gedeelte , nevens het Dorp, op Sticiitfcben Bodem. De Kerk, weleer eene Parochiekerk, aan joannes den Dooper gewijd, H 3 heeft  Ut LINSCHOOTEN, (Huis te) enz. heeft een fpitzen Toren, en wordt bediend door een eigen Predikant, die onder de Klasfis van Utree At behoort. Zie cortgejen, Stichtfche Kronijk. Linschooten, (Huis te ~) een aanzienlijk Gebouw,ongeveer een half uur gaans ten Zuidwesten van de Kerk van Linfchooten, aan den Dijk van Lange Linfchooten. Van hooge Oudheid is dit Huis, ais zijnde het, reeds in den Jaare 1270, door zweder van zoitEN ter leen gegeeven aan willem van linschooten, onder voorwaarde dat hij 'er altoos den vrijen toegang moest behouden. Het is een deftig Geftigt, leggende rondom in eene Graft; van vooren pronkt het met twee aanzienlijke Torens , ter zijden van den Voorgevel. Een fraaie Brug geeft toegang tot het Huis. Linschooten, (jan huigen van) gebooren te Haarlem, in of omtrent het Jaar 1563, heeft zich beroemd gemaakt door zijne Zeereizen. Al vroeg openbaarde zich in hem de zucht tot het bezoeken van verre afgelegene Gewesten. Het leezen van Reisbefchrijvingen deed} die zucht nog verder aanwakkeren. Lang wederftonden zijne Ouders, die thans te Enkhuizen woonden, des Jongelings begeerte; doch gaven eindelijk de toeftemming: te meer, alzo twee andere Zoonen te Sevilie woonden. Zijnen eerften togt deedt hij, in den Jaare 1579, na Spanje en PortugaL Geruimen tijd vertoefde hij in 't eerstgemelde Koninkrijk, en leerde 'er de Landtaale. Het uitlandig verblijf maakte hij zich voorts ten nutte, door met de Portugeezen eenen togt te doen na de Oostindiëu. Nuttig voor zijn Vaderland was deeze togt, alzo hij op denzelven kundfehap kreeg van veele zaaken, tot nog toe zijnen Landgenooten onbekend, welke hij vervolgens ter behoorlijke plaatze mededeelde. Toen men, in den Jaare 1594, op het denkbeeld viel, om door het Noorden eenen weg na China te zoeken , ontving van linschooten, van wegen de Admiraliteit te Amfterdam, het bevel over een Schip, daar toe beftemd. Hij zeilde door de Straat van Nas. fau-f ontdekte eene menigte Eilanden, en keerde in den herfst diens  LINSCHOOTEN, (JAN HUIGEN van) enz. np diens jaars te rug, zonder in zijn oogmerk gedaagd te zijn. Het verflag, nogthans, welk hij, van zijne ontmoetingen, in 's Hage deedt, fcheen van eene tweede onderneeminge iet goeds te belooven. 's Lands Advokaat van oldenbarneveld was inzonderheid van dit gevoelen. Van hier dat hij, bij de Algemeene Staaten, bewerkte het uitlooven van eenige gunftige vootwaarden, m gevalle bijzondere Kooplieden eene verbintenis wilden aangaan ter hervattinge van dien togt. Andermaal wierdt van linschooten, ten zulken oogmerke, in 't bewind gefteld. In 't begin des volgenden jaars vertrok hij na het Noorden ; doch de Straat Nas/au en 't Staaten Ei' land genaderd zijnde, ontmoette hij eene zo felle koude, dat hij daar door, als mede door de vervaarlijke Ysfchotzen en bergen, genoodzaakt wierdt, onverrigter zaake, na het Vaderlaud te rug te keeren. Aan een derden togt, in het volgende Jaar 1596 ondernomen, hadt van linschooten geen deel, maar nam zijn vast verblijf te Enkhuizen, het Zeereizen moede geworden zijnde. Hij bekleedde aldaar den post van Thefaurier der Stad, tot zijnen dood toe, welke voorviel op den achtften Februarij des Jaars 1611 , het achtenveertigfte jaar zijns ouderdoms. Zijn wedervaaren en ontdekkingen, zo iu de Oostindiè'n als in 't Noorden, heeft hij door den druk gemeen gemaakt. Zie van den hoof, Befchr. en Lof van Enkhuizen. Lippenhuizen, een Dorp in Friesland, in het Kwartier van Zevenwouden, onder de Grietenij Op/Ierland. Veel Veen, welk onder dit Dorp plagt te leggen, is vergraaven, en nu meest in Bouwland veranderd. 'Er ftaat eene Kerk, zonder Toren; de Leeraar van Ter IVispel moet ook hier den Dienst waarneemen. Het Dorp beftaat uit eene dubbele rij Huizen aan den Rijweg. Zie winsemius. II 4. Lis se,  rao LISSE, LISTRIUS. (GERARDUS) Lisse, eene Heerlijkheid en Dorp, in Rhijnland, gelegen op bijkans even grooten afftand van de Steden Haarlem en Leiden, aan den vermaarden Rijweg, de Heerenweg genaamd. Het Dorp is zeer aanzienlijk, en munt uit boven de meeste Landdorpen. Voor ruim zestig jaaren heeft men het geheel met Straatfteenen beleid. Op eene lange breede Straat koomen verfcheiden kleine Straatjes en Gangen uit. Eene der Straaten eindigt aan een Water, de Graft genaamd, zijnde de Haven van het Dorp, welke na het Haarlemmermeir loopt, en aan den Scheepvaart een gemaklijken toe- en aftogt bezorgt. Aan de Kerk vindt men nog veel Duiffteen; de Toren, die hoog en vierkant is, met een laagen Kap gedekt, is bijkans geheel van zulken Steen gebouwd. De Roomschgezinden hebben 'er insgelijks eene Statie. Het getal der Huizen, in en onder Lisfe, wordt op 'tweehonderdnegencntwintig, en het Land, onder de Heerlijkheid behoorende, op ruim zestienhonderd Morgens begroot. In de laatfte jaaren heeft men, door afzanden, eene groote uitgeftrektheid gronds in goed Land veranderd. Behalven het planten van Vlasch en veelerhande Fruiten en Kruiden, wordt hier ook veel werks gemaakt van het aankweeken van Bloemen, met welke, in de Hollandfche Steden, veel handels wordt gedreeven. Ten Zuiden van het Dorp ftaat het Huis :e Lisfe, heden ten dage Dever genoemd. Het is een groot gebouw, leggende rondom in eenen Vijver of Graft, hebbende een bemuurden Voorhof en ronden Toren. Jonger dan dit, maar tevens aanzienlijker is het Huis te Meerenburg, even buiten Lisfe, na den kant van Hillegom, aan den Heerenweg. Het wierdt gebouwd, in den Jaare 1638, door Jonkheer albrecht van wassenaar , Heer van Alkemade, en wordt nog door eenen yan deszelfs afftammelingen bezeeten. Het gebouw is trotsch en aanzienlijk, in een aangenaamen oord gelegen. Nog andere Landhuizen leggen in den omtrek van dit Dorp. Zie Oudheden van Rhijnland. Listriüs , ( gerardus ) een Stichtenaar, gebooren in de Stad Rhenen, van beroep een Geneesheer, en te gelijk een de?  LITII, LITIIOOJEN, LOCHEM. -ai der geleerdfte Mannen der Zestiende' Eeuwe. Hij fchreef eene Uitlegging van het befaamde Werkje van erasmus , Lof der Zotheid genaamd. Volgens zommigen zou deeze over 's Mans arbeid niet zeer voldaan geweest zijn, alzo hij den fleutel aanwees van verfcheiden uitdrukkingen en zinfpeelingen , waar mede erasmus het oog hadt op perfoonen en zaaken, welke hij liever gewenscht hadt, nog eenigen tijd dus omzwagteld te hebben gehouden. Wijders heeft men nog van deezen ustrius eene dichtmaatige befchrijving in 't Latijn van de Provincie Utrecht; zij is gedrukt agter de Uitgave van het K-o7iijk van Heda door buchelius. Wegens Rhenen vermeldt hij eene bijzonderheid, welke nu in langen tijd geene plaats gehad heeft: te weeten, dat in den omtrek dier Stad eene bekwaame gelegenheid was tot den Herten- en Wilde- Zwijnenjagt. Zie burmainki Trajeêl. Eruditum. Lith, een Dorp in de Meierij van 's Hertogenbosch, omtrent vier uuren gaans van de Stad van dien naam, aan de Maaze, het voornaamfte en vermaaklijkfte in dien gantfehen Oord. Men telt 'er bij de tweehonderd Huizen. De Hervormde Gemeente is 'er vrij talrijk in Ledemaaten. De Leeraar, welke hier den Dienst waarneemt, predikt insgelijks te Lithoojen, omtrent een half uur meer Noordelijk, insgelijks aan de Maaze, gelegen, doch na genoeg de helft kleiner dan het voorgemelde Dorp. Lochem, eene kleine Stad, in Gelderland, in het Noordlijk gedeelte der Graaffchaps Zutfen, niet verre van de Overijsfelfche Grensfcheidinge, aan het Stroompje de Berkel, ongeveer drie uuren gaans van de Stad Zutfen. Voorheen was dit eene fterke Vesting, gelijk, onder anderen, blijkt uit een vrugtloozen aanllag op dezelve, door den Spaanfchen Bevelhebber franciscus de verdugo , in den Jaare 1582. Acht jaaren daar naa namen de Spanjaards vergeefs eenen list te baate, om zich van het Steedje te verzekeren. Eenig Krijgsvolk op gelaadene HooiH 5 wagens  t»i LOCHEM. wagens verborgen hebbende, deeden zij dezelve na binnen rijden. Doch de Zoon des Poortiers , onder het doorrijden, eenig hooi plukkende , ontmoette een been van eenen der Soidaaten: waar op hij ftraks verraad! riep. Van de Krijgsknegten, ftraks uit hunne fchuilplaatze ten voorfchijn gekoomen, raakten 'er wel eenigen binnen de Poort, doch wierden, naa een hardnekkig gevegt, wederom na buiten gedreeven. Door een openlijken aanval maakte 'er zich de Spaanfche Krijgsoverfte spinola meester van, in den Jaare 1605, doch verliet het wederom, op de komst van Graave ernst van nassau. Een geweldige brand leide, in den Jaare 1618, op drie Huizen na, het Plaatsje in kooien; 't welk, zedert, wederom zijnde opgebouwd, in den Jaare 1666 in handen viel van den befaamden Bisfchop van Munfler; die het voorts 20 vast maakte, dat de herwinning aan de Staatfche Troepen een volledig beleg kostte. Men deedt 'er terftond de Vestingwerken flegten: reden waarom het den gemelden Bisfchop, in den Jaare 1672 , geene moeite kostte om 'er zich op nieuw van te verzekeren. Twee jaaren bleef hij in 't bezit. Vóór _den boven gemelden Brand, pronkte te Kerk van Lochem met een hoogen fpitzen Toren. Thans ftaat op het vierkant flegts een laag fpitsje. Twee Leeraars neemen hier den Dienst waar voor de Hervormden. In vroegere tijden hadt men te Lochem twee Maagdenkloosters, het eene het Groote, het andere het Kleine Konvent genaamd. De Regeering der Stad beflaat uit een Kollegie van zeven Burgemeesters, Schepenen en Raaden, benevens twee Sekretarisfen. Wijders heeft men 'er twaalf Gemeensteden. Een Heer uit de Ridderfehap van Zutfen bekleedt het Schoutsampt. Niet verre van het Stedeken legt eene hoogte of berg, waar op Koorn wordt geteeld. Eertijds maakte men elkander diets, dat binnen dezelve Zilver wordt gevonden, doch in zo kleine hoeveelheid, dat zij de kosten van het bewerken niet kan opbrengen. Wat hier van zij, als eene zekere waarheid verhaalt men, dat op den berg, bij wijlen, eene foort van grove Diamenten gevonden is. Zie pontanus , Geld. Gefchiedenisfen ; van meteren; valkenier. Le-  LODEWYK van BEYEREN. ïïj Lodewvk van beyeren, Keizer, Zoon van lode. wyk den Gejlrengen , Hertog van Opper - Beij eren , en,, door zijne Moeder, Kleinzoon van Keizer rudolf van iiabsburg, gebooren in den Jaare 1286, en naaderhand gehuwd aan margareta, dogter van willem den III, Graave van Holland, 's Vorfteu uitlandlche bemoeijingen niet tot ons Plan behoorende, zullen wij van zijne bedrijven flegts zo veel melden, als met onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen in verband ftaat. In een zwaaren twist wierdt Keizer lodewyic gewikkeld met Paufe jan den XXII. Niet flegts weigerde deeze, hem voor Roomsen Koning te erkennen, maar verklaarde hem van het Rijk vervallen te zijn, met nevensgaande bedreigen van den Kerkelijken Ban. Van den fchrik, welke hem in 't eerst beving, bekwam hij door eene belofte van onderftand, hem gedaan door zijnen Schoonvader Graaf willem , en deszelfs fterke aanfpooringen tot eenen togt na Italië. In 't begin van den Jaare 1328 bevondt hij zich te Rome, en wierdt 'er, nevens zijne Gemaalinne, Keizerinne margareta, ftaatelijk gekroond. Naa zijne wederkomst uit Italië betoonde hij zijne dankerkentenis, voor betoonde hulp, aan zijnen Schoonvader. Meer dan eens hadt Graaf willem overhoop gelegen met de Friezen, wien hij zijn juk op den hals zogt te leggen. In den Jaare 1328 floot hij met hun een Verdrag, bij 't welk den Graave het aanftellen van zommige Regenten wierdt opgedraagen. Om kragt te geeven aan dit Verdrag, liet Keizer lodewyk Opene Brieven uitgaan, inhoudende een bevel aan de Grietmannen, Raaden en Gemeenten des Lands van Friesland, Oostergo en IFeitergo, om Graaf willem voor hunnen Heer te ontvangen. Een blijk van verknogtheid aan zijnen Schoonbroeder willem den IV, en tevens van bemoeijinge met de zaaken deezes Lands, vertoont een Brief, gefchreeven aan die vau Haarlem, waar in hij dezelven beveelt, een zeker aantal van gewapende Mannen op de been te brengen, en dezelve te doen optrekken, in het Leger van Graave willem van Holland, tegen philips van Frankrijk, met welken de Keizer thans gefchil hadt. Zints het overlijden van ftraks genoemden Graave willem den IV, zonder kinderen geftorven, kwam het Graaflijk bewind op  «4 LODEWYK de XIII. op deszelfs oudfte Zuster margareta, Gemaalinne van Keizer lodewyk; niet evenwel zonder 's Keizers kragtdaadige medewerking, alzo de rijke erfenis, door mededingers, aan de Keizer.nne betwist wierdt. Nogthans deedt hij afftand van allen aandeel in 't bewind, gebiedende aan de Edelen en Steden om Vrouwe margareta voor wettige Landsvrouwe te erkennen, en tevens beloovende, Holland, Zeeland en Friesland, buiten goedvinden zijner Gemaalinne, niet te zullen vervreemden , of aan iemand buiten haar ter leen opdraagen. Keizer xodewyk overleedt op den elfden Oétober des laars 1347 Eene Beroerte, van welke hij, onder het jaagen, bevangen wierdt, rukte hem onverhoeds uit het Ieeven. Lodewyk de XIII, Koning van Frankrijk, Zoon van Koning iiendrik den IV en van maria de medicis , wierdt gebooren te Fontainebleau, op den zevenentwintigften September des Jaars i6or. 't Geen wij boven, op 't Artikel van lodewyk, aanmerkten, herhaalen wij hier. Niet 's Vorften gelieelen leevensloop zullen wij verhaalen, maar alleen dat gedeelte, welk betrekking heeft tot de Nederlanden. Naa het ontijdig uiteinde zijns Vaders, kwam op hem de Kroon, in bet negende jaar zijns ouderdoms, onder Voogdij van de Koninginne Moeder. Een Gezantfchap, ftraks daar op, na Frankrijk vetrokken, vernieuwde de Verbonden, voorheen met Hendrik den IV geflooten. Doch het aangaan van een nieuw en neg vaster verbond hadt geenen voortgang. Een huwelijk, tusfchen Koning lodewyk en eene Infante van Spanje aangegaan, baarde veel gemors in zijn Rijk, en het misnoegen van veele Grooten. Om hun het hoofd te bieden, zondt lodewyk, in den Jaare 1615, den Heer van maurier als Gezant aan de Staaten, met verzoek om hunnen bijftand. Zij beloofden, en zonden dien met 'er daad, tot een zo gelukkig einde, dat de rust in het Koninkrijk herfteld wierdt. Toen, in den Jaare 1618, de gefchillen in de Nederlanden tot eene onherftelbaar verderf dreigende hoogte gereezen waren, vondt Koning lodewyk zich verpligt, ter bemiddelinge van zaaken, zij. re tusfehenfpraak te bezigen. De Heer eoisise, herwaarts gezonden, vermaande, in zijns Meesters naame, de Staaten tot  LODEWYK de XIII. Ja* tot Eendragt, en met naame ook tot gemaatigdheid in Kerkelijke Gefchillen. In hun antwoord wilden de Staaten zijne Majefteit doen gelooven, dat de oneenigheden in den Staat niet van zo gevaarlijken aart waren, als men dezelve hadt afgefchilderd, en verzogten met een, dat de Koning herwaarts geliefde te zenden drie of vier Godgeleerden, tot het brjwoonen van het Sinode, wélk binnen kort te Dordrecht zoudè gehouden worden. Doch de Koning weigerde, daar aan de toefteniming te geeven. Zijne Majefteit was eenigzins misnoegd op de Staaten, om dat deeze weigerden, voldoening te geeven op herhaalde klagten over den Heer van sommelsdyk, Afgevaardigde aan 't Franfche Hof, welke , bij meer dan ééne gelegenheid , blijken hadt vertoond van wederftreevinge van 'sKonings oogmerken, vooral in de zaak van oldenearneveld. Nogthans bewilligde zijne Majefteit, in den Jaare 1621, in de onderhouding van Vriendfchap met de Staaten, en de vergunning van vrijen Koophandel aan hunne Ingezeetenen in zijne Landen. Nog vaster wierdt deeze verbintenis toegehaald, in den Jaare 1624, wanneer Koning lodewyk aan een ftaatelijk Gezantfchap, van wegen de Algemeene Staaten na Frankrijk afgevaardigd, beloofde, dezelven, in het tegenwoordige jaar, te zullen opfchieten twaalf honderdduizend, en vervolgens, in ieder der twee volgende jaaren,, een miljoen ponden; mids deeze penningen , drie jaaren naa het fluiten van Vrede of Beftand, hem wederom zouden vergoed worden. Van hunnen kant beloofden de Staatfche Gezanten, zonder 'sKonings raad of tusfchenkomst, Vrede noch Beftand te zullen fluiten. Voorts zouden de Staaten aan lodewyk eenige Oorlogfchepen verkoopen of verluiuren, en, zo hij in Oorlog mogt raaken, zijne Majefteit met de helft der gemelde fomme, of met manfchap en fchepen naar evenredigheid, onderfteunen, mids zij zeiven Vrede hadden, of de veiligheid van den Staat zulks gedoogde. Veelvuldig en aanhoudende waren thans de onderhandelingen der Staaten met vreemde Mogendheden. Naa het fluiten van een Verbond met karel den II, Koning van Engeland, waar bij deeze zich hadt verbonden, om de Spanjaards, te water en te lande5 te zullen beoorlogen, zonden ze den Heer van  jas LODEWYK de XIII, LODEWYK de XIV. sommelsdyk aan Koning lodewyk den XIII, om hem toï diergelijk eene belofte over te haaien. In een gehoor bij zijne Majefteit ontving de Gezant tot antwoord „ dat hij de j, Staaten Voor zijne beste vrienden hieldt, en het Verbond, „ met Groot-Britannie aangegaan, zou doen onderzoeken." 't Liet zich aanzien, dat de zaak een fpoedig en gewenscht beflag zoude erlangen. Doch de inwendige onlusten des Rijks hielden dezelve fleepende ; deeze hielden 's Konings handen gebonden, en maakten 't ongeraaden, zich in een nieuwen Oorlog te fteeken. Van hier dat het aanliep tot in den Jaare 1630, eer men tot een befluit konde koomen. Een Verbond van wederzijdfchen onderhand en befcherminge wierdt thans getroffen. Intusfchen wendden de Staaten vrugtlooze poogingen aan, om den Koning te beweegen tot eene openbaare Vredebreuk met Spanje. In den Jaare 1635 liet zijne Majefteit zich daar toe overhaalen, en wierden de maatregels vastgefteld, volgens welke men tegen den gemeenen vijand gezamentlijk zoude werkzaam zijn. Om Prins fredrik henrik, in 't voeren van den aauftaanden Krijg, aan zijne belangen te verbinden, en te gelijk deszelfs eerzucht te ftreelen, wierdt Koning lodewyk te raade, hem den titel op te draagen van Son Alt esje of Zijne Hoogheid, in plaats van Son Excellence, of Zijne Doorluchtigheid, welken 's Prinfen Vader en Broeder, willem de I en maurits, gevoerd hadden. Deeze was 'sKonings laatfte bedrijf, met opzigt tot de Nederlanden. Hij overleedt op den veertienden Maij des Jaars 1643. Zie inzonderheid Hifloire de Louis XIII. Lodewyk de XIV, Koning van Frankrijk, Zoon van ftraks gemelden lodewyk den XIII en van anna van oostenryk, Wierdt gebooren op den vijfden September des Jaars 1638. Nog geene vijf jaaren was hij dus oud, toen bij zijnen Vader opvolgde, onder Voogdijfchap van de Koninginne Moeder, die, geduurende de Minderjaarigheid , de Regeering waaraam. In November des Jaars 1659 tradt hij in den echt met maria  LODEWYK de XIV. ftri Maria theresia , Infante van Spanje. Van dien tijd af beginnen wij de onderhandelingen, welke tusfchen den Koning en de Algemeene Staaten plaats hadden. Een Verbond van Koophandel, 't welk, in den Jaare 1662, geflooten wierdt, was de vrugt van een plegtig Gezantfchap, na Frankrijk afgevaardigd. Tevens hadt men eenige fchikkingen beraamd op de wederzijdfche hulpbetooning der beide Mogendheden. Niet lang hadt lodewyk op den throon gezeeten, of hij gaf blijken van den heerschzuchtigen aart, welke vervolgens aan Europa zo veel onrusts kostte. Bij het aangaan van het huwelijk met de Infante van Spanje, hadt lodewyk zich verbonden, nimmer eenigen eisch te zullen doen op de Staaten van haaren Vader, en dus ook niet op de Spaanfche Nederlanden. Maar hij vergat wel haast deeze belofte. Reeds bij 't Ieeven van philips den IV, Koning van Spanje, liep het gerugt, en het vondt geloof, dat Koning lodewyk, naa deszelfs overlijden, de regten zijner Gemaalinne zou doen gelden. Doch hij begreep met een, dat de Algemeene Staaten de uitbreiding der Franfche magt, aan dien kant, niet gaarne zien zouden. Twee wegen floeg hij in, ter voorkoominge, dat hem aan die zijde geene hindernis konde ontmoeten. Van den eenen kant zogt hij, onder de hand, KAREt den II, Koning van Engeland, tegen de Staaten op te hitzen, op dat deeze, eenen Oorlog ter Zee om handen hebbende, te minder bekwaam zijn zoude om hem te dwarsboomen. Aan de andere zijde gaf lodewyk last, aan zijnen Gezant in "sHage, om den Raadpenfionaris de witt , door milde gefchenken, tot *s Konings maatregels over te haaien, 't Eerfte gelukte; doch ten aanzien van het laatfte heeft hij nimmer zijn oogmerk kunnen bereiken, 's Konings vriendfchap en vertrouwen , zeide da Raadpenfionaris, was al wat hij begeerde, indien hij zijner Majefteit immer eenige dienften konde bewijzen. Intusfchen bleek het, bij meer dan ééne gelegenheid, dat Kaning lodewyk, ondanks zijn uitwendig gedrag, welk blijken van vriendfchap vertoonde, den Staaten geen genegen hart toedroeg. In eenen Brief, aan zijnen Gezant in 's Hage, floeg hij eenige dreigende uitdrukkingen uit , in gevaHe de Algemeene Staaten niet van zijne hand wilden vliegen. Naa dat de Oorlog tusfchen Groot - Britannie en de Nederlanden was uitgebroken,  Ja8 LODEWYK de XIV. ken, gedroeg hij zich zeer agterlijk in het betoonen van hulpe, waar toe hij, uit kragt des Verbonds van den Jaare 1662, verpligt was. Zijn heimelijk Ontwerp, raakende de bemagtiging der Spaanfche Nederlanden, deedt hem telkens agteruic loopen. De Engelfchen roeiden hier onder, met hunne opftookingen, den Koning verfcheiden redenen aan de hand geeven de, door welke hij zich van de verpligtinge, om den' Staaten bij te ftaan, zoude mogen ontflagen rekenen. Misfchicn was het ook, om van verderen aanzoek, van den kant der Staaien, ter hulpbetooninge, ontflagen te worden, datKoning lodewyk, in den Jaare 1665, zijne bemiddeling aanboodt tusfcheu Koning karel den II en de Veréénigde Nederlanden; doch die evenwel geene baate deedt. In het zelfde jaar raakten de Staaten in Oorlog met den Bisfchop van Mimiter. Ter bevorderinge van zijne inzigten, hadt Koning lodewyk zich meermaalen verklaard tegen de verheffing des Prinfen van Oranje, dewijl deeze hem, aan de zijde der Spaanfche Nederlanden, zou kunnen nadeelig zijn. Zeer wankel ftondt, intusfchen, het gezag van den Raadpenfionaris de witt, welks handliaaving de Franfche Monarch, om de gemelde reden, vlijtig tér harte nam. Hier uit ontftondt zijne belofte van hulpe aan de Staaten , zo ras hij door den Bisfchop van Munfter zouden worden aangevallen, en de daadelijke volbrenging daar van, met eenen onderftand vart zesduizend man. In den Jaare 1665 overleedt de Koning van Spanje, Schoonvader van lodewyk den XIV. Ondanks 'sVorften Uiterften Wille, bij welken zijn Zoon karel tot Opvolger en algemeehen Erfgenaam verklaard was, kwam ftraks bij den Franfchen Monarch boven, het Ontwerp omtrent de Spaanfche Nederlanden. Om derwaarts eenen open toegang te hebben, gaf hij zijnen Gezant in 'sffage last, om te beproeven, of hij den Algemeene Staaten de Stad Maaftricht niet zoude kunnen afkoopen. Doch de Gezant, de onmogelijkheid hier van kennende , gaf zijnen Meester een ander Ontwerp aan de hand. Men moest zich van de Provinciën Friesland en Groningen, en van de Vesting Koeverden tragten te verzekeren, doch op ' eene wijze, welke geen argwaan gaf aan de Staaten dier Ge- wes-  LODEWYK de XIV. 129' westen, die in 't bewind zouden blijven , zonder' dat hei bleek dat zij aan Frankrijk verbonden waren. Indien dit gélukt ware, zou de Koning, van' dien kant, een gebaanderi weg gehad hebben, om de Staaten van Holland te dwingen, in gevalle zij hem, in zijne oogmerken, hinderlijk mogten wee-1 zen. Doch dit Ontwerp hadt geen gevolg. Een fchijn van looewyks genegenheid en hulpe ondervonden de Staaten, in den Jaare 1666, door deszelfs Oorlogsverklaaring aan Groot - Britannie. Niet om den Engelfehen afbreuk te doen, maar de handhaaving der Stadhouderlooze Regeeringe in de Nederlanden, was daar van het oogmerk. Vart hier dat de Franfche Vloot, welke zich bij die der Staaten moest voegen, onder allerlei voorwendzcls wierdt opgehouden, eerst in den Herfst in Zee liep en zich nooit met dei Staatfche Vloot vereenigde. Geduurende dit alles wapende zich' Koning lodewyk tot den lang beraamden inval in de Spaanfche Nederlanden. Bijftere bekommering baarde het hier te Lande, zo ras men van dit voorneemen onderrigt was.- Men vreesde, daar door ia eenen Oorlog te zullen worden ingewikkeld. Om dien flag af te weeren , fprak de Raadpenfionaris de Witt met den Franfchen Gezant over een Ontwerp, volgens 't welk men de Spaanfche Nederlanden moest zoeken te beweegen, om Spanje af te vallen en zich voor eene vrije Republiek te verklaaren. De Staatsman opperde dit plan, om den Koning over te haaien tot het verfchuiven van zijne voorneemens. Doch te vast ftondt lodewyk op zijn ftuk, om 'er zich van te laaten "aftrekken. In de maand Mai des Jaars 1667 gaf hij kennis aan de Staaten, van zijn voorneemen tot het doen van eenen inval in de Spaanfche Nederlanden , en ftelde zich, nog in die zelfde maand , aan het hoofd van een talrijk Leger, waar" mede hij zich voor Charleroi , iu Henegouwen, nederfloeg. Wel haast maakte hij zich meester van die Stad, en vervolgens van nog verfcheiden andere Plaatzen. Hier op volgde eene onderhandeling , tusfchen Frankrijk en de Algemeene Staaten, waar bij deeze vooral op 't oog hadden, een zomagtigen. nabuur van hunne grenzen te verwijderen. Docbf toen lodewyk aan hunne voorllagen doove ooren floeg, zog-* XXII. deel. J ter»  Ï30 LO©EWYK de XIV. ten zij zich met andere Mogendheden, met naame Engeland en Zweedeu, te verbinden. Het gevolg daar van was, het vermaarde Verbond, onder den naam van Tripte Alliantie. Zo dra hadt Koning lodewyk daar van geen berigt ontvangen, of hij toonde deswegen zijn misnoegen, vooral over eenige geheime Artikelen, als niet ftrookende met zijne inzigten op de vermeerdering zijner grootheid. Van hier dat hij, op allerlei wijzen, de Staaten van dit Verbond zogt af te trekken, of het te doen verbreeken. Ten aanzien van Zweeden, flaagden zijne poogingen ongelukkig. Doch Koning karel de H, verlokt door de fchoone aanbiedingen van den Franfchen Monarch , liet zich vinden. Men floot eerlang, raden Jaare 1670, een Verbond, volgens 't welk de Engelfche Koning de Staaten ter Zee zou beoorlogen, terwijl lodewyk de XIV hen met een magtig Leger te lande zon aantasten. In gevalle de Veréénigde Gewesten 'f onder gebragt wierden, zou karel de Provincie Zeeland, en lodewyk alle het overige bekoomen, uitgezonderd Holland, welk: den Prinfe van oranje zou worden afgeflaan, indien deeze zich in het Verbond wilde begeeven. Hoe bedekt deeze onderhandeling ook toeging, zij kwam, nogthans, ter kennisfe der Algemeene Staaten, die voorts verfcheiden Gezantfchappen afvaardigden, om, ware 't mogelijk, het onheil, welk den Lande dreigde, af te weeren. Koning lodewyk onthieldt zich thans in de Spaanfche Nederlanden, alwaar hem , bij den Akenfchen Vrede , onlangs geflooten, verfcheiden Steden waren afgeftaan. Om den Monarch, door toegeeving en eerbewijs, van gevoelens te doen veranderen, zonden de Staaten aan hem den Heer van wassenaar, om hem met dien aanwinst geluk te wenfchen, en te verzekeren van het belang, welk men hier te Lande in 'sVorften vriendfchap ftelde, welke men gezind was, op alle mogelijke wijze, aan te kweeken. Met heufche woorden beantwoordde de Vorst deeze beleefdheid. Deeze, egter , beftondt flegts in fchijn. Want toen de Staaten, kort daar naa, den Heer pieter de groot als Gezant na Frankrijk zonden , befpeurda deeze wel haast, dat zijne Majefteit misnoegen tegen zijne Meesters hadt opgevat. Bij onderzoek na de redenen daar van, bij  LODEWYK de XIV.' ϧ1 hij 'sKonings Staatsdienaars^ bekwam de Gezant tot antwoord* dat zijne Majefteit misnoegd was op de Algemeene Staaten, omdat zij maatregels volgden, ftrijdig met de billijkheid efl de agtingj welke zij den Koning fchuldig Waren; dat zij hem zogten te berooven van het regt, welk hij, in 't toekoomehdej) op de Spaanfche Nederlanden zou kunnen verkrijgen, uit eene ongegronde vreeze voor hunne eigen veiligheid; en dat zij zich niet ontzagen, de gantfche Christenheid tegen zijne Majefteit op te hitzen. In deezen toeftand van zaaken fcheen een Oorlog, tusfchen! Frankrijk en de Veréénigde Nederlanden, onvermijdelijk. Koning lodewyk ftelde alles te werk om dien niet ijver aan te vangen. Om Troepen in de nabuurfcbap te hebben, haalde hij den Keurvorst van Keulen over ter bewiiliginge, dat iii Zijn Gebied Krijgsvolk mogt bij een trekken. Met den Bisfchop van Munfter floot hij een heimelijk Verbond, ten nadeele der Staaten. Tot het daadelijk beginnen van den Oorlog haperde het nü flegts Sari een voorwendzel. Niet lang bleef dit uit. Zints eenigen tijd hadt lodewyk Dè XlV derf invoer van verfcheiden Nederlandfche Koopwaaren in zijn Rijk Verbooden, of zo zwaar belast, dat alle uitzigt op winst" den Nederlandfche Kooplieden was afgefneeden. Met het begitï des Jaars 1671 hadden hier op de Algemeene Staaten eene Afkondiging gedaan, bij welke, omtrent verfcheiden Franfche voortbrengzels, even eens wierdt gehandeld. Zo euVel nam de Vorst deeze fchikking, dat zij, wel haast, tot den grond der Oorlogsverklaaringe diende ,■ hoewel daar van de waare reden was, het fluiten van het Drievoudig Verbond met Zweeden en Engeland. Doch tot het verbreeken van deezen band vondt de Vorst een middel, door het fluiten vati een heimelijk Verbond met karel den II, volgens 't welk deeze aan den Staat insgelijks den Oorlog aandoen, en zestig Engelfche' bij veertig Franfche Schepen zoude voegen. Ook veranderde Koning lodewyk, ten deezen tijde, van inzigten omtrent den Prins van oranje. Want daar hij voorheen deszelfs verheffing' hadt tegen gehouden, zag hij nu dezelve niet ongaarne, op het fchrijven van den Franfchen Gezant in 'sHage, volgens Y Wélk de Prins, in de waardigheden zijner Voorouderen herftelcf ï a zijn»  *3*' LODEWYK de XIV. zijnde, wel ras zich zo veele vrienden zou weete-n te maaken,; dat de Staaten zouden befluiten om den Koning tegen Spanje te helpen; doch dat zijne Hoogheid tot de gemelde waardigheden nimmer zou kunnen opklimmen, zo lang de Staaten ia eenen Landoorlog niet wierden ingewikkeld. Vergeefs zonden de Staaten, om 's Konings toorn te lenigen en den dreigenden Oorlog af te weeren, een beleefden Brief aan hnnnen Gezant de groot, met last om dien aart zijne Majefteit te overhandigen. Zij beriepen zich in hun fchrijven op hunne volmaakte onbewustheid, van den Koning immer eenige regtmaatige reden tot misnoegen gegeeven te hebben;, booden aan, om over de zwaarigheden-, op het ftuk van den Koophandel, in onderhandelinge te treeden, en dezelve in der minne te vereffenen; zij beflooten hunnen Brief met de verzekering, dat hunne tegenwoordige toerusting ten Oorloge niet ten oogmerke hadt om iemand te beleedigen, maar enkel diende om hunnen Staat en Onderzaaten te befchutten; zullende zij zich met vreugde ontwapenen, zo dra men hen verloste van de ongerustheid, in. hun veroorzaakt door de wapenen, die hun van alle kanten fcheenen te dreigen. Met het begin des Jaars 1672 verfcheen de Gezant de groot met deezen Brief ten Hove, betuigende, in zijne Aanfpraak, bij het overhandigen, dat men, zonder blosdflorten of geldverfpillen, wel voldoening zou kunnen bekoomen. Gemelijk hervatte de Vorst, geenen Brief te behoeven, die door alle Hoven van Europa hadt gewandeld, en waar,van hij -reeds een affchrift hadt. Zijne wapening ten Oorlog was een gevolg van die der Staaten. Onder het bij een trekken zijner Troepenen het uitrusten zijner Vloot zou hij zulk een befiuit neemen, als hij met zijn belang en roem meest beftaanbaar zoude keuren. Met eenige uitbreiding waren deeze redenen de inhoud des Briefs, welken d; Koning aan de Staaten tot antwoord zondt. In 't flot daar van beloofde hij zich 's Hemels zegen over zijne voorneemens, en de goedkeuring daar van bij alle zulke Mogendheden, die zich niet reeds voor lang, door de Staaten, tegen het Franfche Hof hadden laaten inneemen. Tot zo veele onheilfpelleude voortekeus floeg nog het Verbond, welk  LODEWYK de XIV. welk lodewyk met Zweeden floot, tot een dreigend nadeel, ook van dien kant, voor de Veréénigde Nederlanden. Op den zevenden April des Jaars 1672 verklaarde Koning Lodewyk den Oorlog aan de Staaten, en vertrok, nog vóór het einde dier Maand, van Parijs na Charleroi, alwaar zijn Leger verzameld wierdt. Naa het bemagtigeu van verfchelde Steden en Plaatzen in dien oord , trokken de Franfche Troepen, bij het Tdlhuüs, over den Rhijn, en hadden alzo eenen open weg tot in het hart der Nederlanden, Overbekend zijn de fpoedige voortgangen, welke zij zedert maakten, in hunne veroveringen. Het wegneemen van Utrecht, en van verfcheiden plaatzen, in Holland, in de nabuurfchap van Amfterdam, baarde de uiterfte bekommernis bij 's Lands Staaten voor eene gehecle onderbrenging van alle de Gewesten. Gereedlijk floegen ze hier om den weg van onderhandelinge in, met den Koning, die zich op 't Huis te Kcppel onthielde Als overwinnaar fchreef hij thans den Staaten voorwaarden van Vrede voor; die, egter, als buitenfpoorig, wierden van de hand geweezen. De Krijgsbedrijven duurden dan nog eenigen tijd, met toeneemende of verflaauweode wakkerheid, tot in den Jaare 1678, wanneer de Vrede, te Nieuwmegen, gellooten wierdt. Van geen langen duur was, egter, het herftelde goed verftand tusfchen Frankrijk en de Nederlanden. De Staaten, in den Jaare 1681, met het Koninkrijk Zweeden in onderhandeling getreeden zijnde over een Verbond, in 't welk zij Engeland insgelijks zogten te trekken, liet hun Koning lodewyk , door zijnen Gezant, aanzeggen, dat hij door zulk een Verbond zich hooglijk beleedigd zoude agtcn. Daarenboven gaf hij aan zijne Krijgsoverften etlijke bevelen, welke duidelijk toonden dat hij tweedragt zogt. In Oorlog geraakt zijnde met die van Algiers, deedt hij den Staaten weeten, alle Schepen, ook de Nederlandfche, in de Middelaiulfche Zee te zullen doen neemen, die bevonden wierden, Krijgsbehoeften of andere Contrabanden voor de Algierijnen binnen boord te hebben, niettegenftaande de Ingezeetenen der Nederlanden , volgens Verdrag met de Porte geflooten, verpligt waren, de Algierijnen van Oorlogsmiddelen te voorzien. De Nederlandfche Kapitein, Graaf van styrum, Eiet twee Oorlogfchepeu en een Convoy op de Ree van Li. I 3 vorno  Ï34 LODEWYK de XÏV. vorno ten anker leggende, hadt gedraald met den Hertog vm montem/r, met tien Franfche Galeien aldaar aangekoomen, met Eerefchooten te begroeten; 't welk Koning lodewyk zo euvel nam, dit hij in 's Hage over van styrum klaagde, en eischte dat hij moest geftraft worden. Daarenboven hadt lo^ dewyk eenen Luitenant met eenige Dragonders na Amfterdam gezonden, om een Franschman, doch thans, zints etlijke jaaren, Burger in die Stad, op te ligten, alzo hij aan fnoode misdrijven tegen de Franfche Mogendheid fchuldig wierdt geoordeeld. Doch vermits men van dit voorneemen, hier te Lande, tijdig de lucht gekreegen hadt, was de Luitenant gevat en na 's Hage gevoerd. Veel onderhandelens baarde dit laatfte voorval, doch wierdt eindelijk, meende men, tot genoegen van wederzijdfche Mogendheden beflist. Het vuur van heimelijk misnoegen fmeulde tot in den Jaare 1688. Thans deedt zijne Majefteit beflag leggen op de Nederlandfche Schepen in de Franfche havens, en het Bootsvolk in de Gevangenis werpen. Van Duinkerken en elders zondt hij Kaapers iu Zee, en deedt tien Dorpen in de Meierij van *s Hertogenbosch in brand fteeken. Eene Oorlogsverklaring volgde alle deeze vijandlijkheden kort op de hielen, die, in *t volgende jaar, met eene diergelijke Verklaaring beantwoord wierdt. De Krijgsbedrijven, welke hier uit ftntftonden, duurden tot in den Jaare 1693, eer men van eenige voortjagen van vrede hoorde. Koning lodewyk deedt daar omtrent de eer, fte opening. Doch 't liep nog aan tot in den Jaare 1697 , eer men eene opzettelijke bijeenkomst ter onderhandelinge beleidde. Deeze wierdt gehouden op het Huis te Rijswijk, buiten ^sHage, alwaar de Vrede, in dat zelfde jaar, getrof-, fen wierdt. Van nieuws vonden zich de Algemeene Staaten ingewikkeld in eenen Oorlog, met lodewyk den XIV, ter gelegenheid van het gefchil over de Opvolging in de Spaanfche heerfchap. pijen. De Franfche Monarch en de Keizer van het Duitfche Rijk {tonden daar in tegen elkander over, en de Algemeene Staaten hielden het met den laatstgenoemden Vorst. Men weet, hoe de veelvuldige Krijgsbedrijven, welke deeze twist medefleepte, een einde namen door de Vredehandeling te Utrecht, 'W  LODEWYK van NASSAU. H5 in den Jaare 1713. Zedert viel 'er niets merkwaardigs voor, aan de zijde van Koning lodewyk, de Veréénigde Nederlanden betreffende. De Oorlogzuchtige Monarch overleedt: op den eerften September des Jaars 1715, in den ouderdom van ongeveer zevenenzeventig jaaren, het drieënzeventigfte jaar zijner Regeeringe. Zie limiers, Hifloire de Louis X1V\ als mede, de Nederlandfche Mercurius. Lodewyk van xassau, jonger broeder van Prinfe willem ben I, vertoonde, terftond bij de eerfte onderneemingen, ter bevrijdinge van de Nederlanden van het Spaanfche juk, de blijken van zijne Vrijheidsliefde. Niet flegts was hij een der eerfte Ondertekenaaren van het Smeekfchrift der Edelen, in den Jaare 1566, maar ftelde zich ook, nevens Heere henrik van brederode, aan het hoofd der Zamenverbondenen, toen deeze, in ftaatelijken optogt, uittrokken om het der Landvoogdesfe te overhandigen. Ook liet hij zich vinden in de Vergadering der Edelen, welke, ten getale van bijkans tweeduizend, in dat zelfde jaar, te St. Truijen , in het Bisdom Luik, gehouden wierdt. Zo zeer den Graave dit tot eere ftrekte, zou het zijne agting doen daalen, indien 't konde beweezen worden , 't welk zommigen fchrijven, dat Graaf lodewyk de eerfte aandrijver geweest is van het berügte beeldftormen, en voorts, gefterkt van twee Edellieden vau zijnen broeder Prinfe willem, te Brnsfcl verfcheiden vrugtlooze poogingen zou hebben aangewend, om het graauw in beweeging te brengen. Doch voor de waarheid van dit alles willen wij geen borg ftaan. Zekerder gaat het, dat de Landvoogdesfe, verfchrikt door de tijding wegens het beeldftormen, en daar door eenigzins aan de hand koomende, met Graave lodewyk, verzeld van twaalf Gemagtigden der Edelen, een Verdrag floot , bij 't welk aan weerkanten iets wierdt toegegeeven. Doch de Landvoogdesfe hieldt haar woord niet. In ftede vaa ach te fchikken tot gemaatigdheid, floegen haare maatregels, I 4 meer  f26 LODEWYK van NASSAU. meer en meer, tot ftrengheid over. Om zich daar tegen te dekken, vondt Graaf lodewyk, nevens andere aanzienlijke Grooten, noodig, zich van hunne zijde te verfterken. Overtuigd van de nuttigheid, welke 'er in gelegen was, dat de Landzaaten, van verfchillende begrippen in 't Godsdienftige, althans hunne verdeeldheid in zo verre matigden, dat zij op de Staatsbelangen geen nadeeligen invloed hadt, zogt hij de Lutherfchen en Kalvinisten, die thans merkelijk over hoop lagen, te bevredigen. Vrugteloos, egter, waren de poogingen , welke hij daar toe aanwendde. Thans wendde hij over een anderen boeg. De Kalvinisten te Antwe>pen hadden onlangs êen aanbod gedaan, aan den Koning, van dertig tonnen fchats, voor de Vrijheid van Openbaare GodsdienstoefFeninge. Van deeze gelegenheid bediende zich Graaf lodewyk, om penningen te verzamelen, zo 't heette, tot dat oogmerk, doch inderdaad om ze ten behoeve van het Bondgenootfchap te doen dienen. Doch te Antwerpen, alwaar hij 't eerst zulks ondernam, mislukte zijn ontwerp. Men wees hem af, voor reden geevende, dat het inzamelen van penningen verbaoden was. Reeds te vooren hadt de Graaf, met den Heer van erederode, die zich thans binnen Vianen hadt verlferkt, nevens de Friefche Edelen hartman galama, sjoerd beima en andere Grooten, op middelen Van onderlinge befcherminge geraadpleegd. Zo veel vrijheidsliefde en poogen tot afbreuk van Spanje, moest Graaf lodewyk , bij den Hertog van alva , noodwendig doen in 't oog loopen. Op de Indaaging en het niet verfchijnen Volgde wel haast het Banvonnis ; het behelsde eene eeuwige ballingfchap uit 's Konings Staaten, op ftraffe des doods, nevens Verbeurdverklaring van alle zijne goederen, ten behoeye des Konings. Intusfchen onthieldt zich Graaf lodewyk te Embden, daar hij eenige manfchap hadt verzameld. Met deeze viel hij, last daar toe ontvangen hebbende van zijnen broeder willem, in Westwuldingerland , en veroverde het JJuis te IVedde, den Graave van aremberg toebehoorende. Een dubbel voordeel gaf hem deeze bemagtiging : hij hadt dus een gebaanden weg na GroningerlandYen de toevoer uit Duitschland wierdt hier door egunftigd. Kort daar naa ('t was in de maand Mai des Jaar.s 15683  LODEWYK van NASSAU. 137 Ï56R) trok hij op na Appingadam, en nam 'er zijnen intrek ten huize van eenen sebastiaan wabbens , Burgemeester der Plaatze, 'sGraaven belangen ijverig toegedaan. Van daar fchreef hij aan de Staaten van de Ommelanden , zij hadden hem van «enige penningen te verzorgen, ter betaalinge van zijne Troepen, die nog niet gemonfterd waren. Tusfchen de zes en zevenhonderd beliep nu het getal van zijne Knegten, en daarenboven nog honderd Ruiters, hem onlangs bijgezet door zijnen broeder adolf van nassau. Om zo wel door zinnebeelden als manhaftige bedrijven zijn volk tot kloekmoedigheid aan te fpooren, hadt de Graaf in zijne Vaandels doen prenten de woorden Kunc aut nunquam, nu of nooit; aanduidende, dat indien men nu niet wakker doortastte, de kans op Vrijheidsherftellinge voor altoos zoude verkeeken zijn. Niet vrugtloos was het fchrijven om geld aan de Staaten der Ommelanden. Met overleg en toeftemming van den Heere van groesbeek , plaatsbekleeder van den Stadhouder arembekg , zonden ze den Graave eene fomme, in de hoedanigheid van Brandfchattinge. Midlerwijl hadt de Hertog van alva de weet bekoomen van 's Graavcn optogt: dies hij den Graaf van aremberg , met duizend Spaanfche en vierhonderd Duitfche Knegten, nevens eene bende Ruiters, op hem afzondt. Bij het Klooster Wittewirum raakten de Troepen aan elkander, ten voordcele, zo als zij waanden, van de Spanjaarden, alzo Graaf lodewyk , naa het einde van den ftrijd, die door den avond wierdt afgebroken, aftrok na 't Huis te IP'edde. Alva hadt bevolen, dat de Graaf van megen, Stadhouder van Gelderland, met eenige manfehap, den Graave van aremberg zoude te hulp trekken. Diens komst wilde hij afwagten, eer hij iets verder tegen Graaf lodewyk ondernam. Doch zijne benden, trotsch op de behaalde zege, zoals zij waanden, perften hem, door dreigementen, om zijn voordeel te agtervolgen. Graaf lodewyk, verwittigd van 't geen in 'sVijands Leger omging, hadt, onder gunst des nachts, zijne benden in ilagorde gefchaard bij het Klooster H< ihgerlee. Om door den fchijn van een klein getal eii geringe magt de Spanjaards te misleiden, hadt hij drieduizend Knegten aan fmalle «elederen en diepe rijen, en flegts onder drie Vaandels, gerangschikt. In drooge Dvvarsflooten lagen tusfchen d »waüaootV nas at* «debdttvsd *J« .-t'i.-Jyrm K s Log-  148 LOKHORSTERLAND, LOLLUM, LOMBERDEN. ' Lokhorsterland , of Oud- en Nieuw ■ Engeland, eene Ambagtsheerlijkheid , van niet veei aangelegenheids, in het Land van Puiten; wordende begroot op tweehonderd negenenvijftig Gemeten, en zevenendertig Roeden Lands. Men telt daar binnen niet meer dan vier Huizen, althans op de Lijsten der Verpondingen. Lollum, ook wel Ruige Lol/urn, een Dorp, in Friesland, iu het Kwartier Westergo, onder de Grietenij ff'onzeradeel. Het heeft eene eigen Kerk en Predikant, die onder de Klasfis van Franeker ftaat. Men telt in en onder hetzelve zestien Stemhebbende Zaten. Lomberden. Dus noemt men, hier te Lande, zekere Huizen, in welke goud, zilver, klederen en andere goederen van waarde, doch van kleinen omflag, voor een zekeren tijd verpand, en daar op penningen, naar gelange der waarde, worden opgenomen, tegen eene bepaalde rente. Volgens 't gemeen gevoelen, zouden de Lomberden, in de Nederlanden, haaren oorfprong en naam verfchuldigd zijn aan Kooplieden, in de Dertiende en Veertiende Eeuwe, uit Italië, en voornaamlijk uit Lombardije, herwaarts overgekoomen; zij dreeven niet flegts Koophandel, maar zetteden ook hun geld uit op woeker en deeden beleeningen. Men wil, dat de Huizen en Kamers, alwaar zij zich onthielden, in echte Gedenkftukken, den naam draagen van Cameren daar die Lomberde op ■wonen, en der Lombarden IJuifen. Onder de regeering der Graaven uit het Huis van Oostenrijk. hadt men hier te Lande eenen Kommisfaris Generaal van alle de Leentafelen in Holland en Zeeland. Zie bleyswyck , P>efchrijv. van Delft; deriemer, bejehiwan 'i Craavenhage. Lonck, Chendrik) een vermaard Hollandsch Zeeman. Onder piet hein hadt hij de Zilvervloot helpen -bemagtigen, en deedt vervolgens, als Bevelhebber van een Vlootdeel, den Pa-  LONGERHOU, LOO, (Het VarstWk Lusthuis V) enz. 149 Portugeezen veel afbreuks in de Westindiën. Hij was een gebooren Amfterdammer. Zie de laat. Longerhou, een Friesch Dorp, in de Grietenij JVonzeradecl. Het legt aan eene Vaan., welke van het Makkummer Meir na Bolswerd loopt. Loo , (Het Vorstlijk Lusthuis '/) in Gelderland , in 't Landdrostampt van Veluwe, waarfcbiinlijk dus genaamd naar eene kleine Buurt, daar digt bij gelegen. Reeds van ouds diende het ten verblijfplaatze voor de Hertogen van Gelder, wanneer zij, van 't oorloogen afgemat, zich aldaar met de jagt kwamen vc-rpoozen. Door koop kwam het Huis aan Prinfe willem den 111, die 'er een nieuw gebouw deedt ftigten, waar van hij het Ontwerp nog merkelijk uitbreidde, zints zijne beklimming van den troon van Groot-Britannie. Zo wel de inwendige opftal van het Huis, als de Beplantingen , Waterfprongen , Fonteinen , Beelden , Grotwerken en andere fieraaden, beantwoorden aan den hoogen rang van den doorluchtigen Aanlegger. Merkelijke verbeteringen zijn, van tijd tot tijd, aan 't een en ander, gemaakt door 's Vorften Naazaaten, vooral door den tegenwoordigen Eigenaar Prins willem den V. De uitgebreidheid van den geheelen Lusthof, met Laanen, Dreeven en verdere onderhoorigheden, wordt begroot op honderdzestig Morgens gronds. Loo, eene Riddermaatige Hofftede, in Rhijnland , onder liet Dorp Voorburg. Een ronde Toren is het eenige overblijfzel van het aloude geftigt; alle het overige is van eene laater bouworde. Eertijds was het een Leen, doch is nu AUodiaal. Tot de Voorregten van het Huis behooren verfcheiden Erfpagtrenten, op Huizen en Landen in het Ambagt van Foorburg, die op St. Laurensdag moeten betaald worden. Eene zonderlinge bezwaaring legt op dit Voorregt. De Eigenaar , naamelijk, moet aan elk der Deelgenooten, die 'er toe K 3 ge-  ïSo LÖÖ, ('sHEEREN) LOO, (ALBREGT van) enz. geregtigd zijn, op dien dag kost en drank verzorgen, al ware het flegts voor twee of drie Huivers voor ieder aandeel. Zie Koftumen van Rhijnland. Loo, (v Heeren) in Gelderland, in 't Landdcostampt van Veluwe, niet verre van het aloude Klooster Einmaus, eertijds eene Kommanderij van de Duitfche Orde, doch zints lang veranderd iu eene deftige JBoerenwooning. Een overblijfsel des alouden aanziens befpeurt men nog aan de afbeelding van het hoofd van joannes den Dooper , boven den ingang van Wet Huis, het zinnebeeld der gemelde Ridderorde. Zie schrassert, Befchr. van Harderwijk, Loo, (albregt van) Raadsheer in het Hof yan Keizer karel den V als Graave van Holland, was de eerfte, welken wij vermeld vinden, als Advokaat van Holland aangefteld. Hij behieldt, nogthans, het eerstgenoemde Ampt; waar tegen die van Dordrecht, in den Jaare 1518, zich zeer ijverig aankantten , door den mond van hunnen Penfionaris Mr. floris oem van wïngaarden; tot geen klein misnoegen van den Keizer, die deeze vrijmoedigheid zo euvel nam, dat hij der Wethouderfchap beval, hem van zijn Ampt te verlaaten, en binnen twaalf uuren de Stad te doen ruimen. Van loo bekleedde zijne beide Ampten tot zijnen dood toe , welke voorviel op den vijfden Januarij des Jaars 1525. Zie beverwyk, Befchr. van Dordrecht, Loos, (albrecht van) waarfchijnlijk de Kleinzoon des ftraks genoemden, was de perfoon, van welken de Hertog van alva zich bediende, in den Jaare 1571, om de heffing van den Tienden Penning in Holland te bevorderen. Doch, in ftede van hier in gelukkig te flaagen, liep hij lijfsgevaar van 't gcmeene Volk.  LOO. (PAULUS van) U5ï Volk te Amfterdam, daar hij 't ftuk inzonderheid dagt door te drijven. Zie viglius ad hopperum, Epift. 12? et 148. Loo, (paulus van) onzeker of hij aan de nu gemelden vermaagfehapt ware, bekleedde, in den Jaare 1572, den post van Drosfaard van Muiden. Terwijl men , in dat jaar, de Stad Enkhuizen aan de zijde van oranje zogt over te haaien, wendde hij vrugtlooze moeite aan om een Karveelfchip vol Krijgsvolk daar binnen te brengen. Pieter luitgenszoon buiskes, een balling, doch thans heimelijk binnen gelaacen, en kornelis janszoon brouwer , ftonden hem in den weg. Even ongelukkig Haagde hij ten aanzien van Naarden, 't welk hij met eenige Spanjaards zogt te verfterken , tegen de onderneemingen van Graave willem van den berge, die 'er zich, zijns ondanks, voor Prinfe willem meester van maakte, 's Mans ijver voor Spanje maakte het eene zaak van aangelegenheid, dien te beteugelen. Dit gelukte in den afloop des Jaars 1575; hij wierdt door de Staatsgezinden opgeligt , en te Delft in hegtenisfe gefteld. Hier zat hij tot omtrent het midden des volgenden jaars, toen hij, verligting van opfluitinge bekoomen hebbende, middel vondt om te ontfnappen. Van nieuws aanvaardde hij thans zijne posten van Slotvoogd van Muiden en Baljuw van Gooiland; in welke hij nader bevestigd wierdt, mids doende eed van getrouwheid aan de Staaten, toen, in't volgende jaar, de Stad en 't Kafteel van Muiden Voldoening ontvingen van den Prinfe van oranje. Niet lang, egter, bleef hij in 't bezit daar van. Verfchil gekreegen hebbende met de Staaten, wierdt hem eerst de Slotvoogdijfchap ontnomen, en hij voorts, alzo men zijn trouwe verdagt hieldt,van het Baljuwfchap en zijne verdere bedieningen verlaaten. Dit viel voor in den Jaare 1579. 