VADERLANDSCB woordenboek; XXXL DEEJ*   VADERLANDSC H WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD DOOI J A C O B U S KOK. EENENDERTIGSTE DEEL. BIET KAARTEN, PI.AATEN en I-OURTRAITTEB?. tz AMSTELDAM, B^ JOHANNES ALLART. MDCCXCIV.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK. wel. w W elland, eene ArabagtsheerHjkheid, iri Zeeland, óp het Eiland Schouwen, in het Westlijkfte gedeelte. In zamn'ge' Kaarten vinden wij haar de Heerlijkheid van Welle genoemd* Ds Ambagtsheerlijkheid wordt verdeeld in Oost- en West» Ambagt. Het eerfte vinden wij begroot op eenëmwintighon* derd eenenzestig Gemeren < honderdzesënderrig Roeden endrie voeten; het West-Ambagt op zevenhomierdzevemig Gemeten, tweehonderdzcsè'nderti^ Roeden. Van derrie Dor» pen, Noardwelle, Zuidivelle en Soroo kerke , weike , voörmaals, in deeze üirgeftrekte Heerlijkheid plagren te leggen* is het tweede genoemde niet meer in weezen s en het Kef khof het eenig overbli]fzel, welk .den grond * öp Welken het heeft gelegen * aanwijst. Zie reigersberg , Kronijk van Zee* land. Welle, eene Ambagtsheerlijkheïd, insgelijks iri Zeeland\ doch op her Eiland l\6nrd- Beveland gelegen. Ëen Dorp Van dien caam, Welk men in het Ambagt pfagr te oi;tmoe< ten, is, al voor lar.g, een prooi der Golven geworden; ne* Veus negert andere Dorpen Hjefi bet dat lot ondergaan- Eeri Tik van het Gcflagc van cats plagt zich welle van cats te laaten noemen. Zie smallegange , Kronijk van Zee* land. XXXI. deel, A We6»  2 WELLEKENSr (JAN BAPTISTA) Willexens , (tan baptista) hoewel van geboorte een Vlaming, verdient, nogthans, eene plaats in ons Woordenboek , vermits hij, in ons Vaderland, zijnen meesten leeftijd heeft geflaeten. Zijn Vader, cornelïs weixekens , een Koopman in Lakens en Hop, woonde te Aalst, in Vlaanderen, en wierdt hem aldaar deeze Zoon, op den dertienden Februarij des Jaars 1658, gebooien. Al vroeg wierdt jan baptista na Amflerdam gezonden, en aldaar vertrouwd aan eenen broeder van zijne Moeder, die hem bij eenen Goudfrnïd befteedde. Terwijl de jonge wellekens zich in dat handwerk oefiènde, openbaarde zich bij hem de lust tot de Schilderkunst, en begon dezelve zo fterk op zijnen geest te v/erken, dat hij zijn tegenwoordig bedrijf met eene foort van weerzin verrigtte. Van hier dat hij, ter voldoeninge van zijne begeerte, om den aandrang zijner geestneiginge te mogen volgen , een leerling van den beroemden anthoky d-e gr ebber wierdt. Zo gelukkig flaagde hij , onder het geleide van dien Meester, in de behandeling van het Penfeel, dat hij, eerlang, te raade wierdt, ter voortzettinge van de kunst, eene reize na Italië te onderneemen. Niet hooger dan den ouderdom van achttien jaaren hadt hij bereikt, toen hij dit befluit ten uitvoer bragt. Elf jaaren vertoefde wellehens in het gemelde gewest.' In den jaare 1687 bevondt hij zich te Vemtie._ De Schilderkunst draagt met regt den naam van Zuster der Dichtkunde. De verbeeldingskragt is de Moeder en Kweekiter van beiden, en Italië, beter dan eenig ander Land, bevoegd om die werkzaamheid der ziele gaande te doen. worden. Terwij! wellekens zich op het hoofddoel zijner reize toeleide, openbaarde zich bij hem de zucht voor de Dichtkunst, en Ieide hij nu den grond van een kunstvermogen, van 't welke hij, zedert, zeer voortreffelijke proe» ven heeft gegeeven. Terwijl hij zich te Venetië enthieldt* wierdt hij aangetast van eene Beroerte, die hem noodzaakïe, na het Vaderland te rug te keeren. Zints dien tijd begon zijne zucht tot de Schilderkunst te verfiaauwen \ waar bij nog kwam, dat, vermits hij zeer bijziende was, en dus altoos met een bril moest fchilderen, het oeffenen dier kunst hem ten uiterlle lastig viel. Waar mede welle&ehs , zints 1 ■ zijne  WELLEKENS, (JAN BAPTISTA) enz. • § zijné wederkomst in 'tVaderland, zich geneerd hebbe, is önS niet,gebleeken. 'Er verliepen nog eenige jaaren, eer hij zich in 't huwelijk begaf. Waarfchijnlijk zal dit in den Jaare i6t$ gebeurd zijn. Hij nam ter Vrouwe joanna van hardenbroek, bij welke hij vier kinderen heeft verwekt; van welke' een Zoon, cornelïs genaamd, en eene Dogter magdAlenó BARBARAj hem overleefd hebben. Naa zijne wederkomst uit Italië, leide Wellekens zich voornaamelijk op de Dichtkunde toe, waar van hij, van tijd tot tijd,- proeven vei toonde1,; Inzonderheid viel zijn fmaak op de Herders- en Visfchers* zangen, wrar toe(zijn verblijf in Italië hem zeer veele aanleiding hadt gegeeven. Wellekens ovërleedt op den veertienden Maij des Jaars 1726. Wonder is het, dat hij flog lust hadt tot het zamenftellen van zo veele Dicutftukken, als van hem het licht zien ^ daar nij het grootfte gedeelte Zijns kevers met pijnlijke ongemakken heeft geworfteld; Bekend iijn 's Mans üichtlievends Uitspanningen; uitmaakenue eeri gedeelte van den bondel, door hem nevens zijnen boezemvriend pieter vlaming in 't licht gegeeven. Bekend is," daarenboven , zijne Vertaaling uit het Italiaanseh van dén* Amintat van tokquato tasso , vermeerderd met eene Vér. handeling van het Herdersdicht. Eindelijk merken wij nog aan, dat wellekens, tot zijnen dood toe, geweest is eeÖ Lid van de Gezinte der Roomschgez&den, welke men Jahfenisten noemt. Naa haars Vaders overlijden ± heeft zijné' Dogter, boven genoemd , verfcheiden naagelaatcne Dichïftufcs ken ter drukperfe bezorgd. Welsing, (isaac) was een dier Leéraaren onder de Hervormden, in den aanvang der jongstverloopene Eeuwe, welken hunne godsdienftige begrippen, om dat zij geaordeèlé} wierden, van de heerfchende denkwijze te verfchillca , op merkelijke onaangenaamheden te flaan kwamen* Hij bediende het Leeraarampt te Hoorn, reeds vóór, en in den Jaare iöié, en moeten de onaangenaame ontmoetingen, hem bejegend,zints dat jaar gedagteekend worden. Het berigt wegens 'sMans lotgevallen, toen en vervolgens, vinden wij aldus verweidt m± A a Hf  4 WELSING. (ISAAC) Te Grosthuizett, een Dorp onder het Regtsgebied of Schependom van Hoorn gelegen, was thans Leeraar dirk christiaanszoon , die insgelijks het nabuurig Dorp Avenhorn , bij beurten, bediende. In de maand November des Jaars i6is> was deeze van zijnen dienst afgezet, door de Opzieners zijner Gemeente, hoewel met goedvinden, zo niet op begeerte, der ISurgemeesteren van Hoorn: om reden , zo als in het Refoluticboek der Stad flaat aangeteekend, dat de gemelde birk chkistiaanszoon geweigerd hadt, zich te voegen naar de betluiten der Staaten van Holland, in het ftuk van den Kerkeiijken vrede genomen; als mede, om dat hij weigerde Klasfis te houden met de Predikanten van Hoorn, wien de raam van Remonftrantsgezindheid naaging. Die van Grest* huizen, thans herderloos, verzogten nu, dat hunne Gemeerjte, om de twee of drie weeken, door eenen der Hoornfche Leeraaren mogt bediend worden. De eerfte beurt daar toe viel ten deele, aan isaac welsi-sg, en begaf hij zich, in gevolge daar van, na gemelde Doip, op Zondag den veertiendeu Februarij des Jaars 1616. In de Kerk koomende,, vondt hij aldaar eenen jan corneliszoon cockes, te .Hoorn woonagtig, met eenen Piek of korten Spiets gewapend, die zich tegen welsing verzette, en zodanig met harde woorden bejegende, dat deeze het ongeraaden vondt, den predikftoer te beklimmen, en, zonder zijn werk verrigt te hebben, Stedewaans te rug keerde. Veel viel hier over te doen, doen ''t ■welk wij, als welsing niet onmiddelijk betreffende, nier niet zullen verhaalen. Hoewel welsing, om zijne bekende gevoeleas, niet geheel ongemoeid bleef, bekleedde hij, nogthans, te Hoorn zijnen, post, tot op den tijd, dat het Nationaal Sijnode te Dordrecht vergaderd was. 't Is bekend, hoe de Provinciaale Sijnoden fteeds bedagt waren, tot dat het vonnis dier Kerkvergaderiuge zou zijn uitgefprdken, de Remonftrausgezinde Predikanten in hunnen dienst te doen 'fliltfaan. Dit lot trof wêlslng, nevens zijne beide Auiptgetioeten, in de maand December des Jaars 1618. Zij wierden in hunnen dienst gefchorst , tot dat het Nationaal Sijnode zoa zijn afgslocpen. Nogthans vondt men geraaden, hén hunne Jaarwedden te laaten behouden, tot in de maand Maij dei  WELSING. (ISAAC) 5 des volgenden jaars-, mids b?lofte doende, zo lang in hunnen, dienst te' zullen (liiftaan. Men verhaalt, dat de drie Preiikanten hunrie belofte van ftilftand den Kerkeraad aandienende, met betooning van eenige blijdfchap-over'het behouden van hunne weddé, zulks eenig misnoegen veroorzaakte; zo dat een der Diakenen, met 'eenige bitsheid, hun te gemoet voerde: „ Gij Herders, ik zie wel dat het u niet om de Schaa,, pen, maar om de Vagt te doen is," WEUiKG, gei jk ook een zijner Amptgenooten, de Dordrechtfche Kerkvergadering aanmerkende als den regtbank, voor welken het lot der Remonftranten zoude befiist worden , beriep zich op het Sijnode. In de negenënveertigfte Zitting, die op den zevenden Januarij des Jaars ióip wierd: gehouden,'gaf de Prefide^t bogerman daar van kennis, en dat wËf.siNG, met brieven van Voörfchrijvinge van den Prinfe van oüakje, zich bij hem vervoegd hadt. Doch, hoewel hij betêédT, in zommige ftukken met de Remonftranten, doch in andere met de Contraremonflranten over een te (temmen, ontving hij geen ander antwoord, dan dat men hem nader zoude hooren, wanneer de perfoneelè zaaken zouden bij de hand genom.-n worden, 't Liep aan tot in het laatst van Maij , wanneer hij nog geenerlèi befcheid hadt bekoomen. Verdrietig över dit draalen, verfcheen welsing in het Sijnode, om zijné beroeping te vervolgen, en te verzoeken, dat zijne zaak 'ten' fpoedigfte mogt bij de hand genomen worden. Twee dagen daar naa wierdt in zo verre zijn wensen vervuld, dat de Kerkvergadering,' ten zijnen ópzigte, tot een bepaald befluit kwam. Volgens dit befluit zou het Noorflhollandfche Sijnode vermaand worden, om, naa alvoorens voldoende bewijzen van welsing's regtzinnigheid te hebben ondervonden , zo door zijne eigen belijdenis , als door zijne onderteekenlng van de Nederlandfche Confesfie , den Catechismus en de Sijnodaale verklaaring, vervolgens te arbeiden, ten einde dat hij met de Wethouderfchap en de Kerk van Hoorn wederom verzoend, en in den Kerkendienst herftéld mogt worden, op zulk eene plaats, alwaar men oordeelen zoude, dat hij met de meeste vrugt en ftigting zoude kunnen verkeerenj en dat het Sijnode zoude bezorgen, dat A 3 hij.  0 WELSING. (ISAAC) hij, intusfchen, van behoorlijk onderhoud voorzien wierdt. Het gevolg toont, dat het Sijnode, aangaande djt befluit, bij welsing niet de begeerde voldoening konde erlangen. \n het Noordhollandfche Sijnode, in de maand September des Jaars ióio te Edam gjhouden, wierdt hij, nevens verfcheiden anderen, afgezet, en hem vervolgens de Akte van Stilftand voorgeleid; die hij, egter, weigerde te onderteekenen; Doch omtrent dit laatfte veranderde hij van gedagten, zints hij, tegen d?n twintigften dier maand, in 's Hage voor de Heeren Gecommitteerde Raaden, was ontbooden. Hij fchreef toen zijne hand onder de Akte, doch herriep, eerlang, zijne onderteükenipg. Zints dien tijd bediende welsing, heimelijk, nu de eene, dan de andere Gemeente, welke van haare Leeraars waren beroofd geworden. In den Jaare 1621 verrigtte hij, gemimen tijd, dit werk te Leiden, en deedt aldaar zeer treffelijke dienften aan de geenen, die met hem in begrippen overeenfteinden. Doch, even gehjk verfcheiden andere, die, in 'X Verborgene, met prediken de zaak der Remonftranten voorbonden , hij kwam ook hier door in merkelijke zwaarigheid". Het geval vinden wij aldus verhaald. Op den elfden Junij des gemelden jaars, van Leiden na Gouda gereisd zijnde, om zijne Moei te bezoeken, wierdt hij aldaar beklapt door zekeren stermont, Predikant te Hajarswoude, die hem bij de Wethouderfchap sa»biagt; waar op deeze het huis, waar in welsing zich bevondt, met Soldaaten deedt bezetten , en, hem voorts gevankelijk na het Stadshuis overbrengen; van waar men hem , vervolgen*, onder het geleide van viqr wagens, met gewapende Knegten , na 's Qraavenhage voerde, pm aldaar voor het Hof te worden te regt gefield. Opmerleliik is het gedrag, door den vermaarden Amfterdamfchen Kerkteeraar tr;glandiüs gehouden, ten tijde als welsik<ï op de Voorpjort 'in V Hage wierdt gebragt. Men verhaalt, ^tamelijk, hoe de gemelde Kerkleeraar, ten tijde als welsing, in 'iHg: wierdt binnen gebrast, met eenige vrienden aan tafei zutende, en hporende, wien men hadt binnen gefcragt, daar over zo groote blijdfchap gevoelde, dat hij met, (gene Vrolijke ftemme uitriep: G.od zij geloofd en gedankt  WELSING. (ISAAC.) 1 s, dat die Schelm gevangen is! Had ik (dus ging hij voort ) s> de tijding een uur vroeger gehad, ik zou ze aan mijne „ Huisvrouwe gefchreeven hebben. Zij heeft haar leeyen geene Wijder maare ontvangen. Heeft 'er nog nieinant van „ dit volk geraspt, ik za! maaken dat deeze zal raspen- Nu „ wel aan (dus befloot hij) op die tijding fmaakt een roe,, mer wijns." Dit gezegd hebbende, deedt het aanzittende gezelfehap , op welsimgs gevangcnr.eeming , een hartlijkea dronk. Geduurende zijne hegtenis, wierdt welsing, toe vier maaien toe, door eenige Raadsheeren ondervraagd. Hij gedroeg zich zeer kloekhartig, en weigerde volftandig, iets te bekennen, 't welk tot iemants bezwaaringe zoude hebben kunnen dienen. Alzo welsihg middel vondt, om berigten wegens zijne ondervraagingen en antwoorden na buiten te krijgen, kwamen dezelve ook onder't oog van uitenbogaart, die hem vervolgens deedt weeten, dat de DlrcAeuren der Remonftranten God met traanen gedankt hadden, wegens zijne chrisilijke en betaameüjke kloekmoedigheid, vergezeld met befcheidenheid en zedigheid; welke niet alleen den K.cmoüflranten ten voorbedde dienden, maar ook, meenden zif, de gemoederen der Haeren moesten ontrosren , en tot naadenken beweegen. D'r:i:er, 0f het amjacht van Blikflaager, of eenige andfife burgerlijke'neering exerceerden, onder dewelke egter e.en Of andere* in 't vervolg hunne neeringen lieten vaare, en zi» IgaméenJ^k: in 't oopenbaar op de irraaten met Mantel en hn'iu, of BaE (de gewoone kleeding onzer Proteftantre Leeraars-)' alsjLeeraars vertoonden, daar een vermaaner andsrC *s die Meeding? alleen gebruikte op zoodaanige tijden msnsak b8? hebbende ook het Scheepensampt tusfen beiden bediend, als jn de Jaaren 1581. 84. 88 & 89. Hij werd gebooren te Leiden in het Jaar 1529 en overleed aldaar den 5 Januarij 1604. De drie Zoonen van zijn dochter Clafa van de Werf, getrouwd geweest met Bartholomeus jansz: van Asfendelft, te Leiden, naamentlijk, Jan, Pieter en Adriaan van Asfendelft!! hebben ter eere van deeze hunne Grootvaader in het Jaar 1661, in de Pancraskerk (die ook de Hooglandfe genaamd word) te Leiden een fraai Monument uit Marmer doen oprigten; waar in het Borstbeeld van die groote Man word gevonden met een bijgevoegdt Tafreel, op 't welke met Goude'Letteren, bekort zijn lofltjk bedrijf en beleid in het zoo ilreng beleg deezer Stadt Leiden gemeld en geroemd wordt. 'Van dat gedenkteeken gewaagt onder anderen , Fr. van Mieris befchrijving der Stadt Leiden, Eerfte Deel, bladz. 81. alwaar ook deszelfs infcriprie gevonden wordt. " Men heeft ook in laatere daagen twee Gedenkpenningen fer zijner Eere gemaakt, welke in de Muntkabinetten van da Leefhebbers, der Neederlandfe-Hiüoriepenningon zijn te vinden, en befchreeven worden door Mr. Gerard van Loon i». $jne Neederlandfe HMoriepenningen, Eerfte Deel, bladg, scjq & 1*31.  WERF. (PIETER ADRIAANSZOON van de) 23 Extract uit de Gejlnchtlijst van Pieter Adriaansz: van de Werf, Burgermees' ter van Leiden, Adriaan Vermeer, was een Zoon van Laurens, die een Zoon was van Maarten Vermeer, hij was een Zeemtouwer te Leiden, en werd in 't Jaar I537> ter zaake van de Godtsdienst in de furie teegen de Doopsgezinden, welker gevoelen hij omhelsde , te Hasnem onthalsde; hij hadt ten Vrouwe Ciara Claasdoehter, bij welke hij naaliet vier Kinderen , te weeten: Adriaan, Pieter, Kiaas en Barbara, welke Kinderen naaderhand hebben aangenoomen den Naam van van de werf, bij welke het Gedacht bekend is; deeze Naam is waarfchijnelijk afkooiftig van de gewoonte dier tijden, in de welke men meestijdts elkander noemde met den Doopnaam, en bijvoeging van 's Vaaders Naam, als: Pieter Adriaanszoon, waar bij fommige dan nog wel tot naadere distinctie voerde den Naam der functie waarmeede men zig geneerde» als: Pieter Airiaansz: zeemtouwer; en anderen de Naam der Woonplaats, als: Pieter Adriaansz: van de wekf , om dat hij woonde in een Huis, waarbij annex was een zeer grootte werf, welke tot zijn Leerbereiderij en ZeemtouweriJ gebruikt werd, en alwaar hij ook naaderhand een voornaame Kalander Moolen, (welke met verfcheide Paarden en Knegten moest gaande gehouden worden, en diende om Greinen en andere Manufacturen te Kalanderen) heeft geplaatst. En deeze des Naams waarfchijnelijke Oorfprongk te zijn, heb ik aangemerkt in de befchrijving van Leiden, 3e. Deel bl. u6o, 't welk (zoo ik vertrouw) eerstdaags het licht zal zien. 1. Adriaan Adriaansz: Vermeer, genaamd van de Werf, hadt ten Wijve Maria Pietersdochter, uit dewelke hij naaliet drie Kinderen, als: Maria; die ongehuwd ftierf, Barbara, die trouwde met Tsbrand Jansz: van Sluitenbwg'; en Klaas, die op den 7 April 1606, werd Veertig in de üaaden der Stadt Leiden, en bij de verandering van de Regeering van 23 Oft. 1618. daar van werd ontzet; hij flierf te B 4 Lei-  g4 . WERF. (PIETER ADRIAANSZOON van de) Leiden den 3 Junij 1628, van zijn Huwelijk of Kinderen vind men niets aangeteekend. 2. Pieter Adriaansz: Vermeer, genaamd van de Werf ^ yan wien breeder in de bijgaande Memorie, hij werd gebooren te Leiden A9. 1529, en ftierf aldaar densjanuarij 1604, was een Zeemtouwer, Leederbereider, en naaderhand ook een Kalander, hij heeft drie Vrouwen gehadt. Zijne eerde Vrouw, was Eva Laurens, bij welke hij drie Kinderen teelde, als: Dirk en Elijabet, die beiden jong zijn overleeden; en Adriaan, die pp den 24 Febr. 1604. (in zijns Vaaders plaats) tot Veertig in de Raaden der Stadt Leiden verkooren wierd, en was aldaar Scheepen in de Jaaren 1604. 5. 6. 7. 8 & 9; eu Burgermeester in 1610 & 13» zijnde teevens Ontfanger van de gemeene Landts Middelen, en flierf in '1614. naalaatende uit zijn Vrouw Duifje Oliviersdochter geteelde 12 Kinderen, van welke 6 Zoonen ongehuwd zijn overleeden, terwijl van zijne andere Kinderen, te weeten een Zoon en vijf Dochters genoegzaame aanteekenin.gen ontbreeken. Zijne tweede Vrouw, was Tda van Tol, Hendriksdochter, Dit welke hij geene Kinderen heeft agtergelaaten. Zijne derde Vrouw, was Maria Duist van Voorhout, Docnier van Frans, meermaals Scheepen en ook Burgermeester der Stadt Delft, van wien in de bijleggende Memorie word gewaagd. Zij werd gebooren den 29'Sepr. 1554, was zwanger van haar eerde Kind geduurende die ftrenge beleegering der Stadt Leiden, en ftierf den 28 Maart 1624, uit welKe Vrouw hij vijf Kinderen heeft verwekt, te weeterj: Frans, Adriaan P,ieter , Geertruid, Barbara en Cara. 3. Klaas Adriaansz; Vermeer , genaamd van de Werf, 'hadt ten Wijve Empje, ^fansdochter, van Koudekerk, bij welke hij ook Kinderen heeft verwekt, doch alzoo die alle ver volgens naar Hamburg zijn vertrokken, zoo is thans van dezelve hier niets meerder bekend. 4. Barbara A^riaansdocbter Vermeer , genaamd van de Werf, is getrouwd met Cornells Willemszoon van Ducksn- I. Fratu  WERF. (PIETER ADRIAANSZOON van de) as 1. Frans Pieterz: Buist van de Werf, werd gebooren den 26 Dec. 1574, en dus maar 2 maanden en 23 daagen naa het ontzet der Stadt Leiden van haare ftrenge beleegering, en ftierf den 9 Febr. 1643; hij was een Bierbrouwer, en komt ook daarom wel voor met den Naam van Frans Duist Brouwer, hij werd Veertig in de Raaden der Stadt Leiden, 29 Nov. 1616, en was Scheepen 1618, doch werd 23 Oft. 1618 bij de verandering der Regeering van die waar? digheid ontzet; hij hadt ten Wijve Clementia, Willemsdochter van Asfendelft, doch heeft geene Kinderen naagelaaten. 2. Adriaan Pieter Pieterszoon van de Werf, werd gebooren 16 Feb. 1576, en ftierf 3 Dec. 1625 ongehuwd. 3. Geertruid Pietersdochter van de Werf, werd gebooren 1580, en ftierf 1626, was getrouwd met Bartholomeus Willemsz: van Asfendelft; deeze was Veertig in Raaden van Leiden, en Kerkmeester aldaar, doch werd 23 O&. 16'8 bij de verandering der Regeering van die beide posten ontzet; ze hadden geteeld eene Dochter Duifje van Asfendelft, gebooren 2Ö April 1610, welke trouwde met Zenhout Franszoon de Bi je, doch zonder Kinderen agter te laaten ftierf zij 3P Jnnij 1654. 4. Barbara Pietersdochter van de Werf, nata 1584, oblie 1601, ongehuwdt. 5. Clara Pietersdochter van de Werf, nata 1 Jan. 1586, obiit 4 Maart 1659, trouwde met Bartholomeus Jansz: van Asfendelft, ii3t. 6 Jan. 1585, obiit 18 April 1658, naalaatende drie Zoons, Jan, Pieter en Adriaan, welke drie te faamen in iööi het Marmere Monument ter Eere van hunne Grootvaader Pieter Adriaanszoon van de Werf, in de St. Pancraskerk te Leiden hebben opgerechr. I. Jan van Asfendelft, nat. 8 Julij 1620. obiit 16Ó8; ge* trouwd met Catharina van Leeuwen , van Leiden, nata 1621, obiit 1708, bij welke hij naaliet een Zoon Bart hout van Asfendelft, nat. 21 Nov. 1659 obiit 12 Oét. 1722; hij werd Veertig in de Raaden te Leiden 1709, was Scheepen I7J3» H» l7 * 18 en 21 ; getrouwd met Margaritha van Marken, nata 8 Julij 1680, obiit 17 Dec. 1757. naalaatende a Dochters, d'oudtfte Jacoba Catharina van Asjehdelft, B 5 nata.  *6 WERF. (PIETER AORIAANSZOON van de) nata in Sept. 1708, obiit 1778, getrouwd geweest niet Mr. Adriaan van Asfendelft, Kleinzoon van Adriaan, Broeder van haar Grootvaader Jan van Asfendelft, zoo als hier agter gemeld zal worden. Di jongfte deezer 2 Dochters Jakanna Amola, nata 15 Febr. 3711, als nog ongehuwd. 2. Pieter van Afendelft, nat. 1622, obiit 3 O&. 1688, hij werd Veertig in de Raaden der Stadt Leiden 1670. was Scheepen van 1673 tot 1680, Burgermeester 1681, 82 en 84, had fesfie in 't Collegie van Gecommitteerde Raaden in 'sflaagen van Nov. 1683 en 85> trouwde met Christina van Staveren, Dochter van den Leidfe Burgermeester Adriaan van Staveren, deeze hebben geen kinderen naagelaaten. 3. Adriaan van Afendclft, nat. 4 Sept. 1626. obiit 18 Dec. 1607. hij was Hoofdtman van de Schutterij te Leiden, van 1666 tot 1682. wanneer hij daar van afitand deed voor zijn Zoon, hij hadt ten Vrouwe Johanna Malevcfy, nata 1636, obiit 11 Feb. 1710, en liet agter 2 Kinderen als: Clara van Asfendelft, nata 1664 en obiit 1717, getrouwd niet Mr. Gerard van Hoogeve^n, Veertig in den Raad en Scheepen te Leiden, uit welke nog verfcheiden afkooraelingen in leeven zijn; Jan van Af endelft, nat. 24 Apr. 1659, obiit 14 Aug. 1728, Hoofdtman der Schutterij te Leiden 1683; Veertig in de Raaden 1691; Scheepen 1694. 95. 07, 08. 99. 1700; 1. 2. 3. 5. 6. 8 en 9; Burgermeesier 1712, 15. 18 en 19; trouwden met Beatrix van Alphen, Dochter van den Leidfe Burgermeester Daniël van Alphen Simonsz: en heeft naagelaaten een Zoon en 3 Dochters, als: Adriaan, Sufanna Beatrix, Geertritid Helen» en Juhanna Corne(ia. Adriaan van Asfendelft, nat. 1 OcL 1691- obiit 10 Feb, ,753, werd Veertig in de Raaden te Leiden 1729, was gcheepen 1730. j. 4. 8. 9. 42 en 43; Burgermeester 174Ö, werd bij de verandering der Regeering op 18 üct. 1748, van die waardigheeden ontzet; heeft 2 Vrouwen gehadt, als: Maria Anna de Bije, Dochter van den Leidfe Burgem. Mr, Tsbrand de Bije, obiit 21 Julij 1725, naalaatende 2 Kinderen , zijnde Jan, die ongehuwd overleeden is; en Beatrix ngta 1 Sept. 1713, getrouwd met Mr. Michiel ...van Slin- ge.  WERF, (PIETER ADRIAANSZOON van de) enz. if geland, zijnde Raad en Oud Burgermeester te Leiden, iherf 10 Jan. 1766, zijne Weduwe, een Zoon en een Dochter die nog leeven. Zijn Nigt Jacoba Catharina van Asfendelft, Kleindogter van 'Jan, Broeder van zijn Grootvaader Adriaan Bartholomeusz: van Asfendelft, (zoo als hier voor gemeld is) deeze was zijne tweede Vrouw bij welke hij 4 Kinderen teelden, als: Barthout Adriaan, nat. 9 Febr. 1730, werd Veertig in de Raaden 1759, was Scheepen 1765. 66. 68- 69. 71 en 72, trouwde 1759 met Maria Sara van Bodegraaven, die jn Oct. 1779. zonder-Kinderen ftierf. Cornelis Jacob, nat. 1731, jong overleeden. Jacoba Catharina, nata 1734, trouwde Mr. Hend. Krooswijk, en zijn beiden overleeden zonder Kinderen. — En dan nog Margaretha Jacoba, nata 1734, trouwde Mrt Pieter de Bruin, die iri 1779 ftierf, naalaatende een Dochter. Sufanna Beatrix van Asfendelft, nata 1693 , obiit Jan, Ï746, trouwde Mr. Gerard de Bije, Secretaris te Leiden, van welke nog verfcheide kinderen leeven. Geertruid Helena van Asfendelft, nata 1696, obiit 1772. trouwde Mr. -Jocob van der Meer, Raad en Burgermeester te Leiden, uit welke nog veele leeven. Johanna Cornelia van Asfendelft, nata 1700, obiit 1770, trouwde Cornelis Jacobus van der Mark, Hoofdtman der Schutterij te Leiden, uit welke nog een Zoon, die getrouwd zijnde weederöin Dochters heeft geteeld, in leeven is. Werf, (adriaan va» der) de vermaarde Ridderlijke Kunstfchilder, in zijn vak de eer en luister van Nederland, wierdt gebooren uit een eerlijk Geflagt, als hebbende zijne Voorzaaten, zints onheugelijke tijden, rang en zitting gehad onder de Welgeboorene Mannen van Schieland. Op den eenentwintigden Maart des Jaars 1659, wierdt hij in het Rralinger - Ambagt, in de nabuurfchap van Rotterdam, gebooren. Gelijk de Natuur, bij alle.groote vernuften, al vroeg haare heerfchende neiging openbaart, dit gebeurde ook bij VAN  pS WERF, (ADRIAAN vak der) van der werf. Op den ouderdom van ach: of negen jaaren, terwijl hij zich, in het fchool, in het fchrijven moest oeftejien, belïeedde hij, meestal, den tijd met het teekenen van beeldtjes en beesten. Zo flerk was daar toe zijne gemoedsdrift, dat adriaan, terwijl zijne medefchoiieren, in de tusfchenunren, zich met fpeelen verlustigden, den tijd met teekenen .fleet; fcheppende daar in .meer vermaak, dan in de ge-> woone kinderfpelen. Intusfchen zag de Vader niet gaarne, in zijn Zoontje, deezgn overhellenden teekenlust. Een plan van leevenswijze , daar mede onbeftaanbaar , hadt hij reeds voor zijn kind beraamd. In weerwil hier van beftelde hij adriaan , te Rotterdam , bij kornelisi picolett , ten dien tijde een niet onvermaard Portretfchilder. Nu was adriaan in ziin element, en vierde hij onverhinderd zijnen lust in de be-= oëffeninj? der teekenkunde. Anderhalf jaar hadt hij zich onder dien Meester geoeffend, en reeds aanmerkelijke vorderingen gemaakt, wanneer de Vader bij hem aanhieldt, om zich op een ander beroep toe te leggen. Door de traanen en gebeden van zijnen Zoon liet hij zich overhaalen, om van gedagten te veranderen. Ook maakte hij , zints dien tijd , fchikkingen, dienftig om onzen adriaan, t'eenigen tijde, in zijn bedrijf te doen uitmunten. De vermaarde eglon van der neer wierdt nu zijn Leermeester, en genoot hij deszelfs onderwijs, geduu? rende den tijd van vier jaaren. Van der neer, op zekeren tijd, een Stukje van f.rans van mieris ter leen hebbende ontvangen, om het . te doen copiëeren, beval dit werk aan van der werf ; welke daar in zo gelukkig flaagde, dat het nader? hand, van kunstkenners, meermaalen, voor een eigen werk van van mieris is aangezien. Naa verloop der vier jaaren, maakte de Vader van adriaan een nieuw Verdrag met van der neer, voor den tijd van anderhalf jaar, en bedong'daar bij, dat de heüt tier voordeden vsii de^tukken, welke zijn Zoon, geduurende dien tijd, vervaardigde, aan hem zoude koomen. Van der neer, die zijnen leerling groote genegenheid toedroeg, van tijd tot tjjd, eenen keer doende na Leiden en Am, .fierdar.i, wierdt derwaarts verzeld door van der werf ; die de gelegenheid, hem daar door aangebooden, om vericheideu Kunst,  WERF. (ADRIAAN van der) êtj Künstgewrogten van het Penfeel te befchouwen, met veel gretigheids ten voordeele aanwendde. Op den ouderdom van zeventien jaaren verliet v^n der weef zijnen Meester, om voortaan voor zich zei ven te werken, en huurde eene kamer te Rotterdam. De portretten, en andere Stukjes, welke hij nu vervaardigde, deeden zijnen naam welhaast bekend worden, ook bij lieden van aanzien; onder andere bij den Heer adriaan paats, Ontvanger der Admiraiiteit op de Maaz?. Voor deezen maakte hij eeH Schilderijtje, met Kindertjes; waar voor de Heer paats hem driehonderdvijftig Guldens betaalde. Johan wilhelm, Keurvorst van de Paltz, nevens zijne Gemaalin, in den Jaare 1696, te Rotterdam vertoevende, vereerde onzen Kunstschilder met een bezoek, en gaf hem last tot het vervaardigen van zijn afbeeldzel, en van nog een ander Stuk, verbeeldende Salomons «erlle Gerigt: met last om de beide Stukken, naa dat zij zouden gereed zijn, te Dusfeldorp te brengen. Reeds in het volgende jaar waren de Stukken afgedaan, en begaf zich de Kunstfchilder met dezelve na de Keurvoritelijke verblijfplaats; alwaar men zo veel genoegen vondt in zijn werk, dat het met drieduizend Guldens, en nog daarboven een gefehenk in Zilverwerk, beloond wierdt. Voorts narxt hem de Keurvorst voor zes maanden jaarlijks in zijnen dienst,op eene wedde van vierduizend Hollandfche Guldens. Geduurende van der werfs verblijf te Dusfeldorp, zaten de Keurvorst en de Keurvorftin voor hein, en voltooide hij voons de afbeeldzels te Rotterdam. De Portretten waren geheel ten voeten uit, gefchilderd op een doek van dertig duimen hoog. In den Jaare 1698 hadt van der werf een Ëcce homo gefchilderd, twee Ellen hoog. Toen hij het Stuk te Dusfeldorp bragt, befciionk hem de Keurvorst met ëen Gouden Keten, en een Gedenkpenning met het Keurvorstlijfc portret. Daarenboven wierdt zijn jaarlijkfciie dienst tot negen maanden verlengd, en zijne wedde tot zesduizend Guldens verhoogd; wordende, daarenboven, de Kunstfchilder, voor zich zeiven en zijne naakoomelingen , tot den Ridderftand verheven. Bij alle deeze blijken van gunfle en agtinge, kwam nog  gó WERF. CADRIAAN van der) nog een gefchenk van 'sKeurvorften beeltenisfe, omzet met Diamanten van groote waarde. Door zo veele gunstbetooningen nog meer aangezet, viel tan der werf, met verdubbelden ijver, aan het fchiideren,ten dienfte der Keurvorstlijke Kunstverzaraelinge. Onder andere vervaardigde de Ridder vijftien Stukken, hoog ieder twee en een halven voet, en breed eenentwintig duimen; zij verbeeldden de vijftien Verborgenheden der Roomfcbe Kerke. Voorts een Titelftuk, vertoonenda de zeven Vrüe Runden, die aan de beeltenisfen van den Keurvorst en de Keurvorftinne, door Engeltjes tegen eene Feramide opgehangen, en door de Godsvrugt gekroond, hulde en dankbaarheid bewijzen. Op' den Voorgrond zit de Schilderkunst, verwonende,- in een Cvaal, de afbeelding van den Ridderlijken Kunstfchilder. Naa het overlijden van den kunstlievenden Keurvorst, hielde de Ridder van der Werf zijn beftendig verblijf te Rotterdam, daar hem veele Vorden en Grooten, van tijd tot tijd, kwamen bezoeken, en Zijne Penfeelkunst rijklijk betaalden. Geen Schilder, veelligt, zag, bij zijn leeven, zijne Kunstgewrogten tot zo hoogen prijs fteigeren. Uit de Verzameling van den boven genoemden Heere adriaan paats wierden, in openbaare veiling, zes zijner Stukken, voor zestienduizend Guldens verkogt; een van dezelve, een klein dukje, verbeeldende loth met zijne Dogteren, bragt alleen tweeënveertighonderd Guldens op. Een Oordeel van Pazis verkogt hij zelve voor vijfè'nvijftighonderd Guldens, eene Heilige Familie voor vijfentwintighonderd , en eene Maria Magdalena voor tweeduizend Guldens. De Ridder van Der werf hadt, in zijn huwelijk, vijf Kinderen verwekt,van welke flegts eene Dogter hem overleefd heeft. Zie houbrakeN, Schouwburg. Werfhuizen, of Werf'nufen, een Dorp in Groningerland* onder het Kwartier Hunfingo, omtrent vier uuren ten Noordwesten van de Stad Groningen gelegen. Een adelijk Gedagt heeft r  WERF'HUIZEN, WERKEN, WERKENDAM. $ Reeft, weleer, naar dit Dorp, zijnen naam gevoerd. Op hei jaar 1280 werdt zekere behelto van werfhusen vermeld. Werken , eene Ambsgtsheerlijkheid , in bet gedeelte van Zuidholland , het Land van Aliena geheeten; wordende * in de Quohieren der Verpondingen, begroot op zevenhonderd drieënzestig Morgens en honderdzesënt'vimig Roeden Lands, heeft geen Dorp, maar verfcheiden Boerenwooningen, hier en daar verfpreid. Dat 'er, evenwel, voormaals,' een Kerk geweest is, getuigen de nog overgebleevene Muurbrokken, nevens het Kerkhof, waarop, nog heden, de opr. gezeetenen hunne dooden begraaven ; behoorende dezelve, voor 't overige, onder het nabrmrig Werkendam. Op eenen Dijk, in de Ambagtsheerliikheid, ontmoet men nog eenige" overb'ijfzeis van eenen Schans, geduurende den Spaarifehe» Oorlog aangeleid. Werkendam, een Ambagt en Dorp, liggende ten Noofden aan de Merwe, ten Oosten aan de Ban van Werken inliet Land van Altena, ten Westen paalt het aan den Oudeiï Wiel, een dei Killen van den verdronken Waard en eenige Eilandjes, die onder het Rechtsgebied van 't Ambagt behooren. Met deeze Voorgronden en de verdere verdronken Lauden wierdt het van oaJs gehouden voor een Ambagt van' vijfhonderd Morgen Hemels breedte. Tegenwoordig zijn 'er' in de Qiiohieren der Verponding voor de Landeren niet meer dan tweehonderdtwaalf Morgens, honderddrieënvijfiig Roederf aangefchreeven. In de oude Lijst van den Jaare 1632, fton-den 'er honderdvijftien, en in de nieuwe van den Jaare 1/32,' tweehonderddertien Huizen en één Koornmolen, en in eenlaater Lijst zijn 'er tweehonderdvijfëntwintig Huizen aangeteekend. Het heeft zijnen naam van den Dam, waar mede het Water of de Vliet de Werken was toegedamd, welke mï reeds lang verlooren is. Men noemde het weleer een Burggraaffchap. Het Dorp, ruim anderhalf uur gaans ten Westen van Woudrichem gelegen, is vrij aanzienlijk en ftaat aan den Dijk tegen de Merwe en de Voorgronden van den verdronken WjarsL  32 ''WERKENDAM» WERKENMONDE. Waard. Oudenhoven, die, omtrent den Jaare 1654, fchreef, getuigt dat het toen, bij menfchen geheugen, tweemaal was1 afgebrand. Het is een welvaarende Plaats, met een Haven, die zich uitftrekt na de Merwe, zeer gemaklijk voor de Binnenlandfcae Schepen, die hier geduurig af. én aa'nvaaren. Dé Ingezeetenen geneeren zich met Visfchen , Vogelvangen en den Houthak van Willigen op de Grienden; ook wooneu hier veel Aanoeemers van 'sGemeenelands Dijk-, Rijs- en Polderwerken. De Kerk heeft een Vierkanten dikken Tooren, mét een Leien Spits gedekt. Door den ijver der Gemeente tot het bijwoonen der Godsdienftige Vergaderingen wierdt dit Gebouw te klein om de Toehoorders te bevatten; waarom het in deeze Eeuwe merkelijk vergroot is. In deeze vernieuwde Kerk wierdt op den twaalfden Cctober des Jaars 1738, de eerlle Predikatie gedaan. De Predikant van Werkendam is een Lid van de Klasfis van Gorinchetm Voorheenen ftondt hier een deftig Slot, het welk, in den Jaare 1401, door ders Heer jan van arkel, die tegen Hertog albrecht van beyeren , of liever tegen zijnen Zoone willem , Graave van Qoitervant oorloogde, wierdt afgebrand. Wij hebben niet kunnen ontdekken of het, zedert dien tijd tot op den Jaare 1628, weder herfteld is, doch omtrent dien jaare, wierdt het door Jonkheer henrik van eck, aan wien het door huwelijk met een Dogter uit den Huize van bronkhorst gekoinen was, weder opgebouwd, met een hoogen Trapgevel eh dikken Toren , boven met Borstweeringen en Kanteelingén Voorzien. Werkenmonue , dus genaamd , oni dat het lag aan den mond cf den uitloop van het Water Werken, was, eertijds, een Dorp in de Zuidhollandfche Waart, doch, in den geduchten Watervloed van den Jaare 1421, nevens veele andere, onder de golven begraaven. Zie s. van leeuwen, Bat. IU lufin ■ Werk»  Werkhoven, wermelo, wernërshofstedé. u Werkhoven, eene AmbagtsheetHj'kheid en Dorp , in hec o verkwartier van het Sticht van Utrecht, tusfchen de Stad van dien naam en Wijk bij Duurjlede, van ouds onder datf naam van {Verkonden, of Werconde bekend. De landftreek„die op achttienhonderd en zeventien Morgens wordt gefchat, is zeer vet en vrugtbaar, door haa're voortreffelijke Koornen Weilanden. Ook ontmoet men 'er zeer veele Boomgaarten van Karsfenboomen, wier voortbrangzels, bij geheele laa» dingen, na Amjierdam verzonden worden. Het Dorp, vari den zelfden naam als de Heerlijkheid, legt aan den Kijdweg,tuffchen de Steden Utrecht en Wijk bij Duurjlede , genoegzaam in het midden. De Kerk, die Weleer eene Parochiekerk plagt te weezen, wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Voorts heeft men 'er ook eene Statie van Roomschgezinden. Het overoud Riddermaatig Slot Beverweerd legt onder het Geregt van Werkhoven. i Wermelo, een oud Slot, of adelijk Huis. in fwJnte, i'iï de Provincie van Overijsfel. De Heeren van wer^ei-o zijnj in de aloude Gefchiedenisfen, zeer vcrmaa/.I, als Leden der" hooge Regeeringe des Gewests. Wybroch van wermeÏ^ wórdt vermeld' ih den Jaare 1460, als verfcheénen op deri Landdag te Deventer; Zie van der houve. Wernërshofstedé, eé'ne van ouds vermaarde, doch nff zints lang verdweenerr plaats , waar omtrent de vermaarde lambertus hortensius, in eene pnuitgegeeverse befchtijvicg van Diaarden, de volgende bijzonderheden heeft aangetekend* Na den kant der Veenen, ten Oosten van Gooiland, of op den Stichtfche bodem, vertoonde men, nog tan zijnen leeftijde, een klein Éiianötje, *t weik, van ouds, met eene' diepe Graft omfingeld en bijkans ongenaakbaar plagt te weezen. Op dit Eiland zouden twee broeders, Petaaède Struikroovérs, eene Landhoeve hebben aangeleid, welWzij, naar hunner beiden naam, wer eri nér, fcmrtQjluji gencemtf XXXI. deêl, "" S - ° rr  34 WERTELOO, (GEORGIÜS BENEDICTUS) enz. hadden. Wat *er ook zij van deezen naamsoorfprong, zeker is het, dat 'er een Geftigt van dien naam geweest is, op de aangeweozenè plaats, als wordende hetzelve, in de Handelingen over de Grersslcheiding tusfchen het Sticht van Utrecht en Gooiland, uitdrukkelijk vermeld. Zie l. hortensius , De Origine et Interim Nerda. M. S. Werteloo, ( georgiüs benedictus ) een fraai vernuft en veel beloovende Geleerde'van'de Zestiende Eeuwe, wierdt gebooren te Haarlem, in den Jaare 1564. Zijn dichtvermogen bezat eene hooge maate van voortreffelijkheid, en gaf h>j daar van, al vroeg, zéc-r dcorflaande blijken; met naame in zijn dichtkundig tafereel van de daaden van Prinfe Willem, Graave van Nasfau, in twee Boeken; als mede in eenen bondel van Latijnlche Bij- en Grafschriften, door hem zeiven, in den Jaare 15S6 , te Leiden in 't licht gegeeven. Daarenboven üet hij naa, eene menigte dicbtlïukken van allerleien aart, welke , naa zijn overlijden , den vermaarden petrus scrivérïus wierden toegezonden , dccb die nimmer door den druk zijn gemeen gemaakt. Werteloo ovérleedt te Heidelberg, in den bloei zijns leevens, in <.ien Jaare 158?, hebbende hij flegts den ouderdom van vijfentwintig jaaren bereikt. Bij de meest Geleerden van zijnen tijd wierdt hij zeer hoog gefchat. Zie scrivérïus, B-fchrijvitig van Haarlet». Werve, (Huis te) ook wel Oost-Wcrve geheeten, in onderfcheiding van een ander Geftigt van dien naam, ftraks te melden, is gelegen in Rhijr.land, ten Noorden van het vermaarde Dorp Voorburg, Volgens aloude aanteekeningen , zou het reeds in den Jaare 1440 gebouwd 'zijn. Nog heden ten dage heeft het Gebouw een eerwaardig aanzien, door Zij-  WERVE. (Huis te) 25 gijnen fraaien Toren, mimen Voorhof en grooten Buitenhof* Van vroege tijden af was het een eigendom van adelijke bezitters, onder andere van die van maïenes; waarom het ook nog zomtijds Klein - Materies genoemd wordt. 2ie s. van leeuwen, Batav. Illuflr, Werve , ( Huis te ) het liraks bedoelde adelijk Geftigt van dien naam, is gelegen in Delfland, in de nabuurfchap va» 'sGraavenhage, ten Westen van het Huis te Rijswijk. Het tegenwoordig Geftigt is gebouwd op de grondflagen van een voorgaande, 't welk reeds omtrent het midden der Dertiende Eeuwe moet bekend geweest zijn: immers vinden wij, op het Jaar 1262, eenen floris van de werve vermeld. Bij s. van leeuwen ontmoet men 'sMans Geflagtregister* Heer jan ruigrok, Ridder, Raad van Hertoge philips van bourgondie , Graave van Holland , in den Jaare 1440, of 1448, door koop eigenaar van het Huis te Werve geworden zijnde, 'liet het Geftigt, door ouderdom vervallen, en bijkans geheel vergaan, van nieuws veel fraaier opbouwen, in 't midden van eene diepe Giaft of Vijver, met eenen zwaaren Toren en Valbrug, alles omringd van fraaie plantaadjen; alle 't welk nog heden een deftig aanzien heeft. De naakoomelingen van gemelden Heere jan ruigrok, die, zedert, den toenaam Van de werwè gevoerd hebben, zijtie bezitters van het Slot ge* bleeven tot in den jaare 1593; wanneer het, door het kinderloos overlijden van willem ruigrok van de wervE* in andere Geflagten, van tijd tot tijd, is overgegaan. Aan het Huis te Werwe behooren verfchdden Agterleenen, nevens eene fraaie Kapel in de Kefk van het Dorp Rijswijk. s. van leeuwen, Batavia Illu/ira* ta\ goudhoven, Handvest Kro* «ijk. Q a Wiss-  36 WERVERHOOF, WERUM. ' Werverhoof , een Ban of Ambagt, met een Dorp vsn dien naam, in het gedeelte van Westfriesland, Dregt er land geheeten , aan het regtsgebied van Medemblik onderhocrig. De uitgeftrektheid van den Ban vinden wij op ruim dtiehonderdzesënvijftig Morgens Lands begroot. Het Dorp, 't welk, jiaar de gewoonte in dien oord, in de langte is gebouwd, bezit niets merkwaardigs. Men heeft 'er eene Hervormde Gemeente, die, egter, geen groot aantal Ledemaaten bevat. Werum , volgens zommigen de echte benaming van het thans meestal genoemde Wirum , of Wierum, is een Dorp in de Provincie Groningen, behoorende tot de dus genoemde Gioninger Ommelanden, in het Kwartier van Twelingp, omtrent twee Duitfche Mijlen in 't Noordoost van de Stad Groningen. In overoude tijden ontmoette men hier een Klooster en zeer rijke Abtdij, van de Orde der Premonftratenzers. Het gewijde Geftigt moet in den aanvang der Dertiende Eeuwe gebouwd zijn. Althans heeft zekere emo, die de eerfte Abt van dit Klooster was, daar van een Kronijk gefchreeven, 't welk met het Jaar 1203 zijnen aanvang neemt. Men vindt daar in verfcheiden voorvallen, de Gefchiedenisfen van dien tijd, ook van de Provincie Friesland, betreffende» Menco, de derde Abt van dit Klooster, heeft het Kronijk tot in den Jaare 1273 vervolgd, en de geleerde matthjeus> in zijne Analcüa, daar van eene uitgave bezorgd. Het Klooster was een dubbel Geftigt, door een hoogen muur van een gefcheiden. Het eene gedeelte, Floridus Hortus, of Bloemhof, genaamd, wierdt van Mannen bewoond, het andere van Vrouwen, naar wier witte Kappen, welke zij droegen, derzelver Kloosterwooning den naam van Witte-Werum voerde. Het gewijde Geftigt heeft ftand gehouden tot in den aanvang der Nederlaridfehe beroerten, wanneer het, neven* veele andere, ginds en elders, verwoest is. Zie Oudheden en Geftigten van Grt* ningen,. ~-"T Wïst  WÊSTBROEK, WESTDONGERADEEL. 37 Wessel; (jan) zie gansfort (j. w.) Deel XVIL Westbarendrecht ; zie earendrecht , Deel V. Westbroek , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, In het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht ; aldus , meent men, genaamd naar den broekigen grond, en haare ligging ten Westen van de weleer aanzienlijke Abtdij Oostbroek, boven Utrecht eertijds gelegen. De Heerlijkheid vinden wij op ruim vijftienhonderd Morgens begroot. Het Dorp heeft eene vrij groote Kerk, zijnde een oud en zwaar gebouw. Behalven het lijk van eenen Bisfchop, ligt daar in begraaven het Ingewant, van wjllem, Graave van Rennenberg, weleer Heere deezer Heerlijkheid, en in de maand Julij des Jaars J545 overleeden. De Kerk van Zuilen bewaart 'sGraaven Hart, en die van Oostbroek het overige gedeelte van zijn lichaam. Uit een oud Kronijk verhaalt de Heer wagenaar , dat, in den Jaare 1481, in de Heerlijkheid Westbroik, tusfchen de Hoilanders en Stiehteoaars een bloedig gevegt voorviel, waar in veele aanzienlijke lieden yan de laatstgenoemden fneuveldeii. Westdongeradeel, een Distrikt, of Grietenij, in da Provincie Friesland, de derde in rang in het Kwartier van Oostergo. Zij ligt in het Noordlijk gedeelte van het Gewest, tusfehen de Grietenijen Oostdongeradeel en Ferwerderadcel beflooten. Westdongeradeel wordt van de eerstgenoemde Grietenij gefcheiden door de Ptezens , weleer een riviertje, doch welks mond al voor lang verftopt is, zo dat het aloude Stroompje thans niets meer dan een binnenvaart en waterleiding is. Westdongeradeel, weleer aan veelvuldige overftroomingen onderworpen, om dat de Zeedijken niet behoorlijk voorzien en onderhouden wierden, is al lang van dien ramp ontheven, zints Jonkheer ernst van-aylva, Grietman van dit Deel, wiens Voorouders, zints de tijden der Reformatie, Grietman van dit Deel geweest waren, en wiens naazaaten, tot in den Jaare 1787, flegts met eene korte tusfehanpoozing, dat bewind gevoerd hebben, nu bijkans anderhalve C 3 Eeuw  SS WESTDONGERADEEL, WESTEN, enz. Eeuw geleeden , zich de zaak der Opgezeetenen met ernst heeft aangetrokken. Door het invoeren van een behoorlijk Dijksbeftuur bewoonen thans de Landzaaten, zonder kommer van dien kant, hunne akkers en velden. In Westdongeradecl telt men de volgende veertien Dorpen: Ho/werd, zijnde het hoofddorp, Ternaard, Wierum , Nes, Hantumkuisen , Han* tum, Hijum, Hantumer Uitbuuren, Betterwird en Borti. werderhuizen, even als het voorgaande twee Buurten, Bomwerd, Raasd, Foudgum, Bantgum en Waaxens. Alle deeze brengen gezamentlijk, in de zaaken der Grietenij e, tweehonderdnegenënzeventig en eene halve ftem uit. Door zeven Leeraars worden de Hervormde In- en Opgezeetenen bediend. Daarenboven ontmoet men 'er een vrij aanzienlijk aantal van Doopsgezinde Ledemaaten. Zints weinige jaaren heeft de Gemeente te Holwerd eenen Leeraar, welke een Leerling is van het Kweekfchool dier Gezinte te Jmfterdam bij het Lam en den Toren. Westen, weleer een zeer aanzienlijk en vermogend Dorp, op het Eiland Texel, ongeveer een kwartier uur gaans ten Noorden van het Dorp den Hoorn. Over deszelfs aloude grootte en bloei kan men, eenigermaate, oordeelen uit de puinhoopen der Kerke, en vooral uit den nog voorbanden zijnde Toren, een zwaar gebouw, 't welk men, zints het verval des Dorps, alleen in weezen fchijut te hebben gelaaten, om dat het den Zeelieden tot eene Baak verftrekt. Op het Kerkhof, als zijnde de eenige gewijde plaats op het Eiland , begraaven de Rooiascbgezinden hunne dooden. Zo groot was, eertijds, het aanzien en vermogen van de Westen, dat het nabuurig Dorp de Hoorn onder hetzelve was gefteid, en de Ingezeetenen aldaar moesten te regt ftaan. Westerbaan, (jakobus) een vermaard Nederlandsch Digter, was Student in de Godgeleerdheid, en gehuisvest in het Staaten Kollegie te Leiden, al vóór, en geduurende den tijd, dat het vermaarde Sijnode te Dordrecht was vergaderd. Hij ftoodt in de begrippen der Remonflranten, en bij de voornaam-  WESTERBOOM, (JAKOBUS) enz. 3$ naamfte hoofden van dezelve, om zijne bekwaamheid en goed verftand, in zo goed gerugt, dat men, menigmaajen', z^cii van zijne pen bediende, zo tot het dubbelen van hunne Schriften, als tot het fchrijven van brieven. Ook onthieldt hij zich, zo lang de Kerkvergadering zat, te Dordrecht. Naa het eindigen van het Sijnode, en toen het Lcijdfche Hoogefchool van al wat Remouftrantseh was, wierdt gezuiverd, ontving ook westerbaan zijn affcheid. Zedert begaf hij zich tot de beoefening der Geneeskunde. Door een aanzienlijk huwelijk wierJt hij een man van groot aanzien en vermogen, als zijnde geweest Heer van Brandwijk en Gijbland, Ridder van de Qrdens van &t. Michiel en Jkkolade. De Landhoeve Okkenburg, in Delfland, ten Westen van het Dorp Loosduinen, behoorde hem in eigendom. Onder 's Mans geestige en zoetvloeiende Dichtwerken, ontmoet men ook eene fraaie befchrijving, in aaugenaame Vaerzen, van deexe Lustplaaize. Westerbeek, (Huis te) een aloud Geftigt, onder HaagAmbagt, ongeveer een vierendeel uur gaans buiten 'sGraavenhage, op den weg na Loosduinen. Het ontleent zijnen raam van eene Beek, aan welke het gebouwd is, du.* geheeten in tegenoverftelling van eene andere, Oosterbeek genaamd. Reeds in den Jaare 1430, was willem , bsstaart van den Graave van Holland, Heer van Schagen* ftigter van dit Slot. Het wierdt aangeleid om te dienen tot eene plaats van verfterkinge. Van hier de diepe Graften, van weiite het omringd wierdt, en de vier Torens met Schietgaten, dia op de hoeken van het gebouw ftonden. Thans ziet men flegts eenige laage zeskante Torentjes, rondom een vierkant Muurwerk, nevens een Uitftek, 't welk ten dake uitrijst. Westerbierum, eertijds een voortmm en aanzienlijk Dorp, jn den tijd, als de Provincie Friesland, Westwaarts, veel grooter uitgebreidheid bezat dan tegenwoordig, en dezelve aan het Eiland Vlieland vast was. De grond, waar op dit Dorp lag, is thans onder de Golven begraavea. Van het C 4 voor-  WESTERBLOKKER, WESTERBROEK, enz, yoorraaaiig aanweezeu deezes Dorps vindt men nog heden een bewijs, in den naam van het fraaie Dorp Qasterhierum, een klein uur ten Noorden van de Stad Harlingen, en ongeveer een half uur van den Oever der Zuiderzee gelegen. Ten aanzien van dit, lag het thans verdronken Dorp in het \Vesten. Westerblokker., een Ban, of Ambagt, en Dorp, in het gedeelte van Westfriesland, Dregterlar.d genaamd. De Ban, itrekkends'^yan de, zo genaamde, Streek, ten Noorden van de Stad Hoorn, tot aar. de Zuiderzee, wordt op ruim zeven? honderd Morgens Lands begroot. Het getal der Huizen kan nog geeue honderd haaien. Het Dorp ligt aan de Streek, zijnde den Rijweg yan Hoorn na Enkhuizeu, Het is in de lengte gebouwd , en heeft eene Kerk met een vierkanten Toren, die. weleer, een hoogen fpits hadt, doch welke, in, den Jaare 1573, door de burgers van Hoorn wierdt afgebroken. In de nabuurfchap van Westerblokker lag , eertijds, eene Priorij van Reguliere Kanunniken, aan de H. Maagd toegewijd, Westerbroek, een Dorp, van niet veel aanziens, in de Provincie Groningen, onder het Kwartier, het Gerecht genaamd. Het heeft Kerk en, Predikant van de Gezinte der Hervormden. Westeremden, een Dorp, insgelijks gelegen in de ftraks genoemde Provincie van Groningen, onder Hnnjingo- Quarfier- Behalven de Kerk der Hervormden, vindt men 'er ook; eene Vergaderplaats van Doopsgezinden, welke, te gelijk met die van Huizinge, door éénen Leeraar bediend worden. Westerend , eene andere benaaming van het Texelfche yervallen Dorp Westen, boven reeds vermeld. Het zou dien naam ontkenen van zijne Westlijke ligging op het Eiland, in tegenftelhng van Oosterend, een Dorp» ojp dat Eiland, ;og heden In weezen. WEI-  WESTERGO, WESTERHOVEN. *f Westergo, een der drie Landkwartleren van de Provincie Friesland, in rang het tweede, doch verre weg het vermogendfte van allen. In de aloude Kronijken is het bij den naam van Westrachia bekend. Ten Oosten grenst het, voor het grootfte gedeelte, aan Oostergo, en ook, voor een klein gedeelte, aan de Zevenwouden. Ten Westen wordt het Kwartier, langs deszelfs geheele uitgeftrektheid, van de Zuiderzee befpoeld. De grond is , over 't geheel genomen, zeer vrugtbaar, als bevattende in 't geheel geene Hei- en Zandgronden, en zeer weinige Veenen. Hier en daar ontmoet men eenige laage Landen, Poelen en Meiren; doch deeze kdnnen niet opweegen tegen de veel grooter uitgeftrektheid van uitmuntende Wei- en Bouwlanden; welke lastfte men inzonderheid in het Noordlijk gedeelte aantreft. Meer Zuidwaarts ontmoet men de beste Wei- en Hooilanden» Negen Grietenijen telt men in Westergo: Menaldumadcel, F.apekeradeel, Barradeel , Baarderadeel , Hennaarderadeel, Wonzeradeel, IVijmbritzeradeel, Hemelutner - Oldevaart, en het Bildt. Van de elf Friefche Steden, liggen 'er acht in dit Kwartier; 't welk, in 't voorbijgaan, deszelfs meerderen bloei boven de anderen njet onduidelijk uitwijst. Zij zijn met naam, Harlingen, Franeker, Bolswerd, Sneek, Wor~ kum, Hindelopen, Stavoren en Tlst. Vóór de invoering der Kerkhervorminge, ook in de Provincie Friesland, ftondt Westergo, in het geestelijke, onder het regtsgebied van den Proost van St. Janskerk te Utrecht. Hij was Aardsdeken van dit Distrikt, en zondt derwaarts zijne Dekens, uitgezonderd na Stavoren en Workuut, welke ieder hunnen eigen Deken hadden. Zie alting, JVotit. Germania Inferioris\ brouerius, Frifia lllufirata. Westerhoven, een Dorp in de Meierij van 'sHertogenbosch, bevattende ongeveer honderd Huizen. Men ontmoet ?