1119 F lf   O N D E R W IJ S IN DEN GODSDIENST. P LEEUWARDEN, Bij C O K N E L I S VAN S L I (5 K. 1 7 9 7: EENVOUDIG  Geviflteerd en Geapprobeerd, uit naam der E. Claiüs van Leeuwarden. M. E P P E N S, 'p Predikanten te Leeuwarden. C. JONGSMA, S  VOORBERICHT. JLk heb zo veel mogelijk de kortheid en duidelijk' heid trachten te verenigen. Misfchien is het voor zommigen nog te moeijelijk : ik zal er daarom nog een opftel bij verkorting op laten volgen. Dat gij. vanmijnen arbeid een, vooruheilzaamf gebruik moogt maken is mijne oprechte wensch. Leeuivarden den 26 Julij 1797.   I I. • H O O F, D. STUK. OVER DEN GODSDIENST. i • T^^at zïjt gij als een redelijk bewoonder van deze aarde verpligt ? Ik moet, daar ik een redelijk fchepfel ben, op alles, wat ik boven, beneden, en rondom mij zie, nauwkeurig acht geven. 2. Waar toe leidt de befchouwingvan alles, dat gij ziet, uop? Als ik den hemel, de aarde, en alle fchepfelen aanfchouw, dan denk ik terftond aaneen magtig en wijs Wezen , door het welk die alles moet zijn voortgebragt. 3. Wat fchepfel befchomvt gij als het voortref, felijkjte? Den mensch befchouw ik als het voortreffelijkfte wezen op aarde, met wien de wijze God iets meer, dan met andere fchepfelen moet bedoelen. 4. Wat zoude God dan met den mensch bedoe. len? Een wijs en goed God zoude nimmer zulk een voortreffelijk fchepfel hebben voortge. bragt, indien Hij het zelve niet wilde geluk. k>g maken. 5. Wanneer denkt gij dan dat een mensch gelukkig kan genoemd worden ? Een mensch kan dan gelukkig genoemd worden, als hij een waar en beftendig genoegen A onder-  2 OVER DEN GODSDIENST. ondervindt, en ene vaste hope heeftop een toekomend geluk. 6. Kunnen rijkdom, aanzien, of zinnelijke vermaken den mensch zo gelukkig maken? Rijkdom, eer, en zinnelijke vermaken zijn nimmer te verachten; doch veroorzaken den mensch dikwerf vele kwellingen, kunnen niemand van enige fmert bevrijden, eindigen met den dood, en kunnen dus den mensch geen waar geluk aanbrengen. 7. Wat maakt dan den mensch alleen gelukkig ? Hier verzekerd te zijn van Gods gunst, en ene vaste hope te hebben, van na den dood in enen beteren (tand geplaatst te zullen worden, maakt het waar geluk van den mensch uit. 8. Maar wat is er voor den mensch nodigt om zo gelukkig te zijn ? God te kennen , en zijne bevelen te betrachten, is het enig middel, om tot dit geluk te geraken. 9. Van waar kan hij van dit alies een zeker onderricht ontvangen ? De mensch kan door redelijk nadenken hier van veel onderricht verkrijgen; maar een heilig boek leert hem alles, wat hij tot zijn geluk te weten, en te betrachten nodig heeft. 10. Is dit onderwijs dan voor u niet van veel ielang ? Door dit onderwijs kan ik de verhevenfie waarheden tot mijne vertroostipg> en verbetering  OVER DEN GODSDIENST. 3 tering leren kennen, en dus is het zelve voor mij van het groctfte belang. ir. Hoe moet gij in het onderzoeken van deze waarheden verkeren ? Daar deze waarheden voor mij zo belangrijk zijn, moet ik dezelve aandachtig en eerbiedig dagelijksch onderzoeken. 12. Wat denkt gij van het /potten met den Gods. dienst! . Het fpotten met den Godsdienst is een bewijs van onkunde, of van een kwaad hart, en dus moet ik mij van zulk ene boosheid zorgvuldig wachten. 13. Hoe moet gij u omtrent hen gedragen, die zich aan zulk enefnoodheidfchuldig maken? Ik mag nimmer achting toedragen aan menfchen die den Godsdienst verachten, en wil met zulke lieden niet gemeenzaam verkeren, om ook niet bedorven te worden. 14. Moet gij u dan aan zulke menfchen in 't minst niet laten gelegen leggen? Ik wil, zo veel als in mijn vermogen is, hen van dat kwaad zoeken af te trekken, en om hunne bekering tot God bidden. 15. Hoe kunt gij het best voor verleiding tot dit kwaad bewaard blijven 1 Als ik enen waren zucht gevoel tot mijn eeuwig geluk, en den Godsdienst recht leerverflaan, dan zal mij het fpotten met de waarheid het minste nadeel toebrengen. A 2 II.  4 OVER DEN B IJ BEL. II. HOOFDSTUK. OVER DEN UIJEEL. noemt men dat hoek, waaruit de mensch den weg om gelukkig te zijn, kan leren kennen ? Dat boek, 't welk den mensch den weg, om gelukkig te worden voorfchrijft, wordt de Bijbel genoemd. 2. Wat is dan de Bijbel ? De Bijbel is ene heilige verzameling van boeken , uit welke wij zien, hoe God zelf op verfchillende wijze, enonderfcheidenetijden, zich aan de menfehen heeft bekend gemaakt. 