't Schijnt, egter, dat Prins willem hem niet geheel ongenegen was. Althans blijkt het, dat hij, op 'sPrinfen aanbeveeling, tot Buitengewoon Rekenmeester van Holland , doch zonder wedde, wierdt aangenomen, en vervolgens, op hoogen Jast, Gooiland geruimd hebbende, zijn verblijf nam in 'sGraavenK 4 hage.  152 LOON op 't ZAND, LOON. (LODEWYK, GraafV.) hage. Hier zal hij, doch onzeker wanneer, zijne dagen geëindigd hebben. Zie Refolutien van Holland van dien tijd. Loon op 't zand , een Dorp in de Meijerij van 'j Hertogenbosch, omtrent vier uuren ten Westen van de Stad van dien naam , en bijkans even zo verre ten Oosten van Breda. De Wagens, of Karren, welke tusfchen de beide Steden, dagelijks, af en aanrijden, wisfelen daarom, in dit Dorp, hunnen vragt. In de nabuurfchap, ontmoet men eene groote uitgeftrektheid Veenlanden. Dikmaals plagt, voormaals, in dezelve brand te ontftaan, die bezwaarlijk was te blusfchen. Men daagde daar in door het graaven van eene Graft, door middel van welke de Brandftoffe zich ontlastte. Een vernielende brand, in den Jaare 1737, in het Dorp zelf ontftaan, leide 'er, in een groot half uur, ruim vijftig Huizen in de asfche. Zedert heeft men het Dorp, van nieuws, voorzien van Huizen, beter, dan de voorgaande , tegen dien geesfel gewapend. De Heer van loon heeft 'er een fraai Kafteel, met lustige plantaadjen. De Kerk, ftaande aan de Straat, midden in het Dorp, is een groot Kruisgebouw, met een hoogen fpits, en omringd van een Kerkhof, welk door een fteenen Ringmuur van den gemeenen weg wordt afgeflooten. Het getal der Huizen wordt op ruim vijfhonderdvijftig begroot. ' Zie oudenhoven , en Tegenw. Staat. Loon, (lodewyk, Graaf van) een Hollandsen Edelman, de Zoon van cerard , Graave van Loon, en van maria , Dogter van henrik den III, Graave van Gelder , vermaard om zijn huwelijk met de Dogter van dirk den VII, Graave van Holland. Den weg tot deeze aanzienlijke echtverbintenisfe baan. den hem de volgende omftandigheden. Graaf dirk , lang met zijnen broeder willem hebbende in onmin geleefd, toonde zich in zijn uiterfte genegen om met hem te verzoenen, en hem zelf tot Voogd over zijne onmondige Dogter ada aan te ftellen. Geen-  LOON. (LODEWYK, Graaf van) 153 Geenzins viel dit in den fmaak zijner Gemaalinne, Vrouwe aleid, die insgelijks rnet willem over hoop lag, en van zulk eene Voogdijfcliap zich niet veel heils beloofde. Heerschzuchtig van aart, was zij op middelen bedagt, om de zaaken in diervoege te beleggen, dat een perfoon van minder aanziens in 't bewind gefteld wierdt, doch die, van haare hand vliedende, de daadelijke uitoefFening des gezags aan zijne Weldoeneresfe overliet. Tot dat oogmerk viel haare keuze op Graaf lodewyk; van loon, een Edelman van hoogen rang, doch die, verwaardigd met de hand der jonge ada , haare dogter, zich aan de Moeder grootlijks zou verpligt rekenen. Graaf dirk leefde nog, toen zij verfcheiden Edelen polste, en dezelven haar Ontwerp fmaak ijk gemaakt hebbende, Graaf lodewyk, die zich thans elders onthieldt, heimelijk in Holland ontboodt, om, naa het overlijden van haaren Gemaal, terftond bij de hand te zijn. Hij onthieldt zich op het Huis van Altena, tot op de tijding van 'sGraaven dood; waar op hij ftraks na Dordrecht vertrok. Met zo overijlden fpoed wierdt hier de Echtverbintenis met de jonge ada geklonken, dat men den Bruiloft vierde in het zelfde huis, in 't welk het Lijk van Graave dirk nog boven aarde ftondt. Stoornis kwam 'er fpoedig in de vreugde, welke den Graave van loon het aanzienlijk huwelijk beloofde. Hoewel dit de goedkeuring hadt van verfcheiden Edelen, wierdt het, egter, door anderen even fterk gewraakt. In de Abtdij van Egmond was het Lijk van Graave drik bijgezet. Derwaarts ftondt zich het jonge Paar nevens de Moeder te begeeven, tot het houden van eenen Lijkdienst. De Vijanden van den Graave van loon, hier van verwittigd . beraamden ftraks een Ontwerp, om hen gezamentlijk te overvallen en gevangen te neemen. Gelukkig wierden ze, bij tijds, daar van verwittigd. Van de vriendlijke aanbiedinge van Heere gysbregt van amstël , om hen, van Haarlem, alwaar ze, op hunne reize na Egmond, reeds waren aangekooinen, te (cheep na Utrecht te voeren, bediende zich de Graaf van loon , nevens zijne Schoonmoeder. In 't holfte van den nacht uit Haarlem vertrokken , en de Osdorpers en Aalsmeerders, die op hen loerden, ten naauwer nood onrfnapt, bragten ze het behouden binnen 't Sticht. De jonge Graavia K 5 ada  154 LOON. (LODEWYK, Graaf yan) ada vlugtte op den Burgt te Leidem Nog geene drie weeken, zints zijne Huwelijksverbintenis, wierdt dus Graaf lodewyk van zijne Gemaalinne verfteeken, om eerst jaaren daar naa het geliefde pand van nieuws in het bezit te bekoomen. Wat 'er zedert van ada wierdt, is op haar Artikel verhaald. Wij melden hier vooral de lotgevallen van haaren vervolgden Echtgenoot. Zints de boven gemelde vlugt, waren de Edelen, welke het met willem, broeder van wijlen dirk den VII, hielden, op middelen bedagt, om het Graaflijk bewind over Holland en Zeeland aan hem op te draagen. Tegen dit Ontwerp zogt de Graaf van loon, een moedig Edelman, zich met alle magt te verzetten. Door aanzienlijke gefchenken en groote beloften haalde hij verfcheiden nabuurige Heeren, als de Bisfchoppeu van Luik en Utrecht, den Hertog van limburg , den Markgraaf van Namen en andere , in zijne belangen over. Met behulp van deeze verzamelde hij, tegen de Lente des Jaars 1204, een talrijk Leger. Het gelukkig gevolg hier van was, terftond, dat eenige Hollandfche Edelen, voormaals hem vijandig, nu zijne zijde koozen. Dordrecht was de verzamelplaats van lodewyks Legcrmagt. Binnen kort onderworp hij zich gantsch Zuidholland; drong door tot Leiden, en vervolgens na Haarlem; beide Steden vielen in zijne magt. Het gevolg hier van was, de onderwerping der Kennemer,s, van welke hij eene Boete van vijfhonderd Marken Zilvers vorderde. Nog al verder Noordwaarts aanrukkende, leide hij de Beverwijk, in kooien, gelijk ook het Huis van Heere wouter van egmond. Thans nam hij den hertred, en floeg zich met zijn Leger bij Voorfchotcn neder. Ten deezen tijde liet het zich aanzien , alsof de loop van 's Graaven overwinningen eenige vertraaging zoude ontmoeten. De Kennemers, onlangs 't ondergebragt,-waren niet flegts afgevallen, maar hadden zich aan den Rhijn, bij Leiden, verfchanst, om Graave lodewyk den doortogt te beletten. Daarenboven was Graaf willem , uit Zeeland , in aantogt, met oogmerk om den Graaf van loon, van de andere zijde, aan te vallen. Van dit alles kwam de tijding in het Leger te Voorfchooten, terwijl de Krijgslieden zich vrolijk maakten met aller-  LÓÓN. (LODEWYK, Graaf van) \ ig$ ïerlei ververfchingen, aldaar in menigte bij een gebragt. Niet zo zeer, nogthans, was men aldaar aan den wellust overgegeeven, of het belluit was ras genomen, om op de muitelingen aan te trekken. Een onvoorzigtige uitval was oorzaak, dat het meer ervaren Krijgsvolk van den Graave van loon hen verfloeg en op de vlugt dreef. Leiden viel hem nu ook, andermaal, in handen. Verfcheiden Edelen verlooren, bij deeze gelegenheid, het Ieeven of de vrijheid. Naa de behaalde zege betrok de Graaf wederom zijne Legerplaats. Niet lang, egter, bleef hij 'er thans leggen. Graaf willem hadt, met eene aanzienlijke magt, uit Zeeland, den voet op Hollandfchen bodem gezet, en zich bij Rijswijk neergeflagen. De Hertog van limburg, Bondgenoot van Graave van loon, het getal en de geregelde orde der Troepen van nabij gezien, en daar van de tijding in het Leger te Foorj"chooten gebragt hebbende, veroorzaakte aldaar een zo geweldigen fchrik, dat een deel van 's Graaven benden wel haast op de vlugt toog. Spoedig volgden de overigen dit voorbeeld, laaiende alles in den loop: Wapens, Tenten, Mondbehoeften en veele kostbaarheden. Langs den Rhijn floegen ze den weg in na Utrecht, alwaar Graaf lodewyk onder de eerften aankwam. Van die het agterfpit delfden, waren veelen gedood of in 's vijands handen vervallen. Merkelijk verzwakte deeze ramp 's Graaven Aanhang, dewijl Graaf willem, trotsch op zijne zege, de goederen en inkomften van verfcheiden Edelen, welke nog al de Zijde des Graaven van loon "volgden, verbeurd verklaarde en aan zijne gunftelingen fchouk. Ondanks den ramp, hem bejegend, was, evenwel, 's Graaven moed niet zo laag gezonken, dat hij van allen uitzigt op het Graailijk bewind zoude afftand doen. Met den aanvang des Jaars 1205 verzamelde hij eenige benden te Utrecht, en haalde den Markgraaf van Namen over tot het doen van eenen inval in het Zeeuwfche Eiland Schouwen. Gelukkig daagde deeze onderneeming. Althans wierdt in de maand October des volgenden jaars, tusfchen de Graaven willem en lodewyk, een Verdrag getroffen, bij 't welk, aan den laatstgenoemden, het ganffche Graaffchap van Holland ten deele viel, neven? verfcheiden andere voordeden. Duifter  156 LOON, (LODEWYK, Gr.v.j LOOPERS KAPELLE. Duifter is een groot deel van 's Graaven volgenden leevensïoop. Dit fchijnt zeker, dat hij, zints bet fluiten van boven gemelde Verdrag, met zijn Leger bij Utrecht zijnde opgebroken, den weg infloeg na zijn Graaffchap Lion, in 't Rijk van Lotharingen gelegen, om nimmer wederom eenen voet in Holland te zaten. Daarenboven blijkt het, dat hij vervolgens zijn eigen goed en dat van zijne Gemaalinne, uitgenomen den Burgt en het Burggraaffchap van Leiden, aan den Hertog van Brabant afgedaan, en vervolgens van hem ter Leen ontvangen heeft. Onder dit alles vertoefde de Gemaalin van Graave lodewyk in Engeland, werwaarts zij, door beftelling van Graave willem , was overgevoerd, en alwaar zij tot nog toe wierdt opgehouden. Bij het Verdrag bedong de Graaf van loon, en hadt Graaf willem zich verbonden, om de jonge Graavin op te eifchen en herwaarts te doen brengen. Zij vertrok eerlang uit Engeland, en vervoegde zich bij haaren Gemaal, die thans Hoiland hadt verlaaten, en zedert eenige vrugtlooze poogingen aanwendde, door 'middel van Keizer otto om in 't bezit van het Graaffchap van Holland gefteld te worden. Doch de dood voorkwam de volvoering diens Oncwerps; hij overleedt in den Jaare 1218. Zie j. wagenaar , Vaderl. Bi/Iorie. Loopees-kapelle, eene Ambagtsheerlijkheid, in Zeeland", op het Eiland Schouwen. Eene geringe Buurt, nevens een Kerkhof en etlijke brokken van eene Kapelle, zijn de eenige Overbliifzels van een Dorp, van tiien zelfden naam , welk eertijds hier plagt te leggen. Niet te onregt wordt de naam daar van ontleend, hoe weinig gronds ook de tegenwoordige gelegenheid der Plaatze aan zulk eene gisfinge geeve, van de Loopers, of Briefdraagers, welke door dit Dorp hunnen weg plagten te neemen, en ten behoeve van welke aldaar eene Kapel geftigt was , ter verrigtinge van hunnen Godsdienst, en af biddinge van eene fpoedige reize. Geen onvasten grond fchijnt deeze gisfing te vinden in het Wapen der Heerlijkheid, zijnde een Briefdraager op een Zilveren Schild. Haare eigen Schepenen heeft  LOOSDRECHT, (Oud- en Nieuw-) LOOSDUINEN. T57 heeft Loopers-Kapelle, doch den Schout en Sekretaris met eenige nabuurige Heerlijkheden gemeen. Zie Oudheden en Gefligten van Zeeland. Loosdrecht , (Oud- en Nieuw-) met Mijnden en Tekkoop één Baljuwfchap , doch te gader ééne Ambagtsheerlijkheid, hebbende ieder eene eigen Kerk en Predikanten. Zij zijn gelegen in de Provincie Holland, ten Oosten van 'Loenen, ett ten Zuiden niet verre van de Stichtfche grenzen. Veel gronds is 'er in deeze Ambagtsheerlijk vergraaven. Nog jaarlijks houdt men hier mede aan. De beide Dorpen leggen in een langwerpigen Bogr, langs een aangenaamen Rijweg, van wel anderhalf uur güans, langs heenen met lommerrijke boomen beplant. Wijders ontmoet men in de Heerlijkheid, vooral bij het Nieuwe Luadrecht, verfcheiden vermaaklijke Lustplaatzen. Beter bebouwd is dit Dorp, dan Oud- Looidrecht, alwaar de huizen, ter wederzijde van den weg, op gebroken Akkers ftaan, terwijl ze hier meestal ann elkander verbonden zijn. Ook is de Kerk van Oud-Lots irecht, hoewel ruim, nogthans oud, en flegts van een laag Torentje voorzien, daar die van het ander Dorp nieuwer en netter is, en met een fraaien fpitzen Toren pronkt. De Predikanten van beide Dorpen behooren onder de Klasfis van Amjterdam: elk hunner heeft eene aanzienlijke Wooning of Pastorij. Op de fcheiding der twee Dorpen ftaat het Regthuis, een goed Gebouw. De Porcelein-Fabriek, welke men hier, eenigen tijd, aan den gang heeft gehouden , is onlangs in de nabuurfchap van Ainjlerdam, aan den Amftel, verplaatst. ■ Loosduinen , een Dorp in Delfland, omtrent een uur gaans van 's Giaavenhage. Schoon niet zeer groot in uitgebreidheid, is het, nogthans, aanzienlijk om zijne vermaaklijke legging, aan een fraaien Straatweg , welke na de evengemelde Hofplaats loopt, aan overfchoone Weilanden en vrugtbaare Bouwlanden. Tuin- en Aardvrugten worden 'er, bovendien, in me-  J58 • LOOSDUINEN mcnigte.in de nabijheid gewonnen, Behalven den Straatweg? ontmoet men 'er eenen Dwarsweg, die na den Koornmoleu fchiet, en insgelijks met huizen bebouwd is. Een der oudfte Dorpen in deezen oord is Loosduinen. In of omtrent het Jaar 1225 wierdc hier, door machtelt, Gemaalin van Graave floris den IV, eene Abtdij geftigt voor Adelijke Nonnen, van de Cistercienfer Orde, en met inkomften rijklijk begiftigd. Naa dep dood van haaren Gemaal begaf zich de Graavin Weduw in de Abtdij, en eindigde 'er haare dagen, in 't laatst van het Jaar 1267. Volgens zomuiigen zou de Dorpkerk een overblijfzel .van 't gewijde Geftigt zijn. Zij draagt althans , zo wel als de Toren , kennelijke blijken van eene aloude bouworde. Vermaard is dit Dorp door de berugte fabel van driehon■derdvjjfenzestig Kinderen , door eene Vrouw, 't ééner dragt, ter waereld gebragt. Moeder van ceij zo talrijke vrugt, ■ zegt het verhaal, zou geweest zijn, margareta, dogter van ■ ftraks gemelden Graave. floris den IV en van machtelt, en gehuwd aan herman., Graave van Hennenbetg. Guido, Wijbisfchop van Utrecht, doopte allen; deeze kinderen, in twee:Bekkens, de. jongetjes met den naam van jan, de Mejs, jes met dien van elizabeth. Niet lang naa de geboorte zqu: den, ze allen geftorven, en in de Kerk van Loouininen be. graaven zijn. Vreemd en medelijdenswaardig ,. als een blijk -■HVaii ^verregaande onnozelheid, is het vertrouwen, waar made eenige .onzer aloude Kronijkfchrijvers dit vertelzeltje verhaalen. Intüsfchen verzekert men,; dat het verhaal van dit wonderdaadig kinderbaaren, vóór de Beeldvorming, aan de Noordzijde1 d.er Kerk, op een Bord te leez:n ftondt, en dat daar naast de Bekkens. hingen, in welke de kinderkens gedoopt waren. Naa het fioopen dier Gedenkftukken heeftenen 'er naderhand , waarfchijnlijk om eenig voordeel ten behoeve der armen , de twee Bekkens vernieuwd, en daar naast een' Opfchrift, in de Latijnfche taaie,- opgehangen, behelzende een verhaal van het zonderling voorval; de zin daar van;koomt hier op neder. „ Margareta, de Huisvrouw van herman, ,. Graave van Hennenberg, dogter van kloris pen IV, Graant ,»tèA^m Holland en Zeeland, Zuster yau willem, Roomfch' „ Ko-  LOOSDUINEN. WH ,i Koning, en daar naa Keizer, en van aleid, Graavinne van „ Henegouwen, wiens Oom, van Vaders wege, was Bisfchop „ van Utrecht; de Zoon van haaren Oom, aan Moeders zij„ de, was Hertog van Brabandt, en Graaf van Thuringen. „ Deeze hooggeboorene Graavin, omtrent tweeënvijftig jaaren ,, oud zijnde, heeft , op Goeden Vrijdag , omtrent negen ,,'uure, in den Jaare 1276, driehónderd en vijfenzestig kin„ deren gebaard, die alle te zamen in twee Koperen Bek„ kens, door guido, Wijbisfchop van Utrecht, gedoopt zijn; „ wordende de Knegtjes, zo veelen als 'er waren, allen jan, „ en alle de Meisje" "elizabeth genaamd, welke alle te za„ men, ten zelfden dage, met de Moeder geftorven zijn, en „ hier te Loosduihen in de Kerk begraaven. Deeze zaak is „"gebeurd óm^zékere arme Vrouw, welke twee kinders van „ éénen dragt op haare armen droeg; waar over de Graavin „ verwonderd zijnde , zeide -dat zulks bij éénen Man niet ,, konde gefchieden, en haar fmaadelijk afwees. Weshalven „ de arme Vróuw, in haar gemoed ontroerd en. ontfteld' zijn„ de, haar zo veele kinderen 't ééner dragt toewenschte, als „ 'er dagen in een jaar geteld worden; hetwelk ook, tegen „ den loop der Natuure-, 1 tot algemeene verbaazing gefchied „ is: gelijk zulks alhier, tot eene eeuwige gedagtenisfe der „ zaake, uit de oude zo met de hand gefchreevene als ge„ drukte Kronijken, kortelijk ter neder gefteld en vermeld is. „ De allerhoogfte God moet om deeze zaak gevreesd, 'ge„ ëerd en gepreezen worden, tot in alle Eeuwigheid. Amen." • Volgens boxhorn zou men 'er, eertijds, de volgende kreupele Rijmregels geleezen hebben: . D'onfpreeckelicke Codes kracht. Mach men meninkfins wel mercken, Want eens een frouken voortbragt Twee kynder te famen in der wercken: Dat verwonderde heur vrouw Margriet Hertogien Dat een wyf by ééns mans beleydt moch dragen kynder niet meer dan ten. Daar na leet God gefchyen, Wonder groot; want zy wan, Fief  job LOOSDUINEN, LOOS- en EIGENPANDEN. Vierde half hondert- kynderen ende- iS 'tot eenre dracht by eenre man. , .... > ; . De kynder kei /lede Bisfchop Cy in een Bscken c/acr, Daer waren hoge gebooren Peeten , ah Prtncen, Vorflen, , : Vrouwen, dats waer., . , • j Der fruchten jlarffi;, ende was Cermana van Alemannien Willems Cutdnck, van Holland, Grave, al fonder wane. Dit was een -wonderlitli dtnck. Doe Jy bleef, Men jaeren duyfen CC ende LXXVl fchietf, Op ten goetten Fiydach, ten negen uuren, JJaer fiel moet in eeuwighey: dueren. Tot flot merken wij nog aan, dat Loosduinen voor een gedeelte onder Haag - Ambagt, en de rest daar . van onder het regtsgebied van-Mot-fier behoort. Loos- en eigenpanden. Het gebruik hier van en. de plegtighedeu, weike daar bij, te Amfterdam, -plaats hebben, .vflivliflfim-i iu nnc IVnnrslnihnck vprmêld te worden. Par.aen betekent, eenen Schuldvorderaar , van wege, 't Geregt , in ftaat fteUen om zijnen eisch te vinden, uit de roerende.of onroerende goederen van eenen Schuldenaar; op welken hij, als. op een Pand. voor de gemaakte fchuld,' door den Pan.der of Conekuge de - hand doet leggen, om dezelve vervolgens, bij Executie, te doen. verkoopen. Van oude berkomfte is die Panden te Amft.er.da;n.' 'Er zijn nog voorhanden eenige fchikkingen, door Hertog:albregt., in den Jaare 1401, en door zijnen Zoon Hertog willem, in den Jaare 1411, hier omtrent gemaakt. De Schout moest., -volgens dezelve', om de veertien daagèri, eerfie of Loospani, en om de tien weeken eygen pand geeven -.vin alle fchulden , waar .van, Schepenen-brieven waren.' Zints meer dan'honderd, .jaaren.,'geeft de Schout van Am'der'ddm, jaarlijks, zesden Loos>- en vier Eigenpanden uit;, dat wil ..zeggen, ieder Vierendeel jaar vier Loospanden en één Eigenpand. De tijd daar van -wordt met den aanvang van elk jaar bepaald , en openlijk bekend gemaakt. Loos-  LOOS- en EIGENPANDEN. t& Loospanden noemt men de vier eerfte Panden in ieder Vierendeel jaars, omdat zij flegts om de looze of leuze, of tot waarfchuwinge gefchieden, en de Schuldeifcher daar door nog géén Vollen eigendom van den gepanden verkrijgt. Eigenpand heer, de andere, omdat de Schuldvorderaar daar door vollen eigendom van het goed zijns Schuldenaars bekoomt, en liem, door eenen Geregtsbode, kan doen vermaanen, om binnen vierentwintig uuren zijne fchuld te koomen betaalen; kunnende hij., bij gebreke daar van, 's Mans eigendom doen aantasten, en bij Executie verkoopen. Het Loos- en Eigenpanden gefchiedt in deezer voegen, in de oudfte tijden, toen de Stad Oost- en Westwaarts tusfchen de twee Voorburgwallen, en Zuid- en Noordwaarts tusfchen den Nieuwen- en Langenbrug beflooten was , doorwandelde het Geregt de gantfche Stad. Zedert haare uitbreiding heeft dit niet kunnen gefchieden, en men zich, uit dien hoofde, tot den ouden loop bepaald* Op de drie eerfte Loospanden van het eerfte vierendeelsjaar, waar van de eerfte gemeenlijk invalt op den eerften Maandag naa de Regeeringsverandering in Februari;, treedt de Schout met eenigen zijner Di.enaaren, en verzeld van twee Schepenen en eenen Sekretaris, op het uur , door den Schout bepaaldf doch altijd tusfchen negen en twee uuren, ten Stadshuize uit, tot op het Plein ,■ met kleine fteenen bevloerd. Een Roedraagende Bode, ftannde, op zekeren afftand , mee het aangezigt na de Heeren gekeerd , roept thans met luider ftemme: Mijn Heer de Schout geeft zijn eerfie, of tweede of derde Loospand uit van allerlei zaaken* Ieder wagte ziek Voor fchade. De Schout, twee Schepen en de Sekretaris hier op zich naast elkander geplaatst hebbende, begeeven zich op weg, langs den Nieuwendijk, door Raamskooi, langs de Texelfche Kaai, over den Nieuwenbrug, door de Warmoesftraat en Nes, voorts door de Langebrugfteeg over den Langenbrug, door de* Takfteeg en Kalverftraat, en keeren aldus te rug-, over den Dam„ op het Stadshuis. Thans vermaant de Schout aan de Schepenen het vonnis, of de Loospand niet volgens de aloude Coftumen der Stad gegeeven zij; waar op de oudfte Schepen het vonnis hebbende uitgefproken, de Sekretaris daar van aantekening houdt in het Pandinghek. Eveneens gefchieden de twee voigende XXII. dekt,. L Lm„  LOOS- en EIGENPANDEN. loospanden ; doch de vierde, ook wel de Groote Loospand genaamd, is omflagtiger; zij wordt in vier deelen verdeeld, en op Maandag, Dingsdag, Woensdag en Donderdag uitgegeeven. De Schout, eveneens als voorheen verzeld,' begeeft zich op Maandag na het Noordeinde van het Middenuitftek vau liet Stadshuis, op de zo genaamde Kleine Steenen, omdat hier bij ouds de Vogelfteeg plagt te loopen ; 's anderendaags tot aan het beging van den Nieuwendijk. 's Woensdags gefchiedt de optogt langs den Nieuwendijk, door Raamskooi, langs de Texelfche Kaai, over den Nieuwenbrug, door de Warmoesftraat, ftilhoudende tusfchen de Pijl- en Halfteeg, recht nevens den Vijgendam, en van daar na het Stadshuis, 's Donderdags vervolgen de Heeren hunnen weg door de Nes, over den Lar.genbrug, door de Takfteeg en Kalverftraat, over den Dam, Op de plaatzen, alwaar de Heeren ftil ftaan, roept thans de Roedraagende Bode uit: Mijn Heer de Schout houdt zijn groote Loospand op tot morgen ten acht uuren. Nog ftaatelijker is de plegtigheid van het Eigenpanden. Des Zondags te vooren begeeft zich een Roedraagende Bode na de Oude en de Nieuwe Kerk, plaatst zich recht voor het ICoor, en roept, ftraks naa het uitfpreeken van den Zegen door den Leeraar , met luider ftemme, dat de Heer Schout, den volgenden Maandag, Eigenpand zal uitgeeven van allerlei zaaken, en een iegelijk vermaand wordt zich voor fchade te 'wagten. Alle de Schepenen worden tegen dien Maandag in hunne Kamer ontbooden, om nevens eenen der Burgemeesteren het Eigenpand uit te geeven. Kort naa dat deeze, zijnde gemeenlijk de Voorzittende Heer, in Burgemeesters Kamer is gekoomeu, laat hij Schout en Schepenen, door eenen Bode, vraagen, of zij tot de Eigenpandinge gereed zijn? Schout en Schepenen, nevens eenen Sekretaris, treeden thans ten Stadshuize af, tot voor den Vierfchaar. De Burgemeester, voorgegaan van twee Ruiterwagten, volgt hen. Zes Roedraagende Boden voegen zich voor de Heeren; een derzelven roept de Eigenpanding uit. Thans begint de Optogt; de Schout en de Burgemeester treeden vooraan iu het eerftepaar, de Schepenen naar rang. Ter flinker zijde van den jongden Schepen gaat de Sekretaris. De Eigenpanding wordt, eveö si»  LOOS- en EIGENPANDEN, LOPIK. tfr| als de Groote Loospanding, in vier deelen gefcheiden, en da drie eerfte reizen, op de zelfde plaatzen, opgehouden. Doch terwijl de Heeren voortgaan, Wordt den Schout, door eenen zijner Diemwren, de Roede van Juffitie boven 't hoofd gehouden; die, zo dra de Eigenpanding opgefchort is, weggenomen, en den volgenden dag ook niet boven 't hoofd van den Schout gedraagen wordt, voor dat de Heeren gekoomen zijn op de plaats, daar de Eigenpanding den voorgaanden dag opgefchorf is. Maar in de derde verdeeling, voor den Nieuwendijk, leezen de Prokureurs de naamen op van de zulken, die zij gepand hebben. Op de vierde verdeeling wordt het vonnis van de Eigenpandinge vermaand, en bij den Prefident-Schepen uitgefproken, Voormaals plagten Schout en Schepenen, tot het doen van Eigenpandinge, op den Dam bij een te koomen; doch thans vergaderen ze in Schepens-Kamer. Alwie ten Stadshuize koomt, naa dat de Klok het uur, ter bijeenkomfte beftemd, reeds heeft geflagen, verbeurt, aan Mijne Heeren van den Geregte, eenen Maaltijd, de Groote Vost genaamd. Zie Handvesten, Keurboek en Ceret monieboek yan Amfterdam. Lopik-, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Nederkwartier varj het Sticht, toebehoorende aan het Kapittel van Marie, te Utrecht* Binnen haaren omvang bevat zij eenëntwintighonderd Morgens grond s. Zij legt tusfchen de Steden Schoonhoven en %/elfiein , en in den Hollandfchen bodem rondom befioot'en, In de lengte, hier en daar verfpreid , ftaan hier de Huizen,' aan een langen weg, van bijkans drie uuren gaans. Van hief dat men 'er twee Vergaderplaatzen heeft, ten dienfte der Hervormden , ieder van welke haaren eigen Leeraar heeft. De eene Kerk, eigenlijk Lopik genaamd , anderhalf uur gaans van de Stad Schoonhoven , is tamelijk groot, en heeft een hoogen fpitzen Toren. De andere Kerk, Lopiker-Kapel genaamd, ftaande een goed uur pans verder van gemelde Stad, heeft de gedaante van.eene Kruiskerk, doch een minder aanzienlijken To«11. In den Jaare 1672 booden de inwooners van Lopik eeni' L s geij  itrT* LOPPERSUM, LOPPERSUM. (GERARD van) " gen tegenftand aan de Franfchen , doch moesten dien eerlang; ftaaken, en zich gevangen geeven. Honderd tweeënzeventig Huizen telde men, in den Jaare 1748, in de gantfche Heerlijkbeid. Zie cortgeen, Sticht sch Kronijkje. Loppersum , volgens zotnmigen Loppersheim, een fraai Dorp ïn de Groninger Ommelanden, onder het Kwartier van Fivelingo, twee en eene halve Mijl in het Zuid - Oosten van de Stad Groningen. In vroegere tijden ftondt in dit Dorp eene zeer fraaie Kerk; een ongelukkige brand leide dezelve, in den Jaare J217, in de asfche. De Klasfis van Lopperfum is de derde in rang, in de Provincie van Stad en Lande. Door twee Leeraars ; wordt de Hervormde Gemeente aldaar bediend. De Doopsgezinden, vrij talrijk in de gemelde Provincie, hebben 'er insgelijks eene Vergaderplaats, doch eenen Leeraar te gader met dis van een nabuurig Dorp Leermens. Zie ALXIN.&, Notit. German. Infer. Loppersum, (gErard van) dus genaamd naar het ftraks versnelde Dorp, zijne Geboorteplaats, bekleedde den post van Redor van het Latijnfche School, eerst te Groningen en ver* volgens te Maaftricht. Van korten duur was zijn bewind ter eerstgemelde plaatze. Hij was de Opvolger van regnerus pr/Edinius, die veel werks maakte van de uiterlijke welfpreekendheid, en hem daar in merkelijk vooruit Was. Loppersum, daarentegen, leide zich toe op de Dichtkunde, en zogt dezelve zijnen LeerLngen in te fcherpen. Om zijne onbegaufdheid, in 't eerstgemelde , wierdt hij uitgelachen, terwijl het ander, als meer weezenlijke moeite vorderende , hem gehaat maakte. Hierom leide hij zijnen post neder, en vertrok na Maaflricht, alwaf.rhij, in den Jaare K82, zijne dagen eindigde. In den Jsare 1550 gaf hij in druk uit het Enchiridion of Handboekje van rlt.icTETus, en voegde daar agter Imago Vita, of Afbeetding des leevens, uit het Grjeksch in Latijnfche Verzen vertaald,  LOUISE de COLIGNl. ig$ tssald. Nog heeft hij gefchreeven eene Verdeediging van den Kardinaal earojnius tegen marsilius van Napels. Zie suffridus petri , de Scriptor. Fri/. Louise de coligni , dogter van den vermaarden Heere de coligni, Admiraal van Frankrijk, in den berugten Parijfchen Moord deerlijk van 't Ieeven beroofd. Het zelfde noodlot trof, ten dien tijde, louise's eerften Echtgenoot, den Heer de teligni. Andermaal tradt zij in den echt, en wierdt de vierde Gemaalin van Prinfe willem ben I, in April des Jaars 1583. Ruim negen maanden laater, re weeten op den negenentwintigften Januarij, baarde zij eenen Prins, naaderhand, in 'sLands Gefchiedenisfen, bi] den naam van fredrik henrik vermaard. Den ouderdom van twintig jaaren, of daar boven, hadt haar Zoon bereikt, toen zij, geen uitzigt hebbende op diens bevordering» hier te Lande, met hem na Frankrijk reisde, in de hoopman aldaar gelukkiger te zullen flaagen. Doch haare oogmerken ook hier mislukt zijnde, keerde de Prinfes Weduw te rug na Nederland, in den Jaare 1608. Vlijtig' wierdt thans in Holland gearbeid, over het fluiten van een Beftand met Spanje. Maurits, ouder andere, om redenen, hem daar toe beweegende , toonde zich daar van ten uiterfte afkeerig. De coligni nam zijne Doorluchtigheid daar over in ernftige aanfpraak, en bewoog hem, nog vóór het einde des Jaars, om zich 'er niet meer tegen aan te kanten. Naaderhand, egter, veranderden ze merkelijk van inzigten. Want terwijl Prins maurits, in den Jaare 1617, en vervolgens, zijne genegenheid voor de Contra - Remonftranten openlijk betoonde, verklaarde zich de Prinfes voor den tegenovergeftelden Aanhang, met rtaame voor uitenbogaart en johan van oldenbarneveld. Een zeer dringenden Brief fchreef zij, in dat zelfde jaar, aan den Heere du plessis, om uit Frankrijk herwaarts over te koomen, ter bemiddelinge.der Kerkelijke verdeeldheden, door zijnen veelvermogenden raad. Drie dagen vóór het fchrijven van dien Brief, naamelijk op den eerften Kersdag, hadt zij, nevens den L 3 Prins  \66 LOUISE de COLIGNI, LUBBERTUS. (SIBRANDUS) Prins haaren Zoon en verfcheiden Grooten, uit handen van den Predikant uitenbogaart, het H. Avondmaal ontvangen. Geen wonder, derhalven, dat de Prinfes, die zo fterke verkleefdheid aan den Leeraar betoonde, toen denzelven eenig gevaar dreigde, aanboodt , hem in haar huis onder bijzondere befcherming te willen neemen. De Leeraar, zedert buitenslands pa Antwerpen geweeken, wierdt, door de Prinfes, onder de hand gewaarfchuwd , niet te rug te keeren, al ware 't dat men hem vrijgeleide aanboodt. Verdrietig over de verdeeldheden, welke het Land beroerden, verliet de coligni, in April des Jaars 1619, 'sGraavenhage, en begaf zich na Fontainebleau, in Frankrijk. Hier Hortte zij, eerlang, in eene gevaarlijke ziekte, welke, verzwaard, meent men, door bekommernis over het lot haars eenigen Zoons Prinfe fredrik Henrik , in de maand Oftober, een einde aan haar Ieeven maakte. Haar Lijk wierdt, zedert, na Holland overgebragt, en in het zelfde Graf, bij dat van wijlen haaren Gemaal Prinfe willem den I, bijgezet. Hoewel haar, algemeen, de naam van Godsvrugt, beleefdheid en minzaamheid naaging , hadt zulks, egter, niet kunnen beletten, (zo hoog fteeg in die tijden de dolle ijver) dat, om haare verkleefdheid aan de Remonftranten, haar, 't eenige dage, rijdende door Delft, door heete ijveraars, vuiligheid na 't hoofd gefmeeten , en de Scheldnaam van Anniniaanfche Hoer was naageroepen. Zie brandt , Hij?, der Reformatie. Lubbertus, (sibrandus) van geboorte een Fries, in het Dorp Langweer, alwaar hij in of omtrent het Jaar 1556 ter waereld kwam. De gronden van Taalkennisfe leide hij in het Kollegie te Bremen. Van daar vertrok hij na ITittenberg, daar hij zich voornaaaielijk op de Hebreeuwfche Taaie toeleide. Thans reisde hij, ter verkrijginge van Godgeleerde kennisfe, na Gerieve, en hoorde de lesfen van theodorus. beza en anderen. Te Neufiad was 'hij, daar naa, de leerling ©n vriend van zacharias ursinus. Zo hoog klom hier zijne agtiog, dat. hem wierdt opgedraagen: de Lesfen van ursinus ove?  LUBBERTUS, (SIBRANDUS) LUDINGAKERK. i6> over de Redeneerkunde te willen waarneemen, met belofte van beter beroep, zo ras zich daar toe eene voegzaame gelegenheid zoude aanbieden. Zediglijk wees hij deeze aanbieding van de hand, als zich niet bekwaam genoeg oordeelende, eenen post waar te neemen, waar in die groote man zich met zo veel roems kweet. Naa zijne bevordering ■ tot hen Predikampt, verrigtte lubbertus den gewijdeu dienst, eenigen tijd, eerst te Brusfel, en daar naa te Embden. In den Jaare 1584 beriepen hem de Staaten van Friesland tot hunnen Leeraar en van den Stadhouder van 't Gewest. Daarenboven droegen ze aan hem op, het onderwijs in de Godgeleerdheid aan 't Hoogefchool te Franeker, aan welks ftigtinge thans gearbeid wierdt. Eer hij nog het Hoogleeraarampt aanvaardde, beklom hij den trap van Doftor in de Godgeleerdheid, te Heidelberg. Veertig jaaren bekleedde hij den boven -genoemden post, met grooten ijver, en overleedt op den eenentwintigften Januarij des Jaars 1625. Hij was een der Friefche Afgevaardigden op het Dordrechtfche Sijnode, en een der fterkfte voorftanders van den Contra-Remonftrantfchen Aanhang. Het Hoogleeraarampt te Heidelberg, geduurendc zijn verblijf te Franeker , hem aangebooden , wees hij van de hand, op aanzoek van 's Lands Staaten. Veel heeft hij gefchreeven, doch meestal Gefchilboeken. Tegen het vermaarde gefchrift van hügo de groot, Godsvrugt der Staaten van Holland, hadt hij onder andere de pen gevoerd. Zie amama, Orat, Funebr. bayle, Di£l. Crit. Ludwgakerk, weleer eene rijke Abtdij, aan Friesland onderhoorig, doch nu al voor lang, door de uitbreiding der Zuiderzee, onder de golven begraaven. Zij bezat veele landerijen op de Eilanden Texel en Vlieland. Eertijds was het Geftigt aan 't Eiland Terfchelling vast, doch wierdt naaderhand, door middel van eene Graft of Vaart, daar van afgefcheiden. Siar»us siersjma bouwde bij het Klooster verfcheiden Huizen; alle welke binnen eene Graft en .Wal beilooten wierden: zoL 4 <*m  3 handig; doch hij vondt dien wederom in" het doorfnuffelen' van de Kloosterboekerij, en las daar in heimelijk, doch met groote naarftigheid. Een hooger post beklom nu wel haast lutiierus , beter meé zijnen fmaak ftrookende. In het begin der Zestiende Eeuwe' hadt de Keurvorst fredrik de III, te Wittcnberg, een Hoogefchool geftigt. In den Jaare 1508 wierdt hij aldaar toé Hoogleeraar beroepen. Nu mogt hij zich in 't Ieezen der' Schriftüure verzadigen. De kundigheden, welke hij daar door' Verzamelde, hieldt hij niet verborgen. Want te gelijk Licï van 't Augustijner Klooster in die Stad en Prediker zijnde,' begon hij de gronden der Zaligheid te ontvouwen uit de Schriften der Profeeten en Apostelen, daar men de Gemeen* te , dus lang, alleen onderhouden hadt met de leerftellingen van thomas aquinas , scotus , albertus en anderen. Zo verte floeg hij daar mede voort, dat men, op zekeren tijd^ eenen vermaarden Leeraar openlijk hoorde zeggen: ,, Deeze? XXII. deel. M „ Mos-  ï?8 LUTIIERUS. (MARTINÜS) „ Monnik lutherus zal nog alle Doctoren mal maaken, „ eene nieuwe Leere voortbrengen, en de gantfche Room„ fche Kerk hervormen: want hij legt zich toe op de fchrif„ ten der Profeeten en Apostelen, en ftaat vast op 't woord „ van jezüs Christus, 't welk niemand met de Philofopbie, „ Sophisterij, Schotisterij, enz. kan om verre werpen." Ter gelegenheid van een gefchil, onder de Kloosterlingen te Wittenberg gereezeu , vondt men goed, onzen lutherus , in den Jaare 1510, na Rome aan Paufe juljls den II te zenden, om deszelfs uitfpraak te verzoeken. Zo wel hadt hij zich van dien last gekweeten, dat hij, in Oaober des jaars 1512, te Wittenberg, in de Slotkerk, op kosten van Keurvorst fredrik, tot de waardigheid van Do&or in de God>geleerdheid wierdt bevorderd. Van dien tijd af oeffende hij zich ook in de Griekfche en de Hebreeuwfche Taaie , begaf Zich aan het Ieezen der Kerkvaderen, en fpoorde eenen iegelijk aan tot het Ieezen van den Bijbel: waarom hij bij veelen merkelijk iu. 't oog begon te loopen. Den post van OnderVikaris van het Klooster, welken hij eenigen tijd waarnam, maakte hij zich ten nutte, door het oprichten van Schooien, en het aanprijzen van den Bijbel. In den Jaare 1516 doorreisde een Dominikaaner Monnik, joannes texel, gantsch Duitschland, in naame van Paufe leo den X , voor geld Aflaaten of Zondvergiftenis verkoopende. Geweldig ergerde lutherus deeze aanftootelijke handel. Naa alvoorens, verfcheiden maaien , min openlijk zich daar tegen verklaard te hebben, deedt hij, op den laatften Oétober des Jaara 1517, aan de Slotkerk te Wittenberg, vijfennegentig Stellingen aanplakken , waar in hij de Aflaatkraamerij openlijk te keer ging. Voorts zondt hij de Stellingen aan den Vikaris der Au? gustijnen, met verzoek om dezelve den Paufe te doen ter hand koomen. Nogthans hadt lutherus toen nog het plan niet beaamd wegens de groote Kerkhervorming , welke daar naa; volgde. Hij tragtte alleenlijk na verbetering, vooral het afjfchaifen van den Aflaathandel, erkennende voorts het Pauslijk gezag. Verfcheiden Leeraars traden tegen hem in het ftrijdperk; zelf dagvaarde hem de Paus re Rome; doch, wel weetende, hoedanig een vuur hem aldaar geftookt wierdt, wagtte hij zich, cm 'er te verfchijnen. U  LUTHERUS. (MARTINÜS) tj$ In den Jaare 1518 deedt Keizer maximiliaan eene zamenkomst of Rijksdag te Augsburg beleggen. Van wegen den Paufe verfcheen aldaar de Kardinaal cajxtanus. Lutherus,aldaar gedagvaard, liet 'er zich insgelijks vinden, onder fchut én fcherm van een Keizerlijk vrijgeleide. In 't eerst bejegende hem de Kardinaal vriendelijk. Doch toen lutherus hem eenigzins in 't naauw bragt, floeg hij over tot dreigementen: weshalven de andere geraaden vondt, zich van daar weg te maaken, in 't heen gaan nog zeggende „ dat hij de heilige Si Roomfche Kerk, in alle haare. woorden en daaden, tegen„ woordige, voorleedene en toekoomende, eerde en 'volgde„ en zo ;er iets tegen of anders gezegd ware, hij zulks voor ,, niet gezegd wilde gehouden hebben." Vergeefs hielde voorts de Paus bij den Keurvorst van Saxen aan, om lutherus na Rome te zenden, of hem in zijne eigen Staaten doen vangen en ftraffen. De wijze fredrik was een vijand van zulk eene gewelddaadigheid. Naa de vrugtloOs afgeloopene voorgaande onderhandeling',zondt Paus leo een anderen Afgevaardigde, om met lutherus het gefchil, wegens de Aflaaten, te vereffenen. Deeze was karel van miltitz , een Saxisch Ridder, en een vaiï 'sPaufen Hovelingen. In een gefprek, met lutherus gehouden, te Altenburg, in Januarij des Jaars 1519, bewerkte hij, dat deeze een onderdaanigen Brief na Rome zondt, in wel' ken hij beloofde, zich ftil te zullen houden over de Hukken, die in gefchil ftonden, mids zijne tegenftanders het insgelijks" deeden. Nog eens en andermaal hieldt lutiierus een mondgefprek met miltitz. De gemaatigdheid en befcheidenheid Welke, aan weerkanten, wierdt in agt genomen, gaf goe': de hoop op een gunftigen uitflag, en zou, waarfchijnlijk, zonder den hoogmoedigen geest van 't Roomfche Hof, dier ook gehad hebben; deeze deedt alle hoop in rook verdwiineu. Een anderen ftrijd hadt lutherus'nu tê voeren, met zekeren joannes ekkius, een beroemd Godgeleerde der Roomfche Kerke. Deeze daagde onzen Hervormer ten ftrijde uit, nevens carolostadius , diens Amptgenoot en medeftander. Hef onderwerp zou zijn over de vermogens der Vrijheid van derf M a Wil 4  tSo LUTIIERUS. (MARTINÜS) Wil,, en het ftrijdperk het Slot Pleisfcnburg, in tegenwoordigheid eener luisterrijke Vergaderinge. Aan het einds des redegedings, wierdt de uitfpraak over de kragt der wederzijdfche bewijzen gelaaten aan iioffman , Reétor van het Hoogefchool te Leipzig; doch deeze weigerde de overwinning te beflisfen: waarom de zaak aan het oordeel der Hoogefchoolen van Parijs en Erfurt wierdt gefteld. Lutherus en ekkius hadden afzonderlijk nog gehandeld over het gezag en de oppermagt van den Roomfchen Paus. Naa dat de boven gemelde gefchilvoering een einde hadt genomen, vertrok ekkius na , Rome, daar hij, geholpen door anderen, op Paus leo de X bewerkte, dat deeze den Keikelijken Banblixem tegen lutiierus fchoot, in de Maand Junij des Jaars 1520. Eenenveertig Ketterfche Stellingen wierden hem in de Bulle, bij. die gelegenheid afgekondigd, ten laste geleid , zijne Schriften verweezen om openlijk verbrand te worden, en hij gelast', binnen zestig dagen zijne dwaalingen te erkennen en te herroepen, en zich aan 'sPausfen genade over te geeven. Ligt is 't te denken, dat lutherus hier aan niet voldeedt. Den tijd nu gebooren agtende om op zijne verdeediging en veiligheid bedagt te zijn, floeg hij een gant^ch anderen weg in. Niet alleen beriep hij zich van het Pauslijk Vonnis op eene Algemeene Kerkvergadering, maar befloot, daarenboven, alle verbintenis met de Roomfche Kerk af te breeken , en het Pauslijk bedrijf voor nietig te verklaaren. Buiten de Wallen van lilt tinberg, in de maand December des Jaars 1520, eenen Houtftappel hebbende doen oprigten en in brand fteeken, wierp hij daar in, de Bulle, tegen hem afgekondigd, als mede de Kerkelijke Befluiten en Regels, Haande op de Pauslijke Oppermogeudheid. Eene groote menigte Volks, van allerlei Haat. en rang , was getuige van deeze handelingen, een openbaar en ftaatelijk bewijs van afzonderinge van de Roomfche Kerk. Eene andere Bulle, welke, in, het begin des volgenden, jaars, op dit bedrijf volgde, ontzeide hem alle verdere Kerkgemeenfchap. Karel de V,, in zijns Grootvaders plaatze, in het laatst genoemde jaar, ten Keizerlijken Rijkstroone verheeven, beriep ftraks eeneu Rijksdag te IVorms, voor welken hij lutherus  LUTHERUS. (MARTINÜS) geboodt te verfchijnen. Ernftig wierdt hem , door verfcheiden zijner vrienden, afgeraaden, zijnen perfoon aldaar te waagen. Met zijne gewoone onverzaagdheid gaf hij tot antwoord „ dat al ware 't dat hij te IVorms zo veele Duivels moest „ beftrijden, als 'er Pannen op de Daken der Huizen van die Stad waren, zulks hem niet zoude affchrikken van zijn „ vast bepaald voorneemen , om aldaar te verfchijnen; dat „ vreeze, in dit geval, alleen eene mgeeving konde zijn van ,, den Satan, die voor den aannaderenden ondergang van zijn „ Koninkrijk vreesde, en die zeer genegen was, eene open„ baare nederlaag af te keeren, voor zulk eene groote Ver„ gadering, als de Rijksdag van Worm? Zich verlaatende op de goede trouwe van een Keizerlijk Vrijgeleide, verfcheen kij aldaar, en verdeedigde, eenige dagen agter elkander, in de maand April , zijne zaak met de uiterfte kloekmoedigheid. Sterk, door belooven en dreigen, hieldt men bij hem aan, tot verzaaken van zijne gevoelens-; doch hij antwoordde beftendig, dit niet te kunnen doen, zonder voldingende redenen. Ongehinderd liet men hem vertrekken. Doch hij hadt de Vergadering niet verlaaten, of de Rijksban wierdt tegen hem beflooten, en hij voor vijand des Heiligen Roomfchen Rijks verklaard. In het Gefchrift, hier toe betrekkelijk opgefteld, wordt lutherus genoemd een afgefneeden Lid der Kerke, een Scheurmaaker, een bekend en hardnekkig Ketter. Strenge ftraffen worden daar in bedreigd , tegen die hem zouden ontvangen, onderhouden , handhaaven , of Jlijven, het zij door hem huisvesting te verleenen, door gefprekken of in gefchriften. De Saxifche Keurvorst, intusfchen, niet onkundig van 't gevaar, welk zijnen Vriend boven 't hoofd hing, hadt eenige vertrouwde perfoonen afgevaardigd, om hem, bij zijne wederkomst van den Rijksdag, te ontmoeten, en na eene veilige plaats te voeren. In een vermomd gewaad geftoken, troffen ze lutherus aan, niet verre van het Dorp EU fenach, greepen hem, trokken hein een Ruitersgewaad aan, en bragten hem aldus over, even als ware hij een gevangene geweest, in het Kafteel IVartenburg. Tien maanden vertoefde lutherus in deeze fchuilplaats , welke hij zedert zijn Pathmos noemde. Onder de Kunstverzamelaars berust nog M 3 een  18a LUTHERUS. (MARTINÜS) een Gedenkpenning, op 's Mans inbrengen en ontkoomen ver^ vaardigd. Op de eene zijde zjet men zijne beeltenis, in bet gewaad eens Ruiters, met lange hairen en een ruigen baard, met het Omfchrift D. Maitinus Lutherus, ex I'athmo reverfus anno 1522 ; „ Dr. Martinus Lutherus uit Pathmos „ wedergekeerd , in den Jaare 1522." Op de andere zijde ftaat een tweeregelig Latijnsch Vaers, inhoudende hoe hij zich fpoedende van den Rhijn, opgevangen wierdt en ftreefde na de bekende wooning van Pathmos, ontkoomende aldus 's Pausfen gefpannen ftrikken. Onaangenaam noch nutteloos fleet lutherus deeze afzondering van de waereld. Gaande, onder den naam van Jonkheer george , voor een Landedelman, vermaakte hij zich dikmaals met de jagt, in gezelfchap van zijne Opp3sfers. Eiken Zondag predikte hij voor den Slotvoogd en anderen, zette een goed gedeelte van 't Nieuwe Verbond in 't Hoogduitsch over, en hieldt Briefwisfeling met zijne vertrouwelingen en boezemvrienden. Naa een verblijf van tien maanden, verliet lutherus , buiten kennis van zijnen Befchermheer Keurvorst fredrik, zijne afzondering, en begaf zich na Wittenberg. Aanleiding tot dit befluit, meent men, zou bovenal gegeeven hebben, het onvoorzigtig gedrag des Wittenhergfchen Hoogleeraars carolostadius , in het doen afbreeken van de Beelden uit de Kerken, en het niet wederftaau aan eene doldriftige menigte, die van de nu aanbreekende vrijheid al in den beginne een misbruik maakte. Lutherus was van oordeel, dat eerst de dwaalingen ■uit de gemoederen des menfehen moesten geweerd worden, voor dat men de uitwendige tekens der Godvrugt aantastten! Daarenboven arbeidde de Yveraar, met allen vlijt, aan eene Hoogduitfche Overzetting der Heilige Schriftuure; met bijftand van eenige Geleerden, wier raad en gevoelen hij zomtijds innam , bragt hij wel haast dit gewigtig werk ten einde. Terwijl het werk der Hervorminge door lutherus dus ijverig Wierdt voortgezet, ontftondt in hetzelve eenige vertraaging, doop twisten ouder hen , die, gemeenfchappelijk werkende, thans Reuzenfrappen zouden hebben kunnen doen. De Wijze der tegenwoordigheid van'sHeilands Lichaams in het Avondmaal, W?s één dier gefchilftukken. Lutherus , hoewel de Leere dep Trans,  LUTHERUS. ( MARTINÜS ) i?S Transfubftantiatie verwerpende, was, nogthans, van gevoelen, •dat aan de Tafel des Heeren, nevens en onder het Brood en den Wijn, het weezenlijk Lichaam en Bloed van Christus wierdt uitgedeeld. Hij meende dit te verklaren, door het te baate neemen van de Gelijkenlsfe van gloeijend Yzer , beweerende dat gelijk daar in twee zelfftandigheden, Yzer en Vuur, vereenigd waren, dit ook plaats hadt ten aanzien van het Brood en 't Lichaam des Heeren in het Avondmaal. Zijn Amptgenoot carolostadius , daarentegen, ontkende de weezenlijke tegenwoordigheid van 's Heeren Lichaam, en hieldt itaande dat het Brood en den Wijn flegts Tekens waren, ter herinneringe dienende. Uit deeze verfchillende begrippen ontbonden, in den Jaare 1524, hoogloopende oneenigheden, die, voor de zaak der Hervorminge, zeer rampzalige gevolgen hadden. Onder de bezwaarnisfen , tegen de Roomfche Kerk ingebragt, was ook de verpligting tot den Ongehuwden ftaat der Oeestlijkheid. Men begreep daar van het ongegronde en nadeelige, van hier dat eenigen zich ontfloegen van het juk, hun opgei id. Vrouwen zo wel als Mannen bedienden zich van de vrijheid, door de Hervorming haar verleend. Nevens eenige andere Edele Nonnen , hadt zekere catharina van ;boren het Klooster verlaaten, en zich na Wittenberg begeeven. Hier wierdt lutherus met haar bekend. In het gevoelen ftaande, dat zo wel een Geestlijk als Waereldlijk Perfoon, trek tot het huwelijk hebbende, zich daar in mogt begeeven, nam hij haar ter Huisvrouwe, in Junij des Jaars 1525, het tweeënveertigfte zijns Ouderdoms. Veel opziens baarde deeze ftap, en kostte lutherus meenig eene fchimprede; waar tegen hij zich, op zijne wijze, manmoedig verdeedigde. Geen jaar verliep 'er, of onze werkzaame Hervormer gaf eenige Gefchriften in 't licht. Een der merkwaardigfte van dezelve was een Opftel, tot tijtel voerende de Torgaujche Artikelen. Te weeten, 'er beftondt tot nog toe geen geregeld zamenftel, aanwijzende het eigenlijk verfchil tusfchen de Leere van lutherus en die der Roomfche Kerke. Joannes, Keurvorst van Saxen, die zijnen broeder fredrik onlangs was opgevolgd, de onvoegzaamheid hier van in aanmerking M 4 nee-  |B4 LUTHERUS. (MARTINÜS) neemende, beval aan lutiierus en eenige andere Godgeleerden, daar aan te arbeiden. In gevolge hier van leverde hij, te Torgau , in den Jaare 1529, de gemelde Artikels over, zeventien in getal. Zedert, door melancthqn verder zijnde uitgebreid, dienden zij ten grond/lage der vermaarde Augspurgfche Confesfie. Hier oordeelen wij, aan veele bijzonderheden , lutherus betreffende, een einde te kunnen maaken, als hebbende hij, door het Iaatstgemelde opftel, den grondflag geleid van die Kerkgemeenfchap, welke zedert naar zijnen naam genoemd is, en zo ontelbaar veele leden in haaren fchoot gelokt heeft. Zijne geduurige werkzaamheid deedt, van tijd tot tijd, fchriften ten voorfchijn koomen, deels van een gefchilvoerenden aart, deels ter ophelderinge der H. Schriftuure; allen zijn ze te vinden in de verzameling van zijne Werken. Nu en dan hadt lutherus aanvallen van Graveelpijnen, en bragt een derzelven hem op den oever van den dood. Dit bewoog hem, in den aanvang des Jaars. 1542, zijnen Uiterften Wil te maaken. Van zes kinderen waren hem nog vijf in 't Ieeven. Hij maakte zijne Huisvrouwe tot Erfgenaame, zo van zijne Huizen als Kleinoodien , mids zij zijne fchulden zoude betaalen, welke hij op vierhonderdvijftig Guldens begrootte. Hij leefde egter tot in den Jaare 1546. In het begin daar van, door de Graaven van mansfeld, tot Scheidsman verzogt, in zeker gefchil over hunne landbezittingen, vertrok hij, in 't midden van Januarij, uit Wittenberg, en wierdt, in 't laatst der maand, in zijne Geboorteftad Eisleben (hatelijk ingehaald. Op den vijftienden Februarij predikte hfj aldaar, doch wierdt, twee dagen daar naa, van eene zo zwaare krankte overvallen, dat men een fpoedig einde te gemoet zag. Niet ongegrond was. deeze gisfing; hij overleedt 'sanderendaags, den achttienden Februarij des Jaars 1546, in den ouderdom van drieënzestig jaaren, twee maanden en tien dagen. Zijne Ingewanden wierden te Eisleben, in een Tinnen Kist, doch zijn Lichaam,-"op verzoek van den Keurvorst van Saxen, in de Slotkerk van Wittenberg begraaven. De Keurvorst joannes fredrik, voor den doorluchtigen Hervormer , een Gedenkteken willende oprichten, wierdt door de ongunst der tijden, daar in Y?r*  LUTHERUS. ( MARTINÜS) 18.? verhinderd. De Hertog van Saxen jan wilhelm volvoerde dit Ontwerp, doch niet te IVittcnberg, maar te Jena, in de Kerk van st. Micmë'l. Onder andere Opfchriften leest men daar in, boven het hoofd van lutiierus, deezen regel Peflis eram yivus, tnoriens cro mors tua, Papa, Door outhok vertaald: „ Ik was bij u een pest, o paus! in al mijn leven: „ Maar ftervende zal u mijn doodt den doodfteek geven." 