«r eenige Hervormde Ingezeetenen; doch de Kerk wordt njet meer gebruikt, als zijnde door ouderdom vervallen. C § Wes-  4,2 WESTERLAND, WESTERLAUWERS, enz. Westerland, een Dorp op het Eiland Wieringen, 't welk llegts een gering aantal Huizen bevat. Westerland , ook wel Westterk genaamd, weleer een Dorp op het Zeeuwfche Eiland Wol/aartsdijk, doch, even gelijk veele andere Dorpen ia de Provincie Zeeland, door inbraak en overltrooming, al voor lang ouder de golven begraa*en. Zie reigersberg , Kronijk van Zeeland. Westerladwers; zie lauwers, Deel XXII. Westerlee, een Dorp in de Provincie van Groningen, in het Oldampt, niet verre van Winfchoten, waar mede het, in het Kerkelijke, vereenigd is. Westermeer, in rang het eerfte Dorp van de Friefche Grietenij Has&erland, in het Kwartier de Zevenvouden, niet verre van het aanzienlijk Dorp de Jouwer, 't welk, eertijds,. van Wessermeer flegts eene uitbuurt was, doch , even als eene dogter haare moeder, hetzelve al lang boven het hoofd is gewasfen. Men vindt 'er naamelijk flegts een gering aantal Huizen; dit niettegenltaande brengt het, in de zaaken der Grietenije, nog veertig Stemmen uit j 't welk, in het voorbijgaan, van deszelfs alouden bloei, geen onaannemelijk bewijs uitlevert. De Legenden der bijgeloovige tijden beuzelen, dat weleer, te Westermeer, zou gewoond hebben, een befaamd Kluizenaar, doede of dodo van hascha genaamd; een man, wien de naam vau zonderlinge heiligheid naaging, en die om zijne wonderwerken zeer vermaard was. Onder andere zou hij , verhaalt men , een mensen, die geheel yan zjjn verftead beroofd en over zijn gantfche lichaam verlamd was, door het aanraaken van een Mariabeeld , geneezen hebben. Volgens het getuigenis vao 5CHOTAKUS, zou hier, weleer, een oud Kafleel van het nog heden  WESTER-SCHELDE, WESTERSCHOUWE. 43 heden bekende Gefiagt van lyklama, gelegen hebben, Lijklama Stcins geheeten. West-er-schelde; zie schelde , Deel XXVI. bl. 201. Westersciiouwe, volgens anderen Westen -Schouwe, gelegen in het Westlijk gedeelte van het Zeeuwfche Eiland Sckou' wen, is ongetwijfeld een zeer oud, en al vro?g het vermaardfte tn bloeiendfte vlek van Schouwen geweest, welks bekwaaine Haven het niet alleen goede gelegenheid tot bat aankweeken van een groote Binnenvaart, tsaar zelfs ook van een aanmerkelijke Zeevaart verfchafce; zo dat veele Koopvaardijfehepsn na Oosten en Wes:eti, en voornaamelijk veele Haringbuizen, van daar afvoeren : des het reeds omtrent het Jaar 1438 zijne Vaart tot in Spanje en Portugal uitbreidde, 't geene toen wat ongemeens was. Gelijk daa ook -de Schepen , te Zierikzee thuis behoorende , naa het vergaan van oud Drcifchorre, daar zij te vooren plagtea uit te loopen, nog lang alhier gehavend hebben. Getuige van deszelfs Koophandel zijn een alonde Brief van johan, Hertog van Lotharingen en Limburg , waar bij hij die van Westen-Schouwe vergunt, door alle zijns Landen Tolvrij te vaaren en hunne Koopmanfchap te drijven; benevens zeker Oktrooi of Privilegie van Hertog karël van bourgondie, als Graaf van Zeeland, aan die van Uaamjlede en WestenSchouwe gegeeven te Mechelen , op den laatften Junij des Jaars 1473, niet alleen tot vermeerdering van haare Weekmarkten, maar ook van allen Koophandel, d.iar gedrseven wordende ; tot welken einde hun wierdt toegelaaten, een Zegel te doen maaken, om daar mede te zegelen en bevestigen al het geene ter zaake van voorfchreeveii Handel vereischt kon worden. Gelijk mede een Brief van eduard den IV, Koning van Engeland, van het zelfde jaar, in welken dien van Haamftede en Westen-Schouwe vergund wierdt, dat zij in alle Gewesten en Havenen van zijn Koningrijk, met hunne Schepen en Koopmanfchappen vrijelijk, vredelijk en rusteüjk keeren en wederkeeren mogten. En laatftelijk deBrief van Tolvrijheid, door maximiluan van cruninge, Heer  (I WESTERSCHOUWE. Heer van Haam ft ede en Westen- Schouwe, op den eenën, twintigften Februari]' 1603, van de Heeren van de Rekeninge van Holland, voor beide deeze Heerlijkheden verkreegen. En indien het waar is, zo als gezegd wordt, dat te WestenSchouwe, toen het in zijn bloei was, achtentwintig Rijnfche Wijn - Herbergen te gelijk geweest zijn, zo is het ligt te begrijpen , dat het een grooten toevloed van handeldrijvende menfchen moet gehad hebben. Omtrent het Jaar 1493 begon men 'er allereerst in Zetland, tot den Vischvangst, Hoeksof Vischbooten te timmeren, waar toe te vooren flegts kleine Pinken en Slabberfcheepjes gebruikt wierden , wanneer de Visch, die dezelven aanbragten, versch verkogt of gedroogd wierdt; daar men denzelven toen, in tonnen gezouten, begon te vervoeren; Het verhaal dat reigersberg van WestenSchouwe opgeeft, doet genoeg verftaan, dat het een treffelijke Plaats moet geweest zijn: want hij zegt, „ dat nog in zijn „ tijd eene zo fchoone en lustige Kerk aldaar ftondt, als ft men op eenige Dorpen in Zeeland veel vindt, dat het ,. zelve eertijds een dreeve van Boomen, aan beide zijden „ van de Straat ter Kerke toe, met veele fchoone Huizen „ en Kelders heeft gehad , niet anders dan of het een Stad „ geweest ware.'' Maar naa dat, in het einde van de Vijftiende en begin van de Zestiende Eeuw, de Haven van Hesten Schouwe verloopen en toegezand is, is deeze Plaats ?pet den tijd van Inwooners ontbloot, waar door de Huizen . Kerk tot een puinhoop geworden, en eindelijk geheel afkerf zijn; zo dat van dien ouden luister thans niets dan *uk van een dikken Tooren , dat mede nog tot een •/erfirekt, is overgebleeven, bij 't welk na flegts eenige weige Boeren Wooningen gevonden worden. Het is aanmerkelijk , dst een ftuk van deezen Tooren, door den Donder, van de eene zijde afgerukt, aan de andere zijde in den Buitenmuur, met den weérflag zodanig Ingedrukt is, als of bet met den Muur tot een gegooten was; waar van het bijgeloof weleer belagchelijke vertellingen deedt. WestenS:*!owwe is van ouds met Haamftede bij de zelfde Heeren bezeten geweest, en daar van daan zijn meest de zelfde Privilegiën, Keuren en Verboden, aan beide deeze Heerlijkheden  WESTERSCHOUWE, WE STER "OU BURG. 4.$ den gemeen. Egter vergisfen zij zich, die hierom meenen, dat Westen - Schouwe aan het Regtsgebied van Haam/lede onderworpen, een gedeelte daar van zouc'e zijn of ooit geweest hebben; naardien het altijd een Heerlijkheid op zich zelve geweest heeft eu nog is, die nog heden hasr eigen Regtbank heeft, betraande uit een Baljuw, vijf Schepenen en een Sekretaris, die hunne bijeenkomst in he: Piaatzer. - Huis op Haamjlede houden. Defzelver Regtsgebied ftrekt zich uit over het geheele West land, en den Polder genaamd de Meijpagt; wiens Landen door derzelver Bezitters van den Heer van Westen-Schouwe in Erfpagt gehouden worden; en voormaals ook over het oude Nieuwland, dat nu door de Zee geheel verzwolgen is. In het vierde Register of Steenrolle van Zeeland, Beoosten-Schelde , van 't Jaar 1692, üaat Westlatid bekend ter grootte van tweehonderdeenëntachtig Gemeten zesenvijftig Roeden zes Voeten Steenfchietens, die uitmaakeu vierhonderdeenëntachtig Gemeten zesënvijftig Roeden zes Voeten bij der breedte. Volgens smallëgange was Westen-Schouws met het West land groot vierhonderdachttien Gemeten honderdzevenëndertig Roeden ; cfe Polder genaamd de Meijpagt, vijfendertig Gemeten tweehonderdvijfëntachtig Roeden, en het oude Nieuwland vierënvijftig Gemeten zeventig Roeden , te zanten vijfhonderdacilt Gemeten honderdtweeënnegentig Roeden. Tegenwoordig bevat Westen-Schouwe, of het IVcstland, niet meer dan tweehonderdzesëndertig Gemeten honderdvijfëndertig Roeden, eo de Meijpagt vijfendertig Gemeten tweehonderdvier Roeden. Westersobburg, eene aanzienlijke Heerlijkheid en Dorp,, in Zeeland, op het Eiland Walcheren , tusfchen de Steden Middelburg en Vlisfmgeni in 't Handfchrifr der Utrechtfche Kerke Westerfolburg , en in een Brief van Keizer k*rel Zubburch genaamd. Het Dorp is een der fraaüïen van 't geheele Eiland,' hebbendé een goede Kerk, die, ten tijde van den Roomfchen Godsdienst, een Kollegiaale Kerk wasr gelligt in den Jaare 1454, door adriaan van borselen, Heer van Brigdamme en Duiveland, en zijne Vrouw anna ■ vat*  46 WËSTERSOUBURG. van bourgondie. Zij was met de Kerke van Sommelsdijk vereenigd. Een weinig bezijden de Kerk ftaat het onde Kafteei te Westerfouburg, een zwaar en aanzienlijk Gebouw, met breede en diepe Giaften omringd, en met twee ronde Toorens verfierd. Het wordt bij smallegange in zijn voorigen ftand in Print verbeeld, doch 't sgterfte deel is vervallen, en te* genwoordig tot een ruim Plein gemaakt. Dat het te vooren een groot gebouw, en bekwaam tot verblijf van groote Vorften geweest zij, is zeker; dewijl 'er de Keizer mjximiliaaji en kakel de V , toen zij nog maar Aartshertogen waren, beiden zich cp onthouden hebben, wanneer zij ih Walcheren kwamen, om da Landshulde te ontvangen, de eerlle in 't Jaar 1478, de andere in 't Jaar 15:5. Keizer karel «M. hieldt 'er zich ook naa zijnen affland van deeze Landen, in 't Jaar 1556; wanneer hij aldaar een geruimen tijd wagtte na goeden wind , om zijne reis na Spanje voort te zetten. Ook verleende hij op dit Kafteei, den zevenden September ,van 't zelfde jaar, zijnen Brief, bij welken hij 't beftuur des Keizerrijks aan zijnen Broeder, den Roomfchen Koning ferdinand, opdroeg. Wanneer Flisfir.gen, in den Jaare I572> de zijde van den Prins van oranje gekoozen hadt, wierden op dit Kafteei, om Middelburg te benaauwen, tweehonderd Waaien gelegd. Hierom zogten de Spanjaarden een middel uit om 't zelve te bemagtigcu, en Verborgen zich in het Dorp, waar uit die bezetting hen tragtte te yernèstelén: maar de Spanjaards hun te fterk zijnde, wierden zij gedwongen weder in 't Kafteei te wijken, 't geen zij egter, bij gebrek van Buskruid, mede verlaaten moesten , raa dat 'er eenige fchooten met grof gefchu't op. gedaan waren, zijnde eenige kogels, ter gedigtenisfe van die korte Belegeringe, in den buitenmuur des Kafteels gemetfeld. De beroemde en geleerde Edelman filips van marnix , Heer van Si. Aldegonde , in onze Vadetlandfche Gefcbiedenisfön zo vermaard, is 'er in zijnen tijd eigenaar en bewooner van geweest, en heeft op 't zelve in den Jaare 1591 de Pfalmen uit het Hebreeuwse» in Nederduitfche Vaarzen overgezet. Naa dien vermaarden Man.  WESTER VOORT,WESTERWYK,(ADOLFvan)enz. 47 Man, wordt het nog veeltijds het Kafteei van Aldegonde genoemd. Westervoort, eene Heerlijkheid en Dorp, in Gelderland, in het Graaffchap '* Heerenberg, tegenover Tsfcloord, niet verre van de plaats, alwaar de Rhijn en de T.fel zamenvloeien. Het Dorp heeft weinig aanziens, hoewel het door eenen eigen Leeraar wordt bediend. Volgens het getuigenis onzer aloude Vaderlandfche Kronijkfchrijveren, zou de Kerk van If'estervcort voor het oudlïe gewijde geftigt van dien oord, hier te Lande, mosten gehouden worden, en de H. werenfrjed, reeds in de Achtfte Eeuw, alhier den Christiijkeu Godsdienst verkondigd hebben. Wat hier van zij, zekerlijk is de Kerk een zeer oud gebouwd; waar van de menigvuldig.? DnifHeen, welke men 'er aan ziet, ten genoogzaajngn bewijze kan dienen. Westervoort is, door aankoop, ccn eigendom geworden van de Stad Arnhem, die 'er eenen Rig-er en Sekretaris aan (lelt. Westerv/y'.i. ( aoolf van ) Wegens de lotgevallen van deezeu Burgemeester der Stad Goes, kan de Leezer een Uitvoerig berigt vinden, in ons Woordenboek , Deel XIV. bl. 523, enz. Westfriesland, eene vermaarde Landftreek, in hst Noordlijk gedeelte der Provincie Holland, gemeenlijk het Noor derKwartier geheeteh. Volgens de naauwköurigfte befchrijvingen, kunnen daszalfs grenzen op de volgende wijze bepaald worden.. Ten Westen paal: het aan Kennemerland. Ten Oosten (trekt het zich uit tot a?.n de Zuiderzee. De Zijpe en de Wieringcrwaart zijn de Noordlijke, cn no? een ander gedeelte van Kennemerland, nevens Zeevank en Waterland, de Zuidlijke grensfeheidingen. Voor zo veel, daarenboven, dit gedeelte, door een uitfproug van het Westen na pet Oosten iïrekt, welks punt de Stad Enkhuizen is, wordt ook Westfriesland 9 voor een gedeelte, ten Zuiden en ten 'Noorden van de Zuiderzee befpoeld. Volgens eene andere 'feefcarijviBg, kan de grenslcheiding van West friesland aldus be-  40 WËSTFRIESLAND. bepaald worden* „ Indien men eene rechte lijn trekke, var/ ,, de plaats af, daar thans de Sluis van Schardam ligt, tóe aan Alkmaar, en van deeze Stad tot aan Petten, zullen i, deeze twee Linien, zeer nabij, den Omtrek van het Oude" Westfriesland, aan de zijde van Waterland en Kennemer„ land, aanwijzen.'' Langs, of niet verre van deeze ingebeelde Lifnen, meent men, heeft, van ouds, binnenslandsj de Oude Westfriefche Dijk, zo wel als nu nog heden langs den kant der Zuiderzee geloopen. Volgens deeze bepaaling , zullen wij, aangaande Westfriesland, eenige algemeenheden aanteekenen , terwijl de bijzonderheden , deeze Landftteek betreffende , ginds en elders in ons Woordenboek Vermeid worden. Westfriesland, in den Omring van gemelden Zeedijk aangemerkt, beflaat, in zijne Middelbreedte, ruim twee en een half, en in zijne lengte van Krabbendam af tot aan het Oosteinde van Enkhuizen, omtrent acht uuren gaans. Van ouds was deeze Landftreek, vooral na 't Westen , doorbrcoken van veele groote en kleine Meiren, die zedert omtrent twéé Eeuwen grootendeels bedijkt en drooggemaakt zijnde, in fchoon Wei- en Bouwland veranderd zijn. Aan het Oosten , ' tusfehen Medenblik en Enkhuizen, zijn echter nog verfchei' den Braaken, Vlieten en Waaien te vinden. Het hoogfïe Land heeft men tusfehen Medenblik en Schagen. De meeste Landen in Westfriesland worden gezegt vier en vijf Voeten' 'beneden het Peil van een gemeenen Vloed té leggen. Deeze Lanfïreek is van zeer vroege tijden af met een Ringdijk als een gemeen Lichaam beflooten geweest, en 't blijkt dat dezelve reeds bedijkt geweest is, vopr den Jaare 12881 wanneer Graaf floris bij Handvesten aan die van Medenblik in 't bijzonder, en aan die van Dregterland in 't algemeen verleend, den Dijk noamt, doch zonder bepaaling van deszelfs uitgeftrektbeid. Graaf jan de I, zijn Zoon, fpreekt in eene Handvest aan die van Enkhuizen gegeeven in den Jaare 1299'^ van het fchouwen op den Dijk, door Heemraaden met dcütr Regter. Wij vinden deezen Ouden Westfriefchen Zeedijk bépaald gegaan te hebben; gelijk hij nog genoegzaam in dezelfde Streek loopt, van de Friefche Poort der \tif''Alkmaar af, NöórcW  WESTFRIESLAND; 4* Noordwaarts op, langs de Vaan vari Koedijk, met den Ree<* kerdijk tot Krabbendam toe; van daar voorts met den Dijk^ genaamd den Friefchen Dijk, voorbij St. Maarten j Burghom, en de Keins, tot Kolhom; van Relhorn, langs de Zuiderzee , voorbij Wintel, Eettswoude , Lam bert se h 7 gen en Almerdorp tot Medenblik; van rftar insgelijks langs deeze Zee voorbij Wervershoof en Heer- Huigen -Ko?ge , tot in en door de Stad Enkhuizen; en zo verder langs de Zee* voorbij Bleker haven, Oosterlcek, Wijdenes en Schellinkhout, in en door de Stad Hoorn; van waar hij Westwaarts op voortgaat met den Ouden Dijk na Avenhorn, en voörts mee den Walingsdijk langs Urshem tot Rustenbmg, en langs de Schermer met den Huigendijk langs Oterleek, tot aan den Geest-Ambagtsdijken, met deezen en deszelfs omloop agtef Ouddorp om, langs het Zegüs en de Stads Graften van Alkwaar, tot weder aan de Friefche Poort derzelve Stad. De omtrek van deezen Dijk wordt op een langte van meer dan eenëndertigduizendvijfhonderd Roeden, Dregterlandfche Maat begroot. De Grond in den Ring vervat, wierdt, behalve» de bedijkte Meeren, gefield in 't geheel zevenënveertigduizend tweehonderdeenënvïjftig Morgen, honderdzevenënzeveritig Roeden. Veel gevaar en onheilen heeft deeze Dijk van aloudë éi\ laatere tijden uitgedaan en-geleeden, door de zwaare Stormen en hooge Watervloeden, die veele Doorbraaken en Overftroomingen der Landen veroorzaakt hebben. In den Jaare 137$ „ op St. Marcellus dag of op den dertiglten Oftober, brak de Dijk ta Westfriesland op verfcheiden plaatzen door, en men hadt in den Jaare 1464 wederom een Doorkraait bij Wijdenes, Zedert den Jaare 1502, tot in den Jaare 1670, hadt men hier verfcheide Watervloeden en menigvuldige Doorbraaken, die groote fchade aan de Dijken en Ingezeetenen teegebragt hebben. De Allerheiligen Vloed van den Jaare 1570, was een der zwaarfte, die, gelijk zij aan geheel Holland en andere Provinciën, veele rampen deedt gevoelen, ook op veele Plaatzen zeer fmartelijk was voof de Ingezeeténeh van Westfriesland. In den Jaare 1610, wierdt het gevaar en de uiterfte nood aan den Westfriefchen Dijk gekeerd, door de uit- XXXI. DEEL. Jj)  (o WESTFRIESLAND. vinding van Scheepszeilen, met zwaarte van Ankers en Steenen voor den Dijk te laaten zinken, en de weggefcheurde gatfu van agteren met Stroo en andere ftoffeö te vullen. In de Tegenwoordige Eeuw, voornaainlijk in de Jaaren 1702,1 1717 en 1735, in de Westfriefehe Dijk mede wei in groot gevaar geweest en zeer befchadigd ; maar echter gelukkig voor Doorbraaken en het Land voor Overflroomingen behoed. Een nieuw gevaar onderging Wcsfriestantl zedert den jaare 1731, door het fchadelijk Zeegewormte, dat het Paalwerk voor de Dijken doorknaagde, eu aanleiding gaf, om de Dijïaadje op een anderen voet aan te leggen, door middel van zwaaren Steen aan de Dijken te brengen. Het geene wij hier van elders breeder gezegd hebben, zullen wij thans niet herhaalen. Dit middel is van zeer goede uitwerking bevonden, en men rekent, hier door, de Dijken en het Land alleszins beveiligd; zo dat het nut de ongemeene kosten van dit Werk kan opwegen. Het onderhoud, de herfteiiing en verüerking van deezen Dijk heeft den Lande en Ingezeetenen altoos zwaare fommen gelds gekost, en men heeft opgemaakt, dat de Dijkskosten, zedert honderd jaaren, van den Jaare 1650 tot den Jaare 1749 ingeflooten, bedraagen. ƒ 15652209 : 19 : Si Waar bij nog komt het geene zedert den Jaare .1732 tot 1742 , door 's Lands Staaten, tot onderüand der Westfriefehe • Dijken verleend, en het geene ten behoeve der Dijk- kaadje op Renten genomen is ƒ 2304461 : o : 3., te zamen ƒ 17956671 : o : o. Of ruim honderdnegenënzeventig en een halve Tonnen Gouds. Onder' de eerstgemeide fomme , zijn nog niet begreepen de veergelden, de Hondsbosfche. en Uitwaterende Siuizengelden, noch ook de Wedden, Daggelden en dergelijke bezol- dingen. ... . -« Het  WESTFRIESLAND. Het öpzigt over de Dijksregéering van Westfriesland (róndt in aloude tijden geheel aan den Baljuw of Kastelein van Medenblik i tot dat dezelve in vier Deelert onderfcheiden wierdt $ die in den volgenden rang genoemd worden : Dregterland* de vier Noorder - Koggen , Geestmer - Ambagt , de Schdgeren Nietiwdorper-Koggem Wanneer deeze verdeeling wierdt ingevoerd, is ons nergens gebleeken ; doch men vindt zö reeds bij malkander gemeld in eenen Brief van den Jaare 1299. Het blijkt ook uit andere (lukken, dat 'er een önderfcheid óf verdeeling van Dijkgraaffchappen in Westfriesland geweest is. Hertog albrecht van beyeren (telde, bij Handvest van den veertienden Februarij des Jaars 1400, naar loop van den Hove, eenige order op het verkiazet; van Hee'ttraa» den uit Hoogtwovder* Ambagt, nu de vier Noorder-Koggen , en deedt ook het zelfde, ten aanzien van Dregterland, bi} Handvest van den dertienden Februarij aes jaars 1401 ,Het Ampt van Dijkgraaf fchijnt egter alleen aan den Baljuw van Medenblik gebleeven te zijn,- en geduurd te hebben tol den Jaare 1503, wanneer aan Dregterland een bi z iet.. uitgraaf verdund is. Deeze Virrdeeliv/gen worden gemeenlijk Koggen of Ambagten geheeten. In deeze vier Ambagten zijit drie onderfcheidene Dijkgraaf en Heemraadfchappen: het Dijkgraaffchap van Dregterland , het Di.k^raaffchap drr vief Noor der - Koggen , van ouds de Hoogmouder - Koggen , efl het Dijkgraaffchap van Geestmer. Ambazt met Schager- en Nieuwdurpcr - Koggen. Ieder deezer {Jijkgraaffchappen beftaa'fe in een Dijkgraaf en vier Heemraaden. Hoewel 'er in Dregterland twee Dijkgraaven zijn, waar van a een op den voor-' flag der Stad Hoorn, en de ander op dien van Enkkuizenj door 'sLands Staaten, worden aangeHeld; worden zij egter te famen als een eenige Dijkgraaf aangemerkt , dewijl zij iaar 01B jaar het Dijkgraafsampt met het voile bewind bekleeden* volgens eene uitfpraak van den Hove van Holland van den zestienden Julij des Jaars 1640, bij voorraad voor vier jaaren gegeeven ; doch aan welke men zich zedert gehouden heefti De Dijkgraaf der vier-Nooder - Koggen wordt op den voorflag van Medenblik aangefteld en houdt aldaar zijn verblijf, volgens Privilegie van Vrouw maria van bourgouje van dert D 2 veer-  54 WESTFRIESLAND, veertienden Maart des Jaars 1476. De Dijkgraaf van Geestmer - Ambagt en de Schager- en üieuvdorper - Koggen wordt aangefteld op den voorflag van de Stad Alkmaar. De Heemraaden worden in Dregterland gekooren door den Dijkgraaf, uit eene Nominatie van vier Per&onen uit ieder der bijzondere Koggen of Onderverdeelingen van Dregterland , die door drie der Rijkften of Uitleggers genoemt, uit ieder Dorp, in elke Kogge worden benoemd. Behalven dat, in de Oosier. Kogge, de Heemraad door Burgemees ter en van •Enkkuizen en Grootenbroek wordt verkooren; die, gelijk de andere, door den Dijkgraaf wordt beëedigd, volgens een Handvest van Hertog willem van beyeren , van den eenentwintigden Maart des Jaars 1404 , naar den loop van den Hove. Deeze Heemraad van de Ooster- Kogge is altijd Prefident. In de vier Noorder-Koggen worden de Heemraaden op dezelfde wijze aangefteld ais in Dregterland, volgens Privilegie van den Jaare 1400. Vaa de Heemraaden uit Geestmer-Ambagt wordt 'er een aangefteld uit de Poorterij der Stad Alkmaar , en een uit Warmenhuizen, Voor de Schager. Kogge komt 'er een Heemraad uit Schagen,en voor de Nieuwdorper- Kogge eea uit Winkel. Tot de verkiezing van deezen laatften zijn de Kerkmeesteren van Winkel bevoorregt. Dijkgraaf en Heemraaden oefFenen in ieder dec bijzondere Di]kgraaffchappen, met betrekking tot het Dijkregt en Polderzaaken , Hoog en Laag Regtsgebied, maaken, met de Waarfchappen van ieder Ambagt, Keuren op.het leggen en onderhouden der Dijkaadjen, en doen jaarlijks, doorgaans omtrent half April, een looze beraaming of voorvinding, zo men die elders neemt, en daar uit een Petitie of Eisch van 't geene zij oordeelen in den Zomer te moeten gemaakt of anderszins bekostigd worden. Tot de gemelde Heemraadfchappen behoort ook , behalven Oud - Waardsmannen , Dijkshoofdluiden en andere, een Kollegie van negen Hoofd - Ingelanden; die, ieder in den zijne, door de Waarfchappen gekooren worden, in gevolge van een Verdrag bij voorraad, den dertigften Julij des Jaars 1650, voor den Hooge Raaden geüooten. Dit Kollegie wordt door de Dijk. graaven, ieder in zijn bijzonder Kwartier befchreeven om den  WESTFR1ESLAND. 51 den Eisch of Petitie bij oogbefcbouwinge op te neenaens waar naa ten ovcrftaan deezer Hoofd - Ingelanden de Werken, door Dijkgraaf en Heemraaden worden gekeurd, aanbefteed en befchouwd, en zij doen over dezelve, naa het op-? maaken , de Nafchouw. De groote algemeene Rekeningen der kosten worden jaarlijks, ten overftaan van twee Heeren Kommisfarisfen uit den Hoogen Raade, aan hun gedaan. -In deeze drie Heemraadfchappen zijn vijf Sekretarisfan. Het Opper-opzigt -over den Westfriefehen Zeedijk ftaat, volgens vernieuwde Refoiutien van de Staaten van Holland en Westfriesland, aan Gekommhteerde Raaden in Westfrieslard en 't Noorderkwartier, waar bij nu nog een Heer uit de Edelen gevoegd wordt; doch die niet verfchijnt. .Deeze zijn bekend onder den naam van Super-Intendenten van Dregterland; hoewel zij ook het opzigt heöben over de Dijken van Geestmer - Ambagt, als mede van de Schager- en Nieuw dorperKoggen. De Super-Intendenten wierden voor de eerfteinaal aangefteld in den Jaare 1677, en jaarlijks wordt hiiu last, Staatsgewijze, vernieuwd. Over de vier Noorder- Koggen zijn zes andere Super. Intendenten uit de zes volgende Steden , Haarlem, Amjlerdani, Alkmaar , Hoorn , E%khuiten en Medenblik, die daar toé volgens Refoiutie van den zeventienden Julij des Jaars 1732, om des te kundiger te worden , op voorfhg der gemelde Steden, voor hun leeven, worden aangefteld. In deezer voegen hebben zo wel Heeren uit het Zuiderkwartier als het Noorderkwartier opzigt tot dén Westfriefehen Dijk, gelijk dezelve mede veel gedraagen hebben in de kosten der nieuwe wijze van Dijksverzekering, door middel van Steen. Het befchrijven of aanftellen deezer Super - Intendenten van de vier Noorder -Koggen heeft zijnen grondflag in een Hand- , vest van Keizer maxim(liaan , van den veertienden Februarij des Jaars 1492 j wanneer de Stad Medenblik tot het befchrijven der bovengemelde Steden gelast wierdt; 't welk naderhand den Dijkgraaf wierdt aanbevolen. '.■ Wij zuiien , tot beter begrip, in rang aanteekenen hoe veele Dijkgraaven, Heemraaden, Hoofd-Ingelanden en andere Amptenaaren en Bedienden, in en wegens ieder der DijkD 3 graaf-  54 WESTFRIESlfAND. graaffcbappen, Verdeelingen, Koggen of Ambagten, tot het bellier van «jen Westfriefchen Dijk gemagtigd en aangefteld worden; waar omtrent wij, tot meerder klaarheid, herhaalen, dat alle de Hoofd - Ingelanden tot het algemeene opzigt van den gautfchen Dijk behooren. Dregterland, 't welk, volgens eene onderverdeeling, beftaat in vier Koggen , de Ooster - Kogge, MiddelKogge, Zuider. Kogge en West er- Kogge, heeft i Dijkgraaf, wegens Hoorn» ï Dijkgraaf, wegens Enkhuizen, 4 Heemraaden, een uit ieder der gemelde Dregterland/che-Koggen. ai Waarfchappen, uit de Steden en Dorpen in Dregterland. 3 Hoofd-Ingelanden van Westfriesland uit de Dregterlandfche - Koggen , gemeenlijk aangefteld vpor twee jaaren. i Sekrecaris. a Boden , 2 Houtmeeters, en 2 Steenmeeters, van ieder derzelyen 1 te fj.oorn en 1 te Enkhuizen. pe V>'er - Noorder - Koggen, beftaande in de MedenblikkerKoige . de Hoogtwouder- Kogge, de Wogmtmmer - Kogge eu. de Middel - Kogge, hebben 1 Dijkgraaf, te Medenblik woonagtig. 4 Heemraaden. 4 Oüdwaarfchappen,  WESTFRIESLAND. 53 4 Dijkshoofdluiden, welke Viertallen van Ampten-aren uit ieder der vier Koggen worden aangefteld. 17 Waarfchappen, waar van 1 komt uit het Kollegie van Medenblik; de andere 16 zijn gemagcigd uk de Dorpen in deeze Koggen , en ieder in. zijn Dorp, Burgemeester of Vroedfchap. 2 Hoofd-Ingelanden, 1 Sekretaris. 1 Bode. 1 Houtmeeter en 1 Steenmeeter. Geestmer- Ambagt met Schager- en Nieuwdorper-Koggen .> welke twee verdeelingen één Dijkgraaffchap uit raaaken, hebben te zamen 1 Dijkgraaf. 4 Heemraaden; waar van 'er 2 uit Geestmer-Ambagt, 1 uit de Nieuw'dorper - Kogge gemagiigd zijn. 9 Waarfchappen, te weeten 5 uit de Schager- en 4 uit de Nieuwdorper - Kogge. 4 Hoofd-Ingelanden , 2 uit Geestmer - Ambagt, 1 uit de Schager- en 1 uit de Nieuwdorper - Kogge. 2 Penningmeesters, 1 uit Geestmer-Ambagt, en 1 uit de Nieuwdorper - Kogge. 3 Sekretarisfen, 1 uit Geestmer - Ambagt, 1 uit de Schager- en 1 uit de Nieuwdorper • Kogge. 3 Boden, 1 uit Geestmer-Ambagt en 1 uit de Scha. ger- en Nieuwdorper - Kogge. D 4 Wij  $6 WESTFRIESLAND. Wij hebben de voornaainfte bezigheden der Waardfchappen hier boven kortelijk aangetekend, en zullen die der OudWaardfchappen , Dijkshoofdluiden , die in het Ambagt of Dijkgraaffchap van de Vier - Noorder - Koggen bijzonderlijk plaats hebben, als mede van Koggemeesters en Molenmeeslers, hier nog bijvoegen. Oud-Waardsmannen, of Oud - Waardfchappen zijn bevoegd tot het ontvangen der Penningen van de Schotgaarders en dezelve weder uit te keeren aan Dijkshoofdluiden, en aan de geenen, aan welke de Koggemeesters hunne opgenomene Penningen fchuldig zijn. Zij moeten alle gekeurde en gemaakte Werken naagaan, en de bevindingen aan de Super-lnteridenten mededeelen, doch hebben geen Item in 't Heemraadfchap. In hunne tegenwoordigheid gefchieden vooraf de Rekeningen, welke vervolgens aan de Super - Intendenten worden opengelegd. Over hun bellier is, op den zeventienden Julij des Jaars 1732, een nieuwe Refolutie door 's Lands Staaten genomen. Dijkshoofdluiden zijn Opzigters over 't Werkvolk , zo in tijden van nood, als van de aanbefteède Werken, inzonderheid de Wiervakken , het inleggen en fchoonmaaken van Krebbingen; ieder in zijne Kogge. Zij maaken ook met, of ten overftaan van den Dijkgraaf de looze beraaming der Dijkwerken. Zij worden door de Waardfchappen uit een Drietal verkooren. De Koggemeesters, die op voorflag der bijzondere Koggen, zonder benoeming, door de Waardfchappij verkooren worden, moeten de Sluizen bezigtigen, de Wateringen en Slooten doen fchoon houden, ook hebben zij 't opzigt over goaunige Wegen., Het werk der Molenmeesters beftaat voornaamlijk in het opzigt der Molens en Kaden, om dezelve in goeden ftand te Jiouden. Deeze, zo wel als de Koggemeesters hebben geene pnmiddelijke betrekking tot de Bedijking. Ten aanzien van Hoog Regtsgebied beilaat het platte Land van We$tfrjesland, 1. in zo genaamde kleine of plaïte Landlieden, die Stederegt hebben; 2. in Ambagten opdt-r de Jurisdictiën van §temmende Steden; 3. en in de Ambagten onder  WESTFRIESLAND, WESTGRAFTDYK. 57 der 't BaljuwTchap van de Nieuwburgen befchreeven in Hoogs of Vrije Heerlijkheden. De kleine fteden zijn, Grootebroek, Wesiwoude, Hem, Wijdenes, Scheliittkhout, Abbekerk, Stjbekarfpel, Schagen, Barfingerhorn, Nieuwdorp en Winkel. De Ambagten, onder 't Regtsgebied der Stemmende Steden, zijn Zwaag, Hauwert, Nieuwbokswoude, Wognum, Watwei, Berkhout, Avenhorn, Grosthuizen, Scharwoude, Oudendijk, Schaar dam en Oostmijzen, die alle onder Hoorn behooren; Berkhout, benevens de Ambagten vervolgens genoemd, worden onder de algemeene benaaming van de Veenhoop begreepen; doch Beets en Schaar dam en de daar vervolgens genoemde Ambagten zijn eigenlijk niet onder *t Dijksbeilier van Westfriesland, maar onder de Zeevang. Onder 't Regtsgebied van Medenblik zijn Opperdoes, Oost■woude en tVeivershoof. De Hooge of Vrije Heerlijkheden zijn Spanbroek, Opmeer, Obdam en Hensbroek, Hoogtwoude en Eertswoude, Oude Karfpel, Haringkarspel, Warmen* huizen, Veenhuizen. Behalven deeze is 'er nog het Regtsgebied van Valkoog; waar onder St.Maarten, Eenigenburg, met Valkoog zelve behooren, en 't welk, gelijk ons berigt wordt, ook een Schoutfchap, onmiddelijk van de Graaflijkheid afhangende, genoemd wordt. Wëstgraftdyk, een Dorp, in het gedeelte van het Noorderkwartier, het Baljuwfchap van de Nieuwburgen genaamd, omtrent twee uuren gaans ten Zuidoosten van de Stad Alkmaar gelegen. De Huizen ftaan, langs eenen Dijk, in de lengte gebouwd. De Kerk der Hervormden wierdt omtrent het midden der jongstvoorgaande Eeuwe gebouwd. Men vindt hier ook eene Vergaderplaats van Doopsgezinden, die thans, in gemeenfehap met die van Oostgraftdijk, door eenen Leerling van het Amilerdamfche Kweekichool bediend worden. Geen geringen luister ontleent het nederig Wistgraftdijk van de geboorte van den vermaarden bernard nieuwenïïd , welke aldaar het eerfle leevenslicht aanfehouwd heeft. D.5 West.  S8 WESTKEM, WESTHOVEN. Westhbm, een Dorp, in Friesland, onder Westergo, in de Grietenij Wijmbritzeradeel. Onder de achtentwintig Dorpen dier Grietenije , is West hem het zeventiende in den rang van ftemminge , en bevat dertien Stemdraagende Plaatzen. Het Dorp ligt tegen den zo genaamden Hemdijk, en heeft eesen Hervormden Leeraar gemeen met die van het nabuurig Dorp Wolfum. In de Roomfche tijden was hier eene Parochiekerk. In twee hoogten, hier te Lande Wieren genaamd, ziet men 'er de Overblijfzels van twee aloude Stinzen, of veifterkte Huizen. Zie brouerius, Frifia llluftrata. Westhoven, een fraai Slot of Kafteei, op het Zeeuwfche Eiland Walcheren, gelegen aan den Grooten Weg, die van Middelburg na Domburg loopt. Den ftigter deezes Kafteels vinden wij niet genoemd, maar alleen vermeld, dat het, in overoude tijden, tot een Lusthuis of Vertrekplaatze der magtige Abten van Middelburg gediend heeft. Het Geftigt ligt bb nen wijde en diepe Graften, heeft een zwaaren Toren en dikke muuren , en is van binnen van eene menigte ruime Zaaien en Kamers voorzien, Voorts ontmoet men, in den om^ek* 'zeer uitgebreide en aangenaame Plantaadjen, meest aangeleid door den Heere van kauwerve; die ook het agterfte gedeelte van het Slot, uit den bouwvalligen ftaat, m welken het zich bevondt, genoegzaam heeft herfteld. Niet weinig doet het tot de waarde en aanzien deezes Geftigts, dat hetzelve, volgens befluit der Heeren Staaten van Zeeland, tot een goed Zeeuwsch onverfteifrjk Leen verklaard is. Gedumende de raadpleegingen der gemelde Staaten, in den aanvang der voorgaande Eeuwe, en wel voornaamlijk in den Jaare }6n , over het opzigten van een Doorluchtig Schooi in hun Gewest, kwam Westhoven, van wegen de aangenaamheid der iigginge, vooral in aanmerking, om den getel der Geleerdheid aldaar te vestigen. Van wegen de ?waa>  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. 59 zwaarigheden , die zich hier tegen aanbooden , verklaarde men zich voor Middelburg. Zie garcon, Walcherfche A'kadia. Westindische maatschappy. Hoewel dit eertijds beroemd Genootfchap thans zo goed als vernietigd, immers in deszelfs aloude gedaante niet meer aanweezig is,-kunnen wij, egter, niet nalaaten, onzen Leezeren daar van eenig verflag mede te deelen. Wij verkiezen tot onze fchets een berigt, llaande op den toeiïand, welke nog voor flegts weinige jaaren plaats hadt; hier alleen, in 't algemeen, aanmerkende, dat gelijk, zints de Verheffing van het Huis van Oranje tot de Erfftadhouderlijke waardigheid , het Opper - Direkteurfchap aan Prinfe willem den IV, zo ook, naa deszelfs aflijvignt-.,;, riet zelfde gezag en aanzien aan den tegenwoordigen Stadhoud- , Prinfe willem den V, wierdt opgedraagen ; voorts, dat, bij de jongst beraamde fchikkingen, de bijzondere Kamers vernietigd zijn, en het algemeen bewind, in zo verre het Genootfchap nog in weezen is, overgebragt is na \G>aavm~ hage, alwaar de Amptenaars, welke tot het waarneemen van Zaaken gebezigd worden, hun verblijf houden. Het Verflag, wegens de opkomst, den voortgang en de onderfcüeidena lotgevallen der Maatfchappije, die inzonderheid opmerking verdienen, luidt aldus. De Oostindifche Maatfchappij was nog in haaren eerflan bloei, ais men , hier te lande, om het voortzetten van de» handel in de Westindiën begon te denken. Joan van cldenbarneveld , Advokaat van Holland, arbeidde meer dan iemand aan een Ontwerp, om zijn Vaderland de Westerfche Schatten, bij die van het Oosten, in dan fchoot te ltorten. Van tijd tot tijd, wierden 'er, in den Hage, bijeenkornfie», tusfehen hem en de Penfionarisfep van verfcheiden' Steden, gehouden. En fchoon 't hem niet gfiukte, vpor zijnen jammerlijken dood, de Westindifche Maatfchappij opgetegt tc zien , liet 's Lands Overheid, zelfs al bij zijn leeven, niet naa, den Overzeefchen handel merkelijk te begunftigen. Ia  4a WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. 'i jaar 1615, kreeg elk, die eer.ïge nieuwe Landen ontdekte, vrijheid, om dezelven, vier jaaren lang, alleen, met uitUuiting van alle anderen, te mogen bewaaren. Le maire en schouten, itaken daar op, in 't jaar 1617 , uit Texel in Zee, zeilden voorbij Kaap Verd en de Kaapverdfche Eilanden, door de Evennagtslijn, en ontdekten, bezuiden de Straat van Magellaan , eenen nieuwen doortogt, die, zedert, de Suaat van le Maire genoemd wierdt. Door deeze Straat, kwamen ze in de 'Zuidzee, en deeden, in 't Vaderland te mg gekeerd, bij veelen den lust tot de Vaart op de Westin. diën dermaaten opwakkeren, dat men, fterker dan te voo-' ren, van eene Westindifche Maatfchappij begon te fpreeken. Willem usselinks , een Antwerpsch Koopman, die zich te Amjlerdatn metter woon hadt nedergezet, bediende zich van de'kennis, die hij , onder de Spanjaards verkeerende, van. hunne togten na de Westindiën verkreegen hadt, en maakte, met behulp van den Predikant petrus planchjs, eene fchrancer' Wiskundige, een Opftel van Streeken en Vaarten door de Zuidzee, zo volkomen, dat veele Steden en bijzondere Kooplieden lugt op den Westindifchen handel kreegen. Even naa het eindigen van het twaalfjaarig Beltand, in 't Jaar 1621, wierden de zaaken eerst op eenen vasten voet gebragt. Hunne Hoog Mogenden gaven verlof tot het opregten eener algemeene Westindifche Maatfchappij; aan welken *Ueen vrijheid verleend wierdt, om op de Afrikaanfche Kusten, van den Kreeftskeering af, tot aan de Kaap de Goede Hoop, en in Amerika, vau 't Zuideinde van Terraneuf, tot door de Straaten van Magellaan of Le Maire, in de Zuidzee, en op de Eilanden, tusfehen beide gelegen, te handelen. De Maatfchappij kreeg ook verlof, om met de Westindifche Koningen Verbonden te fluiten, Schanzen en Sterk, ten te ftigten, Volkplantingen op te rigten, Krijgsvolk, onder 't Opperbeleid van de Algemeene Staaten en den Prins van oranje, aan te neemen, regt te oefenen, tot halsftraffen toe; en verders alles te doen, wat tot bevordering van haaien handel, in de Landen van haar Oktrooi, ftrekken kon. De inlaag der nieuwe Maatfchappij wierdt op tweeënzeventigkonderd duizend Guldens bepaald. Elk, die 'er twaalfhonderd  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. 6i derd Guldens aandeel in hadt, kreeg regt, om tot de verkiezing van eenen Bewindhebber te ftemmen. De beftiering der Maatfchappije wierdt bijna op gelijken voet als die der Oostindifche gebragt. Men verdeelde het bewied in vijf Kamers , zijnde die van Amfterdam, van Zeeland,. van de Maaze, van Noordholland', en van Stad en Lande.. In de Kamer Amfterdam wierden vooreerst twintig Bewindhebbers, met den naam van Direkteurs of Beftierders, aangefteld. De andere Kamers verkooren ook een tamelijk getal van Bellier-, ders. ^ Men regtte daarenboven eene Kamer van Negentienen op, in welke altijd één of meer Leeden uit de Vergadering van Hunne Hoog Mogenden afgevaardigd wierden. De Algemeene Staaten vereerden der Maatfchappije drie Kloeke Oorlogfchepen, weiken, nevens de Schepen die zij zelve hadt uitgerust, gevoegd zijnde, onder l'hermite en Willeeens, na de Westindiè'n gezonden wierden. L'hermite hadt het op Peru; willkkens op Brazil gemunt. Beide ftaken ze, in 't Jaar 1623, in Zee. L'hermite hieldt de Streek van le maire, en Kaap Hoorn voorbij gezeild hebbende, wierp hij 't Anker in eene Baai, aan welke men zedert den naam van Nasfaus Baai gegeeven heeft. Hier voorzag hij zich van eenige ververfching, en kwam, met een. gedeelte van zijne Vloot, in de Zuidzee. Hij hadt last, om de Spaanfche Vloot in Peru aan te tasten. Doch vernemende dat die weinige dagen te vooren, reeds vertrokken was,* befloot hi, een Galjoen en eenige Vaartuigen aan te vallen, die, in de Haven van Lima, gehleeven waren. De aanval was hevig, doch liep niet naar wensch af. Al wat l'hermite op deezen togt venigtte, beftondt in 't verbranden van eenige Spaanfche Schepen en het berooven van Guajaquil in Peru. Zijne Vloot, haaren weg voorbij de Dieven E,ianden neemende, kwam, in 't Jaar 1625, ia 't Vaderland te rug. Willekens was gelukkiger. In de Allerheiligen Baai voet aan land gezet hebbende, overmeesterde hij Sant Salvador HoofJllad van eene Landvoogdije in Brazil, en eenige naastgelegene Sterkten. Van dort bleef Gouverneur van Sant halvador, m nam acht Spaanfche Schepen, die, onbewust yan t overgaan der Stad, van hem, door 't laaten waaien der  (a WESTIND1SCHE MAATSCHAPPY. der Spaanfche Vlagge,- verbijsterd waren. In 't jaar 1625 ,• wierdc Sant Salvador wederom verlooren; doch deeze fchade, naa drie jaaren, rijkelijk geboet, door het veroveren der Zilvervloot , van welke de Zeevoogd pieter Pieterszoon hein zich, op de Kust van Florida, meester maakte. Hij kwam ''er, in 't begin van 't Jaar 1628, behouden mede in Holland. De buit beftondt uit zeven Millioenen en tweehonderd duizend Guldens aan Zilver, drie Millioenen en zeshonderd duizend Guldens aan Koopmanfchappen, en vier Millioenen aan Oorlogs en Scheepsbehoeften. De voordeelen, te vooren door de Maatfchappij in de Westindién behaald, hadden haar bewoogen, om zwaare uitdeelingen te doen. Hier door zouden, dagt men, de Aktien in waarde rijzen. Ook wilde men voor de Oostindifche Maatfchappij niet wijken. Men hadt al tot twintig en vijfentwintig ten hoiiderd uitgedeeld. Doch nu de Zilvervloot der Maatfchappije in handen viel, deelde zij vijftig ten honderd uit. Naa het verlies van Sant Salvador, hidt men zich der zwaare uitdeelingen al beginnen te bekla'agen, en men was genoodzsakt geweest, eenen nieuwen inlaag van de Deelgenootert te verzoeken. Schepen, Huizen, Sterkten, Krijgsvolk, fleepten onnoemlijke Schatten wég. De H.,ofdfom der Maatfchappije wies aan tot honderdëntachtig Tonnen Gouds, en de Bewindhebbers beflooten , van den nieuwen inlaag met meer dan 't Land toen gaf, te weeten zes ten honderd Rente in 't jaar te betaalen. In 't Jaar 1630, wierdt 'er wederom «•ene aanzienlijke Vloot, onder den Admiraal lonk, na Bra■il gezonden. Zij maakten zich meést,er van verfcheidene j andvoogdijen in dat Gewest, 't geene het aanzien der MaatI tappije flerk deedt toe neemen. Daarenb wen viel ha* het v ^gelegen Eiland Curdgao in handen. Ondertusfchen fuutert d Spanjaards eene nieuwe Vloot uit, die, onder't beleid v den Admiraal toledo, in Zea gezonden wierdt, en vrij v fchade aan de Eilanden, Stekten en Schepen der Maatfc TOije deedt. Zij vondt midlerwijl goed de Landvoogdij v Brdzil, en het bellier over haare Legers in Westindién m te draagen aan Graave jan maurits van kassaü, Bloedverwant van Prins «enuik. Hij trok met omtrent one-  WESTINDISCHE MMTSCHAPPY. #3 drieduizend Man, uitgelezen Volkj na Brazil, Hi} ooflogde voorfpoediglijk. Artischofsky, een Edelman, die om Soci•niaanerij uit Poolen geweeken was, overmeesterde, aan 't hoofd van een gedeelte van maurits Leger , verfcheideoe Steden j en wierdt van de Maatfchappij met eenen Gedenkpenning befchonken* Maurits zelf nam Oper.eda in, eii ft'gtte, zes mijlen van die Stad, op eene Rots in Zee, eene Sterkte, die naar hem genoemd wierdt. Vervolgens zonde hij, in 't Jaar 1638, eenige Schepen na de Noordwestkust van Afrika, om het Kafteei St. George Del Mina, in Guitiée, te bemagtigen; dat naar wensen gelukte. Da Portugeezen, Spanje afgezwooren, en den Hertog van Bragance, wiens Naazaaten nog cp den Troon zitten, tot hunnen Koning gekooren hebbende, flooten, in 't Jaar 1641, een tienjsarig Beftand met den Staat, en leefden eenigen tijd in JBra* zil met de Nederlanders in gfooten eandragt. Maurits, die toen minder werk hadt, en de Westindifche lugt moede was, befloot na huis te keeren. Hij kwam, in 't Jaar 1644, met eene rijkgelaadene Vloot iri Holland , en wierdt door de Maatfchappij, met duure betuigingen van dankbaarheid, van zijn gewigtig Ampt ontflaagen. De Portugeezen, befpeurende, dat een groot deel van 't Nederlandsen Krijgsvolk met maurits na 't Vaderland gekeerd was, begonnen de ooren op' te fteeken, en op 't herneemen van Brazil te denken. Voor' 't fchenden van 't Beftand was hun, van 'sPaufen wegen, door de Jezuiten, aflaat beloofd. Verraad en geweid dienden hun beide; en eenige Hollanders waren fchefmsch genoeg, om verfchéidene Steden der Maatfchappije aan de Por. tugeezen te verkoopen, Die faoode handel en eenige Krijg*, verrigtingen van weinig belang, wierden, in 't jaar 1646, ven eenen openbaaren Oorlog gevolgd. Men zondt eene Vloot van tweeenvijftig Schepen na Brazil; doch de Portugeezen en anderen wisten, door ffinkfche Konftenaarijen, te weeg te brengen, dat 'er niets mede wierdt uitgeregt. 't Leedt, met één woord, pas tien jaaren, of de-Maatfchap. pij was gantsch Brazil kwijt. Nieuw Nederland, dat in 'c Jaar 1657 ontdekt wierdt , bragt al te weinig toe, om het verlies van Brazil te boeten. Eenige jaaren daar naa, naaien de  64 WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. de Engekchen de Sterkten der Maatfchappije op het Eiland Goedcrede in; en vervolgens den fteven na Guinee wendendei dreigden ze 't Kafteei Del Mina en de gantfche Goudkustce bemagtigen. Dit zou een doodfteek .in 't hart der Maatfchappije geweest zijn; doch de Algemeene Staaten voorzagen 'er in, en zonden de ruiter terftond met twaalf Schepen na de Westindién. Hij overmeesterde, in 't Jaar 1665, de Sterkte Amfterdam aan het Dorp Klein Kormantijn , en bragt de Engelfchen met de Wapenen tot reden. Evenwel overmeesterden zij zedert Nieuw Nederland, dat zij Nieuw Engeland noemden. De Franfchen behaalden ook eenige voordeden in Zuid-Amerika, en benamen, in 't Jaar 167Ó, der Maatfchappij het Eiland Tabago. Zo zwaare verliezen hadden de Maatfchappij reeds jaaren agter een doen zukkelen. De uitdeeüngen waren agter gebleeven, en 't gereed geld aan Sterkten, Krijgsvolk, enz. gefpild. De Deelgenooten verlooren den lust, om den handel te vervolgen. Het Oktrooi der Maatfchappije was met het Jaar 1671 ten einde geloopen; en de Algemeene Staaten, ziende, hoe alles agter uit liep, vonden niet goed hetzelve te vernieuwen; maar vernietigden de oude Maatfchappij, en rigtten eene nieuwe op. De oude Maatfchappij bevondt zich belast met eene fchuld van omtrent zes Millioenen aan geleende Penningen, van welke zij, t'eenemaal buiten ftaat zijnde om dezelve af te doen, in zo verre ontheeven wierdt, dat de fchuld op dertig ten honderd wierdt gewaardeerd, waar van de oude Maatfchappij vier ten honderd in 't jaar Intrest zou betaalen. De Hoofdfommen der Deelgenooten ■wierden op vijftien tèn honderd gebragt. Tot het voldoen der Intresten wierden de Penningen gefchikt, die gemaakt zouden worden van 't geene de nieuwe Maatfchappij van de oude over nam; als mede 't geene de oude Maatfchappij nog van den Koning van Portugal te vorderen hadt; en zo dit nog niet toe mogt reiken, zouden de Rekognitiegelden, die de nieuwe Maatfchappij van tijd tot tijd invorderde, daar voor verbonden zijn. Verders was de nieuwe Maatfchappij in geenen deele voor de fchulden der oude aanfpraaklijk. Zij kreeg regt, om alleen te mogen handelen, langs de Kusten vaa  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. f51 van Afrtka van den Kteefnkeering af< tot op dertig graadert bezuiden den Evennagtslijn, en op aile de tusfehen beide gelegene Eila.d.n, als mede op Ifequebo en andere Plaatzen „n de Kust van Amerika gelegen, en bijzonderlijk op bet Eiland Curaeao. De vaart op alle andere Plaatzen, bij het voong Oktrooi aan de oude Maatfchappij alleen vergund, wierdt nu voor alle Ingezeetenen van den Staat opengefeld* onder beding nogtans, dat, inden de Oostindifche of nieuwe Wesuneifche Maatfchappij , zich, voor anderen, in 't bez.t van eenige Piaatze-i, buiten 't Oktrooi, fielden, zij dé vaart daar op aileen behouden zouden , zo lang zij in 't b<* z:t bleeven. De Moofdfom der nieuwe Maatfchappij beltondt uk de verminderde Hoofdfommen der oude Deelgenooten en Schuldeifchers, Ieder Deelgenoot moest 'er nog vier, en ieder Schuideifcher acht ten honderd bijvoegen; door welke fcmkKing de Maatfchappij, in de Jaaren ,674, 1675 en 1076, honeerd en twintig duizend Culdens in gereeden gelde ontving, die met het geen de Schuldeifchers hebben moesten, eene Hoofdfora van omtrent zesmaalhondert en dertig duizend Guldens uitmaakte. De Westinuilche Maatfchappij 4 dus wederom in ftaat gelleld , is lang in Haat gebleeven, fchoon baar handel en voordeden, bij die der Oosf«jdifche Maatfchappij, op verre na, „iet te vergelijken zijn, waar Oktrooi, dat met het Jaar 1700 ten einde liep, wierdt toen, voor dertig jaaren, en in 't jaar 17^0 voor no^ dertig jaaren verlengd, die met het rinde van 't Jaar 1760 zouden verftreeken zijn. Bij deeze laatfte vernieuwing, wierdt' de Vaart en Slaavenbandel op de Afrikaanfche Kusten, onder .zekere voorwaarden, voor elk opengelieid. Alleenlijk wierdt hier eene Streek van zestig mijlen, van de Kaap Apollonia tot aan Ri0 de la Volta, van uitgezonderd. Doch in den' Jaare 1734, wierdt aan de Onderdaanen van den Staat ook vrijheid gegeeven, om op deeze Irreek van zestig mijlen, geduurende den tijd van twintig jaaren, te handelen. Dé fchepen, die van bijzondere Handelaars na da Afrikaanfche Kusten gezonden worden, mogen niet langer da.i honderdentwintig voeten zijn. Men mag 'er met geene Fluitfchepea op vaaren. De fchepen betaalen voor rekognitie aan de Maatxxxi. deel. e fchap.  0 WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. fchappij, naa? dat ze groot zijn. Een fehip van zeventig voet over fteven en daar onder, dat op vijfenveertig Laste» gefteld wordt, betaald drieduizend Guldens. Grootere fchepen betaalen van de eerfte vijfënveertig Lasten ook drieduizend Guldens, en van de overigen, zestig Guldens leaer Last. Met het betaalen van deeze Rekognitie zijn de lcnepen vrij van alle inkomende en uitgaande regten. Zij mogen de in Afrika gekogte Slaaven vrij op Curacao en verdere Piaatzea in Amerika verkopen, uitgezonderd in Suriname,Ifequebo en Btrbice, alwaar de Maatfchappij alleen den blaavenhandel drijft. De Westindifche Maatfchappij is in vijf Kamers verdeeld ? Amfterdam, Zeeland, de Maas, het Noorderkwartier en Groningen en Ommelanden. Amfterdam beftiert vier negende deelen der Maatfchappije, Zeeland twee negende, en de andere drie Kamers ieder één negende deel. Bij het opregten der nieuwe Maatfchappije, behielden de Provinciën en Steden, daar geene Kamers zijn, het regt, om zo veele Bewindhebbers aan te Hellen, als zij in de oude Maatfchappij . gehad hadden: en ieder Provincie, die honderdduizend Guldens inlag, kreeg insgelijks het regt, om eenen Bewindhebber aan te ftellen. De Bewindhebbers behouden hun Ampt al hun leven. Zo 'er een Bewindhebbers plaats openvalt, worden 'er door de overige Bewindhebbers en Hoofddeeigerooten , drie Hoofddeelgenooten benoemd, uit welken, de Overheden der Steden of de Afgevaardigden der Staaten eenen, tot Bewindhebber kiezen. Niemand mag te gelijk Bewindhebber der Oost- en Westindifche Maatfchappijen zijn. Een Hoofddeelgenoot ter Kamer Amfterdam moet ten minOn vierduizend tweehonderd Guldens aandeel in de Maatfchappij hebben. Ia de drie volgende Kamers, kan men met achtëntwhuighoiiderd Guldens beftaan. Het aandeel, dat men ter Kamer van Stad en L'inde hebben moet, om een HoofdéfeeWnööt te zijn, is aan de b°paal!ngen van de Staaten dier Provincie overgelaaten.? De Hoofddeelgenooten hebben regt era, in ieder Kamer, eenen Bewindhebber, op eigen gezag aan'te ftellen, dien zij ook wederom afzetten konnen. Zij benoemen, daarenboven, ia de drie voornaamüe Kamers, eene»  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. 