3. Wanneer zijn die boeken gefchreven? Een gedeelte van deze boeken is voor, een gedeelte na de geboorte van den Verlosferbefchreven. Het eerste noemen wij het Oud het laatfte het Nieuw Verbond, of Testament. 4. Wat behelst het Nieuw Verbond in zich ? In het N. V. vinden wij de daden en lotgevallen van Jezus Christus, de voortplanting van zijne leer door zijne Apostelen, en het geen hun wedervaren is. 5. Ligt u aan deze fchriften veel gelegen ? Alles, wat hier voorkomt, heeft zijne be- trekking op de leer, en het leven van den Inlteller van onzen Godsdienst, en dus zijn deze fchriften voor ejk, Christen van het grootIte belang. 6. Maar  OVER DEN BIJJ3EL. 5 6. Maar zouden deze fchriften wel zo oud zijn* als van dezelve wordt opgegeven ? Zij komen met degefteldheid van dien tijd, waar van zij fpreken, zeer wel overeen; zijn reeds zeer vroeg voor echt erkend; en waarom zouden wij dan hier aan meer, dan aan een ander gefchrift twijfelen? 7. Mogen wij de Schrijvers van deze boeken wel als'geloofwaardige getuigen befchouwen? Hun braaf gedrag, het voordellen van hunne eigene gebreken, en het eenvoudige van hunne verhalen, moeten ons goede gedachten van hun inboezemen. 8. Wat hebt gij hier nog bij te voegen ? Zij fchreven het geen zij zelve gezien, of nauwkeurig onderzocht hadden, in datzelfde land kort na den dood van Jezus, voor menfchen die toen geleefd hadden. Zij konden met hun fchrijven geen voordeel behalen, ja hebben zelfs hier om allerlei lijden ondergaan; en zouden wij dan nog aan de waarheid van het geen zij fchreven twijfelen? 1 Joh. 1: 1-3. Luk. 1:1-3. Hand. 4:3. 9. Waarom houdt gij de leer van Jezus voor Goddelijk! Jezus zelf heeft zich voor Gods-gezant verklaard, en zulks met wonderwerken, en voorzeggingen bekrachtigd; God heeft Hem voor zijnen Zoon erkend , en uit den dood opgewekt; zijne leer moet derh.il ven voor ons van een Goddelijk gezag zijn. Joh. 6: 3S. 10:25. Luk. 23: 29-31. Matth. 3: 17. 12: 38-40. A 3 10. Moe-  6 OVER DEN B IJ BEI. 10. Moeten de Apostelen ook voor Goddelijke Gezanten erkend worden ? Het aanmerkelijk voorval op den beroemden Pinsterdag, de wonderen door de Apostelen verricht, en het getuigenis dat zij van zich zeiven gaven, overtuigen ons van hunne Goddelijke zending. Hand. 2: 1—4. 43. 1 Pett. 1: 1. 11. Is er nog meer, dat ons in de Goddelijkheid van deze leer bevestigt? De verbazende voortgang en bewaring van het Evangelie, de wonderbare beicherming en uitredding der Apostelen, zijn bewijzen van Goddelijke goedkeurig op deze leer. 12. Wat gevolg trekt gij uit dit alles ? Hier uit blijkt, dat de leer van Jezus en zijne Apostelen Goddelijk is, en derhalven een regel van ons geloof en wandel zijn moet. 13. Zijn de fchriften, waar in deze Goddelijke leer vervat is, ook van een Goddelijk gezag ? De Schrijvers van die boeken, waarin deze leer vervat is, zijn door den Geest van God beflierd, en dus moeten die fchriften voor Goddelijk erkend worden. Joh. 16: 13. iCor. 2: 4. 10, 14. Had-God voor dien tijd zijn' wil nooit bekend gemaakt ? Reeds zeer vroeg heeft God zich aan de menfchen bekend gemaakt. Mozes heeft het eerst die openbaringen bij een gezameld, en alles nauwkeurig aangetekend. 15. Zijn  OVER DEN B IJ BEL. 7 15. Zijn de boeken van het O. V. ook Goddelijk! De aanhaling van de boeken des a V. door Tezus en de Apostelen als Goddelijke fchnfLnTzeuen dezelve het grootfte gezag, bij. Joh. 5:39- Luk. 24:27. 2 rim-yiö. 2Fet.i.fli. 16. Zijn deze fchriften ook voor ons van enig belang! De Goddelijke openbaringen aan de lsraeliten door Mozes, en de Profeten , de bijzondere voorzienigheid omtrent dit Volle , de lesien en voorbeelden, welke in deze Ichnften voorkomen, maken dezelve voor ons zeer belangrijk. , . 17. Zijn evenwel die openbaringen met minder volmaakt, dan die van het O. F.! De Goddelijke openbaringen waren altijd volmaakt, wel gepast voor dien tijd, tot welken zij behoorden. 18. Wat is nu uw pligt, daar gij zulk enen Bijbel hebt! Ik moet den Bijbel als het beste gefchenk befchouwen, het welk ik van God ontvangen heb, en er daarom gedurig gebruik van maken. Psalm 1: 1, 3. Hand. 17:11. 2 Tim. 3, IJ-17, 19. Kunt gij alles begrijpen, wat in uwen Bijlel fiaat! De goede God heeft zorg gedragen , dat alles wat tot mijn geluk dienen kan, in den Bijbel duidelijk befchreven is. 20. Hoe moet gij den Bijbel onderzoeken! Ik moet den Bijbel met een biddend hart onA 4 cler*  o OVER DE SCHSÏPIJJ O derzoeken, om daar door wijzer en beter te worden, en mij niet ftoren aan losfe menlenen, die dit boek verachten. 