's Mans maatigheid in eeten en drinken, belangeloosheid en weldaadigheid, vooral omtrent behoeftige Studenten, worden hoog geroemd. Zijne voornaamfte uitfpanning was , met zijnen vriend melancthon , 's naamiddags , zich nu en dan met het Schaakfpel te vermaaken, of in zijnen tuin te pooten en te planten. Van den Keurvorst, die hem hoog waardeerde, weigerde hij, meer dan eens, gefchenken aan te neemen. Behalven zijne bedreevenheid in Godgeleerde Weetenfchappen, de Latijnfche en gewijde Taaien, maakte hij zeer veel werks van de opbouwinge zijner Moedertaale. De naam van de Duitfche Cicero, en Meester der Duitfche Taaie ging hem hierom bij zijnen leeftijd naa. Melancthon plagt van hem te zeggen dat hij alles in alles, en een Mirakel onder de Menfehen was; en erasmus, dat God , wegens de hevigheid der krankheden , aan deeze laatfte Eeuwe een feilen Artz hadt gegeeven. Hij doelde daar mede op de heftigheid van lutherus in het bevrijden zijner vijanden; hier in ging hij zomwijlen de paaien van befcheidenheid te buiten, en mag dit als zijn hoofdgebrek worden aangezien. Doch de ongunst der tijden maakte dit in hem eenigzins verfchoonlijk. Over 's Mans arbeidzaamheid kan men oordeelen uit de menigte zijner Schriften; de Latijnfche bellaan vier, en de Hoogduitfche twaalf Deelen in folio. Lutherus hadt bij catharina van boren zes kinderen verwekt : I. joannes , gebooren den zevenden Januarij 1526, was Raad en Kancelarij - Sekretaris in Saxen : 2. elizabeth , M 5 ge-  1*6 LUTKEBROEK, LUTKEGAST. gebooren in den Jaare 1527, wierdt naauwiijks een jaar oud; 3- macdalena, gebooren in den Jaare 1529, en in 't Jaar 1542 overleeden; 4. martinus, gebooren in November des Jaars 1531, een Godgeleerde; 5. paulus, gebooren in den Jaare 1534, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Jena; daar naa Lijfartz aan het Hof van Weimer, vervolgens Opperlijfartz van den Keurvorst van Brandenburg, en , naa dien» overlijden, van twee Keurvorsten van Saxen. Van wegen eenig vermoeden, welk men omtrent zijnen Godsdienst voedde, verliet hij het Hof, doch keerde, eerlang, derwaarts weder. Hij overleedt in den Jaare 1593, „ den ouderdom van zestig jaaren, Deeze heeft insgelijks kinderen naagelaaten, vermaard om hunne geleerdheid: 6. margareta, in den Jaare 1534 gebooren, wierdt de Huisvrouw van een Pruisfifchen Edelman. Zie melancthon, Hifi. de Pita Luthers; j. f. mayers, Uufierblicker Lutherus; G. outhofs , Leven van Lutherus; seckendorf , Htftoria Lutheranismi , en zeer veele andere Kerkelijke Hiftoriefchrijvers. Lutkeeroek, zo veel als Kleinebroek, in 't gedeelte van Noordholland, Dregter/and genaamd, ten Westen van Grootebroek, aan den gemeenen Rijweg tusfchen de Steden Hoorn en Enkhuizen. Op zeshonderdtweeënveertig Morgens en tweehonderd en twee Roeden gronds wordt de Ban van dit Dorp begroot. Volgens de jongde opneeming, zou het getal der Huizen, geduurende eene Eeuw, van honderdnegenënzeventig tot honderd drieënnegentig zijn aangegroeid. De Kerk is een luchtig Kruisgebouw, hebbende het onderfte gedeelte van haaren Toren van fteen, en daar boven een kort houten Spitsje. Langs den gemelden Rijweg, de Streek genaamd, is het Dorp betimmerd, ter lengte van ongeveer tweehonderd zestig Roeden. Landwaarts in ftrekt de betimmering zich honderdtachtig Roeden uit. Lutkegast, een Dorp in de Groninger Ommelanden, onder  LUTKEWIERUM, LUYKEN. (JAN) 187 der het Westerkwartier. liet heeft eene Kerk met een (lompen Toren, nevens een eigen Leeraar, behoorende onder de Klasfis van het Westerkwartier. Lutkewierum, een Dorp, in de Friefche Grietenij Hentiaarderadeel, in het Kwartier van Westergo. Behalven eenige andere, behoort onder dit Dorp de Buurt Rien , door welke de vaart van Sneek op Franeker loopt, en die inzonderheid vermaard is om de Paerdemarkt, welke jaarlijks, in de maand Augustus, aldaar gehouden wordt. Ook vondt men "er, eertijds, verfcheide Stinzen of Staten, onder andere de State Rienftra. De Kerk van dit Dorp, die door eenen eigen Leeraar wordt bediend, was voormaals eene Parochiekerk, aan st. geertrui toegeheiligd. Zie Ondh, en Gedichten van Vriesland» Llyken, (jan) man van veel vermaardheids, minder ora zijn welmeenend Rijmwerk, dan uit hoofde van zijnen kunfiigen Etsnaald, wierdt te Amfterdam gebooren, op den zestienden April des Jaars 1649. Tot de Schilderkunst wilden hem zijne Ouders opleiden; doch hij liet de beoeffening daar van fpoedig vaaren , en volgde zijne genegenheid , tot het plaatétzen overhellende. Zo fnelle voortgangen maakte hij in die kunst, dat wel haast eene menigte Werken met de voortbrengzels daar van pronkten. Onder dit alles volgde hij ook zijnen fmaak voor de Dichtkunst. Een bondel Gezangen, door luyken in 't licht gegeeven, onder den naam van de Duitfche Lier, was de vrugt zijner dichtoeffeninge. Losfer en luchtiger, fchijnt het, was daar van de inhoud, dan met Godsvrugt en goede zeden beftaanbaar was. In dit licht althans befchouwde ze de Maaker, in rijper leeftijd, toen hij tot ernftiger gedagten, dan hij in zijne jeugd voedde, gekoomen zijnde, alle de afdrukken van den gemelden Bonde! opkogt, om ze voorts uit de waereld te helpen, opdat, zeide hij, de Jeugd 'er niet door verleid zoude worden. Tot zij»  iSS LUYKEN. (JAN) zijn innig leedweezen ftondt hem de Baatzucht in den weg. Het Werkje wierdt, buiten 's Mans weeten, herdrukt, en alzo zijn prijswaardig oogmerk verijdeld. Te weeten, door het Ieezen der Schriften van jakob böhm en antonette bourignon, als mede door de verkeering met Weden, wier denkwijze op den leest daar van gefchoeid was, kreeg jan luyken fmaak in de zo genaamde Mijftieke Godgeleerdheid. Zo wijd dwaalde hij, allengskens, af van den weg van gezond verftand, dat hij zich zeiven in den waan bragt, zonder handen werk wel te zullen aan den kost koomen. Door eene verkeerde opvatting van zommige Schriftuurlijke uitdrukkingen , noemde men zulks op of door het geloof te Ieeven. De kragt zijner overtuiginge ftaafde luyken door zijn gedrag. Hij leide den Etsnaald neder, verliet Amfterdam, verzeld van eene bejaarde dienstmaagd , en gaf zich over aan een afgezonderd ieeven, welk hij met bidden en andere godvrugtige oeffeningen doorbragt. Gebrek aan de vereischte lijfsnoodwendigheden deedt hem welhaast zijne dwaaling bemerken, en vervolgens'na Amfterdam tot den Etsnaald wederkeeren. Zints dien tijd leide hij Eich toe, onder andere, op het zamenftellen van verfcheiden godvrugtige Werkjes, beftaande uit zinnebeeldige Kunstplaaten, met nevens gevoegde ftigtelijke Rijmpjes of Schriftuurtexten. 's Mans wehrieenend hart en goed oogmerk is daar in duidelijk te befpeuren; doch een gezond oordeel dikmaals verre te zoeken. Lang, egter, hadden deeze Werkjes een veelvuldigen aftrek , en naauwlijks weergaê onder de zulken , welke der Jeugd in handen gegeeven wierden. Ter goeden uure kreeg de Heer van alfen den gelukkigen inval, om het ontluikende verftand op beter en beftendiger vrugten te onthaalen. Hoewel luyken, van zijn dwaalbegrip, tot beter gedagten gekoorrien vlijtig werkte, was hij, nogthans, telkens afkeerig om 'er zich mede te verrijken. Het vereischte tot zijnen nooddruft behieldt hij alleen voor zich zeiven; 't overfchot, welk hij als iet overtolligs befchouwde, deelde hij uit onder de behoeftigen. Veel ieedt de vroome Man, in de laatfte jaaren zijns leevens, aan hevige Kolijkpijnen. De dood maakte daar van een einde, op den vijfden April des Jaars 1712. Zie 's Mans Leeven, voor zijn Werkje; V Menfehen begin, midden en einde. Ly-  LYCLAMA, (MARIUS) LYDÏUS, CBALTHASAR) enz. 189 Lyclama, ( marius ) van Nieholt, een vermaard Frieseh Regtsgeleerde, uit een aloude Geflagt van dien naam, 't welk nog heden in Friesland bekend is, en van tijd tot tijd aan 's Lands Hooge Regeeringe leden heeft bezorgd. Eerst gaf hij, als Hoogleeraar, onderwijs in de Regtsgeleerdheid, te Heidelberg, en daar naa te Franeker: tot dat hij den Hoogleeraars met den Stoel van Staat verwisfelde. Van wegen het Gewest wierdt hij afgevaardigd in de Vergadering der Algemeene Staaten. Zo hoog wierdt 's Mans bekwaamheid gefchat bij het Gemeenebest van Venetië, dat het, door zijnen Gezant, hem met de Ridderorde van st. marcus vereerde. Hij heeft verfcheiden Regtsgeleerde Schriften naagelaaten. Zie valerius andreas , Biblioth. Belgica, Lydius, (balthasar) de oudfte Zoon van martinus , van welken in 't vervolg nader, was een zeer groot voorvegter der Contra Remonftranten, en bij wijlen een bitter ij veraar tegen de naavolgers van arminius. Hij bekleedde het Leeraarampt te Dordrecht, tusfchen de Jaaren 160301 1629. Veel werks maakte hij van de beoelfeninge der Kerkelijke Hiftorie, vooral die der Waldenfers. Onder andere fchreef hij een werk, om aan te toonen, dat de waare Kerk bewaard was gebleeven in de Geloofsbelijdenisfen der ftraks genoemde Christenen en die der Bohemiers. Hij hadt vier Zoonen, die allen het Leeraarampt bekleed hebben. De meest bekende daar van ziju izaac en jacobus. Lydius, (izaac) Leeraar onder de Hervormden in zijne Geboorteftad Dordrecht, en Zoon van balthasar , hadt eener* Zoon, die insgelijks riet Predikampt bediende, mattileus genaamd, welke ftorf in den Jaare 1685. Hij liet eene voortreffelijke Boekerij naa. Lydius, (jacobus) 'tweede Zoon van balthasar, insgelijks Leeraar onder de Hervormden te Dordrecht, was een juan van uitgebreide geleerdheid, en heeft verfcheiden werken naa-  i$>o LYDIÜS, (JOANNES) LYDIUS, (MARTINÜS) enzv naagelaaten. De bekende Roomfehe Uilenfpiegel was een zijner lettervoortbrengzelen. Lydius, (joannes) broeder van balthasar, boven vermeld, was Predikant te Oudewater, en heeft zijnen naam vermaard gemaakt, door het uitgeeven van verfcheiden geleerde Schriften. Lydius, (martinus) de Stamvader van alle dc reeds gemelden, gebooren te Lubek, vervolgens Rector in het Kollegie der Wijsheid te Heidelberg, begaf zich van daar na c,e Nederlanden, om de vervolgingen ter zaake van den Godsdienst , en wierdt Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, inden Jaare 1576, alwaar hij in den Jaare 1600 overleedt. Hij was een verftandig en gemaatigd Godgeleerde, en keurde zeer ernftig af het gedrag der Leeraaren, welke zich met Staatzaaken bemoeiden , en door dezelve op den predikftoel te brengen, de Gemeente tegen de Overheid opftookten. Van de zulken, die den ftreng van den Graave van leicester zeer fterk trokken, plagt hij te zeggen : „ Deeze luiden heb„ ben ons Branbant en Vlaanderen doen verliezen , en zij „ zullen, 't en zij 'er de voorzigtige Magiftraat in voorzien, ,, ons ook Holland en Zeeland doen verliezen." Ten blijke zijner gemaatigdheid fchreef hij eene Verdeediging van erasmus. Zie uitenbogaart , Kerkl. Hifi?, baylh Diil. Crit. Lyn, (kornelis van der) gebooren te Alkmaar, in het begin der voorgaande Eeuwe, vertrok, in de hoedanigheid van Asfiftent, na Batavia, en zette 'er voet aan land, in den' Jaare 1627. Langs de trappen van Onder- en Opper-Koopman , en voorts van Opper - Boekhouder, beklom hij de waardigheid van Buitengewoon' Raad van Indie. Niet langer dan twee jaaren hadt hij dien post bekleed, of hij wierdt tot Directeur Generaal verheven, en vervolgens tot den hoogden trap van aanzien'en eere, Gouverneur-Generaal van Neêr- lands  LYN» (KORNELIS van der) LYNDEN. W lands Indie. Niet in den gewoonen flenter was de weg, langs welken hij daar toe geraakte. De Heer van diemen, zijn Voorzaat, zijn omflag verzogt hebbende, bekwam, naa lang aanhoudens, hetzelve, op deeze voorwaarde, dat hij den perfoon, welken hij, naar zijn oordeel, als het best gefchikte voorwerp tot het gewigtig Ampt befchouwde, tot Opvolger zou benoemen. Zijne keuze viel toen op den Heer van der lyn, en wie»dt, eerlang, door de toeftemming der Kamer van Zeventienen bekragtigd. In verfcheiden Oorlogen was, onder 's Mans beftuur, da Maatfchappij ingewikkeld. De Keizer van Java hadt Batavia tweemaalen belegerd, 't Gelukte onzen Gouverneur, met den Vorst den Vrede te fluiten. Op Ceylon viel mede niet weinig te doen , om de zaaken op een vreedzaamen voet te brengen, gelijk ook op de Molukfche Eilanden. Zijn laatfte bedrijf, was , de demping van eenen opftand op Terrate. Doch deeze bragt hij niet volkomen tot ftand, maar liet zulks over aan zijnen Opvolger. De Heer van der lyn, naamelijk, eenig verfchil gekreegen hebbende met de Kamer van Zeventienen, onzeker uit welke oorzaak, leide, in de maand Oótober des Jaars 1650, zijn bewind neder, en vertrok, in 't begin des volgenden jaars , met zijn gezin na het Vaderland ; neemende voorts zijn vast verblijf in zijne Geboorteftad Alkmaar, alwaar hij, verfcheiden maaien, de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed heeft. Bij zijne Huisvrouw levina poleth, welke hij in Indie getrouwd hadt , liet hij geene kinderen naa. Lynden, ook we! Lienden genaamd, is een Dorp en Heerlijkheid , in Gelderland , in de Neder - Betuwe, tusfchen den Rhijn en de Linge, tegenover de Stad Rheenen. De Kerk van dit Dorp is een zindelijk gebouw, voorzien van een hoogen zwaaren Toren. Lijnden is halfkeerig; dat wil zeggen, de eene helft behoort aan de Provincie , de andere aan den Graave van lynden. In voorgaande tijden lag bij het Dorp een fterk Kafteel , de Toren van Aspremont genaamd. Veel leedt het in de Stichtfehe Oorlogen, en wierdt, eindelijk, geheel verwoest. Nog heden ontmoet men hier het Huis te Lijnden,  ip2 LYNDEN. (Het Geflagt van) den, gemeenlijk het Huis ter Lede of ter Lee genaamd, een vierkant zwaar gebouw, met zeer dikke muuren, en zo hoog opgetrokken, dat het op een verren afftand kan gezien worden. Het is een der oudfte Kafteelen van gantsch Gelderland, de Heeren van lynden plagten 'er voormaals hun verblijf op te houden. Lynden, (Het Ge/Jagt van) een der oudfte#n wijdst vermaarde Huizen van gantsch Nederland , hebbende naauwlijks zijnen wedergaê in de menigte van Takken, uit den vrugtbaaren boom gefchooten. Volgens 't algemeen gevoelen zou dit Geflagt af komftig zijn uit Lotharingen, en afftaminen van de oude Graaven van aspremont , die wederom hunnen oorfprong ontleenden van de Markgraaven d'este, in Italië. Een deezer Markgraaven, in of omtrent het Jaar 720, zich begeeven hebbende na Frankrijk, alwaar zijn Oom den post van Konnestabel des Koninkrijks bekleedde, kweet zich zo dapper in den Oorlog, dat hij, door karel martel, Groothofmeester des Rijks, tot loon voor zijne diensten, met het Graaffchap van Aspremont begiftigd wierdt. Het gemeen gevoelen is, dat het tegenwoordig Geflagt van lynden tot Stamvader heeft gehad eenen arnold, jonger Zoon van eenen der Graaven van aspremont. Volgens de gewoonte diens tijds, ouder de Edellieden, zijn geluk in den Oorlog willende beproeven, begaf hij zich, in den Jaare 1096, onder 't geleide van zijnen Neeve, den vermaarden Godfried van bouillon, na het H. Land, en was aldus tegenwoordig in den eerften Kruistogt tegen de Ongeloovigen. Onder boudewyn den I, Koning van Jeruzalem, voerde hij het bevel over het Leger der Christenen, tegen den Kalif van Egipte. In 't Oosten zal arnold, waarfchijnlijkj kennis gemaakt hebben met eenige Nederlandfche Heeren , en. met dezelven derwaarts gereisd zijn. Althans verhaalt eeuFrieschKronijkfchrijver, dat hij, in December des Jaars noó, in gezelfchap van verfcheiden Friefche Edelen, te Stavoren is aangeland. Uit Friesland begaf zich Heer arnold na Utrecht 4 en won wel haast de gunst des Bisfchops. Hij tradt in den echt met helena , Dogter van robert , Heere van Hoefiehem. Met deeze Vrouw bekwam hij ten huwelijk het Graaffchap Lijn-  MAALZON. (FRANCOIS5 i03 Lijnden; of, gelijk anderen, niet onwaarfchijnlijk , willet»,■ hij wierdt 'er, door den Bisfchop van Utrecht, mede begiftigd. Den naam van lynden aanneemende, was hij dus de Stamvader van een Geflagt, welk hij vervolgens voortplantte, en tot heden toe in bloei en aanzien is gebleeven. Arnolds huisvrouw overleedt in den Jaare 1141, en hij zelve in den Jaare 1150, in hoogen ouderdom, en wierdt in de' Abtdij van Marienweerd begraaven. Zie Annal. Genealog, de la Maifoii de Lijnde. ML JVIaalzon, (francois) een beroemd Staatsman en Vrijheidsijveraar, in den aanvang der Nederlandfche Beroerten 4 in de Zestiende Eeuwe, bekleedde den post van Penfionaris Van Enkhuizen, en naaderhand dien van Sijndicus of Penfionaris van Westfriesland. Een blijk van 't vertrouwen, welk in 'sMans kunde en eerlijkheid gefteld wierdt, was, dat men' zijnen raad innam, over onderwerpen van de hoogfte aange* .legenheid. Dus vinden wij zijnen naam genoemd onder de Staatsleden, gemagtigd om met Prinfe willem. den I te raad* pleegen, eer men nog Koning philips hadt afgezworen, over het zeer teder onderwerp, de wijze, naamelijit, op welke men vreemde hulp zou mogen zoeken, zonder eene uitheem-' fche Mogendheid toegang in het Land te geeven, of deeze Staaten te fcheiden van de heerfchappijen des Spaanfehen Ko= ning-s. Toen, vervolgens, het befluit viel, om Engeland in den arm te neemen, wierdt maalzon , nevens 's Lands Advokaat buis en den Heer van st. aldegonde, derwaarts gezonden, om Koningin elizabeth, tot het verleenen van kragjk daadigen bijftand, te beweegen. Ten tijde als Amfterdam, ia XXII. deel. N de»  ï94 MAALZON. (FRANCOIS) den Jaare 1578, de Spaansgezinde Regeering uitdreef en de Staatfche zijde koos, was bij een van de Gemagtigden der Staaten, na die Stad afgevaardigd, om op de algemeene zaaken behoorlijke orde te (tellen. Desgelijks hadt maalzon mede de hand, in den Jaare 1582, in het opftellen van eene Kerkenorder; een werk, in dien tijd, van zo dringende aangelegenheid, dat, volgens fchrijven van zijne Doorluchtigheid aan de Starten, „ 't en zij met behoorlijke orde daar in wierdt voorzien, „ het gefchapen ftondt , dat de Gereformeerde'Religie en 't „ Land beide zouden verlooren gaan." Het ftuk van de Opdragt der Graaflijkheid aan Prinfe willem was een onderwerp van het hoogfte belang, welk, in den Jaare 1584, de aandagt van 's Lands Staaten bezig hieldt. Doctor maalzon was al wederom de Man, die, nevens den Heer van asperen en den Advokaat buis, met zijne Doorluchtigheid daar over in onderhandeling tradt, en de zaak tot die rijpheid holp brengen, dat de Prins, bij gefchrifte, het werk aanvaardde. Bekend is het lot, welk, kort daar op, zijner Doorluchtigheid wedervoer, en de ontwerpen, wegens het Graaflijk bewind, deedt in duigen vallen. Van nieuws wendde men toen het oog na Engeland, en zondteen plegtig Gezantfchap aan Koninginne elizabeth , om haare Majefteit de Opperheerfchappij over de Nederlanden op te draagen. Maalzons naam vinden wij op de lijst der Gezanten aangefchreeven. Geen Nederlander is onkundig van de flinkfche handelingen des Graaven van leicester, door de Engelfche Koningin, zedert, herwaarts gezonden, om zich van het hoog gezag te verzekeren. Op de Steden, welker Regenten voor de Vrijheid ijverden, hadt hij 't inzonderheid gemunt. Enkkuizen was eene van deeze. Hij was derwaarts op weg; en, veelligt , hadde zijne tegenwoordigheid zeer verderflijke uitwerksels gehad op de Gemeente, die zich, door 's Graaven fchijnheilig voorkoomen, ligtelijk liet misleiden. Om de Burgerij daar tegen te waarfchuwen en te wapenen, bediende zich maalzon van twee vertrouwde Burgers, gerard wit en adam kortleven; zij vervoegden zich in verfcheiden herbergen en op andere openbaare plaatzen, verhaalden aldaar, hoe leicester, in zijnen toeleg op Amfterdam verijdeld zijnde, .thans eenen aanflag op hunne -Stad in den zin hadt, en ontvouw-  MAALZON. (FRANCOIS) 195 vouwden met een de verderfiijke oogmerken, welke daar mede bedoeld wierden. Zo gelukkig Haagde de Penfionaris in dit ontwerp, dat hij de gemoederen der Enkhuizenaaren van den Engelsman wendig maakte, en deeze het thans niet durfde beftaan , om de Stad te bezoeken. Een gewigtig gefchil, in den Jaare 1589 ontftaan, wierds inzonderheid gehandhaafd door francois maalzon, omtrent deezen tijd tot Sijndicm, Advokaat, of, gelijk men 't heden noemt, Penfionaris van Westfriesland aangefteld. Te weeten, de Steden Hoorn, Enkhuizen en Meden blik, binnen de aloude paaien der Heerlijkheid Westfriestand gelegen, waren van oordeel, dat, zints de afzweering van de Spaanfche heerfchappij , de oppermagt over deeze Heerlijkheid met even veel regts aan haar vervallen was, als de Staaten van Holland en Zeeland zich de oppermogendheid over hunne bijzondere Gewesten toeeigenden. Maalzon beweerde inzonderheid dit oppergezag. Hij was 'er niet tegen, dat Monnikendam en Edam, even als voorheen , ter Staatsvergaderinge van Westfriesland zitting namen; doch Puf merende, als zijnde eene afzonderlijke Heerlijkheid, wilde hij daar van hebben uitgeflooten. Zo fterk ftonden de drie Steden op haar ftuk, dat zij, in het gemelde Jaar 1589, eene onderlinge verbintenis aangingen, ter haudhaavinge van het opperde gezag van Westfriesland, en om hunnen Sijndicus, die thans van zich liet gaan, zijnen post te willen nederleggen, in het bewind te handhaaven. Maalzon, om zijne meening, wegens het oppergezag van Westfriesland, te meer te doen blijken, hadt het ontwerp gemaakt, om het getal der Gekommitteerde Raaden in het Noorderkwartier te verminderen, of zelf een afzonderlijk Kollegie voor de drie Steden op te richten. Hier uit ontftondt meer en meer verwijdering van de Staaten van Holland, en groeide eerïang tot zulk eene hoogte, dat de drie Steden weigerden in de gemeene lasten te draagen , ja zelf om Afgevaardigden ter Dagvaart na 'j Hage te zenden. Door bemiddeling van Prinfe maurits en andere Gemagtigden wierdt eindelijk het gefchil bijgeleid, op voorwaarde, onder andere, dat voortaan de ftemmen der drie Steden te zamen zo vee! gelden zouden als die der vier anderen. Maalzon leide kort daarnaa zijn N 2 Ampt  196 MAALSTEDE, (Huister) MAALSTEDE, MAAREW. Ampt van Sijndicus neder, en wierdt, nevens zijne Doorluchtigheid, tot Raad aangefteld. Zie bor, Refolutien van Holland; Handvesten van Enkhuizen. Maalstede, (Huis ter) weleer een adelijk Geftigt, niet verre van de Stad Hulst. De Heeren van maalstede zijn zeer vermaard in de Vlaamfche Gefchiedenisfen, en zouden, volgens zommigen, al zo vroeg als in de Tiende Eeuwe, van het gemelde Huis hunnen naam ontleend, of dien daar aan gegeeven hebben. In de Veertiende Eeuwe wierdt het Gebouw gedeeltelijk afgebroken, en het overfchot daar van, vervolgens, door overftrooming, de verwoestingen des Oorlogs of anderzins, geheel vernietigd. Nogthans is de Heerlijkheid tot nog toe in weezen. Maalstede , een ander Slot van dien naam , in Zeeland, op het Eiland Zuidbevelat.d, is een der oudfte adelijke Huizen van het Gewest. Het legt niet verre van het Dorp Kapelle, en is een oud vierkant Gebouw. Van vooren heeft het een Voorhof, en op den Noordwesthoek een Torentje. Van binnen is het voorzien van verfcheiden ruime Zaaien. Het legt binnen eene Graft btflooten. In den omtrek ziet men lustige plantaadjen. Maaren, een Dorp in de Meierij van 's Hertogenbosch, ongeveer drie uuren gaans ten Noorden van de Stad, aan de Rivier de Maaze. In den omtrek van het Dorp legt een groote Polder, in welken de aanzienlijkfte Brabantfche Heeren weleer hunne Landerijen plagten te hebben. Zints zij aan dezelve zich niet meer lieten gelegen zijn , hebben eenige vermogende Ingezeetenen van V Hertogenbosch daar aan de hand gellagen, en 'er een Watermolen op gezet. Door dit middel verzamelen zij aldaar eene goede menigte Hooi en Haver, wanneer de Zomers niet zeer vogtig zijn. Maaren heeft eene Gereformeerde Kerk, doch met Alem eenen Leeraar gemeen. Maar-  MAARHEEZE, MAARSBERGEN, enz. iq7 Maarheeze, een Dorp in de Meierij van 's Hertogenbosch, maakende, met de Dorpen '/.uurenrlonk en Gastel, uit de Baronnij van Kraanendonk. Uit de naalaatenfchap van Prinfe willem den III, is zijne Hoogheid willem de IV, en zedert de tegenwoordige Erfftadhouder, daar van eigenaar geworden. Maarheeze, ook wel, om de nabijheid der Turflanden, Moerheeze genaamd, legt aan de uiterfte grenzen der Meierije. Het is een niet onwelvaarend Dorp, en telt, onder zijne Ingezeetenen, verfcheiden welgeftelde lieden; die, egter, voorheen, meer dan tegenwoordig, een vrij uitgebreiden buitenlandfchen handel plagten te drijven. De Kerk , (taande midden in het Dorp, is een tamelijk groot gebouw. Uit het Dak rijst een fpits Torentje. Maarsbergen, eene Heerlijkheid, in het Sticht van Utrecht, in het Kwartier Kernland; zij ftrekt uit over een gedeelte der Amersfoortlche Bergen, en beflaat eene uitgebreidheid van zeventienhonderd Morgens. In de Heerlijkheid ftaat een oud Kafteel, zijnde een zwaar vierkant Gebouw, met twee ronde, en even zo veele hangende Torens, op de vier hoeken. Hoewel zommigen hier eene Abtdij zoeken, heeft het, nogthans, meer waarfchijniijkheids , dat het Huis Maarsbergen wel eer eene Lustplaats geweest is van den Abt van Beerne, wiens Abtdij wel eer bij Heusden lag. Niet verre van het Huis legt een Berg, van ouds Fulcosberg genaamd, en nog bij dien naam onder de Landlieden bekend, naar fulco, Heer van Beerne, en eerlten ftigter der Abtdije. Maarschalken. Deezen naam voeren zekere Amptenaars, in de Provincie Utrecht , in de vier Kwartieren , of Maar. fcha/ks- Ampten , in welke dezelve verdeeld is. Zij zijn al voor lang bekend geweest, hoewel men den tijd hunner eerfte aanftellinge niet naauwkeurig kan bepaalen. Oorfpronklijk fchijnen ze zo veel geweest te zijn als Advokaaten der Utrechrfchë Kerke, gelastigd om ten platten Lande de Kerkelijke goederen te befchermen. Niet meer dan éénen Maarfchalk vondt men, van ouds, in het gantlche Sticht. Tot vier ls zedert hun getal aangegroeid. Even als de Schouten in de Steden, was hun N 3 post,  ïo8 MAARSCHALKEN, MAARSEN, enz. post, de rust en veiligheid ten platten Lande te handhaaven; doch , bovendien , voerden ze het bewind over 's Bisfchops Krijgsmagt. Edelen wierden daar toe doorgaans verkoozen, hoewel leden van den Burgerftand daar van niet waren uitgeflooten. Volgens hunne Inftructie moeten de Maarfchaiken hunne gevangenen en misdaadigen te regt (tellen voor het Hof Provinciaal. Zij zijn derhalven zo veel als Landdrosfaarten, die, wegens vegtboeten en andere breuken, ten platten Lande verbeurd, voor den Hove eisch doen en laaten pleiten. Elk Maarfchalk is verpligt, eens in 't half jaar zijn Kwartier of Ampt te doorreizen , en den Schouten , Herbergiers en Wondheelers, eenen Lijst af te vraagen van alle vegtpartijen, in dat tijdverloop voorgevallen. Zie Utrechtsen Placaatboek. Maarsen, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartier van Utrecht, aan de Westzijde van de Vegt. Haare uitgeuVektheid wordt begroot op vierhonderd Morgens Lands, en het getal der Huizen op ruim tweehonderd. Het Dorp, omtrent twee uuren gaans van de Stad Utrecht, is zeer vermaaklijk aan de Vegt gelegen, uit hoofde der fraaie plantaadjen en wandeldreeven , en de menigte van omleggende Lustplaatzen. De Kerk is een oud gebouw, met een laagen fpitzen Toren, meest van Duiffteen gebouwd. Zeer volkrijk is dit Dorp', vooral ook door de menigte van Jooden, die 'er eene Sijnago! ge hebben. Ook woonen 'er veele Roomschgezinden. Maarsenbroek, eene Heerlijkheid, insgelijks in het NederSticht, Oostwaarts paaiende aan het Geregt van Maarfen, bevattende vijfhonderd vierenvijftig Morgens gronds, en eene Buurt, langs den Maarfenbroekfchen Dijk tot aan het Dorp Maarfen wekkende. De Heerlijkheid is leenroerig aan het Sticht. Zie Utr. Placaatboeln. \ Maak-  MAARSEVEEN, enz. Maarseveen, eene Heerlijkheid, even als de voorgaande, in het Nederkwartier van het Sticht, doch aan de Oostzijde van de Vegt. Haare uitgebreidheid beftaat uit duizendnegenendertig Morgens, veelal broekige Veengronden. De Heer johan huydecoper, Ridder, zedert Burgemeester van Amfterdam, kogt dezelve, in den Jaare 1640, uit 's Lands Domeimen, van welken zij, zedert, is afgedaald op den tegenwoordigen eigenaar, den Heer j. e. huydecoper , Oud - Burgemeester en Raad der Stad Amfterdam. De Heerlijkheid is verdeeld in Oud- -en Nieuw - Maarfeveen. In getal van Huizen wint het de laatfte afdeeling van de eerfte. Maarseveen. (joan huydecoper, Heer van) Bekend is de aanfiag, door Prins willem den II, in den Jaare 1650, tegen de Stad Amfterdam ondernomen. De Heer huydecoper, Man van aanzienlijken Huize, afkomftig van jan jacobszoon huydecoper, in den Jaare 1578 Schepen en Raad der Stad, en, gelijk wij boven verhaalden, door koop der Heerlijkheid, Heer van Maarfeveen geworden, bekleedde thans de waardigheid van Schepen en Raad der Stad. Een uitvoerig verllag diens voorvals behoort niet tot ons plan; dit vordert eene hoofdzaaklijke vermelding van het bedrijf des Vrijheidminnenden Raads. Behalven andere middelen, tot beveiliginge def Stad aangewend, zo ras men 'er de tijding hadt bekoomen van 't naderende Leger, deedt de Heer huydecoper de Valbruggen ophaalen, de Poorten gellooten houden, 't Gefchut na de Wallen fleepen, en, nevens de Soldaaten, ook de Schutterij onder de wapenen verfchijnen. Intusfchen was Graaf willem fredrik, Stadhouder van Friesland, met de Ruiterij, langs den Amllel, tot digt aan de Stad genaderd; doch de Poorten geflooten vindende, hieldt hij ftal aan de Hofftede Weina, en zondt van daar eenen Brief aan de Wethouderfchap. Na het Ieezen van denzelven, befloot'de Raad den Heer huydecoper , nevens den Heer simon van der does , in een gewapend Jacht, aan zijne Doorluchtigheid af te vaardigen. Zij troffen den Graave aan bij de gemelde Buitenplaats, en traden 'er aan Land. De Heer huydecoper, het woord voerende, ontvouwde zijnen fchriftlijken last, inhouN 4 deu-  goo MAARSEVEEN. (JQAN HUYDECOPER, Er, v.) Jende, „ dat men, op het verneemen van den aantogt van eenig „ Krijgsvolk, terftond den Raad bijeen geroepen, en van het „ lot welk hunner Stad dreigde, kennis hadden gegeeven aan „ de Staaten van Holland, van welke zij fpoedig antwoord te „ gemoete zagea, en 't welk zij dus moesten afwagten, eer „ men een bepaald befluit konde neemen; verzoekende voorts „ zijne Doorluchtigheid, de Stad te willen verfchoonen, en niet „ nader koomen, of dat men anders zou genoodzaakt zijn, „ zich te bedienen van de wapenen ter befcherminge, welke ,, God en de Natuur gegeeven hadden." Op deeze woorden icneen de Graaf eenigzins verzet, doch fprak niets. De Heer van maarseveen, naa eenige tusfchenpoozing, het woord hervattende, ging toen voort, zeggende „ tot hier toe niets ge„ zegd te hebben, dan 't geen overeenkwam met den last van „ Burgemeesteren en Raaden; doch dat hij, uit zich zeiven, „ den Graave wel gantsch vriendelijk en gedienftelijk wilde „ raaden, ten fpoedigften af te trekken, naardien hij aldaar „ niet zonder gevaar wast te meer, vermids de Stad volwas „ van allerlei landaart, en vreemde foort van menfehen, die, „ tot daadelijkheden voortflaande , ligtelijk iets onderneem en „ zouden, 't welk zijner Doorluchtigheid fchadelijk, en hun „ niet aangenaam zijn zoude; wordende aldaar zulk eene taal ,, gevoerd, dat de Heeren Regeerders niet zouden kunnen le,, dig ftaan, maar gedwongen worden, tot de uiterfte middelen „ van zelfverdeediginge de toevlugt te neemen." Dit gezegd hebbende, nam de Heer huydecoper met zijnen Amptgenoot een beleefd 'affcheid van Graave willem, en keerde te rug na de Stad. 's Heeren huydecopers laatfte woorden doelden, waarfchijnlijk, cp een voorflag, in de Vroedfchap gedaan, om den Zeedijk, omtrent de St. Antonijs- of Muider-Poort, door te lleeken, en Land en Leger onder water te zetten. Twee van de zesendertig ftemmen wederhielden het te werk ftellen van dit uiterfte redmiddel. Naa het overlijden van Prinfe willem den II, wierdt, in den jaare 1652, in Zeeland zeer fterk geijverd, om desz'elft Zoon , nog geene twee jaaren oud, voor te fchikken tot Kapi geinen Admiraal-Generaal over de Land- en Zeemagt van den ftaat. De Staaten van Holland, ongaarne het neemen van zulk.  MAARTENSDYK. (&.) SOI een belluit ziende, wierden te raade , hetzelve te voorkoomen, door eene plegtige bezending na dat Gewest. De Heer huydecoper, welke in 't voorgaande jaar den Burgeuieesterlijken Stuel beklommen hadt, was een deezer Afgevaardigden. Verfcheiden maaien bekleedde hij , zedert, de Btirgemeesterlijke warrdigheid. 's Mans naageflagt is, zedert, te Amfterdam zeer vermaard geworden, en bekleedt 'er, tot heden toe, de aanzienlijkfte waardigheden. Maarten van rossem ; zie rossem. (maarten van) Maartensdyk, (St.) eene kleine Stad in Zeeland, op het Eiland Tholen , ongeveer twee uuren gaans ten Westen van de Stad van dien naam. Voorheen lag zij, met het omliggende Land, van het Land van Tholen afgefcheiden, door eene Kreek of Water, de Pluimpot genaamd, doch zedert meerendeels droog gemaakt en in eenen Polder gebragt. Den oorfprong van het Stedeken zoekt men in een Slot of Kafteel, vijftig Roeden van daar gelegen. Eenige Huizen, daar omftreeks gebouwd, zouden eerst de gedaante van een Dorp hebben bekoomen , en voorts tot eene kleine Stad zijn aangegroeid. De Plaats heeft na genoeg eene ronde gedaante, en bevat een vierendeel uurs in haaren omtrek. Van vier of vijf Straaten wordt zij, kruislings , regelmaatig doorfneeden. Op eene breede, na genoeg midden in de Stad, ftaat het Stadshuis; een oud, doch vrij wel onderhouden gebouw. De Kerk is niet onaanzienlijk, en wordt door éénen Predikant bediend, behoorende onder de Klasfis van Tholen, en Bergen op den Zoom. Voorts ontmoet men 'er verfcheiden zeer goede Burgerwooningen. De Regeering beftaat uit Drosfaart, die van wegen zijne Hoogheid Prinfe wilj.em den V, als Heere der Heerlijkheid, het Hooge Regtsgebied oeffent, voorts twee Burgemeesteren, acht Schepenen, Schout en Sekretaris. De Drosfaart, zijnde insgelijks Rentmeester der goederen van den Heer, welke beftaan in alle de Tienden der Heerlijkheid, en de inkomften van eenige Landerijen van kleine waarde, heeft Zijne wooning op het Huis te St, Maai tensdijke, boven be(Joeld, een oud Kalteel, doch van binnen met verfcheiden VerN 5 trek-  soa MAARTENS-MANNEN, MAARTENSREGT. (St.) trekken voorzien, met zijne Tuinen en Plantaadjen binnen eene wijde Graft beflooten. In oude tijden diende het tot een" verbl.jfpiaatze voor den Graave van oostervant. De Heerlijkheid , onder welke verfcheiden Polders behooren , te zamen groot ruim achtenveertighonderd Gemeten, en die Hoog, Middelbaar en Laag Regtsgebied voert, kwam, door huwelijk van Prinfe willem den I met anna van egmond , Kleindogter van floris van egmond, Graave van Buuren, in het doorluchtig Huis van Oranje, 't welk 'er nog heden eigenaar van is. Zie smallegange en reigersberg. Maartens-mannen of ook wel Dienstmannen van St. uZl? A- T al°UdJe benaami"g der B^rs van de Stad Utrecht, die hen, n de oudfte tijden, geregtigd maakte tot de Zie booth, Befchr. van Utrecht. Maartensregt, (St.) eene Ambagtsheerlijkheid, in Delf. land, beflaande na genoeg honderdzesenvijftig Morgens Lands Het getal der Huizen is zeer gering. Het Ambagf word g ! noegzaatn mgeflooten door die van Hodenpijl JschipluidTn en heeft, met dezelve, éénen Ambagtsheer. *vmtu«» Maas eene zeer vermaarde Rivier, ftroomende door een gedeelte der Nederlanden, en zich aldaar in de Noordzee verhezende. Zij neemt haaren oorfprong in de Franfche Provincie Champagne, vijf Mijlen van de Stad Langres, bij een Dort> Meufe genaamd- zijnde de Franfche benaaming deezer Riviere In haaren loop de wateren van eenige kleinere Stroomen ontvangende, vloeit zij langs het Gebied van Lotharingen en Bar m de Nederlanden , doorloopende het Hertog Luxemburg, het Graaffchap Namen, het Land van Luik, voorts Brabant, Gelderland en Holland, en ontlast, eindelijk, haare wateren in de Noord-Zee, bij de Stad den Briel. Van veel aangelegenheids, voor den binnenlandfchen Koophandel, is de Maas. Dit blijkt  MAAS, MAAS en WAAL, (Het Ampt tusfchen') enz. 203 blijkt uit de menigvuldige Steden , langs of door welke zij ftroomtj de voornaamfte van deeze zijn de volgende: Verdun, Stenay , Mousfon , Sedan, Me fier es , Charleville, Charlemont, Dinant, Namen, Huy, Luik, Maaftricht, Maf eik, Roermond, Venio , Grave , Ravejtein, Heus Jen, tVudrichem, Gorichem, Dordrecht, Rotterdam, Delfs haven. Schiedam, V/aardingen en den Briel. Bij het Slot Loeveftn, erliest de Maas, voor eene poos, haaren naam, vallende aldaat in de Waal, en met dezelve , onder den naam van Üerwe, voortloopende , tot dat zij zich , niet verre 'van Dordrecht, wederom in twee Armen verdeelt. De eerfte Arm, ftroomende tusfchen het Eiland Beijerland en het Land van Putten en Ysfelmonde, draagt den naam van de Oude Maas; de andere, welke zijnen loop neemt voorbij Rotterdam, heet de Nieuws Maas. Zie hoogstraten en halma. Maas en waal , (Het Ampt tusfchen) eene Landftreeke van merkelijke uitgebreidheid, iu het Kwartier van Gelderland de Neder-Betuwe. De naam des Ampts wijst genoegzaam deszelfs legging aan , als zijnde beflooten tusfchen de twee genoemde Rivieren. Het neemt zijnen aanvang van het Rijk of Regtsgebied van de Stad Nieuwmegen , en (trekt zich uit tot aan den Thieler- en den Bommelerwaard. Naar gelange der uitgebreidheid, krielt dit Gewest van Dorpen, Kerspels" en Heerlijkheden. Het hoofdbewind ftaat aan eenen Amptman, zijnde gemeenlijk een Lid der Gelderfche Ridderfchap. Maas-bommel, het aanzieulijkfte Dorp in het gemelde Ampt, eertijds eene Stad genaamd. Het legt, aan eenen bogt van de Maaze, niet verre van Megen, werwaarts van daar een Veer over de Rivier is. 'Er is een Tol-Komptoir, ter gaaïinge van 's Lands Regten. De Bedienden hebben hun verblijf in een net gebouwd Huis, 't welk, in den Voorgevel, met het Wapen der Admiraliteit pronkt, en met een ruim Plein van den gemeenen weg is afgefcheiden. De Kerk is oud, en niet zeer aanzienlijk, van wegen haaren laagen dikken Toren. De Predikant,  204 MAASDAM, MAASHEES, MAASLAND. dikant, welke hier woont, neemt ook den Dienst waar in 't nabuurig Alfen. Bij het Dorp ziet men, hier en daar, overblijfsels van oude vervallene Huizen of Kafteelen. Veel heeft dit Dorp van zijnen alouden bloei en welvaart verlooren. Zo beroemd en aanzienlijk was het, in vroegere dagen, dat het, nevens de Gelderfche Steden, Afgevaardigden "op de Landfchaps Vergaderingen zondt. Zie pontanus ; Geldersch Plakaatboek, enz. Maasdam, een Dorp en Ambagtsheerlijkheid, in Zuidholland, in den Hoekfchen Waard. Het Dorp legt aan een overblijfzel van de Maaze, hier ter plaatze, uit dien hoofde, de Oude Maas genaamd. Een Dam, in dien Stroom geleid, is de reden der benaaminge. Het Ambagt wordt begroot op bijkans tweehonderd achtentachtig Morgens Lands, en betaalt Verponding van zesenvijftig Huizen. Van weinig aanziens is het Dorp, doch heeft, nogthans, zijnen eigen Leeraar. Maashfes, een Dorp, aan de rivier de Maas, in het Land van Knik. Hoewel men 'er een vrij aanmerkelijk getal Huizen telt, zijn ze , egter , onregelmaatig gebouwd ; zij zijn hier en daar verfpreid.- Eene Kerk ftaat 'er niet. De Ingezeetenen óeffenen hunnen openbaaren Godsdienst te Geifteren, in het Land van Kesfel, en beftellen 'er insgelijks hunne Lijken ter aarde. Maasland , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp , in Delfland, van welke het laatstgenoemde omtrent twee uuren gaans ten Westen van de Stad Delft legt. Het een en ander vindt men reeds vermeld op het Jaar 866, wanneer de Tienden van Maasland aan de St. Maartens-Kerke te Utrecht behoorden. Tachtig jaaren laater kooint het voor onder den naam van Graaffchap, en als zodanig, door Keizer otto den III, aan dirk den II, Graave van Holland, gefchonken. De Ambagtsheerlijkheid wordt gefchat op eenenveertighonderd vierenveertig  MAASLAND. 205 tig Morgens Lands, en driehonderdzesenveertig Roeden. Doch de weezenlijke uitgebreidheid is grooter. Huizen telt men 'er over de driehonderd. Het Dorp is zeer fraai, wegens zijne aangenaame legginge en zindelijk betimmerde wooningen. De Landbouw en Zuivelhandel zijn de hoofdbron van het beftaan der Dorpelingen, onder welke men verfcheiden zeer wel geftelde lieden telt. Aan de Kerk ftaat een fierlijke fphze ToTen. In den Jaare 1241, hadt de Roomsch Koning, willem de II, Graaf van Holland, de Kerk van Maasland met derzelve inkomften gefchonken aan de Ridders der Duitfche Orde, die onder de Balie van Utrecht behoorden. Van hier dat nog heden verfcheiden Landerijen aan dezelve behooren, en een der Polders van Maasland den naam van Kommandeurs- Polder voert, als zijnde een overblijfzel van de Kommanderij der Duitfche Orde. In deezen Polder hadden de Ridders, bij ouds, een aanzienlijk Hof, waar op de Kommandeur, die het bewind voerde, zijne wooning hadt. Eenige overblijfzels daar van ziet men, ten Oosten agter de Kerk, in een Huis, het Kommandeurs-Hof genaamd. Een ruime Boomgaart en Moestuin vertooncn de meest fpreekende blijken van de hoedanigheid des alouden geftigts. Maasland, een Kwartier of Landftreeke, in de Meierij van 's Hertogenbosch. Het ontleent zijnen naam van de Rivier de Maas, langs welker Oevers het legt uitgeftrekt. Ten Noorden grenst het aan het Graaffchap Megen , ten Oosten aan de Heerlijkheid Ravefiein, ten Zuiden aan het Kwartier van Peelland, ten Westen aan het Kwartier van Oosterwijk. In zijne uitgeftrektheid beflaat het, van 't Noorden na het Zuiden, vier, en van het Oosten na het Westen, vijf uuren gaans. Hoewel het kleinfte der vier Kwartieren in de Meier rij, wordt het, nogthans, gefchat, in zijnen omvang, achtentwintighonderd zesentachtig Huizen te bevatten. De overftrooiningen, door de Maas, aan welke dit Kwartier zomtijds onderhevig is , fchoon nadeelig in andere opzigten, geeven evenwel dit voordeel, dat zij een heilzaam flibber agterlaaten, een dienftige mest voor de laage Landen, die dus tot Weiden bekwaam worden. Zeventien Dorpen en Heerlijkheden  MAASLANDSLUÏS. den leggen in dit Kwartier. De voornaamfte daar van worden, onder bijzondere Artikels, aangeweezen en befchreeven. Maaslandsluis, of ook wel, bij verkorting, Maaftuis genaamd, een Ambagt en groot en welvaarend Dorp, in Delf. . land. Hoogstwaarfchijnlijk moet de Naamsreden gezogt worden, in eene Sluis, reeds in overoude tijden aan de Maaze geleid, door welke de Heerlijkheid Maasland haare uitwatering hadt. Volgens eene gemeene overlevering nam de Plaats haaren oorfprong van twee huizen of hutjes, bij deeze S'uis gebouwd, in welke de Sluiswagters woonden; die, vervolgens, door den aanbouw van meer huizen, in eene Buurt veranderden, en alzo den grond leiden van het thans aanzienlijk Dorp. Tot op den Jaare 1614 waren Maasland en Maasland/luis flegts ééne Ambagtsheerlijkheid. Op verzoek van Jonkheere jakob van egmond, Heere van Keenenburg en Ambagt skeere van Maasland, wierden ze, volgens Octrooi van 'sLands Staaten, van een gefcheiden. Dit niettegenftaande hebben ze, ten allen tijde, zedert , eenen Ambagtsheer gemeen gehad. Verfcheiden oorzaaken hebben zaraengefpannen tot het bewerken van den tegenwoordigen bloei en welvaart. De gemaklij ke overtogt van hier op den Briel en omleggende Gewesten was 'er eene van; de andere, het leggen van eenen Schans, binnen welken de inwooners hunne veiligheid vonden, doch die, door de Spanjaards, ten tijde van het beleg van Leiden, wierdt ingenomen. Doch de voornaamfte oorzaak zal geweest zijn, de voegzaame gelegenheid tot de Visfcherij; vooral van den Haring, weleer de hoofdneering van den Staat. Van hier dat het getal van Huizen en Inwooners allengskens is toegenomen. Van den Jaare 1632 tot 1732 was het getal der eerften van vijfhonderdtweeëntachtig tot duizendentien aangegroeid ; bij welke , in de negen volgende jaaren, nog tweeëntwintig zouden gekoomen zijn. Indien de gisfing van zommigen doorgaa, zou men 'er, voor ongeveer vijftig jaaren, bij de negenduizend Inwooners geteld hebben. Maaslandfluis, dus veel eer het aanzien van eene Stad dan van een Dorp hebbende, heeft eene zeer voortreffelijke ruime Haven,  MAASLANDSLUÏS. 207 Haven, buitensdijks, aan de Maaze; zij dient tot eene uitwatering voor het Westland, en tot eene legplaatze voor de Haringbuizen en andere Schepen. Om haar diep en fchoon te houden, heeft men twee Spuijen aangeleid, die m eene groote Kom zamenloopen. Het opgehouden water, met geene kleine kragt hier uit ftroomende, voert het flik na de Maaze, 't welk anders den grond allengs zoude ophoogen. Binnensdijks heeft het Dorp twee Graften, met fraaie Huizen bebouwd, en van net gefchoorene Boomen beplant. Men ontmoet 'er , daarenboven , verfcheiden ruime Straaten en een Marktplein. Twee Kerken zijn 'er te Maasland/luis , ten dienfte der Hervormden: de Kleine, of Oude Kerk, en de Groote, of Nieuwe. De Oude Kerk ftaat op den grond eener aloude Kapelle, en wierdt gebouwd in den Jaare 1596. Twee jaaren daar naa diende zij, voor de eerfte maal, ten openbaaren gebruike. In vervolg van tijd ftondt zij eenigen tijd gellooten , van wegen het bouwen eener nieuwe Kerke, doch wierdt, in deu Jaare 1664, wederom geopend. Het fterk toeneemend getal van Inwooners zal daar toe aanleiding gegeeven hebben. Immers vindt men aangetekend, dat • alleen in het Jaar 1642, driehonderd vijfenveertig perfoonen, deels vreemdelingen, deels inboorlingen, tot Leden der Gemeente wierden aangenomen. Zeven jaaren vroeger waren 'er, op éénen Naamiddag, vijftien kinderen gedoopt. Voorts heeft de Oude Kerk weinig aanziens; het is eene ruime langwerpige Zaal, met den Predikftoel aan het einde. — De Nieuwe of Croote Kerk ftaat op den grond van den boven gemelden Schans. In den Jaare 1629 wierdt daar aan de eerfte fteen geleid, en, door eenige opgekoomene vertraagingen, ruim tien jaaren laater, de eerfte Leerrede gedaan. Het is een regelmaatig Kruisgebouw, gebouwd naar het Beftek van de Noorder Kerk te Amfterdam. Eerst ftondt 'er een vrij zwaare Toren op de Kerk. Zedert heeft men, in de plaats daar van, aan het Westeinde, den tegenwoordigen fchoonen Toren gebouwd. Van binnen pronkt de Kerk, onder andere fieraaden, met een pragtig Orgel, daar aan ten gefchenke gegeeven door den weldaadigen Heer govert Van wyn , Oud - Penningmeester der Visfcherij ter deezer plaatze , en op den negentigften verjaardag van den waardigen Grijz- aart,  ae-S MAASLANDSLUÏS. aart, in den Jaare 1732, voor de eerfte maal gebruikt. Rij dit gefchenk voegde de edelmoedige geever eene fomme, om uit derzelver renten den Orgelist te befoldigen. Tot 'eere van 's Mans waardige naagedagtenisfe kunnen wij niet naalaaten, onder meer andere blijken zijner goedgeefsheid, zo ten nutte der Armen als tot fieraad der Plaatze, aan te tekenen, dat hij de voornaamfte bekostiger geweest is van een gemaklijken Steenen Trap, met eene Vzeren Leuning, dienende tot eenen Opgang na den hoogen Maasdijk, en van daar na de Haven en de Groote Kerk. Bij die van Maaslandfluis wordt, hierom, nog heden, de naam van van wvn in dankbaare zegening gehouden. Onder de openbaare Gebouwen verdienen nog genoemd te worden het Regthuis. of Dorphuis, zijnde de Vergaderplaats van het Geregt en van het Kollegie van de Visfcherije. Het Gemeenelandshuis, waar in Dijkgraaf en Heemraaden van Delfland hunne Vergaderingen houden; een aanzienlijk gebouw. Het Weeshuis, taamelijk groot en van ruime inkomften voorzien. De llegeering van Maaslandfluis beftaat uit Schout, vijf Zetters, of Burgemeesters, en zeven Schepenen. Het Kollegie van Visfcherij beftaat uit vijf Boekhouders van de bijzondere Reederijen, en uit twee Stuurlieden, zo als men hier en elders de Schippers der Vischhoekers noemt: want die der Haringbuizen hebben geene zitting in deeze Vergaderingé. Drie Predikanten neemen 'er het werk der Bedieninge waar, ten behoeve der Hervormden ; met vier Ouderlingen en even zo veele Diakenen, maaken ze den Ke.keraad uit. De Visfcherij , met het geen daar aan verknogt is, is de hoofdbron van het beftaan en den welvaart der Maaslandflufzers, vooral van de Kabbeljaauw, die deels versch verkogt, deels, onder de gedaante van Zouten Visch, wijd en zijd verzonden wordt. Daarenboven hebben veele Ingezeetenen hun beftaan van Bokking, welken zij van Diepwaterfchen Haring rooken, met kleine Pinkjes aangevoerd. Eindelijk vaaren van deeze Plaats ook veele Schepen ter Koopvaardije. Ligt is het te begrijpen , dat men 'er Lijnbaanen, Scheepstimmerwerven, Zeilemaakerijen en andere Handwerken oeffent, tot het onrusten van Schepen noodig. Maas-  maastricht. 2ós> MAastriciit, eene oude en fterke Stad, aan de rivier' dé Maas, grenzende aan Luikerland, het Graaffchap van den Vroenhove, het Land van Valkenburg en het Graaffchap Gronsweld. De Maas fcheidt de Stad in twee deelen, door middel van een fteenen Brug zamengevoegd, ter lengte van bijkans honderd voetén, rustende op negen Boogen. Een deezer Boogen is van hout gemaakt, dienende om door het! afbreeken daar van de gemeenfchap tusfchen de beide afdeelingen der Stad af te fnijden. De eene van deeze is 't eigenlijk Maaflncht; de andere heet Wijk. Verfcheiden Graften. in de Stad hebben haaren oorfprong uit de Rivier de Jek* k 'er, die met twee Armen door de Stad ftroomt, en beneden dezelve zich wederom vereenigt. Ongetwijfeld is Maa'iiicht eene öude Stad. Doch of zij reeds bij tacitüs bedoeld worde, onder den naam van Pons Mn fa, of BTug over de Maas, wordt bij zommigen voor twijfelagtig aangezien. Zekerder gaat het, dat toen in het laatst der Vijfde Eeuwe, de Stad Tongeren , door attila,; Koning der Hunnen, geplonderd was, de Bisfchoplijke Zetel van daar na Maaflricht wierdt oVergebragt, Een weinig vóór het einde der Negende Eeuwe verwoestten haar de Noormannen. In de Twaalfde Eeuwe, of misfchien vroeger, kwam» zij aan het Keizerrijk. Keizer karel de V fcheidde dezelve daar van af, en vereenigde haar met brabmt. Reeds toen, en al vroeger, oeffende de Bisfchop van Luik eenig regtsgebied in de Stad, doch de grond daar van is onzeker. De Spanjaards maakten 'er zich vervolgens meester van, in dert Jaare 1574» en naaderhand de Bondgenooten , doch moesten i vijf jaaren laatcr, dezelve aan het Volk van den Hertog van parma overgeeven. Zij veroverden de Stad bij verrasfing, en richtten in dezelve een fchrikwekkend bloedbad aan. Niet vroeger dan in den jaare 1632, gelukte het Prinfe fredrik henrik , naa een beleg van twee Maanden, de Plaats te bemagtigen. Lodewyk de XIV, Koning van Frankrijk, won de Stad, in eigen perfoon, in den Jaare 1673, en behieldt ze tot in den Jaare 1678, wanneer zij, bij den Vrede, aan de gtaaten wierdt afgedaan. Het bezit van die zelfde Mogendheid, in den Jaare 1748, was van korten duur. XXII. deel. O Maas*  aio MAASTRICHT. Maaflriclft heeft aan den Landkant vijf, en aan den Maas» kant drie Poorten. In de Wallen der Stad, die een uur gaans in den omtrek beflaan, ziet men verfcheiden Torens en ouderwetfche Bolwerken. Een goed aantal Bolwerken, nevens verfcheiden Hoorn- en Kroonmerkeu, en een Bedekte weg, allen ondermijnd, maaken de voornaamfte Sterkte uit. Een goed gedeelte van het omleggende Land kan, door middel van de Jekker, onder water gezet worden. Wijk, aan den rechteroever der Maaze gelegen, en als een gedeelte der Stad aangemerkt, is insgelijks zeer vast. Een weinig meer dan een vierendeel uurs beflaat het in zijnen omtrek. De Brug over de Maas wordt verdeedigd door kleine' verfterkte Eilandtjes in de Rivier; men vindt daar op een Koorn- en een Zaagmolen , die door het Maaswater gedreeven worden. Aan den Luikfchen kant, op den St. Pieters Berg, legt de St. Pieters Schans, hebbende, aan weerkanten, Liniè'n van'Gemeenfchap en Affnijdingea, tot aan het Land, welk onder water kan gezet worden. Maajlricht is eene fraaie Stad, deels van wegen de regeimaatige Straaten, van welke zij doorfneeden wordt; deels om verfcheiden zeer goede Huizen, welker getal, over 't geheel, op ongeveer drieduizend wordt begroot. 