6? eenen Prefident, Viee - Prefident en eenige andere Leden vari hun Kollegie. De Kamer Amfterdam beftaat tegenwoordig uit zeventied Bewindhebbers; tien van wegens die Stad; drie uit de Steden Haarlem, Leiden eh Gouda, en vier uit de Provinciën Gelderland; Utrecht, F,icsia<"i en Overijsfel. De Bewindhebbers, uit,de bijzondere Provinciën en Steden, worden, naar *t goedvinden vaö hunne Meesters, verwisfeld. De Hoofddeelgenooten hebben bij deeze Kamer eenen Prefident, eenen Vicï-Prefident, twee Rekenmeesters en eenen Scriba of Schrijver. Ook onthoudt zich te Amfterdam een Advokaac der algemeene Maatfchappij. De Kamer Zeeland wordt door elf Bewindhebbers beftierd,- onder welken 'er één is, van wegen de Hoofddeelgenooten. Deezen hebben'er ook eenen Prefident, eenen Vice«' Prefident, vier Rekenmeesters, onder welken 'er twee wegens Vlisfingen en Feere zijn, en eenen Scriba. De Kamer op de Maaze beftaat uit zeven Bewindhebbers,' eenen der Hoofddeelgenooten daar onder begreepen. 't Kolle»1 gie der Hoofddeelgenooten heeft hier ook zijnen Prefident, Vice-Prefident, twee Rekenmeesters en eenen Scriba. De Kamer van 't Noorderkwartier wordt tegenwoordig door negen Bewindhebbers beftierd ; twee wegens Hoorn 4 twee wegens Enkhuizen, twee wegens Alkmaar, één wë> gens Edam, één wegens Monnikendam en één wegens Me* denblik. De Kamer van Stad en Lande heeft nu Zeven Bewindhebbers , die alleenlijk om de veertien dagen des Donderdags5 '«middags ten één uur, te Groningen, bijeen koomen. De Wedde der BeWindliebberen met malkanderen is op tien ten honderd, van de uitdeeling , die zij doen, bepaald 3< mids dat die tien ten honderd niet boven de zestig daizencf Guldens beloopen. De Rekenmeester en Hoofddeelgenooten genieten twee derden deelen van 't geerie een Bewindhebber geniet. De Kamer van Stad en Lande trekt een negende deel van de gemelde tien ten honderd, dat, volgens het goedvinden van de Staaten dier Provincie, verdeeld wordt. E 2 Dé  o8 WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. De gewigtigfte zaaken der Maatfchappije worden door de Vergadering van Tienen afgedaan. Zij befluit , 1hoe veel* fchepen men afzenden zal en werwaards. Deeze Vergader.ng beftaat uit vier Bewindhebbers van Amfterdam twee van Zeeland, één van de Maaze. één uit het Noorderkwartier, Jn van Stad en Lande en één Lid uit de Vergadering der Algemeene Staaten. Zo 'er verfcbü m de Kamer van lienen v,lt, en hetzelve niet bij overfterramug a(üeaaan word moet het aan de uitfpraak van Hunne Hoog Mogenden vetoleeven worden. De Hoofddeelgenooten mogen hunnen BewtndheöTer ter Kamer Amfterdam, onder de vier Amfterdamtchen, eThunnen Bewindhebber ter Kamer Zeeland, onder de twee Zeeuwfche Bewindhebbers in de Vergader.ng van Tienen zenden, en elk eenen Rekenmeester toevoegen om hun met zijnen raad te dienen. De Bewindhebber en Rekenmeester di Hoofddeelgenooten van Amfterdam z.p gehouden, den Hoofddeelgenooten van hei Noorderkwartier en van Stad en LMefd de Bewindhebber en Rekenmeester der Hoofddeelgenooten van Zeeland, den Hoofddeelgenooten van de Maaze tennis te geeven van het geene ter Vergadering van Tienen ve'andeld8is; zo verre het hun medegedeeld mag worde De Vergadering van Tienen wordt, beurt om oeurt, nu z.s £en S Amfterdam, en dan twee jaaren te Zeeland gehouden. De Bewindhebbers der Westindifche voeren zo wel als die der Oostindifche JVfaatfchappij, oen titel van Edele Heeren. De Westindifche Maatfchappij bezit tegenwoordig eenige Plaatzen van aangelegenheid, in Afiika en Amerika, in Afrika heeft zij twee voornaarae Sterkten op de Guineefche Goudkust, Hel Mina, of St. George del Mina en Nasfau, nevens eenige anderen van minder aangelegenheid. In Amerika bezit zij Curaeao. St. Euftatiut en eenige. andere kleine Eilandjes, benevens de Volkplanting Ifequebo. Van de Volkplanting Suriname bezit de Maatfchappij niet meer dan een derde gedeelte, gelijk elders reeds door ons is sai gemerkt. Op- alle deeze plaatzen heeft de Maatfchappij Gouverneurs, Bevelhebbers en Beftierders van haa" ' ren  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. 69 ren Handel aangefteld, en de Regeering is 'er bijna op gelijke wijze als in Oostindiën, gefchikt. Ga/W, is een groot Landfchap, in 't Noordwesten van 4fr«*« i dat ten Noorden aan Afc,Wtf, ten Oosten aan Abtsjtne, m tm Zuiden aan het Land der Kaffers erenst. Men verdeeïdt het in Opper- en Neder-Guinée. Neder. Guinee is bij den naam van Kongo bekend. In Opper-Guiné» hjteft men, behalven de Koningrijken Juda, Ardres en Be nm de Goud-, Tand- en Slaavenkust, alwaar de voornaamfte handel gedreeven wordt. De Europeaanen hebben zich langs de Goudkust, nedergezet De twee voornaamfte Ves-' tmgen die 'er de, Westindifche Maatfchappij heeft, hebben wij reeds genoemd. De Vesting St. George del Mina he*ft vier Batterijen van binnen, en één in het Buitenwerk Zij >s op eene Rots gebouwd, en van twee Graften voorzien welken met Regenwater gevuld zya. Bij de Vesting is een klein Vlek, dat den naam van Mina voert. De Sterkte Nas/au ,die zonuijds ook wel Moure, naar een nabij gelegen Vkk' genoemd wordt, legt beoosten Del Msna. Zij is omtrent* vierkant; doch van vooten wat breeder dan van agteren se bouwd. De verdere Sterkten en Handelplaatzen der Maat fchappije zijn 't Fort St. Antoni te Axim, Hollandia bij" Pocquefoe, Dorothea te Akoda, Batejieln te Boutry Wit fen bij Tokorari, Oranje te Sakonde . St. SebaUiaan te Chama, Vredenburg te Kommanie , Koenraadsburg te St Jago, Amjlerdam bij Kormantijn, Lijdzaamheid te Afiam ' de Goede Hoop te Berkoe, en Crevecoeur te Akra. De voor' naamfte Koopmanfchappen , die de Maatfchappij van Guinée brengt, zijn Goud, zo wel in Staaven als Stofgoud, en Oli" fantstanden. Zij drijft, langs deeze Kusten, daarenboven fterken handel in Slaaveti, die ra Amerika >-woerd, en aldaar aan de Spanjaards en Portugeezen verhandeld, óf in de Nederlandfche Volkplantingen gebruikt worden. Men be-aalt van zestig tot tachtig Guldens, en zomtijds meer voor een Neger, die van achttien tot dertig jaaren oud is. Doch deeze betaaling gefchiedt in Koopdrift-happen, die daar Ie Lande getrokken zijn, als Y.er, Spijkers, Lianen, Papier, Koperen Ketels en Beukens, en Brandewijn of andere fterkê E 3 dran-  y„ WESTINDISCHE^MAATSCHAPPY.^ dranken, daar de Negers zeer graag naa zijn. Ingevolge var, hec laatfte Oktrooi der Maatfchappije, is zij gehouden, ZP Lr'dat Oktrooi duurt, jaarlijks ten minften tweeduizend vijfhonderd Siaaven op Suriname te leveren, en die ' daar , bij openbaare opveilinge , aan den meestbiedenden te doen verkoopen. Het Goud van Axtm wordt voor het fijnfte gehouden. Het is van tweeentwintig en drieëntwintig Karaaten. Dat van Feta valt het groter. Tot den handel van het Stofgoud, wordt meer dan gemeene bekwaamheid vereischt. De Mooren doen 'er kleine Stukie» Koper onder, die zij Quaquara noemen. Zomtijds fmelten ze'dezelven wel onder het Stofgoud, wanneer de vervat fching nog moeijelijker te merken is. De Maatfchappij heeft hier een Meester Bergwerker aangefteld , die vier knegts onder zich heeft, om Mijnen te ontdekken en in dezelven te arbeiden. De Tandenkust levert de fchoonfte Olifantstanden van gantsch Afrika uit: en 't is niet ongemeen Tanden aan te treffen, die tweehonderd ponden haaien konnen. Men weet, dat de Olifantstanden het Ivoor zijn, dat tot veelerlei gebruik dient. De Maatfchappij laat hier te Lande de Tanden van gelijke zwaarte bij malkanderen fchieten, en veilt ze bij koopen van omtrent zeshonderd pon- Redering der Guineefche Kust,zo verre de Maatfchap, pij zfch op dezelve gevestigd heeft, wordt door haar toevertrouwd aan eenen Direkteur - Generaal, die den titel van Zijne Edelheid voert, en wien men eenen Raad, beftaande, Uu den Fiskaal, de Opper-Kooplieden, en zomtijds nog een of twee Perfoonen meer heeft toegevoegd. De Regt- en Regeeringszaaken worden bij deezen Raad afgedaan, m welken egter de Direkteur het meeste gezag heeft. , De Bedienden, welken de Maatfchappij hier heeft, zijn eenige Opperen Onder-Kommizen of Kooplieden, Adfiftenten en Boekhouders. Ook is 'er een Pakhuismeester - Generaal. Een Predikant is 'er aan het Kafteei Sr. George del Mina, die tang heeft naast den Direkteur-Generaal.  WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. ?{ Curagao, een Eiland, in de Noordzee, benoorden Terra Firma en het Landfchap Venezuela geleegen, is niet grooter dan tien mijlen in de lengte, en omtrent vijf in de breedte. Men heeft 'er twee Havens. De voornaamfte is aan de Zuidoostzijde van het Eiland , daar eene braave Stad en eene fterke Vesting bij geftigt is. Men heeft op Curagao eenige Suikerplantaadjen aangelegd. Doch dat Eiland is min te waardeeren, om het geene het uitlevert, dan om dat het zeer bekwaam is, om van daar met de Spanjaards, langs de vaste Kust, te bandelen. Men zendt 'er jaarlijks verfcheidene fchepen heen, die 'er vetfeheidenerlei Lijwaaten , Wollen ea Zijden Stoffen , Specerijen , Kanten , Pasfementen , Touwwerk, Buskruid en veelerlei andere goederen na toe voeren. Zij brengen Goud, gemunt Zilver, Cacao, Huiden, Indigo, Verwhout, Suiker, Tabak, Schildpad of Karet en veelerlei andere Waaren wederom te rug. Men heeft eene Gereformeerde Kerk op Curagao, die van éénen Predikant wordt bediend. De Gouverneur van Curagao en de onderhoorige Eilandjes voert den titel van Edelen Agtbaaren Heer. Hij zit voor in den Raad, die uit acht Perfoouen, behalven den Fiskaai en Sekreraris, beftaat. Men heeft vijf Kommisfarisfen van kleine zaaken op Curagao. Het Krijgsvolk ftaat 'er onder eenen Kapitein - Luitenant. Ook heeft men 'er eene Burger-Kompsgnie. De Maatfchappij houdt eenen Faktoor op de vaste Kust aan de Baai van Caraques. Zij heeft haare Kommandeurs op de Sterken Beekenburg en Juan Pedro, en op de Eilanden Bonnaira en Eurobea, ter wederzijde van Curagao gelegen. Sc. Eujtatius is één van de Voor-Eilanden van Amerika. ten Noordwesten van 't St. Kristofel, en ten Zuidoosten van het Eiland Saba gelegen. Men getuigt, dat het niet boven vijf mijlen in den omtrek haaien kan. Het gantfehe Eiland is eigentlijk niet anders dan een Berg, die zich in 't midden, in de gedaante van een Suikerbrood, verheft. De Maatfchappij heeft 'er eene Sterkte laaten bouwen. Ook is 'er ééne Gereformeerde Kerk, die van éénen Predikant wordt bediend. Men plant 'er veel Suiker en Tabak. Ook worden 'er gedroogde Huiden van daan gehaald. De Maatfchappij E 4 ver-  »4 WESTINDISCHE MAATSCHAPPY. yerhuurt haare Plantaadjen op dat Eiland, voor een zeker getal van jaaren, aan bijzondere Handelaars. De goederen, die men 'er heenen zendt, zijn de zelfden, als die na Curagao en elders gebragt worden. Ifequebo is eene Volkplanting aan eene Rivier van den zelfden naam, in het Lanafchap Guiana, in Zuid-Amerika. De Maatfchappij, die dezelve aangelegd heeft, moedigde voor veele jaaren een iegelijk aan, om zich aldaar metter woon neder te zetten, en Suiker te planten : en zedert heeft men ?er ook Suiker van daan gebragt. "Die op zijn eigen kosten landwaards in trekken wil, om Mijnen te ontdekken , ki.n des wegen onderrigting , bij de bijzondere Kamers der Westindifche Maatfchappije, bekoomen. Op Ifequebo is eene Gereformeerde Kerk, die van éénen Predikant wordt bediend. Schoon de Maatfchappij ook nog eenige Schepen voor haare eigene Rekening na Afrika en Amerika zendt, trekt zij egter haar meeste voordeel van de Rckognitiegcldeo, die haar van de bijzondere Kandelaars betaald worden. Zedert dat de handel op Afrika opengefteld is, worden alle de Piaatzen, die de Maatfchappij bezie, van bijzondere Koopyaarders bezogt. Voor veele jaaren, heeft de Maatfchappij fchepen ter Waivischvangst uitgezonden, op de hoogte van pmtrent tweeëndertig of drieendertig graaden, Zuiderbreedte. Hier onthoudt zich veel WaWisch; doch hij valt zo kkin , fiat men 'er wel zestig fluks in een fchip kan laaden. De Maatfchappij heeft, egter , zedert deeze onderneeming geftaakt, alzo de voordeelea de kosten niet konden goed maaken. " De Maatfchappij doet geene geregelde jaarlijkfche uitdeeling aan de Houders der Aktien. Zomtijds verloopen 'er wel twee of drie jaaren, eer zij iets uitdeelt. De uitdeeling, die zij, zedert haare vernieuwing, tot nu toe, gedaan heeft, kan door een niet veel boven twee en een half ten honderd jaarlijks haaien. Deeze geringe uitdeeling en eenige andere joevallen, hebben de waarde van haare Aktien merkelijk doen minderen; zo dat men zedert eenigen tijd nog geen veertig «oor ieder honderd Guldens van de Hoofdfom maaken ka». " ' Om  WESTKAMP, (Huis te) WESTKAPELLE. 73 Om de waarde der Aktien te doen rijzen, wendt de Maat* fchappij poogingen aan, om de zelve vrij van Vetpondiügen te doen verklaaren. Westkamp, (Huis te) eene Lustplaats , gelagen buiten 's Oraavenhage, aan den Loosduinfchen weg,' niet verre van bet Dorp Loosduihen. Niet ongaarne zullen zommigen onzer Leezeren dit aloud Geftigt hier vermeld vinden, naa dat wij hun berigt hebben, dat het, weleer, de eigendom was van den vermaarden 's Lands Advokaat jouan tan oldsnbar. hevelt, en dat de werkzaarae man zich dikmaals daar heen begaf, om zich van zijne uitgebreide en hoofdbreekende Staatszorgen te verpoozen. Minder uitgebreidheid, evenwel, hadden, ten tijde des doorluchtigen Staatsmans, de plantaadjen, dan zij naderhand bekwamen, zints de Heer Mr. johan schuilsnburg, Raad en Griffier van den Raad der Domeinen van wijlen Prinfe willem den III", mitsgaders Raad en Burgemeester van Haarlem, daar van de eigenaar was geworden. Deeze deedt de Piantaadjen, met veel fmaaks, verder uitbreiden, en aan den weg eene pragtige Salon , of Speelhuis bouwen. Doch, naa het overlijden van dien Heere is de Salon afgebroken, en de beplanting tot aan de voorgaande Uitgeftrektheid uitgeroeid. Westkapelle, eene aloude, eertijds vermaarde, doch nu meest vervallene Stad in Zeeland, op het Eiland Waleheren thans gerekend onder de drie, dus genaamde, fmalle Steden van aat Eiland, om dat zij geene Wallen en Poorten heeft Westkapelle ligt op den Westiijkften Uithoek van het Eiland" Van de vroege aanweezigheid der Plaatze getuigt het bedrijf van den H. willebrordus ,■ den Apostel der Nederlanden aangaande welken verhaald wordt, dat hij, in den laarê 694, aldaar heeft verbroken het beeld van den Heidenfchen Atgod herkules, die aldaar, door de nog Heidenfche land zaaien, godsdienftiglijk vereerd wierdt. Van den eigenlijken tijd, op welken Westkapelle tot eene Stad wierdt verheven pntmoet men geen vast befcheid. Dat zulks al vroeg ge' ichied is, blijkt uit het zeggen van reigersberge , die haar E 5 de  74 WESTKAPELLE. de printipaaljlè oudfte Zeeftad van Zeeland noemt; als mede uit zekeren Brief, in den Jaare 1223, door Graaf floris gegeeven, bij welken verfcheiden Keuren en Vrijheden, tot bevordering van Koophandel en Scheepvaart, verleend wierden. Boven gewaagden wij van het verbrijzelen van een Hetkulesbeeld te Westkapelle. Het verhaal ontvangt eenige geloofwaardigheid , uit hetgeen men berigt vindt aangaande eenen Steen, in den Jaare 1514 aldaar gevonden, volgens het Opfchrift, aan hercules magusanus toegewijd, en, zeden, in een Püaar der Kerke, meer dan een Mans lengte boven den vloer, gemetzeld. Volgens bekanus , waren, in zijnen leeftijd, nog voorhanden de puinhoopen van eenen Tempel, eertijds aan den meergenoemden Heidenfcheu God gewijd. Westkapelle genoot, eertijds, merkelijken bloei en rijkdom, zo do^r deszelfs u'tgebreiden Koophandel, als door de Visfcherij. Het getal van Haringbuizen, die 'er eertijds toegerust wierjen, en in Zee Haken, vinden wij op zesendertig begroot. Behalven andere rampen, deedt vooral de indringende Zee dien welvaart verloopen. Meermaalen moesten de Stedelingen te rug wijken, om zich tegen de woede der golven te beveiligen. Voor meer dan driehonderd jaaren moest de Kerk Iandwaartst verplaats worden. Van hier, dat de grond, die weleer van het aloude Westkapelle wierdt heilagen, thans onder de golven ligt begraaven. Bij smallegange ontmoeten wij de voigende aanteekening, wegens de lotverwisClingen deezer Stede. „ Het grootfte quaadt (dus „ fchnjft hij ) en den elendigen ftaat, daar Westkappel noch „ onder blijft zuchten, heeft de Zee dat aangebragt, die zijne Duinen en Dijken met der tijdt zoo afgenomen en „ verwoest heeft , dat de Ingezetenen meermaal hebben „ moeten verplaatzen, niet tegenftaande allen vlijt en onuit„ fprekelijke kosten, tegen den oploop van het Zeewater, „ alhier altijdt aangewend, bij die van Walcheren, als zijnde f, het behoud van het Eijlandt, alhier aan het ftutten van de Zee gelegen. Dus (vervolgt smallegange) verliep de „ Visfc'-cr, en ftelde zich te Flisfingen ter neder, zoodat men wel zou mogen gelooven, dat het afknabbelen van ?, Westkppei door de Zee al veel bijgebragt heeft tot ver- ^ meer-  WESTKAPELLE. „ meerdering van de Ingezeetenen, en voornamentlijk Vis-. ,, fchers, re Vlisfingen." De Kerk van het tegenwoordig Westkapelle ftaat agter, of buiten de Stad, in 't Oosten. Zij heeft een hoogen vierkanten Toren, welke den Zeevaarende lieden tot eene Baak verflrekt. Het Stadhuis heeft niet veel aanziens, gelijk ook niet de overige Huizen der Stede, die veelal bewoond worden van lieden, die hun beftaan hebben van het werken aan den vermaarden IVestkapelfchen Dijk, of die zich met den Landbouw geneeren. Het eenig merkwaardig gebouw, welk men 'er aantreft, is het Huis en de Lustplaats van den Heere der Plaatze , zijnde een deftig gebouw, ftaande naast het Stadhuis, en van fraaie beplantingen voorzien. De Regcerihg beftaat uit Baljuw, twee Burgemeesteren en vijf Schepenen, welken een Sekretaris is toegevoegd. Mattiieus galenüs, Grondlegger der Godgeleerde Fakulteit en Kanfelier van het Hoogefchool te Douai, in Fratisch Vlaanderen, een Man van meer dan gemeene geleerdheid, wierdt hier ter ftede gebooren. Van het dreigend Oproer, ter gelegenheid van den voorgenomenen opbouw eener nieuwe Roomfche Kerke, te Vlisfingen, in den Jaare J778, door een groot gedeelte van het Eiland Walcheren ontftaan, en waar aan ook die van Westkapelle rijklijk deel namen, hebben wij, in het voorgaande Deel deezes Woordenboeks, op het Artikel der even genoemde Stad, uitvoerig verflag gedaan. Drie jaaren vroeger hadt hier ook dit heilloos kwaad gewoed. Aanleiding daar toe hadt gegeeven, eene nieuw ingevoerde belasting op de Landerijen, welke veele Landzaaten de ooren deedt opfteeken, en 's Lands Staaten noodzaakte tot het afkondigen eener Waarfchuwiuge; die , onder andere , te Westkapelle zijnde aangeplakt, door eenige wargeesten wierdt afgefcheurd; welke, vervolgens, naast de overbiijfzels des Bevelfchrifts, een naamloos Gefchrift plakten, opgevuld met allerlei haatlijke en oproerige uitdrukkingen, tot veragting der Plakaatcn. Dit, gepaard bij de onrust der gemoederen, welken bij die van Westkapelle wierdt befpeurd, bewoog de Staaten va» het Gewest, uit de Bezettingen van Vlisfingen en Veere, honderd vijftig man derwaarts te zenden. De Generaal Majoor Baron  ?5 WESTKAPPELSCHE DYK. Baron van dopff voerde-het bevel over het Krijgsvolk, zo hier als in het geheele Eiland. De fchrik voor de gewapende magt herftelde de rust, zo niét in de gemoederen, immers in de opeiibaare zamenleeving. • mige van welke beweerden, dat men hier mede het regt der volken hadt gefehonden, alzo wicqt'efort, in 'sGraavenhage, erkend wierdt in de hoedanigheid van Relïdent des Konings van Polen, en Van Minister der Hertogen van P.runswijk- Lunenburg. Maar de Staaten van Holland, gelijk ook de Algemeene Staaten, die zich deeze zaak aantrokken, verHonden , dat wicQUEFORT, behalven dat hij een gebooren HoHander was, in den Jaare 1665 niet in dienst van zijne Poolfche Majefteit was getreeden, dan met uitdrukkelijk voorbeding, dat hij aan het gewoonlijk regtsgebied der Staatert zon onderworpen blijven. Hij was, daarenboven, zedert het Jaar 1666, in bijzonderen Eed der Algemeene- Staaten geweest, van welke hij, als Vertaaler van geheime papieren, eene Jaarwedde hadt getrokken. Hier bij kwam nog, da* de Staaten van Holland hem tot Hiftoriefchrijver dier Provincie hadden aangefteld. Uit dit alles leide men het gevolg af, dat wicquefort, naar regt en reden, voor het Hof van Holland kon worden te regt gefteld. Ondanks deeze redenen, leverden de Kinderen en Vrienden des Gevangenen, eerlang, twee Vertoogen in, in welke zij: beweerden, „ dat wicquefoht, fchoon een gebooren onder„ zaat der Staaten van Ho/land, zich, nogthans, aan het „ Regtsgebied dier Staaten hadt mogen onttrekken, en over„ gaan in den dienst van Uitheemfche Mogendheden v dat de „ Staaten hun Regtsgebied wel voorbehouden hadden, toen „ de Gevangene zich als Refident van Polen aangaf, doch „ niet, toen hij als Minister der Hertogen van Brunswijk',, Lunenburg erkend wierdt; dat hij, diensvolgens, ten min,, fte in de laatstgenoemde hoedanigheid, vrij was van het „ Regtsgebied der Staaten. Zij beweerden verder, dat men „ cem ontjagen hadt van den Eed, aan de Staaten gedaan, „ toen hij, in den Jaare i65$, Refident van Polen wierdt; „ dat; offchoon het eene waarheid was, dat hij, zedert, „ ook den Staaten hadt gediend, en van hun beloond was, » hij  WICQUEFORT. ( ABRAHAM VAN3 0# ,, hij daarom riét konde geagt worden, aan hun ondefwor- W Pen te 2,in, maar alleenlijk aan zijne uitheemfche Meess ii ters; dat hij, eindelijk, niet befchuldigd wierdt dan met dingen, die tot zijnen pligt, als dien van l'itheernfcherc „ Staatsdienaar, behoorden, of die hem ten minde niet ttraf- i, baar maak'en voor den Regeer.'' In de maand Maart des jaars 1615, Was wicquefort in Verzekering genomen. Hij zat tot in de maand November diens zelfden jaars t eer hij zijn Vonnis ontving. Toen wierdt hij* door den Drost van het Hof, van de Voorpjort ges haald, en, gaande tusfehen twee Staaten. Bode, na de Rollè geleid, alwaar hij tot eeuwige gevangenisfe verweezen werdt* Behalven de buitenlandfche briefwisfeling, ook door om«,3géri met vijanden van den Staat, behelsde zijn Vonnis de misdaad van het uitvorfchen en overbrieven van de geheimen vari s Lands Re^eeringe, op veelerlei wijze. Wicquefort zat 4 vervolgens, als Gevangene, op de Voorpoort, tot op deri elfden Februarij des Jaars 1679. Met behuïp van de Dienst* maagd des Cipiers ontkwam hij thans zijnen Kerker; reedt'* met eenen Wagen, op Leider,, van daar na Utrecht, efl voorts, over Arnhem en Nijmegen, na Zelle, daar-hij tóf Raad der Hertogen van Brumwijk- Lunenburg wierdt aangefteld. Twee jaaien daar naa deedt hij eenen keer herwaarts^ en vertoefde, in '* Graavenhage , eenen korteri tijd, mei verlof der Staatert. Hij overleedt in het volgende Jaar t6g& Wicquefort heeft zich zeer beroemd gemaakt, on.ier de Staatkundigen , doorzijn Werk, getiteld de Ambasfadéuf^ zijnde eene uitvoerige Verhandeling over de waardigheid efJ de pligten van eenen Gezant. Daarenboven heeft hij gefchree* ven, in de Franfche taal, eene Hiftorie der Vaeenif.de Nederlanden van eenige jaaren; doch ^an dit Werk heeft flegts' een gedeelte het licht gezien. Wicquefort liet eenen Zoori naa, insgelijks abraham geheeten, die, volgens Befotutie van hun Hoog Mogende v*an den zesëntwintigften April deë Jaars 1689, in de hoedarigheid van Secteeten tm$tsfv*H des tiertogs van Brunswijk - Lunenburg, in 'sGraavenhagë wierdt erkend. Zie j. waghhaar, VaderU Hijl. G a WiDEii-'  ioo WIDELNISSE, WIELDRECHT, era. Widelnisse , bij melis stoke ook Widenife, of Widenesfe genaamd, was eertijds een fterk en zwaar Kafteei, doof Heer roeland van widelnisse gebouwd, niet verre van de Zuiderzee, in de nabijheid van de Stad Room, ter plaatze, ongeveer, daar nu het Dorp Schillinghout ligt. Dewijl het Geftigt merkelijk was vervallen, deedt Graaf floris de V hetzelve vertimmeren, en merkelijk verfterken, om de Drechter Friezen te beteugelen. Naa 'sGraaven overlijden, wierdt het Slot, door de Friezen, belegerd, enT door den Slotvoogd, Heer boudewyn van naaldwyk, aan dezelve overgeleverd: waar naa het verwoest en tot den grond toe geheel wierdt afgebroken. Zie alting, Notit. Germanist Inferioris'3 melis stok.e. Wieldrecht, een Polder, met het regt van Ambagtsheer. lijkheid, in Zuidholland, meer bepaaldelijk op het Eiland van Dordrecht gelegen , ten Westen van Geertruidenberg, en aan de 's Graavendeelfche Kil ftootende. Van groote uitgebreidheid was, weleer, deeze Polder, als bellaande, toenmaals, achttienhonderd tweeëntachtig Morgens gronds. De tegenwoordige uitgeftrektheid vinden wij niet begroot. De Huizen, ongeveer zestig in getal, ftaan ginds en elders verftrooid. Men vindt 'er geene Kerk; en 't is hoogst twijfel agtig, of'er wel immer eene geftaan hebbe. Wiele, (van der) een aloud en vermaard Hollandsch Geflagt, waar van voor Stamvader wordt gehouden rutgert van der wiele, die zijne afkomst ontleende van de Graaven van teisterbant, en in den Jaare 1382, het Regterampt te Opalme bekleedde- Door vermaagfchapping met verfcheiden aanzienlijke famtliën, onder andere die van stalpert, van waar zich de naazaaten stalpert van der wiele noemden , heeft dit Geflagt zich wijd en zijd uitgebreid. Aangaande de aanneeming van den naam van stalpert, bij dien van van der wiele, vinden wij het volgende aangeteekend. Adriaan  WIELE, (van der) WIER. igi Adriaan van der wiele, gebooren in den Jaare 1438, en gehuwd met everharda van poelenburg, hadt bij dezelve vier kinderen; twee Zoonen en twee Dogteren, verwekt. Naa 's Mans overlijden, voorgevallen in den Jaare 1486 , hertrouwde de Weduw met johan stalpert, Rekenmeester van de Graaflijkheids Rekenkamer in Holland. Deeze, vermits hij bij zijne Echtgenoote geene kinderen verwekte, wierdt, in den Jaare 1495, te raade, haar aan te ftellen tot eenige en algeheele erfgenaame van aile zijne goederen en bezittingen: op voorwaarde , dat haare voorkinderen den naam en het Wspen van stalpert zouden aanneemen, niet anders dan alsof zij zijne eigen en wettige naakoomelingen geweest waren. Gereedelijk bewilligden daar in Moeder en Kinderen , als zijnde stalpert niet alleen van adelijke en aanzienlijke geboorte, afkomftig van de oude Graaven van blois; maar, bovendien, eigenaar van groote middelen. Om te verhoeden, dat over zijne erfmaaking naderhand, gefchil ontftaati konde, hadt stalpekt, vooraf, van Keizer maximioip lag, niet zeer veele jaaren geleeden, eene aanzienlijke £tins of State, Lauta State genaamd j reeds in het begin der Vijftiende Eeuwe bekend, en in den Jaare 1410, 'door den Edelen schelte lauta, door den dood ontruimd. De la; - bewooner van het Slot , was de geleerde Staatsman fiORATius hiddema van knvff , Grietman van Ferwerderadeel Om redenen, die men ligt kan gisfen, hadt deeze Heer het ongeluk, in het vermaarde Jaar 1748, dermaate te vervallen in den haat van het «voedend graauw, ook in dien pord yan Friesland, dat het, met baldaadige handen, den brand ft^k in de aanzienlijke Huizinge; waar door dezelve, pet alle de Hulsgeraaden en eene kostbaare Boekerij, geheel in de aseh geleid wfcrdt; blijvende daar van niets behouden, dan de Toren, w&tyjft nevens het Slot ftondt, doch die, insgelijks, eenige jaaren 'aiter, is afgebroken. Met veele moeite, op dat wij dit 'er nog nevens voegen, ontkwam de Heer £nvf? zelve de moordzieke handen der brandltigters. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland, en halma. Wier , in 't Latijn 4>ga genaamd , is een bekend, en (hans zeer hoog gefchat Zeegewas, 't welk, in zoute Wate? ren, op hooge Vlakken , en op Verdronkene Waarden en Landen, zijne Wortelen fchiet, en, boven het water zijn loof of draadige takjes en fpruitzels vertoonende , aan de . Zee, op eenen afftand, de gedaante van eene grasrijke Weide ^eeft. Men pntmoet het Gewas in verfcheiden oorden van nze Vaderlandfche Wateren, doch vooral in de nabijheid van het Eiland Wienngen , tusfehen hetzelve en de vaste Kust van Rolland. Bij ouds reeds was deeze Zeeplant bekend . maar toen zo weinig, of liever niets geagt, dat de Romeinen, de niets beduidendheid eener zaake willende te Ue- nen geeven, van dezelve plagten te zeggen, dat zij Jlegfer dan Wier, Alga vilio.r, was. Gelijk van veele andere, du» heeft ook de ondervinding de nuttigheid van dit eertijds gngeagt gewas leeren kennen, 't Is bekend, met hoe veel voor-  WIER,, WIERD. (GROOTE) 103 voordeels men, zints geruimen tijd, zich daar van bediend heeft, tot het aanleggen van Dijken en andeje Zeeweeringen; pakkende zich het Wier zo digt en vast op elkander, als de vetfte Klaijaarde; boven welke het dit voordeel bezit, dat het beter berekend is voor de ligte en veenagtige gronden, welke men, ginds en elders, ook aan den Zeekant, in ons Vaderland aantreft. Met reden dan hebben 'sLands Staaten, van tijd tot tijd, op het visfchen en ophaalen van Wier, Plakaaten en Ordonnantiën doen uitgaan. Zie Hollandsen Plakaathoek. Wierd, (groote) was de Zusters Zoon van groote pier, dien berugten Overfte en Admiraal van de GelderfcheFriefche Zeinfchepen op de Zuiderzee , en, even als zijn Oom, een man van ongemeene geltalte en lichaamskragten; waar nevens hij, insgelijks, eene onverzaagde ftoutmoedigheid paarde. Eerst diende hij onder zijnen Oom tegen de Saxen, Hollanders en Bourgondiërs, en wierdt, naa diens overlijden , tot de waardigheid van Admiraal verheven. Geweldigen afbreuk deedt hij , bij meer dan ééne gelegenheid, aan de vijanden der Friefche Vrijheid, ter Zee. Niet zo gelukkig was hij te land. Het bevel voerende binnen Sloten, vondt Tiij zich genoodzaakt, naa eene kloekhartige verdeediging van acht weeken, die Stad aan Heere jan , Baron van Wasje«aar, over te leveren; onder beding van vrijen uittogt voor alle de Krijgslieden en Burgers, mits hij zelve, noch iemant van de zijnen, zich na Steenwijk, of na de Lemmer mogt begeeveu. Doch deeze voorwaarde wierdt door groote wierd niet naagekoomen; en hij, deswegen, betrapt en agterhaald zijnde, na Leeuwarden gevoerd, en aldaar, in eenen engen Kerker, in het Blokhuis opgeflooten. Spoedig maakte men, vervolgens, zijn Vonnis op, volgens 't welk, op den drieëntwintigiten November des "Jaars 1523, hem het hoofd afgehouwen, en daar naa zijn Lijk, buiten de Poort, op de Geregtplaats aan den gemeenen weg, op een Rad ten toon gefield wierdt. Volgens zommigen zou tot dit harde Vonnis G 4 * niet  Ï04 WIERIKKER-SCHANS, WIERINGEN, niet weinig hebben toegebragt, een beginzel van wraakoeffepinge over den dood van gemelden Baron van wassenaar, veroorzaakt door eene wonde, welke hij, in het beleg van §lo(en, aan zijden aiin hadt bekoomen. Zie winsemius, Kronijk van Friesland; Gabbema , Verhaal van Leeuwarden. Wierikker.schans , eene Sterkte onder Bodegrave , dus genaamd i.aar eenen Stroom, de Enkele Wierikke geheeten, welke uit den Ysfel na den Rbijn loopt. Aan den Rhijnkant heeft de Schans eene fraaie Poort, met eenen Toren en Uurwerk voorzien. Nevens een Opfchrift, 't welk den tijd der ftigtinge op het Jaar 1673 bepaalt, ziet men, aan de binnenzijde, bet Wapen der Provincie Holland, en dat van Priüfe willem dên III. In den Jaare 1748 wierdt daar binnen een Kruidmagazijn gebouwd. Voorts heeft men 'er eene Wooning voor den Majoor of Bevelhebber, en bekwaame Barakken voor de Bezetting; deeze beftaat meest uit Oude Soldaaten, die elders geenen dienst kunnen doen. Wierpen, dus genaamd , volgens zommigen , naar het Wier, \ welk in den omtrek daar van groeit, is een Eiland, in de'Zuiderzee, genoegzaam ten Noorden van de Stad Medenblik , en ten Oosten van het Texelfche Zeegat gelegen. Jn de Lijst van de Goederen der Utrechtfehe Kerke is het bij den naam van Wiron bekend. 'Er is 'er, die meenen, dat Wieringéh, zo wel als Texel, e^ftijaan de vaste Kust Van Hólland gehegt zou geweest zijn. Doch dit fteunt enkel pp aisfinyen of redekavelingen, of op eene losfe overlevering: want men ontmoet deswegen geene aanteekeningen bij de Oudlle Schrijvers. In 't laatst der voorgaande Eeuwe, en nogmaals voor ruim z*ésïig jaaren, wierdt, ter Staatsvergadering^ van Hofland, in overweeging genomen, om Moeringen, ópqc raiddel van eenen Dijk, aan het vaste Land te bégten.' .Doch, tegen dit Ontwerp, wierden telkens zwaarighedei} jn$ebragtt welke de volvoering van hetzelve hebben doen.  WIERINGEN. 105 doen agterblijven. De uitgeftrektheid van Wieringen vinden wij op zevenëntwintighonderd Roeden in de grootfte lengte, en op elfhonderd Roeden in de grootfte breedte, en de hoeveelheid Lands, volgens de jongfte meeting, op eenentwintighonderd zesentachtig Morgens en vierhonderdtachtig Roeden begroot. Grooter in Morgentalen was dit Eiland, r.u ruim honderd jaaren geleeden, toen een Polder, hit Nieuwe Land genaamd, daar mede vereenigd was. Door een geweldigen doorbraak, in de maand Februarij des Jaars 1683 voorgevallen, wierdt deeze Polder afgefcheurd, en is, zedert, een prooi der golven geworden. Van wegen den ondraaglijken last der onkosten, tot de nieuwe bedijking noodig, vondt men zich tot die opoffering genoodzaakt. De grond van het Eiland, die zeer ongelijk, hier hoog, elders«laag, en, op veele plaatzen, met kleine Keifteentjes is doorzaaid, is, over 't geheel genomen, vrugtbaar, en zeer gefchikt zo tot Koorn- als tot Weilanden. Op de laatfte willen de Schaapen ongemeen wel tieren. De Wiermger Lammeren zijn zeer gewild. Zo wel hier, als op Texel, wordt veel Kaas gemaakj, en , onder den algemeenen naam van Texelfche Kaas, gevent. Even min als op het ftraks genoemde Eiland, vindt men ook op Wieringen geene Ratten of Mollen, maar, even als dsar, eene walgelijke menigte van Padden. Het getal der Huizen, op het geheele Eiland , vinden wij op driehonderdzevenènveertig, en dat der Opgezeetenen, op ongeveer elfhonderd begroot. Deeze zijn verfpreid, behalven de Buurten, in vijf Dorpen, St. Hijpolitushoef, West er land, Oosterland , Stroe en den Oever. Zij geneeren zich, deels met den Landbouw , deels met den Scheepvaart. De kloeke Vaartuigen , onder den naam van Wieringer Ligters bekend, zijn zeer vermaard. Zij dienen om de binnenkoomende Koopvaardijfchepen van een gedeelte van derzei ven last te ontheffen, of om, voornaamelijk van Amfterdam, goederen aan boord der fchepen te brengen, die in Texel zich tot de reize gereed maaken. De Regeering van meringen beftaat uit Schout of Baljuw, vijf Burgemees. teren en zeventien Schepenen. Daarenboven bekleedt de Schout den post van Dijkgraaf, en heeft, nevens zes HeemG 5 raa-  i*6 WIERINGEN, WIERINGENWAART. raaden, het opzigt over de Dijken, van welke men rekent dat vijf zesde deelen van het Eiland omringd worden. Want aan het grootfte gedeelte van het Westen, en aan den geheelen Noordkant, is de grond van het Eiland zo hoog, dat men aldaar diergelijke befchutting, tegen de aanklotzende golven, of tegen het gevaar van Overftroomingen, niet noodig heeft. Zie BROuÉRitis, Westfrifia Illu/lrata ; halma , Tooneel; Tegenwoordige Staat van Holland, enz. Wieringenwaaet, eene aanzienlijke ftreek lands, in het Noordtijk gedeelte van .Noordholland, aan de vaste Kust ten Zui-ïw.'sten van het Eiland Wie-zingen, en aan twee kanten aar* de Zuiderzee, of liever aan de Waardgronden grenzende, Zekere adriaan martenszoon koetenburg , Burger te Alkinuat, door veelvuldige waarneeming hebbende opgemerkt, dat de Slijk, in dien ftreek, doorgaans hooger lag dan in den reeds bedijkten Polder de Zijpe, begreep dus de mogelijkh ïd en het voordeel der bedijkinge. Diensvolgens vervoegde hij zich, in den Jaare 1597, bij 's Lands Staaten, met verzoek om Oktrooi. Hij yerworf hetzelve, op zeer gunftige voorwaarden van vrijheid van belastirgen, voor een zekeren tijd, voor hem en zijne regt verkrijgenden: mits, nogïbans, dat de Bedijking, binnen het tijdverloop van zes jaaren , voltooid en in de behoorlijke orde moest volvoerd zijn. M«n ging dan aan het werk, doch, bij gebrek aan arbeiders, vondt men, in den Jaare 1603, zich genoodzaakt, een uitliet van nog zes jaaren te verzoeken ; die ook verleend wierdt. Gebrek aan ftetfe tot de Dijken deedt, van nieuws, het werk vertraagen; zo dat men dezelve ligter maakte, dan het oorfpronklijk Ontwerp irhieidt. 't Welk ten gevolge hadt, dat, door eenen zwaaren ftorm, in de maand Februarij dts Jaar« 1610, verfcheiden gaten in den Dijk fcheurden. lii den Jaare 1Ó12 moest men dan, ten tweede maale, een uit-  WIERINGERWAART, WIERUM. 107 jjitftel van nog vijf jaaren verzoeken; binnen welke het werk gelukkiglijk tot ftand kwam. Bij meeting bevondt men, in den Jaare 1632, achttienhonderd tweeëntachtig, of, volgens anderen, vijfennegentig Morgens Lands. 'Er Honden toen tweeëntwintig Huizen. Dirk burger. , Schrijver van het Kronijk van Medenblik, verhaalt, hoe hij, in den jaare 1708 , de Wteringerwaart doorwandelende , aldaar honderdnegenënveertig Huizen, vijf groote Watermolens en één Meelmolen hadt geteld; 't welk den toeneemenden bloei der landftreeke genoegzaam aanwijst. De Gereformeerde Kerk wierdt 'er in den Jaare 1633 geftigt; zij ftaat in het Noordlijk gedeelte, en wordt door haaren eigen Predikant bediend , die onder de Klasfis van Alkmaar behoort. De Doopsgezinden, die hier zeer talrijk zijn, en misfchien het grootfte gedeelte der inwooners uitmaaken, hebben 'er insgelijks eene Vergaderplaats, ftaande aan het Zuideinde van de Waart, aan den Ouden Friefchen Dijk. Zij ftaan in gemeenfchap met die van Barjingerkorn, en worden, nevens dezelve, door éénen Leeraar bediend. De landen van de Wieringerwaart worden onder de beste en vrugtbaarfte van gansch Nederjand gerekend. Men heeft 'er meest B_uw , doch ook eenige Weilanden. De Regeering beftaat in Dijkgraaf, die tevens Baljuw is, en vijf Heemraaden, die te gelijk het ampt van Schepenen bekleeden. Aan hun is een Penningmeester en een Sekretaris toegevoegd. Voorts heeft men 'er een Kollegie van acht Hoofd-Ingelanden, die uit de Ingelanden verkqozen worden. Zie halma , Tooneel; Tegenwoordige Staat van Holland, Deel VIII. Wierum, een Dorp, in het Friefche Kwartier Oostergo, behoorende tot de Grietenij IVestdongei adeel, in welke het den derden rang bekleedt, en, veertien Stemmen uitbrengt. Het Dorp is van weinig aanziens, en wordt meest van Visfchers bewoond. De Leeraar der Plaatze neemt ook den predikdienst in het nab»uri| Nes waar. Door affpoeling heeft  WIERUM, WJEUWERf. dit Dnrp, van tijd tot tijd, veel geleeden. Wierum (en hi-r uit kan, in het voorbijgaan, de Oudheid van dit Dorp worden opgemaakt) was de geboorteplaats van ludgerus, eerften Bisfchop van Munfler, een vroom en godvreezend man, die, tot de bekeering der Friezen, veel moeite heeft gedaan, en wiens Grootvader , wryfing genaamd , hoewel toen nog geen Christen, a:n willebrord en winfrid, uit Engeland herwaarts overgezonden, zeer behulpzaam is geweest ; waarom hij dan ook, door den Heidenfchen Koning radboud, uit Friesland wierdt gebannen. Zie winsemius;- Kronijk van Friesland, halma, Toneel. Wieuwert, een Friesch Dorp, onder het Kwartier Westergo, in de Grietenij Baarderadeel, alwaar het den vijfden rang bekleedt, en liegt? elf Stemmen uitbrengt. Men vindt 'er eene Gereformeerde Kerk, weleer eene Parochiekerk, aan den H. mkolaas toegewijd, en die thans, nevens de Genua: ! van Britswerd; door eenen Leeraar wordt bediend, behoorende onder de Kla^fis van Sneek. In overoude tijden, toen de dus genoemde Middelzee een groot gedeelte van de Provincie Friesland bedekte, 't welk, zêdert, in vrugtbaar land is veranderd, bezat Wieuwert eene aanmerkelijke uitgebreidneid, en was eeri zeer aanzienlijk Dorp; men telde 'er bij de honderdtachtig Huizen, meest bewoond van Visfchers, welk.', in gemelde Middelzee, ter neeringe voeren. Het opdroogen van dien Waterplas was de bron van het verval des Dorps. — Van verfcheiden aanzienlijke adelijke Kaïleelen of Staten, is heden ten dage niets anders dan eenige hooge Wieren voorhanden. De fchoone State Thetinga is 't langst in weezen gebleeven, en veele jaaren de woonplaats geweest va . het aanzienlik Geflagt van walta. Naderhand wierdt dezelve , door Koop , de eigendom van de geestdrijvende Gezinte der L ibbadisten, en was, zedert, in de wandeling, bij den naam va., het IVieuwerder Bosch bekend. De State verkieeg toen de gedaante van een Klooster, in 't welk, onder au-  WIEUWERT, WI-JBERTUS. lag andere, de geleerde anna maria schuurman zich begaf. Merkelijk gerugt ontftondt 'er, te Wieuv/ert, in den Jtare I765, ter gelegenheid , dat in een der Graven binnen de Kerk, het Lijk eener Vrouwe wierdt gevonden , 't welk, hoewel het, aan zekere kenmerken, bleek, meer clan honderd jaaren aldaar te hebben gelegen, nog gaaf en ongtfehorden was, in gevolge eener eenvoudige balzcminge. Straks ging het gefugt uit, dat dit het Lijk der ftraks genoemde anna maria was; en het vondt geloof bij allen, die niet wisten, dat de vermaarde Vrouw buiten de Keik, op het Kerkhof was begraaven. De nieuwsgierigheid, om de zeldzaame over» blijfzels te zien, deedt, dag aan aag, een flerken vloed van toenfehen, van heind en verre, na Kieuwert ftroomen. Oio opfchudding te voorkoomen, wierdt geraaden gevonden, het Lijk wederom onder de aarde te floppen. De boven gemelde Thetinga - State is nog heden, doch flegts onder de gedaante eener aanzienlijke Boerderije , aanweezig. Zie Tegenwoordige Slaat yan Friesland. Wigbertus, van geboorte een Engelsman, was een man van deugdzaamen inborst en godyrtigtige gezintheden. Al vroeg begaf hij zich na Ierland. Deels uit verfmaading der waereld, deels uit zucht voor een eenzaam en afgezonderd leeven, nam hij aldaar zijn verblijf ten platten lande. Tot twee oogmerken maakte hij zich deeze afzondering ten nutte: hij maakte groote vorderingen in de vermeerdering van kundigheden, en de beoeffening vsn den Ghristlijken Godsdienst, volgens de denkwijze dier tijden; hij verflerkte, daarenboven, zijne godsdienftige gezintheden. Met deeze noodige begaafdheden toegerust, ging wigbrrtus febeep na Friesland, met oogmerk om de nog Heidenfche bewooners van dat Gewest tot het Christendom te bekeeren. Met grooren ijver en ftandvastigheid befteedde hij twee jaaren aan dat godvrug. tig werk, doch met weinig vrugts, van wegen de hardnek, kigheid der landzaaten. Naa verloop van dien tijd keerde hij daarom na letland te rug. Volgens zoinuiigen overlegde hij in  116 tVlGBERTUS i VtTILFRlO. in de eenzaame wooning, tot welke hij, naa zijne terugkomst, wederkeerde. Volgens anderen zoude hij, andermaal, en wel in gezelfchap van willebrordüs, eenen keer na Friesland gedaan nebben, en, geduurende dit verblijf, op last van den befaamden Koning radboud , gedood zijn. Zie beda; winsemius, Kronijk van Fries/and. "VVilfrid, volgens het algemeen gevoelen, de eerde Apostel of Geloofsverkondiger der Friezen, is, uit dien hoofde, een bevoegd voorwerp, om met hem nader bekend te worden. Van geboorte was hij een Engelsman. Te Rome zich in de Godgeleerdheid hebbende geoeffend , wierdt hij, n*a zijne we^ derkomst in het Vaderland, de Leermeester van alfred , Koïiing van Deïre , een gedeelte der tegenwoordige Provincie JSlorthumbenand. Terwijl hij nog Priester was, verfcheen hij in de Kerkvergaderi g van Whitbj, die in den Jaare 664 gehouden wierdt. Een vermaard gefchil verdeelde thans de gemoederen der Geestlijkheid; het liep over den tijd, op weiken het Paaschfeest moest gevierd worden. Zommigen beweerden, dat bet op den tijd, bij de Oosterfche Kerk in gebruik, moest invallen; anderen verklaarden zich voor het tijüftip, te Rome gebruikelijk. De Schotten en Northumberlanders hielden 't met de Oosterfche Kerk; Wilfrid, daarentegen, met de Wes«eriche. Met zo veel ijver en hevigheid dreef hij zijn geVoelen, dat het, ten laatfte, de overhaud verkreeg. De kunst, die hij bezat, om Zich bij de Grooten aangenaam te maaken, deedi hem, eerlang, de gunst, zo wel van oswy, Koning van Jsemicie, als die van alfred winnen. Dit baande hem den ■weg tot den Bisfchopliiken Zetel van Jork. Doch niet beltand zijnde tegen die hoogheid, flortte hij, eerlang, plotzeling in de lsagts neder. Trotsch van aart, leide hu een bijkans Vorstlijk leeven. Zelden verfcheen bij ln 't openbaar, dan van een talrijken ftoet onvirgd. Zo pragti? was ziin tafel, dat hij zich uit Gouden Schotels Het opdisfcher>. Terwijl whfrid, op deeze wijze, zijne waardigheid ontluisterde, verloor hij zijnen (leun,  WILFRID. m lleun, door de komst van egfrid tot de heerfchappij over geheel Northumberland. Irmenberg , Getmalin van diefc Vorst, 't zij uit ergernisfe van des Kerkvoogds pragtige leevenswijze, 't zij om andere redenen, misnoegen tegen hens hebbende opgevat, wist bij den Vorst te bewerken, dat wilfrid wierdt afgezet. Voor erger bedugt, begaf hij zich daarop te fcheep, met oogmerk om na Rome te lieve:en, tot het doen van zijn beklag bij den Paus. Doch een Weste wind, die thans hevig opftak, deedt hem van koers veranderen , en den fteven na Friesland wenden; alwaar hij van adcillus , Koning der Friezen, met opene armen wierdt ontvangen. Intusfchen was wilfrids vertrek gekaomen ter ooren van ebroïn, Groothofmeester van Frankrijk. Zeet misnoegd waa deeze op wilfrid , doordien hij deezen voor den man hieldt, welke dagobert den II, regen het belang van ebroïn, op den Oostfrankifchen troon hadt verheven. Van hier, dat de Groothofmeester van wilfrids komst in Friesland de tijding niet hadt ontvangen, of hij zondt fchrifilijk en mondelijk bevel aan adgillus, om den afgezetten Bisfchop te doen ombrengen, of gevanküjk aan hem over te zenden. Doch adgillus toonde hier van zo grooten afkeer, dat hij den dooddreigenden bevelbrief eerst aan wilfrjd en diens reisgezellen met verontwaardiging voorlas, en ftraks daarop, onder hun oog, verbrandde. Zelf gaf hij aan wilfrid vrijheid, om, geduurende den Winter, die tot het voortzetten zijner reize na Rome, welke hij nog niet uit den zin hadt gelteld, niet zeer gunftig was, het Euangelie aan de ongeloovige Friezen ie prediken. Zo gelukkig flaagde hij daar in, dat de meeste aanzienlijke Landzaaten, en veele duizenden gemeenen, aaö zijne prediking gehoor gaven, en den Chrijtlijken Godsdienst, volgens de begrppen van Rome, aannamen. In de Lente des volgenden jaars vertrok wilfrid na Rome* Bij Paus agatiio wist hij zijne zasken in een zo gunftig lichi voor te draagen, dat hij, eerlang, in zijne Bisfciioplijker waardigheid herfteld wierdt. Doch zijne woelagttge en heersen, zuchtige geest was oorzaak, dat hij, naa verloop van eenigen tijd, andermaal wierdt afgezet. Eene reize na Rome wrogt, van  Ui WILHEM. (DAVID LE-LEÜ du) van nieuws, zijne herfielling op den Zetel. Wilfrid ftorf, eindelijk, in hoogen ouderdom, in den Jaare 709. Zie eddius, Vita S. wilfridi. Wilhem, (david le-leu de) verdient, om meer darf <§éne reden, eene plaats op de lijst der doorluchtige Mann&n van de Zeventiende Eeuwe. Hij was af komftig uit een Geflagt, 't welk, zints het Jaar 1096, ouder den Adelftand van Artois, een aanzienlijken rang bekleedde. Zijn Vader was george le-leu de wilhem. in den aanvang der Beroerten, ter zaake van den Godsdienst, week hij uit Doornik, nevens zijne vijf broeders, om dat zij hunne Moeder, naar de wijze der Onroomfchenj hadden begraaven. Een dier broederen, jakob genaamd, nam de wijk na Londen. Uit een tweede huwelijk, met maria duyts, verwekte hij, onder andere, michiel le-leu de wilhem, naderhand Schepen van 'sGraavenkage, gehuwd aan anna van recuteren, welke eene Zuster hadt, gehuwd aan dudley cakleton, Gezant van jakobus den II, Koning van Engeland, bij da Algemeene Staaten. De Moeder van onzen david was, gilliette van opalsens. Ten tijde van den berugten Parijfchen Moord bevondt deeze zich te Parijs, en ontkwam, op ëene zonderlinge wijze , in de handen der Moordenaarén, gelijk haar Man, desgelijks, die zich, ten deezen tijde, te Reuen onthieldt. Uit deeze Ouderen wierdt david le-leu de wilhem gebooren te Hamburg, op den vijftienden Maij des Jaars 1588. Al vroeg fchijnt hem zijn Vader door den dood te zijn ontvallen. Althans vinden wij, in het beloop zijner Opvoedinge, alleen zijne Moeder vermeld. Deeze, welke vermeld wordt als zeer godvrugtig, eh bezield met grooten ijver voor den Hervormden Godsdienst, zondt haaren Zoon, op den ouderdom van tien jaaren, na Staden, en vervolgens na Hanau. Twintig jaaren hadt onze Jongeling bereikt, wanneer zijne Moeder hem verzeide na het Hoogefchool te Franeker; hier  WILHEM. cDAVID LE-LEU de) fa nier vertoefde hij drie jaaren, eö vertrok, verbolgens, mi Leiden. Merkelijke vorderingen maakte hij, op' beide plaatsen, in de Wijsbegeerte , Regtsgeleerdheid, Oosterfche taaien en andere weetenfchappen. Aidns toegerust reide de wilhem na Frankrijk, en onthietdt zich, eenigen tijd, aan 't Hoogefchool te Saumur. In den Jaare 1613 ontmoeten'' wij hem te ThouÜrs, ten huize van den geleerden andrea;? rivetüs, die eene zonderlinge hoogagting vodr hem opvatte f zo om zijne perfooniijke hoedanigheden, als om zijne uitfleekende vorderingen in de Godgeleerde Weetenfchappen Om zijne bedrevenheid in de Oosterfche taaien tot hooger volkomenheid te brengen, ondernam de wilhem eene reiztf na de Levant. En de Jaaren 1617, 1618 en ontmoeten wij hém te Kairo, Jeruzalem, Aletandrie en andere* Steden en Oorden. Op deeze reize hieldt hij , onder andere j eene gemeenzaaine verkeering met den vermaarden Griekfchei* Patriarch cyrillüs lucaris, met welken hrj, zedert,■ ver» fcheiden brieven heeft gewisfeld. Naa zijne wederkomst uit het Oosten, opthieldt Zich de; wilhem, eenigen tijd, te Amfterdam. Doch zijne zueb.tr tot eene grondige kennis van de Oosterfche taaien, en hw genoegen, welk hij in zijn verblijf in de Levant hadt gevor;»" den, deeden hem tot eene tweede reize derwaarts befluiteffJ Hij ondernam dezelve in den Jaare 1625. Thans ontmoett®' hij den geleerden jacobus golius, en floot met denzdverf èene vertrouwelijke vriendfehap. Behalven eene menigte' zeldzaamheden,- welke de wilhem, op deeze reize, verzamelde, volmaakte hij verder zijne taaikennis. Vlug en vaar°' dig leerde hij hiér door fpreeken, de meeste taaien, in Ew' ropa en Afta in geh:n;k. \ Omtrent het Jaar 1631 in Holland zijnde te mg gekeerd 5> wierdt .hij bekend bij den Stadhouder Prins frederik henrik, die hem zitting deedt neémen in zijnen Rsac; waarbij,' vervoigens, nog kwam de post van lid van den Raad va-; Brabant, en naderhand de waardigheid van Superintendent' dier Provincie. Ónder dit alles traot de wilhem' in 't Huwelijk. met constantia hjygens, Zuster van den vermaarden* eoN. lijmen, onthieldt hij zich aldaar een korten tijd, doch zo bedekt, dat zelf de Huisbedienden hem niet kenden. Twee vertrouwde Knegts bragten hem, vermomd in flordig gewaat, en met den hoed in de oogen gedooken, van Wasfenaar i \ Vlaaidingen, alwaar eenige Zeeuwfche fchepen op h.m w étten ; die hem voorts na Zierikzee overvoerden, alwaa- hij, kort daar naa, met algemeene toejuiching van aanzienlijken en geringen, voor Graaf uitgeroepen, en als zodanig wierdt gehuldigd. Onder dit alles hadt de jonge Graavin ada , om het geweld haarer tegenrtreeveren, die vast in getal toenamen, te ontwijken, zich binnen den Burgt van Leiden doen qpfluitèn. Hier moest zij een ftreng beleg doorftaan, en zich eindelijk overgeeven aan de Vrienden van Graave willem; die, midierWijl, in Holland zijnde te rug gekeerd, de ongelukkige Gr3a. vin na Texel deedt brengen, en vervolgens van daar na En. geland overvoeren. Willem, hoewel hij, vervolgens, ook door de voornaamite Hollandfche Edelen, voor Graaf wierdt uitgeroepen, hadt, egter, met veele zwaarigheden te worftelen, eer hij i,. ne hooge waardigheid zich gevestigd zag. De Graaf van loon, naamelijk, door aanzienlijke vcrbintenisfen , eene gedugte raagt op zijne hand hebbende gekreegen, jaagde veelen van willems aanhangeren zulk eenen fchrik aan, dat, zij zijne zijde verheten, en deeze, vermits hij weinig volks kond- bij een krijgen, te raade wierdt, na Zeeland te wijken. Doch ook hier vondt de Graaf van loon middel, hem zo magtiVe vinden te berokkenen , dat hij, om niet gevangen genomen te worden, in allerijl het Gewest moest verlaaten. Zich ge worpen hebbende in een Visfchers Schuit, en onder de natte netten bedommeld, ontkwam hij ter naauwernood de handen der geenen, die hem zogten. Doch den Zeeuwen berouwd wei haast dit verdrijven vau hunnen Graave: weshalven zij H 5 hem,  *22 WILLEM de I. (Graaf) hem wederom opzogten, en in het bewind herftelden. Dit fleide hem in ftaat, om met eene aanzienlijke magt na Holland over te fteeken. Zijrre Zeeuwfcne benden over de Msaze gevoerd , en op den 'Hoüandfcben bodem hebbende doen aan land treeden, trok hij voort na Rijswijk, alwaar hij zich nederfloeg. De Graaf van loon lag bij Voorfchoten. Vermits wïllems benden, onder het voorttrekken merkelijk vermeerderd waren, en, daarenboven, onder dezelve eene zeer geregelde orde en kriigstucht heerschte, wierdt het Leger van zijnen vijand dermaate van fchrik bevangen, dat het, in atlenjt de vlugt nam, met agterlaating van den jeheelen tsaafleep, die voor zeer kostbaar wierdt gehouden. Daarenbovea viel hem nog fyer S'.ot van Ai-peren in handen. Het gevoig deezer zege was, dat willem, eerst met den Bisfchop van Utrecht, en vervolgens ook met den Graave vah loon, zich bevredigde. Willem-, thans in het Graaflijk bewind gevestigd, floot, eerla:;g, een Verdrag met den Koning van Engeland, waarbij ai; zich, onder andere, verbondt, den Koning te zullen te hulpe koomen, indien hij in' zijn Rijk van zijne vijanden wiercit aangevallen. Dit Verdrag wikkelde hem in den Vlaamfchen Krijg, die eerlang uitbrak, en hem op eene gevangeinsfe te ftaan kwam; uit welke hij niet dan door het betaalen van groot Losgeld ontflagen wierdt. In den Jaare 1217 ondernam Graaf willem eenen rogt na Egipte, om, volgens den fmaak dier tijden, de Ongeloovigen te helpen beftrij'ien. Hier was hij tegenwoordig in het berugte beleg van Datniate, 't welk hij, in den Jaare 1219, hielp bemagtigen; waarop hij, kort daar naa, de wederreize na zijn Graaifchap fchijnt te hebben aangenomen. Niet lang overleefde hij deezen togt. Hij overleedt op den vierden Februarij des Jaars 1222; naalaatende , onder andere, eenen Zoon, die hem, onder den naam van Graave floris den tV, opvolgde. De Stad Middelburg fchijnt van hem haare oudfte Keuren te hebben ontvangen. Zie melis stoke en andere aloude Vaderkudfche Schrijvers. Wil.  