VADERLANDSCH WOORDENBOEK XXX. DEEL.   VADERLANDS C H WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD d o o b. JACOBUS KOK. DERTIGSTE DEEL. v —W. MET KAARTEN, M,AATEN en POt'RTKAITTEN. te AMSTELDAM, bij JOHANNES ALLA11T. m d c c x c iii.   VADERLANDSCti WOORDENBOEK. ^/"onk , C joannes ) geböoren te Amersfoort , was éérst Proost der Kerke van St. Marie te Utrecht, en daar naa té Keulen. Zijne üitfteekende bekwaamheden bezorgden hem de bevordering tot de waardigheid van Kanzelier van dé Orde van het Gulden Vlies, en verkreeg hij, in die hoedanigheid» zitting in den Raad van Staate. Sedert bekleedde hij verfcheiden gewigtige Gezantfchappen, eerst van wegen Keizer karel den V, en vervolgens van deszelfs Zöone Koning philips den II. De laatstgenoemde ontbóodt hem na Spanje i om 'er den post van Voorzitter in den Raad der Nederlandfche zaaken te bekleeden. Voorts verfcheen hij, in den Jaare i579» °P de Vredehandeling van Keulen, eh was, in deti Jaare 1583, tegenwoordig op den Rijksdag te Augsburgi Twee jaaren daar naa overleedt vonk , te Moufon, in het Koninkrijk van Arragon. Zie Chron. Amersford. bor , Neder' landfche Hijlorie, Voogd, (nicolaas de) Burgemeester Van Arnhem, be^ kleedde, in den Jaare 1618, den post vSn Afgevaardigde ter Vergaderinge der Algemeene Staaten wegens Gelderland, en Verzelde, als zodanig, Prins mauïutsi, in het gemelde jaar, op deszelfs reize na Utrecht, alwaar zeer gewi«tige zaaken verhandeld wierden. Vervolgens was hij tegenwoordig bij de öndervraaging der gevangene Staatsleden hogkrbeets en de groot, en liet zich eindetijk gebruiken als een der vierentwintig Regteren van 's Lands Advokaat johan van oldeü- barneveld. XXX. dm*. A Vool-  VOOLWYK, (Af) VOORBURG. Voolwyk, (£>e) volgens zommigen de Vogelwijk, en naar het gevoelen van anderen, beter teFoormjk genaamd, is een fttik Voorland van den Waterlandfchen Dijk, in 't Y, tegen over Amjlerdam gelegen. Van ouds lag het onbedijkt. Hertog albregt van saxen gaf, in den Jaare 1393, vrijheid tot het leggen van eenen Zomerdijk , aan de Ingelanden , van welke de meeste te Amjlerdam, en de andere in Waterland woonden. Ook wierden, zedert, drie Heemraaden uit Amjlerdam , en twee uit de Waterlandfche Ingelanden gekoozen. Op deeze vergunning fteunt het Regt van Ambagtsheerlijkheid, welk de Stad, zedert, altoos over deeze ftrook lands geotffend heeft. Op den Zuidwesthoek daar van ftaat de Galg , waar aan de misdaadigen, die binnen Amjlerdam geregt zijn, gehangen worden, gelijk ook de Raden en Staaken, op welke de rompen en hoofden der gevonnisden worden ten toon gefield. Een paalenhoofd, aan den Zuidoosthoek, bij den naam van Schelvischhoofd bekend, dient om fchuuring en diepte in het Y te bevorderen. Midden door de Vool-mjk loopt een gegraaven vaart, ten diende van het Veer op Buikfioot. Aan den mond daar van ftaat een Tolhuis, 't welk sevens tot eenen Herberg dient; het is de eenige wooning in de Voolwijk, » Zie j. wagenaar , Befehrijving wn Awjierdam. Voorburg, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Holland, Rkijnland genaamd, niet verre van 'sGraavenhage, aan de Delftfche Vliet of Trekvaart na de Hofplaats. Het Dorp is gewisfelijk eene der oudfte plaatzen in deezen oord; gelijk, onder andere, kan blijken uit de Gedenkfteenen met Latijnfche Opfchriften, en uit de Pennh> gen, welke hier zijn opgegraaven, voornaamlijk in de fondamenten van den Ouden Burgt, welks uitgeftrektheid, binnen zijne Graften, naar men wil, wel tien Morgens Lands zou beflagen hebben. Volgens het algemeene gevoelen zou men hier het Forum Adriani, de Marktplaats, of het Geregt s-  VOORBURG, VOORHOUT. 3 hof, van Keizer adrianus moeten zoeken, en het Dorp, door verkorting en bijvoeging, daar van den naam ontleend hebben. Doch met.de naamsafleidingen, welke men bij halma en andere Schrijvers aantreft, en zommlge *'van welke zeer beuzelagiig zijn, zullen wij ons niet ophouden. Voorburg is een der fraaifle Dorpen» die men, in eenigen oord» ten platten Lande, aantreft. Voor zestig jaaren telde men 'er driehonderd vierentwintig Huizen. Zints dien tijd is hun getal niet verminderd. De voornaamfte derzelven flaan aan eene lange en breede ftraat. De Kerk der Hervormden is een groot gebouw, pronkende met een fraaien Toren, welks Naald of Spits zeer dun toeloopt. Voorts heeft men 'er eena Franfche Kerk, die door twee Leeraaren wordt bediend, waar van men nergens, in eénig Hollandsch Dorp, een voorbeeld heeft. Het Franfche Kosifchool, hier geplaatst, is zeer vermaard. In de nabuurfchap van dit Dorp ziet men eene menigte Adelijke Sloten en Ridderlijke Hoflteden. De Ambagtsheerlijkheid, welker grónd meestal beftaat uit vrugtbaare Weien Bouwlanden, en waar "van de uitgeftrektheid op ruim achthonderd tweeëntachtig Morgens wordt begroot, behoort aan de Stad Delft\ zij kogt dezelve, in den Jaare 1Ó15, van den Pritife van ligne, Heere van fFasfenaar* Zie boxhorn, Theatrum Holland: vAti leeuwen , Batavia Illuflr. altino, Notitia Gertnan. Infer. enz4 \'oorhout, eene Ambagtsheeflijkheid en Dorp, m Mijn* tand, ter wederzijde van de Trekvaart tusfchen de Steden Haarlem en Leiden, doch naast aan de laatstgenoemde Stad5 van welke het Dorp bijkans achttienhonderd Roeden legt. Het Ambagt vinden wij begroot op dertienhonderd vijfenvijftig Morgens en tweehonderd tweeënvijftig Roeden Lands. Daar binnen leggen zeer veele Duinen, welke voormaals van Konijnen plagten te krielen, doch, zints een goed aantal )m ren tot groot voordeel der nabuurige Landen, daar var ontbloot gehouden worden. Voorhout, wil men, heeft zynen ^ 2 naam  4 VOORHOUT, VOOR.HOUT. (JOHANNES) naam ontleend van een Hout of Bosch, daar het voor of tegen aan lag. Volgens de aloude Kronijken zou dit Bosch zeer groot geweest zijn, en zich heel tot Haarlem hebben uitgeftrekt: zo dat men het Haarlemmerhout voor een over» blijfzel daar van zoude moeten houden. Het Dorp, indien het Forekolt, in eenen Brief van den Jaare 1083 vermeld, het tegenwoordige Voorhout zij, is van hooge Oudheid. De Kerk, pronkende met een fraaien fpitzen Toren, was eertijds eene Parochiekerk, aan den H. bartholomeus toegewijd. Van hier dat de Kermis van het Dorp, nog heden, kort naa den feestdag van dien Heilige gehouden worden. De Ge*meente der Hervormden wordt bediend door haaren eigen Leeraar, dien zij, voormaals, met het nabuurig Noordwijkerhout plagt gemeen te hebben. Zie van leeuwen, Batavia Illuftr. Voorhout, (johannes) gebooren, op den elfden November des' Jaars 1647 , aan den Uithoorn, aan den Amtlel, hadt tot Vader eenen Horologiemaaker; die zijnen Zoon, in 't eerst, in zijne handteering wilde opbrengen, doch naderhand deszelfs zucht voor de Schilderkunst befpeurende, deeze roeping der Natuure volgde. Eerst oeffende hij zich onder konstantyn verbout, een bekwaam' Hiftoriefchilder te Gouda, en vervolgens te Amjlerdam, onder joan van noort, een Hiftorie- en Portretfchilder. Elf jaaren als leerling gewerkt hebbende, begaf hij zich, in den Jaare 1670, in 't huwelijk. Twee jaaren daar naa, om de geweldenaarijen der Franfchen te ontwijken, begaf hij zich na de Fredrikjlad, alwaar zijne Huisvrouw veele aanzienlijke en rijke : bloedvrienden hadt. Geringen opgang, egter, maakte hier zijne kunst, en wierdt. voorhout, diensvolgens, te raade, zich met der woon na Hamburg te begeeven. Hier vervaardigde hij, door aanhoudenden vlijt, een aantal Kunsttafereelen, die hem, evenwel, niet zo veel voordeels aanbragten , als de kunst en vlijt, daar aan hefteed, wel zouden verdiend hebben. Het fterfjaar van onzen Kunstfchilder is ons niet gebleeken. Zie HOUBRAgEN. Voornx  VOORN. (Het Land van') 5 Voorn, (Het Land van) eene vermaarde landftreek in Zuidholland, hebbende de gedaante zo niet van een Eiland, immers van een Schiereiland; als wordende ten Noorden van de Maas, ten Zuiden van bet Hollands Diep en Haringvliet, en ten Westen van de Noordzee befpoeld. Het vermaarde Coereefche Gat loopt digt langs dit Land. Hellevoetfluis legt aan dit Zeegat, 't welk van de grootlte, zelf van Oorlogfchepen kan bevaaren worden. Het Gat van de Maaze, insgelijks een Zeegat, hoewel voor kleinder Schepen, ftrekt zich langs de andere, of de Noordzijde. De grond deezer landftreeke is zeer vet en zwaar, en, diensvolgens, vrugtbaar in allerlei voortbrengzelen der aarde. Van ouds was Voorn een Souvereiniteit op zich zelve, welke door haare eigen afgezonderde Wetten , Inzettingen en Gewoonten beftierd wierdt; hebbende haare eigen Overigheid, Landvoogden, Stadhouders ea Souvereinen Raad, zijnde de Stadhouders van bijzondere Lastbrieven voorzien geweest. Van hier dat wij eenen volgreeks van Heer en van Voom ontmoeten, beginnende met pelgrim, jonger Zoone van dirk den VI, Graave van Holland, die, in den jaare 1140, of 1141, daar mede wierdt begiftigd, en eindigende met Vrouwe maria , naa welker overlijden, in den Jaare 1482 voorgevallen, de Heerlijkheid kwam aan maximiliaan van Oostenrijk , die haar met de Graaflijkheid vereenigde. De Regeering van Voorn beftaat uit een Kollegie van Baljuw en Leenmannen. De Baljuw, die tevens Baljuw der Stad Brielle, en .Opperdijkgraaf en Houtvester van den Lande van Voorne is, en zijn ampt zijn leeven lang bekleedt, heeft verfcheiden Stedehouders onder zich. De Leenmannen zijn rien in getal. Het Kollegie vergadert gemeenlijk alle Maand ïgen in een der Vertrekken van het Stadshuis in ,den Briel. Voorts is over het Land van Voorn een Raad en Algemeen Rentmeester der Domeinen van hun Edele Groot Mogende, die veel gezags heeft. Van de aloude onafhanklijkheid deezes Landfchaps befpeurt men nog een overblijfzel, in den Algemeenen Dagvaart, welke, jaarlijks, in de maand Junij gehouden wordt, in de Raad- of Vroedfchapskamer op het Stadshuis der Stad Briele. Zij beftaat uit den Baljuw van A 3 V°or* »  (5 VOORN, (Het Land van) VOORSCHOTEN. Voorn, den Raad en Algemeenen Rentmeester der Domeinen, vier Leden der Vroedfchap van Brieh, en de Ingelanden of breedfte Geërfden; voor lioedanigen hier gehouden worden, die ten minfte honderd Gemeten Lands bezitten, of honderdvijftig Guldens in de gewoone Verpondingen opbrengen. In de Vergadering van den Jaare 1744 ts,£le men honderdeenënaestig dusdanige Ingelanden, die 'er in perfoon, of bij volmagt , verfcheenen. Voorts is het Landlchap verdeeld in Oostvoorn, Westvoorn en Zuidvoorn, Ieder deezer Diftrikten heeft zijne bijzondere fchikkingen, aangaande eenige zaaken, hun bijzonder eigen, als Dijksgerigten , Heemraadfchappen, en diergelijken. De Steden, Dorpen, Heerlijkheden en Polders,-ïri ieder deezer Af deelingen gelegen, worden, onder afzonderlijke Artikelen, in ons Woordenboek befchreeven. VoorscHOTEN, eene Heerlijkheid en Dorp, in Rhijnland, rnsfchan de Steden Leiden en Delft. Het Dorp legt, ongeveer, een uur gaans van de eerstgenoemde Stad, aan den Rijdweg. Reeds in een Gefchrift van den Jaare 866, vindt men daar van gewag gemaakt, onder den naam van Forefchote , of Forfchote. De Kerk van het Dorp, meent men , zou ook reeds in dat jaar in weezen geweest zijn. Doch, even als veele andere Gefligten, heeft zij in den Spaanfchen Oorlog zeer veel geleeden, en is, zedert, tot haaren alouden Juister, nimmtr te rug gekeerd. De Toren is voorzien van een fraaien Spits, en van eenen kleinen, op ieder der vier hoeken; een bewijs , meent men, dat het eertijds een Parochiekerk geweest is. Van binnen is de Kerk zindelijk, en met een goed Orgel voorzien. Het Geflngt van wassenaar Vak duivenvoorde heeft aldaar eene begraafplaats, aan de regter zijde van het Gebouw, alwaar voor deezen eene Kapel plagt te ftaan. ¥oor 'c overige bedraagt het getal der Huizen omtrent tweehonderd; eenige van welke fraai getimmerd zijn. De Heerlijkheid wordt gefchat op ruim vijftienhonderd achtëndertig Morgens Lands. In dezelve legt eene groote menig» Adelijke Kafteelen en aangenaame Lusthui* ten, Voorst ,  VOORST, VOORST. (DO 7 Voorst, een Geldersch Dorp, gelegen in het Landarostampt van Velum, ongeveer een half uur gaans ten Westen van de Stad Ztufen. Het is een fraai en welvaarend Dorp, in een aangenaamen oord gelegen. De Hervormde Gemeente wordt 'er door haaren eigen Leeraar bediend. Men vindt in den omtrek Papiermolens. Voorst, (De) eene Havezaat, in Gelderland, in het Schoutampt van Zutfen, bij het Dorp Wamsfeld, een weiBig ten Oosten van de Stad Zutfen, en dus onderfcheiden van een ander Voorst, op de Veluwe gelegen, zo even vermeld. Het pragtig Huis de Voorst, is in den Jaare 1700, op kosten van Koning willem den III, gebouwd, en door hem aan den Graave van albemarle vereerd. Het is allezins Vorftelijk gebouwd : zijnde het Huis zelf van witten Hardfteen, en de Vleugels van gebakken fteen zeer fisrlijk opgehaald. De werklieden waren voorbedagtelijk uit Enge' land herwaards ontbooden, en hebben, in alles, de keurlijki H^fgrooten; die, van wegens derzelver welgelijkendheid , Mggnfeeg behaagen vonden. Midlerwijl ontmoetten vorsterman, in Fngeland, veelerhande wederwaardigheden: waarom hij de gelegenheid waarnam, om zich elders heenen te bepeeven. Een Gezant, van wegen het Hof van Engeland na Gonfta*tino>pole zullende vertrekken, deedt hem den voorflag, om beat derwaarts te verzeilen, ten einde om eenige Oudheden, in de Oosterfche landen, naar het leeven af te teekenen. Vorsterman omhelsde deeze aanbieding, doch hadt het ongeluk, dat de Gezant, op de reize, door den dood hem ontviel. Wat 'er, zedert, van hem zeiven. geworden zij, vinden wij nergens aangeteekend. Zie houbraken, Schouwburg,. Vorstius , (adolfus) Zoon van den ftraks te noemen anus everhardos vorstius , gebooren te Delft, in den Jaare 1507, naa eenigen tijd de Geneeskunde te hebben geo.-ffend, wierdt hij tot Hoogleeraar in die weetenfchap beroepen te Leiden, terwijl zijn Vader insgelijks aldaar dat ampt bekleedde. Hij was een gemeenzaam vriend van claudius salmasius , en vierde deszelfs gedagtenis in eene Lijkrede. Hij overleedt, in den Jaare 1663, het z-sënzestigfte zijns ouderdoins. Vorstius heeft eenige Schriften in 't licht gegeven, tot de Geneeskunde betrekkelijk, onder andere eene Naamlijst A s der  za VORSTIUS. C^LIUS EVERHARDUS ) der Planten van den Akademietuin te Leiden; waar agter gevoegd is een Lijst van inlandfche Planten, die in den omtrek van Leiden groeien. Voorts heeft hij eene uitgave bezorgd van de Overzetting der Korte Spreuken van hippocrates, door johannes opsopoeus verbeterd. t« .< . M.nW%i»V* li* ïvJ,; n» iOt Si Zie laudanus in Oratione Funebri. Vorstius, (j gehoord of bemerkt." Naa zijn vertrek uit Gouda, begaf zich vorstius na het Sticht van Utrecht. Hier onthieldt hij zich heimelijk, nu eens op het Huis te Kapelle of daar omtrent, zomtijds ook binnen de Stad, ten huize van eenen Doktor pieter va» dam; altoos, evenwel, met geduurige zorge van te zullen ontdekt worden, 't Gerugt liep, dat men vorstius zogt in handen te krijgen, om bem vervolgens na Engeland te voeren, en aldaar aan een ftrengen Regter over te leveren. Ge» duurig moest hij van verblijfplaats veranderen , dewijl hij telkens wierdt naagefpoord, zelf door middel van gewapende Soldaaten. Inmiddels hadt hij eene uitnodiging van den Graave van Steinfurt ontvangen, om aldaar zijn verblijf te koomert neemen, en 'er den leerdoel van nieuws te beklimmen. Doch hij floeg deeze aanbieding af, alzo hij meer na Holftein neigde, werwaarts veele Rcmonltranten zich begeeven hadden , en van welks Hertog hij, op zijn verzoek, gunftige toezegging van veilig verblijf en befcherminge hadt bekoomen. Door zulk eene ftreelende toezegging bemoedigd, naa bijkans drie jaaren, nu hier dan elders, zich verfcholen te heb« ben, begaf zich vorstius, in 'c laatst van Maij des Jaars 1622, heimelijk na Amjlerdam, alwaar de Dichter joosr vin oen vondel hem eenige dagen herbergde, en voorts na Hoorn geleidde; van waar hij, op den vierden Junij, in gezelfchap van twee Remonftrantfche Predikanten, karel ryrwaart en rudolphus van sïl, na Tonningen zich te fcheep: begaf. Zeer minzaam wierdt hij van den Vorst van Holftein ontvangen, eerlang, bij eene plegtige Akte, voor zijnen Onderdaan, Dienaa^ en Theologant aangenomen, en hem, tor dat zich de gelegenheid tot beter zoude aanbieden, een verblijf in het Slot te Tonningen aangeweezen. Hier hoopte hij, naa zo veel zukke'ens, eenige rust te genieten, en in vrede  VORSTIUS, (CONRADUS) enz. i$ vrede met zijne vrienden te verkeeren: Doch reeós in dé maand September wierdt hij aangetast van eene ongeiloldheid,: die hem het bed deedt houden, voor de eerde maal, op den zelfden dag, als hem zijne Huisvrouw en Kinderen, met derzelver onverwagtè komst, verrast hadden. Spoedig veranderde zijne ongefteldheid in eene krankte, Welke, naa verloop van tien dagen, een einde van zijn leeven maakte; hebbende hij den ouderdom bereikt van bijkans vierenvijftig jaaren, op den negenden Oétober des Jaars 1622. Zijn Lijk wierdt, van Tonnir,°en, gevoerd na de Frederik/lad, en aldaar bijgezet in eenen Grafkelder, ter plaatze alwaar men vervolgens de Remonftrantfche Kerk-gebouwd heeft. De Rector marcüü Gua'ltherus vierde zijne gedagtenis in eene Latijnfche Lofrede, uit welke de meeste boven vermelde bijzon.ierb.eden ontleend zijn. Gèduurende zijn verblijf te Gouda j heeft vorstius verfcheiden boeken in 't licht gegeeven, meest al van gefchilvoerenden inhoud, tegen johannes Pifcator , si- brandus lubbertus, mattheus sladus, festus h0mmius erf anderen. Vroeger hadt hij zich meer dan eens tegen de leerftellingen der Roomfche Kerke aangekant. Zie m. g ualtherüs, Oratio FunebrisS b ayle, DiSionaire Critique ; G. brandt, Wfiorie der Reformatie. Vorstius, (wilhelm hlnrik) Zoon van den nu even Vermelden ongelukkigen conradus vorstius , even ais zijri V-,der, door zucht tot godgeleerde en andere kennisfe gedreeven, oeffende. zich in de Weetenfchappen, dienilig omr een bekwaamen Leeraar te vormen. Openlijk omhelsde bij de gevoelens der Remonftrancen, en bediende het Leeraarampi onder dezelve te Warmond. Zijn fnsaak viel inzonderheid op de beoelfening van de Schriften der Rabbijnen. Zijne tiitgegeevene Werken kunnen daar van getuigenis diaagen. Van een befaamd boek, Bilibra Veritath getiteld, word» B * W)  zo VOS. (JAN) hij voor den Schrijver gehouden, doch, volgens zommigen, zonder voldoende redenen. i Zie Nouvelles de la Republ. de Leitres, MDCXGIX. Vos, (jan) gebooren te Amjlerdam, onzeker wanneer, doch, hoogstwaarfchijnlijk, in den Jaare 1620, of misfchien wat Iaater. Een Glazemaaker van arabagt zijnde, beminde en beoeffende hij tevens de Dichtkunde. Nog zeer jong was hij, toen de eerlteling van zijn kunstvermogen het licht zag, in het bekende Toneelftuk Aran en Titus ; 't welk toen, en nog lang daar naa aan grooten en kleinen behaagde, doch nu, zints geruimen tijd, van het Tooneel gebannen is. Hoewel het Stuk aan geene Toneelwetten was gebonden, wierdt het, egter , door de Dichters van 'dien tijd hémel hoog gepreezeny 't welk vos bewoog, in het Voorberigt van een ander foortgelijk Stuk, 't welk hij kort daar naa in 't licht gaf, den Dichter horatius, om dat deeze aan de Toneelpoëzij zekere regels hadt voorgefchreeven, op de volgende wijze te hekelen. „ Gij zijt een Lierpoëet, en fchrijft het Treurfpel wetten. „ Zoo tergt een herdersfluit de klank der Krijgstrompetten. Uw les is overlast: de kunst gedoogt geen pijn: „ Het fpel wil wel bepaalt, maar niet gedwongen zijn." Intusfchen was vos, door Burgemeesteren, tot een der zes Hoofden van den Schouwburg aangcfteld. „ Dit gaf hem gelegenheid , om Stukken van het Toneel te houden, welks veelen gaarne vertoond zagen. Vondel klaagde hier over meermaalen, met opzigt tot zijne Stukken; 't welk, veelligt ook kan medegewerkt hebben tot een ftekelagtig vierregelig Bijfchrifc, welk vondel op jan vos ftelde. Dus luidt het j, Zoo  VOS, ( JAN) VOSHOL. „ Zoo fpant Natuur door vos een regenboogh van dichten, „ Of bogen van triomfe, en leert .tooneeien fticbten. „ Wat hoortge, als hij een wijs op vrede en oorlog zet? „ Een ftem gewrongen door een boghtige trompet.'' Onder het beoefFenen der Dichtkunst, hieldt vos zijn ambagt bij de hand, om reden, gelijk hij elders fchrijft, dat zijn buik hem deedt glaazenmeutkcn. In zijne Gedichten vindt men een Smeekfchrift in verzen, aan Heeren Thefaurieren, om met het maaken der Glaazen in den Lomberd beguniligd te worden. Voorts was hij Stads- Glazemaaker, ten tijde als het nieuwe Stadshuis te Amjlerdam gebouwd wierdt. Jan vos overleedt in de maand,Julij des Jaars 1667. Voshol, een Baljuwfchap in Hollands gedeelte, Rhijnlani genaamd , in overoude tijden, en geduurende een langen reeks van jaaren een eigendom der Heeren uit het doorluchtig Geflagt van bredee.ode, doch van daar, door den tijd, overgegaan in andere handen. - Voshol bevat drie onderfcheidene Heerlijkheden en Dorpen : Zwaa.dcnbnrgerdam, gemeenlijk Zwammcrdam genaamd; Langer en Korteraar; en Reewijk met Randenburg of Raamburg. Het Hooge Regtsgeb^d heruit in den boezem der Staaten van Holland en Westfrieslai.d, die 'er eenen Baljuw aanftcilen, welke een Subftituit- Baljuw onder zich heeft. In een Regthuis te Zwammerdam wordt de Hooge Vierfchaar gefpannen; welke, naar gejange van de natuur der zaaken, die voor denzelven gebragt worden, uit een meerder of minder getal van Leden beftaat. De Heer van Voshol geniet verfcheiden aanzienlijke Voorregten. Bij de aanvaarding van zijn bewind, kan hij van de Dorpen van Voshol eene Erkentenis eisfehen, bij den naam van Huldegeld bekend; een regt, dat in weinige Heerlijkhe» den plaats heeft. Ook ftaat aan hem de volftrekte aanfteiling van Predikanten en Kosters. Wijders bezit hij het regt van Naastinge, en van Zwaanedrift, benevens het regt van de Tienden, Visfcherijen en van de geveende Roetaaleu. B 3 Vos-  &2 VOSSEMEER, (Nieuw~) en (Oud) enz. Vossemeer , (Nieuw) gemeenlijk Vosmeer of Vosmeer genaamd, eene Hooge Heerlijkheid, hoewel aan de Provincie Zeeland behoorende, egter aan het vaste Land gelegen, tegen het Land en het Gebied van de Stad en Baronnie van Steenbergen, en ten Zuiden grenzende aan het Markgraaffchnp van Bergen op den Zoom. Men heeft in deeze Heerlijkheid; twee Veeren over de Rivier de Eendragt, welke het Zeeuwfche Eiland Iholen van het gemelde Markgraaffchap fcheidr. Het Dorp Nieuw - Vosfemeer is niet groot. Men vindt aldaar veele Roomschgezinden; zo dat de Gemeente der Hervormden, die, egter, haarer eigen Leeraar heeft, flegts beftaat uit een klein getal Ledenmaaten. Vossemeer, (Oud) eene andere Hooge Heerlijkheid, aan de Oostzijde van het Zeeuwfche Eiland Tholen , langs de bóven gemelde Rivier de Eendragt gelegen. Het Dorp van jiien naam, een groot half uur gaans van de Stad Tholen, jen Noorden, is groot, fraai betimmerd en volkrijk. De Huizen ftaan, in geregelde orde, rondom de Kerk getimmerd, die taamelijk groot is, en door haaren eigen Leeraar wordt bediend. De Ingezeejenen geneeren zich, meestal, met den Landbouw en de Meereederij. In 't algemeen merken wij nog aan, dat Nieuw- en Oud- Vosfemeer te zaaien één Geregt hebben, beuaaude uit Baljuw, één Burgemeester, acht Schepenen en eenen Sekretaris; voorrs nog, dat de beide Heerlijkheden bezeeten worden door verfcheiden hooge eigenaaren, die den titel van Edele Hooge hearfchapf>en voeren , en eene jaarlijkfche bijeenkomst houden , in welke de gemeene zaaken vereffend worden. Vossius. Overbekend fs deeze naam in de Gefchiedenis der Letterkunde. Ve-fc' eiden perfoonen, welke dien naam gevoerd hebban , zijn ons te vooren gekoomen. De eere der Nederlandfche Natie ontleent van deselven geenen gerin^en luister, «ok bij buitenlanders, die, door geene voorÜi)gen<->menheH verblind, de waare verdiende weeten op prijs ^'fcjiatten. Volgen^ de' orde des tijds, in welke zij geleefd ; .. * ■ "' ' heb-  VOSSIUS, (GERARDUS) enz. . 23 hebben , zullen wij hunne leevensbij zonderheden vernaaien. De eerfte die ons voor kóomt, is Vosshjs, (gerardus) gebooren te Borkelo, een fteedtje in Gelderland. Naa zijne letteroefeningen te hebben voleindigd, wierdt hij, als belijdenis doende van den Roomfchen Godsdienst, Proost te Tongeren, voorts Pauslijke Proton*, taris, en Doótor in de Godgeleerdheid. De roem eener uitgellrekte geleerdheid ging hem met reden naa, als zijnde hij niet flegts in de Grlekfcha en Latijofche taaien grondig ervaren, maar ook hr de fchrifeen der Kerkvaderen zeer beleezen. Hij overleedt te Luik, op den vijfëntwintigften Maart des Jaars 1609. Onder andere werken heeft hij gefchreeven Rhctoricm Artis Mcthodus.. Zie val. andreas, BibliotL Belg. Vosshjs, (joannes) een bloedverwant des voorganden, en even als deeze , uit een aanzienlijk Geldersen Gellagt gefprooten, wierdt te Roermond gebooren. Hij was in den Roomfchen Godsdienst opgevoed, en deedt daar van belijdenis , tot den tijd toe, dat Prins willem de I, In denJaare i^V, zijne geboorteftad bemagdgde. Thans begaf hij z.ch rÏ HeidMc-rg, om 'er zijne letteroefeningen verder voort te zetten, en wierdt 'er, eerlang, tot Leeraar onder de Her--'ormden aangefwld. Doch vermits de Keurvorst lodewyk m dl- Stad geene andere Predikanten wilde dulden, dan die van r^'Augsburgfche Confesfle belijdenis deeden, was bij genoodzaakt, zijn ampt neder te leggen. Vossius begaf zich daarop Z Holland. Hier wierdt hem het Leeraarampt aangebooden te Veume; welke ftandplaats hij, eerlang, met die van Dordrecht verwlsfdde, alwaar hij, in den Jaare 1*535, "J« dagen eindigde. Hij liet eenen Zoon naa, den alom vermaarden, B 4 VoH  jU VOSSIUS. (GERHARDUS JOHANNES) Vossius, (gerhardus johannes) die zich, in onderfcheiding van den boven vermelden, gerhardus johannis , zo veel als Johatmeszoon, liet noemen. In den Jaare 1577 was hij te ttetaelberg gebooren. Al vroeg liet hij eene ongemeene zucht voor alle takken van Geleerdheid blijken. Ingevolge daar van bezogt hij verfcheiden Hoogefchoolen , en deedt ook, naar de gewoonte dier tijden, eene reize büitenslands, om kennis te manken met Geléérden van onderfcheiden landaart. Vervolgens ging hij zijn verbliif houden te Leiden, alwaar hij, met zo goc-dan opgang, eenige Studenten afzonderlijk onderwees, dat de Magiftraat van Dordrecht daar door bewoogen wierdt, om hem tot Rektor van het Latijnfche Scnool aldaar te beroepen. Wiet lang bekleedde bij dien post. Door aanbeveeling van den Heer hugo de groot , wierdt hem, in den Jaare n$i5, het Regentfchap van het Staaten Kollegie te Leiden opgedragen. Men weet, hoe de Kerkelijke gefchillen in de Nederlanden, ten deezen tijde, m-er en meer velds begonnen te winnen. Vossius, hoewei iflet onmiddelijk in die gefchillen betrokken, wierdt, nogthans, bij veelen gehouden voor eenen voorftander der gevoelens, die door de Remonftranten' bijzonderlijk géhandhaaff wierden. En, inderdaad, niet ongegrond zal dit vermoeden geweest zijn,' indien uitenbogaart 'sMans gevoelens in het ■waare licht hèbbe' voorgedragen,' in de volgende Aantekening in zijn Dagregister, op den twintigften Maart des [aars 16:5. *. Vossius" (dus'fchreef die'Haagfche Kerkleeraar) „ flaat ,,-de vijf Artikelen (der Remonflranten ) toe; ook de her,1 zienlng van de Confesfie en den Catechismus; en het ge„ zag dèr Overheid in Kerkelijke zaaken. De bèfchrijving ,, van het Galoof> in deu &teChismus', keurt-hij nQ gQeé »' hlj. ontkenc dat 'er iet weezenlijks is in de Erfzonde' ï Df yoWrekte noodzaaklijkheid der Genoegdoeninge flaat t'inie? toe- Êene maatige vrijheid van profeteeren vindt hu goed." Daarenboven betuigde hij, onder zijne gemeenzame vrienden, zijn ongenoegen over en afkeuring van het gedrag der ContraremonftrantenV die zich 'van de Remonftran. ten, ten deezen tijde, meer en meer begonnen af te zondeWl', u\ r.' a!les kwam » f" vossius, op aanraaden van HUGQ  VOSSIUS. (GERHARDUS JOHANNES) 2$ hvgo de groot , een Werk hadc in 't licht gegeeven, Hifiaria Petagiana, of de Gefchiedenis d?r Pelagianay getiteld. Een Werk, hoewel met yeel gemaatigdheids geichreeven, welk hem het misnoegen veeier Godgeleerden op den halze haalde, naardien uit hetzelve ten klaarde bleek, dat de vroegfte Christenen geheel andere denkbeelden voedden, dan bij veele heete drijvers der thans betwiste leerflellicgen gekoesterd wjerden. Zijnen Opdragtbrief aan den Leezer, voor de gemelde Hifioria Pelagiana geplaatst, belluit vossius met de volgende bede, den geest van gemaatigdheid ademende, „ dat God aljen Christenen, met naame den geenen, die over „ de Republiek en de Kerk waren gefield, met de liefde „ voor den zuiveren Godsdienst meer en meer wilde bege. „ nadigen ; dat de eenvoudige waarheid , in fpijt van de ,, poorten der helle, mogt triumfeeren; dat de broederlijke „ liefde mogt wedsrkeeren; en dat 'er, naa het uitfluiten „ van Geweetensdwang aan de eene, en van losbandigheid „ aan de andere zijde, eene gemaatigde vrijheid van profe„ teeren mogt groeien en bloeien." Bij dit ailes voege men nog, eindelijk, de vriendfchap, welke vossius niet fle^ts met den Heer hugo de groot, maar ook met verftheiden der geleerdfte en voomaamfte Remonflranten onderhieldt, eo men zal, de gefleldheid dier tijden in aanmerking genomen zijnde, het niet vreemd vinden, dat vossius, eerlang, het ongeval bejegende , om van zijn Regentfchap verlaaten te worden. Pit viel voor in de maand Juli] des Jaars 1610, naa dat hij dien post ruim vier jaaren bediend hadt. De vermaarde gaspar barleus, Onderregent in het Staaten Kollegie, was eenige weinige dagen vroeger afgezet. Aan vossius wierdt tevens verbooden, kostgangers te houden, of eenige jongelü> gen binnenshuis te onderwijzen; terwijl , daarenboven , de Kerkdijken hem yeele onaangenaamheden berokkenden, en alzo den dierbaare tijd, welken de geleerde man aan het zanienttellen van doorwrogte gefchriften hadt kunnen belteeden, ten onbruik maakten. Van Reen langen duur was het amptlooze leeveu van vossius. Hoewel hij , geduurende zijnen ftilftand , verfcheiden zeer voortreffelijke Werken in het licht gaf, was men, evenB 5 we}  26 VOSSIUS. (GERHARDUS JOHANNES) wel, van oordeel, dat het licht zïiner geleerdheid tot op een verderen afltand deszelfs öraalen zou veifpreiden , indien men hem, van nieuws, bet Hoogleeraarsgelloelte deedt beklimmen. Men droeg dan het onderwijs in de Welfpreekendheid aan hem op, doch onder voojwasrdö, van niets te zullen Ieeren of fchrijven tegen de vastftellingen van het Dordrechtfche Sijnode. Met zo veel lofs bekleedde vossius dien post, en wierdt zijn naam dermaate rugtbasr door de geleerde waereld, dat, in den Jaare 1-Ó24, het Hoogleeraarampt in de Gefchiedenisfen, aan de Engelfche Univerfiteit te Cnmbridge, bem wierdt opgedraagen. Op verzoek van 's Lands Staaten wees hij thans , gelijk ook twee jaaren laater, deeze aanbieding van de hand. En , inderdaad , niet zonder reden wierdt hem zulk een verzoek gedaan. Edelen en aanzienlijken, uit allerlei gewesten, vloeiden thans te Leiden zamen, om den Grooien gerardus johannes vossius te hooren. 't Was insgelijks omtrent deezen tijd, dat vosshjs, op verzoek van hun Ed. Gr. Mogenoen, eene Latijnfche en Griek» fche Spraakkunst, ten dienfte der Nadeflandfehe Schooien, opftelde. Ook toonden de Engelfchen, dat zij, hoewel in hun aanzoek kwulijk geflaagd, nogthans de waarc verdienfte wisten te erkennen en' te beloonen. In den Jaare 1630 begiftigden zij vossius met eene Kanunnikdij te Kantelberg, met het zeldzaam verlof om buitenslands daar van de opkomflen te mogen gemeten. Volgens Refolutie van de Staaten van Holland van den denigften April des zelfden jaars, ontving vossius, ten deezen tijde , eene verëering van zeshonderd guldens, voor de Opdragt van zijne Injlitutiones Poëtica, er,, zo als de Refoluae luidt, ter zaaken van voorigt dieafleti. De Wethouderfchap van Amfterdam, in den Jaare 1631 'het befluit hebbende genomen tot het oprichten van een Doorluchtig School, in haare Stad, beriep onzen vossius tot Hoogleeraar in de Gefchiedenisfen ; te gelijk den voorheen geinelden caspar earlsus , nevens hem . weleer te Leiden afgezet, tot Hoogleeraar in de Welfpreekendheid. Met veel lofs, en onder het vervaardigen van een aantal Werken van veifchillenden inhoud, in welke een fchat van Geleerdheid  VOSSIUS, (GERHARDUS JOHANNES) enz. 2f beid verborgen legt, bekleedde vossius zijnen post te Anfterdam, tot in den jaare 1650, wanneer hij, der dagéi) zat, en afgelloofd van aanhoudenden letterarbeid, zijne dagen eindigde, in den ouderdom van drieënzeventig jaaren. Eene lijst van 's Mans Werken kan men bij halma vinden. Zij zijn gezamentlijk, in zes vrij zwaare Boekdeelen in folio, te Amjlerdam gedrukt. Vossius was gehuwd met elizabeth jukius , Do°ter van den vermaarden Leidfchen Hoogleeraar FHANciscus junius. Bij dezelve hadt hij verfcheiden kinderen verwekt; van de möesten derzelven zullen wij afzonderlijk verflag doen. Hier tekenen wij aan, dat zijn oudfte Zoon, johannes gena:md, die in Engeland ftudeerde, om zijn flegt gedrag eene reize na de Oost-Indien ondernam, en aldaar overleedt; dat zijne Dogter cornelia, die zes onderfcbeidene taaien verftondt, in het Ys ongelukkig omkwam; dat eene tweede Dogter, johanna genaamd, gelijk ook een zijner vijf Zoonen, met naame geshardus, door een vroegtiidigen dood veerden weggerukt. Van zeven volwasfen kinderen , was isaacus de eenige, die hem overleefde. Hoewel hem deeze fhgen gevoelig troffen , verdroeg vossius nogïüasis dezelve met godvrugiige glaatenheid. Vossius, (dionysius) zoon van den bovengemelden gerhardus johanjnes , een wonder van Geleerdheid, en die, ware hem een langer leeven gegund, zijr.en Vader, zo niet overtroffen , immers evenaard zoude hebben. Op den twaalfden Maart des Jaars 1612 wierdt hij te Dordrecht gebooren. Bebalven zijnen Vader, was dani^l hkinsius zijn eerlle leermeester in de taaien en Romeicfche Gefchiedenisfen. Reeds zo vroeg als in den ouderdom van tien jaaren was hij in het Grieksch zeer bedreeven, en hadt de meeste Schrijvers in die taaie geleezen, of uittrekzels daar van ver vaardigd. Van hier dat hij op dien ouderdom na het Hoogefchool te Leiden Wierdt gezonden, om 'er zich, in die fpraake, onder jchaNjmes meursius , verder te ©effenen. Ten aanzien van de Hebreeuw-feite, Syrifche en Chaldeeuwfche taaie, bediende bij 3ich van het onderwijs van constantinus l'empereür en thomas erjpenius, en vsn het Arabisch, van de onderrigtin- gen  Ê» VOSSIUS. (DIONYSIUS) gen van tacobus golius. Reeds op zijn veertiende jaar hade hij alle de boeken van het Oude Verbond in het Hebreeuwsch geleezen; en, op zijn zestiende jaar, in de kennis van het Arabisch zo groote vorderingsn gemaakt, dat hij het Woordenboek van raphalengius met vermeerderingen in het licht g»,f. Zedert begaf hij zich tot de beoeffeninge van de Armenifche, Ethiopifche en verdere Oosterfche, gelijk ook van verfcheiden Europifche, als de Italiaanfche, Spaanfche , Franfche, Engelfche en andere taaien. Om aangaande de Kerkgebruiken der Jooden te naauwkeuriger onderrigt te worden, maakte hij veel werks van de Talmudifcne en Rabijnfche fchriften; ten welken einde hij eenen geleerden jood, man asse ben isRAè'l genaamd, tot zijnen leermeester nam. Zeker Werk, in de Spaanfche taal gefchreeven, vertaalde vossius in het Latijn, onder den titel van Conciliator veteris Synagoge; het heeft ten oogmerke, om eenige plaatzen uit het Oude Verbond, die met elkander fchijnen te firijden, over een te brer^en. Onder dit alles deedt vossius, in gezelfchap van zijnen Vader, een reisje na Engeland, om 'er kennis te maaken met eenige Geleerden, en de twee vermaarde Hoogefchoolen, in dat Koninkrijk, te bezoeken. Zedert ondernam hij de Overzetting der Jaarboeken van everard van reytj , en vertaalde dezelve in fraai Latijn. Zijn plan hieldt in, om 't geen naa den dood van reyd, tusfchen den Koning van Spanje en de Algemeene Staaten was voorgevallen, tot op zijnen leeftijd te vervolgen. Terwijl hij met de gemelde Overzetting bezig was, wierdt hem de aanbieding gedaan, door een man van groot aanzien, om hem op eene reize na Conjlantinopole te verzeilen. Ondanks de gunftige voorwaarden , hem aangebooden, wees hij dezelve van de hand, vermits zijn Vader daar toe niet konde bewilligen. Om de zelfde reden weigerde hij ook het voordeelig beroep aan te neemen, 't welk hem, aan het nieuw opgerichte Hoogefchool te Derpt, in Lijfland, wierdt opgedraagen. De Kanzelier dier Univerfiteit hadt hem het Hoogleeraarampt in de Gefchiedenisfen en Welfpreekendheid , op zeer gunftige voorWaarde en met enne allervriendlijkfte uitnodiging, opgedraagen. Niettgmin befloot hij naderhand tot eene reize na Zweetden,  VOSSIUS, (OlONYSIUS) enz.' ïr> den, daar toe uitgelokt, om dat hem de vrije toegang tot de Staatspapieren van dat Koninkrijk was toegezegd, en hij de belofte hadt ontvangen, om dezelve, ter plaatze alwaar hij goedvondt, zeifin zijn eigen Vaderland, tot het zamenlrellen der Zweedfche Gefchiedenisfe, te mogen gebruiken. Terwijl hij zich tot de reize gereed maakte, wierdt hij van eene ziekte overvallen, die hem, op den vijfè'ntwintigften Oftober des Jaars 1633, uit het leeven rukte, in den ouderdom vanruim eenentwintig jaaren. Zijn aanhoudend letterblokken wierdt voor de oorzaak zijner ziekte, en alzo van zijnen vroegtijdigen dood gehouden. Onder de naagelaatene papieren van vossius- vondt men eene Latijnfche Overzetting der Verhandelinge van den Jood maimonides, over de Afgodeiy, nevens' aantekeningen op dezelve. Zijn broeder isaacus heeft dezelve, nevens een berigt van 'sGeleerden Mans leeven, in he* licht gegeeven. Vossius, (isaacus) broeder van den voorgaarden, en Zoon van gerhardus johannes, te Leiden, in den Jaare 1618, gebooren, verdient insgelijks eene aanzienlijke plaats onder de Geleerden van zijnen tijd. Reeds op zijn zeventien-' de jaar was hij zo verre in het Grieksch gevorderd, dat hij de plaatzen, in het Werk van zijnen Oom franciscus junius, de PiEtura Feterum, in die taaie aangehaald, in het Latijn overzette. Ruim twintig jaaren oud zijnde, ondernam hij eene reize door Engeland, Frankrijk en Italië, op welke hij veeie Handfchriften, onder andere van de Brieven van ignatius , en eenige Stukken tot de Aardrijkskunde van ftolemjeus betrekkelijk , verzamelde. In den Jaare 1643 Jeide hij een bezoek af te Parijs, bij den Heer hugo db groot, die hem zeer gunftig ontving. In het volgende jaar keerde hij van zijne uitlandigheid te rug. Naa dat vossius, in den Jsare 164'j de Brieven van ignasius ter Drukperze gegeeven, en nog eenige andere lettervrugten hadt voortgebragt, vertrok hij in den Jaare 1648, na Zweeden, op aanzoek van Koninginne christina. Zo veel behaagen vondt vossius in zijn verblijf in het gemelde Koninkrijk, dat hij het Hoogleeraarampt te Amjlerdam, hem in de plaats van wijlen  so , VOSSIUS. (ISAACUS) wijlen zijnen Vader opgedraagen, van de band wees. Doch' van geen zeer langen duur was dit genoegen. Salmasius kwam, eerlang, insgelijks in Zweéden ; en voor zo veel deeze een geflagen vijand, was van nicolaus heinsius, was zulks genoeg otn vossius een vriend en voorftander van dien Geleerds, in dit ongenoegen insgelijks te betrekken. Met geene minder befchuldiging kwam salmasius tegen vossius ten voorfchijn, dan dat hij cartesius. door vergif hadt van kant geholpen, en diergelijk eenen toeleg op zijn leeven hadt gefmeed; dat voorts vossius de adelrjke geboorte van salmasius in twijfel getrokken, en hem voor eenen geleerden bedrieger hadt gefcholden. Door dit alles wist salmasius, die buiten dat een goed Hoveiing was, de Koningin christina' dermaate tegen vossius op te Zetten, dat hij welhaast van zijnen post van Opziener der Koninklijke Éoekerije verlaaten, en genoodzaakt wierdt, het Koninkrijk te ruimen. Hoewel hij dit met geduld verdroeg, gevoelde hij, egter, een leevendigen fpijt, dat hij zijne aantekeningen en papieren in Zweéden hadt moeten agterlaaten. Vossius keerde nu in zijn Vaderland te rug, alwaar hij, in den Jaare 1658, pomponius mela in het licht gaf. Voorts fleet hij eenigen tijd met eenen penneftrijd tegen jacobus gronoviüs , welken hij, in vergelding, eene menigte geleerde fcheldnaamen na het hoofd worp. Intusfchen Was de vermaardheid zijner wijdlttekkende geleerdheid ten Franfchen Hove doorgedrongen; weshalven.Koning lodewvk de XIV, in den Jaare 1661, door zijnen Staatsdienaar colbert, hem een Jaargeld deedt aanbieden. Ook' trok hij eene jaarlijkfche wedde van de Staaten van Holland ; doch. van dit laatfte wierdt hij ontzet, toen hij weigerde,, eene Hiftorie te fchrijr ven van den Oorlog tusfchen Engeland en de Alge-neene Staaten. Hierom befloot vossius zich na Engeland te begeeven. Zijn eerde Werk, welk hij aldaar fchreef, en in den Jaare 1672 te Londen deedt drukken, was eene Verhandeling over de Sibillijnfche God/praaien (de Oraculh Sibyllims). Hij zogt daar in te bewijzen, dat de gemelde Godfpraaken niet door eeneu Christen verzierd , maar eerst door eene Heidenfche pen opgefteld, en vervolgens door de Christenen vez-  VOSSIUS, (ISAACUS) enz. 31 vervalscht waren. Ook fchreef hij een Werk, waarin hij de voortreffelijkheid der Grieklche Vertaalinge van het Oude Verbond, gemeenlijk die der Zeventigen genaamd, boven den Ilebreeuwfchen text zogt te beweeren. Imusfchen hadt vossius ziju verblijf genomen te Windfor, alwaar hem eene Kanunnikdij was opgedraagen. Hier gaf hij de Latijnfche Dichters catullus , juvenalis en PETRONins met zijne Aantekeningen in het licht; doorvlegtende dezelve met Aanmerkingen , gelijkfoortig aan zijne losbandige leeven§wijze. Men beeft naamelijk opgemerkt, dat vossius den Godsdienst geen goed hart toedroeg, en, ondanks zijne Keikelijke bediening, beftendrg weigerde, het Avondmaal te vieren. Men bragt hem onder 't oog, dat indien hij al zulks niet wilde doen uit godsdienftige beginzelen, en uit overtuiging, hij het ten minften behoorde te doen om zijne Kanunnikdij te bewaaren. Hoe 't zij, hij bleef in het bezit daar van, tot aan het einde van zijn leeven, 't welk voorviel, te Windjor, op den twinrigften Februarij des Jaars 16S8, het zeventigfte jaar zijns ouderdoms. Hij liet eenen grooten fchat van Handfchriften en gefchreevcne Papieren naa, Vossius, (franciscus) insgelijks een Zoon van gerardus joankes , wierdt tot de Regtsgeleerdheid opgeleid; den trap van Meester in die waardigheid beklommen hebbende, bekleedde hij den post van Advokaat in 's Graavenkage. Zijn leeven was van korten duur. Eene ongelukkige echtverbintetenis deedt hem aan het kwijnen (laan, welke in een vroegtijdigen dood eindigde; tot groot leedweezen van zijnen Vader, die hem teder beminde. Franciscus vossius was geen onbevallig Latijnsch Dichter; ten bewijze daar van kunnen dienen zijne Carmina Panegyrica Vicloria Navalis, aufpiciis Ordinum foederati Belgii, duüuque Martini Karprechti Trompii, partte. Vossius, (gerardus) een andrre broeder des laatstgemelden , insgelijks door een vroegtijdig affterven zijnen Vader en der geleerde waereld ontrukt, gaf, in zijne vroege jeagd,. eene proeve van zijne vorderingen in de Latijnfche Let*  jj VÖSS1ÜS, C MATTHiÉUS ) enz. Letterkunde,- in zijne Aantekeningen over vellejüs patër- culus. Vossius, ( mattu&vs ) de laatrte der Zoönen van den vermaarden meermaaien genoemden gérardus joannes , leide' zich inzonderheid toe op de kennis der Vaderiandfche Gefchiedenisfen. Van hier dat hij met de waardigheid van Historiefchrijvar der Staaten van Holland en Westfriesland wierdt vereerd. Dat deeze bij hem iets meer dan een bloote titei was, blijkt uit zijne Annales Hollandia et Zeelandia, iri Negentien Boeken , door zijnen broeder isaacüs , naderhand met een Twintigfte Boek vermeerderd , en door nicolaus' borremaks, onder den titel van Jaarboeken van Holland en Zeeland, in het Nederdnitsch overgebragt. Vreeburg; zie beneden op het Art. utrécht. (de Stad) Vreeland, eene Heerlijkheid,' in het Sticht van Utrecht,tusfchen de Dorpen Loenen en Nichtevegi, ter wederzijden van de Vecht, die dezelve in twee deelen onderfcheidt. Haare uitgebreidheid vinden wij op vijfhonderdveertig Morgens begroot. In den Jaare 1748 telde men 'er honderdtwintig Huizen. Vreeland, (Het Dorp) in de bovengemelde Heerlijkheid, en voor het grootfte gedeelte aau den rechter oever van de Vecht gelegen, is zeer veraiaakiijk, zo om den lommerrijken oord, als om den veelvuldigen doortogt van Vaartuigen en Schepen. Al wat te Muiden binnen loopt, den wil hebbende ca het Sticht van Utrecht en hooger op, moet langs en voorbij Vreeland vaaren. De Kerk is klein, en heeft eenen Toren, met een laagen fpits gedekt. Reeds op het Jaar 1250 wordt dit Dorp vermeld, als door HENDanc van vianden, Bisfchop van Utrecht, tot eene Stad verklaard; waar voor het, zedert, een langen tijd, en nog in den Jaare 1536, door de Staaten van Utrecht , erkend is geworden. Door verzuim der burgers, en, veelligt, door onvermogen om dezelve te kunnen handhaaven, wierdeh, alïengskens, de ftedelijke Voorregtefl verboren. Vrhe-  VREELAND. (Slot van) g Vreeland, (Slot van) bij; óf Kever in het Dorp van dien naam gelegen; van. ouds zeer vermaard, en een wijdüitgeftrekt gebouw, gelijk duidelijk is af te leiden uit de wijde en breede dubbele Graften, nog heden voorhanden, binnen welke het bc-llooten lag. . Hét wierut door Bisfehop Hendrik van vianden , omtrent het midden vslii de Dertiende Eeuwe, geftigt, gedeeltelijk uit den buit, dien hij ,in de Veluwe behaalde, gedeeltelijk uit het geld van een landgoed; bi] Utrecht gelegen, welk hij ten dien einde Verkogt. Het Was zo fterk, dat Heer gysbregt van amstel, naa' 's Bisfthops dood, in 't Jaar 1268, het een langen tijd' vruchteloos belegerde. Eenige jaaren dgar naa verpandde Bisfehop jan van nassaü, tot groot Ongenoegen van de ingezetenen der Provincie, hetzelve aan dien Heere, welke dé Stigtlchen, en inzonderheid dé burgers' van Utrecht, ddor het leegeti van eene nieuwen tol op den Vegtftroom, bezwaarde. Doch het Slot wierdt hem naderhand weder ontweldigd, door floris den V, Graave van Holland, d*e, op verzoek van die van Uirëcht, hetzelve belegerde en innam, naa dat de Amftelfche benden door de Zeeuwen geflagen waren. Het Slot kwam derhalyen, n4a het (luiten van den vrede, wederom aan den Bisfehop van Utrecht. . Doch Bisfehop jan van piest verpandde hetzelve, in den Jaare 1327, op nieuw, aan Graave willem den III, voor zeveuè'ndertighöriderd ponder* zwanen tournoois. Wanneer Bisfehop jan van arkel, zich, in' den Jaare 1356, met Hertoge willeTw van beyeren bevredigde, mits de gemelde fqmrne wederom van hem opgebragt zou worden , wiérdt ook dit Slot aan den Bisfehop afgedaan. Het fchijnt, dat de Stad Utrecht den Bisfehop daar toe eenig geld veifchopten heeft;' waar voor hij, in 't Jaar 1363, beloofde i het Slot nooit van het Stigt te zullen vervreemden. Doch de volle betaaling agter, en het Slot in de magt der Stigtfchen blijvende, eischte Hertog albregt van ïeyeren hetzelve, in 't Jaar 1370, te rug van Bisfehop jan van vernehburg, die bet aan oen Heere van loerersloot verpand hadt. Zijn opvolger ,, Bisfehop arnold , gaf het Slot tér bewaaringe aan zijnen Neeve, zweder van gaasbeek, Heere van Putten, onder beding, dat hij het nimmer var» XXX. deel. C het  34 VREELAND, (Slot van) VREESWYK. het Stigt vervreemden zou. Intusfchen drong Hertog albregt aan op de voldoening van de opgefchootene fomme; 't welk zweder van gaasbeek noopte, om in den oorlog, hier op tusfchen de Hollanders en Stigtfchen ontftaan, Hollandfche bezetting in te neemen. Doch, bij den zoen, in 't Jaar 1375, tusfchen den Hertog en den Bisfehop gemaakt, wierdt het Slot den Stigtfchen wederom afgeftaan, mits dat zweder van gaasbeek het zou blijven bewaaren, tot dat hij-van de penningen , daar op verfchooten, voldaan zou zijn. Men meent, dat de fomme, door hem aan 't Slot ten koste gelegd, naderhand door de Stad Utrecht ten grooten deele voldaan is geworden; immers de Stad (telde, in 't vervolg, eene Kastelein aan, alleen met goedvinden van den Bisfehop. Het SIoc Vredetnnd ftondt nog ten tijde van hendrik van beyeren, die in 't Jaar 1524 Bisfehop van Utrecht wierdt. Hij lag 'er een Slotvoogd op; maar het verviel van tijd tot tijd, door de menigvuldige sauvegtingen, welken bet onder zijne regeering hadt uitgedaan. Eindelijk wierdt het, in den Jaare JStyr op bevel van Keizer karf.l den V, afgebrooken, en het puin gebruikt tot den opbouw van 't Kasteel Vredetiburg binnen Utrecht. Het wierdt, egter, in 't Jaar 1680, op het aanhoudend verzoek van den Heer van zuilen, voor een Ridderhofftad verklaard, waar uit de bezitter in 't Lid der Edelen zou mogen befchreeven worden. Zie MAtthjEUS, de Jure Oladii; j. wa. gekaaR, Vaderl. Hiftorie. Vreeswysc, anders de Vaart genaamd, eene Hooge Heerlijkheid , in het Overkwartier van het Sticht Utrecht. De Heerlijkheid paalt, Westwaarts, aan den Tsfel, en (trekt zich, van de Lek af, omtrent een half uur gaans, Noordwaarts aan , na de Stad Utrecht. Volgens belluit der Staaten van Utrecht, van den zevenden Maart des Jaars 1677 ^ ,s Vreeswijk, als eene hooge en vrije Heerlijkheid, aan Burgemeesteren en Vroedfchappen der Stad Utrecht als eene vrijwillige gifte opgedraagen; zijnde, kort daar naa, dit Staats- be-  VREESWYK. (tiet Dorp) _ 3j. befluit, door den Sekretaris van hun Edel Mogende, bezegeld, en leggende in een zilveren vergulde doos, aan' Heeren Burgemeesters ter hand gefield. Diensvolgens' ftelt de Stad in de Heerlijkheid eenen Drcsfaard en Kastelein aan ; die! ilégts voor een bepaalden tijd dien post bekleed, en aan dé Stad eene jaarlijkfche Recognitie of Erkentenis moet bstaalen. Hij is gemeenlijk een Lid van de Vroédïchap der Stad, hoewel hij , volgens bellUit van den Jaare 1704, geduurende zijne bediening, geene zitting in de Vroedlchap mag hebben. De uitgebreidheid der Heerlijkheid vinden wij op achthonderd èn tvveeé'ozevèntig Moigens begroot, én het getal der Huizen op ruim honderdtwiiuig. VrtEEswvtt , (Het Dorp) insgelijks de Vaart' genaamd, naar een Kanaal of de wijde en diepe Vaart, uit de Lek tot aan de Stad Utrecht gegraaven , die ook den naam van Vdartjchen Rijn draagt. De naam van Vreeswijk was reeds vroeger bekend. liet Dorp legt tegen den Lekdijk, recht tegenover de Stad Vianen, op' eenen afdand, in eene rechte lijn gemeeten, van niet meer dan ruim tweehonderd Roeden. Vreeswijk is een tamelijk fraai Dorp, belkaiide geheel uit Iteenen Huizen, zomraige van welke, zo door bimna hoogte ais anderzins , merkelijk aanzien hebben. De Hervormde' Kerk, in den Jatre 1681 geftigt, \s een Kruisgebouw, pronkende met een feherpen fpits. Van ouds plagt hier een tterk Slot of Kafteel te léggen, Gildenburg genaamd, om dat het op kosten van. de Gilden der Stad Utiecht was gebouwd. Het diende meermalen iai eenen twistappel, geduurende de binnenlandlche verdeeldheden. Van hitr, misfchien, of naa dat de aanleiding der eerlïe ftijunge verdweenen was, dat men het '.allengskens' heeft laafen vervallen. Tegenwoordig zijn 'er geene zigtbaare overblijfzels van voorhanden. Te Vieeswij/è leggen drie vrij zwasre Sluizen in den Lekdijk; Zij dienen ter doorfchuttinge der Vaartuigen , welke na of ait de Lek voorbij de Srad Utrecht vaaren. Dit geefc aan de Plaatze êen merkelijk vertier, aangezien het overgroot getal van binnenlandlche Schepen, welke, langs deezen weg, de Lek en den Rhijn bevaaren. Daarenboven heeft man hier C a eea  2Ü VREESWYK-, (Het Dorpy «nz. een Veer, aan 't welk Rijtuigen, Paerden en Menfchen over de Lek gezet worden. Alle uuren vertrekt eene Jaagfchuit van Utrecht na Vreeswijk. Wij teekenen hier nog aan, dat dit Dorp de geboorteplaats geweest is van samuel tbeodotus, anders jegfdius hafhakker genaamd, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Keulen, Schrijver van een Hijlorisch Verhaal van den oorfprong en voortgang der gefchillen tusfchen de Kemonftranten en Contraremonftranten, in den Jaare 1618 in 't licht gegeeven. Zie Tegenw. Staat van Utrecltf. VrjENTIUS , (maximiliaan) Of DE VRffiNDT j ZÏe Op het Art. veere. Vries, (tjerk hiddesz be) wiens Vader was hidde sjoerds, is gebooren op den zesden Augustus des Jaars 1622, te Sexbierum , een Dorp niet ver van Zee, in 't Kwartier Westergo van Friesland, e« nabij Harlhigen. Zijne Ouders, fchoon van geenen hoogen ftaat, wierden egter onder de landluiden voor ten eenemaal braaf en onbefproken gehouden; en dus haat onze de vries ,- naa dat hij door zijne verdienden tot hooger aanzien bevorderd was, geene reden altoos om over zijne afkomst zich te fchaamen. De plaats zijner geboorte zelve gaf hem eenige gelegenheid , om zich reeds vroeg aan 't zeegezicht te gewennen, en daar door veele van die akelige denkbeelden te verbannen , of te belachen, met welke zo veelen zijn ingenomen, die, dieper landwaarts in gebooren en opgevoed, van alles wat naar zee gelijkt, eenen diepen afkeer hebben,en op het woord zelfs bijkans een koude huivering gevoelen. Hoe oud ondertusfchen onze de vries ware, toen hij zich het allereerst, ter voldoeniuge zijner begeerte, van land na zee begaf, en langs welke trappen hij tot dien van eenig bewind zij opgeklommen, valt, bij gebrek aan aantekeningen> snc-t volle zekerheid niet te melden. Y*3  VRIES. (TJERK HIDDESZ de) 3.7 Vasc gaat het dat onze de virïi al vrij jong moet verltoeu zen hebben zijn geluk ter zee te beproeven, om dat hij zich niet in den Zeedienst ten oorlog begeeven heeft, dan naa dat tij vooraf een gertrimen tijd ter Koopvaardij geyaaren, en In hoedanigheid van Schipper meer dan eer en togt gedaan hadt. Of nu eigen verkiezing, dan aanzoek van anderen hem bewoogen tiebbe, om van de Koopvaardij af te zien, en in dienst van 't fterk geprangde Vaderland ten oorlog te gaan vaaren, vindt men ook al niet met vereischte naauwkeurigheid gemeld; maar wel dat hij, hier toe beüooten hebbende, nimmer de verwachting te leur ftelde, -welke zijne Bevorderaarsmet veel reden wegens hem hadden opgevat. De anderszins ongelukkige Zeeflag, die op den 13 April van den Jaare 1665 tusfchen de Engelfche en Staatfche Vlooten is voorgevallen, ftrekt hier van zelfs ten fpreekenden bewijze, waarom het niet buiten den haak zal zijn , dit wat omftandiger, hoewei beknoptelijk, volgens ons beftek, te vertooneu. De Staatfche Vloot, welke onder het Opperbevel van den Lt. Admiraal Generaal, ja'kor van wassenaar, Heere van Obdam, xjit Texel was in Zee geloopen, beftondt uit vijf Esqusders, waar van het laatfte gekommandeerd wierdt door den L. Admiraal stellingwerf, ook een Fries, voerende het Schip de Zevenwouden, gemonteerd met zestig ftukken, en driehonderd man. In dit Smaldeel voerde onze de vries als Kapitein het Oorlogfchip de Elf Steden, op hebbende eenenveertig ftukken, en tweehonderdvijfè'ndertig man: en in dien reeds gemelden ongelukkigen Zeeflag, waarin de brasve wassenaar, door eigen kruid, met zijn fchip in de lucht vloog, en dus ongelukkig fneuvelde, zonder dat het met zekerheid te bepaalen zij, wat eigenlijk dit ongeluk veroorzaakt hebbe, was hij de Seconde van den Lt. Admiraal stellingwerf , en kweet zich derwijze van zijnen pligt, dat dit gevegt, naar de hoogfte waarfchijnlijkheid, niet zo ongelukkig voor den Staat ware uitgevallen, zo alle Bevelhebbers, even als hij, het algemecne welzijn boven hunne bijzondere veiligheid gewaardeerd , en met waaren heldenmoed behartigd hadden. Een eigenhandige brief, door hem naa dien ongelukkigen feheeps^ ftrijd aan het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland gezonden, C 3 zou  3« VRIES, (TJERK HIDDESZ re) zou misfchien veelen leezeren niet kwalijk gevallen, wegens ?smans hartjge taal en verfcheidene daarin voorkomende bijzonderheden. Dan om binnen de paaien van ons bellek te blijven, zal ik 'er flegts een en ander Haal uit melden. Naa verhaald te hebben, hoe de Vijand, des nachts voor den dertienden der meergemelde maand, zijn best deedt pm bij te kooaien, en de wind Zuidelijk liep, ten voordeele der Engelfcfcen, gaat hij aldus voort; „ doen liepen wij tegen haer ,, aen? en brachten het zo nie, dat met eenige van ons Es,, qtiader twee van haer fchepen afineden , daer ik een van „ zo veel gaf, dat hij niet een fchoot meer fchoot, noch „ niet een man boven bleef." In 't flot van dien brief zegt hij; ,, Ik hebbe gisteren bij de Staaten Generaal geweest, i, aati boprd van den Admiraal tromp, die mij fchriftelijk ordre gegeven heeft, het fchadeioos gefchotene op het „ fpoedigfte te repareren, dat zal ik doen. Mijn boegfpriet is ,, gefchoten datter een ander moet wezen, de grote mast ?, moet pok verandert zijn, daer fteekt een kogel boven in „ 't hart van dezelve mast, maer de oude mast zal voor „ een boegfpriet goet gemaekt konnen worden foo 't mij „ toelijkt, vkr a vijf (lukiten van mijn zwaar Canon zijn f, gefcheurt en flukken gefprongen." Men zal, in aanmerkinge van 't gezegde, zich pngetwijffeld riet verwonderen, dat onze de vries, daar veele bevelhebbers, naar evenredigheid van hunne betoonde lafhartigheid ep fchandelijk pligtversuim, anderen ten voorbedde geflraft wierden, zich eerlang tot Lt. Admiraal van Ftiesland bevorderd zag, en nog in September van 't zelfde jaar, in dia waardigheid, op het fchip de Sleden, voorzien raet zeventig (lukken en driehonderd man, het bevel voerde, over het derde Esquader der Vloote, welke met goedvinden van de Gevolmagtigden der Staaten, de Heeren huigens, de witt en ppRrEL, in drie fmaldeelen was verdeeld geworden, voor dat pg de Lt. Admiraal de ruiter , als Opperhoofd en Admiraal, van 's Lands Vioote , bij dezelve hadt konnen aankomen. *7anpeer nu deeze onvergelijkelijke Zeeheld in 's Lands Vloot, ?an boord van het fchip de Liefde gekomen , en door {Je peyohnagtigden der Staaten verwelkomd was, wierdt wel de  VRIES. (TJERK. HIDDESZ dO .-9 de Vloot in vier Esquaders verdeeld, doch zonder dat onze de vrïes daar bij in 't minst benadeeld wierdt; blijvende hem het bevel over 't vierde Esquader, dat uit vierentwintig fchepen van oorlog beftondt, als Luitenant Admiraal aanbevolen, en door hem, op het fchip de Steden, een geus van de boegfpriet gevoerd. Nooit fchoot hij ook te kort in het beantwoord.cn aan de uitgebreide verpligiingen , welke aan deezen aanzienelij.ken post onaffcheidbaar verbonden zijn; loffelijk inzonderheid was zijn gedrag, toen de Vioot door den geweldigen ftorm van dan achtüea September deezes jaars , ten haaren ongelukke verftrooid, en bijkans in de handen der Engelfchen vervallen was. Want cp den dertienden dier maand, met twee Oorlogfchepen en een Brander weder bij de Vloot, toen door den Admiraal ds ruiter in twee Esquaders verdeeld, gekomen zijnde, gaf hij hem berigt, dat hij met zijn fchip, bezuiden het Doggetszand, in den morgen van dien zelfden dag, eerst door twee , en vervolgens door vier Engelfche fchepen was gejaagd geworden, doch dat dezelve, toen 'er met den middag nog twee andere fchepen van oorlog bij hem gekomen waren, zich weder na de Engelfche Vloot begeeven hadden; welke, om dat het wat duister was, wel niet met genoegzaame naauwkeurigheid door hem geteld hadt konnen worden, doch naa de begrooting van zijn volk, dat in de fteng geweest was, uit ongeveer zestig zeilen beftondt. Op deeze tijding nam de Luitenant Admiraal de ruiter , fchoon de Vloot uit niet meer dan negenendertig fchepen beftondt, egter met toeftemminfie der Heeren Gevoimagtigden , het manmoedig befluit om den Engelfchen het hoofd te bieden. Ook wierdt daar toe alles met der daad in gereedheid gebragt, en de Vloot in drie Esquaders verdeeld, waar van het eerfte door den Lt. Admiraal de ruiter zeiven, het tweede door den Lt. Admiraal kornelis evertszoon, en het derde door onzen wakkeren de vries, als Lt. Admiraal, ftondt gebooden te worden; doch dewijl men, zo door ftorm ais andere beletzelen, verhinderd wierdt bij de Engelfche Vloot te koomen, kreeg onze de vries thans geene gelegenheid, om doorgaande blijken van zijnen heldenmoed aan den dag te leggen, C4 eu'  49 VRIES. (TJERK HfDDESZ de) en, zulks doende, het Vaderland aan zich te verpligten. Er? toen men in Oétober deezes jaars eenen aanflag op Duins té* uitvoer zocht te brengen, en de Engelfche fchepen daar binnen aan te tasten, wierden hij en de Lt. Admiraal evertszoon, rabt hunne onderhebbende fchepen, insgelijks, door tegenwind belet? om zich ter bekwaamer tijd op de beftemde jplaatzen te la'alen vinden, dat anders met eenen gunftigen wind zeer wel h*adt konnen gefchieden. Dit gaf aan de Engelfche fchepen, die in Duim lagen, eene gunftige gelegenheid om de op hen afkomende vijanden te ontwijken; zelfs zag men uit onze Vloot, die eerst door tegenwind , en daar naa door ftilte, vrij verre beneden de Goeijine in de Hoofden vervallen was, drie Engelfche fchepen het Noordergat uitlocpen, voor -dat de Lt. Admiraalen kornelis evertszoon en de vries het, al laveerende, zo verre hadden konnen brengen. De Staatfche Vloot, dus voor het Vaderland geen dienst ltonriendë doen , keerde, 'volgens goedvinden van de ruiter en andere Vlootvoogden, weder na de Rivier van Londen; wanneer bij de Gevolmagtigden en den Lt. Admiraal de ruiter beflooten wierdr, dar de Lt. Admiraalen kornelis Évertszoov, en onze tjerk hiddesz de vries, nog eenigen tijd voor of bij Marijgxt, zich met hunne Esquaders zouden blijven onthouden^ om dus alle fchepen te konnen aantreffen , welke voor haddén de Rivier van Londen in of uit |e 'loopen. Ondertusfchen zouden onze de vries en Kapitein christiaan elders, met hunne onderhebbende fchepen, zich caa verlooj? van acht dagen, omtrent Soulsbaay weder bij de Vlag hebben te vervoegen; 'doch zo dit door eenen Noordejljfcén wind niet gefchieden konde, zoude tfe Luit. Admiraal iÉ ruiter ben' met'zijne fchepen'trachten te naderen; wordende den fchepen, uit aanmérkinge van den bekrompenen iijfiogt én den' opkomenden Winter", vrijheid gelaaten, cm na de' zeegaten van het Vaderland op'te zeilen, indien z-j, naa |^!.00f va" Sem.elde «ebt dagen,'door mist of ftorm," van dé \l»gge mogtcn afd waaien of verftrooid raaken. Eer evenwel de Vloot, waar van zes fchepen ra Noorwegen j'en tien na' 'sLandg Havenen waren opgebondennog van een fcheidde, Wl ?K in 'f Yan Pftobiff nog 'zeventig fchepen in * '*' dfe  VRIES. (TJERK HIDDESZ de) 4ï dezelve, en daar van ftondt het vierde Esquader, zestien fchepen fterk, onder het bevel van den Lt. Admiraal de vries, terwijl de drie overige door de Lt. Admiraalen dr ruiter, evertszoon en tromp, gebooden wierden. Gaarne hadt men nog een kans met de Engelfchen gewaagd, zp zij waren uitgekomen; doch dit niet gefcbiedende, en de tijd te verre verloopen zijnde om zonder blijkbaar gevaar langer in zee te blijven, wierdt bij de ruiter en de andere genoemde Vlootvoogden beflooten, dat men, te meer om dat men geer nen vijand te verwagten hadt, na 't Vaderland zou zeilen, om voor den Winter op te leggen. De Lt. Admiraal de ruiter gaf daar toe ook met der daad het fein, op den tweeden November , bet welk beftondt in het laaten waaijen van een Witte Vlag van de Voorfteng, en het doen van drie kanonfchooten: Zo dra was dit teken van fcheidinge niet gegeeven , of onze Lt. Admiraalen de vries , evertszoon en tromp, deeden zeven fchooten, om daar mede der Vloote eene goede reis na 't Vaderland te wenfchen; waar op, ten gelijken einde, door den Heer de ruiter , met negen fchooten uit halve kartouwen geantwoord wierdt. Hier op richtte een ieder zijnen koers na de hem aangeweezene haven, en onze de vries, naa buitenGaats affcheid genomen te hebben, den zijnen, met de onderhebbende fchepen na het Vliei van waar hij eerlang bij zijne Familie in Friesland aankwam, en het grootfte gedeelte van den Winter tot genoegen van hem zeiven en de zijnen fleet. Men denke egter niet, dat deeze tijd in leedigheid van hem wierdt doorgebragt : zulks gehengde 00!$ het befluit van hun Hoog Mogenden niet: 't zal derhalven niet kwalijk pasfen dat wij den hoofdzaakeliiken inhoud van het zelve hier kortelijk melden. Om de toerusting der Oorlogsvloote, waar mede men in 't volgend voorjaar den Engelfchen het hoofd dagt te bieden, te fpoediger en in beter orde voorttezetten, was ter Vergadering van bun Hoog Mogenden goed gevonden, dat, wegens de drie Kollegien in Holland en IVestfriesland aan den Lt. Admiraal de ruiter , wegens het Kollegie rer Admiraliteit in Zeeland aan den Lr. Admiraal kornelis evertszoon , en wegens het Kollegie in Friesland aan den c 5 te  42 VRIES. (TJERK HIDDESZ de) Lt. Admiraal tjerk hiddesz de vries , gefchreeven zoude worden, dat zij zich ia gemdde Koilegien zouden hebben te vervoegen, en daar een waakend oog over de buitengewoone toerusting, met alles wat daar toe behoorde, te laaten gaan: op dat de orders van hun Hoog Mogenden, zo wegen* de Oorlogfchepen, Fregatten, Advijsjagten, Branders, Galjoots tot kondfchap en berging van lijftogt dienende, als andere vereischten, naauwkeurig uitgevoerd en nagekomen mogten worden, en dat zij van deeze hunne verrigiinge, ter behoorlijker tijd, een omftandig verflag aan hun Hoog Mogenden zouden hebben te doen. Deeze last, welke volgens een nader befluit van den negenden Januarij des Jaars 1666. aan de gemelde drie Lt. Admiraalen vernieuwd wierdt, bleef bij niemand hunner onuitgevoerd, en wierdt hierdoor deVloot tijdig in ftaat gebragt om Zee te kounan kiezen. Dan , voor dat dit gefchiedde, wierdt 'er op den zesden Maij bij hun Hoog Mogenden een befluit genomen, bij 't welk de ruiter tot Opperhoofd der Vloote wierdt aangcfteld , terwijl onze de vries, zich met de waardigheid van Lt. Admiraal bekleed vindende, het gebied te voeren hadt over de Fritfche fchepen, die uit elf fchepen van oorlog en twee branders befton,den. Wanneer nu het meeste deel der Vloote, op den eerften en de volgende dagen van Junij, uit Texel in Zee was geloopen, kwam de Lt. Admiraal de vries , op den vijfden dier maand bij dezelve, voerende het fchip Groot Frifia, gemonteerd met tweeënzeventig ftukken , driehonderdveertig Matroozen en vijfenvijftig Soldaaten. De gantfehe Vloot, nu uit vijfentachtig fchepen en fregatten van oorlog beftaande, wierdt in drie Esquaders verdeeld, waar van het tweede zou ftaan onder de orders van de Lt. Admiraalen koknelis evertszoon en tjerk hiddesz de vries, voerende den wimpel van de voorfteng, en beftaande uit achtëntwintig fchepen en fregatten van oorlog. Op den elfden dier maand met de Vloot tusfchen Duinkerken en Noordvoorland gekomen zijnde, zag men zich wegens wind en ftroom, die beide tegen waren, genoodzaakt het anker te laaten vallen. Doch het duurde niet lang of de EDgelfche Vloot kwam op de Nederlandfche af; waarom alles, zo goed men koude, tot een treffen in ge- /  VRIES. (TÏERK HIDDESZ de) 43 gereedheid wierdt gebragt. Dé Lt. Admiraal tromp raakte 'het eerst van allen met zijn Esquader in gevegt. Dat van den Lt. Admiraal Generaal de ruiter , en den Lt. Admiraal van nes, bleef 'er niet lang buiten; jammer was het, dat de fchepen vsn de Lf. Admiraalen kornelis evertszoon en onzen tjerk hiddesz de vries , die beide van ijver blaakten, om het voorbeeld van den grooten de ruiter , ten dienfte van het Vaderland, te volgen, en ter behoudenisfe van hetzelve hun leeven op te zetten, de vijanden te hoog in den wind hadden, om vooreerst bij hen te koomen; doch wanneer hun dit, volgens hunnen wensch, door het wenden der Engelfchen , in den namiddag gelukte, raak:en zij, zo wel als de ruiter en tromp, met de vijanden in eenen feilen ftrijd, waarin zich niet alleen kornelis evertszoon en onze de vries, maar ook de overige Bevelhebbers en Kapiteinen, op hun voorbeeld, mannelijk kweeten. Het gevegt van deezen dag door den nacht gefcheiden zijnde, wierdt op de drie volgende dagen, van wederzijden,\ met heldenmoed hervat; en op geenen van dezelven ontzonk onzen de vries de zwa, hoewel de gelegenheid hem niet altoos even gunflig was otn dien te laaten blijken; doch inzonderheid toonde hij dien op den veertienden, of vierden dag van het gevegt. flfan.1 als de zege eenen tijd lang in twijfel gehangen, en nu na deeze dan na geene zijde geneigd hadt, en daarenboven de dag ten einde begon te fpoeden, was du vries geenszins een der lsatfien, die, op 't bevel van den l.t. Admiraal Generaal de ruiteh , een einde van 't werk poogde te maaken ; nevens andere braave Bevelhebberen kloekmoedig op den vijand inbreekende, en dus wel degelijk het zijne toebrengende, dat het middelfte gedeelte der Engelfche Vloote, door de onze beklemd, en voorts van vooren en van achteren in diervoegen bevogten wierdt, dat de Engelfchen zich, naa een hardnekkig gevegt van anderhalve uur tijds, op de vlugt begaven. Met groate reden derhalven mogt de Graaf de cuiciie, die zich nevens eenige andere Franfche Heeren van het eerlte aanzien op de Nederlandfche Vloot bevondt, onzen de vries, (bij hem kierkides genoemd, om dat zijn Franfche tong zich, wasrfchijnlijk, naar de Friefche uitfpraak van tjer.