'Er zijn twee voornaame Pleinen, de Markt, op welke de Week- en Jaarmarkten gehouden worden, en de Vrijthf, dienende tot eene wandelplaatze voor de Ingezeetenen. De Hoofdwagt heeft hier haar Wagthuis, van blaauwen (teen gebouwd. Onder de Openbaare Gebouwen verdienen de volgende onze opmerking. Het Stadshuis, een groot vierkant geftigt, flaande op de Groote Markt, van blaauwen fteen fierlijk opgetrokken. Onder hetzelve heeft men de Waag en verfcheiden Vertrekken voor Gevangenen. Op de Groote Zaal vindt men de ingangen der bijzondere Kamers der Leden van Regeeringe; ook dien van eene niet onaanzienlijke Boekerije, die voorts met eenige zeldzaamheden van Natuur en Kunst pronkt. Het oude Stadshuis, 't welk vdór het Jaar 1663 gebruikt wierdt, is nog in weezen, maar dient thans tot eene Gevangeuisfe. Ook heeft men 'er een Lakenhal, een hoog gebouw, met een Torentje, waar op, nacht en dag» een Wagter zijn verblijf houdt, om op onraad of brand te pas- fen»  MAASTRICHT. 6lt Ten. De intrek van de Afgevaardigden van de Algemeene Staaten is een ruim en fraai Huis, op eene vermaaklijke ftandplaatze aan den Vrijthof^ en van binnen van verfcheiden nette Vertrekken voorzien. De Woonjhgen van den Gouverneur en van den ftMNMafcur der Stad zijn insgelijks, zo van buiten 8,3 vnr Mnae», zeer fraai betimmerd. Agter de.laatfte legt • ; 1 ' : : '■ • .'fuin, op eene kleine hoogte. Uit het Walat zeer groot en ruim is, kunnen meer dan der*Vl««'zend Man v*n het noodige Geweer voorzien worden, m ' ' raner Klooster is het tot zijn tegenwoordig nft./»(|pftroin[s>2 , verdeeld worden in tweeduizend honderdendertig aandeelen. De reden hier van is, omdat men geraaden vondt, aan den Stadhouder, voor gedaane dienften, een jaarlijksch gefchenk te doen van dertig Aktien. Voorts wierdt, bij de eerfte oprichting, beflooten, dat de geheele Maatfchappij beftaan zou uit zes Leden of Kamers: te weeten, die van Amfterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Tot de gemelde hoofdfoinme gaf Amfterdam drie Millioenen zeshonderd vierenzeventigduizend negenhonderdvijftien Guldens: Middelburg, één O 4 Mil-  31(5 MAATSCHAPPY. (Oostindifche) Millioen driehonderddrieëndertigduizend achthonderd tweeëntachtig Guldens; Dtlft, vierhonderd zeventigduizend Guldens; Rotterdam, honderdzevenënzeventigduizend vierhonderd Guldens ; Hoorn , tweehonderd zesenzestigduizend achthonderd achtenzestig Guldens: en Enkhuizen, vijfhonderd zesendertigduizend zevenhonderd vijfenzeventig Guldens. Wijders richtte men eene Algemeene Vergadering op, om het hoofdbewind te voeren over alle de verrigtingen der Maatfchappije. De Leden dier Vergaderinge , welke den naam van bewindhebbers der Oostindijche Maatfchappije voeren , zijn zeventien in getal. Amfterdam benoemt 'er acht van, Zeeland vier, de overige Kamers ieder één; het zeventiende Lid wordt door de Hooge Regeering benoemd. Twee- of driemaal 's jaars houdt deeze Vergadering, naar't getal der Leden, de Kamer van ZevenHenen genaamd, algemeene bijeenkomften: te weeten, zes agtereen volgend jaaren te Amfterdam, en twee jaaren te Middelburg, Van te weinig aanziens zijn de overige Kamers, om dit Voorregt te genieten. Met eene zeer uitgebreide magt wierdt deeze Maatfchappij, bij derzelven eerfte oprichting, voorzien. Zij verkreeg het regt om Vrede te mogen fluiten met, of den Oorlog te verklaaren aan "de Prinfen en Vorften in het Oosten, Kafteelen te bouwen, Bevelhebbers te verkiezen, Bezettingen te onderhouden, en andere daaden van Oppergezag in de Indien te oefFeneu. Gewisfelijk heeft de Oostindifche Maatfchappij, zints haare eerfte oprichting, in den Jaare 1602, zo aan het Gemeene Land, als aan de bijzondere belanghebbers, zeer aanmerkelijke voordeelen opgebragt. Men heeft jaaren gehad, in welke de Aktien tot zeshonderdenvijftig ten honderd gegeeven Jjebben; dit wil zeggen, dat eene Aktie, volgens 't ingeleide Kapitaal waardig drieduizend, gefchat wierdt op negentiend inzend vijfhonderd Guldens. De ondervinding, vooral van de jongstverloopeue jaaren, heeft geleerd, tot welk eenen laageti peil dezeive, en dus ook de inkomiten der Maatfchappije, gedaald zijn» Zie raynal , Gefchiedenis der beide indien,  MAATSCHAPPY. (Westindifche) 217 Maatschappy. (Westindifche) De voordeden , welke de Oostindifche Maatfchappij, geduurendê een tijdverloop van bijkans twintig jaaren hadt aangebragt, deeden, in den Jaare 1621, naa het eindigen van het Beftand met Spanje, een belluit neemen tot het oprichten eener Westindifche Maatfchappij, om door middel van dezelve, ook in andere waerelddeelen, zo wel den Vijand afbreuk te doen, als het gemeene Land en bijzondere belanghebbers te bevoordeelen. Even als na het Oosten, hadt men ook uit onderfcheide havens deezer Landen, reeds te vooren, Schepen na het Westen gezonden. Van hier dat de geheele Maatfchappij, onder vergunning van een uitfluitend Oktroij, voor den tijd van vierentwintig jaaren, in vijf Kamers wierdt verdeeld: te weeten , die van Amflerdam, Zeeland, de Maaze, het Noorderkwartier en Friesland met Stad en Lande van Groningen. Amfterdam kwam hier in voor vier negende deelen, Zeeland twee negende, en de drie overige elk voor één negende deel. Volgens de oorfpronklijke inrigting zoude, op zaaken van gewigt, eene Vergadering van negentien perfoonen als Bewindhebbers beleid worden, acht van Amfterdam, vier uit Zeeland, en twee uit ieder der drie overige Kamers; de negentiende zou door de Algemeene Staaten benoemd worden. Elk Bewindhebber en Hoofddeelgenoot moest, in de Kamer Amfterdam, zesduizend, en in ieder der overige Kameren vierduizend Guldens aandeel hebben in de Maatfchappij. Geduurendê de acht eerfte jaaren zou zij vrij zijn van uitgaande en inkoomende Regten, en door den Staat met zestien Oorlogfchepen en vier Jagten befchermd worden. In den Jaare 1603 liep de eerfte Vloot der Westindifche Maatfchappije in Zee. Zedert heeft zij , verfcheiden maaien, zeer aanzienlijke winften behaald en haaren deelgenooten groote voordeden aangebragt. In den eigenlijken zin , is dit Lichaam niet meer in weezen". De Vaart op de Westindien ftaat thans voor eenen iegelijk open, en wordt gedreeven alleen door bijzondere Kooplieden, mids betaalende een bepaald Recognitiegeld aan de Bewindhebbers, die nog eenig beduur oifenen. Zie j. wagenaar, Vaderl. Hiftorie, O 5 Maat-  ai8 MAATZUIKER. (JAN) Maatzuiker, (jan ; gebooren te Amfterdam, op den veertienden Oftober des Jaars 1600, oeffende zich, in zijne jeugd, in de Regtsgeleerdheid, aan 't Hoogefchool te Leuven, alzo hij tot de Gezinte der Roomschgezinden behoorde. Zijne groote vorderingen en uitfteekende bekwaamheden deeden hem, naa het beklimmen van den Trap van Meester, bekend worden bij de Bewindhebbers der Nederlandfche Oostindifche Maatfchappije. Zij droegen hem op den post van Penfionaris van het Hof van Juftitie te Batavia. In den Jaare 1636 vertrok hij derwaarts. Twee jaaren laater wierdt hij Hoofd Baljuw dier Stad, in dcii Jaare \6^i tot Buitengewoonen, en drie jaaren daar naa tot Gewoonen Raad van Neêrlands Indie bevorderd. Terftond naa de laatstgenoemde bevordering bekleedde hij de waardigheid van Gezant bij den Portugeefchen Onderkoning te Goa, en floot met denzelven eenen Vrede, op zeer gunltige voorwaarden voor de Maatfchappij. In den Jaare 1640 viel den Heere maatzüikkr ten deel de gewigtrge post van Gouverneur van Ceiion; hij bekleedde dien tot in den Jaare 165c. Naauwlijks was hij te Batavia te rug gekeerd , of het Ampt van Directeur-Generaal van den Koophandel viel open, en wierdt door hem vervuld. Drie jaaren laater beklom hij den hoogften trap van eere en aanzien, door zijne aanftelling tot Gouverneur Generaal van de Nederlandfche Oostindiên. Behalven 's Mans uitfteekende hoedanigheden en veelvuldige dienften aan de Maatfchappije, hadt hem daar toe den weg gebaand zijn afftand van den Roomfchen, en het doen van openbaare belijdenisfe van den Hervormden Godsdienst. Vijfentwintig jaaren bekleedde bij dien volwigtigen post, met grooten ijver, en tot geen gering voordeel der Maatfchappije. Verfcheiden Oorlogen voerde hij in dat tijdverloop; een verhaal van dezelve ware te uitvoerig voor ons bellek. Liever verkiezen wij van 's Mans Karakter eenige bijzondere ftaalen aan te wijzen. Aan 's mans ijver en getrouwheid, in het waameemen van zijnen pligt, evenaarde zijne gefteldheid op gezag, en naijver omtrent de geenen, welke daar op eenigen inbreuk konden of wilden maaken. Dit ondervondt de Heer van der hulst, in den Jaare 1654, in de hoedanigheid van Directeur - Generaal  ONGELUKKIG EINDX yax MAMA Til BOÏ73Ï.G ONDIE. xJcm^dI pl.iv.   MAATZUIKER. (JAN) «19 raai van den Koophandel, uk het Vaderland, te Batavia aangeland. Hij hadt, meende men, een heinielijken' last;, om het gedrag van den Gouverneur maatzuiker te befpieden. Deeze, hier van de lucht bekoomen hebbende, om hem van de hand te zenden, kreeg voorts den inval om hem na Ceilon te doen vertrekken. Met veel welfpreekendheids vertoonde hij, in den Raad, de noodzaaklijkheid om een kundig Bevelhebber op dat Eiland te werk te Hellen, en betuigde zijn voorneemen, om in eigen perfoon dien togt te aanvaarden, 't en zij iemand der Raaden hem wilde vervangen. Bij het doen van omvraage vetklaarde men zich eenpaarig tegen het vertrek des Gouverneurs, en vielen alle de Hemmen op den Heer van der hulst. Men wil dat de Leden vooraf, door den Heer maatzuiker, onder de hand, in zijne belangen waren overgehaald. De naarftigheid, welke de Gouverneur zelve oeffende, zogt hij ook in anderen op te wekken. Behalven zijne veelvuldige Brieven aan de Bevelhebbers der Buiten-Komptoiren, om hem tot pligtsbetragtinge aan te fpooren, fchreef hij ook dikmaals aan de Leeraaren , aldaar gevestigd , en vermaande hen tot eene voorbeeldige leevenswijze en getrouwe waarneeming van hun gewigtig Ampt Tevens zondt hij hun ftigtelijke Boeken, zo ten eigen gebruike als van hunne Gemeente. Veele van zijne ledige uuren wijdde hij aan de Letteroeffeningen, ter befchaavinge van zijnen Geest en ten nutte van 't algemeen. De heilzaame onderneeming van den Gouverneur van diemen, in het verzamelen van Plakaaten en Ordonnantiën , de Maatfchappij betreffende, vervolgde hij niet alleen, 'maar vervaar- 1 digde 'er ook een Uittrekzel van, onder den titel van Statuten van Batavia: een nuttig werk, dienende nog heden tot een rigtfnoer voor alle de Regtbanken der Nederlandfche Maatfchappije. Van een zonderlingen list bediende zich de Heer maatzuiker, om het gedrag zijner Klerken ter Sekretarije te befpieden. Een zeker Werktuig , welk men l'olemououp noemt, hadt hij in diervoege toegefteld, dat hij, door middel van een Pijp, beginnende in zijn dagelijksch woonvertrek, en uukooliande in de Sekretarij, alles koude befpieden , wat aldaar omging.  220 MAATZUIKER. (JAN) ging. Zonder van anderen gezien te worden, befchouwde hij dus meniginaalen de bedrijven zijner bedienden , en beftrafte hen naaderhand over dezelve: tot geene kleine verwonderinge van hun, die waanden, volkomen alleen geweest te zijn. De onkundigen vielen hier door op het denkbeeld, dat de Gouverneur de Zwartekunst verftondt; doch de meer doorzigtigen ontdekten eindelijk het geheim, en bragten te wege dat aan het Werktuig eenig gebrek ontftondt. Een lelijken trek fpeeide de Gouverneur aan den Heere van dam, Gouverneur van Amboina. Bij zijn vertrek na dat Gewest, hadt hij aan den Heere maatzuiker toevertrouwd zijne Bruid, de dochter van den Heer f. abbema, weleer Predikant te Vianen, en daar naa op Ternate , eene zeer rijke en fchoone Vrouw, Weduv/e van den voormaaligen Gouverneur van Amboina. De Heer maatzuiker was thans Weduwenaar. Mejuffrouw abbema , liever de Echtgenoote Willende zijn van den Aigemeenen Bevelhebber, dan van dien eens onderhoorigen Komptoirs, leende het oor aan de voorflagen van een huwelijk, en fchonk den Heere maatzuiker haare hand. Het verwijt, door den Heer van dam hem deswegen gedaan, kaatfte hij te rug met lachenden boert, en vermaaning tot voorzigtigheid in het vertrouwen van zulk een waardig pand. De Gouverneur Generaal overleedt te Batavia, op den vierden Januari des Jaars 1678, in den ouderdom van ruim eenenzeventig jaaren, en wierdt, met Vorftelijke pragt, op kosten der Maatfchappije, begraaven , ondanks zijne rijke naalaatenfchap. Het grootfte gedeelte daar van bleef in de Indien. Eene zijner Zusteren , eene Waereldlijke Geestüjke , woonende te Haarlem, erfde tweehonderdduizend Guldens. Aan den Zoon van eene andere Zuster, henrik de boer, voornaam Toonealfpeeler op den Amfterdamfchen Schouwburg, maakte hij honderdduizend Guldens. Verfcheiden maaien hadt de Heer maatzuiker deezen Neef aangezogt tot de overkomst na de Indien, doch telkens tot antwoord bekoomen „ Dat hij liever nu eens „ eenen Koning en dan eenen Prins wilde verbeelden, en, „ naa het uitvoeren deezer Rollen, een vrij man zijn, dan s, zich in altoosduurende llaavernij in de Indien begeeven." . De  MAATZUIKER, (JAN) MAESTERTIUS. (JACOBUS) cas De boer begaf zich naaderhand met 'er woon na Haarlem, en deedt 'er een fraai huis bouwen. Eer wij dit Artikel eindigen, moeten wij van een zeer zonderlingen Droom van den Heere maatzuiker gewag maaken. De Heer arnold vlaming van oudshoorn, een boezemvriend van den Gouverneur, was in December des Jaars iööi met eene Vloot na het Vaderland vertrokken. In den nacht van den elfden Februarij des Jaars 1662 verbeeldde zich de Heer maatzuiker , zijnen Vriend in groot gevaar te zien, en om hulp te hooren roepen. Dit deedt hem ontwaaken; doch van nieuws zijnde ingeflaapen, vertoonde zich aan zijne verbeelding het Lijk van den Heere van oudshoorn in de Golven der Zee. Zo veel indruks maakte op het gemoed des Gouverneurs deeze Droom , dat hij , 's anderendaags , den dag en 't uur daar van, in de Sekretarije van den Indifchen Raad, deedt aantekenen, in afwagting van volgende tijdingen, 't Verhaal luidt, dat de Heer van oudshoorn, op het aangetekende tijdftip, met het Schip V Hof van Holland, fchipbreuk zou gelecden hebben en in de golven zijn omgekoomeu. Zie Leeven der Gouverneurs-Generaal van Neêrlands Indien. Maestertius, (jacobus) gebooren te Dendermonde, in Vlaanderen, in den Jaare 1607, hoewel een goed kenner der Regtsgeleerdheid in 't algemeen, leide zich, egter, in 't bijzonder toe op de beoeffening van het Leenregt. Met verlof der Bezorgeren van het Hoogefchool te Leiden , gaf hij daar in onderwijs, aan een zeker aantal Jongelingen, en flaagde in dit werk zo gelukkig, dat men hem, eerlang, tot Buitenge*woon Hoogleeraar bevorderde. Naa het overlijden van den Heere cun/eus, wierdt hij in het getal der gewoone Hpogleeraaren aangenomen. De Heer maestertius overleedt in den Jaare 1658, naalaatende verfcheiden Regtsgeleerde Werken, als mede eene Befchrijving van Dendermonde en deszelfs onderhoorigheden. Zie ïoermans Acad. Register. Maets,  11.2 MAETS. (KAREL van) Maets, (karel van) in den Jaare 1597 te Leiden gebooren , doch te Middelburg opgevoed, alzo zijn Vader, voorheen, om de vervolgingen tegen de Hervormden, uit Vlaanderen geweeken, derwaarts verhuisde in den Jaare 1599. Naa eene vereischte beoefening der Taaien, vertrok karel na het Hoogefchool te Fianeker, vertoefde 'er eenigen tijd, begaf zich voorts na het Hooge'chool der Hugenooten te Sedan, in Frankrijk , doorreisde naaderhand een voornaam gedeelte diens Koninkrijks, en keerdé, in den Jaare 1620, in Zeeland te rug. Spoedig bekwam hij een beroep, in die Provincie, te Scherperds/e. 't welk hij, in den Jaare 1629, met dat van Middelburg verwisfelde. Zeven jaaren bediende hij deeze aanzienlijke Gemeente, en hieldt zich, in dat tijdverloop, order het waarneemen van zijn Ampt, bezig, op hoogen last van 's Lands Staaten, nevens andere Geleerden, met het naazien der nieuwe Nederduitfche Overzettinge der H. Schriftuure en der Apocrijphe Boeken. Den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant te Utrecht, in den Jaare 1636, hem oprredrnagen, wees hij van de hand, op ernftig aanzoek der Wethouderfchap en van den Kerkeraad van Middelburg. Doch wanneer, drie jaaren laater, het zelfde aanbod hem gedaan wierdt, vondt hij geraaden, daar aan het oor te leenen. De Heer van maets bediende den dubbelen post tot zijnen dood toe, welke voorviel op den twintigften April des Jaars 1651. Bij eene van zijne drie Vrouwen liet hij. eenen Zoon naa , insgelijks karel genaamd. Deeze was, zedert, Hoogleeraar in de Genees- en Scheidkunde te Leiden. Een gefchil van luttel aanbelangs kostte hem veel tijds en fchrijvens. lievig twistte men, in dien tijd , of het den Mannen geoorlofd zij, lang hair te draagen? Zeker Godgeleerde, jacobvs revius genaamd, verklaarde zich voor de geoorlofdheid. Hier tegen kwam eene Thefts of Stelling van de maets in 't licht, welke beantwoord wierdt in een Latijnsch Gefchrift, Libeita' Chrtstiaria circa ufuth Capillatti defenfa; „ Verdeediging der Christlijke Vrijheid omtrent het draagen van „ lang hair." Hier tegen tradt de maets; van nieuws, in het Strijdperk, met eene Verhandeling, ingelascht in zijne Sylva O»*-  MAIERUS, (JOANNES") MAIRE. (JAKOB le) 223 Qua/lionum injignium, die het voornaamfte gedeelte van dat Boek beflaat. Zie hoornbeeeii Orat. Funebris; bayle3 Dia. Crit. Maierus, (joannes) van geboorte een Geldersman, en een der Geleerdfle Mannen der Zestiende Eeuwe. Hij was een Karmeliter Monnik in Brabant, wierdt vervolgens Prioor, cn eindelijk Provinciaal van het Klooster dier Orde te Brusfel. Hij was een voortreffelijk Godgeleerde, bevallig Prediker, en vooral een naauwkeurig kenner der Griekfehe Taaie. Hij fchreef eene Verklaaring over de meeste Brieven van paulus , en maakte door den druk gemeen een goed aantal Leerredenen en Redevoeringen. Zie val. andreas, Biblioth, Belg. Maire, (jakob le) Zoon van izaak le maire, een welgefteld Koopman te Amfterdam, en zeer bedreeven in den Koophandel op de Oostindiën, met wien de Franfche Gezant jeannin , in naame van zijnen Meester Koning henrik den IV, 'c eenigen tijde, in eene vrugtlooze onderhandelinge was getree» den, over het verleggen van den Indifchen Handel uit de Nederlanden na Frankrijk. Izaak le maire, op den ouden dag, den Handel hebbende vaarwel gezegd, hadt zich met der woon na Egmond begeeven. Hier deelde hij, waarfchijnlijk, aan zijnen Zoone jakob, zijne meening mede, volgens welke een Westlijke doortogt na de Oostindiën zoude te vinden zijn, ten Zuiden van de Magellaanfche Straat, in Amerika, door welke de Vaart, alleen openftaande voor de Oostindifche Maatfchappije , aan alle bijzondere Handelaars verbooden was. Hoe 't zij, in de hoedanigheid van Opperkoopman frak hij , te gader met willem korneliszoon schouten , als Schipper, op den veertienden Junij des Jaars 1615, met twee Schepen in Zee, voor rekening van eenige bijzondere Perfoonen. In het begin des volgenden jaars ontdekten zij, met 'er daad , eenen doortogt, ten Zuiden van de Straat van Magellaan, Zij gaven daar aan  224. MAKKEN, MAKK1NGA, MAKKUM. aan den naam van Straat le Maire. Drie Eilanden, op dien togt ontdekt , noemde ze het Staaten-, Prins Maurits- en Barnevelds- Eilanden. Bij eene plegtige Verklaaring namen ze, van 't een en ander, bezit, in naame der Algemeene Staaten en van Prinfe maurits. In de maand Julij des Jaars 1617 keerde le maire, met de twee Schepen, in Zeeland te rug, naa den togt rondom den geheelen Aardkloot te hebben afgelegd. Zie w. c. schoutens Reize. Makken, een aloud Kafteel, iu het Overampt van het Landvan Kuik, digt bij het Dorp Maashees. Het is een overoud, doch tevens zeer aanzienlijk Gebouw, met verfcheiden Voorregten begiftigd, onder andere dat van het Veer van Fierlingsbeek. Makkinga , een Friech Dorp, in de Grietenij StellingwerfOosteinde, onder 't Kwartier van Zevenwouden. De Kerk is zonder Toren, hebbende flegts, op het Westeinde, een klein Spitsje. De wooning van den Heere Grietman , weleer door iemand van het aanzienlijk Geflagt van lyklama gebouwd, is het voornaamfte fieraad van het Plaatsje, 't welk vierendertig Stemmen heeft. Makkum, een aanzienlijk Dorp of Vlek, in Friesland, in de Grietenij Wonferadeel, onder 't Kwartier Westergo, aan den Zeekant. Het eigenlijk genaamd Makkum was eertijds de Kerkbuurt. Eene Buurt, kort daar bij geleegen, voerde den naam van Statuin. Door middel van eene lange rij huizen zijn ze zedert aan elkander gehegt, en te gader bij den eerst gemelden naam bekend. De Plaats is geregeld betimmerd , wordende van Graften en Straaten doorfneeden , allen bebouwd met zindelijke huizen, die gezamentlijk op ongeveer zeshonderd begroot worden. De Kerk der Hervormden is een ruim gebouw, voorzien van een tamelijk hoogen fpitzen Toren. In den Jaare 1660 wierdt aan het Kerkgebouw de eerfte fteen geleid door Jonkheer bonne van donia , welke toen , in de nabijheid, een weinig ten Noor-  MAKKUM j MAKLYK - OUD. .05 Noorden van het Vlek, een zeer aanzienlijke Stins of Adelij-k Huis bewoonde, 't welk voor omtrent vijftig jaaren geheel is afgebroken. Door twee Leeraars wordt hier de Dienst waargenomen. In een nabuurig Dorpje, Komwerd genaamd, moeten zij, om de veertien dagen, dit werk insgelijks verrigrea. De Doopsgezinden hebben 'er eene vrij aanzienlijke Gemeente, welke, zints dertig jaaren, door een Gefludeerd' Predikant, Leerling van het Amfterdamfche Kweekfchool, wordt bediend. Eene Statie van Roomschgezinden telt mede ee-rx groot getal Ledemaaten. Voorts heeft men 'er eene Waag, (taande in 't midden der Plaatze, pronkende met een net fpits Torentje, welk raidden ten Dake uitfteekt; eene DiakonieArmenhuis en Weeshuis. Voortijds hadt men hier twee ukwaterende Sluizen, van welke de eene aan het gemeene Land, de andere aan het Vlek behoorde. Bij het leggen van eene nieuwe, veel brceder dan de voorgaande Sluis, in de plaats der laatfte , in den Jaare 1778 , heeft men de LandfchapsSluis weggenomen. Het opzigt over de Sluis en de verdere algemeene D01 pszaaken, ftaat thans aan vier perfoonen , de deftigften uit den Burgerftaat, onder den naam van Gekommitteerden. Twee derzelven zijn van de Hervormde, de twee andere van de Doopsgezinde Gemeente. Niet het zelfde is, intusfchen, ten allen tijde het getal deezer Gekommitteerden. Veel handels plagt eertijds te Makkum om te gaan, vooral in zwaar Hout- en Kalk. Men telde 'er weleer over de honderd Kalkovens; doch deeze zijn, van tijd tot tijd, gedund tot op ruim vijftig, en, in de laatfte jaaren, nog merkelijk beneden* dit getal. Met dit alles heeft men 'er nog eenige Fabrieken, die aan de Plaatze eenigen bloei geeven; Panne- Steen- Estrik- en Plateelbakkerijen, Maklyk - oud , eene van ouds bekende Ree, aan den Westkant van het Eiland Ter Schelling. In vroegere tijden diende zij tot eene voegzaame Haven en Legplaatze voor eene groote Vloot Koopvaardijfchepen; zij lagen aldaar even veilig en ftil, als in het Ye, voor de Paaien van Amfterdam. Haare veiligheid was zij inzonderheid verfchuldigd aan eenen Zandbank, de Robbeplaat genaamd, nog Westlijker gelegen, die haar XXII. deel. ' P tege»  C2Ö MALDEN, MALDERE. (JAKOB van,) togen liet geweld van Zeewinden en Golven dekte. Doch zedert deeze Plaat Oostwaarts is overgeftort, heeft zij de Haven met Zand aangehoogd, en dermaate droog gemaakt, dat Visfchersfchepen en foortgelijke kleine Vaartuigen 'er bezwaarlijk kunnen vlot leggen. Malden , een Dorp in Gelderland, in het Rijk van Nieuwwegen, van weinig aanziens, hebbende eenen Leeraar gemeen met het nabuurig Dorp Ueumen. AVeleer ftondt hier een zwaar Slot of Kafteel, doch is thans geheel verdweenen. MALDERé, (jakob van) een Edelman van rang, eerst een voorftander der Spaanfche belangen, doch naaderhand overgegaan iu die der Staatsgczinden. Naa geruimen tijd in dienst van den Markgraave van havrecii , Stadhouder van Vlaanderen, geftaau te hebben, nam hem Prins maurits aan onder het getal zijner Edellieden. De voorgaande gemeenzaamheid was oorzaak, dat wanneer, in den Jaare 1595, van de zijde der Spanjaarden , aan de Nederlanden , voorflagen van Vrede gedaan wierden, de Markgraaf, ten dien einde, bij eenen Brief, zich aan van MALDERé vervoegde. Deeze gaf 'er den Prinfe kennis van, en ontving, kort daar op, bevel te antwoorden, dat 'er geene hoop tot Vrede was, 't en ware het Spaanfche Krijgsvolk niet alleen de Nederlanden, maar ook het Graaffchap Bourgondie ruimde. In eenen anderen Brief deedt hij den Markgraave weeten, dat de Vereenigde Staaten niet ongenegen waren om met die der andere Gewesten, doch geenzins met de Spanjaarden in onderhandeling te treeden. In 't volgende jaar benoemde Prins maurits den Heer van MALDERé tot zijnen Perfoonsvertegenwoordiger-, als Eerften Edele van Zeeland. In 't eerst ontmoette deeze aanftelling merkelijken tegenftand, bij de Zeeuwfche Staaten in 't algemeen, en bijzonderlijk bij de Steden 7Jerikzee, Goes en Thulen. Zij befchouwden het als onvoegzaam, daar het Gewest verfcheiden oorfpronklijk ingeboorene Edelen van hoogen rang opleverde , dat een Uitlander , een Vlaamsen Edelman , met zo aanzienlijke waardigheid bekleed Wierdt. Doch deeze zwaarigheid wierdt eerlang uit den weg geruimd. Tholen, eene kleine Stad, liet zich overhaalen door den  MALDERÉ, (JAKOB van) MALLEGAT. 2,27 den Prins ; waar naa twee andere Steden , bij overftemming, moesten volgen. Evenwel lieten zij aantekenen, dat zij den benoemden Vei tegen woordiger geenzins voor aangenaam verklaarden. Toen de Algemeene Staaten, in den Jaare 1607, aan verfcheiden Hoven Gezantfchappen zonden, om derzelver raad en bijftand te verzoeken , vertrok de Heer van MALDERé, nevens den Dordreclitfchen Penfionaris joan berk, als Buitengewoon Gezant na Engeland, om zijne opwagting te maaken bij Koning jakobus den I, om denzelven verflag te doen van den toeftand der Vereénigde Gewesten , met opz:gt tot de vermogens ter voortzettinge van den Oorlog. Een ander blijk van aanzien en vertrouwen, waar toe van MALDERé, hier te Lande, zich hadt weeten te verheffen, was zijne benoeming tot eenen der Gemagtigden van wegen de Algemeene Staaten, 0111 met de Spaanfche Gezanten, in den Jaare 1608, in 's Hage verfcheenen, over Vrede of Beftand te handelen. De "laatfte openbaare post, iu weiken wij den Heer van MALDERé, in de Gefchiedenisfen, aantreffen, was het buitengewoon Gezantfchap na Frankrijk, in den Jaare 1610; de Heeren van brederode en van der myle waren zijne Amptgenooten. Zie bor, van meteren, enz. Mallegat, eene Opening of Doorgraaving in de Duinen, bij Katwijk, dus genaamd. De aanleiding daar toe zullen wij hier kortelijk vernaaien. De aanwas van het Binnenwater in Rhijnl nd deedt, reeds meer_dau derdehalve Eeuw geleeden, op middelen ter ontlastinge bedagt zijn. Om de nabijheid van de Noordzee wendde men het oog derwaarts. Bij gedaane waarneemiugen bleek het water aldaar merkelijk laager te zijn, dan binnenslands. Het gevolg hier van was, een Ontwerp , in den Jaare 1538, aan Hoofdingelanden van Rhijnland ter hand gefteld, om het water, door middel van Tonnen, zeewaarts te leiden. Om de groote kosten, daar mede gepaard, liet men 'f werk fteeken, tot in den Jaare 1565, wanneer, op de klagten van Regenten van verfcheiden Ambagten, het werk hervat, en, naa lang raadpleegen, in den Jaare 1570, tot eene p 2 Sicu-  028 MALLEGAT. nieuwe Peiling, zo binnen als buiten, beflooten wierdt. Het gevolg daar van was, een verflag, volgens 't welk eene waterloozing aan de Noordzee, zeer waarfèhijniijk, ten nutte van Rhijnland zoude ftiekken. Men benoemde nu eerlang Gemagtigden tot het onderzoek van den Waterfhat. Het bleek bun, dat het water gaande weg toenam, en geene genoegzaame ontlasting hadt door de Sluizen aan het Y. Bij Katwijk vonden ze ook het water merkelijk hooger binnen dan in de Noordzee. Wijders deeden ze, te deezer plaatze, de gronden, tusfchen den Rhijn en de Noordzee, booren, en door bekwaarrfe lieden Ontwerpen vervaardigden , volgens welke men, zonder gevaar voor 't gemeene Land en ten voordeele van Rhijnland, eene Uitwatering zoude kunnen openen. In gevolge van dit alles wierdt een befiuit genomen tot het neemen van eene Proeve eener Doorgraavinge, en in Maart des Jaars 1571 , daar mede een aanvang gemaakt. In de maand November was men reeds tot aan het Strand gevorderd, doch flelde de opening uit tot April des volgenden jaars. Thans gefchiedde dezelve in tegenwoordigheid van Dijkgraave en Hoogheemraaden, de Regeeringe van Leiden en eene ontelbaare menigte van aanfchouweren. Bij het doorftecken vloeide zulk eene menigte waters, en met zo veel kragts, na buiten, dat een Schuit, leggende in de opening, met moeite konde weerhouden worden van Zeewaarts drijven. Niet lang bleef deeze Doorgraaving open. Een opkoomende ftorm, door het roeren van het water, veel zands na binnen voerende, deedt dezelve verftoppen. De zulken, welke hier in een bewijs meenden te vinden voor de onmogelijkheid eener waterloozinge op deeze plaats, gaven, zedert, aan de Doorgraavinge de boven gemelde benaaminge van het Maliegat. Verfcheiden redenen werkten te zamen , waarom men de gemaakte Doorfnijding niet open heeft gehouden, door het leggen van Sluizen en Spuien. De voornaamfte daar van waren de opkoomende Nederlandfche Beroerten, en vooral ook het Beleg van Leiden. Vervolgens zal men 't werk ongeraaden gevonden hebben, om de zwaare kosten, die elders, aan Sluizen en Dijkwerken, vereischt wierden. Waar bij nog kwam, dat men, zedert, de Doorgraaving als minder noodig zal be- fchouwd  MAN, (KORNELIS de) enz. 220 fchouwd hebben, omdat Rhijnland merkelijk van water wierdt ontlast, door het ingevoerd gebruik van Groote Watermolens, en het brengen van verfcheiden Kleine in Groote Polders. Nogthans heeft men, in deeze Eeuwe, het Ontwerp, van nieuws, bij de hand genomen, doch met even weinig gevolgs als voorheen. Niet onwaarfchijnlijk is het, dat het nimmer tot uitvoer zal gebragt worden. Niet geheel onnut is , intusfchen , het Mallegat. Het water, welk daar in afzijpelt, doet het overfchot der Doorgraavinge verftrekken tot eene Vaart voor de Waterfchepen , om het zout water uit Zee tot aan Katwijk te brengen, voor de Zoutkeeten der Steden Haarlem en Leider., en voor de Praamen , welke Schelpen na de Kalkbranderijen voeren. Man, (kornelis de) Delftenaar, een voortreffelijk Kunstfchilder. Naa zich, in zijne Geboortellad, eenigen tijd te hebben geoeffend, dreef hem de zucht na grooter vordering buitens lands. Frankrijk was het eerfte Gewest, welk hij bezogt. Vervolgens begaf hij zich na Italië. Twee jaaren fleet hij te Florence, in dienst van een vermogend Edelman, door het te werk (tellen van zijne Penceelkunst. Naa verloop van dezelve reisde hij na Rome, om 'er zich naar de doorluchtige overblijfzels der Oudheid verder te bektvaamen. Venetië was de plaats, ■alwaar hij vervolgens eenigen tijd doorbragt. Negen jaaren vertoefde hij dus buitenslands, en oordeelde nu bekwaamheids genoeg te hebben opgedaan, om eenen naam te maaken onder de Kunstbroeders in zijn Vaderland, en 'er een eerlijk beftaan te winnen. Zijne Geboortellad verkoos hij tot zijne woonplaats, en verrijkte dezelve met meenig voortbrengzel van zijn Penceel. Opmerking onder dezelve verdient vooral een groot fiuk, in de Ontleedkamer, verbeeldende de Overlieden van het Gild der Wondheelers en verfcheiden Geneesheeren. De man everleedt in den Jaare 1706. Zie houbraken. Mander, (karel van) wierdt gebooren te Meulebeken, in Vlaanderen, in den Jaare 1548, uit een aloud Geflagt, zijnP 3 de  a?° MANDER. (KAREL van) de een Lid van hetzelve, toen over de driehonderd jaaren geleeden, wouter van mander genaamd, Bisfchop van Doornik geweest. Zijn Vader, een oogmerk hebbende om hem tot de Letteroefeningen op te leiden, befteedde hem ter Schoole te Thitl, om 'er het Latijn te leeren. Doch alzo des Jongelings hoofdneiging tot de Schilderkunst overhelde , wierdt hij , te Gend , een Leerling van den vermaarden Schilder lucas de heere, en vervolgens, te Doornik, van pieter vlerick. Naa zijne wederkomst in 's Vaders huis, maakte hij weinig werks van de oeffeninge der kurifte; zijnen moesten tijd fieet hij met het fchrijven van Gedichten en Zinnefpelen. Doch alzo hij het fchilderen niet geheel verzuimde, en eerlang de lust hem beving ter verdere voortzettinge zijner bekwaamheid , ondernam hij eene reize na Rome, in 't gevolg van eenige Edellieden. Drie jaaren vertoefde hij*in die Stad, onder 't vlijtig voortzetten en aankweeken van zijn kunstvermogen. Naa vervolgens B.'fei bezogt , en 'er eenige nukken te hebben gefchilderd, keerde hij te rug in zijne Geboorteplaats. De binnenlandfche beroerten maakten nu het verblijf in de Dorpen zeer onveilig. Van hier dat hij met zijne Ouderen en Huisvrouwe, welke hij zedert hadt opgedaan, eene veiliger woonplaats binnen Doornik zogt. Hij vertoefde *er, egter, niet lang, maar vertrok wel haast na Brugge. Op zijnen weg derwaarts trof hem het onr geluk, nevens zijne .Vrouw en twee kinderen, naakt te worden uitgefchud , door eene bende roovers. Verdrietig over zijn verblijf in een zo onrustig' Gewest, vertoefde hij niet langer te Brugge, dan noodig was, om voor zich zeiven en de zijnen geld tot klederen te verdienen, nevens een fommetje tot de reize na Holland. Eerst zette hij zich neder te Haarlem, vervolgens ten platten Lande, tusfchen die Stad en Alkmaar, en eindelijk te Amfterdam. Hier eindigde hij zijne dagen, in 'c Jaar ióo6, in eender zo geraamde Nummerhuizen, aan het Gasthuis behoorende, getekend met N. XXIV. Behalven zijne veelvuldige Schilderftukken, heeft hij ook verfcheiden Schriften naagelaaten. Het meest bekende daar van is zijn Schilderboek, behelzende de gronden der kunst, en de leevens van verfcheiden uit- en inlandfche Schilders. Hij liet eenen Zoon naa, insgelijks karel genaamd, een goed Portretfchiider. De Koning van  MANMAAKER. (ADRIAAN) 231 van Deenemarke ontboodt hem ten zijnen Hove, en overlaadde hem met gunst en voordeelen. Even als zijn Vader, bezat hij fmaak voor de Dichtkunst. De vrugt daar van was een Lofdicht op den Snuiftabak. Zie f. v. manders Schilderboek, tweede Druk van den Jaare 1618. 'Manmaaker, (adriaan) bekleedde den post van Thefaurier van Middelburg, in den Jaare 1574. ten "iJe a,s de Stad aan den Prinfe van oranje overging. In den Jaare 1618 ontving hij last, van Prinfe maurits, om deszelfs perfoon, als Eerften Edele van Zeeland, te vertegenwoordigen, en verzelde zijne Doorluchtigheid, in dat zelfde jaar, als Gemagtigde der Alge:: eene Staaten, na Utrecht, ter ge'egenheid der onderlinge gefchillen , welke thans den Staat beroerden, en die eindelijk uitliepen op de gevangenneeming, met den aankleeve van dien, der Heeren van oldenbarnevei.d , hogerbeets en de groot, over welke hij, nevens anderen, tot Regter wierdt aangefteld. In den Jaare 1621 bekleedde hij, nevens de Heeren van noordwyk en pauw , een ftnatelijk Gezantfchap in Frankrijk, tot het fluiten van een Verbond van Vriendfchap en Koophandel. Naa het overlijden van Prinfe maurits, in den Jaare 1625, begeerde manmaaker in zijne voorgaande hoedanigheid , als Vertegenwoordiger van den Eerften Edele in Zeeland, erkend te worden, en zulks wel uit kragt eens Briefs van Prinfe fredrik henrik, hem beveelende, de zelfde plaats, op voorgaanden last, te blijven bekleeden. Doch toen zijn verzoek, ter Staatsvergaderinge, op het tapijt kwam, betuigden de Afgevaardigden van Middelburg, niet ongenegen te zijn, om aan Prinfe fredrik henrik het regt van Eerften Edeie op te draagen, doch weigerden manmaaker te erkennen, dan alleen bij voorraad en onder Me van Nonprejuditie. Andere. Zeeuwfche Steden verklaarden zich na genoeg even eens. Doch toen V&fitigen en Veere, waar van de Prins Markgraaf was, en de kleine Stad Tholen, alwaar zijne Doorluchtigheid insgelijks veel vermogt, P 4 zich  '-23'-! MANTGUM, MARCK. (JOHANNES) zich voor manmaaker verklaarden, volgden de overigen insgelijks. Hij bekleedde dien post tot in den Jaare 1630, wan«eer hij van zijne waardigheid verhaten wierdt , omdat hij, meent men, de agtbaarheid zijns Meesters al te ftijf gedreeven hadt. Zodanig althans getuigt 'er hooft van in zekeren Brief. Mantgum , een Dorp in Friesland, in de Grietenij Baarderadeel, onder het Kwartier van Westergo. Van twee Stinzen of adelijke Huizen, welke hier eertijds Honden, zag men nog lang, naa dat zij waren afgebroken, eenig Muurwerk, als het eenig overblijfzel. Het Dorp heeft eigen Kerk en Predikant, behoorende onder de Klasfis van Leeuwarden. Zie winsemius. Marck, (johannes) of van dfr marck, bekleedde, in den Jaare i6$6 , het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid aan 't Stichtfche Hoogefchool. Veel gerugts maakte 'het gefchil , welk deeze voerde met zijnen Amptgenoot johannes braunius. Deeze , een ijverig voorftander der Godgeleerde begrippen van den vermaarden joannes coccejus en van de Wijsbegeerte van cartesius, zogt, diensvolgens, dezelve ook zijnen Leerlingen in te prenten. Geruimen tijd zag van der marck dit aan, zonder des wegen zijn gevoelen te verklaaren. Eindelijk, misfchien, eenig gevaar voor de Hervormde Leere vreezende, wederfprak hij, zo in 't openbaar als in zijne bijzondere Lesfen, zijnen Amptgenoot; die daar van de lucht gekreegen hebbende, van zijnen kant niet ftil zweeg. De verwijdering, tusfchen de twee Hoogleeraars, hier uit ontftaan, lloeg wel haast tot de Leerlingen over. Men hadt nu, aan 't Hoogefchool, twee nieuwe Godgeleerde Sekten, Markiaanen en Brauniaanen. Zo hoog klom onder deeze de wederzijdfche afkeerigheid , dat ze zelf den onderlingen burgerlijken omgang fchuwden. Een in 't oogloopend bewijs , van de drift, met welke men over en weder fprak , vertoonde eene Godgeleerde Verhandeling over den Sabbat, welke brauniuï , door-  MARCK, (JOHANNES) MARESIUS. (SAMUEL) 233 door eenen zijner Leerlingen, openlijk liet verdeedigen. Buiten het fpoor van bezadigdheid holde de ijver, met welken de Markiaanen daar tegen hunne bewijsredenen aanvoerden. De Hoogleeraar van der marck ging nog verder. Verzeld van den Heere bertling , Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, vervoegde hij zich aan den Akademil'chen Senaat, en klaagde aldaar den Heer braunius aan, wegens het verdeedigen van eenige Hellingen, die de gronden van de Leere der Hervormde Kerke ondermijnden. Braunius, hier over onderhouden wordende, ontkende, gedeeltelijk, de aangetijde misdaad, '."->or reden geevende dat men zijne woorden hadt verdraai''; iioch andere Hellingen nam hij voor de zijne aan, en verde ügde dezelve, vervolgens, in eenige Schriften. Hier uit om i't een penneflrijd, die meer gerugts maakte, dan aan de waare kennisfe voordeel aanbragt. Zie benthem, Holl. Kerk en Schoolftaat. Maresius, ( samuel ) hoewel een Uitlander, nogthans meldenswaardig, deels om zijn verblijf in de Nederlanden, deels om zijn aanmerkelijk aandeel in de Godgeleerde twisten, die den Staat op zo veele moeite en onaangenaamheden te ftaan kwamen. In den Jaare 1599 wierdt hij gebooren in de Franfche Provincie Pikardije, leide de gronden van Taalkennisfe te Parijs, en oeffende zich voorts, in hoogere Weetenfchappen, eerst te Saumur, en daar naa te Gerieve. Eenentwintig jaaren oud zijnde, bekwam hij het beroep in de Hervormde Gemeente te Laon. Hier geraakte hij in twist met de Roomfche Geestlijkheid, ter zaake van eenen Brief,* welken hij hadt gefchreeven aan eene Juffer, die van Godsdienst was veranderd. Zo grooten haat haalde hij zich daar door op den halze, dat hij, op zekeren avond , langs de flraat gaande, door iemand, welke op zijn Ieeven liep, met een Mes zwaar gewond wierdt. Ter zijner beveiliginge tegen foortgelijke aanflagen , verplaatfle de Kerkvergadering maresius na Falaife. Nog geen half jaar hadt hij hier den dienst waargenomen, of P 5 het  234 MARESIUS. (SAMUEL) het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid, nevens het gewoone Predikwerk, wierdt hem te Sedan opgedraagen. Eer hij derwaarts trok, deedt hij eene reize na Holland, en beklom 'er den Trap der Godgeleerde Doktoraale waardigheid. Van geen zeer langen duur, nogthans, was, zedert, 'sMans verblijf in Frankrijk. Hij vertrok na de Nederlanden, ter aanvaardinge van het Leeraarampt te Maaftricht, om het, eerlang, te verwisfelen met het Hoogleeraar- en Predikampt in de Franfche Gemeente te 's Hertog1 enbosch, en, naa een zesjaarig verblijf, van daar na 't Hoogefchool te Groningen, alwaar hij, in den Jaare 1673, het vierenzeventigfte zijns ouderdoms, zijne dagen eindigde. Het beroep te L-iufanne, door de Regcering van Bern, in den Jaare ió6i, hem opgedraagen , hadt hij van de hand geweezen ; doch dat van Leiden , in zijn fterfjaar , hem opgedraagen, zoude hij aanvaard hebben, ware hij, door zijnen dood, 'er niet in verhinderd. Van de gefchillen, in welke iuaresius ingewikkeld geweest is, zullen wij nu eenig verflag doen. Gisbertus vcetius, Godgeleerd Hoogleeraar te Utrecht, hadt, in den Jaare 1642, eenige Akademifche Stellingen in 't licht gegeeven De Idblolatria indiredla of de ZijHngfche dfgoderijè. Onder andere hadt hij daar in gegispt het gedrag der Wethouderfchap van 's Hertogenbosch, raakende eene Broederfchap van Onze Lieve Vrouwe, Eeuwen lang in die Stad gevestigd. Met agterlaating van de Roomfche plegtigheden, was, van hooger hand, den Roomsch-Katholijken bevolen, Hervormden insgelijks tot Leden aan te neemen. Uier tegen verklaarde zich voetius , beweerende dat Proteftantfche Overheden zodanige Broederfchappen niet mogen dulden, en dat de inkomften daar van ten nutte van Kerken en Schooien , of andere godvrugtige oogmerken , moesten bedeed worden. Maresius , thans Iloogleeraar te 's Her togen bosch , ontving last van de Regeeringe, om haar gedrag, in het dulden der gemekie Broederfchap, te verdeedigen. Of hij daar voor, gelijk zommigen vernaaien, een gefchenk van vijftienhonderd Guldens genooten hebbe, willen wij liefst aan zijne piaatze laaten. Dit was de aanleiding tot verfcheiden fchriften, zedert over en weder gewis-  MARESIUS. CSAMUEL) 23*> wisfeld, dikmaals mee eene pen, niet met Inlr, maar met Cal gevuld. De tuist duurde nog, naa dat maresius na Groningen verhuisd was In de gemelde Stad deedt onze Ilooglecraar, in tien Jaare 1652, door den druk, uitgaan een Doek, moetende dienen ten betooge van de Regtzinnigheid der Nfiderlandfche Kerke , in het fluk der Leere. Hij droeg zijn Gefchrift op aan de Algemeene Staaten, die het voorts na Luiden zouden, om het gevoelen der Godgeleerde Hoogleeraaren daar over in te neemen. Deeze waren thans de vermaarde johannes coccejus, jacobus trigi.andius en abraham iieidanus. In hun berigt verhieven ze den Schrijver hemelhoog , doch fpraken met kleinen lof van zijnen arbeid. Cocci jus hadt, uit lier naam, de pen gevoerd. Maresius van den inhoud des Verflags en van den perfoon des penvoerders onderrigt, wierdt daar over dermaate misnoegd, dat het tot den grpndflag diende van afkeerigheid, welke naad^hand zich duidelijk openbaarde. . . Eer dit gebeurde, ontftondt 'er eene andere onmin tusfchen maresius en eenen zijner Amptgenooten, De aanleiding tot dezelve wordt aldus verhaald. Behalven onzen Hoogleeraar, gaven te Groningen onderwijs in de Godgeleerdheip witmarius en fasor , twee oude afgeleefde Mannen, en uitdien hoofde bijkans onbekwaam tot het waarneemen van hunnen post. Hierom verzogt maresius , van de Bezorgers van 't Hoogefchool, dat hem tot Ampuenoot mogt worden toegevoegd jakobus alting, zints ruim twintig jaaren Hoogleeraar in de Hebreeuwfche Taaie. Dit wierdt hem toegeftaan. Niet lang hadt alting op den Godgeleerden Stoel gezeeten, of hem vloeide telkens toe een aanwasfend getal van Leerlingen; die, eerlang, tot zulk eene menigte aangroeiden, dat hij, in zijn Huis geene genoegzaame ruimte hebbende om zijne Leerlingen te plaatzen, genoodzaakt was, de Lesfen, welke hij bijzonderlijk in zijne wooning plagt te geeven, in eene Gehoorzaal van het Akademiegebouw te houden. Dit ontllak den naijver van maresius tegefi alting, en veroorzaakte verwijdering; die nog meer toenam, zints de Iaatstgemelde hadt verklaard, dat hij voor zijne Koüegien geen geld begeerde van  236 MARESIUS. (SAMUEL) van zijne Leerlingen, zo als maresius gewoon was te trekken. Alting verklaarde, aan zijnen Vader henricus alting? op deszelfs doodbedde, beloofd te hebben, indien hem ooit het openbaar onderwijs in de Godgeleerdheid te beurte viel, van zijne Leerlingen geen geld te zullen aanneemen. Van deezen kant geenen kans ziende, om over zijnen Amptgenoot den meester te fpeelen, wendde maresius over een anderen boeg. Nu en dan begon hij eenige gevoelens van den Heere alting aan te tasten, en openlijk, in zijne Lesfen, te wederfpreeken. Zelf tastte hij wei haast niet flegts de begrippen, maar ook den goeden naam des Voorftanders aan. Regeering, Predikanten, Gemeente, de gantfche Stad wierdt 'er eerlang mede gemoeid. Maresius, die veele Lievelingen hadt, en daar door oen twist meer gerugts deedt maaken, zogt het daar heenen te wenden, dat de zaak op eene Kerkvergadering gebragt wierdt, in de hoope van aldaar te zullen zegepraalen. Doch de Bezorgers van tet Hoogefchool begreepen het anders. Den Heere alting eene fchriftlijke verklaaring van zijne gevoelens hebbende afgevraagd, fielden zij dezelve in handen van maresius, welke daar op eene Verantwoording fchreef. Beide Gefchriften wierden gezonden aan de Leidfche Hoogleeraaren, die, in hun oordeel daar over, alting van dwaalgevoelens vrijfpraken, en betuigden dat maresius in 'sMans verklaar'ng behoorde genoegen te neemen. Het gevolg hier van was, dat de Heeren Bezorgers de beide Hoogleeraaren tot hunnen pligt vermaanden, en aangaande de uitftaande gefchillen het ftilzwijgen opleiden. Intusfchen was het beroep op de Leidfche Hoogleeraaren met diepe geheimhouding, en buiten kennis van maresius , gefchied. Lang bleef hij daarom onkundig van de aanleiding deezes maatregels. Eindelijk kwam hij agter de oorzaak, en dat coccejus, als Deken der Godgeleerde Fakulteit, de heller der Leidfche uitfpraake was geweesr. Het twistvuur, welk, tusfchen de beide Huogleeraars , gelijk wij boven aanmerkten , reeds fmeulde, begon nu te ontbranden Straks vatte maresius de pen op, en fchreef een Boekje, welks tijtel, Audi et alteram fartem „ Hoor e;, wederhoor", aankondigde, alsof hij, zijns ■bedunkens, onverhoord veroordeeld was. Hevig voer hij daar in  MARESIUS. (SAMUEL) 237 in uit tegen coccejus, hem te laste leggende, vooringenomenheid met alting , en tegen hem een ingewortelden haat. Om zijnen Aanhang nog meer te fterken, leide hij nn den twist bij, voorheen met voetius gevoerd, en vereenigde zich daar mede tegen den Leidfchen Hoogleeraar. Over en weder beloofden ze elkander, de uitftaande Gefchriften , tusfchen hen gewisfeld , zo veel mogelijk , te zullen onderdrukken , en voorts, met vereenigde kragten, de inkruipende Nieuwigheden te keer gaan. De eerfte, welke nu de tegenfpraak van maresius ondervondt, was ciiristophorus wittichius , Hoogleeraar te Leiden. Maresius hadt, onder andere, gefchreeven een zamenftelzel van Godgeleerdheid. Wittichius, in zijne Lesfen, dit als eenen leiddraad volgende, hadt nu en dan de vrijheid genomen om van den Schrijver te verfchillen, zo ten aanzien van de Godgeleerde als Wijsgeerige begrippen, en zijne gedagten daar over zijne Leerlingen laaten opfchrijven. Een deezer Affchriften viel in handen van maresius, die ftraks de pen opvatte, en een Boek fchreef, waar in hij wittichius en andere naavolgers van cartesius, zeer vinnig doorftreek en van Onregtzinnigheid befchuldigde. Niet lang lcedt het , of 'er tradt een Schrijver in het ftrijdperk, die zijnen naam vermomde onder dien van petrus ab andlo, en naderhand geloofd wierdt geweest te zijn de Utrechifche Hoogleeraar in de Wijsbegeerte reinier van mansveldt. Hoe 't zij, de onbekende nam de verdeediging van cartesius op zich, en behandelde, in zijn tegenfchrift, maresius op een fpottenden toon. Maresius antwoordde in den zelfden finaak, doch gevoelde geen klein verdriet, met eenen onbekenden te doen te hebben, alzo hij niet afkeerig was van in zijne Twistfchriften perfoonlijkheden te mengen, 's Mans hartzeer groeide, zints het uitkoomen van de Vredelievende Godgeleerdheid van wittichius , waar in deeze, met befcheidenheid en kra'gt van redenen, de gevoelens van maresius te keer ging. Een penneftrijd ontftondt hier uit, tot groote ergernisfe van allen, die Gemaatigdhcid en Godsvrugt als de hoofdbedoeling der Christlijke Leere aanmerkten, 's Mans laatfte pooging was, om door zijn gezag, 't welk in de daad zeer groot was, hen doen  238 MARESIUS, (SAMUEL) enz. doen beteggen eener Kerkvergaderinge te bewerken, waar in de gevoelens der Coccejaanen, Cartcfiaanen, Altingiaanen en andere, naar zijn inzien, drijvers van Nieuwigheden, zouden veroordeeld, en derzelver Vooriianders uit de Nedeilandfche Kerk geweerd worden. Doch zijn aflterven, onder andere, voorkwam de volvoering zijns ontwerps. ; Tot flot van dit A' tikel voege Ti 'er nog nevens, dat maresius twee Zoonen naaliet. De oudfte, gebooren. te Sedan, was eerst Advokaat voor het Parlement te Parijs; doch zich vervolgens op de Godgeleerdheid hebbende toegeleid , wierdt hij L.:eraar in den Walfche Gemeente te Groningen, vervolgens te Kusjel, dani- naa te 'i Hertogenbosch, en eindelijk te Deift, alwaar hij zijne dagen eindigde. De jongde, daniel bes marets, of MAREstu-, van der Jeugd af aan, tot den Predikdienst opgeleid, nam insgelijks eenigen tijd het gewijde Ampt waar te Groningen, wierdt van daar beroepen na Mid* i burg , en eindelijk na 'sGraavenhage. Diep deelde hij hier in de gunst van Prinfe willem den III. Door lichaamsorgef.eldheid onbekwaam zijnde geworden tot het waarncemeu van zijne bediening, wierdt hem, door zijne Hoogheid , goedgunftiglijk toegedaan een verblijf op het Lusthuis Hons'holredijk, alwaar hij, in nutte Letterbezigheden, zijne dagen neet. Beide broeders hadden de hand in hec vervaardigen der uitgave van den Franfchen Bijbel de Des Marets genaamd. De Boekverkooper elzevier fpaarde kosten noch moeite om de uitgave r iu allen opzigt, te verfraaien. Zie Eerfte Oorfprong der Broedertwisten, en bayle, Diél. Crit. Margareta van Holland, de Dogter van willem df.n III, Graave van Holland', en Getnaalin van Keizer lodewyk van Beijeren, met welken zij, in den Jaare 1324, in 't huwelijk wierdt vereenigd, is zeer vermaard in 's Lands Gefchledeuisfen , omdat, geduurendê haare Regeering , de berugte Tweefpalt der Hoekfchen en Kabbeljaauwfcheu zijnen oorfprong nam. Meer dan twintig jaaren hadt zij. in deezen echt geleefd,  MARGARETA van Holland. 