WILLEM de II. (Graaf) 123 Willem de II, Graaf van Holland en Zeeland, Zoon en Opvolger van Graave floris den IV, hadc tot Moeder Vrouw machtelt , Dogter van henrik , Hertog van Brabant. Zo omtrent het jaar, als aangaande de plaats zijner geboorte, zijn de Hiftoriefchrijvers niet volkomen eens onder elka: der. Volgens de meeste Hemmen, zou men voor het eerfte moeten houden, het Jaar 1228, en aan de Stad Leiden de eere van de laatfte toefchrijven. Willem hadt eenen broeder, floris genaamd, en twee zusters. Eene van deeze was margareta, gehuwd aan den Graave van rennenberg , vermaard door het berugte vertelzeltje van driehonderdvijfënzestig kinderen, ter ééner dragt, te Loosduinen ter waereld gebragt. Doordien het overlijden van willems Vader voorviel in den Jaare 1234, hadt hij, op de onderlleiling van de echtheid der bovengemelde opgave van zijn geboortejaar, den ouderdom van flegts zes jaaren bereikt hebben. Hij hadt dus eenen Voogd noodig. Daar toe nu zou, volgens het verhaal van zommigen, otto de III, Bisfchop van Utrecht, die een Broeder van Graaf floris den IV, en dus een Oom van den jongen Graave was, verkooren zijn; doch anderen willen, du een ander broeder van Graaf floris, willem genoemd, die Stadhouder van Zeeland was , beneffens hem met de waardigheid van Voogd over den jongen Graaf bekleed zou zijn. Niet onwaarfchijnlijk evenwel is dit laater gefchied, toen naamelijk de ütrechtfche Kerkvoogd, te zeer met de zaaken van het Sticht bezet om zijn vast verblijf in Holland te kunnen neemen, de Voogdij of geheellijk aan zijnen broeder overdroeg, of althans niet ongaarne zag, dat deeze hem, ter zijner verligtinge, door de Edelen en Steden des Lands wierdt toegevoegd. Hoe 't zij, het gaat zeker, dat deeze willem deel aan de Voogdij gehad moet hebben, alzo hij anders, in zekeren gunstbrief, ten Jaare 1236, aan de Abrdij van Rhijnsburg verleend, zich zeiven geene Voogd van Holland hadc kunnen noemen. De minderjaan'gheid van onzen Graaf willem is, over 't algemeen ^ niet zeer vruchtbaar in merkwaardige gebeurtenisfen geweest; en dus valt zijne leevensbefchrijving daar mede nojj  «4 WILLEM de II. (Graaf) nog te verfieren nog te verbreeden. In 't voorbijgaan zou men daaromtrent, orzes oordeels, wel mogen opmerken, dat zijnen Voogden zulks tot geene oneere ftrekt, alzo dit ■een vrij zeker bewijs oplevert, dat zij het belang van den jongen Graave en het gemeene Land boven dien fchitterenden roem gewaardeerd hebben, welke door oorlogzugtige bedrijven, ten koste van veel bloeds en gelds, verkreegen wordt. Dan om hier op niet te (laan, zullen wij evenwel 't weinige dat de gefchiedenis ons aan de hand geeft niet geheel met ftilzwijgen voorbijgaan. In den Jaare 1237, vondt 'sGraaven Bloedverwant, dirk, Graaf van Kleef, zich door den Keulfchen Aartsbisfcbop vijatftliglijk befprongen met een leger, dat te groot was om, zonner hulp van anderen, zich met hoope van eenen goeden uitOag daar tegen te verzetten. Hij nam dus zijne toevlugt tot den Hollandfehen Graaf, met verzoek van hem tegen den AsTtsbisfchop den vereischten onderftand te verleenen. Dezelve werdt hem , en wel inzonderheid uic aanmerking van zij;.» s-*nkleeving aan Graave floris, zo bij zijn leeven als bij zijneti dood duidelijk betoond, gereedelijk toegezegd, en ook dsadelijk verleend, door hem eene Vloot fchepen bij te zetten, met welke de Graaf van Kleef het Aartsbisdom van Keulen niet weinig ontrustte. Naar het verhaal van zommigen zou onze jo>;ga Graaf, nu den ouderdom van negen jaaren bereikende, met deeze Vloot den Rhijn, in perfoon, zijn opi?evaaren. Doch zo dat gebeurd is, zal zijn Voogd, fchoon ce Jaarboeken hier omtrent een diep ftilzwijgen houden, hem zekerlijk verzeld hebben; en niet onwaarfchijniijk heeft hij alleen, en zonder den jonge Graave, deezen togt gedaanj be^.be.'de de gelijkheid der naainen ligtelijk aanleiding tot eer.en misdag van deezen aart kunnen geeven. Dit ontdoken oorlogsvuur wierdt, na 't behaalen van eenige voordeelen op de K .uifchen, door tusfehenkomfte van den Graave van Gel. der, nog gelukkig gebluscht, voor dat het veele verwoestingen halt aangeregt. Het volgend Jaar 1238 is wel door geene merkwaardige bedrijven vermaard geworden, en nogthans treurig, zo voor holland in \ gemeen, als voor deu jongen Graaf in 't bijzon-  WILLEM de II. CGranf) tz$ zonder geweest; naardien zijn Oom en Voogd willem, even als zijn Vader floris, toen in een Ridderlijk fteeklpel is omgekomen, zonder dat ons gebieeken is, wsar ter phiatze,- of door wiens hand zulks gefehied zij. Ook vind ik niet gemeld , wat fchikkingen 'er bij zijne aflijvigheid over de Voogdij van den jongen Graave gemaakt zijn. Zo de Utrechtfche Kerkvoogd , otto , 'er geen volkomen affiand van geoaan hadt, zal hij dien last van nu af tot op 's Graaven m.erderjaarigheid alleen getorst , of anders op nieuw aanvaard hebben. Van den Jaare 1247 af begint de naam van den jongen Graave eerst recht in 's Lands gefchiedenisfen te leeven; aewijl dit het jaar is, waar in hij tot Roomsch Koning verkooren wierdt. Eene gebeurtenis, die, niet alleen op zich zelve, maar ook uit aaumerkinge van haare gevolgen, wel verdient wat hooger opgehaald te worden. Keizer freorik nu, de II van dien naam, hadt al van overlang met het Pausfelijk Hof dermaate over hoop gelegen, dat hij ia den Jaare 1221, door Paus honorius den IJl, en, naa met hem verzoend te zijn, wederom in den Jaare 1239, door Paus gregoeius den IX, in den ban gedaan , en 't Rijk lodewyk den IX, Koning van Frankrijk , aangebooden , doch? door hem van de hand geweezen. wierdt. Deeze weigering hielp echter Keizer frf.drik aan geene ruste: want naa gregorius hadc innocenïiüs ds IV, de driedubbele Kroon op gekreegen hebbende . en hem even weinig genegenheid als Zijn Voorzaat toedraagen le, tegen den aanvang des Jaars1245, eene Kerkvergadering te Lions befchreeven, om wederom eenen Kruistogt tegen 't Heilige Land uit te rusten. Doch de Heilige Vaders, hier mede niet te vreden, en ia alles op 's Pausfen wenk eerbiedig pasfende , dagvaardde» voor zich Keizer fredrik: en als deeze, gelijk men welvoorzien hadt, niet verfcheen, wierdt hij al wederom in denban gedaan. Keizer fredrik bezat wel moeds genoeg, om zich over al dat bannen weinig te bekreunen, en al fchertfende te zeggen „ dat hij, voorheen den Paus en de Kerkelijke Wetten gesi hoorzaamd hebbende , daar toe nu met meer gehou.lea „ wasy  VVlLLÈM dê tl. (Graaf) „ was, alzo men hem van de gemeenfchap der Kerke hadt „ afgefneeden": echter wierdc het voor hem hoe langs hoe meer een ftuk van veel belang, en verdrietelijke gevolgen. Innocentius de IV gaf, ter voortzettlnge zijner heerschzug. tige oogmerken, den Rijksvorflen wel dra kennis, dat fredrik de II afgezet, en 't Rijk van Opperhoofd ontbloot was.Ook poogde hij hen tot het verkiezen van eenen nieuwen Roomsch - Koning te beweegen. Zij, die het met hem hielden, of voor zijnen ban-büxem vreesden, lieten zich, fchoon de voornaamften den Keizer getrouw bleeven, hier toa overhaalen, en verkoozen, op 'sPausfen voorfiag, tot RoornschKoning, henrik, Landgraaf van Turingen. Deeze maekte ifl 't eerst groote zwaarigheid , in het aanvaarden dier waardigheid; doch liet 'er zich eindelijk toe beweegen , door dé Aartsbisfchoppen van Mentz en Keulen, en eenige andere Geestelijken en Waereldlijken, tot dat einde te JVlrtsburg bij een gekomen. Aangenaam en langduurig was echter het genot deezer hooge waardigheid voor henrik niet. Meest door toedoen van den Paus en de Geestelijken aan de Kroon gekomen, wierdt hij fpotswijze der Klerken Koning genoemd: en in 't volgende Jaar 1247 maakte de buikloop een einde van zijn leeven. De Paus, door dit fterfgeval, zijne oogmerken verijdeld ziende, bragt wel te weege, dat in plaats van hekrik , hako , Koning van Noorwegen , tot Roomsch - Koning verkooren wierdt; doch deeze was zo ver af van roet die eere verkuischt te zijn, dat hij niet fchroomde te zeggen „ dat hij gereed ,, was, de wapenen op te vatten tegen de vijanden der ,, Kerke, maar niet tegen al de vijanden van den Paus." Naa deeze te leurttelling viel het oog op henrik den V, Hertog van Brabant; zonder dat wij met zekerheid kunnen zeggen, óf het Rijk hem metderdaad zij aangebooden. Vast gaat het, dat hij zijnen Neef willem, Graaf van Holland, den Paus heeft aargepreezeu. Deeze bereikte nu den ouderdom vafl twintig jaaren, was van eene fchoone en rijzige lichaamsgestalte, en bezat geen geringen moed en fchran derheid. Hoedanigheden die ongetwijifeld bij zo hoog eene waardigheid niet kwalijk pasten; doch ook zeer waaifchijnhjk de reden w3»  WILLEM de II. ( Graaf) I2? waren-, dat Hertog henrik liever zag, dar de jonge Graaf elders de handen vol werks kreeg, dan dat hij, door zo veel moeds geprikkeld, en zo na aan zijne Staaten buurende, hem zeiven eerlang iet euvels brouwen mogt. Dat deeze z'jne bekommering voor Graaf willems moed niet ongegrond w?s* zal in 't vervolg blijken. Nu ftaat ons te melden, dat Paus innocentius de IV, die zich deeze aanprijzing liet welgevallen, om dat hij niemant anders tot het aanvaarden des Rijks wist te beweegen, en zich vleide, dat Graaf wn.lf.itf de handen met hem in één zoude flaan, tegen den negenëaiwintigften September des Jr.rs 1247, door den Karèiaaa!, pieter de kaputio, zijnen Legaat in Dukschland, eene bijeenkomst van Keurvorften, Bisfchoppen en Graaven, te Nuts, of zo anderen willen te Weeringen, deedt beleggen, door welke Graaf willem , bij meerderheid van ftemmen, tot Roomsch - Koning wierdt verkooren, op den derden October daar aan volgende. Deeze verkiezing was te zeer nsar den zin van den jon. gen en moedigen Graaf, om die , als anderen gedaan hadden, uit aanmerkinge van derzelver twijfelachtige wettigheid, en veelerhande zwaarigheden, welke daar van het onaffcheidbaar gevolg Honden te zijn, van de hand te wijzen. Hij hadt ook het genoegen, dat zich veele Rijksgrooten aanftonds voor hem verklaarden, en wei inzonderheid, zijn Oom de Hertog van Brabant, de Graaven van Gelder en van Loon, de Aartsbis. fchoppen van Keulen, Ments en Breemen, de Bisfchoppen van Utrecht, Wirtsburg en anderen. Doch hier tegen hadü hij ook het verdriet, dat de Hertogen van Saxen en Belleren, als ook de Markgraaf van Meizen, de Adel van Oos. tenrijk en de Aartsbisfchop van Maagdenburg, beneffens de' Bisfchoppen van Frieftngen en Pasfau, fredrjk den II getrouw bleeven. Krachtdaadige middelen wierden 'er derhaiven vereischt om de kroon op te krijgen en te houden. Opdat het daar toe aan geld, de zenuw des oorlogs, niet onrbreeken mogt, zoudt Paus isnocentiüs de IV we! den Kardinaal octavianus, met merkelijke fommen gelds voorzien, herwaarts; doch deeze hadt het ongeluk, dat hij, in 't overtrekken van 't Alpifche gebergte, door den Hertog van Savei je t-  is& WILLEM DE II. (Graaf) voije, die fredrir den II getrouw was, achterhaald en van zijn geld ontzet wierdt; terwijl hij zelf 't gevaar van gevangen genomen te worden maar pas ontfnapte, en dus met ledige handen tot den nieuw verkooren Roomsch - Koning kwam. Midlerwijl hadt zich deeze v met eene vrij aanzienlijke magt, na Duitschland op weg begeeven, om zich te doen' kroonen , naa dat hij alvoorens het Graaflijk bewind over Holland, geduurende zijne afweezigheid, aan floris, zijnen Broeder, hadt opgedraagen. Van Werden aan de Roer maakte hij zich met geweld meester, en liet zich te Keulen Ridder flaan, 't welk hij nog niet was, en echter zijn moest eer hij gekroond konde worden. De plegtigheden daar van zijn zekerlijk zo bekend niet, dat het veelen onzer Leezeren overtollig fchijnen zal die hier gemeld te vinden. Daar mede nu ging het kortelijk aldus toe. Naa dat alle de Heeren en Vorften in de Domkerk vergaderd waren, wierdt Jonkheer willem, zo dra men 't Euangêlij van de Hoog-Misfe gezongen hadt, door den Koning van Bohemén, geleid voor den Kardinaal Fieter de kafutio, die 'sPausfen plaats bekleedende, dus ook als of hij de Paus zelf Ware, door hem wierdt aangefproken met deeze woorden: „ Heiliga Vader! „ Uwer weerdicheijdt brengen wij deezen uitverkoren Jonge,, linck, en bidden innicnlijk Uwe weerdichheijdt wille ge„ lieven te ontvangen, fijn begeetlijcke belijdenis, op dat hij „ in onfe Riddertijcke gezelfchap weerdichlijk mach aenge„ fchreven worden." De Kardinaal, in Pontificaal gewaad als een Bisfchop gekleed, fprak, Baande, den Jo.geling hierop aldus aan: ,■ Yder Man, die Ridder begeert te worden, i, moet fijn geboren van hooge Magen, mildt van gaven met ,j eerbaertieijdt; hooghmoedich in verlies; ilatich met zedi-' cheijdt; innich van nsoedt; grootrnoediCb tegen alle die hem wederftaen; befcneijden met neuscheijdt, (trengendé „ wijs mat vroomheijdt eu de mannelijckheidt. Maer eer da ,-, de belofte van dijn Profesfie doest, falltu aanhoren de last j, der regel van de Ridderlijcke Orden y onderfcheijdelijck tf ende met wijs beraedt." » &  WILLEM de II. (Graaf) lS| „ In den eerften, fal hem geen Ridder tot eenich dincit „ibegeeven, voor dat hij 's morgens nuchteren, ende met „ innicheijt de Misfe gehoort fal hebben , waerfe hem gelen- gen mach: overdenkende het lijden onfes Heeren." „ Ten tweeden, fal hij fijn lijf ftoutelijk in avontuijr fteli, len voor het Christen geloof, ende bereijdt zijn, fijn bloedt te ftorten, om de Heijlige Kerke te verdedigen te» „ gen alle, die haer onrecht en ge weit aandoen." „ Ten derden, fal hij Weduwen en Wefen in haar noodt „ helpen en befchermen." „ Ten vierden, fal hij onrechtveerdighe ïtrijderi fchuwen,«, ende de vorderinge ende foudije der ongelijck doende eri ,, onderdrukkende lieden niet aennemen; ook alle quade gif„ tingen verfmadigen." „ Ten vijfden, fal hij voor den onfchuldigen ende onnofe» „ len, dien kracht en gewelt aengedaen wordt, kampen ons i, die te verlosfen." ,, Ten fesren, fal hij geen Tornoij hanteren dan alleen onï i, de Ridderlijcke oefFeninghe, met befcheijdt ende gehoor„ fsamheijdt fijnes dienftes." ü Ten fev-nden, fal hij den Roomfchen Koning, ofte Gj» „ nen Overilen , ende Dienaers met befcheijt onderdanicht „ zijn." „ Ten achttien het gemeen goed der Steden in raeck hottden etide niet verquisten." „ Ten negenden, des Keijfers Leengoederen niet vervreetft„ den, in andere luijden handt ende geweldt." ' „ Ten tienden ende laetften: redelijck ende befcheijdeiï „ voor Gcdt, ende onberispelijck voor de wereldt leven." „ Is 't dat du houdest defe Statuten der Ridderlijcker r&* „ gel, om defelve na dijn macht te voldoen, foo fal men dij „ hier wereltlijcke eere geven, ende hiernamaels falftu ont„ fangen boven in den Hemel de blijdtfchap fonder'eijnde." Naa. deeze woorden vatte de Kardinaal des Jongelings haftden , leize te zamen in 't Misfaal op 't Euangelij j dat aldaar geleezen wierdt, en fprak hem dus aan: „ Wüilu niet be= „ geerte de Ridderlijcke Orden ontfaen in den naam des Hee* „ ren , ende de voorgefprokene regel na vermogen nako- XXXI. deel* I „ men?'*  130 WILLEM de II. (Graaf) „ men?" Als willem hier op Jaa geantwoord hadt, gaf de Kardinaal hem in gefchrifte de Gelofte over, die door willem in aller tegenwoordigheid wierdt voorgeleezen, en woordelijk aldus luidde: „ lek willem van Hollandt, een Prince „ der Ridderfchap, ende een Vssfael des Heijügen Rij'x, be„ lijde met mijnen Eede, in regenwoordicheijt mijns Heeren „ Peter ten gulden Zeijle, Diaken Cardinaei, erde Legaat i, des, Sroels van Romen, te houden dtfe Riiderlijcke rejjel, „ bij den H. EvangeHo, 't welck ik hier me: de hsndt taste." Daar op tejde de Kardinaal „ dafe H. belofte zij een aflaet „ dijner fonden." Vervolgens tradt de Koning van Bohemt toe, en gaf den Jongeling een geweldigen (lag met den platten zwaarde aan zijnen hals, zeggende: ,, lek (la dij Riddar, „ in den r:aame, ende ter eeren des Almachtigen Godis, ende met grooter gewillieheijdt ontfange ick dij in onfe Or„ den der Ridderfchap. Gedenk altijt des balsflags, doe de „ Vetlosfer der werelt voor Caijaphss de hooglte Bisfchop „ voor dij in fijnen Hals gefiagen werde: Befpot voor Pila„ tus, gegeesfclt ende met Doornen gekroont: Voor Herodes „ met een mantel gekleet: daerna geheel naeekt voor alle „ den Volcke aan den Cruijce gheflagen. Welcken Cruijce £ ick dij rade, ende vermane in dijn herte enda memorie „ altoos te hebben, ende fijnen bitteren doodt te heipen „ wreeken." Deeze plegtigheiddus geëindigd, en daar op de Mis door den nieuwen Ridder gehooid zijnde, fkk hij met fpeerendriemaal tegen des Konings van Bbhcmen Zoon, en tornooide vervolgens met blooten zwaarde. Het overige van deezen dag met de twee daar aan volgende, wierdt aan prachtige maaltijden, en allerhande VorflcMjke vermaakea , door hem opgeofferd; ook befchonk hij al de Prinsfen en da meeste Heeren, die hier tegenwoordig waren, ter betooninge zijner milddaadigheid, met rijke gaven. Op den vierden dag, begaf hij zich van daar na Aken , daar de Krooning gefchieden moest, zich vleijende, dat de burgers, op het zien van zijn leger, de Stad terftond aan hem overgeeven en geene belegering verwachten zouden. Dan zij flooten de poorten, en wilden liever den Keizer hunnen Heere getrouw blijven, dan hem,  GRAAI' WILLEM BE II-WOllJJTlflDBEK GESLAGEN. XXXI. Blpl.II.   WILLEM de ïï. (Graaf) jjf iem, die door de Geestelijkheid opgeworpen was, toei-aïlerió Hun moed wierdt door de tegenwoordigheid van Keizér' FifEmtiKszooN koenraad , merkelijk gevestigd. Het beleg der Stsd wierdt dus van des Konings zijde, niet hulpe Vari zijne Hollanders, Zeeuwen en Friezen niet alleen, maar ookS van den Aartsbisfchop van Keulen, en den Bisfchop vari Lutk, beide des Konings leger volgende, ondernomen. De Kardinaalen de caPutio en octavianus gaven door hunne tegenwoordigheid ook eenig aanzien aan hetzelve, doch wareri voor het overige. flegts ijdele naamen zonder eenige kracht. Van veel meer belang voor Koning willem was het , daé Mentz en Straatsburg hem voor wettig verkooren RoomschKonmg erkenden; terwijl Mets, Worms, Spiers, en andere Plaatzen, niet tegenflaande ai de poogingeu van den Paus eri veele Geestelijken om haar ora te doen liaan, fredrir Den 11 getrouw bleeven. Men hadt ondertusfchen zulk eene fterke bezetting in, eft was van ailerhanden voorraad zo wél voorzien , dat genoegzaam de geheele Zomer des Jaars 1248 met eene vruchtelo^ ze belegering geileeten wierdt. De Ingezeetenen zijner Graaffchappen ftonden wilLem in 't eerst juist niet bij naar zijnen» zin, niet zo zeer uit gebrek aan genegenheid voör hünnetï Graave, als wel om dat veelen zich, Gods dien fligüjk, zo zé meenden, althans voorgaven, verpligt hadden, om eene kruisvaart te doen na 't Heilige Land. Dan Paus innocentius dé? IV,- die zekerlijk den wettigen Keizer fredrik den II vee< grooter haat, dan het Heilige Land liefde toedroeg, mimdë deeze zwaarigheid uit den weg. Hij hadt reeds brieven na Re-land. Zeeland en Friesland afgevaardigd, waar bij gelast Wierdt, dat men zich tot de reis gereed moest houden.Doch bij maakte geene zwaarigheid de Ingezeetenen, bij nadere brieven, daar van te ontflaan, mits dat zë dienst namefi ïn 't leger vin Koning willem. De uitflag beantwoordde aan 't oogmerk. Veele Hollandfche, Zeeuwfche en Friefche Ède-j len niet alleen, maar ook gemeene Ingezeetenen voegden zicfr van dien tijd af bij het leger van Koning willem; die hier door in fiaat gefield wierdt om het beleg met meerder krach* Voort te zetten, en de Stad zo naauw in te fluiten, dat ge'. i 2 noe#-  332 WILLEM de II. (Graaf) noegzaam alle toevoer van noodwendigheden haar was afgefueeden. De groote vooiraad nam dus zo geweldig af, dat men 'er gebrek aan noodigen leefiogt begon te krijgen. Ook vondt de Stad zich door het opfloppen van 't water niet weinig benaauwd. De belegeraars baddert! naamelijk opgemerkt , da: de Stad, in eene valletje tusfehen berden gelegen , KgteUjk onder water gezet, en dus tot de overgave genoodzaakt zoude konnen worden, zo men den droom, beneden de Stad, in zijnen afljop wist te fluiten. De Friezen, door de gefteldheid van hun Vaderland, van josgs af, aan het leggen van dijken en dammen gewend, maakten hier van niet alleen een ontwerp, dat des Konings goedkeuring wegdroeg, maar voerden ook hetzelve uit, en leiden in den ftroom eenen dam van wel veertig voeten hoog; hier door begon het water binnen de Stad Zo merkelijk te wasfen, dat men zich op veele plaatzen van vaartuigen dienen moest, om te koomen daar men wilde of moest weezen. In 't eerst liet zich evenwel de ftandvastigheid der belegerden hier door zo weinig buigen, dat zij naar geene voorflagen van overgave wilden luisteren: maar eindelijk kwam het water, door aanhoudende regens grootelijks vermeerderd, met zo groot een geweld, eu in zulk eene menigte, na beneden Horten, dat veele huizen tot aan de zolders toe in het water Honden. Dit ongewoone fchouwfpel maakte de belegerden verbaasd en moedeloos; waarom zij, op geen ontzet te hoopen hebbende, ep den achttienden Oftober des J'iars 1248 , vrede vaanen opflaken, en booden uitzonden om over de overgave der Stad te handelen. Het verdrag wierdt dra getroffen , de Stad overgegeeven , en de dara , ter onilastinge van het water, weggenomen. Veelen hadden zich voorgefteld, dat der Stad eene harde behandeling van des Konings wege , naa haare overgave, te wachten ftondt; doch Koning willem onthieldt zich daar van, wel weetende , dat de roem van goedertierenheid niet weinig vermag, om alle, inzonderheid nieuwelijks geftigte, heerfchappïjen te bevestigen. 's Konings openbaare intrede in de Stad gefchiedde den eenendertigden Oftober, en op den naastvolgenden, zijnde Allerheiligen dag, wierdt de plegtigheid der Krooninge aan hem  WILLEM de II. (Graaf) 133 hem verrigt, op eene wijze, die wij hier, om dezelfde reden, als voorheen die van zijnen Ridderflag, kortelijk zuilen laaten volgen. Naa dat de Prinfen, Vorften en Prelaaten vergaderd waren, leidden zij den Koning na de L. Vrouwen Kerk, om daar de zegening te ontvangeu. De Bisfchoppen ven iVIunfler en van Minden ordineerden hem in de Sacriftije. Henrik van gelder, Bisfchop vwxLuik, en otto van holland , Bisfchop van Utrecht, deeden hem 't gewaad van ■eenen Diaken aan, en leidden hem alzo voor den Koninglijken Zetsl; daar hem koenraad van hoEsteeden , Aartsbis. fchop van Keulen, en Kanfelier over Italië, ontving, en op den Stoel der Mogendheid p!aatlle, onder het uitfpreeken van deeze woorden: „ Zit op den troon des Rijx met glorie, 9) en doe op aarden recht ende juftitie." Gerrit, Aartsbisfchop van Ments en Kanfelier over Duitschland, vatte hier op zijne rechterhand en zalfde ze van buiten met de H. zalfolie, onder 't uitboezemen van deezen wensch: „ De „ Alrcagtighe Godt waerdighe dij te heijligen tot eenen ,, Roomfchen Koninck, die David dede falven door de hand „ des Propheten Samuels, om te wefen Koninck over 't He,, breeufche Volek." Dit gedaan zijnde tradt arent van Ssenburg, Aartsbisfchop van Trier en Kanfelier van IValsland, toe, en lei zijne handen op des Konings hoofd, met bijvoeginge van deeze woorden: „ In dij moet nederdaalen „ de Geest des Wijsheijdts, des verftandts , der kennisfe, „ des goedertierenheijdts, des fterckheijdts, des raedts, ende „ du meest vervult worden met de Geest der vreze onfes „ Heeren." Vervolgens gaf de Markguaf van B>andenburg, des Konings Kamerling , hem eenen zegelring , en. zeide: Neemt dit Signet, als een afbeeldinghe des gantfehen Wa,, relts, die rondt is: want du bist alleen de Mogendfie in ,, der Werelt, op dat du het Roomfche Rijek behoedest „ voor d' aenvechtinge der onghelovigen." De. Hertog van Snxen, des Konings Zwaarddraager, gaf hem daar op het Zwaard, onder het toereiken zeggende: „ Neemt het Ko„ nincklijcke teken, om d' ongehoorfaeme te castijden, ende „ de goedtwillighe in vreden te befchermen." De Hertog van Beijeren, Paltsgraaf op den Rhijn en Spietsdraager des 1 3 Ko-  WILLEM de II. (Graaf) Konings, nu aan de beurt liggende, gaf hem een gulden kloot, daar bij voegende: „ Neemt defen ronden kloot, en „ dwingh de wereldt onder gehoorfaemheijdt van 'c Room„ fche Rijck, op dat du mogest heten een mogende Vorst, ,, ende altijdt vermeerder des Rijcx." Eindelijk naderde de Koning van Bohemen, des Konings Schenker, en zette hem, bij tpeftemminge van den Aartsbisfchop van Keulen, de Gulden Kroon op, onder 't uitfpreeken van deeze woorden: „ Pntfang deze blinckende Croon, en wees foo blinckende „ in deugdelijcke wercken, in de werelt, dat du verdienest „ de Croone der eeuwighe faligheijdt in den Hemel." Dit alles dus verricht zijnde, neigden de Prinfen en Vorften der Mogendheid des Konings toe, en zeiden: „ Zaligheijdt, lof ende eer"! Ten laatllen van allen ging ieder van hun in 't bijzonder tot den Koning , en beloofde hem rechte - mans frouw en hulde. Op zulk eene wijze zou, naar het verhaal van zommigen, de Krooningsplegtigheid aan Koning willem zijn verrigt geworden. Anderen houden ftaande, dat alle de Keurvoriten, pet naame de Hertogen van Sexen en van Beijeren, behalven nog meer anderen, 'er niet bij tegenwoordig zijn geweest, nog ook immer hunne ftem daartoe gegeeven hebben; en hier van zou dit het gevolg geweest zijn, dat deeze kroo?. nhig bij veelen van geener waarde gehouden wierdt. Hoe 't zij, naa dat de plegtigheid geëindigd was, vertoefde Koning willbm nog acht dagen binnen Aken, onder het houden van geduurige feesten , om dus zo wel zijne Mogendheid als mildheid en blijdfchap aan den dag te leggen, Tjaard dqpiNGA of donia , Friesch Edelman van groot aanzien, kwam, voor dat de krooning ten vollen geëindigd was, te Aken., met verzoek aan den Koning, dat het den Friezen geoorlofd mogt zijn, ter beteugelinge van ontftaane verwarringen, na jiuis te keeren. Gaarne hadt hen de Koning bij zich gehouden: uit aanmerkinge van de noodzaaklijkheid, egter, ftondt hij het verzoek niet alleen toe, maar betoonde ook den Friezen zijne dankbaarheid, door het bevestigen van alle de vrijr heden en voorrechten, waar mede karel de groote en zijjjf opvolgers hen befchonken hadden. In de Buile, die den twee-  WILLEM de II. (Graaf) 135 tweeden November verteekend, en met 'sKon'ngs zegel behangen was, erkende de Koning met ronde woorden, dat hij door der Friezen kloekheid Aken gewonnen hadt. Nog verhaalt men, dat hrj den Friezen het vrije gebruik der Badftooven binnen Aken, als ook eene bijzondere plaats om de Overblijfzelen der Heiligen te befchouwen, beneffens eene opene Herberg in de Stad gefchonken heeft, en dat de naakoomelingen zich nog langen tijd van deeze vergunningen bediend hebben. Van Aken begaf zich Koning willem, op verzoek van Bisfchop henrik, na Luik, daar hij insgelijks acnt dagen vertoefde- Hier zijnde beleende hij otto van gelder , met de Stad Nieuwsnegen, met alle haare ampten en domeinen, voor eene fomme van zestienduizend mark zilvers m onder voorwaarde, dat zo die fomme, door hem of eenigen Roomsen Koning naa hem, wederom wierdt opgebragt, de Stad niet haar toebthooren als dan tot het Itoomfche Kijk te rug moest keeren; doch dat ze ondertusfehen door geen Koning of Keizer aan iemand anders beleend mogt wordei, zonder de voorkeur aan den Graave van gelder te laaten. Koning willems opvolgers, richard en rudolf van Habiburg* hebben deeze beleening naderhand bevestigd. Vervolgens deedt de Koning, in gezeifchap van arnold van isenburg, eene reis na Trier, en wierdt daar met al zijn volk, dat inderdaad eene groote menigte was, bijkans twee maanden lang, overvloediglijk door hem verzorgd. Naa hier zijn aifcheid genomen te hebben, bezogt hij verfeheidén Kasteleinen des Rijks, die bem alle aannamen, uitgezonderd die van Keizerswaatd. Dit bragt den Koning tot het befluit om hem door beleg tot de overgaaf te dwingen. Doch de Kastelein was zo wei voorzien van allerhande behoeften, dat hij den Koning een gansch jaar ophieldt. Ais het hem daar naa aan leeftogt begon te mangelen, verzogt en verkreeg hij ligtelijk genade van den Koning, die over zijn kloekmoedig gedrag zo zeer voldaan was, dat hij hem zelfs zijne Ngt katarina , Dogter van alfrid van bbederode, ten huweli.k gaf, en hem en zijn erven, ten eeuwigen dage, met het Kafteei en zijnen r.anhang beleende. De langduurigheid van dit beleg hadt, ondertusfehen, aanleiding gegeeven, dat 'sKoI 4 nings  WILLEM de II. (Graaf) nings zaaken in het Rijk verliepen, en hij ten Jaare 1249, zich over Keulen na Holland begaf. Te Keulen zijnde, zoude hij door albertus magnus , of den Grooten , een' beroemd Wijsgeer van zijnen tijd, en van veekn voor eene groot' Tovenaar gehouden, in 't midden van den Winter op een Zomerfehen maaltijd onthaald zijn; van welken ik niet voorbij kan, al waare het alleen om aan te wijzen, wat de iigtgeloovigheid der duistere Eeuwen zich al heeft laaten diets maaken, kortelijk verllag te doen. Op eenen kouden dag dan, als het fterk vroor en niet weinig fneeuwde, wierdt de tafel in een Boomgaard, onder den blaauwen Hemel in de fneeuw, doch zonder Spijze daar op, aangerigt, en van eene menigte Dienaaren omringd. De Koning en de zijnen, niet weinig over dien toeftel verwonderd, wierden daar naa verzogt aan te willen zitten, gelijk ze deeden, met een reikhalzend verlangen na den uitflag. Zo dra ze gezeten waren, veranderde alles van gedaante. De fneeuw verging, en de koude wierdt door een Zomerhitte afgewisfeld; het Aardrijk groen en met allerlei Bloemim gefierd; de Boomen kreegen bladen, bloeifel en rijpe vruchten, bekwaam om gegeeten te worden; de Wijngaard bloeide, en bragt behalven een lieflijken geur, rijpe Druiven in menigte voort; de Vogeltjes op de Boomen klapwiekten met hunne vlerken, en zongen om ftrijd op de aangenaamfte wijze. Elk der aanzittende gasten vermaakte zich om 't zeerst; zoramigen zelfs leidden, om zich te verkoelen, hunne bovenklederen af, of zogten de fchaduw der Boomen; allen aten en dronken ze rijkelijk van den overvloed der Koninglijke geregten, en keurige Wijnen, waar mede de tafel voorzien wierdt van tijd tot tijd. Naa h eindigen van den maaltijd, wierdt men alle de Dienaars, en den gantfehen toeftel, in een oogenblik kwijt, even of het flegts een droom geweest ware. Het gezang der Vogelen ftilde; de bladeren, bloesfem en vruchten der Boomen verdweenen; het Aardrijk wierdt mager en dor; de Sneeuw l*g »er weder als voorheen, en de warmte wierdt door zulk eene pijpende koude afgewisfeld, dat zij, die zich zo even om dé hitte der Zonne half naakt gebakerd hadden, nn al beeY??d§ Y?n koude, na het vuur liepen. Bij 't fcheiden zou  WILLEM de II. (Craof) 137 nog Meester albert Koning willem gebeden hebben, dat hij zijnen medebroederen, den Predikheeren, door bede of koop, binnen Utrecht, een Hofftede, tot het bouwen van een Klooster, wiide bezorgen, en dit zou Koning willem, in erkentenisfe van 's Mans beieefd onthaal, niet flegts beloofd, maar ook kort daar naa, als hij te Utrecht was, volbragt, hebban. Midlerwijl gingen 'sKonings zaaken, in het Rijk, geenszins voorwaarts. Keizer fredrik de II, was wel op den dertienden December des Jaars 1250, overleeden; doch zijn Zoon koehraad de IV, reeds ten Jaare 1237 tot Roomsch Koning verklaard zijnde, merkte zich als ziju opvolger aan, en maakte het Koning willem zo benaauwd, dat hem de voeten niet weinig na Holland begonden te jooken. De Paus, dit bemerkende zogt hem een hart in 't iijf te fpreeken, door hem bij brieven te vermaanen ,, dat hij naar gêe„ ne voorflagen van wat aart ook hadt te luisteren , maar » zijn recht op 't Rijk bij aanhoudendheid kloekmoedig te „ verdedigen." Jakob panth4leon , Aartsdiaken van Luik, en dirk, Meester der Pruisfifche Ridderen, ontvingen insgelijks bevel van hem, om al de Hertogen, Markgraaven en Graaven des Rijks, met hun uiterfte vermogen, tot het gehoorzaamen der Kerke, en het erkennen van Koning willem te beweegen. Des Konings voorgenomen reize na Holland wierdt niet te mm voortgezet. De Inlandfche gefleldheid der zaaken, fchijnt daar toe aanleiding gegeeven te hebben. Otto, Bisfchop van Utrecht en Oom des Konings, was ten Jaare 1249 overleeden. In zijne plaats hadt mei gozewyn van amstel verkooren ; doch deeze was ten eenemaal onbekwaam tot dien gewigtigen post. Die van Utrecht klaagden 'er over aan den Koning, hem vertoonende, dat hun Bisfchop alles m t wild loopen, en de fcharten, door zijnen voorzaat verzameld , door kwaadaarr'ge menfchen nutteloos verkwisten liet. Koning willem vertrok hier op, in gezelfchap van den Keuifchen Kerkvoogd, na Utrecht , onderzogt de zaak, en bevondt za maar al te waar; waarom 'er tot de afzetting van gozewyn, en de aanftelling van henrik van vianen in 1 5 zijne  i3$ WILLEM db U. (Graaf) zijne plaats beflooten wierdt. Dit namen de Heeren van Amjlel en Woerden, nabeftaanden van gozewyn, zo hoog, dat zi] eenig volk op de been brag'en om hunnen bloedverwant te herftellen. Doch de nieuwe Kerkvoogd, hier van de lucht gekreegen hebbende, trok hun met een leger te gemoete, leverde hun fiag, en kreeg ze beide gevangen. Op verzoek van Koning willem, egter, wierden zij wel dra geflaakt. Voor dat de ftrijd begon, hadt KonijPg willem daar van reeds de weet gekreegen, en zich met eenige uitgelee, zen manfchap na Utreehl begeeven, om dien ftrijd voor te koomen, of door eenen vasten vrede te eindigen. Van de Noordzijde ter Stad ingetrokken, met voorneemen om aan de Westzijde weder uit te trekken, vondt hij daar de poort geflooten. De Aartsbisfchop van Keulen, hadt hier toe, onkundig van 'sKonings nabijheid, last gegeeven, naa alvoorens den Bisfchop uitgeleide gedaan te hebben. De Koning over dit verlet te onvreden, en den Bisfchop wenfehende in te haaien, liet de poorten met bijlen en hamers open liaan; 't welk den Aartsbisfchop , dit hoorende, zo zeer ontftelde, dat hij, voor eenigen vijandlijken toeleg van 's Konings zijde beducht, zich in der ijl tot hem vervoegde, en hem met eene zo wel ernftige als befcheidene en eerbiedige taal onder het oog bragt, hoe onbetaameiijk zijn gedrag zou zijn, indien hij voor hadt, zich van deeze gelegenheid, dat de burgers uitgewogen waren, te bedienen om meester van de Stad ie worden. Zonder zich des in 't minst te belgen, gaf de Koning bier op minzaam, en ten aanhooren des Volks ten antwoorde, dat hij zo ver was van zich meester van de Stad te willen maaken, dat zijn ijver om bij den Büfchop te koomen, voor dat het gevegt tusfehen hem en de Heeren van Amftel en Woerden begonnen was, hem de poorten met geweld hadt doen openen; dat hij den nieuwen Bisfchop henrik in geenen deele een kwaad hart toe droeg, en daarenboven de Stad in zijne befcherming genomen hadt, toen hij, eenige jaaren geleeden, een burger van dezelve wordende, haar trouwe en hulde gezwooren hadt. De Paus, midlerwijl, hadt de belangen van Koning willem zo weinig uit het oog verboren, dat hij, om zijnen aan-  WILLEM de II. (Graaf) iZ9 aanhang te (lijven, een huwelijk bewerkte tusfehen hem en emzabet, Dogter van otto, Hertog van Brunswijk, welk op den vijfé'nrwintigfïen Januarij des Jaars i?5i te Brunswijk voltrokken wierdt; wanneer 'er, in den eerften nacht naa de bruiloft, zo zwaar een brand in het Hof ontftondr, dat hij, met verlies van alle zijne kleinoodien, het ter naauwer nood met zijne Gemaalin ontkwam. Ook bevestigde de Paus des Konings verkiezing plegtiglijk te Ligns, in de tegenwoordigheid van veele Bisfchoppen. Dit alles kon evenwel niet verhinderen , dat des Konings aanhang langzaamerhand afnam, zonder dat hij, met al de hulp van den Paus, in ftaat was, het Keizerlijk gezag ftaande te houden, 't Is dus niet vreemd dat hij zich liever in Holland dan in Duitschland ophieldt. Thans was 'er zijne tegenwoordigheid ook ten hoogden noodzaakelijk, uit hoofde van den oorlog met Vlaanderen. Dit Hertogdom wierdt toen beheerscht door margareta, doorgaans zwarte Margriet genoemd. Zij was de Dogter van BouDEWTN den IX, die, naa 't veroveren van Konftavfinofole - tot Griekfchen Keizer gekroond, en in 't volgende jaar geftorven was. Bij haaren eerften Gemaal bocuard, Heere van Avennes, met wien ze ten Jaare 1212, getrouwd was, hadt ze twee Zoonen geteeld, jan en boodewyn genaamd. Naa 't overlijden van dien eerften Gemaal trouwde zij voor de tweede reize met willem van dampieee, een Bourgondisch Edelman van weinig middelen. Deezen baarde zij drie Zoonen, willem, güi en jan. Als zij nu ten Jaare, 1244, Graavinne van Vlaanderen was geworden, toonde ze eene zigtbaare genegenheid om haare Zoonen van het tweede bedde, het aanzienlijkfte deel haarer naaiaatenfehap toe te voegen. Zij fcheen hier toe ook met der daad gewigtige redenen te hebben, alzo haar eerfte huwelijk' in de vierde La. teraanfche Kerkvergadering, ten Jaare 1215, uit hoofde van te naauwe maagfehap, onwettig was verklaard. Ook hadt men bochard van Avennes, voor 't aangaan van dit huwelijk , de kruin gefchooren, en tot den Kerkdijken ftaat gefchikt, 't welk, fchoon tegen zijnen wil gefchied, aangemerkt wierdt als hem onbevoegd tot het huwelijk te maaken. Hier Bic QRfftpnden veele en bloedige gefchiilsn tusfehen de beiderlei  140 WILLEM de II. (Graaf) Jei Zoonen der Graavinne. Die van 't Iaatfte bed, merkten zich zeiven niets flegts aan, als de eenige wettige erfgenaamen van hunne Moeder te moeten zijn, wanneer zij zoude .koomen te overlijden; maar ook ontzagen zij zich niet dien van het eerfte bed den fcheldnaam van bastaarden te geeven, 't welk door jan va» avennes , den oudlten Zoon der Graavinne, ten fterkften wierdt tegengefproken; met een beweerende, dat hem, fchooa voor bastaard gehouden, evenwel, als den oudften Zoon zijner Moeder, het regt tot de opvolging in het Graaffchap van Vlaanderen niet betwist kon worden. Zelfs fchroomde hij niet zijne Moed> nóch willems " ",endfcfaaP £ehö^> -Uo die van zijnèn Broedt d5 " üTLZ. n"7!'- ',êm totee"Wëgzaime befchul " den , f -,Dat Wi CKoni"S wlLLEItO ^i«e vriedfchaji " d 1 f° k°ndö a*Dbièden> weIke daa' bij eenig voor! : g dTïïfle8 *ullen verkrijgeii-Dat wj' v°oi ove a, w^A V?S V°0r h3dt' Cn gereed was hem i;t!!ra;,het de" Wa«r-Koning, (dus noemde' hij l en doö fT ^' °m' d8t HoUmd d00r water ™™i Zen het fD V maar geI,'eVen ZOude' zii"e to« öv zulk LÏ eenT -7ldflag ,ö bePr°^en." De Koning, in antwoord Z * ** wei«*°°< *W he* fcheTden °£ * "* " ^ fi« Vr0UWeD Werk ™S té u fchelden, nrnr Marae„ Werk zidh „„• ,jjne d { '* Tdt 7 tonglre bedienen' dat hfi daa*>* *™ ^ö«S ï™,;a P°CJ e"J *Ó°' een bè^s Van blohartigheid te n^r h / u-de ba"^le Honden l"»^eeiS blaften, < m ar het daar biJ blijven lieten; en dat, zo hij waarlijk 1 iTreen. i5?8 tcsen hem te waa8e"»^ *** ^ f ,tC in "te"*' aangebooden, *, als een zeer bekwaame en effene vlakte, Welke doof géene " wvf" doon'beeden> noch door bergen en daalen gefchikt: aXXI. deel, K b *• ' j» was t  346 "WILLEM de II. ( Graaf) „ was , om eenige hinderlaagen te verbergen." Karel, zelfs nog naa dit Schrijven van Koning willem, niet geloofd hebbende, dat hij in der daad moeds genoeg bezat, om met een hand vol Hollanders tegen de Franfche Legerraagt te velde tetrekken, ftondt niet weinig verzet, toen hij in het volgend Jaar 1254 vernam, dat Koning willem reeds in 't veld verïcbeenen was. Te vergeefs hieldt hij bij zijden Broeder om meer hulpbenden aan, aizo deeze oordeelde, dat men Kotsing willem niet op nieuws behoorde te verbitteren. Kar»l hier door ten einde raad, verliet Enghien, welk hij bezet hadt, en nam de wijk na Valenckijn, zich verbeeldende daar binnen veilig te zuilen zijn. Doch Koning willem volgde hem op den voet, en belegerde de Stad.; waar door karel zodanig in de engte gebragt wierdt, dat hij heimelijk de Stad verlist, en na Fraukrijk te rug keerde; ten bb]«dat, gelijk Koning willem hem, op zijne uitcanging, geantwoord hadt, pochen voer een bewijs van lafhartigheid te houden ware. 