21. Moet gij terftond alles lezen, wat in den Lijbei voorkomt ? Ik moet in het lezen van den Bijbel rrn begin makeri met die dingen, welke voor mij het verftaanbaarite cn gemakfcelijkfte zijn. III. H O O F D S T U K. OVER DE SCHEPPING, EN V00U2IEN1CMEID. TT 1. ■n-oe komt God overal in den Bijbel nor? De Bijbel fpreekt gedurig van God, als den Schepper, Onderhouder, en Regeerder van het geheel-al. 2. Wat leert u de Bijbel van de fcheptins: der wereld! rt tS De Bijbel leert mij, dat God de gehele wereid heeft voortgebragt. De eerste fchepping en formering van onze aarde in zes da. gen is door Mozes befchreven. Neh. o: en een voorbeeld van ftandvasti-  DOOR JEZUS CHRISTUS. 21 ge deugd geven, maar ook ons met God verzoenen, i Petr. 2: 21. 3: 18. Rom. 5: 7, 8. 2 Or. 5: 15. 15. Welk ene weldaad heeft Jezus hier door voor ons verworven ? Om zijnent wil ontvangen wij vergeving van zonden. De Bijbel noemt dit, dat God den mensch om Jezus wil rechtvaardigt. Hand. i3: 381 39- Rom. 3: 24. 2 Cor. 5: 21. 16. Is Jezus in den dood gebleven? Jezus onze Verlosfer is op den derden dag na zijnen dood weder opgedaan. Zijne vrienden en vijanden hebben deze voor ons belangrijke waarheid ten fterkften bevestigd. Hand, 1: 3. Zie vooral de laatüe Hoofdftukken der Vier Evangelisten. 17 Is Jezus lang na zijne opjlanding op aarde, gebleven? Veertig dagen na zijne opftanding voer Hij ten hemel op, en bezit daar de grootfte magt en heerlijkheid. Hand. 1:9-11. Hebr. 1:3,4. 18. Waar toe moet de befchouwing van dit alles u opleiden ? Ik moet Gods eeuwige liefde gedurig bewonderen , Jezus hartelijk liefhebben, op Hem vertrouwen, en mij zeiven tot enen hemelschgezinden wandel opwekken. 1 Petr. 1: 8-20. 2 Cor. 5:15. 1 Joh. 2: 2. Coll. 3: 1, 2. B 3 VII.  23 OVER HET GELOOF, DE VII. HOOFDSTUK. OVER HET GELOOF, DE BEKERING, EN DE HEILIGMAKING. i. J^at wordt er van den mensch vereischt om gelukkig te zijn! Zondereen waar geloof in Jezus Christus, en ene oprechte bekering tot God, kunnen wij nimmer gelukkig worden. Joh. 3: 36. Hand. 2: 381 2. Wat zegt het in Jezus te geloven? Wij geloven in Jezus, als wij erkennen dac God Hem gezonden heeft om ons gelukkig te maken. Joh. 12:44, 1 Tim. 1: 15. 3. Is zulk ene erkentenis genoeg tot zaligheid? Wanneer ik oprecht in Jezus geloof, dan moetik ook mij zeiven als een' zondaar befchouwen, van Hem alleen met een vast vertrouwen mijn heil verwachten, en zijne bevelen opvolgen. Joh. 3: 14, 15. 36. 4. Wat is de bekering? Wij bekeren ons, wanneer wij een oprecht berouw hebben over onze zonden , dezelve haten en nalaten; het goede betrachten, en het bedreven kwaad zo veel mogelijk trachten te verbeteren. Luk. 15:15-19. Rom,6:21, Psalm 34: 15. Luk. 19: ö. 5. Wat hebt gij omtrent het geloof, en de bekering nog op te merken ? Geloof en bekering kunnen nooit van elkan-  bekeking en de heiligmaking, 23 kander gefcheiden worden. Mare, 1: 15. Zij moeten ook dagelijksch uitgeoeffend worden. Dit noemt men de Heiligmaking. 6. Hoedanig derhalven is zulk een mensch gefield, en hoe is hij gedurig werkzaam? Zulk een mensch ondervindt ene ware verbetering van zijn hart, en wil alle zijne daden tot Gods eer, naar Jezus voorfchriften, en uit liefde tot Hem verrichten. Rom. ic: 2. 1 Cor, jc: 31. Gal. 6: 16. 2 Cor. y. 14, 15. 7. Knnnen wij ons door onze goede daden van de Goddelijke gunst verzekeren ? Het aantal van onze goede daden is zeer gering; en xijzijn daarenboven zo gebrekkig, dat wij hierop nimmer ons geluk kunnen bouwen. Ps3lm 143: 2. 19: 13. Luk. 17: 10. 8. Kan men dan de goede daden wel als noodzakelijk beschouwen? Zonder goede werken kunnen wij niet tonen ware Christenen te zijn, noch voorbereid worden voor ene toekomende zaligheid, en dus zijn ze van de grootfte noodzakelijkheid. Matth. 5: 16. Jac. 2: 17. Hebr, 12: 14, 0. Is het uitftel van geloof en. bekering dan niet zeer verkeerd en gevaarlijk ? Het geloof en de bekering uit te (lellen is een duidelijk bewijs van de verkeerdheid van het hart; ook weet ik niet, of ik hier toe naderhand wel immer gelegenheid hebben zaj. 10. Welk is dan de gefchikfte tijd om hiermede te beginnen?. B 4 De  S4 OVEK HET GELOOF, DE De jonge leeftijd is de gefchikcfte om God te dienen; om dat wij dan de beste krachten hebben, het meest voorde zonde bloot ftaan, en ons vroeg voor den dood kunnen bereiden. Pred. 12: t. Psalm 119: 4, 5. 