230 leefd, toen zij, door het overlijden van haaren Broeder willem den IV, tot het Graaflijk bewind geroepen wierdt. Eduard de III, Koning van Engeland , gehuwd aan eene Zuster van margareta, zogt haar deeze erfenis te betwisten; doch deels de overhellende geneigdheid der Landzaaten, deels het gezag haars Gemaals, was oorzaak, dat zij, in den aanvang des Jaars 1346, voor Landsvrouw wierdt aangenomen. In 't holfte van den Winter vertrok de Graavin uit Neurenberg, alwaar zij zich thans onthieldt, na Holland, om 'er zich te doen huldigen. Straks naa deeze plegtigheid verliet zij deeze Landen, om voorts in haare plaats te zenden haaren tweeden Zoon willem , die, als vermoedelijke Erfgenaam der Graaflijkheid, in naame der Graavinne, bij derzelver afweezigheid; de Landen zou' beheeren. Niet lang was deeze in 't bewind geweest, of hij hieldt bij zijne Moeder aan om afftaud der Graaflijke waardigheid, die hier in bewilligde, behoudende aileen voor zich zelve het Graaffchap Henegouwen, nevens een inkoomén van tienduizend Oude Schilden uit de Nederlanden. Zedert onthieldt zich margareta in Henegouwen. Moeder en Zoon leefden in goede vriendfchap; die, egter, wel haast, in onmin verkeerde, veroorzaakt, naar men wil, uit willems traagheid in het betaalen van de bedongen Jaarwedde. Hoe 't zij, makgareta wierdt, eerlang, op haaren Zoon verftoord, zoo dat zij hem tot affland van de Regeeringe deezer Landen noodzaakte. Weinige maanden duurde deeze kanswisfel. Willem, eenige Edelen aan zijnen fnoer gekreegen hebbende, deedt zich, van nieuws, tot Graaf huldigen: tot bitteren fpijt van margareta, 'üc, in'haare verlegenheid, de toevlugt nam tot Koning edward van Engeland, en, onder belofte van hulpe, hem de Regeering deezer Landen voor eenige jaaren aanboodt. Deeze verdeeldheid liep uit op het doen ontftaan van de Aanhangen van Hoel.fchen en kahb- 'iaauwfeken , van we'ke wij, ter behoorlijke plaatze, gefprokt:: hebben. 7o hoog liep de onnatuurlijke twist, dat Moeder en Zoon Vlooten tegen elkander aanvoerde:], die, in den Jaare 1351, Haags raM;> n, op de hoogte van de Stad Vecrc, met een gelukkigen afloop voor de eerstgenoemde. Doch de kans was gekeerd, toen de Vlooten, van  240 MARGARETA, Graavin van Hennenberg, enz". van nieuws, in dat zelfde jaar, handgemeen wierden, aan den mond der Maaze. Toen vlugtte de ongelukkige Moeder na Engeland , om Koning eduard tot Scheidsman in te roepen. Willem volgde haar derwaarts, en nam insgelijks de bemiddeling aan. Niet vroeger dan in den Jaare 1354 wierdt de Zoen getroffen. Hertog willem zou zijne Moeder om vergiffenis bidden, die hem ook op eene minzaame wijze zou verleend worden. Van nieuws zouden aan hem Holland , Zeeland en Friesland worden afgedaan, en Vrouw margareta uit dezelve een jaarlijksch inkoomén genieten. Naa deeze bevrediging begaf zich de Moeder na Valenchien in Henegouwen, alwaar zij reeds in het volgende jaar haar Ieeven eindigde. Zie veldenaar. Margareta, Graavin van Hennenberg , Moeder, zo als het vertelzeltje luidt, van driehonderdvijfenzestig kinderen 'c ééner dragt. Zie boven, op het Art. loosduinen. Margareta van Oostenrijk, Dogter van Vrouwe maria en van den Aardshertog maximiliaan, ware nimmer bekleed geworden met den post van Landvoogdesfe der Nederlanden, zo niet haar huwelijk met den vermoedelijken Erfgenaam der Franfche Kroonewas te leur geloopen. Haar Vader in Oorlog gewikkeld zijnde met Frankrijk, drongen de Vlamingen erndig op Vrede. Op de volgende voorwaarden, onder anderen, wierdt dezelve, in den Jaare 1482, getroffen. Margareta, thans drie jaaren oud, wierdt aan 'sKonings oudden Zoon, den Daufijn karel, ten huwelijk beloofd, mids zij aan het Franfche Hof opgevoed, en, zo dra de verbondenen den gepasten ouderdom bereikt hadden, de verbintenis zou voltrokken word n. Indien haar broeder philips zonder wettige kinderen dorf, zouden de Nederlanden op haar koomen , mids zij bij hunne Vrijheden bewaard bleeven. Staatzucht was oorzaak , dat het Huwelijksverdrag geenen voortgang hadt. Margareta wierdt inderdaad aan het Franfche Hof opgevoed. Doch een voorgenomen tweede huwelijk haars Vaders verijdelde haare uitzigten. Maximiliaan, naame»-  MARGARETA" van OostenfUi. 2.41 haamelijk, hadt, in den Jaare 1489, bij volmagt, zieh in deri echt verbonden met anna , Erfdogter des Hertogs van Bre* tagne. Al voor lang hadt de Daufijn, nu Koning van Frankrijk, onder den naam vau karel den VIII, het oog gehad op dat fchoone land, en een ontwerp gemaakt om het aan zijne Kroon te hegten. Doch hier toe zag hij geenen kans, indien 't gemelde huwelijk voortgang hadde. Van den nood eene deugd moetende maaken, ftak hij hierom eenen fpnak irt 't wiel, nam anna van bretagne voor zich zeiven ter Gemaalinne , en zondt de ongelukkige margareta , op den ouderdom van dertien jaaren, aan haaren Vader te rug, niet tegenftaande zij, in openbaare Schriften, reeds den naam vart zijne Gemaalinne voerde. Margareta, haaren ongetrouwen Echtgenoot, bij; een plegtig gefchrift, van de huwelijksverbintenisfe ontflagen hebbende, tradt, iu de maand November des Jaars 1495, in den, echt met Prinfe jan, Zoon van ferdinane* en isabella , Koning en Koninginne van Ariagot, en Kajlilie. 't Liep aan tot in 't begin des Jaars 1497 , eer zij deeze Landen verliet. Eene talrijke Vloot voerde haar van Vlisfingen na Spanje over, alwaar haar Huwelijk, in de Maand April, te Burgos, voltrokken wierdt. Doch van zeer korten 'duur was deeze verbintenis. Reeds in 't begin van Oftober des zelfden jaars, wierdt haar Gemaal van eene heete koorts overvallen, en uit het Ieeven weggerukt. In het achttiende jaar haars ouderdomsbleef zij, zwanger, ais Weduwe zitten. Haare vrugt kwam niet tot volkomenheid; ontijdig beviel zij van dezelve. Nog een jaar vertoefde zij in Spanje, en keerde daar naa te rug na de Nederlanden. Margareta , dus andermaal verdoken van bet uitzigt op dei waardigheid van Koninginne eens magtigen Koninkrijks, befloot nu in een laager ft nd haar geluk te beproeven. In den Jaare 1501 hertrouwde zij met philibert , Hertog "an Savoije i doch verloor ook deezen Echtgenoot, naa verloop vaiï bijkans vijf jaaren. Nu liet het zich eerlang aanzien, als o£ zij met 'er daad den Koninklijken troon zoude beklimmen. Haar broeder, philips van Spanje, op zijne reize uit de Nederlanden na dat Koninkrijk, Engeland hebbende aangeXXII. deel. Q daan.  2£2 .MARGARETA van Oostenrijk. daan, was aldaar in onderhandeling getreeden over een huwelijk tusfchen haar en Koning henrik den VII. Zeer verre was men met de Verbintenisfe gevorderd, en zoude, waarfchijnlijk, dezelve voortgang gehad hebben, indien niet margareta zelve zich daar tegen hadt verklaard. „ Haar Vader „ en Broeder , zeide zij, hadden reeds twee huwelijken voor „ haar bewerkt, bij welke zij zich kwalijk hadt bevonden; zij wilde zich daarom voor een derde huwelijk wagten." Niet lang daar naa overleedt margareta's broeder, de Koning van Spcnje. 's Lands Staaten erkenden toen haaren Vader maximiliaan als Voogd van de kinderen des Overleedenén; doch vermids hij zich buiten ftaat bevondt, om de Regeering deezer Landen in eigen perfoon waar te neemen, wierdt hij te raade, de Landvocgdij aan margareta op te draagen. Deeze bereikte thans den ouderdom van zevenentwintig jaaren, en hadt, rneer dan eens, blijken van ongemeene bekwaamheid gegeeven. ■ Op den zeventienden Juni} des Jaars 1507, gefchiedde de plegtige huldiging te Dordrecht, en namen haar 's Lands Staaten voor Landvoogdesfe aan. Het zelfde gefchiedde, eerlang, in Zeeland en andere Nederlandfche Gewesten. Zeer bepaald moet, intusfchen, de magt der nieuwe Landvoogdesfe geweest zijn, of zij zelve 's Lands Vrijheden en Voorregten geen zeer* ganftig hart hebben toegedraagen. Dit blijkt uit eenige voorftellen, door 's Lands Staaten, terftond naa haare aanftelling, gedaan, en uit de antwoorden, daar op gegeeven. Op het verzoek der eerften, dat de Steden haare Vroedfchappen mogten hebben, om tot derzelven beste te helpen raaden, en dat, uit een overgeleverd dubbel getal, de verkiezing der Wethouderfchap door Stadhouder en Raaden mogt gefchieden, gaf zij tot befcheid , geene magt te hebben orri hier in verandering te maaken. Op de begeerte der Staaten, dat de Amp-en alleen aan Inboorlingen mogten gegeeven worden, en niemand twee Ampten te gelijk bekleeden, was haar woord, dat zij verpligt was, dit alles op den zelfden voet te laaten, als zij het gevonden hadt. Toen men der Landvoogdesfe onder 't oog bragt, dat haar broeder Koning philips drie Rekenmeesters en eenen Deurwaarder der Holland-  MARGARETA van Oostenrijk 243 landfche Rekenkamer hadt aangefteld, allen gebooren buiten Holland en Zeeland, ftrijdig met 's Lands Voorregten, zette zij de Staaten af met eene belofte van deeze Voorregten te" zullen laaten onderzoeken, doch verklaarde tevens, geene Aroptenaars te kunnen afzetten, welke zij zelve niet hadt aangefteld. Een weigerend befcheid gaf eindelijk ook de Land-, voogdes op het verzoek der Staaten, dat de Leenmannen niet zouden gehouden zijn , verder dan tot op de grenzen denKrijgsdienst te volgen, en dan nog ten koste der Graaflijkheid. Aan de oude gewoonte zeide margareta zich hier' omtrent te zullen houden. Ondanks deeze onwilligheid om de Staaten te believen, maakte de Landvoogdes geene zwaarigheidj.om dezelven, nu en dan, Beden af te vorderen.- Meer toegeeflijkheids, dan in 't Staatkundige, fcheeo de' Landvoogdes te willen oeffenen ten aanzien van den Godsdienst. Zij verklaarde niet flegts met woorden', eenige misbruiken onder de Geestlijkheid te willen verbeteren , maar' gaf, in den Jaare 1525, met 'er daad bevel, om in de Kloosters aan niemand den Predikdienst te vertrouwen , dan aart lieden, die voorzigtig, verftandig tju van een goed gedrag waren. Zij verboodt, het Volk door verdichtzels te ergeren. Ook wilde zij, in de Sermoenen, of Leerredenen, van lu therus noch van deszelfs Leere gewag gemaakt hebben, gelijk ook niet van andere Ketters , welke voormaals hier te Lande gewéést waren. Het oogmerk van dit alles, was door het weeren of vefbetcen van eenige misbruiken, den voortgang der Hervorminge te (tuiten. Een . veel beter beraaden overleg, inderdaad, hoewel niet met den gewenschten uitflag bekroond, dan dat van haaren Neeve Keizer karel, en van Koning philips, die door mooi den en bfaaken de gemoederen vaa het omhe'zeh der gezuiverde Leere wëcdlg wilden maaken. Tot droefheid van zeer veele Landzaaten overleedt de Landvoogdes margareta, op den zevenentwintigften November des Jaars 1530, bet eer.envijftigtle haars ouderdoms, en het achttiende van haar bewind over de Nederlanden. Zij was eene Prinfes van meer dan gemeene begaafdheden, in verfcheiden takken van Gefèerdïfëid niet onbedreeven, en maakte eenig we.rk van de Dichtkunde. Op haaren overtogt na SpanQ a jet  244 MARGARETA van PARMA. je, om met den Infant jan haar huwelijk te voltrekken, vaa een geweldigen ftorm overvallen wordende, uit welken zij kleine verwagting hadt het Ieeven te zullen afbrengen, fchreef zij op haar zelve dit tweeregelig Graffchrift: Ci git Margot, la gentif Damoisfelle, Ojfa deux Maris, et eticor eft Pucelle. Betekende : „ Hier legt de aart'vge Jonkvrouw Margriet, die „ twee Mannen heeft gehad, en evenwel nog Maagd is." Onder haare papieren vondt men een Verhaal van de Ongelukken haars leevens, door haar zelve opgefteld. Eindelijk vertoonde margareta een blijk van Godsdieuftigheid, in het ftigten van eene pragtige Kerk te Bourg in Bresfe , die gezegd wordt, haar meer dan tweernaalhonderdduizend Rijksdaalders gekost ta hebben. Zie hoogstraaten en de Vaderlandfche Hiftot< iefchrijvers. Margareta van pari^a , als Landvoogdes der Nederlanden, zeer befaamd in onze Gefchiedenisfen, was de Natuurlijke Dogter van Keizer karel den V, in den jaare 1522 bij hem verwekt uit eene Vlaamfche Jonkvrouwc, margareta van gent? genaamd. Vijf jaaren wierdt zij ■ heimelijk opgevoed , doch vervolgens, om redenen van Staat,, voor 'sKeizers Dogter verklaard zijnde, aan den Prinfe van Ferrara verloofd. Doch dit huwelijk hadt geenen voortgang. Den huwbaaren ouderdom bereikt hebbende, wierdt margareta de Geraaalin van alexander de medicis, Groothertog van Toskanc, en, naa diens overlijden, van octavio farneze, Hertog van Fatwa; bij welken zij, eerlang, Moeder wierdt van twee kinderen 't ééner dragt. Toen philips de II, Koning van Spanje, in den Jaare 1559, uit deeze Landen na zijn Koninkrijk vertrok, hadt hij vooraf deeze zijne Bastaart-Zuster tot Landvoogdesfe aangefteld. Haas Gemaal, welke haar herwaarts hadt verzeld, nam toen insgelijks de wederreize aan na Italië ,, laatende zijne Echtgenoote te BrusfeL Bij  MARGARETA van PARMA. 245 Bij het aanvaarden van het bewind, wierden der Landvoogdesfe, behalven den gewoonlijken Raad, drie Agterraaden toegevoegd , met welke zij zaaken van aangelegenheid moest overleggen. Deeze waren granvelle, Bisfchop van Airecht , barlaimont en viglius ab ayta. De eerfte zaak van gewigt, welke tusfchen de Hertogin en de Staaten wierdt verhandeld, was een ernftige aandrang om het Spaanfche Krijgsvolk het Land te doen ruimen. Onder allerlei uitvlugten zogt zij dit van de hand' te wijzen. Voor oproer bedugt, en naa alvoorens, van den Koning, daar toe verlof te hebben verzogt en bekoomen, gaf zij, in het begin des Jaars 1561, daar aan de toeftemming. Hoewel dit bedrijf der Landvoogdesfe haar de gunst der Landzaaten eenigzins deedt winnen, wierden, egter, dezelve, aan een anderen kant, van haar eenzins verwijderd , van wegens het groot vertrouwen, waar in de Kardinaal van granvelle ten Hove deelde: een Man, algemeen gehaat, en die, ten doezen tijde, daar van verfcheiden in 't oog loopende blijken ondervondt. Voor de Landvoogdesfe konde dit geen geheim blijven. Uit vreeze dat de haat tegen den Kardinaal ten langen laatfte op haar eigen hoofd mogt nederdaalen, indien zij aan het verzoek, om hem te verwijderen, langer tegenftaud boodt; of, misfchien , omdat zijn inkruipend gezag en toeneemende'groothartigheid haar verveelde: althans, in de maand Augustus des Jaars 1563, zondt zij haaren Geheimfchrijver na Spanje, om aan den Koning Vertoogen te doen van de klagten der voornaamfte Heeren tegen granvelle, en met een zijner Majefteit in bedenking te geeven, of 't niet geraaden ware, hem van 't bewind der Regeeringe te ontdaan. Eèn befluit volgde, eerlang, hier op, tot genoegen der Landzaaten. Margareta zelve was verblijd over het vertrek des hooghartigen Kerkvoogds. Tot nog toe hadt zij zich zelve aangemerkt als daande onder Voogdijfchap, van welke zij nu ontflagen was. Ook verzogt zij, zedert, den Prins van oranje, nevens de Graaven van egmond en hoorne, die, uit misnoegen tegen granvelle, den Raad hadden verlaaten, in denzelven te wil len jyederkeeren: zo als gefchiedde. Q 3 De  t?4<5 MARGARETA van PARMA, De Plakaaten, voormaals, onder de Regeering van Keizer karel den V, afgekondigd, waren nu nog in volle kragt. Toe de handhaaving en uitvoering van dezelve hadt Koning philips ftrengen last gegeeven. Ook vondt men 'er veelen, hier te Lande, welke daar op ernftig aandrongen. De Land, voogdes, nogthans, overgehaald door eenigen haarer Raaden, ftondt thans in een ander begrip; zij verftondt, dat men voor opfchuddingen hadt te dugten, indien de Plakaaten volgens de letter en ten llrengfte wierden uitgevoerd. Hoewel, veelligt, niet van gevoelen, zij veranderde, egter, wel haast van gedrag. Want, toen Koning philips, in den Jaare 1565, zijne meening te kennen gaf, dat de uitftaande Plakaaten in kragt en uitvoer moesten gefteld worden, vondt zij zich genoodzaakt, dien wil te volgen. Vergeefs boodt viglius aan, den geheelen last van 's Konings ongenade te willen draagen, indien men van zijne bevelen afging; margareta deedt, nog vóór het einde diens jaar», alomme afkondigen, de aanneeming der Kerkvergaderinge van Trente, de invoering der Inquifitie en de handhaaving der Plakaaten tegen de Ketters. In weerwil deezer ftrehge befluiten, groeide telkens het getal der Onroomfchen. Dit, der Landvoogdesfe zijnde aangebragt, baarde aan dezelve geene kleine bekommernis; die nog merkelijk toenam, zints zij de weet hadt bekoomen van 't geen 'er tusfchen een goed aantal Verbondene Edelen gaande was, en hoe zich, binnen kort, dezelve gewapend binnen Brusfel zouden vertoonen, om een plegtig Verzoekfchrift ten Hove in te Jeveren, ten verzoeke om vrijheid van Godsdienst en Geweeten. In deezen tot-ftand van zaaken riep de Hertogin de Stad-, houders en Vliesridders bij een, om dezelven hunnen raad te vraagen. Zij zelve was van oordeel, men moest den Bondgeuooten iets toegeeven, of anderzins, door geweld van wapenen, dezelve uit elkander zoeken te drijven. In 't begin van April des Jaars 1566 kwamen de verbonden Edelen te Brusfel bij één, en hadden , op den vijfden dier maand, gehoor bij de Landvoogdesfe. Heer henrik van brePErode en Graaf lodewyk van nassau waren de hoofden, en de eerstgenoemde, daarenboven , de mond van den talrijken ft_oet, Pe Aanfpraak, bij die gelegenheid gedaan, als mede de ia-  MARGARETA van PARMA. 247 inhoud des overgeleverden Verzoekfchrifts, behooren niet tot ons plan. Men kan dezelve, eenigermaate, afleiden uit het antwoord , welk de Landvoogdes den Spreeker te gemoete voerde. „ Tot eene bezending aan den Koning toonde zij ,, zich genegen, welke, zo als zij geenzins twijfelde, op al„ les goede orde zou ftellen, met naame op de verzagting „ der Plakaaten; doch het doen ftilftaan van deeze en van „ de Inquifitie, in dien tusfchentijd, ftondt in haare magt „ niet. Het Land zo lang te laaten zonder regel op den „ Godsdienst, ware ongerijmd. Evenwel was zij niet onge„ negen om den Inquifiteuren en Amptlieden van het Geregt „ aan te fchrijven, zij hadden, in 't ocffenen van hun ge„ zag, zich met alle bcfcheidenheid te gedraagen." Zij voegde 'er nevens, met te meer vrijmoedigheids haare tusfchenfpraak bij den Koning te zullen aanwenden „ alzo zij geen,, zins twijfelde, dat de Verbondene Edelen niet in den zin „ hadden, om iets te veranderen in de Oude Religie, maar voorneemens waren , die te handhaavcn en onderhouden ,, naar vermogen." Eenige voldoening gaf dit antwoord aan de Edelen. Doch op hun verzoek , dat hun Vertoog ten beste mogt geduid worden , als fpruitende eeniglijk uit zucht voor den dienst des Konings en van haare Hoogheid, was geen antwoord gevolgd. Hier omtrent eenige nadere verklaaring verzogt hebbende, ontvingen ze alleenlijk tot ,befcheid, dat de Landvoogdes over 't bedrijf der Edelen zich het oordeel niet aanmatigde, maar hetzelve aan den tijd en hun vo;gend gedrag zou overlaaten. Van kleine baate waren de aangewende poogingen der Edelen. In Jjnlij daar aan volgende deedt de Landvoogdes een Plakaat afkondigen, belastende om het houden van de Preeken der Onroomfchen te ftooren , en de Leeraars met de koorde te ftraffen. Ook deedt zij haar best, van den Koning verlof hebbende bekoomen om zich te wapenen , om de bijeenkomst der Edelen te St. Truijcn uit elkander te doen gaan. Te Anflerdam was, ten deezen tijde, door Burgemeesteren , eene Keure afgekondigd, bij welke den Onroomfchen eenige vrijheden waren toegedaan. Dit der Landvoogdesfe Q 4 zijnde  548 MARGARETA van PARMA. zijnde overgebriefd, deedt zij, door de pen van haaren Gehc.'mfcnrijver, de Wethouders dier Stad zeer fcherp doorhaal«r$ hun verwijtende, dat zij den Geuzen en nieuwe Predikanten zo veel hadden ingewilligd, en zulks (fchreef ze) ongedwongen en uit vrijen wille. Ook zoude de Hertogin den Gemagtigden der Stad, die haar de boven gemelde Keure kwamen voorléggen, te gemoete gevoerd hebben , dat die van Amfterdam Her nog geen rood hembd om gedraagen hadden. Onder dit alles ontftondt, door bijkans het geheele Land, eene vervaarlijke opfchudding, veroorzaakt door het berugte beeldefto-tnen. Zo nabij als te Antwerpen was de moedwil reeds uitgebroken, en men zag dien nu ook, van dag tot dag, te Brusfel te gemoete. Verfchrikt door zulk eene tijding, en niet weetende, wat hier van, voor haar zelve, 't gevolg konde worden , befloot de Landvoogdes, met overleg des Hertogs van aarschot , die Stad te verlaaten, en de wijk te neemen na Bergen in Henegouwen. Doch de Prefident viglius verklaarde zich daar tegen. Ook hadt 'er de Burgerij de lucht van gekreegen ; en de Hertogin niet gaarne ziende vertrekken, hieldt dezelve de Poorten der Stad geflooten, en margareta zo goed als gevangen. Volgens zommigen zou viglius, heimelijk, de Gemeente daartoe hebben opgemaakt; hoewel de Hertogin, in eenen Brief, welken zij, ten deezen tijde, aan den Koning zondt, den Prinfe van oranje, nevens de Graaven van egmond, hoorne en hoogstraten, 'er de fchuld van gaf. Door den nood geperst, wierdt zij thans te raade, een weinig toe te geeven. Haar befluit viel, „ den „ Edelen te belooven, dat niemand, ter oorzaake der Preeke, op plaatzen, alwaar zij tegenwoordig was ingevoerd, zou„ de lastig gevallen worden, mids men zich van ongeregeld,, heid en ergemisfe onthieldt , de Wapenen afleide , en de „ Roomfchen in derzelver Godsdienstoeffeninge niet belem„ merde." Ondanks dit befluit, zedert in een plegtig wederzijdse!! bezworen Verdrag veranderd, wil men dat de Landvoogdes hetzelve't eerst zou gefchonden hebben, door heimelijk maarregels te beraamen tot het ftooren van de Preeken der Onroomfchen, Eeti  MARGARETA van PARMA. £49 Een beter kans, ter bereikinge van haare oogmerken, of liever die van Koning philips, boodt zich nu der Landvoogdesfe aan. Het Bondgenootfchap der Edelen raakte verdeeld; veelen van dezelve zogten met de Hertoginne, en langs dien weg met den Koning, den peis te maaken. Nu draalde zij niet met bet iigten van Krijgsvolk, om de geheele zamening te doen verfuïven. Met het zelfde oogmerk, om door het ftooren van ! ISge?indheid onder de Onroomfchen, derzelven kragt te breek m, deedt de Hertogin, ten deezen tijde, een Boek verbieden, te Vianen gedrukt, dienende ter bevorderinge van Vrede en Eendragt tusfchen de Lutherfchen en de Kalvintsten. Bij een ernftigen Brief wierden de Wethouders der Steden vermaand, naarftige toezigt te houden dat het Gefchrift niet verfpreid, maar, daar men't in handen kreeg, terftond verbrand, en de geene, bij welken men 't vinden zoude, geftraft wierdt naar behooren. Met het Krijgsvolk , door de Landvoogdes bij een gebragt, floeg de Heer van noirkarmes, in de maand December des Jaars 1566, het beleg om Valenchijn , waar binnen zich veele Onroomfchen bevonden. In de maand Maart des volgenden jaars wierdt hij 'cr meester van, en deedt, naa de bemagtiging, twee Kalvinifche Leeraars, nevens verfcheiden aanzienlijke burgers , ter dood brengen. 'Om in de tegenwoordige verdeeldheid en verfchillende inz'gten, vrienden en vijanden van elkander te onderkennen, deedt margareta een nieuw Opftel van eenen Eed ontwerpen. Stadhouders, Amptlieden en Regenten van Steden moesten zich daar bij verbinden, tot het handhaaven van het Roomsch Geloof, het ftraffen van de Kerkfchenders en het uitrooien der Ketteren. Veelen deeden den nieuwen Eed, anderen weigerden denzelven, onder andere Prins willem van oranje en de Heer van brederode; zij bragten in 't midden, dat zij ééns hulde gezworen hebbende, daar mede behoorden te kunnen voldaan. Onder andere hadden ze hier mede het oog op een gedeelte van den Eed, waar bij van alle Leenmannen wierdt gevorderd eene herhaalde verbintenis, om den Koning te dienen tegen elk, welken men hun zou noemen, zonder uitzondering. Vergeefs zogc breder ode zich met de Hertoginne te verzoenen; doch zij, niets minder dan eene onderwerping , zonder voorwaarden Q 5 tan  250 MARGARETA van PARMA. aan 'sKonings genade vorderende, floeg de hooghartige Edelman tot gewelddaadige aanliggen over. Naa het verloopcn van het Bondgenootfchap der Edelen, begon zich nu alles tot onderwerpinge aan de Spaanfche dwingelandije te fchikken. Ondanks een ftreng verbod daar tegen, vlugtte edel en onedel ten Lande uit. Antwerpen, waar binnen men nog onlangs een zeer aanzienlijk getal Onroomfchen telde, ontving, in April des Jaars 1567, Krijgsbezetting. De Landvoogdes volgde dezelve kort op de hielen, en herftelde 'er ftraks den Roomfchen Godsdienst in deszelfs alouden glans en luister. De Huisgezinnen, gelijk ook de Wapenen, onder de Burgerij berustende, deedt zij zorgvuldig optekenen; voorts de Kerkfchenders opzoeken en met de koorde ftraffen, de Plakkaten vernieuwen, na genoeg in den zin der Maatiginge, in den voorgaanden jaare beraamd, wijders de kinderen verdoopen, en eindelijk de Kerken der Onroomfchen nederwerpen. Uit dit alles ontflondt eene zekere kalmte in de Nederlanden; maar zij was gelijk aan 't fpoedig bedaaren van den wind, onder een hevigen flora, om vervolgens met nieuwe woede los te breeken. Koning philips , niets dan wraak ademende tegen de zo genaamde Ketters, befloothet dienftigst werktuig, ter oeffeninge van dezelve, den Hertog van alva, met een Leger herwaarts te zenden. De Landvoogdes hadt hier van de tijding niet ontvangen, of zij zogt den Koning van deszelfs opzet af te brengen. Ligt begreep zij, dat een ander, gewapend in de Nederlanden koomende, den roem zoude wegdraagen, welken zij zelve, door het doen bedaaren der beroerten, meende te hebben ingelegd. Van hier dat zij, door Brief op Brief, bij Koning philips aanhieldt om het te rug houden der beftemde Krijgsmagt. Zij vertoonde, hoe zich alles onder zijne gehoorzaamheid nederboog, en fmeekte hem, liever als Vader dan als Vorst te willen overkoomen, om 't werk, nu in goeden ftand gebragt, door zijne wijsheid te doen beklijven. Zo 't heette zou de Hertog van alva geen ander gezag voeren dan over '1 Krijgsvolk, en de Landvoogdes het gewoone bewind behouden. Doch 't leedt niet lang, of margareta bemerkte , dat de klem der Regeeringe hem in handen zoude vallen. Niet gezind zijnde om hem flegts voor fchaduw te dienen,  MARGARETA van PARMA. 251 nen, klaagde zij, in haare Brieven, aan philips , over de breede magt, in alva's handen gefteld, en verzogt, diensvolgens, van de Landvoogdij te mogen ontflagen worden. Zij verworf daar toe verlof in den Jaare 1567, en vertrok, op één na den laatften dag diens jaars, na Italië, vooraf fchriftelijk affcheid genomen hebbende van de Staaten. Die van Brabant deeden haar een gefchenk van vijfentwintigduizend Guldens. Omtrent de overige Gewesten vindt men daar van geene melding. Naa dertien jaaren afweezens keerde de Hertogin herwaarts te rug, om andermaal de Landvoogdij te aanvaard.cn, op last van Koning philips , die beloofd hadt, iemand van zijnen bloede te zullen zenden, tot het waarneemen van de zaaken van Regeeringe. Haar Zoon, de Prins van parma, bekleedde hier thans het oppergezag, doch zou voortaan het bewind des Oorlogs voeren. Te Namen, alwaar de Hertogin, in de maand Augustus des Jaars 1580, aankwam, ontving zij een bezoek van haaren Zoone; die wel haast niet onduidelijk liet blijken, dat de komst zijner Moeder hem niet aangenaam was. Margareta, ongenegen om met haaren Zoon te twisten, fchreef hier om, nog in dat zelfde jaar, aan den Koning „ dat zij de Nederlandfche beroerten veel gevaarlijker inzag, „ dan men haar dezelve in Italië hadt voorgedraagen, en niet „ te ftillen dan door de wapenen; dat zij haaren Zoon als on„ gelijk bekwaamer tot het Oorlogsbewind befchouwde dan „ haar zelve; verzoekende, uit dien hoofde, van haaren post „ te mogen ontflagen worden." Met moeite verkreeg de Landvoogdes het begeerde ontflag, doch op voorwaarde van onder eenen anderen naam in de Nederlanden te zullen blijven. Diensvolgens vertoefde zij te Namen, tot in de maand September des Jaars 1583, wanneer zij, met 's Konings verlof, na Italië wederkeerde. Zij nam haar verblijf te Ortona, eene Stad in 't Rijk van Napels, en haar in eigendom behoorende. Hier overleedt zij in de maand Januarij des Jaars 1580, en wierdt, in de maand September des zelfden jaars, van haaren Gemaal octa. vio farnese in 't Graf gevolgd. Margareta bezat voortreffelijke begaafdheden, en zou, indien men haar de aandoeningen van haar eigen hart hadde laatcn involgen, veel goeds in  252 MARGARETA GODEWYK. in de Nederlanden hebben kunnen verrigten. Hoewel met de Jigt gekweld , was zij fterk van geftel en hieldt veel van de Jagt en te paerd rijden. Zo wel aan den Kin als aan den Bovenlip hadt zij eenen dunnen baard. Zie viglii vita; hopperus; strada; bor; hooft en andere. Margareta godewyk , gebooren te Dordrecht , op den eenendertigden van Augustus des Jaars 1627, hadt tot Vader eenen der Gewoone Leermeesters op 't Latijnibhe School in die Stad. Dit gaf eene natuurlijke aanleiding tot het ontwikkelen van de geneigdheid van margareta tot het leeren van de Latijnfche en Griekfche Taaie, welke zich al vroeg in haar openbaarde. Spoedig bragt zij het zo verre, dat zij de voornaamfte Schrijvers der aloudheid tot haar vermaak en uitfpanninge las. Zij voegde daar nevens de kennis 'van 't Italiaansch, Fransch en Engelsen. Niet te vreden met het Nieuwe Testamant in de Grondtaale te kunnen Ieezen, nam zij ook het Hebreeuwsch bij de hand, en maakte daar in eenige vorderinge. Dus een geoeffend verftand bezittende , hadt zij eene voornaame opleiding tot de Dichtkunde; tot welke zij, daarenboven , de Natuur te baate hadt. Om haaren geest van ernftiger bezigheden te verpoozen , behandelde zij de Zang- en Speelkunst; op andere tijden bragt zij vrugten van haar net Penceel ten voo fchijn, waar in zij den vermaarden nikolaas maas tot onderwijzer hadt gehad. Bovenal, egter, muntte zij Uit in het overkunftig borduuren van allerlei voorwerpen : menfehen , dieren, landfehappen, huizen, zeeën, fchepen en veele anderen. Dit voorbeeld van Vrouwelijke Geleerdheid en Kunstkennisfe overleedt in haare Geboorteftad, op den tweeden November des Jaars 1677, hêt vijftigfte van haaren ouderdom. 'Zie balen, Befchr. van Dordrecht. Maria  MARIA van Bourgondie. 253 Maria van Bourgondie, dogter van karel ben stouten, en van isabella van Bourbon, wierdt gebooren op den dertienden Februarij des Jaars 1457. Karel geene andere kinderen hebbende , en zij alzo de vermoedelijke Erfgenaame zijnde der uitgebreide Bourgondifche heerfehappijen, als mede van de Graaflijke waardigheid in Holland en Zeeland, was het natuurlijk dat verfcheiden Vorflen en andere doorluchtige perfonaadjen na haare hand ftonden. Om zich vrienden te maaken , hadt karel de loosheid gebruikt, verfcheiden van deeze met de hoop op eene zo aanzienlijke echtverbintenisfe te voeden. Den Aardshertog maximiliaan, karel, Hertog van Guijenne en broeder van den Fraufchen Koning lodewyk, den XI, nikolaas , Hertog van Kalabrie, philibert , Herlog van Savoije, vindt men, onder andere, genoemd. Doch alle deeze toezeggingen wareu louter bedrog. Hij wilde Monnik -worden, plagt Hertog karel te zeggen, op den zelf-, den dag, als hij zijne Dogter uittiouwde. Het ontijdig affterven haars Vaders riep maria aan 't bewind, in den Jaare 1477, toen zij naauwlijks den ouderdom van twintig jaaren hadt bereikt. Terftond naa het overlijden van den Hertog , wierden *s Lands Staaten, en ook die van Holland en Zeeland, te Gend befchreeven, om op* de algemeene belangen te raadplee» gen. Hier verklaarden de Hollandfche en Zeeuwfche Gemagtigden, dat de Landen, door de Oorlogen, welke Hertog karel bij aanhoudenheid gevoerd hadt, zeer verarmd, ontgoed en 't ondergegaan waren, en overzulks, in ftede van het opbrengen van nieuwe lasten, die yan hun gevorderd wierden, veeleer verdienden verligt te worden. Ook klaagden zij over inbreuken op 's Lands en der Steden Vrijheden en Voorregten , in welke zij, diensvolgens, gaarne herflel begeerden. De vrijmoedige taal en ernftige aandrang, bij deeze gelegenheid, door de Afgevaardigden gebruikt, verworf, eindelijk, op den veertienden van Maart, het vermaarde Groot Privilegie, 't welk de Landzaaten, zedert, als eenen waarborg hunner vrijheid hebben aangezien, 't Lust ons, eenige der voornaamfte punten daar van hier neder te ftellen. „ De Hertogin „ maria zou niet trouwen , u*a bij raade en goeddunken der » Hee-  MARIA van Bourgondiër „ Heeren van haaren bloede en der Staaten haarer Landen. „ Alle Ampten en Dienften, door de Hertogin te begeeven, ,, zouden aan geene anderen dan Inboorlingen mogen gegee,, ven worden. Niemand zou twee Ampten tevens beklee„ den. Men zou geene Ampten verpagten. De Raad van „ Holland zou voortaan beftaan uit Stedehouder en acht Raads„ lieden, twee Edelen en de overige Regtsgeleerden , zes „ Hollanders en twee Zeeuwen; behalven nog twee andere ,, Raadsiieden, die geene wedde trokken, insgelijks Inboor„ lingen. De Staaten en Landen zouden bij het Regt de non evocando , of het Regt van niet buiten hunne paaien in „ regten te kunnen betrokken worden, bewaard blijven. In ,, de Steden zouden de Geregten gezet en veranderd worden „ op den ouden voet. Men zou geene Tollen of andere „ nieuwe Lasten mogen invoeren, zonder goeddunken der „ Staaten. Het zelfde goeddunken zou ook vereischt worden „ zo voor de Hertoginne als voor haare naakoomelingen, tot i, het voeren van aanvallenden en verweerenden Oorlog. In „ Opene en Biflootene Brieven zou voortaan de Duitfche „ taal gebruikt worden. Graaflijke bevelen, ftrijdig met de „ Stedelijke Voorregten, zouden niet gelden. Men zou geene „ Munt flaan, noch 't geld op- of afzetten, dan bij raade „ van 'sLands Staaten, en de Ifollandfche Munt, als van „ ouds, te Dordrecht moeten blijven. Geene Steden zonden „ gehouden zijn te draagen in de Beden, in welke zij niet „ bewilligd hadden." Aan dit Privilegie, 't welk, daarenboven, eenige punten van minder aangelegenheid behelsde, hing maria haar Zegel , nevens verfcheiden Edelen en Grooten. Ten blijke haarer opregtheid, in 't vergunnen van dit Handvest, beuoemde de Hertogin, kort daar naa, verfcheiden Inboorlingen tot haare gewoonlijke Raaden, doch week daar van af in het benoemen van Buiangewoone Raadslieden. Hertogin maria , thans het bewind over een uitgebreid gebied in handen hebbende, ontving wel haast aanzoek om haare hand. Karel, Daufijn van Frankrijk, en maximiliaan van Oostentijk, kwamen, bij 'sLands Staaten, bovenal in aanmerking. Doch de Gentenaars , welke thans de Hertogin volkomen in hunne magt hadden en als opgeflooten hielden , waren den laatstge- noem-   pater c.musius, oy "bevel van xtj"me"tJ,tb xeitden.iïr nacht, opgehangen. XXII.Tjjpl.il.  MARiA van Bourgondie, enz. 2-53 noemden meest toegedaan. Op den achttienden Augustus des laars 147? wierdt het huwelijk te Gcnd voltrokken. In de Huwelijksvoorwaarden was bedongen, dat de kinderen, welke uit deezen Echt zouden gebooren worden, den eerstftervenden in alle zijne Staaten en bezittingen zouden opvolgen; of, zo 'er geene kinderen naableeven, de Landen aan de wettige Erfgenaamen moesten vervallen, zonder dat de langstleevende daar op eenige aanfpraak behieldt. Niet lang daar naa deedt het jonge paar eene reize na Holland en Zeeland, en wierdt maria, te Dordrecht, op eenen Dagvaart der Hollandfche Steden , als Graavin gehuldigd; vier jaaren laater gefchiedde het zelfde in Gelderland. Geen lang genot hadt makia van haare hooge magt en waardigheid. Drie kinderen hadt zij reeds ter waereld gebragt, philips, margareta en francois ; de twee eerften leefden, het laatfte was kort naa de geboorte geftorven. Van nieuws bevondt zij zich zwanger, in den Jaare 1482, wanneer zij, in de maand Maart, buiten Brugge, zich roet te paerd rijden verlustigende, het ongeluk hadt, door eenen val van hetzelve, zich dermaate te bezeeren, dat zij, kort daar naa, op den zevenentwintigften dier maand, in den opgaanden bloei haars leevens, in den ouderdom van vijfentwintig jaaren, haare dagen eindigde; bij de Landzaaten naalaatende den reuk van voorzigtigheid en godsvrugt. Zie j. wagenaar, Vaderl. Bijl. Maria van oostenryk, Zuster van Keizer karel den V, naaderhand Landvoogdes der Nederlanden, gebooren op den zeventienden September des Jaars 1505 , wierdt reeds in het tiende jaar haars ouderdoms verloofd, en zes jaaren laater in den echt verbonden, met lodewyk, Koning van Hungarijc. Niet meer dan vijf jaaren hadt zij op den troon gezeeten, of zij moest dien verlaaten, door het fneuvelen haars Gemaals, in den Slag van Mdiatz, op den negenentwintigften Augustus des Jaars 1526. Nog geene eenentwintig jaaren oud, bleef zij aldus Weduw zitten. De deerlijke toeftand des Koninkrijks verzwaarde haar lot. Onmagtig om zich te handhaa- veu,  MARIA van OOSTENRYK. ven, vhigtte zij na Wecnen, en van daar na de Nederlanden, Haar broeder Keizer karel, zich van een gedeelte van den last zijns uitgebreiden bewinds willende verligten, en de bekwaamheden zijner Zuster grondig kennende , nam , in den Jaare 1530, het befluit, de Landvoogdij over de Nederlanden aan haar op te draagen. Van haaren moed en hartigheid in 't fpreeken, vertoonde de jonge Landvoogdes een blijk, niet lang naa haare aanvaarding van 't bewind. Koning fredrik van Dcenemarke viel, in .den Jaare 1532, door een Gezantfchap klagtig, dat hem door zijnen vijand christiaan den II, welken hij nu van den troon hadt geftooten, meer dan driemaal honderdduizend Guldens fchade was toegebragt, waar toe hem eenige Hollandfche Kooplieden, met geld, fchepen en gefchut, de hand geleend hadden: weshalven hij nu van deeze fomme van Holland vergoeding eischte, of, in gevalle van weigeringe, dezelve met geweld zou tragten te vernaaien. De Landvoogdes, van den ftaat der zaaken vooraf naauwkeurig onderrigt, de klagten der Deenfche Gezanten gehoord hebbende, voerde dezelven te gemoete „ dat indien hun Meester van bijzondere „ perfoonen iets te eifchen hadde, de Koning dezelven alleen „ voor hunnen bevoegden Regter betrekken konde, alwaar „ hein onverwijld regt zou gefchieden \ doch dat hem, zon„ der krenking van het Verdrag, niet vrij ftondt, op 't Land „ van Holland zijne fchade te vernaaien. Deedt zijne Maje„ fh.it het evenwel, hij moest zich verzekerd houden, dat de „ Keizer de zaak der Hollanderen zich als de zijne zoude aau„ trekken, en met alle de magt der Nederlanden en van Spanje handhaaven." Toen, vervolgens, de Deenfche Gezanten, met Brabant , Vlaanderen en Zeeland over een Verbond van Koophandel, wilden in.onderhandeling treeden, zondt de Landvoogdes een ftreng verbod aan deeze Landfchappen om den Gezanten gehoor te vërleenen. 't Was een gevolg van den vuurigen aart, welke in deeze eil andere gelegenheden doorftr.alde, dat de Landvoogdes haareiï ijver ook tot de zo genaamde Ketters uitftrekte. Op eenen algemeenen Dagvaart, in de maand Julij des Jaars 1534, te Mcchelen gehouden, deedt zij den geweldigen voorflag, om de Her-  MARIA van OOSTENRYK. ö57 Herdoopers en Lütherfcheri uit te rooien, èn de Stad Mun~ fier te herwinnen. Doch zij vondt daar toe geenen bijval Van de Holiandfche Staaten, die alleenlijk beloofden te zulleri zorgen, dat de oproerige en valfche Leerihgen hier te Lande" belet ert geftraft wierden. Zwaar en menigvuldig waren de Beden, met Welke dë Landvoogdesj Van tijd tot tijd, de Landzaaten drukte. Meh telt 'er zestien in getal, geduurendê een tijdverloop van achttien jaaren; Zomtijds ontmoette zij hier in tegenftand, doch vondt, meestal, middel in haaren moed en beleid, om de gevorderde penningen te doén opbrengen. De Landvoogdes, welke de Staaten van Holland; boveü eeii gefchenk van dertigduizend Guldens, haar in den Jaafë 1538 gedaan, eene vermeerdering van tienduizend Guldens, in het volgende jaar, hadden toegevoegd, befloot nu tot eene reizè na Holland. Het oogmerk daar van was, her inzamelen vatt diergelijke gefcheuken, vóór de aankomst des Keizers, welke" •binnen kort in de Nederlanden Wierdt verwagt, en het doen Van buitengewoone Beden, in 't begin van de maand Julij des Jaars 1539 vertrok zij uit Brusfel ha Bergen op den Zoom, en voorts na Tholen, alwaar zij de Staaten van Zeéland hadt befcheiden. Van Tholen begaf zij zich na 's Hertogenhosch, alwaar de Staaten van Brabant vergaderd warëü Te Utrecht, Werwaarts zij vervolgens reisde", wierdt zij zeef ftaatelijk ingehaald. Naa een Verblijf van elf dagen; nam zij haaren weg, over Amersfoort, na Naar den, en voorts Aittfierdam, Haarlem en Leiden bezogt hebbende, na ,sHaget alwaar Zij in den avond van den veertienden Augustu? aankwam , en door de aanzienlijke Vergaderingen beleefdelijk; verwelkoomd wierdt. Naa eene wijle toeVens in 's Haget keerde maria te rug na Haarlem, met oogmerk om Westfriesland te doorreizen. Doch z'j veranderde fpoedig van beifluit. Een verre uitziende opftand , te Qehd uitgebroken -f deedt haar in allerijl deeze Landen verlaaten, en na Meehelett vertrekken. Wat de Gentenaars hadt doen aan 't muiten fiaar?j valt ons hier niet te vernaaien. Uitwendig bewilligde de' Landvoogdes in hunnen eiscli, maar hadt tevefis de voorzigtigheid, ter haarer verdeediginge bij den Keizer , om eeiié XXII. deel, R hfsb  *5§ MARIA van OOSTENRYK-, heimelijke verklaaring te doen aantekenen ; inhoudende dar haare bewilliging uit nooddwang was gefchied. Aan geldgebrek zukkelde, ten allen tijde, Keizer karel de V. Van hier de zvvaare Beden, welke hij, van tijd tot tijd, den Landzaaten afperste. De Landvoogdes maria was gehouden, zijner Majefteit hier in ten dienfte te ftaan. Hier uit ontftondt, waarfchijnlijk, de reize na en door de Nederlanden, welke zij, in den Jaare 1545, andermaal ondernam. In den Zomer diens jaars kwam zij te Utrecht, en vertrok van daar na Gelderland , alwaar de Staaten van 't Gewest, ten behoeve des Keizers en tot het voeren van den Duitfchen Krijg, driehonderdduizend Guldens toeftpnden. Uit Gelderland nam zij haaren weg op Groningen, en verworf 'er, van de Stad en de Ommelanden, tweeënveertigduizend Guldens, ia drie jaaren te betaalen. Voor haar zelve deeden die van Groningen een gefchenk, beftaande in een Gouden Kop met Guldens, drie Voeders Wijn, drie Lasten Tarwe, drie La?ten Haver eu drie vette Osfen. Voorts aan de Stad Leeuwarden, ook al met oogmerk van het doen eener Bede, en andere Friefche plaatzen een bezoek gegeeven hebbende, keerde zij te rug na Brabant. Intusfchen fcheen de Landvoogdes rust te verlangen; misfchien om zich ongehinderd te kunnen overgeeven aan de Letter- en andere oetfeningen, voor welke zij een overhellenden fmaak hadt. Althans zij verzogt haar ontllag, ter gelegenheid van den overdragt van de heerfchappij over de Nederlanden van Keizer karel op zijnen Zoon philips. Doch zij veranderde van befluit, op het ernftig verzoek haars broeders , om nog eenigen tijd den teugel in handen te houden. Gelukkig, althans voor eenen tijd, was dit voor de Nederlanden. Want, toen in den Jaare 1550, van 's Keizers wegen, een Plakaat was afgekondigd, behelzende de invoering der Inquifitie, en hier over, onder de Landzaaten, hevige misnoegens reezen , bragt zij te wege , dat het Plakaat eeuigzins verzagt wierdt. Het bewind der Landvoogdesfe duurde tot den tijd toe, dat haar broeder Keizer kerel de V zich van alle zijne heerfchappijen ontdeedt, en dezelve op zijnen Zooue overdroeg. Toen  "MARIA van OOSTENRYK, iMi 15a tiam met een maria affcheid van 's Lands Staaten, en wierdt van dezelven beleefdelijk bedankt voor de dienften, geduurendê haar vijfentwintigjaarig bewind, den Lande beweezen. Te gelijk met den Keizer verliet zij de Nederlanden, en trok na Spanje, alwaar zij, op den achttienden Oótober des Jaars 155S, te Cicacles, haare dagen eindigde, in den ouderdom van drieënvijftig jaaren. Eene Vrouw . van meer dan gewoone begaafdheid was de Landvoogdesfe maria. Veel werks maakte zij van befchaaver.de kennisfe, en was kragtig gefteld op Latijnfche Boeken ; 't welk erasmus, haar op 't oog hebbende, deedt zeggen: „ Het weezen der menfchelijke zaaken verandert: de Monnij, ken weeten van geene geleerdheid, en de Vrouwen maakeii „ veel werks van Boeken." Even hoog als met haar verftand, liep de doorluchtige Rotterdammet met haar hart; Van hier dat hij een zijner Godvrugtige Werken, de Christlijke PFeduw genaamd, aan haar opdroeg. Zagt en goedaartig van inborst, was zij insgelijks zeer gemaatigd op het ftuk van den Godsdienst. Zo zeer liep dit ten Pauslijken Hove in 't oog, dat Paus paulus de III, in den Jaare 1539, haar bij den Keizer befchuldigde van heimelijke gunstbetoonlnge" en verftandhoudinge met de Lutherfchen. Hoewel deeze aantijging , in 't eerst, haar ontzette, bezat zij, egter, moeds genoeg om zich in perfoon bij den Keizer te vervoegen, erf denzelven onder 't oog te brengen, dat indien men het ftuk der Inquifitie doordreef, behalven andere onheilen , welkë men hier uit hadt te verwagten, alle de vreemde Kooplieden, zouden vertrekken, en de Koophandel, daar de geheele Staat wel bij voer, een onherftelbaaren krak krijgen. Voorts was de Jagt haare meest geliefde uitfpanning, en zij, menigmaalcn, geheele dagen te paerd. Men noemde haar hierom de" 'Jaageres, en verbeeldde haar meestal in Jagtgewaat, Zie strada, en andere Nederfandfchi Hijcoriefehrijvers. Maria de medicis , dogter van francïscus de .medicis., Groothertog van Toskane, en van johanna, Aardshertoginne R a va*3  aöo MARIA de MEDICIS. van Oostenrijk, wierdt, in den Jaare 1600, de Geraaalin van henrik den IV, Koning van Frankrijk. Zo lang deeze Vorst leefde, genoot zij, nevens deszelfs liefde, alle de voordeelen van haaren hoogen rang. Een verhaal der Franfche onlusten, welke haaren val bewerkten , behoort niet tot ons plan. Heerschzucht aan haare zijde, en naijver aan den kant van den Kardinaal de richeüeu, die haar gaarne van de hand zag, was oorzaak dat de jonge Koning wierdt overgehaald, om zijne Moeder het Hof te doen verlaaten. In de maand April des Jaars 1631 vertrok zij uit Frankrijk, en begaf zich na Brusfel, alwaar zij vertoefde tot in den Jaare 1638, wanneer zij eene reize na Holland deedt, zo 't heette, oin de wateren te Spa te gaan gebruiken, doch inderdaad om de bemiddeling der Staaten, tusfchen haar en haaren Zoon, den Koning van Frankrijk, te verzoeken. De Prinfes van oranje trok haare Majefteit te gemoet tot 'sHertogenbosch, en verzelde haar voorts tot in 'sGr^avenhage. Terwijl zij zich hier onthieldt, deedt zij eenen keer door de voornaamfte Hollandfche Steden, en wierdt overal ftaatelijk ontvangen. Luisterrijk, bovenal, was het onthaal, welk Haare Majefteit te Amfterdam genoot. De Wethouderfchap dier Stad, van het voorneemen bij tijds verwittigd, deeden de noodige toebereidzeis maaken tot eene luisterrijke inhaalinge. Op den dertigften Augustus des Jaars 1639 reedt de Koningin Weduwe uit V Hage na Haarlem, en wierdt aldaar ontmoet van den Amfterdamfchen Penfionaris willem boreel , in naam der Regeeringe haare Majefteit verzoekende, om haare Stad met een bezoek te vereeren. Op Woensdag, den eerften September, vertrok zij te Lande derwaarts, verzeld van de Prinfesfe van oranje en een talrijken ftoet van beiderlei kunne. Aan de Vrijheid der Stad wierdt zij ontvangen van een Kornet Ruiterij, beftaande uit de aanzienlijkfte Jongelingen van Amfterdam, en geleid door kornelis van davelaar , Heer van Petten. De jonge Ruiters reeden voor de Koers van haare Majefteit, onder het luiden der Klokken en 't balderen van 't Gefchut, tot aan de Haarlemmerpoort, alwaar bij de Koningin hunne opwagting maakten andries bicker, Oud-Burgemeester en Kolonel der Schutterije, nevens de Burgerhopluiden of Kapiteïneu pie>  MARIA de MEDICIS. «61 pjeter reaal , Ontvanger , gerbrand janszoon pancras , Oud-Schepen en Raad, en jakob bikker, Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije. De ftraaten , langs welke de Vorftin haaren weg zoude neemen, waren langs heenen bezet met twintig Vaandelen Schutters. Voorgereeden van de gemelde Burger-Ruiters, en gevolgd van een aantal Schutters, reedt de Koningin langs den Haarlemmer- en Nieuwendijk tot op den Dam, en voorts na den Middel- of Vijgendam. Hier ftondt eene Eerepoort, draagende het Koggefchip, het aloude Zegel der Stad, waar onder de Bruiloft van Koning henrik den IV met maria de medicis zinrijk vertoond wierdt. Zijnen weg vervolgende, reedt het aanzienlijk gezelfchap door de Warmoesftraat, tot aan de Niezel, en voorts door dezelve, langs de Oostzijde van den Fluweelen - Burgwal, tot voor de Oude-Doeleftraat. In eene Eerepoort, hier insgelijks opgericht, pronkende met een hoogen en fierlijk gefchilderden gevel, las men de woorden van virgilius : ljeta deüm partu ; „ Zij „ verheugt zich in 't voortbrengen van Goden." Naa het open fchuiven der Gordijnen , zag men hier de Koningin, in de gedaante van berecvnthia , op eenen Legerwagen, voerende nevens de Moeder de Vorftelijke Kinderen, en begeleid door vier Maagden, verbeeldende de vier Waerelddeelen. Tegenover den Wagen zag men het Koggefchip, voerende eene Maagd, welke Amfterdam verbeeldde, en zich voor de Koningin eerbiediglijk boog. Naa eene wijle toevens, om de Zinnebeelden te bezigtigen, vervolgde de Staatfie haaren weg tot aan het Prinfenhof, voor de Koningin tot een verblijf gefchikt, terwijl de Prinfes van oranje haaren intrek nam ten huize van een voornaam Koopman , elias trip genaamd. De vier regeerende Burgemeesters, pieter Hasselaar, abraham boom, antoni oetgens van waveren en albert koenraad burg , verzeld van de twee Penfionarisfen willem boreel en kornelis boom, ontvingen haare Majefteit, aan welke het geeven van het Wagtwoord, za lang zij in de Stad vertoefde, wierdt afgeftaan. 