't Gevolg van deeze lafhartigheid was, dat margareta, nu haar oogmerk mistende, genoodzaakt was wat aan de hand te koomen, en kort hier naa vrede met den Koning te maaken, wsar bij Henegouwen, door haar, aan jan van avennes wierdt afgedaan. Paus innocentius ps IV, wordt verhaald, de hand in het bewerken van deezen Zoen gehad te hebben. Niet lang hier naa ondernam Koning willem eene reize na Gerieve, daar de Paus zich toen bcvondt, en door wien hij in Italië ontboeien was, met belofte, dat hem daar de Keizerlijke Kroon zou worden opgezet. Op deeze zijne reize heeft Koning willem het Huis van Savoije verlijd met het Leen van Tm in, en van nog meer andere goederen; waar door dat Huis zich tot die hoogte heeft beginnen te verheffen , welke het ten onzen tijde nog geniet, le Gene,» wierdt tusfehen den Pausen den Koning, naar vermoeden, de plaats en tijd der Kroaninge wel bepaald; doch voor dat ze voltrokken wier.it, befloot Koning willem nog eene reize na Duitschland te doen, met. oogmerk om eenige daar gereezene beroerten te ftillen , en dan na home te vertreiiken, om zich door den Paus te laaten kroonen. In DuitschUml flS2g-  Willem de il %Mtm Uf fleagde hij niet ongelukkig. Voleens het verhaal van gen wierdt hij in alle Steden, Dorpen en Kafteelen met groote eere ingehaald. Hij zelf heeft, in eenen brief aan den Abt van Egmond, betuigd, dat men hem dsar met genegenheid ontvangen hadt. Van de voorgenorhene reize na Rmé kwam evenwel niets; gewlgter werk riep hem* met den aanvang des Jaars 1255, na Holland. De Friezen, waar door men hief inzonderheid de Westfriezen of Noordhollanders te verftaan heeft, hadden al van ouds het juk der G.aaflijke Regeeringe ongaarne gedragen, en waren nog fteeds jookerig na vrijheid. Het veelvuldig aWlo van Koning willem ftrekte niet weinig tot begunftiging van deri afkeer, dien men in 't heimelijk koesterde, In 'é voorgaande jaar, toen de Koning tegen karel van akjoü optrok, verzeld van veele Hollanders en Friezen, badder) da Jaatlten, men weet niet om wat reden, zo groot een misnoegen tegen den Vorst opgevat, dat zij beflooten, het gevegt^ zo het daar toe kwam , aan te zien zonder zich in het zelve te mengen. Koning willem kreeg hier wel kenuis vstu maar bevondt zich te zwak om hen door geweld te dwingen. Hij ram dus het befluit om heu door list te onder te brengen. Doch dit bleef wederom voor de Friezen met verborgen * en wss oorzaak dat zij alle na huis trokken, en hunne Landgenocten tot den oorlog tegen de Hollanders ophiröen. Zore* migen meenen zelfs, dat Koning koenkaad, Zoon van Keizer füedkik den II, 'er heimelijk onder roeide. Hoe dit zij, ter hunner beteugelinge was, in den Jaare 1252, het Slot te Heemskerk reeds gefligt, en ter bewaaringe toebetrouwd aan gerrit van heemskerk, door wien zij, op de» eifdeu Matj des Jaars 1252, in eenen Scneepftrijd, overwonnen wierden, bij welken zij omtrent vijfduizend man gloed lieten. Ten Oosten van Alkmaar hadt Koning willem , tedzelfden einde, een ander Slot laaten opwerpen, bekend bi} den naam van Toorenburg. Doch door het een en anderwaren zij maar dies re meer getergd, en hadden, voi«n hunne gewoonte, de Landen hunner nabuuren door mt-nigen in* val ontrust, en veele Landzaaten ongelukkig gemaakt. k 2 ia  J48 WILLEM m \% (Graaf) ïrt deezen toeftand van zaaken was des Konings tegenwoordigheid in Holland ten hoogden noodzaaklijk. Derwaarts trekkende, nam hit zijne reize over Utrecht, om, naar men meent, met den Bislchop en de Geestelijkheid te raadpleegen over zijne reize na Italië. Doch terwijl hij zich hier ophieldt, en met gemelde ppffoonen in gefprek was, liep- hij geen klein gevaar zijns ieevens. Een onbekend booswigt wkrp den Koning met eenen zwaaren fteen naar 't hoofd, en maakte zich daar op terftond te zoek: zo dat men, hem zedert, wat navorlchingen 'er ook gedaan wierden , nimmer heeft kunnen vinder,. De Koning, die den fteen nog pas ontwieken was, fchoon niet zonder eenigzins gekwetst te zijn, was over dit ongeluk, dat hij der Stad weet, grootelijks verftoord, en zeide in heeteu toorn „ Is dit de dank, dien „ mij van de Utrechtfche Kerk vergolden wordt, welke ik , als mijne Moeder geëerd hebbe ? Welker vijanden door , mijn vermogen zijn t'onder gebragt ? Is dit het loon, das , ik met al mijn' arbeid en moeite van U verdiend heb ? Ik '„ zweer bij god en Sr. joris, wien ter eere ik deeze ., Kerk, op eigen kosten, heb opgeregt, dat 'er, zo ik lee» .; ve, geen jaar veiloopen zal, zonder mij over deeze ver,, ougelijkinge gewroken te hebben." En inderdaad, de Ko.ing hadt de Stad te zeer aan zich verpligt, niet flegts door ich eenige jaaren geleeden wel onder baare burgers te willen, iaten aantekenen, maar inzonderheid door haar met verfcheiden voorrechten te befchenken en tegen haare vijanden, de Hollanders en Zeeuwen, te befchermen, dan dat bij zulk een onthaal hadt behooren te ontvangen. Hij trok daar op ook aanftonds ter Stad uit, r.a Holland. Die van Utrecht, niet zonder reden voor de gevolgen van 's Konings toorn en zijne gedaane bedreigingen bedugt, zonden hem eenige Gezanten achter naa, om hem, ware het mogelijk, over het gebeurde, als zonder hun weeten en tegen hunnen wil gefchkd, te verbidden; doch het antwoord was, dat zij den fchuldigen hadden over te geeven, of den oorlog te wagten. Het eerite konden ze, om dat de daader onbekend was, niet doen, of wilden het, meenen anderen, niet doen, om dat hij van te :root een aanzien was. Het tweede ftondt hun dus te wag-  WILLEM de EI. (Graaf) 149 ten, en zou hen zekerlijk getroffen hebben, zo de Koning zelf, wiens gewoonte niet was te dreigen zonder te dim niet eerder, hoewel ongeiuskig, aan zijn einde gekomen ware. In Holland zich bevindende, befchreef de Koning heirvaart tegen de Westfriezen, met voorneemen om in den Winter van het Jaar 1255 tegen hen op te trekken. Omtrent Kerstijd oordeelde men het ijs fterk genoeg, om een leger ta kunnen draagen. Koning willem trok dus uit Holland op, en nam zijnen weg, langs den Zoom van Kennemerland, na Akmaar. Deeze Stad was den Koning genegen, en hadt nog in het naastvoorgaande jaar, behalven andere voorregten, ooit eene tienjaariga vrijheid van alle lasten, en van den krijgvtogt tegen de Friezen ontvangen. Lang vertoefde hij hier niet, maar trok verder na Vroone, een voornaam Westfriesch Dorp, dat even als Ouddorp zich reeds aan hem onderworpen, en zijne Keuren van hem ontvangen hadt. Tot hier toe gekomen zijnde, hadt het Heir een vrij groote bevroozen plas voor de borst, welke voor de Heer HuivenWaard van veelen gehouden wordt. Thans verdeelde ° de Koning zijn Leger in twee hoopen. Willem van brederode kreeg het bevel over den eenan, en trok daar mede behouden over het ijs tegen de Dregterlanders, die door hem overwonnen en verdreeven wierden. Met den anderen hoop, waar over Koning willem zelf geboodt, trok hij insgelijks over het ijs, doch na den kant van Hoogtwuude^ op een groot en moedig paard gezeten, dat zo wel als hij zelf, en een groot deel zijner manfchap, zwaar geharnast was. De Friezen daarentegen waren zeer Jigt gekleed, en met werp. fpietfen , Deenfche bijlen en halve pieken gewapenc*. Ook verdeelden zij zich in kleine hoopen, en begaven zich met veel gezwindheid na dien kant van 't ijs, daar het wegens verfcheidene Rietbosfchen het zwakfte was, en waar agter hunne hinderlaagen verborgen waren. De Koning, hier "op niet bedacht, en van de zijnen, die dit misfchien bemerkten, niet of maar traaglijk gevolgd , rent den wijkenden vijand sgter naa, en breekt ongelukkig met zijn paard door 't ijs, zo dat het Dier 'er tot aan den buik toe in zakte. Om 'er K 3 w«-  r$9 WILLEM DE II. (Graaf) weder uic te waken, gaf de Koning het beest met zo veel geweld de fpooren, dat het aan 't woeden floeg, den Rijder van zijnen rugge wierp, en op hem viel, Eenige weinige Friezen, dit verneeraende, fchooten in der ijl toe, en, zich gelastende als of ze den Koning niet kenden, maakten ze hem wreedelijk af, niet tegenftaande de Koning erbarmlijk pm lijfsgenade ftn?ekte, en hun een geweldig groot losgeld beloofde. Koning willem, op den eenêntwintigften Januari], ten jaare 1256, niet ver van Hoogiwoude, dus ongelukkiglijk gefneuveid zijnde, haalden de Friezen zijn lijk uit het ijs, en begroeven 't heimelijk in zeker huis te Hoogtwoude, daar het naderhand ontdekt wierdt, door 's Konings Zoon, floris pen V, die daar over niet weinig verblijd was, en hst te Middelburg ter aarde liet beftellen. Het Leger, zich van zijn Opperhoofd beroofd vindende, trok in wanorde en met zwaar verlies na Holland te rug. Mogt men eenige Kronijken geloof geeven, rian zouden 'er van de Deiftfche en Alksnaarfche Poorters maar vijf man, docii met behouden Banieren, en van de Dordrechtfche maar drie zijn te rug gekameu. Dat het verlies groot geweest zij, valt niet te lochenen; maïr dat 'er flegts acht man van 's Konings Leger te lijve zouden gebleeven zijn, is buiten twijffel verdicht ; of het mo»st zijn, dat men dit alleen te verftaan hebbe van de Ruitedie; volgens het verhaal der ouden, alleen het naast bij den Koning was, terwijl het Voetvolk zich op eenen verderen afitand vau hem be^ondt. Dat zommlgen van die den Koning ligieltjfc uit het ijs hadden kunnen helpen , onder vermoeden ,evallen zijn van zich tronwloaslijk ten zijnen nadeele ce beoc-en laaten omkoopen, wordt wel verhaald; doch ons is tot oog toe niet gebkwken, hoe gegrond dit vermoeden te ichscten zij. Aan Koning willem woeden, behalven't geen door ons in d3 beknopte icheis van zijnen leevensloop is opgegeeven , nog verfchetóene andere dingen toegeëigend, welke, fchoon niet allen e^en zeker, met geen ftilzwijgen dienden voorbijgegaan te worden. Hier toe behoort, dat Fiieland door hem gefchonken wierdt aan het Klooster Ludinga-'Kerk in Friesland, 't welk reeds voorheen eenigen eigendom op dat Eiland hadt'; als ook dat  WILLEM de II. (Graaf) 151 dat hij, naa 't eindigen der Vlaamfche Oorlogen, den Poreflaat van Friesland, sikko sjaarda , of sjaardsma, getrsgt hebbe, door groote beloften en aanbiedingen van geid, over te haaien, om hem voor Heer van Friesland te doen erkennen, in welken gevalle hij hem en zijne erven met het Graaffchop van Westfriesland, nu Noordholland genoemd, zoude beleenen. Den de Friefche Poteftaat, te groot een voorftander van zijne eigene eere en de vrijheid van zijn Vaderland zijnde, om zich dus, ten nadcele van beiden, te laaten omkoopen, zou htm daar op een brief van den volgenden inhoud, tot antwoord, te rug gezonden hebben: „Grootmach„ tige Coninck, en wilt U te vergeefsch niet moeijen. Meent „ ghij dat ik om mij cn mijn gbefiachte te verheffen, een „ vetrader wil zijn, ende den nacomdingen van die vrijheijt „ beroven die onfe voorvaders boven alle gaedt geacht heb,, ben. Laet verre een goedtgierig en oneerlijck harte van „ mij zijn. Vaert wel, ende wilt mij met U brieven niet „ meer begroeten , want ik na defen geen wil ontfangen. Wt onfen huijfe Sjserdema, den 9 Augustij, duijfent twee„ hondert negen cn dertich." Jammer is het dat de dagtekening van deezen mannelijken brief, welke eenen eerlijken en vrijheid minnenden Fries paste, met den eernaam van Koning, zo weinig valt overeen te brengen. Daar immers Graaf willem eerst in het Jaar 1247 tot Koning verkooren is, heeft hem sjaardema ten Jaare 1239 dien eernaam niet kunnen geeven: en dus zal 'er, op zijn best genomen, een misflag van verfcheiden jaaren in de dagtekening ingefloopen moeten zijn, zo die brief ooit aan den Koning gefchreeven is. Koning willem wordt ook van zoramigen voor den eerden der Graaven gehouden, van welken Handvesten en Keuren, aan eenige Hollandfcha Steden verleend, voor handen zijn. Het vermogen der Hoilandfche en Zeeuwfche Steden begon nu naameüjk niet weinig toe te neeraen, en derzelver Poorters deeden dan Graaven geen geringen dienst, in hunne binnen- en buitentandfche Oorlogen. Nieuwe voorrechten san dezelve te fchenken wierdt dus voor eene gepaste vergelding gehouden. Zo was Alkmaar, ten Jaare 1254, aan zijn Privilegie gekomen. Zo was ook Haarlem, door hera, eer hij • K 4 nog  ï£2 WILLEM be II. (Graaf) nog Koning was, in het Jaar 1245, met vrijheid van da Graaflijkheids Tollen en met Stads Keuren voorzien; bij dezelve wordt op verfcheiden misdaaden en zelfs op den doodflag, ten zij men dien met verbooden geweer gepleegd hadt, flegts eene geldboete gefteld; Vrouwen-kracht, mids dat ze door zeven getuigen be weezen wierdt (zeldzaame voorzigtigheid !) moest met den hals geboet worden. Een getrouwde Vrouw, die zich met bakken, brouwen of garen handel geneerde, kon niet meer dan een bak Broods , een brouwt Biers en een fteen Garens verliezen. Met vierenzestig man moesten de Poorters hem dienen, en hem jaarlijks twintig pond opbrengen, zulks herhaalende zo menigmaal hij ten Keizerlijken Hove voer, Ridder wierdt of trouwde. Wierdt zijn Broeder Ridder, dan konden ze met vijftien voldaan; gelijk ook, wanneer die of 's Graaven Zuster trouwen ging, Dordrecht , Delft én geheel Zeeland, althans Zierikzee, hebben ook Keuren en Vrijheden van hem ontvangen, welke het te lang zou vallen een voor een op te tellen. Ongemerkt diende niet voorbij gegaan, dat volgens de Dordrechtfche Keuren een doodfliger het hoofd verbeurt, om dat dit voor de eerde reize gehouden wordt, dat 'er in de Handvesten fcalsftraf op mandag gedeld is. Door het ftigten van eenige gebouwen heeft zich Koning willem insgelijks vermaard gemaakt. Het aanzienlijkfte van «Hen, dat hem met zekerheid toegefchreeven wordt, is het Hofgebouw in den Hige\ hebbende hij 't zelve, waarfchijnlijk, omtrent den Jaare 1250, of 1252, aangevangen, en van toen af tot de Graaflijke verblijfplaats gekoozen , daar de voorgaande Graaven te Graavenzande, Vlaardingen, Haar. lent of Leiden, zich plagten op te houden. Op de verhui. zing der Graaven volgde die der Hooge Raadsvergaderingen, welke zich zedert, gelijk nog, in den Hage gevestigd vinden. Dat het Stadshuis te Haarlem ook van hem geftigt zou zijn, durven wij met zommigen niet hooger dan voor onzeker op geeven; ondertusfehen is het niet onwaarfchijn}ijk, dat 'er reeds oudtijds een Hof der Graaven, en wel inzonderheid van Koning willem, geweest zij. Te Alkmaar vindt men een Huis, dat het Jaartal van 1252 in den voor*» ge-  JVILLEM de II, (Graaf) enz. m gevel draagt, en dit zou, naar men wil, gebouwd zijn ter zelfder piaatfe, daar Koning willem eertijds een Huis gefligt hadt. 6 Bij dit alles voegt men nog een Gebedenboek, waar van Koning willem gezegd wordt de opfreller geweest te zijn. JJe tijtel van het boek is: Gulielmi Secundi, Hollands Comint et Romanerum Regis, Agalma Religioforum, five Meattattones circa Myjleria Pasfionis Dominica:: dat is „ Vreug„ de der Geestelijken, of Overdenkingen over de Verbor„ genheden van het Lijden des Heeren, van w-llem den II ,» Graave van Heiland, en RoomschKoning." Denkt iemand,' dat nu deezen tijtel meer niet te bewijzen valt, dan dat dit Boek hem toe behoorde, of ten zijnen dienile opgefteld was, w,j zullen daar over met hem in geen gefchil tree- Willem de III, Graaf van Holland en Zeeland, Zoon v-n Graave Jan den II, en van PHIL1PPA, Dog(er ^ J± waardi^T T Luxeml'urS^ naderh™d tot de Keizerlijke wa rdighe,d verheven, onder den naam van henrik den V I, beSl !• ] Jkea Va" goed verftand en d^PPerheid. Een VaZin l L°r°eten Wii in het vertrouwd, welk zijn tïen a renh6h h IdKe' Wj ^ den ouderd°» van vijf! Zr S na « ' ^ * ^raa^ IAN' in den Taaie nlanSJZVT* **** fte,de hi} het bewind v»n onthieldt ziS ^ br°edeLGÜY en de^» ^i«er Zoone. Hij toom te Z\ m Zee'a"d' °m diszelfs Landzaaten £ v n eeLt vlS f6 K?; ™ WSar "aa het ^haaien van eenige voordeele eerlang, te A-remuiden te mg keer- ht; vtTraï w°nk T * ^ De «76^^ ^;"™"' ftake"' kon*» op. me K $ dee-  I54 WILLEM de 01. (Graaf) deeze Stad aat. de Vlamingen over, waar bij Jonkheer willem, voor zich zeiven en de zijnen, het leeven en de vrijheid belong. Men wil, dat guy van Vlaanderen, kort naa dit Verdrag, een toeleg zou gemaakt hebben om Jonkneer willem te vangen cn van kant te.helpen; doch dat Jonkneer jan van re nesse , een Zeeuwjch Edelman, van edeimoedigen inborst, hem dit trouwloos bedrijf zou ontraaaen heb- bedt Graaf willem eenen keer na het Graaffchap Henegouwen t welk hem insgelijks was ten deele gevallen. Van daar begaf h,j zich na Frankrijk, om 'er zijn huwelijk te I,e rtr.T T VAN VAL0IS' ZuSrer ™ ™» r'aa*lha»d» onder den naam van philips oen IV van valois, oP den Franfchen troon heeft gezeeten. De echtverbintenis viel voor op den Hemelvaartsdag des Jaars 1305. Nog 1,1 het zelfde jaar in 'sCraarenhage , nevens zijne Geiuaalinne, zijnde te rug gekeerd, befchreef aldaar Graaf Willem eene Vergadering van 's Lands Edelen en de Afgev ard,gden der Steden, om 'er een gefchil te beflisfen over o LtiS T ^ L3Steren' Waar omtrent ^heiden ongeregeldheden waren ingefloopen. Het befluit der raad. pleegingen biedt ,„, dat niemant vrij zoude woezen van de openbaare behagen, dan die de echtheid zijns adeldom3 ten vollen konde bewijzen. Om zijne komst tot het Graaflijk  I56 WILLEM de III. (Graaf) lijk bewind, en zijne aanzienlijke Echtverbintenis, door eenige ftaatelijke verrigting , te vereeren , fchreef Graaf willem , van tijd toe tijd, ïournooi- of Steekfpelen uit, op welke hij fmoorlijk was verzot. Onder andere befebreef hij 'er een te Haarlem, alwaar hij gemeenlijk zijne pragtige Hofhouding hieldt, 't welk ongemeen luisterrijk was, en verfcheiden dagen duurde. Volgens 't verhaal der aloude Kronijkfchrijvers verfcheenen aldaar tien Graaven, honderd Baronnen, duizend Ridders, en een ontelbaar getal van den kleinen Adel. De rust, welke Graaf willem, geduurende de eerfte jaaren van zijn bewind, genoot, wierdt gelloord, door eenen inval van Graave robert van Vlaanderen in het Graaffchap Henegouwen. Om deezen af te weezen, vervoegde hij zich bij de Hollanders en Zeeuwen. Doch deeze , voor reden geevende dat hunne eigen Kusten insgelijks gedreigd wierden, waren koen genoeg om den Graave «umie hulp te weigeren, daar dezelve moest dienen ter befcherminge van zijne uitlandfche bezittingen. Van hier dat Graaf willem zich genoodzaakt vondt tot het fluiten van een zeer nadeeüg en vernederend Verdrag met de Vlaamfche Graaven, als waar bij hij, op zijne knieën neêrgeboogen, aan dezelve het Opperieenheerfchap over Zeeland, bewester Schelde, afftondt, en zich, daarenboven, verbondt tot het opbrengen van zekere gelden aan den broeder van den Graave. Niets was natuurlijker , dan dat Graaf willem op zijne Juinen lag, om zo dra mogelijk zulk een nadeeüg Verdrag te breeken. Aanleiding daar toe kreeg hij door den Oorlog, in den Jaare 1315, door lodewyk van Frankrijk, den Vlaming aangedaan. Met deezen ftondt willem in verbond; en 't gefchiedde op diens aanzoek, dat hij , met een aantal Fran~ fchen , Henegouwers, Hollanden en F iezen , eenen inval in Vlaanderen deedt. Doch het onftuimig weêr en de geweldige piasregens noodzaakten hem, het verder doordringen te ftaaken. Zijne troepen, zonder merkelijk verlies, hebbende doen te fcheep gaan, keerde hij na Holland. Het nadeel voor den Lande, uit den twist met Vlaanderen voortfpruitende, deedt de Hollanders, ernftig na Vrede baakeu. Verfcheiden onderhandelingen wierden daar toe aan- ge-  WILLEM de III. (Graaf) 157 geleid. Doör bemiddeling van karel den IV, Koning van Frankrijk, wierdt, eindelijk , de zaak gevonden, in do maand Maij des Jaars 1323* Volgens het Verdrag zoü loDewyk, Graaf van Vlaanderen, volkomen afftand doen van alle Leenhulde, met den aankleeve van dien, welke de Graaven van Holland, wegens eenige Zeeuw.cha Eilanden, geoordeeld wierden fchuldig te zijn. Van zijnen kant, daarentegen, flondt Graaf willem zijn regt op de Landen van Aalst en van Waal, de vier Ambagten en Gerardsbergen, aan Graave lodewïk af. Met dit Verdrag namen de bloedige twis. ten , wegens de Zeeuwfehe Eilanden, die bijkans vierhonderd jaaren geduurd hadden, een einde, en heerscbte 'er, zints dien tijd, een onwankelbaare vrede tusfehen de Vlamingen en Hollanders. De vrede met Vlaanderen, hoe wenfchelijk en aangenaam voor de Landzaaten, flilde, egter, hun morrend misnoegen niet. Geweldig ftonden hun tegen , 's Graaven verregaande geidveripillingen, deels aan uitheemfche ooilugen, deels aan den fchitterenden praal van Feesten en ïournooifpelen. Ia den Jaare 1322 was Graaf willem tegenwoordig bij de Kroofcing van karel den IV, tot Koning van Frankrijk. Een fleep van Edelen verzelde hem, bij die gelegenheid, die een zeer kostbaaren praal ten toon fpreidden. Men vindt aangeteekend, dat Graaf willem het Franfche Hof vermaakte, met de vertooning van eene Zeeuwjehe Vrouw, wellre hij hadt medegebragt, van ongemeene geftalte en lichaamskragten. Zij was zo groot, dat kloeke mannen bij baar kinderen geleeken, en zo fterk, dat zij, in elke hand, een Ton Hamburger Bier droeg, en een Balk, dien acht Mannen niet konden optillen, bragt, waar men hec begeerde. Daarenboven kwamen de huwelijken van 's Graaven Dogteren den Landen zeer duur te liaan. Twee van dezelve wierden, in den Jaare 1324. m den echt verbonden: de eene, joanna genaamd, met Willem, Graave van Gulik; de andere, margareta geheeten, met lodevwk van Bei/eren, die thans de Keizerlijke Kroon droeg. Volgens'een aloud gebruik waren de Graaven gewoon, bij zulke gelegeuheden, eene Bede van de Landzaaten te doen. 'sJaars te voo-  i58 WILLEM de III. (Graaf) vooren har!t, dïensvolgens, Graaf willem, eerie reize gedaan Ba Holland en Zeeland, om,, zo in de Steden als ten platten Lande, de zo genoemde Vrijwillige Giften te vorderen. Overal vondt hij de hand tot geeven geopend. Zelf booden zommigen meer dan hij verwagtte, miis deeze mildheid met nieuwe Vcorrsgten mogt vergolden wordern Alleen toonden zich de Kctir.emers weigeragtig. En toen zij vervolgens aan de hand kwamen, met het aanbod om driemaal zo veel te willen geeven, als van hun geëiscbt was, onder bedingst van eenige Vrijheden, vonden zij zich deerlijk bedroegen. Want de Graaf ontnam hun zelf de Oude Voorregten. Behalven de twee reeds gemelde, hadt Graaf willem nog eene Dogter, pihlippina geheeten. In den Jaare 1326 wierdt deeze de Echtgenoot van den Engelfchen Prins; die, zedert, onder den naam van eduaud den III, op den troon van Engeland zat. Graaf willem begaf zich te fcheep, om zijne Dogter zelf over Zee te geleiden. Tusfehen Engeland en Holland, of Hever, tusfehen derzelver beheerfehers, ontftondt hier uit eene verbintenis, welke, zedert, bij meer dan ééne gelegenheid, nadeeüg voor den Lande wierdt bevonden. Niet gering was ook het nadeel, welk de Landzaaten leeden, door 's Graaven bemoeizucht met de zaaken des Duitfcnen Keizerlijks, in welke hij zich roafsgde, in gevolge van het voor* heen gemelde huwelijk van eene zijner Dogteren. Verfcheiden keeren deedt hij na Duitschland, weike, alzo de Graa altcos een luisterrijken ftoet mecevoerde, verbaizende fommen ten L:nde uitvoerden, en, zo als te denken is, geen klein inisneegen in de gemoederen ontftaken, • Ouder dit alles verzuimde Graaf willem zijne belangen Hiei in deeze Gewesten. Aldus wist hij te bewerken, dat op den Zetel van Utrecht een Bisfchop naar zijnen zin wierdt verheven, en zich in het Sticht zo veel gezags aan të matigen, dat hij genoegzaam alle da inkomften in beOag nam, en» buiten zijne goedkeuring, geenerhande fchlkkingen van eenige aangelenheid konden beraamd worden. ' Omtrent dien zelfden tijd deedt Graaf willem eene gelukkige pooging, om zijri gezag in Friesland uit te breiden. Volgens eerre aloude Overeenkomst of Verdrag hadden de Hol-  _. TO^tgig'vfli Ui- (Graaf) (59 Hoilandfche Graaven zeker regt over Friesland, doch hetzelve weinig doen gelden. Eene Vergadering van Grietmannen, Regters en Geestlijken, in den Jaare 1323, in dat Gewest gehouden, fchijnt, bij Graave willem, de gedagte verwekt te hebben, om het gezag zijner Voorzaten z%h met er daad toe te eigenen. De vermaarde Upjlalboomfche Wetten willende vernieuwen, hadden de VrijhenJtóèjiekdé F, ie. zen, fa de gemelde Vergadering, verklaard, en bij plegtigca cece zich onderling verbonden, „ hunne Vrijheid, eenpaa„ ng, gewapenderhand te zullen befcaermen, indien eemV „ Waereldiijk of Geestlijk Vorst, van welk eenen rang ook° „ hen kwam te beltrijden, of het juk van dienstbaarheid „ poogde op te leggen." Om de Friezen over deeze koenheid te ftraffen, of uit eenige andere beweegreden, benoem, oe Graaf willem, in den jaare 1325, tWee Schouten of Kegters, te Staveren, om, in zijnen naam, die Stad en het omliggende Land te beregten. Doch deeze nieuwigheid mishaagde den F, iczen, welke, opgehitst docr den Abt van Sr. Cati/fs- Klooster, die thans te Staveren veel te zeggen hadt, de Graafje Schouten verjaagden, en derzelver wooningen ten gronde toe afbraken. Zo hoog wierdt dit bedrijf bij den Graaf opgenomen, dat hij eene Vloot op de Zuiderzeezonot die den Friefche fchepen veel r:adeels toebragt. Zelf deeu: het volk eene landing, en rigue verfcheiden verwoestingen aan. Toen leiden de Friezen het hoofd in den fchoot. De Abt van &. Oduifi en verfcheiden Afgevaardigden der Gemeente vervoegden zich te Haarlem bij den Graave, om hem halde te doen, en met een de magt op te draagen, omvoortaan Schouten, Schepenen en andere Regters in Friesland aan te ftelkn, naar welker Vonni^n zij beloofden, zich te zullen voegen. Naa deeze opdragt verzuimde Graaf willek* om 'ijnfi magt in dat Geive!t te ve"^n. Allerwegeftelde Inj Grietmannen, Schouten en andere Amptenaaren aan, en liet z.ch niet alleen in de Steden en Landfchappen, maar eo.t door bijzondere perfoonen erkennen. Om door een fchijn yan minzaamheid de gemoederen te winnen, noemde hi) de Landzaaten, menigniaalen, zijne Vrienden. Eene weezenlijke weldaed bewees hij dezelven, door het heffen van eene  i6ó WILLEM de III. (Graaf) eene belasting elders, ten hunnen behoeve, tér vergoeding^ van de fchade, die zij, in een geweldigen Watervloed, had* den geleeden. Zints dit bedrijf fchijnt Graaf willem, het overige zijner dagen, hier te Lande, niets merkwaardigs verrigt te hebben. Geduurende het Iaatfte gedeelte van zijn leeven onthieldt hij zich te falenchijn Veel zukkelde hij aan het Voeteuvel, en was dikmaals genoodzaakt, het bedde te houden. Hij bezweek onder het gewigt d»s kwaals, op den zesden of zevenden Junij des Jaars 1337- Behalven de reeds gemelde drie Dogters, liet hij nog eene vierde naa, isabélle of elizabeth genaamd, nevens eenen Zoon, willem geheeten, aan wien hij, reeds bij zijn leevfcn, het Graaflijk bewind over Zeeland hadt afgeftaan. Wat de Tijdgenooten bewoogen hebbe, om Graaf willem met'den ftreelenden bijnaam van den Goeden te vereeren, bekennen wij, met geene volkomene zekerheid te kunnen bepaalen. Wanneer wij 's Graaven doorgaanden leevensloop overzien, koomt ons het gevoelen der zodanigen meest aanneeinelijk voor, volgens 't welk een enkel voorval zomtijds gelegenheid geeft, om den Vorften bijnaamen toe te pasfen, die hun geenzins gevoegd zouden hebben, als men op den algemeenen loop hunner bedrijven behoorlijk agt hadt geflagen, Nu vindt men, aangaande Graaf willem ,' aangeteekend, dat hij, op aanraaden van zekeren Venetiaan, marinus sanuto genaamd , eenen Kruistogt na het Heilige Land in 't hoofd hadt, en ook andere Mogendheden daar toe zogt te beweegen. Veelligt zat de vleierij, of een kwalijk begreepene Godsdienst* ijver, hem, nu dit ontwerp, hoewel het niet volvoerd wierdt * met den naam van Goeden, of Godvrugiigen, vereerd hebben. Voorts wordt 's Graaven regevaardigheid en onpartijdigheid, in het befchermen en ftraffen, zonder aanzien van rang, hooglijk gepreezen. In een aloud Kronijkje vinden wij daar van een voorbeeld vermeld, 't welk, misfchien, verfierd in eenige ömftandigheden, doch op de waarheid der zaake gegrond, deeze hoedanigheid, zo pligtmaatig bovenal in eenen Vorst, in een heider daglicht zoude plaatzen, Het voorval zou zich, naar  WILLEM de III, (Graaf) enz. i6i haar luid der vernaaien, aldus hebben toegedraagen. Zeker' Boer, in Kennemerland, of, volgens anderen, in Zuidho!» land, hadt eene Koe, die zeer veel melk gaf, en genoeg om alleen zijn talrijk huisgezin van het noodige zuivel te verzorgen. De Baljuw, door het gantfche Land van deezé Koe; met veel ophefs, höorende fpreekenj en na het bezit van het voordeelig beest met een fchraapzuchtig gemoed ba«kende, vondt middel om hetzelve den fchamelen Landman te ontneemen, en zich toe te eigenen. Troostloos over dit verlies ; wierdt de arme man te raade , zijne klagten daar over ten Graaflijken Hove te brengen. De Baljuw, nevens zijnen neef, den Schout van Dordrecht, in 'sGraaven tegenwoordigheid ontbooden, wierdt ftraks tot fchadebeterlnge verWeezen. Niet voldoende, nogthans, oordeelde Graaf willeb* het Vonnis, dus geftreeken: „ Is de arme Boer voldaan * i, dus fprak hij, het Regt niet. De onderdrukker, die de i. bezitting eens burgers zich toegeëigend, en den eigendom >> eens armen mans niet ontzien heeft, moet zijn misdrijf met i, den hals boeten." Dit gezegd hebbende, haalde de Graaf' zelve het Zwaard uit de fchede, gaf het aan den Scheipregter, vooraf daar toe ontbooden , en deedt alzo, in zijne eigen Kamer, daar hij ziek te bedde lag, den Baljuw het hoofd voor de voeten leggen. Dit, nevens den romp, wierdt van Valenchijn, daar Graaf willem Zich thans bevondt * na Dordrecht gevoerd, en allen Baljuwen en Schouten in dien! oord bevolen, om de begraafenis bij te woonen. Willem de IV, Zoon van den flraks gemelden willeS* den UI; naa dat hij reeds bij het leeven van zijnen Vader tot Graaf van Zeeland was aangefteld, kwam aan het bewind over de Graaffchappen van Henegouwen en Holland, als Opvolger van zijnen overleedenen Vader, toen hij flegts den ouderdom van negentien jaaren hadt bereikt. Dit viel voor in den Jaare 1337. Zes jaaren te vooren, en, densvolgens, nog naauwlijks volwajfen zijnde, was hij reeds in 't huwelijk getreeden, met joanna , Dogter van jan den ül, Hertog van B'ahant, die al in het zelfde jaar, in welk zij gebooren wierdt, aan hem verloofd was geworden.'/ XXXJ. deel. I, fl{j  ,62 WILLEM DE IV. (Graaf) In 't zelfde jaar, waarin willem het Graaflijk bewind aanvaardde, floot hij een verbond van onderlinge befcherminge met eduard den III, Koning van Engeland,- waar bij hij den Koning, op zekere voorwaarden, ziine hulp beloofde, onder andere, indien hij door den Koning van Frankrijk vijandelijk wierdt aangevallen. Niet lang leedt het, of de gelegenheid venoonde zich, om aan dit gedeelte des Verbonds te voldoen. De Koningen van Frankrijk en Engeland in oorlog zijnde ingewikkeld , vervor-gde zich Graaf willem met zijne bende in het leger der Bondgenooten, 't welk het beleg voor Kamer ijk floeg. Doch eduard, bemerkende dat de Stad bezwaarlijk zou te winnen zijn, brak fpoedig het beleg op, met oogmerk om verder in Pikardije door te dringen. Toen weigerde Graaf willem hem te volgen, voorgeevende, zich alleenlijk te hebben verbonden tot befcherming van den Duttfchen bodem, tot welken Kamerijk toen gerekend wierdt te behooren, en geenzins om in Fr anktijk te aienen. Koning eduard , hoewel hij zich tegen den aftogt van Graave willem niet konde verzetten, nam, egter, dien zo euvel, dat hij daar over tot wederwraake befloot, door een gedeelte van zijn Volk door Henegouwen te laaten trekken, alwaar het merkelijk verwoestingen aanrigtte. Van zijnen kant wierdt da Graaf van Holland, daar over, dermaate in gramfchap ontftoken, dat hij zich van den Koning van Engeland afzonderde, en openlijk de zijde van den Franfchen Koning koos. Mat eene bende van vijfhonderd Speaten verfcheen hij in het Leger van Koning philips , en wierdt 'er met opene armen ontvangen. Doch den Graaf bleef niet lang op de zijde der Pranfchen. Het volgende voorval gaf daar toe aanleiding. De inwooners van Haspere, eene kleine Stad in Henegouwen, en aUo aan Graave willem onderhoorig, beftonden, in den Jaare 1340, op het grondgebied van Kamerijk, eenige ftrooperijen aan te ngten. De Franjchen namen daar van wraake, en leiden Haspere in de asch. Graaf willem, hier over verftoord, beïeidde, te Bergen in Henegouwen, den Raad van Henegouwen, Holland en Zeeland, in welken beflooten wierdt, den Fianfchen den Oorlog aan te doen. Op de ftaateiijke Oorlogs-  tVILLEM de IV. (Graaf) j^j logst/erklasring, den Koning toegezonden , gaf deeze zUeen tot antwoord: „ De Graaf van Henegouwen, mijn Neef, is i, een Zot." Tetftond daar op deedt de Graaf eenen inval in frankrijk; doch zijne magt te gering bevindende, om ietó van gewigt te kunnen uitvoeren, begaf hij zich na Engeland en Uuttschland, om onderftand te verzoeken. Intusfcheri het hi, zijn Graaffehap Henegouwen Wootgefteld aan de F,anIchen, t welk door hen deerlijk wierdt uitgeplonderd. Naft zijne wederkomst bemagtigde hij eenige Plaatzen in Pikardije* om vervolgens de hand te leenen tot de verovering van Door. nik, Doch, terwijl het beleg dier Stad ijverig wierdt voort, gezet, arbeidde joanna van valois, Moeder van Graave' willem aan een beftand; *c welk, door haare bemiddeling, gelukkighjk wierdt getroffen. 's Graaven volgende verrigting, Was een- togt tegen de LU taauwers, zo 't heette om het Geloof onder dezelven voofÉ te planten, doch inderdaad om de belangen van den Koophandel, ten behoeve van Holland en Zeeland, te bevorderen.Bij het leeven van zijnen Vader> hadt hij, in gezelfchap vanKoning jan van Bohème, tweemaal den zelfden togt gedaans de eerfte reize in den Jaare 1320, toen hij flegts elf jaaren oud was; en andermaal, waarfchijnlijk, in of omtrent het Jaar 1334. De Ridders van de Duitfche Orde, die van dé Ongeloovige Lithauwers merkelijken overlast leeden, haddeS hun thans den Oorlog verklaard. Graaf Willem, opmerkende dat de Koophandel zijner onderzaaten, aan de Oostzee, datf door merkelijk wierdt geftremd, nam deel aan deezen Krijg", en verfchafte daar toe vierhonderd Ruiters. Doch, Wel verre van zijne oogmerken te bereiken, wees de Grootmeester hem en zijne hulp van de hand; waarom bij, omtrent of iri den aanvang des Jaars 1345, na deeze Landen wederkeerde.Gelukkiger daagde hij in het Sticht van Utrecht. Hief heerschte thans merkelijke verdeeldheid, en zogt hij 9 kort naa zijne wederkomst uit Lithauwen, zich van dezelve tè bedienen, ter voedfnge van zijne heerschzucht, om een oud regt, van Regent van het Sticht, terwijl de Bisfchopiijker Zetel ledig ftondt, te doen gelden. Naa zich, vooraf, be. hooriijk te hebban in ftaat gefteld, Boeg hij, in de maand" h 2 jltfi)  t64 WILLEM de IV. (Graaf) Mij des Jaars 1345, bet beleg om de Stad Utrecht, 't welk met allen ijver wierdt voortgezet, en waar toe de Graaf zelve in eigen perfoon, de hand leende: zo dat bij, meer dan ééns, aan geen klein gevaar zich bloot ftelde. Op eenen donkeren nacht digt onder de wallen gekoomen zijnde, om de diepte der Graft te peilen, ontving hij, door eene pijl, eene wonde aan eene zijner hielen. Inmiddels kwam de Bisfchop, die zich thans buitenslands onthieldt, op het berigt van den toeftand der Stad, herwaarts over, en bewoog terftond Heer jan van beaumont, 's Graaven Oom, om over Vrede te handelen. Men kwam alleenlijk tot een Beftand; waarbij Graaf willem bedong, dat vierhonderd Utrechtfche Burgers, in ligte kleeding, ongegord, blootshoofds en barrevoets, hem voor zijne Tent, op de knieën, om vergiffenis zouden fmeeken. Doch de verdere onderhandelingen hadden geenen voortgang, vermits de Graaf, kort daar op, eenen togt na Friesland ondernam. Graaf willem, naamelijk , in den Jaare 1338, door de Friezen tot Heer zijnde aangenomen, hadt, zedert, hun eeni. ge fchattingen opgeleid, welke hun te zwaar fcheenen: waarom zij, tegen zijne Amptenaaren, eenige vijandlijkheden gepleegd hadden. Met het Leger, welk hij thans op de been hadt, om hen over die wederfpannigheid te ftraffen, ftak hij dan over de Zuiderzee. Veel leedt de Vloot door het onftuiraige Herfstweder, en wierdt verftrooid. Jan van beaumont, 's Graaven Oom, ftapte onder de eerften aan land, omtrent Stavoren. Niet genoeg bedenkende, dat hij alleen eene afgematte. en door de moeilijke Zeereize lustlooze bende bij zich hadt, viel, met onbezonnen drift, de Friezen op het lijf; die, frisch en in goede orde gefchaard, de Hollanders moedig afwagt:en, en dezelven eene zo zwaare nederlaag toebragten, dat 'er veelen op het flagveld bleeven, anderen in de vlugt hun heil moesten zoeken. De Graaf, it> tusfehen, aan land zijnde getreeden, liet zich door foortgelijke onbezonnenheid vervoeren, en, geen tijd neemende om zijn Volk bij een te zamelen, ftelde hij hetzelve bloot aan de moedige Friezen, die, uit hunne fchuilhoeken zijnde ten vootfebijn gekoomen, onder de Hollanders eene fchrikwek- I kenda  WILLEM de IV, (Graaf) enz. 165 kende flagting aanrlgtten. De Schrijvers van dien tijd begrooten het getal der gelheuvelden op drieduizend zevenhonderd man. Nevens verfcheiden Hollandfche, Zeeuwfche en Henegouwenfche Edelen, was Graaf willem een van deeze, s Graaven Oom, jan van beaumont, hadt zijne behoudenis te danken aan zijnen Schildknaap, die hem, tegen zijnen zin, in een vaartuig tergde. Op den zes- of zeveuëntwintiglten September des Jaars 1345 was deeze bloedige nederlaage voorgevallen. Men zegt, dat de Graavin-Moeder, de tijding van haars Zoons fneuvelen bekoomen hebbende , uit wederwraake, alle de Goederen, welke de Friezen in Holland hadden, verbeurd verklaarde, en het Klooster op het Eiland Marken, van Friefche Monniken bewoond, hebbende doen in brand fteeken, de ongelukkige Kloosterlingen zelve in de Zuiderzee deedt werpen en verdrinken. Het Lijk van den Graave, eerst tien dagen naa den Siag gevonden, wierdt in het eertijds vermaarde Oude Klooster, bij de Stad Bols. werd, begraaven. Bij zijne Gemaalinne liet hij geene kinderen naa. De Stad Amfterdam, toen in haare opkomst, hadt van hem eenige Voorregten veritreegen, onder andere, dat alles, wat binnen de Vrijheid gefchiedde, door Schout en Schepenen der Stad mogt beregt worden, Willem de V, (Graaf) was de Zoon van margareta, Gemaalinne van Keizer lodewyk , en Zuster van Graave willem den IV, wien zij, bij mangel aan kinderen, in het bewind was opgevolgd. Naa de inhuldiging hier te Lande te hebben ontvangen , keerde zij te rug na Beijeren , onder voorwaarde dat haar Zoon willem herwaarts zoude overkoomen, om, geduurende de afweezigheid der Landsvrouwe , derzelver plaats te vervangen. Nog voor het einde des Jaars 1346 kwam hij in Holland, verkleed in het gewast vaa eeuen Lijfknegt, om veilig te weezen tegen de Engelfchen, met welke zijn Vader in Oorlog was. Onder geenen hooger titel, dan dien van Ferbeider van Holland en Zeeland, aan» vaardde hij het bewind. L 3 Het  f66 WILLEM de V. (.Graaf) Het eerfte werk verfchafce hem de Bisfchop van Utrecht \ die, om zich van willems jonkheid te bedienen, in Holland viel, en eenige Plaatzen aldaar bemagtigde. De Regent, van Zijnen kant, een Leger hebbende bij een gezameld, floeg zich met hetzelve bij Schoonhoven neder; van waar hij, volgens het gebruik dier tijden, aan den Kerkvoogd eenen brief van Uitdaaginge tot eenen Veldflag zondt. Een gevegt was 'er, wel haast, het gevolg van, waarin de Hollanders te kort fchooten ; waarop , eerlang, een Beftand wierdt getroffen. Niet lang daar naa deedt margareta afftand van het Graaflijk bewind over Holland, Zeeland en Friesland ter wederzijde van de Zuiderzee, ten behoeve van Hertoge willem , bij Brieven van den vijfden Januarij des Jaars 1349, en naderhand in Holland, door de Hollandfche en Zeeuwfche Edelen en Knaapen, in merkelijken getale, bezegeld, Willem ram hierop den titel van Graave van Holland, van Zeeland <« geere van Friesland aan. Doch zijn bewind was' thans van korten duur. Zijne Moeder, op hem misnoegd, om dat hij in gebreke bleef omtrent eenige voorwaarden, bij de pverdragt der Regeeringe bedongen, begaf zich na Holland, en taagt aldaar te wege , hoewel niet zonder merkelijke moeite, dat hij wederom afftand van de Regeeringe deezer Landen deedt. Doch hem berouwde, wel haast, dit bedrijf, en wist hij, met behulp van eenige aanzienlijke Edelen en Steden, die hij op zijne hand hadt, te bewerken, dat hij, van nieuws, tot Graave wierdt ingehuldigd. Thans ontftondt 'er openlijke vijandfchap tusfehen Moeder en Zoon, en wierdt de grond geleid van den befaamden iweefpalt der Hoekfchen en Kabeljaauwjehen, die den Lande op zo veel bloeds en verdeeldheden kwam te liaan. Margareta en willem, van wederzijden, zich ten ftrijde hebbende toegerust, kwamen de Vlooten aan elkander op de Schelde, bij de Stad Veere, en ontftondt 'er een zeer bloedig gevegt, waarin margareta de overhand behaalde. Willem, zijn geleeden verlies willende bpeten, en vast bersaden om het bewind wederom aan zich l§ trekken, floot, in de maand Maij des Jaars 1331» een  WILLEM de V. (Graaf) 167 Verbond met veele Edelen en de meeste Hollandfche Steden, waaroij, onder andere, bedongen wierdt, de aanhangers zijner Moeder ten Lande uit ie jaagen. Naa de voorgaande ontmoeting, van nieuws zich ten ftrij Je hebbende toegerust, ontftondt 'er een hevig gevegt, tusïtkeo de Vlooien van Moeder en Zoon; waarin de laatlie tbass da zega behaalde. Margareta begaf zich thans na Engeland, wenyaarts zij, eerlang, door haaren Zoon gevolgd wierdt. Hier verzoenden zij zich met elkander, in een Jaare 1354, op voorwaarde dat Hertog willem Zijne Moeder om veigiffenis moest bidden, die hem ook op eene vriendelijke w:jze moest verleend worden; waar nta Holland, Zeeland eu Fq.esland hem, van nieuws, zouden worden afgeihan; zullende Vrouwe mahgabeta aileen een jaarlijks inkoomen uit deeze Landen behouden. Graaf willem , thans de handen ruim hebbende, befloo:, van nieuws, den Utrechtfchen Biafchop te beoorloogen. Het groot nadeel, w&ar mede de Krijg, aan de zijde der Stichtenaaren , gevoerd wieidt, deedt den Kerkvoogd, welhaast, na Vrede haaken. Vrijgeleide hebbende bekoomen, vervoegde hij zteh, in eigen perfoon, in 's Graaven Leger, om vsn mond tot mond daar over te handelen. Van hier, dat men, Omtrent de voorwaarden, te fpoediger overeenkwam. Niet lang naa het fluiten van den Vrede, deedt Graaf willem eenen keer na Engeland, ter verrigtiuge van eenige zaa» ken, welke, geduurer.de zijn voorgaande verblijf in dat Koninkrijk, onafgedaan gebleeven waren. Naa zijne wederkomst van daar, in de maand Augustus des Jaars 1357, vertoonde hij eenige blijken van Krankzinnigheid, die, zedert, toenam, hem tot aan het einde zijns leevens bijbleef, en den bijnaam van den Dollen Hertog deedt aankleeven. Omtrent de oorzaak deezer Krankzinnigheid wordt onderfcheidenlijk geoordeeld. Eenigen zoeken dezelve in de knaagingen zijns geweetens, over de mishandelingen, zijné Moeder aangedaan. Anderen fchrijven de kwaaie toe aan vergif, hem, geduurende zijn vei blijf in Engeland, ingegeeven. Anderen, wederom, houden de geheele Krankzinnigheid voor een verdichtzel, verzonnen om hem van de Regeeringe te ontzagen. L 4 Doch  WILLEM de V, (Graaf) enz. Doch de tijdgenooten hebben aan de weezenlijkheid derkwaaien nooit getwijfeld. Eerst floot men den ongelukkigen Graaf op in V Graavenhage , en voerde hem , vervolgens, na Qitesnoi, ia Henegouwen, alwaar hij nog dertig jaaren, in di.n rampzaligen toeftand, leefde. Geduurende zijn eerde verblijf in Engeland was hij in 't huwelijk getreeden met Maotelt , Dogier van henrik, Hertoge van Lmkaster, doch aadt bij dezelve geene kinderen verwekt: waarom het Gfiaflijk bewind op zijnen broeder albrecht overging. Willem de VI, (Graaf) Zoon van Hertog alerecht, is n. 's Lands Gefchiedenisfen, vóór zijne verheffing tot de Graafl jke waardigheid, bij den naam van Graave van Oos rijk,  WILLEM de VI. (Graaft jrf rijk, om de belangen van zijnen Schoonzoon te bevorderen. Doch hij Haagde daar in zo kwalijk, dat'bij eenen toeleg, op zijne veiligheid beraamd , ter naauwernood ontkwam. Ook hadt hij eenen keer na Engeland gedaan, onder andere om eenige uitltaande gefchillen over den Koophandel te bemiddelen en uit den weg te ruimen. Intnsfchen gevoelde Hertog willem eenige vermaaningen van zijn naderend einde. Dit bewoog hem, te meer ipoeds te maaken, om de Opvolging in het Graaflijk bewind voos zijne Dogter jakoba te verzekeren. Het gelukte hem, zijn doel gelukkig te bereiken. Thans gevoelde hij, eerlang, mees pijns en ongemaks van eene wonde aan zijne dije, naar men wil, door de beet van eenen hond veroorzaak*. Des wierdt hij te raade om het te laaten doorvlijmen. Doch naauwlijka was dit gefchied, of hij gevoeide eene toeneemende verzwakking, welke, op den laatften dag van Maart des Jaars 1417 te Bouchain, in zilnen dood eindigde, in den ouderdom van tweeenvijftig jaaren, van welke hij dertien jaaren deeze Landen gelukkiglijk geregeerd hadt. Bij zijne Gemaalin margareta, Dogter van philips, Hertog van Bourgondie, eene fchrandere en ilaatzuchtige Vrouwe, met welke hij, in den Jaare 1386, in den echt was getreeden, hadt hij geene andere kinderen verwekt, dan de rampfpoedige jakoba van beieren, die hem, zedert, in het Graaflijk bewind opvolgde, en wier lotgevallen wij, op een afzonderlijk Artikel, verhaald hebben. Ikhalven deeze wettige erfgenaame, liet Herrog willem drie natuurlijke kinderen naa: lodewyk en everhard, en eene Dogter beatrix. E verhard itigtte een Slot te Hoogtwoude, in Westfriesland, en wordt voor den eerften Heer van Hoogtwoude gehouden. Beatrix trouwde, eerst met philips van dorp, Ridder, en vervolgens met jan van woerden, Heere van Vliet. Van lodewyk vindt men niets bijzonders aangeteekend. Zie, wegens de Hollandfche Graaven, die den naam van willem gevoerd hebben, onze meeste Vaderlandfche Hiftoriefchrijven, en de aloude Krenijken. Wil-  174 WILLEM dé t (Prins) Willem de I, (Prins) een der voornaamfte grondleggerefi van den Staat der Veréénigde Nederlanden, en van derzelvef Godsdienftige en Burgerli|ke Vrij had , wierdt gebooren te Dillenburg, op den veertienden April des Jaars 1533. Zijn Vader was Graaf willem van Nasfau Dillenburg, zijne Moe* der juliana, Duchter des Graaven van stolberg. In den ouderdom van eif jaaren erfde hij het Prinsdom Oranje, nevens andere Heerlijkheden, hem bij Uiterften Wille befprokert door zijnen vollen Neef, renó van chslons, Zoon van Graave hendrik van nassau, Broeder van den Varier van onzen Held. Niet lang naa het bekomen deezer aanzienlijke Erfenisfe, kwam hij met zijne Nigt, de Prinsfesfe Weduwe, te Brusfel, daar hij aan 't Hof van Keizer karel den V verfcheen. Al vroeg fchijnt deeze Vorst eene zonderlinge agting voor den jongen willem te hebben opgevat; zijne bevorderingen tot Edelknaap, en daar naa tot Kamerjonker j kan hier van ten blijke verftrekken. Ook fprak de Keizer dikwijls met hem over de gewigtigfie Staat* zaaken; en wanneer Uiüandfche Gezamen ten gehoore wierden toegelaaten, woonde hij doorgaans de Onderhandeling bij, terwijl anderen na buiten gezonden wierden. Al vroeg, te weeten in den Jaare 1557, tradt hij in den Echt met anna, Erfdogter van Maximiliaan van egmond , Graaf van Buur en , KapiteinGeneraal der Nederlanden. Door dit huwelijk bragt hij de Heetlijkheden Buuren, Leerdam , ftfelftein, St. Maartensdijk en andere, in zijn huis van Nasfau-Oranje over.Doch in het bezit van zijn geërfde Prinsdom was hij nog niet getreeden. Francois de I, Koning van F-ankrijk, hadt wel beloofd, den Prins, in alle voorregten, met naame in het tegt van Opperfte magt, hem, uit kragt van den Uiterften Wille van RENé van chslons, in het Prinsdom Oranje toekomende, te zullen herftellen, in de zelfde volkomenheid, als dezelve eertijds door philibert van cnaLONs waren bezeeten geweest; doch hendrik de II, Opvolger van pran901S, toonde zich ongenegen om deeze beloften na te koomen; hierom deedt Prins willem, in den Jaare 1549» ver" zeld van zijnen Voogd, den Heere corbaron, en naa zijn Huwelijk, in den Jaare 1551, andermaal, alleen, eene openbaard  WILLEM de f. (Prins") ,^ baare aamuiging of protest tegen den Koning van Frankrijk wegens de niet naagekomene belofte, door zijnen Voorzaat* S v°? h" "eP tm iD het Jaar wanDse' Ml het PrinL6 Wg Va,n CW" 68 Cambrefis, in het bezit van net Prinsdom wierdt gefteld. Naa Zij„ voltrokken huwelijk wierdt hij van den Keizer tot zaaken van gew.gt gebezigd. Om éuxewèurg en Bml C ïïnrï. ""-"sr*nienwa Ve'iDgen J ar 2'jaen eigeU en ziins Z<*>ns naam, c/jarlemont en pdiuppevule iiet noemen. De zorge en he opz,gt over het ftigten deezer twee Sterkten wierdfden jl gen Pnnfó van oranie toevertrouwd; die vervolgens met een gedeelte van 't Keizerlijk Leger, in den Jaare" ^^h h m t Cf' kda4?lj de LSË»™^P ™ die d ia ar 1 /6 °°den hadt' Vern°eg' Wa~ * d« zelfamand van F*™™** ds V, te Bmf7l. a,ftand van de regeenng aan zijnen Zoon ph,lipS, en bij dié S?jeugdee;otVerhaa;-deedt Va" 'C Mf.'iïr^ff vroege jeugd tot op d»en dag, hadt verrigt, leunde hij op Keiz r^V3n Prinfö WILLEM' die 00k ««Vteeg, om ce de ZLcK:T ï SC6pIer' die het hoofd « ^nd van dat Prins W rtM °V£r tS breDgen- Men verhaalt, tot de Kei^ ""e Tb ^ ^ ^ philips van 11 aanh™ van deszelfs Zoon, Koning S n zou vo- dai- hU h°°pte d3£ de Hem^ «em be iSSfTSSS vT'; dho°o7el,fen Sde tekeDS der en eenen anderen^u ™e„ 5^^^^ vee?goed?"vooerr P^*^ Wn K°n,ng PH,L'P3 ven  i76 WILLEM de li (Prins) ven van Egmond en Hoorn kreeg hij zitting in den Raad vari Staate, en wierdt, meer dan eenmaal, ontheven van zijn aai*, deel in 's Konings Beden, welk hij uit hoofde der goederen van zijne Gemaalinne, anna van buuren, in Holland gele. gen, zou hebben moeten opbrengen. Ook gebruikte hem de Koning eerlang om te handelen over den Vrede met Frankrijk, werwaarts hij, naa 't fluiten van den zei ven, als Gijzelaar vertrok. Hier ontdekte hij, in een gemeenzaam gefprek, welk hij met den Koning hendrik den II hieldt, die toen op den Franfchen troon zat, deezes Vorften oogmerk, om met gemeen overleg de Ketterij (zo noemde men de Hervormde Leer) uit te rooien, waar aan de Hertog van alva toen al arbeidde. De Prins heeft naderhand verklaard, dat hij toen reeds het voorneemen hadt opgevat, om deezen aanflag tegen te gaan, en de Spanjaards, die denzelven zouden uitvoeren, het Land te doen ruimen. Te midden van dit toelachen des geluks, 't welk Prinfe willem fteeds met vriendiijke oogen toelonkte, gevoelde hij de flagen des wederfpoeds, door den dood zijner Gemaalinne, anna van buuren, welke voorviel op den vierëntwintigften Maart des Jaars 1558; zij hadt hem twee kinderen, eenen Prins en eene Prinlesfe, gebaard. Dit verlies trof hem gevoelig, en dompelde hem in een diepe droefheid, welke langzaam fleet. Omtrent deezen tijd wierdt ten Hove geraadpleegd over het verkiezen van eenen Opper - Landvoogd der Nederlanden, 't Volk, bij 't welk de Prins zeer gezien was, zou hem, of den Graaf van Egmond, gaarne hebben verkoozen gezien tot deeze aanzienlijke waardigheid. Doch philips hadt geen zin, om de Regeering des gamfchen Lands te vertrouwen in de handen van Heeren, die zo diep in 'sVolks gunst (tonden. Bij den Koning kwamen twee Hertoginnen, die van Lotharingen en Parma, in aanmerking. Prins willem verklaarde zich voor de eerfte; te meer, wil men, om dat hij, naa het overlijden zijner eerfte Gemaalinue, bij de Dogter der Hertoginne Huwelijks aanzoek gedaan hebbende, hier door z-jn aanzien in de Nederlanden te beter zogt te vestigen. Nogthans viel 's Konings keuze op margareta , Hertogin van Parma, bij welke de  WILLEM n I. (Prins") fM de Prins, die voorheen zijne zitplaats in den Raad van Staate, om dat hem het aanzien des Bisfchops van Atrecht iri den weg Hoedt, hadt verlaaten, zich met moeite liet beweegen om dezelve wederom in te neemen. . Gelukkiger daagde hij bij de vervulling der Stadhouderschappen der bijzondere Landfchappen. Dat over Holland, Zeeland, IJl recht , Westfi iesland , Voórne en den Ê iele, viel den Prinlè in den Jaare 1559 te beurt; waarbij, in 't Volgende jaar, 't Graaffcnap Bourgondie gevoegd wierdt i hoewel hij, volgens zijne eigen verklaaring, uit dit laatlte nimmer eenig voordeel heeft getrokken. Zommigen willen, dat de Piins. van oranje zich het Stadhouderfchap over Vlaanderen hadt toegelegd. Doch de Prins zelvre heeft naderhand te kennen gegeeven, dat hem' het Stadhoudei'fc"ap' over Holland en de andere Gewesten, zo wel als verfciieiuen andere waardigheden, ingevolge der begeerte van Keizer ïcarel, is opgedraagen. De meeste ingezeetenen der Landen, den Prinfe van oranje toevertrouwd , namen genoegen in zijne bevordering tot deeze waardigheid: alzo hij wel te' Dillenburg, in 't Graaffchap Nas/au, en dus buitenlands ge-' booren was; doch echter van der jeugd af in de Nederlanden verkeerd hadt; als Heer van Breda eenige goederen inf de Nederlanden bezat ; en ais Voogd over zijnen Zoon Püi« lips willem ook 't bewind hadt over verfcheidene goederen m Holland en in Zeeland, den jongen Graave, door zsjne Moeder, de Graavinne van Èuuren, naagelaaten. 't Geilagé van nassaü hadt ook weleer over Gelderland geregeerd,' etf Zelf de Keizerii]ke Kroon gedraagen. Dit alles bragt té wege,dat het Geflagt des Prinfen van oranje hier te Lande in" groot aanzien was, en men zied met deszelfs Stadhouderfchap vereerd hieldt. Inzonderheid is bet waarfchijr lijk, dat de Aar hangers der Hervormi'.ge zich toen reeds iet goed* van 'sPrinfen Regeeringe beloofd hebben, óW dat zijn V*der, willem van nassau, en zijne Broeders, derLutherfche Leere waren toegedaan, hoewel de Prins toen nog openbaare Belijdenis van den Roomsen Katholijken Golsdienst deedt.' Behab'en dit aanzien, verkreeg ook Prins willem eene vermeerdering van Krijgsgezag: het bevel over eene der veer-' XXXI. deel» M tien /  178 WILLEM de I. (Prins') tien, zo genaamde, Benden van Ordonnantiën, wierdt hem, onder anderen, opgedraagen. Men plagt zich van dezelve in onverwagte toevallen te bedienen. Naauwlijks was de Prins in het bewind van zijn Stadhouderlijk gezag getreeden, of hij toonde, hoe kwalijk de Overheeriching der Spanjaarden in de Nederlanden hem behaagde.Volgens de belofte , den Landzaaten gedaan , was Koning philips gehoüden , de vreemde Krijgstroepen het Land ie doen verlaa.en. Doch hier mede wierdt geen voortgang gemaakt. Elk wenschte niets vuuriger dan van deezen overlasc bevrljö te worden. Ora\je was een der ijverigften, welke het vertrek der vreemde Knegten zogten door te drijven.' Zelf kwam hij uit zijn Prinsdom Oranje, werwaarts hij, in den.Jaare 1555, eene reize deedt, voorbedagtlijk over, onf san een Verzoekfchrifc ten dien einde de h?nd te leenen. Dit liep zo verre, dat' hij toen al, als de voornaamfte aanftooker van dit werk, bij den Koning begen in 'c oog te loopen. In den Jaare 1561, tradt oranje in zijn tweede huwelijk, met anna, Dogter van maurits, Keurvorst van Saxen. Dit gaf een nieuw bewijs van 'sPrinsfen gemaatigdheid in 't ftuk van den Godsdienst, alzo de Prinsfesfe der Lutherfehe Leere was toegedaan. Den Hervormden was dit een gunftig voorteeken; doch bij de drijvers der oude Leere, baarde het groot ongenoegen. De Ksrdinaal van guanvelle voornaamlijk keurde het grooilijks af, en gaf den Prinfe, bij verfcheiden gelegenheden, blijken van afkeer. Doch oranje ws niet minder op granvelle gebeeten. Hij beweerde, dat deeze zich te veel gezags in Brabant aanmatigde, en de regten van 'sLands Edelen verkortte; waar tegen de Ka3 Oranje-bleef, egter, niet .lang uit den Raad; door wel drie of vier blieven, op last en naam der Landvoogdes!* aan hem afgevaardigd, liet hij zich tot wpderkeeren beweegen. Nu begon men over het ftuk der Inqaifitie ernftig te raadP'eegen, en vermaande men elk zijn gevoelen rondlijk te verkkaren. Oranje voerde, bij deeze gelegenheid, eene taai, wel waard,g om met de woorden van den zinrijken hooft van den Leezer hier gehoord te worden; zij luidt «Uus. „ Ach of ons de eere van geloofwaardigheid in den beginne „ gebeurd ware! zoo liadde men 't agterfte niet eerst geU daan, noch de dwaalgeesten door de uiterfle dreigementen « vertwijfeld gemaakt. Wie zou eenen Arts niet voor raam zende fcheiden, die zonder de geneezing door zagte en a, zuivere zalve te verzoeken, ,terftond aan 't afzetten en „ uitrooijen wil, en met inijden en branden in de weer is? li niaar, die als noch toezage. Befcheidelijk. heeft men thans m de Irqutfitie in tweeën verdeeld: naamelijk, die van den Paus tegen Luther op de baan gebragt is; en de ouwlings „ gepleegde door de Bisfchoppen. Deeze is door de ge,, woonte draaglijk geworden. Ook kan men 't 'er nu meê „ doen; gemerkt het land tegenwoordig te over van BJsfchop,. pen voorzien is, die, niet fluimerende ais eertijds, h oog op den Godsdienst hebben, gelijk hun eigenlijk, en zelf „ uit kragt van hunnen naame, toeftaat. De andere is de „ fteen des aanftoots, en gevoeglijk uit den weg te leggen. „ Want de Inquifiteurs hebben geenen last van den Paus in „ der tijd, en zelve dat verftand, dat de oude, met de dood „ van den overleeden, uit is. Aangaande de Plakaaten, men „ hoore niet mij, maar de ervarenheid. Wat zeit 'er die toe? „ Vervolg maakt het overgeloof gaande. De wreedheid der „ ftraffe is eene bekooring tot zondigen. Wij hebben in de ., fchool der Iaatfte jaaren geleerd, hoe menig dat 'et wendig „ van de Kerke geworden is, door het enkel aaufcnouwen „ van de ftandvastigheid der geenen , die het vonnis der „ dood , als eene- nodiging ter feest, ontvingen , en met „ biijdfchap in den brand traden. Want lijf en leeven, van „ natuure zo waard, aan de aUerijsfelijkfte pijnen ten beste 9, te geeven, zonder wel wisfe reden waarom, dunkt hun M 4 „ bö-  WILLEM de t. (Prins') „ boven allen fchijn yan mogelijkheid te weezen. En mei t<4 dus bits en bitter een artfenijtuig heeft men in Frankrijk, „ jn Engeland, hier eindelijk ook, het vuur in de wonde „ gemeesterd, en niet dan den hoop der afvalligen vermenig„ vuldigd. Wel mogten, derhalven, de oude Christenen zeg„ gen, dat het bloed der Marteiaaren het Zaad der Kerke „ was. Keizer jijliaan verftondt dit ftuk: ging zagter tegen „ de geenen, dié hij daar voor hieldt, en kwam 'er verder „ ineê. Sarren benaauwen, aanvegten, badt den ijver doen ■ j wankeren. De vrijheid, zorgeloosheid en ledigheid, brag„ ten dien in flaap. Dwang heeft niet aan 't gemoed. Dit s, wierden de magu'ge Koningen gewaar, dien 't, hoe zij 't , pijnden, miste de ftijfzinnigheid der Jooden te verzetten. r, Het Griekfche Keizerrijk heeft dapper van de Ketterije, naauwlijks een Ketter, nogthans, daar iets boven balling„ fchap geleeden. Arius onder constantinus , jetius onder , coNSTANTius, nestorius onder theodosius, zijn daarmeS T,[ vrij geweest. Bloedig, zeker, om eenen fcbrik te maaken, ,', waren de Plakaaten des laatften, maar nooit zijn zwaard in ', dit ftuk. De Ariaanen, daarentusfchen, fchijnen nu uit de , waereld, dien zij toen haast te klein viel. Bij mangel van ?