11. Maar kan de mensch zo uit zich zeiven ge» loven, en zich tot God bekeren? De Bijbel leert ons, en de ondervinding bevestigt het, dat de mensch zonder Gods genade tot dit alles geheel onbekwaam is. Job, 6: 44. 65. Psalm 51: 12. Phil. 2: 13. 12. Door wat middel wordt een mensch tot geloof en bekering door God gebragt ? God wil door zijn woord ons verftand verlichten, en ons hart verbeteren. Roiru 10: 34-17. Hand. 16: 14. 1 Thesf. 2: 13. 13. Is de leer van's menfchen onmagt niet gefchikt, om ons allen moed te benemen? Deze leer moet ons wel vernederen, maar nimmer den moed doen verliezen, om dat God ons tot dit alles door zijnen Geest wil bekwaam maken. Matth. 7: 11. Luk. 11: 13, 14. Mag elk waar Christen op Gods gedurigen lijfland hopen ? Elk oprecht Christen mag op de Goddelijke onderfteuning en bewaring in alle omftandigheden zich gerust verlaten. Luk. 22: 31, 32, Joh. 10; 28, 29. 1 Petr. 1: 5. rf. Moet een Christen dan maar werkeloos neieizüttn? Bij het vertrouwen op God, moet hij gedurig wakend en biddendzijn, en de beste voorbed-  BEKERING EN DE HEILIGMAKING. 25 beelden ternavolgingzich voordellen, Matth. 25: 13- 6: 13. Hebr. 12: 1, 2. 1 Joh. 2: 6. 16. Wat wordt er van hem in.'t algemeen gevorderd ? Hij moet zich behoorlijk omtrent God gedragen, de zorg voor zich zeiven niet verwaarlozen, en aan zijne verpligting omtrent anderen beantwoorden. VIII. HOOFDSTUK. OVER ONZE VEKPLIGTING OMTRENT GOD. x. Wat ijt gij omtrent den hogen en goeden God verpligt? Ik moet voor God die boven alles verheven is, den diepften eerbied gevoelen, en Hem als mijnen grootften Weldoender hartelijk liefhebben. Mal. 1: <5, Matth, 10: 28, Psalm 73: 25. Matth. 22: 37, 38. 2. Waar uit kan het best blijken, dat gij zulk enen eerbied voor , en zulk ene liefde tot God hebt ? Nimmer kan ik hier van beter bewijzen geven, dan door bevreesd te zijn van tegen God te zondigen, en alles te willen doen, dat Hem aangenaam is. Psalm 130:4. 1 Joh. 5: 3. 3, Wordt er nog meer van u gevorderd ? Alle weldaden, welke ik van God ontvang, moet ik dankbaar erkennen, in lijden mij aan Hem onderwerpen, en op zijnen Almagtigen B 5 bij (tand  26 over onze verplicttno bij (land alleen vertrouwen. iThesf. r:i8. Ps. 39- IQ. 46. 2-4. 4. Moet gij ook uitwendig enigen eerbied voor bod betonen 7 Nooit moet ik van den hogen God fpreken, dan met den;diepften eerbied. Van vloekers or die Gods naam misbruiken, moet ik den grootften afkeer betonen. Exod. 20: 7. Hozea 4: 1, 2. 5. Wat is uw pligt, wanneer gij iets met enen eed bevestigen of beloven moet ? In het doen van den eed, moet ik niet alleen eerbiedig, maar ook omzichtig en getrouw te werk gaan. Hebr.6:i6. Psalm ij: 4. 6. Waar moet gij u vooral voor wachten ? Ik moet nimmer ligtvaardig zweren; want daar door zoude ik God vertoornen, en alle geloof bij mijne medemenfchen verliezen. Jac. 5: 12. 7. Wanneer komt de eerbied voor God inzonderheid te pas ? Ik moet dan inzonderheid mijnen eerbied omtrent God betonen, wanneer ik door bidden en danken Hem de begeerte van mijn hart voordraag. Gen. 18: 27. Matth. 26:39. 8. Is het bidden en danken zulk een noodzakelijke pligt? God wordt hier door verheerlijkt, en wil op ons bidden het goede fchenken. Door het gebed wordt onze troost en heiligheid bevorderd, en dus is het zelve een zeer noodzakelijke  OMTRENT GOD. 2? lijke pligt. Matth. 7: 758. Psalm 50:15, PbiJ. 4:6,7. • 9. I; genoeg, als wij met aandacht en eerMei bidden ? Wij moeten niét alleen met aandacht en eerbied, maar ook met aanhoudend vertrouwen , en een oprecht en liefderijk hart tot God bidden. Luk. 18: 1-7. Jac 1: 6. 1 Joh, 3: 19-22. Mare. 11: 25, 2(5. 10. Waarom geeft God u niet altijd dat gij van Hem begeert ? Dikwijls bid ik om iets, dat mij niet nuttig is: de wijze God is daarom zo goed, om mij mijne begeerte niet te geven. Jac. 4: 3. 11. Van wien kunt gij best leren, wat, en hoe gij bidden moet ? Niemand heeft ons door woord en voorbeeld beter geleerd, wat, en hoe wij bidden moeten, dan Jezus. Matth. 6: p-13. Mare. i: 35. Joh. 6: IJ. Luc. 6: 12. 12. Hoe zijn wij verpligt om God in het openbaar te verheerlijken? Wij moeten met elkander door bidden, danken en lofzangeti, God als onzen Schepper en Weldoender , Jezus als onzen Verlosfer, openlijk vereren. 