's Aanderendaags geleidden Burgemeesteren de Koningin-Weduw door de Stad, onder andere na 't Oostindisch huis; hier was een Morgenonthaal bereid, eeniglijk beftaande uit Indifche voortbrengzels en gewasfen. Op den derden dag vermaakte R 3 men  g$2 MARIA de MEDICIS. men haare Majefteit met nieuwe vertooningen, die tusfchen de Lange en Doelebruggen, alwaar de Binnen-Amftel op zijn breedst is , op een Eilandtje, uit de Veenen derwaards gevoerd, in éénen nacht vervaardigd waren. Nevens de Koningin en het verdere gezelfchap zaten Schout en Burgemeesteren in eene pragtige Sloep. Verrasfende en verrukkende was het gezigt, bij het doorvaaren van de Grimmenesfefluis. De Ósjesfluis, recht daar tegen over, op dat pas opengaande, liet eenen neptunus door, zittende in zijnen Wagen, hebbende de gedaante van eene Schulp. Merkuur volgde hem 'U een Koggefchip, aan welks vooreinde de Amfterdamfche Maagd zat, met eenige dichtregels de Koningin begroetende. Toen roeide de Sloep der Koninginne na het boven gemelde Eiiandtje. Hier zag men aan de Noordzijde de vertooningen van het Huwelyk van franciscus de medicis en johanna vat* OOSTsnryk, Ouders der Koninginne, nevens Keizer maximiliaan , Amfterdam met de Keizerlijke Kroon befchenkende. De Zuidzijde van het Eilandtje vertoonde den elendigen ftaat van Frankrijk onder henrik den III, en deszelfs bloeienden ftaat onder henrik den IV. Een Waterftrijd tusfchen tien Matroozen, in 't wit gekleed en met roode mutzen, die elkander met handfpaakeu te keer gingen, en in 't water deeden tuimelen, vermaakte voorts het gezelfchap, 't welk, tegen den avond, zich na het ¥ deedt roeien, tot op de Oostindifche Werf. Hier zag men een Schip in 't water loopen, 't welk de Koningin, op verzoek van Burgemeesteren , eenen naam gaf, en maria de mediois noemde. Op Saturdag ging haare Majefteit, iu ftilte en onverzeld, éenige Winkels bezoeken. Ook verleende men toen, op haar verzoek, ontflag aan eenen gevangene, die, tegen zijne meening, iemand, door het werpen van eenen fteen, gedood hadt. Op Zondag, den vijfden September, vertrok het aanzienlijk gezelfchap, naa vooraf, in 't Prinfenhof, affcheid te hebben genomen van Burgemeesteren. De uittogt gefchiedde op de zelfde wijze als de intrede, Geduurendê haar»verblijf te. Amfterdam, hadt de Koningin zich doen fchilderen door den beroemden gerard hondhorst, en de Afbeelding aan Burgemeesteren vereerd. Het Kunstftuk verfiert nog heden den gchoorfteeu deje Selget«rije van het Stadshuis, Te*  MARIA de MEDICIS, MARIA van JorL " 263 Tot nog toe hadt de Vorftin geen woord gerept van de bemiddeling der Staaten tusfchen haar en den Koning van Frankrijk haaren Zoon. Naa haare wederkomst van Amfleidam verzogt zij om dezelve, 's Lands Staaten, daar aan het oor leenende, zonden voorts, na dat Koninkrijk, den Heer joan' de knuit, Afgevaardigde wegens Zeeland, en vertoonende aldaar den Eerften Edele. Zijn last hieldt in, te beproeven, wat men hier omtrent ten Franfchen Hove zoude kunnen uitwerken. Hij keerde eerlang te rug, met zeer ongunftig befcheid. Toen wendde de ongelukkige Koningin het oog na Engeland, en reisde vervolgens iu eigen perfoon derwaarts. Doch ook hier vondt zij geenen heul, maar zag zich genoodzaakt, naa een kort verblijf, dat Koninkrijk te ruimen. In de verlegenheid om noodig onderhoud, floeg zij thans den weg in na Keulen, alwaar zij, van elk verbaten, in groote armoede, en, volgens 't verhaal van zommigen, in het Gasthuis overleedt , op den derden Julij des Jaars 1642, het achtenzestigfte van haaren ouderdom. Zie le vassoPv, lïift. de Louis XIII. c. barl/eus , Blijde Inkomst vaa Maria de Medicis. Maria van Jork, dogter van Koning jakobus den II van Engeland, hem gebooren terwijl hij nog Hertog van Jork was, op den tienden Maij des Jaars 1662. Ondanks de overhellende geneigdheid der Ouderen tot de Roomfche Leere, wierdt de jonge Prinfes in den Hervormden Godsdienst opgevoegd. In den Jaare 1677 tradt zij in den Echt met willem den III, Prinfe van Oranje. Zedert vertrok zij met haaren Gemaal na Holland , alwaar zij geruimen tijd vertoefde. Eer nog haar Vader dén Engelfchen troon beklom, was bij het Parlement in overleg genomen, om denzelven van de opvolginge te doen uitfluiten, en Prinfes maria voor Rijksvoogdesfe te verklaaren. De Pausgezindheid des Hertogs van Jork aan de eene, en aan de andere zijde de vreöze voor pernietiginge van. den vastgeflelden Godsdienst en RegeeringsR 4 furia  *64 MARIA van Jork. form, was de oorzaak van deeze raadpleegingen. Doch Kaning karel de II was daar toe niet te beweegen. De Hertog van Jork beklom dan den Engelsen troon', en bezat dien onder den naam van jakobus den II. 's Vorften gedrag zedert gehouden, ftaafde de opgevatte vreeze. Men wierdt' dan, in Engeland, te raade, zijne Majefteit van den troon te ftooten, en eenen anderen daar op te plaatzen. Zommigen heten ten dien einde het oog vallen op den Prins van Oranje ; anderen op Prinfesfe maria. Een fterken arm hadt de hmstgemelde Aanhang. De Graaf van darlv fchreef haar, dat hij zich fterk maakte om haar alleen tot Koningin te doen yerklaaren, indien zij zulks begeerde, zonder dat de Prins haar Gemaal deel hadt aan de Koninklijke waardigheid. Grootmoedig was het antwoord, welk haare Koninklijke Hoogheid den Graave hier op toezondt: „ Zij wenschte niets anders te 2jjn, dan de huisvrouw van den Prinfe, gelijk zij was; 't „ geen zij meerder mogt worden, begeerde zij te zijn met en „ onder den Prinfe." Aangenaam was haar, diensvolgens, het Parlementsbefluit, 't welk kort daar op genomen wierdt, om paamelijk den Prwis en de Prinfes te gader voor Koning en Koningin te verltlaaren. In Februarij des Jaars 1680 frak haare Koninklijke Hoogheid na Engeland over, en ontvong, nevens haaren Gemaal, 's anderendaags, de Koninklijke Kroon. Met veel wijsheid en beleid beftuurde zij, zedert, verfcheiden maaien, het Koninkrijk, geduurendê de herhaalde afweezigheden van haaren Gemaal, zo in Holland en Ierland, als elders. Onverwagt wierdt haare Majefteit overvallen van de Kinderziekte, welke , op den zevenden Januarij des Jaars 1695, haar uit het Ieeven rukte, in het driecndertigfte jaar haars ouderdoms: tot onuitfpreekelijke droefheid, zo van haare Onderdaanen, als inzonderheid vau haaren Gemaal, welke 'er dermaate door getroffen wierdt, dat hij verfcheiden weeken onbekwaam was , zich met zaaken van gewigt te bemoeien. A^n den Bisfchop burnet verklaarde zijne Majefteit, dat hij, geduurendê hun huwelijk , in zijne Gemaalin niet een éenig gebrek ontdekt hadt, en dat zij verdienften hadt bezeeten Welke niemand behalven hem hadt kunnen kennen; ftaavende ^dijs mej dit getuigenis de welgelijkendheid. der Af beeldinge,, wei,-.  MARIA LOUISA. 26? welke de ftraks genoemde Bisfchop , zedert, van haare Majefteit gegeeven heeft, in eene uitgewerkte Karakterfchetze, aan welke, om geheel volmaakt te zijn in begaafdheden, zo van het verftand als van het hart, bijkans niets ontbrak. Zie burnet , Hijlorie van zijnen eigen Tijden. Maria louisa , dogter van karel , Landgraave van HesfenKasfel, en van maria amelia van Kourland, wierdt gebooren den vijftienden Februarij des Jaars 1688. Den ouderdom van twintig jaaren, en iets daar boven, hadt zij bereikt-, toen zij in plegtigen ondertrouw wierdt genomen door Prins joan willem friso, Stadhouder van Friesland en Groningen. Niet vroeger, egter, dan een jaar daar naa, in de maand April, gefchiedde de daadelijke voltrekking des huwelijks, dewijl 's Prinfen tegenwoordigheid vereischt wierdt in eenen Veldtogt, welken hij met roem en luister bijwoonde. Naa de aankomst in het Gewest, vertoefde het doorluchtig paar, eenigen tijd, op het Lusthuis het Oranjewout, bij V Heerenveen, en deedt, op den tweeden dag des Jaars 1710, eene plegtige intrede binnen Leeuwarden, 's Lands Staaten toonden hun genoegen over 't hooge huwelijk, met een gefchenk van eenen Schuldbrief van honderdduizend Guldens, ten Jaste van 't Gewest, rentende vier ten honderd. Op den dertienden Oftober diens jaars verloste haare Hoogheid van eene Prinfesfe, die de naamen anna charlotte amelia ontving. Prins ïriso was toen te velde, doch keerde tegen het einde des jaars te rug, in de armen zijner verlangende Gemaalinne. De volgende winter, hoewel flegts de tweede, was, egter, de laatfte, dien het liefhebbende paar te gader mogt doorbrengen. Want de Prins, naa te velde te zijn getrokken, keerde, op ernftigen aandrang der Algemeene Staaten, 11a 'sGraavenhage, ter verelfeninge der uitftaande gefchillen, met den Koning van Pruisfen, over de naalaatenfchap van Prinfe willem den III. Bekend is het ongeluk, welk d n Vorst, op die reize, wedervoer. In het overvaaren van den Moerdijk floeg de Veer-. R 5 fehu.!£  &66 MARIA LOUISA. fchuit om, en verdronk zijne Hoogheid. Diep trof deeze flag* de bedrukte Weduwe, die zich thans zwanger bevondt, en, zes weeken daar naa , beviel van eenen Prins, naderhand in 's Lands Gefchiedenisfen vermaard onder den naam van willem karel henrik friso , Erfftadhouder van de Zeven Veréénigde Gewesten. Van haare tedere liefde voor deezen Zoon, en eene moederlijke zucht tot deszelfs bevorderinge, vertoonde de Prinfestè Weduw herhaalde blijken, onder andere ter gelegenheid dat men in Zeeland bedagt was op de vernietiginge van het Markgraaffchap. van Vlisftngen en Veere. Door ernftig fchrijven,- en eene bezending in 's Prinfen naame, zogt zij, hoewel vrugteloos, dien flag te weeren. Een balzem in deeze wonde was het huwelijk haarer Dogter, met fredrik, Erfprins van Baden-Barlach, die haar, eerlang,- Grootmoeder maakte van rwee mannelijke fpruiten. Geduurendê de minderjaarigheid van Prinfe willem, hadt de Vorftin Weduw de Voogdij fchap over denzei ven en het bewind van zaaken waargenomen. Naa zijne Akademifche Letteroeffeningen voleindigd en den meerderjaarigen ouderdom bereikt te hebben, aanvaardde zijne Hoogheid het beftuur, en wierdt zijne Vrouw Moeder, ten blijke van genoegen over haar gedrag, door 's Lands Staaten begiftigd met een gefchenk van vijfduizend Guldens, en eene Jaarrente van gelijke fomme, geduurendê haar Ieeven. Een nieuw genoegen ondervondt de Vorftin , door het huwelijk van haaren eenigen Zoone met anna, Kroonprinfesfe van Groot -Britar.nie, door middel van Welke zij zich naderhand als Grootmoeder zag begroeten van den tegenwoordigen Erfftadhouder, Prinfe willem den V. Onder dit alles genoot haare Hoogheid, geruimen tijd, het gezelfchap van haaren Zoone met deszelfs Koninklijke Gemaalinne. In den Jaare 1747 moest zij dit genoegen derven; doch getroostte zich gewillig dit verlies , vermids het zijnen oorfprong nam uit deszelfs bevorderinge tot de Erfftadhouderlijke waardigheid van alle de Veréénigde Provinciën , en alzo tot hooger trap van eere , aanzien en gezag , dan iemand zijner Vóorzaaten, tot nog toe, hadt bereikt. Maar, gelijk- geene Hienfchenvreugde volmaakt zuiver'is, omdat zij dikmaals met bitterheid wordt getemperd, de Vorftin Moeder ondervondt de diep-  MARIA LOUISA, MARIA van OOSTERWYK. 267 diepgaande fuiart, deezen Zoon, niet lang naa deszelfs verheffing, in den Graf kelder te zien nederdaalen, werwaarts hem zijne Koninklijke Gernaalin, naa verloop van eenige jaaren, volgde. ■ Een nieuwe last daalde dus neder op de reeds verzwakte fchouderefi der eenè'nzeventigjaarige Matrone. De Staaten van Friesland droegen aan haar op, het Stadhouderlijk bewind over hun Gewest, nevens de begeeving der Ampten, op het Kwartier der Steden vallende. Ligt, intusfchen, moet der Prinfesfe deeze last zijn- gevallen. Want, toen zommige Afgevaardigden ten Landsdage den voorflag deeden, om 's Prinfen Meerderjaarigheid te vervroegen, waar door haare Hoog. heid, gevolglijk, van 't bewind zoude zijn ontflagen geworden, liet zij, over den gedaanen voorflag, haare 't onvredenheid niet onduidelijk blijken. Hoewel men dus, met haaren wille, den Regeeringslast op haare fchouderen liet, zij droeg dien niet tot aan het einde van den voorgeftelden weg. Eene aanhoudende bezetting op de borst, aangezet door Koortzen, maakte een einde van haar Ieeven, op den achttien April des Jaars 1765, het zevenenzeventigfte haars ouderdoms. Haare godsvrugt, milddaadigheid en andere Christlijke deugden worden hoog geroemd. De eerwaardige Overblijfzels wierden, op den dertienden Junij, op 's Lands kosten, met Vorftelijke ftaatfie, in de Begraafplaats van 't Huis van Nasfau, te Leeu< waarden, bijgezet. Maria van öosterwyk , was de dogter van jacobus van oosterwyk , Leeraar onder de Hervormden te Noodtdorp, in de nabuurfchap van Delft, en aldaar gebooren op den twintigften Augustus des Jaars 1630. Behalven andere uitmuntende hoedanigheden van den geest, openbaarde zich al vroeg, eene overhellende zucht tot de Schilderkunst. Deezer edele neiginge bot vierende, gaven de Ouders haar de beroemdfte Leermeesters, vooral den vermaarden Bloemfchilder jin dvvid de heem , welke te Utrecht woonde. Op het fchrlderen van bloemen viel bovenal de fmaak der jonge Juffer. Om door den omgang van Kunstkenners haare begaafdheden verder uit te breiden, onthieldt zij zich meestal te Delft, ten huize Van baren Grootvader, Leeraar der Hervormden iu die Stad. Re*  t6i MARIA van OOSTERWYK. Reuzenftappen deedt de vlugge Maagd in de beoeffening van haare kunst; bij perfoonen ook van den hoogflen rang wierden de voortbrengzels van haar penfeel gezogt en in waarde gehouden. Lodewyk de XIV, Koning van Frankrijk, deedt de eere, aan een haarer Kunsttafereelen ,• van het in zijne Kunstverzameling te plaatzen. Zo voldaan over een ander Kunstfluit was Keizer leopold, dat hij zijne eigen afbeelding, en die zijner Gemaalinne, met Diamanten omzet, der Schilderesfe tot een gefchenk zondt. Van Koning willem den III en deszelfs Gemaalinne ontving zij, voor een Bloemftuk, negenhonderd Guldens. Joannes sobietski, Koning van Polen, beloonde haare kunst met vierentwintighonderd Guldens, voor drie Stukken door haar gefchilderd. Een grooter getal Kunstgewrogten zou de waereld ontvangen hebben, ware zij niet van een kiefchen fmaak en zeer gefteld geweest, om zo wel aan haar zelve als aan anderen genoegen te geeven. Hoewel meermaalen daar toe aangezogt, konde, egter, de beminnelijke maria nooit tot het huwelijk befluiten. De Kunstfchilder willem van aalst hadt, onder andere, om haare hand verzogt. De wijze, op welke zij deezen afzette, vertoont een blijk van haaren vrolijken en te gelijk goedaartigen inborst. Deeze was, naar de wijze van veelen zijner Kunstbroederen , los van zeden. Naa 's Mans liefdeverklaaring gehoord te hebben, fchreef zij hem, tot den grondflag van verdere onderhandelinge , als eene taak voor , dat hij, een rond jaar lang, dagelijksch, een zeker getal van uuren naarftig zoude fchilderen , eer hij om uitfpanningen mogt denken. Om van het volbrengen deezer taak kennis te bekooinen, hadt maria voegzaame gelegenheid, dewijl haare Schilderkamer te Delft op die van van aalst het uitzigt hadt. Naa verloop des proefjaars was de Schilder zo verre ten agteren met zijne rekening, dat hij het niet beftaan durfde om zijn aanzoek te herhaalen. Onze Kunftenaares eindigde haare dagen ten huize van haaren Neeve jakob van assendelft, Predikant te Uit' dam, in Waterland, alwaar zij overleedt in den Jaare 1693, het drieè'nzestigfte haars ouderdoms. Maria  MARIA van UTRECHT, MARIEKERKE, enz. affj Maria van utrecht was de naam der Huisvrouwe van 's Lands beroemden Advokaat Heere joiian van oldenbarneveld. Mariekerke , eene Ambagtsheerlijkheid in Zeeland, op het Eiland Walcheren. Het Dorp, tot dezelve behoorende, beftaat flegts uit eenige .weinige geringe» huizen. Dat'er voor* maals eene Kerk geftaan heeft, blijkt uit het nog daar van overgebleeven Kerkhof. Mariendal, of anders genaamd Marietiboon, was eertijds een Klooster van Augustijner Monniken, een half uur gaans beneden de Stad Arnhem. Zints de invoering der Hervorminge is het geftigt vernietigd, en de grond daar van toï waereldlijke oogmerken aangeleid. Mariengaarde , anders gezegd Marienhof, eertijds een zeer beroemd Klooster, in Friesland, in het Kwartier Oostergo, ten Zuidwesten van de Hallummer Kerkbuurt. De Stigter daar van, een weinig naa het midden der Twaalfde Eeuwe, was Heer fredrik , Paftoor der Kerke te Hallum, uit eerlijke , doch niet zeer vermogende Ouders gebooren. Naa eenige vorderingen in de Latijnfche taaie gemaakt te hebben, oeffende hij zich verder, te Mutifter in Westfalen, in da Weetenfchappen , volgens den fmaak der tijden , in eenen Godgeleerde noodig. Thans bezogt hij, van tijd tot tijd, de vermaarde Gelderfche Abtdij Marienwaard', en vondt zo veel behaagens in de godsvrugt der Broederfchap, dat hij zich in de Orde begaf, zijnde die der Premonftratenzen. Naa zijne wederkomst te Hallum wierdt hij, op kosten van Heere feike , Paftoor der Plaatze, tot Priester gewijd, en vervolgens diens Opvolger. Zedert leide hij zich met zo veel ijvers toe op de uitbreiding van den Geestlijken ftand, en zette dien, door zijn eigen voorbeeld, zo veele eerwaardije bij, dat verfcheiden Edellieden, daar door gelokt, het zwaard met het Premonftratenzer Ordekleed verwisfelden. Nu vondt hij zich in ftaat, geholpen door 't vermogen deezer aanzienlijke Broederfchap, zijn voorneemen te volvoeren wegens 't bouwen van  Ê-o MARIENGAARDE, MARIENPAAL, van een Klooster. Hij ondervondt daar toe de milddaadige hand van twee Adelijke Vrouwen, als mede die van goslik goslinga, welke een ftuk lands vereerde, op't welk de Klooster-Kerk gebouwd wierdt, welke men voorts aan den Apostel joannes en aan de Maagd maria toewijdde. Vrouwen zo wel als Mannen nam men voorts in het Klooster aan. Doch, om den fterken toeloop, vondt zich de Abt fredrik wel haast genoodzaakt, een gedeelte daar van elders heenen te plaatzen. Om het ontftaan van eenige ongeregeldheden, uit de nabijheid van Monniken en Nonnen, Vondt, bovendien, de Stigter geraaden, aan deeze elders een verblijf te bezorgen. Dit vonden zij in het Klooster Bethlehem, bij verbastering Bartlehiem genaamd, nabij het water de Ee, in de Grietenij Tietjerkfteradeeh Ruim zeventig jaaren hadt dit Klooster geftaan , toen deszelfs vermogen dermaate was aangegroeid , dat het de helft kogt in het Eiland Marken, met alle deszelfs geregtigheden, voor tweehonderd Hollandfche ponden. Eenendertig Abten telt men, welke het beituur over Mariengaarde gehad hebben. Hun vermogen was de reden, dat zij in zaaken, het gemeene Land betreffende, meermaalen gekend wierden. In den Jaare 1559 wierden de opkomften van dit Kloost.r, nevens die van het Klooster Lidlum, op drieduizend Dukaaten gefchar. De Bisfchop van Leeuwarden hadt 'er het genot van. Geduurendê de Spaanfche beroerten wierdt de Abtdij verwoest, en deszelfs eigendom aan het gemeene Land getrokken. Zie wiNsEMius; schotanus ; Oudheden en Ge/I, van Friesland, Marienpoel, eertijds een zeer vermaard Nonnenklooster* buiten de Rhijnsburgerpoort der Stad Leiden, gebouwd op den grond van het Huis te Paddingpoel, weleer een Lusthuis der Burggraaven van Leiden, doch in den Jaare 1420 afgebroken. Ilec Klooster bleef in ftand tot in het Beleg der gemelde Stad van den Jaare 1574. Marien-  MARIENWEERD, MARÏUS, (LEONARDUS) enz. 2f* Marienwaard , de Abtdij , boven vermeld, als dikmaals bezogt van fredrik van Hallum. Zij lag ten Noorden van de Linge, een uur gaans boven de Stad Kuilenburg. Naa de invoering der Hervorming is zij veranderd in eene Heerlijkheid, beflaande na genoeg duizend Morgens Rouw- en Weiland. Zij bezit hoog , middelbaar en laag Regtsgeb;ed. Het Heerenhuis, daar toe behoorende, is een fraai hedendaagsch geftigt. Zie h. v. heussen en h. v. rhyNj Kerkelijke Oudheden. Marius, (leonardus) van geboorte een Goezenaar, eeta der geleerdfte Mannen van zijnen tijd, was Dokter iu de Godgeleerdheid, en Hoogleeraar in die Weetenfchap, aa® het Hoogefchool te Keulen. Zie la ace, Cel. Zeeland. Marken, een Eiland in de Zuiderzee, tegenover de Stad, Monnikendam, tusfchen welke en het Eiland een tak van de Zuiderzee fchiet, de Goud- of Goirw- Zee genaamd. Eertijds begrootte men den omtrek des Eilands op twee uuren gaans. Veel minder gronds beflaat het tegenwoordig. De herhaalde overftroomingen hebben veel daar van verflonden. Dit blijkt, onder andere, uit de opneeminge der huizen, welke, van tweehonderd eenenveertig, die men 'er, in den Jaare 1632, telde, eene Eeuwe daar naa, op honderd eenendertig verminderd waren. Deeze huizen zijn verdeeld in Buurten, welke men 'er twaalf in getal telt. De voornaamfte daar van is de Kerkbuurt. Andere Christenen, dan van den Hervormden Godsdienst, vindt men 'er thans niet. Voormaals ontmoette men 'er insgelijks verfcheiden Doopsgezinden , die te Monnikendam hunnen openbaaren Godsdienst oeffenden. Om tegen overftrooming beveiligd te zijn, zijn de huizen niet op den vlakken «rond , maar op eene foort van Dijkjes gebouwd. Uitgezonderd deu Schout, deu Sekretaris en den Predikant, zijn  t?i MARKGRAAFSCHAP van Veerè en Vlhfingën. zijn alle de Mansperfoonen Visfchers, en voor ftoute Zeelie^ den bekend, van een kloek en fterk geitel. Zeer bijzonder is de kleeding der Vrouwen, en, waarfchijnlijk, naast overeenkomftig met den alouden Hollandfchen dragt. Tot op haar huwelijk gaan de jonge dogters blootshoofd, hebbende het hair .zeer aartig gevlogten en geflingerd. Naaderhand zetten zij het hulzel op, van eene zeer zeldzaame gedaante. De Regeering van het Eiland beftaat uit Baljuw, Schout, drie Burgemeesteren , drie Schepenen, negen Vroedfchappen en Sekretaris. Marken]-binnen; zie uitgeest". Markgraafschap van Veert-en Vlhfingën. Hoewel déezè beide Steden , een langen reeks van jaaren, aan bijzondere Heeren behoord hebben, is, egter, de benaaming van Markgraaf fchap van laatere herkomfte. Maximiliaan van bourgondie, Ridder van 't Gulden Vlies, Admiraal Generaal ter Zee, en naderhand Stadhouder van Hollard, Zeeland, lVe%tfrtesland en Utrecht, bezat, ten tijde van Keizer karel den V, de beide Steden , onder den naam van Heerlijkheid, 't Gefchiedde uit bijzondere en blaakende gunst, in welke hij bij den Keizer ftondt, dat de Heerlijkheid tot een Markgraaffchap verheven wierdt, in den Jaare 1555. Bij Uiterften Wille (lelde Heer maximiliaan aan tot erfgenaam van alle zijne goederen, en dus ook van het Markgraafschap, zijnen Neef maximiliaan de henyn , tweeden Zoon zijner oudfte Zuster, en van johan van henyn , Graave van Bosfu. Doch bij zijn overlijden liet hij zo zwaare fchulden naa, dat zijn Boedel met den voet gefchopt, en den Schuldvordenaaren ten beste wierdt gegeeven. Naa lang draalens verworven deeze van den Grooten Raad van Mcchelen, in den Jaare 1567, dat het Markgraaffchap openlijk geveild wierdt. Jakob van bossu, Heer van Auchy, mijnde dezelve, voor eene fomme van tweehonderd tweeëntwintigduizend Guldens. Doch deeze koop hadt geenen voortgang; Koning philips de II, als Graaf van Zeeland, benaderde denzelven, en droeg aan den Graave van megen het bewind op. Als een bijzondere eigendom hadden de beide Steden, tot nog toe, geene zitting gehad in de Vergadering der Staaten. Het regs  MARKGRAAFSCHAP van Veere en V%%pngenf 273 regt hier toe ontvangen ze, bij het afvallen van Koning phh i.ips en 't aanneeraen der Staatfche zijde, als mede de toezegging om nimmer van de Graaflijkheid te mogen gefcheiden worden. Intusfchen waren eenige Rentheffers tot nog toe niet aan de penningen gekoomen, welke zij van het Markgraaffchap hadden te vorderen. Van hier dat zij te wege bragten, bij het Hof van Holland, dat de twee Steden andermaal wierden aangeflagen, tegen den zeven- en den achtentwintigften Junij des boven genoemden jaars, om in 's Ha%e openlijk verkogt te worden. Twijfelagtig, althans niet genoeg beweezen, is het vermoeden van zommigen, als of Prins willem de I, die voorheen reeds zijne genegenheid tot den koop van het Markgraaffchap getoond hadt, de Rentheffers tot deezen flap hadde aangefpoord. Hoe 't hier mede ook zij, men verhaalt althans-, dat de Heer vosbergen, Baljuw van Zierikzee, omtrent deszen tijd, met zijne Doorluchtigheid fpreekende over de beide Heerlijkheden, van meeninge was, dat de beide Steden zich zelve moesten koopen; doch dat de Prins van andere gedagten was, naardien zulks boven 't vermogen dier Steden zijn zoude, welker waarde hij pp vier Tonnen Schats begrootte. Daarenboven hadt de Stad Antwerpen het oog op de Heerlijkheden. Doch hier uit vreesde men veel onaangenaams en fladeels. En dit Was, onder andere, de reden, dat aan'sPrinfen Gemagtigden, van wegen de Staaten, wien nu de oogmerken zijner Doorluchtigheid duidelijk waren gebleeken, last wierdt gegeeven, om op te pasfen dat zij de hoogfte bieders bleeven, en niet te zien op acht- of tienduizend Guldens boven hunnen fast, als kunnende deeze fomme den Prinfe altoosgoed gedaan worden. Op de gefielde dagen wierdt dus Prins willem de I Kooper van de Heerlijkheid der Stad VUsfingen, met de Ambagtsheerlijkheid van Oud- Vlisfingen, voor vijfenzeventigduizend eenhonderd Guldens, en van het Markgraaffchap van Veere, met het Slot Zandenburg, en de Heerlijkheid van den Polder, de Stad en Vrijheid van Domburg, met de Ambagtsheerlijkheid van- Zaadi]k, voor vierenzeventig-duizend en vijfhonderd Guldens. Met veel plegrigheids wierdt zijne Doorluchtigheid, nog in het zelfde Jaar 15Ó7, XXII. deel. S Inge?  S74 MARKGRAAFSCHAP van Veere en Vlisfingen. ingehuldigd. Van de Puije van 't Stadshuis van Veere ftrooide men een groot getal Zilveren Gedenkpenningen onder 't Volk, aan de eene zijde verfierd met het Stadswapen en dat van Nas/au, met een fnoer zamenverbonden; men'las daar onder de woorden nodus indissolubilis „ een onlosmaake„ lijke knoop." De keerzijde vertoonde een Arm, houdende een bloot Zwaard, met de Zinfpreuk omfchreeven : je maintiendrai: „ Ik zal handhaaven." Naa 's Prinfen overlijden, kwam het Markgraaffchap, eerst op deszelfs oudften Zoon Prins maurits , vervolgens op den tweeden Zoon Prins fredrik henrik ; daar naa op PhusWillem den II, en van deezen op deszelfs eenigen Zoon Prins willem den III. Tot nog toe hadt men, in Zeeland, geenen inval gehad, omtrent eenigen voorflag ter vernietigiuge van het Markgraaffchap. Doch ftraks naa het overlijden van laatstgenoemden Prinfe , nam men aldaar maatregels, welke eene verdere bedoeling niet onduister fcheenen aan te kondigen. Zints het Jaar 1702, hadden de Staaten van het Gewest aan zich getrokken de beftelling der Wet, in de Steden Vlisfingen en Veere, uit eene benoeming , door de dienende Wethouderfchap gemaakt, in weerwil der Mandementen van den Hove of van den Hoogen Raad in Holland, dienende ter handhaavinge van het regt der Markgraaven. De Stad Goes ging nog een flap verder. Zij deedt den voorflag, dat men, uit kragt van het Opperfte Gebied der Staaten, de gemelde Steden van alle Leeiiroerigheid behoorde te ontheffen, tegen voldoening der waarde, en alzo het Markgraaffchap vernietigen. Doch de Algemeene Staaten, als Uitvoerders van den Uiterften Wille van Prinfe willem den III, verklaarden zich daar tegen ; zij begreepen dat de zaak van het Markgraaffchap in haar geheel moest blijven, tot dac zij door den gewoonlijken Regter konde worden afgedaan. In den boven gemelden ftand bleef de zaak van het Markgrarffchap, tot in den Jaare 1722. Zij wierdt wederom leevende', ter gelegenheid der verheffinge van den jongen Prinfe wiLi.em den IV tot Stadhouder van Geldefland. Van niéuwsbegon men nu te raadpleegen over de vernietiging, tegen voldoening der waarde. Maria i.ouisa , Prinfesfe Weduw van 'Oranje, hadt hiér van de lucht niet gerooken, of zij liet, in den  Markgraafschap van V&m en Pmjh&n. den Jaarë 1723 , eenen Brief afgaan , zo aan de Algemeene Staaten, als aan die der bijzondere Gewesten, men geliefde zorge te draagen, dat het regt van haaren Zoone, willem karel henrik friso , in Zeeland niet verkort wierdt. Op de Stad Veere na, was men 't in Zeeland eens omtrent de vernietiging van het Markgraaffchap. Die van Holland hadden het regt van het Gewest, tot dien ftap, beweerd, in eeri uitvoerig Vertoog; 't welk zedert door de Prinfesfe Weduw cn de Voogden des minderjaarigen Vorsts, als mede door de Afgevaardigden der Stad Veere, ter Vergaderinge van het Gewest, uitvoerig beantwoord wierdt. Over 't laatfte Vertoog toonden zich de vijf overige Steden Middelbutg, Zierikzee, Goes, Thoolen en Vlisfingen ten uiterfte misnoegd.Zij beweerden, dat het partijdig gefteld was, en overvloeide van gemeene Volksdwaalingen en gebrek aan kennisfe van Regeerings zaaken. Geweldig mishaagden de Afgevaardigden dier Steden, dat die van Zeeland de Regenten van Zeeland gedreigd hadden, zo als in hun Vertoog was gefchied meï de gevoeligheid van deeze of geene uitheerofche Mogend,, heid, als mede van Gelderland , Friesland en Stad ai 5, Lande , die fterk op 's Prinfen zijde waren, ja zelf met ,, een aanftaanden Stadhouder," niettegenftaande de Stad nog onlangs hadt beloofd, den tegenwoordigen Stadhouderloozeri' Regeeringsform te zullen helpen handhaaven. Het gefchil duurde tot in den Jaare 1732. Prins wiliem thans meerderjaarig geworden zijnde, en in 't l^eftuur zijner goederen zullende treeden, vonden de Staaten van Zeeland geraaden, eeii einde te maaken aan de raadpleegingen op' de vernietiging van het Markgraaffchap. De ^tad Veere thans van gedagten veranderd zijnde, nam men, met eenpai-ige bewilliging van alle de Leden, op den zeventienden Novemb- r de? gemeten jaars, het belluit uit kragt van hunne hooge Souvereinitei't „ en incontestable magt, dc Steden f'lisft'.geu en Veere van „ nu aan voor altoos en ten eeuwigen dage, de frêïo et de „ jure, (met 'er daad en van regtswege,) te ontheffen valt „ alle Vasfalage en Leenroerigheid, dezelve daar van ten vol„ len en in alle zijne deelen libereerende , gemelde Steden „ tot vrije Graafelijke , en als andere ftemhebbende Steden § 3 fi des*  276 MARKGRAAFSCHAP van Veere en Vlisfingen. „ deezer Provincie (tellende, alleen directelijk en immcdiaat depen„ dent en onderworpen aan de Souvereine Vergadering van Haar „ Ed. Mogende"; met bijvoeging, „ dat tot een dedommagement ,, van de voorgemelde Devasfalage, ten behoeve van den geenen, die tot de Seigneurie van de gemelde Steden van Vlis„ finge en Veere geregtigd zouden bevonden worden te zijn, ,, bij provifie en tot nadere dispofitie eene fomme van hon„ derdduizend Rijksdaalders, in de Bank der Stad Midclel„ burg gedeponeerd zoude worden." Van dit merkwaardig befluit hadt de Prins van oranje geen berigt ontvangen, of hij fchreef, in het begin van het Jaar 1733, een Protesteerenden Brief aan de Staaten van Zeeland, in welken zijne Hoogheid zich beklaagde, dat men hadt kunnen goedvinden, zonder eenige reden te geeven, dan die van hooge Souvereimteit en onbetwistbaare magt, hem voor altoos te verfteeken van het erfgoed zijner Vaderen. De Staaten zweegen hier op niet (til. In een uitvoerig Vertoog verdeedigden zij hun gedrag, tegen de ingebragte bedenkingen, lieten voorts den Prinfe de bepaalde fomme aanbieden ; doch hij weigerde dezelve te ontvangen, en deedt voorts nog verfcheiden poogingen om in zijn onderfteld regt gehandhaafd te worden; neemende, onder andere, zijnen Schoonvader, den Koning van Groot - Britannie, in den arm , welke , aan de Staaten van Zeeland , en aan de Algemeene Staaten , over het gefchil, eenen Brief liet afgaan. Zelf zondt de Prins zijnen Opperftalmeester , deu Baron van burmania , na Zeeland, om, door onderhandeling, de zaak af te doen. Deeze duurde tot in den Jaare 1739, wanneer dezelve afgebroken, en het Markgraaffchap , althans aan de zijde der Zeeuwfche Staaten , als vernietigd wierdt aangemerkt. Eenige jaaren verliepen 'er , zedert, in welke aan deeze zaak niet meer gedagt, immers niet openlijk van dezelve geiproken wierdt. Nogthans bleek het eerlang, dat die van Vei ré* geene ongegronde taal gevoerd hadden , in hun Vertoog , toen zij hunne Medeleden ter Staatsvergaderinge met eenen Stadhouder dreigden. Prins willem de IV was , in den Jaare 1747 , niet tot Stadhouder van alle de Gewesten aangefteld, en uit V Hage na Zeeland naauwlijks op reize ge-  MARQUETTE. (Het Huis te) 277 gegaan, of de Staaten van het Gewest, namen, op voorflag van Middelburg, het Befluit, om zijne Hoogheid te herftellen in het Markgraaffchap van Vlisfingen en Veere, en alzo het Staatsbefluit van den zeventienden November des Jaars 1732 te vernietigen. Met ftaatelijken luister wierdt, naaderhand, de Markgraaf, in de beide Steden, ingehuldigd, gelijk ook vervolgens plaats hadt omtrent den tegenwoordigen Erfftadhoudcr willem den V , Opvolger en Erfgenaam van zijns Vaders waardigheden en naalaatenfchap. Zie j. wagenaar, Vad. Hiftorie; het regt van zijne Hoogheid tot het Marquifaat ; boxhorn; Plegtige Inhuldiging zijner Hoogheid, enz. Marnix; zie aldegonde. Marquette , (Het Huis te) een Koninklijk geftigt, als zijnde gebouwd, in den Jaare 1250, door den Roomfch' Koning willem , Graaf van Holland, doch toenmaals , ter gunfte van Heere gerrit van heemskerk , die 'er de eerfte Kastelein op was , het Huis te Heemskerk genoemd. Het behieldt dien naam, tot dat het, door koop, de eigendom wierdt van den Heere daniel de hertaing , wiens Vader Meer van Marquette, gelegen bij de Stad Bouchain in Henegouwen, geweest was. Op diens verzoek gaven 's Lands Staaten, in de maand Maart des Jaars 1612, verlof, zijnen aankoop Marquette te mogen noemen. Ruim honderd jaaren laater, te weeteu in den Jaare 1717 , wierdt het Huis, door koop, de eigendom van den Heere Mr. joachim rendorp, bij wiens Kleinzoon, van den zelfden naam, thans Regeerend' Burgemeester van Amfterdam, het nog tegenwoordig wordt bezeeten. Het Huis Marquette, leggende in deBanne van Heemskerk, ongeveer een vierendeel uurs gaans ten Noorden van het Dorp, is, in zijne foort , eene der aanzienlijkfte gebouwen van Holland, voorzien .van het regt van Hooge Heerlijkheid, S 3 't welk  ff9 MARRUM, MARSCH, MARSCHALKENWEERD, 't welk zich tot op twee Roeden buiten de Graften uit* flrekt. Het legt op een Eiland, in eene breede Graft beflooten. Veel ziet men 'er nog aan van deszelfs aloude gedaante : Trapgevels , een ronden en hangenden Toren, en een overblijfzel eener Huiskapelle, Van tijd tot tijd, egter, hebben de bezitters daar aan merkelijke veranderingen gemaakt. Op een ronden Burgt, aan den Leidfchen niet ongelijk , tegenover het Huis gelegen, zou weleer een hooge Toren geitaan hebben , op welken , ten behoeve der Zeevaarenden , een vuur plagt te branden. Aan deu inwendigen luister des Geftigts, blijken draagaiden van den rijkdom en het aanzien des tegenwoordigen Grootagtbaaren eigenaars, is de beplanting evenredig. Zie goudhoeven; a. mattilei Annales\ junii Batavia. Marrum , een Dorp in Friesland , in de Grietenij Fer* werderadcel, onder het Kwartier Oostergo. Het is tamelijk groot en aanzienlijk, wegens een goed aantal zeer fraaie Boerenwooningen , welke 'men 'er ten getale van dertig telt, die het Stemregt hebben. Het Dorp moet zeer oud zijn, indien 't waarheid zij, dat eene Stins of State, naar den ftigter botnia genaamd, reeds in den Jaare 900 gebouwd wierdr. Voormaals plagten verfcheiden Edelen hier hun verblijf te houden. Marsch , een vrugtbaare Polder , van zeshonderd vierenveertig Morgens Lands, met een Dorp van ongeveer twintighuizen, doch zonder Kerk. Het een en ander ligt deels op Gelderfchen, deels op Stichtfchen bodem : reden waarom, ^usfchen de twee Gewesten , daar over meermaalen gefchil pntftaan is. Gevoeglijkst fchijnt dus Marsch als halfheerig te kunnen worden aangemerkt. Marschalkenweerd, eene Ambagtsheerlijkheid, in hetOverkwartier Utrecht, groot honderd en twaalf Morgens, behoo-. rende  MARSDIEP, MAR&SUM; «9 rende aan het Kapittel van Oud - Munfter. Men vindt 'er zeer weinige huizen. Marsdiep, de bekende en wijd vermaarde doorvaart, uit de Zuider- in de Noordzee, tusfchen het Eiland Texel en den Noorlijken uithoek van Holland bij de Helder. Of het vaarwater daar van zijnen naam ontleend hebbe , dat een Kraamer of Marsdraager, het zelve eertijds doorwaad hebbende, en na de diepte daar van gevraagd zijnde, tot antwoord gaf, tot aan de Mars toe, laaten wij aan zijne plaatze. Marssum, een Friesch Dorp, in de Grietenij Menaldumadeel, in het Kwartier Westergo. Het Dorp is tamelijk groot, en zeer vermaaklijk gelegen aan den Ouden Zeedijk, thans diep binnenslands en den gewoonen Rijweg na Leeuwarden, uit verfcheiden omliggende plaatzen. Onderhoorig aan het Dorp is Ritzumabuuren, aan den Vaart van Franeker op Leeuwarden, over welken aldaar een houten brug legt, Ritzumazijl genaamd, die eertijds, toen de Zee veel dieper landwaarts fchoot, tot eene waterkeeringe. diende. Noordwaarts van het Dorp plagt het Vrouwenklooster Franjum te leggen, van de Benediktijner Orde. Verfcheiden adelijke Staten behoorden eertijds onder dit Dorp, eenige van welke nog in weezen zijn;, onder andere Heringallate, hoewel, zedert eenen reeks van jaaren, in een Gasthuis veranderd, door de milddaadigheid van eenen Advokaat, met naame popta. Deeze, met pleitbezorgingen en andere werkzaamheden, tot zijn beroep behoorende, groote fchatten hebbende bij een verzameld, deedt, op den grond dier State, een Gasthuis bouwen , waarin ruim twintig Vrouwsperfoonen niet flegts vrije inwooning, maar nog verfcheiden andere voordeden genieten, voortfpruitende uit de inkomften van eenige Boerderijen, door den Stigter insgelijks aan het Gebouw bij Uiterften Wille befproken. Een fraai huis, ftaande naast het Gasthuis, en van eene ruime Hovinge voorzien, dient ter Vergaderplaatze, en zomtijds ook tot uitfpanninge voor de Heeren $ 4 Re-  a8o MARTENA, (DOEKE) MARTENA. (HESSEL) Regenten. Marsfwn draagt met negenè'ndertig Stemmen in de zaaken der Grietenije. Zie wijNSEMius, schotanus en Tegenw. Staat van Friesland. Marten van rossüm; zie rossüm. (marten van} Martena , (doeke) een Edele Fries, hoewel hij zijne hand niet hadt getekend onder het Verbond der Edelen, in den Jaare 1565, was, nogthans, de zaak der Vrijheid zeer ijverig toegedaan. De edele mannen sicco botnia, tiete hettinga , sjerp galama , pieter camminga , augustinus scheltejvja, wybe grovestins , sikke tjessens en andere waren zijne medeftanders'. Prins willem van oranje, van 'sMans fterken arm verwittigd, zondt hem eenen Lastbrief, naa het bemagtigen van den Briele door de Watergeuzen, om zich van eenige Iterke plaatzen, met naame van Leeuwarden, te verzekerfc. Doch hier omtrent flaagde hij ongelukkig, hoewel hij elders geene vrugtlooze poogingen aanwendde. In den Jaare 1579 wierdt, nevens anderen, de vroome Edelman, door zijne Doorluchtigheid te werk gefteld, om de nadere verbintenis van Utrecht ooit in Friesland te doen aanneemen, Zjie winsemius, schotanus, enz. Martena, (hessel) waarfchijnlijk een voorzaat des ftraks vermelden Edelmans, hadt, in den aanvang der Veertiende Eeuwe, zo veel gezags en aanziens bij zijne Landgenooten verkreegen, dat, in den Jaare 1306", op hem de keuze viel als Potestaat, zo veel als handhaaver der Friefche Vrijheid en Geregtigheid. , Uit den aart meer tot rust en vrede, dan tot twist en oorlog genegen. aanfchouwde hij met tegenzin de geneigdheid der Landzaaten. Hij wees dien gewigtigen post van de hand, en verzogt dat een ander daar mede mogt bekleed worden. Op herhaald aanzoek , egter , liet hij gich, gezeggen. Gaarne zou hij het Gewest in vrede bettuurd heb*  MARTENA, (MËSSEL) MARTENSDYK, (St,) t.$i hebben, overeenkomftig met zijn Vaderlandminnend zeggen, dut dit de grootfte dienst was, dien men den Lande konde bewijzen; doch het mogt hem niet gebeuren, deezer neiginge beftendig op te volgen. Willem de III, Graaf van Holland, droeg thans den Friezen een vijandig hart toe. Met vijftienhonderd Hollanders zich te fcheep begeeven hebbende, landde hij daar mede in het Zuidlijk gedeelte van 't Gewest, het tegenwoordig Gaasterland. Van deezen inval hadt de Potestaat martena de tijding niet ontvangen, of hij wapende zijne dappere Friezen , trok met dezelve op deu brandenden en blaakenden vijand af, en dreef dien zulk eenen fchrik ;ian, dat hij ijlings na zijne Schepen vlugtte, en met volle zeilen den hertogt na Holland aannam, 't Gefchiedde insgelijks met zijne toeftemming, dat eene groote menigte Friezen, om zich van het geleeden ongelijk te wreeken, na Enkhuizen overftak, en den in- en opgezeetenen der Stad en der omliggende landen en plaatzen, door rooven en branden, veel nadeels toebragt. Met buit belaaden, keerden ze van daar te rug. Tot groote fmarte der Landzaaten overleedt de Edele martena, op den zestienden Augustus des Jaars 1312, het zesde jaar van zijn aanzienlijk en deu Lande nuttig bewind. Zie okke scarlensis. Martensdyk, (St.) of Maartensdijk, een Dorp, in de zo genaamde Oostveenfche Landen, in het Nederkwartier van 't Sticht Utrecht, omtrent anderhalf uur gaans ten Noorden van de Stad. Zeer vermaaklijk is de legging deezer Plaatze, rondom in hoog geboomte. De Kerk is een Kruisgebouw, met een hoogen fpitzen Toren. Bij de jongfte optelling ten platten Lande, telde men te St. Martensdijk achtenzeventig huisgezinnen. Digt daar bij ziet men de overblijfzels van het Jagthuis van fredrik schenk van tautenburg , laatften Bisfchop van Utrecht. Het is kenbaar aan een zeldzaameu ftompen Toren, ftaande ter (linkerzijde van het Huis. S 5 Mar-  282 MARTINET, (JAKOB) MASIUS. (ANDREAS) Martinet , (jakob) een Franschman van afkomst, doch zedert gehuisd en gehaafd te Sluis in Vlaanderen, alwaar hij den post van Schepen hadt waargenomen. Kwalijk berugt, in 'sLands Gefchiedenisfen, is hij, van wegen zijnen flinkfchen toeleg om de plaats zijner iuwooninge in de magt der Franfchen te leveren. In den Jaare 1690 bspeinsde hij. het fchelmftuk, en hadt daar toe in den arm genomen zekeren Schipper kornelis roelandsz. Aan deezen geene hulpe genoeg hebbende, zogt h j wijders met hem écne lijn te doen trekken eenen Franfchen Schoolmeester antoni regnault. 'Deeze geliet zich, aan de verraaderlijke opftookingen het oor te leenen, doch gaf 'er heimelijk kennis van aan den Bevelhebber der Plaatze. Men (laat hier op martinet gade, grijpt hem, en vindt, bij onderzoek, eenen Brief aan den Franfchen Veldheere de louvois , behelzende opening van den toeleg. Regnault hadt den Brief gefchreeven , doch martinet denzelveu ondertekend. Op begeerte des laatstgenoemden was dit gefchied, om alzo zijne naamtekening te kunnen lochenen. Schipper roelandsz , als mede bewust van 't fchelmftuk, wierdt insgelijks gevat en in den Kerker geworpen. Bij de te regtftelling. voor den Krijgsraad wierdt deeze tot den Galg , en martinet verweezen om eerst geworgd, en daar naa gevierendeeld te worden. Voor 't uitbrengen van 't verraad, genoot, zedert, regnault , van de Staaten, een Jaargeld van driehonderd Guldens. Zie Halland. Mcrcurius van ifjco. Masius, (andreas) te Brusfel gebooren, een voornaam Regtsgeleerde in de Zestiende Eeuw, an niet minder voortreffelijk Taalkenner. Om niet te fpreeken van 't Latijn en Hebreeuwsch, was hij bovenal zonderling ervaren in . da Griekfche en in de Sijrifche Taaie. Deeze zijne uitfteekende geleerdheid was oorzaak dat men hem na Antwerpen ontboodt, om , nevens den beroemden benedictus arias montapus, het opzigt te hebben over de vermaarde Uitgave van den Bijbel, Biblia Regia genaamd. In 't einde van zijn lee-  MASTBOSOH, MASTENBROEK, MASTGAT, enz. 283 Ieeven, welk niet tot zeer hoogen ouderdom klom, wierdc hij Raad van den Hertoge van Kleef. Hij overleedt aan het Water, in den Jaare 1573. Behalven eene Sijrifche en Griekfche Spraakkunst en Woordenboek, heeft hij vervaardigd eene Latijnfche overzetting van een Sijrifche Verhandeling? over het Paradijs, naar men wil omtrent het einde der Negende Eeuwe door eenen moses bar-cepha opgefteld. Zie sweertii Aih. B.e/g, Mastbosch, buiten Breda, van waar men derwaarts gaat, langs een aangenaamen wandelweg na het Dorp Gir.hi.ken. Hier legt een houten brug over den Markftroom, die den toegang na het Bosch geeft. Het draagt zijnen naam, omdat het inzonderheid uit Mast- en Pijuboomen beftaat. Graaf henrik van nassau was, in den Jaare 1505, daar van de eerfte aanlegger. De uitgeftrektheid wordt begroot op drh> honderd eenennegentig en eene halve Morgen grouds. Mastenbroek, eene vrugtbaare ftreek Lands, in de Provincie Overijsfel, in het Landdrostampt van Zalland. Zeer vermaard, om haaren aangenaamen fmaak, is de MastenbrockJche Boter. , Mastgat, een Vaarwater, loopende ten Zuiden van het Zeeuwfche Eiland Dtiiveland. Het heeft zijnen naam ontleend van eene Kaag, in den Jaare 1Ö71 aldaar iu den grond gcftooten, waar van de Mast nog zeer lang boven 't water uitftak. Door verloop van tijd is hier eene Diepte gefpoeld» bevaarbaar voor de Schepen, Zie smallegange. Mastricht, (petrus van) wierdt gebooren te Keulen, ia de maand November des Jaar.s .1630. Om de vervolgingen, ter zaake van den Godsdienst te ontgaBn, waren zijne Voorouders na die Stad gevlugt, en hadden, om te beter onbekend te  s84 MASTRICHT. (PETRUS van) te blijven, hunnen Geflagtnaam schoring met dien van hunne voorgaande woonplaatze Maftricht verwisfeld. De Vader van onzen petrus, thomas genaamd, was Ouderling in de Hervormde Gemeente te Keulen ; zijne Moeder, johanna la planque, de dogter eens Burgemeesters te Aath, die insgelijks, om de zaak des Geweetens, zijne Vaderftad Antwerpen hadt verhaten. Naa eenige vorderingen in de Taalkennisfe gemaakt te hebben, vertrok petrus na Utrecht, leide aldaar de gronden der voorbereidende Weetenfchappen tot eenen Godgeleerde, bezogt daar op de Hoogefchoolen van Leider, en Heidelberg, deedt vervolgens eene reize na Engeland, en keerde eerlang te Utrecht te rug, om 'er den loop der Akademifehe oeffeningen te voleindigen. In den Jaare 1652 tot den Predikdienst bevorderd zijnde, liet petrus ginds en elders zijne gaven hooren. Intusfchen was de roem zijner kennisfe gekoomen ter ooren van den Keurvorst van Brandenburg, die hem het Hoogleeraarampt iu de Hebreeuwfche Taaie te Frankfort aan den Oder aanboodt. Dit nam hij aan, om het eerlang met het onderwijs in de Godgeleerdheid te verwisfelen. Niet langer dan een jaar vertoefde hij in die Stad. In den Jaare 1668 verkoos hem het Hoogefchool te Duisburg tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte; waar bij nog, in 't volgende jaar , kwam het geeven van lesfen over de Hebreeuwfche Taaie. Zeven jaaren daar naa wierdt van mastricht de opvolger van den vermaarden gisbertus voétius, aan het Stichtfche Hoogefchool. Hier overleedt hij, op den tienden Februarij des Jaars 1706, aan eene wonde, door eenen val bekoomen, in den ouderdom van zesenzeventig inaren. Van hem zijn verfcheiden Schriften voorhanden, onder andere een Ontwerp van Zedelijke Godgeleerdheid; als mede Vindtcia S. Scriptura contra IVittichium. Gerardus van mastricht , Sijndicus of Penfionaris te Bremen, vermaard, onder andere, om zijne fraaie uitgave van het Griek£che Testament, was de broeder van onzen Hoogleeraar. Zie h. pontani Orat. Funebr* Mate-  MATELIEF. (KORNELIS) 285 Matelief , ( kornelis ) een voornaam Hollandsch Zeeoverfte, en groot bevorderaar van de uitbreidinge en vastfteliinge der Nederlandfche Bezittingen in de Oostindiè'n. Hij zelve was Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije, en hadt dus onmiddelijk belang bij de vermeerdering van haaren bloei en welvaart. In de maand Mai des Jaars 1606 liep hij in Zee, als Bevelhebber eener Vloot van elf Schepen, van welke de uitrusting en laading tusfchen de negentien en twintig Tonnen fchats gekost hadt. De openbaare bedoeling deezer bezendinge was, de bevordering van de zaak des Koophandels. Doch te gelijk hadt de Admiraal verfcheiden bevelen ontvangen, wegens het aanwinnen van Landen, en alzo tot vijandlijke bedrijven tegen de Portugeezen, die thans een fterken arm in 't Oosten hadden, en tegen de Indifche Landzaaten. Van hier dat matelief , in den beginne, dikmaals tegenftand ontmoette van zijn Scheepsvolk, voorwendende, tot het voeren van den Krijg niet te zijn aangenomen. Doch de Bevelhebber, een man van kloek beleid, overwon deeze zwaarigheid, door de gemoederen, met beloften van voordeel en eere, van lieverlede , in zijne maatregels te doen treeden. Naa eenige Portugeefche Vaartuigen, in de Indien, veroverd te hebben, floeg matelief het beleg om de Stad Malakka, thans in de magt der Portugeezen, die 'er een Kafteel geftigt hadden, en overhoop lagen met den Koning van Johor. Met deezen floot de Hollandfche Admiraal, in de'maand Mai des Jaars 1606, een Verbond, volgens 't welk zij Malakka gezamentlijk zouden aantasten: op voorwaarde, dat, naa de bemagtiging, de Stad aan de Hollanders, doch het omliggende land den Indiaanen zou ten deele vallen. Geringen dienst, egter, genoot matelief van de Indiaanen. Bloohartigheid en vreeze voor 't Gefchut deedt hen, op eiken vijandlijken fchoot, hunne posten verlaaten. Te zwak in manfchap was, daarenboven, de Admiraal om de Stad met geweld te dwingen: weshalven hij befloot, haar uit te hongeren. Vier maanden hadt hij voor Malakka gelegen, wanneer eene Spaanfche Vloot van veertien Galeien, tot ontzet, kwam aanzeilen. Matelief , bij tijds hier van verwittigd, deedt zijn Gefchut aan boord brengen zijne manfchap te fcheep gaan, en brak aldus het beleg op. Op  j.861 MATELIEF. (KORNELIS) Op dén zeventienden Augustus ontmoetten de Vlooten elkander ; doch de Spaanfche Admiraal, den wind in zijn nadeel hebbende, ontweek het gevegt; waar toe hij evenwel gereedelijk befioot, toen 's anderendaags de koelte in zijn voordeel Was omgeloopen. Hevig vogt men van wederzijde. Beiden wierden twee Schepen in brand gefchooten. Matelief , een vijandelijk Schip veroverd hebbende, nam hetzelve op het Sleeptouw, doch verloor het wederom, door 't breeken van den Kabel. Door gebrek aan. Buskruid, en door weerbarftiglieid'onder zijn Bootsvolk, was hij genoodzaakt af te houden, en na Jonor te wijken. Niet lang vertoefde hij aldaar. Naa de Stad verfterkt te hebben, ontving hij de tijding van het opbreekcn van een gedeelte der Spaanfche Vloot voor Malakka. Thans ftelde de Admiraal alle zijne welfpreekendheid te werk, om door beloften en dreigementen zijn Bootsvolk tot eenen togt derwaarts te beweegen, en deeze gelegenheid, om aan Maatfchappij en Vaderland een aanmerkelijken dienst te doen, niet te laaten' voorbijgaan. Dit gelukte hem. Binnen weinige' dagen vertoonde hij zich voor Malakka. Doch de kans, om de aldaar geankerde vijandlijke Schepen te bemagtigen, verliep hem, door de aankomst van het overige gedeelte der Spaanfche' Vloot. Van nieuws ontfrondt 'er een felle fcheepsftrijd. Spoedig verlooren de Spanjaards twee Schepen, door brand en overgave; de overige, reddeloos gefchooten, raakten hier en daar Verftrooid. 