„ wederftoot, hebben zij zich aan 't einde geloopen. Dit ia „ de aart der Ketterije. Rustze, zo roestze. Hij wet haar „ die haar wrijft. \ Nieuwe moet 'er af, en daar meê is ze „ haar fmaak kwijt. Met veiligers, dan de voetftappen van zo „ treffelijke Vo'ften te volgen. Boven Keizer karel hooger „ gedagtenisfe, en 't froijdigen der Plakaaten in den Jaare vijf„ tig, hebben wij nog onlangs de Majefteit van onzen tegen„ woordigen Koning tot het zelffte zien neigen. Maar ziju „ goedertierenheid is door den Raad der Bisfchoppen ge'„ fchorst. Die mogen -t fchikken te verantwoorden. In mij „ kan 't niet komen , dat zo magtige verftanden , op een bot, „ zouden t'omwortelen zijn. Ook beelde zich niemand in, „ het immermeer heel zuiver te hebben. Want, dat 'er altijd 8) Ketterijen broeden zuilen , is van den Apostel voorzeid. Dan al blieken de Plakaaten nog zo regtmaatig, 't getal der bezoedelden is te groot. Ik zie 'er niet door; meer het 5', veeleer gefchapen» dat hen de wanhoop tot eenige dolheij >■••■• ?, drij-  WILLEM de I. (Prins) jg5 „ drijven zal. Dus fmeulde het in Frankrijk, eer de vlam „ des Oorlogs opging. En zegt men reeds, dat de Bondge>, nooten, met die van daar, verftand houden. Dies moet i, men hen eenigzins te vrede, of 'sLands vrede in gevaar pi Hellen. Deeze raad dunkt mij de heilzaansfte. God zegene » den geenen, dien uwe Hoogheid daar voor houden zal." Onder dit alles was, inzonderheid, Antwerpen vol onrust door de verfcheidenheid van Godsdienften. De Wethouderfchap zelve was den Onroomfchen niet ongenegen. Om verdere beroerten te voorkomen, wierdt het zenden van eene aanzienlijke perfoonaadje derwaarts noodig geoordeeld. Met veele moeite bewoog hier toe de Landvoogdesfe margareta den Jrïins van oranje, die, voerende, van wegen zijn geflagt, den tijtel van Erfburggraave van Antwerpen, en in onderlinge!) eed met de Stad ftaande, daarenboven in 't hart der SnïnTi^'x Met gr°0te ftaa!fie deedt hii' OP den der. tienden Julij des Jaars 1560, zijne intrede in de Stad. Meer dan dertigduizend menfchen gingen hem te gemoet. De Heer van brederode, zich toen te Antwerpen bevindende, van eenige Bondgenooten en Burgers verzeid, reedt uit om hem onder 1 Tl' 'V? T ^ Herber« te «e!eideD5 onder du alles, de lucht van een geduurig geroep, Vivez „ van OndTI8 mde' Dö P"nS hoorde ,erftü»J &z van Oud-Schepenen, Wijkmeesters, Overmannen van Gilden Kooplmden Geestlijkheid en anderen, ieder bijzond S' Ook hoorde hij de klagten der Lutherfchen en SS SClk;°der; Stond der zaaken dus vernon, Z Tl ' ^ ^ Pri"S die" aan de ^ert°g'nne Landvoogd r ui de ? beZ°Idigde b,'j "onderd Waardgel ders uit de burger», tot verzekering van de rust der Stad Een groot deel der Kalvinisten bewoog hij tot het Tfleggen Th J T- J' • r°°rh0Udende de onbetamelijkheid van ?.ch te geluk ter preeke e„ in de wapenen te vinden. Doch mmder fchijnt z,jne Doorluch.igheid vermogt te hebben op de Lutherfchen. Omtrent deezen tijd wierdt ook de Prins 1 ? S'ad aa"gefte,d> welke h'i ^rom verlïï m tedt, Doch dezelve was van geen langen duur. EerT M 5 lang  lB6 WILLEM.de-I. (Prins) leng begonnen de Kaivinifchen nieuwe poogingen tot meerder vrijheid aan te wenden. Men zondt dan wederom om den Prins, die, hoewel met tegenzin, eerlang derwaarts keerde; 't welk den Wethouderen derwijze behaagde, dat zij hem eene Lijfwagt yan zestig heüebardiers, op hunne kosten, toefchikten. Dra de Stad op haar (iel te brengen, vondt de Prins geraaden, met de Kalvinistc-n en Lutherfchen een verdrag aan te gaan, waar bij bedongen wierdt, „ dat de „ Roomfchen ongemoeid zouden blijven; de Onroomfchen „ eigen Kaken mogten ftigten op zekere plaatzen, min bin„ nen de Stad aangeweezen, om bunnen Godsdienst te oef> „ fenen.,? Voorts deedt men afkondigen, het ophouden der Inquifi ie voor altoos, en dat der Plakaaten tot nader order. Naa dit alles, fchreef de Piins aan de Hertoginne, hoe hij zich gekweeten, en den Roomfchen Godsdienst in den ouden flaat beröehi hadt. Doch het toehaten der Preeke aan de Onroomfchen voldeedt luttel aan de Hertoginne. Waar op de Prins antwoordde, dat hij niet boven zijnen last, en de oude gewoonte gegaan was ; 'er bijvoegende, „ dat naar„ deu hjj haare Hoogheid zo kwalijk voldeedt, zij iemand „ derwaam hadt te fchikken, van welken zij beter mogt ge„ dien ? zijn," Nogthans nam de Landvoogdesfe het verleenen deezer vrijheid ajtfl Onroomfchen zo euvel op, dat zij hem deswegen befchuldigde bij den Koning van Spanje; van wien hij nog onlargs een brief, met zijne eigene hand gefchieeven, hadt ontvangen, vervuld met betuigingen van volkomen vertrouwen op zijnen ijver voor den dienst zijner M ij fieit. Ook wierdt hij, in deezen brief, nopens 't geen hij te Antwerpen hadt verrigt. gepreazen. Op dat aan zulke vleiende taal de fchijn van openhartigheid niet ontbrake, was ?er eene vermaaning bijgevoegd, om tqe te zien op zijnen broeder, (Graave ludewvk. van nassau) die zich, naar 't geen men den Koning hadt aangebragt, te diep geftoken hadt in dingen, die aan philips mishaagden. Dit fchrijven, egter, en andere vleitaal, diende eeniglijk om oranje en den zijnen zand in de oogen te werpen. Zulks bleek naa verloop van weinig tijds. Prins willem, fchrander boven maate iu 't uitvorfchen van de geheimen zijner vijanden,  WILLEM de I. (Prins) 1S7 den, hadt in handen weeten te krijgen de affchriften van twee brieven, door frangisco d'alava, \ Konings Gezant ia Frankrijk, aan de Landvoogdesfe gefchreeven, inhoudende: „ Dat de Koning nu fchoone gelegenheid hadt, om, door 't „ loozen van eenigen, en 't bedwingen van anderen, te ge„ naken tot eene, onbepaalde heerfchappij over de Nederlan. „ den, waar na zijne Voorzagen en hij zo lang geftaan hadden. Dat men, om hier toe te geraaken, den drie Hee„ ren, naamlijs oranje, egmond en jioorne, flegts fchoon „ gelaat toonen moest, tot dat de tijd geboren zou zijn, U om hun, die met regt gehouden wierden voor de ftookers „ der beroerten, loon naar werken te verfchaffen. Dat mon,, tigmi en bergen, met gelijken last, inSpanje wierden om „ den tuin geleid, alwaar men hen en den Raadsheer renard ,, dagt op te honden." Meer andere dingen behelsden deeze brieven, die de Gezant onvoorzigtig genoeg het papier hadt durven toevertrouwen. Op deeze brieven, welke de Spaanfche Schrijvers voor verzierd willen doen doorgaan, doch op wier echtheid Prins willem zich altoos vrijmoediglijk heeft beroepen, ontboodt hij nevens hoorne , de Graaven van egmond en hoogstraat*», te Dendermonde, daar zij ve-fcheenen op den derden Otfober des Jaars j566. Zommigen heboen gewüd, dat hier beflooten wierdt, de wapenen op te vatten tege„ den Koning; ook zon Prins willem nier eenige Vliesridders en Raaden van Staate hebben zoeken te beweegen om, „evens hem, lijf en goed te waagen , ten eind* .houden. Doch anderen hebben, waarfchijnlijker, beweerd dat te Dendermonde eenige andere beflaitcn, van minder opl ziens, nogthans 's Lands veiligheid betreffende, genomen zijn. vast gaat het, dat oranje,-kort naa deeze bijeenkomst, na Holland vertrok , naa dat alvoorens de Graaf van hoooSeS^ 2iJnen Stsdehoader binnen ^werpen was aan- 't Was naamlijk omtrent een jaar geleeden, dat de Staaten Uohand om zijne overkomst verzogt hadden. Doch de Landvoogdes, die den Prins liever nader bij bet Hof hieldt h^t er, tot omtrent deezen tijd toe, niet in kunnen bewilli- gen.  J33 WILLEM de L (Prins; gen. Ook fctiijnt zijne Doorluchtigheid zelve liever zich te jl uwer pen te hebben willen onthouden, en den Heer van BSEDEtiODE gaarne, in zijne plaats, na Holland zenden. Thans, egter, hielden die van Holland zo ftetk aan bij de Landvoogdesfe, dat Zij eindelijk befloot, den Prins te laaten reizen. De Prins dan, gevolgd van zijne Bende van Ordonnantiën, flerk tweehonderdënzestig paarden, vertrok eerst na Utrecht. Hier viel hem de Wethouderfchap lastig over de Onroomfchen, die, gelijk voorheen al eens gefchied was, op nieuw aanhielden om eene Kerke. Oranje bragt de zaaken tot een verdrag; bij hetzelve wierdt de Preek buiten de Stad bepaald, en die van den ouden en den nieuwen Godsdienst vermaand, elkander, met woorden of daaden, geen overlast aan te doen. Midlerwijl hadt hij de Staaten van Hulland doen befchrijven te Schoonhoven , tegen den negenè'ntwintigflen Oétober, daar hij hun verklaarde „ dat de Hertogin de ,, Preek toelaaten zou, daar zij, voor 't jongst verdrag met „ de Edelen, ingevoerd geweest was; doch alleenlijk buiten „ de Steden: en dat zij ze, op alle andere plaatzen , op de }, bekwaamde wijze, wilde afgefchaft hebben." Op welke verklaar ing naderhand in den Hage geraadpleegd wierdt. In December kwam de Prins te Amfterdam, daar hij eenige weeken vertoefde, en de rust herftelde; hij floot een Verdrag met de Kalviuisten , waar bij bedongen wierdt, dat zij, de Minderbroederskerk ruimende, bekwaame plaatzen, buiten en bint en de Stad, tot oeffeninge van hunnen Godsdienst zouden hebben. Voorts wierdt beraamd, dat men tweehonderd Burgers zou befoldigen, tot verzekering der gemeene veiligheid; dat men de fleutels der Stad op 't Stadhuis zou bewaaren , en de poorten niet openen, dan met toeftemming van Burgemeesteren. De Prins dus van plaats tot plaats reizende, hadt Holland, Zeeland en Utrecht aan rust geholpen, en de Preek meestal ten platten lande bepaalds zo dat de Staaten, ten hoogden voldaan over zijne handelingen, hem voor die moeite eene vereering van vijfentwintigduizend guldens aanbooden. Maar zijne Doorluchtigheid, als den gemeenen beste voor geen huurling dienende, en oordeelende, dat 's Lands Penningen, in deeze kommerlijken tijd, veel beter konden be-  WILLEM de I. (PrinsJ ,gp' hefteed worden,, floeg die grootmoediglijk af. Oranje, op zijne reize, de gevoelens der Hollanderen gepeild hebbende, Kelde, kort daar naa, een Gefchrift op, over den ftaat des .Lands, waar in hij openlijk beweerde, dat men elk vrijheid van Godsdienstoeffeninge verleenen moest, wilde men 't Land m rust houden. Doch dit Gefehrift, en meer andere van dien aart, vondt geen ingang ten Hove. m deeze reden, en om dat alles, wat hij tot 'sLands weizijn voorfloeg. wierdt van de hand gewezen, en alles ■ca tot iirengheid fchikte, oordeelde Prins willem, nevens' !„ ™ aDdere Ede|en, het geraaden, op hunne hoede, en op middelen ter hunner befcherminge bedagt te zijn. Ia' eerst floeg men het oog op hulpe uit Duitschlands doch, Tvff^u .Verknjgen' ftondt' ODder 8nderea> i" "en weg, de verdeeldheid tusfehen de Lutherfchen en Kalvinisten, welke o.aaf lodevvyk, 's Prinsfen Broeder, en naderhand de Prins «2 'Jw ??M Z°guen tC bevredi^< Vervolgens zdgt mendePHnt ,6en ^ brengeD' *™ode, door 1 1BS,' Z0„meD wil> ««gezet, heimelijk, volk aan te jeemen, t welk te Viane verzameld wierdt. Doch eer de IZÏTTr ^ ,VerderS ^«"i^eden kwamen , hadt de Landvoogdesfe een' nieuwen eed ontworpen, waat bij alle iZ?r n" ?*HderS bei0Oven rtoesten> he< Roti.cK geloof te zuilen handhaaveh, de Beddftormers (haffen , en de' biTZT TfT ,°Ók Verbonden A Leenmannen bi deezen Eed, den Koning te zullen dienen tegen elk, dien vZ. a TT Z°U' nieraand uitgezonderd. Verfcheiden Edelen deeden deezen Eed; doch oranje en als mede de Heer van brederode , weigerden denzelven, bijbrengende, dat zij, eens hulde gezwooren hebbende, daar. mede behoorden te kunnen volft'aan. Van de bovengemelde reize na Holland was Prins willem naauwlijks te Antwerpen wedergekeerd, of hij fchijnt geiaaden gevonden te hebben, het geluk der1 wapenen, tot voorfland der Londgenootcn, ook van zijnen kJDt te bepfoeren. Men hadt een aanflag 0p Walcheren in den zin; en fchoon de Prins zich naderhand gedroeg, als of hij 'er geen deel in hadde gehad, heeft m«n, egter, reden om te vermoeden, tiat  i9o WILLEM dê I. XPrins-) dat bij, bedektelijk, de hoo'fdaanleider van dit werk geweest is. Zo veel is 'er van, dat indien deeze onderneeming ge. lukt ware , hij zich, eer men 't verwagten kon, van de voornaamfte p!aatzen zijns StadhoUderfchaps meeseer zou gezien hebben, 't Beieid van den togt op Wakheren was toevertrouwd aari'jan van maknix, Heere vanTholoufe, Broeder1 des Heeren van St. Aldcgonde, en boezemvriend van Prinfe willem. Deeze hielde heimelijk verftand met pieter haak, geweezen Baljuw van Middelburg, die hem gelegenheid zou geeven tot het werpen van Bezetting in Middelburg en Vlisfingen. Ook hadt tholoüse op zijne zijde eenen Edelman, van der aa genoemd', die, tot uitvoering van den aanflag, te Antwerpen, heimelijk, volk aannam; waar van nogthans 't~ Gerecht de lucht kreeg. De Prins kon toen niet voor bij, bij uhroc-p, te laaten bekend maaken, dat alle vreemdelingen Cn krijgsknegten, buiten Stadsdienst, Antwerpen zouden hebben te ruimen, op lijfftraffe. Ligt'lijk, meent men, ware c hem ernst geweest, zon hij de vreemde kcegten, naa 't fluiten der poorten, hebben kunnen betrappen en ftraffen. Nu dreef hij hen te gelijk ter Stad uit, en op den bedoelden togt. Zij verzamelden zich te Dambrugge. De Landvoogdes, hier van verwittigd, en voor Walcheren bedugt, zondt tweehonderd man, onder anthonis van bourgondie, tot verfterkinge der Bezettinge van Zeeburg of Rammekens. Doch de Slotvoogd wees deeze manfehap af, bevel ontvangen hebbende van Prins willem, om, zonder zijnen last, geen volk jn te neemen. De Prins verfchoonde zich zo goed hij kon, toen hem dit ten Hove kwalijk wierdt genomen. Tholouse, ondertusfehen , van Dambrugge verjaagd , zakte met drie fchepen , onder haak , af tot voor Rammekens; doch 't Marktfchlp van ontwerpen , kort te vooren aangekomen, hadt het gerugt van den aanflag binnen Vlisfingen gebragt: waarom men hier op zijne hoede was, en de fchepen afhieldt, die toen voórtzeilden tot voor Arnemu'iden. Hier verzorgden hem eenige Middelburgers van lijftocht, en verwekten opfchudding in de Stad ; doch deeze beweeging hadt geen gevolg. Haak zeilde eerlang den ftroom op rot aan Oesterweel, in 't gezigt van Antwerpen, daar hij zijn volk ont-  ontfcheepte, en op den oever nederfW De Wéiéti&r £ z :twerpen was op he,a z» bloot flellen zon vooTlZ^JT ™ ^ Zidl foldaaten ter Sted uitzond• r ' ^ M de Landvoogdes zondt d lier^ « de been en Zl Z T Ka!vi"ifbhen te op helo-n dn1 T Kr poone uk' 031 hui™ Broeders te v» ;1' , 'c wierdt "uh do°' p™* wil«m en den Ga! de *^Jft^S» *« « °P hr-r fl--.tn„ j ^ sr tcnoidt, cue oorzaak was vair ■^SffiftCtf * Twee dag^ vullende, e„ ' n cbt 1 ft WaPeGen' M" **** ver* vaar tegef e ^ ^ bet d^ende ge- uitheemfche KoSiJeT * TJB de Eüife«** « de kreeg hij de Z1 ^ ^ ft Wpma * hier doof denken; en de S J °PWe"^' »™W ** * gedreigd, ^^„^^ïf ^ Kort naa 't nÜlen 1 , ' gebraSc*» hebbende , d de Jel ""^ * bek* waans ftondt gezonde„ ï g ALVA met £en le«sr her" van de Hertogf^e £„/ VSrZOgt de Plins ™™ gen nederi Sn voor 7 ^' °m Zijne amPten te aldaar noodzaaklijk „, ktf tf2? BJM te»°rdigheid Konings man de ,li„> r P"n' W,St' hoe verre des te mafkefop d^XeTdï 'T ^ T'^ ^ 'er Was Zijde verlaS,^ ff&Jff dö Om de Geest!' kh^id L , ? °°ren gevoi£d h^n. booten ^e^'™8"* ' Eeeldfö™ van de BoadDaarenboven vZ\ToZ™ " ™ geen kar^ deel gefmoiten 0m hl gen°me" ^ t0t op ee" derde ë °m hem ^ zija beiluit tot vertrekken af te  jpa WILLEM de I. (Prins) te brengen ,■ zondt de Hertogin aan hem haaren Geheimfchrijver de berti, die, egter, niets meer op den Prins konde uitwerken, dan dat hij van hem verkreeg, met egmokd en andere Heeren het ftuk nader te zullen overleggen. Men bepaalde tijd en plaats te Willebroek, daar de Prins met de Graaven van egmokd, mansveld, en anderen een mondgeIprek hieldt. Lang, doch vruchtloos, wierdt hier over de zaak gehandeld. Ten laatften trok de Prins den Graaf van egmond van *t ander gezelfchap af, en zogt hem met veele "redenen onder 't oog te brengen, het gewis gevaar, waaraan hij zich bloot gaf, indien hij niet. op zijne veiligheid bedagt ware, door het land te ruimen. Doch de Graaf beriep zich op de gelegenheid zijner goederen , zo dat hij buiten sLanos lüets hadt om naar zijne geboorte te leeven. Uok, meende hij, zou de Koning ligt te verzoenen zijn, indien men flegts de preek affchafte, en de Kerkplondering ftrafte» Hem dan onverzettelijk vindende, zou hij, als voorfpellende wat 'er gebeuren zoude, dus het gefprek hebben afgebroken: „ Los gaat uwe hoop, vast uw naakend berouw, en gij u tot een brug maaken, die de Spanjaards in 't land gekomen,' ' zullen afbreeken." Men voegt 'er nevens, dat zij vervolgens elkander met Plins zonder goed, en Graaf zonderhóófd, een teder vaarwel zou Jen gezeid hebben. Zeker is het, dat Prins willem, weemoedig door het voorttelen van 't gewis bederf, over egmond befchooren, en denkende hem thans voor 't laatst te zien, denzelven hartelijk met omarming drukte, en niet zonder wederzijdfche traanen van hem icheidde. Dit gefprek, beluisterd, zo 't gerugt ging, door eenen , dien de Kalvinifchen la de Schoorteen der Kamer verborgen hadden, bragt hem in de nitertte verlegenneid. Bewoogen met zo veele onnozele zielen, eh eerlijke lieden, die het niet dan goed meenden, verklaarde de Prins dat 'er nog uitkomst voorhanden fcheen, indien zij fpoeiig vijf of zeshonderd duizend guldens konden bijeen brengen. De Gekagtigden der Kerken meenden dat dit geld te vinden was, doch vraagden, hoe 't befteed zou worden. Waar op zijne Doorliich.igheid hernam, dat zalks hem moest worden toevertrouwd. Maar zij wilden 't geheim weeten, of niets op- brea-  WILLEftf db I. (Prins) tpi krengen. Ook raadde hnn de Prins, zieh met de Lmherfcherï te vergelijken, dewijl het gefchil te klein was om geiplitst te. blijven. Doeh hier hadt men geene oorea na. Zeker Engelsch Schrijver meldt, hoe hem door den Prins verhaald was, dat hij door Graaf kakel van mansveld was aangezogt om egmond van kant te helpen; welk onchristlijk be. drijf, met verontwaardiging en verfoeijing, door hem was van de hand geweezen. De Prins dan, bij zijn genomen befluit volhardende, vertrok op den elfden April des Jaars 1567, uic Antwerpen, met een groat geleide van Edelen, Kooplieden en anderen. Hij toefde een dag of twee te Breda, om order op zijne huislijke zaaken te ftellen, en reisde toen voorts na! 't Graaffchap Nas/au ,• verzeld van zijne Gemaalinne anna1 van saxen; die, bits van aart en ongeregeld van leeven, hem, op deeze reize, veel verdriets berokkende, en mee veele ftnaadhaden bejegende. Men hadt den Prinfe nagegee*en, dat hij zijne fchulden niet kon betaalen, en daarom nieuwigheid zogt; doch hij verklaarde, kort voor zijn vertrek, aan een voornaam perfoon, dat hij nog zestigduizend! guldens vrij inkomen hadt, en nimmer iets tegen den Koning onderneemen zou, zo hem deeze niet in zijne eer of goede-* ren aantastte. Nogthans verftrekten hem de Staaten van Hel* larid, omtrent deezen tijd, twintigduizend guldens, wasr vooe hij hiin eenige van zijne goederen verpandde. Bij het vertrek' van Prii fe willem ging de kreet op, wee Nederland', als 0/ het gemeene welvaaren aan de behoudeuisfè van zijnen perfoon geiangen badde; Ook vertrokken nevens hem duizenden* van merfchen van allerkion ftaat en rang. Naa het vertrek van Prinfe willém , was de Herrog vas? alva, gelijk men verwagt hadt, met een goed getal spaanfche Knegten; in 't land gek jüien. Op den vierè'ntwmngltert Januarij des Jaars 1568, deedt hij den Prins, nevets verfcheiden andere Grooten, openlijk indaagen. Hem wie.dt te laste? gelegd, dat hij ,, ter zijde Hellende eed, eer, en de groote „ gunften, gerooien zo van wijlen den Keizer, als van des i, Koning, zich hadt opgeworpen tot hoofd der wederrpanH nigen. Dat bij, terftord naa 't vertrek van zijne Mijai, fteit, getragt hadt de Regeering te onderkruipen; aaar nai XXXI. dee4. $ w dert  m WILLEM de I. (Prins) „ den Koning gewapender hand uit den lande te ftooten; de „ Landzaaten, onder den duim, van de liefde tot hunnen „ aangebooren Heer vervreemd, de Edelen opgeruid, en tot hunne zamenkomften zijne huizen te Breda en Brusfel ge* „ leend hadt. ■ Dat hij de Muiters in zijn befchut genomen „ hadt; brederode met hulp en oogluiking geltijfd, des Ko„ nings volk uit eenige plaatzen in Zeeland geweerd, de ,, oeftening van verfcheiden Ketterijen te Antwerpen inge„ voerd, het ftigten van Onroomfche Kerken aldaar toege„ ftaan; ligting van geld, tot betaaling van de Soldaaten der „ Oproerigen, gedoogd, enz." Diergelijke misdaaden wierden de» andere Heeren te laste gelegd, bijzonderlijk ook dat zij den Prinfe van oranje' in alles hadden aangehangen. Om alle deeze wanbedrijven moesten de ingedaagden «ich binnen driemaal veertien dagen voor den Hertog van alva , te Brusfel, of waar hij zich dan mogt bevinden, koomen verantwoorden. Omtrent den zelfden tijd, of een weinig laater, deeds de Hertog van alva, philips willem, Graaf van Buuren, oudften Zoon des Prinfen van oranje, uit het Hoogefchool van Leuven, alwaar zijn Vader, vertrouwende op des jongelings onfchuld, en op de vrijheden van het School, hem gelaaten hadt, met geweld ligten, en te fchepe na Spanje voeren t daar hij achtSntwintig jaaren lang gevangen gehouden wierdt. Men verhaalt dat vargas, toen de Beftierders van 't Hoogefchool hem vertoonden, hoe zulk vervoeren met hunne Voorregten (Privilegiën) ftreedt, hun in kwaad Latijn zou geantwoord hebben, Non curamus veftros Privilegios: „ Wij kreunen ons niet aan uwe Voorregten?" Prins willem, midlerwijl, in Duitschland kennis gekreegen hebbende van zijne indaaginge, vondt, gelijk men denken kan, ongeraaden om op dezelve te verfchijnen. Hij gaf 'er zijne redenen van, in-eenen brief aan den Prokureur Generaal jan du bois, van welken hij alva zeiven een Affchrift toezondt, te geiijk klaagende over 't vangen en vervoeren van zijn onfchulaigen Zoon, een Jongeling van dertien jaaren. Voorts wees hij de nietigheid zijner indaaging aan, vertoouende, dat hij, ais een Lid des Rijks en der Vliesorde, op eene gantsch andere wijze behoorde te regt gefield te worden. Op  WILLEM de I. (Prins) }gy Op de bijzonderheden, die hem te laar gelegd wierden,' antwoordde hij niet bij deezé gelegenheid; doch wat laater gaf hij^eené breevoerige verdeed%ing van zijh gehouden gedrag in 't licht, welke wij hier niet gevoeglijk kunnen plaatzen, doch die de Leezer bij den HiftoriefOhrijver flok kan vlndeni Hier teekenen wij alleenlijk uit dezelve aan, da: hij den Kardinaal van granvelle afmaalde als de eerfte oorzaak van de Nederlandfche beroerten; beweerende te gêiijk, dat het Verbond der Edelen buiten zijne kennis geflooten was, en dat de werving te Antwerpen hem, zeide hij, die 't geworven volk hadt helpen verftrooien, niet kon geweeten worden, Voorts beriep hij zich op de dienden van zich zeiven en van zijne Voorzaaten, die veel te ligt gefchat wierden; fluitende eindelijk met de bede, dat de Hemel den Koning dé «dchultf zijner vervolgde dienaaren wilde dóen zien, op dat eindelijk; bleek, dat het kwaad, welk men leedt, niet hem, maar dezulken, die hem, tot hier toe, de Waarheid verdonkerd hadden, moest geweeten worden. Prins willem, uit het geen in de Nederlanden omging £ hgtelijk kunnende opmaaken, dat hij eerlang een nadeeügvonnis te wagten hadt, en geduurig wordende aangezogt door gevlugte Edelen en anderen, om iets in 't werk te ftellen tot verlosfing van 't verdrukte Vaderland, dage, omtrent deezen" tijd , in Duitschland een leger op de been te brengen. Hijf vei voegde zich dan bij verfcheiden Duitfche Vorften, en bewoog zommigen tot het leenen van penningen, andaren tot ^ïet toeliaan van krijgswervinge. Graaf jan van nassaü^ 's Prinfen oudfte Broeder, bewees bem oprechte broederliefde , bezwaarende alle zijne heerlijkheden om den Prins vaa penningen te voorzien. De Prins zelve verkogt de huisfieraaden. kleihoodjen en kostlijkheden, welke hij uit de Ne--, derianden na Duitschland hadt gevoerd. Ook ontving hif eenigen onderfland van de Onroomfchen hier te lande, doch' veel minder dan hij verwagt hadt. Terftond bier naa begaven de Prins en verfcheiden Nederlandfche Edelen zich aan *£ werven van Krijgsvolk; waar van de Hertog van alva de' lucht niet kreeg, of hij verzamelde een goed getal Waalfche voetknegten en Italiaanfche Ruiters, met welke hij de Neder1 * Na Ksmct  3<)6 WILLEM db I. (Pms) langTche grenzen verfierkte. Oranje hadt voor, den Hertog aan drie oorden tevens te doen overvallen, en zelve met het gros des legers in 't hart van Brabant te dringen; wanneer hij hoopte dat hem eenige landfchappen, of eenige voornaa. me Steden, zouden toevallen, alzo hij zich niet in ftaat vondt om de krijgsmagt, die hij hadt op de been gebragt, zonder den bijttand der Nederlanderen lang te onderhouden. Doch deeze aanflag, hoe wel beleid, liep te loor, bij mangel aan magt en voorzigtigheid van eenigen van 'sPrinsfen bevelhebberen, en door de vlijt en loosheid des Hertogen van alva. Ook leedt de Prins, kort daar naa, een vrij zwaar verlies bij Daalhem, daar zijn voik grootendeels verflagen wierdt. Naa deeze vrugtlooze onderneeming, beftondt de Prins zijn geluk te beproeven in Friesland en de Ommelanden. Hij zondt zijnen broeder, Graaf lodewyk van nassau, derwaarts, met eenen Lastbrief, gedagteekend den zesden April des Jaars 1568. De Prins geeft, bij deezen Lastbrief, te kennen „ Dat hij de wapenen alleenlijk heeft opgevat tegen „ de Spanjaards, welker wreedheid de Nederlanden in ^t „ uiterfte verderf dreigde te dompelen: waartegen hij, bij „ raad der Gemeene Staaten, willende voorzien, zijnen broe„ der, Graaf lodewyk, magtig gemaakt hadt, om Krijgs„ knegten, tot verdeediging van 'sLands vrijheden, aan te „ neemen." In deezen Lastbrief vindt men wijders de eerfte blijk, dat de Prins den Roomfchen Godsdienst verlaaten hadt, alzo hij de Hervormde Leer het zuivere woord en dienst Gods noemt, en zegt, dat hij, „ door de Ingezeetenen dee„ zer landen, zo wel van wegen het Euangeiium als de „ Roomfche Kerk, tot het aanneemen der wapenen verzogt „ was; hebbende hij ook voor, beiderlei Gezindheden bij de „ vrijheid van Godsdienst te behouden." Zommigen befluiten hier uit, dat hij, eerst naa zijne aankomst in Duitschland, zich nader in de nieuwe Leer hebbende laaten onderwijzen, eirlang den Hervormden Godsdienst openlijk heeft begonnen * te belijden, alzo geloofwaardige Schrijvers getuigen, dat hij, op zijn vertrek uit de Nederlanden, van denzeiven nog weinig fmaaks hadt. Daar  WILLEM de I. (Prins) 107 Daar de Prins dus openlijk de Spaanfche zijde begon af te vallen, geen wonder dat men eerlang, van dien kant, hem de gevolgen daar van wilde doen gevoelen. Op den achten twintiglten Maij wierdt, op 'sHertogs naam, door den Raad der Beroerten, het vonnis tegen hem uitgefproken. De Prins wierdt daar in befchuldigd met de misdaad van gekwetfle Hoogheid, en bijzonderlijk ook, „ dat hij, naa zijne „ indaaging, en in veragting van dezelve, de wapenen hadt „ opgevat tegen den Koning, in welke wederfpannigheid hij „ nog bleef volharden. Hij wierdt hier om voor altoos uit „ 'sKonings Staaten gebannen, op fttaffe des doods, en alle „ zijne goederen wierden, ten behoeve des Konings, ver„ beurd verklaard." Door dit vonnis, nogthans, wierdt Prins willem van zijDen toeleg niet afgetrokken. Met het verzamelen van Krijgsvolk bezig, hieldt hij, midlerwijl, verfland in Holland, en fmeedde in den Zomer eenen aanflag om Alkmaar en Boom in te neemen. Doch deeze ocderneeming liep te niet, en veelen, die 'er deel aan hadden, wierden naderhand ten lande uitgebannen. Van grooter gewigt was de onderneeming, welke oranje thans in den zin hadt, en eerlang volvoerde, het trekken te Velde met eene aanzienlijke Legermagt. Vooraf ■egter liet hij in openbaaren druk uitgaan, verfcheiden meer en min wijdloopige Gefchriften, vervattende de redenen, die hem de wapenen hadden doen opvatten. Hij vertoonde in dezelve „ dat de Spanjaards, de Nederlanders al voor lang „ bij den Koning verdagt gemaakt hebbende van Ketterij, de „ Inquifitie onder dezelve hadden doen invoeren, met oog. „ merk om het gebouw eener willekeurige Regeeringe te „ vestigen. Dat de Edelen zich hier tegen, door een Ver„ zoekfchrift, hadden verzet ; waar op een Beeldftormlng „ gevolgd was, welke, in Spanje ten ergiten overgebragt, „ den Koning bewoogen hadt om alva herwaarts te zenden, „ die fchuldigen en onfchuldigen vervolgde, beroofde en ter „ dood bragt. Dat men zijne Majelieit, op dat hij geene „ kennis zou kunnen neemen van deeze wreedheid, arglistig„ lijk in Spanje ophieldt. Dat alva ondertusfehen de Voor„, regten, door den Koning zélven bezwooren, met voeten N 3 „ tree<.  ^8 WILLEM de I. (Pm;r) s, treedende, de Landzaaten' voor 't Spaansch geweld bloot ,?, ftelde. Dat hij, Prins van oranj-e, deeze onheilen voor„ ziende, den Koning deswege reeds voor lang hadt gewaar5, fchuwd, doen'vergeefs. Waarom hij, uit medelijden met ,, het verdrukte' volk, en Uit regtfehapen zucht voor den „ diénst 'zijner Majefteit, op het verzoek van Roomfchen s, Onroomfchen beide, eindelijk beilooten hadt de wape3) nen op te vatten, tot geen ander einde, dan ter eere s, Gods,' ter befcherminge van Gods woord, en van Gods ?, dienaars, tot dienst zijner Majefteit, en tot handhaaving „ va-> 's Lands Voorregten en Vrijheden, tegen 't geweld der „ Spanjaarden. eventer' vrugtlooze aandagen ondernomen. Onder aJ dlt mislukken wierdt, egter, 's Prinfen Vloot van tijd tot: tijd talrijker, en maakte grooten buit ter Zee. HierrJ a tejnns mewe orde op den Oorlog te water; en nii nS S' V,00tuv/rheVeD- Z,'jn Lastbriet-hieldtin,dat hi] niemand mogt befchadigen, dan alva en deszelfs aanhan. gers Voorts wilde zijne Doorluchtigheid op ieder fchip een Predikant onderhouden hebben. Ook beval hij, dat de buit voor een derde deel aan hem of zijnen Gem gtïde ioan Msius, zou worden nitgekeerd; moetende d^ige wee deden, voor de helft, door de Kapiteinen, die 'er de 2 pen uit voorzien moesten, en voor de and re heft door de behieldt een tiende gedeelte van >t geheel. Dewijl VvT S" gtTh f ikkiK8' bela"g kre6g « h" -emen] va„^e: fee 't Terk IVn,?UUen,Wakker '*m ^ Doch d^ioot SnLSlSfe °r de" befchreii~rdigen Watervloed 7L *»rT g *ë' °P de Eem* ^ door ook verfcheiden aanflagen te loor liepen. Daarenboven deedt de Graaf van Qostfnesland verfcheiden yan 'sPrinfen fchepen te Tl den  204 WILLEM de I. (Prins y den in beflag neemen, onder voorgeeven dat alva over hem geklaagd hadt, dat hij vrijbuiters aanhieldt. De Prins zondt eerlang den vermaarden dirk volkertszoon koornhert na Embden , om 't ontflag der fchepen te bevorderen. Ook wierdt 'er zedert min fcherpe wagt over gehouden. Mer. den aanvang des Jaars 1571, vervolgde Prins willem zijne heimelijke onderhandelingen, om eenige voornaame Stad aan zijne zijde te doen omflaan, tegen dat hij met een Leger herwaarts zou koomen om haar te befchermen. De deftigfte Kapkeinen op 'sPrinsfen Vloot haakten ook zeer na eene vrije Haven hier te lande: zij zagen geen kans om 't Volk, verwilderd door 't rooven, anders in toom te houden. Want zoverse ging de wanorde, dat men openlijk uirfloeg, op niemands, zelf niet op 'sPrinsfen bevelen, te willen pasfen; zij erkenden geene beftellingen , dan die zij zich zeiven gaven. Het bezit van de eene of andere Haven in Holland of Zeeland, zou een kragtig middel geweest zijn tot het weeren deezer wanorde. Vrugtloos handelde hij hier over met eenige Edelen en voornaame Burgers. Men meldt wel, dat Monnikendam, omtrent deezen tijd, door 'sPrinsfen fchepen, verrast en geplonderd wierdt; doch zij verlieten deeze Stad, naa een kort verblijf in dezelve. Oranje , midlerwljl, bedugt, dat hij den Oorlog tegen alva, met eigen magt, en de onderfteuning der Landzaaten, die hem genegen waren, niet lang zou kunnen voeren, zogt zich, door uitheemfche Bondgenootfchappen, te Herken. In Maij vaardigde hij 'eenigen af na Deenemarken en Zweeden, om onderftand. Zij vertrokken eerst na Koppenltage. Doch de Franfche Gezant, met wien zij last hadden te raadpleegen, raadde hun, geen gehoor te verzoeken bij den Koning van Deenemarke, alzo deeze onlangs een verbond gemaakt hadt met den Koning van Spanje, en reeds eenige fchepen liet uitrusten, om op de Nederlandfche Vrijbuiters te kruïsfen. Hier op begaven zij zich na Stokholm, daar zij minzaara ontvangen, doch lang opgehouden wierden, en eindelijk tot affcheid kreegen, dat Zweeden oude verbintenisfen hadt met Spanje, uit hoofde van welke men geen onderftand kon belooven aan den Prinfe van oranje. Graaf lodewyk, 's Prins -  WILLEM de l. (Pn«j> 3o^ sPrinsfen broeder, die zich ten deezen tijde te Roehelle op fijeldt, wierdt door de Koninginne Moeder met de hoop gevleid, van eenige hulp uit Frankrijk te zullen kunnen verwerven. Doch dit waren bloote beloften, waar aan de daadlijkheid ontbrak. Even ongelukkig flaagde de Graaf aan 't Hof van Engeland, hoewel hij 't zelve tot het zenden van ouderfland zogt te beweegen, door de hoop op het oppergebied over Zeeland. 6 Onder dit a!ieS was den Briel, door de Watergeuzen, bij yrasfing ingenomen, en fcheen hier door de weg gebaand ie zijn om grooter dingen te onderneemen. Evenwel liet zeTLTT ,UJteI gen°egeD blijken over '< bemagtigen deefr£.M « °miidig fcheen' Hii hadt namelijk ver- lull L,Tb êen,in deD Zin' die 20 ^ niet fchee»<* te «Uen gelukken, als alva, gelijk naa 't inneemen eener Stad Top0 zie rSfgenhddS' tS WagEe" waS> beter 't au op zijne hoede zou zijn. Ook zou de Prins gaarne ge- Tden Sddat deHen0S' d°°r h"^ldigdoo"drVen lemaakt h dt *" D°g meer vi'anden in * fu het flut' 2ede" fl3pper te werkSinS' Mur, ï «ti k T"? W3S' li6t de Prins het zich welgevallen t Bleek ook, bij de uitkomst, dat de bemagtiging L den f (S van veel «"enst was voor 'sPrinsfen oogmerken. Ver geiden Steden wierden zedert met minder m'oeite omgeleT DorZTt X/iide' ™« deCZe ™«™ -ï veS vorarecnt, Vlnfingen, Veere , Enkhuizen, Medenblik Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikendam, Purmlre t Bergen ,n Henegouwen, Zierikzee, Oudewater Go»£' Leden, Gorinchem, Haarlem, Rotterdam, Delft Wn/ Hen ^ Schoonhoven, Hoe ,t indebemagtiging t'^;derfcheiderre Steden toeging, valt niet in ons LolTZ' loop-g te verhaalen. Uehalven deeze Steden, koos ook el groot gedeelte van Gelderland en Orerijs/è) de zitfe v " oranje. Daarenboven viel hem V Stigt gedeelt, jktl H Fnetland vielen ook merkelijke veranderingen voor te» voordeele van oranje. Eenige Edelen van dat Gew s h d den aan sonoi, 'sPrinsfen Stedehouder in 't NoorS Kwar" Oer, gefchreeva, om eenig Voetvolk. Doch Sneek, Bot waard  io6 WILLEM de i. (Prins) ivard en Franeker openden, zonder eenig geweld van dit Volk te lijden, van zelve de Poorten voor de Geuzen, die eerlang ook Dokkum en Stavoren bemagtigden. Graaf joost van schouwenburg kwam toen in Friesland over, om 't Stadhouderfchap van 'sPrinsfen wege waar te neemen. 't Geregtshof wierdt toen te Franeker geplaatst, alzo Leeuwarden, de Hoofdllad van 't Gewest, nog eenigen tijd aan de Spaanfche zijde bleef. Aldus groeide binnen korten tijd hes aanzien van Prinfe willem, hier te lande, voornaamlijk in Holland; alwaar, volgens 't fchrijven des Bisfchops van Namen, „ den Prinfe van oranje, voor den tienden en twin> „ tigften penning, een nieuw Vorfiendom gekogt was." Zedert het omvallen van verfcheiden Steden en eenige GeWesten tot de zijde des Prinfen van oranje, hadden nu dé zaaken eene gantsch andere gedaante aangenomen. Men was nu met ernst bedagt om de zaaken op eenen vasten voet te brengen, en zich eenpaarig tegen 't Spaansch geweld aan té kanten. De Staaten, welke 's Prinfen zijde gekoozen hadden, hielden de eerfte Staatsvergadering te Dordrecht. Okanjs zondt op deeze Vergadering zijnen boezemvriend philips van marnix, Heer van St. Aldegonde, die, naa 't overgeeven van zijnen Lastbrief, de Staaten prees over 't verlasten van alva's, en 't kiezen van 'sPrinsfen zijde. Voorts vertoond hebbende, hoe de Prins al het zijne hadt opgezet bij het voorftaan van 's Lands Vrijheden, verhaalde hij, dat zijnd Doorluchtigheid weder een Leger op de been gebragt, doch den Krijg&knegten eene maand foldij op hand, en verzekering voor nog twee maanden toegezegd hadt, eer zij zouden behoeven te velde te trekken: waarom hij verzogt, dat de Steden, hier vergaderd, de betaaling deezer eerde maand, ter fomme van honderdduizend Kroonen, op zien neemen, en de vereischte verzekering voor nog twee maanden geeven wilden. De Staaten, zo groot was thans de ijver, bewilligden terftond in dit verzoek. Voorts beflooten zij met eenpaarigheid, om den Prins voor 's Konings wettigen Stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht te erkennen, en zich te voegen met de andere Landfchappen, om té wege te brengen, dat hij ook voor Befchermer van alle de Ne-  Nederlanden, geduurende des Konings afwezigheid, verkooren wierdt. Wijders zou zijne Doorluchtigheid eenen Admiraai mogen aanftellen, aan wien, met zekere Gemagtigden uit de Waterfteden 't beleid van den Oorlog te water liaan zou Daarenboven beloofden de Staaten aan den Heere van St AL degonde en deeze, uit 'sPrinsfen naam, aan de Staa- 1"' dSt me" T de" K°niDg 0f met iemand van zijner* wege, geen Verdrag aangaan zou, zonder onderlinge bewilligng, en zonder 'er elkander, des begeerende, in te begrijpen Aangaande den Godsdienst wierdt bij den Prins en de Staaten vastgelteid, de openbaare oeifening van denzelven den Hervormden niet alleen, maar ook den Roomfchen toe e ftaan, zelf de Geestiijkheid ongemoeid laatende, zo lang zij z.ch met m ongehoorzaamheid en vijandfchap verliep. Vai che Steden, hebben wij voorheen gefproken; dit viel voor* SLtas^ StaatfChe ****** "« «• " Terwijl dus het aanzien van Prinfe willem fteeds toenam, h h,j een aanzienlijk Leger op de been gebragt, doch, bj gebrek aan geld, nog niet kunnen monfteren. Aan deezen zenuw des oorlogs hadt het hem een jaar lang gemangeld, niettegenjlaande de Koning va„ FrJm JJZlïmnl honderddutzend Kroonen ter leen opfchóot, en naderhand ichonk; en onaangezien men in de Nederlanden, zo veel men knjgen kon bijeenfchraapte. In den Zomer des jlr" 1572, fchreef de Prins aan karel beaolieu, Koopman te Antwerpen, om zestig duizend Kroonen voor hem op te neemen; doch dat geld was nergens te bekomen. Naa 't hon- Seld n^73"" t Dordrecht> hü «venwel in ftaac geaeld om z.jn Leger, dat nu wel vierentwintigduizend man fterk was, te doen optrekken. Bij Duisburg over den Rmjn getrokken zijnde> floeg 2.ch .n ,t 0vgrkJ r 12 ,f \ TX hïj R°ermnde "o'menderhand veroverde, t Krtjgsvolk bedreef veel moedwils aan Kerken, KloosteJ ZoorTVi °eWeJdig fp£6t de" Prinfe deeze m-dwn! ,ZvTa X tC ****** "ij Roermonde geteekend, zogt hij dien te fluiten, doch dat baatte weinig. De Prins, die  »o8 WILLEM de L (Prins) die in gedrukte fchriftenj welke hij alomme verfpreidde, dé Landzaaten hadt verzekerd , dat hij niet van meening was iemand overlast te doen , moest, zijns ondanks * gedoogen, dat veelen van zijn volk hunne handen san Geestlijken en Huislieden fcho^den, en een groot geta! Ingezeetenen van hem afkeerig maakten. Hij lag nog in Heilenrade, toen de Gemagtigden van Holland hem eene goede fomme geids kwamen brengen, en te gelijk verzekering voor de beloofde foldij zijner Knegten. Ook maakte de Prins hier eene Ordonnantie op de Regeering van Holland. Niet lang vertoefde de Prins * naa de bémagtiging van Roermonde, in dat gewest; maar met zijn Leger opgebroken zijnde, trok hij andermsal over de Maaze, en Brabant in* Hier bemsgtigde hij Mcchelen, en daar naa Leuven, alwaar de plondering voor dertigduizend guldens wierdt afgekogt. Nivel/e, Dienst i Sichem en Tienen volgden het voorbeeld van Leuven; als mede Dendermonde en Oudenaarden. Meer Steden zou de Prins hier hebben kunnen bemagtigen; doch hij fchroomde zijn Leger té dunnen, en fpoeide zich tot ontzet van Bergen in Heuegouven, omtrent welke Stad hij in September aankwam. Eenige dagen te vooren hadt hij tijding gekreegen van den berugten moord der Hugenooten te Parijs, die hem zeer trof, en groote veranderingen in zijne oogmerken maakte. Men vindt aangeteekend, dat de Koningin Moeder van Frankrijk, de voornaamfte werkmeesteresi van dat gruwelftuk, ten deezen zelfden tijde zou hebben toeg t"gd, om door den Overfte ma deslo , die in't Nasfaufche Leger g boodt, den Prins van oranje, met de Huge* nooten caauw verbonden, van kant ie helpen ; doch dat mandeslo dit flinksch oogmerk den Prinfe zou ontdekt hebben Naa 't ontvangen diét droeve maare van Parijs , fteldé oranje al ziji e hoop in 't omzet van Beigen. Vee! weer deern hij om alva uir ziin voordeel en in 't vlakke veld té lokken Docii de Hertog, een ervaren Krijgsoverle, toonde wederom, geli;k voor vier jaaren, dat hij voor hadt, dert Prins te overwinnen zonder Haan. Men hieldt nu en dan fehutge vaarten; doch 't kwam tot geen hoofdtreffen. De Prins vet-  WILLEM dp. t (?r!tt!) ,«0# verftoutte zich zelf om een aanval te doen op 'svijands ve£«" lchansfingen i doch wierdt met zwaar verlies te rug gedree- ven. Hier bij kwam nog, dat 's Prinsfen Legerplaats, op éenen nacht,- beftookt wierdt door drieduizend man, die de -Wagten overrompeld en geveld hebbende, doordrongen tot aan de Tent,, waar in de Prins te rusten lag. Grooter gevaar zijns leevens hadt hij dus lang niet geloopem De Prints' plagt naderhand zijne behoudenis toe te fchrijven aan de gestrouwheid van een hond, die door 't gerugt aan 't rmilea raakte, voorts op zijn aangezigt fprong, en hem met krabben' wekte,- eer iemand van zijn gezin uit den fiaap fprong. Ze* dert hielde hij altoos, tot op zijn Sterfdag, dusdanig een Wagter bij zich.- Wonder wel kwam hem hier te baate eéné gewoonte, welke hij zich al voor lang hadt aangewend- Zijné Doorluchtigheid naamlijk de duisternis voor eené Moeder van' onraad houdende, was gewoon der nachtrust weinig tos te geeven, en liever een gedeelte van den dag aan de verkwikking van lichaam en geest te wijen. Hij fliep fteeds in volle wapenrusting, terwijl een Lakai een paard, gezadeld en getoomd, in gereedheid hielde. Op de bovengemelde wijze? dan opgewekt, cn ter tent uitvliegende, hadt hij 't egtef' kw£ad genoeg om in den zadel te koomen,- eer hem- dé -Spanjaards-bijkwamen. Zijn Stalmeester, terftond naa henf opgezeeten, liet 'er 't leeven,-als mede twee zijner Geheim» fchnjveren. Prins, willem, dus het gevaar ontkomen, en geene hoop hebbende om Bergen te ontzetten, befloot nas weinige dagen op te bresken. Over Meekelen trok'hij ra; den Maaskant, bereikte eerlang de overzijde, en voorts ook' die ■ van den Rhijn bij Orfoi. Hier dankte hij' zijne benden af,- zonder ze te kunnen bocaalen. Dit bragt hem wederom1 in gevaar. Men mompelde in 't Leger, om zich vaii zijn? perfoon te verzekeren, en dien in.'svijands hand te leveren. Hij moest ^zich dan fchui! houden, tot dat de Overften hetf Volk paaiden met fchriftlijke verzekeringen, hun door dê Staaten van Holland gegeeven.- In 't Noerderkwartier, daar sonoi 'sPiiasfen Stadhouder" was, ging het niét naar den zin der Staaten y weshalv'en gif zijne Doorluchtigheid verzogten over te koomen ,> oin op' . ■ XXXI. deel. (i ff*  210 WILLEM* de I. (Prhs) alles orde te ftellen. Deeze, geen kans ziende om, ten derde' maale, in Duitschland een Leger op de been te brengen en te onderhouden, trok met zijn Hofgezin en zeventig Paaiden na Kampen , van waar hij, in Oét )ber, overftak na Enihuizen, begeleid door eenige Galeien dier Stad. Te Er.khuizen wierdt hij met uitgekaiene vreugde ontvargen. Hij vertoefde hier eenige dagen, Jast geevende tot het uitrusten van etlij ke fchepen ten Oorloge , en tot het verfterken der Stad buiten de Zuidpoorr. De burgerij leende hier aan zo gereedlijk de hand, dat men het bolwerk in zeventien dagen tijds, in 't felfte van de.i winter opgeworpen, zedert den naam van Wtlligenburg gaf. De Prins, andere Steden in deezen oord insgelijks btzogt hebbende, kwam eerlang te Haarlem, daar bij de Staaten befekreevea hadt. Verfcheiden zaaken wierden hier, ten algemeenen beste, verrigt. Het Hof van Holland en de Rekenkamer rechtte hij in den Hage wederom op; Van Haarlem begaf zich de Prins na Delft, van waar hij verfcheiden Ordonnantiën en Plakaaten, op zijnen naam,' liet uitgaan, den Koophandel raakende. Ook ftelde hij orde op den loop der Munte, en beval alle Leenmannen, den eed van getrouwheid aan hem, als Stadhouder Generaal, aan 'sLands "Staaten, en aan 't Gemeenehest te koomen doen, op verbeurte hunner Leenen: want (befluit zijne Doorluchtigheid,) onfe intentie ende begeerte fulks is. Ook bekragtigde hij de Ordonnantie der Staaten raakende den Impost op Bieren, Wijnen, Lallenen, en andere Ljfs- en Mondbehoeften. Uit dit alles is gereedüik af te neemen, dat de Prins thans een zeer groot gezag bezat, en, fchoon den naamniet voerende, nogthans alles als Graaf beftierde. In 't begin van 1573, ftelie hij evenwel eenen Raad nevens zich, die de zaaken van Staat en Oorlog hielp bel.'iden. In 't hoofd 'der Plakaaten, waar in zedert wederom 'sKonings raam gefield wierdt, las men dat dezelve gegeeven waren: „ Bij „ advis van den Prinfe van oranje, als Stadhouder, en van de Raaden nevens hem wefende." Op zo veel voorfpoeds, als de Prins nu, zedert eenigen tijd , genooten' had), volgden eenige tegenheden. Verfcheiden Gelderfche en Overijsfelfche Steden vielen hem af, en d«a Sp.in-  WILLEM de t (Prins") $i4 Spanjaard toé. Friesland volgde dit voorbeeld.' Hadrlitë wierdt döo'r Don fiïederik, Zoon van alva.; naauw ingeflooten. Het volkwelk oranje zondt tot ontzet der benaauwde Stad, wierdt geflagen, en dé Stad zelve, eerlange bemsgtigd; waar over de Spaaafchen allerwege een zo u'itgsJatene vreugde bedreeven, dat zij, ten biijké hier van,- té' Utreèht een Prins van oranje van ftroo maakten, die me? veel omllags na de markt gevoerd, en aldaar op een rad gelegd en verbrand wierdt. Ook liep de Prins tharis wederom gevaar van in 's vijands handen te vallen. Want de Graaf -van bossü fchreef aan huis jamszooi* van "GroenewegeHj; Burgemeester van Delft, terwijl zijne Doorluchtigheid, zich aldaar onihieldt, „ Dat men den Prins in hegtenis neemsn f en na 't Leger voeren moest; waarop loon naar verdira„ fteii liaan zoude." Doch de brenger des briefs tftüdji dien den Heere van batenburg , door wien hij den Prinfe ter hand kwam. De Burgemeester,- bij zijne Doorluchtigheid1 ontbooden, nam God tot getuige zijner oprechtheid j.