'Psalm 100. 26:8. Hand. 2: 46. Hebr. 10: 25. ' 13. Op welk enen dag zijt gij hier toe inzonderheid verpligt? De eerste dag van de week, op welke Jezus uit den doden is opgeftaan, is hier toe inzonderheid gefchikt. Hand. 20:7. 1 Cor. 16:2. 14»  ~üö o V E U DE ZORG ■ ' 14. /Fa* nut kunt gij daarenboven trekken uit Het waarnemen van den openbaren Godsdienst ? ■ Het waarnemen van den openbaren Godsdienst is zeer gefchikt, om mijn verftand te verlichten, en mij gedurig bij mijnen pligt te bepalen. 15. Waar toe zijt gij dan verpligt? Ik moet gedurig met aandacht en eerbied den openbaren Godsdienst bijwonen, en het geen ik hoor mij trachten ten nutte te maken. 16. Is dit nu genoeg, dat gij God zo openlijk verheerlijkt? t J- Ik moet nietflechts God openlijk met anderen vereren, maar mijn gansch gedrag moet een verheerlijken van God zijn. 1 Cor 10:31. IX. HOOFDSTUK. OVER DE ZORG VOOR ZICH ZELVE N. TT 1. **oe behoort gij omtrent u zeiven te handelen? Daar God ene natuurlijke zelfs-liefde in mij heeft gelegd, daar ben ik verpligt, om voor mijn welzijn op allerlei wijze zorg te dragen. Matth. 7: 12. 22: 39. 2. Waar moet gij dan in 't algemeen voor zorg dragen! Ik moet mijn leven en gezondheid trachten te bewaréta, en mij vooral op de verlichting van mijn verftand, en op de verbetering van mijn  VOOR ZICH Z E L V E N. 29 mijn harten wande! toeleggen. Spreuk.23:23. Luk. 2: J2. Spreuk. 1: 7. Phil. 4: 8. 3. Wat is het beste middel, om hier in goeds vorderingen te maken ? Ik moet mij zeiven leren kennen, om mijne vermogens goed te gebruiken, en mij op ene ware verbetering tóeteleggep'. 4. Daar er zo vele dingen door ons hier op aarde moeten verricht worden, watis dan vooral uw pligtï Ik moet mij vooral wachten voor ene vervelende en fchadelijke ledigheid , naarstig zijn, en een verftandig gebruik van den kostelijken tijd maken. Spreuk, 6: 6—11. Pred. 9: 10. Joh. 9- 4- 1 Tim. 5: 13. <;. Is het genoeg, dat iemand alleen bezig is met zijn dagelijksch werk? Elk mensch moet niet alleen naarstig zijn in zijn beroep, maar zich ook op andere nuttige wetenfchappen toeleggen, en boven al voor zijn eeuwig heil zorg dragen. Joh. 6: 27. 6. Zijn alle uitjpanningtn ongeoorloofd? God verbiedt ons alleen de zondige vermaken, andere zinnelijke genoegens mogen wij genieten, doch moeten altijd d?ar bij gedenken, dat zij kortftondig en wisfelvallig zijn. Mare. 9: 4}—4"8- Pred. 11: 9. Psalm 119: 96. 1 Joh. 2: 17. 7. Waar moet gij u vooral voor- wachten? Ik moet vooral zorg dragen, om mij aan gene verkeerde driften en zondige begeerlijkheden over te geven , en zo een Haaf der zonde te worden. Spr. 4: 23. 16:32. joh. 8:34. 8. Moet  30 OVER DE ZORG 8. Moet de matigheid in fpijs en drank een Christen ook ter harte gaan? Wij moeten in ons eten en drinken God verheerlijken, en ons daar door rot ons werk bekwaam maken, i Cor. 10: 31. Titus 2: 12. 9. Is de onmatigheid dan zulk een groot kwaad? Onmatigheid is ene fnode ondankbaarheid aan God, zij maakt ons ongefchikt tot ons werk, en verleidt ons zomtijd tot g ote buitenfporigheden. Luk. 16: 19. 21: 34. Ephef. 5: r8. Jac. 4: 1. 10. Is de kuisheid niet ene grote fier deugd van het Christendom? Ik moet door een kuisch gedrag anderen tot een voorbeeld verftrekken, om daar door God te verheerlijken, en mijne genoegens te vermeerderen. 1 Cor. 6: 18, 19. 11. Toon eens dat de onkuisheid voor den Christen allcrvnbetamelijkst is? Een ohkuisch mensch toont weinig ontzag voorden hogen God te bezitten, en maakt zich zeiven en anderen ongelukkig. Spreuk. 6:20. Ephef.5:3-5. iCor.jui. iPetr.2:ir.' 12. Welk is het beste behoedmiddel ten-en dit kwaad? Door naarstigheid, door veel aan God te denken, en ernstig bidden; door nuttige en leerzame uitfpanningen kunnen wij best van dit kwaad worden afgetrokken. Geo. 39- 9. Psalm 119: 9.-51: 12. 13. Wat voordeel brengt de nedrigheid aan ? De  VOOR ZICH ZILVEN, 31 De nedrigheid maakt ons aangenaam bij God en menfchen, zij bevordert'onze genoegens, leert ons nuttig zijn voor anderen ; en hier door worden wij Jezus meer gelijkvormig. Jef. 57: 15. 1 Petr. 5: 5. Matth. 20: 28. Phil. 2: 5-8. 14. Hoe bejchouwt gij den hoogmoed? Hoogmoed is de grootfle ondankbaarheid omtrent God, brengt ons in verachting bij anderen , en maakt ons zeiven ongelukkig. Spreuk. 