's Anderendaags wonnen de onzen nog een Schip. De overige, na Malakka geweeken, wierden door de Spanjaards zelve in brand geftoken. Bijkans geen volk was aan de züde van matelief gefneuveld, en ,. daarenboven, hem een buit van vierentwintig Stukken Gefchut in handen gevallen. De Admiraal, thans zijne zege willende voortzetten, befioot de verftrooide vijandlijke magt op te zoeken. Hij vondt dezelve bij het Eiland Poule Bonton veilig ten anker leggen. doch kon dezelve niet tot flaan beweegen. Drie zijner Schepen na 't Vaderland gezonden hebbende, zeilde hij, met de zes overigen, na Bantam, om 'er ververfchingen in te neemen, en van daar na Amboina, voor 't welk hij eenig' gevaar vreesde, dewijl de zaaken der Maatfchappije elders een ongunftigen keer genomen hadden. Hier ftelde hij de noodige orde, en begaf zich  MATELIEF, (KORNELIS) MATENES. c?7 Zich voorts op eenen togt na het Eiland Ternate, op 't welk de vijand eene verfterkte Stad hadt. Op eenen hoek tegenover de Stad legt het Vlek Malaja. Hier landde matelief cn verfterkte het Vlek, welk hij voorts vertrouwde aan eene Bezetting van vijfenveertig man, gefterkt met vier Schepen, welke tusfchen de Molukfche Eilanden moesten kruizen. Voorts een Verbond met de Ternaters geflooten hebbende, zeilde hij, in de maand Junij des Jaars 1607, na China, met oogmerk om 'er een voordeeligen handel te vestigen. Doch dit mislukte hem, door de bedriegerijen der Mandarijns: weshalven hij , in de maand September, na Bantam wederkeerde. Hier vertoefde hij tot in het begin van het Jaar 1608, maakte intusfchen de noodige fehikkingen, en wendde, eindelijk, den fteven na het Vaderland, alwaar hij, in de maand September des zelfden jaars, behouden aankwam, medebrengende eene zeer rijke laading, meest beftaande in Specerijen, in twee Schepen, welke hij zelve onder de Vlag hadt, en nog drie andere, die hem kort op de hielen volgden. Aan boord van den Heere matelief bevonden zich eenige-' Siamfche Gezanten, om te handelen met de Algemeene Staatenen met Prinfe macrits, welken de Admiraal eenige kostbaare gefchenken medebragt. Zie Scheepv. naar Oostindiën onder g. matelief de JOVge. Matenes, weieeer een Adeüjk Geftigt, doch meest bij den naam van 't Huis de Riviere bekend. Eenige weinige overblijfzels zijn 'er nog van voorhanden, ten Zuiden van de Overfchiefche Poort, aan de Stads Graft, der Stad Schiedam. Volgens 't verhaal onzer aloude Kronijken, zou dit een zeer aanzienlijk Slot, weleer het eigen goed der oude Hollandfche Graaven, geweest zijn, en in den Jaare 1339, door Graaf willem van Henegouwen, aan het Geflagt van matenes gefchonken. Zij voegen 'er nevens, dat het Huis eertijds op den Oever der Maaze ftondt, doch, naa verloop van tijd, door het aangefpoelde Land, wel duizend fchreden Landwaarts ia geraakt is. Zie h. junii Batavia. Ma-  *&8 MATENES, (Klein) MATENES, (Oud- en Nieuw-) eftz. Matenes, (Klein-) anders ook het Huis de IVerwe genaamd, een adeüjk geftigt in Holland, aan de Noordzijde van het Dorp Fooi burg, iu Rhijnland. Het is een treffelijk gebouw, pronkende met- een Koepeltoorn, welke het agtbaar hoofd ftaatelijk ten dake uitfteekt. Voorts ontmoet men 'er een ruim Voorhof en groot Buitenhof; door middel van een fteenen Muur worden zij van een gefcheideu. Geduurendê het tijdverloop van ongeveer vierdehalve Eeuwe, welke het Gebouw reeds geftaan heeft, is het meermaalen van eigenaars, uit onderfcheidene geflagten, verwisfeld. Matenes , ( Oud- en Nieuw-) twee Polders, in Schietend, ten Oosten van de Stad Schiedam. De uitgebreidheid van Oud- Matenes wordt op na genoeg honderdzeventig Morgens lands begroot, en op tweeëntwintig Huizen; doch die van 't ander vinden wij niet vermeld; ook niet of daar binnen Huizen ftaan. In Oud-Matenes leggen de overblijfzeis van het boven gemelde Huis van dien naam. Deeze Polder is eene Ambagtsheerlijkheid, behoorende aan de Stad Schiedamwelke ook den anderen Polder bezit, als eene Hooge Heerlijkheid. Door- aankoop uit den Boedel der Heeren van maïhênes, wierdt zij daar Van eigenaaresfe, in den Jaare 1688. Mathenes, (Het Gefldgtvan) zo om zijne oudheid, als uitgebreidheid en verrhaagfebappinge met de aanzienlijkfte Vaderlandfehe Huizen, verdient eene uitvoerige vermelding in ons Woordenboek. Hoewel dit Geflagt , onder een anderen haam , opklimt tot aan het begin der Elfde Eeuwe, ontmoeten wij. egter, daar van, onder den naam van .Mathenes, geen aanéengefchakelden volgreeks vóór het Jaar 1300. Daarin vinden wij genoemd Wouter van mathenes, den Vader van Adriaan van mathenes, Heere van Mathenes, getrouwd met jonkvrouw van ZuUwijk , uit deh Huize van Raaphorst, en bij dezelve Vader van Wouter van mathenes, Ridder, die, in den Jaare iscfj, Hertog aebregt op eenen togt tegen de Friezen verzei ie. Zijne eerfte Echtgenoote was Èiizabeth van der Horst, Alferts dogter, en deeze bij hem Moeder van Adriaan  MATHENES. (Het Geflagt) 23p Adriaan van mathenes, die volgt. Hubert van 'Mathenes, welke een dogter naliet, EUtabetk van Mathenes, getrouwd met Antonij van Cats, Zoon van Lieve van Cats. Elizabeth was Moeder van Maria van Cats, die de huisvrouw wierdt van Klaas van Ruiiven, Zoone van Willem van Ruijven en van Agnes van Rietwiik. Oda van Mathenes, gehuwd met Otto van Hoogftraten. Naa het overlijden zijner eerfte Vrouwe, hertrouwde wouter van mathenes met /V. van der Werve, uit Zuidholland, en verwekte bij dezelve: Jan van Mathenes, getrouwd met Marg.n-r»ta Partóttt, Erfdogter van Bartholomeus Partout, Rentmeester van Noordholland, doch woonagtig te Delft, alwaar hij 's Graaven Huizing verkreeg. Hij verwekte bij dezelve Philip* van Mathenes, welke, in den Jaare 1484, in 't huwelijk tradt met Maria van der Woude, dogter van Jakob van der Woude, Heere van der Woude, Warmond en Alkemade, den laatften van zijn geftagt, en '-'au Johanna van Poelgeest, Gerrits dogter. Jan van Mathenes , Weduwenaar geworden, hertrouwde met PVillemina van Alkemade, dogter van Fioris van Alkèmade en van Agneta van Alkemade, Willems dogter. Naa het overlijden ook van deeze Echtgenoote, deedt hij eenen keer na Rome, wierdt aldaar Priester, en, naa zijne wederkomst, Monnik te Warmond, in den Jaare 1492. Eenenveertig jaaren fleet hij nog in deeze afzondering, en overleedt 'er, in den Jaare 1533, het tweeëntachtigfte zijns ouderdoms. Zijne naagelaatene kinderen waren 1. Jakob van Mathenes, overleeden in den Jaare 1515, in den ouderdom van dertig jaaren, zonder kinderen verwekt te hebben bij zijne huisvrouwe Anna van Aimonde, dogter van Jakob van Aimonde, Raad in den Hove van Holland, en van Catharina van Eversdijk. 2. Maria van Mathenes, Vrouwe van Woude en Warmond, gehuwd aan Jan van Duvenvoorde, Ridder, en bij hem Moeder van verfcheiden kin leren. Zij ftorf, Weduwe, in den Jaare 1558, oud tweeënzeventig jaaren. 3. Margaretha van Mathenes, Nonne te Poel» XXII. peel. T Adrjaais  stjto MATHENES. (Het Geflagt') Adriaan van mathenes, boven genoemd, nam ter. Vrouwe Aleid van Spangen, dogter van Philips van Spangen. Gelijktijdig met hem leefde Willem Simonszoon van Mathenes, Abt te Egmond, en overleeden in den Jaare-1458. Van hem getuigen de Jaarboeken van het Klooster, dat hij, geduurendê een b.eftuur van vierentwintig jaaren, gewigtige dienften aan de Abtdij beweezen, groote fchulden, waar mede dezelve was bezwaard, afgelost, de gebouwen verbeterd, en, naar inhoud van zijn Graffchrifr, over de Monniken eene ftrenge tugt geoeffend heeft. Heer Adriaan liet naa: Wouter van mathenes, die volgt. Elizabeth van Mathenes, geduurendê den tijd van negenentwintig jaaren Abtdisfe te Rhijnsburg, en in den Jaare 1499 overleeden. N. N. van Mathenes, getrouwd met Dirk van der Does, Zoone van Henrik van der Does en van Machteld Franken, Ifaaks dogter. Wouter van mathenes, reeds genoemd, tradt voor de eerfie maal in 't huwelijk met Duif van Rhijn, Everts dogter, in het Sticht van Utrecht, en verwekte bij haar, Adriaan van mathenes, die volgt. Zijne tweede Echtgenoote was Elizabeth van Kralingen, dogter van Gillis van Kralingen, en hij bij dezelve Vader van Agnes van Mathenes, die de huisvrouwe wierdt van Jan van Schoten, Zoone van Ysbrand van Schoten, en vervolgens Moeder van 1. Tibrand van Schoten, die ter eefle vrouwe nam Jofijne van Kruiningen, en voor de tweede, Catharijne van Cats, Laurens dogter. 2. Gijsbert van Schoten , gehuwd met Johanna van Scbagen, Weduwe van Floris van den Bronkhorst. A'<~id van Mathenes , getrouwd met Joost Dever, van Haarlem, was Moeder van 1. Elis»bcth Dever, eerst gehuwd met Wernard van der Does. Zoone van Dirk van der Does, en van Jofijne van Zuilen; vervolgens met Joost van Brederode. \ 2. Maria Dever, huisvrouw van Joost, Bastaart van Brederode. Adriaan  MATHENES. (Het Geflagt) . 29} Adriaan van mathenes , overleeden in den Jaare 1468 was tweemaalen gehuwd geweest: eerst met MiïWd van Ortyenvoorde, dogter van Jan van Du venvoorde en van Klara van Haaften van Kenoïj; en daar naa met N. N. van TuijJ, mi Gelderland. In het eerfie huwelijk verwekte hij Jan van mathenes , die volgt. In het tweede : dementia van Mathenes, eerst getrouwd met Anielïs van' Mijnden , Heere van Kroonenburg , Zoone van Antoni van Mijnden en van Elizabeth van Nijvelt, Jakobs doejter: vervolgens hertrouwd met Elburg van Boetzelaar, dogter van den Heere van Asperen, en bij dezelve Vader van kinderen. Machtelt van Mathen-.'s, in den Jaare 1507 gehuwd met Gijsbregt van Tuil van Bulkeftein, ln de Betuwe, en bij hem Moeder van kinderen. Jan van mathenes, Heer van Matenes, Riviere, Heemraad van Delfland , en vervolgen? , in den Jaare 1517 , ook vad Schieland, nam ter Echtgenoote Maria van Asfendelft, dogter van Nikolaas van Asfendelft en van Aleid Fries van Cuiwre, Weduwe van lan van Renesfe, Heere van Wulven. Hij overleedt, in den jaare 1522, in den ouderdom van vierendertig jaaren , en liet naa: Adriaan van mathenes , die volgt. Nikolaas van Mathenes , getrouwd met Geertruid Piek, uiS Gelderland, en Vader van Jan van Mathenes. Ambagtsheere van Lisfe. Wouter van Mathenes, gehuwd met Athia van Oereffla van Wibisma, uit Friesland, en Vader van 1. Maria van Mather.es van Wibiima, die huisvrouw' wierdt van Jan van Schagen, Zoone van Christoffel van Schagen en van Hadewij van Sparwoude, en bij denzelven kinderen heeft naagelaaten. 2. Jan van Mathenes van Wibisma, die in huwelijk» nam Gerardijue van Bronkhorst, dogter van Nikolaas van Bronkhorst, Héere van de Stadt, en van Jakoba van Poelgeest, Gerrits dogter, en bij dezelve Vader wierdt van Klaas van Mathenes, Heere van Hazerswoude, 't welk hij kogt van den Heere van Kruiningen. Hij overleedt Ta ip  MATHENES. (Het Geflagt) in den Jaare 1617, zijnde getrouwd geweest met Geertruid van Lokhorst, dogter van Vincent van Lokhorst, Heere van Heemftede, met welke hij behuwelijkte het Huis Oud-Tellingen, bij Leiden. Hij liet naa Kornelis van Mathenes, Heer van Hazerswonde, en verfcheiden dogters. De oudfte van deeze was verloofd aan Jakob van Wasfenaar, doch liet ongelukkig haar Ieeven in het Ys. Eene haarer Zusteren wierdt vervolgens bij den Heere van Wasfenaar ter Vrouwe genomen, en vervolgens Moeder van Odilia van Wasfenaar , welke in den echt tradt met Joost van Amftel, Heere van Loenderfloot, en Jan van Wasfenaar, Heer van Warmond en Hazerswoude. De reeds genoemde Kornelis van Mathenes trouwde met Anna van Uitenbogaart, doch ftorf kinderloos. Eene andere dogter van Klaas van Mathenes wierdt de echtgenoote van Gerrit van Poelgeest, Heere van Koudekerk, Zoone van Gerrit van Poelgeest en yan Anna van Bergen, dogter van den Heere van Grimbergen, in Brabant. Zij hadt eenen Broeder, Willem van Bergen, die eerst Bisfchop van Antwerpen, en vervolgens Aardsbisfchop en Hertog van Kamerijk wierdt. Adriaan van mathenes, Ridder, boven genoemd, nam ter Huisvrouwe Adriana van Duvenvoorde, dogter van Gijsbert van Duvenvoorde, Heere van Opdam, en van Anna van Noordwijk. Hij was Heemraad van Schieland, en befchreeven in de Orde der Edelen van Holland. Als zodanig wierdt hij, in den Jaare 156Ó, nevens den Heere van keenenburg, gelastigd, om aan de Landvoogdesfe een Vertoog in te leveren, behelzende een verzoek om verzagting in de afgekondigde Plakaaten tegen de Onroomfchen. Iu den Jaare 1574 hadt hij een voornaam deel, iu de onderhandelingen met de Gemagtigden des Konings, over eene bevrediging. Hij hadt de volgende kinderen verwekt: jV. van Mathenes, in den Jaare 15741 te Dole, in Burgundie, ongehuwd geftorven. Jan van mathenes , die volgt. CijsSet t van Mathenes, Heer van Riviere , in den Jaare 3508, te Leiden ongehuwd overleeden, oud achtenvijftig jaaren, Joost  MATHENES. (Het Geflagt) 202 Joost van Mathenes, insgelijks ongehuwd. Airiaan van Mathenes, mede nooit gehuwd. Maria van Mathenes, getrouwd met Arend van Bonenburg, genaamd Hontftein. Jan van mathenes, boven vermeld, Hoogheemraad' van Schieland, en befchreeven in de Orde der Ridderfchap, was een der Gemagtigden der Staaten, in den Jaare 1578 na Amfterdam gezonden, bij het overflaan der Stad tot de Staatiche zijde, om de noodige fchikkingen te beraamen en op alles goede orde te ftellen. In den Jaare 1584 bevondt hij zich onder de Gemagtigden, uit de Ridderfchap, door 's Lands Staaten benoemd, tot het bezegelen van de Akte, bij welke de Graaflijkheid aan Prinfe willem den I ftondt te worden opgedraagen. Daarenboven bediende men zich van hem, nevens andere Grooten, tot het maaken van een Ontwerp der voorwaarden, op welke zijne Doorluchtigheid zou worden ingehuldigd. Heer jan overleedt in den jaare 1602, in den ouderdom van vierenzestig jaaren, en liet naa, bij zijne Huisvrouwe Florentine, dogter van Heere Jan van Kuilenburg, Vrouwe van Opmeer, die hem nog achttien jaaren overleefde, de volgende kinderen: Adriaan van mathenes , die volgt. Margareta van Mathenes, getrouwd met Herman van Valkenaar, en bij denzelven Moeder van 1. Henrik van Valkenaar. 2. Jan van Valkenaar, Heer van der Meij. 3. Herman van Valken aar, Heer van der Wel. 4. IVillem van Valkenaar, jong geftorven. 5. Florentia van Valkenaar, getrouwd met Ottho van' Gelder; welken zij baarde (1) Margareta van Celder. (2) Herman van Gelder, getrouwd met Anna Maria Bergainge. (3) Karei van Celder. (4) Maria van Gelder. (5) Karei van Gelder. (6) Karei van Gelder, alle vier jong geftorven. (7) Willem van Gelder. T 3 (8)  S94 MATHENES. (Het Geflagt) (8) Fredrik Willem van Gelder, (y'l Maria van Gelder. De reeds boven genoemde Henrik van Valkenaar nam ter huisvrouwe Florentie van Mathenes, dogter van Karei van Mathems, Ruwaard van Putten, en van Johanna Piek van Tienhoven, en verwekte bij dezelve: J. Margareta van Valkenaar, getrouwd met Willem van Mathenes, Heere van Rascourt, Zoone van Willem van Mathenes en van Maria Manninga, te Dijkfterhuizen.. 2. Herman van Valkenaar. 3. Johanna van Valkenaar, beide ongehuwd. 4. Florentina van Valkenaar. 5. Karei van Valkenaar, Heer van Valkenaar, Duigenburg, 6. Henrik van Valkenaar, jong geftorven. 7. Hendrinu van Valkenaar, ongehuwd overleeden. 8. Herman van Valkenaar, ongetrouwd. Ja<- van Mathenes, in deu Jaare ióu Domdeken te Utrecht, en in den Jaare 1014 overleeden. Ku et vM Mathenes, Baljuw van Putten, hadt ter huisvrouwe genomen Johanna Piek van Tienhoven, en bij dezelve verwekt: Jan van Mathems , Raadsheer in den Hove van Rolland ongetrouwd geftorven. 2. Amelu van Mathenes, verdronken, zonder kinderen. 3. Fionntia van Mathenes, getróuwd met Henrik van Valkenaar, Heer van Duizenburg. 4. Nikolaas van Mathenes, jong geftorven. • De Echtgenoote van Willem van Mathenes , Heere van Rascourt, Maria Manninga te Dijkfterhuizen, was eene dogter van den berugten Diderik Sonoy, Stadhouder van Noordh.Ql]a.nd, en zij te zamen Ouders, yan (1) Jan van Mathenes. (2) Luurt van Mathenes, jong geftorven, (3) Florentia van Mathenes. (4) Emerextia van Mathenes, (5 Luurt van Mathenes. (6) 4gatha van Mathenes» (7J  MATHENES. (Het Geflagt) 20" (7) Maria van Mathenes. (8) Adriana van Mathenes. Cp5 Willem van Mathenes, Heer van Rascourt, Heemraad van Scbieland, tusfchen de Jaaren 1043 en 1665. Hij hadt in huwelijk genomen Margareta van Valkenaar, en bij haar de volgende kinderen verwekt: a. Maria van Mathenes, jong geftorven. b. Florcntia van Mathenes, Vrouwe van Matenes , Mikere, Opmeer, Souteveen , Sierkenburg, door het overlijden van haaren broeder. Haar Echtgenoot was Jan van Hardenbroek, Ritmeester in dienst dér Staaten. c. Willem van Mathenes, jong overleeden. d. Maria van Mathenes. e. Willem van Mathenes, op den tienden Mai des Jaars 1671, in den ouderdom van vier jaaren, geftorven, en te Utrecht in de Witte Vrouwenkerk begraaven. Het laatfte Mansoir zijnde van dit Geflagt, wierdt met hem het Wapen in het Graf geleid. (\o) Magareta van Mathenes , ongetrouwd geftorven. (11) Dirk van Mathenes. (12) Geertruid van Mathenes. Adriaan van mathenes, boven genoemd, Heer van Rivfere en Opmeer, Heemraad van Schieland , befchreeven in de Orde der Ridderfchap van Holland en Curator van 's Lands Hoogefchool te Leiden, Man van meer dan gemeene kunde en geleerdheid. In den Jaare 1616 bevondt hij zich onder de plegtige Bezending , door 's Lands Staaten na Amfterdam gefchikt, om de Wethouderfchap dier Stad te doen treeden in de genemenë' maatregelen, omtrent het bevorderen van vrede der Kerke, en het weeren van alle partijfchap en fcheuriuge. Het oeffenen van te veel toegeeflijkheids, naar het thans aangenomen StaatsfteJzel, jegens de Remonftranten, was oorzaak dat de Heer van mathenes, nevens den Heere van der myle, in den Jaare 1618, van zijnen post als Bezorger van bet Leidfche Hoogefchool verhaten wierdt. Heef Adriaan hadt tot zijne eerfte Huisvrouwe Odiiia van Aaswijr,, dogter van Reinoud van Aaswijn, Heere van Brakel, in GélderT 4 land.  tg6 MATHENES. (Het Geflagt) land. Deeze, in den Jaare 1596, te Utrecht in het Kraambedde overleeden zijnde, hertrouwde hij met Henrika tan der Does, Vrouwe van 't Huis ter Does, eenige Erfdogter van Pieter van der Does, Schout te Leiden. Een Zoon, uit den eerften Echt gebooren, was Jan van mathenes , Heer van Mathenes, Riviere en Opmeer , Heemraad van Schieland, Afgevaardigde in de Vergadering der Algemeene Staaten, en wegens Holland op den Munfterfchen Vredehandel, in den Jaare 1646. Hij overleedt in den Jaare 1653., hebbende verwekt, bij Judith Piek, Willems dogter, met1 welke hij, in den Jaare 1626, in huwelijk was getreeden, de volgende kinderen: Adnaan van Mathenes, vijf dagen naa zijne geboorte, in den Jaare 1028, geftorven. Airiaan van Mathenes, in den Jaare 1654 als Heemraad van Schieland vermeld, en, in dat zelfde jaar, in de Orde der Ridderfchap befchreeven, ftorf ongehuwd. Willem van Mathenes, in den Jaare 1631, elf maanden qud, geftorven. Ouilta van Mathenes; Willem van Mathenes; Watburg van Mathenes; Walburg van Mathenes; Henrik van Mathenes ; Gijsbert Reinout van Mathenes; Jakob van Mathenes; Mac ~>teld Geertrui van Mathenes: allen jong of ongehuwd geftorven, Gysbert van mathenes, die volgt. Gysbert van mathenes, Heer van Matenes, Riviere, Opmeer, Souteveen en ter Does, gebooren den eerften Maart des Jaars 1645, Heemraad van Schieland, Baljuw en Dijkgraaf van Rhijnland, befchreeven in de Orde der Ridderfchap van Holland- Zijne huisvrouwe was Antonetta van Alewijn, Vrouwe yan Brakel en Sterkenburg, en hij bij dezelve Vader van Jan van Mathenes. Judith Margareta van Mathenes. leide dee.ze kinderen, gelijk ook zijne Echtgenoote, vóór hem  MATHENES. (Het Cejlagt) 297 hem overleeden zijnde, bekragtigde bij, door den dood, in den Jaare 1670, zijnen Uiterften Wil, bij welken hij tot Erfgenaam hadt aangefteld Willem van Mathenes, boven vermeld, deu Zoon van Willem van Mathenes, Heere van Rascourt, laatften Mansoir van dit aloud geflagt, en in den ouderdom van vier jaaren geftorven. Heer Gijsbert wierdt begraaven in de St. Pieterskerk te Leiden, alwaar zijn Wapen is opgehangen, met de volgende tweeëndertig Kwartieren: mathenes. piek. kuilenburg. gent. duvenvoorde. balveren. koulster. lei. assendelft. wena. brienen. riemsdyk. noordwyk. vyg. zwieten. * hak. aaswyn. wyhe. yzendoorn. averonk. broukhuizen. haaften. tuil van serooskerke. laar. gent. tengnagel. amstel en mynden, langen. vliet. broukhuizen. mathenes. van echten. Het Wapen van mathenes is een Band van Keel, belaaden met drie Starren van Goud, op een Zilveren Veld. Zie w. van goudhoeven , Oude Holl. Kronijk; s. van leeuwen, Bat. llluftr. Matth/eus, fjantonius) Man van uitfteekende verdiende voor de minnaars der Vaderlandfche Gefchiedenisfen, was gebooren te Utrecht, op den achttienden December des Jaars 1635. Zijn Vader, insgelijks antonius genaamd, bekleedde den post van Hoogleeraar in de Regten in de gemelde Stad, en overleedt aldaar in den Jaare 1655. Zijne Moeder was eene T 5 Dog-  20? MATTH^US, ( ANTONIUS ) enz. Dogter van den vermaarden Harderwijkfche Hoogleeraar isaak pontanus. Het Friefche Hoogefchool en dat van zijne Geboorteftad waren de gronden, uic welke hij de zaaden van geleerdheid verzamelde , die vervolgens zo weelige vrugten droegen. In den Jaare 1660 verkooren hem de Bezorgers der Stichtfche Akademie tot Buitengewooneh, en twee jaaren laater tot Gewoonen Hoogleeraar in de Regten. Naa tien jaaren hier dien post bekleed te hebben, vertrok hij, in de zelfde hoedanigheid, na Leiden, en overleedt aldaar, in den Jaare den ouderdom van bijkans vijfenzeventig jaa¬ ren. Onbetaalbaare verpligting heeft aan 'sMans arbeidzaamheid de Gefchiedenis van verfcheiden Nederlandfche Gewesten: dewijl hij zich de moeite heeft getroost om van onder het ftof en uit fpinnewebbe ten voorfchijn te brengen verfcheiden oude Schrijvers en eenen reeks van Brieven en Papieren, welke over 's Lands alouden toeftand en lotgevallen een aanmerkelijk licht verfpreiden. De voornaamfte deezer Schriften voeren de volgende titels: De fundationibus et fates Ecclefiarutn Ultrajeóïinarum. Chronicon Egmondanum, auüore Joh. de Leydis, cum Obfervationibus. Res Ullrajettina, et Hifloria Frifite Ortentalis Eggerici Beninga, cum Gommentariis. Anaküa. De Jut e Gladii. De Nobilitate, &c. Matthias, Aardshertog van Oostenrijk, Zoon van Keizer maximiliaan den II, gebooren op den vierentwintigften Februarij des Jaars 1557. Nog naauwlijk» twintig jaaren oud, en zwak van geest, tokkelde hem nogthans de heerschzucht, en vlamde hij op de Landvoogdij over de Nederlanden, open gevallen door het overlijden van Don louis de requesens. Hij hadt op zijne hand eenige weinige hierlandfche Edelen, die hem heimelijk, buiten weeten der Staaten, hunnen wensch te kennen gaven. Ingenomen met de* eere, die hem, in zo jonge jaaren, wierdt-aangedaan, vertrok hij, in ft-ilte, zonder kennis van zijnen broeder Keizer rudow , uit- Weenen, in't begin van Odtober des Jaars 1577, en kwam , nog vóór het einde dier Maand, te Lier m Brabantv Merkelijke verbaasdheid veroorzaakte 's Aardshertogen jaonjst bij de Staaten-, veele van welke het kwalijk namen, dat- n;en, buiten hun wee-  MATTHIAS, Aardshertog van Oostenrijk. 199 weeteu, een vreemden Heer in 't Land gehaald hadt. Een heimelijk misnoegen, wil men, voedde ook Prins willem de I over deezen flap. Doch daar de Aardshertog nu reeds zijnen voet binnen 't Land gezet hadt, en men 't voor eene beleedigende oijheuschheid aanzag , hem ongetroost weg te zenden, wierdt men 't eindelijk eens, ook met '3Prinfen goedvinden, hem voor Algemeenen Landvoogd aan te neemen. Men ontboodt hem dan, van Lier na Antwerpen, alwaar ïij ftaatelijk ingehaald en door den Prins van oranje verwelkoomd wierdt. Hier wierden hem, eerlang, v^orgek-id de voorwaarden, op welke men hem in de boven gemelde hoedanigheid genegen was te erkennen: voorwaarden, welke, hoe bepaald en bekrompen ook, nogthans door den Aardshertog met blijdfehap en dankbetuigingen aangenomen , en, in het begin des Jaars 1578, te Brusfel, plegtig bezworen wierden. Tevens bewoog men hem, den Prins van oranje tot zijnen Stedehouder over alle de Nederlanden te verheffen. Van hier dat matthias, om het hoog gefteegen gezag van Prinfe willem, zo weinig zeggens hadt in het hoofdbewind van zaaken, dat zijne vijanden hem, en niet geheel te onregt, den '.',>tffier van den Prinfe van Oranje noemden. Men wilde daar mede aanduiden, dat hij flegts zijnen naam teke'ide onder 't geen hem door zijne Doorluchtigheid wierdt voorgele; 1. Verfcheiden vernederende gevolgen, voor den Aardsh >»r.i, eer de Prins gefteld wierdt aan het hoofd eener nieuwe Vergaderinge, welke over de zaaken van Regeeringe het opzigt hadt, onder den naam van Kollegie van Gecommitteerde Raaden , nevens zijne Doorluchtigheid. Voorts arbeidde men om de Provincie Utrecht, nevens Holland en Zeeland, wederom onder éénen Stadhouder fe brengen, 's Lands Advokaat van oldenbarneveld wendde inzonderheid zijnen vlijt aan, om aan den Prinfe deeze vermeerdering van magt en aanzien te verzorgen. Niet vrugtloos waren ook ten deezen opzigte 's Mans poogingen. In Frebuarij droegen de Staaten van 't Sticht aan maurits het Stadhouderfchap van hun Gewest op, bij een Berigtfchrift, waarbij hij beloofde, Utrtcht te zullen be'"uuren als een bijzonder Gewest, en hetzelve regeeren bij raade en believen der Staaten. Niet lang daarnaa wierdt hij ook met het Stadhouderfchap van Overijsfei, en naa het overgaan der Stad Zutfen aan de Staatfchen, met de zelfde waardigheid over Gelder en Zutfen vereerd. Vijf der Vereenigde Gewesten erkenden dus Prins maurits voor hunnen Stadhouder, Daarenboven bekleedde hij in dezelve de waardigheid van Kapitein en Admiraal-Generaal, en vondt zich geplaatst aan het hoofd van den- Raad van Staate. Zulke treffelijke Ampten zetteden den Prinfe groot aanzien bij , en Helden hem in ftaat om de gunst der Gemeente te winnen, meer dan de Staaten, van welken hij in den eigenlijken zin af hanklijk was. Eerampten en Vergiffenisfen kwamen van den Stadhouder , lasten en fchattingen van de Staaten , die nog daarenboven de fchuld kreegeu van de tegenfpoeden , terwijl ds eer der Overwinningen den Stadhouder wierdt opgedraagen. V 3 't Bleek  Sie MAURITS. 't Bleek ook eerlang, tot welvaart deezer Landen, dat men geene kwaade keuze hadt gedaan met zo veel vertrouwen in Prins maurits te ftellen. Zints den tijd dat hem het opperbeleid des Oorlogs was toevertrouwd, hadt hij zich zo zeer bevhjtigd in de oeftl-ning der Krijgskunde, dat hij 'er bijkans dagelijks in vorderde. Voort vaarende en wakker, en zelf op de'geringde dingen agt geevende, wist hij den vijand dikwijls eenen kans af te zien. De Vestingen hieldt hij in behoorlijken' ftaat van tegenweer, en toonde zonderlinge bedreevenheid in het uitkippen der bekwaamde Legerplaatzen. Het Krijgsvolk leerde hij op eene nieuwe wijze-te paard rijden, de gelederen bewaaren, fpijze met zich voeren, en aan de Loopgraaven arbeiden. Door dit alles wierdt zijn Leger een Oeffenfchool van Kriigskunde, werwaarts de uifheemfche Adel in menigtezamenvloeidde. De verovering van Breda' was de eerde gelukkige onderneeming, welke op deeze aanftelling volgde. Eduard lanzavechia was toenmaals, van wegens den Koning van Spanje,' Bevelhebber der Siad. De Hertog van parma hadt hem, als eenen zijner bekwaamde Krijgsoverden, tot Bevelhebber van' Geertruiden bera aangebeld, derwaarts reisde hij dikwijls, om het oog te houden over eenige weken, welke rondsom de Stad wierden aangelegd. Bij zijne afweezigheid bekleedde zijn zoon paulo antokio lanzavechia te l!reda het opperbevel. De Vader, zo hij in de Stad was, hadt altijd zorge gedraagen, uit vreeze voor verrasfin dat geen fchip, dan naa dat het alvoorens naauwkeurig onderregt was, daar binnen wierdt gelaaten; doch de Zoon, nog jon; en onbedreeven, hadt hier op minder agt geflagen. Uit holland voeren dikmaals Turffchepen op Breda langs de Rivier de Mark, welke langs de zelve droomt. Zeker Turffchipper, adriaan janszoon ,van bergen genaamd, die langen tijd Turf aan het Kadeel hadt geleverd, en 'er dus wel bekend was, opgemerkt hebbende dat men zeer flap in het onderzoeken der fchepen was , beraamde een ontwerp om eenig Krijgsvolk in het Kasteel te brengen, en hetzelve, gelijk gevoegelijk kon gefchieden, onder den Turf te verbergen. Deezen inval deelde hij aan iemand mede, die'er Prinfe Maurits kennis van gaf, welke dee-< ze  MAURITS. 5It «e eaak vervolgens liet onderzoeken door karel tieraugiere; een wakker Krijgsman, op wiens aanraden men befioot den kans te waagen. Tegen het einde van Febrnarij verkoos hij dan zeventig Soldaaten, uit verfcheiden Vendels, met welke hij zich des Maandags nachts van den zevenentwintigfteh dier maand te 'Zevenbergen in het Turffchip begaf, zonder dat -het] van iemand gezien wierdt. In 't midden was het fchip van eene zoldering van planken voorzien, en van boven met Turf gedekt. Zij bleeven in het fchip tot den volgenden Donderdag, zonder veel te vorderen, uit hoofde van vorst en tegenwind. Veel leeden zij aldaar door koude en honger, dewijl zij geene fpijze mede voerden; zij hadden ziek verbeeld, flegts weinige uuren in het fchip te zullen blijven. Dus waren zij genoodzaakt bij nacht aan land te gaan, en zich in de Schans van Neortdam te begeeven, alwaar zij eenen geheelen dag vertoefden om zich te ververfchen. Des Donderdags nachts van den eerften van Maart gingen zij wederom te fcheep, en kwamen tot op den afftand van ■een kwartier uurs van Breda, van waar zij dicht bij het Kasteel genaderd zijnde, raakte het fchip aan den grond, en op eene zijde, zodat men deu vloed moest afwagten. Terwijl het fchip dus op zijde lag, liep het water in hetzelve, zodat de Soldaaten tot aan de knieën in het nat zaten. Zodra het water gevloeid, en het fchip binnen de Boom was gekoomen, die terftondt daarnaa geflooten wierdt, bevondt men dat het gat, door 't welk het water was ingeloopen, dicht was, zonder dat men 'er de oorzaak van konde gisfen. Thans kwam een Korporaal van de Bezettinge het fchip bezoeken, doch zo onagtzaain , dat hij geenen onraaad vernam. Indien een der Soldaaten toen gehoest hadde, gelijk zij op de reize door de koude dikmaals gedaan hacïden, zij waren gewisfelijk verlooren geweest. Een , die 't niet mijden kon , verzogt zijne fpitsbroeders hem te dooden, opdat :zij ook hnn Ieeven niet mogten verliezen; doch niemand was hier toe geneegen. Op den derden van Maart , het water hoog genoeg gewasfeii zijnde, wierdt de Sluis van het Kafteel geopend, en. het fchip binnen gelaaten; en, vermids 'er nog veel Ys lag, hielpen de Soldaaten van de Bezettinge hetzelve binnen V 4 trek-  312 MAURITS. trekken. In den namiddag gaf de Bevelhebber van 't Kafteel last om het fchip te losfen; en vermids men aldaar groot gebrek aan branaftoffe hadt, kwam men welhaast zo verre dat de Soldaaten in het fchip, door de reeten der Zolderinge feet daglicht konden ontdekken. De Schipper, hiervan eenig vermoeden hebbende, veinsde toen vermoeid te zijn van werken, en ftelde de Turfdraagers uit tot den volgenden dag, geevende hun eenig geld, om voor hetzelve te gaan drinken. Midlerwijl gaf de bevelhebber van 't KaOeel last aan den Schipper om in de Stad te gaan llaapen, omdat hij hadt verflaan dat Prins maurits op eenen aanflag bedagt was, en daarom niet wilde gedoogen dat de Schipper met zijne Knegts binnen het Kafteel overnachtten. Doch de Schipper, in plaats van binnen de Stad te blijven , ging daar buiten, om Prins maurits, die niet verre van daar was, te onderregten hoe de zaaken ftonden. Zijne Knegts , voorgeevende dat het fchip lek was, gingen wederom in hetzelve, en pompten geduurig om te verhoeden dat men in de ftilte van den nacht niet eenig gerugt mogt hooren. Ter middernacht, terwijl de Maan fcheen, deed heraugiere de Soldaaten, die reeds verdrietig begonnen te worden, en meenden dat men hen op de flagtbank hadt geleid, uit het Turffchip treeden. Het aanhoudend pompen was oorzaak dat het gerugt hiervan door de fchildwagt niet vernomen wierdt. Straks wierdt de Wagt overvallen en afgemaakt, en de overige Bezetting gedreeven tot in 'i binnenlie van 't Kasteel. Prins maurits, het gelukken van d«n aanflag vernomen hebbende, naderde de Stad met een gedeelde van 't Leger, rui-te in 't Kasteel, en dreigde van daar de Stad te overvallen, die toen de plondering afkogt. Prins maurits deedt toen eene (hatelijke intrede in zijne Vaderlijke erfenis , nam den inwooneren den Eed af, en ftelde pERAVGiERE tot Bevelhebber aan. Zonder uitftel fchreef mau$it: om kri;gs- en mondbehoeften, dewijl hij wel voorzag dat de Hertog van parma op de herwinning zou bedagt zijn. I* "" ' 'rPinsfen volle Neef, en wiens Vader van de Staatfche zijde tot de Spaanfchen was overgegaan, voerde aldaar het bevel', met omtrent zevenhonderd man. Hij verdedigde zich met veel dapperheid; doch eene wonde in het aangezigt gekreegen hebbende, was hij genoodzaakt zich over te geeven. Men verhaalt dat hij aan Prins maurits, naadat deeze in de Stad was gekoomen, zou betuigd hebben, „ dat hij nooit geloofd hadt dat de Geuzen zo „ veel raagt zouden hebben kunnen bij een brengen". Zulk een gelukkig begin gaf Prinfe maurits nieuwen moed, en fpoorde hem aan tot verdere onderneemingen. Op het fterk aanhouden der Friezen, deedt hij 't Leger door 't Landfchap Drenthe trekken na Grooningen, welke Stad hij met een beleg dreigde. Doch de Spaanfche Bevelhebber, verdugo, hiervan de lucht gekreegen hebbende, hadt zich in de Vooffteden neergeflagen. Ook meende men dat de Hertog  MAURITS." 3»5: tog van parma in aantogt was. Het een en ander deedt maurits befluiten, naa zes dagen vertoevens in dien oord, van zijnen aanflag af te zien; niet, egter, zonder alvoorers verfcheiden fterkten in de nabuurfchap der Stad, en dé" Schans Delfzijl, bemagtigd te hebben. Van daar brak hij dan op, tot ontzet der fterkte Knodzenburg, welke door den Hertog van parma wierdt belegerd. Bij Arnhem trok hij de "Betuwe in, en gaf van daar, door tekenen en boden, den belegerden kennis van zijne aankomst. Een hoop Ruiters door parma afgezonden, en door het Staatfche Leger in eene hinderkage gelokt en afgemaakt, baarde zo veel fchriks in's vijands Leper, dat de Hertog het beleg van Knodzenburg opbrak , en na Frankrijk vertrok. Prins maurits, thans het oog op Nieuwmegen hebbende, deedt, om den vijand te misleiden , zijne Krijgsbenden de Winterlegeringen betrekken. Doch terftond daarop begaf hij zich, met driehonderd vaartuigen vol volks, uit Zeeland na *t Land van Waas, daar hij , op den vijfentvvintigften van September, de Stad Hulst veroverde. Thans oordeelde maurits de gelegenheid rijp te zijn om Nieuwmegen aan te' tasten. In allerijl' ligt hij dan zijne benden uit de winterlegeringen, fpoedt zich na Gelderland, en flaat, omtrent het midden vair Oétober, het beleg om de Stad. Terftond begon hij dezelve te befcfiieten , en liet dezelve kort daarna opeisfchen. Doch in plaats van zijnen wil, -ontving hij van die van binnen dit fchertzend antwoord, ,, Dat Prins maurits' „ een jonge Vrijer was, en de Stad Nieuvmegên eene Vrijs-„ ter, die hij kwam vrijen , doch dat hij d araan niet zo „ ligt zou waken, of hij moest daarom meerdere moeite „ doen." Hij deedt dit met 'er daad, en bragt de Stad, door hevig fchieteii , door het werpen van Granaaten en andere Vuurwerken, tot het uiterfte. Het gemeene volk, oproerig zamenrottende, ftoof ten Raadhuize op , en drong de Wethouderfchap om de Stad over te geeven. Dit gefchiedde op den eenentwintigden van die maand. De Prins verdolde 'er de Wet, en behieldt dit regt aan zich, zo lang de Oorlog zou duuren. Door het bemagtigen van deeze Stad, was bijkans geheel Gelderland in de Staatfche belangen gebragj  3i6 MAURITS. Maurits, zijne troepen de Winterkwartieren' hebbende doen betrekken, keerde te rug na den Ifaage, daar hij, van grooten en kleinen , met groote bfijdfchap en ongetneene toejuiching wierdt ontvangen. Zijne jongheid en werkzaamheid, het veroveren vau zo veele fterkten en deden, het uitbreiden der grenzen van den Staat, dit alles verhe'fte zijne eere, en deedt hem van de Landzaaten en Uitlanders met de opgetogenfte verwondering befchouwen. Geduurendê den Winter, of wel de Lente des volgenden Jaars 1592 , deedt Prins maurits een reisje 11a OverijifelGelderland, Breda en Zeeland, om orde te ftellen op verfcheiden zaaken, en om de Gewesten tot het fpoedig bewilligen in de noodige Krijglasten te beweegen. Dewijl men in het voorgaande Jaar zo gelukkig gedaagd was, hadt men nu bedooten den Krijg met allen ernst voort te zetten. Daarenboven gaf de afweezigheid des Spaanfcrïeti Landvoogds Prinfe maurits gelegenheid om iets van gewigt te onderneemen. Tot het beleg van Steenwljk wierdt allereerst bedooten. OmTent het einde van Mai verfcheen Prins maurits voor de Stad met een Leger van ruim achtduizend man. Steenniijk wierdt verdeedigd door nieuwe Werken, welke de Spanjaards naast de Oude hadden aangelegd, en door eene Bezetting van duizend Knegten en zestig Ruiters. Antonio de coquel, een Walsch Edelman, voerde 'er het bevel; hij hadt zijne benden doen zweeren, dat zij zich tot het uiterlie zouden verdeedigen. Verfcheiden dagen deedt Prins maurits de Stad befchieten. Hij hadt de gragten gevuld, en het builende bolwerk reeds veroverd, zonder, dat de belegerden nog den zin hadden om zich over te geeven. De belegerden bleeven hen niets febuldig; zij fchooten met groote hevigheid op het vijandlijk Leger. Maurits zelve ontving bij deeze gelegenheid eene wonde door een kogel in de flinker wang, welke door den mond wederom uitkwam. Coquel eindelijk geenen ka.:s meer ziende .n de Stad te houden, befloot tot de overgaave op den vijfden van Jt ij Bij zijne intrede' in de Stad , prees hij den Bevelhebber over zijne betoonde dapperheid, welke, van zijnen kent, zijne verwondering betuigende over een zo jongen Held, niet kon nalaaten te beun-  MAURITS. V7 tuigen, dat, indien de Hertog van parma zich even eens gedroeg, hij wel dra de Nederlanden, ja, zelf het Turkfche Gebied, zou kunnen bemagtigen. Thans zouden de laaten, bijzonderlijk die van Holland, wel gewenscht hebben dat de Prins met deeze verovering, voor dit Jaar, zijne Krijgsverrigtingeu geftaakt hadt. Zij onderhielden hem hierover fchriftelijk , hem raadende zich voor merkelijk gevaar te hoeden en eenige rust te neemen, vooral tegen de naderende Hondsdagen, welke voor zijne wonde gevaarlijk zouden kunnen worden. De grond der zaake, egter, was de vreeze dat het Krijgsgeluk hun mogt tegenloopen. Doch maurits liet zich niet zo fpoedig omzetten. Jong en wakker haakte hij na nog meer en grootcr overwinningen. Met goedvinden der Staaten wierdt tot het beleg van Koeverden beflooten, eene plaats van groote aangelegenheid, zo wel om Groningen te benaauwen, als om Friesland te dekken. Vooraf verzekerde hij zich van Ootmarfum, op de Twentjche grenzen, en zeer gelegen om den toevoer na 't Leger te verzekeren. Zes weeken lag hij voor deeze Vesting, welke , niet vroeger dan op den twaalfden September, aan hem overging. De krijgsbedrijven van dit Jaar. liepen hier mede ten einde. De Veldtogt van het Jaar 1593 wierdt geopend met het beleg van Geertruidenberg. Uit hoofde van den moera-figen grond, in welken deeze Stad legt, wierdt zij voor onwinnelijk gehouden. De Sp-.njaards hadden dezelve niet dan door verraad kunnen bemagtigen. Zij hadt eene Bezetting in van duizend man en was van alles overvloedig voorzien. Poch maurits gewende zijne Soldaaten om geenerbande onderneeming als te zwaar en gevaarlijk te befchouwen. Zijn beleid in deze belegering wierdt voor een meesterfttik der; Krijgskunst gehouden. Zijne Liniëri beflooten in haaren omtrekt verfcheiden Dorpen, en ftrekten zich uit tot op den afftand van drie mijlen. Zij wierden omringd v.-n eene wijde gragt, die door middel van Watermolens en Sluken van water voorzien wierdt. Zijne troepen befloegen twee onderfcheidene posten, de eene ten Oosten , de andere ten Westen van de Stad; door middel van dijken en bruggen hadden zij gemcen- fchap  3tan de onbedagtzaamht-id de>  MAURITS. des Graaven van varax, die verzuimd had: eene kleine brug af te breeken, welke hij moest overtrekken om den vijand te bereiken. Hugo de groot merkt aan, dat deeze zege insgelijks moest toegefchreeven worden aan de voorzorge van Prinfe maurits, door zijne Ruiters, in plaats van lanzen, met zwaare karbijnen te voorzien, wier vuur de ontftekenis onder de vijanden verfpreidde. Hij voegt 'er nevens , dat maurits, opgemerkt hebbende , hoe hij, door te vroeg verlof tot het pionderen te geeven, de behaalde overwinning bijkans zou verlooren hebben, zedert ftrenger Krijgstucht onder zijne Soldaaten invoerde. Naa dat de troepen eenigen tijd hadden uitgerust, deedt Prins maurits dezelve in Mai de Winterkwartieren verlaaten. Op den twintigften dier maand, vertrok hij met eenig volk in twee fchepen van Nieuwtnegen, met oogmerk om V/'n , en Lob.tk te verzekeren; doch m,ukits voorkwam hen, en maakte zich meester van die Kleeffche pbatzen. Zich op het vooraeel zijner legeringe verlaateude, fchroom-  MAURITS. r;3t ftftiroomdc hij nu niet den vijand uitte daagcn, die hem nogthans niet durfde aantasten. 'Er vielen wel eenige fchermutzejingen voor; doch de Koningsgezinden, door.koude en hon«•er vermoeid, fchooten hier altoos te kort. Zij we..,;en na den IJsfel, wer'waarts maurits hen op de hielen volgde, zich nedertlaande voor Doesburg, om hun den ingang in de Veluwe te beletten. Hij wist zich zo vast te verfchanzen, dat hij. den Vijand fteeds ingeflooten hielde, het Gemeenebest voor een inval beveiligde., en een magtig Leger door gebrek deedt ('..elten. Niet minder dan zevenduizend man waren in het z< ïvaomgekoomeu, door kommer en gebrek. Veele Soldaaten, die tot de Staatfchen overliepen, verklaarden, in vijf dagen geenbrood geproefd te hebben. Maurits noodzaakte den vijand om af te trekken; hij volgde hem in zijnen aftogt, als een overwinnaar, die de vlugtende benden ..yoor zich heen drijfift hij kreeg veele gevangenen Hij voldeedt.dus aan het Verzoek yan die van Kleeye, welke hem de eare hadden gedain om. door Afgevaardigden en in beleefde brieven te bedanken, iitf hij den Krijg dus lang met zo weinig fchade der nabuuren, als hem mogelijk geweest was, hadt gevoerd, en hem tevens, verzogten, den -Spanjaarden uit al zijn.vermogen te willen tegen- ftaan.- . l teA "' [KI . Ondanks de .behaalde eere, bevondt zich eerlang Pnns maurits .in de uiterfte verlegenheid.,. £e.. orde geiklJi hebbende op het verzamelen van Krijgsbehoefteu voor uen veldtogt des-volgenden jaars, keerde hij eerlang na den H„ge: Zich gefield hebbende aan het hoofd des R.aads -van -ctaa e, vermaande hij de Algemeene Staaten om hun Leger, te verlorken, en drong de noodzaaklijkheid daar van zo nadruklijk a,n, dat men eerlang-befioot tot het. werven van vierduizend Fianfchen, onder den lieer pn U.mue. Ook wierdeu duizend Zvvitzers uit Franfchen dienst overgenomen. Graaf-e:,.nst van 'Aaslau kreeg' daarenboven bevel om tweeduizend Ouitfchers te'werven. Doch zo lang dit befluit niet daadb'jkwas uitgevoerd, vondt maurits zich genoodzaakt om met een Leger yan flegts vierduizend man den vijand het hoofd te bieden. De zorge des Oorlogs rustta daarenboven op hem. alleen; hij hadt geene Krij ^bevelhebbers om zich, . .van wier raad bij  a32 MAURITS. hij zich kon bedienen. De Graaven van hohenlo en solms waren in Duitschland om aldaar het Oorlogsvuur te ftooken • de onlusten te Embden hielden den Graaf van Nasfau Stadhouder van Friesland, onledig, en de Ridder vere 'was in Engeland. In deeze verlegenheid verzekerde hij zich van Zevenaar, het Tolhuis en andere Kleeflche plaatzen , welke hij in den voorgaanden jaare hadt ontruimd. Toen betrok bij zijnen ouden post in de Gelderfche Waard; Hellende voorts bakens op de oevers, en bruggen leggende over de ftroomen, om te fpoediger kundfchap te kunnen geeven en ontvangen. Wijders wierp hij meer volks in Schenkenfchans, en belemmerde aldaar de rivier met rijen paalwerk, alzo men verfpreid hadt dat de vijand eenige fchepen den ftroom af wilde voeren. Ook deedt hij aldaar eene Batterij opwerpen, wier gefchut bijkans vierhonderd man, in bet vijandlijk Leger deedt fneuve. len. Hadde maurits meer volks gehad, hij zou kans gezien hebben om thans den vijand geheel te verflaan. Met grievend leedweezen moest hij nu blijven leggen daar hij was ; zijn Leger, egter, nacht en dag tot den optogt gereed houdende. De Spaanfche Bevelhebber mendoza , berigt ontvangen heb. bende dat 'er weinig fneeuw was gevallen op het Alpifche gebergte, en dat het water van den Rhijn,,welke op dat gebergte omfpringt, niet zo hoog zou wasfen, dat het legeren in de Bowmelerwaard hem daardoor zou belet worden, zondt eenige benden om zich van dezelve te verzekeren. Hij zelve bleef voor Schenkenfchans leggen, om maurits door den fchijn van een beleg op den tuil te houden. Doch de Hollandfche Veldheer was niet ligt te misleiden; van den toeleg onderrigt, begaf hij zich iu allerijl na Bommel, daar hij den verfch rikten Burgeren moed infprak en de Vestingen deedt verkerken. Hij gaf hier het eerfte model van het geen men naderhand een bedekten weg genaamd heeft. Door middel van deeze uitvindige deedt maurits, aan wien de Krijgskunde zo veele verpligtingen heeft, den toeleg der Spanjaarden op eene opene en weerlooze Stad mislukken. Hij deedt nog meer; door zijn gefchut vernielde hij hunne verfchansfingen, eer zij dezelve nog voltooid hadden. Een geweldig vuur wierdt 'er ondertusfehen van weerkanten gemaakt. Hugo de groot  MAURITS. 333 groot verhaalt de zonderlinge uitwerking fan twee Kanonfchooten. Ue eerfte, uit de Stad op het Spaanfche Leger gedaan, nam de hoofden weg van twee broeders , op het oogenblik als zij, naa eene langduurige afweezigheid, elkander herkennende, zich onderling omhelsden. Een tweede Kogel, van de Spaanfche Batterijen gefchooten , doodde een Man en Vrouw, terwijl zij in 't Leger van maurits te zamen te bedde lagen. Onder dit alles ontving de Prins de lang verwagte verfterking; toen zag de vijand van zijne onderneeming af, en brak het beleg op. Dewijl het Staatfche Leger thans dat des vijands in getal van manfchap evenaarde, en in krijgstucht, en vooral door de bekwaamheid des Veldheers, overtrof, hielden de Algemeene Staaten, tegen hunne gewoonte , bij Prins maurits ernftig aan om een veldflag te waagen. Doch zijne Doorluchtigheid was van een ander verftand; hij meende dat het niet voorzigtig was , eenen flag te waagen tegen troepen die de geleedene fchade ligt konden herftellen, en welks verlies den Staat in het dreigendfte gevaar zou brengen ; dat het diensvolgens veiliger was, den vijand allengs te doen fmelten door gebrek en honger, dan Soldaaten tot eenen flag te noopen , die in de vervoeringen hunner wanhoope als leeuwen zouden vegten. Nogthans zou maurits , vernomen hebbende dat veelen zich verbeeldden dat hij den Oorlog flegts zogt te rekken, den ilrijd gewaagd hebben , indien hij daartoe de gelegenheid hadt gevonden ; dan de Spanjaards waren , naa tweeduizend man te hebben verlooren, na de Thielervtaard geweeken , met oogmerk om zich den weg na Holland te baanen ; 't welk hun, egter , door de fchikkingen van Prinfe maurits belet wierdt. In September wierdt de Veldtogt deezes jaars beflooten. Al vroeg in het volgende jaar it5oo namen de krijgsverrigtingen van nieuws eenen aanvang. Vernomen hebbende daC de bezettingen van Crevecosur en ét. Andries, bij gebrek van betaalinge , waren aan 't muiten geflagen, bediende maurits zich van deeze gelegenheid om de twee Vestingen aan te tasten. Van zo veel gewigt was het Fort St. Andries voor den vijand, dat de Aardshertog openlijk roemde, door middel van heu-  334 MAURITS. hetzelve den neutel van Holland te hebben. In 't midden van Maart, hoewel het nog fterk vroor, een deel volks te Dordrecht verzameld hebbende, zondt maurits hetzelve te fcheep na Crevecoeur, 't welk zich naa drie dagen overgaf. Van hier trok de Prins na St. Andries. Hoewel de Bezetting aan 't muiten was geflagen, en den Slotvoogd nevens de Bevelhebbers hadt verjaagd, wilde , zij, nogthans, van geen verdrag hooren, en boodt een moedigen tegen :- and. Ten laatiteu verzon maurits een middel , 't welk hij kragtdaadiger hieldt dan het fchieten; hij boodt haar honderd vijfentwintig duizend guldens aan, zijnde een gedeelte der foldij, welke haar de Aardshertog fchuldig was. Deeze aanbieding, in \ eerst met verontwaardiging verworpen, wierdt eindelijk aangenomen. De troepen, ten getale van twaalfhonderd man, gingen in der Staaten dienst over, en hebben zèdert den Lan. de treffelijke dienften gedaan. 's Lands Staaten, door deeze veroveringen moed fc'heppen« de, oordeelden een ftouter ftap te kunnen waagen, en het Krijgstooneel in 't hart der vijandlijke gewesten overbrengen. Al lang hadden de Holhndfche en Zeeuwfche Kooplieden geklaagd, dat hun handel zeer belemmerd wierdt door de Kaapers van IXieuwpoort en Sluis, en bovenal door die van Duinherken. Dewijl dus het bijzondere belang met het algemeene .welzijn van den Staat hand aan hand ging, befioot men tot eenen togt na Vlaanderen, den merkwnardigden togt, dien maurits ooit ondernomen heeft. Speed en geheimhouding, waren twee hoofdvereischten van den gelukkigen uit flag deezer onderneemiuge. Het. Leger wierdt bijeen verzameld bij Rammekes, op 't Eiland l-l dekeren; het beftondt uit honderd en zevenentwintig vendels Knegten, en vijfentwintig Kornetten paarden. Men wendde den lieven regelrecht na Ou ft ende; het onzet deezer plaatze, die door den vijand met zeven Schansen ingeflooten wierdt gehouden, was een der oogmerken van den i'iaamfchcn togt De Prins, verzeld van eenige Gemagtigden der Algemeene Staaten, hadt zich bij t jds na de verzamelpjagts,. begeeven.. Het Leger aan laud gezet zijnde, wierdt verdeeld jij drie hoepen, over welke de Graaf van solms, Graaf ernst van Kaslku ejj de Ridder vere het bevel voerden j  MAURITS. den; de Ruiterij ftondt onder Graaf lodewyk van nassau. Maurits liet het oog gaan over alles. Op het naderen van het . taatfche Leger, verliet de vijand verfcheiden Schanzen, waar door men den weg open kreeg na Ocp.cnde; daar heeneu geleide de Graaf van solms de Staatfche Gemagtigden, opdat zij 'er te veiliger zouden weezen. De Prins volgde hem ftraks met het geheele Leger na Nieuwpoort, en maakte alles tot het beleg dier Stad gereed. De Aardshertog , de tijding gekreegen hebbende van den inval van 't Staatfche Leger, met den Veldheer aan 't hoofd, verzamelde met allen fpoed een Leger bij Antwerpen, fterk tienduizend Knegten en zestienhonderd paarden. Met deeze magt trok hij, met verhaasten togt, na Nicuwpoort, en veroorzaakte, door zijne onverwagte komst, eene algemeene ontfteltenis in 't Staatfche Leger. Zommigen meenen dat de zaaken der vereenigde Gewesten in lang zo hachelijk niet geftaan hadden, alzo het Leger nog onverfchanst lag , midflen in het vijandlijk land, daar alle toevoer was afgefneeden. Doch de Prins, wien het nooit aan moed ontbrak, zondt Graaf ernst, voor dag en daauw, met tweeduizend knegten en vier Kornetten paarden, nevens twee ftukken gefchut, om de brug van L.fiHnghem te bemagtigen, daar albertus over moest. Doch de Graaf kwam te laat. Toen hadt hij de onvoorzigtigheid van den vijand af te wagten, met dit gevolg dat hij genoodzaakt wierdt, met verlies van achthonderd man, te wijken. De vijand vatte terftond post tusfchen het Leger van maurits en de vlugtelingcn , die hun heil te Dollende zogten. Deeze fchikking was het behoud der Staatfche Krijtrsmagt; dc aankomst der vlugtende benden in het Leger zou eene algemeene verfiagenheid veroorzaakt hebben. Eén' gevangenen, die de tijding der nederlaage in 't Le^er bra."t, deedt zijne Doorluchtigheid terftond doorfchieten, opdat hij 't niet verder voort vertellen zoude. Gelukkig voor Prins maurits hadt dit gevegt den vijand zo lang opgehouden, dat hij midlerwijl den rijd hadt om de voordeeligfte posten uit te kiezen , en de heiizaamfte fchikkingen te beraamen. Het verlangen, om de fchande der nederlaage van Graave ernst af te wasfehen, vermeerderde zijnen motd. De  MAURITS. De flinker vleugel van het Leger wierdt door de Zee gedekt; de rechter vleugel breidde zich uit na den duinkant; liet gantfche heir ftondt met den rug na Nieuwpoort gefchaard. Om zijne benden te noodzaaken tot overwinnen oflterven, hadt maurits zijne fchepen van land doen fteeken, om dezelve alzo de gelegenheid tot vlugten af te fnijden. Op de hoogfte duinen deedt hij zes Batterijen opwerpen. Hollandfche en Zeeuwfche Matroozen fleepten het gefchut na de hoogte, en ftelden het op een vloer van planken. Aan deeze voorzorge was hij ten grooten deele het geluk diens dags verfchuldigd ; zijn gefchut fchoot zelden mis; terwijl dat des vijands, in het gulle zand geplaatst, door het fchieten 'er ftceds dieper inzakte, en alzo weinig nut deedt. Midlerwijl hieldt het volk van den Aardshertog, de Staarfche fchepen ziende van land fteeken, en zich hierom verbeeldende dat de vijand deinsde , ernftig om den flag aan. Het baatte niet dat men hun voorhieldt, dat de vijand fterkcr in getal was, en door honger zekerder zou verw innen worden; het antwoord was een aloud Spaansch fpreekwoord: „ Hoe meer Mooren , hoe luifterrijiter zegepraal". Prins maurits bleef ook niet in gebreke om de zijnen tot dapperheid te vermaanen. Verzeld van zijnen broeder freorik hendrik, die nimmer van zijne zijde week, reedt hij door de gelederen, om hun de grootheid van het tegenwoordige gevaar, en de eer der overwinninge onder 'i oog te brengen, „ Mijne kinderen" , deeze waren zijne woorden, „ wij heb. ben maar ééne keuze; wij moeten overwinnen , of al het „ water der Zee uitdrinken". Op den tweeden van Juli}, 's namiddags ten twee uuren, gaf hij het zein tot den ftrijd, door het losbranden van twee ftukken gefchut, op eene hoogte gep'aatst, op den vijand, die van het vlakke ftrand op de onzen vuurde. Doch de Staatfche Oorlogfchepen noodzaakten hem wel dra, d'eper in de duinen te wijken. Toen wierdt het gevegt algemeen ; bijkans vier uuren lang wierdt 'er, met wisftslenden kans, hevig gevogten. De Ridder vere , onder de voorften ftrijdende, naadat hij zijn paard verlooren en twee wonden bekoomen hadt, week niet uit den ftrijd , voordat hij deezen zijnen broeder horatio hadt aanbevoolen', die  MAURITS. 