£  VRIES. (TJERK HIDDESZ de) tjerk hiddesz niet wist te buigen) het getuigenis geeven, dat hij grootelijks deel hadt aan de voordeelen, door de onzen op dien dag behaald. Hadt onze de vries door zijne dapperheid en beleid niet weinig toegebragt, tot het behaalen dier roemrugtige zege, welke, in dien hardnekkigen en vierdaagfehen zeeftrijd, door de onzen op de Engelfchen bevogten wierdt, zijne voor het Vaderland en de zijnen al te ontijdige dood bragt insgelijks niet weinig toe tot de nadeelen , welke de Nederlandfche Vloot op den vierden Augustus des zelfden jaars moest lijden. Ons bedek laat niet toe alle de bijzonderheden van dat gevegt te melden. Het zij ons genoeg zo veel van het zelve aan te tekenen als noodig is, om zich 'smans dood als dien van eenen Held te vertegenwoordigen. Naa dat de Lt. Admiraal Generaal de ruiter de Vloot, welke nu uit achtentachtig fchepen van oorlog beftondt, in verwagtinge van een op handen zijnde gevegt, in drie Esquaders verdeeld hadt, in welker tweede onze de vries zich naast den Lt. Admiraal jan evertszoon geplaatst vondt, wierdt hun beiden de voortogt aanbevolen. Het ontbrak hun aan moed , noch aan getrouwheid, om dien ontvangen last ter uitvoer te brengen, maar gebrek aan wind was oorzaak dat zij niet voor omtrent den middag in gevegt raakten met den voortogt der Engelfchen, welke geieid wierdt door den Vice-Admiraal thomas allen. Dan fchoon zij hier laater kwamen dan zij wel gewenscht hadden, en 'sLands dienst fcheen te vorderen, egter kwamen zij 'er, ten aanzien van hun eigen leeven, veel te vroeg; hebbende zij beiden, toen ze op het Engelsch Esquader der Witte Vlagge, van twee zijden, kloekmoediglijk aanvielen , op het bed der eere moeten fterven, en bijkans op gelijke wijze; zijnde zo wel den eenen als den anderen een been afgefchooten, en zij beiden daar aan overleeden. Van hoe veel belang hunne behoudenis voor de gantfche Vloot geweest zou zijn, bleek al kort; want hetfneuvelen dier twee Wakkere Vlootvoogden was niet zo dra rugtbaar geworden, ©f 'er wierdt zulk eene verflagenheid en wanorde door veroorzaakt , dat het gantfche Esquader te een uur na den mid$ag begon te wijken, zonder op het fchieten van de euiter  VRIES. (TJERK HIDDESZ de) 45 fa 't minst te letten, of, gelijk het hadt moeten doen, af te koomen. Doch wie zal zich verwonderen dat zulks hier plaats hadt, daar de ondervinding van alle tijden heeft doen zien, dat zulks doorgaans een der eetfte gevolgen van den dood van groote Bevelhebberen ware; en dat liet even hierom tot het beleid van den krijg behoore, het fnenvelen van dezelve, zo lang zulks mogelijk is y met alle zorgvuldigheid te verbergen. Dat de gedachtenis van* deezen wakkeren Zeeheld bij den Vaderlander niet alleen, maar ook bij den vreemdeling , in eere zij, is ons voorheen reeds eenigz'tns gebleeken, door het bijbrengen van een loffelijk getuigenis, welk de Graaf van guiche hem gegeeven heeft. Dat dit hem niet onbedacht ter penne zij uitgevallen, zal men gewisfelijk erkennen, als men in aanmerking neemt, dat hij op eene andere plaats, hem nog hooger verheft, door van hem te betuigen, dat hij een der beste en ftoutfte Hoofden der Ned&rlandfcke Vloote •was. Dit gade flaande zoude het mij niet bevreemden waarheid te zijn, het welk alleen bij overlevering tot ons geko* men is, en ook alleen voor zodanig en niet hooger van ons wordt opgegeeven. Hetzelve beftaat hier in ; dat als de Raadpenfionaris de witt zich op zekeren tijd aan boord van , den Lt. Admiraal Generaal de ruiter bevondt, en deezen gevraagd hadt, wien hij den Heeren Staaten tot zijnen opvolger aan zou prijzen, indien hem zeiven eenig doodelijk ongeluk mogt treffen, en het Vaderland dus zijnen dienst moesc derven? de ruiter daar op geantwoord zoude hebben, daar toe niemand bekwaamer dan den Lt, Admiraal de vries tekennen, als zijnde van deszelfs kundigheid en trouwe ten vollen overtuigd. Hoe dir zij, zeker gaat het dat 'smans gedachtenis, om «Zijne loffelijke dienden, zo bij het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland, als ook bij hun Edel Mogenden de Staaten der Provincie, grootelijks in eere wierdt gehouden. Wanneer immers het lijk van wijlen onzen Lt. Admiraal te Hariingen was aangekomen, en aldaar plegtig in de Groote Kerk op het Koor ter aarde wierdt befteld, hebben hunne Edel Mo« genden de Geduputeerde Staateu van Friesland deeze Lijk- ftaaüO  # VRIES. (TJERK HIDDESZ de) ftaatie met hunne tegenwoordigheid vereerd; daarenboven ïsf het zoonrje van meergemelden Lt. Admiraal tjerk hiddesz, naa deszelfs overlijden geboren, op verzoek van meer gemelde Heeren Gedeputeerden, door de Heeren Raaden ter Admiraliteit niet alleen piegtig ten doope geheeven, maar ook hebben hunne Edel Mogende de Heeren Staaten van Friesland het gedachte zoontje,dat kort raa zijne geboorte insgelijks van zijne moeder beroofd wierdt, gelieven te begunfligen met een j"aarlijksch lijfpenfioen van drichondcrdënzestig guldens. Het zal niet fiegts ten bewijze van onze gezegden ftrekken; maar ook, zo wij vertrouwen, oüzen Leezeren eenig genoegen verfchaffen, het een en ander met origineele Hukken bevestigd te zien: waarom wij hier twee Stukken zullen laaten volgen, zijnde het eerfte eene Memorie van het Kollegie ter Admiralitjit in Fiiesland, aan hun Ed. Mogende de Staaten der Provincie overgeleverd, en het tweede eene Refolutie, bij welgemelde Staaten daar op genomen. De Memorie luide Woordelijk aldus. edele mogende heeren t „ Met hoedanigen lof ende reputatie, de Heere Lt. Admii, rael de vries, goeder gedachtenisfe, fyne fur&ie , eerst als Kapitein, en daar naa als Lt. Admirael van UEd. Mog. „ Provincie heeft bekleedt gehadt; is UEd. Mog. ons, en ,j alle werelt, genoechfaem en ten vollen bekent, daer af, „ foo de Heeren haer IJ. Mog. Gedeputeerden over 't em„ p;oy, en de bevordeticge van 's Lands Vloot van tyt tot „ tyt in de Zeegaten defer landen ingevallen fynde, als dé „ Heer Lt. Admirael Generael de ruiter , j'elkens brede „ Confirmatie hebben gedaen: in de voorgevallen bataillen fyn de blyken volkomentlyk van desfelfs dapperheyt en „ couragie, volgens de getuichenisfen van welged. Heeren gegeven, fynde welgem. Heere in twea bataihien fwaerlyk „ gekwetst geworden, in de eerffe periculeus, ende in de „ andere doodtlyk, gelyk defelvige fulx met fyn doodt ook M heeft bevestigt, en alfoo glorieuslyk fyn leven ten dientte van  VRIES. (TJERK HIDDESZ de) 47 u van defen Staet opgeofFert; in confideratie van welx, de „ Heeren UEd. Mog. Gedeputeerden niet alleen de begraffe„ nisfe van 't lyck van welgedachte Heer met derfelver pras„ fentie hebben gecohonefleert, maer ook belooft devoiren „ by UEd. Mog. te fullen aenwcnden, dat hét foontje nae „ deszelfs overlydcn geboren met een lyfpei]iioen mochte „ worden voorfien, en gebencfrceert, waerop ook welgedach„ te Heeren UEd. Mog. Gedeputeerden, by derfelver mis„ five, aen ons verzocht gehadt hebben, dat wij , in en uit „ den name van UEd. Mog. Provintie het voorf. Soontje „ ten doope fouden heven, gelyck wy in gevolge dies heb„ ben gedaen; verfoekende diesvoigens, ten einde UEd. Mog. ,, goede geiiefte mach wefen, tot adimplette van 't gene al„ bereedts, by de Heeren UEd. Mog. Gedeputeerden is ge> „ prepareert, ende op reflexie van de loflyke en noit vol„ prefen meriten van weigenoemden Heer Lt. Admiraal, he£ „ nagsboren Soontje van den feivigen (althans van fyn Moe„ der mede gepriveert fynde) met een Lyfper.fioen gratieus„ lyk te begiftiger." Dit doende enz. De Refolutie, welke hier op bij hun EJ. Mog. de Staaten van Friesland, den twintigfien OJtober van het zelfde' jaar, genomen wierdt, luidde van woord tot woord aldus: „ De Staaten vari Friesland overdenkende en beklagende „ het feer grotelyk verlies van de vaillante Heer wylen tjers „ hiddesz de vries, in leven Lt. Admirael defer Provincie, „ als die fyn leven in de jongst geholdene batalie tegens de' „ Engelfe op het bedde der eere als een dapper heldt ten „ dienfte van 't Vaderland fè^r kloekmcedigh heeft cpgeof„ fert, en dat fyn Ed. nagehtene droevige Weduwe 'sdaegs „ na 't inkomen van defe fmeitelyke tydinge was bevallen en ,, verlost van een jonge Soon mede genaemt tjerk de vries , „ die altans van defelve fyn Moeder, door den tydelyken „ dood mede is ontbloot geworden, hebben om de goede „ devoiren en getrouwe dienflen van welgemelte Heer Lï. Admirael de vries in aangename gedachtenisfe te holden, „ desfelfi nagelaten jonglte Soontje gebeneffceert, en vetfien „ denfelven by defen met een Zee Capiteins traktement tot „ driehondert festig Car. Guld. 'sjaers, mits dat in verderen  48 VRIES. (TJERK HIDDESZ de) i, tyd een ordinaris Capiteins piaets komende te vaceren, „ daeruic de betaling van de voorf. fomma fal worden ge„ daen, en defelve piaets als dan vacant blyven. — Midde„ ierwijlen ordonneeren wy otife Gedeputeerden otri daer af „ formele ordonnantiën t'zyner tydt en fuccesfivelyck te laten' „ verveerdigen, ende met last aen de Reeckenmeesters de„ felve te regiftreren gelyk fulx behoort. Aldus geregiftreett „ op 't Landsfchapshuis den twintigften 0 rondom it> zijne Graften gelegen , wierdt, door de Edele Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, op den vijftienden Fenruarij des Jaars 1538, tot eene Ridderhoffiad verklaard. Een aloüd Geflagt, welk naaf dit Slot zijnen naam voerde , is al voof lang oitgeftorvem Reeds op het Jaar 1400 vindt men eenen willem, Bar» thohmeuszoon , als Heer van Vrooneftein vermeld. Van tijd tot tijd is het Huis van het een in het ander Ge* flagt overgegaan.  52 VROUWEN - PAROCHIE. Vrouwen -parochie, in rang het laatfte der drie Dorpen, welke gezamentlijk , nevens de onderhoorige Landen, uit» maaken de fehoone en vette Friefche Grietenij, het Bildt genaamd, de negende en insgelijks de laatfte in het Kwartier van Westergo. Vrouwen - Parochie in het Oostiijklle der Bildtdorpen, leggende met de twee overigen, St. Jakob Parochie en St. Anna Parochie, aan den fraaien en breeden rechten Middelweg, die door de Grietenij loopt. De Plaats, welke negenenvijftig Stemmen uitbrengt, beftaat uit eene dubbele buurt nette en zindelijke Huizen. De Kerk is een goed gebouw, hebbende eenen fyitzen Toren. Onder dit Dorp behooren de twee nabuurige Gehugten Oude- en Nieuwe Biidtzijl. Naa de eerfte bedijking van dit Distrikt, diende het eerstgemelde Gehugt tot eene waterloozing of Sluis (zijnde de betekenis van het woord Zijl ,- in de Friefche landtaale) voor de binnenlanden ; zijnde het toenmaals aan Zee gelegen, en eene zeer leevendige en bloeiende Plaats,, van wegen den handel, vooral in Graanen , die aldaar omging. Door de aanflijking der Voorlanden wierdt, allengskens, de Plaats te onbruik, en wierdt zij van de NieuweBiidtzijl vervangen; doch die insgelijks, door de zelfde oorzaak van aanflijking, een diergelijk lot^ondergaan heeft, en »n voornaamlijk van Boerenwerkliedeh wordt bewoond. Het Bildt, naamelijk, op dat wij dit ter loops aantekenen, eenijds eene opene Zee, door opflibbering allengskens droog geworden zijnde, wierdt, door het leggen van zeer zwaare Dijken, met onnoemelijke kosten, tegen de woede der Golven beveiligd, en alzo veranderd in eene ftreek Lands, die, in vrugtbaarheid, naauwlijks eene weergae heeft. De welvaart der Opgezeetenen, ep de fraaie Landhuizen, welke zij bewoonen, kunnen hier van getuigenis draagen; tot verwonderinge der bewoonereu van de overige Provinciën, welke deezen oord koomen bezoeken. Als eene bijzonderheid mogen wij hier nevens voegen, dat alleen in deeze Grietenij, niet de gewoone Friefche Landtaal, maar genoegzaam de zelfde taal, als in de Friefche Steden wordt gefproken. De reden hier van meent men te zijn, om dat het Bildt allereerst door eenige Hollandfche Heeren bedijkt is geworden , die,  VROUWENZAND, VRY. (de) 53 die, veeliigc, eenigen hunner landgenoot-en derwaarts zottin overgevoerd hebben, welke 'er, zedert , htin vast verblijf namen, en alzo hunne fpraak, hoewel zedert eenigzins verbasterd, tot hunne naakoomelingen overleverden. Uit medegedeelde beiigten, Vrouwenregt; zie akersdyk. Vrouwenzand; zie het Art. stavoren, Deel XXVII. b!. 336; en 't geen de kundige Friefche Schoolmeester, foere sjoerdsz, heeft aangeteekend, in zijne Befchrijving van Oud en Nieuw Friesland, Deel I. bJ. 94, als mede in zijne Friefche Jaarboeken, Deel II. bl. 474. Vry, (de) een aloud Amfterdamsch Geflagt, 't welk verfcheiden Regeeringsleden heeft uitgeleverd, en waar uit wijlen de vermaarde Burgemeester egbert de vry temmink, van Moeders zijde, was voortgefprooten. De esrfte, welken wij, op de Regeeringslijst, vermeld vinden, was jan egbertszoon de vry. Hij wierdt Commisfaris der Stad, in den Jaare 1586, bekleedde het Schepensampt in den Jaare 1592, en klom op tot de Burgemeesterlijke waardigheid in den Jaare 1596. Vijfmaalen, zints de eerfte reize, naatnelijk in de Jaaren 1598, ióoi, 1603, 1604 en 1606, bekleedde hij dien hoopanzienlijken post. — Van meer vermaardheids is geweest frederik de vry, waarfchijnlijk de Zoon des nu gemelden. Mannen van het eerfte aanzien in den burgerftaat, onder de Nederduitfche Hervormden , in dien tijd het niet beneden hun faifoen agtende, het Diakenfchnp te bekleeden, vinden wij van den Heere frederik de vry aangeteekend, dit hij, in den JaaJe 1607, dien .post in de Gereformeerde Gemeente te Amtterdam heeft waargenomen. In den Jaare 1612 zat hij in Schepensgeftoelte, en beklom, in den jaare 1620, de Burgemeesterlijke waardigheid; waar mede hij, egter, riet meer dan eenmaal bettleed geweest is; 't zij om D 3 dat  H VRY. (de) dat hij kort daar naa overleeden is; of om dat hij, naar de meening van de meerderheid der Amfterdamfche Regenten, die eerlang veelal tot gemaatigdheid overhelden, in de zaak van Godgeleerde gefchilftukken te harde en ftrenge begrippen voedde. Zeker gaat het, dat de Heer de vry een ijverig tegenflander der Remonftranten was. De volgende bijzonderheden, ons voorgekoomen, kunnen daar van ten bewijze die?nen. Terwijl de Heer de vry het Schoutsampt, in de plaats van willem van der does, die hetzelve in de maand Oftober des Jaars 1620 hadt nedergeleid, bij voorraad, tot Vrouwendag des volgenden jaars, waarnam, gaf hij zich veels moeite , om eene Vergadering van Remonftranten , welke, gelijk bekend is, men toen heimelijk hielde, te betrappen en uit elkander te jaagen. Veel duidelijker nog draalde de gezintheid van den Burgemeester de vry door , in een Gefchrift, welk hij, in het voorjaar des Jaars 1621, in het licht gaf, onder den titel van Hiftorie, of kort en waerach. tigh Ferhael van den oorfprotigh en voortgangh der Kerke" \ijke beroerte in Hollandt. In de Voorrede van dit Werk, ?t we!k ook in het Fransch vertaald wierdt, gaf de vry te kennen dat het Gefcnrift door eenen der geleerdfte en vermaard de mannen van ons Vaderland ontworpen en gefteld was; maar dat hij zelve, op last van het Nationaale Dordrechtfche Sijnode, zeker Gefchrift daar nevens gevoegd hadt, met een Aanhangzel, welk hij voor het zijne erkende. Voorts ommoette men in de Voorrede verfcheiden zeer harde en fcherpe uitdrukkingen, en zwaare verwijten. De Remonftranten wierden aldaar genoemd, „ Inftrumenten des Satans, vijanden van Christus Kerk, ftétieufe Arminiaanen, onrus„ tige menfehen, wilde baaren der Zee, hunne eigen fchande opfebuimeijde.'* Hun wierdt te laste geleid ,, dat zij de getrouwe Leeraars der Gereformeerde Christlijke Religie, „ de Zaligmaakende Leere, en de Christlijke Overheden met „ oproerige propoosten, fenjjnige brieven en lasterlijke fchiif* „ ten, bij eenen ieder zogten verdtgt, gehaat en afgrijselijk ?, te maaken ; dst zij zich verhlijdden in den tegenfpoed van n Christus Kerk, en in 't geluk van de erfvijanden van de O &§!!'§»§ en. yan '{ Va^erlandy' Qm zo zwaare befchuldk  VRY. (de) 55 gingen, aan welke het aanzienlijk Karakter des Schrijvers, in 't oog van veelen, geene geringe kragt bijzette, te keer te gaan , en derzelver ongegrondheid te doen blijken , vatte uitenbogaard daar tegen de pen op. Reeds in de maand Septemoer des zelfden jaars, gaf hij eene Wederlegging m het licht, onder den titel van, Vrije Acnwijftr.g van d onwaerheden, trouwloofa verdraeijngen , alumnien , en andre grove misjlagen, bevonden in de genaemde Htjiorie van Fredrik de Vrij, Burgermeester der jladt Atvjlerdam , aengaende de Kerkelijke beroerten van Hollandt: gejlelt bi) Mme van tfaemev.fpi aek tusfchen den felven de Vrij en den Aènmfir. De Voorrede van dit Gefchrift was getcekend met den naam van nicolaus bojnifacius. Uitenbogaard onthieldt zich thans buitenslands. De zulken , die, op zijn verzoek, het bewind over het drukken gehad hadden, zonden, van Haarlem en Leiden, aan alle de Heeren van de Magiftraat der Stad Amjlerdam, ook aan die van de Adnjiraliteit, als mede aan de Commisfarisfen van de Weeskamer, alwaar de Heer de vry thans zitting hadt, ieder een Exemplaar der Vnje Aenmjftr.gen; op dat de Heeren, door wederhooren der verdeediginge , gelegenheid mogten hebben, om over de waarheid der zaake te kunnen oordeclen. Ook meent men, dat verfcheiden Wethouders, door het leezeu van dit en foortgehjke Gefchriften, tot gemaatigder zaake en dcukhandelwijze wierden overgehaald. De Burgemeester fredrik de vry hadt eenen Zoon willem genaamd; op den negende» September des Jaars 1620, leide deeze den eerftcn (leen van de Wester Kerk te Amjlerdam. Behalven de bovenge¬ noemde, vinden wij r-og, uit dit Geflagt, vermeld, wessel de vry, in den Jaare 1638 Commisfaris; cornelis de vry, in den Jaare 1614 Commisfaris, en in 164-S, Raad de flad; en eindeliik egberf de vry , in den Jaare 1679 Raad geworden , en'Schepen, in de Jaaren 1677, >679» 1681, 1685, 1687, 1688 en 1691. Zie brandt, Hijl. der Reformatie; Regeeringslijsten van Amjlerdam. D 4 * 2 Vry-  Só v VRYBERGHE, VRYE-AMBAGTEN, enz. Vryberghe, eene Hopge Heerlijkheid, op het Zeenwfcha Eiland Tholen, ten Noorden van het Regtsgebied der Stad van den zelfden naam als het Eiland. Voorheen beftondt deeze Heerlijkheid alleen uit twee kleine Polders, en eenige Schorren, Door het indijken van een gedeelte der laatstgemelden, heeft zij merkelijk grooter uitgeftrektheid en waarde bekoomen. Het getal der Huizen is niet zeer aanmerkelijk. Het regt wordt 'er geoeffend door Baljuw, een Burgemeester en vier Schepenen, welken een Sekretaris is toegevoegd. Vrve - ambagten , beftaande uit Houtrijk , Polanen en Raasdorp, omtrent Halfwegen Amjlerdam en Haarlem gelegen , voeren dien naam , om dat zij, van ouds, vrij waren van de Graaflijke Beden en Schotponden, De AmbagtsheerJijkheid behoort aan de Stad Amjlerdam, Vrve en laage boukhqrst, eene Heerlijkheid, in Rhijn* land, ten Oosten van de Heerlijkheid Warmond. Hoewel zij geene grooter uitgeftrektheid, dan die van flegts tweeën^ veertig Morgens Lands beftaat, bezit zij, nogthans, alle de Vrijheden en Voorregten van eene Hooge Heerlijkheid. Men vindt hier geen Dorp, maar flegts eerige weinige Huizen, ginds en elders gebouwd. Vryekban, eene Ambagtsheerlijkheid, aan de Stad Delft {jehoprende, in Delfland gelegen, is, ten aanzien van derzelyer (trekking, jn twee deelen pnderfcheiden, waar van het eene enkel Vrijenban, en bet ander, met ondetfcheid; Klein. Vrijenban geheeten wordt. Het eerfte, 't welk de grootfte ujtgeftrektheid heeft , legt ten Oosten en Westen van de Schie, tusfchen Ketel, Abtsregt en Vrouwenregt. Klein Vrijenban legt aan de Noordoostzijde der Stad Delft, ten Oosten van den Haagfchen Rijweg, én paalt met de Brasfersiade ten Noordwesten aan Rijswijk en Tedingerbroek, gelijk bet ten I^oordopsteti door de Dwarswatering van Noorddorp wordt afgefcheiden. Van ouds ftondt deeze Ambagtsheerlijkfcgjd op twaalfhonderdvierënzestig Morgen en driehonderdgenjjjnd^rtig goeden Lands ? waar onder honderd Morgen eq h.qa-  VRYENBAN, VRYE GEER. gf bonderdzestig Roeden voor verdolven Land liaan aangetekend, en naderhand nog negenenzeventig Morgen als uitgeveend: door nog andere verminderingen is het tegenwoordig gebragt op elfhonderdachtenvijftig Morgen en tweehonderdzevenëndertig Roeden Lands. In de oude Lijst der Verpondingen vinden wij geen Huizen voor Vrijenban aangetekend. In de laatfte van den Jaare 1732, ftaan eenennegentig Huizen, één Kruldmoolen, twaalf Bleeken met hunne Huizingen, en drie Molens. Zedert is de Kruidmolen, die aan de Maasfluisfche Vaart frondt, door de Stad Delft gekogt, afgebroken en in een Houtkooperij veranderd. De Ambagtsheerlijkheid van Vrijenban, met die van 't Hof van Delft, ff'oud en fVoudHarnasch wierdt, in den Jaare 1738, door de Stad Delft gekogt van den Heere gysbert van hoogendorp, toen Ontvanger - Generaal van de Veréénigde Nederlanden , die ze, in den Jaare 1724, bij opveilinge gekogt hadt uit de geweezene Graaflijkheids Domeinen. Vrye geer, ook wel, zonder bijvoeging, Ceer genaamd, is een klein ftuk Lands, in den Ban van Stoten gelegen, zich uitftrekkende in de gedaante van eenen Driehoek, of Geer, volgens zommigen de oorfprong der benaaminge; hoewel anderen dezelve afleiden van Gers, Geen, of Gors, 't welk, in oude tijden, laag Land beteekende. Het bijvoegzel Vrije meent men herkomftig te zijn van het aloude Voorregt, volgens 't welk de opgezeetenen ongehouden waren tot het betasten van eenige Beden en Schotpanden aan de Graaven, welke de ingezeetenen van Sloten en Osdorp moesten opbrengen, voorts hadden zij ook eenen eigen Regtbank. De Kerk en eenige Huizen van het Dorp Sloten ftaan op den grond van de Vrije Geer. De Landen zijn hier doorgaans lasser dan in de Ban van Sloten, om reden, meent men, dat de aarde, tot verhooging van het Kerkhof en de Kerkbuurt, daar uit zou vergraaven zijn; waarom dezelve ook minder dan die van Sloten in de Verpouding geeft. De Stad ^mjlerdam is eigenares van de Vrije Geer, D 5 Vrvs-  VRYEHAAK, VRYE HOEVE, 'tVRYE van SLUIS. Vryehaak. Deezen naam voert eene Boerewooning, met omtrent veertig Morgens Land, gelegen in de Heerlijkheid Agttienhoven , in Rhijnland. Het Landgoed is leenroerig aan de Staaten van Holland. De eigenaar fchrijft agter zijnen naam den titel lieer van Vrijehaak. Vrye hoeve, eene Hooge Heerlijkheid, in Rhijnland, ten Zuiden van Korter - Aar gelegen. Voorheen bezat dit. Distrikt veel grooter uitgebreidheid dan tegenwoordig, naardien een groot -gedeelte van hetzelve, door Vergraaving, in eene Waterplas is veranderd. Men vindt 'er geene Kerk; ook is het getal der Huizen niet zeer groot. In het Kerkelijke behooren de Hervormde Opgezeetenen onder Aarlanderveen. Een teeken van de Hooge Heerlijkheid ziet men aan de Geregtsplaats, digt bij de Aarbrug, alwaar een Galg ftaat. 't Vrye van sluis, een vrij aanzienlijk Distrikt in StaatsVlaanderen, 't welk zijnen afzonderlijken Regtbank heeft, het Kollegie 'jLands van de Vrije genaamd, beftaande uit een Hoogbaljuw, een Burgemeester en ne?,en Schepenen, nevens eenen Penfionaris, twee Griffiers en een Ontvanger; alle welken twee gezworene Klerken en twee Kamerboden ten hunnen dienfte hebben. De Hoogbaljuw ontvangt zijne aanftelii:ig, voor zijn geheele leeven, van de Algemeene Staaten, als Opperheeren van dit Gewest. Uit de Schepenen wordt jaarlijks, door Afgevaardigden van hun Hoog Mogenden, een Burgemeester aangeftdJ, welke zijne bediening niet langer dan een jaar mag behouden. Alle deeze amptenaars genieten, behalven eenige andere voordeelen, zekere vaste Jaarwedden, bij den naam van Tabbardlaken bekend. Het Regtsgebied van het Kollegie van de Vrije ftrekt zich uit over de Ambagten van Aardenburg, Oost burg en Tzendijke, nevens een klein gedeelte van het Oostkerker Ambagt; voorts over het Graaffchap Middelburg in Vlaanderen, en de Heerlijkheden Watervliet en Waterland, benevens de Heerlijkheden Bres. jtens en A'ieuwvliet. In naam der Algemeene Staaten oeffent het  VRYHOEF en KALVERBROEK, VUGT. 5$ het aldaar hoog, middelbaar en laag Geregt. De gewoone bijeenltomlten worden driemaal ter weeke , op Dingsdag, Vrijdag en Saterdag, gehouden. Vryhoef en kalverbroek , eene Heerlijkheid, aan de Stad Gouda behoorende , grenzende, ten Noorden, aan Sluipwijk in het Baljuwfchap van Rhijnland. De Heerlijkheid bezit flegts eene geringe uirgebreidheid, niet meer dan van honderdëntwee Morgens en vijfhonderd Roeden Lands. Het getal der Huizen vinden wij op zeven begroot. Vugt, een Dorp in de Meierij van 's Ilertogentosck, een 'groot half uur gaans ten Zuiden van de Stad van dien naam, aan den flinker oever van de Dommel gelegen. Met het nabuurig Dorp Kromvoort, maakt Vugt éénen Regtbank uit; in welken de Hoofdfchout van 's Hertogenbasch het Schoutampt bekleedt. Van de Kerk , die bij ouds veel fchooner was dan tegenwoordig , en voor een gedeelte is ingeltort, wordt alleen het Koor tot de openbaare Godsdienstoeffeninge gebruikt. De Hervormde Leeraar der Plaatze predikt insgelijks te Kromvoort, Onder de Huizen, welker getal wij op ongeveer tweehonderd begroot vinden, zijn 'er verfcheiden, die fraai zijn. Voorts ontmoet men 'er zeer hooge Lindeboomen, die een bekoorlijk lommer geeven. In de nabuurfchap leggen verfcheiden Heerenhuizen of Hoflieden, zommige van welke in lustigheid en fraaiheid uitmunten. De Heide, niet verre van dit Dorp gelegen, bij den naam van Vugter Heide bekend, is zeer vermaard, door het zonderling lijfgevegt, aldaar voorgevallen, tusfchen een Franfch' Edelman in Staatfchen dienst, met naame EREAuré, en zekeren gerard abrahamszoon, lekxerbertje bijgenaamd. Van dit gevegt, !t welk in den Jaare tóoo voorviel, hebben wij, in het Achtfle Deel deezes Woordenboek*, op het Artikel BREAUTé, een uitvoerig verhaal gegeeven: weshalven het voorval hier niet behoeft vermeld te worden,  6© VULCANIUS. (BONAVENTURA) Vülcanius , ( bonaventura ) een zeer vermaard Taal- en Oudheidkundige, wierdt in den Jaare 1538 , te Brugge in Vlaanderen, gebooren. Zijn Vader, petrus vülcanius genaamd, die zelve een geleerd man was, en bij desiderius erasmus in hooge agting ftondt, was zijn eerfte leermeester, jn de Griekfche en Latijnfche taaien. Op zijn zestiende jaar wierdt hij na het Hoogefchool te Leuven gezonden, om 'er zich verder in de taalkennis, en andere algemeene kundigheden te oetïenen. De oude vülcanius was nog niet vast beraaden, of hij zijnen Zoon tot de Geneeskunde of tot de Regtsgeleerdheid zoude opleiden. Terwijl vülcanius zijne letteroeffeningen te Leuven vlijtig voortzette, kwam aldaar de tijding, dat de Kardinaal fkanciscus mendoza, Bisfehop van Burgos, in Spanje, eenen Jongeling zogt, in de Griekfche en Latijnfche taaien ervaren, om den Kerkvoogd, die niet zeer taalkundig was, eeeige onderrigtingen te geeven. Deeze post vülcanius zijnde aangebooden, aanvaardde hij dien met blijdfehap , zeer verheugd zijnde^ over de gelegenheid om Spanje te knnnen zien. Te lande ondernam hij de re>ze derwaarts, in den Jaare 1559. De Kardinaal, onzen Jongeling met veele teekenen van agtinge re Burgos ontvangen hebbende, benoemde hem ftiaks tot zijnen Geheimfchrijver en Opziener zijner Boekerije. Voorts bediende hij zich inzonderheid van de taaigeleerdheid van vülcanius , tot het vertaaien van zulke plaatzen uit de Griekfche en Latijnfche Kerkvaderen, van welke de Kardinaal wiide gebruik maaken, in een Werk , welk hij thans onder handen hadt, en voorneemens was in 't licht te geeven , over de natuurlijke vereeniging met Christus door het waardig gebruik des heiligen Avondmaals. Voorts fchreef hij ook veele brieven voor den Kardinaal , eerst in het Latijn , en vervolgens ook in het Spaansch. Naa het overlijden van den Kardinaal, tradt vülcanius in dienst van deszelfs broeder, ferdinandus mendoza, Aardsbisfehop van Toledo. Deeze, niet lang daar naa, insgelijks overleeden zijnde, wierdt vülcanius thuis ontbooden, door zijnen Vader, wiens gezondheid zeer verzwakte. Naa eene uiüandigheid van ruim elf jaaren , keerde hij te rug na zijn Vaderland. Bij zijne wederkomst was zijn Vader reeds  VÜLCANIUS. CBONAVENTURA) 61 reeds overleeden. En vermits de zaaken in de Nederlanden thans zeer verward Honden, begaf hij zich na Duitschland , en zette zich te Keulen neder. Hier vertaalde hij de Werken van verfcheiden Griekfche Kerkvaderen, die nog nooit het licht gezien hadden, in het Latijn, en liet ze vervolgens drukken, Van Keulen vertrok vülcanius, naa verloop van eenigen tijd, na Zwitzerland, alwaar hij zich een tijd lang te Baf el en te Geneve ophieldt, en verfcheiden Boeken in het licht gaf. Uit Zwitzerland begaf zich vülcanius, door Vlaande. ren, na Bolland. Hier wierdt hem, door de Bezorgers van het onlangs opgerichte Hoogefchool te Leiden, de post van Hoogleeraar in de Griekfche taal aangebooden; dien hij ook met genegenheid aanvaardde. Dit viel voor in den Jaare 1578. Met veel lof bekleedde hij dien post, geduurende den tijd van tweeëndertig jaaren. Naa verloop van dezelve bekwam hij zijn ontflag, met behoud van zijne Jaarwedde. Verval van lichaamskragten, en gebreklijkheid aan verfcheiden zintuigen fchijnt daar toe de aanleiding gegeeven te hebben. Dit mag men afleiden uit het volgende vierregelig vaers, welk hij op hem zeiven dichtte. „ Ter denos docui Leidte binosque perannos, „ Cattigenüm pubem Grajugenüm ore loqui. „ Nunc mambus, pedibusque, ocuiisque, ac auribus asger, „ Et fenio languens lampada trado aliis." Vülcanius overleedt, te Leiden, op den negenden October des Jaars 1613 , in den ouderdom van vijfenzeventig jaaren. De Werken, door hem in 't licht gegeeven, betreffen meest al de Kerkvaders en de Griekfche Letterkunde. Zie zweertii, Athen. Belgica; val, andreas , Biblioik. Belgica; bayi,e, Dictionaire, enz, Vuu»  62 VUÜRËN, VUURSCHE, VU7LK00P. (Het Huis) Vuuren , een Dorp en Heerlijkheid, in Gelderland, in de Tielerwaard , aan den Waaldijk gelegen. De Kerk , gelijk ook het Dorp zelve, is klein. De Leeraar der plaatze neemt ook den predikdienst waar te Dalem. Vuursche, gemeenlijk de Vuurt genaamd, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Kwartier des Stichts van Utrecht, Eemland geheeten. De Heerlijkheid, die tweehonderdënvijftig Morgens gtonds beflaat, grenst ten Noorden aan het Baarnfche Veen, en ten Oosten aan Eemnes binnensdijks. Voorts wordt de Heerlijkheid in hooge en laage Vuurfchi onderfcheiden. Do eerfte afdeeling, leggende in 't Noorden, is veelal bergagtig; de andere doorgaans moerasfig en van goede Veengronden voorzien. Reeds van ouds was de Turf bekend en vermaard, die uit de Vuurfihe Veenen gegraaven ■wierdt. Het Dorp , in deeze Heerlijkheid gelegen, is klein, doch pronkt evenwel met een fraai Kerkje, zijnde een Kruisgebouw, welks vier hoeken even verre uitfteeken. Midden uit het dak rijst een klein fpits torentje. De Kerk, die om. trent het Jaar 1650 gebouwd wierdt , wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Vuylkoop, (Het Huis) eene Ridderhofftad, in het Ovefkwartier van het Sticht van Utrecht, ten Noordwesten van het Dorp Schalkwijk. Het Huis fchijnt door lemant uit het Geflagt van schalkwYk gebouwd te zijn, *t welk reeds Voor la.ngen tijd is uitgeftorven. Zo veel althans is zeker, dat zij eenerlei Wapen gevoerd hebben. Het Huis is van hooge oudheid; reeds.in den Jaare 1392 vindt men eenen willem van vuylkoop vermeld. Naderhand ging het in andere Geflagten over. Toen buibert van bukbn, in den Jaare 1538, daar van eigenaar was, wierdt het, op den vijftienden Februarij diens jaars, ten zijnen behoeve, doof de Staaten *s Lands van Utrecht, voor Riddermaatig verklaard. Gerarö van rossum is de eenige, welken wij, van wegens deeze Hofftad, in het L'd der Edelen en Ridderfcbappen des Lands van Utrecht, befchreeven vinden. Dit viel voor op den dersienden O&ober des Jaars 1691. Het Huis Vuijlkoop, 'twelk aan  VYF-HEEREN-LANDEN, VYF-SPECIËN* (De) H aan den Heer van Vianen leenroerig is, heeft weinig aanziens; het beftaat flegts uit een vierkanten Toren , van drie verdiepingen, met leijen gedekt. Vyf- heeren -landen. Bij deezen naam zijn bekend de Landen van Arkel, Vianen , Haagejlein, Everdingen en Leerdam. Zij wierden dus genaamd, naar de Vijf Heeren, die, van ouds, over dezelve het gebied voerden. Van deeze leggen de Lauden van Arkel en Vianen, en het Graaffchap Leerdam, in Holland ; de Heerlijkheid Everdingen in het Graaffchap Kuilenburg, en die van Haagejlein in het Sticht van Utrecht. Onder bijzondere Artikelen hebben wij van ieder derzelven verflag gedaan. VYF-SPECiëN. (De) Bij deezen naam is eene belasting bekend , die, in de Provincie Friesland, op de Hoofden, Schoorfteenen, Paerden, Koeijen en Bezaaide Landen gelegd is. Een kort verflag van deeze belasiinge, vertrouwen wij» zal den Leezer niet onaangenaam zijn. Het Hoofdgeld bedraagt drie guldens jaarlijks voor ieder perfoon bóven de twaalf jaaren oud, van elk huisgezin, waar van het hoofd, aan geld, vastigheden of anderzins, zeshonderd guldens, of daar boven gegoed is. Die minder bezitten, kunnen met de helft daar van volftaan. De belasting op de Schoorfteenen bedraagt insgelijks drie guldens van ieder haardftede, welke gebruikt kan worden. Want van de Schoorfteenen, die digts gemetzeld, of anderzins onbruikbaar gemaakt zijn, behoeft niet betaald te worden. Van ieder Paerd, jong of oud, uitgezonderd alleen de Zoogveulens, 't zij het tot eenig bedrijf, of voor vermaak worde gehouden, moet, zonder onderfcheidf van waarde, alle half jaaren betaald worden zeven duivers* De belasting op de Koeijen is ongelijk, naar maate der onderfcheidene Distrikten, die in hooge en laage verdeeld worden. Van ieder Koe, drie jaaren oud en daar bo>/en, moet ieder half jaar betaald worden een gulden op hoog, en tien ftuivers op laag land; doch die in bro;kige of andere diergelijke flegte landen ter weide loopen, zeven ftuivers. Van ieder beest van twee jaaren oud wordt flegts de helft betaald. Van  V. 64 VYF-SPECIËN. (De) Van de Bullen en Osfen wordt geene belasting geheven. Vooï de Bezaaide Landen, eindelijk, zonder onderfcheid met hoe» danig eene foort van Zaaden, moet betaald worden, van ieder Pondemaate, (zijnde tweehonderdveertig Roeden) ieder half jaar, vijf ftuivers en zes penningen; bedraagende, alzo, voor ieder Morgen Lands , dertien ftuivers en zeven penningen. Iets minder, egter, bedraagt deeze belasting, ten aanzien van de laage landen, en min vrugtbaare ftreeken.  UBBO EIVIMIUS, UBBO, enz* 65 ü. T_Jbbo émmius; zie ejimius. (ubbo) Ubbo , was, volgens he.t verhaal der Friefche Kronijkfchrijvers, de Zoon van adel, en Kleinzoon van farao, eerder! Vorst van Friesland. Ubbo, die zijnen Vader in het bewind Opvolgde, was, zo als de gemelde Kronijkfcluijvers verzekeren , niet alleen een dapper Krijgsheld, en in de Oorlogskunst grondig bedreeven , maar, daarenboven, zijnen leeftijd in aanmerking genomen zijnde, in Geleerdheid en veifcheiden Weetenfchappen zeer geoeffend. Volgens zommigen zou hij het leeven van zijnen doorluchtigen Grootvader, als mede de verngtingen der Friezen van vroegere dagen , en van zijnen eigen leeftijd, befchreeven hebben. Door de ongunst der tijden is dit GedEnkltuk der Aloudheid niet tot ons gekoomen. De Ubiërs, die weleer het tegenwoordige Aards (licht van heu'en en het Hertogdom Gulik bewoonden, zouden van hem hunnen naam ontleend hebben. Zijn fterfjaar wordt gefield op het eenèijzëventigfle jadr vóór de Geboorte van cüristus. Asinga askoa zou zijn Zoon en opvolger ge» weest zijn. Zie winsemius , Krcnijk van Fries, land. Ubbo, een andere Fries van dien naam, wordt gehouden voor den Zoon van adelbold , tweeden Hertog van Friesland, -en voor den neef of broeders Zoon van titus boj> kalus, den derden Hertog van dat Gewest. In de hoedanigheid van vierden Hertog, zou wbbo, in den Jaare 240, den laatstgenoemden zijn opgevolgd. Uit den aart was hij een vredelievend Vorst, doch gteiuins bij mangel aan Krijüsbekwaamfafden. Want, om te toouen dat zijne ruulieyende neigingen XXX. deel. E haa-  iesland, veel volks verzameld, en daar mede de landen, Zuiden Oostwaarts gelegen, bezogt, veele Plaatzen en Sterkten veroverd, en alzo de paaien van zijn gebied merkelijk hebben uitgezet. Wijders wofdt van hem verhaald, dat hij oVer de rivieren de Eems en de Weter, eertijds grensfcheidingen der Friezen en der Kauchen, getrokken zijnde, de landen, die, ten groeten deele, door de Kauchen veriaaten waren, bemagtigd heeft. De Landzaaten, aan de overzijde van &3 Eems , in 't Oost van Friesland gelegen, zouden aldus ondef het gebied der Friezen gekoomeu zijn, den naam van Oost" friezen aangenomen, en dien tot op den huidigen dag behouden hebben. UdolF liet twee Zoonen naa , hengistüs efl korsus, In de Engelfche Gefchiedeclsfen zeer vermaard. Zie wihsemius en schotanus* TJffo, of utfyiNGius, een Friefche Geestlijke, gebooren iö de Stad Workum ; hij wordt gezegd geleefd te hebben omtrent het Jaar 1000. Het geestlijk gewaat hebbende aangeno-  <58 UFFO, of UFF1NGIUS, UGTEN, enz. men, onder de Orde der Benediktijnen, droeg hij den Monnikskap in hec Klooster van St. ludgerus , te IVeert. Naar den fmaak der tijden moet hij eenig werk van geleerde oefeningen gemaakt hebben. Althans wordt van hem verhaald, dat hij hst leeven van eene zekere Heilige Weduwvrouwe, ida genaamd, als mede dat van den H. lucius , vijfden Koning van Br.itar.nie, heeft zamengefield. Ggten; zie uchten. Uilenbürg, (gerard) een bekwaam Amfterdamsch Landfchapfchtldér, doch wiens geboortejaar wij niet vinden aangeteekend. Naa zich, eenigen tijd, met de behandeling van het Pcrfeel geneerd te hebben, wierdt hij een Kunstkooper. Ten dien einde nam hij in zijnen dienst verfcheiden goede Schilders, en jonge lieden, die geenen genoegzaamen naam hadden, om hunne kunstgewrogten, met voordeel, onder den man te brengen. Naar gelange van ieders fmaak en bekwaamheid, welke uilenburg zeer wel wist te beoordeelen, llelde hij deeze te werk tot het copiëeren van Stukken van beroemde Meesters; welke hij, vervolgens, met goed voordeel wist té flijten. Geene zwaarigheid maakte onze Kunsthandelaar, om nu en dan een onecht Stuk onder den hoop te mengen. Dewijl zijn handel zich niet binnen de Nederlanden bepaalde, maar ook buitenslands wierdt gedreeven, kreeg uieenburg gelegenheid, om eene groote menigte, zo ltaliasnfche als andere SchiUerftukken, aan het Hof van Berlijn te leveren. Om hem tot den inkoop in Haat te Hellen, ontving hij, bij wijze van voorverfchot, eene fomme van vierduizend guiderx. Maar toen nu de levering zoude gefchieden, zondt onze inhaalige Kunstkooper eene zo groote menigte Schilderüukkeo na Herlijn, dat hij, voor dezelve, eene° fomme van dertigduizend guldens eisehte. Doch de Keurvorst, niet genegen orn zo veel gelds te befteeden , en, v,èelligt, ook befpeurende, dat men hem, door het leveren van onechte Stukken , zogt op te ligten, weigerde deeze fomme te betaalen, zondt den voorraad te rug, en fchor.k 'den Kunsthandelaar de verfchootene fomme van vierduizend gul-  UITDAM, UITENBOGAARD. (JOHANNES) 60 guldens, voor de gencmene moeite en gedaane kosten. Dk voorval bragt uilenburgs naam in veragting: weshalven hij te raade wierdt, na Engeland te vertrekken, alwaar hij deu vermaarden pieter lely, nu en dan, de hand boodt, om agter deszelfs Portretten klederen en landfchappen te fchilderen. Uilenburg overleedt in Engeland; doch in welk jaar, is ons niet gebleeken. Zie HOUBRIKÏK. Uitdam, beter, en niet te 011 regt, naar de meening van zommigen, 7dam genaamd, om dat hier een Dam in het Binnen -Y gelegd is, een Dorp in het Baijuwfchap van Waterland, aan eenen Inham van de Zuiderzee, tusfchen de Stad Monnikendam en het Dorp Durger-dam. Het Buiten- en Binnen-Y plagten zich, weleer, hier te vereenigen; door het leggen van eenen Dam heeft men dit verhinderd. Het Dorp , waar van het NoordUjklte en grootfte gedeelte onder het nabuurig Zuiderwoude behoort, befiaat, in zijne uitgeflrektheid langs den Dijk, de lengte van honderdtachtig Roeden. Het Kerkje ftaat onder het Regtsgebied van Raasdorp. Het gebouw is niet zeer oud. Van binnen is het zindelijk betimmerd, en pronkt met een fpits Torentje, 't welk in het midden ten Dake uitrijst. Behalven de Vischfchuiten, behooren hier eenige dier zonderlinge Vaartuigen thuis, bij den naam van Waterfchepen bekend, door middel van welke de groote Koopvaardijfchepen over de bekende droogte, aan den mond van het Y, het Pampus genaamd, gefleept worden. Uitenbogaard, (johannes) man van zeer veel vermaard, heids in de Kerkelijke Gefchiedenisfen, geduurende de Godgeleerde gefchillen, vooral in den aanvang der jongstverloopene Eeuwe, en daarom eener omfiandige vermeldinge in ons Woordenboek over waardig. Zijne geboorteplaats was Utrecht, alwaar hij, op den elfden Februarij des [aars 1557, ter waereld kwam. Zijn Vader was augustyn uitenbogaard: man van geene onaanzienlijke geboorte, Onder-Koorzanger in de Kanunnikdij van St. Pieter, en diensvolgens den Roomfchen E 3 Güds-  UITENBOGAARD. (JOHANNES) /Godsdienst toegedaan. De naam zijner Moeder was helena, of helevich hamels, geboortig van Heusden. Het eeifte onderwijs in de Latijnfche Taaie genoot uitenbogaard van zijnen Vader; die hem voorts na het Latijnfche School zondt, en vervolgens bij eenen Advokaat befteedde, alzo hij voorneemens was, zijnen Zoon tot de beoeffening der Regtsgeleerdheii op te leiden. De Advokaat, in zijnen KweekeJing veel vernufts en groote leergierigheid befpeurende, nam de moeite op zich, om hem de Inftituten te verklaaren. Om zich den flenter der behandelinge van Regtszaaken eigen te maaken, woonde uitenbogaard vervolgens bij eenen Prokureur, Wel haast vatte ook deeze voor hem zo veel agtinge pp, en ftelde zo groot vertrouwen op zijne kunde, dat hij, genoodzaakt zijnde, ter voortzettinge van een pleidooi, zich pa Mechelen te begeeven, de zorge over zijne zaaken uitenboqaard aanbeval; die dezelve ook met veel ijver en trouwe waarnam. Geduurende des Prokureurs afweezigheid, ontftondt de pest binnen Utrecht. Zijne Huisvrouw en twee kinderen, yan da befmetting aangetast, overleeden aan die kwaaie. Met veel getrouwheids droeg uitenbogaard alle mogelijke zorge voor het Huisgezin, zettende , in het tijdverloop van zes weeken, geenen voet buiten het huis, en hadt evenwel het geluk van niet befmet te worden. Door !t een en ander wierdt uitenbogaards naam met lof vermeld, ook bij lieden van aanzien en gezag. Adriaan van der, borch, Griffier van den Hove van Utrecht, deedt hem den post van Eerfte Klerk ter Griffie aanbieden, mids, even-» wel, dat uitenbogaard verklaarde, dat 'er geene waarheid was aan het gerugt, welk hem naaging, te weeten, dat hij, van tijd tot tijd, de predikatiën van Mr. huibert duifhuis , jn de St. Jakobskerk, ging hooren. Duifhuis', gelijk van el, ders bekend is, hoewel hij den naam van Roomschgezind. vqerde, en nog het Koorkleed droeg, predikte, nogthans, in den fmaak der Hervormden , en liep daarom, bij de Roomsengezioden, merkelijk in 't oog. Te eerlijk van inborst was uitenbogaard , om in eene zaak, in welke hij meende, zijne Ujdlijke rust en eeuwig geluk te 2ijn betrokken, den huichelaar w fpeelga Rondborstig verkjaarde hij, niet flegts dat  UITENBOGAARD. ( JOHANNES) 7i hij bij duifhuis ter preelte ging, maar dat hij dit bezwaarlijk zoude kunnen calaaten. H;t gevolg hier van was, dat de genoemde bediening aan eenen anderen wierdt opgodraa;;en. Deels in zijn eigen gezond verfhnd, deels in het voorbeeld en gedrag zijner Ouderen, lag de grond deezer veranderinge van godsdienftige begrippen bij uitenbogaard. Naar het voorbeeld van eene menigte hunner Stadgenooten, lazen deeze niet flegts de fchriften van luther, bullingwius en andere Kerkhervormers , maar leiden zich ook , hoewel ia het verborgene, toe op het onderzoek der H. Schriftuure. 'Er leefde, omtrent deezen tijd, te Utrecht zekere j*n blok, een gemeenzaam vriend van uitenbogaards Oiideren, en die over den Doop van deezen als Gevader hadt gefhan. Hij was Kanunnik van de St. Pieterskerk; en hoewel hij het Koorkleed droeg, en de Roomfche Kerkplegtigheden waarnam, in zijn hart der Hervormde leere toegedaan. Van tijd tot tijd voorzag deeze uitenbogaard van boeken en gefchtiften, ten voordeele der Hervorminge gefchreeven. Door dit alles, als^ mede door het leezen der Schriften van anastasius veluanus en erasmus , wierdt uitenbogaard meer en meer overtuigd van de dwaalin^en der Roomfche Kerke, en dat het leerftelzel der Hervormden beter ftroolue met .de leeringen der Schriftuure. En daar hij boven dien eenen gnnftigen keer der tijden ten zijnen voordeele hadt, liet hij zich, eerlang, tot Lidmaat der Hervormde Gemeente openlijk aanfchrijven. Zints de vermaarde Vereeniging, in den Jaare 1579 te Utrecht geflooten, hadt de Wethouderfchap der Stad de Hervorming openlijk ingevoerd. Om dezelve te ftevigen en verder op te bouwen, zag men uit na bekwaame voorwerpen. Uitenbogaard , hoewel tot de Regtsgeleerdheid opgeleid, voelde, nogthans, eene overhellende zucht tot de beoeffening der godgeleerde Weetenfchappen; vooral zints hij de grondeu der Kerkhervorminge meer opzettelijk hadt ondem>gt. Hierom nam hij thans het befluit, om zich tot het waarneemen van het predikampt bekwaam te maaken. Zo veel genoegen vondt dit befluit bij de Wethouderfchap der Stad, dat zij aanboodt, ten dien oogmerke, een gedeelte der kosten E 4 «e  f2 UITENBOGAARD. (JOHANNES) te willen draagen. Hij vertrok dan na Geneve, in den Jaare 1580, om 'er zich op de Godgeleerdheid toe te leggen, Hier hoorde uitenbogaard de lesfen van theodqrus bpza en antonius de la faye. Ook ontmoette hij, in die Stad, den vermaarden jakobus arminiuS , kweekeling van de Stad Amfterdam. De kennis, tusfchen de twee beroemde Jongelingen hier begonnen, groeide, zedert, tot eene boezemvriendfchsp, die nooit gefchonden wierdt. Veel voordeels trok uitenbogaard uit zijne gemeenzaame verkeering met den Predikant karel perrot, en vooral ook met simon goulart , als die hem, uit zijne rijkvoorziene Boekerij, van allerlei boeken goedgunftiglijk verzorgde. Kort naa zijne terugkomst van Geneve, in den Jaare 1584, wierdt uitenb jgaard , door die van het Konfiftorie, (dus. noemde me.:: de Gemaatigde Gereformeerden) met toeftemming der Magiflraat, tot'Predikant beroepen. Hier won hi] de gunst der zulken, dia van meeninge waren, dat men, in zaaken van Geloove , der Verdraagza/nnheid omtrent anders denkenden moet plaats geeven, en zich wagten voor ftoutrpoedige bepaalingen, ten aanzien van dingen, welke Gods Woords, zoniet onbepaald gelaaten, immers niet duidelijk geopenbaard' heeft. Maar even dgeze zagtmoedigheid was oorzaak, dat uheneogaard, eerlang, van zijn ampt wierdt verlasten. Een verhaal ,der jammerlijke verdeeldheden, die thans binnen Utrecht de Kerk van een fcheurden , behoort njet taf ons plan, Genoeg zij het, in 't algemeen, gemeld te hebben, dat men, binnen gemelde Stad, thans twee Aan-; hangen vondt: de eene die vap de St. Jakohskerk, de andere van het Konfifiorie geheeten: de eerftep harde drijvers vap het aangenomen leerftelzel, de anderen meer toegeevendc eri verdraagzaam; dat de hoofden dêr eerstgenoemde!?, in weerwil van zeer veele rneer en min aanzienlijke leden, de aqderen verdrongen, ep zich aldus eep gezag aanmatigden, w-ar O^er zij, rpg onlangs, toen het dpor de Roomfche JCerk wierdt geoefend , zo erbarmelijk geklaagd hadden. Niet lang bleef uitenbogaard buiten dienst. Men beriep ftem., r-erlang, tqt Predikant in 'i Graavenhage. Ondanks lijpe afzetting j moet, nogthans, uitembogaard , te Utrecht ' • im  UITENBOGAARD. ( JQHANNES) 73 zeer gezien geweest zijn. Want als, zedert zijn vertrek, de Kerkelijke twist aldaar tot die hoogte was gereezen, dat men, zonder hulp van elders, geenen raad wist om dien .ot bedaaren te brengen, liet uitenbogaard, daar toe verzogt zijnde, nevens anderen, zich tot dat wer.fchd.jk oogmerk gebruiken. In den Jaare IS93 deedt hij verfcheiden keeren derwaarts. In eenen derzelven gelukte het hem, nevens den Leidfchen Hoogleeraar franciscus junius , de zaak op den voet van' een Verdrag bij Voorraad te brengen; waarbij de handhaaving van het gezag zo wel der Wethouderfchap, als der Kerkdijken (want deeze was een vooruaame twistappel) met voofzigtig beleid wierdt in agt genomen. Ook gaf zich tuTtNBOGAARD zeer veele moeite, om de misnoegde Ledemaaten wederom tot het houden van het Avondmaal te brengen. Met voordagt deedt hij, ten dien einde, eenen k.'er na Utrecht , en , met goedvinden der Wethouderfchap, de misnoegde Kerkleden, van 't een einde der Stad tot aan het andere, bij een vergaderen, in verfcheiden huizen en hoopen, ten getale van vijftien, twintig of dertig tevens; hun voorts de redenen afvraagende van hun agter blijven', en dezelve , als meer de perfoonen dan de zaaken betreffende, in zulker voege oplosfende, dat veelen zich lieten gezeggen, en, van nieuw, ten Avondmaal verfcheenen. Uitenbogaard , dië zo wel in het Fransch als in het Hollandsch predikte, verzelde , in den Jaare 1599, Prins maurits in het Leger, en gaf aan denzelven zo veel genoegen, dat de Veldprediker zes maanden langer in zijnen dienst bleef, dan hij, in 't eerst, zich hadt voorgeireld. Van hier ook, dat hij, in de gemelde hoedanigheid, den vermaarden Veldtogt van den Jaare 1600 bijwoonde, en van nabij ooggetuige was van den befaamden Slag bij Nieuwpoort. En vermits uitenbogaard* een man was van zeer befchaafde zeden, en over wiens verkeering lieden van het hoogde aanzien z;ch niet behoefden te fchaamen , groeide de agting v*an Prinfe maurits voor hem tot zulk eene hoogte, dat de Leeraar, óp zijn verzoek, hem tot gewoonen Hofprediker wierdt afgedaan. Zelf deedt de Prins hem den voorflag, om hem tot s-ijnen Raad te willen benoemen; 't welk, egter, uitenbogaard , E5 «1»  7l* UITENBOGAARD. (JOBANNES) als riet voegende aan zijn Ampt, hoewel hij daar toe alla nöodige hoedanigheden bezat, met veel heuschheid van de hand wees. Tot in den Jaare 1614 verzelde uitenbogaard den Veldheer op alle deszelfs togten, met veel ijvers en getrouwheids, dikroaals met geen klein gevaar, zijnen post en pligt waarneemende. Van uitenbogaards getnaatigdheid omtrent Kerkelijke gefchil'en, hebben wij reeds eene proeve geleverd. Uit het geen wij nu gaun vernaaien, aangaande zijne verrigtingen, zal- dit nog duidelijker openbaar worden. Boven verhaalden wij , hoe uitenbogaard-, geduurende zijn verblijf te 1 ,eneve,, mat arminius kennis en vriendfehap hadt gemaakt. Van zijne gunilige denkwijze omtrent arminius vertoonde hij een blijk, ter gelegenheid als deeze, in den Jaare 1602, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leidon was beroepen. Want als de Gedepeteerden van het ZuidhoiJandfche Sijnode , bij wt ike arminius in geenen gunftigen reuk van regtzinnigheid Houdt, zich tegen dit beroep aankantten, en, om hun oogmerk te bereiken, uitenbogaard in den arm wilden neemen, kantte deeze zich openlijk tegen, dezeiven aan; verklaarende dat 'er geene reden was, om eenige ftukken, in welke arminius ^an hun mogt verfchiilen, hem daarom den voet dwars te zetten. De vrijheid over middelmaatige gefchillen, zeide hij, moest men niet geheel uit de Kerk of uit het School '#e;fsoote;>. Zo wel in de Schooien als in de Kerk was 'en altijd verfcheidenheid van, gevoelen geweest, en zoude 'er wel altoos blijven , ook over zwaai e zaaken, en zulks behoutens de aenigheid der Kerkt. Als iemand der Sijnodaale Gedeputeerden hem te gemoet voerde, dat. genomen arminius, ware .niet fchuldig aan. de ftukken, die hem ten laste geleid wierden, men, egter, moest vieezen daar yt veilig is, hernam UiTENnoGAARD daartegen, dat de regel van paulus , de hief de denkt geen kwaad, beter in het hart en in den mond eene Christers Leeraars paste. Om uhekbogaards geaartheid en denkwijze, ten aanzien van arminius, eai de thans betwiste léerftellingen, rader ie leeren kennen, zullen wij hier een en ander gefprefe aevens voeden, daar hem, bij die gelegeübeid, geheuden. Het  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 73 Het eerde hielde hij met wernerus hel.michius , Predikant te Amjlerdam , en een der Sijnodaale Gedeputeerden. Het gefprek liep over arminius , en vervolgens over het Onveranderlijk Befluit, nakende de Zaligheid of de verdoemenis der menfeheo. De Amfterdamfche Leeraar dit Befluit de Leere der Kerke genoemd hebbende, hernam uitenbogaard daar op, dat ttl de Leere der Kerke niet was, maar wel van eeniSe bijzondere Kerkelijken, en dat hij die Leere niet aannam. Als helmiciiius daar op verklaarde, dat men de geene,die anders gevoelden, in de Kerk kon dulde, mtds dat zij zich ftil hielden, voerde hem de andere te gemoet, dat niet de geenen, die dat onveranderlijk Be'hiit verwor. psn, maar veel eer zij, die het toeftonden, noodig hadden geduld te worden. Helmichius vervolgens gezegd hebbende, dat te Amjlerdam luiden waren, die zaaken van meer gewigt tegen armimus zouden voortbrengen, indien men dat fluk verder voortdreef, gaf uitenbogaard hem tot antwoord Dat die naageevingen ftreeden ttyen de wet der iit-fie en ' der waarheid; dat hij tirannij zag invoeren in du Kerk, daar hij zich wilde tegen ftelleii; dat zommigen van ds " Gereformeerde Kerk fpiakea, als of dezelve niet konde " dooien, en als of daar alles zo wel was gefteld, dat 'er " niets ontbrak; dat zij daarom ook de zuiken, die in t " *eringfte van hun verfchilden , tiet konden duklai; dat " men zulk eenen, die over het gertngtte punt bedenking " hadt ferftond verdagt hicldt van K. ucrij. Hier uit flondï " veeleriei twist en zwaarigheid tc wagiea. *J zoudea 1 ten laatfte in hun voorneem^ te- leert ichxnen: daarom hadden ze het wat zagter cp te neeman." . Het ander gefprek over het zelfde wdftiWP, v& voor met gomarus ; die gezegd hebbend», daï de Uitlegging van, arminius over het zevende Hooöft*k des biiaf» aan de Romeinen tegen de Leere der Kerke fireedt, als uitenbogaard ham daar op vraagde, tegen wttt Artikel der Confesfie of van den Catechismus ? daar op tot antwoord gaf „ dat men over de Leere der Kerke ni»?i alleen uit de Formulieren noest oordeelen, maat ook uit de overeenfteinming der Predikanten"; 'r Welk de andere vetkiaarde, op een Paapiciidta grond te Heupen i  !/6 UITENBOGAARD. (JOHANNES) nen; 'er nevens voegende, dat hij in de Leere geene andere overeenftemming der Predikanten erkende, dan die in de Confesfie was uitgedrukt. Niet weinig moet uitenbogaard ter bevorderinge van het beroep van arminius te Leiden hebben toegebragt, gelijk men mag afleiden uit een Lofdicht, door janus douza, Heer van Noordwijk, ter zijner eere gefield, in welks flot bij deeze regels fchreef: „ Et faré fateamur hoe necesfe eft „ Omnes queis pietas, amorque veri „ Aut res Reliigionis ulla cordi eft, „ Irtoc noinine nos Ukenbogardo ,, Eife ac perpetuum fore obligatos: ,, Haud psulo tarnen obligatiores, „-Recens ob meritum, quod Aurafina; Doólorem Armiuiuin fchola; dedifti." Te kenmen geeventie, „ dat al wien de Godsvrugt, de liefde der Waarheid, of de zaak van den Godsdienst eenigzins „ ter harte ging, uit dien hoofde aan uitenbogaard verplig„ ting haddon, en altijd zouden hebben; maar nog meer om „ zijne nieuwe verdienSe , om dat hij arminius tot eenen „ Leeraar aan het Leidfcha School hadt gegeeven." 't Is bekend, welke gefëhillen, eerlang, tusfchen arminius en gomarus, en derzelven wederzijdfche medeflanders, reezen. Bij de vermaarde TIaagfche Conferentie, of het mondgefprek, ten overftaan der Staaten, tusfchen de twee Godgeleerden gehouden , ftondt uitesbogaard aan de zijde des eerstgenoemden. Hij deedt, bij die gelegenheid, eene sanlpraak aan de Staaten, in welke verfcheiden merkwaardige zaaken voorkoomen. Dus meende hij dat de oorfprong van de Leere der volflrekte Voorbefchikkinge moest gezogt worden in de pooging der eerfte Kerkbervormen, om de lieden te recht te brengen van het leerftuk van de Verdienstiijkheid der Goede Werken, en van dat der genoegzaamheid van de Natuurkragten tot Zaligheid. Hier omtrent, meende hij, waren ze, het eene uiterfte willende vermijden, tot een ander vervallen. Aangaande de Confesfien of Geloofsbelijdenisfen meen-  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 7f meende hij , dat in den aanvang der Kerkte rvorminge, eenige weinige Predikanten , onder het Kruis, eene Confesfie gefield hebbende, om voor de vervolgde Gereformeerden te dienen tot eene Verantwoordinge, deeze Confesfie, allengskens, meer door gewoonte en overlevering , dan naa behoorlijk onderzoek , een Formulier ea regel der Leere was geworden. Ten aanzien van het Sijnode, waar op thans ('t was in den Jaare 1609) bij veelen zeer fterk wierdt gedrongen: „ Wij zeggen daar niet tegen, zeide „ uitenbogaard; maar men zie toe, hoe men het houde, „ op dat het geen kwaad einde neeme, en dat de Satan daar „ niet boven aan zitte, gelijk beza fprak." Voorts was hij van oordeel, dat het Sijnode door 'sLands Staaten moest beroepen en beleid worden: niet om uitfpraak te doen bij overftemming, zonder dat eene partij wierdt overwonnen mee redenen, die dezelve haar gevoelen deedt verlaaten; maar het Sijnode moest, onder andere, gehouden worden „ tot vriend„ lijke en broederlijke zamenfpreekingen , en verhandeling „ over de tegenwoordige verfchillen, om te zien, of men „ elkander tot ééne meening konde brengen, of, indien dit „ niet zo fpoedig konde gelukken, men dan, midlerwijl, om „ rust en vrede te houden, eenige bekwaame onderlinge ver„ draagzaamheid beraamde, bij manier van voorraad, of „ voor altijd; de eenigheid intusfehen vasthoudende ten aan,, zien van de noodzaakiijke artikelen, die, misfehien, wei„ nig in getal zijn." Bijflere begrippen wierden, ten deezen tijde, bij zominigen gekoesterd, aangaande de Kerkelijke magt, die, ginds en elders, tofedie hoogte wierdt gedreeven, dat zij het waereldlijk gezag ten minde evenaarde. Gomarus , met naame, hadt in deeze zaak zeer flerk geijverd. In den Jaare 1610 nam uitenbogaard hier uit de aanleiding om zich op dit fluk nader te verklaaren. Hij fchreef een Boek over het Ampt en Gezag eener hooge Christlijke Overheid in Kerkelijke zaaken, en droeg het aan de Staaten van Holland op. Met verwerping van de Pauslijke Opperhoofdigheid, en eene zo genaamde Collateralitsit , of Evenhoogheid , beweerde uitenbogaard, dat hunne Edele Groot Mogenden, als Opperde  ft UITENBOGAARD. (JOHANNËS) perfte Christlijke Overheid deezc-f Landen, hst hoogfte öö2igc en gebied in Kerkelijke zaaken toekwam, doch onderen naar des Heeren Woord. Geen wonder dat dit Gefchrift zeer onderfcheiden wierdt opgenomen. De Voorftanders der Gemaatigdheid preezen het hemelhoog. Anderen fpraken daar van zeer kwalijk, en vatten tegen hetzelve de pen op. Eenige weinigen verwaardigde uitenbogaard met een antwoord, doch meestal zonder vrugt. In heit zelfde jaar iöio deedt uitenbogaard, op last der Staaten, eenen keer na Frankiijk, in de hoedanigheid van Predikant van een ftaareiijk Gezamfchap, van wegen de Algemeeno Staaten derwaarts gezonden. Te Parijs hieldt hij een uitvoerig gefprek met den geleerden isaacus casaubonus , die zich bij hem geweldig beklaagde, over het geweld, welk inen zijn Geweeten zogt aan te doen, door den eisch om zich Heilig te verklaaren over zaaken, die bij hem niet genoegzaam duidelijk waren: waarom hij het middel, door arminius «ange«veezen, tot vereeniginge der Kerke, dat men ouderfcheid moest maaken tusfchen fundametiieele en niet fundamenteele zaaken, eene godlijke gedagte noemde. In den Jaare 1613 bejegende uitenbogaard eene ontmoeting , die merkelijk gerugts veroorzaakte. In de maand Februarij het kind zijner Stiefdogter, te Amjlerdam woonagdg, ten Doop zullende houden, beftondt petrus plancius, die de plegtngheid zou bedienen, in plaats van, naar gewoonte , de getuigen aitevrasgen , „ Of zij de Leere , die in het Oude en Nieuwe Testament, en in de Artikelen des ChristM lijken Gelooft begree-pen is , en diemvolgende in de „ Christlijke Kerk geleerd wordt, niet bekenden ce volkomene „ Leere der Zaligheid te zijn", de Vraag, naar een ander formulier en op eigen gezag, atdus voor te Hellen: „ Ik „ vraage, of gij deeze luere , die hier geleerd wordt, <„ en verder in 't Oude en Nieuwe Testament, en in da „ Artikelen des Christüjken Geloofs begreepon is, niet bekent de waaragtige en volkomene Leere der Zaligheid te „ zijn?1* Uitenbogaard, op deeze verandering niet genoeg $elet hebbende, antwoordde daar op Ja. Straks vloog 'er «en gerogt door de Stad, on voorts door het gantfche Land, dat  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 79 dat uitenbogaard , met zijn toeftemmend antwoord , zijn gevoelen, raakende de Predestinatie, met den sai kleeve van dien, openlijk hadt herroepen. Plancius , naamelijk, was een ijverig voorvegter van het gevoelen der Comraremonftiamen » en zogt, nevens de meesten zijner Amptgenooten, dit gevoelen in de Amfterdamfche Gemeente telkens te doen veld winnen. Uitenbogaard bleef met in gebreke, zo ras hij zijnen misflag, en het daar uit ontftaane gerugt, hadt vernomen, door eenen brief zijne meening aan tlancius tondborftig te verkiaaren. Naar gelange de hevigheid der gefchillen toenam, begon uitenbogaard meer en meer een voorwerp te worden van de opfpraak en den haat der zodanigen, dia den naam wilden hebben van voorftanders te zijn der rechtzinnige leerbegrippen. Reeds in den Jaare 1614 wierdt hem, nevens den Advokaat van oldenbarneveld, de fcheldnaam van P-ctifhna. ris/en van Spanje na het hoofd geworpen, en hun magegeeven dat zij Spaansch gdd uitdeelden, ten nadeele van het Vaderland. Riet dit alles hielden veelen der Haagfche Gemeente zich onzijdig, en hoorden vlijtig zijne Leerredenen. Het gedrag van den Haagfchen Leeraar henricus rosheus deedt de zaak eenen anderen keer neemen. Deeze, weleer een gemeenzaam vriend van uitenbogaard, vermijdde eerst zijnen dagelijkfchen omgang , bleef vervolgens uit zijne predikatiën, en eindigde met openlijk van den predikftoel tegen hem uit te vaaren, als eenen zoeker en drijver van nieuwigheden, 't Gevolg was, dat veelen, die 't met hem hielden , uitenbogaard niet meer kwamen hooren , en zich van 't Avondmaal onthielden. Met geduld, en uit vresze voor fcheuring, zweeg uitenbogaard van gefchillen op den predikftoel ; of, indien hij dezelve aanraakte, gefchiedde het zonder wederlegging van anders denkenden. Maar toen nu ros,/eus, met eene klaarblijkelijke aanduiding, onder andere, van uitenbogaard, telkens fprak van valfche Leeraars, van Verleiders, Voijen' en Wolven, die onder hen waren, aie geenen God hadden; die men vlieden moest, met wien men geerde gemeenj'chap mogt houden; die men' niet in huis mogt ontvangen, noch groeten, door geen deel te hebben aan hun kwaad  Sö UITENBOGAARD. ( JOHANNES ) kwaad; nu oordeelde uitenbogaard niet langer te mogen zwijgen, maar verpligt te zijn, zijne gevoelens openlijk te belijden, te verklaaren en te verdeedigen. Van de Leerrede die daar op volgde, als mede van den afloop deezes gefchils, hebben wij reeds verflag gedaan, op het Art. Rosheus, in het Vierëntwimigfte Deel ouzes Woordenboek*; werwaarts wij den Leezer wijzen. Hoedanig, intusfchenj Prins maurits, ten deezen tijde, omtrent uitenbogaard gezind ware, blijkt uit een gefprek, in de maand Februarij des Jaars 1616, gehouden. Uitenbogaard, mee zijne Doorluchtigheid fpreekende over Kerkelijke gefchillen, en verzogt hebbende te mogen gehoord worden tegen de geenen, die hem 'uitmaakten voor den ftigter der oneenigheden, die den Godsdienst zogt te veranderen; met aanbieding van zijnen dienst te willen verhaten, gaf maurits hem tot antwoord; Dal hij dat betigten hieldt voor kwaadfpreeken; dat het niet te doen was met Jlil te ftaan , of iemant uit Jen dienst te jiooten, maar dat men de zaak moest bijleggen , en daar toe middelen beraamen. De andere daar op hervat hebbende, geen ander middel te weeten, dan fcheiding bij openbaar gezag, "of eenigheid door onderlinge verdraagzaamheid, en dat hij het laatfte voor het beste hieldt, erkende de Prins, dat zulks het beste'middel was, Hmr begreep tevens, dat elke partij eene eigen Kerk moest hebben, om aldaar te prediken, en het Avondmaal te houden. Te merkwaardig is het vervolg deezes gefpreks, dan dat wij het niet zouden verhaalen. Op het zeggen van den Prinfe merkte uitenbogaard aan, dat zulks eene volkomene fcheuring zijn zoude, aan veel ongemaks onderworpen; dat ook de Contraremonftranten, in de Steden, alwaar zij meester waren, daar toe niet vorftaan zouden, om den Remonftranten geen voordeel in te ruimen. Zijne Doorluchtigheid'daar op, met eenig misnoegen, geantwoord hebbende, dat men te Rotterdam een Predkiant hadt afgezet, om dat hij naar 't gevoelen der Contraremonjlranten hadt geleerd ; hernam de> «ndere, dat men te Amjlerdam een Predikant hadt afgezet, om dat hij ï.aar 't gevoelen der Remonftranten hadt geleerd, en om die zelfde reden eenen Krankbezoeker van zijn ampt '~ • . hadt  ÜiTENBOGAARÖ. (JOHANNES) U hadt verlaaten; als mede, dat die van Rotterdam zeiden, dién Predikant niet om den Godsdienst te hebben afgezet. De Prins daar op hernomen hebben, men konde haast een dekmantel vinden, voegde 'er nevens, ,, Dat de Refolutied „ der Heeren Staaten, aangaande de Verdraagzaamheid, en ,,-de Kerkenorde van den Jaaae 1591, t'ontijde waren uit„ gehouden, en dat die te wiilen doen agtervolgen, eene „ foort van Inquifitie wss ; dewijl de Predikanten hielden dat ze gefield waren docr hunne partijen, en dat hij wei „ wist dat ze niet zouden gehoorzaamen; dat ook eenigen „ van de Staaten te hevig waren, en de zwaarigheid niet „ wilden wegneemen.' Uitenbogaard merkte daar op aan, dat, zijns oordeets, niet de Staaten, maar veel eer zommige Predikanten Irquifitie zogten in te voeren, wanneer ze hunne medebroeders, met; nieuwe Akten, op eigen gezag en buiten kennis der hooge Overheden gefmeed, wilden verbinden, of, bij weigering, het prediken verbieden; ook wanneer zij als noodzaaklijke leeringen wilden aangenomen en geleerd hebben, dingen, die niet noodzaaküjk waren; dat ook de Refolutien niet gemaakt waren door partijen, maaf door de Heeren Staaten zelve , die voor gemeene Vaders moesten worden gehouden. Voorts maakte de Prins gewag van het houden van eène nieuwe Conferentie of bijeenkomst van eenige Predikanten, zeggende dat men de zaaken hieÈ behoorde te richten bij authorlteit of gezag, maar bij accommodatie of minnelijke fchikking. Thans beriep zich uitenbogaard op de Conferentie van Delft, die hem den lust, om zich in.zodanig eene Vergadering te laaten vinden, hadc doen vergaan; voegende 'er, egter, nevens, indien de Heeren Staaten en zijne Doorluchtigheid goed vonden, dat mes wederom bij een kwam, zijn pligt dan zijn zoude te gehoorzaamen. Wijders viel het gefprek op uitenbcgaards gevoelen en leere aangaande Gods Voorzienigheid omtrent het kwaade, even als of hij Gode de regeering van meer dan de helft der waereld onttrok, te weeten, van het kwaade, welk meest in de Waeretd gefchiedde. De andere hernam hief öp, tot 's Prinfen onderrigting, dat hij leerde, dat God alles regeerde wat in de waereld gefchiedde, goed en kwaad; doch XXX. deel. F dat  22 UITENBOGAARD. (JOHAMNES) dat 'er zeer groot onderfcheid was tusfchen 't kwaad, welk 'er gefchiedde, te regeeren, en tusfchen 't zelve te doen, of te veroorzaaken j dat God het kwaad der zonde niet veroorzaakte, maar regeerde, verboodt en ftrafte. Toen de Prins hier geen genoegen in fcheen te neemen, vraagde uitenbogaard, of zijne Doorluchtigheid, zijnde Graaf van Meurs, al het kwaad, 't welk in dat Graaffchap door booswigten wierdt verrigt, zelve deedt, of deedt doen. De Prins dat met Neen beantwoord hebbende, vervolgde de andere, dat het zo was, en dat evenwel zijne Doorluchtigheid het kwaad, yt welk aldaar gefchiedde, regeerde, naardien hij het verboodt door wetten, en tuchtigde door ftraffen. En hier mede nam dit gefprek een einde. Intnsfchen 'begon de toefland der zaaken fteeds van kwaad tot erger over te flaan. De gemoederen wierden meer en meer van elkander verwijderd. Uitenbogaard deelde in den haat, met welken de Remonftranten belaaden waren. Hier Bit begreep hij, dat hij zijnen dienst in 'sBage, voortaan, niet meer in gerustheid en vrede, maar in twist en fcheuring zou moeten waarneemen, ten ware hij de leere en het gedrag der Contraremonftranten wilde goedkeuren, en zich zeiven een ondraaglijk juk op den halze iaaden. Des verzogt hij aan de Staaten van Holland, om van zijnen dienst in de Nederduitfehe en Franfche Gemeente in 'sHage te mogen ontflagen worden , met behoorlijk fchriftlijk getuigenis van zijne "voorgaande dienden. En dewijl hij van begrip was, niet ligt in eenige Gereformeerde Gemeente, hier te lande, te zullen beroepen worden, van wegen den haat, dien men hem toedroeg, verzogt hij met een, dat hem een eerlijk onderhoud, voor zijne langduurige, getrouwe, moeilijke, ook, ten aanzien van het Leger en anderzins, gevaarlijke en bezwaarlijke dieniten, zijn leeven lang mogt worden toegeleid. Doch op dit verzoek kwam, naa lang wagten, geen ander antwoord, dan dat, eerlang, twee Heeren uit de Vergadering bij hem kwamen , hem verzoekende om te blijven, en tevens goeden moed op vreedzaamer dagen geevende. Om de gemoederen tot bedaaren te brengen, en de redenloosheid eh onfehriftmaatigheid van veele Godgeleerde twisten  ÜITENBÖGAARD. (jöHANNES) *3 aah den dag te leggen, vertaalde uitenbogaard uit bet Latijri zekere Voorrede van den vredelievenden Godgeleerde mar» tinus bucerüs , in den Jaare 1530 aan het Hoogefchool vati Marpurg gefchreeven , en geplaatst voor zijne Uitlegging over de vier Evangelisten. Uitenbogaard gaf dit Vredefchrift in 't licht, onder den titel van Gulden Briefi met eene Opdragt aan de Haagfche Wethouderfchap. Tot nog toe waren uitenbogaard alle de wederwaardigheden , die hem bejegenden, wedervaaren van de zijde der Nederduitfche Gereformeerden. Voor zo veel hij , in 'sHage, ook in de Franfche taaie predikte, was hij Lid van het Walfche Sijnode , en hadt bij hetzelve altoos in groote agting gelhan. 't Was in den Jaare 1616; dat de zaaken, ook ten dien opzigte, voor hem een onaangenaamen keer begonnen te neemen. Uitenbogaard hadt, eenigen tijd geleeden, tegen de driftige ijveraars gefteld eene Verdeediging van de Refolutie der Staaten van Holland, raskende de Verdraagzaamheid en den Vrede der Kerke^ In een Sijnode» in het gemelde jaar te Amjlerdam gehouden ,■ hadt men hem, tiit dat Gefchrift, hoewel met beleefdheid en befcheidenheid„• eenige plaatzen voorgehouden j met aanwijzing van 't geen zommige Kerken daar tegen inbragten , even als of hij op de zwaare gevolgen, welke hij uit het gevoelen der andersdenkenden aSeidde , met te groote fcherpheid drong.- Het antwoord , welk uitenbogaard daar op gaf was zo voldoende voor de Leden, dat men hem alleenlijk verzogt j indien 'er nog iets viel te fchrijven over de gefchilftukken ^ hij mogt de zaak met alle mogelijke zagtheid en befcheidenheid benandelen; wordendë hij voorts verzogt, dat hij, 't geen in deeze zaak was gehandeld, ten goede wilde neemen. In het Walfche Sijnode, in de maand Apri! des Jaars 161?' te Leiden gehouden, wierdt de zaak, in uitenbogaards afweezigbeid, wederom op het tapijt gebragt. Hij daar van berigt ontvangen hebbende in 'sHage, zondt eenen brief aan de Kerkvergadering, in welken hij aan dezelve nadere voldoening zogt te geeven. Zommige Leden rekenden de zaak hier mede voor afgedaan; doch anderen ftemden voor eene bezending aan den Brieffchrijver, ten einde om, asngaande F 2 ttenige  84 . UITENBOGAARD. (JOHANNES) eenige zaaken, nadere opheldering te bekoomen. 'tGefchiedde, Doch uitenbogaard weigerde met de afgevaardigden te handelen, buiten de tegenwoordigheid van Ouderlingen der Nederüuitfche Gemeente ;_ voor reden geevende, dat vermits hij zijn Bock, de Ver deedt ging , als Nederdutsch Predikanten in het Nederduitsch hadt in 't licht gegeeven, het uit dien hoofde billijk was, dat die Gemeente ten vollen onderrigl wierdt van 't geen des aangaande met hem zou gehandeld worden. Om evenwel aan het Sijnode alle mogelijke voldoening te geeven, zondt hij aan hetzelve nog eene nadera ouderrigting. Doch dit alles mogt niet baaten, ter wegneeminge der vermoedens, door zommigen tegen hem opgevat. Geene geringe aanleiding, tot de onbuigzaamheid van het Sijnode, zal, veelligt , gegeeven hebben , het gedrag van Prinfe maurits, omtrent deezen tijd gehouden. De Prins, zich aan de zijde der Contraremouürauten gevoegd hebbende, hadt aan het Walfche Sijnode gefchreeven, met verzoek, om een Contraremonftrantfchen Predikant van de Franfche taaie te brengen in 'sGraavenhage, ten dienfie van de zulken, die de gewoone Kerkendienaars niet begeerden te hooren. Niet weinig viel hier over te doen. De Kerkenraad der Walfche Gemeente in 's fl^e daar van kennis gekreegen hebbende, verklaarde zich uitenbogaard , nevens zijnen Amptgenoot la faye , daar tegen, ronduit verklaarende, niet te kunnen toeftaan dat 'er een Predikant wierdt beroepen, die met hun geene broederfchap noch het Avondmaal zou willen houden; en m gevalle men het tegendeel goedvondt, verzogten zij bun affcheid. Het zelfde verklaarden zij naderhand in de Vergade. ring van Gekommiueerde Raaden; die hunne redenen goedkeurden: zo dat, voor ditmaal, de Prins in zijn oogmerk wierdt verijdeld. Omtrent deezen tijd wierdt veel gefproken en gehandeld over het houden van een Nationaal Sijnode. Uitenbogaard, hoewel geen vriend of voorltander van. foortgelijke Kerkvergaderingen , verfchilde, egter, ten dien opzigte van de Remonltranten en Remonftrantsgezinden, dat hij, meermaalen, op het houden van zulk een Sijnode, met veel ernst aandrong; en, gelijk hij zich verbeeldde, om zeer voldoende  UITENBOGAARD. (JOFIANNES) 85 redenen, en die, inderdaad, een dooTÜaand bewijs van zijn diep vooruitzigt uitleverden. In de maand April des Jaars ïöi7 met 's Lands Advokaat oldenbaknewld in gefprek zijnde, badt hij denzei ven, de zaaken te willen beleiden tot een Sijnode, op hoedanig eene wijze men het ook zoude begeeren. Büar de A.ivukaat hem op te gemoet voerde: Wilt gij *i Lands ge> egiighcid wegseeven ; ik wil 't r.éct doen. Toen voerde uitenbogaard den anderen te gemoet, dat de Contiaremorjiiranten, en de zulken, die hen droegen, het Sijnode zouden doordrijven, al ware 't ten koste eener verat dtringe der gi h. de Regeeringe , daar de voikomene verdrukking der Remonftranten aan vast zoude weezen: terwijl zij, indien de tegenwoordige Regeering in weezen bied', aan dezelve nog eenigen voorftand zouden vinden, al wierden ze door da Kerkdijken veroordeeld. Met dat zeilde oogmerk gaf uitenbogaard, met grooten ernst, den raad aan de Remoullranten, dat ze biootelijk om een Sijnode zouden verzoeken. Vrugtloos waren alle deeze redenen. De doorzigtige Kerk. leeraar, ziende de zwaarigheden telkens toeneemen, en de onheilen, die hem dreigden, herhaalue, in maand Maart des Jaars 1618, zijn voormaals gedaan verzoek aan den Haagfchen Kerkenraad, om van zijnen dienst te mogent ontflagen worden. Doch de Kerkenraad , hoewel zijn verzoek niet geheel van de hand wijzende, begeerde, nogthans, op hem, dat hij zijn affcheid nog eenigen tijd wilde uitftellen. Daarenboven, voor zo veel Prins maurits niet meer bij uitenbogaard ter preeke verfcheen, en de fpraak ging dat zijne Doorluchtigheid een Contraremonftrantfch' Leeraar in zijn Plof wilde laaten predteen, nam hij ook in overleg om zijn ontflag van den Franfchen Kerkdienst te verzoeken. Doch wanneer hij dit oogmerk te kennen gaf aan louise de coligny, Prinfesfa Weduwe van willem den I, die hem zeer groote genegenheid toedroeg , voerde hem daar op de Prinfes te gemoet „ Dat zij wilde dat hij in de Franfche Kerk zoude blijven, „ al ware het dat zijne Doorluchtigheid (Prins maurits) „ in derzelver huis deedt prediken; en dat haar Zoon (Prins m fredrik henrik) haüt gezegd, dat indien uitenbogaard F 3 „de \  gó UITENBOGAARD. ( JOHANNES ) „ de Franfche Kerk verliet, hij hem volgen zoude in de „ Duitfche; dat hij zich niet wilde binden aan de Franfche „ Kerk, maar ook zomwijlen gaan in de Daitfche." De Prinfes voegde 'er nevens, dat zij en haar Zoon uitenbopaard in haar huis en bescherming wilden neemen. In een gefprek, niet lang te vooren, tusfchen uitenbogaard en olp2nbarbevei.d, hadt deeze hem te verftaan gegeeven, dat hij nu wel befluiten zoude tot een Sijnode op den ouden voet. Daar / de andere op antwoordde : „ Ach of gij dat „ voor jaar en dag hadt kunnen goedvinden, toen ik daar \, meer dan eens toe vermaande", 't Is nu te laat. Toen floeg l, gij 't af. Nu zoeke ik mijn affcheid om te vertrekken." De Advokaat daar op: Indien gij gaat, zeide hij, allen welmeener.den, zo Politijken als Kerkdijken, zal '/ hart ontzinken; dan zal V met de Kerk en den Staat gedaan zijn. Op een anderen tijd wederom in. gefprek zijnde, Hebt gij, vraagde de Advokaat, mij niets te zeggen aangaande het Sijnode? Daar uitenbogaard op antwoordde: „ Ik heb „ 't voor deezen al gezegd: nu is 't te laat. Alles is te f, zeer verloopen. Ik blijve bij de vijf Artikelen, eii bij de ;' Revifie, en dat men alles in zijn geheel fteüe; als mede .