29: 23. Jac. 4: 6. T5. Moet gij omtrent de eer en achting der men. Jchen geheel onverfchillig zijn? Nimmer moet ik alleen mij zeiven bedoelen , maar door een goed gedrag de achting van brave menfchen trachten te verkrijgen. Gal. 5: 26. Hand 24: 16. Spr. 22:1. Pred. 7:1. 16. Is de geldgierigheid ook ene grote zonde? Geldgierigheid is ene fchandelijke bekrompenheid van geest, veroorzaakt vele onnutte zorgen, belet den mensch in 't goed doen, verleidt hem tot veel kwaad , en bevordert zijn eeuwig onheil. Pred. 6: 1-3. Rs.49: 18. ' Matth. 6: 19-21. I Tim. 6: 17-Ï9. Eph. j: 5. Jac. 2: 15, 16. 17. Is de verkwisting beter dan de gierigheid? Door de verkwisting maak ik mij.zeiven en anderen ongelukkig: ik moet mij dus voor het een zo wel als voor het ander wachten. Luk. 16: 19-31. Jac. 5: [-5- 18. ' Waar door kunt gij op deze wereld het ge. lukkigjie zijn? Blij-  32 OVER DE PLICTEN, WELKE WIJ AAN Blijmoedig en dankbaar het goede te genieten, anderen wel te doen, gemoedigd te zijn onder allerlei gevaren, en ene vaste hope te hebben op ene eeuwige zaligheid, is voor mij in dit leven het grootlte geluk. Pred. 7: 14a. a Cor. 9: 7. Phil 4: 11, 12. Hebr. 13: 5, 6. Rom. 8: 17. 33, 34. J >' X. HOOFDSTUK. OVER DE PLIGTEN, WELKE WIJ AAN ANDEREN VERSCHULDIGD ZIJN. 1 • J^^at zijt gij omtrent anderen in 't algemeen verpligt ? Ik ben als mensch, en vooral als Christen verpligt,om alle mijne natuurgenoten , ais die door den zelfden God zijn voortgebragt, ene hartelijke eu belangeloze liefde te betonen. Matth. 7:12. 1 Joh. 3:18. Joh. 13:34,35. Ephef. 5: r, 2. Luk. 6: 32. 1 ü 'iet gij ook zijne tijdelijke belangen dade. lijk behartigen? Ik mag den naasten nimmer van zijn leven, bezittingen, of goeden naam beroven, maar moet veel 'eer hier in op allerlei wijze voor hem zorg dragen. Gen. 9: 6 Ephef. 4: 28. Psalm 15: 3. 1 Cor. 13: <5, 7. 3. Hoe moet gij in 't algemeen met uwe medemenfchen verkeren? Ik moet anderen befcheiden , en zonder laffe vleijerij behandelen: altijd de waarheid fpre- ken,  ANDEKEN VERSCHULDIGD ZIJN. 33 ken, en zo oprecht handelen, dat men zich in alle gevallen gerust op mij kan verlaten. Phil. 4: 5. Spreuk. 29: 5- Ephef. 4: 25. 4. Moogt gij den voorfpoed van anderen wel benijden ? In het geluk van anderen moet ik mij beftendigverheugen: door nijdig te zijn, zoude ik mij zeer ondankbaar betonen, mij zeiven Hechts kwellen, en anderen ongelukkig maken. Rom. 12: 15. 1 Cor. 13:4. Spr. 14: 30. 5. Hoe moet een Christen zich omtrent ellendigen gedragen ? Treurigen te troosten, en aan ellendigcn om Jezus wil wel te doen, moet het dagelijksch werk van een Christen zijn. 1 Thesf. 5:14, Joli. 11: 33 35. 2 Cor. 8:9. Hand. 20:35. 6. Wat is uw pügt omtrent onkundigen? Mijn pligt is, om mij nooit op mijn verftand, 't welk ik van God ontvangen heb, te verheffen; maar het zelve te gebruiken, om anderen nuttig te zijn. 1 Cor. 4: 7. Phil. 2: 3. Ephef. 4: 29. 7. Moogt gij met Jlechte menfchen ene dagelijkfche verkering houden ? Met flechte menfchen moet ik mij nooit verenigen; want hier door zoude ik geheel bedorven worden, en dit zoude voor mij niet minder fchadelijk zijn , dan het lezen van kwade boeken. Spreuk. 13: 20. R. Hoe moet gij dan menfchen behandelen, die zich aan het een of ander kwaad hebben fchuldig gemaakt ? C Men.  34 OVER DE 1'LIGTEN, WELKE WIJ AAN Menfchen, die een zeker kwaad gedaan hebben, moet ik trachten te verbeteren, en hen, daar ik zelf vele gebreken heb , nooit hard behandelen. Jac. j: 19, 20. Gal. 6: 1. 9. Moet gij u ook niet zeer voorzichtig in de verkering gedragen ? Daar er zo veel bedrog en valschheid op de wereld plaats heeft, moeten wij zo wel voorzichtig als oprecht te werk gaan. Matth. 10:16. Spreuk. 29: 11. 10. Moet gij aan menfchen, die het niet verdienen , ook enige gunst bewijzen ? God doet aan mij ondankbaren dagelijksch wel, en waarom zoude ik dan dit voorbeeld niet volgen? Matth. 5: 45. ir. Mag een Christen wel in vijandfchap met anderen verkeren ? Elk Christen moet zo veel mogelijk den vrede bevorderen, en zijne vijanden zelfs lief. hebben. Jezus heeft ons dit geboden, en zijn voorbeeld dringt er ons toe. Hebr. 12: 14. Bom. 12: 18. Gen. 13: 1-12. Matth. j: 44. Luk. 23: 34a. 12. Wat moet gij doen, om de vijandfchap voor te komen? Ik moet altijd bereid zijn, om den belediger te vergeven, of, wanneer ik tegen een' ander' misdaan heb, hem met mij trachten te bevredigen. Matth. 18:21, 22. 5:23. 