\?eïkialfende bossü's pen nier in zijne magt te.nibben. De Prins hervatte, dat zijne trouw bjijken zoude, wymeer hij bq'ssü1 zeiven in de laage lokte, die hij voor anderen gelegd hadt.' Doch de Burgemeester betuigde, dat van zich zeiver? niet te kunnen verkrijgen; waar op de Pans heui eenigen tijd in zrjh huis verzekeren deedt. -■- Naa 't overgaan van Haarlem., wierdt terftond het beleg •Van Alkmaar, door de Spaanfcheu, ondernomen. De Prins, die zulus wel vooizen hadt, zoniït jonkheer Jaoob kabbelj'aauw met ee ig voli derwaarts; doch men weigerde hem te nemen. Het kloek befluit, nogthans, van Burgemeester flohis var teihngeN haalde de Stad over om 's Prirtafén bezetting in te neemen. Oprijzende in 't midden van der»1 Raad, verklaarde hij zich gezind, om met den Prinfe en de Burgers te leeven en te fterven. Straks ftreefe hij he: Stadhuis af, en begeeft zich, genoegzaam alleen,- alles oyer zich heemende, met een deel burgers, na de Friefche poort, dis hij doet openflaan; waar naa *s Prinsfen volk binnen trekt» Uit 's Lands geschiedenis is 't bekend, hoe dapper dit volic nevens de burgerij zich kweet, en den Spanjaard tot den aftrek noopte. O 2 m&  SB WILLEM be IS (Prins) Niet even gunftig, nogthans, ftonden de zaaken in andere oorden van Noordholland. Sonoi , 's Prinsfen Stadhouder ia dat gewest, fcbr ef in Julij aan zijne Doorluchtigheid „ Dat „ het in 't Noorderkwartier, van waar veelen, naa 't over„ gaan van Haarlem, met hunne goederen gevlugt waren, „ mangelde aan Knjgs en Mondbehoeften, en aan Soldaaten; „ dreigende het klein getal, dat men nog hadt, aan 't muiten te liaan, zo dra de betaaling over den vervaltijd weg „ bleef. Ook meende hij, dat men een Schans op Texel „ leggen moest, eer het de vijand deedt; wanneer de vaart „ na de Maaze, die nu alleen buiien om kon gefchieden, en de gemeenfchap met Zuidholland, zou afgeftieeden zijn. Hij beftoot, darmen het, in den tegenwoordigen toeftand, „ niet langer houden kon, indien zijne Doorluchtigheid geen „ vast verbond met eenige Mogendheden maakte , en be- kwaam ontzet voorhanden hadt." Wij hebben deezen brief willen mededeelen, om het antwoord daar nevens te voegen. De Prins zondt^i bij brieven die de vuurigheid van zijnen ijver voor den Godsdienst, en zijn vertrouwen op de deugdzaamheid zijner zaake ademden , dit ernftig en. beliraffend wederfchrijven: „ Een kloek en manlijk hart plagt, ook in „ fpijt des wederfpoeds, ankergrond aan de hoope te vin,, den; de angstvaliigen en blooden, door den raad der vre„ de, verrukt te worden. — Welk een wankelbaarheid, om „ 't verlies eener Stad , hoewel overbitter en deerlijk, te „ zwigten ? even of Gods arm met dien afbreuk verkout „ waar, en 'sLands welftand aan Haarlem hing. Hoe veele „ fterke Plaatfen fchooten 'er nog over, daar 't woord Gods ,, zuiver verkondigd wierdt, en zijne eere betragt,. die men „ boven alle inzigten moest in agt neemen. — 't Bevreem„ de hem grootlijks, wie 't Kriigsvolk in de gewoonte hadt „ gebragt, van ten juisten verfchijndage hun foldij te eifchen. „ Keizer noch Koning hadt ooit zo flipt op de betaaling ge,, past. De Spanjaards waren achtentwintig maanden ten „ agter. In vasten verbond ftondt hij, en hadt het, voor 't „ aanvaarden van de befcherminge der Landzaaten aangegaan, „ met den Opperden Vorst der Vorften, die nooit der zij„ nen betrouwen te loor ftelde. Ondertusfehen wilde hij zich ,, zelr  WILLEM de li (Prins') 213 „ zeiven noch den Vaderlande bezwijken , maar, wagende ,, goed en bloed, de middelen te werk ftellen, die hem de „ Heer des Heirfchaaren hadt toegefchikt." Met deeze en diergelijke redenen zogt de kloekmoedige Prins de verflaauw de gemoederen tot bedaaren te brengen, en een hart onder den riem te fteeken. M-t den aanvang des Jaars 1574, begaf de Prins zich van Delft na Vlisfingen, daar hij de Hollandfche en Zeeuwfche Zeemagt verzamelde. Middelburg hieldt het toen nog met den Spanjaard. Oranje maakte een toeleg op deeze Stad. Veel leedt dezelve van binnen, door gebrek aan mondbehoeften. Mondragon, die 'er 't bevel voerde, zogt tot handelii g te koomen. Doch als oranje verklaarde, Middelburg en Arremuiden niet anders dan op genade en ongenade te willen ontvangen, verklaarde de Spaanfche Bevelhebber, Middelburg liever op twintig plaatzen te willen in brand fteeken, en zich met de zijnen, in een uitval, dood vegten. Deeze kloekheid dee it den Prins befluiten om te bu gen, en de Stad bij een eerlijk verdrag over te neemen. Naa '1 treffen van dit verdrag fcholdt de Prins der Stad twee tonnen fehats kwijt, van de drie, die zij fchuldig was. Op den derden April deedt de gantfche Burgerije den eed van getiouwlieid aan den Prinfe. Doch alzo zijne Doorluchtigheid eerlang Vlis. fingen en Veere verklaarde voor vrije Graaflijke Steden, die, zo wel als de andere Zeeuwïche Steden, ter Staatsvergaderinge zouden moeten befchreeven worden; dezelve, daarenboven , befchenkeode met het regtsgebied over een aanzienlijk gedeelte van Walcheren, welk voorheen onder Middel, burg behoord hadt; en, ten zelfden tijde, A^hemuiden, een Dorp onder Middelburg ftaande, tot eene Stad verhief, heeft hij, om deeze reden, de gunst der Middelburgfche Regeeringe nooit regt kunnen winnen. Welke gevolgen dit misnoegen gehad hebbe, zal jn 't veryolg deezer Leevensbefchrij. vinge blijken. Prins willem, wien omwent deezen tijd een aanflag op Antwerpen was mislukt , t>leef, miJlerwijl, genegen om, door onderneemingen van meerder nadruk, den Oorlog een einde te doen neemen. Ten dien einde hadt hij al zedert O 3 ge-  j'4 WILLEM de I. (Prins) geruimën tijd gepoogd, een voordeelig verbond te fluiten jnef deeze of geene uitheemfche Mogendheden, en op nieuws pen Leger op de been te brengen. Meest liepen zijne gedagten op een verbond met Frankrijk i doch naa den moord yan Parijs befloot hij eerst een kans in Engeland te wagen. Al in 't einde des Jaars 1572, waren, uit 's Prinsfen naam, en dien der Staaten van Holland, Zeeland en Westfriesland, eenige afgevaardigden derwaarts gezonden. Doch dit Gezantfchap was van geen gevolg. Da Prins floeg dan het oog wederom op Frankrijk. Hier trof men wel een Verdrag van onderftand; doch 't wierdt niet dan lang daar naa bekragtigd. Ook tradt men, omtrent deezen tijd, met voorkennis en op aanraaden van den Prins, te Rotte/dam, in onderhandeling met de Spaanfchen ever Vrede; doch, wijl men het niet eens kon worden over de voorwaarden, wierdt deeze handel afgebroken. ' In 't iaatfte gedeelte des Jaars 1574» terwijl Leiden door de Spanjaards belegerd wierdt, ftontj zijne Doorluchtigheid, ie Rotterdam, in eene zwaare ziekte, die van veelen voor de pest gehouden wierdt, en zijn hofgezin fchuw van hem maakte. Zelf vindt men aangeteekend, dat zekere kornelis van hierop, Ontvanger der Gemeene Middelen van Holland, den Prins moeiende fpreeken, tot in zijn flaapvertrek doortradt, zonder iemand ontmoet te hebben. Ook vqndt hij. hier zijn? D ^o/luchtigheid alleen, die toen uit hem verftaan hebbende, dat' Leiden nog niet over was, God met vuurigheid dankte, een weinig fcheen op te luiken, en allengskens beter en volkomen herfteid wierdt. Midlerwijl hadt het gerugt yan zijnen dood reeds binnens- en buitenslands geloo. pen. Dj droefheid , welke zijne vrienden , de blijdfehap, die de vijanden daar over lieten blijken , toonde hoe veel $en lande aan de behoudeii/s van zijn leeven gelegen was. Zedert zijne herfteUing bragt hij niet weinig toe tot het ontzet van Leiden , waar van hij de tijding kreeg te Delft, op den tweedm O&o'^er , terwijl hij de Naamiddag - Predi£ajt:fie bijwoonde. Op den vierden daar naa kwam zijne Doorluchtigheid in perfoon te Leiden, verheffende hooglijk $3s| ^ethouderfchap en Burgerij, over 't kloekmoedig door- ftaan  WILLEM de I. (Prins) 215 Haan van zo veel jammers , en beloovende de beweezene trouwe, aan bun en hunne naakoomelingen, te zuilen vergelden. De Prins verftelde, eenige dagen daar naa, de Wet, en boodt, gefterkt van de Edelen en Steden, den Leidenaa. ren aan, in erkentenis hunner ftandvast'gheid, vrijheid van tollen voor eenige jaaren, of een Hoogefchool des Lands in hunne Stad: waar van zij '1 Iaatfte koozen. Dat in deeze verwarde tijden zomtijds gefchil rees over 't ftuk van Regeeringe, is ligtelijk te bevroeden. De Edelen en Steden woelden tegen elkandc?, om 't meeste gezag in handen te krijgen, ' Dit baarde merkelijke verwarriDg. Eerlang wist men niet, aan wien men zich hadt te vervoegen, cm de zaaken eindelijk afgedaan te krijgen , om dat men niet wist, waar of in wien de opperfte magt in Rolland geplaatst was. Prins willem, dit bevroedende, hieldt den Staaten, in den Jaare 1574, voor, welke eene wanorde hier uit te wagten ware, en begeerde emftig, dat 'er nadere orde cp 's Lands Regeering gefield wierdt. Hij vertoonde hun wijders, hoe st gemeene vOk in den waan fcheen geraakt te zijn, dat de penningen , welke men opbragt, ten zijnen bijzonderen Dutte befteed wierden; waarom men agterlijker wierdt in 't draagen der gemeene lasten. Dat, ten anderen, de onwilligen in 't opbrengen der .ingewilligde lasten niet wierden uitgewonnen ; waar uit tweedragt rees. Waar bij nog kwam, dat de Geldmiddelen verwardelijk beftierd wierden, en de Staaten met da penningen, voor 't Krijgsvolk gefchikt, dikwijls andere nooddruftigheden betaalden. Tot wegneeming van welke zwaarigheden, die de Prins meest allen hieldt te ontftaan uit de inbeelding, dat de gemeene zaak hem in 't bijzonder aanging, geen middel overig fcheen, dan dat de Staaten zeiven de gantfche Regeering aan zich namen, en hem ontfloegen van allen last; dien bij verklaarde, niet uit zucht tot eigen belang of eere, maar alleen om.hun dienst te doen, op zich genomen te hebben. Ten beiluite, de Staaten tot eendragc vermaand hebbende, betuigde hij niet na ontflag te haaken, uit weerzin om hun bij te ftaan; maar alleen, om dat hij Zich bedunken liet, dat zulks tot 's Lands oorbaar ftrekken O 4. zout  >f WILLEM be I. (Prins) -T Jfon ; willende hij, anderzins, gaarne den laatften druppel Zijns bloeds ftorten voor ?s Lands vrijheid en welvaart , Geen kleine verlegenheid baarde deeze verkiaaring onder de Staaten. Den Prins konden zij niet misfen; doch zij verfionden tevens, dat hun meer gezags in de Regeering toekwam, dan zij dus lang hadden kunnen gebruiken. Naa dat aj over sPrinsfen voorftel geraadpleegd hadden, bef]ooten *ij, geduurende den Oorlog , de Opperfte magt over alle Landszaaken hem aan te bieden. Zij baden hem, op den twaafden November, te Delfi vergaderd zijnde, m zijné gelukzahge Regeering, met den Raad nevens hem zijnde, te wallen volharden; waar toe zij hem, onder den naam van Gouverneur of Regent, volflrekte magt, gezag en opperst CSouverain) bevel, goedwttliglijk opdroegen. Bijzonderlijk Gouden z.j hem 't bewind af over alle fchepen van Oorlog, dat, tot bier toe, aan de bijzondere Steden geftaan hadt, and» hi, ze, niet zonder der Staaten bewilliging, vervreemde of buitens lands vervoerde. De verlofgelden, de prijzen en buiten, mogt hij tot onderhoud derzelven befteeden. Ook EL2! 70ll!agen beVV1'nd over 'sLands Domeinen, en £1, de W^ers , Schutterijen, Gilden en Gemeenten pleguge belofte deeden om de ingewilligde lasten pp te brengen, en bezettingen in de Steden te ontvangen, wanneer de Prins en zijn Raad zulks noodig oordeelen zou«len. Al eenhjk bedongen zij , dat de Edelen en Steden, «ver zaaken van beeden en belastingen, en van vernieuwing PU verandering der Regeeringe, zouden moeten befchreeven worden: ook dat de voornaame Amptenaars, de Raaden van Jen Hove en die van de Rekeninge, met hunne bewilliging en ter hunner benoeminge, zouden moeten aangefteld worden. H frnS !°U' Cgter' des noods> °P d« Staaten geloove, tot ^tienduizend guldens toe mogen ligten, zonder dat hi ^ Staaten luer van vooraf zou behoeven te verwittigen. En Tu11 T i°nde" bevroeden> d« de Prins, onaangezien £ ailes' de Rege«ing niet zou willen aanvaarden, zo hij PP geen vast inkomen, ten diende van den Lande, kon ftaat maaken, beloofden zij elk zijn aandeel, in zestigduizend Kroo»  WILLEM de I. (Prins) n? Kroonen eens, reeds voor eenigen tijd ingewilligd, va.rdiglijk te zullen opbrengen, behalven nog drieëntwintigduizend zeshonderd ponden ter maand, voor zekeren tijd. Voorts, om de gunst zijne Doorluchtigheid te behouden, vermeerderden zij 't getal der Lijfwagten of Hellebardiers, die men, zedert e#nigen tjjd, op 's Lands kosten, voor hem aangenomen hadt, van vierendertig op honderd hoofden, en derzelver wedde van acht op tien guldens ter maand. De Prins toonde zich hier op genegen tot het aanvaarden der Regeeringe; doch begeerde, dat hem vijfè'nveenigduizend guldens ter maand wierden opgebragt, tot betaaling van 't Krijgsvolk en atdere lasten. Maar hier toe waren de Staaten ongenegen; 't welk zijne Doorluchtigheid zo euvel nam, dat hij 'er hevig over uitvoer, zich grootlijks beklaagende' van d.er Staaten traagheid, ligt vaardigheid en misflagén; hij verklaarde, liever met behoudenis van eere het land te willen verlaatqn, dan de Regeering, op den voorgeflaeen voet, aanvaarden. Waar op bij de Staaten, tot het inwilligen der gevorderde penningen, voor den tijd van zes maanden, wierdt beflooten. ^De Regeering van Holland dus geregeld zijnde, zogt zijne Doorluchtigheid insgelijks orde te ftellen op de Regeering van Zeeland; doch de Staaten van dat Gewest hadt hij tot geene eemgheid met die van Holland, kunnen brengen. Ten dien einde wierden zij, in den Jaare 1575, te Dordrecht beicnreeven, daar zij eenige punten beraamden van Vereeniginge tusfehen Holland en Zeeland, onder de gehoorzaamheid des Prinfen van Oranje. Zij kwamen hier op uit, „ dat de Prins, geduurende den Oorlog, als Souverain en „ Opperhoofd, in alles, wat 's Lands befchermiug en behou" betr°f' vo!komen maS£ van gebieden en verbieden hebben zou. Op Krijgszaaken mogt hij, nevens zulken, „ die hi] tot zich neemen wilde , hertelling maaken, naar „ welgevallen, en de hooge en laage Krljgsampten begee„ ven. —. Hij zou tot twintigduizend guldens toe mogen o ■ gten'. z,onder der Sta«en bewilliging te behoeven. Voorts zou>Wj t Regt? van Konings wegen, ,JS Graave van Hol?, land, door den Raad Provinciaal, doen handhaaven. Aar, 0 5 „ zijne  ïi8 WILLEM de I. (Prins) „ zijne Doorluchtigheid zou ftaan, het verleenen van gunden, vergiffenis van misdaaden, wettiging, uitftel van betsaling en diergelijken. De Prins zou, ten gewoonlijken tijde, de „ Wethouders der Steden mogen ftellen en vernieuwen, in „ gevolge der Privilegiën, en, des noods, ook buiten den ,, gewoonen tijd. Alle bijzondere Privilegiën, vrijheden en „ gewoonten moest ziina Doorluch'iaheid bandhaaven; ook „ de Ocffening der Euang-lijche Gereformeerde R< ligie , „ doende de oefening der Room/che Religie ophouden , zon,, der nogthans te gedoogen, dat op iemands geloof onder„ zoek gedaan wierdt." Voorts beloofden de Staaten van Holland en Zeeland, eenen gemeenen Landraad te zullen aanftellen, die den Prinfe, in 't regelen der zaaken, de Verejeniging en 't gemeene Land betreffende, zou helpen, en dus zijne Doorluchtigheid van een deel van den last des be» Winds onthtffen. De Priis nam genoegen in dit ontwerp op de Regeering, betuigende , dat hij de Staaten niet genoeg kon bedanken voor 't goed vertrouwen, welk zij in hem fielden, en verklaarende, de Regeering, bij voorraad, en tot dat de Staaten nutter en oekwaamer voorwerp zouden gevonden hebben, te willen aanvaarden. In de aanftelling van den Landraad vondt hij, egter , geen genoegen , gelijk dezelve ook kon daar naa wederom wierdt afgefchaft. Ook maakte zijne Doorluchtigheid zwaarigheid, dat hem gevergd wierdt, de oefening der Room/che Religie te doen ophouden; begeerende hij, dat in plaats der woorden, Roomfhe Religie, gefield wierdt, Religiën , ftrijdende met het Euungelie: gelijk zedeït gefchiedde, Op deeze voorgaarden dan aanvaarde zijne Doorluchtigheid de Regeering, het voorts aan de Staaten overlaatende, hem zo veel of weinig gezags te laaten, als zij zouden goedvinden; betuigende' nooit meer gezags gezogt te hebben, dan hij, tot verzekerdheid van 's Lands welvaart, noodig hadt. Wij hebben de handelingen over de Opdragt der Regeeringe aan den Prinfe, en de aanwijzingen van de uitgeftrekfheid zijner magt in eens willen vernaaien, en keeren nu weder tot het melden van eenige gebeurtenisfen, midlerwijl voorge* gallen. Ter-  WILLEM pe I. CPrins) 219 Terwijl men in Hollapd over 't beraamen van den vorm der Regeeringe handelde, deedt de Prins, in den aanvang van December des Jaars 1574, eene reize na Zeeland, waarfchijnlijk met oogmerk om de Staaten van dat Gewest in de maatregels van die van Holland te doen treeden. Doch hij hadt daarenboven eenen aanflag op Antwerpen iu den zin, die hem derwaarts riep. In die Stad hieldt hij heimelijk verftacd met maarten neyen , gezwooren Klerk en Griffier der Rekenkamer, door wiens beleid een goed getal Krijgsknegten in de Stad gebragt, en hier en daar verborgen was. De Prins hadt eene Vloot van zestig Schepen te Vlisfingen doen verzamelen, die tot voor Lillo de Schelde opvoer, en de Stad, met behulp van neyen en de zijnen, zou bemagtigd hebben. Doch de Landvoogd requesens kreeg, zonder dat men regt weet op welk eene wijze, kennis van den toeleg; waar door deeze aanflag vrugtloos afliep. . Merkelijk aandeel hadt ook zijne Doorluchtigheid in de Vredehandeling met Spanje, die, te Dordrecht begonnen, zedert te Breda wierdt voortgezet, doch ten langen.laatlle vrugtloos afliep, 't Blijkt dat zijne Doorluchtigheid bierom.trent zeer bedagtzaam te werke ging. Hij begreep, dat, hij noch de Landzaaten hunne rekening zouden vinden bij de voorwaarden, die hun wierden aangebooden. Hierom hieldt hij den vergaderde Staaten voor, dat de vrede, in 't algemeen, wel wenschlijk was, doch dat hij ook ligtelijk lastiger zijn konde dan de Oorlog zelve; weshalven men geen vrede zoeken moest, die met Gods eer en met 'sLands vrijheden en voorregten ftreedt, en los en wankelbaar was. Ook vermaande hij de Staaten, geduurende de Vredehandeling, de noodige middelen te vinden en vast te ftellen, om den Oorlog voort te zetten. Hoe veel invloeds de Prins thans op de Regeering hadt, kan afgeleid worden uit het befluit, welk hij de Staaten deedt neemen, om alle de ftemmen der Leden van de Vergaderingen tot den Vredehandel in vier te begrijpen: eene voor de Edelen en Groote Steden van Holland ^ eene voor de Staaten van Zeeland, eene voor de kleine Steden van Holland, en eène voor de Steden Bommel en Buitten. De vijfda en beflisfende Item bebjeldt de Prins aan zich, zeJ-  330 ■ WILLEM de I. (Prins'} zelven. Hij was dus vari drie (remmen ten minden, en gevolglijk van 't befluit der Vredehandelingen meester, alzo de kleine Sieden van Hollanfl en Bommel, die door zijn toedoen ter Dagvaart waren geroepen, hem geheel waren toegedaan, en Buuren de Hoofdplaats van zijns Zoons Graaffchap was. Dus waren de Gemsgagden tot den Vredehandel den Prinfe allen aangenaam. ; Midden onder alle deeze bezigheden, hadt zijne Doorluchtigheid de gedagten laaten gaan op een derde huwelijk} onaangezien zijne tweede Gemaalin, anna van saxen, van welke hij, ter oorzaak van haar ongeregeld gedrag, zich hadt doen fcheiden, nog leefde, en te-Dresden, bij haaren Oom, den Keurvorst augustus, bewaard wierdt. In Junij des Jaars 1575, was hij, in den Briele, hertrouwd met charlotte van bouebon, Dochter van lodewyk, Hertog van Montpenfier, die, tot het Klooster gefchikt zijnde, Abtdisfa van Jouarre geworden, doch, in 't Jaar 1572, na Duüsch. land geweeken was, alwaar zij openlijke belijdenis der Hervormde Leere hadt gedaan. Omtrent drie jaaren bleef zij hier, aan 't Hof van den Paltsgraave Keurvorst, tot dat de Prins van oranje haar ten huwelijk verzogt, door zijnen boezemvriend, den Heere van St Aldegonde, die haar, over Embdeti, met twee Oorlogfchepen herwaarts geleide. Zeer wierdt dit huwelijk gelasterd van de Spaanschgezinden, die 't voor Overfpel uitkreeten, om dat de Prinfes den Geestlijken ftaat hadt veriaaten ; fchoon zij dien ftaat nooit hadt verkooren, maar 'er door haaren Vader, in.haare kindfche jaaren, toen zij niet kiezen kon, toe gefchikt was. In Holland wierdt de Bruid, door de Heeren van keenenburg en zwieten, en door de Geraagtigden van Dordrecht, Alkmaar, Vlisfingen en Briele, uit den naam der Staaten, verwelkomd, en vereerd met zesduizend ponden van veertig Grooten, die uit den honderdllen penning gevonden wierden. Haar Vader hadt niet in 't huwelijk bewilligd, en 't liep aan tot in den Jaare 1580, eer hij zich verzoende met den Prinfe. De plegtigheden des huwelijks verhinderden , nogthans , zijne Doorluchtigheid niet om voor 's Lands welftand re zor.gen, Vier of vijf dagen was het maar voltrokken geweest, toen  WILLEM de L 'Prins) 22» toen hij, op de tijding, dat Don louis de requesens eert aanflag op Zeeland in den zin hadt,- zich nzWalchere.i be* gat' om orde te ftellen. Terwijl hij zich hier ophiekit, gelukte het eenigen zijner Galeien , elf of twaalf vijandlijke Kromftevens te veroveren, en in brand te fteeken;. waar van de tijding hier te Lande eenige verkwikking baarde. Kommerlijk ftonden ondertusfehen de zaaken hier te Lande. De vijand hadt verfcheiden Steden bemagtigd, en om den zeüuw des Oorloës, het geld, begon men ganisch verlegen te Worden. Naa 't afbreeken der Vredehandennge te Breda, hadt men in overleg genomen, of't niet geraaden ware, de toevlugt te neemen tot de eene of andere vreemde Mogendheid, 't zij tot het Duitfche Rijk, tot Frankrijk of Enge. lai.d.^ De Prins hadt al vroeg voorgeflagen, of men niet met het Keizerrijk behoorde te handelen, om zich, met behouden nis der Voorregten, onder 't zelve te begeeven, mids men vooraf onderltondt, of mén de befcherming -des Rijks ook onder minder voorwaarden zou kunnen verwerven. Doch 't bleek klaar genoeg, dat de Staaten weinig genegenheid hadden, om de Opperfte magt van den Lande eenen vreemden Heere op te draagen. Duidelijk bleek, nogthans, de noodzaaklijkheid van uit. heemfche huipe. Hierom begon men met ernst te raadplee* gen , of men Frankrijk of Engeland om huipe zou aanzoe. ken. De Staaten en 't vplk neigden meest tot Engeland; doch de Prins fcheen meer tot Frankrijk gezind: 't zij om zijn huwelijk met eene Dochter uit bet Huis van Bourbon of om de gelegenheid van zijn Prinsdom Oranje ii, Frank', rijk. Men wierdt het nogthans eens, om eerst met Engeland in onderhandeling te treeden; en naa dat men hier ongelukkig -was geflaagd, het oog na 't laatstgenoemde Rijk te wenden > daar men even weinig troost vondt. Diep trof deeze te loorJteihng en de benaauwde ftaat des Lands zijne Doorluchtigheid; en wil men, dat hij nu ('t was in den Jaare i57|> of wat laater , den wanhoopigen voorflag zou gedaan hebben om bet Land, naa 't verbranden der Molens en 't doorfteeken der Dijken, voor den vijand te onbruik te maaken, met vrouwen en kinders en 't beste der tilbaare have, fcheep te  Mi Willem de i. f>»«0' ie gaan, en een veilige verblijfplaats te zoeken, daar men buiten flaavernij van lichaam en gemoed kon leeven. 't Zij dan dat de Prins waarlijk gemeend nebbe, dat de zaaken tot zulk een uirerfte waren gekomen; 't zij hij ze ten ergften • heeft willen afmaaien, om de Staaten te eerder te doen befluiten tot het innaaien van vreemde huipe. • Doch te midden deezer verlegenheid ontfiondt 'ét nieuwe hoop. De Landvoogd Don louis de requesens overleedt,' onverwagt, aan eene heete koorts; dit gaf den Prinfe nieuwen moed, en deedt hem met herhaalde poogingen arbeiden, om 't werk der Vereeniginge tusfehen Holland en Zeeland tot ftand te brengen; waar in hij ook gelukkiglijk flaagde. Dit gaf hem gelegenheid, om, tot het voortzetten des Oorlogs, zwaare fommen te vorderen, die hem ook wierden ingewilligd. De twee vereenigde Gewesten ftonden hem tweehonderd en tienduizend guldens ter maand toe, tot het onderhoud van honderd en tien Vaandelen Knegen en honderd Oorlog■fchepen; en die van Holland afzonderlijk honderdduizend guldens eens. Doch deeze onderftand deedt die uitwerking hïet, welke men zich daar van hadt voorgefteld. De Piins, evenwel, niet verzuimende 't geen ten algemeenen nutte kon verftrekken, tragtte thans zijn voordeel te doen met de muiterij en onlusten, welke zich onder de Spaanfchen zelve meer en meer openbaarden. Zijne Doorluchtigheid vertoefde thans re Middelburg, van waar hij een waakend oog hieldt op 't geen in Brabant en Vlaanderen, den voorcaamften Zetel der onlusten, voorviel. Van daar zondt hij brieven aan de Staaten van Brabant, Gelderland, Vlaanderen, Utrecht en andere Landfchappen, waar in hij hen allen vermaande, om sich te vereenigen tegen de Spanjaards, en de vrijheid te verwerven, die nu voor de deur ftondt, en hun, door de verdeeldheid hunner verdrukkeren, van zelve wierdt aange'booden. Hij verzekerde hun tevens, dat hy geene verandering In den Godsdienst zogt, gelijk hem ten onregt naaging; maar Zich, omtrent dit ftuk, naar 't befluit der Algemeene Staaten, zogt te voegen. Eindelijk boodt hij hun zijnen dienst en den bij ftand der Staaten van Holland en Zeeland aan; verklaarende geenen anderen toeleg te hebben, dan de Neder- lan»  WILLEM dé I. (Priiif) lauden in de gekrenkte voorregten te herftellén en te handhaaven. Dit fchrijven van den Prinfe bragt zo veel te wege, dat men in Brabant en Vlaanderen allereerst op eene verbintenis met Rilland en Zeeland begon te dei.ken. Ook was het met kennis en op raad van zijne Doorluchtigheid, dat «enige Leden van den Raad van Staare, die ^.houden wierden te zeer met de Spanjaards te heulen, te B,tafel in verzekering genomen wierden. De Vlamingen verzoaien wjders «erlang aan oranje om onderftand van voik en krijgsbehoeften; dien hij, genegen om voet in Vlaanderen te krijgen, gereedlijk inwilligde. Naa 't af breeken der Vredehandelinge te Breda , wi»rdt dezelve, in den Jaare 1576, hervat te Gend. Zo veel voeis hadt de Prins nu al in Vlaanderen gekreegen, dat de Vlamingen, voor verderen voortgang bedugt, gaarne ziju Krijgsvolk wilden loozen. Doch de Prins hadt hier geene oorea naar. Tot den Vredehandel nogthans toonde hij zien niet ongenegen ; hij bevorderde dien, zo veel in hem was, door het zenden zijner Gemagtigden en die der Staaten. Voor zich zeiven bedong hij daar bij, dat hij tot Zee-Admiraal en Stadhouder over Holland, Zeeland, Bo „mei, enz. aangefteld, en in zijne verbeurde goederen en eere herrteld wieidtl Van eene zeer gezegende uitwerking was de Gendfche Bevrediging. Het Slot te Gend ging, op den eigenften dag al'sdezdve wierdt geteekend, aan de Staatfcnen over, en wierdt mei 's Prinsfen volk bezet. Zierikzee en de fterkien in d.en oord van 't Eiland behouwen hadt hij insgelijks doen inneemen. Ook wierdt Oudewater van 's Prii-sfen' volk ' voorzien. •Daarenboven hadden de Spaanfcheu verluierden Plaatzen en Scnai.sfen verladen. 'sPrinsfen toeleg was uu, om Holland,Zeeland en '/ Stlgt geheellijk onder zijne, gehooiza mnc:d te brengen, en met Haarlem, Amftetdam en Utrecht te 53gmntn; ten weiken einde brieven op brieven na deeze Stede» ■wierden afgezonden. Holland en Zeeland geraakten nu aan :ademtogt. De binnenland.che krijg week, naa dat de voornaamfte Landfchappen zich tegen Spanje hadden verbonden., geheellijk van den Hollandfchen en ^eeuwlchen bodem ; de Prins kreeg de haoden ruim,. om de nabuurigè gewesten tot zijne  éa4 WILLEM de h (Friris) zijne zijde te doen qverilaan; 't welk hem in tot ftelde oai' den Koning van Spanje moediglijk het hoofd te.bieden. Naa het overlijden van Don loüis de reqvesens, wierdt ■herwaarts gezonden Don jan van oosienkyk , Natuurlijke broeder van philips den II, om 't bewind van Landvoogd; te aanvaarden. Om als zodanig in de volle uitgeftrektheid des woords zich te doen erkennen, tradt hij in onderhandeling met de Algemeene Staaten. Doch de Prins, die zich thans te Middelburg onthleldt, kreeg hier zo haast geene hennis van, of hij zogt hun, door brief op brief, allen verdrag te ontraaden, voor dat het uitheemsch Krijgsvolk vertrokken was. Hij oordeelde dat zij bedingen moesten, twee of driemaal in 'i jaar, of zo dikmaals zij zulks goedvonden, te mogen vergaderen; voorts, dat 'er geene werving gefchie* den, noch ergens bezetting mogt gelegd worden, dan met hunne bewilliging, en dat alle Kafteelen mogten geflegt worden; in 't geeven van welken raad hij betuigde, geen oogmerk altoos te hebben om de Landen in roere te houden, maar alleenlijk dezelven, gelijk van ouds, onder de; wettige gehoorzaamheid aan hunnen Landsheere, te doen beftieren,door de Algemeene Staaten; voor welken en voor 't Vadert land hij zijnen laatften droppel bloeds ten beste hadt. Niet vrugtloos was dit fchrijven. Het bragt te wege, dat het gevoelen der zulken, die Don jan, zonder eenige bepaaling, tot Landvoogd wilden aanneemen, verworpen wierdt. Midlerwijl was de Prins vast bezig, om de Steden , die 't .nog met Spanje hielden, om te zetten. Dit gelukte allereerst omtrent Weesp en Muiden. . Haarlem volgde eariar^ dit voorbeeld; deeze Stad zondt Gemagtigden aan den Prinfe^ met wien zij zich verdroegen, bedingende de vrije oóft.nng van den Roomfchen Godsdienst, mids den Onroomfchen eene Kerk tot hun gebruik laaiende, enz. Utrecht hadt.'er tot rog toe geene ooren na, hoewel 't gemeen er, een deel der' Staaten den Prinfe genegen was. Schoonhoven, Nieuwpoort, Thoolen en Goes naman ook, omtrent deezen tijd, voldoening van zijne Doorluchtigheid; zo dat Amfterdam de eenige Stad , was, die afgëfcheidèri bleef van de overige leden. Tot loon en ten blijke van genoegen in dit alies, beflooten de Staaten vaiï  WILLEM de I. (Prins') lal yan Holland eri Zeeland, te Middelburg vergaderd, 's Prins'* Ln wedde van zesëniwintigduizend op veertigduizend ponden in 't jaar te yerhoogen. De onderhandeling met Don jan was ondertusfehen nog niet a'gebroken. Te vergeefs zogt men den Prins te bewee-, gen tot het bewilligen in de beraamde Voorwaarden. Zelf Zogt men hem daar toe over te haaien, door 't begeeren vari eenige bijzondere voordeden voor zich zeiven. Doch 't antwoord was, dat men vooral aan den Gendfchen Vrede moest voldoen, volgens weiken hij nog in verfcheiden zijner goederen, met naame in de Stad en Bsronnij van Breda, meest herfteld worden. Wilde men hem daar naa eenige gunfteni bewijzen, hij zou zulks zijner Hoogheid dank weeten, zo het tot 's Lands oorbaar ftrekken kon, alzo hij dit en geena eigenbaate zogt, 't Was in den Zomer des Jaars 1577* dat zijne Doorluchtigheid, om alomme in de Steden orae te ftellen, en de harten der Landzaaten, door zijne tegenwoordigheid, nader aan zich te verbinden, belloot eene reize te doen door de meestet Steden van 't Zuider- en Nooider- Kwartier van Holland: Zijne Gemaalin verzelde hem. Duidelijk bleek hier, hoe diep hij in 't hart der Gemeente ftondt. Overal wierdt hij met uitbundige teekenen van gunst en eerbiedenis ontvangen en ingehaald. De harten gingen open, de aderen reezen vari biijöfchap. Ieder viel zijn deel te kort, in 't aar.feiiouweti van hem, dien zij voor 'sHemels rechte vuist, en naast' God den eenigen hielden, die hen uit de Spaanfche flaavernij' yeriost hadt. Wat hij voorfloeg, 't fmaakte; wat, hij riedt, 't wierdt gevolgd. In IVestfriesiand gaf hem 't gemeen naauwlijks een anderen naam dan dien van Vader WiiUyn$ elkander met een gelaat, daar de hartlijkfte blijdfenap op té leezen was, toeroepende : Vader Willem is gekoomen, Vader Willem is gekoomen. De Prins, alle de Steden van 't Noor-' der-Kwartier bezogt hebbende, keerde wederom. Zuidwaarts. Te Woerden gekoomen ,- verzogt hem de Wethouderlehap van Utrecht, dat hii, zijnde zo nabij, haare Stad met zij» bezoek wilde vereeren; doch zonder geleide van Soldaaten,in plaats van welken men hem een Vaandel Burgeren aanboodu* XXXI. deel; P' Hrf  WILLEM ds I. (Prins) Hij voldeedt aan dit verzoek, niettegenftaande de Prinfes en anderen het hem zogten te ontraaden, gemerkt de Stad zich nog niet onder zijne gehoorzaamheid hadt begeeven. Op den achttienden Auguttus reedt hij ter Stad in, van enkelen Hoffloet verzeld. Pas voor 't inrijden der Tollefteegpoorte, vloog 'er een prcp uit een ligte busfe, die ter eere van zijne Doorluchtigheid afgefchooten was, in 'sPrinsfen Koets; 't welk de Prinfes dermaate ontftelde, dat zij haaren Gemaal om den hals vloog, roepende: Wij zijn verraaden. Doch de Prins, ziende wat het ware, ftelde haar fpoedig te vrede, en reedt voorts ter Stad in. Onder 't rijden door de Stad, viel bij ongeluk een Meisje van negen jaaren uit een Venfter, en plotfelijk dood, voor de voeten der paarden, die daar óver bleeven flil ftaan: een andere gebeurtenis, welke een ©vergeloovig gemoed voor een voorfpook van kwaad mogt genomen hebben. Zijne Doorluchtigheid bleef te Utrecht tot op den eenëntwintigften, en vertrok toen met genoegzaame verzekering, dat de Stad en 't Stigt zich welhaast wederom onder zijne gehoorzaamheid begeeven zouden; gelijk ook in October daar naa gebeurde. Van Utrecht begaf zich de Prins na Geertruidenherg. Kort naa zijne aankomst aldaar bemagtigde hij Breda, door de volgende list. Een Hopman, door den Kolonel fronsberg na Nawen, om last van Dun jan, gezonden, wierdt in 't wederkeeren opgeligt, en bij den Prins gebragt. Door vraagen en wedervraagen kreeg deeze uit hem. dat hij belast was met een briefje van Don jan aan fronsbero. Men tornde het uit zijnen broeksband, opende 't zegeltje van lak behendijrlijk, en vondt het tebeftaan uit flegts zes regeltjes, in fyfer gefchreeven met eene zeer fyne pen, op een flukje dun postpapier, langwerpig vierkant als een vingerlid. De Inhoud kwam hier op uit: „ Wij begrijpen de ongelegenheid uwer „ zaaken, en dier Stede. Gij hoopt ze nog zes vvèeken te „ houden , zo u ontzet verzekerd wordt.. Ziet: volk en „ middel hebben wij vaardig , om het te mogen waagen, „ maar willen 't wis neemen. Houdt ze twee maanden , en „ vertrouwt bkinen dezelve verlost te worden: Vaar wel „ johan." De Prinszijn voordeel willende doen met deeze onï-  WILLEM de L (Prins) |fl ontdekking, doet door Meester willem silvius, vermaard' Boekdrukker te Antwerpen, doch onlangs tot Drukker varf het Hollandfche Hoogefchoól te Leiden bevorderd , die Zijné Doorluchtigheid was koomen begroeten, en des Landvoogda hand net wist naa te bootzen, een diergelijk briefje fchrij° ven en onderteekenen. 't Luidde aldus: „ De geltalte uwer 5, zaaken en dier Stede is ons vertoond. Wij willen rechi met u handelen. Ons wsrê leed, zo loflijk een Régitóene en uwen perfoon , dien wij hoog agten, aan fchande eri i, verderf te vertüijen. Ziende ons zeiven luttel min ciari i, belegerd , en 't h'eele land opftendig i kunnen wij u dé ,, verüogte hulp niet toezeggen. Ziet, met verdingen , id i, veel als mogelijk valt, uwe eer, u zelveri en uwe Sol* „ daaten te fpaarcn, ten dienfte des Konings. Wen wij oté 5, ze kragten bijeen hebben; op geen B>eda zal 't aanko,, men. Vaar wei". Dit briefje wierdt met het Zelfde zegeltje, dat men onbcfchadig.I hadt weeten te houden, eri met wat heet lok, toegemaakt. De Hopman liet zich doof de belofte van èen gouden keten , ter waafde van vierduizend guldens, en van dienst onder den Prinfe voor hem en zijn Vaandelj bekooren om het briefje, waar Van hem dé inhoud bekend gemaakt was ,' aan êronsBeCg ter hand té ftellen, en door de Stad te verfpreiden, dat ontzet verre té Zoeken was. Hij doet her. De gantfche Bezetting raakt iri roere De Prins, zijnen flag waarneemende, doet haar vrijen* tiittogt met haaren Overfte, doch zonder betaaling aanbieden $ Of twee maanden foldij , mids zij 't overige den Staaten kwijdcho'de, en haaren. Overlïe in 'sPrinsfen handen Hete,* Zij kiest het Iaatfte. De Stad en fronsberg wierden derf Prinfe geleverd, op den vierden October. De Hcpman kreeg den toegezegden dienst en keten, daar de Prinsi op' zijne eigen kosten, een penning van honderd Kroonen deed? aar-hangen. Zijne Doorluchtigheid onthieldt zich nog te GeertruidénZ berg, toen hij, coor eenige Gemagdgden der Algemeene Staaten 4 onder weiften hij - veele vrienden hadt, plegtig èrJ Crnftig genodigd wierdt om in B>abant over te koomeriï De Prins wees dit verzoek niet van de hand, maar betuigF a de,?  228 WILLEM de I. (Prins') de, eer hij daar op een toeftemmend antwoord konde geeven, het ftuk te moeten overleggen met de Staaten ven Hollaud, Deezen, 'sPrinsfen voorftel gehoord hebbende, bewilligden ten Iaatften, hoewel ongaarne, in zijn vertrek. Op den achttienden September deedt hij zijne intrede te Am-werpen, verzeld van zijne Gemaalin en zijnen gewoonlijken Hof. ftoet, nevens zijnen broeder, Gra-f jan van nassau, onlangs uit Duitschland overgekomen, om vergoeding te erlangen van zijn verfchot, ten dienfte van den Lande gedaan. Naa vijf dagen toevens, vervorde hij, verwelkomd en genodigd door eenige Gezanten der Staaten, 'te water zijnen reize. Die van Antwerpen deeden hem uitgeleide, tot op een mijl van Brusfel, daar hij mede, met veel ftaatfie, van de Stedelingen wierdt ingehaald. Maar hoe vuurig eene genegenheid de Gemeente hem fcheen toe te draagen, 't dagt, egter, memgen vreemd, dat hij zich met zo veel vrijmoedigheid vertrouwde onder zo veelen, die hem afgunftïg waren; en de Staaten van Holland deeden dagelijks, in alle Kerken, voor zijne behoudenis bidden. Niet lang hadt de Prins te Brusfel vertoefd, of men zag een blijk, hoe diep hij zich in de gunst der meeste Staaten"! met naame van die van Brabant, hadt weeten in te dringen* Want deeze Iaatften droegen hem, op den twecëntwintigftea October, de waardigheid op van Ruwaard van hun Gewest.; aan welke verkiezing de Algemeene Staaten hun Zegel hingen. Men plagt deeze waardigheid, welke niet ten onregte vergeleeken wordt bij die van DtSator, onder de oude Romeinen, in kommerlijke rijden, hier te lande, en onder anderen in Brabant, aan eenen der voornaamfte Grooten op te draagen. De Brahantfche Gefchiedenisfen leveren verfcheiden voorbeelden uit van Ruwsarden , die naderhand Hertogen wierden; en men wil, dat 's Prinsfen vrienden hem nu ook den weg zogten te baanen tot deeze Hoogheid. Omtrent den zelfden tijd rees 'er eene ontfteltenis- te Gend, die bijftere gevolgen naa zich fleepte, en zelf door 't beleii des Prinfen van oranje, wiens vrienden de beroerte verwekt hadden, aii=enlijk voor een poos geftild fcheen te kunnen worden. De Prins hadt in deeze Stad verfcheiden vrienden, die,  WILLEM de I. C Prins") 220 die, vernomen hebbende zekeren toeleg om zijne Doorluchtigheid te vernederen, en daar nevens voor hunnen eigen val vreezende, dien flag zogten af te wenden. Onder deeze was de voornaamfle de Heer van ryhove. Deeze zich bij den Prins vervoegd hebbende; floeg hem voor, zich en tie zijnen te redden, door 't verwekken van eenen oplland onder de Gemeente; welken voor/lag de Prins verre fcheen van de hand te wijzen, 'sAnderen daags vraagde hij ryhove, of hij nog bij zijn voomeemen van gisteren bleef; en toen ryhove hier op bevestigend antwoord hadt gegeeven , trok de Prins da fchouders op, en keerde zich van hem af. Te verhaaien, hoe't met deeze beroerte afliep, valt niet in ons bellek. Wij^ melden alleenlijk , dat zijne Doorluchtigheid na Gend genodigd wierdt, om orde te ftellen. Vergezelfchapt van zijnen broeder, Graave jan van nassau, deedt hij 'er zijne intrede, op den negenëntwintigften December, en wierdt er met zonderlinge blijken van gunfte bejegend. Vierenvijftig toortzen, gedraagen door even zo veele Gildebroeders, lichtten hem voor tot aan zijne herberg. In 't derwaarts gsan, vondt hij verfcheiden ftellaadjen opgerecht , tot vqrtooning van leevende beelden, flaaride op den loop des tijds en de giorij zijner Doorluchtigheid, den welken, als een werktuig des Hemels, de verlosfing van 't Vaderland wierdt toegerekend. Ook wierdt hem, onderwege, door een perfonaadje, getijteld de Maagd van Gend,. vereerd een open hart van louter goud, waar op Sinceritas, dat is, Oprechtheid, tè leezen ftondt. Naa dat zijne Doorluchtigheid de rust eeuigermaate herfteld hadt, keerde hij, naa eenige weinige dagen toevens, na Brabant te rug. Toen de Algemeene Staaten het met Don jan van oostenryk niet eens konden worden over de voorwaarden van de Opperlandvoogdijfchap der Nederlanden, wendde, men het oog na den Aartshertog matthias, welke in die waardigheid den eed afleidde te Brusfel, op den twintigften jauuarij des Jaars 1578. Weinige dagen te vooren hadt men ter Algemeene Staatsvergaderinge in overweeginge genomen, of de Aartshertog nu, volgens de gewoonte der Algemeene Landvoogden, niet als Stadhouder van Brabant aangemerkt, en de Prins P 3 van  ggq ' WILLEM de L ( Prins j van oranje vervolgens van 't bewind in dat gewest ontllagen moest worden. Doch de Prins hadt de meerderheid der Staaten thans zo volkomen op zijne zijde, dat men niet alleen befloot, hem, op nieuws, als Stadhouder van Brabant, welken naam men nu voor dien van Ruwaard fcheen te kiezen, aan te ftellen, maar ook mattiiias te verzoeken, om hem te verheffen tot zijnen Stedehouder over alle de Nederlanden. D;ï Aartshertog, die niets afllaan durfde, 't geen hem van wegen den Prinfe en de Algemeene Staaten wierdt voorgehouden, béwilligde in dit verzoek, en de Prins deedt den eed op beide deeze waardigheden, te gelijk met matthia?. Het gezag van Prins wille» fteeg zo hoog onder deezen jongen Vorst, dat men hem ten deezen tijde begon aan te zien , sis hebbende het Opperbewind over de meeste Nederlanden. Matthias hadt zo weinig van de klem der Regeeringe in handen, dat de Aanhangers van Don jan hem, niet geheel ten onregte, den Griffier van den Prinfe van Oranje noemden, als hadde hij flegts te teekenen gehad, 't geen hem door den Prins wierdt voorgelegd. Schoon Prins willem, bij menig eene gelegenheid, blijken yertooude van zijne zucht tot algemeene Verdraagzaamheid, de Doopsgezinden, egter, in 't bijzonder, hadden hier van de ondervinding. Te weeten, de Wethoudetfchap van Middelburg hadt, al in den beginne des Jaars 1577, getragt, de Doopsgezinden., die zwaarigheid maakten in het doen van den Burgerëed, om dat zij de eeden in 't gemeen voor ongeoorloofd hielden, van 't Burgcrregt te verfteeken, of ten minften niet plegtiglijk tot Burgers aan te neemen. Doch de prins hadt zich hier tegen zo-ernflig gekant, dat deeze opjief, voor dien tijd, fteeken bleef; verlcenende hun een zejtere Akte of Gefchrift, waar imhij beweerde, dat hun Ja yopr eenen eed te ftrekkcn hadt, en dat zij op dit ftuk niet verder behooBden gedrongen te worden; ten ware men wilde pillijken, dat de Papisten de Hervormden drongen tot het {belijden van eenen Godsdienst, die met derzelver geweeten ^reedt. Doch naa dat de Prins na Brabant was venrokken, Wierdt de toeleg hervat. De Wethouderfchap vergde zelf ^an de Doopsgezinden, gewapend ter wagt te trekken, of  WILLEM de I. (Prins) tjjs geboodt hun, in gevalle zij dit weigerden, hunne winkels te fluiten, en alle neering en bedrijf te ftsaken. Zij vertoonden bier tegen , dat zij overboodig en genegen waren, alle fchattingen te betaalen, en zelf waakers in hunne plaats te ftellen. Dan, dit alles mogt niet baaten. Men fcheen hun de Stad te bang te willen maaken. Zij keerden zich dan wederom tot den Prins, die, zich hunne zaak aantrekkende, den Wethouderen van Middelburg wel ernftig en nadruklijk aanfchreaf en belastte, den Doopsgezinden, om 't weigeren van den eed en van 't wapenvoeren, niet meer lastig te vallen, 's Prinsfen brief is te merkwaardig, dan dat wij hem onzen Leezeien niet zouden mededeeleii. Hij luidt aldus; „ De Prins van Oranje, Grave van Nasfau, Heere „ en Baron van Breda, van Diest, enz. s, Edele, vroome, eerfaeme, wijfe, discrete, lieve, be„ fondere. ,, Alfoo fekere huisluiden aidaer woonende, wefende foo „ men fegt Doopsgefiadt, ons klaeglijk tot diverfe reilen „ hebben te kennen gegeeven, hoe dat gij luiden hen dage,, üjks fyt molefteerende, en de middelen benemende, van „ in rustte en fliiheid den kost voor hun, en hunne familien „ te winnen, doende denfelven interdictie van hunne winke„ len te openen, onder 't pretext, dat fy luiden fouden wei,, geren den eedt te doen in fulker forme als andere borge„ ren; waarop wij wel rijpelijk gelet hebben, en aengeüen „ de voorfchrevene luiden prefenteeren alle lasten in de re„ delijkheid te dragen, nevens andere borgeren; ook in 't „ feit van wapenen, dat hun meest moveert, te doen fuiken ,, devoir tot hunnen kosten, als gij luiden, ofte die geenen, die des last fouden mogen hebben, fullen bevinden in alle ,, redelijkheit en billijkheit te behooren: foo dunkt ons dat ,, gij iuiden feer groot ongelijk hebt, defelve niet te laaten „ in vrede en ftitheit leeven, naer 't gemoedt hunner con? „ fcientie, volgens d'Acte, die wij hunluiden met advijs van den Gouverneur en Rad.n eertijds verkent hebben, waer P4 .„af  A3a WILLEM db I. (Prins) „ af fy feggen u luiden betooninge gedaen te hebben; en „ evenwel foo wij vernemen, dat gij tot nu toe daarop niet „ hebt w.Uen letten, noch op onfe voorgaende brieven • heb, ben genoodfaekt geweest, voor h lésten deefen te fchrij„ ven , bij den weiken wij u lieden opentlijk verklaeren, dat u heden niet toeftaet in 't particulier te bekommeren „ met lemants confcientie; even verre, dat 'er niet gehandelt » ofte gedaen worde, dat tot lemants fchandael fouden mo• gen gereken, in welken gevalle wij niemant begeeren te „ aanwen, of te lijden. Ende derhalven foo beveelen en „ ordonneeren wij u lieden expresfeüjken te defisteeren, vorders den voorfchreeven luiden, Doopsgelindt wefende, te „ molesteren, ofte beletten haar lieder Koophandel en Handtwerk te doen, om voor wijfs en kinderen den kost te ,, winnen ; laetende denfelven haere winkelen openen , en ,, werken, als fy voor tijdts gedaen hebben, ten minden tot ,, den tijdt toe dat bij de Generaliteit, dien hetfelve ftaet te doen, anderfins geordonneert fal worden: Ende daerom„ me wacht u lieden van hier tegens, en d'Afte hun lieden verleent, iet te attenieeren', en eenige boeten denfelven ter „ caufe, als boven, af te neemen , mits dat bij hen lieden „ met geattenteert en fy 't geen tot fchandael van iemanden „ foude mogen tendeeren, en dat fy alle borgerlijke en re,, delijke lasten , nevens andere fullen dragen. Hier me„ de", enz. Zijne Doorluchtigheid fchijnt deeze gelegenheid te hebben Willen waarneemen, om den Doopsgezinden zijne genegen? heid te betoonen, voor eenen dienst, al in den Jaare 1573 hem beweezen. In dat jaar hadt hij gefchreeven aan eenige leden van die Gezinte, in 't bijzonder aan pieter willemszoon nooiwGAARos, Leeraar der Waterlandfche Gemeente, yror deezen uit Monnikendam verjaagd, en zich thans te Embden onthoudende, om voor hem eenige penningen bijeen te brengen. Deeze kreeg duizend en Zestig guldens, een poede fomme naar de gelegenheid diens tijds, welke hij, met poe gevaar zijDS Jeevens> den prinfi; ^ ^ ■ fe HtUenrade bij Raermonde: „ hem biddende deeze kleiq« 3, ver-  WILLEM de h (Prins) -33 p vereering in dank te willen aanneemen van zijne knegten, „ welker gunfte meer was dan de gaave, en niinmerm.er 't ,, wedergeeven begeerden." Waar op de Prins , "gevraagd hebbende wat zij dan begeerden, tot antwoord kreeg: „ Niets ,,, dan zijne Vriendfchap, zo hem God de regeering onzer „ Nederlanden verleende." Waar op de Prins zich hooren liet: „ Dat hij die genegenheid tot alle raenfchen hadde, ook ,. tot hen, die mede Verdrevelingen waren." Voorts gaf nij hun fchriftelijk blijk van de ontvangst der penningen; welk Gefchrifr, met 'sPrinsfen eigen hand geteekend, nog bewaard, wordt onder de oude Hukken, berustende onder de Water? landfche Doopsgezinde Gemeente te Amfterdam. Deeze gemaatigdheid van den Prinfe, als mede die hij bij de Gendfche Bevrediging betoond hadt, zal, waarfchijnlijk, de reden geweest zijn, dat hij ten noelwit ftrekte der baldaadigheid van den berugten petrus dathenus. Deeze, voormaals Monnik te Poperingen, vervolgens Leeraar der Hervormden te Gend, voer hevig uit van den Predikftoel regen 'i heilloos punt der Gendfche Bevrediginge, zo als hij fprak, Waar bij den Roomfchen vrijheid van Godsdienst wierdt toegeftaan. Voornaamlijk hadt hij 't gelaaden op den Prins, dien hij, om »t voorftaan van dat punt, eenen man noemde, die. am God noch Godsdienst gaf. De gemoederen in 't ftuk van den Godsdienst tot één te brengen, was niet de eenige pooging van Prins willfm, hij was 'er ook over uit om de eensgezindheid in het fhutkundige te bevorderen. Dit bleek aan zijne zorge om het werk der Unie of Vereeniginge, in den Jaare 1579, te Utrecht . tot ftand gebragt. Hij arbeidde daar aan geftadig, hoewel heimelijk, zich, ten dien einde, in ieder Provincie, beuanende van zodanige perfoonen, als hem daar toe de bek «a mfte fcheenen. In Friesland waren zijne voornaame werktuigen popke ufkens, karel rookda en duco martena. De Prins vondt niet geraaden, het werk der Vereeniginge in eigen perfoon te drijven, oin dat hij voorzag, dat het den Aardshertog en de Algemeene Staa/en kwalijk zou fmaaken, zo het lichaam der Nederlanden, door het fluiten van een h\\. zpnder Verbond tusfehen eenige Leden, verzwakt wierdt.' P 5 Oo\  334 WILLEM de I. (Prins) Ook vreesde hij, dat men hem het verfaaten der Gendfche Bevrediginge nageeven zou, aan welke hij altoos verklaard hadt zich te willen hóuden. Hier om bediende hij zich, behalven de even genoemden, in elke Provincie, van zijnen Broeder, Graave jan van vassau; die ook, waarfchijnlijk, het ontwerp der Vereeniginge opftelde, en eindelijk gelukkiglijk ten uitvoer bragt, Orn de zo even gemelde reden draalde ook zijne Doorluchigheid eenigen tijd, eer hij de Unie aannam. Doch eindelijk verklaarde hij zich openlijk voor dezelve, bij een bijzonder gefchrift, te Antwerpen, op den derden Maij des Jaars 1579, geteekend. Kort naa 't fluiten der Utrechtfcse Vereeniginge, begaf zich de Prins na Gend, daar de zaaken vrij verward ftonden. Hij kwam aldaar in Augustus, verllelde 'er de Wet, en Helde orde op alles, waar omtrent eenige verwarring was ingefloopen. Terwijl hij zich hier ophieldt, liep hij groot gevaar van opgeligt te worden door zekeren Aanhang, Malcontenten gei aamd, die bij duister eenige Ruiters derwaarts gezonden hadden ; welke, aan de poort herberging koomende verzoeken, op 't punt ftonden van ingelaaten te worden. De Prins, egter, door eenigen om verlof gevraagd, kreeg kwaad vermoeden, en beval de poort digt te houden. Onder dit alles was 'er eenige beweeging te Brugge ontflaan. De Prins verreisde derwaarts, bragt alles in orde, en verftelde de Wetnouderfchap op den gewoonlijken tijd. Naderhand zou hij hier toe, het verftellen der Wethouderfchap, geduurige magt gekreegen hebben, indien hij, gelijk zommigen fchrijven, zedert Stadhouder van Vlaanderen geworden was. Men vindt, naamelijk, dat hij, in September deezes jaars, met die aanzienlijke waardigheid, vereerd wierdt. Doch alzo de meeste Nederlandfche Steden zulks ongaarne zagen, is 't niet waarfchijnlijk dat zijne Doorluchtigheid ooit in dat bewind getreeden is; te meer daar hij zelve naderhand in zijne Verdeediging heeft doen fchrijven, dat het Stadhouderfchap van Vlaanderen hem wel aangebooden was, doch dat hij 't nimmer hadt willen aanvaarden. Met het uitgaan van den Herfst des Jaars 1579, vernam men, dat de vijand zich fterk toerustte tegen de aanllaande Len-  WILLEM de I", C Prins) «39 Lente, zonder dat zulke tijdingen den vereischten indruk maakten op de gemoederan der Staaten. De Prins van oranje , verdrietig over zo groot een verzuim, belloot het den Algemeene Staaten, te Antwerpen, nog eens op 't ernftigst voor oogen te ftellen, óp den zesëntwintigften November. Hij wees dan ftukswijze aan, „ in welke misdagen de meeste „ Gemagtigden gevallen waren; hoe elk alleen voor 't belang „ van zijn bijzonder landfchap fcheen te zorgen, en 't ge„ meen belang verwaarloosde; hoe zij allen gebonden waren „ aan bepaalden last, en niets van gewigt befluiten konden, „ dan op 't behaagen hunner meesteren, die de dingen wis„ ten te rekken zonder einde; hoe de penningen, tot de ge„ meene zaak opgebragt, zo weinig bedroegen, dat hij 't, ,, fchaamtshalven, niet zeggen mogt; hoe men de gemeene „ middelen tot ander gebruik bezigde, dan waar toe ze ge* „ fchikt waren; hoe elk Gewest, ja elke Stad bijna, in 't „ omflaan der gemeene middelen, op eigen oorbaar zag, en „ zijnen nabuuren de neering zogt te onttrekken." Voorts fprak hij van de ongelijkheid in 't ftuk der muntte, waar uit, zijns oordeels, 't ftilftaan van veele handwerken volgen moest. Maar bovenal drong hij op werving en wapening, en 't vinden en opbrengen der noodige middelen daar toe: „ 't welk, „ indien 't langer verzuimd wierdt, men 't hem vergeeven „ moest, zo hij van zijne ampten afftand deedt; biddende „ hij, ondertusfehen , ootmoediglijk , dat men den kleinen „ dienst, door hem den Landen beweezen, voor aangenaam ,, wilde houden, terwijl zijne zucht tot 's Lands best onver,, anderd bleef, en hij zich gaarne onderwerpen zou aan den „ minften Edelman, dien de Staaten zouden goedvinden bo„ ven hem te ftellen; zich ook aanbiedende tot bewaaring „ van eenig Gewest of Stad, of tot eenige andere verrig„ ting, waar toe men hem zou wilien gebruiken." De Vergadering, getroffen door dit Vertoog, viel aan 't verzoeken, dat de Prins de hand niet wilde aftrekken van de gemeene $ aak. Hij liet zich dan wederom oyerhaalen , en leverde vervolgens een ontwerp in, den ftaat van Oorloge betreffende ; waar in hij vermeerdering van manfehap en gefchut voorflqeg, waar mede hij kans zag een verweerenden krijg te voe-  «36 WILLEM de I, (Prins) voeren. Ook gaf hij, wat Iaater, in bedenking, of men 't Krijgsvolk niet onder een nieuwen eed behoorde te brengen alzo veele Hopluiden, Bevelhebbers , en Soldaaten 'teen eri ander tot 's l.ands nadeel ondernamen , onder voorwendzel -van ook den Koning gezworen te hebben. Met het begin des Jaars 1580, bevondt zich Prins willem te Utrecht. Al voor lang was hij door de Staaten van Holland verzogt herwaarts te koomen: om aan dit verzoek te voldoen, verfcheen hij op den eerften Februarij in den Hage. Hier wierdt zijn gevoelen gevraagd over verfcheiden zaaken, in zijn afweezen voorgevallen, waar omtrent hij de noodige fchikkingen maakte, of die der Staaten bekragtigde. Doch voor dat zijne Doorluchtigheid in den Hage ver. fcheen hadt hij zich na Kampen begeeven, om aldaar orde te ftellen op de verzekering van Overijsfel en Drente, welken, door den afval des Graaven van rennenberg, een «ogenschijnlijk gevaar dreigde. Van Kampen vertrok de Prins op Mutden, van waar hem, op den zeventienden Maart, de Amfierdammers, met fierlijk uitgeftreeken Schepen en Jagten, kwamen af haaien , en met pragtigen toeftel, tot blijk zijner welkomfte, in de Stad ontvinger. Hier vervoegden Zich bij hem de Staaten van Utrecht, alwaar de Onroomfchen onlangs bijftere moeite hadden aangerecht, door het verbreeken van de Beelden en Aitaaren in de Kerken, die nog door de Roomfchen gebruikt wierden, en te eifchen, dat de Wethouders de openbaare oefening van den Roomfchen Godsdienst verbooden. Hier over vielen de Staaten van Utrecht Biagtig. De Geestlijkheid yerzogt den Prins om de herftelhng van den Roomfchen Godsdienst. .Duidelijk zag zijne Doorluchtigheid de gerechtigheid hunner zaake; hoe zeer het gemeen onder de Onroomfchen gebeeten was op de Geest, lijkheid, riedt hij partijen elkander te verdraagen, tot op de naaste Dagvaart der Algemeene Staaten te Antwerpen ; wijzende wijders, bij voorraad, den Roomfchen alleenlijk toe de Kerk van St. Ceertmid en die der Predikheeren. Ook beval hij den Burger-Hopluiden het naakomen deezer ordeninge op dat die van den Hervormden Godsdienst niet over t breekeo hunner beloften mpgten kunnen befchuldigd wor- den,  WILLEM de I. Q Prins*) 337 den. Op den zevenden April keerde de Prins, over dcrt Hage, na Antwerpen, om aldaar de Dagvaart bij te wooaen. In de Iaatstgemeide Stad bevondt zich zijne Doorluchtigheid, wanneer in Jnnij des Jaars 1580, te Maastrichtsen, fcherpe Ban, uit 's Konings naam geteekend, wierdt afgekondigd tegen den Prins van oranje, dien de Spanjaards, zedert lang, voor 't hoofd hunner vijanden in de Nederlanden hielden, en in wiens dood zij een einde van den Oorlog dagten te vinden. Den voornaamen inhoud van deezen Ban zullen wij den Leezer mededeelen. „ Philips, eerst hebben„ de opgehaald, hoe veele eeren, gunden en weldaaden Kei„ zer karel, zijn Vader, en hij aan willem van nassau, „ eenen vreemdeling in de Nederlanden, en. hunnen Leen„ man en Onderzaat, beweezen hadden; doet hem de vin„ nigile verwijtingen van ondankbaarheid , meineedigheid , „ fchijnheiligheid. en andere fnoode ondeugden. Hij befchrijfï „ hem als den eenigen aanfteeker en opltooker van 't vuur », der Nederlandfche beroerten 4 als eenen beoorloger van „ zijnen Heere, eenen omftooter aller Vredehandelingen , „ eenen verbreeker van Voorregten en bezwooren Verbinte„ nisfen, eenen lasteraar, invoerer van Ketterijen, verzaaker „ des heiligen Algemeenen Geloofs, eerloozen Echtfchender, „ die, bij 't leeven zijner Gemaalinne, eene gewijde Abtdis • ter vrouwe 6-nomen hadt, pest van 't Christendom en „ vijand des menschlijken geflagts; die zijne veiligheid, ge„ hjk kaïn en judas, alleenlijk vindt in eeuwig mistrouwen, „ t regte kenmerk van een doorknaagd geweeten. Over al „ het welk de Koning hem, als een fchelm en verraader, „ met alle zijne nog onaangeflage goederen, in den Ban doet' ,, en ten roof geeft; verbiedende eik, hem eenige hulp tof» „ te brengen, of zelf aarfpraak te verleenen; en elk, daar„ entegen, beveelende, hem af te ihijden en te verhaten, „ binnen den tijd van eeae maand, op verbeurte van adel, „ eere, go?d en leeven, len behoeve van zulken, die 'er „ binnen of buiten de landen , meester van konden worden, „ Eindelijk, bijaldien men iemand, 't zij onderzaat of vreem,y deling, vonde van zulk eenen edelen- aart, en zo genegen M tOt  A38 WILLEM de L (Prins) „ tot 'sKonings dienst en ter gemeener welvaart, dat hij „ middel wist om den Prins, leevende of dood, over te le„ veren, of hem zelf om 't leeven te brengen , belooft hij $ „ op zijn Koninklijk woord, znlk eenen of zijne erfgenaa„ men, terftond naa 't volbrengen des werks, te zullen be,, loonen met vijfentwintigduizend gouden Kroonen, in lan„ derijen of iu gelde, ter keuze van den uitvoeider; die* „ daarenboven, van nu af, van alle misdaad, welke hij mogt „ begaan hebben, hoe groot ook, zuiver verklaard, en, was hij 't niet, adel-gemaakt wordt, met allen die hem de hand „ zullen bieden; welken, daarenboven, begunftigd en bevor„ derd zullen worden, naar den ftaat hunner perfoonen, cn „ 't belang hunner dienften." Al lang voor 't uitkomen van deezen Ban, hadt de Prins kennis van denzei ven gehad, en 'èr de Staaten van Holland én Zeeland van verwittigd. Naa dat dezelve was afgekon-"digd, zondt hij 'er hun Affchriften van, en zou gaarne gezien hebben, dat zij dien , op hunnen naam, hadden beant« woord. Te gelijk verzogt hij, dat zijne Lijfwagt verfterkt, en rigtig betaald mogt worden. De Staaten, met reden bedugt voor den invloed, dien de beloften, bij den Ban gedaan, op eenige kwalijkgezinden hebben rftogten, tên nadeele van den Prins, bellooten gereedlijk tot het Iaatfte, en vermeerderden 's Prinsfen Lijfwagt met honderdvijftig paarden, mids de kosten ten laste der nadere Vereeniginge kwamen t Doch de Ban, als in veele opzigten den Prins zeiven betreffende, moest, oordeelden ze, door zijne Doorluchtigheid zeiven beantwoord worden. De Prins deedt dan, door zijnen Franfchen Hofprediker, pieter de villrrs , arbeiden aan eene Verdeediging, die, nog voor 't einde des Jaars, met bewilliging der Staaten, in Holland ter drukperze wierdt overgeleverd, en in 't volgende jaar in 't licht kwam. 