„ dat men te vooren aan onze zijde geene nadere verklaaring doe, al zou. men den dienst moeten verlaaten." Op de vraag des Advokijats, „ Of de Remonftranten niet zouden , kunnen (tellen eene Confesfie of Geloofsbelijdenis, op al'1 Ier naam", was 't antwoord: Neen: ik weet daar gccnen raad toe. Daar zijn Confesfien genoeg, niet dan te veel. Als de Advokaat daar op hernam, Zij zullen u veroordeclen als wederhoorigen; „ Laat ze dat doen", was 't antwoord van uitenbogaard; „ wij zijn hun gezelfcbap moede. De . Heeren zuUen ten minfle te weeg brengen, dat w;j in 't ' Vaderland mogen woonen, en deszelfs vrijheid genieten, s, gelijk de Lutherfchen , en anderen. Hoe 't ook gaa", vervolgde hij, ,. 't is beter dat wij alles lijden, dan dat „ wij oorzaak zouden geeven tpt bloedfiorting, of burgerkrijg.'- , Een bewijs van de gemeenzaamheid, tusfchen 'sLands Ad^afcaaï en uiteijbcqaard , vertonen deeze gefprekken. Wij  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 87 mogen hier niet verzwijgen de laatfte zamenkomst. Deeze viel voor op den negenèntwintigtten Augustus des Jaars 1618, dag, op welken de Heer van oldenbarneveld wierdt gevangen genomen. Uitenbogaard des morgens ten zeven uure bij den Advokaat koomende, in deszelfs Schrijfvertrek, met oogmerk om zekere Remonftrantie, het Sijnode betreffende, om te dienen voor de Staaten, in te leveren, vondt hem niet, naar gewoonte, bezig met fchrijven, maar ledig zitten op eenen ftoel, met den rug na den tafel gewend, en met een zeer treurig gelaat. Dit bewoog hem, den Advokaat, met weinige woorden, te vermaanen tot ftandvastighfeid, biddende hem, zich te vertroosten en te verfterken met de voorbeelden van zo veele treffelijke mannen van alle tijden, die hun Vaderland de trcffelijkfte dienften hebbende gedaan, allerkwalijkst waren beloond. Dit gezegd hebbende, gaf hij oldenbarneveld de hand , voor de laatfte maal, hem in de hand des Almagtigen beveelende. Onder dit gefprek, gelijk hij elders verhaalt, gevoelde hij zulk eene ongewoone inwendige beweeging, als of zijn gemoed hem eenig aanftaand groot onheil hadt vooripeld. In den zelfden avond verliet uitenbogaard 's Graavenhage, cp het aanhouden zijner vrienden. Naa een kort verblijf in 't Land, begaf hij zich na Antwerpen; naa alvoorens fchriftlijk verlof te hebben bekoomen van den Kerkenraad, bij 't welk hem wierdt vergund, dat hij in zijnen dienst zou mogen ftilftaan, om eenige bijzondere zaaken te verrigten, tot den tijd toe, als bij den Kerkenraad anders zou worden goedgevonden. Zedert wierdt hij geheel van den dienst ontflagen; onder beding, dat bijaldien de Gemeente hem vervolgens mog\ beroepen, hij zou gehouden zijn, den dienst wederom te aanvaarden. Men voegde bij dit ontfiag eene dankbetuiging voor zijnen goeden, oprechten en getrouwen dienst, meer dan achtentwintig jaaren aan de Gemeente beweezen; met veiklaaring, dat hij zich, zo in de Leere, overeenkomftig des Heeren Woord, als in zijn leeven, altijd oprecht, eerlijk en vroom hadt gedraagen. In een Vertoog, den Algemeene Staaten toegezonden, verklaarde uitenbogaard, als eene verdeediging van zijn vertrek, „ dat het nu F 4 n roet  UITENBOGAARD. (JOHANNES) tr met hem zo verre was gekoomen, dat hij, in de tegen* „ woordige geftelcenis van zaaken en tijden, in den Hage „ niet gaan noch flaan, noch fpreeken noch zwijgen, noch „ iets ter waereld bedrijven konde, dat niet zoude worden „ misduid, verdraaid, gelasterd, en ten kwaadften overge„ draagen , om daar uit nieuwe oorzaak van bezwaarnisfe „ tegen hem te fineeden." Naa zijn vertrek wierdt hij, van goeder band , zelf van wegen de Ptinfesfe Weduwe van Oranje, ea van wegen haaren Zoone, Prinfe fredrik henrik, gewaarfchuwd , dat hij niet wederom in 't Land moest koomen, al ware 't dat hem Vrijgeleide wierdt aangebooden. En, inderdaad, zeer hevig was het misnoegen, welk vooral de thans ijvervolte Geestlijken tegen uitenbogaard hadden opgevat. Het gedrag van het Zuidhollandfche Sijnode kan daar van, onder andere, ten bewijze dienen. Op den negenëntwintigften Oftober, en dus twee maanden naa zijn vertrek uit 'sfJage, fchreef de Kerkvergadering een briefje, waar bij hij, tegen den vierden November, voor het Sijnode wierdt ontbooden , om aldaar te hooren, 't geen hetzelve hem hadt voor te ftellen. De Huisvrouw van uitenbogaard, die zich nog in 's Hage onthieldt, en aan welke op den dertigflen het briefje wierdt ter hand gefield, gaf tot antwoord, dat zij het haaren Man zou doen toekoomen, doch dat hij te verre van de hand was, om op den bepaalden dag te kunnen verfchijnen, Dit nie t tegen lias ud e, en zonder verdere dagvaarding, nam het Sijnode, ten geftelden dage, de zaak van uitenbogaard bij de hand, en velde, op (taanden voet, gen vonnis, van woord tot woord van den volgenden inhoud : „ Alfoo johannes uitenbogaerdt, Predikant in den Hage, verfchreven fynde om te compareren op de Sijnode van Suidthoilandt, vergadert tot Delft, niet is verfcheenen, en de vergadering bevindt hem op verfcheide manieren onbehoorlyk te hebben gedraegen, foo met fich te ftellen als *\ het principaelfte boofdt, direfteur of beleider van alle de Kerkelijke fwaerïghedenf die ontftaen fyn, foo uit de vaa \, hem eerst overgegevene Remonftrantie, als van hem geprocureerde fubflraétie der Kerkelijke perfoonen uit de u gewoonlijke Kerkelijke Cenfuren, als ook met verfcheide ' * „ laster*  UITENBOGAARD. (JOHANNES) Sp „ lasterlijke fchriften uit te geven tot merkelijke blseme, niej: ,, alleen van veele voottrfcffeiyke Leeraeren der Kerken, „ maer ook tot lasteringe van de waere Religie felve ftrek,, kende: overwegende daerenboven , dat hy trouwlooslyk „ fyne Kerke beeft veriaeten, onder dekfel dat hem aéte „ van abfemie voor een tydt lang van fyn Kerkenraedt foude „ vergunt wcfen, en als nog fugi:yf is, heeft de Synode „ den gemelden uitenbogaerdt gedeporteert, gelyk fy hem „ deporteert by defen van alle Kerkelyke dienften, tot dat „ hy de Synode, of haeren Gedeputeerden fal hehben gedaen „ volkomen contement of fatisfaftie: gelyk hy ook fich foo „ lange fel onthouden van den heiligen Avondtmaele." Zo ras uitenbogaard van dit Vonnis kennis hadt gekreegen, ftelde hij daar tegen eene breede Verantwoording; gelijk ook eene Verdëediging van zijn gedrag , briefswijze aan Prinfe maurits ingerigr. Doch hij vondt daar bij geene baate, even min als bij een Vertoog, omtrent dien zelfden tijd, even als de gemelde Schriften, uit Antwerpen den Algemeene Staaten toegezonden. Terwijl uitenbogaard zich te Antwerpen onthieldt, verloor hij de zaak zijner broederen Remonftranten, die voor het DorJrechtfche Sijnode gedagvaard, en met hetzelve in onderhandeling waren, niet uit het oog. Van tijd tot tijd zondt hij brieven aan dezelve, deels om hen tot ftandvastigheid en kloekmoedigheid aan te fpooren , deels om hun van goeden raad te dienen. In 't bijzonder liet hij een uitvoerigen brief afgaan, ter gelegenheid van den eisch aan de gedaagde Remonflrantfche Predikanten , omtrent het teekenen van eene Atte van Stilftand, als eene voorwaarde om in het Land te mogen blijven. Met veel ernst zogt hij hen daar in van het aangaan van zulk eene verbintenisfe te rug te houden. Omtrent den eisch zeiven: „ Wy verwonderen ons meest", dus fchreef hij, onder andere, „ hoe de Heeren uwe E. E. „ foo fchandelyke propofuie hebben durven doen, en fich „ niet ontfien hebban fich foo bloot te geven , en hunne „ fchaemt t'octdekken. Wie en fiet niet waer onfe partyen, „ die de Heeren opmaeken, heen willen , en wat men foekt? ,j rjaemelyk in 't Kerkelyk en in V'polityk den luiden een F 5 »» b*l  90 UITENBOGAARD. (JOHANNES) „ bal in de mondt te fteeken, en aifoo gelyk als nae 't vier „ te leiden, op dat haere ongerechtigheit niet aen den.dagh „ en kome, wel weetende, hoe ruineus hun dat foude fyn, „ Nu (dus gaat hij voort) wat het kusfen aengaet, wy lae„ ten hun 't gelove gaerne houden om daer op foo gemak„ kelyk te fitten, als fy mogen, tot dat iemant anders koo„ me, die het (hun van onder wegh nemen, gelyk fy het „ anderen wegh gerukt hebben, maer foo veel aengaet het „ Kerkelyke, men magh nogh en kan hun daer immers in „ diervoegen foo fy daer inne gaene, niet te wille wcfen. „ Siet men niet" (dus vervolgt uitenbogaard) „ dat de „ vroome Heer oldenbarnevelt, om die faek voornament„ lyk, die men nu op hoope fommiger flauhertigheit gaerne „ t'eenemael gedempt faege, naemelyk om de faeke van reli„ gie (want hier op fchijnt alles 'te draeijen) fyn bloedt „ heeft moeten florten? Siet men niet, dat alle d'andere „ vroome Heeren, en wy meede, voor onfe posten, daer„ om in 't lyden fyn? Sullen wy Kerkelyke nu felve te voren geven, 't geen daerom de vroome polityke hebben „ moeten lyden? Wat fal men feggen van ons, is 't faeke dat „ wy om wat gagie, of om in 't landt te blyven, fitten by „ den haert, op ons gemak, belooven te fwygen, 't geen „ ons Godt en de wettige Overheit belast heeft te fpreeken? „ Non pos/umus, qua vidimus et audivimus, non loqui" In zeker fchiift, omtrent dien zelfden tijd gefield, waar in uitenbogaard de onfchuld van zijnen vriend den onthoofden Advokaat van oldekbarneveld tragt te betoogen, berst hij uit in deeze woorden: „ O ondanltbaer Hollandt, hoe „ hebt gij konnen toelaeten (want ik beken 't, dat gij 't niet „ hebt gedaen) dat men dien man door beuls handen heeft doen fterven, en overroepen, dat hy 't Landt hadt willen „ beroeren, jae verraeden ? Hoe fult gy defen vlek immer„ meer afwasfchen? Al fyt gy- waterryk, hier fal u noch. tans water ontbreeken, en uwe kinderen fullen mogelyk defe uwe domme ondankbaerheit bekoopen en beweenen, „ foo de Heere niet merkelyk voor u waekt." Terwijl uitenbogaard zich in Brabant onthieldt, deedt jaen veele moeite om -hem in handen te krijgen. In 't laatst va»  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 91 yan Februari], of in 't begin van Maart des Jaars 1619, zag men eenige hoopen Ruiters van Bergen op den Zoom, ieder zeven in getal, aan verfcheiden kanten rondom de Stad Antwerpen zwerven. Op zekeren dag kwamen ten huize, alwaar uitenbogaard zich onthielen, twee Ruiters, gelaarsd en gefpoord, vraageude na eenen man in de buurt, zijnde een bitter Contraremonftrant, alwaar zij ingingen. Uitenbogaard, hier uit befluiterde dat men hem zogt, nam een ander verblijf, om te veiliger te fchuilen. Niet lang daar naa, als jemant Prinfe maurits hadt aangediend, dat uitenbogaard in 'f Hage in zijn huis was, deedt men, in den nacht, tusfchen den zestienden en zeventienden Maart, omtrent middernacht, zijn huis, ftaande op den Singel van 't Hof, door den Geweldigen en een deel Soldaaten, van vooren en van agteren bezetten. Men beklom het huis van agteren met lad- ( ders, aan de tuinzijde, terwijl men met hamers de voordeur beukte, om dat dezelve niet fpoedig genoeg geopend wierdt. Binnen zijnde, zogt men overal, en ltak met iappiereii onder de bedfteden, in 't ftroo, en in de turf. Toen men hem niet vondt, ging het op een raazen en tieren; men dreigde de doodlijk verfchrikte huisvrouwe met gevangenisfe, indien zij haaren Man niet aanwees. Thans ging men elders huiszoeking doen, laatende, intusfehen , drie perfoonen in zijn huis, aizo men verfpreidde, dat 'er geheime fchuilplaatzen in zijn huis waren. Doch de Metzelaar, voor de Heeren geroepen , en daar over ondervraagd zijnde , verklaarde daar van niets te weeten. Men verhaalt, dat Prins maurits, zeer t'onvreden zijnde op de geenen, die hem dus kwalijk onderrigt hadden, zou gezegd hebben: Nu krijge ik den Vogel mijn leeven niet. Hij zal ons V j'pcl maaken. Kort daar op wierdt uitenbogaard driemaalen ingedaagd, en alzo hij niet verfcheen, op den vierëntwintigflen Maij des Jaars 1619, het Vonnis van ballinglchap ten eeuwigen dage uitgefproken, met verbeurdverklaaring van alle zijne goederen. In het Vonnis wierdt geene misdaad gemeld; de Regters, zo als deFis-r k3ai sylla naderhand verhaalde, hadden met voorbedagtheid zulks nagelaaten, om dat zij met geene Blaauwbcekjes ( of Verantwoordingen ) gediend waren,  $2 UITENBOGAARD. (JOHANNES) Zo ras uitenbogaard van dit Vonnis de tijding hadt ontvangen , nam hij in beraad, om elders eene verblijfplaats te zoeken. Zijne keuze viel op Staden, van ouds eene vrije 'Rijksftad, in het Hertogdom Bremcn. De Heer martinus van der mede, Burgemeester dier Stad, hadt hem hoop gegeeven , aldaar eenige vrijheid voor de Remonftranten te zullen verwerven. Maar toen uitenbogaard Vrijgeleide voor zijn perfoon liet verzoeken, wierdt daar in zwaarigheiü gemaakt bij den Raad. Eenige leden daar van was aoor de Lutherfche Geestlijkheid in 't oor gebiaazen , hoe het te vreezen ftondt, dat uitenbogaard, door zijne komst, ook de Kerk aldaar zoude beroeren. Daarenboven was 'er, ten deezen tijde, eene zo naauwe verbintenis tusfchen de Staaten der Veréénigde Nederlanden en de Stadingers, dat zich uitenbogaard niet veel veiligheids beloofde, indien de gemelde Staaten mogten goedvinden, hem op te eifchen. ln de maand Junij des zelfden Jaars 1619 kwam Prins frederik henrik te Antwerpen , op deszelfs reize na Frank, rijk. Uitenbogaard zich bij den Prins om «gehoor vervoegd hebbende, wierdt gunftig en zeer vriendelijk ontvangen. Zijne aanfpraak diende, om zijne onfchuld te betoogen, en hoe zeer men Prins maurits , ten zijnen opzigte, hadt misleid. Uitenbogaard voegde 'er nevens, dat, ondanks het ongelijk , hem aangedaan , hij .dtoos zou blijven een getrouw liefhebber van het Vaderland, en een getrouw dienaar van beide hunne Doorluchtigheden. In zijn antwoord liet de Prins, onder andere, zich in deezen zin hooren: ,, Ik ben „ uw Vriend, en zal u in 't wederkeeren nader fpreeken, „ niet twijfelende aan uwe opregtheid. Gij moet" (voegde 'er de Pruis nevens) ,, de boosheid der tijden wat toegee- ven, en nu de les van geduld, die gij mij en anderen ge„ leerd hebt, zelve oefFenen." Dit gefprek viel voor tegen den middag, zo als de Prins gereed ftondt om zich aan tafel te zetten. Hij nodigde" uitenbogaard aan denzelven; doch deeze bedankte ootmoediglijk voor die eere, zeggende dat zulks ongeraaden was, wenschte hem eene gelukkige reize, kuste hem de handen, en nam affcheid. Vermits deeze zanenkomst voorviel, in eene Kamer van eenen Herberg aan de  UITENBOGAARD. ( JOHANNES J 93 de Straat, en met opgefchocvene Raaraen, en aldus van veel volks gezien wierdt, hoe gemeenzaam de Prins uitenbogaard behandelde, gaf hem zulks geen kkin aanzien bij de burgers van Antwerpen. Min guiiftig was de ontmoeting, welke hem, kort daar naa, van w?gen Prinfe maurits bejegende. Van goeder nand wierdt hem berigt, dat men, van nieuws, eenen toeleg hadt gemaakt, om zich van zijnen perfoon te verzekeren, en dat men Pr'ns maukits badt .booren zeggen, dat uitenbogaard* het Land te Brusfel verreidt , en van binnen 't vuur ftookte. Grond tot deeze aantijging hadt gegeeven, eene reize van uitenbogaard na Brusfel, met oogmerk om de Aardsbertogen aldaar verflag te doen van het onregt, welk den Remonftraiiten te Antwerpen wierdt aangedaan. Men hadt, naamelijk, ten Hove aangebragt, dat in de laatstgemelde Stad tien of twaalf van hunne Predikanten heimelijke vergaderingen hielden, en predikten. Hier op ontving de Bisfehop van Antwerpen aanfclirijven, om uitenbogaard , nevens de overigen , binnen drie weeken de Stad te doen verlaaten. Uitenbogaard, deeze aanzegging ontvangen hebbende, verzekerde dat de Remonfiranten aldaar niet hadden gepredikt, en bragt met veeie moeite te wege, dat men 'er hen nog verder duldde. Ondanks deeze verzekering, wierdt, kort daar op, uitenbogaard , door den Vicarius of Stedehouder des Bisfcbops, eene Akte voorgtleid, begeerende, dat hij, uit naam van alle de Remonftrantfche Predikanten, die toen te Am-wet pm waren, dezelve zou teekenen, en daar bij belooven, niet te zullen prediken, of in eenige maniere eenige godsdienstoefening verrigten. , Doch uitenbogaard weigerde zulks beleefdelijk, met te zeggen, dat hij liever op jlaanden voet wilde vertrekken, dan zulk eene Akte teekenen. Hij bekleedde die weigering met verfcheiden redenen, onder andere deeze, dat daar de Remonftranten het teekenen van zulk eene Akte, in hun Vaderland, door hunne Overheid hun voorgeleid , hadden geweigerd , het daarom zeer opfpraaklijk zijn zoude, indien zij iets in Brabant deeden, 't geen zij in Holland hadden geweigerd. Hij voegde 'er nevens, dat de Remonftranten wel wisten, waar zij waren, en \  §4 UITENBOGAARD. (JOHANNES) en welke Piakaaten aldaar plaats hadden. Indien zij daar' tegen misdeeden, men mogt hen des wegen ftraffen. In de maand Maij des Jaars 1620 ontving uitenbogaarö eene boodfchap van pieter pekkius, Kanfelier Van Brabant, waar bij hij op het Huis Cantecroy, buiten Antrnrpen» ontbooden wierdt* In zijne aanfpraak erkende de Kanfelier, dat de Katholijken, eertijds, zich te hard en onbuigzaam omtrent de Protestanten hadden betoond, en voegde'er nevens, dat vermits men de zaaken nu anders begon in te zien, hunne Hoogheden de Aardshertogen daar toe zouden kunnen gebragt worden, dat zij in de Steden, welke zij vervolgens op de Algemeene Staaten der Veréénïgde Gewesten zouden mogen bemagtigen, aan de Remonftranten vrijheid van Godsdienst zouden vergunnen, om redeu, zeide hij, dat de Remonftranten gemaatigder zijn, en in eenige punten de Katholijken nader koomen. Ook gaf hij van verre iets te verItaan, omtrent het ftuk der befteliinge van de Wethouderfchap in die Steden. Uitenbogaard,- wel bemerkende, hoé duister dit voorftel ook geopperd wierdt, wat daar mede beoogd wierdt, betuigde zijn genoegen over het goedvinden der Aardshertogen, om den Protestanten vrijheid van Godsdienst te vergunnen 5 doch verklaarde met een niet te begrijpen , hoe zulks konde gefchieden buiten groot nadeel zijns Vaderlands, „ aan 't welk ik mij", was zijn zeggen, „ van God en de natuur ten uiterften verbonden houde, om des- „ zelfs behoudenis en voordeel te zoesten, naar miju oeroep „ en vermogen. Dit's eene zaak (beuoot nij j 01e te teaer „ is om voor mij flegt, verdreeven en oearoeto man, caar „ veel van te fpreeken." Wijders zogt de Kanfelier uitenbogaard te beweegen, dat dezelve zijn verblijf te Brusfel zou koomen neemen. Doch deeze antwoordde daar op, da: zijne gelegenheid van zaaken zulks niet gedoogde; en dat hij niets anders hadt te verzoeken, dan dat hem en den zijnen een gerust verblijf te Antwerpen mogt worden toegeftaan. Hoewel uitenbogaard zich aldus van eene reize na Bantel hadt ontflagen, men vondt, r.ogthans, middel om hem derwaarts te lokken, onder voorgeeving van verboodene vergaderingen der Remonfiramen te Antwerpen, en dat hij des6 wegen  UITENBOGAARD. (JOHANNES) q$ wegen zich bij de Aardshertogen moest verantwoorden. Kort naa zijne komst, kwam hij , op den vijftienden Maij des Jaars 1620, met den Kanfelier pekkius andermaal in gefprek. De zaak der Remonftrantfche bijeenkomften wierdt met weinige woorden afgedaan; en vraagde hem daar op de Kanfelier na den oorfprong der Kerkelijke gefchillen in Holland, na de gevoelens der Remonftranten, en hoedanig deeze in die gefchillen zich gedraagen hadden. Uitenbogaard deswegen een kort verflag gedaan hebbende, wierdt het verder gefprek afgebroken door de komst des Hertogs van aarschot. In 't heengaan zeide hij nog, onder andere; ,, Ik „ merke wel dat men ons hier duldt om politijke inzigten „ en redenen van Staat, op hoope dat wij eenige verandering „ in Holland zullen uitwerken. Maar die is van onze zijde „ niet te verwagten. Daarom vreeze ik, dat men, ziende dat „ met ons tot zulk een toeleg geen voordeel is te doen, ons zal doen vertrekken op een ongelegenen tijd. Wij zouden dat „ liever in tijds weeten, om ons daar tegen te wapenen." 's Anderen daags bij den Markgraaf van spinola ontbooden zijnde, vraagde hem deeze, onder andere, na fkederik henrik,. broeder van Prinfe maurits , en of deeze van de hunnen (de Remonftranten) ware ? Waar op de andere hem antwoordde , zulks niet te kunnen zeggen, maar te gelooven dat zijne Doorluchtigheid hem (uitenbogaard) in 't bijzonder niet ongunftig was, en de Remonftranten wel zoude willen helpen, indien hij konde. „ Gij zegt wel", hernam hier op de Markgraaf, „ indien hij konde''''; betuigende" voorts eene bijzondere hoogagting voor Prins fredrik. Als daar op spinola aan onzen balling hadt berigt, aan den Penfionaris gavarelles , van wegen hunne Hoogheden , last gegeeven te hebben om hem eene Jaarwedde toe te leggen,, wees de andere zulks met eerbiedige en beleefde dankbetuiging van de hand, zeggende, een vast befluit te hebben genomen, geen Jaargeld aan te neemen. Daar de andere op zeide: Neen, neen, gij zijl het waardig: gij moogt het niet weigeren; waar qjede deeze zamenkomst wierdt afgebroken.  'tf UITENBOGAARD. (JOHANNES) In da maand Augustus des zelfden, jaars ontving uitenbó-gaard eene boodfchap van wegen den Markgraave de queba , Gezant van Spanje te Brusfel, die hem wenschte te fpreeken. Onder een en ander voorwendzel wist hij thans deeze reize te ontgaan. Doch op een tweede ontbod, begaf uitenbogaard zich derwaarts. De Gezant hem bij zich in zijn Kabinet hebbende doen koomen, en hem bevolen om neder te zitten „ Ik heb u nergens anders om ontbooden", zeide hij, „ dan om u te zien, om dat ik veel goeds van „ u gehoord heb; 't welk mij zeer deedt wet.fchen dat gij „ Katholijk waart; gij zoudt veele goede dienden kunnen „ doen. Ik heb u anders niet te zeggen, dan alleen dit." De Gezant thans zeer bezet zijnde met bezigheden, gaf hem uitenbogaard alleen' het volgende tot antwoord: „ Het „ bevel van Uwe Excellentie, mij hier ontbiedende, heb ik „ willen gehoorzaamen: daarom ben ik gekoomen. Ik be„ dank Uwe Excellentie ten hoogden voor zijn genegen gè „ moed, en bidde ootmoediglijk niet kwalijk te willen neé- men, dat ik mij genoodzaakt vinde Uwe Excellentie in ge„ moed te verklaaren, dat ik mijnen Godsdienst niet kan „ veranderen, noch uittrekken de liefde en piigt, die ik mij„ nen Vaderlande fchuldig ben, hoewel ik van zommigen in „ hetzelve zeer kwalijk ben gehandeld, buiten mijne verdien„ fte. Ik verzoeke anders niet dan vrijheid van Godsdienst „ en Geweeten, onder de Regeering der Overheid, waar ik „ ook woone. Ik en alle mijne medebroeders 'zijn gezind, „ alle gehoorzaamheid, naar Gods wil, aan hunne Hoogheden „ te betoonen , zo lange als wij woonen onder hun „ gebied , zonder dat men immermeer eenige weerijan* „ nigheid, veel min faftie of oproer, onzcnthalve heeft te „ vreezen." De Gezant, van wegen zijne bezetheid, thans geenen tijd hebbende, om zich tot een verder gefprek in te laaten, gaf met betuigingen van genegenheid aan uitenbogaard zijn affcheid, en de verklaaring Van zijnen weusch', om , bij voegzaamer gelegenheid , uitvoeriger met hem te fpreeken. Naa zijne wederkomst te Antwerpen , orttving uitenbogaard een bezoek van den Penfionaris gavarem.es, onder Voor-  UITENBOGAARD. (JOHANNES) voorgeeven van hem te willen fpreeken over zekere Rente, welke de huisvrouw' van 'onzen balling in Brabant hadt, en die vóór het Beftand was verbeurd verklaard. Eene wijl tijds hier over gcfproken hebbende, zogt hij uitenbogaard éen tamelijk groot papier vol gouds, gelijk hij zag uit het glinfreren, naardien het papier boven, los was, in de hand te floppen. Maar hij zijne hand te rug trekkende, en gevraagd Hebbende, Wat zijne Edelheid daar mede voor hadt: „ lk bid u", hernam daar op de Penfionaris, „ neem dat aan, i, van wegen hunne Hoogheden, 't Is niets; 't heeft niet te *> beduiden: dat weet ik we!. Zijne Hoogheid wil meer voor „ u doen; hij is van voorneemeri, u hier te geeven 't zelf„ de en nog meer Traktement jaarlijks, dan gij gehad hebt „ m 'sGraavetihage.* Op dat zeggen borst uitenbogaard uit, met groote ontftelténis, in deeze woorden: „ Mijn Heer „ GAVAREtLES, ik dank zijne Hoogheid voor zijné goede il gunst en ben zijn ootmoedige dienaar. Neem niet kwalijk „ 't geen ik zegge. Houd niet dat het koomt uit trotsheid; „ mijne zaaken ftaan 'er niet na om trots te zijn. Ik weet „ hoü men Vorften giften behoort te bejegenen , als daar „ geenë andere irizigten van groot gewigt mede gemengd t, z!jn. Ik heb beflooteh, niet eenen penning van hunne i, Hoogheden San te neemen , noen eenig Jaargeid, hoedanig „ het ook moge weézén. Ik heb het niet verdiend. Ik heb hunne Hoogheden nooit dienst gedaan, noch kan dezelven 4, dienst doen in eenigerlei manieren. Zo lang als ik mij j, weet té behelpen, en te vreden ben met brood en water, „ daar 't, God lof! met mij nog niet toe gekoomen is, "zal j, ik van geen vreemden Prins eenen ftuiver ontvangen. Wil, „ uwe Edelheid voor mij en mijne huisvroawe iets doen, h ne!P mii aan de Rente, daar wij fuaks van fpraken, en „ dat de agterfiallen betaald worden van de Staaten van Bra,, bant, daar de Rentebrief' op houdt." Op deeze weigering i)am de Penfionaris zijn affcheid , met belofte, aangaande de R.ente (zij was vijfentwintig Gulden 's jaars) zijn best te zullen doen: zo als ook met 'er daad gefchiedde. Al dit gaan en keeren van uitenbogaard na en van Brusfel, dat fpreeken met den Kanfelier pekkius, met den Veid- XXX. déél. G heer  fg UITENBOGAARD. (JOHANNES) heer sfinola, met den Spaanfchen Gezant de queva, mee den Penfionaris gavarelles en andere Spaansgezinden of Spanjaarden; dit alles konde niet zo verholen blijven, of het perugt daar van vloog over na Holland.. Hier, gelijk het in dusdanige omftandigheden en toedragt van zaaken gemeenlijk gaat, ftrooide men allerlei gerugten ten zijnen nadeele uit. Men vertelde, dat uitenbogaard tot het Pausdom was overgegaan, en den voorrogt hadt in de (hatelijke Ommegangen. Elders wierdt met verzekering gezeid, dat hij, naa veel zoekens en aanhoudens, Raad der Aardshertogen was geworden, en met dezelve in befiootene kamer, daar niemant wierdt toegelaaten, raadpleegende, alle de geheimen des Lands openbaarde. De berugte Amfterdamfche Predikanr smoutius liet zich openlijk verluiden, dat hij, naa het eindigen van het Beftand, bij den Aardshertog Predikant in het Leger zijn zoude, zo als hij voörmaals bij P*ins maurits geweest was. Om alle deeze gerugten te logenftraffen , vondt uitenbooaart> geen dienftiger middel, dan Brabant te verhaten, en elders zijn verblijf te neemen. Doch in de keuze hier omtrent konde hij tot geen vast befluit koomen. Hij hadt wel voornaamelijk het oog op Staden, werwaarts hij, in de maandMaart deezes Jatrs 1620, door de Burgemeesters en Raadsheeren, door eenen vriendlijken brief genodigd was. Maar 'er booden zich zo veele zwaarigheden aan, dat dit ontwerp niet volvoerd wierdt. Te midden van alle deeze ontrustende wederwaardigheden, bezat , nogthans , uitenbogaard genoegzaame bedaardheid van geest, om, nevens verfcheiden anderen, aan de verdeediging der Remonftranten te arbeiden. In 't laatst van het ftraks gemelde jaar kwam te Antwerpen van de Drukperze, een Gefchrift, door hem, geduurende dat jaar opgefteld, getiteld : Vrijmoedig OnderJoek van verfcheide Plakkaeten in de geünieerde Provinciën , binnen twee jacren herwaertf gepubliceert tegeni de Christenen ingeboorenen en inwoonders derjelven Landen, die men Remonjlranten noemt. Men hadc de Afdrukzels van dit Boek na Leiden gezonden, om« van daar door het Land verfprcid te worden. Ongelukkig vielen zij in handen van den Schout, die *er zo vsele Bladen van  ÜifENBOGAARD. CJOHAnNES) gj van bekwam, dat de Drukker in beraad teide, of het oirbaar ware, dit Werk te herdrukken. Doch verdaan hebbende, dat 'er groote begeerte was om het Gefchrift te leezen, natri hij den herdruk bij de hand, en vondt toen middel om het Werk alorhme te verfpreiden. In dit Gefchrift ontmoetté men eerige fcherpe uitdrukkingen* welke uitenbogaard naderhand alleen daar mede vérdeedigde, dat het getïeld was in de eerde hitte der vervolgingen, en* diensvolgens, llgtelijk* eenige uitdrukkingen konden uit de pen vloeien* voor Welke hij, in meer bedaarde tijden * zich wel Zoude gewagt hebben. In nieuwe bekommering raakte eerlang uitenbogaard. Nevens ePiscoPiüs en grevinkhoven , hadden zij gezamentlijk * *ls Direfteuren der Remondrantfche Sociëteit, uit Antwerpen de zaaken der Reinondranten, binnen 'sLands, door brieven en bezendingen beduurd. Van wegen het eindigen van het Beftand, tusfchen Spanje en de Veréénigde Gewesten, 't welk in de maand April des Jaars 1621 zou voorvallen, zou hun eigen verblijf aldaaf niet meer veilig weezen, en diensvolgens hunne zorge vodr de broederfchap een einde neemen. Men wendde het oog na alle kanten, doch vondt overal zwaariglieid. Uitenbogaard helde meest na Frankrijk, alwaar hij veele vrienden hadt, en de meeste gunst hoopte te zullen vinden* Onder dit alles wierdt 'er, aan de Spaanfche zijde, vlijtig gearbeid om hem in Brabant te houden, door de. aanbieding van Jaargelden, zonder dat hij dndef eenige verbintenis zoude leggen, indien hij flegts blijven wilde. Maar hij floeg alles af, en zeide niet te kunnen blijven, 't en ware men den Remonitranten vrijheid van Godsdienstooffeninge in hunne huizen toeftöndt. Inmiddels hadt de Spaanfche Gezant, te Brusfel kennis bekoomen van uitenbogaards voórneemen, om zich na Frank' rijk te begeevets. Andermaal ontboodt hem de Markgraaf, en zogt hem, met veele redenen en groote beloften, tot blijven te beweegeu. Te merkwaardig is het gefprek, 't welk thans voorviel, dan dat wij hetzelve, hoewel eenigzins uitvoerig, hier. niet zouden mededeelen. Op de aanfpraak des Gezants gaf uitenbogaard tot antwoord „ Dat hij hunne G 3 « Ho°8-  »oo UITENBOGAARD. (JOHANNES) „ Hoogheden ootmoediglijk bedankte voor het verblijf, aan „ hem en anderen zo lang vergund; maar dat het hem niet „ mogelijk was, daar langer te woonen, als men met Hol„ land in oorlog zou zijn, en wel om de volgende redenen: „ Vooreerst, om dat men in 't Vaderland altijd vermoeden zoude hebben dat de Remonftranten in Brabant eenig „ kwaad brouwden; van welke daad hij niet alleen vrij wilde „ zijn, maar ook van het vermoeden. Ten anderen, dat ,, men de goederen zijner huisvrouwe, die zij nog in Hol„ land hadt, terftond zou verbeurd verklaaren. Vervolgens, „ dat hij niets doende of raadende tegen het Vaderland, al„ tijd in Brabant verdagt zoude zijn, als of hij iets wroette „ of toeleide tegen den Staat van hunne Hoogheden, met „ heimelijke verftandhouding, en anders. Eindelijk, dat hij „ niet zou kunnen blijven, zonder in Brabant zijne vaste „ woonplaats te neemen, en vrijheid van Godsdienst te heb„ ben, die hij wist dat men den Remonftranten niet zou „ vergunnen." De Gezant daar naa fpreekende van den Oorlog, welke tegen Holland op nieuw zou begonnen worden, vraagde aan uitenbogaard , wat hem daar van en van de uitkomst dagt. Daar deeze op zeide, niet te kunnen antwoorden , als niet weetende de magt, die men van de Spaanfche zijde zoude willen of kunnen gebruiken; maar dat hij, met verlof van zijne Excellentie, moest zeggen ,, dat de „ Koning van Spanje , hoewel de magtigfte Vorst van het „ Christenrijk, iet groots beftondt, door wederom te tree,, den in den oorlog met Provinciën, welker magt hij te „ vooren, zo veele jaaren, hadt ondervonden, en, zijns oor„ deels, nog meer zou ondervinden." Op de vraag des Gezants, of 'er dan geen middel ware tot vrede, gaf de andere ja tot antwoord , indien men haar met vrede wilde laaten. De Gezant: ,, dat zou men wel doen, indien men den Ko„ ning eenigzins wilde erkennen." Uitenbogaard, dat zullen de onzen niet doen. De Gezant: „ Waarom niet, als „ men hun in de rest, niets uitgenomen, alles geeft wat zij „ begeeren?'' De andere: Als de Koning hun alles geeft, mits hem erkennende , dan beneemt hij daar mede, al wat hij gegeeven heeft. Want de erkentenis, die hij begeert, is,  UITENBOGAARD. (JOHANNES) is, dat men hem erkenne voor Souverein; welke erkentenis alleen al de rest met 'er tijd zal te niet doen. Maar ia Spanje en elders, zeide de Gezant, wordt zijne Majefleit voor Souverein erkend; en evenwel blijven de Onderdaanen' bij hunne Voorregten, en de Koning houdt hun 't geen hij beloofd heeft. Daar uitenbogaard op antwoordde : „ Ik „ wil dat niet tegenfpreeken. Maar de Hollanders zullen' in allen gevalle niet gelooven, dat men hun woord houden p, zal, bijzonder niet in het ftuk van den Godsdienst: om veele „ redenen, en bijzonder om dat zulks in zijner Majefteits „ magt niet is, al wilde hij het doen, als zijnde een ftuk, „ puur en alleen hangende aan den Paus." Maar de Paus, zeide de Gezant, zal zijne Majefteit daar in dispenfeeren. „ Dit geloof ik", hervatte daar op de andere; „ maar de „ zelfde Paus heeft magt, zijne Majefteit, zo hij gelooft, daar nca wederom van zijnen eed en belofte te ontdaan,' „ om die te mogen breeken, als het oirbaar zal bevonden „ worden. Dit wantrouwen , ging hij voort, is zo diep in „ de harten der Hollanderen geworteld, dat ik niet zie, dat „ men hun dat immermeer zaf beneemen." De Gezant gevraagd hebbende, of 'er geen middel ware om dat wantrou-, wen weg'te neemen? hernam uitenbogaard: „ Ik kan flegts één middel bedenken, hoewel ik zeer twijfel, of het daar ,, toe genoegzaam zijn zoude; en in allen gevalle wéét ik wel dat zijne Majedeit het niet doen zal." Thans vraagde de Gezant naar dat middel; waar naa de andere, vooraf verfchooning voor zijne vrijmoedigheid in het fpreeken verzógt en verkreegen hebbende, zich in deezervoege uitliet: „ Dat „ bij aldien het zijne Majefteit en de Aardshertogen geliefde, „ van en uit hun zelve vrijheid van Godsdienst aan de Ge„ reformeerden, in Brabant, Vlaanderen en in zijne andere „ Nederlanden toe te ftaan, mits orde ftellende tegen faétie ,, en oproer , en tot verzekëringe der Roomfche Religie, „ voorts alle de-Privilegieu in dezelve zijne Landen wel on, derhoudende, dat zulks een klaar 'teeken zoude'zijn- van „ zijnen goeden wil. Indien zijne'.Majefteit, ongedwongen, „ uit enkele goedertierenheid die vrijheid zijnen ondsrdaanen toeftondt, zou men , misfehien, geltfovèn dat hij zijn G 3 „ woord  ,„„ UITENBOGAARD. (JOHANNES) „ woord zoude houden san de Hollanders, zo als hij daar toa „ yerpligt was volgens verdrag, bij eede bezwooren. Is 'er „ genig middel om dat wantrouwen weg te neemen, zo is „ het dit. Dau ik weet wel", vervolgde de Leeraar, „ dat „ zijper Majefteits Continentie zulks niet toelaat; dat ook de „ Roomfche Kerk en de geestlijke Biegtvaders, van welke „ zijne Majefteit en hunne Hoogheden hunne Confcientien „ laaten regeeren, dat in geenerlei manier zullen toeftaan." Maar zijiic Majefteit, zeide de Gezant, zal vooraf eene Verklaaring laaten uitgaan, bij welke hij zal belooven, alle Privilegiën te herftellen, ook de zulke, die deeze nieuwe Re-' genten hebben afgefchaft. De andere verklaarde daar op zijn gevoelen op deeze wijze: „ Zij zullen, zeide hij, met zulk „ eene Verklaaring lpotten : want het geen zijne Majefteit " hun zoude belooven, hebben zij alreeds bij hen zeiven; „ en de nieuwe Regenten hebban geene privilegiën verbroken voor altijd, maar voor ééne reize alleen, om de Re3, geering te veranderen naar den zin des Prinfen van Oranje n en der Predikanten, met betuiging dat zuiks in geen ge? „ volg zou getrokken worden; 't welk hun genoeg is, om „ zich zelve in de Regeering te handhaaven; en nog gaat _ dit de vrijheid van Religie niet aan, daar 't meest op aan„* koomt, om het wantrouwen weg te neemen." Zeer verzet ftondt de Spaanfche Gezant over deeze taal; maar nog meer, Wanneer 'er de Leeraar , met eene Hollandfche rondheid, het volgende nevens voegde. „ Ik moet uwe Excellentie", dus ging un-iiNBOGAAftD voort, „ nog een woord in vrijheid , zeggen, ten dienfte van zijne Majefteit en hunne Hooghe** den: naamelijk, dat ik wel weet dat uwe Excellentie, en **' andere Heeren, ook Geestlijken, mij en mijne medebroe'H ders hier in het Land zoeken te houden, niet uit liefde I, tot ons en onze zaaken, (hoewel ik geloove, dat zij ons * aanzjen voor vreedzaame luiden, en gehoorzaame inwoonder», die, onder het dekzel van Godsdienst, geen fa&ien of oproer zullen aanrigten) maar uit de hoop, die men heeft gefchept, dat wij door die van onze gezintheid, die *' zeer veeie \u 't Land zijn, met 'er tijd eenige wederfpau* «, nigheid of opftand, ia de eene ©f andere. Stad, tegen den (3 lt83,'  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 103 „ Stut aldaar, zouden te weeg brengen, om deeze zijde te begunftigen en de hand te bieden, als men in oorlog zou zijn getreeden. Dit houde ik zeker dat verwagt wordt, i, en dat wij met onze direftie daar toe zouden arbeiden: „ waar op ik uwe Excellentie wel rondelijk, met alle re„ fpea, ten dienfte van zijne Majefteit, verklaaren wil, dat „ zulks vergeefs van ons zoude worden verwagt, en dat die „ van. onze gezintheid in 't Land nimmermeer zo verre zul„ len koomen, dat zij dat juk, waar mede zij nu, door t „ berooven van hunne Leeraars en de vrijheid van Oods„ dienst, door deeze. nieuwe Regenten worden gedrukt, van a, den hals zullen zoeken te werpen, om een ander juk, dat „ zij veel zwaarder houden te zijn, en het Spaanfche noe„ men, op den balze te neemen. Niemant zal hun daar toe raaden, en al hadden zij 't vermogen, welk zij niet heb„ ben, nimmermeer zullen zij dat doen. Want zij hebben al „ te zamen te groote liefde tot hunne vrijheid, en te groo„ ten afkeer van deeze natie, dan dat zij dat zouden poo„ gen te doen. Want al is hun groot ongelijk gefchied, zij , worden evenwel niet gedwongen, eene andere Religie, ' die zij niet toeftaan, tegen hun geweeten te moeten aan. , neemen." Ik verwondere mij over u, fprak thans de Gezant. Andere ballingen en verdreevenen uit hun Vaderland plagten te arbeiden, om weder daar in te koomen m alle manieren en middelen , die daar toe mogten dienftig zijn. , Die luiden", hernam daar op uitenbogaard, „ zoeken " hun eigen voordeel, niets anders voorhebbende dan zich ' te wreeken: dat is ons oogmerk niet; liever willen wij in " armoede leeven , en ons met water en brood behelpen '! buitenslands, dan dat wij weder in 't Land zouden zoeken te koomen door onbehoorlijke middelen: want wij zijn Christenen, die onze hoop hebben op een beter hier naamaals, en mogen daarom niets doen , 't geen ons van God " verbooden is. Konden wij wederom ïn 't Land koomen „ door een goeden vrede (dus ging hij voort), door welken de Godsdienst en de Voorregten mogten zijn bewaard, „ dat ware ons lief: anders moeten wij geduld hebben." Gij /preekt rond, zeide hier op de Gezant. „ Ja, mijn Heer", " G4 daar  ?04 UITENBOGAARD. ( JOHANNES ) daar op de andere, „ ik zeg gelijk het is, ook ten dienfte „ van zijne Majefteit, op dat men zich op geene verandering „ door' opfland van binnen door de onzen verlaate: want dat n zal met gefchieden." Voorheen hebben wij verhaald, hoe uitenbogaard het oog na Frankrijk hadt. In het midden der maand Maart des Jaars 1621 ver.rok hij derwaarts, verzeld van adrianus borrius, weleer Predikant te Leiden. Zij kwamen te Parijs, op den drieè'ntwintigften der gemelde maand, Het oogmerk deezer reize was, onder andere, deels om de zaak der Remonftranten aldaar te verdeedigen, indien de Gezanten der Veréénigde Gewesten, welké zich, ten dien tijde, aldaar bevonden, Jets ten hunnen nadeele mogten voorftellen; deels, om te beproeven, of, door hulp van eenige vrienden, de Koning tot eene voorfpraak der bedrukten zou kunnen bewogen worden; eindelijk ook, om te verneercen , of zij,' in gevalle van nood, onder de befcherming zijner Koninklijke Majefteit, in Frankrijk een vreedzaam verblijf zouden kunnen genieten. Met groote gunst en genegenheid wierdt uitenbogaard bij de vcornaarnfte Raaden zijner Majefteit bejegend. Met den Heer de boissise in gefprek geraakt zijnde, boodt hij aan, fle zaak der Remonftranten, zo wel ten aanzien van het Burgerlijse als van het Kerkelijke, in den vollen Raad des Kol iings, ook in "t bijzijn der Nederlandfche Gezanten, te willen verdeedigen. Doch herrj bleek wel haast, dat de hoop\ pm door voorfpraak van Frankrijk , eenige verligting of ryiimte voor de Remonftranten re bekoomen, eene ijdele verwagtmg was. Hierom vraagde hij aan den Heere de boissise , ingevalle de Heeren Staaten evep onbeweegelijk bleeven; 7, en eenige Remonftranten het Land gingen Verhaten , om zich te Galais, Dleppe of in eenige andere Franfche Ha„ venftad neder te ftaan, of zijne Majefteit dezelve zoude I? willem netjmen in zijne befcherming, en de zelfde vrijhe? den vergunnen als aan anderen?" daar de andere op antwoord ie, dat over dit ftuk in den Raad des Konings was ge. fproktn, en dat ze vrijelijk mogten koomen. Thans deedt uitenbogaard nog eene andere vraag, te weeten, „ of den 5? Reqonfenfen, jq ?vjlk een geval, ter phatze, alwaar zij ?, zjch  UITENBOGAARD. (JOHANNES) 'log 5, zich zouden nederllaan, vrijheid van Godsdienstoeffeninge, ,, afzonderlijk van de Hugenooten, zou worden vergund; als mede, om te mogen doen drukken, 't geen zij zouden „ noodig agten tot verdeediging van hunne zaak tegen hunne „ partijen: mits te vooren zijnde overgezien door de zoda„ nigen, welke zijne Majefteit daar toe zoude magtigen; en wijders, dat zij zeiven, zodanige vrijheid genietende, zich ,, zouden draagen in alle zedigheid en ftilheid, onder de ge- hoorzaamheid des Konings ?" Het antwoord van den Franje-hen Staatsman, op deeze vraag, is merkwaardig, en verdient overgefchreeven te worden. Hij zeide, dat de Remonftranten, die in Frankrijk wilden koomen, vrijheid in hunne huizen mogten hebben, zonder dat men daar onderzoek op zoude doen; maar dat het hóuden van afgezonderde Vergaderingen bezwaarlijk zou worden toegedaan; dat het, zijns bedunkens, beter ware, zich zo na aan de Hugenooten te houden als zij konden, zonder verder te fcheiden; dat de Remonflranten de hoop, om wederom in het Land te koomen, en, door eenige rekkelijkheid, met de partijen zich te vereenigen , niet moesten verliezen; dat'hij en veele andere rekkelijke Katholijken de fcheuringen der Christenheid, om zaaken van Godsdiénst, zeer beklaagden , en eenige hoop hadden gefchept, dat door de gemaatigdheid, die de Remonftranten omtrent de gefchillen hadden gebruikt, vrij war goeds voor de gantfche Christenheid zou zijn gevolgd, indien, naamelijk, de rekkelijkheid op zulk eenen voet, dat men, niettegenftaande eenige verfcheidenheid van gevoelen , o, ne bijzondere Privilegiën, Vrijheden, Voorregten, laffelt f*. velherbragte Gewoonten, en alle andere Gereg- H :i&heden!- war in zij eikanderen niet alleen niet hinderen, %\ W& ïelfs handhaaven en befcherraen zullen, des nood$, 15 ?»f|  UNIE. (Utrechtfche) „ met iiif eti goed. Doch zullen de gefchillen, die de I'ro„ vinden, Steden of Leden deezer Vereeniging, over de „ genoemde Geregtigheden, met eikanderen hebben, of krij„ gen mogten, moeten beliegt worden bij den gewoonlijken „ Regter, goede mannen of minnelijk verdrag, zonder dat „ de andere Provinciën, Steden of Leden, zo lang partijen „ zich den Regter onderwerpen, zich daar mede zullen mo„ gen moeijen, ten ware zij mogten goedvinden, een vcrT „ drag te helpen bemiddelen. 2. ,, Dat de genoemde Landen, ingevolge van dit Verr „ bond, eikanderen zullen moeten bijjlaan, met iijf, goed „ en bloed, tegen alle geweld, hun, onder den naam des „ Konings of van zijnent wege , aangedaan; 't zij ter oor„ zaake van de Gendfche Bevrediging, van 't opvatten der „ wapenen tegen Don jan, van 't aanneemen des Aardsher„ togs matthias tot Landvoogd, met al wat 'er uit gevolgd „ is, of zou mogen volgen; of zelfs onder fchijn van den ,, Roomsen-Katholijken Godsdienst, met de wapenen, te s, willen herftellen of invoeren, of ter zaake van eenige „ nieuwigheden, in de genoemde Landfchappen voorgevallen, „ zedert den Jaare 1558, of eindelijk, om dit Verbond van „ Vereeniging; evenveel, of dit geweld eenig Land, Staat, „ Stad of Lid in 't bijzonder, of allen in 't gemeen wierdt ,, aangedaan. 3. „ Dat de gemelde Provinciën eikanderen ook zullen „ moeten bijliaan, tegen alle in- en uitheemfche Heeren, „ Landen of Steden, die haar eenig geweld, ongelijk of oor„ log zouden .mogen willen aandoen, mids dat deeze bij— „ ftand, bij de Generaliteit van deeze Unie, bepaald wor- de, met kennisje en naar gelegenheid der zaake. 4. „ Dat de Grens- en andere Steden, van welke Provin. „ cien die ook zijn mogen, des noods, bij raade en op b&„ vel deezer Veréénigde Provinciën, zullen verfterkt worden, „ ten koste va.n de Steden; en van de Provinciën, in wel„ ken zij gelegen zijn, mids de Generaliteit daar toe de „ helft draage. Wel verftaande, dat, indien de genoemde „ Provinciën geraaden mogten vinden, eenige nieuwe jlerk- tets in eenigen der gemelde Provinciën, te leggen, of de H 5 „ tegen-  iat UNIE. (Utrechtfcke) „ tegen woordigen te veranderen of af te werpen, de kosh ten, hier toe vereischt, door de Provinciën in 't gemeen, zullen moeten gedraagen worden. 5. „ Dn men, om de kosten, vereischt tot de befcher„ ming der Provinciën , te vinden , op eenen eenpaarigen „ voet, van drie tot drie maanden, of op andere bekwaame „ tijden , binnen dezelve Provinciën , openlijk , aan den meestbiedenden zal verpagten, of doen collecteer en zekere „ Imposten op allerhande Wijnen, Bieren, Gemaal, Zout, „ gouden, zilveren, zijden en wollen Lakenen, Hoornvee „ en bezaaide Landen , Slagtvee , Paerden , Osjen, die ,, vetkogt of verruild worden, goederen, ter IVaage komen„ de, en alle zulke anderen, als men, raderhand, bij ge„ meene bewilliging , geraaden vinden zal. Ook zal men „ hier toe beiteeden de inkomfteu van 'sKonings Domeinen, „ naa aftrek van de lasten, op dezelven ftaande. 6. „ Dat de genoemde middelen, bij gemeenen raade, ,, verhoogd en verlaagd zullen worden, naar vereisch van „ zaaken, en alleenlijk verftrekt tot gemeene befcherming, „ en tot het geene de Generaliteit verder zal moeten draait gen, zonder tot iets anders te mogen worden bekeerd. 7. ,, Dat de Grens lieden en ook anderen, des noods, ge„ houden zullen zijn, te ontvangen zodanige bezetting, als „ de Veréénigde Provinciën, bij raade van den Stadhouder „ der Provincie, daar de bezetting gelegd zal worden, goed„ vinden en haar belasten zullen: mids deeze bezetting, door ,, de Veréénigde Provinciën, betaald worde, en dat de Ka. „ piteinen en Soldaaten, boven den algemeenen Eed, ook „ eenen bijzonderen Eed doen aan de Stad of Stede en Pro,, vincie, waar in zij gelegd zullen worden: 't welk, ten 9, dien einde, in derzelver Artikelbrief zal worden gejleld. „ Ook zal men zulk een' Kriigsrugt houden, onder de Sol„ daaten, dat de Ingezetenen , geestelijk^ n en waereldlijken, ,, niet onredelijk bezwaard worden, noch eenigen overlast lijden zullen. De bezetting zal ook, niet meer dan de „ burgers en ingezetenen, van Imposten en Excijnzen vrij „ zijn, en de Generaliteit zal den Ingezetenen Logijsgeld ver» „ ftrekken, als tot hier toe, in Holland, gebruiklijk ge. n weesi is. 8. „Dat,  UNIE. C Utrecht?che ) 123 8. „ Dat, om ten allen tijde, door 'sLands Ingezeete„ nen, te konnen worden bijgedaan, binnen eene maand naa „ de tekening deezes, ten langlten, de Inwooners van elke „ Provincie, van achttien tot zestig jaaren oud, zullen wor„ den opgetekend, op dat men, ter eerfter zamenkomfte der „ Bondgenooten, hier op zou kunnen befluiten, zo als men, „ ter meeste verzekerdheid der Veréénigde Landen, bevin» „ den zal te behooren. o. „ Dat men geen liefland of Vrede fluiten, geenen Oor* „ log aanvaarden, noch eenige Impost of Contributie inflel„ len zal, de Generaliteit van deezen Verbande aangaan„ de, dan met gemeenen raad en bewilliging der voornoemde „ Provinciën. Doch in alle andere zaaken, 't beleid deezer „ Verbindtenis en 't geene daar van afhangt betreffende, zal „ men zich fchikken, naar 't geene bij de meerderheid van „ de flemmen der Provinciën geflooten zal worden \ zullende „ deeze flemmen worden ingezameld, zo als, tot nog toe, „ ter Vergadering der Algemeene Staaten, gebruikelijk ge„ weest is: en dit alleen, bij voorraad, tot op eene nadere „ fchikking der gezamenlijke Bongenooten. Doch indien '« ,, gebeurde, dat de Provinciën, in zaaken van Belfond, Vre„ de, Oorlog of Belasting, niet overeen konden koomen, „ zal het gefchil, bij provifle, verbleeven worden aan de „ Heeren Stadhouders der gemelde Veréénigde Provinciën, „ nu ten tijde wezende, die het zelve bijleggen, of daar „ over, naar behooren, uitfpraak zullen doen: zullende zij, „ in geval zij eikanderen niet mogten konnen verïfoan, zulke s, onpartijdige Bijzitters of toegevoegden mogen kiezen, als „ zij raadzaam zullen oordeelen, en partijen gehouden zijn, s, zich te voegen, naar 't geene, op gemelde wijze, zal zijn „ uitgefproken. 10. „ Dat geenen der genoemde Provinciën , Steden of ,, Leden derzelven, eenige Confoederatien of Verbonden met ,, eenige nabuurige Heeren of Landen zullen mogen maa„ ken, buiten bewilliging der Bondgenooten. 11, „ Dat, zo eenige nabuurige Vorflen, Heeren, Landen, of Steden zich met de gemelde Provinciën begeerden „ te vereenigen, en in deeze Confoederatie te ireeden, zij, „ daar*  *I34 UNIE. (Utrechtfchey »*. daar toe> bij gemeenen raade en bewilliging der Provinciën, zullen mogen ontvangen worden. 12. „ Dat de Provinciën, in 't ftuk der Mnnte, en in den m loop van 't geld, met eikanderen, zullen moeten overeen„ komen, volgens de Ordonnantiën , hier op, met den eerM ften, te maaken: welken de eene, zonder de andere, niet „ zal mogen veranderen. 13. „ Dat Holland en Zeeland zich, in 't ftuk van den „ Godsdienst, naar hun goeddunken, zullen mogen gedraa» 6en- Doch de andere Provinciën deezer Unie zullen zich „ mogen fchikken naar den Geloofsvrede, bij den Aardsber„ toge matthias en die van zijnen Raade, bij Advis der „ Algemeene Staaten, alreeds ontworpen: of daar in zulke „ orde ftellen, als zij, tot behoudenis der rust en welvaart „ van elke Provincie of Stad, en tot handhaaving der ge„ regtigheden van geestelijken en waereldlijken, dienftig vin„ den zullen, zonder hier in , door eenige andere Provincie, „ eenigzins gehinderd te mogen worden; mids nogthans elk „ vrijheid van Godsdienst behoude , en men niemant, ter „ oorzaake van den Godsdienst, agterhaale of onderzoeke: „ gelijk reeds, bij de Gendfche Bevrediging, vastgefteld is." Over dit Artikj>l, viel terftond eenige zwaarigheid. Zommigen verftonden, dat men bij het zelve verklaard hadt, niemand in 't Bondgenoodfchap te willen ontvangen, dan die de Geloofsvrede, of ten minften de twee Godsdienften , den Roomsen-Katholijken en den Hervormden, zou toelaaten: weshalven, tot nadere opheldering, op den eerften Februarij, wierdt vastgefteld „ dat men niet voor hadt, eenige Provin! „ cien of Steden, die zich alleen aan den Roomfchen Gods. „ dienst wilden houden, en in welken, 't getal der Her„ vormden zo groot niet was, dat aldaar, volgens de Ge„ loofsvrede , de Hervormde Godsdienst behoorde ge„ oefend te worden, van het Bondgenoodfchap uit te fluiten; „ maar dezelven, in tegendeel, daar in te willen ontvangen; „ mids zij de punten van het zelve naa kwamen, en zich „ als goede Patriotten gedroegen; zijnde de meening niet, s, dat de eene Provincie of Stad zich 't bedrijf van de ann dere, in 'r, ftuk van den Godsdienst, zal aantrekken. 14- 1» Dat  ÜNIÈ. (ütrechtfche) 125 14. „ Dat men, insgelijks volgens gemelde Bevrediging, „ allen Kloosterlingen en Geestelijken hunne goederen, in de Veréénigde Provinciën gelegen , zal laaten volgen, mids „de Kloosterlingen, die zich, uit hunne Kloosters, gele- gen, ten tijde des oorlogs tusfchen Holland en Zeeland „ en de Spanjaarden, onder *t gebied deezer laatlien begee„ ven hebben ha eene deezer twee Provinciën, uit hunne „ Kloosters onderhouden worden; gelijk ook gefchieden „ zal, omtrent Zulken , die zich , uit hunne Kloosters in ,, Holland en Zeeland, na de andere Veréénigde Provinciën „ begeven hebben. 15. „ Dat, die in eenige Kloosters deezer Veréénigde Lan„ den zijn, of geweest zijn, en dezelven, ter zaake van „ den Godsdienst, of om andere goede redenen, hegeeren tl „ verlaaten, of reeds verlaaten hebben, uit de inkomften „ dier Kloosteren, hun leeven lang, zuilen onderhouden wor„ den. Doch die zich hier naa in eenig Klooster begeeven, „ en het wederom verlaaten, zullen geen onderhond genie„ ten; maar alleenlijk te rug neemen mogen, 't geen zij in „ 't Klooster gebragt zullen hebben. Voorts zullen de te„ genwoordige en toekomende Kloosterlingen vrijheid van ,, Godsdienst en Kleeding hebben, mids zij hunnen Overften, „ in alle andere zaaken , onderdaanig zijn." Tot nadere opheldering van het eerfte gedeelte van dit Artikel, waar bij den ge weezen' Kloosterlingen onderhoud toegelegd wordt, wierdt, op den eerften Februarij, verklaard „ dat de Bond„ genooten, bedugt, dat zulke Kloosterlingen ligtelijk pleit„ gedingen zouden mogen aanvangen, tot bekoominge der naa„ laatenfchap , hun, van ouders of vrienden, aanbeftorven, „ of dat zij, door giften of maakingen, hier naa, oorzaak „ tot pleitgedingen zouden kunnen geeven , goedgevonden ,, hebben, alle zulke pleitgedingen, aangevangen of nog aan „ te vangen, van nu af aan op te fchorten, en in ftaat$ „ te houden; tot dat, hier op, bij dezelve Bondgenooten en „ anderen, die zich met hen zouden willen verbinden, ook „ bij de hooge Overheid, is 't nood, eene algemeene uit„ fpraak zal zijn gefchied. 16. „ Dat,  *a6 UME. (Utrechtfitte") 16". „ Dat, of't gebeurde, 't geene God verhoede, dat „ 'er eenig gefchil ontfïondt tusfchen de Provinciën, waar in „ men eikanderen niet kon venïaan, het zelve, zo verre het „ eenige Provincie in 't bijzonder betrefc, befiist zal wor„ den, door de andere Provinciën, of derzelver Gernagtig„ den: en betreft het de Provinciën in 't gemeen, door da „ Stadhouders, gelijk in 't negende Artikel beraamd is: zul„ lende deezen partijen vergelijken of regt doen moeten, „ binnen eene maand of korter, naa dat zij daar toe, van ,, de eene of de andere partije, geroepen of verzogt zullen „ zijn: en zal men zich, wederzijds, naa de uitfpraak, al. „ dus gedaan , moeten gedraagen , zonder zich, daartegen, „ van eenigerhande middelen van regten te mogen bedienen. 17. „ Dat de Provinciën, Steden en Leden derzei ven zich „ wagten zullen van eenigen uitheemfchen Heeren gelegen„ heid tot oorloge te geeven, en, ten dien einde, Vreemde„ lingen , zo wel als Ingezeetenen, altoos goed regt doen; „ waar toe de Provinciën, die hier omtrent in gebreke mogt „ blijven, door de andere Provincie, zal mogen gehouden ,, worden, overeenkomfiig met derzelver voorregten, gereg„ tigheden en loffelijke gewoonten. 18. „ Dat de eene Provincie of Stad, tot bezwaaring van „ de anderen, geene Imposten , Convooigelden of andere „ lasten zal mogen opflellen , buiten gemeene bewilliging, ,, noch eenige Bondgenooten hooger èezwaaren, dan haare ,, eigene Ingezeetenen. 19. „ Dat de Bondgenooten gehouden zullen zijn, binnen „ Utrecht te verfchijmm , op de befchrijving van zulken, „ die daar toe gemagtigd zullen worden, op zulken dag, ,, als hun zal aangefchreeven worden, om te handelen over „ opkomende zaaken; weike men, zo zij niet geheim be„ hooren te blijven, ook in de Brieven van Befchrijvinge „ zal uirduikken. Dat men hier, bij eenpaarige of bij de meeste flemmen, zal befluiten, al ware 'c ook dat eenigen „ niet verfcheenen, die nogthans gehouden zullen zijn, 't „ beflootene naa te koomen, ten ware de zaaken zeer ge,, wigtig waren, en eenig vertrek konden gedoo^en; wanneer „ men zulken, die niet verfcheenen zijn, andermaal zal be- „ fehrij-  UNIE. (Utrechtfche) I2J „ fchrijven, op verbeurte hunner ftemme, voor die reize. „ Doch dien 't niet gelegen zal koomen te verfchijnen, zal „ zijn gevoelen fchriftelijk mogen overzenden, waar op, „ bij 't vergaderen aer flemmen, behoorlijk agt zal gegeeven „ worden. 20. ., Dat ieder der Bondgenooten de voorvallende zaa„ ken, aan welker kennis zij oordeelen, dat den gtmeenen „ Bondgenooten iets merkelijks gelegen is, zullen moeten „ bekend maaken aan hun, die tot de Befchrijving gemagtigd „ zullen zijn, om de andere Provinciën daar op te konnen „ befchrijven. 91, „ Dat het uitleggen van duisterheden, in dit Verbond, „ ftaan zal aan de gemeene flemmen der Bondgenooten; die, „ verfchiliende, hunne toevlugt zullen neemen tot de Heerea „ Stadhouders, op de wijze, boven vermeld. 22. „ Dat, zo men noodig oordeelen mogt, de Artikelen „ van dit Verbond, in ejnige punten, te vermeerderen of „ te veranderen, het zelve zal moeten gefchieden, bij ge„ meenen raade en bewilliging der Bondgenooten , en anders ,, niet. 23. „ De Provinciën belooven alle de gemelde Artikelen „ te onderhouden en te doen onderhouden, verklaarende zij „ alles wat, daar mede ftrijdig mogt worden gedaan, nietig „ en van onwaarde, onder verbindtenis van haarer en aller „ Ingezetenen Perfoonen en goederen, die zij allen Heerea „ en Geregten onderwerpen; beloovende zich niet te zullea „ behelpen met eenig verzet van Regte , hier mede nies ,, overeenkomftig. 34. „ De Heeren Stadhouders, die nu zijn of hier naa zijn „ zullen, de Wethouders en Hoofdofficiers van de bijzondere ,, Provinciën, Steden en Leden derzelven, zullen dit Verbond „ ook moeten bezweeren. 25. „ Ook zal dit gefchieden moeten, door alle Schutte„ rijen, Broederfchappen en Kollegien,. die in eenige Steden „ of Vlekken deezer Vereeniging zijn. 26. „ Zullende van dit Verbond gemaakt worden Brieven „ in behoorlijke forme, die, door de Heeren Stadhouders, „ en door de Leden en Steden der Provinciën, daar toe bij- „ zon-  Ui UNIE. (UtrechrjcJio \ i, Wonderlijk bij de anderen verzogt Zijnde, bezegeld, e» * door derzelver Sekretarisfen ondertekend zullen worden.*' Op den grondllag van dit Verbond J rtaat bet Gemeenebestder Veréénigde Nederlanden gevestigd, in-alles, wat de Landfchappen in 't gemeen aangaat: waarom het noodig was, dat wij het dus uitvoerigiijk te boek fielden. Ten dage, als het geflooten wierdt, waren 'er flegts Gemagtigden uit vijf Gewesten tegenwoordig. Graaf jan van nass/iu tekende eerst, als Stadhouder van Gelder en Zutfen: toen onderfchreeven vier Gemagtigden nit de Ridderfchap dier twee Gewfesten, welke dag namen, tot den negenden Februarij/ om de bewilliging der Baanderheeren en groote en kleine Steden over te brengen. Voorts tekenden de Gemagtigden van Holland, Zeeland, Utrecht en de Groninger Ommelanden , hebbende de Stad, waarfehïjnlijk uit ongenoegen tegen de Ommelanden, geene Gemagtigden te Utrecht gezonden. *t Verbond der Vereeniging, daar naa ter Staatsvergaderinge van Holland vertoond zijnde , wierdt, door de Edelen Haarlem en Lelden, terftond goedgekeurd. De andere Steden wilden eerst verflag doen. Die van den Briele en den Lande van Foome begeerden, bij de Unie, aangemerkt en omfchreeven te worden, als eene Landftreek op zich zek ve, doch vereenigd met Holland en Zeeland* Rotterdam bewilligde in de Vereeniging tusfchen Holland, Zeeland en Utrecht; doch niet in eene afzonderlijke Vereeniging mee den Adel van Gelder en Zutfen. Midlerwijl wierdt mee, het overig gedeelte deezer twee Gewesten gehandeld; aan welken men, op hun verzoek, toeflondt h dat zij Leden „.des Roomfchen Rijks zouden mogen blijven, gelijk zij. „ tot hier toe, geweest waren; dat men, éSa 't verdrijven „ der Spanjaarden en 't fluiten der Vrede, alle ongewoöne „ belastingen zou affchaffen; dat Gelder en Zutfen, die twee 5, flemmen ter Vergaderinge der Bondgenooten begeerden, „ flemmen zouden, .gelijk zij plagten te doen, in de Verga„ dering der Algemeene Staaten; dat de Stad Bommel en de (V Ampten yan Tieler- en Bommelerwaard, Bvest en Renoi „ wederom zouden gehegt worden aan Gelderland, waar aaa „ zij plagten te behooren,. mids Bommel bleeva bij 't Regc ' " ■ m der  UNIE. (Ottechtfche) ls$ Ï5 der Gendfche Bevrediging, en onder 't bewind van den ,, Prinfe van Oranje; benevens nog eenige andere punten.'* 't Liep egter aan tot in Maart, eer de Gemagtigden der Ridderfchap des Nieuwmeegfchen Kwartiers en der Stad Nieuw megen, en de Gemagtigden der Ridderfchap en der groote en kieine Steden des Arnhemfchen Kwartiers, en tot in April, eer die van Venlo 't Verbond onderfchreeven. Ook namen, in Maart, de Friefche Steden Leeuwarden, Sneek en Fra* neker, en eenige Grietmans en Edelen 't Verbond aaii. Verfcheiden' andere Friefche Steden volgden niet, voor den eerRen Junij, hebbende de Geestelijkheid, daar te Lande, zich hevig gekant tegen de Unie. De Graaf van rennenberg maakte, in 't eerst, merkelijke Zwaarigheid in 't aanneemen van het Verbond, beweerende hij, dat het, zonder kennis des Aardshertogs, geflooten was , en ttrekte , om zich te fcheiden van de Algemeene Staaten: doch hij liet zich, eer* lang, overhaalen, neemende de Unie, eerst met eenige uitzondering, doch daar naa eenvoudiglijk aan, op den elfden Junij. Hij tekende zich Stadhouder van Fiiesland, Overijsrel, Groningen en Ommelanden, Drente en Lingen; doch hadt, ondertusfchen , niets minder voor, dan zich aan '£ Utrechtsch Verbond te houden. Hij fprak 'er, voor en naa zijne tekening, altoos kwalijk van, onder zijne vertrouwde Vrienden. Zelfs was hij, van Januarij af, of al eerder, irt heimelijke onderhandeling geweest, om zich té Verzoenen met den Koning; doch 't leedt nog wel een jaar, eer hij den Staaten openlijk afviel. Met zijne ondertekening, wierden egter de Stad Groningen én het Landfchap Overijl fel niet geagt begreep en te zijn irt het Bondgenootfchap. Overijsfel weigerde het rondelijk, voorwendende, dat men het Land eerst ontlasten moest van Krijgsvolk: Welk men *er, egter, nog eenen geruiinen tijd, leggen liet, om dit Gewest dus te dringen, tot het aanvaarden der Vereeniging. Doch dit gefchiedde eerst, op een zekere wijze, in Maart des volgenden jaars; wanneer de PtinS die van Overijsfel zweeren deedt, aan den Koning, als Her» tog van Brabant, Graave van Holland en Heere van Ovef" ijsfcl, aan de Algemeene Staaten, zien, in de QemtalitUt XXX. BEEt» 1 »f  130 UNIE. (Utrechtfcht) of in de nadere Unie, zamen houdende, aan den Aardshertoge, aan den Prinfe , en aan de Staaten des Landfchaps. Groningen is niet voor 't Jaar 1594 'n '« Utrechtsch Verbond getreden. Drene en Lingen hebben, meen ik, nimmer de Unie geteekend : en Gend, Venlo, Tpere, Antwerpen, Breda, Brugge en 't Land van de Vrijen, alle welken, van tijd tot tijd? in 'c Utrechtsch Verbond, eerst in 't gemeen de nadere Unie, daar naa blootelijk de Unie of Vereeniging genoemd, getreden zijn, hebben weinig of geen deel aan de gemeene Regeeringe gehad. Men vindt, dat 's Hertogenbosch, in den Zomer deezes jaars, gedreigd wordende met eene Belegering, ook begeerde te treeden in de Utrechtfche Vereeniging, op den voet van Antwerpen, en hier om onderftand verzogc van de Bondgenooten. Ook is toen de Stad, door die van Holland, voorzien van eenige raanfchap. Doch, dat zij ooit voor een Lid der Unie gehouden zij, is mij niet gebleeken,, Waarfchijnlijk, is ook het verzoek, waar van wij fpreeken, niet van Stads wege; maar alleen door de Onroomfchen aldaar gefchied. De Prins draalde eenigen tijd, eer hij de Unie aannam, om dezelfde redenen, die hem verhinderd hadden, dezelve, openlijk, te bewerken; en vooral, om dat de Aardshertog, in 't Verbond, niet gekend was ;• 't welk gelegenheid gegeeven hadt, om den Prins te befchuldigen, dat hij zich algemeenen Landvoogd dagt te doen maaken, In plaatze van den Aardshertog. Doch, eindelijk, verklaarde hij, bij een bijzonder Gefchrift, te Antwerpen,, op den derden Mei, getee» kend „ dat hij, tot hier toe, hebbende uitgefteld, te tree. „ den in het Utrechtsch Vatbond, om dat hij hoop hadt, „ de Nederlanden in »t gemeen tot de zelfde Vereeniging te „ zullen brengen; en nu hebbende verflaan, dat de Aardshertog en een goed deel d'er Nederlanden dit Verbond „ .hadden goedgekeurd, eindelrjk ook beflooten hadt, het„ zeltfe aan te neemen, zich verzekerd houdende, dat de » hoog'beid en het gezag van den; Aardsnertoge, bij hetzelve, » geensi 'ins verkort wat." 2)ut  UNIE, (Utrechtfche) UPBERGEN. 131 Dus kreeg het werk der Vereeniging zijn beflag eenigzins. Men rigtte , te Utrecht, eene Vergadering op , die magt kreeg, om op voorvallende zaaken te befluiten, en, over gewigtigen , de Bondgenooten befchrijven moest, in gevolge van het negentiende Artikel der Vereeniging. Graaf jan van nassau was hier het' hoofd deezer Vereeniging, zo lang zijn Broeder afwezig was. Men hadt hem eeren Raad toegevoegd, van welken de Heer boekholt, Drost van Wage* ttingen, en de Advokaat buis Leden waren. Bij het bovenftaande moeten wij nog voegen, dat in eene Vergadering der Algemeene Staaten , gehouden te Middelburg in Zeeland, in den Jsare 1583, in overweeging wierdt genomen, of 'er niet eenige verandering behoorde te vallen in het Dertiende Artikel der Utrechtfche Unie of Vereeniginge, alzo alle de Veréénigde Gewesten de Hervormde Leere nu hadden aangenomen. Men verklaarde diensvolgens, „ dat „ men den Hervormden Godsdienst zou handhaaven, Zonder, „ in de Veréénigde Landen, eenigen anderen Godsdienst open- lijk te gedoogen; doch dat men de Plaatzen, die vervol„ gens in het Verbond zouden worden aangenomen, in dit „ ftuk naar eigen goedvinden zou laaten handelen." Upbergen, eene Heerlijkheid en Dorp, in Gelderlavd, in het Rijk van Nijmegen, een klein uur gaans van de Stad van dien naam, tegen den zo genaamden Hunnenberg gelegen. Indien het aloude Uberan, gelijk zommigen meenen, het tegenwoordige Upbergen zij, moet het meer dan negenhonderd jaaren heugen, als zijnde dat Uberan, reeds in den Jaare 850, door den Edelen baldkik aan de Utrechtfche Kerk ten gefciienke opgedraagen. In plaats van de oude, in den Jaare, 1339 geftigt, heeft men 'er eene nieuwe Kerk gebouwd, in de tegenwoordige Eeuw , in het hangen van een berg. Het adelijk Slot, insgelijk in de plaats van het oude, in den Jaare 1712, door den toenmaaligen Heer, den Baron van welderen geftigt, is, om zijne hoogfpringende fonteinen, zeer vermaard. Het vernuft des Bouwmeesters heeft het werk in diervoegen weeten te beftuuren, dat eene dier fonteinen ie de Eetzaal, oiufpringt. I 2 UrsTAif.  132 UPSTALBOOM, URETERP, URK. Upstalboom, in de aloude Friefche Gefchiedenisfen zeer vermaard, was, om ons van de woorden van schotanus te bedienen, „ een vlak veld, op het Zuidwest van Aurik (in „ Oostfriesland") omtrent eene halve Duitfche mijl gelegen. „ Daar op iionden drie^ hooge Eikeboomen, met de takken „ en kroon meest elkander roerende, hebbende in 't ronde, „ op twee of driehonderd treeden, geene huizen omtrent. „ Hier werden Tenten, als in een Veldleger, gefield, en de „ beraadflaagingen en zittingen onder den blooten hemel, als „ onder de befHering en voorzitting des hemelfchen Gods „ gehouden. De Banken waren gemaakt van opgeworpen of „ uitgegraaven aarde. Gelijk (voegt 'er de Hifloriefchrijver „ nevens) de voetflappen van zulke maniere van Vergaderin„ gen, en regtspleegingen, nog aan eenige plaatzen gezien, „ en Weerjlallen genoemd worden." Zie c. schotanus , Kerkelijke en Waereldlijke Gefchiedenisfen van Friesland. <*■''»'* • ; ■ " ■ Uriterp, een Dorp in het Friefche Kwartier Zevenwouden, onder de Grietenij Op fier land, alwaar het, in rang van ftemminge, de vierde plaats bekleedt, en tweeëntwintig flemmen uitbrengt. Het Dorpje is, aan den Binnenweg, zeer aangenaam gelegen, midden in 't geboomte. Urk, een klein Eilandtje in de Zuiderzee , legt ruim drie Duitfche Mijlen Oost-Zuid-Oost van Enkhuizen. Het wordt in zijn omtrek op omtrent een uur gaans begroot. In zijn grootfte lengte is 't omtrent vierhonderdvijftig Rijnlandfche Roeden lang, en in de grootfte breedte omtrent tweehonderd " Roeden breed. Het beftaat ten deele uit Hooiland, met roodagtig Zand, en op zommige plaatzen uit eenigen Leemgrond. Het Wéstelijkfte gedeelte is Weiland, 't welk als een Gemeente of Gemeene Weide gebruikt wordt, waar toe ieder Ingebooren van Urk regt heeft om het te beweiden. Ieder Huisgezin, mag echter niet meer dan twee Beesten weiden, en uit het getal der Huisgezinnen, 't welk op omtrent zeventig  URK. •33 tig begroot wordt, blijkt dat ieder der Ingezeetenen hier omtrent zijn aantal niet in de Weide brengt, dewijl 'er doorgaans maar tusfchen de Veertig en vijftig Beesten op het Eiland gerekend worden, die hier hunnen leeftogt kunnen vinden. Het grootfte gedeelte van Urk, aan de Oostzijde, is Hooiland, 't welk van 't Weiland met een Sloot wordt afgefcheiden. Van dit Hooiland bezit de een der Ingezeetenen minder, de ander meer; en wordt het zelve verkogt of verhuurd, of ook het Hooi bij Verkoop aan malkanderen overgedaan. Ieders gedeelte is door Paaltjes onderfcheiden. Dit Hooiland is echter niet genoeg om 's Winters de Koebeesten te voeren: waarom de Ingezeetenen genoodzaakt zijn nog een gedeelte Hooi van de vaste Kust te haaien. Voorheenen was 'er aan den Zuidwestkant nog een ftuk Lands, met een Huis, de Heeren Kamp genaamd, dat afzonderlijk als het Land van den Heer aangemerkt en verhuurd wierdt, doch dit onderfcheid is niet meer bekend. Het Eiland is van het Noordwesten tot aan het Zuiden met Paaien verfterkt, tegen het afneenien der Stranden. Het Westelijkfte gedeelte is hoog Zand; doch het Oostelijkfte wordt met een Dijkje befchermd, dat echter 'sWinters overloopt, laatende het laagfte gedeelte van 't Eiland met Poelen bezet, die altoos met water ftaan. Dewijl 'er op Urk veele zwaare Steenen gevonden worden, heeft men de proeve genomen om hier mede de ftranden, gelijk elders de Dijken te beveiligen ; doch , wat 'er aan mooge haperen, men heeft hier de afkeering van het water door Paalwerk van grooter nut bevonden, dan door Steenen, die door den zwaaren flag van water veelal over hoop geworpen worden. Op het Eiland zijn verfcheiden Waterputten van zoet water, ter diepte van vier of vijf vademen, ten dienfte van Menfchen en Vee. De geringe Bedijking, waar van wij gemeld hebben, is onder geen Heemraadfchap. Bij de opneeming in den Jaare 1632. vinden wij voor Urk zevenenveertig Huizen in de Lijsten der Verponding, en in den Jaare 1749 zijn 'er drieënzestig Huizen geteld. Voormaals waren deeze Huizen zonder Schoorfteenen, en men liet den rook ter Deure of ten Venfter uitvliegen: doch zedert eenige jaaren hebben die van Urk zich ook van SchoorfteeI 3 nen  iJ4 URK. nen bediend. De lasten, waar voor het Eiland in de Quohieren is aangeflaagen, zijn echter zedert veele jaaren, om den foberen toeftand der Ingezeetenen, niet in 's Lands Kasfe gekomen, en blijven zij ook deswegen, ongetwijfeld om de zelfde reden, zonder vervolg, zo wel als wegens het heffen der Excijnzen. Zij moeten echter het «ene jaar door het andere omtrent duizend Guldens aan Lasten opbrengen, waar van driehonderd Guldens gerekend worden voor het onderhouden der Bedijking; driehonderd Guldens voor het Veer der kleine Schuitjes, waar mede de Ingezeetenen uit de grooter Vaartuigen, die niet tot aan den Wal kunnen koomen, aan het Stiand worden gevoerd; wijders honderd Guldens tot de Wedde van den Predikant, honderd Guldens voor de Vroedvrouw, en tweehonderd Guldens voor den Schoolmeester. Men telt omtrent zeventig Huisgezinnen cp Urk, die driehonderdnegenëntachtig Perfoonen, zo oud als jong uitleveren, waar onder honderdachtënzestig Ledemaaten, gelijk dezelve in September 1750 geteld zijn. Hier van waren zesenzeventig getrouwde Paaren , vijftien Weduwnaaren , negen Weduwen, vierSnveertig ongehuwde Mansperfoonen boven de vijftien, en eenëntachtig beneden de vijftien jaar; tweeën, dertig Vrouwsperfoonen boven en zesenvijftig beneden de vijftien jaaren. Het Dorp legt op het hooge Land. Van het Eiland Urk wordt getuigd, dat het voorheenen grooter, ja zelfs aan Emmeleroord vast geweest is; en vrij diep in Zee na den kant van Emmeleroord zou wel eer een Kerk geftaan hebben, en de plaats hier omtrent wordt nog door de Zeelieden het Urker Kerkhof geheeten. Dit Kerkhof legt wat minder dan tweehondeiddertig Roeden in Zee ; hemels breedte gerekend. Nog zou 'er eene andere Kerk ten Zuiden van het Eiland en ten Oosten der Diepte, het Val van Urk genoemd, geftaan hebben. De Vuurbaak van Urk, die in den Jaare 1640, nog honderdtwaalf voeten van den Zeekant ftondt, wierdt, in den Jaare 1661, door het inëeten van het Strand, niet meer dan dertig voeten van de Zee bevonden; waarom, in den Jaare 1662, deeze Baak met Steenen befchanst wierdt, Deeze Vuurbaak wierdt hier voor de eerfteKjssl, ia den Jaare 1617, opgeregt, en naderhand dieper land- waards  URK. i3 - waards in gezec. Bij dezelve ftaat ook een Koolhuis. Van Urk wordt gemeid in een open Brief van otto den grooten van den Jaare 968. Otto de groote zou het Eiland met Nardingerland of Gooiland en Eemland aan Graave wigman vak zutfen gefchonken hebben, van hem zou het aan de Abtdy van Elten gekomen zijn; waar aan nog jaarlijks eenig Regt voor Urk betaald wordt. Men leest ook van Urk in een anderen Brief van otte den III, van den Jaare 996. Ook vindt men het in een Brief van den Jaare 1134, gegeeven door lotharhjs den II. Eertijds zou het aan het Graaffchap de Kuinder , onder Overijsfel behoord hebben; doch wij vinden geen befcheid hoe het aan Holland geraakt is. In den Jaare 1588, beweerde men, dat Urk altijd een Leen van Holland geweest is en aldus onder Overijsfel niet behoorde. Onder de Ambagtsheeren of Heeren vinden wij eenen dirk van zwieten, in den Jaare 1397, gemeld. Het heeft ook toegekomen aan het Geflagt van de zoudenbalchen, uit het welk het aan dat van van de werve gekomen is, en door johan van de werve, in den Jaare ï66o, verkogt aan Burgemeesteren der'Stad Amjlerdam, die 'er een Sterfheer over aanftellen. Burgemeesteren bezitten het met Regt van Hooge Heerlijkheid, en indien 'er een Crimineele zaak voorvalt, komt het Geregt van Urk met den Ambagtsheer raadpleegen. De Regeering beftaat uit den Schout, die thans te gelijk Sekretaris is, en vier Burgemeesteren, die jaarlijks uit een dubbel getal, door hen benoemd, en door den Heere van Urk verkooren worden. Hier is een Kerk, tot welker bedieninge de eerfte Predikant, in den Jaare 1629, beroepen wierdt. Hij behoort onder de Klasfis van Enkhuizen. Naar maate van het getal der Ingezeetenen, plagten 'er veele Roomschgezinden te zijn, die door den Priester van Ens bediend wierden; doch men vindt 'er thans geen één Roomschgezinden. De Ingezeetenen zijn hier allen Visfchers, die veel op de Bothvangst plagten te vaaren; doch thans visfchen zij msest al in de Noordzee op Schelvisch, Schol en Tong, die of bij hen aangehaald, of door hen zeiven te Amjlerdam ter Markt gebragt wordt. Zij hebben vijf©f zesenveertig Visfchuiten en twee Koffen, ten dienfte der I 4 Eilan.  