13. Maar is het niet laagfchuld te belijden, of vergoeding te geven? Het  ANDEREN VERSCHULDIGD ZIJN. 35 Het is nog groter fchande, dit niet te willen doen, en hier door vernieuwt men de fchuld. 14. Hoe moet gij uwe weldoenders behandelen ? Ik moet aan menfchen die mij wel gedaan hebben altijd dankbaar zijn. Een ondankbaar mensch is het verachtelijkfte fchepfel op aarde. 2Sam. 19: 31-39. 15. Wat zijt gij omtrent aanzienelijken en geringen verpligt ? Hun, die in waardigheid boven mij verheven zijn, moet ik de verfchuldigde achting bewijzen , en armen, door den zelfden God voortgebragt, nimmer verachtelijk behandelen. Rom. 13: 7. Spreuk. 14: 31. 29: 7. 16. Moet men een' waar''engetrouw' vriend niet hoogachten ? Enen verftandigen , braven en getrouwen vriend te hebben, met wien men gemeenzaam kan omgaan, is de groottle aangenaamheid van dit leven. Spreuk. 27: 9. 17. Wat is uw pligt omtrent zulk een' vriend? Ik moet in alle zijne lotgevallen.een hartelijk deel nemen, zijn welzijn zo veel mogelijk bevorderen, openhartig met hem verkeren, zijne gebreken geduldig dragen, en zijne goede trouw niet fpoedig verdenken. Spreuk. 17: 17. Joh. 15: 13. 13: 23. 18. Op wien hebt gij de naauwjle betrekking? Ik heb de naauwfte betrekking op mijne Ouders, van wien ik het leven, en zeer vele weldaden ontvangen heb. C 2 '19. Wal  3<5 OVER DE KERK, DEN DOOP, ) o. Wat zijt gij aan htm verfchuldigd? Ik moet hen hartelijk liefhebben, gehoorzaam zijn, met hunne gebreken geduld oeffenen, en hun nimmer, daar het nodig is, mijne hulp ontrekken. Exod. 20: 12. Spreuk. 20:20. Luk. 2: 51. Joh. 19: 26, 27. XI. HOOFDSTU K. OVER DE KERK, DEN DOOP, EN HET AVONDMAAL. worden zij, die de leer van Jezus Christus aannemen en belijden genoemd ? Zij die de leer van Jezus Christus aannemen en belijden worden Christenen genoemd, of ook de kerk, de gemeentfe van Jezus Chris» tus. Hand. 11: 26. 2c: 28. 2. Wie behoren dan al tot deze gemeente ? Door onze geboorte uit Christen-ouders krijgen wij reeds enige betrekking op de kerk: door den doop, en door het doen der belijdenis van Jezus leer, worden wij voor leden van dezelve erkend. ' 3. Zal de leer van Jezus altijd blijven" voortduren ? Jezus heeft voor zijne leer beftendig zorg gedragen: zij zal blijven voortduren, en op zijn' tijd meer worden uitgebreid. Matth. 16: 19. 28: 20 2 Tim. 1: 12. 4. Welk een kerkgenootfchap onder de Christenen houdt gij voor het beste? Dat  EN HET AVONDMAAL. 37 Dat Christelijk kerkgenootschap houd ik voor het beste, waar in men het meest met de leer van Jezus en zijne inftellingen overeenkomt. 5. Wat wordt er derhalven van u gevorderd? Ik moet naar mijn vermogen de leer van Jezus met een bedaard gemoed , ernstig en eerbiedig onderzoeken, en mij dan niet fchamen, om openlijk belijdenis der waarheid afte leggen. 6. Zijn alle belijders der zuivere waarheid echte leden der kerk V Zij alleen, die oprecht in Jezus geloven, kunnen als echte leden der kerk belchouwd worden. Matth, 7: 21. 7. Hoe wordt deze kerk bejlierd? Jezus draagt voor zijne gemeente zorg , en gebruikt daar toe den dienst van menfchen, die het Evangelie verkondigen, en de goede orde der kerk bevorderen. Ephef. 4: 10—12. 1 Cor. 14: 40. 1 Tim. 4: 13—16. 8. Wie worden van de gemeenfehap der kerk afgezonderd ? Allen, die zich ergerlijk in leer of leven gedragen, worden, zo lang zij noch fchuld belijden, noch beterfchap betonen, niet voor leden der kerk erkend. Tit.3:10. 1 Cor. 5. n. 9. Wat leest gij van de injlelling des doops ? Jezus gaf bevel aan zijne leerlingen, om de belijders van zijne leer door den doop m de kerk intewijen, en zij hebben het zelve naC 3 der-  38 OVER DE KERK, DEN DOOP, derhand volftandig volbragt. Matth. 28: 19. Hand. 2: 41. 8: 37. 10. Waar toe dient zulk eneplegtigheid? De doop is zeer gefchikt, om ons bij de reiniging onzer zonden door Jezus bloed en geest te bepalen; en fpoort ons aan tot ware heiligheid, en ongeveinsde broeder-liefde. Hand. 2:38. 22:16. Rom. 6:3,4. 1 Cor. 12:13. ir. Heeft de doop ook op ons betrekking? De doop heeft op alle tijden van het Christendom betrekking, en daar zij ene aanneming is in de kerk, gefchiedt zij eens vooral. 12. Waarom worden onder ons ook kinderen sedoopt? Kinderen , uit Christenouders geboren , worden onder ons gedoopt, om ze van die der ongelovigen te onderfcheiden? 