337 die voorts als wanhöopig vogt, en tusfchen twee duinen wel achthonderd man van deu vijand verfloeg. Daar na drong de vijand zo fterk op de ölizen aan, dat zij aan het wijken floegen; doch maurits herftelde weldra de wanorde door verscu Krijgsvolk; Laat in den naamiddag begon de hitte van 't gevegt aan weerkanten een weinig te verflaauwen. Toen befioot de Prins zich van de Ruiterij te bedienen, welke 't minst geleeden hadt; hij plaatfte dezelve bij 't gefchut De Aardshertog, gaarne een einde van den ftrijd willende maaken; zondt 'er zijne Ruiterij op af, die zo hevig wierdt begroet, dat zij eerlang de wijk moest neemen. Het vijandlijk voetvolk wierdt ook welhaast genoodzaakt te deinzen. Veel hielp het de onzen dat zij de ondergaande zon en den wind van agteren ; en de vijand dezelve vlak in het gezigt hadt: verfcheiden maaien hadt hij hierom getragt van ftandplaatze té wisfelen; doch maurits hadt hem telkens dit belet. De Aardshertog; midlerwijl, reedt met ongedekten aangezigte door Zijne dagorden, om de zijnen aan te moedigen; bij deeze gelegenheid wierdt hij met een piek in 't oor gekwetst. Eindelijk alle hoop op geevende, trok hij 's avonds ten zevert uuren af; 't welk niet zonder merkelijke Wanorde toeging. Dé overwinning, door Prins maurits hier behaald, was volkoj men; men rekende zijn verlies op duizend man, behalven de achthonderd des morgens gefneuveld; dat des vijands wierdt op drieduizend gefchat. Het getal der gevangenen was ook aanmerkelijk; onder deeze bevondt zich de Admirant van arragon. Ook maakten de onzen een aanzienlijken buitj Prins maurits, het ongeraaden vindende, met zijne vermoeide, benden, den vijand na te zetten, bragt den nacht op het Slagveld door. Men verhaalt dat philips willem , Prins van Oranje, de Spanjaarden hebbende hooren zweeren, alles te zul^ len vermoorden, behalven Prins maurits en fredejuk hendrik, die zij zich vleiden gevanklijk na Spanje te zullen voeren , den tijd des gevegts in de uiterfte angften doorbragt. Uit vreeze dat hij in hun lot zou deelen, hieldt hij zijne paarden gezadeld, en veele bedienden op de toegangen gereed , om hem de tijding van den uitüag des gevegts te brengen. Za XXII. deel. Y lang  33? MAURITS. lang de ftrijd duurde, fmeekte hij onophoudelijk om de overwinning voor zijne twee broeders. 's Daags naa den flag begaf Prins maurits zich na Oosten» de. De tijding der nederlaage van Graave ernst hadt de Stad met fchrik vervuld. De Afgevaardigden der Algemeene Staaten bragten den tijd in de niterile verlegenheid door: zij beklaagden zich dat zij het Leger van het Gemeenebest aan een zo dreigend gevaar hadden blootgefteld. De hand des Hemels verbeeldden zij zich thans hunne eenige toevkigt te weezen; deeze liepen zij met vuurige fmeekingen aan, terwijl zij in de onzekerheid van den uitflag, het gefchut der beide Legers van verre hoorden bulderen. Maar hoe groot was hunneblijdfchap, toen zij Prins maurits met eene groote meenigtegevangenen, met veroverde Vaandels , Standaarten en andere zegetekens ter ftede zagen intreeden F De overwinning wierdt gevierd door het houden van een plegtigen dankdag; de Predikant johannes uitenbogaart, op 's Prinsfen verzoek uit den Haage na het Leger gezonden, deedt bij die gelegenheid* eene gepaste Leerrede. Onder den Maaltijd, op welken de gevangen Admirant van arragon mede genodigd was, ko» maurits zieh niet weerhouden om met hem tefpotten: „Zints„ vier jaaren, dus fprak hij, hebt gij verlangd Holland te „ zien; thans zuli gij daartoe een bekwaame gelegenheid heb,, ben." Hij wierdt eerst op 't Huis te Wc-erden en vervol*, gens in den Hage gevangen gezet. In ftede van regelrecht op Nieuwpoort aan te trekken, fpilde men vier dagen met raadpleegen, of men deeze Stad or Duinkerken zou belegeren. Ten laatfte befioot men om de eerstgenoemde Stad het beleg te flaan. Doch zij had: nienwe verfterking ontvangen; ook was het weder, fchoon midden in den Zomer, zo regenagtig, dat maurits zich genoodzaakt; vondt van het beleg af te zien. Vergeefs ondernam hij ook in zijnen aftogt eene aanflag op de Ifabelle - Sckan\ Geen kans ziende om dieper in Vlaanderen door te dringen, ging. hij te Oostende fcheep, en begaf zich na Holland. Hoewel de behaalde overwinning den Krijgsroem van Prinfe maurits wijd en zijd" deedt klinken, was zij, egter, van wei»  MAURiTS. $3$ weinig nut voor het Gemeenebest. Alle Gefchiedfchrijvers' ftemmen hierin overeen, dat deeze veldtogt den eerften grond leide tot het misverfland tusfchen zijne Doorluchtigheid en de1 voornaamfte leden van den Staat. Hugo db groot verzekert dat zommigen van 's Prinfen Hovelingen thans zich bevlijtig^ den om eenige voornaame Staatsleden bij den Prins en het gemeene volk gehaat te maaken; zij befchreeven" hen als dapper in het fmeeden van ontwerp?n, wanneer zij zeiven buiten gevaar bleeven, terwijl ze zijne Doorluchtigheid en andere wakkere Voorftanders van het Vaderland op de flagtbank geleid hadden. Dc naam van maürït's vloog van fflond tot mond; op hem daalde de eer der overwinninge, op de Staaten de last des Uorlogs neden Al voor eenige jaaren hadt Karel roorda, een Friesch Edelman, gezegd, dat men op zijne hoede zijn moest tegen de eerzuchtige ontwerpen van het Huis van Nasfau. Niet vreemd is het, derhalven, daÉ oldenbarneVeld , die zich onder de Afgevaardigden te Oostende bevondt, bij 'sPrinsfen Zegepraalende intrede, eenige vree-1 ze heeft opgevat, dat dezelve, zich op 's volks gunst verlaatende, na de hoogfte, althans na meerder, magt ftondt. Naa den flag bij Nieuwpoort viel dii jaar niets vart eenig gewigt voor; men fcheen voornaaml'jk bedagf te zijn orri zich tegen het volgende jaar te wapenen, Eenige manfchap uit Engeland en penningen uit Frankrijk Waren een Hevigs fteun voor 's Lands Staaten, en moedigden hen om hun Leger, onder beleid van den dapperen Prins, na den Rhijnkant te zenden; Onder voorwendzel van den Bruiloft van Graave! lodewyk te Zullen bijwoonen, vertrok hij na Arnhem, ett van daar in allerijl na Rhijnberk. Iu drie oorden floeg hij zijn Leger neder rondom de Stad. Zes weeken duurde het beleg. De verovering van Rhijnberk wierdt fpoedig gevolgd van die Van Meurs. Min gelukkig flaagde hij in zijne onderneeming op V Hertogenbosch. Op den eerften November kwam hij voor deeze Stad. Dewijl zijne' magt thans klein was, moest hij gewelddaadïge middelen gebruiken, doende de Stad met gloeiende kogels befchieten; doch de inwooners befcherniderï zich met zand op de zolders te leggen, en de kogels in koperen pannen of ketels te vangen. Een fchielijk opkoomende' Y a vors?  S40 MAURITS. vorst Prins maurits voor Holland doende vreezen, brak hij bet beleg op. In de Lente des Jaars 1602 bevondt maurits het Staatfche Leger fterk achttien duizend Knegten en vijf duizend Ruiters. Zich aan bet hoofd van hetzelve gefteld hebbende, trok hij bij Nieuwmegen over de Maaze, en voorts het Land van Luik in tot aan St. Truijen, daar hij zich nederftoeg, met oogmerk om vervolgens door Braband na Vlaanderen te trekken. Doch het Spaanfche Leger, welk bij Tienen lag, betwistte hem den doortogt. Maurits zich dus opgehouden ziende, naadat hij den vijand vrugtloos ten ftrijde hadt uitgedaagd, nam het befluit om te rug te keeren na de Maaze. Opdat egter deeze Veldtogt niet geheel vrugtloos mogt afloopen, wendde hij zich na de Stad Graave, en floeg 'er hec beleg om, in 't gezigt van 't vijandlijk Leger; dit kon niet beletten dat maurits, naa twee Maanden, van de Stad meester wierdt. Naa zich aldaar, als eene Heerlijkheid van Prinfe willem den I, zijnen Vader, plegtig te hebben doen inhuldigen, deedt hij het Leger da Winterkwartieren betrekken. Het volgende jaar liep ten einde met een herhaalden vrugtloozen aanflag op Hertogenbosch, bij welke gelegenheid het den Prinfe nogthans, gelukte, eene bende van tweeduizend man onder den Markgraaf della bei la volkomen te verdaan; doch het Jaar 1604 was vrugtbaarder in krijgsverrigtingen. De Algemeene Staaten, ziende de onmogelijkheid om Oostende dat door den Spanjaard wierdt belegerd, en welks verdeediging honderd duizend guldens ter maand kostte, door eene afwending te ontzetten, namen het befluit om eene nieuwe landing in Vlaanderen te waagen. Maurits verzamelde zijne troepen te Willemflad, van waar zij met klein vaartuig na Kadzand zeilden. Terwijl hij Tzendijke , Aardenburg en eenige Schansfen bemagtigde, wierp de vijand verfterkingen in SM<\ dit belette hem niet, dat hij zich eerlang voor de Stad op drie plaatzen nederfloeg. Niet lang duurde het of hij ontving berigt, dat de leeftogt van binnen zeer fchaars omkwam; dit deedt hem befluiten de plaats door uithongering te dwingen. Dit niettegenftaande maakte hij allerlei toebereidzels tot een geweldigen aanval; zelf hieldt hij een Bededag door \  MAURITS. 34f *t gantfche Leger, 't welk zijne gewoonte was, wanneer hij «en gevaarlijke onderneeming in den**Bn hadt. Vergeefs tragtte spinola, op last van den Aardshertog, Sluis te ontzetten. De Stad, door honger en gebrek tot het uiterfte gebragt, en geene hoop op ontzet hebbende, gaf zich op den twinrigften Augustus over. Gewigtig was de onderneerning, met welke de volgende Veldtogt geopend wierdt. Prins maurits kreeg last van 's Lands Staaten tot het doen van een aanflag op Antwerpen, eene Stad, die wel veel van haaren ouden luister en rijkdom hadt verlooren , doch nog binnen haare muuren een groot, getal inwooners telde, die gretig na de vrijheid haakten. 'sPrinsfen oogmerk was, de omleggende Landen der Stad onder water te zetten, door het doorfteeken van den dijk van de Schelde; vervolgens de Stad met een Vloot in te fluiten en zijn Leger op het drooge te verfchansfen. Doch het groot getal fchepen deedt zijn voorneemen uitlekken; dit gaf spinola gelegenheid om verfterking in de Stad te werpen; ook wierden de Dijken zo wel bewaard, dat maurits zich genoodzaakt vondt van zijne onderneeming af te zien, naadat hij, in eenen aanflag , door Graaf ernst van nassau gedaan, veel volks verlooren hadt. Al de vrugt van deezen kostbaaren Veldtogt was de bemagtiging van het Kafteel Wouw, dat zich naa een beleg van vijf dagen overgaf. Midlerwijl hadt de Spaanfche Veldheer spinola een aanzienlijk Leger op de been gebragt, om met hetzelve de Vereenigde Provinciën op het lijf te vallen. Langs eenen omweg trok hij met een gedeelte in Qveüjsfel. 's Lands Advokaat joan van oldenbarneveld hadt, uit de beweegingen des vijands, deezen inval voorfpeld, en zelf den Prinfe gewaarfchuwd om voor Lingen te zorgen, 't welk, egter, niet gefchiedde. Spjnola bemagtigde, in de daad, deeze Stad; hadde hij zich hier niet te lang opgehouden, hij zou den weg na Friesland en Groningen open gehad hebben. De tijding van deezen inval hadt maurits niet vernomen, of hij fpoedde zich na de gedreigde Provinciën. Dit bewoog spinola, hem niet op zijn eigen grond durvende aantasten, om na den Rhijnkant te wijken, en zich bij Roer oord neer te flaan. Y 3 Mau,  |42 MAURITS. Maurits volgde hem, en verfchanle zich beneden Wezel, het oogenblik afwagrende om hem aan te tasten en voor zijn beftaan te ftraffen, In de daad, de legging der vijanden was niet zeer voordeelig 5 zij waren verdeeld iu drie hoopen, die elkander niet ligt konden te hulpe komen, Maurits verbeeldde zich, hunne Ruiterij, die in het dorp Mulheim lag, te kunnen verrasten , en vervolgens het geheele Leger aantasten; hij twijfelde niet aan de overwinning. Zijnen broeder frederik Hendrik gaf hij last om aan het hoofd der Ruiterije deu aanval te beginnen; doch ongelukkig fieet hij den tijd ,met de Voetknegten aan te tasten, in ftede van regelrecht tegen de Ruiterij te Mulheim op te trekkeu. Hierdoor hadt de vijand gelegenheid om zich in dagorder te fchaaren; en de Prins wierdt zelve verrast. Het gezigt der gefchaarde vijandlijke benden deedt de Staatfche Ruiterij fchandelijk de vlugt neemen, en liet zich door den Prins, die haar van verre volgde, niet dan met moeite tot ftaan brengen, Ondertusfchen was Kapitein bax met spinola's paardevolk handgemeen geworden; hij ftondt op 't punt van te deinzen, wanneer frederik hendrik hem te hulpe kwam; dit deedt den ftrijd hervatten. Doch eene verfterking der vijandlijke Ruiterij was oorzaak dat de fchrik onder de onze, en zij andermaal met losfen teugel aan 't vlugten floeg, zonder dat maurits door bidden, dreigen en fchelden haar tot ftaan kon beweegen. Frederik hendrik , die zijner vrijheid of zijns leevens groot gevaar hadt geloopen, kwam op dit oogenblik gelukkig aantrekken met eenige weinigen, die ftand hadden gehouden; deeze deedt maurits met de fpietzen vooruit over den ftroom trekken. Nu begon de kans te keeren; de vijand begon reeds te wijken, en zijne nederlaag fcheen gewis, indien spinola zich niet van een aloude krijgslist hadde bediend. Om maurits in den waan te bren en, dat hij eene aanzienlijke verfterking hadt ontvangen , deedt hij aan verfcheiden oorden tevens de tróm roeren. Deeze list hadt de bedoelde uitwerking; de Prins, vreezende dat de fchrik van nieuws Onder zijne Ruiterij zou flaan, deedt deu aftogt blaazen, die in goede orde gefchiedde. Het verlies was aan weerkanten liijkaps even groot 5 doch de fchande aan de Staatfche zijde. Prins  MAURITS. 3fS Prins maurits leedt. nog, daarenboven, in deezen tijd, het ■naadeel, dat zijn aanflag op Geluer mislukte. In den aanvang des volgenden jaars doeg hij zich met zijn Leger aan den Ysfel neder, en verfterkte Deventer, 'Zutfen en Doesburg met bezetting en werken. -Ook droeg hij zorge l dat de gantfche Waalkant, van Schenkenfchans af tot aan het -einde der BommelerwaarJ toe, en de geheele oever des Ysfelftrooms, van Arnhem tot aan Hattem, met ligt opgeworpen werken verfchanst wierdt. Daarenboven deedt hij Uitleggers leggen op de ftroomen, die, (laag heen en weder vaarende, kennis namen van des vijands onderneemingen, en dezelve hielpen verijdelen. Grol en Rhiji berk, van welke de eerstgenoemde Stad door spinola bemagtigd was , de andere nog ingedooten wierdt gehouden , gaven den Prinfe nog ander werk. Hij •hadt de Staaten geraadpleegd wat hem te doen ftondt; doch deeze hadden alles aan hem gelaaten , zelf om dag te leveren , indien hij .zulks geraaden vondt. Op 't ontvangen van dit antwoord deedt hij wakkere toerustingen maaken, als of hij voor hadde Rhijnberk te ontzetten; doch zijn waare oogmerk was, den vijand het gantfche jaar hier op te houden, en geen Velddag noch belegering te zoeken. Tegen zijne verwagting gaf Rhijnberk zich eerlang over. Toen floeg de Prins het beleg om Grol; door zwaare regens en menigvuldige ziekten wierdt de arbeid merkelijk vertraagd. Spinola, zich deeze vrugt van den tegenwoordigeu . Veldtogt node willende laaten ontneemen, trok op tot ontzet der Stad, met een Leger, welk hij door gebeden en beloften hadt bijeen verzameld. Schoon het Leger van maurits veel fterker was, hadt hij beflooten, eenen Velddag te waagen, zich verkratende op de dapperheid van zijn volk. Doch de Prins, niettegenftaande de Staaten hem tot (laan vrijheid gegeeven hadden, en zijn volk , bijzonderlijk de Franfchen , daarop fterk drongen, hielde zijne troepen in veiligheid binnen de Legerbede: hij gaf voor reden dat zijn volk zieklijk was, en ligt zou verfchrikken. Kort hiernaa deedt hij zijn Leger opbreeken, en de Winterkwartieren betrekken. Spinola befchouwde het ontzet van Grol als eene luisterrijke zegepraal voor Y 4 heaa  344 MAURITS. hem zeiven , en als een vlek in den roem van Prinfe maurits. In de daad, hij verrigtte hier eene zaak, welke de Hollandfche Veldheer ten aanzien van Rhijnberk niet hadt durven onderneemen. Hendrik de IV, Koning van Frankrijk, kon niet naalaaten te betuigen, dat het gedrag van den Prins, in deeze beide gelegenheden, niet hadt beantwoord aan het denkbeeld, welk hij van zijne Oorlogsbekwaamheden hadt doen opvatten. In den Jaare 1607 wierden van den kant der Spanjaarden eenige voorflagen van Vrede gedaan. Met een verfchillend oog wierden deeze Voorflagen befchouwd. Zommigen twijfelden niet, of men zou, onder de bemiddeling van Frankrijk en Engeland, voordeelige voorwaarden kunnen bedingen; doch zij merkten tevens den Oorlog aan als eene onuitputbaare bron van rijkdommen door de uitbreiding van den Koophandel; zij vreesde dat in Vredestijd de moed zou verflappen, dat het Land door inwendige onlusten zou beroerd worden. Onder de geenen, welke aldus redeneerden, behoorde ook Prins maurits, die van den Oorlog zijnen roem, een gedeelte zijner inkomften en ziins gezags ontleende; de Krijgsoverften en het volk van Oorlog vielen hem gereedlijk toe. Doch men vondt 'er ook, die van een ander verfland waren; zij meenden dat men de gelegenheid tor het verkrijgen van een heilzaamen Vrede niet moest laaten voorbijgaan. Zints negen jaaren hadt de Oorlog zesentwintig millioenen guldens gekost; van dien drukkenden last kon thans het Land ontheven worden. De wijze oldenbarneveld was voor dit gevoelen; hij nam op zich om het op eene behendige wijze ook den Pruile fmaaklijk te maaken. Ten dien einde bragt hij hem onder "t oog, dat de Vereenigde Gewesten aan den Koning van Engeland flegts een nutteloozen vriend hadden; dat men niet kon twijfelen, of de Koning van Frankrijk hadt met het zenden van hulpe eene wijdftrekkender bedoeling, dan eene bloote verbintenis met het Gemeenebest; dat deeze beide Mogendheden haare veiligheid vonden , in eenen Oorlog, welke de geduchte magt van Spanje uitputte; dat 'er derhal ven geen kragtdaadiger middel voorhanden was, qm den Engelsman uit zijnen flaap te doen ontwaaken, en den Fransman tot bet zenden van meerder hulpe te noopen , dan doos  MAURITS. 345 door van onze zijde eenige geneigdheid tot den Vrede te laaten blijken. Door deeze redenen liet maurits zich overhaalen, hoewel hij zich naderhand beklaagd heeft dat men hem misleid hadt , door hem te doen gelooven dat deeze onderhandeling flegts een geveinsd werk was, om de Koningen van Engeland en Frankrijk tot het kragtdaadiger handhaaven van de belangen des Gemeenebests te beweegen. Anderen, egter, meenen dat hij zijne toeftemming niet gaf, dan omdat hij wel voorzag, dat 'er onoverkoomelijke hinderpaalen tegen den Vrede zouden in den weg koomen. De Vredehandeling wierdt met 'er daad begonnen; de Spaanfchen gebruikten daartoe van hunne zijde Pater jan neyen, Overfle der Minderbroederen te Brusfel. Het herroepen der Staatfche Vloot was eene der voorwaarden, welke hij eischte. Doch maurits wilde hieraan zijne toeftemming niet geeven; hij beweerde dat dezelve liever verfterkt dan opontbooden moest worden. Ook werkte hij zedert om aanhangers te winnen, en dus den Vrede te dwarsboomen ; Friesland en Gartingen zogt hij te beweegen om nevens Zeeland tegen de handeling te ftemmen. Een veel vermogender fteun vondt hij in de Predikanten, die meestal van zijne hand vloogen, en de zulken, welke voor den vrede waren, bij het volk afmaalden als of zij heimelijk met den vijand heulden. Van toen af begonnen de gemoederen van Prinfe maurits en 's Lands Advokaat van oldenbarneveld meer en meer van elkander te verwijderen. De Prins, driftig van aart, kon niet dulden, dat een man, in geboorte en waardigheid niet op eenen dag met hem te noemen, veele Steden kunftiglijk tot zijne gevoelens wist over te haaien, en hem dus den voet ge adig dwars zette. Zomtijds liet hij zich uitdrukkingen ontvallen, welke te kennen gaven dat hij de trouwe diens eerlijken burgers verdsgt hieldt. Men verhaalt zelf, dat hij op zekeren dag den Advokaat openlijk heete liegen en de hand ophgtte om hem te (laan. Doch barneveld, van zijne eerlijkheid overtuigd en van de meeste Steden verzekerd, vervolgde zijn plan. Hoewel hij altoos van den Prins met eerbied fprak, deedt hij, nogthans, van tijd tot tijd uitdagen, dat de Stads V 5 hou-  345 MAURITS. ■nouder den Oorlog zogt te rekken, mogelijk met oogmerk om zich ten eenigen tijde van de oppermagt te verzekeren. Dit niettegenftaande ging het werk van den Vredehandel zijnen gang, welke eerlang in een Ontwerp van een Veel•jaarig beftand veranderde. De Spaanfche Gemagtigden kwamen daar toe in den Hage, met spinola aan het hoofd des Gezantlchaps. Prins maurits ontving hen omtrent een half uur gaans buiten het Vlek, werwaarts hij hun was te gemoete gereeden. Ongelooftijk was de toevloed van aanfchouweren, om de twee grootfte Veldheeren dier eeuwe , welke voorheen gefchaarde Legers in dagorde tegen elkander hadden aangevoerd, nu met beleefdheden onderling te zien ftrijden. Te gader plaatften zij zich in één Koets, en fvnaakten den ftreelendften lof, naamelijk dien van door een vijand naar waarheid gépreezen te worden. Ons beftek laat niet toe, den geheelen handel over het Beftand breedvoerig te ontvouwen; wij vergenoegen ons met eene fchets van het gedrag, wélk Prins maurits ten deezen opzigte heeft gehouden. Voor dat met .eenige vrugt aan Vrede of Beftand kon gewerkt worden, moest men eene Wapenfchorfing treffen; in deeze hadt maurits bewilligd; doch toen dezelve ten einde liep, liet hij zich niet dan met moeite tot de verlenging beweegen. 't Bleek weldra dat geen Vrede op redelijke voorwaarden te duiten was, en men begon nu te denken aan een veeljaarig Beltand. Naadat men over hetzelve in onderhandeling was getreeden, verklaarde 'er zich maurits ijverig tegen. Hij vertoonde dat de Algemeene Staaten, naa het allo open van het Beftand, veelligt niet meer den zelfden ijver bij de Bondgenooten zouden vinden. Koning philips zou zich van dien tusfchentijd bedienen om zijne Koffers te vullen, en zich in ftaat ftellen om de vereenigde Provinciën met nieuw en grooter geweld op 't lijf te vallen. Zelf zou hij haar, geduurendê den tijd der ruste, onverhoeds kunnen aanvallen. De Ingezeetenen, eenmaal aan de rust gewoon, zouden verflappen, en liever het juk van Spanje, dan van nieuws den last des Oorlogs draagen. Veelligt zouden de Roomsch-KaEbolijken, inzonderheid op de grenzen, zich van de afdanking der  MAURITS, 347 der Troepen bedienen, ora onlusten te beginnen. De on«enigheden tusfchen de Provinciën, welke nu reeds fmeuldeu,zouden in ligter laaije ylammen ten dake uitflaan, wanneer 'sLands Staaten, door het werk van den Oorlog, niet aan eene afleidende bezigheid geholpen wierden. Zeker is het, dat Prins maurits redenen hadt, van zijn bijzonder belang ontleend, ora zo wel tegen Beftand als Vrede te ijveren. Zijne voornaamfte inkomften ontftonden uit den Krijg; ook zou hij in tijd van vrede minder noodzaaklijk voor den Staat, en zijn gezag kleiner zijn. Doch meit was reeds bedagt geweest om hem de fchade, welke hij door het ophouden van den Oorlog zou lijden, op eene redelijke wijze te vergoeden. Hoe 't zij , de Prins verklaarde zich eerlang openlijk tegen een Beftand met Spanje. Door de zulken, welke nevens hem tegen den Vrede ijverden, liet hij zich beweegen om een rondgaanden brief te zenden aan alle de Steden van Holland. Behalven de reeds aangevoerde redenen, beweerde hij in denzei ven dat het Gemeenebest, geduurendê het Beftand genoodzaakt om de grenzen te beveiligen, alle de lasten des Krijgs zou draagen, zonder eenig genot der voorgaande voordeden. ,, Het derde gedeelte der Landzaaten, (dus fchreef hij) , die van den Oorlog hun beftaan hebben, „ zullen tot den bedelzak gebragt worden; onze dappere kneg„ ten zullen elders dienst zoeken. De fpitsvindigheden en uit„ vlugten der Spanjaarden toonen genoegzaam dat zij geene „ eerlijke oogmerken hebben. Waren zij in oprechtheid gene„ gen om van hunne eisfchen af te zien, zij zouden aan een „ loflijl ten en beflendigen Vrede werken. Kunnen wij eenigen ,, ftaat maaken op de erkentenis der Aardshertogen, die flegts „ Leenmannen van den Koning van Spanje zijn. De zegetekens ,, onzer vrijheid worden, in de daad, van de geheele Waereld „ geëerbiedigd. Maar moet zij niet op eene afdoender wijze „ erkend worden, en wij van alle buitenlandfche Mogendheden „ voor een vrij en onafhanklijk volk kunnen verklaard worden? „ Voormaals namen 's Lands Staaten geen befluit zonder den ,, raad van mijnen Doorluchtigen Vader: deeze gelukkige eens„ gezindheid baarde de kloekmoedigfte befluiten. Ik zoek niet „ te pronken met mijne gedaane dienften; maar ik ben nogthans » vaa  r4s MAURITS. van gevoelen dat ik door dezelve een gelijk vertrouwen heb „ verdiend; ik verwagt dat gij hiervan de blijken zult ver„ tooneu in uwe volgende bevelen aan de Afgevaardigden ter „ dagvaart. Ik heb geen belang bij het dwarsboomen der aan„ gevangene onderhandelinge; voor niemand in het ganfche Land is de Vrede noodzaakelijker, dan voor mijn Huis. „ Hoe dikmaals hebben mijn Vader en ik de gunftigfte gele„ genheid gehad om onze bijzondere belangen te bevorderen, „ indien wij van ons zeiven hadden kunnen verkrijgen om „ onzen pligt en ons geweeten te verraaden." Verfchiliende was de uitwerking, welke dit fchrijven hadt; aan zommigen mishaagde het geweidis, doch anderen vielen daar door "sPrinsfen inzigten toe. Zommigen meenen dat maurits van gedagten was, dat Spanje de Opperheerfchappij nimmer zou afftaan bij het Be and, en dat hij daarom meende zich genoegzaam tegen hetzelve te zullen kanten, indien hij te wege bragt dat inen op het erkennen der vrijheid bleef dringen. En, in de daad, de onderhandeling wierdt dit maal afgebroken, en de Spaanfche Gemagtigden maakten zich gereed tot hun vertrek. Vooraf, egter , ftelden zij nog een ontwerp in handen der buitenlandfche Gezanten, die het vervolgens aan Prinfe maurits mededeelden, eer zij van hetzelve verflag deecien aan de Staaten. Deeze onderhandeling verdient onze opmerking en verfpreidt een nieuw licht over het karakter van maurits. Hij hoorde de Gezanten met gramfloorigheid, en gaf hun driftig tot antwoord, dat een Beftand voor te flaan zo veel was als het Gemeenebest op zijne grondflagen te doen waggelen. Holland en Zeeland , zeide hij, zul en 'er nooit in bewilligen , en de andere Provinciën zal ik wel noodzaaken om met of tegen hunnen wil derzelver gevoelen te volgen. Indien ik flegts drie of vier Steden op mijne zijde heb, ben ik voorneemens met dezelve de vrijheid van 't Vaderland te verdeedigen, en mij ouder haare puinhoopen te laaten begraaven, liever dan een Beftand aan te neemen, 't welk ons binnen weinige maanden onder het vernederende Spaanfche juk zal doen wederkeeren: want dit is het oogmerk van hun, die dit werk eerst hebben aangevangen. Deeze laatfte woorden zagen op oldenbarnzveld , dien da  MAURITS. 349 de Prins van Spaanschgezindheid zogt verdagt te maaken. Jeannin, de Franfche Afgezant, zogt den Prins met befcheidene doch kloekmoedige taal neer te zetten; doch alle zijne welfpreekendheid, waarin hij zo zeer uitmuntte, was vrugtloos. Van toen af openbaarde z;ch meer en meer dat driftig Karakter van den Prins, 't welk naderhand zulke onaangenaame uitwerkzels hadt. Zedert deedt de Gezant jeannin eene treflelijke redevoering ter Algemeene Sta.tsvergaderinge , waarin het Beftand ernftig aangepreezen, en de redenen van Prinfe maurits teg MAURITS. •In Mai des volgenden Jaars i7s hier in bereikte hij zijn oogmerk niet; het leed: nog geruimen tijd, eer deeze aanzienlijke post vervuld wierdt. In merkelijk gevaar zijns leevens kwam Graaf maurits, in den Jaare 1664. Willem fredrik, Stadhouder van Friesland en Groningen, was in dat jaar ontijdig aan zijn einde gekoomen, en hadt zich Graaf maurits, uit ,sHage, na Leeuwarden begeeven ter bijwooninge van de Lijkftaatfie. In 't wederkeeren na Holland, met een merkelijken ftoet, te paerd door de Stad Franeker rijdende over eenen Brug, bezweek dezelve aan de eene zijde. Met paerden en al viel maurits en nog vijf Heeren in het water. Deeze wierden fpoedig gered, doch de Graaf niet dan naa verloop van tijd. Bij de beenen wierdt hij van onder zijn eigen paerd gehaald , welk hem merkelijk gekwetst hadt. In eenen fteen , geplaatst in den Gevel van het zo genaamde Blaauw-Weeshuis, ftaande aan den boven gemelden Brug, heeft men het voorval uitgehouwen, en den Brug zeiven, zedert, tot heden toe den Fiins Mauritsb>ug genaamd. Was Graaf maurits, in den Jaare 1655, kwalijk gedaagd in zijn dingen na het Veldmaarfchalksampt, gelukkiger was hij, tien jaaren daar naa, wanneer het algemeen bevel over 's Lands Krijgsmagt te Lande, hoewel flegts voor een enkelen Veldtogc, hem wierdt opgedraagen. Het zelfde bewind ontving hij, van nieuws, in 't volgende jaar; en fchijnt hij zich, naar de meening van 's Lands Staaten, in de beide Veldtogten zo loflijk te hebben gekweeten, dat wanneer vervolgens ter Staatsvergaderinge, over het aanflellen van hooge Krijgsbevelhebbers wierdt 'gehandeld, thans, met algemeene goedkeuring, op hem, nevens den Heere wirtz , de keuze viel als Veldmaarfchalken over de Troepen van den Staat. Met het gedeelte derzelven, welk onder zijn bevel ftondt, lag hij, in deu Jaare 1672, bij Doesburg aan den Ysfel, om van dien kant op de beweegingen des vijands te pasfen, en eenen inval te beletten. Intusfchen fcheen hij geenzins te vallen in den fmaak van veelen onder 't gemeen , die thans het hoofd vol hadden van de verheffinge van Prinfe willem den III, en daarom allen, die te velde hoog bewind voerden, met een nijdig oog aanzagen. Althans in de maand Junij des gemelden Aa 4 jaars  %76 MAXIMILIAAN van BOURGONDIE. jaars reizende door Atnfterdam , wierdt hij aldaar openlijk aangerand, en voor Verraader gefcholden. Om deezen blaam af te wasfchen , ontftaan uit een vermoeden van heimelijke Franschgezindheid, verdreef de Veldmaarfchalk, tot driemaa. len toe, de Franfchen uit 'sGraavenlande, derwaarts toegefchooten uit Muiden, alwaar hij thans bezetting hieldt. Niét lang vertoefde , zedert, maurits in den dienst der Algemeene Staaten. Al zints geruimen tijd de belangen vau den Keurvorst van Brandenburg toegedaan geweest zijnde, benoemde deeze hem tot Stadhouder van het Land van Kleeve, Van toen af nam hij zijn verblijf te Bergendaal, bij de Stad Kleeve. Aldaar overleedt hij, op den twintigften December des Jaars i6;o, in den ouderdom van vijfenzeventig jaaren. Met kleine ftaatfie wierdt zijn Lijk ter aarde befteld in eene deftige Grafftede, welke hij, bij zijn Ieeven, hadt doen vervaardigen. Maximiliaan van bourgondie , Heer van Beveren en Veere, Zoon van adolf van bourgondie, Admiraal, geftorven in den Jaare 1540, erfde niet flegts zijns Vaders Heerlijkheden, maar volgde hem ook op in het Zeebewind. Om den titel niet nutteloos te voeren, liep hij, in de maand Mai des Jaars 1543, met negen fchepen in Zee, en zeilde met dezelve de Caronne of de Rivier vau Bourdeaux binnen, alwaar eene Vloot Franfche Koopvaardijfchepen ten anker lag. Een goed deel van dezelve nam hij weg; de overigen, welke hij niet kon magtig worden , wierden in brand gedoken en vernield. Voorts eenigen van zijn Volk aan land gezet hebbende, rigtten dezelve veele verwoestingen aan, haalden eenige Klokken uit de Kerktorens, en bragten dezelve in Zeeland, als een bewijs dat zij op vijandelijken bodem den voet gehad hadden. De gunst, in welke de Admiraal ten Hove ftondt, was oorzaak, dat wanneer de Heer -van praat, uit hoofde van zijnen ouderdom, van zijnen post als Stadhouder van Hollaud en Zeeland zijn ontdag verzogt, inden Jaare 1547, deeze waardigheid terftond aan hem wierdt opgedraagen. Dus twee aanzienlijke Amptin in zijnen perfoon vereenigende, was het gezag van Heere maximiliaan tot een «eer hoogen trap geklommen. Het  MAXIMILIAAN van BOURGONDIE. 37? Het gebied voerende over de gantfche Zeemagt der Nederlan: den, voerde hij nu ook het bewind over de Landmagt. Niet vreemd was het dan ook, dat 'sLands Staaten van een perfoon, dus hoog in eere en gezag geftcegen, de genegenheid en vriendfchap zogten. Van hier dat zij, in den Jaare 3550, hem een gefchenk van dertigduizend Karelsguldens toeleiden, „ tot erkentenisfe van getrouwe dienften, den Lande gedaan, „ en in de verwagtinge dat de Stadhouder hun, bij den Kei- zer en bij de Landvoogdesfe, altoos gunftig zijn zoude, „ en, zo dikmaals zijne zaaken zulks mogten gedoogen, z;ch „ na 'sHage begeeven, om het Land te helpen regeeren." Van tijd tot tijd vertoonden zich, in den Jaare 1552, Franfche Oorlogfchepen op de Zeeuwfche , Hollandfche en Friefche kusten, en dreigden eene landing. Om dit te voorkoomcn, verdeelde de Stadhouder vier Regimenten Knegten. Ook voorzag hij de Hollandfche Zeedorpen van Gefchut; belastende, onder andere, die van Alkmaar, acht Valkonetten of ander Gefchut op raderen, met Kogels en verdere gereed1'chappen, te Egmend op Zee te leveren. Omtrent deezen tijd, of wat vroeger, fchijnt de Stadhou. der maximiliaan, behalven de Heerlijkheden Beveren en Veere, ook die van Vlisfingen te hebben bekoomen. Althans Keizer karel, kort voor zijnen overdragt der Nederlanden op zijnen Zoon philips , verhief de Heerlijkheid van Veere en Vlisfingen tot een Markgraaffchap , ten behoeve van maximiliaan van boürgondie , van wiens vijfentwintigjaarge dienften, zotte water als te lande, aan den Keizer gedaan, de Opene Brieven, welke van deeze verheffinge verleend wierden, met grooten lof gewaagden. Reeds eenige jaaren vroeger, was hij, door den Keizer, met de Ridderorde van het Gulden Vlies begiftigd. Koning philips, het bewind aan* •vaard hebbende, bevestigde hem in het Stadhouderfchap over Holland en Zeeland, waar bij, zints de eerfte aanftelling, ook dat van Utrecht was gevoegd. In erkentenisfe van zo veele gunstbetooningen, bleef de Stadhouder niet in gebreken, om de Bede des Konings van een honderden en een vijftigften penning te onderfteunen, en bij de Staaten om bewilliging, uadruklijk aan te houden. Geenen ondank, intusfchen, fchijnt hij hier mede behaald te hebben, vermids hem, omtrent dien Aa 5 zelf-  87» MAXIMILIAAN van OOSTENRYK. zelfden tijd, een gefchenk van tienduizend Guldens, door de Staaten wierdt toegeleid. Hoognoodig hadt de Stadhouder, bij wijlen, dusdanig een gefchenk. Want bij zijn overlijden, 't welk in den Jaare 1559 voorviel, liet hij zo zwaare fchulden naa, dat zijne Weduw, naar Lands gebruik, den Boedel met den voet ftootte en den Schuldeifcheren ten beste gaf. Maximiliaan overleedt kinderloos. Zie j. wagenaar, Vad. Hifl. Maximiliaan van oostenryk , was de Zoon van Keizer frederik den III en van eleonora van Portugal, en wierdt gebooren op den tweeëntwintigften Maart des Jaars 1459. Vrouwe maria, Erfdogter van karel den stouten, was onlangs, zints haars Vaders overlijden , in het bewind getreeden ais Graavin van Holland en Zeeland. Na haare hand ftondt meenig Prins van dien tijd, zo als ter zijner plaatze boven reeds verhaald is. Maximiliaan, begunftigd door de Gentenaars, welke thans de jonge Graavin in hunne magt hadden, wierdt hun allen voorgetrokken. Doch toen hij nu de reize na de Nederlanden zoude aanneemen, moesten vooraf de Vlamingen penningen tot de reiskosten overniaaken. Zijn Vader Keizer frederik , die voor den gierigften Vorst van zijnen tijd gehouden wierdt, hadt hem zeer geringe inkomften toegeleid. Op den achttienden Augustus des Jaars 1477 wierdt het huwelijk te Gend voltrokken. Maximiliaan, in 't volgende jaar, zijne Gemaalin, om gehuldigd te worden in de Hollandfche en Zeeuwfche Steden, op de reize verzeilende, deedt, tegelijk, den Eed als Kerkelijke Voogd en Momboir van Vrouwe Maria, en ontving, in die boedanigheid, den Eed van getrouwheid van 'sLands Staaten. Zedert.las men, in 't hoofd der Opene Brieven, den naam van maximiliaan zo wel als dien van Vrouwe maria. Kort daar op flooten ze te gader een Verbond vau Vrijen Koophandel en Visfcherij met eduard den IV , Koning van Engeland. Een gefchil met Gelderland, omtrent deezen tijd ontflaan, was van korten duur, dewijl de Hertog en Hertogin, nog in het ïelfde Jaar 1478, aldaar wierden ingehuldigd. Veel  MAXIMILIAAN van OOSTENRYK. 379 Veel werks verfchafte vervolgens den Hcrtoge een Oorlog tegen de Franfchen, die van hem de nederlaage bekoomen hebbende, gelegenheid gaven' tot het doen van eenen keer na de Nederlanden, in den Jaare 1480, deels ter herftellinge der binncnlandfche ruste, deerlijk gehavend door de oneenigheden der Hoekfcheu en .Kabbeljtfituwfchen, deels tot het heffen van eene Bede, ter voortzettinge van den Franfchen Krijg. Eenige Kabbeljaauwfche Edelen, 's Hertogen gunst zoekende, bewerkten, dat hem tachtigduizend Philips - fchilden , van dertig Grooten Vlaams, jaarlijksch , wierden toegedaan , voor den tijd van acht jaaren, en honderd eenè'nzestigduizend Schilden eens, in baaren gelde: alles te betaalen door de Landen Holland, Zeeland en Friesland. Niet onbeloond liet maximiliaan zo groot een gunstbewijs. Dordrecht, in den Jaare 1481 , door den ftraks genoemden Aanhang, beraagtigd zijnde, wierdt dit bedrijf niet flegts van hem goedgekeurd, maar ook, ten diens behoeve, de Wet veranderd. Diergelijke veranderingen maakte hij ook te Schoonhoven en Gouda. Leiden hadt het, tot nog toe, met de Hoekfchen gehouden, doch wierdt ook eerlang van het dus-gezinde Krijgsvolk verlaaten. Toen begaf hij zich na die Stad. In het nabuurig Leiderdorp, uit een Jagt, welk hem voerde, aan land getreeden zijnde, ontmoetten hem aldaar de voornaam (ie Leidfche Burgers, allen in rouwgewaat gekleed, die hem de Sleutels der Stad aaubooden, en op hunne knieën om genade fineekten. Maximiliaan fchonk dezelve aan de meesten, doch zonderde daar van uit achttien perfoonen, misfehien de ijverigfte Vrijheidszoonen ; zes van dezelve moesten, kort daar naa, hun bedrijf met den hals betaalen. Van Leiden vertrok maximiliaan na 'sHage, om de vonnisfen op te maaken van Hoekgezinde Heeren, uit verfcheiden Steden gevanklijk derwaarts gevoerd. Het doodvonnis over de meesten hunner geveld , wierdt , op voorfpraake van de HertoginneWeduwe , margareta van york , in ballingfchap veranderd. Den Huize van montfoort ontnam maximiliaan de Heerlijkheid van Purmerende, en fchonk dezelve aan zijnen Neeve, den Heere van Valkenftein. In den Jaare 1482 wierdt Hertog maximiliaan Weduwenaar, door het ontijdig einde zijner Gemaalinne maria. Deeze hadt, onder  380 MAXIMILIAAN van 00STENRYK. onder andere hem eenen Zoon gebaard, philips genaamd, volgens het huwelijksverdrag, Opvolger van zijne Moeder, bij welker overlijden hij den ouderdom van flegts vier jaaren hadt bereikt. Begunftïgd als zij waren van Hertoge maximiliaan, bewerkten gereedelijk de Kabbeljaauwfchen dat hij voor Voogd zijns minderjaarigen Zoons en Ruwaard van den Lande erkend, en als zodanig in Holland en Zeeland gehuldigd wierdt. Hier toe, egter, waren de Vlamingen geenzins te beweegen, als zeer misnoegd op den Hertog; welken zij, daarenboven, tot het fluiten van den Vrede met Frankrijk noodzaakten , op voorwaarden , geenzins tot zijn genoegen, doch in welke hij, zijns ondanks, moest berusten. Geen hooger rang en titel dan dien van Hertog, hadt maximiliaan tot nog toe gevoerd. Om zijn thans hoog geklommen gezag en aanzien vereerde hem zijn Vader , Keizer fredrik de III, in den Jaare 1483, met dien van Aardshertog. Lang waren de Hollanders met de Stichtehaars in Oorlog geweest. Bij zijne Inhuldiging hadt maximiliaan beloofd, daar aan een einde te zullen maaken. In 't gemelde jaar daar toe den kans fchoon ziende, ftelde hij zich, iu Holland, aan 't hoofd van twaalfduizend Knegten en tweeduizend Ruiters, en floeg daar mede het beleg om Utrecht. Bij de Witte Vrouwenpoort fchoot hij eene groote bresfe in den muur. Dit bewoog de belegerden om in onderhandeling te treeden. De Heer van montfoort, onder andere, hadt zich na't Leger begeeven. Deeze, het fluiten der voorwaarden niet op zich durvende neemen, deedt eenen keer na de Stad, om verflag te doen. Hij was naauwlijks binnen, of een deel van het volk van maximiliaan trok door de bresfe. Doch alzo hij daar toe geenen last hadt gegeeven, deedt hij het fpoedig te rug keeren, doorfteekende, verhaalt men, twee der ftoutfle aanvoerders met eigen handeu, en twee anderen doende ophangen. De bresfe door de belegerden geflopt zijnde, begon men, van nieuws, van buiten de aanvallen, met zulk een woede, dat de Stad, naa een beleg van twee Maanden, op den zevenden September, zich overgaf. Eene ftaatelijke intrede deedt de Aardshertog binnen de Stad, en vertoefde 'er eenigen tijd, om de noodige orde te ftellen. Geeuen  MAXIMILIAAN van OOSTENRYK. 3»f Geenen wederftand tegen zijn gezag ontmoette nu maximiliaan in de Nederlanden , dan alleen bij de Vlamingen, die zijnen Zoon philips in hunne magt hadt weeten te krijgen, en, diensvolgens , in de voor 't overige algemeen erkende Voogdijfchap weigerden te berusten. Zo dra hij derhalven de Stichtfche zaaken hadt bezord, begaf hij zich, om de Gentenaars , zijne voornaamfte vijanden, te ftraffen, na Mechelen, in den Jaare 1484, verzamelde aldaar een Leger, maakte zich meester van verfcheiden plaatzen, onder andere de Stad Cend zelve; waar door hij zijnen Zoon philips te rug bekwam, dien hij voorts na Brusfel geleidde. Omtrent deezen tijd was de Roomsch- Koning overleeden, en hadden de Rijksvorften eene Vergadering te Frankfort beleid, om diens plaats te vervullen. Derwaarts begaf zich ook de Aardshertog, om na deeze waardigheid te dingen. Iu 't begin des Jaars 1486 wierdt, met algemeene Hemmen, dezelve aan hem opgedraagen, en hij, in de Maand April, te Aken ftaatelijk gekroond. Verfcheiden Hollandfche Edelen , welke de verkiezing en krooning hadden bijgewoond, floeg hij tot Ridders; gelijk ook nog eenige anderen te Dordrecht, alwaar hij, op zijnen togt na Brabant, met veele tekenen van vreugde wierdt ontvangen, en eenigen tijd vertoefde. Op geenen vasten voet ftonden, ter deezer tijde, de Zeezaaken. Bijzondere Steden en Perfoonen rustten Schepen ter Kaap uit, en veroorzaakten dikmaals merkelijke ongeregeldheden. Om deeze te voorkoomen, als mede om zijn gezag, 't welk te Lande reeds zeer aanmerkelijk was, ook ter Zee uit te breiden, maakte de Aardshertog eene beftelling op de Admiraliteit, waar door het bewind der Zeezaaken aan hem en zijnen Raade geheellijk onderworpen wierdt. Van het meer en meer inkruipend gezag der Graaven droeg het Plakaat, bij deeze gelegenheid afgekondigd, een aanftootelijk merkteken.- Het wierdt beflooten met de hoog gezag voeren, de, in de ooren der Landzaaten ongewoone uitdrukking: IFant alzo belieft het ons dat gefchiede. Intusfchen gingen de onlusten met de Vlamingen haaren gang. Uit Holland hadt maximiliaan zich na Brugge begeeyen. In haare wederftreevinge van den Aardshertog was deeze Stad  s8s maximiliaan van oostenryj?. Stad het volkomen eens met de Gentenaars, die gezamentlijfe geen ander gezag, dan dat van den jongen philips, erkenden. Wanneer derhalven de Aardshertog, door zijne Ruiters, zich van de Stad zogt te verzekeren, wierden de Bruggenaars daar over dermaate verbitterd, dat ze, in Februarij 1488, hem in hegtenisfe namen; waar uit hij, door bewerking der Staaten, vooral die van Holland en Zeeland, verlost wierdt. Bij het Verbond, ten dien einde geflooten, deedt hij afftand van 't bewind over Vlaanderen, geduurendê zijns Zoons minderjaarigheid, en beloofde, wijders, de vreemde Knegten binnen vier dagen uit Vlaanderen, en binnen acht dagen uit alle de Nederlanden te zullen doen vertrekken. Intusfchen hadt Keizer fredrik de tijding ontvangen van zijns Zoons hegtenisfe, en met een Leger zich herwaarts gefpoed, om hem te verlosfen. Hier door gemoedigd, kreunde zich maximiliaan niet langer aan het geflootene Verdrag, De Stad Sluis, onder andere, maakte hij zich hier door tot vijand. De Keizer, daarenboven , ziende dat zijne tegenwoordigheid de Landzaaten meer verbitterde, dan zijnen Zoone dienst deedt, verliet deeze Landen. Geduurendê de Vlaamfche onlusten, hadden de Hoekfchen in Holland het hoofd eenigzins boven geftoken, en Heer fransvan erederode , hun aanvoerder, Rotterdam bemagtigd. De Aardshertog befioot thans, eenen keer derwaarts te doen , en alle de Kabbeljaauwfche Steden de wapens te doen opvatten. Op den achttienden Januarij des Jaars 1489 deedt hij zijne intrede te Leiden, alwaar de Steden ter Dagvaart befchreeven waren. Met zo veel welfpreekendheid en ernst vermaande hij hier de Leden tot het onderbrengen van de Hoekfchen , welke hij eenen or.gebonden hoop plonderaars noemde, dat een Heirvaart, tegen Rotterdam, te water en te landen, beflooten wierdt. Die van Amfterdam toonden, in 't bijzonder, zich zeer overboodig, in het toebrengen van hulpe. Niet onbeloond liet maximiliaan deeze hulpbetooning. Te DeJ/t, gaf hij een Voorregt uit, ten behoeve van Amfterdam, bij 't welk het banregt der Stad, 't welk tot nog toe binnen eenen afftand van honderd Roeden buiten de Veste, was bepaald geweest, nog duizend Roeden verder, en dus tot elf- hon-  MAXIMILIAAN van QOSTENRYK. 3*g honderd Roeden, wierdt uitgebreid. Het ander Privilegie, omtrent dien zelfden tijd uitgegeeven, behelsde eene vergunning aan Amfterdam, om van nu voortaan, de Roomsen-» Koninklijke Kroon boven het Wapen der Stad te mogen voeren. Hoe zeer dit alles den Roomfch' Koning de genegenheid der Ainfterdammers, meer en meer, gewonnen hadt, geen klein misnoegen vatteden , egter, veelen tegen hem op, door het doen van eenen ftap, van welken men, bij geenen der Nederlandfche Vorften, tot nog toe een voorbeeld hadt gezien. Door de zwaare Deden, verftrekt tot het voeren van uitheemfche Oorlogen, was het Geld fchaarsch geworden. Men begreep hier uit de noodzaaklijkheid vau het afzetten der Munte; doch inet een, dat dit allengsksns moest gefchieden. Maximiliaan, nogthans, ondanks de Handvesten, was van een ander verftand. Op eenmaal zette hij de Munten op eene zeer laage waarde. Een Goudgulden , onder andere, verlaagde hij, van drieënzestig, op zeventien Stuivers, een Reaal, van veertien, op vier Stuivers en een halven. Onnoemelijke fchade deedt deeze zetting aan den Lande. Gereed geld zag men, eerlang, bijkans niet, als wordende hetzelve na buiten gevoerd, daar men het tot hooger prijzen aannam. Een geruimen tijd voerde vervolgens maximiliaan den Oorlog met Frankrijk, waar van het verhaal niet in ons plan valt. Dezelve nameen einde in den Jaare 1403, weinige maanden vóór het overlijden van 's Aardshertogs Vader, Keizer fredrik ben III, welken hij vervolgens in die hooge waardigheid opvolgde. Hier door genoodzaakt, zich dikwijls en meest in Duitschland op te houden, befioot hij, in 't volgende jaar, zich van de Regeeringe der Nederlanden te ontdoen, en dezelve op te draagen aan zijnen Zoone philips, die nu den ouderdom van volle zestien jaaren hadt bereikt. Dertien jaaren voerde deeze het Graaflijk bewind, wanneer hij hetzelve door deu dood ontruimde. Karel, zijn oudfte Zoon, naderhand de vermaarde Keizer karei, de V, volgde hem op, nog geene zeven jaaren oud: waarom zijn Grootvader Keizer maximiliaan, als daar tos de naast geregtigde, als zijn wettige Voogd erkend wierdt.  $?+ MAXIMILIAAN van OOSTENRYK, wierdt. Doch vermits zijne omftandigheden niet gedoogden, om de Regeering deezer Landen in eigen perfoon te kunnen waarneemen, benoemde hij tot Landvoogdesfe zijne Dooier margareta , die , op den ouderdom van zevenentwintig jaaren , blijken van meer dan gemeene bekwaamheden hadt gegeeven. " Ter gelegenheid van den Gelderfche Krijg, welke, ih den Jaare 1508, fterk.wierdt doorgezet, bevondt zich de Keizer in Holland. Uit het Leger, welk thans bij PFeesp lag, deedt hij, in de Maand Augustus, eenen keer na Amfterdam, om 'er zich als Voogd van.zijnen Kleinzoon te doen inhuldigen. Te paerd deedt hij eene wandeling door de Stad , en bezogt twee Nonnen - Kloosters , daar hij geld en wijn ten beste gaf, op dat men voor den voorfpoed des Keizerrijks zoude bidden Niet lang daar naa verliet Keizer maximiliaan de Nederlanden, om 'er nimmer wederom te verfchijrien. In den Jaare 1515 ontdeedt hij zich vau zijne Voogdijfchsp over zijnen Kleinzoon karel, dien men nu als tot de Regeeringe bekwaam aanmerkte, en overleedt op den twaalfden Januarij des 1519, het zestigfte zijns ouderdoms. Zie de Hiftoriefchrijvers van dien tijd.