j-6 URSHEM, UTINGERADEEL. Eilanders, om goederen af en aan te vaaren van Amfierdam. Urshem, met Rustenburg en de Braak, eene Ambagts,heerlijkheid, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuw* fchap van de Nieuwburger geheeten, paaiende ten Zuidwes« ten en ten Westen aan de Schermeer. De uitgebreidheid van het geheele Ambagt vinden wij op duzand vijfentachtig Morgens en tweehonderd zevenënzestig Roeden Lands begroot. De Huizen, welke men , te Urshem en in deszelfs onderhoorigheden, in den Jaare 1632, ten getale van tweehonderdzes telde, waren, in den Jaare 1749, tot op honderdtwintig verminderd. Het Dorp legt, genoegzaam ter balver wege, aan den Trekvaart tusfchen de Steden Alkmaar en Hoorn. De Kerk, die een weinig landwaarts ftaat, is een Kruisgebouw. Rustenburg en de Braak zijn twee Buurten, het eerfte ten Noordwesten, het andere ten Oosten van Urshem gelegen. De Regeering beftaat uit Schout, Sekretaris, vijf Schepenen en vijfentwintig Vroedfchappen. Utingeradeel, in rang de eerfte Grietenij, in het Kwartier van Friesland, Zevenwouden geheeten, bevat zes Dor* pen, eenige van welke vrij aanzienlijk zijn: te weeten, Q«deboorn, Nes, Akkrum, tèr Home, ter Kaple en Akmarijp^ Door drie Predikanten worden de Hervormdan aldaar bediende Even zo veele Gemeenten ontmoet men 'er van Doopsgezinden, die in deezen oord vrij talrijk zijn. In alles telt men 'er tweehonderdeenënderttg Stemdraagende Plaatzen. Volgens zommigen is de naam deezer Grietenije afkomftig van het woord Utringe, of Witringe, gemeenlijk Wetering, welken paam, fchoon bij de Friezen niet zeer gebruikelijk, verfcheU den wateren deezes Deels draagen, Weleer behoorde dat gedeelte der Grietenij, 't welk ten Noorden des Boornvloeds legt, onder den naam van Boorndeel tot Opjlerland, Merkwaardig is nog hedendaags de gefteldheid van dit vaarwater, tf>n opzigte zijner Oude Diiken , zijnde de Leppedijk, van •frifumtfvjl af tot aan Opjlerlandf, op den oever dier Riviere tMge!?gi, &e.!ijk QQk Qnge.ye.ex IW deju ove.rk.ant van den  TJTlNGERADEEL. 13? Akkrumer Rijd weg na Oudeboorn plaats heeft; t welk een bewijs oplevert, dat het water der Middelzee, ten minden bn hooge vloeden, tot hier toe plagt door te dringen, voor dat men de Irnfumerzijl hadt aangelegd. De Boom, met veele bogten van *t Oosten uit Opfterland koomende, verdeelt deeze Grietenij na genoeg in twee gelijke deelen, en eindigt hoog in 't Noordwesten bij Irnfumerzijl. Niet verre van Akkrum, bij de Oude Schouw^, gaat uit de Boom een wijd vaarwater na het Sneekermeir, 't welk zich eerlang in twee takken verdeelt; wordende de Noordwestelijke tak de Oude Wetering, en de Zuidoostelijke de Nieuwe Wetering genaamd. Nabij Opperlands grenzen is uit de Boom afgeleid het zo genaamde Nieuw Diep, langs 't welk men na de Coeredijk vaart. Ook is 'er een groot vaarwater in 't Zuidwestelijke deel der Grietenij, 't welk gemeenfchap heeft met de Wetering en verdere nabuurige wateren, vooral door de Meijne Sloot, die teffens de Schepen van en na Akkrum in dit water brengt, 't welk onder den naam van 't Deel enz. na 't Heerenveen loopt. Ten Zuidwesten van dit vaarwater vindt men de Hornjler en Kappelfter Poelen, benevens nog veele andere kleiner wateren, die genoegzaam alle gemeenfchap hebben met het waterige gedeelte van 't nabuurig Wijmbritjeradeel. Buiten de Dijken van de Boom vindt men nog verfcheiden rijdwegen in deezé5 Grietenij. De Noordelijke Boom- of Leppedijk loopt, gelijk wij reeds gezegd hebben, altoos langs den oever der Rivier , eenige weinige afgefneeden hoeken uitgezonderd; koomende uit denzelven, bij Quae Boom, de Slagte of oude Leppe Dijk, dieNoordoostwaards na Smallingerland loopt. De Zuidelijke Dijk van den Roornvloed is over 't algemeen verder van deszelfs oevers af gelegen, en volgt het beloop van den ïtroom niet zo naauwkeurig, vooral ten Oosten van Oude Boom. Bij de Oude Schouw komt uit deezen Dijk voort de reeds gemelde Slagtedijk, die over Ter Home en Ter Rappel na de Joure loopt; doch hier en daar door tusfchen koornend water wordt afgebroken: waarom, door de Familie van vegelin, in 't Jaar 1723, een nieuwe weg van de Joure na Akkrum is aangelegd, die met I 5 «ene  Ï3« ÜTINGERADEEL, UTRECHT. (Provincie') eene Schouw, de nieuwe Schouw genaamd, over 't Deel loop:, tot groot gemak der geenen, die van de Lemmer na Leeuwarden enz. willen rijden. Eindelijk komt uit den voornoemden Boortidljk, tusfchen Akkrum en Oldenboorn, de gewoone rijdweg van daar na V Heerenveen, bekend onder den naam van de Haskerdijken. Utingeradeel grenst ten Noorden aan Idaarderadeel en SmaUingerland', gelijk boven reeds is aangeweezen; ten Oosten aan Opfterland, door middel van eenige Slooten en Scheidlinien; ten Zuiden aan AZngwlrden, met het Oud Deel; en wordt voorts van Haskerland gefcheiden door eene met menigvuldige hoeken uit en in loopende Scheidlinie. Ten Westen wordt eindelijk Utingeradeel gefcheiden van Doniawerfial, door den gemeiden Slagtedijk. Utrecht, (Provincie) veelal het Sticht van Utrecht genaamd, als zijnde eertijds een Sticht of Bisdom geweest, bekleedt thans den vierden rang, ter Algemeene Staatsvergaderinge der Zeven Veréénigde Provinciën. Van deeze is zij de kleinfte; wordende haare grootfte lengte op acht, en haare ' grootfte breedte op vijftien uuren gaans gerekend; de geheele omtrek mag op veertig uuren gaans begroot worden, hoewel dit eenigzins onzeker is, dewijl zij, met veele hoeken ea punten, aan verfcheiden kanten , uit- en infpringt. Behalvea de Hoofdftad, van, den zelfden naam als het Gewest, telt men *er nog vier Steden : Amersfoort, Rheenen, Wijk bij Duur. fiede en Montfoert. Voorts telt men 'er bijkans zeventig Dorpen, en drieënzestig Ridderciaatige Hoffteden. In den Jaare Ï7+8 wierdt het Sticht van vierënzeventigduizend driehonderd drieëntachtig perfoonen bewoond. In geen Gewest, van zo kleine uitgeftrektheid als de Provincie van Utrecht, zal men meer verfcheidenheid van grond ontmoeten : ginds poelen , plasfen en Veengronden, elders zwaar, en vet K'eiland, vrugtbaar in de beste foortan van Graanen, Tarwe, Rogge, Garst, Haver en Boekweit; nu eens een hoogen en heiagtigen grond, dan wederom een feroekigen zandgrond, die vogtig en vrugtbaar is, veroorzaakt door  UTRECHT. (Provincie') 13e door de hooge Landen, van welke het water afzijpelende, de tusfchen beiden gelegen Velden bevogtigt. Op zommige plaatzen ontmoet men uitgebreide Tabaksplanterijen, op andere wederom zeer voortreffelijke Weilanden; wordende dit alles doorfneeden van ftroomende of vlietende wateren, en de grond, aan veele Oorden, bedekt door hoog opgaand geboomte, 't welk hier zo weelig en tierig als ergens elders voortkoomt. Voorts wordt de Provincie bevogtigd en doorftroomd van de Lek, de Kromme en de Oud* Rhijn, de Vegt, de T:fel, de Eem, en verfcheiden andere, meer of min, uitgebreide wateren; alle welken, in ons Woordenboek, onder afzonderlijke Artikelen, vermeld worden. Utrecht, zints de Christlijke Godsdienst aldaar was aangenomen, wierdt ftraks tot een Bisdom verheven, door Paus sergius den I, in den Jaare 695. De befaamde willebrord, onder den naam van klemens, was de eerfte, die 'er de Bisfchoplijke waardigheid bekleedde. Frederik schenk van tautenburg was de eenenzestig en laatfte Kerkvoogd. Te uitvoerig zou dit Artikel uitloopen, indien wij de verrigtingen der Utrechtfche Bisfchoppen ftukswijze wilden verhaalen. Twee algemeene aanmerkingen zullen wij hier mededeelen. De eerfte is, dat het gezag en regtsgebied des Bisfchops van Utrecht zich niet bepaalde tot het Gewest, reeds van ouds en nog heden bij dien naam bekend, maar eene veel grooter uitgeftrektheid hadt; zijnde, t'eenigen tijde, Overijsfel, nevens een groot gedeelte van Friesland en Groningerland aan zijn gebied onderworpen geweest. De andere aanmerking is, dat veelen der Utrechtfche Bisfchoppen, verre van zich met de Zielzorge alleen te bemoeien, een zeer uitgebreid waereldlijk regtsgebied oefenden, en menigmaalen, de wapens hebbende aangegord, te velde trokken; waar door zij onder de aardfcha gezagvoerders van hunnen tijd, geen onaanzienlijken rang bekleedden. Meer dan één fterk Kafteel, door hen geftigt, ter verdeediginge van hunne tijdlijke heerfchappijen, kan daar van getuigenis draagen. Naa dat de Hervorming, in de Provincie Utrecht, meer en meer veld hadt gewonnen , en het vermaard Verbond der nadere Vereeniginge, in den Jaare 1579, was ggflooten , verloor ook, allengskens, de Bis-  140 UTRÉCHT. (Provincie) Bisfehop zijn gezag en agtbaarheid; en het was een natuurlijk gevolg van de gefteldheid der tijden, dat de Staaten van het Gewest, in de plaats van den Spaanfchen Koning, de opperheerfchappij zich hebbende toegeëigend, die waardigheid niet meer vervulden. Want de Aardsbisfchop, welke naaderband dien titel heeft gevoerd, is flegts bij een gedeelte van zijnen Aanhang, en nimmer bij 's Lands Staaten erkend geworden. De Provincie van Utrecht heeft, naa dat zij zich met da andere Veréénigde Gewesten verbonden hadt, en onder 't opperst gezag der Staaten geraakt was, gemeenlijk het zelfde lot met haare Bondgenooten ondergaan, en in derzelver vooren tegenfpoed gedeeld. Wij agten 't hierom onnoodig, in dit kort begrip, aan te teekenen, wat, in deeze Provincie in 't bijzonder, naa den tijd, waar toe wij 't nu gebragt hebben, tot op den tegenwoordigen tijd toe, voorgevallen is. Alleenlijk kunnen wij niet voorbij, hier eenigzins uitvoeriger te melden, wat dit Gewest overgekomen zij, van den tijd van deszelfs overheerfching in 't Jaar 1672, door den Koning van Frankrijk, tot op den tijd van deszelfs hereeniging met de andere Provinciën, in 't Jaar 1674. De Veréénigde Staat, met den aanvang des Jaars 1672, niet anders verwagtende dan eenen feilen oorlog, die denzelven van Frankrijk, Engeland, Keulen en Munjler gedreigd wierdt, was al vroeg op middelen bedagt geweest, om de Provit cie van Utrecht te dekken tegen den naaderenden vijand. Men fprak van een gedeelte der Provincie onder water te zetten en te houden, door middel van eenige werken. Doch dit ontwerp wierdt niet uitgevoerd. De Staaten van oit Gewest zouden gaarne gezien hebben, dat de Vergadering van hunne Hoog Mogendheden, of die des Raads van Staate, in deezen kommerlijken tijd, verlegd wierdt na Utrecht, om ie nader bij der hand te zijn. Doch ter Generaliteit wierdt hier ..-p alleenlijk beflooten, het getal der Afgevaardigden te Velde met eenige Heeren te vermeerderen, en eenige Heeren uit den Raad van Staate te fchikken na Utrecht, met magt om aldaar, van wege de Algemeene Staaten en den Raad van Staate, op'alles orde te ftellen, gelijk ook, in 't Jaar 1629, ge-  UTRECHT. (Provincie) gefchied was. Het Franfche Leger hadt zich, midlerwijl, reeds van verfcheiden Steden aan den Rhijn en In Getófe*. land en Overipfel meester gemaakt, en was, den twaalftal Junij, bij het Tolhuis, over den Stroom getrokken; wa%f op het Leger der Staaten, welk onder willem den 1u, Prinfe van Oranje, bij A.nhem lag, over de Vehtwe na £ Stigt geweeken was. De Afgevaardigden te Velde, aan welken hunne Hoog Mogendheden de volttrekte befchikking over dit Leger hadden toevertrouwd, fcheeuen van zins ora het in en om Utrecht neder te flaan. Doch men verzogt hua dat het niet nader dan een uur .boven en om de Stad koomen mogt. Zij bewilligden in dit verzoek., en befloeren zich, in de Dorpen tusfchen den Krommen Rhijn en Lek, een uur of verder boven Utrecht, te legeren. Midlerwijl, was da Burgerij van Utrecht, voor inlegering bedugt, op de been geraakt, en hadt de Poorten bezet, verklaarende dat zij geen Krijgsvolk in de Stad ontvangen zou. Hier van kwara haast tijding in den Haage. Ook kreeg 'er zijne Hooghe.d kennis van. Doch de Afgevaardigden van Utreen ter Getseraliteits Vergaderinge betuigden „ dat hun hier van nog niets „ was aangefchreeven; dat men de berigten van bijzondere " Perfoonen niet ligt gelooven moest; en dat, in allen gfr„ val, de Burgerij wel ligt te beweegen, maar ook even Egt „ tot bedaaren te brengen was." Maar deeze betuiging belette niet, dat men ter Generaliteit befloot het Leger te bresgen in Holland, indien de Afgevaardigden te Velde, met kennis van de Staaten van Utrecht, en bij raade van zijne Hoogheid, oordeelden , dat het Krijgsvolk en Gefchut van den Staat, in Utrecht, niet veiliglijk en met nut, kon worden gebruikt. Ondertusfchen hadt de Prins zich, reeds langs dra Daalfchendijk en Vegt, en dus niet boven maar beneden de Stad, na de Hollandfche zijde, begonnen neder te flaan. D^ Heeren hop, van sevender en slungeland, die, door de Algemeene Staaten, na Utrecht waren a'gezonden gewest, ook, op den zestienden Junij, in den Haage, verflag hebbend* gedaan , dat de Burgerij meester in Ut>echt was, en „ geen Ktijgsvolk wilde hebben, beweerende zn, dat de btad „ niet kon verdeedigd worden; en dat verfcheide Leden ook ,» oor-  14» UTRECHT. (Provincie) „ oordeelden, dat het Leger om Utrecht niet veilig was;" wierdt andermaal, ter Generaliteit, met eenpaarige flemmen, en dus ook met bewilliging der Afgevaardigden van Utrecht, vastgefteld, het Leger te voeren na Holland, zonder het 2elve, geheel of gedeeltelijk, te gebruiken tot het bezetten van eenige Steden. Nogthans wierdt deeze Refolutie, welke, nog dien zelfden dag, in Utrecht kwam, door den Heer van bevbrningk, die zich, wegens den Raad van Staate, aldaar bevondt, in diervoege begreepen, dat hunne Hoog Mogendheden niet voor hadden, de Stad te verlaaten dan in meerder nood, indien zij zich anders moediglijk kwijten wilde. De Vroedfchap befloot hier ook toe, op den zelfden zestienden Junij, bewilligde in het inneemen van Krijgsvolk, en verklaarde zulks aan zijne Hoogheid, die zich 'sanderendaags beriep op den last der Algemeene Staaten, om af te trekken na Holland. Ondertusfchen, hadt de Brief van den Heer van beverningk , en de tijding van het hartig befluit der Vroedfchap van Utrecht, eenige verandering gemaakt in dat der Algemeene Staaten, die, den zeventienden, beflooten , alles te laaten aan de abfolute dispofitie van de Gedeputeerden te Velde, naa ingenomen avis van zijne Hoogheid. De Afgevaardigden der' Provincie fchikten deeze Refolutie terftond na de Stad; doch zij is, zonder dat men weet door welk toeval, nimmer te regt gekoomen. Men deedt, midlerwijl, alle weer, om de Afgevaardigden te Velde en zijne Hoogheid zelve te beweegen, om het Leger, of ten minfte dat gedeelte van het zelve, welk door de Provincie betaald wierdt, in de Provincie te laaten blijven: doch alle poogingen waren vrugteloos. Den achttienden, was het Leger reeds op Hollandfchen bodem. De Staaten van Utrecht zagen zich toen in de noodzaakelijkheid gebragt, om eene bezending te doen aan den Koning van Frankrijk, waar toe de Heeren van welland, van bergestein en van der voort gemag- tigd wierden. Terwijl zij uit waren, vertoonde de Markgraaf van rochefort zich voor de Stad; doch hij liet zich beweegen om het Leger buiten om te laaten trekken, mids men hem met honderd Musketiers daar binnen ontvinge; waar naa hem de Sleutels der Poorten op 't Stadhuis wierden ter  UTRECHT. (Provincie J ter hand gefield. De Steden Wijk te Duurftede, Rheenen en Amersfoort hadden, reeds te vooren, vrije hoede genomen van den Markgraave. De Gemagtigden der Staaten troffen, op den vijfèntwintigften, een Verdrag met den Koning, waar bij de gantfche Provincie zich, met behoudenis van Godsdienst, Regeering en Voorregten, aan hem onderwierp. Ook wierdt bedongen, dat de Provincie nooit aan eenen bijzon• deren Heere zou gefchonken, en begreepen worden in het Verdrag, welk zijne Majefteit met de Algemeene Staaten zon mogen fluiten. Ten zelfden dage, nam Montfoort ook Franfche bezetting in. In deezer voege wierdt de Provincie van Utrecht afgefcheurd van den Veréénigden Staat, en gebragt onder de overheerfching van Frankrijk. De voornaatnfte Kerken is de Steden wierden, terftond, ingenomen door de Roomschgezinden, en met Altaaren en Beelden verfierd. Een Intendant of Stedehouder des Konings kreeg het hoog bewind over de Provincie, en over de andere verwonnen Plaatzen hier te Lande. Over de Stad Utrecht, die fterk bezet wierdt, ftelde de Koning eenen Bevelhebber aan. Naa dat de Wethouders en Amptenaars van 't Gewest den Eed aan den Koning hadden afgelegd, vergde men hun het Krijgsvolk van den Staat, welk door de Provincie plagt betaald te worden, derwaards te ontbieden. De Staaten belasteden dit, bij Plakaat van den negenëntwintigften Junij, door uitdrukkelijk bevel van zijne Allerchristelijkjle Majefteit , den Koning van Frankrijk. De Afgevaardigden ter Generaliteit wierden ook te rug ontbooden uit den Haage, en verfcheiden andere lieden van middelen en aanzien, die 't gevaar ontweeken waren; doch weinigen durfden zich vertrouwen in de Provincie, alwaar hunne goederen, midierwiji, beflaagen, hunne huizen, door 't Franfche Krijgsvolk , ingenomen wierden. Men moest, eerlang, den Intendant eenen ftaat van 'sLands penningen en van de inkomften en lasten der Provincie leveren, en, onaangezien de herhaalde vertoogen van de armoede van 't Gewest , aaDzienlijite fommen opbrengen. De meeste Ampten wierden niet begeven dan met kennis van den Intendant, die 'er veeltijds perfoonen toe voorüoeg, en zelfs, ja Februarij des  i<\$ UTRECHT. (Provincie') boodfchappen „ dat hij begeerde dat zij na hunne huizen gin„ gen" Vijf Gemagtigden der Algemeene Staaten , joan geelvink, Heer van Kastrikom, de Raadpenfionatis fagel, van kuommon, gemmenich en GüCKiNGA, nog dien zelfden dag te ..Utrecht gekomen zijnde, bevestigden de fchorfing, door den Graave van hoorne gedaan. Gok bewoogen zij de andere tegenwoordig zijnde Leden der Siaaten ligtelijk tot flij zitten: waar toe de Wethouderfchap van Amersfoort zich, insgelijks, verbondt. Wijders, fielden zij orde op den ontvangst der gemeene middelen, ook eenige weinige Regenten en acht Burgerhoplieden bij voorraad aanueliende, om zaaken, die geen uitftel gedoogden, af te doen. De Staaten van Utrecht hadden, 's daags naa 't vertrek der Fjanfchen, en derhalve voor dat zij dus van 't bewind ontzet wierden, aan de Algemeene Staaten van dit vertrek kennis gegeeven, en voor hunne Afgevaardigden in de Generaliteits Kollegien , welken men, teriiond naa 't overgaan der Provincie, buiten dezclveu geweerd hadt, wederom zitting en rang in dezelven verzogt. Te gelijk hadden zij Gemagtigden gezonden aan den Prinfe van oranje , om hem het Stadhouderfchap op te draageu. Doch hun Brief aan de Algemeene Staaten wierdt, voor eerst, onbeantwoord gelaaten: ook nam zijne Hoogheid het Stadhouderfchap nog niet aan, zijnde hij zelf bedenkelijk op het maaken eener merkelijke verandering in de Regeering van de Stad en van de Provincie. De Gemagtigden der Algemeene Staaten , zich- midlervvijl te Utrecht blijvende ophouden, kondigden aldaar Plakaaten af, en gedroegen zich allenzins, als of de hooge Regeering over de Provincie van regtswege aan de Algemeene Staaten gekomen was. Terwijl deeze Regeeringloosheid in de Provincie duurde, raadpleegde men, in den Haage, op drie punten: i. of men de Provincie van Utrecht wederom in de Unie zou aanneemen ? 2. Of men ook een gedeelte van 't platte Land aan Holland zou trekken? 3. Wat rang deeze Provincie ter Generaliteit zou behooren te hebben? Onder het voortzetten deezer raadpleegingen, wierdt zijner Hoogheid het Stadhouderfchap van Holland en Zeeland, erfelijk in zijne mannelijke naakoomelingen, opgedraagen: 't welk zijn aanzien hier te  UTRECHT. (Provincie) i$ ie Lande nog merkelijk vermeerderde, waarom het besluit op oé herüelling der Provincie van Utrecht, genoegzaam geheellijk naa het goedvinden van den Prinfe, wierdt opgemaakt. De Staaten der andere Gewesten waren 't, in de raadpleegingtn over dit punt» onderling wel eens geweest, dat men niet weigeren kon de Provincie wederom te ontvangen in dé Unie, waar van zij, haars ondanks, afgefcheurd geweest was* Doch die van Holland, en Haarlem en Amjlerdam in 't bijzonder zouden gaarne dat gedeelte van 't Stigt, welk binneri de Sterkten lag, aan hunne Provincie getrokken hebbeni zó om de liuikerij hunner rjemeene middelen te beter te kunnen weeren, als om meester te zijn van 't af komend water. Maar? die van Zeeland fielden zich hier tegen, duidelijk verklaaren* de, dat men 't Stigt niet een enkelen voet Lands afoeemen Sou, of zij wilden vorderen, dat de Stad Bi iele en 't Land van Voorne , 't welk , Zo Zij beweerden, van ouds, tot hunhe Provincie behoord hadt, aan hun te rug gegeeven wierdt,; Die van Friesland en Stad en Lande begeerden ook , dat hun in de Generaliteits Vergaderingen voortaan rang voor dia van Utrecht wierdt toegeftaan. 't Gevoelen van zijne Hoog» beid veréénigde, eerlang, de verfchillende gevoelens der Provinciën. Hij verklaarde, in Januarij des Jaars 1674, ter Ver" gaderinge van Holland, wegens de drie punten, de hertelling van het Stigt betreffend„ n Dat men de Provincie met j, geen regt of reden buiten de Unie houden kon. 't Was,' », zeide hij, den Ii.gezeetenen leed geweest, dat de Zaalten „ in zulk een verloe>p gekomen waren. De Stad Utrecht ' ü hadt, toen 't Leger yan den Tsfel kwam, in 't eerst, wel „ geen volk w^len inneemen, en, daar naa hier toe beflooten hebbende, zwaarigheid gemaakt, om de Vojrfteden té ,, verwoesten; doch zij hadt, toen 't Leger nu na Holland „ vertrok, evenwel geklaagd, dat zij verlaaten wierdt. Men ,, hadt daar naa ook wel gezonden aan den Koning vari $j Frankrijk , ea hem de Sleutels der Stad aangebaoden $ „ doch hier door mogelijk meer niet veroorzaakt dan dat 'er de Franfchen wat vroeger in getrokken waren, dan zij „ anders gedaan zouden hebben. Men vondt ook in Holland tt wel Steden j die zich, op de aankomst des Vijsndsj niéi K 2 H ««  148 UTRECHT. (Provincie) „ ten beste zouden verdeedigd hebben. Men moest dan, „ befloot hij , Utrecht behouden bij de Unie. 2. Men kon, „ wijders, met geen regt, het Stigt eenig Land afneemen, „ hoe veel belang Holland hier bij ook hebben mogt. God „ zou, wegens zulke onregtvaardigheden, het Land ligtelijk ,, flrVfen. Nogthans zou men, meende hij, wel eenig regt „ óp de wateren bedingen kunnen, en de Sterkten behouden, „ fchoon men den grond, daar zij öp ftonden, liete aan de ,, Provincie." 3. Over den rang verklaarde de Prins zich niet; doch 't bleek niet donkerlijk, dat hij neigde om de Provincie haaren rang te laaten behouden. De Leden der Vergaderinge vielen allen den Prinfe toe, enbeüooten, den tweeden Februarij, „ dat de Provincie van Utrecht, op haa„ ren ouden rang, in de Onie zou aangenomen worden; dat ,, 'hsar ook volgen 'zouden~alle Landen en Plaatzen, walken „ haar, voor deezen, hadden toebehoord, uitgenomen dat „ de Sonverainiteit over de Plaats of Plaatzen, op welken „ die van Holland eenige Sterkte of Sterkten hadden opgaworpen, aan deeze Provincie blijven zou, zullende het „ der Provincie van Utrecht niet vrijftaan , binnen de hon„ derd Roeden van het uiterfte deezer Sterkten, eenige hui., zen, gebouwen of piantaadjen aan te'leggen, of iet van „ 't geene 'er tegenwoordig ftondt te veranderen, of te her„ ftellen \ al het welke die van Holland vrijelijk zouden mo„ gen doen flegten. Dat de Provincie van Holland vrijen „ heen- en wedergang na en van deeze Sterkten behouden „ zon'over den Stigtfchen bodem, dien zij ook, zo wel en „ zo vrij a's haar eigen Land, tot haare verdeed'ging zou 'j; mogen onder water zetten. Dat gefchillen, betreffende de „ Landen en Polders, die met of over Holland uit waterden, „ en 'die ter eerder aanleg tot den Regtbank van Dijkgraave ,, èn Hcemraaden behoorden» bij gebreke of hooger betrek, „ zouden moeten gebragt worden voor den :Hove van Hoh „ land. Dat de weggeroitien Hinderdam uit de Vegt, in ,, welks plaats nu de Sluis te Muiden -gelegd was, nooit „ zou mogen hermaakt worden, noch daar dezelve gelegen „ hadt , noch op eenige andere plaats." De Staaten van Hol' land drongen, wijders-, ter Generaliteit aan op het magiigen vaa  UTRECHT. (Provincie) 149 van zijne Hoogheid tot het veranderen der Reg'eeringe van 't Stigt, alwaar men, zo wel- als te vooren in Holland en Zeeland, misnoegen onder 't volk befpeurd en gevoed hadt, tegen zulke Regenten, die zich voorheen gehouden hadden aan de maatregels der Stadhoudeilooze Regeeringe. Men verwagtte ook, veeliigt, in Holland, dat de nieuwe Regeering van Utrecht, eerder dan de gefchorfte, bewilligen zou in de voorwaarden , waar op men de Provincie wederom in de Unie wi'de ontvangen. De Algemeene Staaten, 't ftuk der hereeniging' lang en rijpelijk overwoogen hebbende, beflooten ten laatften, op den twintigften April, 't gefchil over den rang tusfchen Utrecht en Friesland te verblijven aan zijne Hoogheid, den Prinfe van oranje, en aan Prinfe henrik kasimir, Stadhouder van Fiicsland, die, zedert , uitfpraak deeden, dat Utrecht den rang voor Friesland behouden zou, gelijk van ouds. Wijders, beraamden hunne Hoog Mogendheden „ dat de Provincie niet weder in de Unie zou worden „ aangenomen, voor dat zij ze van nieuws bezwooren hadt: „ en dat men zich, ten opzigte der Souverainiteit van de „ Sterkten op Stigtfchen bodem, gedraagen zou aan de Re„ folutie van Heiland, hier voor gemeld." Voorts, wierdt zijne Hoogheid gemagtigd , „ tot het veranderen der Regee„ ringe in 't Stigt, mids de ontflaagene Regenten hier om „ niet geoordeeld wierden in hunnen goeden naam gekrenkt „ te zijn, noch ook van andere zijde ontflagen van de ver„ pügting om in regte te verfchijnen, zo zij bevonden mog. „ ten worden zich ergens in vergreepen te hebben : alles eg„ ter voor deeze reize alleen, zonder in gevolg getrokken ,, te kunnen worden , en zonder benadeeiing der Privile„ gien." In gevolge van dit befluit der Algemeene Staaten, begaf de Prins van oranje zich na Utrecht, daar hij, den vijfëntwintigften April, alle de Regenten beide van 't Land en van de Stad ontlloeg van hunnen dienst, den volgenden dag eene geheel nieuwe Regeering aanftellende. De Heer joan van reede , Heer van Renswoude, wierdt tot Prefident der Staaten en negende Lid der Gekoorenen , die anders maar acht plagten te zijn, aangefteid. In 't Lid der Edelen, kwaK 3 men I  |5» UTRECHT. (Provincie) wen eenige Heeren, die te gelijk hunne Krijgsampten behielden: 't welk geoordeeld wierdt te ftrijden rnet de gewoonten der Provincie. Doch zijne Hoogheid verklaarde, dat het niet in gevolg zou getrokken worden. De Prins hadt ook, zo hij verklaarde, op het verzoek van eenige voornaame burgeren | een geheel nieuw Reglement doen ontwerpen op de Regeering van 't Land en de Steden: 't welk den nieuwen Regenten voorgelegd, en terftond Staatswijze goedgekeurd, vastgefteld en bezwooren wierdt. Bij dit Reglement, kreeg de Stadhouder in der tijd veel grooter gezag in de Regeer ringe der Provincie, dan hij immer te vooren gehad hadt, Vervolgens, wierdt hij, op den voorflag van den Heere ym benswoüde, tot Erfftadhouder verkooren, beè'edigd, en ten Provinciaalen Geregtshove ingeleid: waar naa hij na de andere Stigtfche Steden vertrok, om aldaar insgelijks de Regeering te veranderen. Midlerwijl, hadden, ter Staatsvergaderinge van Utrecht, PP den zevenêntwintigften April, gehoor verworven twee Gemagtigden der Staaten van Holland, de Heeren geelvink en Raadpecfionari's fagel. De laatlle , die 't woord .voerde, betuigd hebbende, hoe genegen die van Holland waren, om met de Provincie van Utrecht de oude vrieudfehap aan te bweeken, verzogt „ dat hunne Edele Mogendheden den Staa,, ten van Holland de uitwerking der Refolutie van hunne Hoog Mogendheden van den twintigften ten fpoedigfte wilden doen erlangen." Te gelijk gaf hij een affchrift van die Refolutie over. De Staaten raadpleegden 'er op, in 't afzijn der Gemagtigden van Holland. Men vondt 'er verfcheiden zwaarigheden in. Het eerfte Lid of de Gekoorenen. ■yvaren van oordeel, dat men, over deeze zwaaiigheden, ia onderhandeling behoorde te koomen met de Gemagtigden, naa dat men alvoorens den raad van zijne Hoogheid zou hebben ingenomen, De Ridderfchap ftemde met de Gekoorenen \ doch, uit de Gemagtigden van Holland verftaan hebbende, gat- eene bezending aan den Prinfe vrugteloos zijn zou, oordeelden zij, dat men, op deeze onderflelling, de zaak maar ^eheellijk moest afdoen. Maar de Stad verklaarde fchriftelijk, fan gevoelen te zijn dat men eene Staatswijze bezending *> doea  UTRECHT. (Provincie) |*J „ doen moest aan den Prinfe, om tijd. te verzoeken tot het „ opdeilen van een Vertoog , waar in getoond zou worden, „ dat de geregtigheden van de Provincie en de Stad, door „'de Refolutie der Algemeene Staaten, gekrenkt wierden" Tot deeze bezending wierdt, vervolgens , beflooten, zelfs met goedvinden van de Ridderfchip, die 'er uit infehikkelijkbeid in bewilligd hadt. Den volgenden dag, wierden de Gemagtigden van Holland andermaal gehoord. En naa dien dezelven verklaarden, dat zij zich in geene nadere oplosfing der voorgefleide zwaarigheden konden inlaaten, bleeven de Staaten bij het genomen befiuit om eene bezending te doen aan zijne Hoogheid, waar toe de Heeren gerard van nypoort en pieter rosa wegens de Gekoorenen, adam van lokhorst, Heer van Schoaauwen , en henuik van nassau^ Heer van Woudenberg- Ouwetkerk, uit de Ridderfchap, en Dr. willem verstra aten en Dr. kornelis booth , uit de Vroedfchap der Stad, benoemd wierden. De Afgevaardigden begaven zich terflond na Amersfoort ; doch konden zijne Hoogheid niet fpreeken voor 'sanderen daags, wanneer zij hem vertoonden, dat hunne Edele Mogendheden zwaarigheid maakten om de Refolutie van hunne Hoog Mogendheden, die de Souverainiteit, Vrijheden en Privilegiën der Provincie betrof, aan te neemen, zonder daar op vooraf den raad van den Prinfe te hebben ingenomen, dien zij hem, derhalve, ernftelijk afvorderden. Zijne Hoogheid betuigde „ medelijden „ te hebben met den ftaat der Provincie; doch verklaarde " j^. v- ;„ ,\p wnnmftie Refolutie aeene verande- , ring of verzagting zou kunnen vallen, alzo nij veei moeitu " hadt aangewend om Friesland en Groningen nog zo veel te doen toegeeven, als bij de Refolutie gedaan was. Hij '„ riedt hunne Edele Mogendheden hier om de Refolutie, " zonder verder uitfiel, aan te neemen, zo als ze lag, op „ zijn Prinfelijk noord beloovende, zorg te zullen draagen, dat de Provincie buiten reden niet wierdt benadeeld, nog " dat de punten, tegen de meening der woorden, tot kwet" fing van dezelve misduid wierden. In 't bijzonder, zou " hij zorg draagen, dat 'er nooit eenige Dam in den Neder" rhijn gelegd wierdt, tot ftremmicg der Vaarte en belemK 4 » ma'  ffï UTRECHT. (Provincie) » mering van den Koophandel der Provincie," daar bij voegende, „ dat het geene wegens den Neder, rhijn in de Re. „ foiutie gefield was, meest op Gelderland, niet op Utrecht „ zag." Te gelijk hieldt hij hun voor „ dat zij z-'ch niet „ zouden mogen behelpen met hunne wederaanneeming in „ de Unie, alzo dezelve gefchied was op de onderftelling, „ dat zij de Refolutie zouden aanneemen ; gelijk hun dit, 1 door hem, bij 't afneemen van den Eed, wel uitdrukkelijk ?, was voorgehouden: dat zij ook geen gedeelte van de Sou- verainiteit afftonden; alzo 't geene de Provincie, door de „ Refolutie, verminderd wierdt, haar niet toebehoorde, maar s, reeds te vooren aan Holland gevoegd geweest was; dat, „ eindelijk, het aanneemen der Refolutie een noodzaakelijk - „ vereischte was, en dat, bij mangel daar van, de Provin5, cie als overwonnen aangemerkt, en buiten de Urne gefloo„ ten zou worden.'' Hij voegde 'er nog eenige diergelijke redenen bij, die, volgens het verflag, welk 'er de Afgevaardigden, ten zelfden dage, van deeden, eene foort van be. dwang inflooten. De Staaten, dit verflag gehoord hebbende, beflooten de Refolutie aan te neemen, en in allen deele naa te koomen. De Stad zelve hadt zich, gelijk de Refolutie der Vroedfchap luidde, genoodzaakt en geperst gevonden, om haare Gemagtigden ter Befchrijvinge last te geeven, om pp dit gewigtig ftuk, gezamenlijk met de andere Leden, Jchikking ie maaken en te bejluiten. Men maakte egter, ten zelfden dage, een ontwerp van een befluit van aanneer piinge der gemelde Refolutie door hunne Edele Mogendheden , waar bij, eerst verhaald zijnde „ dat zijne Hoogheid, a, toen hij da Provincie, twee dagen te vooren, in de Unie „ aangenomen, en hen, zo wel als de twee andere Leden, beè'edigd hadt, wel hadt gewaagd van het aanneemen der „ Refolutie; doch van dezelve geen affchrift hadt overgele- verd;'? vervolgens wierdt aangeweezen „ dat 'de Stad de „ Refolutie van hunne Hoog Mogendheden , niet zonder r groote verwondering, ontfteltenis en bekommering,geleezen hadt. Dat de handelwijze, daar in gevolgd, aanliep tegen de handelwijze, welke men, zelfs omtrent Provinciën en yt Iteden ? die afgevallen en aan den vijand overgegaan waren,  UTRECHT. (Provincie') 153 „ gehouden hadt: 't welk de Provincie en Stad Groningen „ vooral wel hadden mogen bedenken. Dat de Provincie „ van Utrecht zich, daarentegen, van tijd tot tijd, tot hand„ haaving der Unie en der duurgekogte vrijheid, loffelijk ge7, kweeten hadt, met het draagen van gewoone en buitenge„ woone lasten, het leenen van buskruid en andere behoef„ ten, ten dienfte der Steden aan den Tsfel, Rhijn en Uraa„ le, en van het Leger van den Staat. Dat de Stad Utrecht v in 't bijzonder, naa dat de eerfte-ongerustheid, door de ,, komst van zijne Hoogheid , verdreeven was, beflooten „ hadt, goed en bloed te waagen tot haare verdeediging. „ Dat zij daar naa, niet moedwilliglijk, maar ontbloot van haare vrijwillige burgerij, die tot befcherming der Bovenkwartieren uitgetrokken was, verlaaten van het Leger van den Staat, zonder hoop op de hulp der Bondgenooten, ?, zonder Krijgsvolk, en zonder meer dan horderdé'nveertig ponden buskruid te hebben, zich door de Franfche magt „ hadt laaten inneemen. Dat hierom de Stad,noch de Pro„ vincie, nu wederom met de andere Provinciën hereenigd ,, zijnde, met zulke harde voorwaarden, niet behoorde be„ zwaard te worden." Waar op dan het belluit volgde „ om „ de Refolutie aan te neemen , onaangezien de Provincie ,, daar bij merkelijk wierdt verkort; alzo 't veiliger was iet „ af te ftaan," of,gelijk op den kant van 't Ontwerp ftondt, ,, zulks met geduld aan te zien, om het overige te behou» „ den, dan als een overwonnen Land te worden aangemerkt, „ en alle vrijheden, privilegiën en waardigheid te verliezen." Wijders vondt men geraaden „ dit befluit, wanneer de twee „ andere Leden daar in zouden bewilligd hebben, te doen „ ftellen onder de Refolutie van hunne Hoog Mogendheden, „ het zelve alleenlijk doende ondertekenen door den Sekretaris der Staaten, zonder 'er eene openbaare Akte van te „ maaken, of het als zodanig uit te geeven, immers voor „ als nog niet." Ook wilde men het bovenftaande hebben aangetekend „ ter altoosduurende gedagtenisfe van 't gebeur„ de, tot ontlasting van de gemoederen der Regenten,en op „ dat zou blijken , door welke middelen geperst , hunne s» Edeie Mogendheden tot zulk een befluit hadden moeten K 5 „ koo,  JE54 UTRECHT. (Provincie) „ koomen." Doch 't fchijnt, dat de twee andere Leden der Staaten niet hebben kunnen goedvinden het Ontwerp der Stad in eene Staats - Refolutie te veranderen. Zij hebben zich te vrede gehouden met de Refolutie van hunne Hoog Mogocdhedeo, waar bij zij, op eenigen voor hun harde voorwaarden, met de andere Gewesten hercenigd wierden, eenvoudiglijk aan te neemen. De tegenwoordige Regeering van de Provincie Utrecht, bij welke de hoogde magt, of de Souvereiniteit berust, beftaat uit drie Leden: de Gcëügeerden, of Gekoozenen; de Ridderfchap en Edelen; en de Stad Utrecht, nevens1 de vier overige Steden. Van ouds telde men, binnen de Stad Utrecht, vijf Collegiaale Kerken, dat zijn zodanige Kerken, in welke Kollegien van Kanunniken geftigt waren ; të weeten, die van St. Maarten of de Domkerk; die van St. Sahator, of Oude Munfter; die van St. Pieter; die van St. Jan ; en die van St. Maria. Aan deeze ftondt, weleer, de verkiezing van eenen Bisfehop. Onder den naam van Geëligeerden, of Gekoozenen uit de Kanunniker der vijf Kapittelen, bekleeden deeze den eerften rang onder de Staaten, des Lands, of maaken het eerfte Lid der Staaten uit. Zij zijn alzo gekoomen in de plaats der Geestlijkheid, aan welke, van ouds, de eerfte rang in de algemeene Staatsvergaderingen plagt gegeeven te worden. Hun getal is niet altoos even groot geweest. Volgens het Reglement van den Jaare 1674, door Prins willem den III ingevoerd, en 't geen nog heden wordt gevolgd, moeten de volgende bijzonderheden omtrent dit Lid worden in agt genomen; „ Zij moeten drie agter een volgen„ de jaaren dienen, en drie maanden voor het eindigen van „ dezelve daar van kennis geeven aan den Stadhouder; die hen of nog drie jaaren in dienst kan laaten, of anderen in „ hunne plaats aanftelleu, te kiezen uit het gantfche Lichaam „ der Proosten, Dekens en Kanunniken der vijf Kapittelen, „ zonder eenige voorafgaande nominatie. De Geèligeerde-i „ moeten volle vijfentwintig jaaren oud zijn, en belijdenis „ doen van den Hervormden Godsdienst. Vier van hun moe„ ten Edellieden, en vier anderen Burgers zijn." Niet altoos, egter, heeft men zich aan het achttal gebonden; zom- tijds  UTRECHT. (Provincie) 155 tijds heeft men een Supernumerair, of Overtallig Lid daar nevens gevoegd: zo als, onder andere, in den Jaare 1757 het geval was. Het Lid der Gcëügeerden, welk een derde deel heeft in alle de Commisüen en Ampten, die door de Staaten begeeven worden, koomt afzonderlijk bij een, in de Vertrekkamer, naast de Groote Vergaderzaal der Staaten. De Prefident befchrijft de bijeenkomften, wanneer hij zulks noodig oordeelt; ten welken einde hij vooraf het Lid zamenroept, ora den dag te bepaalen. Voor zo veel de inrigting van dit Lid eenige bijzonderheden uitlevert, geheel eigen aan Utrecht, en in andere Gewesten onbekend, zullen wij, onzes oordeels, veelen onzer Leezeren geenen ondienst doen, indien Wij hier omtrent een weinig uitvoeriger uitweiden. De vijf Kollegien, uit welken de Geëligeerdcn gekooren worden, zijn nog in wezen. Tot het Kollegie of Kapittel der St. Maartens- of Domkerke, behoorden van ouds veertig Prebenden: tot dat van St. Satvator of Oude Munfter, tweeëntwintig; tot dat van St. Pieter, dertig; tot dat van St. Jan, twintig, en tot dat van St. Maria, dertig: in alles honderdtweeënveertig Prebenden , waar onder die der Proosten, Dekens, Scholasters en Thefauriers begreepen zijn. Oudtijds, leefden de Kanonniken in gemeenfchap, in de Kloosters , die voor hun geftigt waren, naa de onderfcheiden Ca. nones of Regels, welken zij aangenomen hadden, en naa welken zij Canonici, of Kanonniken wierden genoemd. Zij moesten ook allen geordende Priesters zijn, fchoon men zich, in laater tijd, te vrede hieldt, zo de helft hunner Priesters waren, 't Gemeentelijk leeven der Kanunniken te Utrecht hadt nog plaats op het einde der twaalfde, en in 't begin der Dertiende Eeuwe: en zij, die zich aan dit leeven, en aan de overige Kloosterregels hielden, wierden Reguliere Kanunniken genoemd. De overigen, die op zich zeiven woonden , en van hun aandeel in de Kerkelijke inkomften, in hun„ ne bijzondere huizen leefden, droegen den naam van fccttliere of waereldlijke Kanunniken. Die van den Dom wierden Domheeren genoemd, welke naam ook nog dikwijls, fchoon oneigenlijk, aan de Kanunniken der andere Kapittelen ge-  '156 UTRECHT. (Provincie) gegeeven wordt. Alle de Kanunniken genieten, nog tegenwoordig , de inkomden van een groot gedeelte der goederen, die van ouds aan de Kerken, tot welken zij behooren, gefchonken, of op eenige andere wijze, door dezstvea verkreegen zijn. Het aandeel van ieder Kanunnik wordt nog, gelijk van ouds, Prebende of Prove genaamd. Elk Kollegie heeft zijnen Proost en Deken; zommigen van welken aanzienlijker inkomden hebben dan de overige Kanunniken; doch zommige anderen wederom minder. De Thefaurijen en Scholasterijen zijn doorgaans minder waardig dan de Kanunniksplaatzen. Doch de Thefaurij van St. Maria, die veel opbragt, is, a! voor lang, aan willem den III, Prinfe van oranje, als vrij eigen goed, in de plaatze van honderden, vijftigduizend guldens, opgedraagen geweest. Het Kapittel van St. Pieter fchijnt nooit Thefaurier gehad te hebben. De vijf Kollegien houden ieder nog bijeenkomflen of Kapitte/en, op vastgeftelde tijden, 't Kapittel van den Dom komt alle Maandagen ten tien uuren bijeen; dat van OudeMunjler des Zomers insgelijks; doch des Winters, een uur laater; dat van St. Pieter vergadert des Donderdags, des Zomers ten tien, en des Winters ten elf uuren; dat van St. Jan komt maar om de veertien dagen, des Vrijdags ten tien uuren bijeen, en dat van St. Maria, op den zelfden dag en uur, doch alle weeken. Hunne Kapittelhuizen of Vergaderplaatzen zijn nog bij de Kerken, waar toe zij van ouds behoorden; doch dat van Oude - Munjler is bij of in de St. Paulus Abtdije. In deeze Kapittelen handelen de Kanunni- . ken van geene Lands of Stads zaaken; maar alleenlijk van 't geene het bellier hunner goederén betreft. De Proosten, die ook Archidiakens genoemd worden, en hij der Gratie Gods agter hunnen, naam en titel voegen, zijn aan te merkeu als Heeren, voor hun leeven, over de Dorpen en Heerlijkheden, die tot de Proostdije behooren. Zij flellen, in dezelven , Baljuwen, Schouten, Sekretarisfen en andere Amptenaars aan, en oefenen of hoog, of ten minden middelbaar en laag Regtsgebied. Doch de Proost van St. ° Pieter heeft geene heerlijke goederen, en geniet in zijne hoedanigheid alleen een bepaald iukpomen. Die van St. Jan alleen  UTRECHT. (Provincie') 15? leen heeft de goed- of afkeuring der Predikanten; fchoon hij beweerd heeft het regt van Patroonfchap te. hebben. De Leencn van 't Kapittel moeten wijders voor den Proost, of voor zijnen Stadhouder en Leenmannen, verheeven worden. Wijders genieten zij allen meer of min aanzienlijke inkomften ,uit de goederen tot de Proostdijen behoorende. In de Vergaderingen van het Kapittel, hebben zij geene zitting, dan wanneer zij eerst als Proost in het zelve worden aangenomen. Zij worden hier om gezeid te zijn buiten het Kapie* tel; doch boven het zelve [extra Capitulum , fed fupra Capitulum.J De Domproost hadt, van ouds, en heeft nog den rang voor alle andere Proosten; doch de Proost van Sr. Jan heeft de meeste inkomden. Ook was deeze, al van ouds en nog tegenwoordig, de eenigde onder de Proosten, die halsregt oefende, in de Heerlijkheden , tot de Proostdije behoorende. De waardigheid van Proost wierdt, van ouds, ■begeven, door de Vorften en Stigters der Kollegiale Kerken. Doch onder de Regeeringe der Staaten gefchiedde zulks, of door de Staaten, of als 'er een Stadhouder was, door den Stadhouder, uit eene benoeming van een dubbel of driedubbel getal, die de Staaten maakten. Men heeft, meer dan eens, in overweeging genomen om de Proostdijen, geheel of ten deele, ten voordeele van het gemeene Land te doen koomen: in 't Jaar 1707, wierdt beflooten, de Proostdijen, Thefaurijen en Scholasterijen tot 's Lands behoefte te verkoopen. En dit gefchiedde zedert. Doch thans ftaat, volgens het Reglement van den Jaare 1674, dat in 't Jaar 1747 wederom aangenomen is, het begeeven der Proostdijen , der Thefaurijen en Scholasterijen en der Vikarijen tot dezelven behoorende, alleen en zonder voorafgaande beuoemuige, aan den Stadhouder, die over deeze Vikarijen eenen Rentmeester fielt, alzo 'de inkomden vrm dezelven, volgens het Reglement van 1674, alleenlijk moeten dienen tot onderhoud van arme Predikanten en derzelver Weduwen, en tot diergelijke Godsdienstige einden binnen de Provincie: gelijk ze ook, meest allen, waren ingedcld, om zekere Altaardienden waar te neemen. De Dekens, die 't Kapittel bijeen roepen, en in het zelve voorzitten, wierden, van ouds, door ieder Kapittel gekooren. Doch  l58 UTRECHT. (Pro-tintte) Doch bij de overdragt van 't waereldlijk gebied aan Keizer' karel den V, bek wam deeze het regt om de Dekens te noemen. In eene overeekomst tusfchen de Kapittelen en dé Ridderfchap en Stad Utrecht van den negenden Junij des Jaars 1579, wierdt egter beraamd, dat de Deltens voortaan wederom door de Kapittelen gekooren zouden worden, gelijk zedert gefchiedt. Doch de verkooren Dekens moeten de aggreatie of goedkeuring van 's Lands Staaten verzoeken, die hun bij Acte met een. uithangend zegel verleend wordt. ï>e Thejattriers en Scholasters, die, onder de Stadhouderloos Regeering, door de Staaten, plagten aangefleld te worden , ontvangen nu wederom hunne aauftelling van den Stadhouder. Oudtijds hadt de Thefaurier het bewind over de goederen, kleinoodien en inkomden van 't Kapittel: ook hadt hij 't opzigt óver 't licht en de klokken. De Scholaster hadt het bewind over des Kapittels Schooien; doch tegenwoordig zijn de naamen van Thefaurier en Scholaster bioote titels, die zulken, aan welken ze opgedraagen worden, alleenlijk bevoegd maaken tot het genieten van de inkomden der Thefaurije en Scholasterije van het Kapittel. Tot het bewind over de inkomden van elk Kapittel zijn of Kameraars uit, of Rentmeesters buiten de Kapittelen gedeld, en de tegenwoordige Kapittelen hebben geene Schooien. Van ouds hadt elke Proost en elk Kapittel zijnen Cfficiaali die, in de plaats van den Proost, of van 't Kapittel, de Vierfchaar fpanden en regt fpraken, beide in burgerlijke,en kerkelijke zaaken, zo ver het Regtsgebied van elk Kapittel en Proostdij zich uitdrekte. Doch tegenwoordig hebben de Proosten alleen hunne Officiaalen, die hunne perfoonen vertoonen in 't Kapittel, waar in zij geene zitting hebben; waar om de OlFiciaalen den naam van hunne Stadhouders of Stedehouders fomtijds draagen. Zij worden uit de Kanunniken van elk Kapittel gekooren. De opdragt of afftand eener Kauoniciaale Prebende, diej door de dood van eenen Kanunnik, of, op eenige andere wijze, opengevallen is, moet, zo wel als de verkiezing der Dekens, door de Gedeputeerden der Staaten worden geagte- ëerd  UTRECHT. (Provincie') 15$ èerd of goedgekeurd: welke goedkeuring alleenlijk door een appointement op het Request, waar bij dezelve verzogt wordt, gefchiedt. In de oudfte tijden, Handt het vervullen der openvallende Kanunniksplaatzea aan elk Kapittel. Doch naderhand wierden, volgens de Concordaaten of Overeenkomften tusfchen het Duitfche Rijk, waar onder Utrecht gerekend wierdt, en het Hof van Rome, de Prebenden, die in de zes • oneven maanden, dat zijn, de eerfte, derde, vijfde, zevende, negende en elfde maand, Jauuarij, Maart, Maij, Julij, September en November, open vielen, door den Paus begeven : waar om deeze maanden Pausfelijke of Apostolifche maanden genoemd wierden. De Prebenden , in de even maanden, de tweede, vierde, zesde, achtfte, tiende en twaalfde, Februarij, April, Junij, Augustus, Oclober en December, openvallende, rtonden, daarentegen, aan de begeeving van het Kapittel. Doch naa dat de Regeering hier te Lande veranderd, de Hervorming ingevoerd, en de Utrechtfche Vereeniging geflooten was, vorderden de vijf Godshuizen, dat zij wederom, gelijk van ouds, alleen de openvallende Prebenden begeeven mogten. Maar hun verzoek vondt geen ingang. Men kwam, bij het reeds gemelde Verdrag van den negenden JuiJj des Jaars 1579, overeen „ dat de eerfte Prebende, ,, die, in de oneven maanden, zedert Staaten-maanden ge„ naamd, openviel, ftaan zou ter begeevinge van het Kapit„ tel, daar zij toe behoorde; de tweede, ter begeevinge van ,; de Ridderfchap, en de derde ter begeevinge van de Stad: ,, 't welk zo, beurtswijze, voortgaan zou." De Ridderfchap wierdt gemagtigd, om de Prebende, in haare beurte openvallende, te geeven aan een Edelman. Bij de Stad wierdt, in 't Jaar 163Ó, vastgefteld, dat de Prebenden, die cp haare beurte openvielen, door hem, die op de wngt ftondt, of aan wien de begeeving te beurt gevallen was, niet mogten gegeeven worden aan iemant, die hem nader dan agterskind beftondt, en die geene tien jaaren burger geweest was. Doch zo hij de Prove, tot welks begeevinge hij regt hadt, niet mogt willen begeeven, zou hij zijn regt aan den volgenden Heer mogen overdoen, mids deeze hem, voor eene Prove in den Dom, twaalfhonderd guldeiis vereerde, en voor andere Pro-  ióO' UTRECHT. (.Provincie) Proven naar evenredigheid van derzelver waarde. Die dfi Prove kreeg, moest ook aan de Stad uitkeeren, voor eer,e Prove in den Dom, vijfduizend, in Oude Munfter, zevenduizend, in St. Pieter, zesëndertighonderd , in St. "Jan, tweeëndertighonderd, en in St. Mat ia, vierëndertighonderd Guldens. Maar naderhand wierden deeze Recognitiën aan de Stad verlaagd, en eene Prove of Prebende in den Dom, op. tweeduizend, eene in Oudé Munjier, op drieduizend, eene in St. Pieter, op vijftienhonderd', eene in St. Jan, op duiZBnd, en eene in St. Maria, op vijftienhonderd Guldens gefield. Ook befioot de Raad der Stad, den zeventienden Fe* bruarij 1706, dat de Prebenden, die aan de Stad vervielen» openlijk verkogt, en 't geane 'er van kwam, naa aftrek der laatstgemeide Recognitiën, onder de Vroedfchappen, naar haaren rang , verdeeld zou worden ; zo dat Ietier Heer vijfhonderd Guldens genoot, welke fomme hun, zo 'er zo veel niet överfchieten mogt, bij eene volgende gelegenheid, zou worden vol gemaakt. Deeze wijze van 't begeeven der Prebenden hieldt egter alleen pLats tot in 't Jaar 1674; doch wierdt, naa den dood van willem den III, wederom in gebruik gebragt, zo lang de Stadhouderlooze Regeering ftand hieldt.. Bij het Reglement van den. Jaare 1674, dat in 't Jaar 1747. wederom ingevoerd is, wordt het begeeven der Prebenden-»-, die in de oneven of zogenaamde Staaten-maanden openvallen, aan den Stadhouder afgeftaan: 't welk nog gefchiest, volgens het genoemde Reglement, zo als het, in 't Jaar 1684, nader opgehelderd is. De begeeving der Prebenden, in de even maanden openvallende, tfaat nog, gelijk van ouds, aan het Kapittel , onder welks Leden de begeeving, in de meeste .Kapittelen, beurtswijze rondgaat, wordende den Kanunnik, Wieh de turnus, tour of beurt om de Prebende te begeeven ten deel- valt, volgens de oude Kerkelijke gewoonte, Tuma* rius genoemd. Zulk een Turnarius hadt ook , onder de Stadhouderlooze Regeering , het. regt om de Prebenden te begeeven, die openvielen , wanneer het Kapittel ,• in oneven of Staaten - maanden, aan de beurt lag ? en hij wiefdt dan gezeid in utroque Tumo te zitten, of eene dubbele beurt te hebben; om dat de begeeving der Prebende aan hem koomen moest,  UTRECHT. (Provincie) tüi moest, 't zij dezelve in een even, of in een oneven maand open viel. Doch dit kan, daande het Reglement van 1674,1 niet gebeuren,' om dat al wat in de oneven maanden open! valt, door den Stadhouder vervuld wordt; Ieder Kapittel heeft zijne bijzondere Wetten en Gewoonten , die flipt Worden naagekoraen. In alle de Kapittelen 4 zijn Turnarii „of beurtvolgers, behalven in dat van Oudé Munjler, alwaar de erfgenaamen van iemant, die, eene Prebende vier jaaren gehad hebbende, in de evën maanden geflorven is, regt hebben, om die doode, of door de dood opengevallene Prebende te Verkoopen. Zo hij in dé oneven) maanden geflorven, en de beurt om de plaats té begeeven' aan 't Kapittel gekomen is , keert het zesduizend Guldens voor elke Prebende -aan de erfgenaamen uit. Ifi andere Kapittelen ,• génieten de erfgenaamen de inkomden der Prebende nog vier jaaren naa den dood van deö Prebèndaris , welken jaaren van gratie genoemd Worden. De Kanunniken' hebbeti {•egt om hunne Prebende te verkoopen, of Wég te fchenkeny naar hun welgevallens mfds zij, wanneer zrj het doen, ge-' zond zijn, of, zo zij ziek zijn, nog volle twintig dagen naa de reftgnatie of overdragt fa 't leeven blijven. Indien dit niet geregtelijk beweezen kan wörden, wordt de Prebende,flie anders Icëvende genoemd wordt ,• aangemerkt als eene doode, die, zo 't derfgéval in de oneven mêa'ndên voorvalt, aan den Stadhouder, of anders aan 't Kapittel, of aan deri TufhariuS van 't Kapittel vervalt. Doch zo hij, die re<* figneert of afpand doet, gezond en wel te pas is, dan blijft' Üe overdragt Wettig, ai dierf hij kort daar naa. Die eene Prebende bekomt is verpligt, een rond jaar , in de Stad ijtreèkt of in eene beflöoten Stad te blijven, zonder buiten dezelve te mogen vernagten. Doch de Kapittelen laaten deezë verpligtiog, voor Zekere, fomme, afkoopen. Ook is, in 'e Jaar 1628, vastgedefd „ dat niemant eene Prebende zou moj, gen verkrijgen, dan die zijne fondamenten in Utrecht ge,, leerd; én, achttien jaaren oud geworden zijnde,' en vier j, jaaren op eene vermaarde Hooge Schoole geftudeerd heb* „ bende, een gradus verworven hadt." Doch deeze verpiigtitig is ook, gemeenlijk, met zekere fomme, af te koopefl» XXX. DEEL, h OOU  ï6a UTRECHT. (Provincie}* Ook is ietnant, die meer dan achttien jaaren oud is, niet toe deeze vierjaarige fludie verpiigt. De Kanunniken zijn onderfcheiden in Capitulares en Non Capitulares. De eerften genieten alle de voorregten en voordeelen der Prebende. Doch de laatften niet. Elk Kapittel heeft zekeren ouderdom in, den Kanunnik, en zekeren tijd naa- 't bekomen der Prebende bepaald, binnen welken de Kanunnik niet tot het vol genot der inkomften van de Prebende toegelaaten wordt. In den Bom, kunnen negenentwintig van de veertig Prebenden heeJe, en elf halve Capitulares zijn. Die eene doode of leevende Prebende van de negenentwintig in den Dom koopt, moes vier jaaren wagten, en, bij de tweede toelaating in 't Kapittel, tweeëntwintig jaaren oud zijn, eer hij de inkomften zijner Prebende genieten kan. Terwijl de vier jaaren loopen, heet hij Ouartarius , en daar naa volkomen Capiiularis. Doch zo hij zijne Prove door affterven bekomen heeft v ■wordt hij , naa verloop van vier jaaren , Capiiuiaris met halve Prove, en, vier jaaren naa dat hij 't regt van onder de negenëiitwintig gerekend te worden verkreegen heeft wordt hij volkomen Capitularis^ De negenentwintig worden, ook gtfupplementeerde Capitularen genoemd , wanneer zijde volle inkomften genieten: anders heeten zij niet gefupplementcerde Capitularen. De elf, die maar halve Proven trekken , heeten Non Capitulares. In Oude Munfter, moet icmant, die eene Prebende verkrijgt, den zelfden ouderdor» hebben, en vier jaaren en eene maand van dertig d3gen wagten. In St. Pieter, moet hij , die eene doode Prebende bekomt, acht jaaren en dertig dagen, en die eene leevende verkrijgt, vier jaaren en dertig dagen wagten,. en in beiderleis geval, twintig jaarc-n oud zijn. In St. 'Jan, wagt de verkrijger van eene leevende Prebende twee jaaren; die van eene doode, zes jaaren en twee maanden, en hij moet drieëntwintig jaaren oud zijn. E^en oud moet hij zijn in St. Maria, daar hij, eene doode Prebende bekomende , zes jaaren envier maanden, en eene leevende, twee jaaren en twee maanden wagten moet, eer hij tot het volle genot der voorregten en inkomften van het Kapittel toegelaaten wordt: en zo lang. draagt hij den naam van Non Capitularis. De jaaren beginnen a  UTRECHT. QProvinïie) iG^ ben, in elk Kapittel, niet op den Zelfden tijd. In den Dom, bude Munjier en St. Jan, begint het jaar op den eerfleri April, in Si. Pieter, op den eerften September, en in St. Maria op den eerften Maij. De waarde der Prebenden vcrfchilt, in de bijzondere Kapittelen 5 om dat de Inkomften en voorregten veffchillen: onder welke voorregten ook is , het regt om op zijne beurt, tWee Heemraadcn in het Hcemraadfchap va» den Lekkendijk bdvendanis aan te ftellen, welk regt aan de vijf Kapittelen gemeen is: en twee Heetiiraadert in het Heemraadfchap van Heikop of de lange Vliet, waar in het Kapittel van St. Maria eene beurt heeft, tegen dat de vier andere Kapittelen te zamen éiv.a beurt hebben. Ook ftelt het Kapittel van St. Maria, als Ainbagtsheer van Lopik, een Heemraad van den Lekkendijk benedendams. In zommige Kapittelen worden de inkomften gelijkelijk verdeeld onder" de Kanunniken: in anderen, trekt fetfcr Prebendaris de inkomften der góederen, die hem door 't lot ten deel gevallen zijn, en moet 'er da lasten van draagen. De Prefentiegelden j zijnde de fdmmen, die de Kanunniken trekken, als zij de Ver=* gaderingen van 't Kapittel bijwootien , zijn ook niet everi groot in ieder Kapittel. Wegens den Godsdienst, van Welken de Kanunniken belijdenis moeten doen, heeft men 't, zelfs naa de verandering' der Regeeringöj niet altoos eveneens begreepen; In 't Jaar lóöo, hebben de Staaten geoordeeld, „ dat een vroom Paa- pist, den Lar/de toegedaan, onder de Kanunniken kon worj, den toegelaaten;" Ook waren 'er,- voor ruim tachtig jaaren , nog eenige Roomschgezinde Kanunniken. Doch naa 'e Jaar lóco, is, bij meer dan ééne Refolutie, verftaan, dat tiiemant tot eenig Beneficie zou toegelaaten worden, dan die belijdenis deedt van den waaren Hervormden Godsdienst, zo als dezelve, openlijk, hier te Lande, geoefend wordt. Nogthans worden, ook tegenwoordig, Leden van andere Prr> testantfche Gezindheden, en zelfs Mennoniten of Doopsgezinden als Kanunniken aangenomen i zij Worden aangemerkt als de Gereformeerde of Hervormde Religie toegedaan, dochg op hun verzoek, bij eene jifte van Dispen fatie of Ontheffing , ontfiaagen van het tekenen eener Jcte van Belofte 3 La ■  rtf* UTRECHT. (Provincie) die, door alle anderen, of, zo zij minderjaarig zijn, doof hunne ouders of voogden voor hun, getekend wordt, en die behelst ,, dat zij waarlijk de Christelijke Gereformeerde Re„ ligie belijden> en belooven zich daar in, volgens het oog- merk der Staaten, als Godvreezende Christenen, te zullen „ gedraagen, op verbeurte hunner Prebenden." De Ridderfchap en Edelen, als vervangende of vertegenwoordigende den gantfenen Adel, maaken het tweede Lid der Staaten van Utrecht uit. Zij zijn, gcm.enlijk, zes ia getal, zomtijds meer. Om de twee maanden, op den eerden Maandag der maand, houden zij hunne afzonderlijke Vergaderingen, in een bijzonder Vertrek, alwaar, even als in de Vergaderplaats der Staaten , de Stadhouder een aanzienlijken Stoel heeft. Even als de Geè'iigeerden, genieten zij eeu derde deel der Staatsampten en Commisfien; eenigen derzelven moeten zij in eigen perfoon, zommige mogen zij door andere laaten waarneemen. Over de vereischten in de Edelen des Lands, om in de Orde der Ridderfchap te kunnen befchreeven worden, heeft men niet altoos even eens gedagt. Volgens eenen brtef van den Jaare 1512, wïerden vcor de regte Ridderjchap gehouden , die festen en Huizen en opgetooge» Bruggen hadden; 't welk in den Jaare 1536 nader wierdt verklaard, met bijvoeging, dat om van de regte Ridderfchap te zijn ,' iemant eene Hofdede moest bezitten , zijnde eene regte Ridder- wooning; dat wil zeggen „ dat een Huisman, zich op dezelve veilig bergen mogt met lijf en goed, en „ 'er, in tijd van nood, veilig op flsapen." Volgens het Reglement van den Jaare. 1074, 't welk nog heden van kragt is, befchrijfc de Stadhouder, zonder eenige benoeming, eenen Edele in het Lid der Ridderfchap. Voorheen--plagt zulks te gefchieden, op voordragt van het Lid der Edelen aan de twee overige Leden van Staat. Ztj moeten van- eene Riddermaatige geboorte, en bezitters van eene R-idderhofdad zijn-; doende belijdenis van den Gereformeerden Godsdienst, voikomene vierentwintig jaaren oud, en eigenaars van vijfentwintigduizend Guldens aan vaste goederen, binnen de Provincie Utrecht gelegen. De Edelen, eens in de Ridderfchap befchreeven, blijven in dezelve geduurende hun geheele leeven. Eta-  UTRECHT. (Provincie} 16$ Eindelijk maakt de Siad Utrecht, of wel die Stad nevens de vier andere Steden van het Sticht, het derde Lid van Staat uit. Want hier over heeft men, jneermaalen, zeer hevig getwist; maatigeuda de eerstgenoemde Stad alleen zich dit voorregt aan, terwijl de andere, van haaren kant, in die waardigheid en eere insgelijks wilden deelen. Het tegenwoordig gebruik pleit voor de laatstgemelde, als die, zo wel als de Hoofdftad, haare Afgevaardigden in de Gedeputeerde Staaten hebben. De gewoone tijden der Vergaderingen der Staaten, zijn de eerfte Woensdag in de maand Juiij, en de eerfte- Woensdag van de maand December. Bij voorkoomende gelegenheden worden de Staaten ook buitengewoon büfchreeven; gefchiedende de befchrijving, zo tot de Gewoone, als tot Buitehgewoone Vergaderingen, door de Gedeputeerde Staatep. Alle de Leden der Geëligeerden en der Ridderfchap verfciiijnen ter Staatsvergaderinge; doch van wegen de Stad Utrecht de twee regeerende Burgemeesteren en eenige van de oudfts Leden der Vroedfchap, zonder bepaaling van een vast getal: allen onder den naam van Ordinarii of Gewoone Gecommitteerden; wien, daarenboven, vier. Leden der Vroedfchap, volgens rang, en bij afwisfeJing, worden toegevoegd. De Afgevaardigden der Stad zijn gemeenlijk twintig , doch die der vier andere Steden flegts twee of drie in getal. Alles wat de Hoogheid cn Souvereiniteit des Lands betreft, is het werk deezer Vergaderingen; welke waargenomen worden door den Secretaris van Staat of der Staaten: zijnde een van de gewigtigfte Ampten der Provincie, en genoegzaam met dat van Raadpenfionaris van Hol/and en Zeeland overeenkoomende. Op het Artikel floris thin, Deel XXVIII, bl. 207, hebben wij reeds verhaald, hoe men, in het Sticht van Utrecht, even als in de ftraks genoemde Provinciën, eertijds eenen Amptenaar, onder den titel van Advokaat, plagt te hebben. Van het aanzien des Stadhouders, in dit Gewest, hebben wij elders gewag gemaakt; in veele opzigten is hetzelve hier grooter en uitgebreider , dan in verfcheiden andere Provinciën. — Het Kol!e&ie van Gedeputeerde Staaten, volgende in rang op de Vergadering van 's Lands Staaten, baL 3 fts8t  UTRECHT. (Provincie) Raat uit twaalf Leden: vier uit de Geëligeerden, vier uit da Ridderfchap, en vier uit de Stad en Steden; namelijk twee uit de Stad Utrecht, zijnde altoos de regeerende Burgemeesters, één uit Amersfoort, en de vierde uit de drie andere Steden bij beurten. De Secretaris van Staat is het insgelijks van de Gedeputeerde Staaten. Het, Kollegie vergadert, het gantfche jaar door, uitgezonderd inde Vscintien, tweemaalen ter vveeke, Dingsdags en Vrijdags. Deszelfs bezigheid be, Raat in het uitvoeren der beiluiten van de Vergadering der Staaten, en voorts, in 't algemeen, in 't waarneemen van alle zaaken, in tusfchentijd voorvallende, die de Provincie en derzelver belang in 't algemeen betreffen. - Het Kollegie der Gecommitteerden ter Einantie van de Staaten, beftaande uit Prefident en drie Leden, voert het bewind over het ontvangen en uitgeeven van 's Lands penningen , het naazien en fluiten der Rekeningen, en alle verdere bezigheden, daar toe betrekkelijk. Tot dit Kollegie behoort de Kommis ter Finanlie en Rekenkamer, zijnde deszelfs Ampt, naast dat van den Secretaris van Staat, het gewigtigfte en werkzaamfte der ge- heele Provincie. Voorts heeft men in Utrecht een Hof Provinciaal, opgerigt in den Jaare 1530; het beftaat uit drie Extraordinarii en acht Ordinaris Raaden, voorts Raad eU Rentmeester Generaal der Domeinen , Prokureur Generaal, de vier Maarfcbalken, zo veel als Landdrosfaarden , over de vier Kwartieren van het Sticht, naamelijk, Kernland, het Ncderkwartier, het O ver kwartier , er» de Stad en het Land van Montfuort; en eindelijk den Griffier en Subftitut Griffier, Hoewel minder uitgebreid dan voorheen, is, nogthans, het gezag van het Hof tegenwoordig nog vrij aanmerkel.jk. Eindelijk behooren nog tot de booge Regeering van de Provincie Utrecht, het Leenhof, het Jagtgerigt, en te Heemraadfchappen, welke 'er negen in getal zijn. Het Leenhof beftaat Uit eenen Stadhouder en eenen Grifiïer der Leenen, nevens; drie Leenmannen. Tot het Jagtgerigt behooren een LuitenantOpper-Houtvester en vijf Raaden, nevens eenen Sekretaris, Eindelijk voegen wij hier nog nevens, dat, met opzigt tot de Kerkelijke Regeering, de Provincie van Utrecht met da overige ^rqyinpien oyereenftemt, alwaar de Kerkenordening,  UTRECHT. (De Stad) X$J in het Nationaal Dordrechtsch Sijnode vastgefteld, is aangenomen. De geheele Provincie is verdeeld in vier Klas/enf die van Utrecht, Amersfoort, Rheenen en Wijk. Men telt in dezelve, gemeenlijk, negenenzeventig Gereformeerde Predikanten. Jaarlijks houden zij een Sijnode te Utrecht. Voorts telt men in het Gewest twee Lutherfche, en even zo veele Remonftrantfche en Doopsgezinde Gemeenten. Utrecht, (De Stad) de Hoofdflad der Provincie van dien naam, en genoegzaam in het midden van dezelve, in een zeer aangenaamen, beveiligen en vrugtbaaren oord gelegen, verdient, om veele redenen, eene bijzondere vermelding, op de lijst der Nedertandfche Steden. Eer wij tot de befchrijving der Stad zelve overgaan , moeten wij haare Hiftone beknoptelijk verhaalen. Met eene letter- en oudheidkundige uitpluizing van den Naamsoorfprong zullen wij ons niet bezig houden. Men oppert, deswegen , verfcheiden gistingen, do eene meer of minder aanneemelijk dan de andere. Hier in flemmen de meesten overeen, dat men in den uitgang Trecht heeft te zoeken de betekenis van eenen Overlegt, of Overvaart, over een water; 't zij men daar voor de Noordzee, of, met de meesren, den Rhijn te houden hebbe. Doch van waar dan het voorzetzel afkomftig zij, bekennen wij niet te weeten. UI. trajectum, of enkel TrajeÜum, insgelijks eenen Overtogt berekenende, is de naam, onder welken de Stad, bi) de Latijnfche Schrijvers, meest bekend is.» Meer zekerheids is 'er voorhanden aangaande de Oudheid der Stad. Hoewel, misfehien, niet onder de gedaante van Stad, zekerlijk onder die van Legerplaatze (Ca/ira) fch.jnt Utrecht reeds bij de Romeinen bekend geweest, en door hen geftigt te zijn, vóór de geboorte van onzen Zaiigmaaker. Veilig mogen wij deeze vroege Oudheid afleiden uit de veelvuldige Gedenkftukken, van de tijden der Romeinen, in en om Utrecht uit den grond opgegraaven; beftaande niet alleen in veelerlei Vaatwerk, maar ook uit penningen van Roomfche Keizers, als augustus, tiberius, en vodfal van de antonysun. Waarfchijniijk zal de grond bebouwd zijn geworden, L4 om  UTRECHT. (De Stad) . pm te dienen tot eene plaat? van verfterkinge; waar toe de J'gging eene zeer bekwaame gelegenheid verfchafte. In de Reistafelen varj antoninus, een Werk, zo niet vroeger, imr mers in de Vierde Eeuw gefchreeven, wordt Utrecht, onder den . naam yan Tiajeclo, vermeld. De plaats, nog heden bij den naam van Wiltenburg bekend , zal , waarfchijnlijk , de plek gronds geweest zijn, door de Romeinen tot eene Legerplaats of Kafteel aangeleid; vermids men bij en omtrent dezelve de meeste Romeinfche Oudheden gevonden heeft. De IViltcn, naamelijk, wil men, zouden, naa hunne overkomst, in het beging der Vijfde Eeuwe, dien grond bebouwd, en naar hunnen naam genoemd hebben; die, naa hun vertrek, den ouden naam wederom zou hebben aangenomen. Sterkten of Kafteelen gaven, veelal, de eerfte aanleiding tot het bouwen van Steden en Phntzen, naardien zich, rondom dezelve, zekerheidshalve of om Koophandel te drijven, eenige Landbewooners, van tijd tot tijd, verzamelden. Zo zal het ook gegaan zijn met Utrecht; van 't welk men, egter, ondanks de boven vermeide Oudheid eener Sterkte, Slot, of Legerplaatze, vóór de Zevende Eeuw, onder den naam yan Stad, wedm'g gewags ontmoet. Dagobert de 1, Koning van Oost frankrijk, toen tegen de ongeloovige Friezen, die Utrecht, naa 't yerjaagen der Wilten, bezaten, oorloogende, inaakte zich meester van de Stad, en ftigtte 'er, eerlang, omtrent het Jaar 630, eene Kerk, die aan St. Thomas wierdt toegewijd. Ook rigtte hij, aan den oever der Riviere, een Tolhuis op, waar van, zP men meent, de Tollefteegpoort, zedert, den naam gekreegen heeft. Doch 't leedt niet zeer lang, Pf de Friezen bemagtigd.en de Stad wederom, eti vernielden de Kerk. Immers wielibkord vondt de Stad in de, magt van den Friefchen Koning radboud, toen hij 'er, in 't jaar 600, het geloof kwam prediken. De Stad viel, in 't Jaar Ó07 , den Erankifchen Groothofmeester pipyn in handen. Willibrord. vestigde den zetel zijns Bisdoms in dezelve, en ftigtte in 't Kafteel Trajeüum , binnen de muur en, de Domof Sf. Maartens Kerk en Klooster. De Kerk van Sa Stlvatpr wierdt, omtrent dien tijd, of wat laater', geftigt. De inX*!'en. der Deenen begonnen, in den aanvang der Negende Eeuwe3.  