13. Hoe moet gij omtrent deze plegtigheid verkeren? Ik moet dankbaar aan mijnen doop trachten te beantwoorden, en met eerbied deze Godsdienst-plegtigheid bijwonen. 14. Waar toe moeten wij avondmaal houden? Aan het avondmaal moeten wij gedachtenis van Jezus lijden en fterven houden, en Hem op ene Godsdienstige wijze openlijk vereren. Luk. 22: 19. 1 Cor. 11: 2ff. 10: 17. 15. Is zulk een'ftatig gedachtenis houden van Jezus lijden en fterven, voor ons van enig belang? Hier door wordt ons geloof bevestigd, onze liefde tot God en zijnen Zoon opgewekt, de broeder-  EN HET AVONDMAAL. 39 broeder-liefde bevorderd, en dus is deze pleg. tigheid voor ons van zeer veel belang. 1 Cor» 10: 17, 16. Mogen wij ons van het avondmaal wel oatrekken? Jezus onze Goddelijke Verlosfer heeft ia den laatften nacht van zijn leven, tot de gewichtigfte einden het avondmaal ingefteld, en dus mogen wij het zelve nimmer verwaarlozen. 17. Hoe moet gij avondmaal houden? Een boetvaardig gemoedsgeftel, vertrouwen op Gods genade in Jezus Christus, en ene oprechte broeder-liefde, zijn de vereischten van een waardig avondmaalganger. XII. HOOFDSTUK. OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. zal het lot zijn van hun, die in Je. zus geloven V Zij, die in Jezus geloven, zullen eeuwig gelukkig zijn. Joh. 3: 36. 2. Heeft dan de mensch, na dit leven, nog iets te wachten ? De ziel van den mensch blijft na den dood over, en zal dan terftond gelukkig, of ongelukkig zijn. Matth. 10: 28. Luk. 16: 19—31* 23: 43- 3. Zullen de gejiorvene menfchen ook weder herleven ? C 4 De  4p OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. De Bijbel leert ons, dat de geftorvenen eens weder uit den dood zullen worden opge. wekt, om loon naar werken te ontvangen. Joh. y. 28, 29. 6: 30, 40. Hand. 24: 15. 4. Komt u dit niet onbegrijpelijk, en dus ook ongelovelijk voor ? Ik zie dagelijksch dingen, welke ik anders zoude denken , dat onmogelijk waren, en zoude ik dan ene waarheid, door God zei ven geopenbaard, verwerpen, omdat ik ze niet recht konde bevatten? Matth. 22: 29. 1 Cor. 15: 35-38. 5. Wat zal er dan gebeuren ? Jezus Christus zal dan op ene zeer majestueufe wijze verfchijnen, om alle menfchen naar hunne daden te oordelen. Hand. 17: 31. Matth.25:31.46. 2Thesf. 1:10. iThesf.4:'i6. 6. Hoedanig zal dit oordeel zijn? Dit oordeel kan niet anders dan zeer nauwkeurig en rechtvaardig zijn. 2 Cor. 5: 10. 1 Cor. 4: 5. Rom. 2: 12. 1 Petr. 1: 17. 7. Zal dit niet een allergewichtigst tijdftip zijn ? Een tijdftip, waar op de gehele wereld voor Jezus Christus zal verfchijnen, om een on« herroepelijk en voor altijd beflisfend vonnis te ontvangen, zal zeker allergewichtigst zijn. 8. Wat zal den godlozen overkomen? De godlozen zullen de vermaken van dit leven misfen, een knagend geweten met zich omdragen, en Gods geduchten toorn ondervinden. Matth. 25: 41. 46. Mare. 9:44.46.48. 2 Thesf. 1: 9. 9. Hoe-  OVER DEN TOEKOMENDEN STAND. At 9. Hoedanig zal de toejland der godvruchtigen zijn ? Zij zullen zulk een geluk bezitten, welk al onze verbeelding ver te boven gaat. 10. Zullen zij dan nog aan enige onaangenaamheden van dit leven zijn blootgejteld? Zij zullen gene rampen, noch moeite ondervinden, aan geen oneer, ziekte, of zonde zijn blootgefteld. Hebr. 4: 9- 2 Tim. 4: 18. 1 Cor. 15: 42b. Rom. 7: 24. 25. 11. Wat zullen zij in tegendeel ondervinden ? Zij zullen ene gezuiverde kennis en ftand- vastige heiligheid bezitten; hunne lighamen zullen ene grote kracht en heerlijkheid ontvangen, en werktuigen zijn om God te verheerlijken. 1 Cor. 1$: 9-is. 1 Joh. 3: 2. iCor. 15: 42-44. Phil. 3: 21. 12. Wat zal hier uit voortvloeijen? Hier uit zal ene reine en volmaakte vreugd voortvloeijen. 13. Wat zal hunne gelukzaligheid vergroten? Eeuwig inde nabijheid van Jezus Christus, in'tgezelfchap van heilige engelen en gezaligde menfchen te verkeren, zal niet weinig hun geluk vergroten. Matth. 25: 46b. 1 Petr. 1:4. 1 Thesf. 4: 17. 14. Waar toe moet de befchouwing van deze gewichtige waarheid u opwekken? Ik moet gedurig aan den dood denken, in Jezus geloven, en door enen heiligen wandel Hem navolgen, om ook eens te zijn, daar Hij is. 1 Joh. 2:28. 3:2,3. Hebr. 12:14. Stel  Stel dan in alle zaken Den dood u voor den geest, Zo zal dit voorjlel maken, Dat gij zijn' komst niet vreest; Dan troost hij u in 't klagen, En is, door wijzen raad, Uw vriend in goede dagen, Uw fchild voor alle kwaad, Geelert.  I