UTRECHT. ( De Stad) l6> Eeuvve, deeze Landen te ontrusten; doch men vindt niet, dat de Stad Utrecht van deezen woesten Landaart te lilden hadt, vóór het Jaar £57, wanneer de St. Maar tem Kerft aldaar geheellijk verwoest, en de Kanunniken ter Stad uit gejaagd wierden. Utrecht wierdt, in 't Jaar 870, met naame gemeld onder de Steden, die, in eene Rijksverdeeling van Lotharingen, aan Koning lodewyk wierden toebedeeld. In 't begin der Tiende Eeuwe, wierdt de Stad uit de magt der Noormannen verlost door Bisfehop radboud. Doch in 'c Jaar 934, wierdt de St. Maarlens Kerk te Utrecht, en nog eene andere, wederom deerlijk verwoest van de Noormannen, die toen door Bisfehop baldrik gefiagen wierden. Men vindt niet, dat zij, naa dien tijd, voor Utrecht gekomen zijn dan in 't Jaar 1010. De Stad was toen reeds voorzien van Voorlieden, die afgebrand wierden, op dat 'er de [Moor. mannen niet in nestelen zouden; doch zij trokken af, zonder den ingezetenen andere fctiade te veroorzaaken. De oorlogen, dia, zedert, tusfchen de Bisfchoppen van Utrecht en de Graaven van Holland, ontftonden» gaven, in 'c Jaar 1138, gelegenheid tot het beleg van Utrecht door Graave dirk den VI; welk beleg Bisfehop herbert, door het dreigen met den ban, wist te doen opbreeken» De Stad hadt toen reeds verfcheide Kerken en Kloosters. Doch zij leedt, in 't Jaar 1148, veel van eenen feilen brand, die wel vier Kerken verteerde. Zedert wierden, tot verhoeding van diergelijke ongevallen, verfcheide graften door de Stad gegraaven, waarin het Rijnwater afgeleid wierdt: 't welk, te overvloedig zijnde, ïa de Vegt wierdt geloosd. Het Zeewater, rees, in 't Jaar 1170, zo hoog, dat het tot aan de Stads muuren ftondt. In 't volgende jaar, brandde de Stad grootendeels af. Hier op volgde, in of omtrent het Jaar 1195 , de belegering der Stad, door dirk den VII, Graave van Holland, die egter eerlang moest opgebroken worden. Utrecht verkreeg, ondertusfehen, wel haast zo veel luister, dat Koning willem, Graaf van Holland, zich, in 't Jaar 1247, onder de burgers deedt aantekenen, de Stad, omtrent dien tijd, voorziende van verfcheiden voorregten. De Kennemers, met gysbrecht van amstel aan *t hoofd, trokken, in 't Jaar 12Ó8, voor Ut1 echt, en L $ ve.^  17° UTRECHT. (De Stad) veroorzaakten zo veei beweeging fn de Stad, dat de burgers de Edelen en Wethouders verdreeven, en nieuwe Wethouders, uit de Gilden verkoozen, in de plaats Helden. De Kennemers, die meester van de Stad geworden waren, moesten ze egter , kort daar naa, den Bisfehop wederom opgeeven. De Stad wierdt, in Februari] des Jaars 1279, wederom van eenen zwaaren brand bezogt, die vier Kerken verteerde. Zij hadt, in de Jaaren 1274 en 1278, een Verdrag gemaakt met floris den V, Graave van Holland, waar bij zij zich verbondt, om haare poorten, altoos, voor hem en zijne opvolgers, open te houden. Ook hieldt de Graaf, in 't Jaar 1296, de laatfte maaltijd in de Stad, met de Edelen, die *t op zijne vrijheid of leeven hadden toegelegd. De Vlaamingen, in oorlog met de Hollanders, welker zijde die van Utrecht hielden, bemagtigden de Stad, in 't Jaar 1304, met behulp van jan van renejse; dte, in eenen geweldigen oploop, de Ligtenberger aanhang, die 't meeste bewind hadt in de Stad, geheellijk meester wierdt. Doch naa 't verdrijven der Vlaamingen uit Holland en Zeeland, moest renesse ook uit Utrecht wijken. Hij fneuvelde, in 't overvaaren van de Lek, en de Stad wierdt van haare overheerfchers verlost. De Stigtfchen wederom in ootlog geraakt zijr.de met de Hollanders, floeg Graaf willem de IV, in 't Jaar 1345, 't beleg voor Utrecht, welk, naa verloop van eenige weeken, bij verdrag opgebroken wierdt. De oorlog, een en andermaal met een beftand geëindigd zijnde, borst, in 't Jaar 1374, op nieuws uit. De Hollanders floegen toen 't beleg voor 't Slot Gildenburg, welk, op kosten der Gilden van Utrecht, aan de Lek bij Viane geftigt was. Het ging aan hun over; doch wierdt, eerlang, door de Stigtfchen, herwonnen. De krijg eindigde, in 't volgende jaar, met eenen Vrede, waar bij, onder anderen, bedongen wierdt, dat de Stad Utrecht den Hertog , zes weeken lang , op haare kosten,, met vijftig Schutters en vijftig gewapenden, in den oorlog dienen zou« De Stad, in 't Jaar 1397, henrik van viane bijgedaan hebbende tegen jan van arkel, verviel daar door in de ongunst van den Huize van Arkel: 't welk Hertog albrecht van jgVERKN , Graave van Holland, die ook met dat Huis in oor-  UTRECHT. (D« Stad) 17X oorlog was, aanleiding gaf tot het fluiten van een Verbond met de Stad, in den Jaare 1402, waar bij men overeen kwam om den Heere van arkel den oorlog aan te doen. Het fluiten van dit Verbond is een der klsarfle bewijzen van her. groot aanzien der Stad. Hertog albrecht verklaarde, bij deeze gelegenheid, dat de burgers van Utrecht, ten eeuwigen dage, door zijn Land, op hunne oude tollen, vaaren zouden. De Stad trok ook te velde met haaren wimpel voor utt, wordende de Schutters wimpel in de agterhoede gedraagen. De Schout beernd proeys en wouter gravvert voerden 't bevel over de Stedelingen, die 't Slot te Gorincheht hielpen belegeren. Wij hebben reeds elders aangetekend, dat deeze krijg haast met eene Vrede eindigde, in welke nogthans de Stad niet begreepen was. Omtrent deezen tijd, beloofde de Raad aan elk, die zijn ftroodak zou willen afbreeken, tegelen om niet; en aan die met leijen dekken wilde, drie pond tot elke roede. In 't Jaar 1407, wierden de flroodaken geheellijk verbooden. De onlusten tusfchen het Huis van Arkel en de Stad Utrecht duurden nog. Hertog willem van beyerew, Graaf van Holland, wien die van Arkel Woudrichem afhandig gemaakt hadden, befloot, derhal ven, ia 't Jaar 1405, zich nader met de Stad Utrecht te verbinden, die Bisfchop fredkik van blankenheim overhaalde, om zich te iteeken in den Arkelfchen krijg, welke eerlang door een Beftand geftremd wierdt. Twee burgers, geduurende den oorlog, eenigen hunner medeburgeren in 'svijands handen hebbende gezogt te leveren, wierden, in 't volgende jaar, door den Raad ontpoorterd en voor vijfjaaren gebannen. Het BeHand met die van Arkel, zedert verbroken zijnde, wierdt, eerst in 't Jaar 3412, verwisfeld in een vasten Vrede, waar in de Stad Utrecht begreepen wierdt. In 't volgend jaar, maakte de Bisfehop een Verdrag met de Stad, waar bij eenige gefchillen over de buitenburgers , de cijns-vrijheid der Geestlijkheid, en het regtsgebied der Officiaalen, Maarfchalken en den Schout, in der minne wierden vereffend. Ook kwam 'er , toen , merkelijke verandering in de Regeering; wordende, op 't aanhouden der Burgertje, verfcheiden Regenten ter Stad uit gebannen ; fommigen, voor altoos, of voor zeke-  UTRECHT. (De Stad) zekeren tijd, uit den Raade gezet, 't Vo!k was in den waan geraakt, dat de gebannen en afgedankte Regenten de Stad aan den Graave van Holland hadden verkogt. Aan deezen vervoegden zij zich ook om onderftand, terwiji de tegenwoordige Regeering der Stad de gurst van reinoud, Hertog van Celder, zogt. Doch, in 't Jaar 1415» was de Regeering den bailingen zo gunitig, dat zij jan van den spiegel', de voornaame oorzaak hunner baüingfchap, de Stad deedt ruimen. Hij zogt 'er zich, zedert, bij verrasfing, meester van te maaken: doch zijn toeleg wierdt ontdekt, en zulken, die hem behulpzaam geweest waren, ftrengelijk geftraft. De Stad mogt, zedert de ontdaans onlusten, geen handel in Holland drijven; doch zij verzoende zich, ten deezen tijde, met Hertog willem, Graave van Holland, en verwierf de oude vrijheid wederom. De Stad verbondt zich den Graave met honderdënvijftig-man te dienen: waar tegen hij beloofde, geenen Vrede te zullen maaken met zijne vijanden, zonder 'er haar in te begrijpen. Utrecht en Amersfoort hielden, naa Hertog willems dood, de zijde van zijne Dogter, Vrouwe jakoba en de Hoekfchen, en hielpen, in 't Jaar 14.17, Gorinchem winnen. De Graavin bevestigde, zedert, de Stad Utrecht, bij opene brieven, in de oude voorregten. Zij wierdt, in 't volgende jaar, ook begreepen ia den Zoen, die tusfchen de Graavin en haaren Oom, jan van beyeren, geflooten wierdt. De Stad, op last van Vrouwe jakoba, Tsjelftein, welk haare burgers hadden helpen winnen, ten gronde toe, op de Geestelijke gebouwen naa, verdelgd hebbende, haalde zich daar door den haat der Kabbeijaauwfche partije in Holland op den hals. Die van Egmond hielden, in 't Jaar 1410, haare goederen aan. Haare burgers wierden, iu Holland, ftrengelijk gehandeld; weshalven de Stad, in 't volgende jaar, den Bisfehop in den arm nam, met de Hoekfchen aanfpaude, en Leiden hielp bezetten: welke Stad , eerlang, egter, door Hertog jan van beyeren , belegerd en bsmagtigd wierdt. Die van Utrecht deedeu daar naa eenen togt over Naar den na Amjlerdam , raakten, voor de Stad, flaags met de Amfterdammers, en trokken, met merkelijken buit en eenige gevangenen, te rug na huis. Eenige burgers te Leiden gevangen V'. en  UTRECHT. (De Stad) m en onthalsd zijnde, deeden die van Utrecht, uit weerwraak, ook eenigen gevangen Amüerdammeren het hoofd affkan. In den oorlog met de Gelderfchen, kweeten die van Utresht zich ook wakkerlijk. Zij toogen, op Si. Maar terts avond, in den Winter des Jaars 1421, ter Stad uit, en bewagtigden IVageningen op de Feluwe: waar naa zij de Plaats beroofden en in brand ftaken. In 't volgende jaar, wierdt 'er eene wapenfchorfing getroffen, die, in 't Jaar 1423, i° een Verdrag van Vrede vetwisfeld wierdt. De dubbele verkiezing van rudolf van diephout en zweder van kuilenburg tOt BiS- fchop , ftelde de Stad , die de zijde des eerften gekooren hadt, in 't Jaar 1425, in rep en roere. Van den uitflag deezer twist hebben wij , elders , kortelijk gewag gemaakt, 't Verdrijven van Bisfehop zweder gaf, in 't Jaar 1426, wederom gelegenheid tot verandering in de Regeering. Verfcheiden Perfoonen wierden uit den Raad gezet : veele anderen gebannen. Die van Utrecht hielpen Bisfehop rudoif Amersfoort bemagtigen, welk de zijde van Bisfehop zwebeu gehouden hadt. Zweder zogt zich, in 't Jaar 1427, door heimelijk verftand met eenigen van binnen, meester te maaken van Utrecht; doch zijn toeleg mislukte, en eenigen, dia 'er kennis van gehad hadden, wierden met den dood geftraft. In 't Jaar 1428, verwekte arend prooys eenen oploop in de Stad, waar over hij, door den Raad, uit de Stad en 't Land van Utrecht gebannen wierdt. Hij fpande, zedert, aan met zulken, die voorheen gebannen waren, kwam, in 't Jaar 1429', in de Stad, daar hij terftond in begtenis genomen, en zedert onthalsd wierdt. De krijg tusfchen 't Stigt en Hertog filips van bourgondië, in 't Jaar 1430, met een vasten Vrede geëindigd zijnde, rigtten die van Utrecht fchouwfpelen aan, en fielden, volgens fommiger verhaal, hunne kostelijkheden ten toon, voornaamlijk om de Gelderfchen te trotfeeren, die voorgaven, dat de ii.gezetenen, in den jongften oorlog, tot de uiterfte armoede gebragt waren. In 't voigende jaar, veroorzaakte een zwaare brand , buiten de Waardpoort en in het geregt van Lauwenregt„ groote fchade. Het Klooster vaa Jeruzalem wierdt aan kooien gelegd. De vlam floeg over in de Stad, verteerende verfcheiden wooningen op het Zand, bij  1f4 UTRECHT. (De Stad) bij de St. Jakobs Kerke. In 't Jaar 1432, zogten de ballingen, tot tweernaalen toe, wederom meester te worden van de Stad; waar over zekere hugo vegt, die met hen aangefpannsn hadt, met het rad geftraft wierdt. De Stad liep, in 't Jaar 1436, wederom groot gevaar van door jan van arkel, , Heere van Heukelom, overvallen te wordem Doch de Sanfiag liep te niet, door dien de eerden van zijnen aanhang, die zich voor de poort vertoonden, aangegreepen en vastgezet wierden. Zeventien derzelven wierden , zedert j ter dood veroordeeld en onthalsd. Men bleef, in 't volgende jaar , nog bedugt voor de onderneemingen van walraven van meurs, die, naa den dood van zweder van kuilenburg, door deszelfs aanhang, tot Bisfehop verkooren was. De Regenten zelve bewaakten de Stad, zo wel als de burgers. Een der ballingen, willem van dorsciien genaamd,' wierdts in 't Jaar 1438, door die van Utrecht, op zijne reize vast Kuilenburg na Holland, betrapt, én met den zwaarde geregt; Men vindt, dat de Raad der Stad, in 't volgende jaar, her, toveren, welk in dien tijd fterk in zwang ging, aan mannen en vrouwen, als tegen het heilige geloof zijnde, heeft doen verbieden. In 't Jaar 1440, wierdt 'er wederom aan eene graft in de Stad gegraaven, tot voorkominge van zwaaren brand. Ten hoogde waarfchiinlijk is 't, dat dit de nieuwe graft zal geweest zijn. In 't Jaar 1441 , wierdt ie Utrecht, op de Neude, een aanzienlijk Tournoi- of Steekfpel gehouden , waar op veele vcornaame binnen- en buitenlandfche Grooten en Edelen verfcheenen. Zulke Steekfpelen zijn hier, te vooren en naderhand, meermaalen aangelegd geweest. In *t zelfde jaar, en in de Jaaren 1444 en 1454, zijn 'er, te Utrecht , drie perfoonen om Sodomie verbrand. Willem,' Burggraaf van Montfoort, toeleg gemaakt hebbende om zekeren burger der Stad van 't leeven te doen berooven , gaf de Raad, in 't Jaar 1445, elk verlof om hem en de zijnen te befchadigen aan lijf en goed: en in 't volgende jaar, wierdt verbooden eenige gemeenfehap met hem te houden. Hij zogt, in 't Jaar 1447, de Stad te verrasfen; doch de Regeering was zo wel op haare hoede, dat zijn toeleg te niet liep. De Bisfehop rudolf van diephout, zich, zedert, met willes?  UTRECHT. (De Stad) lf$ iem van montfoort verzoend hebbende, verwekte daas door zo groot een misnoegen onder de burgsrije van Utrecht * dat de Raad, in *t Jaar 1448, in bedenking nam om rüdolf te verftooten, en walraven van meurs te erkennen. Men , hieldt Bisfehop rudolf uit de Stad. Men wapende zich tegen den Heere van Montfoort, die, met eenige Ruiterij, voor de Stad gekomen was. Doch de Bisfehop vondt, in 't Jaar 1449, middel om bij nagt in de Stad te geraaken. Hij was verzcld van eenen grooten hoop gewapenden. De burgerij ftelde zich tegen hem te weer. In de Schoutenfteeg viel een bloedig gevegt voor, waar in de Heer van Montfoort en de Bisfehop zelf gekwetst wierden. Nogthans behielden de Bisfchoppelijken de overhand. De Bisfehop maakte merkelijke verandering in de Regeering. Veele perfoonen wierden gebannen. Anderen, die gevangen genomen waren, wierden, niet dan naa 't betaalen van losgeld, cp vrije voeten gefield. Twee perfoonen, befchuldigd dat zij den Bisfehop gekwetst hadden, wierden onthalsd. Zulken, die, onder de voorgaande Regeering, gebannen waren, kreegen wederom vrijheid om in de S;ad te koomen. In 't Jaar 3450, heerschte de pest in Utrecht, waar aan veele menfehen ftierven. Twee inwoouers, famengtfpannen hebbende met fredrik van rbnesse, die, 'sjaars te vooren, uit de Stad ontvlugt was, en 'er nu wederom zogt in te koomen,. wierden niet den dood geftraft. Diergelijke toeleg kostte, in 't volgende jaar, nog drie burgeren het leeven. In 't Jaar 1452, heeft de Raad, tot bevordering van den Koophandel , verfcheiden voorregten verleend aan de Hanze-Steden. Bisfehop rudolf, zich hebbende ingewikkeld in eenen oorlog, om zijnen mededinger, walraven van meurs, te verzekeren van den Bisfeaops Stoel van Munjler, wanneer deeze van allen eisch op het Bisdom van Utrecht afftaan zou, vorderde daar toe onderftand van de Geestelijkheid, die hem geweigerd■ wierdt. Hier uit'rees, in 't Jaar 1453, groote tw'st tusfchen haar en den Bisfehop , in weiken de Stad 's Bisfchops zijde hieldt, De Geestelijkheid deedt aldaar alle Godsdienftige oefeningen ftilfiaan, en vervloekte dagelijks allen, die haar, gelijk zi} fprak, vervolgden. De ballingen bedienden zich van de on- ecnig-  t7é UTRECHT. ( De Stad) eenigheid, die hier uit omftondt; fmeedende, in 't Jaar 1454, wederom eenen asnflag om de Stad te overweldigen: 't welk ëirk van hagenoüwe, die den toeleg begunfligde j eerlang, den hals kostte. De Geestelijkheid, midlerwijl, de Gemeente op haare hand hebbende weeten te krijgen, bragt, in 't. Jaar 1455, in eenen oploop, te wege, dat deft Oudermannen der Gilden de toegang tot den Raad ontzeid wierdt. Mèn maakte zelfs eene nieuwe fchikking op de Regeerhsg, die* ten overfhan van de Geestelijkheid en den Raad, van 't Stadhuis wierdt afgekondigd. De Stad bleef egter, het g-itnfche jaar, vol oproers; waar toe veel medewerkte, de verkiezing van gysbsecht van brederode tot Bisfehop. De Regeering wierdt, buitens tijds, verzet door de Gilden ; en eenige burgers wieroeit ontpoorterd. Hertog filips van bourcondib vondt , zedert, gelegenheid om zijnen natuurlijken Zoon david van bourgoisdie, voor welken hij de meeste fteinmer* yan 't Kapittel niet hadt kunnen verwerven, in 't Jaar 1456, gewapenderhand ten Bisdomme in te dringen. Men verdroeg ztcb ma den Hertog en met Bisfehop david , en de Raad beval, dat alle ingezetenen het Verdrag heiliglijk zouden naako'..in;iö. De tweefpait tusfchen de Stad en Bisfehop david , oie zijn verblijf doorgaans te Amersfoort hadt, bleef egter duuren. De Steden Utrecht, Amersfoort en Rheenen waren' in geduurigen oorlog tegen eikanderen. Men floot, op 'E einde des Jaars 1457, een befland, welk naderhand', een en andeimaal, verlengd wierdt.- De Vrede wierdt eerst getroffen, op den vierëiKwintigiien Junij des volgenden jaars. Die van Utrecht moesten den Bisfehop, blootshoofds, en knielende , om vergiffenis bidden, het Blokhuis , aan de Eem bij Hoest, door hen opgeworpen, wederom afbreeken, en hunne fialbroeders of aangenomen knegten ontfkan. De Stad floot, in 't Jaar 1459 , een Verdrag met de Stad Harderwijk, ,> waar bij men elkanders burgeren een vrij en vast geleide gunde. En in 't Jaar 1460, verzoende Bisfehop david zich nog nader met de Stad; fchoon 'er olijk is, dat de vrienfehap tusfchen Utrecht en Amersfoort, ten deezen tijde, nog niet volkomeniijk herfteld was. Ook lag de Stad overhoop metde Stad Amjlerdam', waar over, in 't Jaar 14Ó1, een verdrag ge-  UTRECHT» (De Stad) Iff getroffen wierdt. In 't volgende jaar, wierden Utrecht eri Amersfoort insgelijks zamen bevredigd. In 't Jaar 1463^ fiooteii de twee Steden zelfs een onderling Verbond , waar bij zij beloofden elkanders voorregten tegen de indragten def Bisfchoppen te zullen befcbermen. Met Muiden en Weésp, wierdt, ten zelfden tijde, een Verdrag geflooten van'gelijken inhoud als 't geene te vooren met Harderwijk aangegaan wasj Diergelijke Verdragen zijn, zedert, ook met Dordrecht geflooteni In 't Jaar 1464 , waren de leevensmiddelen te Utrecht zo goed koop, dat een mudde tarwe, een mudde garst, een mudde rogge, een mudde haver, een kan wijns, een kapoen en een gans, in één koop, voor een oud fchild, welk thans niet boven de vijftien ftuivers waardig was , verkogt wierden. De Hertog van Gelder , in 't volgende jaar 4 te Utrecht gekomen zijnde j wierdt door de Stad ter maaltijd onthaald. De onkosten van fpijs en wijn beliepen zevenentwintig Rijnfche Guldens en veertien ftuivers , uitmaakende bonderdacluëntwintig ftads ponden en tien ftuivers. In 't zelfde jaar, heeft de Stad wederom veel door den brand geleeden. In 't Jaar 1467, wierden negen Perfoonen, die zich tegen den Bisfehop gekant en zamenrotting gemaakt hadden j ter Stad uit gezet. De pest beroofde, in 't zelfde jaar en in 't Jaar 1468 , veele menfehen te Utrecht van 't leeven,Den Gelderfchen, zich*' eenige jaaren laater, verzettende tegen Hertog kakel \fjiN bourgondie, die regt oordeelde tö hebben op het Hertogdom Gelder, wierdt, in 't Jaar 1473, verbooden binnen Utrecht te koomen* In 't volgende jaar* heeft de pest wederom te Utrecht gewoed* De dood vari Hertoge karel- die in 't begin des Jaars 1477 voorviel , beroofde Bisfehop david van zijnen voornaamften fteun. Dat burgerij van Utrecht verftoutte zich, derhaiven , te morren over zijne1 Regeering , hem befchuldigende van verkortinggl haarer voorregten. De Raad zelf herftelde* op eigen gezag, eenigen derzelven. De Geestelijkheid en de Ridderfchap waren niet minder misnoegd op den Bisfehop. De Overijsfelfchë Steden, Deventer, Kampen en Zml, en de Stad Groningen arbeidden om den twist, tusfchen de drie Staaten en derf Bisfehop, bij te leggen: 't welk eindelijk gelukte» Men klaag- XXX. DEEfa. M 4f  i78 UTRECHT. (De Stad) de egter, teeds in 't volgende jaar, dat de Bisfehop het gemaakte Verdrag niet hieldt. Vooral wierdt kwalijk genomen, dat 's Bisfchops Maarfchaiken ten platten Lande hun regtsgebied te ver uitftrekren, en Utrechtfche burgers, in derzelver perfoonen of goederen, bekommerden. De Stad frak zich ook in den twist, die, ten deezen tijde, in Holland, van nieuws ontbreken was tusfchen de Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen, houdende zij de zijde van de eerften, terwijl de Bisfehop de laatiïen toegedaan was. Men hielde zelfs, in 't Jaar 1479, eenige Knegten in hegtenis, die, door den Heere van egmond, uit Buur en geligt waren, om Hoorn te overrompelen, en, naa 't mislukken van den aauflag, te fchepe, door Utrecht, te rug meenden te keeren. Ook was de Stad naauw verbonden met jan, Burggraave van Montfoort, een ,grooe voorftander der Hoekfchen. Zelfs weigerde de Raad den Bisfehop, een verbod te laaten uitgaan aan de ingezetenen, om na Holland te reizen. De Bisfehop hadt, daarentegen, de Stad in den ban gedaan. Men handelde lang vergeefs over een Verdrag, weik, niet voor 't Jaar 1481, in gevolge eeuer Pauslijke uitfpraak, getroffen wierdc. In *t zelfde jaar, ondernamen de Hoekfchen, die zich te Utrecht onthielden, met hulp van een merkelijk getal Utrechtfche burgers, de Stad Leiden te bemagtigen. 't Gelukte; doch zij hielden de Stad niet lang in. De Stadhouder van Holland herwon haar, kort hier naa. Midierwijl waren de Utrechifchen, met merkelijken buit, binnen Leiden gekomen, na huis gekeerd. De Stad raakte, hierom, èn vooral om het herbergen der Hoekfchen, in oorlog met Hertog maximiliaan, die Holland regeerde. Haare Burgers en Knegten, de Hollanders aan de Vaart gefiaagen hebbende, wierden, wat laatar, ia Westbroek, van dezelven overwonnen. Inwendig was Utrecht, ondertusfehen, vol oproers, waar onder de Bisfehop roeide. Zelfs zogt hij zich met geweld meester te maaken van de Stad : 't welk hem, egter, mislukte. Men tradt met Hertoge maximiliaan in onderhandeling, die, in de eerfte plaatfe, vorderde, dat de Stad zich volkomenüjk onderwierp aan den Bisfehop: waar naar niemand ooren hadt. Men zogt zelfs den Hertog van Kleeve aan, die zijnen Broeder, exgelbrecht', herwaards  ütitÊöiit. (De Stad) $) Waards zondt, otn Utrecht te verdedigen, In 't bsgin des Jaars 14.82, handelde men te Schoonhoven over een Verdrag j doch zonder vrugt. De Stad Utrecht leedt, ondertusfchen, Veel van den oorlog tegen die van Holland. De toevoer Van daar was verboodcn: ~H welk groote duurte veroorzaakte in de Stad. Zjj en Amersfoort wierden, zedert, door den Paus, in den ban gedaan; doch men kreunde het zich weinig, en noodzaakte de Geestelijkheid tot het waarneemen der kerkelijke dienften. Tsfeljlein wierdt, dit jaar, vergeefs, belegerd door de Utrechtfchen. Daartegen behaalden de Hollanders verfcheiden voordeden op de Stigtfchen. Utrecbi hadt zich gevleid met hulp uit Luikerland en uit Frankrijk. Doch de Luikenaars kreegen thuis de handen vol werksj en lodewyr de XI maakte vrede met maximilIaan. De Stad was dan wel genoodzaakt met eriist te arbeiden aan den Vrede » waar toe de Burggraaf van Montfoort de hand leende. Doch terwijl men 'er op bedagt was, verraste de Bisfehop de Stad, in de Lente des Jaars 14S3. Hij was 'er egter maar eene maand meester van. De Kleeffchên herwonnen haar. Doch zij wierdt toen lirengelijk belegerd van den Hertoge ïsaximiliaan , en eerlang tot de overgave gedwongen. Utrecht hieldt egter, naa deezen oorlog* niet lang rust. Verfcheide Edelen en Grooten zogten zich meester te maaken van da Regeering. De ingekomen ballingen ltóokten, tegen 't ge» maakt Verdrag, den Heer van Tsjelftein, die tot Bevelhebber' gefield was, op om de Katanjaen poort, tegen die van de biad, te fleiken. 't Liep aan tot in 't Jaar 1489', eer de Stedelingen de poort wederom magtig wierden. Toen wier» den 'er eenigen ter Stad uit gezet, en de Bisfehop zelf genoodzaakt de wijk te neemen na Disurjlede. De G^aaf vari Buuren, en Flohis van Tfeljleln, zijn Zoon, zogien daaf naa de Stad wederom in tè neemen, bij vorasfrag; doch hun toeleg mislukte. In 't Jaar 1510, poogden die van Utrecht zich ook van Tsfeljlein meester te maaken. Doch Heer floris voorkwam de Utrechtfchen, bij tijds. Hij kwam^ In 't begin des Jaars 1511, voor Utrecht, van zins om de Stad te overrompelen over 't ijs j doch eenige Gelderfche Knegten, die zich ten platten Lande van 't Stigt onthielden * M a wi»-  **» UTRECHT. (De Stad) den, openlijk en fcherp berispen durfde. Zelfs wierden 'er, in dit en in het volgende "jaar, de beelden wederom ter Ker. ken uit gedommeld, en op den naam van Stadhouder en Raaden, het openiijk oefenen van den Roomfchen Godsdienst in de Stad en in de Provincie verbooden. In 't Jaar 1581, wierden verfcheide Kloosters en Geestelijke geftigten, dia digt onder de Stad Ronden, op verzoek der burgerije, afgebroken. De handeling in Holland, over de opdragt der Graaflijkheid van dat Gewest aan den Prinfe van oranje, gaf, in *t Jaar 1583, te Utrecht, aanleiding tot eene zorgelijke beroerte, 't Gemeen, in den waan gebragt dat de Regeering diergelijke opdragt in 't Stigt met kwaade inzigten tegenhieldt, kwam op de been , vorderde opening van 't gehandelde,, verbetering van verfcheide misbruiken , en zelfs affchaffing van alle Imposten, 't Laatfte moest terftoud gefchieden. Doch de drijvers zeiven, wel ziende dat het Land, zonder 't betaaien van Ia. UTRECHT. (De Stad) dood, in 't Jaar 1702, wierdt de beflellmg der Regeeringe te Utrecht wederom gebragt op den voet, als dezelve tusfchen 't Jaar 1650 en 1672 geweest was; 't welk aldaar zonder opfchudding toeging. De oorlog over het regt tot de Spaanfche Kroone, die omtrent dien tijd begonnen was, eindigde met eenen Vrede , die den elf Jen April des Jaars 1713 te Utrecht geflooten wierdt. De handeling over deezen Vrede bragt veel vertiering en welvaart in Utrecht, waar door fommigen meenen, dat het nadeel, bij de Franfche overheerfching voorheen geleeden, rijkelijk geboet geworden is. In 't Jaar 1720, wierdt te Utrecht eene Maatfchappij van Koophandel en Asfurantie opgeregt, die eenige jaaren in weezen is geweest; doch altoos gekwijnd heeft, en eindelijk vernietigd is. Men nam toen ook een befluit om eene nieuwe Vaart te grsaven, van de Stad tot in de Eem, en deezen ftroom zo veel te verdiepen, dat men langs denzelven, en langs de nieuwe Vaart, met groote Schepen voor de Stad zou kunnen koomen. Doch dit befluit, diergelijk men, reeds in of voor 't Jaar '447 • genomen hadt, wierdt niet ter uitvoeringe gebragt. Zijne Hoogheid, willem de IV, in 't Jaar 1747, tot Stadhouder der Provincie verkooren zijnde, wierdt te Utrecht, den vijfëntwintigften Julij, door de Studenten en Burgerije, plegtiglijk ingehaald. In 't Jaar 1748 , wierdt te Utrecht, gelijk elders, de hooge Regeering, door eenige beweeging onder 't gemeen, gedrongen tot het affchatten der Pagterijen. Van eenige bijzonderheden , Utrecht raakende, welke vervolgens aldaar gebeurd zijn, zuilen wij nog een kort verflag doen. In eene Stad, die, zints anderhalve Eeuw, tot een zetel van Geleerdheid hadt gediend, en iq eenen tijd , in welken de geleerde Genootfchappen, allerwege in ons Vaderland , meer en meer veld wonnen, was het natuurlijk te verwagten, dat- de burgers van Utrecht, den eenen of anderen tijd, tot het oprigten van foortgelijk eene ftigtinge zouden genoopt worden. Een Kunstgenootfchap, in den Jaare 1773, •nder de Zinfpreuk: Bcfleedt den Tijd met kunst en vlijt, Opgerigt, was, van tijd tot tijd, in getal van Leden dermaate toegenomen, dat men, naa een tijdverloop van flegts vijf jaaren, bijkans tweehonderd Leden telde. Men fchreef jaarlijks eene of  UTRECHT. (De Stad) 187 of meer Prijsvraagen uit, ter bevorderinge van Kunften en Weetenfchappen, met uitlooving van dertig Dukaaten , of eenen Eerepenning van die waarde, aan het best gekeurde antwoord. Gemoedigd door den opgang hunner ir.rigtlnge, vervoegden zich de Beduurders, in den Jaare 1778, aan 's Lands Staaten, met verzoek om onder den titel van BrO' yinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen , met het hoog gezag van 's i ands Souverein be» kragtigd en vereerd te worden. In de maand Junij des gemelden jaars wierdt dit verzoek gundig toedaan, met verlof» om den titel van een van booger hand gewettigd Genootfchap op de Eerepenningen te mogen voeren. Een uitvoerig berigt zouden wij hier kunnen mededeelen, van de altoos gedenkwaardige voorvallen, geduurende de jongde Omwenteling, voor en in den Jaare 1787, onder andere ook te Utrecht gebeurd. Een tijdvak , waar omtrent da Schrijver van het bekend Werk, Het Beroerd Nederland getiteld, met regt zich op deeze wijze uitdrukt. „ In den loop mijner verhaalen tot utrecht gevorderd, opent zich, „voor mijne verbeelding, een tooneel, van onlusten, be„ moeijingen en ftrijdige belangen, welks weergade, indien ,, ergers, althans niet in onze IMederlandfche Gewesten, nim„ mer wierdt ontdooien. Ik zie, op hetzelve (dus gaat hij „ voort) perfoonen verfchijnen, in rang wijd van een ver„ fchillende, over en weder, elkander hunne regten betwis„ tende , met eene onvoorbeeldige dandvastigheid. Lieden van allerlei beroep en leevensdand zie ik, van ginds en „ verre, troepswijze, toefchieten na de Bisfchoplijke Stad, „ in volle wapenrusting, om dezelve ■ te verdeedigen tegen „ den befoldigden knegt, op eenen afdand van daar gelegerd. „ Ik zie eene aanmerkelijke verandering in den vorm der „ Regeeringe, en, in gevolge daar van, door den invloed, ,, der Burgerije, Regenten van derzelver posten en amptert „ verlaaten, en anderen de Stoelen van eere beklimmen. Be„ haiven het geweld van wapenen , zie ik eenen pennedrijd, „ in welken men, van weerkanten, 't geen men meende zijné „ Regten te zijn, zoekt te betoogen. Ik zie, eindelijk, dit „ tooneel fluiten , door een voorval, 't geen den- meeste „ Land-  188 UTRECHT. (De Stad) „ Landzaaten op fchrik, veelen, daarenboven, op een tref„ fend verlies te ftaan kwam." Twee redenen , voornaamiijk , bedwingen onzen lust tot het fchetzen van een uitvoerig tafereel der merkwaardige gebeurtenisfen. De eerfte is, om dat zodanige eene uitvoerigheid misdaan zoude bij de beknoptheid, welke wij, in het voorgaande gedeelte der Stads Gefchiedenisfen hebben in agt genomen. De andere reden van bedwang vindei' wij in de vereischte wijdloopigheid en naauwkeurigheid van het boven aangehaalde Werk, 't welk, ten tijde der uitgave, met graag, te ontvangen wierdt, en, vertrouwen wij. in de handen van de meesten onzer Leezeren is. Van eene en andere bijzonderheid moeten wij, evenwel, een beknopt verflag doen. Burgerlijke bezwasren, onder andere, over de. Regeeringsbeftelling der Stad, waren, zo wel als elders, in die dagen van algemeene bemo.eijinge, ook binnen Utrecht, de aanleidende oorzaaken der veel gerugts maakende beweegingen. Naa veel onderhandelens , was eindelijk de Vroedfchap te raade geworden , de Burgerij uit te nodigen tot het inleveren van haare bedenkingen, om alzo, ware 't mogelijk, eene otde van zaaken te beraamen, gebouwd op eene grondwettige herftelling, en waar in, zo als men zich verbeeldde, de Regten der Stedelingen meer in agt genomen en geëerbiedigd wierden. In 't bijzonder was men te Utrecht zeer t'onvreden op het Regeerings- Reglement, in den Jaare 1674, door willem den III ingevoerd ; men verbeeldde zich, dat bij hetzelve de invloed der Stadhouderlijke magt tot eene onnatuurlijke hoogte geklommen, en der burgerlijke Vrijheid de bodem was ingeflagen. Veel , zeer veel viel 'er te doen, voor dat men hier omtrent in zo verre tot eenpaarigheid konde gebragt worden, dat 'er iets, naar den algemeenen fmaak berekend, wierdt tot ftand gebragt. Eene Commisfie, uit da Vroedfchap benoemd, hieldt zich geruimeu tijd bezig met het leezen en overweegen der. ingekoomene Bezwaaren. De vrugt diens arbeids was een Concept - Reglement , raaiende de bejlelling der Stads.- Regeeringe; bij welks afkondiging alle de Burgers en Ingezeetenen der Stad en Vrijheid (vreemdelingen, dienstboden en bedeeld wordende perfoonen alleen uit-  UTRECHT. (De Stad") . uitgezonderd) vermaand en uitgenodigd wierden, indien zij eenige gegronde bedenkingen op het gemelde Concept-Reglement mogten hebben, dezelve, met redenen bekleed, verzegeld in te leveren ter Secretarije van Stads Politie. Groot was het aantal van bedenkingen, die vervolgens inkwamen, Verfcheiden maanden verliepen 'er, eer men het, over en weder, eens wierdt omtrent eene algemeene vastftelling-en invoering van een Reglement, waar in de meerderheid der Burgerije konde berusten. Met veel (hatelijkheids gefchiedde eindelijk de invoering en beaediging op den twintigft n Maart des Jaars 1786, 'svonds ten half elf uure, op de Plaats de Neude. Op eenen Gedenkpenning, ter gedagtenisfe der zeld» zaame gebeurtenisfe vervaardigd, wordt dezelve zinnebeeldig vertoond. Eene andere bijzonderheid , het voorgevallene ia deeze dagen te Utrecht betreffende, was een gevegt, in de nabuurfchap van dez,lve voorgevallen. Utrecht, naamelijk, alwaar men dus ftoute flappen waagde tot hetgeen men, in die dagen, eene grondwettige herjielling noemde, was de plaats, op welke gantsch Nederland het oog hadt gevestigd. Van tijd tot tijd verzamelden zich daar binnen gewapende burgers, uit verfcheiden Oorden en Steden, ter verdeediginge van de gedreigde Stad, in welker nabuurfchap, te Zeist, eene bende Staatfche troepen hadt post gevat, om op de verrïgdngeu der Burgerije een waakend oog te houden. Uit vreeze voor een gewelddaadigen aanval, wierdt, aan dien kant, de Stad aanmerkelijk verfterkt. Aan den Rhijngraave van salm wierdt het bevel opgediaagen, zo over de Stedelijke Bezetting, als over de Burgers en Schutters, van ekets vrijwillig derwaarts uitgetrokken. Een aanmerkelijk getal der Amfterdamfche Schutterije kwam 'er, bij afwisfeling, bezetting houden. Onder dit alles liepen 'er, van tijd tot tijd, ontrustende tijdingen, binnen , wegens gedreigde aanvallen , door welke men, bij verrasfisg, zich van de Stad zogt te verzekeren. Veele derzelven wierden ongegrond bevonden. Anders was het gelegen met een gerugt, 't welk in den aanvang van de maand Maij des Jaars 1787 wierdt verfpreid. Een voorbode was hetzelve van een Gevegt, waar van wij de aanleiding en om-  UTRECHT. (De Stad) om Handigheden hier zullen verhaalen, om redenen ons daar toe bedienende van de woorden des Schrijvers van hec genoemde Bcc-erd Nederland; naa vooraf te hebben aangemerkt, dat, ouder de groeiende onlusten, de Vergadering van 's Land* Siaaten van Utrecht na Amersfoort was verleid, alwaar deze, ve , zedert, zich openlijk tegen de Stad en de verrigtmgeü en iczjgten der Burgerije verklaarde. Het berigt des gemelden Schrijvers, aangaande de veel gerugts maabende gebeurtenis, en van welke fpoedig het geheele Lind weergalmde, luidt aldus. „ 't Was in den voormiddag van den negenden Mai, dat het Geregt van Vreeswijk of de Vaart, eene Heerlijkheid der Stad Utrecht, en niet verre van daar gelegen, aanfchrijving ontving van de Vergadering der Gedeputeerde Staaten 4s Lands van Utrecht, tot het inkwartieren van vier Kompagniën Krijgsvolk, 't welk, naar den inhoud des briefs, zots moeten dieuen ter herfiellinge van de rust en veiligheid der Ingezeetenen. Straks naa de ontvangst van dit bevel, gaf de Drosfaart dier Heerlijkheid daar van kennis aan den Voorzittenden Burgemeester van Utrecht, welke, in allerijl, 'snaamiddags, de Vroedfchap deedt bij een koomen. „ Spoedig verfpreidde zich deeze tijding, als een loopend vuur, door de gantfche Stad, en veroorzaakte geene kleine 'èntfteltenis. Door de goede verltandhouding, welke men beraamd hadt, om in allerijl verwittigd te worden, van 't geen in het Gewest omging, ontwikkelden zich wel haast de ingekoomene tijdingen. Men vernam, dat de vier gemelde Kompagniën behoorden tot het Regiment van den Graave vak efferen ; dat twee van dezelve in het Dorp Jutphaas zonden geplaats worden, eene derde na de Meiren trekken, en de overige na het Dorp Har melen. Wijders verftondt men, dat een Batailjon van het Regiment van monster, over de Blaauwkapel, den weg zou inflaan na de Dorpen Zuilen eii Ju/aarzen: ten einde om alzo de Stad Utrecht geheel in te fluiten, en haar alle gemeenfchap met Holland af te fnijden. „ Terwij! men, intusfchen, in den Raad overleide, wat, jn dit hachelijk tijdilip, dienïlig en noodig ware om volvoerd te woruen, wierdt bellooten, hst Geregt van Vreeswijk ami li  UTRECHT. ( De Stad} m te fchrijven, geene inkwartiering van Troepen gewillig te gedoogen, als zijnde de voorftemraende Amersfoortfche Staatsleden niet geregtigd, eene Vrije Heerlijkheid der Stad, zonder de toeftemming der Vroedfchap, daar mede te bezwaaren» Doch, alzo men ligt begreep, dat dusdanig een bevel, aan 'ï Geregt der Heerlijkheid, luttel zou baaten, om de Krijgs-f troepen, indien dezelve, tegen Stads grondgebied, iet vijandigs in den zin hadden, van haar voorneemen te doen afzien, wierdt tevens bij Hun Ed. Gr. Agtb. vastgefteld, dit bevel kragtdaadig te onderfteunen, des noods geweld met geweld te keer te gaan, en, ten dien einde, eenige gewapende manfchap na buiten te zenden. „ Spoedig wierdt dit befluit der Vroedfchap rugtbaar door de Stad, en vondt zulk een algemeen genoegen, dat, binneö korten tijd, zich bijkans duizend, zo Burgers als Hulpelingen, aanbooden. Doch de Raad, zulk een getal onnoodig oordeelende, verkoos uit dezelve tweehonderd man; zij wierden genomen, deels uit de twee oudfte Burger - Kompagniétj der Stad, deels uit de Auxiliairen. Men voegde daar nevens eenige Kanonniers en dertig Scherpfchutters. De Heer d'averhol'lt, Raad in de Vroedfchap, aanvaardde het opperbevel over deeze Manfchap, nevens den Kapitein-Luitenant c. g# visscher. De Heer van goens , met nog twee andere Officieren, voerde het bewind over de Artillerij. „ De ijver, van welken de gewapende Burgers brandden, was oorzaak dat zij, reeds 'savonds omtrent zes uure, gereed waren om den uittogt te onderneemen. Tegen half zeven uure floegen zij op weg, medevoerende drie Veldftukjes, ieder met vier paerden befpannen. Eene groote menigte verzelde hen een ftuk wegs na buiten, onder de aandoenlijk* fte toewecfchingen van een gehoopten uitflag hunner onderneeminge. ,, Omtrent een uur daar naa was de uitgetrokkene Manfchap genaderd tot aan het Dorp Jutphaas. Hier ontvong de Heer d'averhoult berigt, dat hij, met zijne onderhoorige Bende, door het Krijgsvolk, bij den Brug, in flagorde gefchaard, wierdt afgewagt. Thans was de Bevelhebber der Burgers voorneemens, eenen zijner Officieren te zenden aan dien  10 UTRECHT. (De Stad) dien van 't Krijgsgevolg , en aan denzei ven mede te deelen,den last, hem door de Vroedfchap van Utrecht gegeeven $ dezelve hieldt in „ den Kommandant der Militie aan te zeg„ gen, om terftond, met zijn volk, het grondgebied, aan de „ Stad behoorende, 't welk hij, met zijn intrekken, zonder „ kennis of last van de Regeering der Stad, hadt gefchon„ den, te verlaaten; en ingayalle zulks niet gewillig gefchied„ de, geweld met geweid te keer te gaan." Doch d'averhoult hadt geene gelegenheid tot het volvoeren van dien last2 want, eenige. weinige oogenblikken daar naa, wierdt hem gcboodfchapt, dat het Krijgsvolk niet meer te zien, en, Waarichijneüjk, na de Vaart was te rug getrokken. De Be* velhebber, een geyeinsdën aftogr vermoedende en voor var* rajflng bedugt, hieldt ftil aan den ingang van het Dorp, eri deedt de huizen en .alle andere plaatzen doorzoeken, alwaar het Krijgsvolk zich zoude kunnen verfchuilen. Doch niets verneemende, vervolgde hij zijnen weg, na de plaats, alwaar de vijand zich bevondt, met oogmerk om aldaar den bovengemeiden last te volvoeren, en den Kommandant van hetKrijgsvoik aan te zeggen, dat hij, veelligt, onkundig ware, zich nog op Stads grondgebied te bevinden. „ Intusfchen was de duisternis van den nacht gevallen. Dee- , ze wierdt door de Scherpfchutters of Jaagers te baate genomen, om de gelegenheid en ft voorneemen des vijands te- verKoiiüicnappen. lerwijl de Burgers langzaam voorttrokken j waren deeze omtrent veertig fchreeden vooruit gegaan, erf boodfchapten den Heere d'averhoult, dat 'er Krijgsvolk, in gefchaarde fiagorde, in aantogt was, en zich flegts op een kleinen afftand van daar bevondt? welk berigt nog nader, wierdt bevestigd door eenen der Scherpfchutters , michielcektejsaar genaamd, die, op het ontdekken van den vijand, de onverfchrokkenheid bezat, langs den grond, op handen en voeten, tot midden onder het gefchaarde Krijgsvolk te btmpen, en, naa alles naauwkeurig te hebben opgenomen^ in die zelfde houding, tot de zijnen was te rug gekeerd. „ 't Was nu bijkans tien uure, wanneer d'averhoult de noodige fchikkingen maakte, om den naderenden vijand kloekmoedig af te wagten. Zijne manfchap fprak hij in deezer voege! aan 5  XXX. Dl pi.III. GEVECHT aajj de VA AH X etjitiot UTRECHT.  mm  UTRIECHT. (De Stad) T9i Üan: ,, Mannen , zijt nu bedaard. Öp mijn pal ftaan kunt i, gij ftaat maaken; en, indien gij mij een vuet ziet te rug •j, deinzen* fchiet mij dan vrij ter neder"! Terwijl de Scherp» fchutters zich in éénen hoop haddeü verzameld, ,en men bezig was om het gefchut te doen werken, voor 't welk nog op dat oogenblik de paerden gefpannen waren, brandde d® vijand los, zonder eeoig voorafgaand geroep of waarfchuwing, en begon aldus den aanval. Bij 't licht van 't vuur vernam men, dat het volk, in de.krom,e van den weg, in èmbuscade op den buik lag. Terftond door dit eerfte fchiete.n foeuvelde de Kanonnier van der vlerk, een Burger vari Utrecht; anderen wierden meer of min gekwetst. Op deezen eerften fchoot volgde tetftond een tweede;, deeze kostte het leeven aan den Kapitein - Luitenant van de Burger-Kompagnie Turkijen , en Kommandant der Scherpfchutters, den Heere C. g. visscher , zo als hij ftondt tusfchen de Heeren van goens en 't hoen. Ook bekwam men, aan de zijde der Burgers', hier door eenige gekwe'tften. In 't eerst veroorzaakte 't een en ander eenige verwarring} doch d'averhoult, andermaal zijre ftemme verheffende, hadt het geluk, dé orda* ipoedig te herftellen. , Terwijl de Scherfchutters een los vuur maakten, wareri twee Veidftükjes in flxat gebragt om te kunnen werken. Slegts .èenige weinige fchooten hadden deezen gedaan, of het vijand-lijk vuur begon te veruaauwen, en meer en meer/ich te verwijderen, tot dat het eindelijk geheel ophieidt. Behalven het fchieten met klein geweer , hadt het Krijgsvolk ook met ïtandgfanaaten geworpen. Ëencn Utrechtfchen Schutter ,was" (jj^ar door de halve hoed afgefiagen. Naa da: da vijand geSiWeeken was, deedt d'averhoult het Slagveld verkondfehapijpen, en bekwam eerlang tot narigt, dat de grond mot gè. weeren als bezaaid lag. Hier op rukte de Bevelhebber voort'.' tot op de plaats, alwaar het Krijgsvolk geftaan hadt, en vatte 'er, een half uur, post, om hetzelve nog af te wagten. Geduurende dit alles was dè Stad vol beweeginge 9- en alleY óp den béem Van tijd tot tijd liepen 'er tijdingen oinnè'n 4 meestal van een óntrustenden aart. Veèleh verwierpen dézelvé?' doch bij anderen vonden zé geloof, inzonderheid naa de Éah- XXX/DEEfc N KffifaV  94 UTRECHT. (De Stad) iomst van twee Kanonniers, die, terftond in den aanvang vaö 't g vegt, op eene fchandelijke en lafhartige wijze, de vlugt Had-jen genomen na de Stad, en 'er de ontzettendfte tijdingen verlpreidden. De Vroedfchap, inmiddels, vergaderd, zondt na buiten eene verfterkiig van honderd man uit de Kompagnie de Pekfhkk, n, en vervolgen» eenigen voorraad van gefchut en krijgsbehoeften. Naü het eindigen van het gevegt, en het boven verhaalde verngt hebbende, trok d'averhoult te rug na Jutphaasi, alwaar bij, met zijn volk, den gantfehen nacht onder de wapenen bleef. Met het aanbreeken van den dag zondt hij de li eren ondaatje en gakdner, met drieentwintig man, om het Slagveld nader te verkondfehappen. Zij zonden hem bejigt, dat de vijand geheel was geweeken, en zij zel/e aan de Vaart hadden post gevat. Ten half acht uure begaf hij zelve zich insgelijks derwaarts, met zijne manfchap, plantte het gefchut op de toegangen, en deedt eene Batterij opwerpen öp den Dijk. Vervolgens liet hij de eene helft van zijn volk in 't geweer blijven, en de andere de kwartieren betrekken. Doch vermids de meeste Ingezeetenen over de Lek na Vianen gevlugt waren, vonden ze hier niet de verkwikking en het gemak, welke zij, naa de uitgellaane ver moei jenisfen, zo vuurig verlangden. Ook kwam 'er geen volk uit de Stad, om nen af te losfen. Om dit alles wierdt de Heer d'averhoult, met overleg van zijnen Krijgsraad, te raade, den hertred te neemen na Utrecht, daar hij, 'savonds, bij toortslicht, onder de toejuichingen der Burgerije, eene zegepraalende intrede deedt. 2 Aldus eindigde de gedenkwaardige onderneeming van ütrec.ns Burgers en Hulpbenden van den negenden Maij. Het getaj der gefneuvelden in dit gevegt, 't welk niet langer dan een groot kwartier uurs hadt geduurd, bedroeg, aan de zijde der Burgeren, flegts twee man: te weeten, den Kapitein-Luitenanl visschrr en den Kanonnier van der vlerk, dat der gekwëtften elf man. Onder deeze bevondt zich een Jongetje van twaalf jaaren. Deeze, op een Ladder, ter Stad wordende binnen gedraagen, riep Uit: Nog ben ik een Patriot! Hes getal der dooden, aan de zijde van 't Krijgsvolk, was nies uaauw-  Üf RÉCHT. (De Stad) m naauwkeurig te bepaalen; volgens de ingekoomene berigteü moet het zeer aanmerkelijk geweest zijn. Behalven éénea doode, wierden eenentwintig Soldaaten, waar onder eenige gekwetfienj binnen de Stad gebragt. Het Krijgsvolk fcheeri met overijlden haast de vlugt te hebben genomen; gelijk men niet onduidelijk kon afleiden uit den Buit, welke op het Slagveld wierdt gevonden. Ais zo veele Zegetekens bragt men van denzelven in de Stad vier Vaandels, drie Kwartiervaandels i twaalf Trommen ; meest allen met kogels doorgefchooten, vier Spontons, zeven Hellebaarden, eene groote menigte Sabels, Ranzels* Hoeden en Granadiersmutzen, waar onder eene, met het hoofd des Soldaats 'er nog in, omtrent driehonderd Geweeren, den hoed en het paerd van den Graave en Kommandant van efferen, en een kist met geld, welke men zeide de Regiments - Kas te zijn; en eindelijk nog twee" Schuiten met het pakaadje der Officieren, beftaande in eene menigte Koffers, Mantelzakken, Manden en meer andere goederen. Nog vóór het einde der Maand wierdt deeze Buit openlijk ten toon gefield, in een der Bovenvertrekken van het Stadhuis, zijnde een groot langwerpig vierkant. In 't midden der lengte van de Kamer, tegen den muur, was een Krijgstrophee, of Zegeteken, opgericht, waar van de veroverde Trommen het voetftuk uitmaakten; voorts in de hoogte vei Berd met Spontons en Kwartiervaandels, eenige Snaphaauen, Granadiersmutzen, Muskettiershoeden, zilveren Degens, nevens den Bandelier van den gefueuvelden Tamboer - Majoor. Aan den voet des Zegetekens, op een wit bord, ftondt dit Opfchrift te leezen. Uitgevoerd onder Commando van den Hooggeb. Geftn Heer J. d'averhoult, Raad in de Vroeiifchap deezer Stad. Naast en aan weerkanten- van dit Zegeteken zag men twee Gedenknaalden, zWart met witte randen: den eenen voor den gefneuvelden Kapitein - Luitenant visscher, den anderen voor den Kannonnier van der vlerk. Op den eerften deezer H 2 6*  jg6 UTRECHT. (De Stad) Gedenknaalden ziet men in 't midden het Geflagtwapen des gefneuvelden, op den tweeden een Naam wapen , zijnde een vleugel, vervullende de plaa;s eens Wapens. Op het Voetfluk van beide las men gelijke Opfchriften. voorts waren de beide Gedenknaalden van boven zamen gekoppeld , door een Feston van Palm, met witte en zwane Zijden Linten geftrikt. Wijders zag men, aan weerkanteo, in het vertrek, de veroverde Snapbaanen, Patroontasfsn , Mutzen , Hoeden, nevens verfcheiden Rokken, zo van den Kommandant, als van andere Staf- en mildere Officieren, als mede Kielen, R.anzets en andere goederen, van boven tot beneden aan den muur gangen. De Vloer was bedekt met eene menigte Koffers, opgevuld met Linnen en Kleederen. Vooral trok de aandagt een SKiSt» zijnde de Regiments - Kas, inhoudende verfcheiden duizenden gjidens. Eindelijk zag men op een tafel uitgefpreid eenig Zilverwerk, beftaande in Tabakgsgereedfchap, Spooren, Gespen , Zakhorologien , nevens andere fieraaden. Duizenden van. nieuwsgierigen, zo van ingezeetenen als Vreemdelingen , kwamen, dag aan dag , toevloeien om deezen Buit te bezigtigen. Niet onvoegzaam agt ik het, tot flot deezes verhaals, hier nevens te voegen, een berigt wegens de ftaatelijke begraafenisfen, met welke de overblijfzels der twee gefneuvelden, deri Heere Mr. cornelis covert vkscher en robertus van ier vlerk, vereerd wierden. De plëgtige Lijkfta'rfe des eérstgenoemden gefchiedde op Miandag, den vijftienden Maij, 'snaainiddags ten half vier nure, uit het huis van den Vader des gevallenen, den Heere Mr. b. w. vissciiER, ltaar.de op de Marieplaats , in de volgende orde. - 1. Dè Trein wierdt geopend door eene Kompagnie Jaagers» met verkeerd gedekte Busfchen. 2. Daar naa volgden twee Stukken Gefchut, met de noodige Artilleristen, en twee Trommen. Zo wel de Paerden, welke het Gefchut trokken, als de Trommen, waren met zwart Lakenfche Dekkleeden omhangen. 3. De Burger-Kompagnie Turkijea, over welke de overleedene het Bevelhebbeifchap bekleed hadt, met het Vaandel langs  UTRECHT. (De Stad) ip? 'langs den grond (kepende; houdende de Manfchap de Geweeren verdekt onder den (linker arm. De vier- Trommen waren met zwart Laken bekleed, en de Kompagnie verdeeld in vier pelotons. 4. De Adjudanten van gemelde Kompagnie Turkijen, nevens de Jaagers , draagende het Wapen des Overleedeaen* waarop men het volgende Opfchrifc las: TER GEDAGTENIS van Mr. CORNEL1S GOVERT VISSCHER, Bevelhebber van het Burger-Vaandel T U R K Y E N, en der Viijwillige Scherp.Schutters, ten dicnfte der Stad UTRECHT; heldhaftig, voor de VRYHËID, STA! S EN BURGER - RECHTEN , gcfneuveld door het Lood der Geweldenaar en , den IX. Mey MDCCLXXXVIl, oud XXlll J.taren, 111 Maanden en XI dagen. Treur niet, 6 STICHTENAAR, maar volg dien Heldenmoed, De Vrijheid is het waard, al kost zij Burgerbloed. T. VAN HAMELSVELD. 5. Het Paerd des gefneuvelden, met zwart Laken omhangen, en kreupel gaande; het wierdt geleid door den Kapitein. Luitenant p. p. j. ondaatje. 6. De Lijkkoets, met zestien Draagers en vier Slipdraa. gers, hebbende allen den Buitenarm met zwart Floers omwonden. Aan de eene zijde van de Kist lag de Degen, aan de andere zijde de Houwer, en boven op de Sjerp des gefneuvelden, N 3 7' Ds  jo'8 UTRECHT. (De Stad) 7. De Vader en verdere bloedverwanten , in vier Koeszen. 8. De Heer yan amerqngen tot detl van renswoude, uit het Eerfte Lid van Staat, of de Geëligeerden, en de Graaf van boetzelaar, Heer van Langerack, uit het Tweede Lid, of de Ridderfchap. 9. De Heeren Burgemeesteren en verdere Leden van Regeeringe, allen in 't Zwart. • ip. De Heeren Secretarisfen van de' Politie en den Edelen Agtbaaren Geregte, insgelijks in 't zwart; gelijk ook, 11. De Gequalificeerde Gekommiteerden der Burgerije. —• Alle de volgenden waren in Krijsgewaat gekleed: 12. De Commisfie tot het Defenfieweezen. 13. pe Bevelhebbers der Stads-Schuttertje , elk in zijnen rang. 14. De Bevelhebbers der Artillerij en Genie. 15. De Bevelhebbers der Hulptroepen en Genie, welke binnen Utrecht thans Bezetting hielden. 16. De Adjudanten. 17. De Onder-Bevelhebbers der Schuttertje, volgens den rang der Kompagniën. 18. De Bombardiers. 19. De Serjeanten der Hulpbenden. 20. Ahe de Schutters, Kanonniers en Hulptroepen, welke bij het Gevegt aan de Vaart tegenwoordig geweest waren, Alle deeze, zo wel als de overigen, in de Lijkftatie tegenwoordig, die den Slag hadden bijgewoond, waren, van alle de anderen, pnderfcheiden, en kenbaar aan een Palmtak op de Hoeden. Onder een afwisfelend Treurmuziek, trok deeze Statie door de voornaamfte Wijken der Stad, tot aan de Buurkerk, 3lwaar f et Lijk zou worden bijgezet. Terwijl het Lijk in het Graf wierdt neder gelaaten, deedt de geheele Kompagnie, buiten de Kerk geplaatst, drie Eere^phooten. De Trein, bij den uittogt, zijnen weg neemends voorbij het Stadhuis, paradeerde de geheele Wagt, terwijl feelve Yoorbij trok, met flaanden Trom,, b  UTRECHT. C De Stad") 199 in de zelfde orde, doch langs een anderen weg, keerde bet Lijkgcvoig te rug, na het huis des doorbedroef Jen Vaders. . j 'sAnderendaags voormiddag, den zestienden Man, wierdt, met gepaste (hatelijkheid en gebruiklijke Krijgseere, de uitvaart gehouden van den Kanonnier robertus van der vlerk, in de Weeskerk, op Siads kosten, en, zo wel als 'sdaags te vooren, onder den toeloop van ontelbaare aanfchonwers. Bij het nederlaaten van het Lijk in het Graf, deedt men, ook nu, de drie gewoone Eerefchooteo. De Leden van Regeeringe, en van het Gequalificeerde Collegie van Burgeren, de Heeren van het Defenfleweezen, de Bevelhebbers der Artillerij, nevens alle de geenen, welke deel hadden gehad aan het Gevegt, vereerden ook deeze (hatelijke begraatënis -niet tiunne tegenwoordigheid. Op de Doodkist des gefneuvelden lag een Tinnen Plaat, waarop dit Opfcnrift te leezeu ftondt. Hier rust een BATAVIER, ROBERTUS VAN DER VLERK, Kanonnier bij de Artillerij der Stad UTRECHT, Is op den 9 Mey 1787 , des avonds ten 10 uuren , tegen een groot gedeelte van het Regiment van den Graaf VAN EFFEREN, met zijne Mede - Burgeren, flrijdende voor de Rechten zijner Geboorte Stad, door Tirannen onderdrukt, heldhaftig gefneuveld. Gebooren den 2 Julij 1765. Dit Opfchrift, zo wel als dat op het Wapen van den Heere visscher, wierdt, zedert, gefteld op de twee Gedenknaalden, in de bewaarplaats van den veroverden Buit opgericht, van welke voorheen melding is gemaakt. Naa dit gevegt wierdt men , binnen Utrecht, meer en meef op tegenftand bedagt. Men wierp Batterijen op, en bragt de inundatien rondom de Stad in eenen ftaat van werking te kunN 4 n8a  jsoo UTRECHT. (De Stad) neri doen. Geftadig zondt men Ronden uit, om een waakend oog te houden. Van geene baate, nogthans, waren alle deeze bemoe;jinge en behoedmiddelen. Zonder (lag of floot vielj eerlang, de Stad in handen der Krijgsruagt, welke, zints geruimen tijd, bij Zeist hadt gelegen. Óp den dertienden September verfpreidde zich het gerugt door de Stad, wegens den aantogt van Pruisfifche Troepen, en dat dezelve, binnen kort den Staatfchen bodem zouden betrekken. Van teen af aan was binnen Utrecht alles in beweeging , doch zonder vrugt, gelijk blijken zal uit het volgende berigt, 't welk wij, uit het meergenoemde Werk, wederom zullen overneemen. ,, 't Gerugt (dus luidt des Schrijvers verhaal) wegens het inrukken der Pruitfifche Troepen op den Staatfchen bodem, op Donderdag, den dertienden September, waar van ik boven iprak, was geene losfe tijding; men vernam, wel dra, van goeder hand, dat zulks met 'er daad gefchied was, met verlof der Gelderfche, Amersfoórtfche en Overijsfelfche Staaten, aan wian, vooraf, de vrije doortogt was gevraagd. Zelf verftondt men, ten zelfden tijde, of kort daar naa, de fterkte der aanrukkende Legermagt. Volgens opgaave beftondt dezelve uit drieëntwintig Batailjons Voetvolk, een half Batailjon Jaagers, een half Batailjon Artillerij en tweeëntwintig Esquadrons, zo zwaare als. ligte Ruiterij ; gezamentlijk en in alles bedraagende negentienduizend m-tn. De Regeerende Hertog van erünsw.yk lunenburq , bloedverwant van zijne Koninklijke Majefteit van Pruisfen , en van zijne Hoogheid den Prinfe Erfftadhouder, voerde het Opperbevel over deeze Legermagt. Dezelve trok op , door het Gelderfche , na d$ Provincie van Holland, in drie kolommen. Twee van de7 zelve namen Kaaren 'weg over'het Westervoortfche Veer, yoorbij Arnhem, na het Sticht van Utrecht; de derde trok, door Nijmegen , na de Betuwe en de Thielerwaard. De ^ïertog, die zich bevondt aan 't hoofd van de derde kolomme, hadt, vooraf, een Declaratoir of Manifest doen uitgaan, Spebelzende de beweegredenen van deezen optogt, de beve-: ^en des Konings en de oogmerken van den Veldheer. In dit Manifest wierdt verzekerd „ dat men geenzins ten oogmerke s, hadt, de Conftitutie, de Vrijheid en het welzijn der Ras. ' ' '. ■' „ pu?  UTRECHT. C De Stad) i gJ>i publiek en der biizondere Provinciën eenigen inbreuk toa ?' ie bréngen, maar 'alleenlijk om Satüfaftie te neemen voor " den perlbonlijken hoon, Mevrouwe de Piinfesfe van oraN" je aangedaan, en dat, diens volgens, 's Konings Troepen, ^overal, eene goede Krijgstucht zouden onderhouden, en: "„ geen leed of hinder aanbrengen, 't zij aan de Ingezeetenen ,', ten platten Lande, die zich Uil hielden, en tegen derzelver togt niet verzetten, 't zij aan de Steden, die, goedwillig, derzelver poorten voor haar zouden openen." Al vroeger, te weeten op den elfden der Maand, en dus vóór het inrukken der Koninklijke Legermagt, hadt de Prins Erlftadhouder, in een Declaratoir, uit Amersfoort, zijne bedoelingen en oogmerken ontvouwd, met oproeping en vermaaning aan alle de Ingezeetenen „ om daar toe mede te werken, onder be„ lofte van verfchooning en befcherming, zelf van alle die?1 misleide Ingezeetenen, die, in tijds en voortaan, zouden „ te rug keeren van zodsnig een misdaadig gedrag, als waar „ toe zij, geduurende de tegenwoordige beroerten, mogten zijn vervoerd geworden.1' Intusfchen waren, bij Heeren Gekommitteerden van de Staaten van Holland, tot verdeediginge dier Provincie en van Utree fit, te Woerden hun verblijf houdende, twee Refolutiea genomen: de eene van den veertienden September, doch de andere zonder dagtekening , beiden ondertekend door den Heer bi.ok, van Lelden, als Prefident, en door den Heer costerus, als Secretaris dier Commisfie. De eerfte behelsde een bevel, om, in gevalle van aantogt van Pruisfifche Troepen, de Stad Utrecht te verlaaten; de niet getekende diende om den Commandant en Chef, den Rhijngraave van salm, te gelasten, regelrecht na Holland te trekken, met de Troepen, ftaande onder zijn bevel, en ter betaalinge van Holland, na zulk- eene piaats, als hij voegzaamst zoude oordeelen om die Provincie te beveiligen. Naa dat men, des Saterdags, den vijftienden, hadt vernomen, dat de Pruisfifche Troepen reeds over de Rivier de Leek getrokken, en tot aan Rijswijk en Mourik waren genaderd, kwam de Rhijngraaf van salm, 's naamiddags, vats Woerden in de Stad, medebrengende de bovengemelde ReloN 5 lutje»  Sö3 UTRECHT. 'Dt Stad) laden en bevelen der Heeren Gedeputeerden tot het Defenüieweezen. Hij deelde dezelve mede aan Heeren Burgemeesteren; welke daar op den Raad hebbende doen vergaderen, in denzelven opening deeden, hoe de Rhimgraaf en de Generaal van der borch verhaald hadden , dat te Woerden was geweest een Chargé d'ajfaires van Frankrijk, die te kennen hadt gegeeven , dat veertigduizend Franfchen in aantogt waren, doch dat men, te Woerden, hem Rhijngraave hadt ge. last, op ftaanden voet na Holland uit te trekken, vermits de Stad Utrecht niet was te verdeedigen; dat 'er zevenduizend man Pruisfifche Troepen na Gotinchem, vijfduizend na Hanen op weg waren, en, 's anderendaags, elfduizend man na Utrecht beftemd waren. Veel viel 'er voor in deeze Raadsvergadering, in welke, vooral tegen den Rhijngraaf, verfcheiden fcherpe uitdrukkingen wierden uitgefiagen. In deeze zelfde Vergadering ftondt ook binnen, eene Cotnmisfie van de Officieren der Schutterij, en van Gekonftitueerden en Gekoinmiteerden-, aan deeze wierdt insgelijks kennis gegeeven van de bovenftaande bijzonderheden. 't Was reeds laat in den avond, eer de Vroedfchap fcheidde, met oogmerk, evenwel, om tegen half twaalf uure van nieuws te vergaderen, en als dan, volgens berigten, welke intusfehen mogten inkoomen, nader te raadpleegen. Vóór het fcheiden hadt de Raad, aan de ftraks gemelde Commisfie, kennis gegeeven, dat het oogmerk was, de magt, welke binnen de Stad lag, te vereenigen, om daar mede de uittrekken, den te dekken, en vervolgens, in Holland, met zamengevoegde kragten, den vijand te keer te gaan. Op den beftemden tijd, 's nachts ten half twaalf uure, vergaderde wederom de Vroedfchap. De Commisfiën uit de Gekonftitueerden, Gckommiteerden en Burger-Officieren, van nieuws, binnen ftaande, verklaarden de verbaasdheid en ontfteltenis der bijzondere Kollegiën, welke zij vertegenwoordigden, en dat het niet mogelijk ware, in deezen bedremme» lenden ftaat der dingen, over 't geen hun was voorgedraagen, hunne gedagten te laaten gaan. Zij voegden 'er nevens , dat de Rhijngraaf van salm, aan eenige Heeren, aan hem afgevaardigd, hadt verklaard, dat 'er flegts eenige weinige uuren overig  UTRECHT. (De Stad) 9Q3 overig waren, en dat de bevelen, tot den nittogt en het verïaaten van de Stad, niet konden veranderd worden. Om dit alles vetzogten de Afgevaardigden, dat de Raad, van den toeftand der zaaken, opening geliefde te doen aan de Burgen]. Hier over ontftondt gefchil. De Vroedfchap wilde, dat de kennisgeeving zoude gefchieden , op de zints nu eenigen tijd „ebrnikUike wijze, door de Commisfiën van GequaliBceerde Gekommiteerden, Gekonftitueerden en Bevelhebbers der Schutterije Naa eenig overleg wierdt, egter, goed gevonden, voor ieder Burger-Kompagnie édnen Raad te benoemen, om aan dezelve, van de gefchapenheid der dingen, verflag te doen. Een der Gekommiteerden hadt, bij deeze gelegenheid, verzekerd, dat, bij ééne der Burger-Kompagmen, het befluit was genomen, het verlaaten der Stad niet te zullen ge-, doogen, maar de Poorten te willen bezetten, en geweld met geweld te keer gaan. Intusfchen was de geheele Schutterij, omtrent den zelfden tijd, als de Raad, voor de laatfte maal, vergaderd, en alzo in den naaren nacht, ongewapend opgeroepen, 't Leedt niet lang, of men deedt haar opening van den toeftand van zaaken, en tevens den voorflag, om de Stad, gewillig en zonder tegenftand, over te geeven; met vrijheid aan eenen iegelijk, die zulks mogt verkiezen, om na elders de wijk te mogen neemen. Deeze aankondiging, hoewel niet geheel onverwagt, baarde, egter, eene bijstere ontfteltenis; evenals een zwaare ilag, die, hoewel voorzien, nogthans gevoelig treft, wanneer hij met 'er daad gegeeven wordt. Thans was de geheele Stad een tooneel van opfchuddinge en verbaasdheid. Veelen, het onweêr hebbende zien naderen, hadden een goed gedeelte van den dag befteed met inpakken en verzenden van hunne beste tilbaare haave; dit wierdt nu alge, meen. Het vlugten wierdt insgelijks zeer aanmerkelijk, niet alleen onder de aanzienlijken, of die deel hadden gehad aan het jongfte bewind van zaaken, maar ook bij lieden van den middelftand en van de geringere klasfen. ' Aan de verwarringe en opfchuddinge , welke binnen de Stad plaats hadt, waren tevens evenredig de treurige toonee|en van berooiden en kermenden, welke de nabuurfchap uit-  2t54 UTRECHT. (De Stad) leverde; alle 't welk eene te akeliger vertooning maakte, naardien de meeste drukte van vlugten voorviel in 't holfta van den nacht. Bij de zulken, die niet verkoozen de Stad ie verlaaten, waren de aandoeningen zeer onderfcheiden, naar gelange zij,, meer of min openlijk, zich voor de eene of andere zijde verklaard hadden. De meeste Schutters ontdeeden zich ijlings van hunne wapenen; veele van deeze wierden, heimelijk, op 't Stadhuis gebragt, eenige, uit fpijt, in (lukken geüagen, andere in het water geworpen. Zeer (lil moet men het voorneemen, om de Stad te verlaaten, hebben wee«en te houden, tot niet lang vóór dat het met 'er daad volvoerd wierdt. Lieden van kunde en opmerkinge, welke de nieuwsgierigheid, 's daags te vooren, na Utrecht hadt gelokt, uit de nabuurfcbap der Stad, alwaar zij gehuisvest waren, konden na.uwlijks hunne eigen oogen gelooven, wanneer zij, in den volgenden morgen, bij tijds, gewekt wierden, door hunne vlugtende vrienden of bloedverwanten. In het doorwandelen der Stad, en in de bezoeken bij hunne bekenden, hadden ze, hoewd eenige ongewoone drukte, evenwel niets vernomen , 't welk zo een fpoedigen ommekeer voorfpelde. Een groot getal vlugtende Burgers begaf zich na Am/ler~ dam. Op naam van verfcheiden Leden van onderfcheidene Regeermgs- Kollegien, Gequaiificeerden en Officieren, uit de Burgerij der Provincie en Stad Utrecht, zo voor zich zelve, als voor hunne Medeleden en Medeburgers, wierdt, ten fpoedigfte, een VerzoekIchrift ingeleverd, bij de Vroedfchap dier Stad; waar van de inhoud en bedoeling kan afgeleid worden, uit het Befluit, reeds den eenentwintigden van Herfstmaand daar op, genomen. De Agtbaare Raad verklaarde, in het bedoelde Befluit „ goedgevonden en verdaan te hebben, dat de Requestranten, zo wel ais hunne verdere Medeleden en „ MeJeburgers, met zodanige Vrouwen en Kinderen, welke „ zich in de zdfde omilandigheden bevonden, of zich zou„ den tragten ter neder te zetten, alhier (in de Stad Amfter. „ dam) eene veilige fchuilplaats mogten vinden en behouden, „ zonder uit hoofde voorfchreeven (te weeten als gevlugte •• Utrechtenaars) aan eenige vervolgingen, het zij onder „ fghijn van Recht of anders, te zijn bloot gefield." Doch , dit  XXX.Dipl.IV. het VERLATEN van IIT E.E C II T .   UTRECHT. (De StadJ dit Befluit wierdt naderhand ingetrokken en vernietigd, te» aanzien van veelen der zulken, die aan 't bewind van zaaketi eenig aandeel gehad hadden. Zondag, den zestienden September, in den Voormiddag, trok de Stad binnen, een Deiacnement Ruiterij en Voetvolk uit het Leger bij Zeist, en bezette aanftonds de Poorten ea het Stadhuis. Straks zag men elk, die zich op ftraat vertoonde, met Oranjelinten, of Kokarden van die kleur, uitgeftreeken. Het vlugten, zo in perfoon als met goederen, wierdt nu ook belet; niemand mogt buiten de Poort koomen. Ook wierden, van toen af aan, en naderhand, veele uitgevoerde goederen onderfchept, en in de Stad wederom binnen gebragï. Nog des vooTmïddags vergaderden de Leden der cude Regeeringe, zo veelen 'er van dezelve in de Stad waren, op het Stadhuis, en andermaal tegen den avond; terwijl, inmiddels, in den agtermiddag, de beide Regimenten van Oranje Nasfau, ars mede dat van den E>fprins, waren binnen getrokken. In dien zelfden agtermiddag kwam insgelijks zijnfc Hoogheid de Prins Erfftadhouder in de Stad, neeme'nde zijnen intrek in het huis van den Heere Hoofdofficier, Graave VAN ATHLONH. Teritond den volgenden dag, Maanden den zeventienden September , wierden de noodige fchikkingen beraamd, en maakte men eenen aanvang om alles op den ouden voet té herftellen. De Staaten, te Amersfoort vergaderd, beflooten, op dien' dag, de Staatsvergadering wederom over te brengen na de gewuone verblijfplaats der hooge KollegiSn; dit gefchiedde reeds 's anderendaags , in 't bijzijn van deii Prinfe Erfftadhouder; waar over veelen der Ingezeetenen hun genoegen betuigden, door liet uitfleeken van Vlaggen, het opricb> ten van Eereboogen en andere tekenen van vreugde. ; Desgelijks wierden, zo uit naam der Vroedfchap, als van. •wegen het Gegregt verfcheiden Afkondigingen gedaan, allen ingerigt ter vernietiginge van de jongst genomene maatregelen,"en van de fchikkingen op de Regeering, welke, in gevolge van het ingevoerde Reglement, nu zedert eenigen tijd, hadden plaats gehad; als mede ter handhaavinge van rust en veiligheid. Bij eene deezer Afkondigingen wierdt' bevolen, het  ao6 UTRECHT. (De Stad) het houden van een bijzonder en plegtig Biduur, op Woensdag, den negentienden September, 's avonds van zes tot ze^ ven uure, in de Dom- en Jacohi.Kerk „ ten einde'* (dus luidden de woorden des Bevelfchrifts) „ den goedertierenen „ God, in 't openbaar met de Gemeente plegtig te danken, voor de merkwaardige, allergelukkigfte en gezegendfte ver„ losfing en redding van de Stad, zonder Btoedftorting, ge- weid of tegenuand, en te bidden om de herftelling der „ rust in de nabuurige Steden en Provinciën , mitsgaders den „ voorigen bloei en welvaart deezer Stad." , Op de Htftorie zullen wij nu de Befchrijving der Stad zelve laaten volgen. Utrecht, zo als wij boven aantekenden, in een aangenaamen, vrugtbaaren en waterrijken oord gelegen t die haar tot den binnenlandfchen Koophandel en Scheepvaart de beste gelegenheid verfchaft , heeft de gedaante van een langwerpig vierkant. Men telt *er vijf Poorten: de TollefieegPoort, naar den Tol, die 'er, van ouds, van de Goederen ,die den Rhijn opgevoerd wierden of afkwamen, plagt geheven te worden ; de Katharijne - Boort, naar bet Katharijnen Klooster: eertijds een zwaar en lomp, maar nu een hedendaagsch gebouw ; de Waard - Poort ; de Witte ■ VrouwenPoort, naar het Klooster der Witte-Vrouwen: een zeer fraai gebouw, van binnen en van buiten met Hardfteen opgehaald} de Malie Poort, naar de Maliebaan, daar buiten gelegen, welke tweehonderd Roeden lang, en ter wederzijden een Rijweg heeft, die met acht rijen hooge Lindeboomen beplant, en met fraaie tuinen omzoomd is. Behalven deeze vijf, heeft men 'er nog twee Waterpoorten. Van de oude wijze van verfterkinge befpeurt men nog de overblijfzels in de zwaare Torens; die, egter, thans geheel of gedeeltelijk afge. ' broken, en tot andere oogmerken gebruikt worden. De Smee, Tore,n draagt nog de meest in 't oogloopende kenmerken der aloude gedaante; dezelve dient tegenwoordig tot eene plaats, gefchikt tot het doen van Starrekundige waarneemingen. Van de breede Stads Wallen, die van buiten meestal met de alouds zwaare muuren zijn verfterkt, heeft men een zeer fraai uitzigt op de omringende landen en dorpen. De Voorlieden ïtjn zeer aanmerkelijk, en uitgebreider dan men bij de meeste Steden  UTRECHT. (Be Stad) 207 Steden van oos Vaderland ontmoet. Van hier dat men, meer dan eens, op de uitlegging of vergrooting der Stad bedagt geweest is. Voornaamliw drong hier op aan, de Heer hebrk moreels*, die in de Jaaren lóós en 16Ó3 de Burgemeesterlijke waardigheid bekleedde. Ook maakte men reeds daar mede eenen aanvang, door het graaven van drie Graften, aan de Westzijde, evenwijdig met de Stad. Doch de opkoomende beroerten deeden, wel haast, het aangevangen werk ftaaken. Van binnen wordt de Stad in de lengte doorfneeden van twee Graften, de Ou«e en de Nieuwe Graft. Naa een zwaaren brand, welke, in den Jaare 1148, het grootfte gedeelte der Stad in kooien leide, wierdt de eerstgenoemde, op kosten der Regeeringe en der Gilden gegraaven. De andere wierdt veel laater, waarfchijnlijk omtrent het midden der Veertiende Eeowe, ondernomen, doch, door de geduurige opfchorttng van het Werk, eerst honderd jaaren laater voleindigd. Ter oorzaake van den hoogen grond der Stad, zijn de Wallen deezer Graften zo hoog , dat de Huizen en Werkplaatzen, met hunne Schoorfteenen niet verre daar boven uitfteeken. Over beide Graften leggen vijftig fteenen Bruggen; zommige van deeze zijn zo breed, dat zij tot Marktplaatzen dienen : als de Plaats, zijnde de brug of het plein voor het Stadhus; de Smeebrug. ge en de Bakke> sbrugge. Behalven deeze, ontmoet men, binnen Utrecht, nog andere Markten, zommige van welke eene zeer groote uitgebreidheid hebben. Ziet hiér de voornaamften. De Neuae, in het Noordlijk gedeelte der Stad, een weinig naa het midden der Vnitiende Eeuwe beftraat , diende eertijds tot eene algemeene Loopplaats voor burgers en foldaaten, als mede tot het houden van Tournooi- of Steekfpelen. De gedaante van dit plein is een langwerpig vierkant. Op hetzelve koomen negen meer of minder breede ftiaaten uit. De Jaar- en Weekmarkten worden aldaar gehouden. Onbefchriiflijk is de drukte, welke ep de weeklijkfche marktdagen pl.ats Heeft. Het Vreeburg, of Vrede,,bu>g, bij de Katharijne- Poort, dus genaamd naar een zwaar Kafteel, van dien naam, 't welk 'er eertijds plagt te ftaan, en, ver een gedeelte, gelijk wij elders aantekenden, van de fteenen va» het afgebroken Slot te  So9 UTRECHT. (De SiaJJ ————— ______ _ ■- .. . ~T tè ifll-eeland, door Keizer karel den V , in den Jaare 1534 ƒ gebouwd wierdt; zo 't heette, ter gedagtenisfe van den Ka^j tóerijkfcben Vrede, doch inderdaad om de burgerij in bedwang te houden. Het bleef in weezen tot in den Jaare 1577, wanneer het, naa dat de Spanjaarden ter Stad waren uitgedree-' ven, tot den grond toe geflegt wierdt. Alleenlijk: bij de Kaïharijne- Poor: ziet men 'er nóg overblijfzeis van, zijnde de voet Hukken der zwaare Torens van het Karteer. Onder eenen dier Torens rs een diepe overwelfde Kelder, die tot On ier den wal loopt, en zeer ruim is. Uit denzelven loopeil Verfcheiden gangen onder den wal en het marktveld; doctf die, voor 't meerendeel, door lengte van tijd, zijn ingeftorr. Op F er burg wordt de vermaarde' Utrechtfche Paerdemarkt gehouden, welke, hier te'lande, door de menigte van Paeri 'den, die 'er geveild worden, haare wedergae niet heeft. De Ganzenmarkt, niet verre van het Stadhuis, en rtog' nader aan dè Neudé. Voorheen plagt men aldaar niets dari Ganzen en andere gevogelte te veilen; thans wotden 'er ook andere Waaren te koop gebragt. De Marien-plaats, dus genaamd , om dat zij voor dé Marien-Kerk gelegen is. Men veilt aldaar oude klederen eri ■gebruikte huisgeraaden, als mede verfcheiden foorcen van eet*feaare waaren. Van verfcheiden andere Markten zullen wij hier geene melding maaken, maar overgaan tot een berigt wegens de voofriaamfie- zo WaereMlijke als Geestlijke Gebouwen.' Naar gewoonte maaken wij éenen aanvang van de laatstgenoemden. Men telt 'er in alles negen Gereformeerde Kerken: zeven Van dezelve worden door de Nederduitfche.édne door de Franfche, en ééne door de Engelfche Hervormden gebruikt. De eerde ondef deeze, in rang, is de Domkerk, vóór defi ramp , va den Jaare 1674 haar wedtrvaaren, eene der grootfte en fenoonfte Kerke in de Nederlanden, fn de Roomfche tijden was zij aan St. maarten gewijd. Dagobert de ï, Koning der Franken,'die in den Jaaré 628 aan 't bewind kwam, zou 'er den eerften grond van geleid, doch, naa d*e 'verwoesting van het eerfte gebouw , Bisfehop adelbold in den aanvang-der Elfde Eeuwe, hetzelve herfteld, en gebragt hebi  UTRECHT, (De Stad) «.op¬ hebben in de gedaante, welke het Geftigt zedert heeft gehad* Meer dan driehonderd jaaren laater ± te weeten in den jaare 1321, maakte men een begin met het bouwen van den prag« tigen Toren j aan welken men zestig jaaren heeft f^ebou#d< Hij is ruim driehonderdömachtig voeten hoog, van den grond af geheel van fteen opgemetzeld. Volgens zommigen zon, in de plaats van de laage platte Kap, weleer een hooge Spits het gevaarte gedekt hebben» Van buiten heeft de Toren drie Omgangen, en is van binnen voorzien van zwaare Klokken» een van welke verfcheiden duizenden ponden weegt. Eert verfchrikkelijk onweder, op de zestienden Augustus des Jaars 1674 voorgevallen, deedt het grootfte gedeelte van den built der Kerke, tusfchen den Toren en de Kruispanden, ter aarde ftorten. Dewijl men, om redenen, tot den herbouw van het nedergevallene niet konde befluiten, worden , zedert , heÉ Koor en de Kruispanden alleen tot den openbaaren Godsdienst gebruikt. De meeste Utrechtfche Bisfchoppen en eenige Keizers leggen in deeze Kerk begraaven; de graflieden van zoinmigen zijn 'er nog voorhanden. Ook ziet men 'er, in heÉ Koor, de fraaie Grafftede van den Admiraal willem jozef , Baron van Gend, die in den vermaarden Zeeflag voor Souls* baai, op den zevenden Junij des Jaars 1672, tegen de veréénigde Engelfche en Franfche Vloot, dapper ftrijdende, heê ieeven liet; — Nevens en aan de Domkerk ftaat het, zo ge* raamde, Bisfchcps Hof, om dat 'er de Utrechtfche Bisfehop*' pen hun veiblijf plagten te houden. Het is een ruim, doch fceer ouderwetsch gebouw. De St. Pieterskerk, insgelijks een oud gebouw, als zijnde) reeds in de Elfde Eeuw, door Bisfehop berkulf geftigt; die 'er insgelijks in begraaven legt, en van welken men, in den Jaare 1675, toen zijn Graf moest geruimd worden, eenige overblijfzels, als den Bisfchoplijken Staf en Ring , ne^/enS eenen Beker gevonden heelt. De Walfche Gemeente heef* het gebruik van deeze Kerk. In oudheid aan de voorgaande gelijk, en ven den zelfde»! ftigter, is de St. Jans ■ Kerk, die omringd wordt van eetf zeer ruim Plein, met fraaie Lindeboomen beplant, de Stg Jans- Kerkhof genoemd , om en aan welken veele aanzieS- XXX. peel, ö Jijk*  2lo UTRECHT. (De Stad) lijke huizen ftaan. De Stads Boekerij is in het Koor deeze? Kerke geplaatst. Ook wordt bij. dezelve de Hoofdwagt gehouden. Een weinig , hoewel niet veel, jonger dan de twee laatstgemelde, is de St. Marien-Kerk, als zijnde in het laatst der Elfde, of in 't begin der Twaalfde Eeuwe, door Bisfehop koenraad, geftigt, in het Westlijk gedeelte der Stad. Het is, in de oogen der hedendaagfehen , een zonderling isaakzel, maar was, van ouds, in den fmaak der tijdeu, een zeer aanzienlijk Gothisch gebouw. Voorheen ftonden, bij deeze Kerk, twee hooge Torens, genoegzaam geheel van Duiffteen opgemetzeld. Een zwaare ftorm deedt den eenen ter aarde vallen; ter verhoedinge van diergelijk eenen ramp, heeft men den anderen afgebroken. Van binnen rust het gewijde gevaarte op zeer zwaare fteenen Kolommen. Volgens eene aloude overlevering , zou' de grond deezer Kerke ' zo vol bronnen of wellen zijn, dat ten tijde als de Kerkbouw ondernomen wierdt, men 'er fchier mede verlegen was. Onder andere, vertelt men, was 'er ééne wel, die men niet wist te floppen s zo dat er eene aanzienlijke beloonmg wierdt uitgefchreeven aan elk, die daar toe een dienftig middel zoude aan de hand geeven. Zeker vernuftig burger van Utrecht, hier over peinzende, verzon eindelijk het middel, en deelde het aan zijne Huisvrouwe mede, in tegenwoordigheid van zijn Zoontje; *t welk, waarfchijnlijk uit onnozelheid, aan eenen Priester kort daar op verhaalde, dat zijn Vader het vereischte middel ter dempinge hadt .uitgevonden. Het kind hier op na het'middel gevraagd zijnde, en tot antwoord hebbende gegeeven, door gezouten Osjenhuiden, vervoegt zich de Geestlijke bij de Regeering, openbaart het geheim, als ware het van zijne vindinge, en trekt den uitgeloofden prijs. De vertelling voegt 'er nevens,1 dat de Vader vervolgens zijn kind in toornigheid zou dood geflagen hebben. Hoe 't zij, op eene Kolom, die gezegd wordt boven de dus gedempte Wel gebouwd te zijn , ziet men een Zwarten Stier afgebeeld, door den vermaarden Kunstfchilder johan schonel , weleer Kanunnik deezer Kerke, en daar onder dit tweeregelig Latijnsch versje. „ Accipe»  UTRECHT. (De Stad) „ Accipe, pofteritas, quod per tua fecula carrés, „ Taurinis Cutibus fundo folidata Columna eft." Waar van de zin is: Nakomeling, vertel dit vry tyd in, tyd uit, Dees Zuil Jlaat hier gevest met Osfenhuit op huit. Voor H overige is de Kerk van binnen merkelijk vervallen» Het Koor wordt tegenwoordig tot een Schrijnwerkerspand gebruikt; het andere gedeelte verftrektvoor deEngeifcheGere* formeerden , tot eene plaats ter oeffeninge van den Openbaare Godsdienst. Ook dient deeze Kerk, geduurende de Utrechtfche Kermis, tot eene ftandplaatze voor Kraamen. In de aloude Boekerij vindt men nog eenige bezienswaardige overblijfzels van den ouden tijd, onder andere eenige zeldzaame Koorboeken; als mede drie dus genoemde Hoorns vap Eenhoornen, van ongemeene grootte. Behalven de nu gemelde, Kollegiaale Kerken genoemd, om dat men van ouds Kollegien van Kanunniken in dezelve plagt te hebben , heeft men te Utrecht nog vier dus genaamde °Parochie- of Kerspel Kerken. Onder deeze noemen wij als de aanzienlijkfte, in de eerfte plaats, De Buurkerk , voorheen de Maria Magdalena- of de Vrouwen-Kerk geheeten. De Toren wordt van eenen niet onbevalügen achtkanten Koepel gedekt. Merkelijk kleiner, dan bij de eerfte ftigting, is deeze Kerk geworden, zedert men het Koor daar van heeft weggebroken, om over den grond daar van eene Straat aan te leggen, die nog heden den naam van de Koorftraat draagt. Met dit alles is deeze nog de ruimfte van alle de Utrechtfche Kerken. Geduurende de Bisfchoplijke tijden, plagt de Bisfehop van Utrecht, terftond naa zijne Verkiezing, zich na de Buurkerk te begeeven , om 'er zijn gewoon, tegen bet Bisfchoplijk gewaat te verwisfelen. Van daar ging hij, dus plegtig uitgedoscht, na den Martensbrug, alwaar hij door de Geestlijkheid wierdt opaewagt, om voorts geleid te worden na den Dom, en ver- O 2 VOl-  *i_ UTRECHT. (De Stad) volgens na het Kapittelhuis, om aldaar de regten der Kerke en der Staaten te bezweeren, en den Landbrief te bezegelen. Volgens nanteekeningen, die men voor echt en geloofwaardig houdt, zou in deeze Kerk, in den Jaare 1538, begraaven zijn, zekere vermogend Edelman, albert van leeuwen genoemd, die bij zijne Huisvrouw, maria salm, twaalf Zoonen, en even zo veele Dogters hadt verwikt, alle welke hij getrouwd gezien hadt, en aan ieder van welke hij jaarlijks driehonderd guldei s ten huwelijk gaf. Voorts zou de Heer van leeuwen, met tweehonderd vierentachtig Zoonen, Dogteren, Schooczoonen, Scboondogteren, Neeven, Nichten en verdere afftammelingen aan tafel gezeeten hebben. De St. Jakobs- Ketk, is een ruim , langwerpig gebouw, wier zwaaren Toren, vóór den geweldigen ftorm des Jaars 3674, met een fieriijken Spits gedekt was, doch thans flegts een lsügen Kap heeft. De vier torentjes op de hoeken zijn, waarfchijnlijk, overblijfzels van den ouden tijd. Het Koor wordt door zwaar Koperen Traliewerk van 't overige gedeelte der Kerke afgefcheiden. De St. Jakobs-Kerk te Utrecht is zeer vermaard geworden, door de gemaatigde predikwijze, ten tijde der Kerkhervorminge, van den beroemden en zagtzinnigen huibregt jakobszoon duifhuis , die aldaar Pastoor Was. De St. Nikolaas- Kerk, ftaande digt bij de TollefteegPoort, is een tamelijk ruim gebouw, met twee Torens, in eenen van welke men, nevens een Uurwerk, Slag- en Speelklokken heeft. De St. Geertruide- of Geenen - Kerk, digt aan den Stads Wal, bij den Smeetoren of het Obfervatorium gebouwd, is een laag en onaanzienlijk gebouw, hoewel tameiijk lang en breed, als hebbende drie Daken naast eikander. De ouderdom deezer Kerke is ruim zestehalfhonderd jaaren. De vierde of laatfte Parochiaale, is de St. Katharijnen* Kerk, een aanzienlijk Kruisgebouw, met vier fraaie Gevels; uit het midden rijst een fierlijk Torentje ten dake uit. Het gebouw ftaat tusfchen de lange Nieuwftraat en de Nieuwe Graft.  UTRECHT, (ö? Stad) 213 In alle deeze Kerken wordt de Openbaare Gndsdierrstoef» tfening waargenomen, door twaalf Nederduitfche Predikanten; twee Kerken uitgezonderd, welke, gelijk wij reeds, in derzelver befchrijving, hebben aangemerkt, aan de Walfche en Engelfche Gereformeerden ten gebruike zijn afgedaan. Nevens de Predikanten, maaken zestien Ouderlingen .en twintig Diakenen den Grooten Kerkeraad uit. : Behalven de nu gemelde Openbaar e Kerken, hebben 'er ook de Lutherfchen, Remen/iranten en Doopsgezinden hunne Godsdienftige Vergaderplaatzen. De laatstgenoemde, dia weleer in de Juffrouwenitraat, bij de Geerten-Kerk vergaderden, hebben, voor weinige jaaren, eene nieuwe Kerk geftigt, in 't midden der Stad, tusrchcn Wees- en Smeebrug, op de Oude Graft. Van buiten zo wel als van binnen, ia het een fraai gebouw, geevende niet weinig fteraads aan dat gedeelte der Stad. Voorts heeft men te Utrecht, twaalf Roomfche Kerken binnen, en twee buiten onder de Vrijheid der Stad. Zes van dezelve worden door dus genaamde Janfenisten bediend. Zeer groot was, weleer, te Utrecht, het getal van Kloosters en andere foortgelijke geftigten. Zints de invoering der Kerkhervorminge zijn de meeste verdweenen, of tot andere (pogmerken vertimmerd. Wij zullen 'er dus geene afzonderlijke melding van maaken; te meer, wijl eenige derzei ven ons zullen te vooren koomen in de befchrijving der Godsdienftige of Liefdaadige Geftigten; tot welke wij nu overgaan. Op deeze lijst noemen wij, in de eerfte plaats, het Duitfche Huis; het ftaat aan de Westzijde der Stad, bij de St. Maricnplaats, en is een groot, ruim, deftig gebouw, hoewel in den ouderwetfehen fmaak. Het ontleent zijnen naam van de Duitfche Ridderorde, voor welke dit Huis geftigt wierdt. In het gebouw ontmoet men veele ruime en fraaie Vertrekken, onder welke inzonderheid de Voorzaal uitmunt, als zijnde van eene grootte, dat 'er Prins willem de IV, aan eenen tafel, voor tachtig Gasten gedekt, in den Jaare 1747 » °P 's Lands kosten, deftig konde onthaald worden. Vorllen en andere aanzienlijke perfonaadjen, Utrecht bezoeO 3 kende  «14 UTRECHT. (De Stad) kende, plagten 'er weleer geherbergd te worden. — Aangaande het Genootfchap der Ridderen van het Duitfche Huis, in zo verre het nog te Utrecht aanweezig is, zullen wij flegts het volgende aanmerken. Het beftaat uit eenen Land-Kommandeur en tien Kommandeuren, één van welke Coadjutor is. Voorts zijn 'er twee Jonkers in de Orde ingefchreeven, die geene voordeden, maar flegts een klein douceur, onder den naam van Rustgelden, genieten, uit de inkomften der Orde; beftaande uit de renten of andere voordeden der goederen, tot de Balije van Utrecht behoorende, die onder den LandKommandeur en de Kommandeurs verdeeld worden. De Ordensteekens der Ridders, die allen van onbefmette adelijke geboorte moeten weezen, zijn de volgende. ' Zij draagen, voor eerst, aan een zwart lint om den hals, een gouden Kruis, aan beide zijden met een witten fmallen rand geëmailjeerd , zijnde het aloude Ordensteeken; ten anderen, een groot zwart Kruis, met een witten Zilveren geborduurden rand, welk op het flinker voorpand van het Bovenkleed, op de hoogte van het Hart, wordt vastgehegt. Het Genootfchap der Duitfche Ridders heefc in zijnen dienst eenen Sekretaris, en eene Rentmeester; de laatstgenoemde bewoont het Huis. Drie voornaame Gasthuizen, die tevens tot Proveniershuizen dienen, telt men binnen Utrecht. Het grootfte van deeze is het Barbara- en LaurentittS' Gasthuis; het ftaat op de Oude Graft, digt bij den BakkerIrug, dus genaamd naar gvsbrecht de bakker , door welken het Huis, in den Jaare 1359, wierdt geftigt. Het opzigt over hetzelve, en over de Oude Mannen en Vrouwen, die 'er in gehuisvest worden, ftaat aan eenendertig Regenten. Ruim zo fraai, doch niet zo groot is het BartholomeusGasthuis, dus genaamd, om dat de Broederfchap van St. bartholomeus daar 'over het bewind plagt te voeren, hoewel het door iemant uit den burgerftand gebouwd wierdt. Het ftaat in de Smeeftraat, digt bij de Geerten - Kerk, en onder een even groot getal Regenten als het voorgaande. Zo wel Mannen als Vrouwen worden hier in onderhouden. Het  UTRECHT. (De Stad) 215 Het derde, het Kruis-Gasthuis gemeenlijk, doch ook wel het St. Sebastiaans-, St. Adriaans en Jaliaans-Gasthuis genaamd, ftaat buiten de Stad, aan de Steenftraat na de Bilt. Djderik rusche, Kanunnik van St. Jans-Kerke , zou daar van de ftlgter zijn, en, meent men, hetzelve gebouwd hebben, voornaamelijk om arme elendigen te herbergen, die bij avond te laat voor Utrecht kwamen, om te kunnen binnen gelaaten worden. Een twintigtal arme oude Vrouwen wordt daar in onderhouden, onder opzigt van twaalf Regenten uit de vijf Kapittelen, en zeventien uit andere ftanden. Behalven de nu gemelde, heeft men nog, om en in Utrecht, de volgende Liefdaadige Geftigten. Het Gasthuis van St. Antoni, ftaande buiten de WeerdPoort, aan de Vegt. Het ontleent zijnen naam van het bewind, welk de Broederfchap van St. antoni 'er eertijds over voerde. Thans ftaat dit bewind aan Hoofdofficier en Burgemeesteren, en aan acht Regenten.*, Proveniers kunnen ook hier hunnen kost koopen; terwijl,'et, voor 't overige, Mannen en Vrouwen gevoed en verzorgd worden. Van meer aanziens, doch kleiner van beftek dan het nu gemelde, is het Martini'- Gasthuis, ftaande insgelijks buiten de Weerd-Poort, in de bemuurde Waard. De ftigters daar van waren, in den Jaare 1454, korstyn , huisvrouw van pet£r GHEELEN, dl jan DE wolf en MECtlTELD Zijne huis-- vrouw. Onder het opperbewind van Hoofdofficier en Burgemeesteren , oeftenen twaalf Regenten het beftuur over dit Huis, in 't welk geene andere dan oude Mannen worden opgenomen. Het Burgen -Weeshuis, waar toe eertijds het ElizabetsGasthuis, bij Vreeburg, diende, is, zedert het Jaar 1581, overgebragt in het aloude Reguliers-Klooster, op den Springweg, waar van de Kerk, nevens den Toren, nog in weezen is, en voor de Weeskinderen tot eene Katechizeerkamer en eene begraafplaats der overlijdenden verftrekt. Het gebouw is ruim.en aanzienlijk, hebbende, behalven een groot Binnenplein, veele inime Zaaien en Kamers. De ftigter van het eerfte Weeshuis, in St. Elizabets-Gasthuis, was everhard zoudenealch , Kanunnik en Thefaurier ter Dom van Utrecht, en O 4' Heer  fti'4 UTRECHT. (De Stad) Heer van Urk en Emmeloord. Volgens den wil van deezen, moest het beftuur waargenomen worden door den Domdeken, den Schepen- of Eerften Burgemeester van Utrecht, en den oudften en naasten zijner erfgenaamen, zo wel vrou» welijken als mannelijken. Nog heden wordt deeze begeerte agtervolgd; met toevoeging, evenwel, van zevenendertig Regenten. Ais eene bijzonderheid , dit Weeshuis betrtff.nde, kunnen wij niet nalaaten, hier aan te teekenen, dat de inkomften van die Geftigt aanzienlijk vermeerderd wierden, in den Jaare 1660, door de naalaatenfchap van den Heere en Meester jokis van nyveld, die hetzelve tot zijnen erfgenaam hadt aangefteld, met' het gunftig beding voor de Weeskinderen , „ dat uit de inkomften zijner naa te laatene goederen, „ aan alle Weeskinderen, zo Knegtjes als Meisjes, wanneer „ zij, met goedvinden der Huismeesteren, uit het Weeshuis „ zouden gaan , om eerlijke luiden te dienen, jaarlijks tien if, guldens zouden worden ge-fchonken, tot dat zij zich, met „ gelijk goe. vinden, in 't huwelijk begeeven zouden, wan„ neer zij, ieder, vijftig guldens ontvangen zouden; en nog eens vijftig guldens, als zij twee jaaren in 't huwelijk „ godvreezend en ijverig hadden doorgebragt , en nog te „ Utrecht woonden." Het Gasthuis van St. Job, dus genaamd, om dat het geffehikt was tot geneezing van Melaatsheid of Lazarije, en andere befmettelijke ziekten, ftaat in de Voorftad, buiten de Kathanjne - Poort. Zo wel als van eenige reeds vermelde, zijn Hoofdofficier en Burgemeesteren Superintendenten of Opperregenten van dit Huis, die daarenboven twintig Regenten onder zich hebben. Behalven de Oude Mannen, welke hier onderhouden worden, kunnen 'er ook Proveniers hunnen kost koopen. In de Regenten zaal hangt, onder andere Schik derijen, de afbeelding van zekeren jan kuiper, bijgenaamd jjractiseer; op den dertienden April des Jaars 1749» was hij, in den ouderdom van ruim honderd en elf jaaren, in dit Huis overleeden. Het Pesthuis, haar deszelfs ftigteresfe, agnes van leeuwenberg , ook het Leeuwenbergs - Gasthuis genaamd, ftaande lin dg Stads w allen, ten Zuiden yan de Malie-Poort, is eea ruioi  UTRECHT. (De Stad) 217 ruim gebouw, waar toe nog zeventien vrije wooningen bebooren. Twintig Regenten voeren 't bewind over dit Huis, welks 'inkomften merkelijk zijn toegenomen, zints meu hier tor Stede geene Pest- of foortgelijke ziekten heeft vernomen, 'flet Apostel-Casthuis, voor ruim tweehonderd jaaren geftigt , -uit de naalaatenfchap van den Heere en Meester jakob uten eng, Deken van St. Pieter, en dus genaamd naar het getal van twaalf Oude Mannen, die daar in onderhouden worden , ftaat in de Juffrouwenftraat , digt bij de WitteVrouwen-Poort. Nog heden voert de Deken van St. Pieter het opperbewind over dit Huis, te gader met acht Regenten. Het Stads Amhagtskinderhuis, in zijne foort een der grootfte geftigten te Uhecht, dienende weleer tot een Klooster van Reguliere Kanunnikesfen van St. Agniet, ftaat aan den Stadswal, bij de St. Nikolaas - Kerk. In den Jaare 1675 wierdt het in zijne tegenwoordige gedaante herbouwd. Alle ouderloozè kinderen, die in de Stad gebooren, en in de Gereformeerde Kerk gedoopt zijn, mids derzelver Ouders geene burgers, althans geene twintig jaaren burgers geweest zijn, worden in dit Huis ontvangen. Daarenboven worden in dit Huis kinderen befteed door Regenten van het Burger - Weeshuis, door de Nederduitfche en Franfche Diakoniè'n, en door de Aalmoezeniers - Kamer, ook de zulken,. wier Ouders nog in leevan zijn. 't Welk de reden is, dat het getal der kinderen in dit Huis zeer aanzienlijk is, en meestal meer dan driehonderd beloopt. Aan kinderen, in dit Huis opgevoed, indien zij, geduurende hunne inwooning aldaar, Ledemaaten der Gereformeerde Kerke zijn geworden, wordt, bij hun vcriaaten van hetzelve, op hun verzoek, het Burgerregt der Stad, door de Vroedfchap gefchonken. Het beftuur van dit Huis ftaat aan twaalf Regenten, zes uit de Vroedfchap, en zes uit den aanzienlijken Burgerftand. Voorts ontmoet men aldaar verfcheiden ruime Vertrekken: één, onder andere, van meer dan tachtig voeten in de lengte, en vierendertig in de breedte. De Kamer van Regenten pronkt met twee fraaie Regentenftukken , allen leevensgroot ; het eene door den K.unstfchilder johan van der meer, die zelve Regent uit de O 5 Vroed-  Sl8 UTRECHT. (De Stad') Vroedfchap was, reeds in de voorgaande Eeuw; het ander door den beroemden Kunstfchildcr joan maurits quinkhard , omtrent het midden der tegenwoordige Eeuwe, gefchilderd. Nevens het nu vermelde, ftaat het Fundatiehuis der Vrouwe van Renswoude, naar deszelfs ftigteresfe dus genaamd. Te weeten, Vrouwe marja duyst van voorhout , Weduwe wijlen den Weledelen Heere fredhik adriaan, baron van rhede , Heere van Renswoude, in de maand April des Jaars 1754 overleeden, hadt tot haare eenige en algemeene erfgenaamen , ieder voor een derde, aangeftt ld , het Amhagtskinderhuis te Uteecht, en de Weeshuizen te Delft en in 's Graavenhage; bedraagende ieder derde deel zuiver ruim vijfmaal honderdduizend guldens. Volgens den wil der overleedene moesten de inkomften deezer aanzienlijke erfenisfe aangeleid worden, om eenige der bekwaamfte Jongens, in het Amhagtskinderhuis, mids niet jonger zijnde dan vijftien jaaren, in de Wiskunde, Teeken-, Schilder-, Beeldhouwkunde, het Dijkwerk, of eenige andere der Vrije Kunften te doen onderwijzen. Ook zouden deeze Weeskinderen op eene onderfcheidene wijze moeten gekleed worden. Het Gebouw, zedert uit de inkomften der geërfde hoofdfomme geftigt, maakt eene zeer aanzienlijke vertooning, en mag onder de fraaie hedendaagfche gebouwen , met regt, genoemd worden. Volgens bepaaling der Vroedfchap, moeten onder de Vrije Kunften, op welke de Jongens zich mogen toeleggen, begreepen worden de Schilder- en Beeldhouwkunst, het Steenhouwen, Scheepstimmeren , Molenmaaken , de Burgerlijke en Krijgsbouwkunde, de Zeevaartkunde, de Heelkunde, en eindelijk het maaken van allerlei Werktuigen en Horologien. De kleedij der Jongens is een rok, kamizool en broek van blaauw laken, en zwarte kouzen; de Rok van boven met een zwart ftuweelen of trijpen kraagje, met rood Saaij gevoerd, en met witte metaalen knoopen. Op de lijst der van de nu vermelde Geftigten mogen wij ook aanfchrijven het Tuchthuis, zijnde weleer geweest een gedeelte van het St. Nikolaas - Klooster, doch reeds voor tweehonderd jaaren tot het tegenwoordig oogmerk ingerigt.  UTRECHT. (De Stad) CI9 De Aalmoezeniers-Kamer, zijnde een overblijfzel van het Bregittijner-Nonnen-Klooster, doet, van haare inkomften, uitdeeling aan alle Protestantfche inwooners, die geene leden der Gereformeerde Kerke zijn. Voorts heeft men te Utrecht een Dolhuis, waar van de benaatning het gebruik aanwijst, en 't welk, onder het op.^ perbewind van Hoofdofficier en Burgemeesteren, door twaalf Regenten wordt beftuurd; en het Margareten-Hf, in cjen Jaare 1367, door Heer gysbrecht van walenrokch, Kanunnik ten Dom, geftigt, waar van, volgens de begeerte van den Stigter, de Tweede-Burgemeester altoos Regent is, en 't welk tot eene wooning voor behoeftige Vrouwen dient. Van de menigvuldige, deels verdweenene, deels verbouwde Kloosters en andere Godsdienftige Geftigten, van welke, vóór de Kerkhervorming, Utrecht als krielde, zullen wij niet fpreeken, maar alleen van eenige liefdaadige ftigtingen van bijzondere peifoonen, nog met een woord verflag doen. Van dien aart zijn Thomas van Nijkerkens Stigting, welke Deken van St. Jan was, en in den Jaare 1556, zekere inkomften ten behoeve van oude arme gebreklijke luiden fchikte. De Dekens van den Dom, van St. Pieter en St. Jan, nevens den Eerften Burgemeester, hebben het beftuur deezer inkomften. — Buchels Siigting, dus genaamd naar Jonkheer huibert edwerdszoon van buchel. Bij een beilooten Testament, van den Jaare 1579 hadt deeze „ tot zijne „ altoosduurende Erfgenaamen aangefteld, honderd arme bur„ gers van Utrecht, zo veel mogelijk uit het Kerspel van „ St. Jakobs-Kerk, zijnde geene bedelaars, eerlijk van ge„ drag en gehuwd , hebbende meer dan één kind. Deeze „ moesten alle Zondagen, 's morgens ten acht uure, in de „ St. Jakobi - Kerk ; zeven ftuivers ontvangen, en vervolgens, „ met hunne kinderen, in die, of in eene andere Kerk, het „ zuivere woord Gods hooren prediken." Bij eene nadere fchikking breidde de menschlievende ftigter de proven uit tot de nagelaatene Weduwen , wier mannen getrokken hadden, mids dezelve met de opvoeding van meer dan één kind beiast waren. Voorts zou de keuze der honderd bevoordeelde Utrechtfche burgers ftaan aan de twee Burgemeesteren, aan twaalf  320 UTRECHT. ( De Stad) twaalf Schepenen , en aan den Pastoor der St. Jakobs-Kerke, die ieder aas, en aan de twee Fabriekmeesters der Kerke, die ieder vijf perfoonen benoemen zoude. Deeze fchikking houdt nog heden ftand, met uitzondering, dat de plaats van den Pastoor der St. Jakobs - Kerke , die 'er niet meer is, door den Predikant van de Wijk dier Kerke wordt vervuld. Een Rentmeester der nagelaatene goederen doet, ten zijnen huize, maandelijks uitdeeling, aan eiken Provenier telkens twee guldens vijftien ftuivers. Hij geniet voor zijne moeite eene wedde van driehonderd guldens. Beijers - Hameren, dus genoemd naar aleid jansdogter de bruin, huisvrouw van adriaan bever, zijnde een Hofje, door de ftigterecfe beftemd voor, eerst twaalf, naderhand en nog tegenwoordig veertien bejaarde, 't zij gehuwde of ongehuwde, bewooners; behalven vrije wooning, ontvangt elk van deeze, jaarlijks, een Mudde roode Tarwe, twintig ponden Boter, twintig ponden Kaas en tien zakken Turf. Soortgelijk eene ftigting draagt den naam van Negenentwintig Kameren, naar het getal der onderfeheidene wooningen. Zij zijn haaren oorfprong verfcbuldigd aan dirk van zuilen, Kanunnik van St. Pieter. De jongfte van alle deeze ftigtingen, en de laatfte, die wij zullen melden, zijn de Beijers-Kameren, dus genaamd naar den Heer johan bever, Oud - Burgemeester van Utrecht, in den Jaare 1748 overleeden. Zij ftaan buiten de Witte-Vrouwen-Poort, en onder het beftuur van de Nederduitfche Gereformeerde Diakonie. Vrije inwooning is het eenig voordeel der bewooneren. Thans gaan wij over tot eene befchrijving van de voortiaamfte Waereldlijke Gebouwen. Op de lijst van deeze noemen wij, in de eerfte plaats, de Staaten-Kamer, zijnde de Vergaderplaats der Heeren Staaten van het Gewest en van andere hooge Kollegien. Het gebouw, zijnde weleer geweest het Minderbroeders-Klooster, ftaat in den Zuidwesthoek van den St. Jans Kerkhof. Aan de zijde van deezen Hof pronkt het met eene fraaie Hardfteenen poort. Van binnen ontmoet men eene menigte ruime Vertrekken, zo tot Vergaderplastzen van de onderfeheidene hoo-  UTRECHT. C De Stad) 25 i ge Kollegiën, als van derzelver onderfeheidene Amptenaarea en Ministers. Het Hof Provinciaal, zijnde een gedeelte der van ouds vermaarde Abtdije van Sr. Paulus, terwijl de rest van het gewijde Geftigt tot andere oogmerken en gebruiken is bekwaam gemaakt, onder andere tot eene Vergaderplaatze van het Kapittel vanOudMunfter; het ftaat ten Zuiden van de Domkerk. Het gebouw heeft drie ingangen; de twee voornaamfte zijn op de Nieuwe Graft en in de Korte Nieuwftraat. Door den laatften koomt men, onmlddeüjk, over een ruim plein, aan het gebouw; waarin men insgelijks vei fcheiden ruime Vertrekken heeft, onder welke vooral de Raadkamer uitmunt. Onder de geftoelten der gewoone Heeren Raaden, ftaat, aan 't boveneinde der Zaale een prsgtig vergulden geftoe'te voor den Stadhouder, wanneer deeze de Vergadering bijwoont. De Munt, ftaande op de Oude Graft, tusfchen den Veeen St. Jansbrug, was eertijds een Klooster van adelijke Jonkvrouwen, en droeg den naam van het Cci/la- Klooster. Het gebouw heeft een zeer fraaien ingang, met het Wapen der Provincie verfierd; de Muntmeester heeft 'er eene ruime en aanzienlijke wooning. Het Stadshuis ftaat in 't midden der Stad, op de Oude Graft, aan den Plaatsbrugge. Het is een bijeenvoegzei van twee bijzondere Huizen, zijnde van ouds geweest verfterkte wooningen of Kafteelen, naar de aanzienlijke Geflagten deiiaazf. en ligtenberg, door welke zij geftigt wierden, Haazenberg en Ligtenberg genaamd. Van hier dat de Voorgevel geene eenpaarige of regelmaatige gedaante heeft. Het zuidelijkfte en pragtigfte gedeelte heette H.iazer.berg. Allé de noodige Vertrekken, ten behoeve der verrigtingen in een Stadshuis van eene aanzienlijke Stad, zijn hier voorhanden. Noodloos agten wij daar van eene afzonderlijke opnoeming. De Stads IVaag, insgelijks, gelijk veele andere, hier ter Stede, eertijds een verfterkt Huis of Kafteel, ftaat op den hoek van de Oude Graft en Ganzemarkt. In het bovenftej gedeelte van dit Gebouw ontmoet men de Vergaderplaatzen van verfcheiden Gilden, onder andere die van het ChirurgijnsGild, welk 'er eene keurlijke verzameling van Werktuigen beeft, tot de kunst behoorende. Ds  af. 2 UTRECHT. (De Stad) De Akddemie, of het gebouw van het Hoogefchool, (laat in het Pand der Domkerke, ten Zuiden tegen de Kerk, in net groot Kapittelhuis. Reeds in den Jaare 1570, en dus meer dan honderd jaaren voor de ftigting van het Leidfche Hoogefchool, was men te Utrecht op zulk eene ftigting bedagt. " Door verfcheiden tegenkantingen en zwaarigheden bleef het werk fteeken, ruim honderrfënvijftig jaaren, tot dat men, in den Jaare 1632 of 1633, te raade wierdt, een Doorluchtig School, op kosten der Stad, op te rigten, alzo men de toiftemming van het Lid der Geëligeerde en van dat der Ridderfchap niet kon verwerven. De eerfte Hoogleeraars waren gisbertds voetiüs , in de Godgeleerdheid; antonius matth^eus , in de Regtsgeleerdfeeid; antonius „ïmilius, in de Hiftorien ; justus LYRAiUS, in dè Taaien en Welipreekendheid, en henjbcbs _BÖii_RJ»s'*, iii de Wijsbegeerte. De plegtige inwijding gefchiedde op den zeventienden Junij des Jaars 1634, met eene Redevoering van ieder der genoemde Hoogleeraaren, voorafgegaan van eene deftige aanfpraak van de Heere joiian van der jnypoort, Sekretaris der Stad. Van wegen den toeloop der Studenteny wierdt de Vroedfchap der Stad, kort naa de oprigting van het Doorluchtig School, te raade, bij 'sLands Staaten Oktrcy te verzoeken, om hetzelve tot eene Univerfiteit, Akademie of Hoogefchool te verheffen. Naa dat dit verzoek was ingewilligd, gefchiedde de plegtige inwijding op den zevei.ëntwintigften Maart des Jaars 1636, in het bijzijl van Prinfe joan maurits van nassau, twee Zoonen des verdre'evene Konïngs van - Bohème , den' Paltsgraave aan den Rhijn, en verfcheiden andere doorluchtige èn aanzienlijke perfonaadjen. Twee Redevoeringen wierden op dien dag uitgefproken, beiden, om den grooten toeloop, in de Domkerk : de eene door den Sekretaris der Stad; de andere door den Hoogleeraar antonius /emilius. Des Zondags te vooren hadt de Hoogleeraar voetius eene Leerrede gedaan, op de gelegenheid ftaande, en tot zijnen text verkoozen het verhaal, aangeteekend door lukas, Hoofdft. II: 46. En het gefchiedde r.aa drie dagen, dat zij hem (Jezus) in den Tempel vonden, zittende in het midden der Leeraar en, hen kooren..'4e , en hen ondervfaagende. Op den dag der lnwijdinge hadt  UTRECHT. (De Stad) 223 hadt'de Wethouderfchap der Stad, in het Agnieten- Klooster, een pragtigen maaltijd doen vervaardigen, 'voor hohderdSntwee perfoonen, tot welken, onder andere, de gemelde Vorstlijke perfoonen, de Geëligeerden, de Ridderfchap en de Raaden van het Hof Provinciaal genodigd waren, 's Avonds was de geheele Stad verlichr. Burnardus schotanus, 'sjaars te vooren, aan het Doorluchtig School, tot Hoogleeraar in de Regten en in de Wiskunde beroepen, was de eerfte Redor Magnificus. Justus krieks was de eerfte, die, aan het nieuwe Hoogefchool, den trap van het Meesterfchap in de Regten beklom. Van Stads wegen wierdt hij deswegen met een grooten Zilveren Beker en met het Burgerregt der Stad befchonken. Vóór hem was martinus schoor tot Meester in de Vrije Kunften en Leeraar in de Wijsbegeerte bevorderd, en daar voor, insgelijks van Stads wegen, met een ftuk gelds begiftigd. Van het plegtig Jubelfeest, op den zëscntwlntigften Maart des Jaars 1736 ftaatelijk gevierd, zullen wij hier niet fpreeken. Een uitvoerig verhaal daar van kan de Leezer vinden in het Eerfte Deel deezes Woorderibceks, bladzijde 180 enz. Tot het Akademie gebouw, waarin men, behalven de Gehoorzaalen, èenen fraaien Senaat- of Raadkamer vindt, behooren de volgende ftigtingen. De Akademietuin , aan het einde der Nieuwe Graft, bij het St. Servaas Hek, nevens een aantal van in- en uitlandfche gewasfen, van den noodigeu toeftel tot het onderhoud van dezelve, als mede van eene fraaie wooning voor den Hoogleeraar in de Kruidkunde voorzien. De Anatomie , of Ontleedp'aats, aan het einde der Lange Nieuwftraat ; een fraai hedendaagsch gebouw, van een keurlijken voorraad van ontleedkundige toebereidzelen , als mede van een Scheidkundig Stookhuis voorzien. De vermaarde Tempel Salomons, door en onder opzigt van den Hoogleeraar david mill vervaardigd, wordt in een der bovenvertrekken bewaard. Het is een gevaarte van omtrent veertig voeten in de lengte, en vijfentwintig voeten in de breedte; zijnde de El op een duim gerekend. Van het Observatorium, of de Starrekundige Schouwplaats , ais op den ajouden Smeetoren geplaatst, hebben wij reeds elders  844 UTRECHT. ( De Stad) elders gew:g gemaakt. Da Bibliotheek is een deftig gebouw, Weieer het Koor der St. Jans Kerk, gelijk wij insgelijks reecis hebben aangemerkt. Het getsl en de hoedanigheid der boeken is zeer aanzienlijk. Uit het Ktrthuizer Klooster, weleer aan de Vegt gelegen, zijn de boeken herwams over" gebragt. Verfcheiden voornaame boekerijen van geleerde man* nen, Zijn, bij erfenis, deezer Boekerije ren deel gevallenMan vindt 'er ook Haudfchriften, en onder dezelve eenigen, ,die zeer fraai zijn gefchreeven. Men wc;t, dat het Utrechtsch Hoogefchool, niet gei ijk elders, vau Landswege, maar uit Stads Kasfe bekostigd wordt, en dus eene Stedelijke Akademie is. Van da ir.rigtingen van dit Hoogefchool zullen wij niet verder fpreeken, alzo zij met die der overige Nederland, fche Akademten genoegzaam over een koomen. Alleen merken wn aan, dat" volgens Befluit der Vroedfchap van Utrecht, van den zevenden December des jaars 1685, allen, die hier met de Kap, zo als men 't noemt, openlijk gepromoveerd worden, het 'Jiurgerfchap der Stad, met alle de Voorregten daar aan verknögt, op hun verzoek, óm niet ontvangen, benevens de vrijheid van wagten en togten; welke vrijheid ook verleend wordt aan allen, die, naa. het houden van openbaaró Disputatien, gepromoveerd worden. Wij voegen Wx nog iiever.s, dat, van tijd tot tijd, aan het Utrechtfche Hoogefchool , meer of min aanzienlijke geldfommen, bij Uiterfteri Wille, Zijn befproken, ter voortzettinge der Stüdien van dé zulken, die daar toe eenigen onderftand, behoeven. Met het Hoogefchocl ftaat in naauw verband het Latijnfche, of het Hieronijwus-School, dus genaamd naar het Klooster van St. hièrónYmus j *i welk daar toe is gereed gemaakt. Het gebouw (laat op de Nieuwe Graft; de Rectof heeft daar in tevens zijne Wooiiing. Behalven de nu gemelde Openbaare Gebouwen, ontmoet men te Utrecht, meer dan in eenige Nedarlandfche Stad, een groot aantal oude Geftigten, die nog de duidelijke kenmerken draagen , hoe zij weleer door aanzienlijke mannen bewoond wierden, en tot Huizen van verlterkinge óf Kaftee'. len dienden. Hier toe behooren het Bisfchops tivf, de ïaw zenhuizen, Fredenburg, Blankenburg, Grocnevroude, en nog eenige andere; de meeste zijn tn burger wooningen veranderd*. Hes  UTRECHT. (De Staat*} Hg Het groot aantal Geteerde Mannen, welke Utrecht beeft; uitgeleverd, zullen wij hier niet opnoemen; alleenlijk aanmer* kende , dat de vermaarde Paus adrianus db VI, voormaals Leermeester van Keizer karel den V j een geboor«_ Utrechtsch burger Was. Volgens befluit der Vroedfchap v?in den eenentwintigden December des Jaafs 1702, is de Utrechtfche Burgerij irj acht Vaandelen Schutters verdeeld, naar de acht Kwartieren j bij de volgende naamen bekend: Turkije, Paapenvaandel't Fortuin, Bloedkuil, Zwarte - Knegten, Oranje/lam, Pekftok* ken en Handvoetboog. De tweede Burgemeester is altoos Kolonel der Scbutterije, en de aëht Hoofdmannen worden uide Vroedfchappen gekoozen; Waar toe altoos de acht jongde' leden benoemd worden. Voorts heeft ieder Kompagnien dén Kapitein, één Luitenant, één Vaandrig, vier Sergeanten e« één Scriba. Behalven de gewapende Schutterij, houdt 'ef insgelijks eenig Krijgsvolk van den Staat bezetting in del Stad ; waar van, egter $ het getal niet vast bepaald is. Met een berigt, wegens de aloude gefteldheid der Règeé* ringe van Utrecht, waar' omtrent rceerrrïaalen verandering \$ voorgevallen, zullen wij ons hier niet bezig houden. Da tegenwoordige Regeering der Stad beftaat uit Hoofdofficier * Burgemeesteren j Schepenen en Vroedfchap. Vólgens het Regeefings-Reglement van -Koning willem Óen IIi i in den jaare 1674 ingevoerd ^ en vervolgens, irt den Jaare 1747, bij de verheiliog van Prinfe willem den Ir* vernieuwd, wordt de Hoofdofficier of Scheut, zonder eenige voorafgaande benoeming, door den Stadhouder voor zijn leeven asngefteld. Hij is geen lid der Vroedfchap, en ver1 fthijnt alleenlijk in denzelve op den dag der gewoonlijke jaarlijkfche veranderinge der Regeeringe , of wanneer 'er tus^ fchentijds eene Regentsplaats openvalt, om dé nieuwe Regenten in den eed te neemen. De Burgemeesters zijn twee in getale De eene draagt deü baatn van Eerfle- of Schepen- Burgemeester, de andere dien' van Tweede- of Raad- Burgemeester. Zij worden, door derf Stadhouder verkoozen , uit een dubbel getal , door Burgemeesteren en Raaden gemaakt; de Burgemeester, die fiept? XXX. deel. P étt)  aa{? UTRECHT. QDe Stal) t'c'n jaar gediend heeft , wordt altoos op deeze Nominatie gebragt, en meestal verkoozen. Hun bewind duurt twee jaaren, en , gemeenlijk, even lang hun ftil zitten: althans mogen ze niet, dau raa verloop van dezelve, van nieuws verkoozen worden. Zij moeten gebooren burgers zijn, of althans tien jaaren het, burgerregt gehad hebben. Wijden heeft men te Utrecht twaalf Schepenen; de Stadhouder verliest dcztlve uit eene- Nominatie van vierentwintig perfoouco , door Burgemeesters, Schepenen en Raaden gemaakt. Met opzigt tot het burgerfchap, geldt omtrent de' Schepenen de zelfde vercischte als van de Burgemeesteren. i)j Vrociijchap beftaat uit veertig Perfoonen, Raaden ge» naamd. De Stadhouder oeftent de magt, om hen jaarlijks in den dienst te doen volharden, of geheel, of ten deele te veranderen 'v naar welgevallen;..als mede, om bij bet overlijdenvan éénen of meer Raaden, de opengevallene plaats of plaatzen aan te vullen: alles zonder eenige voorafgaande benoeming. Wij; merken hier aan dat de dienende Schepenen tevens1 altijd'Raaden zijn, .... - : . Behalven de Kollegien van de Wet, heeft men te Utrecht nog eenige andere, aan welken ee:; bijzonder bewind of beftuur is toevertrouwd. Men heeft ';r alzo êen Kollegie van Gekommitteerden ter Wees-, of Momber - Kamer;. een ander van Gckomtnitteerdin ter beftieringe van Stads Ffcaiuien; een derde, welk het bewind, heeft over de Posterijen; cn eindsSjk een Koilegie;. van KommisrariEfen tot den ontvangst van de geineene MiJdeleti,. binnen da Stad- geheven wordende. • Behalven de vier Voor-fteden van Utrecht, over welke de Stad gedceltliik betwind voert, bezit zij nog 'de Hooge Heerlijkheid van Vreeswijk of de Vaatt', en de Ambagtsheerlijkr beid van üs,og en Laag- of Oostraven en fVestraven,.  WAAL. (de) W^aal, (De) eene bekende Rivier in de Nederlanden, in ■t Latijn fahaiis gewaad, is een tak of arm van den Rhijn, die bij 's Graavenweet t of Sc henkenfc hans zich in twee armen! verdeelt: waar van de eene, Noordwaatts ftroomende, den ouden naam behoudt, doch de andere, Westwaarts afdwaaiende, dien van Wcal aanneemt. Zodanig was de aloude affcheiditig deezer Rivierö van haare hoofdbron. Doch, zedert men, omtrent den aanvang dér tegenwoordige Eeuwe, eene doorgraaving heeft gemaakt bij het Dorp Pannerden , gemeenlijk het Panderjchi'. Gat genaamd, om daar "door den Rhijn van dies te overvloediger Water te voorzien, gefchiedc de gemelde fcheiditig twee uuren gaans meer benedenwaarts. Thans afzonderlijk, met eenen fnellen vaart, voortloopend e, Droomt de Waal na Nijmegen, voorts na Wiel, en vervolgt baaien loop langs de Bowre/et waart j alwaar zij zich, voor een korten tijd,' met de Maaze vereenigt, doch zich flraks Wederom van dezelve affcheidende, nevens de ftraks .genoemde Rivier, het kleine Eiland varj Bommel formeert, aan- welks einde de IFaal, tusfchen het Kafteel Loevejlein en de Stad ■Gorichem wederom in de Maaze valt, om vervolgens te gader haaren naam te verliezen, en dien van Mervede-an te neemen. Omtrent de hoedanigheid deezer Riviere hebben wij alleenlijk aan te merken, dat zij, langs heenen,, trj^fchets' -vaste oevers, met eene altoos fne! afloopenden vaart, voort- firoomt, en overal eenen vasten kleibodem heaft; a!s_ mede, dat haare oevers, alomme met grienten- van Waterwilligenj, en met hooge rietakkers bezet zijn. . tKiiZÏH tvïix: tvt^A jjta'rtva /.otix;v*t'waM£M.Ï«.;  22« WAAL, (de) WAAL, WAAL, (tul en 't) enz. Waal, (De) een Meirtje, in het Land van Voorn, agtes het Dorp Rokanje. Van de zonderlinge eigenfchap van hes water van dit Meirtje, hebben wij, op het Artikel van gemelde porp, uitvoerig verflag gedaan. Zie Deel XXIV. bi. 327 enz. van dit IVoordenboekm Waal, een Dorp op het Eiland Texel, Oost-Noord-Oose van het Hoofddorp, of de Stede Burg, gelegen. Het getal der Huizen is niet groot, om en bij de veertig. De Kerk der Hervormden is een oud geftigt. De Doopsgezinden hebben 'er insgelijks eene Godsdienftige vergaderplaats. De ligging deezes Oorps, na genoeg midden ia het Eiland, is niet onvermaaklijk. Waal, (tul en 't) eene Heerlijkheid in bet Overkwartier van Utrecht; ftrekkende, van Honswijk af, omtrent een half uur gaans nederwaarts langs de Lek. Zij is tweehonderd en zeventig Morgens en vierhonderd Roeden groot, en bevatte, in den Jaare 1748, vijftig Huizen. In deeze Heerlijkheid legt, behalven de buurt Tulle, het Dorp Waal, ('t) omtrent een vierendeel uur gaans ten Oosten van Vreeswijk, tegen den Lekdijk, in een zeer aaogenaarnea -en vrugtbaai^n oord. Bekoorlijk is het uitzigt, welk men , van den gemelden Dijk over de Rivier, op de Stad Vianen en net Land van Hagejtcin heest. Tegenover '/ tVaal legt, -in de Lek , een liilandtje, waar cp een Steenoven ftaat. Voorts is, geüjk het geheele Dorp, zo ook de Kerk klein en van weinig aanziens. De Gemeente der Hervormden heeft den Leeraar van die van Hamwijk gemeen. Waal, (frank de) waardig om bij de naakoomelingfchap herdagt te worcien, als zijnde geweest een der zes aanzienlijke Amfterdamfche Burgers, die het invoeren der openbaars Preeke, volgens de begrippen der Hervormden, 't eerst hebben bevorderd. Zijne helpers waren reimer kant, kornelis •f marten janszqon koster , albe&t hkyes j willem flokis- ZOQK.  WAAL, (JAN de) enz. at» zoon en laürens jakobszoon reaal. Doch, gelijk wij elders reeds veshaald hebben, kwam hem deeze kloekhartigheid op den hoogen prijs te ftaan, dat bij zijne Vaderitad moest verlaaten , en buitenlands eene veilige wijkplaats zoeken. Zie j. wagenaar , Befckrijving van Amjlerdam. Waal, (jan de) een aanzienlijk Burger en Koopman te Amjlerdam, was de ftigter van het van ouds vermaarde Cla* ris/en- Klooster in de gemelde Stad. Bij Brieven van dea zesden Oetober des Jaars 1494, te Mechelen geteekend, hadt hij daar toe de toeftemmmg bekoomen van den RoomschKoning maximiliaan en den Aardshertog philips, als mede, in het volgende jaar, de bevestiging van Paufe alexander den VI. Men weet, hoe het gewijde Geftigt, zedert, tot het tegenwoordige Mannen - Rasphuis en tot het Latijnfche School vertimmerd is. Zie commelin, Befckrijving van Am* fier dam. Waal, (jan de ) Burgemeester van Haarlem, was een der zes Staatsleden, die, in den Jaare 1650, op last van Prinfe willem den II, in verzekering genomen, en voorts na Loeveflein gevoerd wierden. Men weet, hoe de Heer de waal, even als zijne lotgenooten, binnen kort geflaakt, en, naa 'sPrinfcn overlijden, in zijne ampten en waardigheden herfteld wierdt. Waalenburg, een aanzienlijke Polder, op het Eiland Texel, dus genaamd naar de twee Dorpen Burg en Waal, in welker nabuurfchap dezelve gelegen is. De eerfte bedijking daar van wierdt ondernomen, volgens Oktrooi van den vierden Augustus des Jaars 1488, door Keizer makiiiiliaan P 3 £«~  530 WAALENBURG, WAALWYK. gegeeven. Door - eene zwaare Qverftrooming van den Jaare J532 wierdt de Polder onder water gezet, en bleef alzo liggen tot in den Jaare 1612, wanneer dezelve, volgens Okr trooi van 's Lands Staaten, van nieuws wierdt droog gemaakt. De kosten daar van bedroegen honderddertigduizend guldens. Volgers meeting, in den Jaare 1620, door den Landmeeter JAN Pieterszoon douw gedaan, wierdt de Polder groot bevonden zevenhonderd drieëndertig Morgens en driehonderd zevenënnegentig Roeden , Rhijnlandfche maat. Het Bellier* van Waalenburg ftaat aan eenen Dijkgraave en twee Heemraden, wien een Sekretaris en een Penningmeester zijn toegevoegd. Waalbmjurg, een oud adelijk Huis of Kafteel in het Orarkwartier van Utrecht, in de nabuurfchap van het Dorp Nei derlangbroek. Het is een der oudfte geftigten in dien oord, als zijnde reeds omtrent het midden der Dertiende Eeuwe bekend geweest. De gedaante des geftigts kan dit insgelijks, duidelijk uitwijzen; het beftaat uit een vierkanten Toren, die vrij hoog uitfleekt boven het Huis, 't welk uit verfcheiden Trapgevels beftaat, en rondom in eenen Vijver is gelegen. Waalwyk , een aanzienlijk en welvaarend Vlek, in de Meierij van VH,ertogenbosch, omtrent vier uuren gaans, ten Westen van de Stad van dien naam, in de, zo genaamde, Langcftraat gelegen. Het Land hier omftreeks is zo vrugtbaar, dat 'er bijkans geen voet gronds kan aangeweezen worden, die tot den Kooniteelt of lot Weiland niet gefchikt is. De reden hier van meent tóen te zijn, de Qverftrooming , welke bier dikmaals, vooral in de wintertijd, voorvalt, en, naa den aflocp van het Zeewater, een heilzaam flibber agterlaat. Het getal der Huizen vinden wij óp ongeveer tweehonderdzeventig begroot. Zij ftaan in eene dubbele rije, door welke een fteenen Straat loopt, ter wederzijden met hoog opgaande Linde- en Ypebooinen beplant. De Kerk, die aan het Westeinde ftaat, is een ruim en luchtig Kruisgebouw, Vit welks midden de Toren zijnen Kruin verheft; zijnde voorts yerfterd met een fraai Orgel. Te Waalwijk word.  WAALWYK, WAARD. (Huls te~) =31 vrij fterke handel in Gmnen, Mout-en andere goederen ge dreeven. De Admiraliteit te Rotterdam houdt 'er eenen Collekteur en Contrarolleur. Van ouds was hier een Nontien-Klooster, Nazaret genaamd. Het gebouw is nog eenigermsate in weezen, doch wordt van bijzondere eigenaars bewoond. Waalwijk is, onder andere, zeer vermaard, door het verblijf, welk een groot aantal Remomïranten , naa hunne verdrijving uit de Nederlanden, in den Jaare 16:9, ald:.sr «enigen tijd gehouden hebben. De ongemeene toevloed van allerlei flag van menfchen, bekenden en onbekenden, om hen te zien , te fpreeken en te vertroosten , veroorzaakte een aanmerkelijk vertier in het Dorp, en grooten welvaurt bij de rieeringdoende inwooncrs. Dit gaf den gebannen Remonftranten groote gunst bij den Heer van V/aalwi;k, die hen aldaar gaarne gehouden, en een vast verblijf zou hebben d^y, neemen. Doch de overlast, welken zij telkens leeden vati Staatfche Ruiters, maakte hun het verblijf zo onaangenaam,, dat zij, ondanks den wensch van gemelden, Heere, geftërkt door het verlof van den Bisfehop .va" U Hertogenbqsch, zich genoodzaakt vonden, dit verblijf te verlaaten, en zich verder van den Vaderlandfchen grond te verwijderen. , Zie g. brandt, Hijïorie der Rrfornta- Waard, (H«« 'O weleer een oud adelijk Gebot;w, in Rhijrdaud, in de nabuurfchap van Leiderdorp, op een ftuk ■gronds, welk nog heden den naam van de Waard voert. Ten tüde van het beleg van Leiden, door Hertog jan van seyeren, in den Jaare 1420, wierdt het Slot in brand geftoken, en zedert tot den grond toe vernield. Zie s. van leeuwen, Bat. Illujlr. P 4 Waar.  *s- waarden, WAARTjENBURG , WAARDER. Waarden, eene Heerlijkheid en Dorp, op het Zeeuwfche Eiland Zuidbeveland. De Heerlijkheid, in het Zuidoostlijk gedeelte van het Eiland gelegen, en die, voor een klein gedeelte, van de Wester Schelde wordt befpoeld, vinden wij Op negentienhonderd en dertien Gemeten en vijfennegentig en eene halve Roede vrij fchotbaar Land begroot. In het Dorp, 't welk flegts een half kwartier uurs van de Wester Schelde Hgt, en aan dezelve een klein Haventje heeft, telt men tug. fchen de zestig en zeventig Huizen. De Hervormde Gemeecte heeft 'er eenen eigen Predikant. De Kerk, in welke hij den openbaaren dienst verrigt, is tamelijk ruim en luciv tig, en pronkt met een vrij hoogen Toren. Waardenburg, ook we! Hlern genaamd, een klein Dorpje, gelijk ook eene Heerlijkheid van dien naam, eertijds van «*n groot en aanzienlijk Adelijk Slot of Kafleel voorzien, peide in de Tielerwaard, aan of omtrent den Waaldijk gelegen. - °" Waarder , eene Heerlijkheid en Dorp , in Zuidholland, onder het B.aljuwfchsp van Woerden. De nitgeftrektheid , volgens de opgave in de Verpondingsüjsten, vinden wij op twaalfhonderd zesenzeventig Morgens, vijfhonderd tweeën* dertig Roeden Lands, en het getal der Huizen, volgens da jongfte opneeming, op vierenzeventig .begroot. De Dopelingen worden door hunnen eigen Leeraar bediend, in eene Kerk, die een vierkanten Toren met een achtkantigen Spits heeft, — Men ontmoet, in deeze Heerlijkheid, het Hef te Waar der, tegenwoordig van weinig aanziens , doch, naar men gist, eertijds een eigendom en woonplaats van Ridders van Malta, die hier eea Kommandeurfchap plagten te be?itten, Zie van Dsr hoüvb, Handvest K Zijnde dM Trekva- «én de Steden Leeuwarden en Dokkum, telt men flegts een Ke rmg getal Huizen. Niettemin brengt het in ter G iZ> % negenentwintig Stemmen uit. ; ™| »9S-CK,'-.CMr-J0HAN VAN DE) van grootte een Zeeuw, ZSïT n* * St3d MidMb^ wierdt, om zijne vel' bl r en 1?/ *" -™« der Nederlandfche Penfionarf', l ' teg6U b™™™, aangefteld tot Penfionaris van de gemelde Stad, en in den Jaare i599 be- vor>  WAIÏCX, (Mr. JOHAN van d«) WARPER, enz. ss$ vorderd tot den gewigtigen post van Raaöpenfionaris van Zeeland. Hij was de tweede, door welken dit Ampt, zedert de verandering der Regeeringe hier te lande, wierdt waargenomen. Zijne hooge jaaren en zwakheid van lichaam noodzaakten van de warck om ontflag van zijnen dienst te verzoeken. Jij verkreeg dien, op den twintigften November des Jaars 1614, doch overleeót kort daar naa, te weeten op den vierden Januari) des volgenden jaars. Warder, een Ban en Dorp in het gedeelte van Noordho?land, Waterland geheeten, meer bepaaldelijk in de Zeevangk9 ten Noorden van de Stad Edam, tegen welker Regtsgebied de Ban ftoot. Deeze, volgens opgave in de Lijst der Verpondingen , bevat negenhonderd eenendertig Morgens en drieëndertig Roeden Lands. Het getal der Huizen bedraagt nog geen honderd. Zij ftaan gebouwd in eene lange ftreek van wel zeshonderd Roeden; waar uit ligt is af te lelden, dat men ginds en elders merkelijke tusfchenraimten aantreft. De Kerk is een Kruisgebouw, van merkelijke ruimte. Op het midden ftaat een luchtig Torentje. De meeste ingezeetenen geneeren zich met de Scheepvaart of met den Landbouw. Warmenhuizen, eene Heerlijkheid en Dorp, onder Noordholland, in Geestmcr- Ambagt, ongeveer twee uuren ten Noordoosten van de Stad Alkmaar. Volgens de Verpondingslijst, bevat de Heerlijkheid ruim duizend vijfenzeventig Morgens Lands. Het getal der Huizen bedroeg, bij de laatfte optelling, iets boven de tweehonderd. De Kerk is een oud, doch ruim gebouw, aan het einde van eenen Toren voorzien, en van boven met een kleinen Spits pronkende. Ten tijde der Nederlandfche Kerkgefchillen, in het begin der jongstvoorgaande Eeuwe, was een goed gedeelte der ln- en Opgezeetenen de Remonftrantfche begrippen toegedaan ; zo dat zij, met de andersgezinden , merkelijk gefchil hadden over het gebruik van het Kerkgebouw. Willem bardes, Zoon van den vermaarden Amfterdamfchen Burgemeester van dien naam, was thans Heer van Warmenhuizen. Dewijl deeze zich  2 • '• WARMENHUiZËN, WARMOND. zich verklaarde voor de Contraremonftranten, vonden deeze daar in niet weinig fteuns. Het gefchii wierdt gebragt voor de Staaten des Lancs, volgens welker uitfprask, van den zestienden November des Jaars 1618, de twistende Gezintheden* beurtelings, den eenen om den anderen Zondag, het gebruik der Kerke zouden hebben. De Contraremonftranten genooten de eerfte predikbeurt. Zie o. brandt , Hijl. der ReformOt tie. Warmond, eene Heerlijkheid en Dorp, in Rhijnland, nies verre van Leiden. De Heerlijkheid vinden wij op dertienhonderd zevenenvijftig Morgens, vijfhonderdzesëavijftig Roeden Lands begroot, en het getal der Huizen, volgens de jongfte optelling,in 't gehesj.op tweehonderdtwaalf en éénKoornmolen. De onderftelling van zommigen, alsof de naam afkomftigware van den Franfchen Koning faramond,die in de 'vijfde Eeuw heeft geleefd, behoort zekerlijk tot de klasfe van meer andere gedwongene en verre gezogte Naamsafleidingen, welke men bij zommigen, dit Dorp betreffende, aantreft. Warmond ligt zeer vermaaklijk, bij en aan den Rijdweg, welke van Haarlem na Leiden en 'sGraavenhage loopt, en alzo, dagelijks , van een groot aantal rijdtuigen , druk bereeden Wordt. De Huizen ftaan niet digt in elkander, maar op éenigen afftand, evenwel in eene geregelde orde. Geduurende •het vermaarde beleg van Leiden, wierdt de Kerk in brand geftoken, waar van men, zedert, het Koor alleen heeft herbouwd, in 't welk ook de Openbaare Godsdienstoefening wordt verrigt. Men ziet ook aldaar de Grafftede der Heeren van Warmoud, eertijds een vermaard eu zeer aanzienlijk Geflagt. Eer nog de Remonftranten te Leiden de vrijheid van Openbaare Godsdienstoeffeniuge genooteu, hadt die Gezinte te Warmond eene zo talrijke Gemeente, dat dezelve door twee Leeraars wierdt bediend. Naderhand hadt men 'er flegts éénen Leeraar. Tegenwoordig is de Gemeente geheel uiige* ftor.  WARMOND. jsss florven. Digt hij de Kerk der Hervormden, ftaat het vermaarde Franfche Kostfchool. Bij en onder Warmond ontmoet men verfcheiden Riddermaatige Hoffteden en Heerenhuizen. Een der aanzienlijkften is het Huis te Warmond, zijnde het Stamhuis der Heeren van dien naam. Meer dan vijfhonderd jaaren is het reeds bekend geweest, als de woonplaats van dat doorluchtig geflagt. Het is een der voortreft'.dijkfte gebouwen in zijne foort, hier omftreeks; pronkende met een vierkanten en eenen achtkanten Toren, behalven nog twee kleinere. Een andere zwaare vierkante Toren, die 'er insgelijks plagt te ftaan, is voor ruim vijftig jaaren weggebroken. Van binnen ziet men een aantal ruime Zaaien en Vertrekken, overeenkomftig met den luister zijrer bezitteren. Op het Voorplein piagt me» eene Brouwerij te hebben , welker Put zo iaat , als nkc lang voor het midden der tegenwoordige Eeuwe , nog in weezen was. Voorts wordt heü Slot omringd van viscbrijke Vijvers, aangenaame beplantingen, ruime wandelingen en vrugtbaare bcomgasrren. Elders hebben wij aangeteekend,. «at GY5BERT van der codde , een der beroemde broederenvan dien naam, een inwooner van Warmond was, en aldaar een der gröffdiéggéren van de weleer zeer vermaarde, doch nu bijkans uitgeftorvene Gezinte der Kollegianten. Het zc* genaamde Warmonder Hek, zijnde den brug, over den Trekvaart gelegen , ff-aat niet verre van het Dorp. Voorheen hadt men hier flegrs eenen Schouw. Volgers Oktrooi vaa hun Edele .Groot Mogende, in den Jaare 1639, aan Heere jakob van wassenaar, Heere van Warmond, verleend, wierdt de Brug aangeleid, alwaar een zekere Tol moet betaald worden. Zie alting , Notit. Cerinan. lïtferia* nis; joNH Batavia; Handvesten yam Rijnland, enz. Wars-  WARMOND. (JAKOBv.DUIVENVOORDE, Mr.vj Warmond, (jakob van duivenvoorde, Beer van) Bij hes geen wij , in het Dertiende Deel deezes Woordenboaks, bladz. 52, op het Art. duivenvoorde, (jakob van) ree0>s vermeid hebbende, voegen wij nog het volgende. In zijn huwelijk, met hendrina van eomond, hadt hij eenen Zoon verwekt, jan van duivenvoorde genaamd. Deeze , zijns Vaders voetffappen drukkende, en hoewel, even als deeze, den Roomfolien Godsdienst toegedaan, was, nogihans, een ijverig voorüauder en handhaaver der Vaderlandfche Vrijheid. Tot de waardigheid van Admiraal van Holland verheven, behaalde bij merkelijken roem, in eenen togt na Spanje, en bragt de Spaanfche Vloote geen klein nadeel toe. Ook bekleedde hij, nevens verfcheiden andere aanzienlijke Staatsleden, een Gezantfchap in Engeland, om het Hof diens Konïnkrijks te beweegen rot het volharden in den oorlog tegen Spanje, naa den ontijdigen dood van Prinfe willem den L Wij merken hier aan, dat de thans nog leevende Baron vam wassenaar alkemade, Heer van Meerenburg, bij Lisje ^ wit een tak van het Geflagt van deezen doorluchtigen Vaderlander is voortgefprooten. ' Zie j. w. te water , Bijl. van hei Verbond en de Smeekfchtiften der Edelen* Warns, in rang he: derde Dorp van de friefche GrietenijHemelumer Öldevaart en Noordwolde, in het Kwartier van West ergo. Het Dorp ligt ongeveer een nur gaans ten Oosten van de Stad Stavoren. Warns is een groot Dorp; men telt 'er meer dan driehonderd Huizen, en onder deeze honderdënveertig , met het regt van ftemminge , in de algemeens' zaaken der Grietenije, bevoorregt. Het Dorp is in de fcngté, langs de zo genaamde Warmer Vaart, gebouwd. De Kerk, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend, heefï eenen fpitzen Toren. De Doopsgezinden hebben 'er eene vrij talrijke Gemeente. Het Geflagt van svfsama was hier, wel' eer-, vermaard. Sijtfama. State was eene fterke Stins of j Ka-  WARNS VELD , WARREGA , WARSTIENS. ïfy Fafteel, in de binnenlandfche oorlogen zeer beroemd. Alla overblijfzels daar van zijn al voor lang verdweenen. Warnsveld, eert Dorp, in Gelderland, in bet Schoutampt van Zutfen, niet verre ten Oosten van de Stad van dien" naam. Het Dorp is niet onaanzienlijk, en in ëenen beveiligen oord gelegen. Deszelfs oudheid kan uit verfcheiden teekenen i welke de Kerk draagt , worden afgeleid. Dezelvef pronkt met een goed Orgel, en wofdt inzonderheid verliercT door de pragrige Graftombe van den Graave van albemarle , van wiens Huis of Havezaatej de Voorst, een Vorfteüjk gefchenk, nabij dit Dorp gelegen, wij elderé, op deszelfs bijaonder Artikel, verflag gedaan hebbén. Warrega, een Dorp, in het Friefche Kwartier Oostergo, in de Grietenij Tdaarderadeel, alwaar het, in rang, de zesde plaats bekleedt, en vijfenveertig Stemmen uitbrengt. Het Dorp ligt een weinig ten Zuiden van het onlangs droog gemaakte Hitnpenfer Meirtje , is niet onaanzienlijk, en tamelijk leevendig , van wegen den doortogt van rijdtuigen en fchepen. Men heeft kier eenige Uitbuurten, en telde 'er, eertijds, verfcheiden aanzienlijke Staten of adelijke Kafteelen. De Doopsgezinden hebben te Warrega eene vrij aaozienlijke Gemeente, die thans door drie Leeraars, uit liefde, zo als men 't noemt, bediend wordt. - Warstiens j een ander Dorp, in de zelfde Grietenij, omtrent even verre ten Oosten van het gemelde droog gemaakt Meirtje gelegen. .Volgens zommigen zou de beteekenis dien* naams zo veel zijn, als verfterkte hoogte of Vlieberg. Wier, weer of war, was, in 't oud Ffiesch, zo veel als eene hoogte, tegen de overftrooming van het water opgeworpen. Stient of Stins noemde men een Slot of Kafteel. Watjliens is een zeer klein Dorpje, bevattende niet meer dan zeven Huizen, welke in de zaaken der Grietenijs kunnen Hemmen, XX& deel. Wa*>  458 WARTENA, WASPIK, (Groot en Klein) enz, Wartena, insgelijks een Dorp, in de reeds gemelde Grietenij Tdaarderadeel, en niec verre van de reeds genoemden gelegen. Volgens zommigen zou Wartena, weleer, eene Stad van tamelijken Woei geweest zijn, doch, door zwaare Overftrooroingen, in het begin der Dertiende Eeuwe, zodanig befchadigd, dat 'er niets meer dan een gering Dorp overbleef. Zij voegen 'er nevens, dat men, ten blijke van het aloude aanzien, nog heden onder het Slijk geplaveide Straateu aantreft. Hoe 't zij , het getal der Huizen is niet groot. Men telt onder dezelve drieëndertig, welke,' in de gemeen© zaaken der Grietenije, Stemmen uitbrengen. De Hervormden, in de drie nu gemelde Dorpen , worden door ,éénen Leeraar bediend. Men ontmoet in dezelve veele Roomschgezinden^ Te Warrega en te Wartena heeft men eene Vergaderplaats van die Gezinte. Waspik, (Groot) een Ambagt en DoTp, in het gedeeltevan Zuidholland, de Langeftraat. De uitgebreidheid van het eerlie vinden wij begroot op negenhonderd eenenveertig Morgens, en het getal der Huizen op tweehonderdveertig. Deeze ftaan deels door het Ambagt verfpreid, deels in het Dorp,' waar in de Hervormden een klein Kerkje, doch de Roomschgezinden, als Bijaria verre -de tate'jkfle ir.- en opgezeetenen eene aanzienlijke Vergaderplaats hébben , waar in de Dienst door twee Waereldlijke Priesters wórdt verrigt. .WAfPïK, (Klein) ook wel Over-Waspik genaamd, beftaande zeshonderd achtenveertig Morgens i Lands, heeft geene* Huizen, raaar buftaat geheel uit Hooilanden. -•Wassenaar. (Hef Cvjltrt van) De oorfprong van dit? doorluchtig Hollandsen-Geflapt verliest zith in dé duisterheid' ónzer aloude Vaderiandfche Gt.fchiedenisfén. Alles koomt neder op-louter gisfen. Zo Vftl is zeker, dat de Heeren va» wassenaar-onder de ov.düe, oonzienlijkfte en döorluchtigfte Geflagten van Holland moeten geteld worden. Volgens het bekende rijmpje zouden zij alle anderen in Oudheid overtreffen. J$ „ Era-  WASSENAAR', (tiet Gé/7agt van) è$ ,, Brederode dè edel/ie. ;, Wasfenaar de oudste, „ Egrnond de rijkjie. „ Arkel de /lout/te. fcelf wil men, dat de wassenaaren eigenaars van een grooi? gedeelte van Holland zonden geweest zijn, vóór de invoering der Graaflijke regeeringe hier te Lande, en dat zij zich,? inet veel ernst, tegen deeze nieuwigheid zouden hebben aangekant; 't welk dan ook da reden zou geweest zijn,- waarom" zij; laater dan verfcheiden anderen Geflagten, onder den Hol» landfchen Adel aangenomen, en ten Graaflijken Hove wierderr' toegeiaaten. Het Kaftelein- of Burggraaffchap van Leiden gaf hun zeer veel gezags, èn ftelde hen in ftaat, om hunne regtea en eifchen veel te doen gelden. Bij .boekenberg, ia zijne Series Burggraviorum Leidenfiurn ontmoet men, des» Wegen, een aantal bijzonderheden. Hoe 't zij; de luister des GeP.agts gebiedt ons , den volgreeks van hetZelve te plaatzen in ons Woordenboek, als waar fn, door de meesten onzer Leezeren," een berigt daar van, óngetwijfeld, Zat verwagt en gezogt worden.' De naauwkeurlgfle uïtftaa'nde berigten zullen wij tot eer.en leiddraad neemen. Het niet bezitten van nadere aanwijzingen, zal ons.' vertrouwen wij, voor onnaauwkeèrigheden, die wij, veefc' ïlgt, mogten begaan, verfchooning doen vinden. De eerfte, dien wij vermeld vinden,' was Halewyn van wassenaar, In den Jaare 1083, als Kastelein van Leiden, en Heer vaa Rhijnland vermeld. Hij liêé 'éénen Zoon naa, insgelijks ■ Halewyn van wassenaar- geheeten, en alzo den tweeder' vnn dien naam, even als zijn Vader, Kastelein van Leidetf én He?* van Rhijnland. Hij hadt in huwelijk Bert* van Lijnden, dogter van Arnoud, eerften Heere van Lijnden' én van Hc-lena van Boefichem, én wordt gezegd gcftorven' 69 zijn , in den Jaare 1192, naiaatende, K ha'lkwyn van wassenaar, die volgt.' St. Berta van Leiden.  Ctfö WASSENAAR, (Het Geflagt vanj Halewyn van wassenaar, de derde van dien naam, Kastelein van Leiden en Heer van Rhijnland, overleeden in óen Jaare 1198, hadt in huwelijk Johanr.a van Arkel, en bi) haar verwekt, 1. Jakob van wassenaar, die volgt. 2. Fkilips van wassenaar , volgt insgelijks. 3. Jan van Wasfenaar, Heer van Roozenburg, Stamvader van het uirgeftorven Geflagt van dien naam, in den Jaare 1200 bewooner, zo niet de ftigter van het eertijds vermaarde Kafteel Roozenburg, in Rhijnland, bij Voorfchooten. 4. Alicia van Wasfenaar, Abtdisfe te Rhijüsburg, in den Jaare 1228 overleeden. Jakob van wassenaar , die 'c eerst den titel van Burggraave van Leiden voerde, en Heer van Rhijnland was, hadt ter Vrouwe Theodora van Tellingen, en overleedt in den Jaare 1235, naiaatende' I. Thomas van Wa fenaar, Burggraaf van Leiden , ■zonder kinderen geftorven. 2> Ciristina van Wasfenaar, Burggraavin van Leiden, omtrent het Jaar 1250 gehuwd met Diderik , jonger broeder van Graave Hendrik van Kuik, een jonger Zoon van Albert, Heere van Kuik en Hespen. Christina, ftaande onder voogdij van Graave Willem den II, wierdt met dienst bewilliging in dien echt hefteed; doch moesr baar Man zich vergenoegen, om, uit de Graaflijke handen, het Burggraaffchap ter leen te ontvangen. Bij haar overlijden , voorgevallen in den jaare 1276, was zij moeder van Hendrik van Kuik, die, in dat zelfde jaar, op gelijke voorwaarde, Burgr graaf van Leiden wierdt. ■ Deeze tradr, in 't huwelijk met Halewijn van Egmond , dogter van Willem van Egmond, en verwekte bij haar, (1). Dirk van Kuik, Burggraaf van Leiden, getrouwd met zijne nicht Juftina van Heenvliet; bij welke hij geene kinderen verwekte; wordende, in den Jaare •3 339» door zijn Zusters Zoon, Philips, Heer van Wasfanaar , in het Burggraaffchap opgevolgd, (s). Bertha van Kuik, gehuwd aan haaren neeve, dirk, heere van wasse. naar, welken zij eenen Zoon baarde, phiups genaamd» Vaa deeze beitfsn zal, in 't vervolg, breeder gehandeld worden.  WASSENAAR. (Het Geflagt vanj 2A1 Philips , heer van wassenaar , boven vermeld, als. de tweede Zoon van halewyn van wassenaar en Johautia van Arkel, was een Edelman van merkelijk vermogen, als zijnde bezitter van de heerlijke goederen van Voorburg, Voorfchooten, Katwijk, Zandhorst, Groeneveld, en andere. Het Huis ter Horst, bij Voorfchooten, wierdt door hem geftigt. Men vindt zijnen naam vermeld op de lijst der Edelen, welke, Onder Gtaaf Dirk den VI, het Verdrag onderteekenden, bij het welk het oudfte gedeelte van Holland voor een Leen van Brabant wierdt erkend. Daarenboven was hij een der voornaamfte bevorderaars van Willem den I, broeder van gemelden Dirk den VI, tot de Graaflijke waardigheid, en alzp een ijverig tegenrtreever van Lodewijk, Graave van Loon. Voorts wordt hij nog als Ridder vermeld, in den Jaare 1213. Heer philips ftorf in den Jaare 1225, zijnde gehuwd geweest met Agnes Perfyn van Waterland, en bij haar Vader geworden van 1. Dirk van wassenaar, die volgt. 2. Philips van wassenaar , Stamvader van die van Duvenvoor-de , welke, naa het y.itfteryen van den oudïïcn tak, den naam van Wasfenaar hebben aangenomen. Ni? zijns broeders- naakoomelingen, zal deeze vermeld worden. 3. Oda van Wasfenaar, gehuwd aan Willem van Tellingen. Dirk, heer van wassenaar, in den Jaare 1222, met zijns Vaders goederen beleend, gehuwd aan Bert kei van Tellingen, verwekte bij dezelve 1. Philips van wassenaar, die volgt. 2. Ditk van Wasfenaar, erfgenaam van de goederen yan Zandhorst, alwaar hij een Slot deedt bouwen. Zijne kinderen waren a. Dirk vq,n Zandhorst, Ridder, die, in den Jaare 1345, Willem den IV op deszelfs togt na Friesland verzelde, en 'er, nevens den Graaf, het leeven ligt. Hij hadt geene kinderen. b. Philips van Zandhorst, die eenen Zoon hadt, even e§ns genaamd, en Vader van Dirk van Zandhorst, ge- R 3 huwd,  a6a WASSENAAR, (liet Oef agt van) htnvd, in den Jaare 1405, met eena natuurlijke Zuster vat* Hertoge Willem van Beijeren, Graave van Holland. c Hendrik van Zandhorst, Ridder, in den Jaare 1319 getrouwd met Machtelt van Oudshoorn, Dirks dogter. d. Clementia van Zandhorst, Echtgenoote van Pirk van der Does, Ridder. e. Jakob van Wasfenaar , Ridder, in den Jaare 1271, in een gevegt tegen de Vriezen, bij Vronen, in Westfriesland, gefneuveld; naiaatende eene dogter, Jakoba van Wasfenaar, getroiiwd met Simon van Benthem, welken zij baarde (1.) Godelina van Benthem, naderhand de Echtgenoote van Philips van Wasfenaar, die in 't vervolg zal Vermeld worden. (2.) Willem van Benthem. f. Bartholomeus van Wasfenaar, getrouwd met N- N. van Bleiswijk. Het Geflagt van Kranenburg, al voor Jang uitgeftorven, is daar van afkomftig. Naa den dood zijper Echtgenoote, wierdt hij Proost van den Dom te Utrecht. g. Arent van wassenaar, hier naa te vermelden, als het hoofd van het Geflagt van Groeneveld. • h. Badeloge van Wasfenaar, getrouwd met Gerrit van Oestgeest. Philips, heer van wassenaar, Zoon van dirk, en van Berthel van Teilingen, gehuwd aan N. N. van Wateringen, Jansdogter, was Vader van 1. Dirk van wassenaar, die volgt. 2. Mabelia, of Sibilla van Wasfenaar , Abtdisfe van Rhijnsburg, overleeden in den Jaare 1328, of 1329. DiRR» heer van wassenaar, ftraks genoemd, hadt in huwelijk zijne Nicht Bertha van Kuik, boven reeds vermeld ; waar door het Burggraaffchap van Leiden aan deszelfs paakomelingen gekoomen is. In den Jaare 1268 was hij Ridder, en beleende zijnen Neef Arent van Duvenvoorde met eenig Weiland. Graaf Floris de V verlijdde hem, in den Jaare 1282, met alle zijne leengoederen tot een onverfterflijk Sellj.k » daarentegen ^ Heer dirjs, zich, vier jcaren laa-  WASSENAAR. (Het Geflagt van") 263 laater, verbondt, om den Graave met tien mannen, tegen die van Amftel, ten dienfte te ftaan. Hij overleedt omtrent hst Jaar 1309, naiaatende, 1. Philips van wassenaar, die volgt. 2. Covert van Wasfenaar, getrouwd met Vrouwe Rusfende Storms. 3. Willem van Wasfenaar. 4. At ent van Wasfenaar, gezegd van Dawme, die, bij N. N. verwekte, a. Philips van Wasfenaar. b. Willem van Wasfenaar. c. Klaas van Wasfenaar. d. Beatrix van Wasfenaar. Philips , heer van wassenaar , Zoon van Dirk van Wasfenaar, en van Bertha van Kuik, bekwam het Burggraaffchap van Leiden, naa den dood van zijnen Neeve Dirk van Kuik; in den Jaare 1339 wierdt hij daar mede beleend, volgens eenen Leenbrief, die nog voorhanden is. Drieinaalen is hij getrouwd geweest: eerst, met zijne Nicht Godeltne van Benthem, dogter van Jakoba van Wasfenaar, boven genoemd; vervolgens, met Lijsbet van der Dusfen, Jansdogter; eindelijk met Catharina Duik, dogter van Gijfen Duik, Ridder. Heer philip» was Kamerheer van Graave Floris den V, en, bij erfmaaking, eigenaar van het Huis ter Horst, Wasfenaar met deszelfs Landerijen en Tienden, als ook van Voorfchooten en Voorburg, nevens de Tienden en Tollen van Voorfchooten, gelijk ook van de Zeedrift, — Uit zijn eerfte huwelijk was hij Vader van 1. Heilwich van Wasfenaar, volgens zommigen gehuwd met Willem van Duvenvoorde, bastaart van Willem van Duvenvoorde, doch die haar nooit zou beflaapen hebben, om dat zij, verhaalt men, toen zij gereed ftondt om met hem te bed te gaan, zich beklaagde, dat zij, eene wettige dogter zijnde, met eenen bastaart zou moeten te doen hebben: op welk zeggen de bruidegom haar alleen zou gelaaten hebben. Doch anderen houden dit voor een fprookje, verzekerende dat Heilwich van Wasfenaar getrouwd geweest is met Willem van Duvenvoorde , Heere van Oosterhout en R 4 Don"  rf* WASSENAAR. (Het Geflagt van} Dongelen , wettigen Zoone van Willem van Duvenvoorde ruit den Tak van Polanen. ' Bij zijne tweede Echtgenoote, wierdt Heer philips Vade* van a. Dirk van wassenaar , die volgt. 3- Badelog van Wasfenaar. m*ie£iZaheth ^ WaSl&Mar ' getroawd m« Gijsbert 5. Hendrik van Wasfenaar, in den Jaare 1408, in ee» gevegt tegen de Luikenaars, gefneuveld. Dirk vaw wassenaar , ftraks genoemd , was Heer van Voorfchooten Voorburg, Valkenburg en Katwijk,en,even al* znn Vader, Burggraaf van Leiden. Om een onbezonnen bedrijf wierdt hij van het Burggraaffchap ontzet, doch vervolgens daar mede wederom begiftigd. Heer d,RK was de eer. fle, die zich Baanderheer van Wasfenaar deedt noemen, en wordt wegens zijne minzaamheid, vredelievendheid en def. tigheid hoog geroemd. Wij zullen hier, in >t voorbijgaan, aanmerken, dat fleer »«K , gelijk verfcheiden anderen van zijn Geflagt, voor en naa hem, behalven het Burggraaffchap, ook het ampt van Kreitwaarder bezaten, beftaande in het opz.gt over het Kreit of Kampveld , en het bewaaren of handhaaven, van de Wetten op de Kampgevegten in gebruik. M^Tn"' S dM j8are IS5*' of '36l> getrouwd met Macht.it Oem, Vrouwe van Barendreqht, dogter van Gillis Oem en van Maria van Amerongen, en overleedt, in den Jaare 1301, op het Huis te Zand, tusfchen Katwijk en Rhijnsburg, naiaatende, 1. Philips van wassenaar, die volgt. 2. Willem van Wasfenaar, kinderloos geftorven. 3- Catharina van Wasfenaar, gehuwd aan Dirk Saeijt, anders genaamd Uiterlede, of Roozendaal. Philips van wassenaar, Burggraaf van Leiden, zo evea vermeld, was een der rhedepligtigen aan den moord van Jonkvrouwe Aleid van Poelgeest, in den nacht van den eenentwintigden en tweeëntwintigften September des Jaars 1390, pp het Hof in 'sGraavenhage, begaan. Hij verliet, om dit feit, voor eene wijle tijds, het Vaderland; doch fchijnt zich, eer-  WASSENAAR. (Hei Geflagt «««O 26$ «erlang, met Hertog Albrecht, wiens Bijzit Jonkvrouwe Aleid was, wederom verzoend te hebben , vermids hij , in den jaare 1399, bet regt der Magiftraatsbeftellinge te Leiden naar gewoonte oeffende. In den twist tusfchen Vrouw Jakoba en liaaren Oom, Hertog Jan van Beijeren, de zijde der eerstgenoemde houdende, wierdt de Stad Leiden, hoewel, door bulp van den Utrechtfchen Bisfehop Frederik van Blankenheim, merkelijk verfterkt, gewelddaadig ingenomen, en Heer Philips van het Burggraaffchap ontzet; behoudende alleenlijk den Burgt , de Mannen, de Zwaanen , het Hopgeld, het Gruitgeld', de Visfcherijen en de Wasfenaarfche tolien. Tot deezen ramp floeg een ander, die hem nog dieper griefde. Zijn eigen Zoon Hendrik beroofde hem van zijne Heerlijkheid Wasfenaar; terwijl Jakob, Heer van Abkoude en Gaasbeek, hem eerst in Schoonhoven eenigen tijd gevangen hieldt, en vervolgens na Wijk bij Duurftede voerde, alwaar hij verfcheiden jaaren, in eene ruime gevangenis, bewaard wierdt, en ten laatfte, in den Jaare 1428, zijne dagen eindigde. Zijn lijk wierdt., in het Klooster der Predikhceren, in de laatstgemelde Stad, begraaven. Heer philips hadt in huwelijk Maria, dogter van Jan van Egmond, en van Guiotte van Amftel, Vrouwe van Ysfelftein. De volgende kinderen wierden uit deezen Echt gebooren: 1. Hendrik van wassenaar , die volgt. 2. Jan van Wasfenaar, Heer van Voorburg, in den ' Jaare 1436, in den ftrijd bij Alfen, Ridder geflagen, en den aanhang der Kabeljaauwfchen toegedaan, in tegenftelling van zijnen Vader, die het met de Hoekfchen hieldt. Bij eene Vrouwe uit den Huize van Egmond was hij Vader van a. Catharina van Wasfenaar , Nonne te Paddenpoel, bij Leiden; en b. Philips van Wasfenaar, Heere van Voorburg, Baljuw en Dijkgraave van Amftelland en Waterland, Rentmeester Generaai van Noordholland. Ter gelegenheid der Krooninge van. Lodewijk den XI tot Koning van Frankrijk, in den Jaare 1460, bevondt hij zich te Rheims, en wierdt aldaar Ridder geflagen. In den Jaare 1482, ter gelegenheid eener gevaarlijke opfchuddinge binnen Hoorn, wierdt hij R 5 Over' -  WASSENAAR. (Het Geflagt van) t a l B^elhebber dier Stad, en, op het nieuw ge, bouwde Kafteel, met eenige manfchap in bezetting geleid Twee jaaren laater hadt hij de hand in de bemagtigirg van Amersfoort. Hij overleedt in den Jaare 1493. Tweemaaleu is Heer phiups getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was Cathanna van Kommerswaal, uit Zeeland, dogter van Aariaau van Rommenwaal en Catharina van Herfelks, en hij, bij haar, Vaaer, onder andere, van Margr;el'a van Wasfenaar, Nonne te Paddenpoel, bij Leiden, geftorven in den Jaare 1526. De tweede Huisvrouw van Heere philips, was Haze van Catr, dogter van Lanrens, Heere van Wolfaartsdijk, Cats, Catshoek, Duiveland, Katzant , enz. en van Elizabet van Heenvhet, Vrouwe van Kattendijk. Bij deeze verwekte hij Jan van Wasfenaar, Arnbagtsheer van Voorburg, getrouwd aan Gijsberta, jongde dogter van Arent van Stnjen Gerritsz, Heere van Zevenbergen, Baljuw en Dijkgraave van Amftelland en Waterland, en van Maria van Vianen, Gijsberts dogter, Vrouwe van Noordeloos en Eemskerk. Door het kinderloos overlijden van Jan van Wasfenaar keerde Voorburg te rug tot den Heer van Wasfenaar. 3. Dirk van Wasfenaar, Paftoor van de Hoofdkerk te Haarlem. Op den tienden April des Jaars 1416 wierdt hij Kanunnik van den Dom te Utrecht, in het zelfde jaar, Proost te Leiden, en, op den dertigften Augustus des Jaars 1422, Proost van de Kerk van St. Jan te Utrecht. Van Heere Dirk zijn nog veele brieven voorhanden, in welke hij zich noemt Proost en Aardsdeken van St. Jan te Utrecht, en Pafioor van de Parochiekerk te Haarlem. Zedert het Jaar 1454 voegde hij daar nevens den titel van Protonotaris van den Apostolifchen Stoel. Hij overleedt in de maand Maart des Jaars 1465, en wierdt begraaven, in de St. Jans Kerk, te Utrecht, onder eene verhevene Tombe, voerende vier Kwartieren: wassenaar. > , oem VAN BAKÉNDRECHr. egmond. ysselstein, Ren-  WASSENAAR. (Het Geflagt van") rOj Hendrik van wassenaar , Burggraaf van Ld Jen , boven renoemd, als de ontaarte Zoon van philifs en van Matfa van Egmond, voerde, als Opperbevelhebber, het Be*md over de Noordhollanders en Waterlanders, in den Arkelichm Oorlog, in den aanvang der Vijftiende Eeuwe. In den Jaare 1420 hoip hij Hertog Jan van Beijeren de Stad Leiden belegeren , daar zijn Vader zich binnen bevondt, welken hij voorts behandelde, zo als wij boven reeds hebben verhaald. Veele poogingen wendde hij zedert aan, om herfteld te worden m de regten van het Burggraaffchap, die zijnen Vader ontnomen waren. Doch te vergeefs: waar over hij, m t laatst van zijn leeven, veel weedom gevoelde. Heer hendrik was de ftïgter van het Huis van Wasfenaar, in het Voorhout te 'sGraavenhage. Hij overleedt aldaar, in den Jaare 1447» en wierdt in het Klooster der Predikheeren begraaven. Zijne Echtgenoote was Catharina van der Aa, dogter van Jan Janszoon van der Aa, Heere van Gruithuizen, in Vlaanderen, en van Agnes Espieres, Zuster van LodewijH vatt der Gruithuizen, Piinfe van Steenhuizen, Stadhouder van Holland. Zijne kinderen waren de volgende j. Jakob van wassenaar, die volgt. 2. Jan van wassenaar, volgt insgelijks. 3. Philips van Wasftnaar , Proost van Westfriesland, jn den Jaare 1474 te Hoorn overleeden. 4. Agnes van Wasfenaar, getrouwd met Willem, Heere van Stavele, in Vlaanderen, in den Jaare 1444 naiaatende twee kinderen : a. Catharina van Stavele, getrouwd met Jakob van Gijstelle, Heere van Dtidfellen, die, in den Jaare 1487» m een Oploop te Brugge, zijn leeven verloor. b. Willem, Heer van Stavele, getrouwd met Leonora van Portiers. 5. Elizabet van Wasfenaar, Kanunnikes te Bergen in Henegouwen, en in den Jaare 1469 aldaar overleeden. Jakob van wassenaar, Burggraaf van Leiden; bewoogen door zijns Vaders vermaaningen, hem op deszelfs fterf bedde voorgehouden , vervoegde zich, in 's Graavenhage, bij Hertog Philips van Burgundie, met groote vrijmoedigheid aan- drin-  WASSENAAR. (Het Gejlagt v;anJ dringende op zijne hertelling in bet Burggraaffchap van Lei. tien, zijnen Grootvader ontnomen. Hij verkreeg zijnen wensen, hoewel onder drukkende voorwaarden en naauwe bepaalingen. Hij overleedt, vier jaaren naa zijnen Vader, ia den Jaare 1451, en wierdt te Dlest, in Brabant, in het Klooster der Minderbroederen, begraaven. Bij zijne Echtgenoote, Zijnde eene dogter van Hendrik van Diest Arentszoon, Heere van Reviere, in Brabant, hadt hij geene kinderen verwekt. Jan baanderheer van wassjemar, Burggraaf van Leiden, broeder van den naastyoorgaanden, als mede deszelfs erfgenaam het zich Heer van of ook wel tot Wasfenaar, Katwijk, Valkenburg en Voorfchoten noemen. In den Jaare ï454,iverzelde hij, nevens andere Hollandfche Edelen, Hertog Ph.l.ps op deszelfs togc tegen de Gentenaars. Hij was een ijveng voorftander van den aanhang der Hoekfchen, ep deedt veel afbreuks aan de Kabeljaauwfchen. Heer jan overleedt m den Jaare i4P6 of I497 , 1„ >s Graavenhage , en wierdt aldaar in het Klooster der Predikheeren begraaven. #ij twee agteryolgende Vrouwen hadt hij elf kinderen verwekt. De eerfte was Catharina van Craon , dogter van ïjakob van Craon, een Heer van groot vermogen uit Anjou in Frankrijk. Van den Jaare 1460 tot in den Jaare 1477 hadt Mi met haar in den echt geleefd, en in dat tijdverloop bij haar verwekt: * ' I. Franfois van Wasfenaar. ?. Joost van Wasfenaar. , 3- Jan van Wasfenaar. 4. Joost van Wasfenaar, , 5. C/ara van Wasfenaar. 6. Margriet van Wasfenaar, allen jong geftorven 7. Harbara van Wasfenaar, in den Jaare H78 gehuwd met Hons van Borsfele, Heere van Kortgene, bastaartzoone yan Vrank van Borsfele, Graave van Oostervant. ,*J' ?n0n"e\fG°*™>j»e Wasfenaar, in den Jaare 1479, m den bloei haarer jaaren, overleeden, gehuwd zijnde van Willem wn Lalain, Stadhouder van Hollaad. Wedi£  WASSENAAR. (Het Geflagt van') afi& ■ Weduwenaar geworden zijnde, hertrouwde Heer jah ia den Jaare 1432, met iV. IV. van Halewijn, dogter van Joost van Ha'ewijn , Heere van Piennes ,in Vlaanderen. Bij deeze verwekte hij 9. Joost van Wasfenaar, te Mechelen, ongehuwd overleeden, in zijn achttiende jaar. 10. Jan van wassenaar, die volgt. 11. Catharina van Wasfenaar,, gehuwd aan Joost Van Kruiningen, Heere van Kruiningen, Heenvliet, Hazerswoude, Steenkerke, enz. Zij overleedt in de maand November de® Jaars 1538. Jan van wassenaar, Burggraaf van Leiden, Ambagtsheer vau Voorburg, Voorfchooten, Valkenburg, Katwijk, Oegstgeest, Batendrecht , eigenaar van de Huizen te Zuik , te Zand en ter Horst, allen omtrent Leiden en de genoemde Dorpen gelegen, als mede Ridder van het Gulden Vlies, weW ke waardigheid, in den Jaare 1506, te Brusfel, hem wierdt opgedraagen. In den Jaare 1507 verzelde bij zijnen Oom van Moeders zijde,, Lodewijk van Halewijn, Heer van Piennes, Stadhouder des Konings van Frankrijk in Pikardije, op deszelfs Gezantfchap na Venetië. Vervolgens diende hij onder Keizer Maximiliaan , in den Italiaanïchen Oorlog, in welken, hij, vooral in het beleg en de beraagtiging van Padua, oDgemeene proeven van dapperheid vertoonde. Als een gemeen Soldaat de muuren der Stad beklommen hebbende, bekwam hij eene wonde aan zijn eene wang; die hem, met verlies van eenige tanden, deedt nederftorten, en hem, waarfchijnlijk, het leeven zou gekost hebben, ten ware hij, aaa zijna itemme, ware berkend geworden. Men nam hem op, en bragt hem in 't Leger, daar hij van den Keizer zeiven wierdt bezogt. Naa zijne wederkomst in Huiland, op de ernffige begeerte zijner Moeder, die hem teder beminde, twdt hij in 't huwelijk met Jrfyne, dogter van Graave* jan van Egraont, Stadhouder van Holland, en van Magdalena, Gravinne van Waardenburg. Toen de Gelderfchen, in de maand December des jaars 1512, zich in het Karthuizer Klooster, buiten Utrecht, hadden gelegerd, trok Heer jan hun te gemoete, aan het hoofd van vierhonderd Knegten, om ben van daar ts ygt-  WASSENAAR. (Het Geflagt vqhj verjaagen. Doch hij hadt het ongeluk, op den eerften Kersdag , door hen gevangen genomen, en na Hattem gevoerd té worden, alwaar Hertog Karei van Gelder hem in een ijzeren Kooi deedt opfluiten. Naa zijne flaaking ftondt hij Keizer Karei den V ten dienfte, in de bemagtigrng vau Friesland, doch vondt 'er tevens zijnen dood. Iïi het beleg van de Stad Siooten bekwam hij eene wonde, aan welke hij, op den vierden December des Jaars 1523, te Leeuwarden overleedt in den ouderdom van veertig jaaren. Met groote (hatelijkheid wierdt hij, in 's Graavenhage, in het Klooster der Predikheercn, begraaven. De Ridderfchap en Edelen, de Prefident en Raaden van het Hof van Holland, en veele anderé Grooten, verzelden zijne Lijkftaatfie. Keizer Karei de V, zijuen dood vernomen hebbende, erkende daar in het verlies van een kundigen en dapperen Veldoverfte. Behalven eenen natuurlijken Zoon, Audries genaamd, liet hij na, j. Maria van wassenaar, die volgt. c. Margarcta van ffasjenaar, m den Jaare 1534 getrouwd met Graave Jan van der Mark, Heere van Lumei, 111 't Land van Luik, Zoone van Jan van der Mark, Heeré van Lumei. Uit deezen echt wierden gebooren a. Graaf Willem-van der Mark, Heer van Lumei, m 'sLands Gefchiedenisfen zeer vermaard, en wiens leevensloop wij, op een afzonderlijk Artikel in dit Woordenboek, gefchetst hebben* . ' b. Graaf Philips van der Mark; Domheer te Kerf. ien en te Luik, en, naa zijns broeders dood: Heer va» Lumei. c. George van der Mark , ongehuwd overleeden. d. Magdalena van der Mark, getrouwd met'Philips van Beaufort, in Artois, Zo,on van Philips, Heere van Beaufort,. Ranfert, Rumer, enz. en van Johanim van Haléwijn. e. Margriet van der Mark, getrouwd met Karei' van Gaven, Graave van Beaurieu, Heere van Trefin, Gouverneur vanAath- ■ f- Jofyue van der Mark, Abtdis te Hoorn , over¬ leeden in den Jaare 1603. 3. An-  WASSENAAR. (Het Ge/lagt van*) ifi ?,. Andrtes, bastaart van Wasfenaar, door Keizer Karei den V tot Ridder geflagen, ter belooninge van zijne dapperbeid, bij meer dan eéne gelegenheid, inet naame iri de Veldllagen van St. Quintijn en Grevelingen , gebleeken. Andriei van Wasfenaar woonde in het Huls van Wasfenaar, ia' 'sGraavenhage, was Baljuw vsn de Heerlijkheid Wasfenaar,en overleedt in den Jaare 1597, het tachtigfte zijns ouderdoms. Bij zijne Echtgenoote, Diana van Rrakel, ee; e dogter van den Burgemeester Euftaas van Ikakel, hadt hij de Volgende kinderen verwekt: a. Joris van Wasfenaar, Baljuw van Wasfenaar. b. Kornelis van Wasfenaar. e. Euftaas van Wasfenaar. d. Margarict van Wasfenaar, gehuwd aan Franfois van Aijtela, te Antwerpen. e. Catharina vim Wasfenaar , getrouwd met Clan* do 'Lonchier. f. Maria van Wasfenaar. Maria, erfvkouw van wassenaar, Burggraavin van Lek' den, boven vermeld, als de dogter van jan van wassenaar, iradt in 't huwelijk met jakob, Eerften Graaf van Ligne in Henegouwen , door gunst van Keizer Karei den V, Ridder van het Gulden Vlies. Zij ftierf, in den Jaare 1544, en wierdt begraaven te Bailleu, in Henegouwen, naiaatende: ' 1. Philips, Graaf Van Ligne, die volgt. 2. Ceorge van Ligne, Graaf van Valkenburg, te Luik» bi den Jaare 1579, gehuwd, doch kinderloos overleeden. Philips, Graaf van Ligne en Valkenburg,'Baanderheer van Wasfenaar, in den Jaare 1559, te Gend, tot Ridder van hef Gulden Vlies geflagen, was gehuwd met Margar.:ta van Lalaing, Zustor van Ar.tonij, Graave van' Hoógftrsten, wier* moeder was eene Graavin van Rennenberg. Hij overleedt ist den Jaare 1583 of 1584, naiaatende: 1. Lamoraal, Graaf van Ligne, die volgt'. 2. Maria van Ligne, getrouwd met Adriaah van Gavre^ Graave van Beaurieu, Markgraave" van Aifeaüx. 3. Anna van Ligne, gehuwd met Maximiliaah van Oig»: aies, Graave van Beaurepaire, Baron van Sombref. Lamo*  %?i WASSENAAR. (Het Geflagt van) Lamoraal, Graaf van Ligne en Valkenburg, boven genoemd, Baanderheer van Wasfenaar , Ambagtsheer van Val»1 kenburg, Katwijk, Oestgeest, Voorburg, Voorfchooten, Sasfenheira en Oost-Barendrecht, Burggraaf van Leiden, Ridder van het Gulden Vlies i in den Jaare 1602, door den Keizer tot Vorst van Ligne en des Heiligen Roomfchen Rijks verheven. Vermits hij aan de zijde des Konings van Spanje ftondt, wierden alle zijne goederen, in Holland gelegen , aangellagen, tot op het liefland. Zedert verkogt hij Ikrendrecht, in den Jaare 1615, aan Arent Martenszoon, burger van Dordrecht voor de fomme van dertigduizend vijfhonderd guldens. Het Huis 'te Zuik, tusfchen 's Ilage en Leiden gelegen, verkogt hij aan den Heere . van Obdam. Van de Huizinge van Wasfenaar, in 's Graavenhage, wierdt, in den Jaare 1617, Jsooper , de Heer Kornelis van den Mijle, Ridder, voor vieuiatwintigduiztrnd guldens. Heer lamoraal hadt in huwelijk Maria van Melun , dogter van Hugo Frar.cois van Melun, Prinfe van Elpenoij, Hij overleedt, op den negenden Mai dts Jaars 1624 f zijnde Vader geworden van de volgetrde kinderen: 1. Floris, Forst van Ligne, in den Jaare 1608 getrouwd met Louife van Lotharingen, -dogter van Henrik,' Graave van Cbatignij, bij welke hij kinderen heeft nagelaaten. 2. Alexander van Ligne. 3. Jolanta van Ligne, in den Jaare 1601 gehuwd aan Karei Alexander van Croij, Graave van Fontenoij. 4. Anna van Ligne , getrouwd, voor de eerfte maal, met den Markgraave de St. Marten , in Burgundie, aan de gevolgen van eenen val met zijn paerd, overleeden;' en vervolgens met Graave Christoffel van Ritbergen, Zoon van Eduard den II, Graave van Oostvriesland, en van Catharine, dogter van Gustavius den I, Koning van Zweeden* 5. Ernesiijnt van Ligne , in den Jaare 1618 te Brusfel, getrouwd met Jan, Graave van Nasfau - Siegen, Zoofle van Jan, Graave van Nasfau - Dillenburg, en van Magdaleaa, Graavinne van Waldek. 6. Laai'  WASSENAAR. (Het Geflagt van) I?J 6. Lamberryne van Ligne, getrouwd, in den Jitté 1613, met Don Frai cois de Cardonhe, Ambasfadeür des Kohings van Spanje te Brutf.'l, weiken zij ook kindeten gebaafcj heeft. Naakdomellhgen van arent van wassebaar, jongef Zoo'. ne van Dirk van Wasfenaar eu van Berthel Van Te{~ lingen, die den naam van Groeneveld hebben aangenomen. Arent van wassenaar, Ridder, jönger Zoon van Dirk Van Wasfenaar en van Berthel van Tellingen, ih den Jaare 1228 verlijd met eene Hufftede eu vijfentwintig Morgens* Lands, omtrent het Wout , bij Delft gelegen, Groeneveld genaamd, waar van hij, zedert, den naam gevoerd heeft; Hij overleedj, in den Jaare 1261, zijnde gehuwd geweese met N. N. en bij dezelve Vader geworden van 1. DlBK van groeneveld, die VOlgt. 2. Jakob van Groeneveld'; in d-:n Jaare 1272, iü derj Oorlog tegen de Friezen, gefneuveld. Dirk van groeneveld, Ridder, geftorven in den Jaare' 12 80, en Vader van Arent van groeneveld, Ridder, Vader van vier Zocneh: 1. Euas van groeneveld, die: volgt. 2. liartolomeus van Groeneveld, Ridder, in den Jaafë 3351; in den Scheepftrijd op de Maaze, tusfchen Keizerin Margareta en haaren Zoon, Hertog Willem, ge&euveld, eri te Loosduinen begraaven. 3. M'olphard van Groeneveld, in het zelfde gevegt ot&* gekoomen, en nevens zijnen broeder begraaven. 4. Philips van Groeneveld, Kanunnik ten Dom te Utrecht i en Proost van Eist', overleeden in den Jaare 1370. Elias van groeneveld, Heer van Groeneveld overleedéfl in den Jaitre 1356', naiaatende 1. Jan van groeneveld, die volgt. 2. Aleid van Groeneveld, Nonr.e te Loosdoinen. Jan van groeneveld, Ridder, woonde te Delf:, alwaar' hij, op den elfden Augustus des Jaars 1383, den eerfterï Heen leide aan het Kruiswerk van de tweede Pavochiekerfci In het volgende jaar was hij Schout dier Stad. Hij oyerleedï xxx, deel. g m  B74 WASSENAAR. (Het Geflagt van) in den Jaare 1408, en wierdt te Loosduinen begraaven; zijnde gehuwd geweest met Elizabet van Putten, dogter van den; Heere van Putten, bij welke hij verwekte: 1. Jan van groeneveld, die volgt. •2' Berta van Groeneveld, getrouwd met N. N. van Heenvliet. Jan van groeneveld , in den Jaare 1403 met de Heerlijkbeid Groeneveld verlijd, doch waar van het Slot, in den Jaare 1420, verbrand wierdt, om reuen dat hij het met Vrouwe Jakoba tegen Hertog Jan van Beijeren hieldt. Hij is tweemaal getrouwd geweest: eerst met Barte van Tol, Simonsdcgter ; vervolgens met N. N. van Heenvliet, dogier van Zweder van Heenvliet. Bij zijnen dooi, voorgevallen in denjaare 1469, liet hij twee Zoonen naa: 1. Gelmer van groeneveld, die'volgt. 2. Bet em van Groeneveld, die ter eerfte Vrouwe hadt N. N. van Zuijlen van Nijveld, natuurlijke dogter van Janvan Zuijlen van Nijveld, en in een tweede huwelijk tradt metFrederika de Voogt van Rijnevelt, dogter van Prederik, en van Machtelt van Araerongen; uit hoofde van welk huwelijk hij met het Huis te BHjkenburg beleend wierdt. Gelmer van groeneveld, in een Haudvest van den Jaare 1486, genoemd neef van Jan, Heere van Wasfenaar, trouwde eerst met Arnoldina Preets, en vervolgens met W. JN. van Modenpijl.. Zijne kinderen waren 1. Gelmer van groeneveld, die volgt. 2. Anlonia van Groeneveld, getrouwd met Jan van der Gragt, in Vlaanderen;, Raad vati het Vrije te Brugge, en bij hem Moeder van a. Arnoldina van der Gragt, en b. Lijsbet van der Gragt. 3. Arnoldina van Groeneveld, getrouwd met Gerrit vaa Poelgeest, kinderloos geftorven. Gelmer van groeneveld , een dapper Ktijgsman, wassr in den Jaare 1527, tegenwoordig in het beleg van Pavie, en Sneuvelde, vier jaaren daar naa, in dienst der Veisetiaanen, hebbende hij den ouderdom van flegts dertig jaaren bereikt, 2öjne Hofftede Groeneveld verkogt hij aan Mr. Jan van Utrecht,  WASSENAAR, (tiet Geflagt van} Utrecht, vermoedelijk den Vader van Maria van Utrecht, echtgenoote van 's Lands Advokaat Johan van Oldenbarnevelt; Zijne huisvrouw is geweest Maria van Tsfelflein, dogter van Arent van Ysfelftein en van Barbara van Bordelen, uit welke hem gebooren wierdt Arent van grokneveld, door Keizer Karei den V, in den Jaare 1531, Ridder geilagen ; was Hofmeester van Joris van Egmond, Bisfehop van Utrecht en Baljuw van St. Amand, waar van de Bisfehop Abt was. In den Jaare 1538 tradt hij, op het Kaftcel van Bailleul , toebe'noorende a&n den Graave van Ligne, in 't huwelijk mat houtje van Manluie, Vrouwe van JNeufviile. Zedert begaf bij zich , metter woon , na Utrecht, alwaar hij; in den Jaare 1585, in den ouderdom van drieënzeventig jaaren, zijne dagen eindigde, en in de Kerk van St. Servaas begraaven wierdt, naiaatende de volgende kinderen: 1. Magdalena van Groeneveld, Kloosterzuster ten Daal,bij Utrecht, geltor ven in den Jasre 15^88. 2. Arent van Groeneveld, Kanunnik ten Dom te Utrecht, doch zints hij de Kanuftnikdij, ten behoeve van zijnen broeder Jan, hadt afgedaan, door Dern Jan van Oostenrijk, tot Ridder gellagen ; vervolgens Baljuw van St. Amand , bij .Doornik, in zijns Vaders plaats; daar naa Kolonel, en Gouverneur van Sluis in den jaare 1586, en van Nijmegen in den Jaare 1596. In den Jaare 1603 den dienst vetiaatende, kwam hij matter woon te Dordrecht, alwaar hij, op den ■chtëntwintigften Augustus des Jaars 1Ö16, in den ouderdom van drieeozeventig jaaren , zijne dagen eindigde. Hij wa3 gehuwd met Vrouwe Jenne van Bauiouin, Vrouwe van Arondaux. Doch alzo hij bij haar. geene kinderen verwekte« was hij het laatfte Mausoir van deezen tak des Geflagts vau Wasfenaar. 3. Anna van Groeneveld, Nonne in de Beverwijk» 4. Egientène van Groeneveld-, Kioosterjuffer in S. Ser^ vaas te Utrecht. 5. Jenne van Groeneveld, gehuwd aan Jan van Basfeffl^ Hit het Sticht van Munfter, kinderloos geftorven  s?& WASSENAAR. (Het'Geflagt van1) 6. Joris van Groeneveld , gebooren te Dordrechr, op» den tweeuen Kersdag des Jaars 1550 -T het Kanunnikfchap, door zijnen broeder Arent op, hem overgedraagen, insgelijks hebbende afgeuaan, begaf hij zich in den krijg, wierdt Kapitein, en ltorf, ongehuwd, in den Jaare 1580. 7. Floris van Groeneveld, Ritmeester, om eenig gefchil over het deelen van eenen Krijgsbuit, door zijnen Kornet, in den Jaare 15S8 , doorkoken. Hij was insgelijks ongehuwd. 8. Maria van Groeneveld, in den Jaare 1591 , getrouwd met Karei de Heraugieres, Edelman van Kamerijk, en Gouverneur van Breda, naa dat hij, alvoorens, door middel van den bekenden list van het ïurffchip, die Stad bij verntsfing hadt ingenomen. Zij overleedt in 's Graavenhage , in den Jaare 1610, naiaatende eenen Zoon, Maurits de Heraugieres. Afftaramelingen van philips van wassenaar., jonger Zoone van Philips van IP'as/enaar ■ en van Agnes Perfyn van Waterland, die den naam van duvenvoorde hebben aangenomen. Philips van wassenaar, lwdt voor zijn erfdeel de landen, bij den naam van Duvenvoorde en Polanen bekend, met welr ke hij, door zijnen broeder Dirk van Wasfenaar, in den Jaare 1226, beleend wierdt. Bij N. N. dogter van den Heere van Strijen, verwekte hij, 1. Arent van duvenvoorde , die volgt. 2. Jan van duvenvoorde, Stamvader van die van Polanen, zal insgelijks volgen. Arent , heer van duvenvoorde , Ridder , door zijnen neef Dirk van Wasfenaar, in den Jaare 1258 , met zijne goederen verlijd, en tien jaaren laater met eenige Weilanden, was gehuwd met N. van Craijenhorst, en bij haar Vader van 1. Floris van duvenvoorde , die volgt. 2. Wolther van Duvenvoorde, getrouwd met N. N. vaa Heemftede, kinderloos geftorven. 3. Jan  WASSENAAR. (Het Geflagt van) 27? 3. Jan van Duvenvoorde, gehuwd met N. N. en Vader van Dirk van Duvenvoorde, die naliet Arent van Duvenvoorde, die Vader was van Hendrik van Duvenvoorde, die een Zoon hadt 1 Arent van Duvenvoorde, Vader van Jan van Duvenvoorde , en deeze van Klaas van Duvenvoorde. 4. N. N. van Duvenvoorde. 5. Agnes van Duvenvoorde , gehuwd aan Gemt van Raaphorst, Ridder, Baljuw van Kennemerland, in den Jaare 1309, gelïorven in den Jaare 1335» kinderen nalaaiende, die tot den Stam van Raaphorst behooren. Floris, heer van duvenvoorde, gehuwd aan N. N. van der Woude, verwekte bij dezelve 1. Arent van duvenvoorde, die volgt. 2. Machtelt van Duvenvoorde, Abtdisfe te Rhijnsburg. Arlnt , heer van duvenvoorde , in den Uitenten Wil van Philips van Wasfenaar, in den Jaare 1348 vermeld, tradt in de echt met N. N, van Arkel, en verwekte bij haar eenen Zoon Arent, heer van duvenvoorde, Ridder, gehuwd met Sophia Bugge, oudlte dogter van Jan Bugge , eenen der Edelen en Weigeboorene Mannen van Deifland, en Hoogheemraad van Rhijnland. Hij hadt bij haar twee Zoonen: 1. Arent van duvenvoorde, die volgt. 2. Dirk van Duvenvoorde, Schilaknaap, getrouwd met Diewer Ruigrok, dogter van Willem Ruigrok, Heere van Weede, en Vader van a. Arent van Duvenvoorde, Ridder, gehuwd met Maria de Vries, van Alkmaar, en bij haar Vader van (1) Maria van Duvenvoorde, getrouwd met Dirk wan Haafcen, Heere van Gameren, Amptman van Bommel. (2) 'jan van Duvenvoorde, getrouwd met Jenne van Kerkwerve. (3) Dirk van Duvenvoorde , gehuwd met Barta Yan Roon, bij welke hij verwekte Sa .00 Dirk  B?8 WASSENAAR. (Het Geflagt van) (a) Dirk van Duvenvoorde , Baljuw van Voorne, getrouwd met Agnes van Seraats, dogter van Lodewijk, Baijuw van 'sGraavenhage. (b) Margareta van Duvenvoorde, getrouwd met Alexander Witfarr. (c) Anna van Duvenvoorde, eerst getrouwd met Jan Cuninghnm, Kolonel, vervolgens met N. N. Crel, Schotfch' Kapitein, en eindelijk met Willem Martini, Raad in den fiove van Brabant. b. Kornelis van Duvenvoorde, getrouwd met Margareta van Elsbroek , en bij haar Vader van CO Philips van Duvenvoorde. (z) Dirk van Duvenvoorde. (3) Joost van Duvenvoorde, alle drie kinderloos overleeden. (4) Cunera van Duvenvoorde, getrouwd met Wü)em Brandelijn. (5) Kornelis van Duvenvoorde^, getrouwd met Aleid van Stolk, bij welke hij verwekte, G/jsbert van Duvenvoorde, welke drie Zoq- nen naliet. * Kornelis van Duvenvoorde. ? * Willem Van Duvenvoorde. * * * Pieter van Duvenvoorde. Arent, heer van duvenvoorde, Ridder, hadt, met zijne neeven Philips en Dirk van Wasfenaar, deel gehad aan den moord van Jonkvrouwe Altid van Poelgeest, en moest daarom, eenigen tijd, als balling buiten 's Lands zwerven. In huwelijk met Elburg van Kralingen hadt hij verwekt : 1. Arent van Duvenvoorde, kinderloos geftorven, vóór zijnen Vader. 2. Jan, heer van duvenvoorde, die volgt. 3. Badelog van Duvenvoorde , getrouwd san Florens van den Boukhorst, en bij hem Moeder van Willem van den Boukhorst, den Ouden, die eenen Zoon naliet van den zelfden naam. Jan, heer van duvenvoorde, Ridder, gehuwd met Ma^ pa van Vianen, volgens zommigen eene dogter van Jan van Via-  WASSENAAR. Qflet Geflagt van) Z79 Vianen, Heere van Rijswijk, doch, volgens anderen, van Jan van Vianen, van Beverweart, Heere van Odijk. Acht kinderen wierden uk deezen echt gebooren ; 1. AkENT,. .heer, VAN duvenvoorde, die Volgt. 2. Jan van Duvenvoorde, Heer van Sterrenburg. 3. Ogier van Duvenvoorde, gehuwd met N. N. vaa ■Baaxen, en bij haar Vader van Jan van Duvenvoorde, die esnen Zoon hadt, Kornelis van Duvenvoorde. 4. A-end van Duvenvoorde , in den Jaare 1467 , tè Rhijnsbarg dood geflagen. 5. Dirk van Duvenvoorde. 6. Elburg van Duvenvoorde, Klooster juffer in Paddenpoel, bij Leiden. 7. Jan van Duvenvoorde , getrouwd met Klara van Hsaften, bij welke hij eene dogter hadt, Maria van Duvenvoorde, gehuwd aan Adriaan van Matenesfe. Behalven deeze kinderen , hadt hij nog een natuurlijken Zoon Arent van Duvenvoorde, Schout van Voorburg. Arent, heer van duvenvoorde, Ridder, de Stamvader van alle de Edelen , die nog tegenwoordig den naam van wassenaar voeren, hadt in huwelijk margareta van ysselsrEiM, dogter van Gijsbert van YsfeïMein, Heere van den Bosch, en van Adriana van Zwietea, die hem de Heerlijkheid van d^n Bo-ch in huwelijk bragt. Zeven kinderen wierden in deezen echt geteeld: / , 1. Jan, heer van duvenvoorde, die volgt. 2. Maria van Duvenvoorde , gehuwd aan Jakob Oem van Wijngaarden, Ridder, Heere van Wijngaarden en Ruisbroek, Ambagtsheere in Grijsoort, Oude en Nieuwe Tango, Baljuw van Zuidholland, en Schout van Dordrecht, en bij haar Vader van verfcheiden kinderen. 3. Antonette van Duvenvoorde , Kloosterjuffer te Paddenpoel. 4. Wilhelmine van Duvenvoorde, Klarisfe te Hoogftra- cen. S 4 5> -dr-  §s8o WASSENAAR. (Het Geflagt van) 5. Arnoldine van Duvenvoorde, gehuwd aan Mr. Floris, Oem van Wijngaarden, den vermaarden Penfionaris van Dordrecht, in den Jaare 1518, en vervolgens Raad in den Hova van Holland, die bij haar verfcheiden kinderen heeft »ageT laaten. 6. Gïsbert van duvenvoorde, Heer van Obdam, die naderhand, agttr zijns broeders naazaaten, zal vermeld wor-r (den. 7. Jan van duvenvoorde, Ridder, Heer van Woude 6h Warmond, insgelijks hier naa te vermelden. Jan, heer van duvenvoorde, Ridder, Heer van Noordwïjkerhout, hadt in huwelijk Elizabeth van Renesfe, dogter van Frederik van Renesfe, Heere van Everdingen, en van Theodorika van Maalftede van Ellewoutsdjjk. Uit deezen echt wierden de volgende kinderen gebooren: 1. Arent van Duvenvoorde , Heer van Noordwijkerhout, Hoveling van Keizer Karei den V, getrouwd met Jor anna van Lokhorst, kinderloos geftorven. 2. Jan van duvenvoorde, die voigt, 3. AJriaan van Duvenvoorde, een Geestlijke, en ia den jaare 1560 Deken der Kollegiaale Kerke te Dordrecht. Hij iitorf in den Jaare 1573, of 1575, naiaatende eenige bastaartskinderen, onder andere den vermaarden Arent van Duvenvoorde, Gouverneur van Geertruidenberg en Schenkenfchans, in het bejeg van Oostende, in den Jaare 1602 overleeden, en te Delft in de Oude Kerk begraaven, alwsar men, op een blaauwe Zark, een zeer vereerend Graffchrift vindt uitgehouwen. 4. Fredrik van Duvenvoorde, in den Jaare 15^2, ger fcuwd, doch zonder kinderen, te Hoogftraten, overleeden. 5. Theodora van Duvenvoorde, getrouwd aan Jakob Zuijlen van Nijvelt, Heere van Hoevelaken en Gereftein. Ja?? van DuyENvooRoe, Ridder, getrouwd met Hadewj van Renesfe, en bij haar Vader van 1. Arent van duvenvoorde, die volgt. 2. Jan van Duvenvoorde, Kanunnik ten Dom te Urecht, Scholaster en Domdeken, en geè'iigeerde tot Raad in het eerflf Lid der Staaten des Lands van Utrecht. Hij overleedt in den,  WASSENAAR. (Het Geflagt van) 23ï den Jaare 1600, in den ouderdom van zeventig jaaren, en wierdt in de Domkerk begraaven, alwaar men eertijds zijn Wapen met de volgende acht Kwartieren zag hangen? duvenvoorde. renesse. renesse. trois van kuinre, ysselstein. kuylenbuug. maalstede. ysselstein. 3. Dirk van Duvenvoorde, Kanunnik te Breda. 4. Margareta van Duvenvoorde, getrouwd met Koenraad van Daarle, en Moeder van a. Herman van Daarle, Domdeken. b. Jan van Daarle, Kanunnik te Utrecht. c. Anna van Daarle, getrouwd aan Willem Borre van Amerongen, Heere van Zandenbur*. 5. Johanna van Duvenvoorde , getrouwd met Herman van Wc-iterholt, welken zij. baarde, a. Koenraad van Wtsterholt, gehuwd aan Anna van Leefdaal, dogter van Rogier van Leefdaal, Heere van Waalwijk, Babijlonier.broek, enz. b. Margareta van We ster holt, gehuwd aan eenen broeder van haar Zusters Echtgenoot. Arent, heer van duvenvoorde, Ridder, boven vermeld, Heer, daarenboven, van Noordwijkerhout, 't Woud en Sterrenburg, was een der Onderteekenaaren van het vermaarde Verbond en Smeekfchrift der Edelen, en vondt zich, uitdien hoofde, genoodzaakt, ter lijfsbehoudenisfe, het Vaderland te verlaaten. In het Vonnis des Hertogs van Alva, door wien hij gebannen was, worden hem verfcheiden misdaaden ten laste geleid, alle uitwijzende, dat Heer arent een voorftander van 's Lands Vrijheid, en vooral ook de gezuiverde begrippen aangaande den Godsdienst was toegedaan. Volgens eene gefchreeven aauteekening, onder het Geflagt der Wasfenaaren berustende, hielp hij, als Cellonel der Watergeufen, ja den Jaare 1572, de Stad Briefte bemagtigen. Zedert ftelde § 5 hij  SS* WASSENAAR. (Het Geflagt van) hij zijne poogingen te werk, om ook andere Steden om te setten: waarom hem ook de gewigtige post van Krijgs-Kommisfaris wierdt toevertrouwd. Naderhand hadt hij zitting in de Ridderfchap van Holland, en leende de hand tot het ont? werpen en volvoeren van zaaken van de hoogfte aangelegen^ heid. Zijn geboortejaar wordt gefield op het Jaar 1528, en dat zijns overlijdens op bet Jaar 1600. In zijn huwelijk met Theodora van Schetpenzeel, dogter van Willem van Scherm penzeel, Drosfaard van de Veluwe, verwekte hij de volgende kinderen: ' 1. Jan, heer. van duvenvoorde, die voigt. 2. Theodora van Duvenvoorde , getrouwd met Albert van Scaghen, Heere vap fiurghorn, welken zij kinderen heeft gebaard. Jan , heer van duvénvocrbe , Voorfchooten , Veur en Sterrenburg, Eerfte Gecommitteerde in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westfriesland , Groot - Zegelbewasrder van Holland , Stadhouder van de Graaflijkheids Leenen, Lid van de Ridderfchap, en eindelijk Luitenant Houtvester van Hol'and. Vermits de oudfle Tak van het Gefh~t van Wssfensar, al zints lang, was uitgeftorven, heeft hij, als hoofd van derzelver Stam, in den Jasre 1590, den naam en het Wapen van dien Stam aangenome". Hij overleedt in den jaare 1645, en ligt te Voorfchooten begraaven. Heer jan is tweemasten getrouwd geweest, en heeft in beide huwelijken kinderen verwekt. Bij zijne eerfte Echtgenoote, zijnde ge werst Maria van Voorst, dogter van Frederik van Voorst, Richter en Walteraaf van Nijf Biegen, overleeden in den Jaare 1610, was hii Vader van 1. Arent van wassenaar van duvenvoorde, die volgt, . 2. Theodora van Wasfenaar van Duvenvoorde, eers t gehuwd met Gerrit Randenrode van der Aa , en vervolgens met Gerrit van Arrhara. 3. Machtelt van Wasfenaar van Duvenvoorde, voor de eerfte maal getrouwd met Pieter van Hinojofa, Ruwaart van de Lande van Putsen, en naderhand met Pieter Ernst van Abkoude van Rleeiten , Maarfchalk van Eemland, in het Sticht van Utrecht. Zij ftorf in den Jaare 1Ó54. Zijne  WASSENAAR. (Het Geflagt van) 2o3 Zijne tweede Echtgenoote was Klara van Hinojofa, dogter van Pieter van Hinojod, Heere van Wena, Prefident ia het Hof van Holland, en van Elizabet van Alrnonde. De volgende kinderen wierden uit dien echt gebooren: 4. IVillem van Wasfenaar van Duvenvoorde, ongehuwd geftorven. 5. Pieter van . wassenaar van duvenvoorde , Heer van Sterrenburg, volgt naa zijnen halfbroeder auent.^ 6. Maria van Wasfenaar van Duvenvoorde, jong geftorven. , 7. Elizaheth van Wasfenaar van Duvenvoorde, getrouwd pet Cafyn van Bemrael. 8. Petronella van Wasfenaar van Duvenvoorde , getrouwd met Adriaan van der Mijle, Heer van der Mijle, Bacouw, Dubbeldam, Alblas, Bleskinsgiaef, St. Ar.tonispolder, Kolonel in dienst van den Staat, en Gouverneur van de Willemftad. Zie Deel XXIII , bi. 128 van ons Woo;denloei. Arent, baron van wassenaar duvenvoorde, Heer van Duvenvoorde, Voorfchooten, Veur en Rofanden, hadt, vah den elfden December des Jaars 1647 tot den elfden Julij des Jaars 1674, zitting in de Ridderfchap, en, van wegen dezelve, als Eerfte Raad, in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden; was voorts Stadhouder van de Graaflijkheids Leenen, Luitenant Houtvester van Holland, en Hoogheemraad van Rhijnland. In den Jaare 1646, tradt hij in 't huwelijk met Anna Margareta van Scherpenzeel, en verwekte bij haar drie kinderen 1. Jakob , 'baron van wassenaar duvenvoorde, die volgt. 2. Erederik Willem , Baron van Wasfenaar Duvenvoorde, Heer van Rofanden, was Baljuw van Hulst en Hulfter Ambagt, trouwde met Maria van Leijden van Leeuwen, doch ftorf zonder kinderen. 3. Geertruid Anna. Baronnesfe van Wasfenaar Duvenvoorde, gehuwd aan Willem, Baron van Lier, Heere van beide da Katwijken, Oosterwijk en 't Zand, wiens Moeder was Maria van Reigersberg, Vrouwe van de beide Katwijken. Ja-  88* WASSENAAR. (Het Geflagt van") Jacob, baron van wassenaar duvenvoorde, Heer van Duvenvoorde, Voorfchooten, Veur, enz. gebooren in den Jaare KÏ49, was Eerfte Raad in het Kollegie van Gecommitteerde Raaden, van wegen de Ridderfchap van Holland, Baljuw en Dijkgraaf van Rhijnland, tradt in 't huwelijk met Ja. coba, Baronesfe van Lier, en overleedt in den Jaare 1707, hebbende de volgende kinderen verwekt: 1. Arent, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde, Heer van Duvenvoorde, Voorfchooten, Veur en Harslo, gebooren in den Jaare 1669, befchreeven in de Ridderfchap van HolSand, en van wegen dezelve Prefident van de Rekenkamer van de Graaflijkheids Domeinen; voorts Hoogheemraad vaa Sehieland, Ruwaart en Baljuw van den Lande van Putten, Drosfaart van de Stad en Baronnije van Breda, Baljuw van' Hulst en Hulrter- Ambagt, en, eindelij!:, in den Jaare 1714, van wegen Hun Hoog Mogende, Buitengewoon Afgezant aan feet Hof van Groot - Britannie. Door een onverwagt toeval overleedt hij zeer fchielijk in 's Graavenhage, op den vijftienden December des Jaars 1721, en wierdt te Voorfchooten begraaven. Zijne Echtgenoote was Anna Margareta van Bentmck, dogter van Hans Willem van Bentinck, Graave van Portland. Da volgende kinderen wierden uit deezen echs gebooren : a» Anna Eleonora, jong geftorven. b. Jakob Jan Brielanus, ongehuwd geftorven. c. Anna Sophia, Baronesfe van Wasfenaar, Vrouwe van Duvenvoorde, Voorfchooten , Veur, enz. gehuwd *an frederik hendrik, Baron van Wasfenaar, Zoone van Willem , Baron van Wasfeuaar, haaren vollen ceeve , die Volgt. d. Jacoba Maria. e. Mfillem Arent Bredanus, jong geftorven. ; f. Louife Ifabeüe Hermelina. g. Jacob milem, in zijne kindsheid overleeden. 3. Willem , baron van wassenaar van duvenvoorde, die volgt. 3. Jan Gerrit, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde, Heer van Roozenburg , Luitenant-Admiraal van het Edei Mo-  WASSENAAR. (Eet Geflagt vanj afg Mogende Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam , Hoogheerrv raad van Rhijnland, gebooren in den Jaare 1672, was ge* huwd met Maria Jacoba, Baronneslè van Lier, dogter van Willem Baron van Lier van Katwijk, en van Geertruid Anna, Baronnesfe van Wasfenaar van Duvenvoorde. Hij ftorf zeea onverwagt, op den negtnëntwintigften Oftober des Jaars 1723, naiaatende eenen Zoon, Jakob Jan, vroeg geftorven. 4. Jakob Emmery, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde, Heer van Zuid-Waddinksveen, gebooren in den Jaare 1674, wss Raad en Burgemeester der Stad Leiden, befchreeven in de Ridderfchap van Ho.land, en Bewindhebber van de Oosiïndilche Maatfchappij ter Kamer Delft. Hij overleedt in de maand November des Jaars 1724, zijnde gehuwd geweest met /inna Kornelia Martina van Baarïen, bij welke hij hadt verwekt, a. Jakob Arent, Baron van Wasfenaar van Duivenvoorde , gebooren den zevenëntwintigften Februarij des Jaars 1721. b. Willem Henrik, gebooren ra 1722. c. Jacoba Maria, getrouwd met jacob Arent, Baron van Perponchez Sedeniski, Heere van Ellewoutsdijk, ia den Jaare 1733 aangefteld tot Raadsheer in den Souvereinea Raad en Leeiihove van Braband en de landen van Overmaazet d. Anna Henrietfe. e. Wilhelmina Johanna. f. Elizabeth Francoife. g. Maria Hennelir.a. h. Arnoldina Emelia. 5. Karei Lodenijk, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde, gebooren in den Jaare 1685, Heer van Doeveren, Overfte van het Regiment Walfche Dragonders," vervolgens Kommandant van 's Hertogenbosch, daar naa Kommandeur van Ypereu, naaderhand Brigadier van de Ruiterij, en eindelijk befchreeven in de Ridderfchap van Holland. Hij trouwde met Maria de Filattes, en verwekte bij dezelve, a. Jacob JèOdewijk, Baron van Wasfenaar van Du» venvoorde.  *|8f> WASSENAAR. (Het Cefiagt batij b. Jacoba Alexandrina Hermelina. c. Johanna. d. Wiihelmina Margareta. 6. Pieter, Baron van Wasfenaar van Duvenvóorde, ïè zijne kindsheid geftorven; 7. Anna Maria. 8. Maria Petronella. 9. Louize Emilia. . Willem , baron van wassenaar van duvenvoorde , boven vermeld, gebooren in den Jaare 1670, was Generaal Majoor in dienst van de Algemeene Staaten der Veréénigde Ncierlattden, Luitenant-Kolonel van de Hollandfche Guardes te voet, Gouverneur van Bergen op 'den Zoom en onderhoorige Forten, Coadjutor en Huiskommandeur van de Duitfche Gide ter balije van Utrecht, Kommandeur van Dieren ,• befchreerven in de Ridderfchap van Overijsfel. Hij hadt ter Vrouwe Hermelina Petrouelta , Baronnesfe Schaep van den Dsm, Vrouwe van den Dam en Maaiftede, Ambagtsvrouw van Kapelle, Biefelingen, Schoore, Vlaeken en Eversdijk. De volgende kinderen wierden uit dit huwelijk gebooren : 1. Jacob Herman, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde, Heer van den Dam, gebooren in den Jaare 1700, Kapitein in het Regiment van den Generaal Majoor Viiiegas, en in den Jaare 1724 ongehuwd overleeden. 2. FüEDERIK henr1k, BARON VAN WASSENAAR VAN DUVENVOORDE , die volgt. 3. Afuerus Arent, gebooren in den Jaare 1702, naa alvoorens, aan 't Hoogefchool te Utrecht, den trap van het Mcesterfchap in de Regten te hebben beklommen, Vaandrig onder de Hollandfche Guardes te voet, en in den Jaare 1729, ongehu.vd overleeden. 4. Willem, Baron van Wasfenaar van Duvenvoorde ,gebooren in 1712. 5. Joost Gerrit, gebooren in 1716. FrEüERIK HENRIK , baron VAN WASSENAAR VAN, DUVENVOORDE, gebooren in den Jaare 1702, even als zijn jonger broeder Asfuerus Arent, te Utrecht bevorderd, wierdt verval  WASSENAAR. ( Het 'Geflagt van ) èêf volgens Raadsheer in 't Hof van Holland, en verwekte bij zijne Echtgenoote, A,ma Sophia, Baronnes van Wasfenaar van Duvenvoorde, zijne volle nicht, eene Erfdogter. Naakoomelingen van pieter , baron vat* wassenaar van duvsnvooree, Heere van Sterrenburg. Pieter , baron van wassenaar sterrenburg , Heer van Sterrenburg, was Kolonel van het Regiment Hollandfche Guardes, Gouverneur van de Willemftad, Kornmandeur van de Duitfche Orde in de balije van Utrecht, en Hoogheemraad van Rhijnland. Hij overleedt in oen Jaare 1668. Ziine eerde Echtgenoote Anna van Cais, dogt^r van Tfreophilus van Cats, Heere van Heilo, Coelfter en Oestdom, en va» Deltana van Brederode van Wezenburg, hadt hem, behalven verfcheiden kinderen, allen vroeg geftorven, Vader gemaakt van , Willem, baron van wassenaar sterrenburg-, die volgt. Zijn tweede Echtgenoote, Anna van Aersfen, dogter van Tohan van Aersfen, Heere van Bouclo, Drosfaart der Baronaije van Breda, baarde hem: 1. Jan, 2. Jakob, en 3. Pieter, Baronnen van Wasfenaar Sterrenburg, allee jong gellorven. 4. Klara Anna , Baronnesfe van Wasfenaar Sterrenburg. 5. Elizabeth, getrouwd met Maurits de la Tour d'Ats. veTgue. Willem, baroiv van wassenaar sterrenburg, hadt zitting iu het Kollegie van Gecommitteerde Raaden, van wegen de RidderlChap van Holiand, van welke hij Prefident was; was Kurator van 's Lands Hoogefchool te Leiden, Hoogheemraad van Rhijnland, Groot Zegelbewaarder en Stadhouder van de Leenen van Holland. Daarenboven hadt hij, van wegen de Algemeene Staaten, een Gezantfchap bekleed aan het Hof van Frankrijk, alwaar hij, Ui den Jaare 1622, bij den Koning, zijne  WASSENAAR. (Het Geflagt van) zijne klagren inbragt over de aanflageri, tegen het Prinsdortï van Oranje, 't welk, van wegen het gemelde Hof, met verbeurdverklaring wierdt gedreigd. Hij hadt in huwelijk Jojina van der Does, dogter van Steven van der Does, Heere van de beide Noordwijken, Generaal van de Artillerie der Veréénigde Nederlanden, en van Anna van der Kerkhoven. Heef willem overleedt, in de maand Augustus des Jaars 1723 ,in den ouderdom van drieënzeventig jaaren} hebbende verwekt de volgende kinderen: 1. Pin ter, Baron van Wasfenaar Sterrenburg, Kapitein van een Regiment Guardes, ongehuwd overleeden. 2. Steven, jong geftorven. 3i jfohan Theophilus , Baron van Wasfenaar Sterretiburg, Heer van Ruijven, Hoogheemraad van Delfland, in den Jaare 1711 ongehuwd overleeden. 4. Willem lodewyk, Baron van Wasfenaar Sterrenburg, die volgt. ' s« Jofina, jong geftorven.- Willem lodewys, Baron van Wasfenaar Sterrenburg j Heer van Ruijven, Maaslluis, Maasland, enz. badty van wegen de Ridderfchap , zitting in het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze; was, voorts, Baljuw en Schout van 's Graavenhage, en Hoogheemraad van Delfland. Hij overleedt in de maand Januarij des Jaars 1720, in het vierfinveertigfte jaar zijns ouderdoms. Hij was gehuwd aan Maria Kornelia van Aersfen van Hoogerheijde , dogter var» Mr. Kornelis van Aersfen, Heere van Hoogerheijde, Osfendregt, LVleteren, Voshol en de Triangel, Ontvanger Generaaï' van Holland en Westfriesland, en van Maria Pauw. De volgenae kinderen waren uit deezen echt gebooren: 1. J'fina Maria, Baionnesfe van Wasfenaar' Sterrenburg. 2. Pieter, Baron van Wasfenaar Sterrenburg, Heer vaii' Sterrenburg, Hoogheemraad van Rhijnland. 3. Willem. 4. Jfabella. 5. Anna. 6. Kormlist 7. $an  WASSENAAR. (Hst Geflagt va»)' H§ 7. Jan Lodewijk Haganus, aldus gebijnaamd, om dart dé Wethouderfchap van 's Graavenhage als Peter over hem ge=' ftaan hadt. Naakoomelingen van gysber't van duvew voorde, tweeden Zoone van Arent van Duvenvoorde en van Margareta van Isfefftein. Gysbert van duvenvocrdé , tradt, fn den Jaare 1494V voor de eerfte maal, in 't huwelijk met Arnoldina van Almonde, dogter van Jakob van Almonde, Heerd van Wena^ Maasïand en Altena, buiten Delft, Raad in den Hove va» Holland, en Hoogheemraad van. Delfland en Schieland, Stadhouder van de Leenen van Lek en Polanen, en van Catrta-* rina van Eversdijk. Hij verwekte bij baar A-ent van Duvenvoorde, welke, in den Jaare I55'S* zonder kinderen overleedt. Vervolgens tradt hij in een tweede huwelijk, met Annii ian Noordwijk, Jakobs dogter. Hij overleedt in den JaarS 1510, en wierdt in de Groote Kerk te Haarlem begraaven. Zijne kinderen, in het tweede huwelijk verwekt, waren dg Volgende: , 1. Jakob van duvenvoorde , Heer van Obdam , dié volgt. 2. Ar.toni van Duvenvoorde. 3. Adriana van Duvenvoorde, in den jaaré 1531 g£» huwd aan Adriaan, Heere van Matenes, en in den jaars' 1542 overleeden. Jakob van duvenvoorde, gebooren in den jaare 1^02s was neer van Obdam, en wierdt, in den Jaare 1549, doof' Philips dén II, Koning van Spanje, te Dordrecht Ridder gëflagen. Zijne Echtgenoote was Geertruid van Lief, dögter' van Nicolaas van Lier, Heere van Berchem, Markgraave varf Antwerpen. Behalven acht kinderen, jong geftorven, hadÉ hij even zo veele bij haar verwekt, die hier volgen. 1. Aleid van Duvenvoorde , overleeden in den Jaare! ^571, zijnde getrouwd geweest met Jan van Vliet, Heer© van Heilo en Honcoop. XXX. deel, 7 »- öffif  290 WASSENAAR, (tiet Gejlagt van") 2. Gysbert van duvenvoorde, Heer van Obdam, die volgt. 3. Anna van Duvenvoorde, ongehuwd geftorven. 4. Barbara van Duvenvoorde, voor de eerfte maal getrouwd aan Everard van Blankenbijl, uit Gelderland, welken zij geene kinderen baarde. Haar tweede Echtgenoot, Willem van Tuil van Bulkefleln, wierdt bij haar Vader van verfcheiden kinderen. Zij overleedt in den Jaare 1588. 5. Adriana van Duvenvoorde, was Moeder van écnen Zoone, bij Ysbrand van Schagen, en overleedt in den Jaare 1591. 6. Jenne van Duvenvoorde, in den Jaare 1601, te Leiden, ongehuwd, overleeden. 7. Antony van Duvenvoorde, Heer Van den Bosch, gebooren in den Jaare 155Ó, tradt in zijn eerfte huwelijk mee Margareta van Halwale, dogter van Daniël van Haiwale, en van Jenne Pijnfen, en verwekte bij haar drie kinderen: a. Johanna van Wasfenaar , getrouwd aan Karei Otto van Haastrecht, Heere van Duinen en Ganlenoijen. b. Jacob van Wasfenaar, eén Geestlijke. c. Geertruid van Wasfenaar, ongehuwd overleeden,Zints het overlijden zijner eerfte Vrouwe, in den Jaare 1598 voorgevallen, hertrouwde Heer Aitony, in den Jaare 1602, met Machtelt van der Duin, dogter van Adam van der Duin, Heere van Sanen, en van Clara van der Meijen, en verwekte bij dezelve de volgende kinderen: d. Arent Adam, Baron van Wasfenaar, Heer van den Bosch en Sanen, Hoogheemraad van Nieuwland, gehuwd met Johanna van Scagheis, bij welke hij verwekte (0 Anthony, Baron van Wasfenaar, Heer van Sanen en den Bosch, ongehuwd overleeden. (2) Jan Jakob, Baron van Wasfenaar, Heer van Kranenbroek , en , naa zijns broeders overlijden, ook Heer van Sanen en van den Bosch, getrouwd met Maria van Vredenburg, bij welke hij verwekte Maria Jakoba , Baronnes van Wasfenaar, Vrouwe van Kranenbroek en van den Bosch, ongehuwd ge» ftorven. e. Ti-  WASSENAAR. (Het Geflagt van) ijjj e. Timona, Baronnes van Wasfenaar, gehuwd aan Nicolaas van der Duin, Heere van Rijswijk, 'sGravenmoer} de Mije, den Burg, Hoogheemraad van Delfland, Meestérknaap van de Houtvesterij van Holland. f. K/ara, Baronncsfe van Wasfenaar, ongehuwd* geftorven. g. Anna Maria, Baronnes van Wasfenaar. 8. Arent van Duvenvoorde, eerst Hoogheemraad, en vervolgens Dijkgraaf en Baljuw van Rhijnland , getrouwd mef Margareta van Mechelen, dogter van Cornelis van Mecheleii en van Barbara van Nasfau, bij welke hij verwekte a. Jakob, Baron van Wasfenaar, Baljuw van Rhijns- burg. b. Geertrutd, Baronnesfe van Wasfenaar, in den Jaare 1620, gehuwd aan Fcrus van Cats van Bruelis. Gvsbert van duvenvoorde , Ridder , boven vermeld,? Heer van Obdam en Hensbroek, was een der zamenverbondene Edelen, en ondertekende het vermaarde Smeekfchrifc. In den Jaare 1567 verliet hij, deswegen, het Vaderland, én wierdt vervolgens door den Hertog van Alva gebannen, als' een voorfiander en begunftiger der Onroomlchen. Naderhand in 't Vaderland zijnde te rug gekeerd, wierdt hij te werk gefield tot de gewigtigfte verrigtingen, zo den Staat als het Krijgsweezen betreffende. In den Jaare 1579 wierdt de post vaft Algemeenen Kommisfaris ter monfleringe aan hem opge*' draagen; doch hij overleedt in het volgende jaar te Woerden, daar hij Bevelhebber en Kastelein was. Zijne Echtgenoote was Maria van Hoexvier, dogter van Heclor van Hoexvier^' Prefident van den Hova van Utrecht, en van N. N. van Holdinga, en hadt hij bij haar verwekt, Jakob van duvenvoorde, Heer van Obdam, gebooren iri den Jaare 1574, die naar het voorbeeld van zijnen neevejasi Van Duvenvoorde, den naam van wassenaar wederom heeft aangenomen. Hij was Admiraal van Holland, en Gouverneur der Stad Heusden. In den Jaare 1615, kogt hij, van den Prinfe van Ligne, als Heere van Wasfenaar, de Heerlijkheid Zuidwijk , onder Wasfenaar, op den weg van Lelden na 's Graavenhage gelegen. Hij was getrouwd met Anna Rah«  292 WASSENAAR. (Het Geflagt van) derode van der Aa, dogter van Gerrit van der Aa, en van Petroneila van der Laan. Zijn overlijden viel voor in de maand Augustus des Jaars 1623. Zijne kinderén waren: 1. Jakob, baron van wassenaar, die volgt. 2. str.na, Baronnes van Wad'eaaar, ongetrouwd geftorven. 3. Elizabeth, -——. .— _ ongehuwd over- leeden. 4. E me Ha, . — .—■ gehuwd aan Jan van Met-ode, Heere van Rumenen, Oudelands - Ambagt, enz. Baljuw van Kennemerland, van wegen de Ridderfchap Afgevaardigde ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende, en, in den Jaare 1660, van wegen dezelve, Buitengewoon Gezans aan het Hof van Spanje. Jakob , baron van wassenaar , Baanderheer van Wasfenaar, Heer van Obdam en Zuid wijk. Van 's Mans verrigtingen zullen wij, naderhand, verflag doen, onder een afzonderlijk Artikel. Om de Geflagtlijst te vervolgen, merken wij hier aan, dat hij getrouwd was met Agnes van Renesfe van der Aa, dogter van jan van Renesfe van der Aa, Heere van Schonauwen, en van Catharina van Arnhem. De volgende kinderen waren uit dien echt gebooren: \ 1. Jakob, heer van wassenaar, die volgt. 2. Agnes, Baronnes van Wasfenaar, ongehuwd geftorven. 3. Anna Charlotte, Baronnes van Wa'fenaar, getrouwd aan Adriaan Wernard,, Baron van Pailant, Baanderheere van Voorst, Heere van Keppel. Jakob van wassenaak, Baanderheer van Wasfenaar, Heer van Obdam , Haasbroek , Spierdijk , Wogmeer , Zuid wijk, Kernhem, enz.,; is geweest oudfte Lid der Ridderfchap van Holland, en, als zodanig, Abt, Raad en Algemeen Rentmeester der Heerlijkheid en goederen van de Abtdije van Rhijnsburg; voorts Ridder van de Deenfche Koninklijke Orde van den Olifant; Generaal van de Ruiterij van den Staat der Veréénigde Nederlanden ; Gouverneur van 's Hertogenbosch en der onderhoorige Forten; Hoogheemraad van Rhijnland; Meesterknaap van de Houtvesterij van Holland en Westfriesland ;  WASSENAAR. (Het Geflagt van) zn land; Curator van 's Lands Hoogefchool te Leiden; meermalen Gezant van Hun Hoog Mogende aan verfcheiden Hoven, en, door den Keurvorst van de Palts, voor hem zeiven en voor 'zijne naakoomefingen, tot den Graaflijken ftand verheven. Hij hadt in huwelijk Adriana Sophia, Baronnes van Raesveld , Vrouwe van Laege en Twickelo dogter van Adolf Hetirik, Baron van Raesveld, en bij dezelve de volgende kinderen verwekt: 1. Jan Hendrik, Graaf van Wasfenaar, Baanderheer te Wasfenaar, Heer van Obdam, Haasbroek, Spierdijk, Wogmeer, Zujdwijk, Kernhem eu Laege ; befchreeven in de Ridderfchap van Holland, en wegens dezelve zitting hebbende in den Raad van S;sa:e, en naderhand in de Vergadering van Hun Hoog Mogenden; Luitenant Houtvester van Holland, Curator van 'sLands Hoogefchool te Leiden; Ridder van de Orde van Sr. J-^n te Jeruzalem; Abt, Raad en Rentmeester van de Abtdij van Leeuwenhorst. 2. Unico willem, Graaf van Wasfenaar, Heer van Twickelo, in den Jaare 1717 befchreeven in de Ridderfchap van O verijdel , wegens het Kwartier van Twente j en, in den Jaare 1724? in de Ridderfchap van Holland; in naarn van welke hij zitting nam als Raad in het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze; verder was hij Hoogheemraad van Rhijnland. In den Jaare 1744 wierdt hij, door de Algemeene Staaten, benoemd tot Gezant bij den Koning van Frankrijk, orn van wegen hun Hoog Mogenden , den Vrede tusfchen dat Rijk en dat van Groot-Britannie te helpets bemiddelen. Nog in het zelfde jaar deedt hij, in gelijke hoe. danigheid, eenen keer na Bon, om den Keurvorst te bevestigen in deszelfs aankleeving van het Huis van Oostenrijk. Da Koning van Groot - Britannie en de Staaten. met den gameiden Keurvorst, eene Overeenkomst uebbemTe getroffen, op het aanwerven van eenige manfchap, tegen eenen bepaalden onderftand, hadt de Graaf last, op het nakoomen deezer overeenkomst aan te dringen, als mede om den Keurvorst te verfterken in zijne goede gevoelens omtrent de herilelüng derrast in het Duitfche Rijk. Slegts eene maand duurde dit Gezantfchap, en deedt, nogthans , de begeerde uitwerking. T 3 Ia  ?P4 WASSENAAR. (Het Geflagt van) In de Lente des volgenden jaars deedt de Graaf, andermaal, eenen keer na Boa, om den Keurvorst over te haaien tot het peyorderen van den Vrede, tusfchen de Hoven van Weenen en Beijeren; die, eerlang, getroffen wierdt. Met den aan. yang des Jaars 1746 vertrok de Graaf, ten tweede maale, als Gezant na Frankrijk, en verfcheen, in het volgende jaar, als Geyolmagtigde der Algemeene Staaten op de Bijeenkomst te Breda. In den Jaare 1723 was de Graaf in 't huwelijk getreeden, met poDONEA lucia van goslinga, dogter van Slcco van Goslinga, Grietman van Franekeradeel, en, wegens de Provincie Friesland, Afgevaardigde ter Vergaderinge van hun Hoog Mogende, en van Johannette Ifabella , Baronesfe van Schwartzenburg^ jüit deezen echt zijn gebooren: a. Jakob Johan, Graaf van Wasfenaar. b. Sicco Goslinga Willem. c. Karel george fkederik, Graaf van Wasfenaar, Grietman van Franekeradeel, naderhand befchreeven in de Ridderfchap van Holland, en, in der. Jaare 1785, Gezant van hun Hoog Mogende aan het Weener Hof. Hij heeft eenen Zoon, gehuwd aan eene Kleindogter van den Heere Henrik Hooft Dapieisz, van Amfterdam. 3. Agnes Anna Theodora , Graavin van Wasfenaar - Obdam , in den Jaare 1704 gehuwd aan Jan Diderik, Baron van |lek, Heere van Horst. 4. Anna Ifabella. 5. Ifabella Emilia Charlotta, in den Jaare 1722 getrouwd met den Markgraave van St. Auban. Naakoomelingen van jan van duvenvoorde, derden Zoone van Jan van Duvenvoorde, 2 en van Margareta van Tifelflein. Jan van duvenvoorde , Raad Ordinaris in het Hof van Holland, tradt in 't huwelijk, in den Jaare 1504, met Maria van Matenesfe, dogter van Philips, en van Maria van der Woudeen Warmond. Hij wierdt, uit kragt van dit huwelijk, in den Jaare 1525, bij beflerfenisfe, Heer van der Woude, Warmond en Alkemade, overleedt, in den Jaare 1543, oud zesenzeventig jaaren, en wierdt te Warmond begraaven. Veerden kinderen waren hem gebooren. y*" • ï. Mar  •WASSENAAR, (liet Geflagt van) 295 1. Maria van Duvenvoorde , overleeden in den Jaare 15Ó0, zijnde getrouwd geweest met Jan van Doornik, van Amersfoort, wien zij baarde IVillem van Doortdk, getrouwd met N. N. van Honfelaar, uit Gelderland, en Moeder van , , Jan van Doornik, eerst getrouwd met Henrica van Vliet, Vrouwe van Hoencoop, Heilo en Koulfter, dogter van Jan van Vliet en van Maria van Duvenvoorde tot Warmond; vervolgens met N. N. van Cappelle. 2. Arcsit van Duvenvoorde, en 3. Anna van Duvenvoorde, ongehuwd geftorven. 4. Takob van wassenaar , dis volgt. 5. Margareta van Duvenvoorde, Kanunnikes te Bedbur, bij Keulen, in den Jaare 1569 te. Amersfoort overleeden _ 6. Cijsberta van Duvenvoorde, Kloosterjuffer te Rbijns- bUrg'7 Arent van Duvenvoorde, overleeden aan het Hoogefchool te Dole, in Burgundie, in den Jaare 1536. 8. Jenne van Duvenvoorde, Kar,unnikes en Proostes te Nivelle, in Walsch Brabant, in 't Jaar 1563- o -Vai* van Duvenvoorde, de Jonge, ongehuwd over. leeden'te Hasfelt, in den Jaare 1586, oud zeventig jaaren 10 Adriana van Duvenvoorde, eerst Kanunnikes te Nivelle, naderhand getrouwd met Gijsbertvan Bronkhorst, Zoon ™' loost van Bronkhorst, Heere van Bleisw.jk, en in den Taare i«7, zonder kinderen, overleeden. J Jan van Duvenvoorde, Burgemeester te Haarlem, en, in" de hoedanigheid van Kolonel der Schutterije, geduurende het beleg dier Stad, een dapper voorftander der Vaderlandfche vrijheid, moest, naa het Spanjaarden, zijne Weekhartigheid met den hals-boeten. H.j hadt in huwelijk Magdalena van Foreest fc Weduwe van Jan van Ruijven, dogter van Jan van Foreest, en van Mm. van Heukefloot, en verwekte bij baar * „ a Jan van Duvenvoorde, in den Jaare 1580, m den Veldüa'g op de Hardenberger Heide, gefneuveld b Mn ia van Duvenvoorde, Vrouwe van Forees., getrouwd met George van Lennep, uit Gelderland, Zoon ■m P 4  £■96 WASSENAAR. 'Het Geflagt van) Weroer van Lennep en van Catharina van Renesfe van Wutyen- bij welken zij moeder was geworden van eenen Zoon, fVerner van Lennep. 12. Maria van Duvenvoorde, Kanunnikes te Bergen in Henegouwen, geftorven iu den Jaare 1574. 13. Anna van Duvenvoorde, Kanunnikes te Bergen in Henegouwen. 14. Jacoba van Duvenvoorde, Kanunnikes te Maubeuge, jn Henegouwen. Jakob van duvenvoorde, Ridder, Heer van Warmond, der Woude en Alkemade, was een der vertrouwde vrienden van Prinfe Willem den I, met welken hij briefwisfeling hieldt, over het innoemen van de eene of andere Stad, in de Nederlanden, tot afbreuk van den Spanjaard. Naa dat hij vooraf bet Verbond en Smeekfchrift der Edelen hadt onderteekend, teekende hij insgelijks, in den Jaare 1576, het Verbond van juadere Vereeniginge tusfchen Holland en Zeeland. In den Jaare 1573 wierdt hij Raad in het Hof van Holland, en oyerjeedt in den Jaare 1577. Zijne Echtgenoote was Henrica va» Egmont, dogter van Aalüert van Egraont, Heere van Meereftein, en yan Anna van Foreest, en hij, bij haar, Vader Van, 1. Jan van duvenvoorde, die volgt. 2. 'Jeune van Duvenvoorde, Kanunnikes te Nivelie. 3. Maria van Duvenvoorde , Kioosterjuffer te Rhijnsburg; naderhand getrouvyd met Jan van Vliet, Heere van Hoenkoop, Burgemeester van Haaiiem, Baljuw van Voorne s?n Gouverneur van Briele. 4. Anna van Duvenvoorde, eerst Kanunnikes te Nivelie, pedert getrouwd met Kornelis van Gent, Heere van Loenen ên Meinerswijk, Burggraaf en Richter te Nijmegen. 5. Magdalena van Duvenvoorde, Kanunnikes te Bergen |n Henegouwen. 6. Albert van Duvenvoorde, Mpnnik te Egmond. 7. Philippa yan Duvenvoorde, gehuwd aan Pieter van der Does, Schout van Leiden, en Admiraal van Holland, Dijkgraaf en Baljuw van Rhijnland. §; Mriaan yan Duvenvoorde, ongehuwd, $■ Wh  WASSENAAR. ( Het Geflagt van) 29/ 9. Lijsbeth van Duvenvoorde, Kanunnikes te Nivelie. Jan van duvenvoorde, behoorde onder de zo genoemde Watergeuzen, eu holp, ais zodanig, de Stad Brie! bemagtigen. ïn den Jaare 1594 wierdt hij Luitenant-Houtvester, en vervolgens Admiraal van Holland ; in welke laatfte hoedanigheid hij grooten roem behaalde op eenen togt na Spanje. Ook deedt hij eenen keer na Engeland, in hoedanigheid van Gezant der Stsaten. Het Huis te Warmond, geduurende het beleg van Leiden merkelijk befchadigd, deedt hij van nieuws, en veel fraaier opbouwen. In den Jaare 1590 heeft hij den naam van wassenaar wederom aangenomen. Hij overleedt in 's Graavenhage, in den Jaare 16:9, zijnde getrouwd geweest met Odiiia yan Valkenaar, en bij dezelve Vader geworden van de volgende kinderen: 1. Jakob, Baron van Wasfenaar, die volgt. 2. Margareta , Baronnes van Wasfenaar , getrouwd met Robert de Coutereau, Heere van Westmal. 3. Henrica, ongehuwd overleeden. 4. Henrik, Baron van Wasfenaar, Heer van der Woude, ongehuwd. 5. Eedewig, jong geftorven. 6. Albrügt, Baron van Wasfenaar, Heer van Alkemade , die volgt. 7. Jan, Baron van Wasfenaar, kinderloos. Jakob, baron van wassenaar, Heer van Warmond, gebooren in den jaare 1592, is driemaalen getrouwd geweest. Bij de laatfte vrouw, zijnde geweest Cnarlotte van Malfem, dogter van Huibert van Malfem, Heere van Tilborg, heeft hij geene kinderen verwekt. Zijne eerfte Echtgenoote, Jaqueline van Mathenesfe, dogter van Nicjlaas van Mathenesfe, Heere van Hazarswoude» en van Gesrtruid van Lokhorst, Vrouwe van Oud-Teilingcn, baarde hem , 1. Odilin, Baronnes van Wasfenaar , getrouwd met Joost van Amftel van Mijnden , Heere van Loendtrfloot, Arkoop en ter Aa. 2. Jan , baron van wassenaar , die volgt. Zijne tweede Huisvrouw was Maria van Etkel,. en hij bij haar Vader van T| 3. Dirk,  $#8 WASSENAAR. (Het Ce/lag: van) 3. Dirk, Baron van Wasfenaar, Heer van Erfelikerwoude, ongehuwd. 4. Elizabeth Anna , Baronnes van Wasfenaar , eerst Kanunnikes te Bergen in Henegouwen, naderhand getrouwd -net Antonij van Lijnden, Heere van Kroonenburg, Loenen, Tekkoop en Grunsvoort, en te Loenen begraaven. 5. Magdalena Sophia, Baronnes van Wasfenaar, eerst Kanunnikes te Bedbur, naderhand gehuwd met Maximiliaan Henrik van Reneisfe, Graave van Masnij, Baron van Eldeten, hadt. geene kinderen. 6. Hendrik , Baron van Wasfenaar , Ridder van de Duitfche Orde, en Groot-Kommandeur van de balije van Ouden-Biezen. 7. Philippus, Baron van Wasfenaar. Jakob, baron van wassenaar, Heer van Warmond en Hazerswoude, heeft drie Vrouwen gehad: Ifabella Maria van Haastrecht, Vrouwe van Druinen en Gansfooijen; Maria Ifabella van Immerzeel; en Anna Catharina, Baronnes van Renesfe van Elderen. Hij ligt begraaven te Warmond, naiaatende , 1. Jaqueline Maria, Baronnes van Wasfenaar, gehuwd aan Floris Karei van Beijeren van Schagen , Graave van Warfuzé, Heere van Schagen, Goudriaan, enz. die bij haar verwekte a. Dirk Fhris van Beijeren van Schagen, Graaf van Warfuzé, gefneuveld in den jaare 1706, in den ilag van jRamiilies. b. Maria Ifabella van Beijeren van Schagen, Graavin van Warfuzé , Vrouwe van Schagen, Scbagerkogge, enz. in den Jaare 1707 gehuwd aan Fratcois Paul Emile, Craave d'Oultremont. 3. Anna Hendrina, Baron van Wasfenaar, bij Uiterften Wille, door haaren Vader, gefteld tot Vrouwe van Warmond, Hazarswoude, Esfelikerwoude, enz. Zij tradt in 't huwelijk met Fedinand, Graave van Berlo, Heere van Brus; zij florf, zonder kinderen, in den Jaare 1722, en wierdt te Warmond begraaven. Over de Heerlijkheid Warmond, welke jij, bij Uiterfteu Wille, gemaakt hadt aan haarenNeeve, den Heere  WASSENAAR. (Het Geflagt van) 2.99 Heere van Alkemade, ontftondt een zwaar en langduurig pleitge ding, tusfchen deezen en zijne Nicht, de ftraks gemelde Graavin d'Üuhremont. Naakoomelingen van albrecht of albert , baron van wassenaar, jonger Zoone van Jan van Duvenvoorde en Odilia van Valkenaar. Albrecht, of albert, baron van wassenaar, trouwde met, Kometia de Bruin van Buitewegh, welker moeder uit het Geflagt van Foreest was. Hij legt te Leiden in de St. Pieterskerk begraaven , en hadt de volgende kinderen verwekt : 1. Gerard, baron van wassenaar, Heer van Aikemade, die volgt. 3. Odilia, Baronnes van Wasfenaar, getrouwd aan Elbert van Ysfendoorn van iilois, Heere,van Siokkurri en Katinenburg. 3. Philippa,Baronnes van Wasfenaar, Vrouwe van Nieuwkoop, Noorden en Achtienhoven, in den Jaare 1662 gehuwd aan Philip Jacob, Heere van Spangen en Bandries. Gerard, baron van wassenaar, Heer van Alkemade, tradt, voor de eerfte maal, in 't huwelijk met Maria van Oostrum tot Moersbergen, eu naa haar overlijden in den Jaare 1671, met Bernardina Margareta van llaasve/d, bij welke hij verwekte, Thomas walrave, baron van wassenaar, Heer van Alkemade, Vrijenhoek, Nieuwkoop, gehuwd , in den Jaare 1702, met Margareta van Lijnden, dogter van Autonis van Lijnden, Heere van Kronenourg, Loenen, Tekkop en Grunsvoort, en van EUzabet vArma, Baroimesfe van Wasfenaar van Warmond. Hij overleedt in de maand December des Jaars 1726, en wierdt begraaven te Nieuwkoop, hebbende de volgende kinderen verwekt: 1. Gerard, Baron van Wasfenaar, Heer van Alkemade, Vrijenhoek, enz. 2. Henrik Francais, Baton van Wasfeaaar, Heer van Kieuwerkoop. g. P/f-  3oo WASSftN^AR. (Het Geflagt van) 3. Pieter Reinier, Baron van Wasfenaar. 4. Jakob Albert, Baron van Wasfenaar. ,5. Karei Jan, Baron van Wasfenaar, jong geftorven. 6. Jan Marlen, Baron van Wasfenaar. 7. Francais Paul, Baron van Wasfenaar, jong overleeden. 8. Willem, Baron van Wasfenaar, Heer van Warmond. 9. Sophia Kornelia, Baronnes van Wasfenaar. 10. Kornelia Izabella, Baronnes van Wasfenaar, jong geftorven. Iï. Kornelia Elizabet Anna, Baronnes van Wasfenaar. 12. Maria Anna Henriette, Baronnes van Wasfenaar. Naakoomelingen van jan van duvenvoorde, jongden Zoone van Philips van Wasfenaar •en van N. N. dogter van den Heere van Strijen, die den naam van 1'oi.anen hebben aangenomen, doch nu zijn uitgeftorven. Jan van duvenvoorde, bekend in den Jaare 1297, en die zich, in den Jaare 1307, Heer van Polanen noemde, tradt, voor de eerfte maal, in den echt met Etizabeth, eene Zuster van Kuibert, Heere van Vianen, en verwekte bij haar Jan, Heer van Polanen, die volgt. Een tweede huwelijk ging hij aan met eene dogter vaa Boude wijn N. N. en wierdt, bij haar, Vader van Willem van Duvenvoorde, Ridder, was Kamerling en Thefaurier-Generaal van Willem den Derden , Graave van Holland; en een man van groot vermogen , alzo hij een jaariijksch inkoomen van wel zeventigduizend Guldens bezat. Voorts was hij zeer krijgshaftig , en deedt den gemelden Graave zeer gewigtige dienften , in den Oorlog tegen de Vlamingen. Heer zijnde van Geertruidenberg, deedt hij, in den Jaare 1321, die Stad met een Burgt of Kafteel, en vervolgens ook met Wallen verfterken ; ftigtende voorts en begiftigende aldaar een Katthuizer Klooster. In den Jaare 1324 kogt hij, van Guido van Vlaanderen, Heere van Rjcheburg, en van deszelfs echtgenoote Beatrix, Vrouwe vaa  WASSENAAR. (Het Geflagt van) 30» van Putten eri Strijen, het Huis te Oosterhout, en in het volgende jaar de Hooge eu Laage Heerlijkheid van die» naam. In den Jaare 1339 heeft hij van Jan den Derden, Hertog van Brabant, het Land van Breda, 't welk hij eeai Gijstelles, uit Viaanderen; en de tweede, Aiijd, Vrouwe van Halle,. Riviere, Bodingen. Deeze baarde hem geene kinderen, maar de eerfte de twee volgende: a. Jenne va» der Lecke, Vrouwe vanDinter, Heeswijk enz. getrouwd met Jan van Kuik, Heere van Hoogftraten, Brecht, Vorsl'erlaar, Sundert, enz. welken zij geene kinderen baarde. Zij overleedt in den Jaare 1454. b. Alix, of Elfchen van der Lecke, in den Jaare 1440 getrouwd met Staats van Boufyes, Heere van Vertaing, in Artois, die kinderen bij haar verwekte. 3. Philips van der Lecke, of van Polanen , volgens zommigen een Geestlijks , dcch volgens anderen getrouwd met Maria van Diest. 4. Willem van der Lecke, Kanunnik te Luik. 5. Dirk van der Lecke, Ridder, in 'den Jaaae 1409 vermeld, eerst getrouwd mee Gillisje van Kralingen, dogter vanOgir van Kralingen, Heere van West-Ysfelmonde, die hem deeze Heerlijkheid ten huwelijk bragt; vervolgens met eene dogter van Willem Estor. Hij was Vader van de volgende kinderen: a. Jan van der Lecke, Ridder, Haer van Oud'-Haarlem en Ysfelmonde; getrouwd , eerst met Margareta van Lier, anders genaamd van Dorp; vervolgens met Alijd van Egmont. Hij liet naa, (1) Adriaan van der Lecke. (2) Gillisje van der Lecke , Vrouwe van OudHaarlem, eerst getrouwd met Floris van Kijfhoek, Schildknaap, Heere van Goudriaan , Kijfhoek, Hendrik - Iden - Ambagt; vervolgens met Jan van Naaldwijk, Ridder , Heere van Bergambagt, om de onlusten, in Holland verwekt, 's Lands bal-  WASSENAAR. (Het Geflagt van) %6§ balling; en in Frankrijk overleeden; eft eindelijk met Philtpi van Spanje, Ridder, Heere van Spangen, Vliemen, 's Graa^ venmoer. (3) Maria van der Lecke , getrouwd met tViU Urn, Heere van Schagen .. natuurlijken Zoon van Hertogö Albert van Beijeren en Maria van Brönkhorsti b. Adriaan van der Lecke. c. O da van der Lecke , Vrouwe Van* Goudriaan, Giesfenbürg, Glesfendatnme, Wijngaarden, Pspendrecht, Hardinxveld en Hofwegen, getrouwd met Arent van Gent. 6. Oda van Po tan en , eerst getrouwd met Hendrik t Burggraave van Montfoort, daar naa met Gerrit van Heem* ftede, Ridder. Zij hadt kinderen. 7. Beatrix van Polanen, in den Jaare 135Ó getrouwd met Henrik van Bouterfen, in den Jaare 1376 Heer van Bergen op den Zoom geworden, en in den Jaare 1394 overleer den. Zij hadden twee kinderen: a. Oda van Bouterfen, gehuwd met Floris van Bors& felen, en moeder van Frank van Borsfeleti, Graave van Oostervanf. b. Hendrik van Bonter jen, Heer van Bergen, die! eene dogter hadt, gehuwd met den wettigen Zoon van eenen bastaart van Hertoge Jan van Brabant, van welken de Mark* gfaaven Van Bergen zijn voortgefprootem 8. Maria van Polanen, getrouwd met Willem van Kronenburg, bastaart van Willem den Vierden, Grasve van Holland. Bij de derde Vrouw verwekte jak van polanen van de» Lecke. 9. Otto van der lecke, Ridder, Heer van Heel, Stamvader der Graaven van den berg, of 'sheerenberg, die volgen. Jan van polanen, boven genoemd, Heer van Polanen» van der Lecke, en van Breda, voorts eigenaar van Bleskensi groef en Brantwijk, en van eene menigte landerijen. Zijne eerfte huisvrouw was, in den Jaare 1354, Ma-la, bastaaft van Jan den Derden, Hertog van Brabant, die zo-der kindesren overleedt. In den Jaare 1384 hertrouwde hij met Odi* XXX. deel. V lia,  3«S WASSENAAR. (Het Geflagt van) lia, dogter van Graave Jan van Salms, in den Elzas, en van Phiüppotta van Valkenburg. Heer jan overleedt in den Jaare 1304, naiaatende ,behalven eenen natuurlijken- Zoon, Philips van Polanen, in den Jaare 1405, Baljuw van Zuidhoilam'. Jenne van polanen, Vrouwe van der Leek, den Berg,Breda, Oosterhout, Roozendaal en Steenbergen, gebooren den tienden Januarij des Jaars 1392, reeds in haar elfde jaar getrouwd met Engelbert, Graave van Nasfau, Vianden, enz. Heere van Grimbergen, St. Vit, Doesburg, Bidekenbach, enz. Stadhouder van Jan, Graave van Nasfau, en van Margareta van der Mark. Heer engelbert overleedt op den derden Maij des Jaars 1442, kinderen bij Jenne van Polanen naiaatende, door welke hij het GeSagt van nassau,heeft voortgeplant, als zijnde hij geweest de Bet-Oud-Overgrootvader van Prinfe Willem den Eerften. Naakoomelingen van otto van polanen, jongften Zoone van Jan van Polanen en van Margareta van der hippe, van welke de Heeren van 'sheerenberg afftammen. Otto van polanen, of van der lecii, was Heer van Heel, bij Bommel, en trouwde met Sophia,- Erfdogter van Frederik, Heere van 's Heerenberg, in 't land van Zutfen. Hij overleedt in den Jaare 1428, naiaatende, Willem van der lecke, Heer van 's Heerenberg, Bijlant, Ulft, enz. Hij verliet den toenaam en het Wapen zijner Voorouderen, en nam die-van 'sheerenberg aan, gekwartelesrd met polanen. Heer willem was gebooren in den Jaare 1404 , trouwde met Machtelt, dogter van Eberwijn, Graave van Benthem, en van Machtelt, Vrouwe van Steinfurt, es overleedt in den Jaare 1465, hebbende verwekt: 1. Oswald, Heer van 's Heerenberg, die volgt. 2. Ludolfvan \rHeerenberg, Heer van Hedel. 3. Adam van 's Heerenberg. 4. Machtelt van 'sHeerenberg, getrouwd met den Zoore van den Graave van Tecklenburg. 5. Qttelina van *s Heerenberg, Klooster juffer te Wijk bij Duurftede. >• . 6. SO'  WASSENAAR, (tiet Geflagt van) iaf 6. Sophia van 's Heerenberg; Kloosterjuffer aldaar. Oswald, heer van 'sheerenberg, gebooren in de maand; Februarij des Jaars 1442, door den Keizer verheven tot Graaf van den beug , was Heer van Bijlant en Ulst, Itogt WiscK èn Homoet, en trouwde met Elizabeth, dogter van deri Graave van Meurs. Hij verliet, in zijn Wapen, hèt Kwartier van Polanen , voerde alleen het Wapen van 's Heerenberg, en overleedt in den Jaare 1506, en was Vader van 1. Willem, dia volgt 2. Frederik van den Berg, Heer van Heel, in den Jaarè' 1513 zonder kinderen geftorven. 3. Anna van den Berg, gehuwd aan Jan van Meurs, Graave van Saarwerden; 4 Machtelt van den Berg, getrouwd met Frederik van Bronkhorst, Domkanunnik te Keulen. 5. Waldburg van den Berg, getrouwd met Hendriks Heere tot Wisch en Borkelo. De helft van Wisch bragt zij ten huwelijk. 6. Elizabeth van den Berg , Geestlijke te Keulen. Willem, graaf van den berg, Heer van Homoet, Bijlant, Ulft, Heel en Wisch, was getrouwd met Anna vail ÈgthoOti, Vrouwe van Boxmeer, Harpe, Steffenswaarde, Spalbeek, enz, Hij overleedt in den Jaare 1511 of 1513, naiaatende Oswald, graaf van den berg, gebooren in den jaare? 1508, getrouwd met Elizabeth van Hort in Gelderland, étf bij dezelve Vader van 1. Wilïem, graaf van den berg, die volgt. 2. Oswald van den Berg. 3. Fredrik van den Berg. 4. Anna van den Berg. Willem, graaf van den bero , Heer van Bijlant, ffo» moet, Boxmeer, Harpe, Steffeuswaart, Ulft, Wifer, Wisch„' Spalbeek, Heer, Vrundeftein, enz. 's Mans karakter en verrigtingen kan de Leezer vinden in ons Woordenboek, onder? èen afzonderlijk Artikel, Deel VI. bl. 418 enz. Bij zfjM Gemaalin , Maria van Nasfau , oudfte Zuster van Prinfe' Willem den Eerften , hadt hij de volgende zeventien kinderéa verwekt: V * ï, È&M  r 3o8 WASSENAAR. (Het Geflagt vanj 1. Herman, Graaf van den Berg, Heer van Wefel, Ilomoec, Bijlant, Spaibeek, enz. Ridder van het GuldenVlies , Stadhouder des Konings van Spanje in Gelderland', eerst in dienst der Staaten, doch, naa zijns Vaders afval, in dien des Spanjaards. Zijne Gemaalin was Maria Mertia van Wilhem, Markgraavin van Bergen op den Zoom, Graavin van Walheirn, enz. Zij hadden eene dogter, Maria Elizabeth, Markgraavin van Bergen op den Zoom, Graavin van 's Heerenberg, enz. 2. Frederik, graaf van den berg, die volgt. 3. Oswalt, Graaf van den Berg, in dienst des Konings van Spanje, in den vermaarden Slag bij Boxum, in Friesland, door zijn eigen volk, door een ongeiukkig toeval, gedood. 4. Jan, Graaf 'van den Berg, zwak van geest geftos- ven. 5. Lodewijk, Graaf van den Berg, in dienst des Konings van Spanje, in den Jaare 1592, binnen Steenwijk doorfchooten, oud negentien jaaren. 6. Hendrik, Graaf van den Berg, Heer van Steffenswaart en Heel, verwekte, bij Margareta van Witfaem, Zuster van zijns broeders Echtgenoote, a. Willem Oswalt, jong geftorven. b Maria Elizabeth, naa den dood van haare Nigt Maria Elizabeth, boven genoemd, Markgraavin van Bergen op den Zoom, getrouwd met Eitel Frederik, Vorst van Hohenzollern te Hechingen. 7. Adam, Graaf van den Berg, ongehuwd aan de pest geftorven te Groningen, in den Jaare 1575- 8. Adelf, Graaf van den Berg, Heer van Homoet en Heel, Kapitein van eene Kompagnie Paèrden , in dienst des Konings van Spanje, ongehuwd overleeden. 9. Maria, Graavin van den Berg, ten huwelijk beloofd aau Jan, Koning van Zweeden, doch vdór de voltrekking daar van geftorven. jo. Wilhelmina, Graavin van den Berg, verdronken in den Ysfel bij Ulft, ongehuwd. 11. Elizabeth, Graavin van den Berg, jong geftorven.. 12. Mag-  WASSENAAR. (Wet Geflagt van) 309 12. Magdalena, Graavin van den Berg, jong geftorven. 13. Catharina, Graavin van den Berg, gehuwd aan FioTis van Pallant, Graave van Kulenburg, Baron van Pdlaiit, en Wiihera, Heere van Weerde, Leede, Lijnden, Wildenberg, Kinsweiier, Engelltorf, Matcerik en Frenten, Erfmsarfchalk van Gelderland. Geene kinderen wierden in deezen Echt gebooren. 14. Anna, Graavin van den Berg, ongehuwd. 15. Juliana, Graavin van d.n Berg, nevens haare Zuster Wilhelmina, bij 't Slot te Ulft verdronken. 16. Elizabeth, Graavin van den Berg, Abtdis van Esfen en Frekenhorst, in Wesifalen. 17. Garlijne, Graavin van den Berg. Frederik, graat van den berg, boven genoemd, Heer van üixmuiden, Boxmeer, Harpe, Ridder van de Orde van het Gulden-Vlies, Stadhouder van Artois , naderhand van Spaamch Gelderland, trouwde met Frarcoife van Ravenel, Erfdogter van Euftatitis van Rentignij , Siaatsjuffer bij de Aardshertogin, bij welke hij verwekte, Albert, Gratif van den Berg , voor de eerlte maal gehuwd met Maria Elizabeth, Markgraavinne van Bergen op den Zoom , Graavinne van 's Heerenberg en Walheim, en alzo zijne volle,N^cht. Bij deeze hadt hij geene kinderen. Maar bij zijne tweede Echtgenoote, zijnde geweest Magdalena, dogter van den Graave van Champlite, verwekte hij 3. Oswalt, Graaf van den Berg, Walheim, Chaosplite, Vrijheer van Bijlant, enz. Heer van Dixmuiden, Erfkamerling des Hertogdoms Gelder en des Graaffcinps Zutfen, in den jaare 1687 getrouwd met Maria Leopoldina Catharina, dogter van Johan, Graave van Oostfrieslanj Rietberg. b. Maria Clara, Graavin van den Bug, getrouwd met Maximiliaan, Vorst van Hohenzollern. Het Wapen van wassenaar is, drie wasfende Msanen van Zilver op een rood Veld , gekwartiileerd me: een gouden baar op een blaauw Veld. V 3 Was-  8*9 WASSENAAR. (JAKOB van) Wassenaar, (jakob van) Heer van Obdam, op de Geflagtlijst van dit oudadelijlc Geflagt, reeds door ons vermeid , verdient, nogthans, om zijne kloekhartige daaden, en veelvuldige dienften, den Vaderlande beweezen, nader gekend te worden. Schoon de Graaf, door zijne hooge geboorte, ftaan konde na aanzienlijke waardigheden in ;t Gemeenebest, fchijut jiet, egter, dat hij, of door eigen keuze, of om de zinlijkheid zijner Ouderen op te volgen, meest tot den krijgsdienst overhelde. Althans hadt hij nog niet veele jaaren bereikt, wanneer hij zich in dienst van 's Lands Staaten begaf, om den lande te velde te dienen. Het eerfte bevel, welk hi] in deeze hoedanigheid voerde , was over eene Kompagnie Ruiters; doch hij klom fpoedig op tot de waardigheid van Kolonel, en woonde, als zodanig, verfcheiden belegeringen bij, inzonderheid die van Maastricht, in den Jaare 1632, wanneer hij met honderd man te paard, bij Stokheim, op drie Spaanfche Kompaguien aanviel, en dezelve floeg, neer pende vijfentwintig man gevangen. Zijne natuurlijke bekwaamheden, egter, deeden hem eerlang roepen tot gewigtiger bedieningen. Eerst wierdt hij van wegens de Provincie van Holland afgevaardigd om zitting te neemen in den Raad van Staate, en verkreeg naderhand de waardigheid van Gouverneur vau Heusderi, eu der omliggende vaste plaatzen en Schansfen, Krevekoeur, St. Andries, Voren en Hsmert. Toen men, hier te lande, in den Jaare 164.7, begon te neigen tot vrede met Spanje, en de Provinciën Gelderland en Over ijs fel het met Frankrijk, toenmaals Insgelijks in Oorlog met Spanje, hielden, wierdt wassenaar. na deeze Provinciën afgevaardigd om dezelve te beweegen. Zich bij de meerderheid te voegen, Frankrijk te verlaaten, fin zich met het Spaanfche Rijk. te verdraagen. In den Jaare t648 vertrok hij als Afgezant na Kleef, om, in den naam der Algemeene Staaten, te ftaan over den doop van den oudsten Zoon van Keurvorst frederik willem van brandenburg. Naa dat, in den Jaare 1648, de Vrede tusfchen Spanje en, deezen Staat gelukkiglijk getroffen, en twee jaaren daar naa  WASSENAAR. (JAKOB vak ) 311 zijne Hoogheid Prins willem de II, overleeden was, deeden de Staaten van Holland den voor/lag ter Algemeene Staatsvergaderinge, om 's Lands Regcering op een nieuwen en vasten voet te hervormen. Om het geen, in de laatfte jaaren van zijne Hoogheid, was voorgevallen, meenden zij zich niet genoeg te kunnen verlaaten op' de.gewoone Afgevaardigden der Provinciën, als die in de jonglïe maatregelen van zijne Hoogheid getreeden waren. Kier om bellooten zij te wege te brengen, dat 'er, uit elk Gewest, een merkelijk getal van andere Afgevaardigden na den Hage gezonden wierden, met last, om op de vsstltelliug van den Staat, in de tegenwoor. dige omftandigheden, te raadpleegen en te besluiten. In gevolge van dit befluit wierden eenige Heeren benoemd om iii bezending te gaan na de bijzondere Gewesten, ten einde om hen hier toe te beweegen. Met deezen last wierdt de Heet van obdam, nevens kornelis de graaf, Oud-Burgemeester van Amjlerdam, en frakcois riccen, Penfionaris van 1'urmerend, na Gelderland en Overijsfel gezonden. Na de overige Provinciën wierdt insgelijks eene bezending gedaan tot het zelfde oogmerk. In gevolge deezer uitnodiginge, door de Staaten van Holland gedaan, kwam, in den Jaare 1651, de Groote Vergadering bijeen, op welke geraadpleegd wierdt over 'sLands gewigtigfte belangen, met naame de Unie, de Religie en de Militie betreffende. Onder anderen wierdt hier gehandeld over de aar.ftelling van den jongen Prinfe van oranje, laater bekend bij den naam van willem den III, in den voorgaanden jaare, weinige dagen naa zijns Vaders overlijden geboren, tot Kapitein - Generaal. Holland was fterk tegen deeze aanftelling, en de meeste Gewesten waren 't met hetzelve eens. Doch in Zeeland wierdt onder de hand gewerkt cm den jongen Prins tot deeze waardigheid te doen verkiezen ; ook drong Friesland benevens Groningen en 'de Ommelanden hier op erhftelijk. De Staaten van Holland, bedugt, indien Zeeland zich bij deeze twee Gewesten voegde, dat de aan. Helling van den Prinfe tot Kapitein-Generaal ligt mogt doorgaan, deeden eene bezending na Zeeland, om zulks te ontraaden. Tot deeze bezending wierdt wederom onze wasseV 4. » d  $H WASSENAAR. (JAKOB van) naak, nevens joan de witt, Penfionaris van Dordrecht, en nog twee Heeren, gebruikt. De merkwaardigheid van hunnen las't lokt ons uit om het zaaklijke van denzelven hier ïnede te deelen. Dezelve vertoonde dat men, in den te„ genwoordigen tijd van Vrede, geenen Jiapitein-Generaal „ noodig hadt; dat men vooral den jongen Prins van oran,, je niet behoorde te verkiezen tot deeze waardigheid , alzo „ de landen ligtelijk zouden kunnen koomen in de noodza- kelijkheid, om , geduurende zijne minderjarigheid, eenen „ anderen Kapitein-Generaal te verkiezen; waar toe zij egter „ de handen gebonden zouden hebben, zo zij hem tegen„ wpordig reeds aanftelden. Dat men hoopte, dat de Vrede „ lang zou dtmren, waarom men den Prins ook niet be„ hoefde te voorfchïkken tot Kapitein-Generaal, zijnde het, daarenboven, redelijk, dat men den nakooir.elingen de vrij„ heid liet, om hierin te doen of te laaten, 't geen zij, naa „ tijds gelegenheden, zouden raadzaam oordeelen: alzo zulk „ eeng voorfchikking ligtelijk aanleiding kon geeven tot par-r „ tijfchap en verdeeldheid in den Staat, wanneer de Prins van oranje, op zulk eene belofte ftaat maakende, in tijd ca wijle, het Ampt, waartoe hij voorfchjkt was, goed„ vondt te eifchen, in omftandigheden , waarin de Staaten „ niet raadzaam zouden mogen vinden om bet hem op te „ draagen; waarbij nog' kwam , dat 'er, bij alle Gewesten , „ wetten lagen tegen het verleenen van het regt tot opvolging „ in eenige Ampten, met ngame in het Kapitein - Generaals „ fchap, alzo zulk een regt niet plagt verkreegen te worden, „ dan door kuiperij, of gunst van aanzienlijke perfonaadjen , zonder dat men aanfchouw r,ame op 's Lands dienst en „ oorbaar: waarom vertrouwd wierdt, dat Hunne Edel Mo- gendheden, in zulk eene gewigtige zaak, niets benutten „ zouden, dan met gemeenen raad van beide de Provinciën." A\ vóór het houden der Groote Vergaderinge, toen de Afgevaardigden van Zeeland op de bovengemelde aanftelling aandrongen, hadden de Staaten van Holland zich daartegen yverig verzet, beweerende dat zulks voor als nog ontijdig „ was, dat men niet, wist, wat van den Prinfe worden zou, it Sis hij tot manlijken ouderdom koomen mogt; dat hij een » goed  WASSENAAR. (JAKOB van) 313 „ goed en bekwaam Vorst kon worden, doch dok de roet„ flappen volgen van zijnen Vader, in 't geen deeze tegen „ de Vergadering van Holland, en tegen de Stad Amjlerdam ondernomen hadt: of die van Prins maurits , in den Jaare 1618. Dat men ook niet bekwaamelijk een Luitenant onder nep kon ftellen, gelijk zommigen voorgeflagen had„ den : alzo deeze zich, geduurende 's Pritifen minderjaarig„ heid, zo vast zou kunnen zetten, dat men hem daar naa „ bezwaarlijk zou bunnen doen afftaan. Dat de Prins den „ Staaten ook kleinen dank weeten zou voor de eere, hem „ in zijne kindschheid aangedaan, en eerder oordeelen, dat „ ze hem erfelijk toekwame." Ook merkten zommigen aan, „ boe de Prins, zo naa vermaagfehapt met Frankrijk, Groot„ Britannie en andere Rijken, en groote goederen hier te „ lande bezittende, reeds magtiig genoeg was in den Veréénigden Staat, en dat hem nog hooger te verheffen, ge„ vaarlijk zijn zou voor de gemeene vrijheid. Dat dit ge„ vaar vooral te dtigten was van een Prins, wiens Vader en „ voorgangers, onder den naam van Stadhouders, hadden ge„ ftaan naa de opperfte magt, die zij ook, zeide men , beide „ in 't beftieren van den Staat, en van de Legers, in hoo. „ ger maate dan de Graaven van ouds bezeeten hadden." Doch keeren wij van deeze uitweiding weder tot den Heer van obdam. Nog in het zelfde jaar, terwijl de Groote Vergadering zat, wierdt hij in Gezantfchap gezonden na Kleef, aan den voorgemelden Keurvorst van Branacnburg, frederik willem , en na Dusjeldorp, aan den Paltrgraaf wolf willem, om den oorlog, tusfchen hen ontftaan, bij te leggen. Ten dien einde reisde hij etlijke maaien heen en weder "uit den Hage na opgenoemde Steden, en hadt eindelijk het genoegen, om den Vrede, ,in eene zamenkomst van deeze twee Vorften, bij Angeradt te zien fluiten. In den Jaare 1653 bekleedde hij het Ampt van Gcmagtigde der Staaten op 's Lands Vloot, over welke makten uarpertszoon tromp, als Luitenant- Admiraal, het bevel voerde. Een Zeegevegt, in zijne tegenwoordigheid , met de Engelfchen gehouden, was ongelukkig vc.jr de onzen uitgevallen. De fchuld hier van wierdt voornaamlijk aan den Heere van obV 5 dam  $U WASSENAAR. (JAKOB vak) dam geweeten, alzo hij, bij 't Gemeen, befchuldigd wierdt, dat hij tromp zou overgehaald hebben om ilappelijk tegen de Engelfchen aan te gaan. Doch van .deezen blaam wierdt hij gezuiverd door de uitfpraak der Staaten van Holland, welke deeze befchuldiging voor loutere lastertaal verklaarden. In het zelfde jaar was 'er eene geweldige opfchudding ontflaan te Enkhuizen, deels door eenig misverftand tusfchen den Schout en de Wethouderfchap , deels bij gelegenheid, dat een Trommelflager, op bevel der hooge Overheid, bij openbaare uitroepinge Volk ten oorloge wervende, alleen den naam der Algemeene Staaten gebruikte, terwijl het Graauw hem dwong, dat hij den naam des Prinfen van oranje daar nevens "zoude voegen. Om dit oproer te ftillen,- wierdt de Heer van obdam , uit de Ridderfchap, nevens eenige andere Heeren derwaards afgevaardigd. Onder 't rijden na de Stad raakten zij in merkelijk gevaar: want gekoomen tot aan de Kalkoven, niet verre van de Stad, grijpt een kaerel, die een kan biers in de hand hadt, den toom aan van de Paerden , die twee der Afgevaardigden voerden, te gelijk vraagende: waar wilt gij heen? Men antwoorde, dat dit hem niet aanging: waar op hij hervraagde; zijt gij Prinfen- of Staatettvolk? Staaten-volk, was het antwoord, en het zijne daar op, zo zult gij niet levendig van hier gaan. Met fmijt hij de tinnen kan tegen den 'Wagen, en trekt al fcheldende zijn nies; doch de Voerman, vinnig voortikande, ontreedt den geweldenaar. Voor de Stad genaderd, vondt men de poorten digt, den Valburg opgehaald, en een deel volks op da Wallen, fchreeuwende: Gij zult ,er niet binnen: vertrekt,} vertrekt. De Gemagtigden verzogten, met heufche woerden, „ dat men hen wilde inlaaten, alzo zij iets te fpreeken „ hadden met de Heeren, aan welke men hen zou gelieven aan te dienen." Maar 't antwoprd was; Wij zijn de Heeften, wij zijn de Burgemeesters; wij willen u niet in de Stad hebber,. Een Burger-Hopman op de Wal koomende, beloofde, dat men de neutels haaien en de poort openen zou. Terwij! deeze weg was, moesten de Gemagtigden nog veele fcheldwoorden en bedreigingen hooren. Eerst ten negen uure des avonds, kwam hij te rug, om te verzoeken dat  WASSENAAR. ( JAKOB van) 31 $ dat de Gemagtigden nog een half uurtje geduld wilden hebben. Doch zij , zich in eene oproerige Stad niet zonder Krijgsvolk durvende vertrouwen, keerden na Hoorn te rug. Hier kwamen 's anderendaags eenige Gemagtigden der Stad bij hen, van welke zij vernamen, dat de Stad ligt in rust zou te brengen zijn, zo men geen Krijgsvolk zondt, gelijk eerst het oogmerk was. De Heeren keerden hier op te rug na den Hage, en deeden verflag van 't geen hun bejegend was. Niet lang daar naa, en nog in het zelfde jaar als de Heer van obdam deezen last na Enkhuizen hadt bekleed, wierdt ter Vergaderinge van Holland geraadpleegd over eenen opvolger van den onlangs gefneuvelden Luitenant-Admiraal marTEN ïiarpertszoon tromp. De Vice - Admiraal de wit kwam hier toe wel eenigzins in aanmerking; doch verfcheiden Bevelhebbers toonden zich ongenegen om onder hem te ftaan; waarom men geraaden vondt, het opperbevel op te draagen aan een Perfonaadje van meerder agtbaarheid, die zo door zijne geboorte als goed gedrag in aanzien was. Hier om wierp men het oog op den Heer van obd*m , en 'er wierdt eerlang beflooten , hem , door den Penfionaris de wit en eenige Leden der Staaten van Holland, te verzoeken, zijne bediening van Kolonel over een Regiment Ruiters, welke hij dus lang bekleed hadt, met de aanzienlijke waardigheid van Luitenant-Admiraal van Holland en West - Friesland te verwisfelen. Veelen (temden te gereeder in deeze keuze, alzo hij bekend ftondt voor een Man van zeer groote voorzigtigheid en beproefde ftandvastigheid; eigenfchappen, die eenigermaate konden vervullen 't geen aan zijne ervarenheid tb Zeezaaken ontbrak. Nogthans hadden de vrienden van het Huis van oranje veele moeite aangewend om een anderen te doen voorzien met dit gewigtig Ampt, alzo zij den Heer van obdam hielden niet zeer genegen te zijn tot dit Huis. Hij maakte in 't eerst eenige zwaarigheid in 't aanvaarden^ van het opgedraagen Ampt; kort daar naa, egter, deedt hij 't, op de zelfde voorwaarden, als tromp het bekleed hadt. Schoon de Heer van obdam al in den Jaare 1653 tot Luiten nam-Admiraal wierdt aangefteld , het liep, egter, aan tot het laar 1656, eer hij in gemelde hoedanigheid, met 's Lands ™ ■ Vloot  '3TS WASSENAAR. CJAKOB van) Vloot in zee (lak. Men hadt wel, in den Jaare 1655, eenige toebereidzels gemaakt om hem na de Zond te zenden; doch, doör eenige tusfchenkomende bedenkingen, hadt deeze togt toen geen voortgang. Maar in 't volgende jaar, naa dat be buiter hem, met eenige fchepen, na de Oostzee was vooruitgezonden, volgde obdam hem , kort daar naa, met het gros van 'sLands Vloot, welke in 't geheel beftondt uit tweeënveertig fchepen. Gelegenheid tot deezen togt gaf de onlangs ontftaane oorlog tusfchen de Koningen van Zweden en Poolen, waar van de eerfte de Stad Dannig dreigde. Obdam had last, om de Koopvaardijfchepen der ingezeetenen van den Staat in ds Oostzee te befchermen, en de Stad D^h/ztg te ontzetten. Voor 't einde van Junij was hij reeds in de Zond, van waar hij te lande na Koppenhagen trok. Hij wierdt hier door den Koning van Denemarken met de Ridderorde van den Olifant verëwd, waar van het teken, op den negentienden van Julij, hem aan boord gebragt wi:-rdt door den Onderkoning van Noorwegen. Obdam keerde eerlang van Koppenhagen te rug na de Vloot, met welke hij, den zevenëntwintigften der gemelde maand, voor Üantzig kwam. Hier wierdt hij ftaatelijk verwelkomd door eenige Heeren en Kooplieden van de Stad, welke zich In een jagt na de Vloot begeeven hadden , om aan den Admiraal hunne vreugde te betuigen over de komst van zulke mannen, die zij met reden aanmerkten als hunne Verlosfeis, en tevens om hen te verzoeken dat ze in de Stad wilden koomen. Hier wierden zij treffelijk onthaald , eu ter gelegenheid van de komfte der Vloot groote vreugdetekens bedreeven. De Zweden verdweenen welhaast, en met hun week de vreeze binnen Dantzig. De Vloot onder obdam hieldt zich voor de. Stad tot in Oftober, wanneer zij na 't Vaderland te rug keerde. Eer wij met ons verhaal voortgaan, moeten wij hier, in 't voorbijgaan, aanmerken, dat de Zeeheld, wiens voornaamfte bedrijven en lotgevallen wij verhaalen, tot nog toe den naam gevoerd hebbende van Heere van obdam, in den Jaare 1657 dien van Heere van wassenaar aannaam. De Heerlijkheid van Wafenaar was , naamelijk , uit zijn Huis, bij huwelijk, geraakt aai} het Huis van ligne en FAUO  5 WASSENAAR. (JAKOB van) %ïf Faucquenberge, en door dit Huis verkogt aan pieter nocMs, Ambagtsheer van Aarlanderveen. Thans wierdt de Heer vam obdam met die Heerlijkheid verlijd, alzo dezelve, op zijn. verzoek, door last der Staaien van Holland, volgens het regt van naastinge, wederom aan hem was afgedaan: waarom hij zedert met dien naam genoemd wierdt; gelijk wij hem ook voortaan, ter voorkominge van verwarringe, dus zullen noemen. , In den Jaare 1657 beflooren de Staaten een Gezantfehap te zenden na Portugal, om rekenfctiap te vorderen van het ongelijk en nadeel, den Nederlanderen in Brazil, Angola en St. Thomè aangedaan. Wassenaar kreeg last om de Gezanten , met eene Vloot, derwaarts te geleiden. Op den vijden September liep ue Vloot uit de Maaze in zee , voerende hij zelf het Schip de Eendragt, voorzien van zesenzeventig metaalen (lukken, en bemand met driehonderd vijfentwintig koppen. Op den vijfëntwintigften dier zelfde maand kwam hij in den mond der riviere van Lisfabon ten anker. De onderhandeling der Gezanten liep vrugtloos af; waarom zij , van hunnen last gebruik maakende, welke behelsde, in gevalle zij geene voldoening kreegen, met Portugal te breekeu , den Geheim ichrij ver van Staat eene Oorlogs verklaaring toezonden» Naa dat zij den Heere van wassenaar kennis hadden gegeeven van hunne verrigtingen, verlieten zij Lisfabon, en keerden te water na Rec&elle, en voorts te lande na den Hage-. Midlerwijl was* 's Lands Vloot, onder wassenaar, gederkt geworden met de-ruiters fchepen, en beftond nu uit zevenof achtentwintig zeilen. Met deeze Vloot, in drie Esquaders verdeeld, kruiste wassenaar op de Portugeefche kusten ; daar 't hem, in 't begin van November , gelukte, vijftien fchepen te bemagtigen uit de Portugeefche Zuikervloot, die, omtrent veertig zeilen flerk, uit Brazil na Lisfabon keerde. Met deezen buit zeilde de Vloot, die gebrek aan wateï kreeg, na 't Vaderland, alwaar wassenaar, op den zevenden December, te Hellevoet/luis binnen kwam. De Oorlog , tnsfchen Zweden en Denemarken ontdaan, deedt de Algemeene Staaten, bevreesd voor belemmering van de vaart door de Zond, in den volgende Jaare 1658, het be<  $i$ WASSENAAR. (JAKOB vak)' befluit neemen, om den Deehfchen Koning kragtiglijk bij te ftaan. Achtëodertig vaandelen Knegten, onder den Kolonel ïucgler, vvierden in October ingefcheept na Koppenhagen. De Heer van wassenaar kreeg bevel om deezen oriderftand ; op 's Lands Vloot, thans fterk vijfendertig fchepen, derwaarts over te voeren. Hij hadt last om Denemarken te heipen tegen Zwed-.it , en den Koophandel in de Oostzee te befcherinen. Ook was hem het verdelgen der Zweedfche Vloot onder wraïsg?.l, die achtendertig of meer fchepen flerk was, én de Zond bezet hieldt, heimelijk aanbevolen. In 't begin van November kwam de Heer van wassenaar met 's Lands Vloot voor de Zond, en zeilde 'er , op den achtften 'savonds tusfchen acht en negen uuren, door, tusfchen de Kasteelen Kroonenburg en Elzingburg, ter wederzijde deezer engte op Zeeland en op Sihoonen gelegen, zonder dezelven, naar zeegebruilt, te begroeten. De Kasteelen waarfchuwden,' door het losbranden van eenige ftukken zonder kogels. Doch, dewijl dit door de Vloot niet beantwoord wierdt, fchoot men me: fcherp, zonder egter de Vloot, die het midden van 't vaarwater hieldt, merkelijk te befchadigen. Doch 't leedt niet lang, of de Zweedfche Vloot onder den Admiraal wrangel, en de onze, raakten aan eikander. De Koning van Zweden zelf, die zich toen op 't Slot Kroonenburg bevondt, was aanfchouwer van 't gevegt. Scherp wierdt 'er, aan wederzijde, gevogten. Order anderen kweet zich hier met groote dapperheid de Heer van wassenaar. Hij wierdt, bij ongeluk, op dien tijd, zo zwaar gekweld van de jigt,' dat hij geen gebruik van zijne voeten hadt, en liet zich hier om op een ftoel brengen voor de groote mast, van waar hij het toezigt op alles hadt. Deerlijk wierdt hier zijn fchip gehavend, alzo hij alleen in 't heetfte van 't gevegt van eenige Zweedfche fchepen wierdt omfingeld. Zijn fchip, op verfcheiden' p'aatfen onder water getroffen, hadt wel vijf of zes' voeten water in. Daarenboven was de brand in zijn boeg geflagen; doch die wierdt gebluscht, en het fchip door kragt van pompen boven gehouden. Zijn groote mast viel over boord, zija paviljoen, wand en zeilen wierden weggefchooten. Drie Zweedfche fchepen wierden veroverd, acht in den grond  WASSENAAR. (JAKOB van") $10 grond gefchooten of verbrand. De Zweden hadden meer dan duizend' dooden; de onzen niet meer dan vierhonderd. Het zwaarte verlies, dat de onzen hadt getroffen, was dat van den Vice-'Admiraals witte korneusz. de witte, en pieter Jloriszoon. De eerfte ftierf door bat ten gronde gaan van ziju fchip, de andere aan eene bekoomane wonde. Bijkans zes uuren duurde de ftrijd; ten einde van welken de Zweeden weeken onder 't Slot Kroonenburg, van waar zij in de haven van Landskroon liepen om zich te herftellen. Wassenaar ontfcheepte, 's daags naa den ftrijd , zijne Landtroepen. In Holland wierdt beflooten nog meer Krijgsvolk na Denemarken te zenden, en wassenaar met de zwaarfte fchepen t'huis te ontbiedeu; doch men veranderde hier van befluit, op de tijding, dat de Engelfchen eene Vloot uitrustten tot onderIteuninge der Zweeden, en wassenaar kreeg bevel in Dene* marken ie overwinteren. In het volgende JaaJ 1659 was 'er een ftilftar.d van wapenen tusfchen Zweden en Denemarken getroffeu, welke drie weeken moest duuren. De Algemeene Staaten, om den Vrede tusfchen de twee Rijken ta bevorderen, beflooten een Gezantfchap derwaarts te zenden, en tevens den Heere vast Wassenaar eenige verfierkins;, onder den Vice-Admiraal de ruiter, toa te Ichikken. De ruiter, tevens de Gezanten overvoerende, zeilde eerlang óeBeli in, en veréénigde zich,' omtrent het Eiland Futien , met de Vloot onder Wassenaar. 's Lands zamengevoegde Zeemagt in deezen oord baflondc thans uit ruim zeventig OorlogOhepen, en hadt omtrent zeventienduizend Soldaaten en Matroozen op. In Julij ging Wassenaar onder zeil na Koppenhagen, daar de Zweedfche Vloot lag, die, zoras hij zich vertoonde, terftond de wijk nam. En in November daar aan volgende keerde hij mee twintig fchepen te rug na 't Vaderland.' In de volgende jaaren, tot aan den Jaare 1663, deedt de Heer van wassenaar verfcheiden' togten; fh welke, egter, niets van belang fchijnt gebeurd te zijn. Doch als in den Jaare 1664, tusfchen Groot-Britannie en deezen Staat, oorlog was ontdaan, kreeg hij, nevens eene aanzienlijker waardigheid , ook ge wigter werk. Mei het begin van 't Jaar 1665  $ao Wassenaar. ( jakob van) 1665 beflooten de Algemeene Staaten eene magtige Vloot xsït te ruften, en daar mede den Engelfchen, in en buiten Euró^pa, afbreuk te doen , in vergelding der vijandlijkheden, welke van hunnen kant eerst begonnen waren. Ook befloot men» drie Luitenants-Admiraalen, te weeten EGBEftr meuweszoon kortenaar, mïch1el adkiaanszoon de ruiter, en jan kor- neliszoon meppsl, aan te ftellen. Den Heere van wassenaar, welke dus lang den naam van Luitenant-Admiraal gevoerd hadt, wierdt het Opperbevel over de gantfche Vloot, onder den tijtel van Luitenant-Admiraal-Generaal, opgedraagen. De Engelfche Vloot , onder het bevel des Hertogs van jork , flerk omtrent honderd fchepen vaa Oorlog, was al in 't begin van Mai in zea geitoken- De Nederlandfche, onder den Heer van wassenaar , liep ook nog uit voor 't einde der genoemde maand, en was ten minften zo flerk als de Engelfche. Op den dertienden Junij raakten de Vlooten aan elkander, omtreiu tien Duitfche mijlen Noord - Oost ten Noorden van de Stad Lestoffe. 't .Gevegt begon met het aanbreeken van den dag, en duurde tot over den middag. Eenige Staatfche Kapiteins kweeten zich dapper, maar andere hielden zichbuiten den fttijd, fchietende flegts van verre. Doch, omtrent twee uurèn naa den middag, fprong de Luitenant - AdmiraalGeneraal , de Heer wan wassemaar , met zijn fchip de Een~ dragt, vierentachtig flukken gefchut voerende, ongelukkig in de lucht, door zijn eigen buskruid , zonder dat men zeker weet, of 'er door verzuim van zijn eigen volk, of door he6 fchieten des vijands, de brand in geraakt was. De LuitenantAdmiraal kortenaar was al in 't begin van 't gevegt, des morgens te vijf uuren, met een Kanonkogel, dood gefchooten. Behalven deeze was ook nog gefneuveld auke stellingwerf , Luitenant-Admiraal van Friesland. Schoon de Engelfchen merkelijke fchade geleden hadden, was, egter, het verlies grootst aan onze zijde. Niet meer dan vijf menfchen wierden van het gefprongen fchip van den Heer van wasse-' naar geborgen; zijn eigen Lijk is nimmer gevonden. Doch, behalven dat zijn naam in 's Lands Gefchiedenisfen leeft, wierdt, uiet lang na zijn deerlijk uiteinde, ter eere en gedagtenisfe van deezen  WASSENAAR. (JAKOB VAtij fit tleezen doorluchtigen Zeeheld , óp 's Lands kosten , in dë Groote Kerk in ^Graavenhage, eene pragtiga Grafdede opgö-* rïgt, waarop hij, óvereinde en in 't harnas, levensgrootte; is afgebeeld, en zijne voornaamfte verrigtingen, in een deftig bijfchrift j vermeld worden. Wij agten het niet ondienftig, he* verè'erend Opfchrift hiejf të laaten volgen; Honori et gloria; Hérois illüftris, et ex vetus* tisiima Nobilitatis Batavier Stirpe, per contenuani et legitimara fuccesiionem prognaü , Doinini Ja-* eobi, DynaiL-e de Wasfenaar, Domini in Opdam, Foedefati Belgii Archithalasfi; rebus pra^clare terra tnarique geiïis, non tantum in Atlantico Oceano, unde fparfa fugataque Lufitanorum Claffe ,rnagna«< que onullus Pra;da, domunl rediit; fed et in Fré* to Baltico, ubi pullis adverfariis, et infigni parta vicloria, laboranti Danite fuccurrit, et fimul Ma* jeftatem Republica; afleruit et ftabilivit: ac' tandem contra univerfam regiam Anglorum Clasfcrhj, cumpaucis fortisfime dimicans etundique cinclus, ne fic quidem cesfit holtibus, fed magna prius edita ftrage,incenfaqu0 demum pretoria iua navi, Herculeo e.xemplo £1 ammis viam fi.bi ad fuperos paratam invenit, anno aetatis LV. IUuftrisfimi et Potentisfimi Foederati Belgii Proceres Viro fortisfimo, optimeque de Republica merito , monuraentum hoe pofuere , anno reparata? filutis MDCLXVII. XXX. »EEU % WA#t  322 WASSENAAR, WASSENAARSKOUW. Wassenaar , eene zeer aanzienlijke Heerlijkheid , nevenseen Dorp van dien naam, in Rhijnland. De Heerlijkheid, welke met die van Zuidwijk is vereenigd, en die te gadef» door haare ligging, als in elkander fluiten, ftondt, van ouds, voor ruim zesëndertighonderd Morgens Lands, in de Quofaieren der Verpondinge aangefchreeven. Zints men op het afzanden van Landen zich meer en meer heeft begonnen toe te leggen, is deeze uitgebreidheid merkelijk grooter geworden, en valt het tegenwoordige beloop van Morgentalen bezwaarlijk te bepaalen. Het Dorp is zindelijk betimmerd. Aan het einde van eene lange ftraat, ter wederzijden met Huizen bezet, ontmoet men een ruim Plein, met Lindeboomen beplant, aan welks einde de Kerk ftaat. Deeze, een overoud gebouw, heeft al zints eenige Eeuwen, voor het grootfte gedeelte, onder den voet gelegen; flegts een klein gedeelte, 't welk nog overeind ftaat, wordt tot den Godsdienst gebruikt. Ten Zuiden van het Dorp ligt een Heuvel, de Bürgt genaamd; men wil dat het Slot der aloude Heeren van wassenaar op die hoogte zou geftaan hebben. In de Heerlijkheid Wasfenaar liggen verfcheiden meer of min aanzienlijke adelijke Huizen en Lusthoven, B&lleftein, Raaphorst, Zandhorst en anderen. Wassenaarskoow , eene zonderlinge foort van Gevangenis, dus genaamd naar Heer jan van wassenaar, Zoon vSri jan van wassenaar, Burggraaf van Leiden, en van johanna van - halewyn , op de Gefiagtlijst, ten aanzien van zijne voornaamfte leevens'oijzonderheden, reeds door ons vermeld. In den oorlog tegen Hertog karel van gelder in diens magt gevallen zijnde, deedt deeze hem gevankhjk na liattem voeren, en aldaar, uit wederwraak, in een ijzeren kouw of kooi opfruiten, die, zedert, van Heere jan vanwassenaar, den saam ontleende. De Kouw wordt gezegd eene lengte gehadt te hebben van zeven voeten,"en zo hoog geweest te zijn, dat 'er een man recht op in ftaan konde. De breedte was niet grooter, dan dat 'er een beu en een ftoel kotwen geplaatst werden. Rondom was de Kouw zodanig met ijzeren bouten en traliewerk voorzien, als of hij tot een be-  WASSENAARSKOUW*, enz. 3JJ bewaarplaats voor een Leeuw, Tijger of ander verrebeurend dier moest verftrekken. Voorts hing het werktuig aan den Zolder van een hoogen zwaaren Toren. Door middel van een touw, welk over een fchijf of katrol liep, konde hetzelve om hoog gehaald of nedergelaaten worden. Het laatfte! gefchiedde, wanneer de gevangene zijnen maaltijd zoude houden. Deeze wierdt hem toegereikt door een klein ventertje-" Naa den maaltijd wierdt de Kouw wederom om hoog getrokken. Hoe lang Heer jan dus zonderling en wreedaartig opgeliooten wierdt gehouden, is ons niet gebleeken. Zeker il iet,' dat hij, eerlang, zijn ontflag verkreeg. Zie slichtenhorst, Gelderfche Gefshie™ denisfen. Wassenaer, Cnicolaas janszoojs van) een vlijtig tiw fpoorer der Gefchiedenisfen van alle volken, als mede eeri Geneesheer te Amjlerdam, alwaar hij, volgens zommigen a* ook gebooren wierdt, hoewel hij, volgens anderen, te Heusden ter waereld is gekoomen. Hij was de Zoon van den Predikant jan claaszoon , op de naamlijst der Amfterdamfehe_ Predikanten bekend bij den naam van joannes niccl-i I wassenaer!. Hij was de vierde Leeraar onder de Hervormden, ter gemelde Stede, eu in den Jaare 1580 aldaar beroëpen, doch'tevens overleeden in dat zelfde jaar. Naa de vitè derkomst van den beroemden jacobus arminius van Genevel alwaar hij op Stads kosten hadt geftudeerd, genoot nicclaaS* van wassenaer dat voorregt. Volgens zommigen zou hif den post van Conre&or van het Latijnfche School te Haar. lem bekleed hebben; waar toe hij, uit' hoofde zijner bedrevenheid in de Griekfche taaie, eene noodige bevoegdheid bezat. Althans heeft hij van zijne ervarenisfè in die taaie," gelijk ook van zijne deelneeminge in den toeftand van Haar-^ lem, eene proeve gegeeven, in een Grieksch Gedicht, o~ het beleg dier Stad door de Spanjaarden- Zedertegter ƒ fchijnt wassenaer metter woon na Amjlerdam te zijn vertokken, en hij,' daarenboven, in de Geneeskunde genoeg2£ $ jfoarrTC  324 WASSENAER,(NrCOLMSJANSZOON van)en?. zaame bedrevenheid gehad te hebben, dat hij zich voor Artzkonde uitgeeven. Zo veel is zeker, dat hij , in het Jaar 1620, in de gemelde Stad, in die hoedanigheid den kransen ten diende dondt, en dat hij , op den titel zijner uitgegeevene Schriften, zich zelvcn Amflerdammer Medicijn noemde. Behalven dit alles fchijnt vanwassknae'r veel werks gemaakt te hebben van de beoelTening der Gefchiedenü-fen, zo van bijzondere Gewesten, als van die der Volken in 't algemeen. 'Althans heeft hij in *t licht gegeeven een Chronijk der Gefchiedenisfen van Turkije, ais mede eene Gefchiedenis van zijnen tijd, bekend bij den naam van 'hifborisch Ver* haal van de meest gedenkwaardige gebeurtenisfen, van jaar tot jaar, bij zijnen leeftijd, in de bekeade waereld voorgevallen. Het laatstgenoemd Werk hadt van wassenaer gebragt tot het jaar 1631. Misfchien is hij in dat jaar geftorven. Bahend lampe, insgelijks een Amfterdamsch Geneesheer, heeft het, zedert, vervolgd. Zie pars Naamrol; val. andueas-,Bwiioth. Belgica, enz-. Watergeuzen, eene zeer bekende bercaaraing in de Ge> fchiedenisfen van ons Vaderland, geduurende de kommerlijke dagen, in welke onze Voorouders het grootmoedig befluit. namen, om het Graaflijk juk van ziels- en lichaamsdwingelandije van den hals te fchudden , of zich onder 'sLands. puinhoopen te laaten begraaven. Als de vcornaamfte hoofden derzelven vinden wij genoemd , aqriaan van bercen Heer van Dolhain, nevens diens broeder Jonkheer lodewyk. van bergen ; voorts Jonkheer albrecht van egmond , Jonkheer lancelot van b.enboven geneeren zich veele opgezeetenen met het houden van Bijen. De Mee, welke hier wordt gebrouwen, was reeds van ouds vermaard, en, vóór het meer en meer toegenomen gebruik van wijn, daar in een merkelijk vertier. Ten blijke van den toeneemenden bloei der Heerlijkheid, kan, onder andere, dienen, dat het getal der Huizen, gere¬ kend zints het jaar 1632,'in het tijdverloop eener Eeuwe, van zesentachtig tot op honderdachtè'ndertig is aangegroeid. Het Dorp, liggende omtrent een uur gaans ten Westen van ï>elft, en even zo verre ten Zuiden van 's Graavenhage, is fraai en welbebouwd. Het ligt aan eenen Vaart, van welken het zijnen naam achijnt ontleend te hebben. De Kerk, weleer aan johanines den Dooper gewijd, beftaat uit twee Kruispanden , én is tamelijk ruim. De Toren pronkt met een netten achtkantigen Spits. ' Niet verre van het Dorp, in het Westen, ligt eene Lustplaats, welke, in de gedaante van derzelver huis, kenmerken van eenige oudheid draagt. Zij voert den naam van het Hef te Wateringe, om dat, volgens zommigen , het Stamhuis van de Heeren van Wateringe, weleer op deezen grónd geftaan heeft. Waterland, eene welbekende landftreek in het Zuidoostlijk gedeelte'van Noordholland, tusfchenKennemerland, Westfriesland, de Zuiderzee en het Y beflooten. Van ouds was •het eene afzonderlijke Heerlijkheid , toebehoorende aan hec •Geflagt van persyn, 't welk reeds in de Elfde Eeuw, in *s1 Lands aloude Kronijken, wordt vermeld. In den Jaare 1282 ^erkogt Heer tan van persyn zijne Heerlijkheid aan Graave  WATERLAND, 3 a? floris den V, mids dat deszelfs Zoon, nikolaas van persyn, de helft der inkomften, als een Erfleen van de Graaflijkheid, zou blijven bezitten. Naa het kindersioos overlijden van eenen anderen nikolaas van persyn, in den Jaare 1409 voorgevallen , verviel de Heerlijkheid aan de Graaflijkheid, en is, tot heden toe, daar mede vereenigd gebleeven. Tegenwoordig draagt Waterland den naam van Baljuwfchap , 't welk, boewei uit verfcheiden Bannen, Ambagten of Heerlijkheden beftaande, onder eenen gemeenen Hoogen Vierlchaar ftaat; wordende dezelve gefpannen door een Baljuw, benevens de Schepenen van de zes hoofddorpen , Randsdorp, Zuidermude, Landsmeer, Sunderdorp, Broei en Schellinkwc-ude, gezamentlijk vierentwintig in getal. Deezen Regtbank is een Sekretaris toesevoegd. Door aankoop zijn de Regenten der gemelde Hoofddorpen, van derzelver Ambagtsheerlijkheid, in den Jaare 173'l/ï eigenaars geworden, voor de fomme van «sfindertigduizend guldens. Voor 't overige heelt ieder der gemelde Dorpen zijne eigen Burgerlijke Regeering en Laagen Regtbank; beftaande, afzonderlijk, uit een Schout, vier Burgemeesteren, even zo veele Schepenen, en een zeker getal van Vroedfchappen, 't welk overal niet even groot is. Voorts heeft men in Waterland een Dijkgraaf- en Hoogkeemraadfchap; waar onder behooren, behalven da Steden Monnikendam en Punterend, de Heerlijkheid van Pnrmetland en Ilpendam, nevens de meer gemelde zes Hoofddorpen en onderhoorige Regtsbannen, Het Kollegie, welk het opzigt en beftuur heeft over den Hoogen Zeedijk en' den Laagendijk van Waterland, als mede over de Sluizen, Molens en Polderzaaken, beftaat uit den Dijkgraaf en negen Heemraaden, één van welke uit de Stad Monnikendam, één uit de Stad Put merend, één wegens Purmcrland, eu één uit ieder Hoofddorpen wordt gekoozen. Aan dit Kollegie is een Sekretaris toegevoegd. Deeze , gelijk ook de Dijkgraaf, bekleedt dat ampt voor zijn geheele leeven. De Heemrsaden blijven llegts drie. jaaren in 't bewind. De Hooge Zeedijk, boven vermeld , ook wel. de Waterlandfche Dijk geheeten, neemt zijn begin bij de Damfluis in de S:ad Monnikendam, looptivan daar na de Zuiderzee, en langs dezelve, als mede, X 4 ver-  g?8 WATERLAND, WATERLOO, (ANTHONY) e»z. vervolgens, langs het Y, door de Dorpen Uit dam, Burgerdam, Schellingwoude, Nieuwendam en Buikjloot, tot aan den Banpaal bij den Oostzaaner Overtoom. Ter nadere aanwijzirrge van de uitgebreidheid van Watertand, en wat men eigenlijk daar door te verftaan hebbe, noemen wij nog de Dorpen, die in herzei/e gelegen zijn. p] zijn de volgende : Ransdorp , Durgerdam , Holijfaot, Autderwoude, üitdam, Landsmeer, Watergang, Sunderdorp, Nieuwendam, Broek, Schellingwoude, Buik/loot. Zints men, in het Baljuwfchap van Waterland, verfcheiden Meiren heeft bedijkt en drooggemaakt, heeft zulks aanleiding gegeeven tot het oprigten van een Kollegie van Heemraadfckap der Waterlandfche Meiren. Deeze zijn het Buikllooter-, bet Brtneker- en het Belmermeir. Waterzoo, (anthony) volgens zommigen te Amjlerdam, doch volgens anderen te Utrecht gebooren, was een goed Landfchapfchilder, die de natuur zeer naauwkeurig wist naa te bootzen. Ook heeft men van hem eene menigte Teekeningen en geëtfte Kunstprenten, die klaar doen zien, dat dezelve naar het leeven gevolgd zijn. De bevallige en zeer natuurlijk? fpiegelingeu der voorwerpen in het water, maaken geenzins daar van de geringde fieraaden uit. 's Mans geboorte- ep flerfjaar zijn ons niet gebleeken. Alleenlijk weet men, dat bij te Utrecht in het St. Jobs-Gasthuis overleeden is. Men mag daar uit afleiden, dat hij met zijne kunst niet veel heeft gvergewonnen. Zie hoogstraten Woordenboek, Waterschap van woerden; zie woerjden. Watten, of waddén; bij deezen naam zijn bekend de droogten of ondiepten, tusfchen het Eiland Ameland en het Ijoprdiijk gedeelte van de Provincie Friesland. Wat-  WAT WE IDE, WAVEREN, WAVE REN. (van) 32, Watweide, ook wel Wa-weit genaamd, is een kleine Ban, in het gedeelte van Westfriesland, de Vier-Noorder-Koggen genaamd, tusfchen de Dorpen i>Vognum en Spanbroek. De uitgebreidheid vinden wij op bonderddrieënzeventig Morgens en etlijke Roeden Lands begroot. Het getal der Huizen kan nog geene dertig haaien. Nogthans heeft men 'er eene Gemeente van Hervormden, die haare eigen Kerk heeft, zijnde, weleer, geweest eene Parochiekerk, aan maria m.agdalena toegewijd. De Kerktoren draagt een zeskantigen Spits. Wa veren, met Botshol en Ruige - Wilnlsfe, eene Ambagtsheerlijkheid, in Amf eiland, Oorfpronklijk zijn het drie onderfeheidene Heerlijkheden; doch die tegenwoordig zo naauw aan elkander zijn verkuogt, dat de grensfeheidingen bezwaarlijk kunnen worden aangeweezen. Gezamentlijk liggen ze ten Zuideft van het welbekende Dorp Ouderkerk aan den Amftel. Waveren beftaat, voor het grootfte gedeelte, uit uitgeveend iand. Het ontleent, hoogwaarfchijnlijk, dien naam van het water de Waver, welk het van het gemelde Ouderkerk fcheidt. In Botshol ziet men insgelijks weinig meer dan uitgeveend land, terwijl de Ruige-Wilnisfe, voor het meerendeel, uit Poelen en Rietland beftaat. Hoewel de uitgebreidheid der drie Ambagten niet naauwkeurig wordt opgegeeven, zullen zij te zamen, Haar gisfing, weinig minder dan vijfhonderd Morgens beflaan. De Opgezeetenen behooren, in het Kerkelijke, onder Waverenveen. Veel overlast leeden de Landzaaten, in den Jaare 1672 , van de Franfchen; die, eene uitgefchreevene Brandfchatting niet goedfehiks kunnende magtig worden, met branden, blaaken, rooven en anderzins, groote verwoestingen aanrigtten. Wa veren, (van) een zeer vermaard Amfterdamsch Géflagt, van 't welk wij, op de Regeeringsiijsten dier Stad, yerfebeiden Leden aantreffen. Zommigen noemden zich blootelijk van waveren ; eenigen bors van wa veren; anderen, eindelijk, oetgens van waveren. Zie hier de volgreeks, volgens de tijdorde , in welke zij geleefd hebben , nevens eenige bijzonderheden van zommige leden diens Geflagts. x 5 De  33o WAVEREN. (van) De eerfte, dien wij genoemd vinden , was jacob fransz oetgen.s van waveren, in den Jaare 1578 ais Raad vermeld. Op hem, volgde claas fransz oetgens van waveren, in de jaaren 1583 en 1584 Schepen, in het volgende jaar Raad geworden, en Burgemeester, in den Jaare 15863 welke waardigheid, vervolgens, in de Jaaren 1588, «500, 1592, 1598, 1602, 1608 en 1609, door hem' bekleed wierdt. Op het Jaar 4592 ontmoeten wij eenen jan henorikszoon oetgens van waveren, als Commisfaris der Stad, gelijk ook, in het zelfde bewind, in den Jaare 1598, claas hendrikszoon oet- gens van WAVEREN. frans HENDRIKfZOON oetgens van waveren, hadt een jaar vroeger in Schepensbank gezeeten, en was Burgemeester in de Jaaren 1599, 1604, 1607, 1611, 1612, 1615, 1617, tóip, 1622 en 1624. Een ander voornaam R.egeeringsiid uit dit Geflagt, was, antony oetgens van waveren; hij was Pommisfaris in den Jaare 1611, Schepen in de Jaaren 1614 en 1621, was Raad geworden in den Jaare 1620, en tot de Burgemeesterlijke waardigheid verheven in den Jaare 162Ó; weiken aanzienlijken post hij ook bekleedde in de Jaaren 1627, i6?9? 1631, in welk jaar wij hem, voor de eerfte maal, betiteld vinden als Ridder, Heer van Waveren,1 Botshol en Ruige Wilnisje; voorts in de jaaren 1638, $40 en 165a Terwijl Prins willem den II, in het laatstgenoemde jaar, aan het hoofd eener talrijke Bezendinge, de Hollandfche Steden be?ogt, wierdt de Heer van waverkn, névens den Qud-Burgemeester pieter Hasselaar, aan zijne Hoogheid gezonden, met verzoek, van we? gen en uit ■ aam der Vroedfchap „ dat dezelve de moeite fpaa„ ren. wilde om naar hunne Stad te koomen, alzo men hem, ,., met zijn gezelfchap , als Afgevaardigden der Algemeene „ Staaten aldaar niet zoude kunnen ontvangen, en ondertus5, fehen ongaarne iets doen zoude, 't welk zoude kunnen „ fchijnen te ftriiden met de agting, welke men zijner Hoog. „ heid was verfchuldigd." In den Jaare 1653 vertrok de Heer van waveren, nevens den Heer jacob de wltt, Burgemeester van Dordrecht, na Lubek, in de hoedanigheid van Gezant der Algemeene Staaten, om, van wegen dezelve, den Vrede tusfchen Zweeden en Poolen te bemiddelen. Doch hun  WAVEREN. (van) 331 hun Gezantfchap deedt de gewenschte uitwerking niet. —■ Jan van waveren koomt voor als Schepen, in de Jaaren 1643, 1Ó45, 1648 en 1653. —' Frans van waveken was CommiEiaris der Stad, in den Jaare 1650. Joan van waveren, in den Jaare 1659 Raad in de Vroedfchap geworden, en in de Jaaren 1667 en i<568 Schepen, bekleedde de Burgemeesterlijke waardigheid in den Jaare 1670; hi] was Heer van Waveren, Botshol en de Ruige-Wilnhfe, en overleedt in het jaar van zijn Burgemeesterlijk bewind. Nicolaas van wAVEttEN was in den Jaare 1650 Commisfaris, en hadt, in de Jaaren 1662 en 1664, het Schepensampt bekleed. — Nu volgt Mr. gerard bors van waveren, in den Jaare 1658 Commisfaris der Stad, in de Jaaren 1663 en 1665 Schepen, in den Jaare 1672 Raad in de Vroedfchap geworden, en Burgemeester in de Jaaren 1683, 1085, 1687, 1689, 1692. Deeze ftaat, in 'sLands Gefchiedenisfen, bekend voor een kloekmoedig voorftander der Stedelijke en 's Lands Vrijheid , en niemand ontziende, wanneer het om het handhaaven van dezelve te doen was. —— Mr. cornelis bors van waveren wordt op het Jaar 1693 als Schepen, en in het volgende jaar als Raad vermeld. — Met het begin deezer Eeuwe, in den Jaare 1703, ontmoeten wij Mr. anthony oetgens van waveren als Commisfaris der Stad, en in den Jaaren 1713 als Schepen; hij was Heer van Waveren, Botshol, enz. Vervolgens koomt ons voor Mr. gebard bors van waveren, als Schepen, in de Jaaren 1722 en 1726; in den Jaare 1725 was hij Raad geworden. Dé laatfte, dien wij op de Regeeringslijst ontmoet hebben, was bonaventura oetgens van waveren, Heer van Waveren, Botshol en Ruige Wilnisfe. Hij was Raad der Stad, Schepen in de Jaaren 1730, 1737 en 1738, en Burgemeester in den Jaare 1760, in welk jaar hij tevens, op den achtften December , overleedt. Hoewel geen eigenlijk Lid der Stads - Regeeringe, veel invloeds, egter, op dezelve hadt nog een ander Lid deezes beroemden Geflagts. Wij hebben het oog ' op kornelis bors van waveren, in den Jaare 1687 Penfionaris van Amjlerdam geworden, en die de regten van her Vaderland en1 zijne geboorteftad, op last en naar het inzien zij-  33-2 WAVEREN. (GYSBERT LAP van) zijner Meesteren', kloekmoedig handhaafde, vooral in de twee befaamde gefchillen tusfchen Prins willem dün III, over de Zitting van den Graave van portland, van wegen de Ridderfchap, in de Vergadering der Staaten van Hollaud, en over de Nominatie van Schepenen. — Nog ontmoeten wij, op de lijst der Sekretarisfen, op het Jaar 1688, Mr. gerard bors van waveren Junior, waarfchijnlijk eenen Zoon van den Burgemeester van dien naam, welken wij boven vermeld bebben. Zie Regeeringslijsten van Amjlerdam. 9 Waveren, (gysbep.t lap van) een geleerd Utrechtenaar van de voorgaande Eeuwe, en in het begin van dezelve, of, veelligt, aan het einde der naastvoorgaande (want hier van ontmoeten wij geene naauwkeurige aanteekening) gebooren. Volgens het gebruik dier tijden, bezogt hij meer dan één buitenlandse» Hoogefchool, onder andere die van Leuven en Douay. Behalven de Gefchiedenisfen, fchijnt hij zich ook op de Regtsgeleerdheid te hebben toe gelegd, en kwam hij, met den titel van Meester in die Weetenfchap, uit Frank, rijk in zijn Vadetland te rug. De verzameling der Utrechtfche Hiftoriefchrijveren , johannes de beka , joannes gerbrandsz,van leiden, Wilhelmus heda en anderen,. welker rangfehikking en befchaaving arnoldus buchelius op zich hadt genomen , doch in het vcjlvoeren van welk werk hij door den dood verhinderd wierdt, is door van waveren voltooid. Voorts heeft hij het Werk van lambertus hortensius, over de Utrechtfche Beroerfens > naagezien, met aanteekeningen vermeerderd en opgehelderd, en 'er de Leevens der Schrijveren, op de vereisehte plaatzen, bijgevoegd. In den Jaare 1643 verfcheen dit Werk te Utrecht in 't licht, in folio formaat. Daarenboven heeft hij eene reeks van Aanteekeningen, vooral de Kerkelijke Oudheden en Gefchiedenisfen itijner Vaderlijke Stad betreffende , in gefchrift naagelaaten. Even min ais het geboorte-, is van wa verens fterfjaar ons gebleeken. Zie Bijlorie van het Utrechtfche Bisdom. Wave*  WAVERENVEEN, WAYESTEIN, (V Huis) enz. 333 Waverenvern , gemeenlijk Wdvërvecn genaamd, eene Affibagtsheerlijkheid en Dorp, in Amfielland, ten Zuiden van Ouderkerk. Veele gemeenfchap heeft deeze , met de Ambagtsheerlijkheid van Waveren, Botshol en Ruige Wilnisfe, boven vermeld. Door de aanhoudende uitveening is hei drooge Land merkelijk verminderd. Volgens de jongfte opgave zou het niet veel boven de honderd Morgens bedraagen, terwijl men 'er, volgens eéne vroegere opneeming, tweehonderd achtenzestig Morgens hadt gemeeten. Men telt ,*er bij de honderd Huizen. Het Kerkje is een eenvoudig gebouw, met Pannen gedekt. Elders hebben wij reeds aangemerkt, dat die van Waveren hier hunnen openbaaren Godsdienst oeffenen. In de maand Augustus des Jaars 1731, wierdt Waverenveen, door de Heeren Gecommitteerde Raaden der Staaten van Holland en Westfriesland, uit de GraaS. lijkheids Domeinen, verkogt voor eene fomme van zesënzestighonderd guldens. De Heer Wilhelmus hoogiihwaard,Heer van Faikejlein, wierdt 'er kooper van, en alzo Am> bagtsheer van Waverenveen. Wayestein, O Huis) eene Ridder - Hoftlad, in hetOverkwartier van Utrecht, ten Noordwesten van het meer bekende Huis te Amerongen. Een Toren, die in eenen fpïtsr uitloopt, is bijkans het eenige kenmerk der Oudadeüjkheid deezes Gefligts; als zijnde hetzelve, voor 't overige, niet meer dan eene boerenwooning. Nog heden ontmoeten wij Waijeflein op de lijst der Utrechtfche Riddermaatige Hoflieden. Wederdoopers." Bij deezen naam was, kort naa het aanbreeken van het licht der Kerkhervorminge, zeer bekend, en maakte, onder denzelven, veel gerugts, een aanhang van Dweepers of Sesthoofden. Zij ontleenden hunnen naam van de gewoonte, onder hen ingevoerdr om niemant in hun Genootfehap te ontvangen, 't en zij hij, van nieuws, gedoopt wierdt, hoewel hij reeds in zijne kindsheid, of laater, elders den Doop hadt ontvangen. De Wederdoopers zelve, evenwel, lieten zicb deeze benaaming niet aanleunen, maar befchouw- den  §54 WEDERDOOPERS". den dezelve als eenen fcheldnaam; naardien zij in het begrip' flonden, dat de Kinderdoop een nietmetal was, den naam' van Doop niet konde voeren; en, diensvolgens, de toediening der piegtigheid onder hen, in de bejaardheid, t'onregt een Wederdoop, of herhaaling van den Doop, g;noemd wierdt. Hoewel deeze lieden het eens waren met de Doopsgezinden, omtrent den tijd der toedieninge van het Doopzel, fchijnen ze, nogthans, met de vreedzaarae naavolgers van den vermaarden menno simonsz geene verdere gemeenfchap gehad te hebben. Immers zijn de dweeperijen en oproerigheden der Wederdoopers, door de verftandigen der Voorvaderen van de tegenwoordige Doopsgezinden, altoos afgekeurd, 't ls genoeg bekend, hoe veele beweegingen deeze uitzinnigen, t'eenigen tijde, vooral in den Jaare 1535, te Amjlerdam hebben aangerigt; flaande hunne dolzinnigheid aldaar tot het uiteffte over, dat zij, moedernaakt, door de Stad liepen; van waar zij den naam van Naa&tloopers ontleenden , gelijk wij* op dat Artikel in ons Woordenboek reeds vermeld hebben." Eenige andere bijzonderheden, de Wederdoopers raakende, zijn hier en daar, onder verfcheiden Artikelen der Hoofdperfoonen, vermeld. Zeer gedugt voor Amfterdam, en van; fchroomlijke uitzigten, moet het bedrijf der Wederdooperengeweest zijn. Immers vindt men aangeteekend, dat zints het fnood gefpuis, door het oeff'enen van een aanmerkelijk getal van doodftrarfen, zo niet geheel uitgeroeid, althans beteugeld was, de Wethouderfchap der gemelde Stad, op den achtften Maij des Jaars 153Ö, hec befluit nam, den elfden daar aan volgende, en voorts jaarlijks, op den zelfden tijd, een plegtigen dankdag te houden, over de zege, op de Wederdoopers behaald. Een goed aantal jaaren heeft deeze gewoonte ftand gehou.ien. Ook ftelde de Schilderkunst haar penfeel te" werk, om oe gedagtenis van de aanflagen der oproerige bende te vereeuwigen. De Schilder dirk bernakdszoon vervaardigde verfcheiden tafereelen, daar toe betrekkelijk, die, Vervolgens, gehangen wierden in het oude Stadshuis, in een vertrek, zedert het Gejchildern kamertje genaamd, doch die in den brand van gemelde Stadshuis, verteerd zijn geworden. Boven de deur van het St. Elizabeths - Gasthuis, 't welk naast hef  WEDERDOOPERS, WEEDE, WEELIGENBERG. 335 het oude Stadshuis plagt te ftaan, la, men, in gouden letteren ; ,j Die Bondcgenöten der opinieufer Anabaptisten „ Overvielen defe piaets en 'tStadhuis 'srachts t'elf uuren, „ 'sAnderdaechs voor negen uuren fyn fy, met macht en listen „ Geflagen, gevangen en moe3ten Jufticy befuuren." Eindelijk ftondt nog , vóór het verbranden der Nieuwe Kerk, aan eenen der bovenfte Schoorbalken, ter gedagtenisfö der Naaktloopers, te leezen : • In 'tjaer vyftienhonderd vyfSndertich, wilt dit onthouwen s „ Liepen hier naeckt mannen ende vrouwen." Zie j. wagenaar, Befckrijving va£ Amjlerdam.- Weede, weleer een zeer vermogend en aanzienlijk Geflags in Holland, vooral in het Zuidlijk gedeelte daar van, alwaar het veele heerlijke goederen bezat; van een groot gedeelte van welke het ontzet wierdt, door de geduchte Overftrooming in den |aare 1421,- in welke, zo als het verhaal luidt, w éénen nacht, tweeënzeventig Dorpen, in de nabuurfchap vanr Dordrecht, een prooi der golven wierden* Weeligénberg, van ouds een vermaarde Heuvel of hoogte, in Kcnnemerland, niet verre van Haarlem, in het Zui» den dier Stad. Hadrianus junius verhaalt, dat de Heuvel ten zijnen tijde nog vermaard was, door eene gewoontenwelke toen reeds, zints onheugelijke tijden, hadt plaats gehad. Hij verhaalt, naamelijk, hoe de nieuw getrouwde vrouwen, 'sdaags naa haaren trouwdag, op wagens derwaarts reeden, met haare oude Vriendinnen en Speelgenootjes, om dezelve aldaar voor gehoudens kennis en gemeenzaamen ommegang  §3. zekeren Brief van andreas, Bisfehop van Utrecht; welke ferlfif ih 't Jaar ii3t gegeeven wierdt. Het zou ook dea naaro  WEESP. 34 ï naam van IVispe gevoerd hebben, 't welk blijkt uit een' adderen Brief van Bisfehop godefridus, waar in hij meldt dn egbert van amstel hem de helft van de Tienden in Wispe weder gegeeven hadt. Gysbrecht van amstel magtigde, in den Jaare 1233, den Heere menso van wesepe om yan- zijnentwege afftand te doen vaa zekere Goederen in Buiescope aan de Abtc-isfe van Rijnsburg, Wij twijfelen of Weesp een Stad geweest is, toen het door de Kennemers, in den twisc van den Graave van loon, in 't Jaar 1204, tot asfche verbrand wierdt, naardien Wilhelmus Procurator van Egmond, het Latijnfche woord Villa gebruikt, waar door hij elders plaatzen betekent, die nimmer Steden geworden zijn. Bisfehop jan van arkel heeft het ter zelfder tijd als Muilen verbrand, te weeten in den Jaare 1356. Mooglijk was Weesptoen kort te voren eene beveste Stad geworden. Hertog willem van beyeren fpreekt in de eerfte Handvest van IFeesp, gegeeven in den Jaare 1355, als van eene beveste Stad , en bepaalt derzelver Vrijheid tot den uiterften kant van haare Graften. De Stad wierdt in 't Jiar 1374 meda gekweld met de Brandfchattinge , die de Utrecbtfcnen aan verfcheide Piaatfen in Holland afdwongen, om zich te wreeken over den hoon van Hertog albrecht van beyeren. Naderhand, te weten in of omtrent den Jaare 1455, most mtn in Hotland wederom eenige bekommeringen gehad hebben voor een aanval der Utrechtfchen; dewijl filips van eourgonje toen aan die van Weesp en Weesper ■ Kerjpel beval, dat zij de Stad, Poorten en Vesten in aller manieren zouden fterken, bewaaken en bewaaren , alzo die van Utrecht, gelijk, hij zegt, eenige van de Steden hun naastgelegen zouden trag-. ten in te neemen. De Gefchiedenisfen melden evenwel niet dat 'er in dien tijd aan Weesp iets vijandlijks is overgekomen. Maar aan het zelve bejegende wederom in den Jaare 1505 een gelijk lot als aan die van Muiden, door den inval vaa karel van egmond , Hertog van Gelder, die de Stad bemagiigde, door aan den eenen kant brand in dezelve te do:n ftigten, en ze aan den anderen kant te overrompelen; terwijl, de Buigers bezig waren om het vuur te blusfehen, Weesp Y 3 Tiocft  *4* WEESP. beeft de zijde van den Koning van Spanje gehouden tot h» den Jaare 1577, wanneer het een Verdrag aanging met den Prinfe va.n oranje om zich aan de Staaten over te geeven. In of omtrent den Jaare 1647 is 'er een Nieuwe Uitlegging der Stad gefchied, waar toe door de Staaten van Holland en IVestfnesland, op den 5 November , Oktrooi verleend wierdt, waar door het Regtsgebied der Stede mede vergroot geworden i». ; Volgens de jongde opneemrnge der Huizen in den Jaare 1732, wierden 'e"r in Weesp 494 in de Lijst der VerpondiiiT ge gebragt, zo dat de Stad zedert den Jaare 1632 in getal van Huizen is toegenomen", naardien 'er in dien tijd maar yan 341 gemeld wordt. In 't Jaar 173? beliepen de Verpondingen te Weesp ƒ 2879 : - : - s ' Waar af gaat de Vermindering bij Doleantie, in den Jaare 1740 ^/^27_|2.2J_lJ ƒ2861 : 8 . - : En waar bij gevoegd moet worden de Verhooging wegens de van nieuws getimmerde en verbeterde Gebouwen f 35 '• U : - « Komt voor den gantfchen beloop der Verpondingen ƒ 2897 : 2; - ; Het Stadhuis , ftaande op de Crohhe , aan een fteenen Brug, met een fraai Voorplein, wierdt, in den Jaare 1634, vrij deftig, gebouwd, doch, in den Jaare 1660, merkelijk, yergroot. Het pronkt met een doorluchtig Toorentje. Boven in den Gever ftaat het Beeld der Geregtigheid , bijna leevens grootte; een weinig laager ziet men het Wapen van Holland, en boven den Ingang het Wapen der Stede. Beneden in het zelve, ten einde van een ruim Plein, is de Vierfcbaar, in welke, boven de .Zitplaats van Schepenen , salch ijjö-ra eerfte Geregt verbeeld is in fraai Schilderij, door gysbzrt j. sibille, Burgemeester van Weesp, wiens naam in da Schilderboeken niet bekend is, doch wiens kunst hier der feéfchó«veren opmerking verdient. Ter zijde van de Vier-  WEESP. ?43 fchaar. met eenise trsppen na boven, treedt men in S penskamer, waar in een andere Schilderij, in welke de Vergadering vsn Schout, Burgemeesteren en Schepenen der Stad Weesp, gelijk dezelve in den Jaare 1652'beftondt, door den gemelden Kanftenaar , raar 't leeven, is afgebeeld. In dit Stadhuis heeft men ook een Raadkamer, Burgemeesterskamer en andere Vertrekken,, in welker zommigen nog eenige Schilderijen van denzelven sibille teü toon hangen. De Waag ftaat aan de Vegt, en plagt voormaals het Stadhuis te zijn. De Kerk is vrij groot en niet orflerlijk. Zij is van een Orgel voorzien, 't welk een ze?r aangenaam geluid geeft. De Toren, aan deszelfs benedenfte gedeelte met Leijen gedekt, is, hooger op, doorluchtig en eindigt in den iep met een Appel. Het Klokkenfpel, dat in- deezen Tooren hangt, wordt zeer gepreezen. De Kerk wordt bediend door twee Predikanten, Lérfén van de Kltfffis van Amfterdam- Onder deezen Kerkvnng behooren ook de Ledemaaten van WeesperKcrfpel, en van de vier Ouderlingenin den Kerkenraad van Weesp, zijn 'er twee uit het Kerfpel. De Lutherfchen hebben hier ook een taaralijk groote Gemeente en een goede Kerk, die voor eenige jaaren vernieuwd wierdt. Di S:atre der Roomschgezinden te Weesp wordt bekleed door een waerelds Priesters. De Doopsgezinden plagten hier mede eene Vergaderplaats te hebben, en eigen Leeraar; doch door het uitfterven van het meeste getal van Ledemaaten dier Gemeente, is 'er bij het openvallen der plaatze geen anHer Lveraar verkoozen. Maar eenige jaaren geleden, p!ag:en 'er de Leeraars der Gemeente te Amfterdam, nog zoEt'ijds in den' Zomer te prediken, voorr.aamlijk ten gevalle der Doopsgezinden, die omtrent Weesp hunne Buitenplastzen hebben. Twee Weeshuizen zijn 'erin Weesp; het Burger-Weeshuis , 't welk een vrij goed gebouw is, en het Armen-Weeshuis, waar in ook de Burger-Weeskinderen, die boven de twaalf jaaren oud zijn, worden opgevoed. Zij zijn beide Y 4 vaa  344 WEESP. van Kloosters geftigt, en waren tot den Jaare 1655 met malkander vereenigd. In het Armenhuis leeren de Jongens allen de Laken weeverij, doch in het Burger - Weeshuis ftaat het hun vrij een Ambagt, naar hunne zinlijkheid, te kiezen. Ieder deezer Huizen wordt door vier Regenten beftierd. Het Gasthuis, 't welk het Bartholomeus Gasthuis genoemd wordt, ftaat agter het Stadhuis. Het is een aanzienlijk Geftigt en het fraai fte der Stad. Hier in kunnen alle Vreemdelingen voor een enkelen nagt Huisvesting vinden. In htt zelve worden ook onvermogende door de Diakonie befteed. jn Weesp, plagten-voor deezen veele Brouwerijen en derzelver Bieren zeer vermaard te zijn, zo binnen als buiten Lands; doch deeze neering is genoegzaam geheel vervallen thans is 'er maar één , waar in ook de Mol gebrouwen wordt, die eenig vertier in de nabijgeiegene Steden heeft. De Brandewijn van Moutwijn en Jenever zijn de grootfte tak van -,'t beftaan deezer Plaats. Men heeft 'er dertig Branderijen, met vijlen vijftig ruige Ketels, waar toe tien Moolens. i« gang zijn. H.et mesten der Varkens is een gevolg van deeze neering. De Laakenweeverij wordt ook in Weesp geoeffend. '' De Regeering yan Weesp beftaat uit den Hoofd - Officier, die dezelfde is als de Drosfaard van Muiden, den Schout, die ook het Ampt van Stedehouder van den Hoofd Officier feekleed; drie Burgemeesters, zeven Schepenen en eenèntwin' ug Vroedfchappen. Twee Sekretarisfen zijn 'er mede, waar van de een het Kollegie van Burgemeesteren en vroedfchappeö en de andere de Schepenen of het Geregt bedient. Tot het verkiezen dezer Schepenen wierdt bij Handvest yan jan van beyeren vastgefteld , dat te Weesp Schepenen zouden iijn , die 's Graaven Dienaar, waar door de Hoofd - Officier veutaan moet worden, aldaar zetten zal. Vervolgens maakte filips van boüRgonje eene andere fchikking, bij Handvest van den tweeden December des Jaars 1445, volgens welke eenéindeftig d.er rijkfte Poorteren, die meest leggende Erve èn ftaande Getimmerte hebben, en hoogst daar op in 't fchot ||aan, alle jaaren qp Vrouwendag, bij de meeste flemmen, » . kie-  WEESP. 345 kiezen zullen veertien notabele Mannen uit de gemelde eenè'adertig of uit andere Poorteren, uit welke veertien perfoonen , zeven door den Raade van Holland met de meeste flemmen gekooren wezende, door den Baljuw van Gooiland, of die de Hertog als Graaf zoude magtigen, moest worden beëedigd. Deeze zeven Schepenen zouden onmiddelijk het eerBe jaar drie Burgemeesters kiezen, en vervolgens ieder jaar twee nieuwe, laatende een oude in de Regeeringe blijven, en om de kleinheid der Stad wierdt hun ook vergund halve Zusterlingen, in plaatze van Agter-Zusters-kinderen te verkiezen. Tegens deeze Handvest kantte zich Heer lodewyk yan mon-ifoort , toen Baljuw van Gooiland , beweerende voor den Prefident en Raade van Holland, dat hij in bezitting was om Schepenen te zetten naar zijnen wille, gelijk zijn Voorzaat ook geweest was, 't welk die van Weesp bij het Verkrijgen van de Handvest aan den Graave verzweegen hadden; waar op aan de Afgezondenen, die in naame van de Stad Weesp voor den Hove verfcheenen waren, gevraagd wierdt pf zij zich vermaten magt te hebben om den Baljuw des wegens naar ftijle van Regten te volgen; doch zij zich hier toe niet ge-' last vindende, wierdt voor dien tijd, behoudens ieders regt, verftaan dat de Baljuw eenige perfoonen zoude benoemen, e.i ook de Afgezondenen van Weesp eenige anderen om daar uit de Schepenen voor dat jaar te kiezen, door de geenen, die, hier toe bij den Prefident en Raade zouden worden gemagtigd, en zou de zaak verder bepleit en hier op uitfpraak gedaan worden naar behooren. Wij weeten niet of hier op eenig verder vervolg in Regten gefchied is. Uit zeekere Ordonnantie van den Hove van Holland, uitgegeeven den zevenden S ptember des Jaars 1541, blijkt dat het regt om Schout en Schepenen te verkiezen, al voor dien tijd, aan den Baljuw als Hoofd - Officier is gelaaten; gelijk de verkiezing van Schepenen nog tegenwoordig, volgens Refolutie van den twintigften Maart 1603, jaarlijks, door hem, op den tweeden Februari) gefchiedt. Schepenen kiezen jaarlijks, volgens de aangehaalde Handvesten, de Burgemeesteren. De Sekretaris van den Ge-„ regte wierdt, van ouds, door de Graaflijkheids Rekenkamer. Y 5 of  sjj« WEESP, WEESPER-kerspel. of na door Gekonimitteerde Raaden aangefteld: doch Burgenmeesteren ftellen hunnen eigenen Sekretaris aan. Het Wapen van Weesp beftaat in een Zilveren Paai op een JBlaauw Veld. Wresper - icerspfx , beftaat uit verfcheiden Landen of Polders , rondsom' Weesp gelegen, welke verdeeld zijn in deeze vier Stokken; Overvegt, waar onder Uitermeer; wijders het Gein, de Gaasp en Bijlemer. Zij bevatten te zatnen volgens de Quohieren der Verponding tweeduizend tweehonderdzeven Morgens , vijfhonderdvijftig Roeden Lands. In den Jaare 1632 wierdeu 'er honderriviflrëntwintig, en in die van den Jaare 1732, honderddrieënvijftig Huizen voor Weesper- Kerspel in de Lijsten der Verpondinge gebragt; doch ten aanzien van de laatfte Lijsten vinden wij aangeteekend, dat 'er, van ouds, gefchil zijnde tusfchen Weesp en Weesper- Kerspel overde Jurisdiftie en Gadering voor Bloemendaal en Hollandsen Ankeveen, een afzonderlijk Quohier voor deeze Distrikcen is opgeregt, en voor dezelve aangeteekend eenendertig Huizen en vijf Molens. Volgens medegedeelde berigten, ■ zijn 'er in de achttien Polders van Weesper-Kerspel, roet Bloemendaal en Ankeveen hier onder begreepen, drieduizend achthonderdeen Morgen, drie Hont en zestien Roeden Lands met honderdvijfëntachtig Huizen. Overvegt legt ten Oosten der Stad Weesp en ten Noordoosten van de Vegt: het Gein ten Zuid» westen van die Rivier en rfe Siad tor aan het Regtsgebied van Abkoude, en heeft ten Westen het Water, naar het welk het den naam voert: BV Gaasp, insgelijks naar een Stroompje van deezen naam geheeten, langs weik het z;ch hefeneri ftrekt, Jegt ten Westen van Weesp. De Bijlemer, welke gedeeld ia in Oost- en West - Bijlemer Polder , paalt ten Oosten aan het Gein ten Noordoosten aan de Gaasp en ten Noordwesten aan de Bijlemermeir. De Bijlemer, hoewel zij, van ouds? riiet groot geweest is, was echter uitgeftrekter eer de Bijle-, fnermeir bedijkt wierdt; dewijl 'er eenigen van de Bijlemer Landen in de bedijking zijn ingetrokken. Weesper - Kerspel , heeft  WEESPER - KERSPEL?. 347 beeft een afzonderlijk Regtsgebied van de S;ad Weesp; doch hier over zijn nu en dan eenjge gefchillen tusfchen Burgemeesteren dier Stad en de Ingelanden van het Kerspel gereezen. De vier Stokken van Weespcr-Kerspel, boven gemeld, zijn verdeeld in twee Regtbanken. Overvegt, of Uitermeer, met het Gein en de Gaasp maaken de eene Regtbank en die van de Bijlemer de andere Regtbank uit. In beiden fpant de Hoofd-Officier de Hooge Vierfchaar met Schepenen, die ook met den Schout aan hun Hoofd in 't Civiel vonnisfen. De Regtbank van Overvegt, het Gein en de Gaasp heeft zeven Schepenen, van welke de Hoofd - Officier, volgens Refolutie der Staaten van Holland en Westfriesland van den twintigften Maart des. Jaars 1663 , gehouden is in het eene jaar- vier Schepenen te- kiezen, die in de Stokken woonagtig zijn, bij welken hij ais dan drie anderen uit de Ingelanden voegen mag , die geenen vaste woonplaats in de Stokken hebben. In het andere jaar moet de Hoofd - Officier drie Schepenen,in de Stokken woonagtig, kiezen, en hij mag 'er vier uit de Ingelanden bijvoegen. De Regtbank van de Bijlemer heeft vijf Schepenen. De Schout, eigenlijk een Subftituit van den Hoofd-Officier, en de Sekretaris, zijn dezelfde als die der Stad Weesp. Ten aanzien van het SchoutrAmpt, is voorgevallen, dat de Baljuw van Gooiland, als Hoofd-Officier van Weesper-Kerspel, in den Jaare 1541, eenen anderen Schout dan dien van Weesp over het Kerspel aanftelde: doch Burger meesters dier Stad vielen hier over klagtig aan den Hove van Holland, en bij uitfpraak wierdt vastgefteld dat dit Ampt door den zeifden perfoon zou worden bekleed. De Ridder ïiooft, als Hoofd-Officier van Weesp en Weesper-Kerspel hadt, in den Jaare 1632, eenige moeilijkheid met die van het Kerspel, over het aanftellen van een Sekretaris; alzo de Huislieden eenen bijzonderen Sekretaris over hunne Geregten wilden aangefteld hebben. Maar hier in is geen verandering voorgevallen. Voorheenen hadden die van de Bijlemer hun eigen Regthuis: doch de Regtbanken zitten tegenwoordig op bet Stadhuis te Weesp , als Leden van het Weesper .Kerspek Weilo,  84? WEILO. (FREDERIK RAGSTAT van) Weilo, (frederik ragstat van) een geleerde Jood, waarfchijnlijk in Kleefsland, of wel in de Stad Kleef zelve gebooren, omtrent het midden der voorgaande Eeuwe, bekleedde, eenigen tijd, den post van Rabbi onder de zijnen, intusfchen veranderde hij van begrippen, en erkende openlijk de waarheid yan den Christlijken Godsdienst, door het ontvangen van den Doop, in de Hervormde Gemeente te Kleef \ bij welke gelegenheid hij den naam van frederik, naar dien van den Keurvorst van Brandenburg, aannam. Van zijnen overgang uit het Jooden- tot het Christendom, en alzo van de opregtheid zijner overmiginge, gaf van weilo rekenfchap, ia een Werkje, 't welk hij, kort naa die godsdienstverandering, in het drieëntwintigfte jaar zijns ouderdoms, in 't licht gaf, onder den titel! Theatrum lucidum, exhibens verurn Metfiam, Dominum nojlrum Jefum Christum, ejusqua hortor em defendens contra accufationes Jud