't Merg deezer Verdeediginge kwam hier op uit. „ De Prins be4, hieldt hooge agting voor Keizer karel; doch de weldaa- den, van deezen Vorst ontvangen, mogten niet opweegen t, de dienften, door zijne Voorouders, en door hem, den Hnize van Oostenrijk beweezen, en de zwaare kosten, i, met open Hof te houden, ên in verfcheiden Gezantfchap- „ pen,  WILLEM de I. (Prins } i& „ pen, ter eere des Keizers, gemaakt. Aan philips was hij „ niets verfchuldigd: want bewind, eer en tijteis, waar aan *, flegts geweldige kosten vast, en welker voorregten, in „ hem, zo wel als in de Graaven van egmond, hoorne en „ anderen, zo jammerlijk gefchonden waren, liet hij zich; „ voor geene weldaaden aanrekenen, Nogthans durfde phi„ lips hem nu voor fchelm en verraader fchelden; die, ze„ ker in 't hoofd zelf van deezen Ban, met zulke weidfche „ tijten niet pronken zou, waren die van Nasfau en Oranje „ tiet eerlijk en kloek ten oorloge geweest, eer hij ter wae„ reld kwam. En nooit zou, hoopte hij, blijken, dat hij „ zijnen geflagte oneere hadt aangedaan. — Men lasterde zijn eerlijk en wettig huwelijk: en wie deedt dit? philips, „ die met zijne eigen Zusters Dochter een bloedfcbandig „ huwelijk hadt aangegaan: philips, die zijne'Gemaalinne r, izabelle vermoord hadt, om tot een ander huWelijk te „ geraak-n, en zijnen eigen Zoon, om dat hij meêwaarig „ geweest was met de Nederlanden: philips,'eindelijk, die „ m overfpel met donna eufrasia geleefd hebbende, haar ,-, naderhand den Prinfe van askoli tot Gemaalinne hadt cp„gedmgen. Wijders was 'sPrinsfen Echtfcheiding met de „ Dochter van Saxen gefchied, met bewilliging haarer maart gen. ■ Zijne tegenwoordige Gemaalin hadt nooit belofte », van t Kloosterleeven gedaan, of die ze gedaan mogt heb* b™,' ^nd- h*f »iet, als zijnde gefchied in haare iT„j v £* 7 en n°emde hem wiJde" ™™ vreemde" u me" dasr bij' dat h,'i bulten <«e Nederlan. ,* den gebooren was, de Koning was 'er dan ook een. Hij „ was m Duitschland, miauw vereenrgd met de Nederlan, „ den, ter waereld gekomen, en zijn Huis hadt, van oude-' „ tijden af, aanzienlijke goederen, in Brabant, Luxenburg, „ Vlaanderen en Beftand, bezeer: zelf waren zijne Voor„ ouders Graaven va, Gelder gewee«, toen die des Konings' „d.gts Graaven van Hakhmg waren, en in Zwiuerlalé „ woonden. Ook wierden in Nederland alle bezitters van „ GraatTchappen en Heerlijkheden, de zijde deezer Landen „ houdende, voor inboorlingen gerekend. - De oorfprong „der baroerrsn moest niet bij hem gezogt worden, maar ft bij  «40 WILLEM de L (Prins) i, bij den Spaanfchen Raad, wiens wreedheid hem, die 'C gezuiverd Geloof, in zijne kindschheid, hadt ingezogen,' tot medelijden met de Onroomfchen bewoogen hadt. En ,, zo zijne medebroeders van de Vliesorde en de Raaden van. ,, Staate 't ftuk met hem eens geweest waren, lijf en goed „ zou hij opgezet hebben om alva op den drempel des „ Lands te fluiten. Al te vooren hadt hij ook te wege ge,, bragt, dat de Staaten op 't vertrek der Spanjaarden aan„ ftonden; en *t Verzoeklchrift der Edelen was niet tegen „ zijn goedvinden ingeleverd. Hier in ftëlde hij zijne eer, „ om dat hij 't vorderlijk hadt gehouden tot 's Lands wel- vaart. Aan den naam van Ketter, dien men hem en ,, zijnen broeder gaf, kreunde hij zich zo min, ais Cnristus „ aan dien van Samaritaan. Tot het openlijk prediken hadt „ hij nimmer geraaden , ook nooit in 't berooven van Ker„ ken bewiliigd. — Nogthans hadt men hem, r.aa zijn vertrek na Duitschland, in zijnen Zoon, in zijne goederen, „ in zijne eere, wreedelijk vervolgd, hem hier door ontflaf, gen van alle eeden en verb'intenisfen , en genoodzaakt tot „ het opvatten der wapenen; die hij, zeide men, tegen zij„ nen Heer gedraagen hadt; maar, met gelijk of minder „ regt, hadden 'sKonings Voorzaaten Kastilie en Leon ver„ worven. Ook was hij, zelf een voornaam Lid der Staa„ ten van Brabant, door de Landzaaten aangezogt om hen te befchermen. Den Roomfchen Godsdienst zouden de „ Staaten van Holland en Zeeland in 't eerst gedoogd heb» j, ben; doch, gewaarlchuwd tegen de verraaderijen eeniger ,', Geestlijken en anderen, hadden zij dien moeten doen ftaaken. Van vervolging om den Godsdienst hadt de Prins zich altoos afkeerig getoond : weshalven hem 't mishan„ delen en ombrengen der Geestlijken ten onregte te laste gelegd wierdt. Over 't wettig of onwettig aanvaarden der wapenen, wilde hij gaarne het oordeel der Aigemeené „ Staaten afwatrten. De Gendfehe Bevred'jjrng hadt niet hij, maar Don jan en de Koning zelve gefenonden — Voorts „ lei men hem geveinsdheid te last. Maar 't was immers j, geene geveinsdheid, dat hij hun , toen zij nog vrienden waren, gewaarfchu^d hadt tegen de tampen, die hun nu „ over-  WILLEM' dr I. (Prins) ü^i ft overkwamen, 't Was ook geene geveinsdheid, dat hij lïurJ „ nu met openbaaren Ooriog te keer ging. Wat zij dari meer voor geveinsdheid in hem befpeurden, wist hij niet. En genomen dat hij in mistrouwen zijne veiligheid ftelde,„ moest men hem hierom met kaïn en judas vergelijken?' „ Wat anders was 't niet op God, wat anders niet op looze' ,, en booze meufchen ie vertrouwen, die, hoe zij beiionden , ,, in Grenada, aan de Moorén, en hier, aan egmond eri „ hookne beweezen hadden, en zelf in deezen Ban deederi „ zien, hoe hun 't geweeten verhard ware, gelijk dat van „judas, hoe zij veitwijfeld waren, gelijk kaïn, en vari „ God verworpen, gelijk saul. ■— Dat men voorts telera' ,, hem inbragt, dat hij zich door geene aanbiedingen van bij„ zondere voordeelen hadt willen laaten beweegen ,• om toi ,, bevrediging te beflulten, ftrekte tot zijnen roem, niet toé zijne fchande: behalven dat zulke breede aanbiedingen, als1 j, men voorgaf, nimmer gedaan waren. — 't Slot van deii ,, Ban, waarbij men hem water en vuur verboodt, agtte hij „ niet, zuliende hij leeven met zijne vrienden, zo lang als1 „ 't Gode behaagde, in wiens handen zijne dagen ftonden. „ En fchoou men nooit te vooren openlijk geld op zijn lijf gefteld hadt, gelijk nu, wist hij wel, hoe dikwijls men ,, daar van heimelijk koop hadt gemaakt: blijkende wijders ,, de fchaamteloosheid der Spanjaarden daan in* dat zij eenen eerloozen. fcheim, die hein om 't leeven bragt, beloofden „ te veradelen, was hij 't niet. Even of een Edelman, dié „ wist wat Adeldom in hadt, ooit zou willen eeten met „ eenen boef, die iemand, om geld, den ftrot hadt afgerto- ken. Helden de Spanjaards zulke luiden voor édel, zo gfngen zij, niet zonder reden, voor af komelingen van Ma* „ raanen of Jooden, en voor kinderen van hun., die 't ieéi, ven des Heilands , om gereed geld , van judas kogteri* „ Kog durfde men den fiel vergiffenis tóezeggen van sllerléï ,-, misdaad, hoe fnood ook, te vooren door h.'ih begaan; „ toonende daar mede voor al de waereld, welke mide'eierr j, en luiden men oordeelde te behoeven, om den befchermer „ der vrijheid van een verdrukt volk van kant te helpen.j, En fchoon deeze Ban, ook van ter zijden, de Staatérj XXXI. deel-, Q . „ tfof*  242 WILLEM de I. 'Prins) „ trof, hadden zij zich daar aan niet te ftooren. Iemand met „ woorden aan te blaffen, was het iaatfte geweer van weer„ looze wijven. Zo zij flegts eendragtig bleeven, en den „ Spanjaard de tanden toonden, haast zouden zij hem zeil zien minderen, 't Was, riep men, meest om zijnen hals r> te doen. Doch kon zijn vertrek of zijn dobd zelve de „ rust in 't Land herftellen, welkom zou hij hem weezen. „ Oordeelden dan de Staaten, dat zijn weggaan hen helpen „ kon, gaarn wilde hij, op hun bevel, tot op 't einde der „ waereld vertrekken. Zijn hoofd ook, waar over geen ,, Vorst of Oppermagt op aarde te gebieden hadt dan zij al„ leen , ftelde hij in hunne handen. Doch dagten 'zij, dat „ zijne tamelijke ervarenis, het overfchot zijner middelen, „ en zijn leeven hun nog van dienst konden zijn; hij hoop. „ te, door Gods Genade, getrouwlrjk te onderfteunen en te „ handhaaven, 't geen zij , tot welftand van de gemeene „ zaak en van den Godsdienst, belluiten zouden." Deeze Verdeediging wierdt den Vereenigde Staaten , den dertienden December, te Delft, voorgeleezen. Zij merkten op dezelve aan, dat de Prins, bij den Ban, ten onregte beklad was; verklaarden wijders, dat hij het algemeen Stadhouderfchap en de bijzondere Landvoogdijen , niet dan op 't ernftig aanhouden der Staaten aanvaard hadt, en verzogten hem daarin te willen volharden; befiuitende, eindelijk, eene bende paerden, tot 's Prinfen beveiliging, te onderhouden. De Prins zocdt zijne Verdeediging, in verfcheiden taaien overgezet, aan de voornaamfte Hoven van 't Christenrijk. Hij voegde 'er een brief bij, onlangs door de Spanjaards verfpreid, als ware hij, door den Prins, aan den Hertog vak anjou gefchreeven, eh door hen onderfchept ; bevattende eenige vermaaningen aan den Hertog, om herwaards te koomen, onder verzekering dat de voornaamfte Steden 't zijnen believen zouden ftaan, en dat hij 't met den Godsdienst naar willekeur zou kunnen fchikken. Doch dit alles was zo lomp verzierd, dat het elk moest in 't oog loopen. Op rs Prinfen Verdeediging kwam nimmer antwoord, uit Spanje of van de Spaanfche zijde. Wiet  WILLEM ÓE L (PrinsJ ifi Niet lang naa de uitgaave deezer Verdee'diginge, begaf zicfó de Prins van oranje na Friesland, op de aanhoudende nodiging der Staaten van dat Landfchap. De Aartshertog Mat* t(has hadt hem onlangs tot Stadhouder van dat Gewest aangefteld, en hij zelve behnard van meroDe, Heer van Ruinen , tot zijnen plaatsnekleeder benoemd. Nu riep hem dé toeftand der Friefche zaaken der waards. Hij Wierdt verzelö van den Graave van hohenlo, die eenig gefchil hadt met de' Staaten, 't welk duor den Prins wierdt bijgelegd. D'aaren* boven flelde hij orde op verfcheiden Zaaken vin merkelijk gewigt, het Landbeftier betreffende. Naa geruimen tijd toevens keerde hij na Holland te rug. Een zwaar verlies leedt zijne Doorluchtigheid, in Junlf des Jaars 158/, wanneer de HoofJplaats zijner B'aronnije varï Breda, door den Hertog van parma, bij verrasfmg wierdé ingenomen. Doch op dezelfden tijd als dit voorviel, wierdt hij, door inkoop, eigenaar van twea Heerlijkheden, die beu* geen minder aanzien gaven hier te lande. Op den zevenè'ntwintigften der gezegde maand, kogt hij de H erifjkhefd der' Stad Vlisfingen ,• met de Ambagtsheerlijkheid van Oud Flis^ fingen, voor vijfënzeventigduizend en een honderd guldens £ en 's anderendaags, het Markgraaffehap vau Fe ere, met het Slot Zanaenburg en de Heerlijkheid van de Polder, Stad err Vrijheid van Zandijk, voor vierè'rizévenduizend vijfhonderd guldens. Kort hier naa wierdt zijne Doorluchtigheid in beidé Steden ingehuldigd. Zedert tien jaaren was de Prins gediend geweest van heimelijke berigten wegens het Hof van Spanje, door den eer«? ften Kierk van gabriel de cayas, Sckretaiis det Nederlandfche zaaken, joan van kastilie genoemd, die hem ook/ van tijd tot tijd, over zondt het A, B, ef C.ffcr der' ge** heime brieven, welk men, van drie tot drie maanden gewooS was te veranderen. De Klerk genoot hier voor driehonderd? Kroonen in 't jaar. Doch zijn iïinkfche handel wierdt eindelijk ontdekt, en hij met vier paerden van eikanderen gefcheurd. Voorheen hebben wij verhaald , hoe dé Staaten van Holland en Zeeland, in den jaare 1576, de Hooge Omherd dier' Q 2 *weW  244 WILLEM de L (Prins) twee Gewesten, zo lang de Landen in Oorlog zijn zouden, hadden opgedraagen aan den Prinfe van oranje. Doch dea tijtel van Hooge Overheid hadt hij zedert niet gevoerd, ten deele om dat verfcheiden Steden nog de Spaanfche zijde hielden. Doch naa de Utrechtfche Vereeniging begon men dit ftuk nader ter hand te neemen. De Edelen en Steden op dit ftuk, rn grooten getale, ter Dagvaart in den Hage befchreeven, raadpleegden hier over ernftig. De Gemagtigden van Amfterdam ijverden fterk voor de Opdragt der Hooge Overheid. De Prins zelve deedt eene reize door Holland, Zeeland en 7 Stigt, en won veele harten door zijne tegenwoordigheid. Ook boodt hij den Staaten beleefdlijk zijnen dienst aan, in alles wat tot behoudenis van de geregtigheden en welvaart der Landen ftrekken konde. Naa veel onderhandelens, te lang om hier verhaald te worden, kwam men in Holland over een, om den Prinfe den eed te doen, „ als „ verwonende en hem opgedraagen zijnde de Hooge Over„ heid en Regeeringe van het Graaffchap van Holland, Zee* „ land en Friesland? Deezen tijtel voerde de Prins zedert gemeenlijk "in de openbaare Plakaaten. Niet lang naa dat het werk der Opdragt was voltooid, borst 'er te Antwerpen, daar zich thans de Prins onthieldt, een aanflag tegen hem uit, die hem in merkelijk gevaar zijn3 leevens, en zijne vrienden in de uiterfte verfiagenheid bragr. Meermaalen hadt men den Prins gewaarfchuwd van deezen of geenen verraaderfchen toeleg, zonder dat hij 'er veel agt op geflagen hadt; doch naa het uitkomen van 's Konings Ban tegen hem, liep hij zigtbaarer gevaar, en droeg ook meer zorge voor zijne veiligheid. Tot deezen moord wierdt aangezogt jan jaüregui, dienaar van gaspar d'anastro, een Biskaaisch' Koopman, te Antwerpen woonagtig , die veel fchade geleeden hebbende bij den Koophandel, door het loon voor dit fnood bedrijf zijne ontredderde zaaken zogt te herflellen. Jaüregui, .een Jongeling van twee of drieëntwintig jaaren, fchoon hij zijn eigen leeven verlooren rekende, toonde zich egter gereed om 't ftuk te volvoeren. Anastro voorziet hem van een tafelboekje met eenige gebedekens en geloften, indien hij in 't leeven bleeve; ook van zeker ge*- fchrift,  WILLEM de L (Prins) 24J fchrift, waar bij, uit 's Konings naam, der Wethouderfchap van Antwerpen groote gunden beloofd wierden , indien zij hem beufchelijk handelde. Van dit gefchrift moest hij zich bedienen, in gevalle hij gevangen wierdt. De achttiende Maart, een Zondag, was gefchikt om 't dout opzet te volvoeren. Anastro was, over Brugge, na Duinkerken geweeken. Jaüregui hadt zich, Vrijdags te vooren, gebiegt aan eenen antoni timmerman, Dominikaaner Monnik, gewoon in dilte mis te doen in 't huis van anastro. Aan deezen openbaarde hij zijn voarneemen tegen den Prins van oranje; de Monnik prees het duk, mids het niet uit eigenbaat, maar ter eere Gods, en ten diende des Konings en des Vaderlands, gefchiedde. Hebbende daar op kwijtfchelding van zonden en 't misbrood ontvangen, bevestigt hij wederom zijn befluit aan den Monnik, dronk een teug Malvazeijwijn, en nam zijnen weg na de huizingen der afgebrokene burgt, daar de Prins geherbergd was. Deez', des voormiddags ter preeke geweest zijnde, hieldt nu zijn middagmaal in 't openbaar in de groote Zaal, nevens zijne Kinderen, met de Graaven van laval en hohenlo, twee Zoonen van Graave jan van nassau , en anderen. Jaüregui neemt den Prins waar, zo als hij van den middagmaaltijd opflaat, en, zich gelaatende hem een Verzoekfchrift te willen aanbieden, fchiet hij hem een pistoolkogel, uit een Bus, welke hij onder den hoed verborgen hieldt, door 't hoofd, die onder 't iegter oor inging, en door 't gehemelte des monds, bepeden 't flinkerkakebeen, uit kwam , met het breeken van eenen tand. Door de overmaate van het kruid, borst de loop, en bezeerde des moorders duim. Men vindt 'er die melden, dat jaurecui terftond hier op nog na zijnen degen tastte; doch hij wierdt uit vreeze hier voor, of ui? onbedagte hevigheid, door eenigen die den Prins verzelden, met verfcheiden rapierfteeken, gegriefd, en door de Hellebardiers voorts afgemaakt. De Prins, bedwelmd door den flag, gelijk hij .zedert verteld heeft, meende dat 'er een ftuk van 't gebouw inftortte. Daar naa viel hij in zwijm, met verdonkering van *t gezigt. Nogthans koomende allengskens tot zich zeiven, £3 bevroedende aan 't gerugt, en aan den brand in zijn q 3 fcair»  èj* WILLEM de I. ( Prins j 52lt; wat er S^emd was. riep hij: Ik vergeef hem mijn dood; fpaart den misdaadige. Terwijl zijne Doorluchtigheid m zijn kamer gebragt en te bedde geleid wierdt, zeide hij meermaalen, flaande zijne oogen op de Franfche H^ren: Ach, hoe getrouw een Dienaar yer/iest zijne Hoogheidi meenende den Hertog van akjou. De maare van 'sPrinfen ongeluk vloog vast door de Stad, en verwekte eene bijftere ontfteltenis. Men fluit de poorten, fpant kettingen langs de «raaien, en verfchijnt gewapend op gijn hoefflag. In 't eerst wierden de Franfchen voor aanftjgters van 't ftuk verdagt gehouden bij veelen, zelfbij 'sPrin. fen Hofgezin, De Hertog van anjoü vierde ten deezen tijde zijnen geboortedag, en hoorde wel ras, dat hij en de Franfchen, bij 't gemeen, in vermoede-i geraakt waren, als of zij yoor hadden , hier een tweeaen Parijfchen bruiloft te vertoornen, en met den moord des Prinfen een begin te maaken, Dit deedt hem yretzen voor eenen opftand onder de Burgerij. Doch deeze vreeze verdween, te gelijk met den agterdogt tegen de Franfchen, toen men 't lichaam des moorders pezogt, en uit de papieren, welke hij bij zich hadt, bevondt, dat hij Spaansch kende, en waarfchijnlijk een Spanjaard was. t Lijk wierdt vervolgens op de markt ten toon gefteld, en haast gekend voor dat van jauregw. De waarheid zich allengskens nader omwindende, wierdt de Boekhouder van anastro, antonio venero genaamd, die bleek van *t ftuk te weeten, en de Monnik timmerman gevat. Des anderendaags kreeg men brieven van anastro aan venero in handen. Hier door wierdt hij overtuigd, en ontdekte alles wat hij Wis?. Timmerman hadt, ondervraagd en, zelf gepijnigd zijnde , in 't eerst zich ongenegen getoond, om te ontdekken, t geen hem in de biegt geopenbaard was; doch daar naa verdaan hebbende, dat venero zo veel uit jaijregui verdaan hadt als hij zelve, bevestigde hij deszelfs getuigenis. Voorts beltedt hij van gevoelen geweest te zijn, dat men den Prins met een goed geweeten mogt ombrengen; doph voegde er, kon voor zijn einde bij, dat hij nu deeze dooling verwierp, de Regters om vergiffenis fmeekte, en verzogt, dat zijne foerroepiné; nevens zijne bekentenis, zq dezelve het licht zag, ge-  WILLEM de I. (Pn»0 247 gemeen gemaakt mogt worden. Ten zelfden dage wierdt het Lijk van jaüregui gevierendeeld, het hoofd geplant op e^n bolwerk der huig, de andere leden tot vier poorten uitgehangen. De Prins, die nu wederom tot zijne kennis was gekomen, verwittigd dat venero en timmerman nerven zouden, fchreef met eigen hand, alzo hem 't fpreeken omwaden was, aan den Heere van aldegonde, dat hij hun de misdaad, voor zo veel hem aanjng, vergaf, verzoekende dat men hun, al mogten zij misfehien eene harde ftraffe verdiend hebben, een korten en zag en dood deedt. Dies wierden zij eerst aan ftaaken geworgd, en daar naa gevierendeeld. Dé Hukken hing men ook ter poorten uit, en ftelde de hoofden op twee andere bolwerken van 't Slot; van waar ?ij, vier jaaren daar naa, als parma de Stad bemagtigde, door de Jefuiten wierden afgenomen, openbaarlijk als iets heiligs geëerd , en voorts begraaven, — Anastro , fchoon zijne beteuterdheid-op de reize, en dat hij eenen Trommelflager, die hem van Duinkerken na Grevelingen geleiden zou, in plaats van éénen Dukaat, wel dem'g dubbele Spaanfche Pistoletten vereerde, hem in kwaad vermoeden gebragt hadt, geraakte, nogthans, gelukkiglijk bij parma te Doornik; daar hij, waallende den Prins gefneuveld te z*jn, gelijk de eerfte gerugten liepen, zich openlijk van 't aanftigten deezes moords beroemde. De Hertog van pakma zelve liet zica door hem bepraaten, om aan verfcheiden Steden van Brabant, Vlaanderen en Holland te fchrijven, dat het nu de tijd was om zich met den Koning te verzoenen. Doch elk verfoeide het gruwelijk opzet, en niemand toonde zich gezind tot wankelen. *s Prinfen wonde ftondt in 't eerst zeer voordeelig. Men bevondt dat hem de groote Kropader was afgefchooten; doch dat de einden derzelve, door de hitte, gelukkiglijk toegefchroeid waren, zonder 't welk het bloeden bezwaarlijk zou hebben kunnen gfftelpt worden. Doch op den Iaatften dag van Maart ontlprong de geflooten ader, golpende meer dan twaalf ponden bioeds uit, zonder zich te laaten ftoppen: fchoon men, om 't bloed na elders te lelden, den Prinfe nog wel twee ponden aftapte. Moeielijk viel ook het verbinden der wonde, alzo 't verband, ftijf gelegd, de keel te*zeer Q 4 "e'  <48 WILLEM de I. (Prins) Jj£f' en fl»PPdiJk drukkende, voor 't bloeden week Éindelijk riedt leonard botalli, Lijfarts van den Hertoae" van anjou, dat verfcheiden perfoonen, bij beurten, den tJuim op 't gat zouden houden. Dit drukte met maate, en alleen daar 't noodig was, zonder eenjgzins toe te geeven aan t bloeden, dat voorts, met behulp eener wieke, gewenteld in de heffe van gezuiverd Kooperrood, geftrernd wierdt. Daar naa genas de Prins gelukkiglijk, en deedt zijnen Kerkgang op den tweeden Maij, die tot eenen plegtigen Dankdag voor znne hertelling gefchikt was, en met tekens eener hartJjjke^blijdfchap gevierd wierdt. Doch drie dagen laater ontviel hem zimeGemaalin, charlotte van bourbon, die door Jchrik op fchrik gekrenkt, en door waaken en dienen afgemat, ,n eene brandende koorts ftortte, welke haar, binnen weinige aagen, wegrukte. . T.0.en,deJP"DS' naa ziine herue»ing> eenen Hoogen Raad w Uetland opgeregt hadt, vertrok hij, nevens den Hertog van ais jou en den Prins van espinoi, en eenen grooten ileep van Edellieden, te fcheepe van Antwerpen na Vlisfingen, en voorts over Sluis na Brugge, daar zij zeer heufchelijk ontvangen wierden. Hier brak wederom een gruwelijk voorneemen uit tegen anjou en oranje; daar een ander, om gantsch Frankrijk 't onderst boven te keeren, aan kleefde. De oraftandigneden hier van moeten wij kortlijk ontvouwen. Nikoiaas salseda , Zoon van pieter salseda , die, op den Parijfctien bruiloft, om 't voeren der wapenen tegen die van guize, was omgebragt, hadt, eenigen tijd geleede.i, te Rouaan van valfche munt berigt geweest zijnde, vergiffenis verworven van den Koning van Frankrijk, door voorbede des HerPgs van lotharingen , wiens zijde hij, naa 't omkoomen zijns Vaders , gevolgd hadt. Deeze begeeft zich na den Prins van parma, en toen na den Hertog van anjou, dien hij Zijnen dienst aanbiedt, om een braaf Regiment Knegten te werven. Anjou laat zich met hem in, niet kunnende vermoeden dat iemand, wiens Vader door die van guize van pnt geholpen was, iets ten voordeele van dit Huis zou wil. len onderneemen. Maar de Prins van oranje kreeg een fchallc oog op den valfchen Munter, en ontdekte haast, dat hij  WILLEM de I. (Prins) H9 hij verftand gehouden hadt met parma, die hem twee gezellen hadt toegevoegd, welken hij riedt in hegtenis te neemen. Anjou, zedert ook vernomen hebbende ,• dat salseda met die van lotharingen verzoend was, deedt hem ten Hove in flilte vatten, terwijl zijne mskkers, francisco basa en nikolaas hugot, bijgenaamd la borde, hem buiten ftonden te wagten. Eindelijk verneemt basa na salseda, aan zekeren dienaar, die weder vraagt of hij hem kende ? en terftond daar op na binnen reedt. Doch op dit oogenblik kreegen de twee gasten agterdenken, en pakten zich weg. Basa wierdt nogthans agterhaald, en beleedt, gepijnigd zijnde, dat zij, ter begeerte van parma, aangenomen hadden, den Hertog en den Prins, door vergif of eenig ander middel, van kant te helpen. Doch salseda lochende iets tegen den Hertog voor gehad te hebben. Alleenlijk beleedt Bij zich in zijnen dienst te hebben begeeven, op hoope van, met zijn Regiment en eenige anderen, Kamerijk en Duinkerken aan den vijand te zullen leveren: voorts was zijö toeleg geweest, al wat 'er omging over te brieven aan die yan guize. Nog openbaarde hij een geweldig Eedgenootfchap, door die van cuizb gefmeed, om Frankrijk aan Spanje te brengen. Salseda wieidt ver weezen om met vier paerden van een gefcheurd te worden. Het Lijk van basa , die zich in de gevangenis met een mes het hart hadt afgeftoken, wierdt met de voeten aan de galg geknoopt, met een gefchrift, meldende zijnen voorgenomen moord van zijne Hoogheid en den Prinfe van ORANJE. In den Jaare 1583 fchijnt het gebeurd te zijn, 't geen alleen door den Hiftoriefchrijver bor is aangeteekend, dat men den Prir.fe van oranje het Hertogdom van Brabant heeft aangebooden; doch zijne Doorluchtigheid wees deeze aanbieding van de hand; voor reden geevende, geene magt te hebben om het Hertogdom te befchermen, en den Koning van Spanje ook geen reden te willen geeven, om te zeggen, dat hij alleenlijk gezogt hadt, hem alle zijne landen te beneemen. De Raadsheer jacob zweerius, een der Gemagtigden tot het doen deezer opdragt, heeft dit zelf verhaald aan ftraks geneeiaden Schrijver. Q 5 Zedert  *$a WILLEM de I. (Prins j Zedert het opneemen der wapenen tegen Spanje, was in Friesland merkelijk gefchil geweest, over het gezag der Steden en des platten Lands, ter Staatsvergaderinge. Doch in den Jaare 1578 was men over een gekomen, dat de Steden ééne Mem op den Landdag inbrengen zouden, tegen drie van Oostergo, Westergo en Zevenwouden te zamen. Nu beweerden de Steden, dat haar, naa 't uitfluiten der Geestüjkheid, nog eene fteai toekwam, en dat de drie Kwartieren zich met twee ftemmen moesten te vreden houden. Van tijd tot tijd wakkerde deeze twist. De Prins deedt, eindelijk, door twee zijner Gemagtigden , nevens zijnen Stedehouder, 't gefchil ftaaken, bij wijze van bevel, begeerende dat het Verdrag van den Jaare 1578 ftand zou grijpen, tot op den naasten Landdag, De Steden fteldcn zich in *t eerst hier tegen; doch zedort heeft men, tot heden toe, deezen zelfden voet gehouden, in 't ftemmen ten Lancisdage. Omtrent dien zelfden tijd verzogt de Heer van mi-rode , 's Prinfen Stedehouder in Friesland, ter oorzaake van zijnen ouderdom, zijn on.flag, en wierdt in die waardigheid opgevolgd, tot het beleid des Oorlogs, der Regeeringe en des Regts, door Graaf willem lodüwyk van nassau, broeders Zoon van den Prinfe van oranje, wien zijne Doorluchtigheid ten dien einde lastbrieven verleende. In Julij des Jaars 1583 begaf de Prins zich met al zijn Hofgezin na Middelburg in Zeeland. Hij hadt nu een weerzin in Antwerpen gekreegen, alwaar hij onlangs van de Gemeente fmaadelijk bejegend was. Gewoon het knijpen zijner veelvuldige zorgen door de eerlijke zoetigheden des Echtgenooufchaps te lenigen, en houdende de gedagtenis van wijlen gaspar de coligni, Admiraal van Frankrijk, in hooge waarde, was hij 'er, op den twaalfden April deezes Jaars, voor de vierde reize, in den echt getreeden met louisa de coligni „ met toeftemming des Franfchen Konings. Deeze, oud dertig jaaren, uit den aart Godvrugtig, minzaam van zeden, fnedig van vernuft, Weduwe des Heeren van teligni, die, nevens haaren Vader, in den berugten Parijfchen moord wss omgekomen, kwam over Zeeland te Antwerpen aan. Met ongemeene ftaatfie wierdt 's anderen daags dit huwelijk gevierd ,  WILLEM de V. f Print) 7$l yierd, mat het luiden der klokken en 't losfen van 't gefehur, Deeze verbintenis wierdt, door *sPrinfen vijanden, afgemaald als een bewijs van zijne zucht tot Frankrijk, met welks huipe hij, ztide men, 't La:,d onder 't juk dagt te brengen, om het daar naa te deelen met anjou. De Prins begreep zelf wel, dat zijn huweliik niet zeer behaagen zou in Holland: waarom hij niet verzunwe den Staaten deswegen genoegen te geeven. De Gemeente van Antwerpen, gebeeten op de Franfchen, geloofde ook ligtelijk van den Prins het erglte, en begon zijne Doorluchtigheid met den nek aan te zien. 't Gebeurde eerlang, dat de Weihouderfchap, beflooten hebbende 't plein van *t Slot, welk grootendeels der Stad toekwam, aan erven af te (keken en te verkoopen, hand deedt liaan aan 't rooijen van Straaten en Graften. Hier uit fchept het Graauw argwaan. De roep gaat op, dat de Franfhen, ingelaaten door den Prins van Oranje, zich verjchanjlen voor het Slot. Straks draaft men gewapend derwaarts , doorfnuffelt alle hoeken, vordert den Prins, die hier zijne wooning hadt, op ilraat, en fcheldt hem voor een Verraader. Doch het oproer bedaarde van zelf, toen men niet vondt, 't geen men zogt. De Wethouderfchap durfde nogthans geene ftraffe oefenen over dit wanbedrijf; 't welk koomende bij den voorfpoed van den Prins van parma , den Prins afkeerig maakte van Antwerpen en na Zeeland verreizen deedt. Doch nog eene andere reden trok hem derwaarts, de merkwaardige handeling naamlijk over de Opdragt der Graaflijkheid van H-ltana en ïeetand aan den Prinfe. Al voor eenige taaren hadt zijne Doorluchtigheid de Overheid deezer Landen aanvaard. Zedert raa ipleegde men in Holland over den tijtel, dien hij moest voeren, en wierdt geene bekwaarner geoordeeld dan die van Graave en Heere. Zeeland en Utrecht verklaarden zich hier tegen. Nogthans droegen de Gemagtigden van Holland hem de Graaflijkheid, Hoogheid en Heerlijkheid van Holland, Zeeland en F,iesland op, onder den eigenlijken tijtel van Graave en Heere der gemelde landen; onder welken tijtel hij dezelve ook aanvaardde. Nogthans ontbrak 'er nog veel aan 't werk der Opdragt. De Akte moest nog bezegeld, en de voorwaarden goedgekeurd  05» WILLEM de I. (Prins) keurd worden. De bezegeling gefchiedde in Holland, door de Edelen en Steden, op last der Staaten van dat Gewest. Verfcheiden Gewesten evenwel ftieten zich hier aan, drijvende dat Holland zich van de Algemeene Staaten zogt af te zonderen. Zeeland inzonderheid maakte zwaarigheid om den Prins voor Graaf aan te neemen; ook liep men hier en daar in Holland agteruit. Te Amflerdant verklaarde de toenmaalige Oud-Schepen kornelis pietekszoon hooft, in de volle Vergadering, niet te kunnen zien, wat 'er heil, uit deeze verheffing, voor de Landen te wagten ware; welke verheffing hij wijders hieldt te ftrijden met de ütrachtfche Vereeniging, waar btj men beloofd hadt, onderling te zullen verbonden blijven. Nogthans wierdt bij de meerderheid van Holland een Ontwerp gemaakt van de voorwaarden, door den Prins, bij zijne inhuldiging als Graaf, te bezweeren; en 'er kwam du in overleg, of men, gelijk te vooren reeds beflooten was, zonder zich.met Zeeland, of met Amflerdant en Gouda, welke Stad ook tegen de verheffing was, langer op te houden, met de inhuldiging voortvaaren zou of niet. Men durfde de raadpleegingen hier over niet uitfleUen. De Prins was thans te Delft. Men tradt dan, op den zevenden Junij des Jaars 1584, over zijne zaak in onderhandeling; en 't is te vermoeden, dat men tot de inhuldiging zou gekomen zijn. Doch terwijl de Prins zich bereidde tot het inzamelen der vrugten van zijnen langduurigen arbeid, wierdt hij, maar drie dagen laater, door een onverwagten dood, weggerukt. Hoe 't hier mede toeging, moeten wij beknoptelijk vernaaien. Naa dat zijne Doorluchtigheid van de gevaarlijke wonde, hem, in den Jaare 1582, te Antwerpen toegebragt, gelukkig, hjk geneezen was, lieten zijne vijanden niet na, te loeren op nadere gelegenheid om hem van kant te helpen. In Maart des Jaars 1583 raakte te Antwerpen een Spanjaard in hegtetns, pedro dordogno genaamd, die ook beleedt voornee. mens geweest te zijn om den Prins te vermoorden; waar op hij met den dood geftraft wierdt. Een Fransch Hopman, lk coth genaamd, door den Markgraave van Rijsburg gevangen zijnde, wierdt ook, omtrent den aanvang deezes jaars, aan- ge-  WILLEM de I. CPritis) gezogt, "tst-^et ombrengen van den Prins: waar in hij fcheeri te bewilligen. Doch losgelaaten, ten deezen einde, bragt hij 't fluk uit. Met het begin van Maart hadt een Fries, aukema geheeten , eenen hans hanszoon , Koopman te Vlitfingen befchuldigd van eenen toeleg, om den Prins, tegen wien hij een bijzonderen haat hadt opgevat, met buskruid, gelegd onder 't vertrek, daar hij te Vlisfingen den maaltijd hieHt, of omtrent zijnen ftoel in de Kerk, of op eenige andere wijze, al ware 't ook met eigen hand , het leeven te beneemen. Hans hanszoon wierdt gevat, en beleedt, fcherpelijk ondervraagd zijnde, zijn voorneemen: te gelijk ook, dat hij 'ermet den Spaanfchen Gezant in Frankrijk over gehandeld hadt; waar op hij onthalsd wierdt. Doch omtrent deezen tijd onthielden zich te Delft vier onderfcheidene perfoonen, een Franschman, een Lotharinger ,• een Engelschman en een Schot, die allen vier gingen op 'c leeven van den Prins, zonder van eikanderen te weeten. De vijfde, die het (luk uitvoerde, was een- Bourgondiër. In 't begin van April was hij eerst te Delft verfcheenen , zicli noemende francois oüion , Zoon van pieter guion , te Befanfon, ter zaake van zekeren aanflag tot vordering van 't Hervormd Geloove, omgebragt. Om zich bij 't Hofgezin van den Prins bekend en bemind te maaken, ging hij vlijtig ter Kerke; hij droeg altoos de Pfolmen, den Bijbel, of eenig ander boek in de hand. Dus zogt hij toegang tot den Prins, bij wien hij ten gehoor toegelaaten eerlang te verdaan gaf „ dat hij te Luxemburg Opperklerk zijnde geweest van du „ PRé, Sekretaris van Graave pieter ernst van mansfeld, „ 's Graaven Zegel dagelijks in handen' hadt gehad; dat hij „ 'er eenige afdrukzeis van hadt gemaakt, welke hij zijner „ Doorluchtigheid aanboodt; hij was, eer hij te Luxem,, burg aan werk raakte, reeds herwaarts op weg geweest, „ om zich in 'sPrinfen dienst te begeeven." De Prins, ziende weinig gebruiks te maaken van deeze Zegels, kreeg egter In gedagten, dat de Maarfchalk van biron, dien 't bevel over Kamerijk toegedagt was, zich veelligt van dezelve tot P*spoorten zou kunnen bedienen, voor de boden tusfehen die Stad en Brusjel. Hij hieldt 'er dan eenigen bij zich, en zonde"  s$4 WILLEM db t. (Prins] cuioN met de overige ra F, ankrijk, in 't gevolg van woët Van karon, Heere tm Schonewal, die toen derwaarts reisde, om den Hertoge van anjoü 't befluit der Saaren, cp 't geen laatstl.jk met hem gehandeld was, bekend te maaken, Schonewal zondt, kort hier naa, guion wederom na Holland, met de t jdlng van 'sHertogs dood, waar over hij den Prins, nog te bedde liggende, onderhieldr. Toen zou hij hem, gelijk hij daar naa verkiaarde, den doodfleek al gegeeven hebben, hadde hij geweer bij zich gehad. Daar naa wierdt hem aangezeid, dat hij vertrekken moest} waar op hij, wijzende op zijne Cegte kousfen en fchoenen, om een weinig gelds verzogt, welk de Prins hem geeven deedt. Doch in plaats van kousfen en fchoenen, kogt de booswigt, 'sanderen daags, 'er twee Zinkroers of Pistoolen voor, van twee foldaaten der wagt, met eenen van welken, die hem gekapte kogels| weigerde , hij nog in woorden raakte, zonder darmen, 'tgeen vreemd fchijnt, eenigen agterdogt tegen hem opvatte. Den volgenden middag, den tienden Julij, wagtte hij den Prins op, en vraagde hem, in 't gaan na de tafel, om een Paspoort, met zulk een verbaasd gelaat en beevende ftemme, dat de Prinfes 't oog op hem vallen liet, en haaren Gemaal daar naa vraagde, wie die mensen ware met dat kwaad opzigt? waar op de Prins antwoordde, dat hij zijn Paspoort begeerde, welk men gereed maakte. De vaifche euioN vervoegde zich. tegen 't einde des maaltijds, brj de deur der Eetzaale, met den mantel op den flinker fchouder, en de Pistoolen aan den riem, gelaaden het eene met drie, het andere met twee kogelen. Ten twee uuren ffondt de Prins op van de tafel, en koomende op den eerften nieu wen trap van zijn Hof, in St. Aagten Klooster, wierdt hij ortmoer van den moorder; die, de mijnen maakende van zijn Paspoort te vorderen, het Pistool, welk met drie kogels gelaaden was,, op hem loste, hem treffende dwars door 't lijf, of in 't hart. De Prins, den Jlag voelende, fprak: Mon Dieu, mon Dieu, tjez pit ié de moi, et de ton pauvre peuple; dat is, „ Mijn „ God, mijn God, ontferm u over mij, en over uw arr» „ volk." Teffens begon hij te fuizelen, en wierdt gefchoord door Jonkheer jakob van malderé zijnen Stalmeester. Toen zet-  WILLEM de f. (Prins) -.g$ zette men hem op den trap neder. En als zijne Zuster, de Graavin van zwartzbnbukg, hem in 't Hoogduitsch vraagde, of hij zijne Ziel niet in de handen van jeztjs chkistü» beval, bragt hij een Jaa uit, zijn jongde woord. Voorts droeg men hem cp een bedde in de Eetzaal, daar hij eerlang den geest gaf, in tegenwoordigheid der Pnnfesfe, zijne Gemaalinne; die, zeer ontlteld, als hebbende haaren Vader, haaren eerden Gemaal, en nu ook den tweeden, door moord verlooren, God , met vuurige gebeden , om geduld aanriep. De moorder, naa 't gepleegde feit, dak fluks op de loop. Vliedende over de agrerplaats, door de ftalling, liet hij *t ander Pistool vallen. Uitgekomen in de Schooldraat, viel hij aldaar over eenig droo; doch draks weder op de been gekomen, fnelde hij na de Vest om zich te water te begeeven; waar in hij verhinderd wierdt, door dien twee van 'sPtinfea dienaaren hem agterhaalden en gevangen namen. In 't eerst was hij vol fchriks; doch gebrast in de daliingen, en merkende dat men hem bewaaren wilde, bedaarde hij een weinig. Als een der dienaaren hem voor eenen fnooden fchelm fcholdt, antwoordde hij: Ik ben 't niet, want ik heb. gedaan naar 't bevel van mijnen Koi.ing. De dienaar vraagde , van welken Konidg? Van den Koning van Spanje, mijnen meester, zeide hij. Wordende ter zelfder huisdeure ingeield, daar hij uit gekomen was, fprak hij deeze woorden: è poort gij hebt wij bed'oogen. Ik zie wel dat ik een dood man ben. Men; bragt h.-m terdond in de Conchergerie, daar hij door 't Geregt der Stede, waar bij naderhand Gemagtigden kwamen uit den Hoogen Raad en 't Hof van Holland , ondervraagd wierdt. Papier, pen en inkt geeischt hebbende, fchreef hij „ Genaamd te zijn ealthasar gerardsz, gebooren te Vtllc ,, jans in 't Graafïchap van Rourgondie, en al lang in den „ wille geweest om den Prmfe het leven te beneemen. Ten „ bewijze hier van hadt hij, voor zes jaaren, binnen Dole 9, een biooten dolk, uit al zijne magt, in een deur geduwd, „ wenfchende overluid dien deek in 't hart des Prinfen van „ oranje. Zedert zijne kennis van des Konings vonnis tegen „ den Prins, was hij herwaarts gekomen om 't ftuk te vol- - ■ „ voe-  &56 WILLEM be t CPrins) „ voeren. Maar hoorende dat zulks gefchied was door eener» Biskaaijer, hadt hij te Luxemburg zich begeeven in dienst „ van jan du PRé, Geheimfchrijver des Graaven van mans„ feed. Verneemende daar naa 'sPrinfen behoudenis, hadc hij wel gewenscht, om'zijn beftek te volgen, van du pró „ te fcheiden, hoopende toegang bij oranje te vinden, door j, 't aanbieden van etlijke van 's Graaven Zegels. Eindelijk „ hadt hij van zijn voorneemen kennis gegeeven aan zekeren si Jefuit te Trier, die hem hadt geraaden, deswegen te fpree„ ken met den Prins van parma. Dat hij hier op na Door* nik aan deezen Prins gefehreeven hadt, doch geen ■ ant„ woord durven afwagten, uit vreeze dat het overdraagen i, der Zegels van den Graave van mansfeld, in wiens dienst „ hij waarlijk geweest was, hem kwaiijk zou genomen wor,, den. Dat hij hier op herwaarts was gekomen, en einde-t, lijk hadt uitgevoerd, daar hij de reize nog om doen zou, i, al fchoon hij zich, ten deezen tijde, duizend mijlen van w nier bevondt." Men vondt bij hem twee blaazen, wat bol van wind, nevens een pijpken om ze beter te doen zwellen, met behulp van welken hij over de gragt dagt te zwemmen. Voorts toonde hij zich zeer bedroefd, dat de Prins, (.dit hade men hem wijs gemaakt) nog leefde. Doch verneemende dat hij gewond was, geiiet hij zich blijde te zijn, verzekerende dat hij den dood niet ontgaan zou; waar uit men vermoeden mag, dat hij 't lood vergiftigd of hoekswijze gevormd hadt. Daar naa gepijnigd zijnde, verklaarde hij, „ in „ zijn opzet gefterkt te zijn door gery, Minderbroeder te „ Doornik, die hem zijnen zegen gegeeven, en door den ,i Jefuit te Trier, die verzekerd hadt, dat hij, omkomende* „ onder de Martelaars zou gefield worden." Andermaal gepijnigd , bekende hij „ zijn voorneemen den Prinfe van par> ,, ma geopenbaard te hebben, die hem ge weezen hadt na ,, den Raadsheer assonville , met wien hij afgefproken „ hadt, dat bij zich, om toegang tot den Prins te krijgeni „ voor eenen frajvcois guion zou uitgeeven. Voorts hadt ,, de Raadsheer hem ernftelijk en bij herhaaling vermaand, „ dat hij, betrapt wordende, den Prins van parma niet mel„ den moest." Den volgenden dag bleef hij, pok buiten pijue,  WULÉM de L ( Prins j l§| fijne, bij de gemélde bekentenisdaar bij voegende ], dat & hij uit assonville verftaan hadt, dat pakma den toeleg ,', prees, en hem 't loon, bij den Ban beloofd, verzorgen" zou: ook dat men deb Giaave mansfeld zijn Zegel zout' „ doen veranderen, om de vervoerde afdruszels nutteloos td maaken." Voorts volharde hij bij de betuiging, „ dat herrf ,', zijt e onderneeming niet rouwde , die hij nog ter hand ,', liaan zou, al moest ze hem duizend leevens kosten, 't Pij„ nigen verklaarde hij te lijden om Zijne voorgaande zonden.' ,-, Om 't ftuk, aan den Prinfe begaan, hadt hij, ais een wak» ker voorvegter der Roomfché Kerke, den hemel verdiend." Nogthans ontviel hem tusfehen beide, dat hij 't ondernomen hadt, uit begeerte na rijkdom. Gegeesfeld zijnde, toonde hif den Regteren de ftriemen der roeden, en^paste op-zich toö de woorden, door pilatus gefproken van den Heere chuis» Tus: Ecco Homo, „ Zie hier den mensch." Op den der» tienden Julij wierdt hij, door Gemagtigden uit den Hoogeri en Provinciaalen Raad, en door die van den Gerégte eri' Schepenen van Deift, gevonnisd. „ Om op een SchavoÉ voor 't Stadhuis gebragt te worden, daar hem de thoorcL ,■, daadige regterhand, tusfehen een toefluitend heet ijzer „ », gefchroeid , 't vleesch voorts , op zes plaatzen, meê' „ gloeiende tangen, uit zijn lichaam zou geneepen wordèn. i, Zijn lichaam zou men daar naa, van onderen op, leevecdc i, vierendeelen, 't hart daar uit haaien, en hem in 't aange„ zigf werpen, 't Hoofd, van den romp gehouwen, zod, „ agter 's Prinfen huizing, op een (taak, op den Schooltoren „ », gefteld, de vier deelen zijns lichaams', aan de bolwerken 5, van vier poorten dér Stad, gehangen worden. Voorts zou„ den zijne goederen verbeurd zijn." 't Hooren van die vonnis ontftelde hem dermaate, dat hij het uur vervloekte, waar in hij éefst te Dole dén pleitnandel leerde; 't welk hem' ter kennisfe der Grooien ingewikkeld, en, uitzucht tot ftaat,,' tot zulk een ramp gebragt hadt. Hij herftelde zich egter fpoedig, en zeide de reize hemelwaarts te zullen aanncemen, om den menfehen een voorfpraak bij God te ftrekken ; weigerende voorts eenigen Predikant gehoor te geeven. Des anderer'daags wietdt het .vonnis uitgevoerd, 't Aar.fchoUwen XXXI. deel; ' R vsS  *5S WILLEM de f. (Pvimy van t gereedfchap 0p 't Schavot fcheen hem met geen angst altoos te beroeren. Zijne ftraiïe droeg hij met ongelooflijke hardvogtigheid: zo dat veelen geloofden, dat de geweldige pijn, te vooren geleeden, hem 'c gevoel moest verdoofd hebben. Want, gebonden aan een paal, gedoogde hij, zonder eenig geluid te flaan, het knellen zijner regterhand in een gloeiend Wafelijzer: 't welk de markt met rook en flank vervulde. Zelf fchudde hij de ftomp, als ware het om een kru.s te maaken, en 't volk te zegenen. Even onbewoogen verdroeg hij het uitknijpen zijner fpieren met gloeiende tangen en de rest zijner ftrafFe, die op een bank voltrokkenwierdt. Zijn hoofd, als het kng cp den ftaak geflaan hadt, viel eindehjk af, en wierdt, zo men zeide, na Brabant gebragt. De maare van 'sPrinfen moord, verfpreid over gantsch Nederland, wrogt ongemeene droefenis: doch geen minder haat en afkeer. Zelf 't Spaanfche Oorlogsvolk verfoeide zulk eenen handel zo verre, dat, in den Schans voor Zatfen, zeker Soldaat, ten aanhooren zijner fpitsbroederen, den Stnatfchen, die zich in de loopgraaven bevonden, toeriep: "tWas aen fcketmfluk; een fchelm, die V geraaden, volbragt en bevolen hadt, al kwam het ook van zijnen Koning zeiven. De Roomfche Geestlijkheid, nogthans, verhief des moorders bednj. en hardvogtigen nitgang hemelhoog. Doch in verfchei. den Steden, daar zij hunne vreugde, met het ftooken van vuuren, betoonen wilden, verbooden 't hun de gemeenten. De Kanunniken, verhinderd te V Hertogenboseh openbaare vreugde te bedrijven, verzamelden in de Hoofdkerk, en zongen het Te Deum Laudamus; \ welk egter den Hemel fcheen te mishaagen; die den volgenden avond den toren dier Stad, door donder en blixem, in kooien leide, zonder eenig ander huis te bsfchadigen. 'sDaags naa den moord, wierdt 'sPrinfen Lijk gebalzemd ten toon gefteld, en bleef boven aarde tot op den derden Augustus, wanneer het, op kosten der Staaten van Holland, Zeel^d, Friesland en Utrecht, met bijna Koninklijke ftaatfie, in de Nieuwe Kerk te Delft ter aarde befteld wierdt, hoewel hij dikwijls begeerd hadt; zonder groote uitwendigheid en opzigtigen toeftel begraaven te worden, 't Lijk in de  WILLEM de I. (_ Prins) 255I de Kerk gebragt zijnde, wierdt 'er eene korte en troostlijkè Lijkpreek gedaan, over de woorden uit de Openbaaring van joHannes : Zalig zijn de doo.len, die in den Heeré ftervenl^ De Geest zegt dat zij rusten van kunnen arbeid, en hunne werken volgen hen naai die met aandagt en weemoedigheid gehoord wierdt. Op den dag der begraafenisfe, en een dag vóór en naa denzelven, wierden, in alle Steden van Holldnd} driemaal 's daags, telkens een half uur lang, de grootfte klok* ken geluid. Zulk een uitgang hadt willem, Prins van Oranje én Graaf van Nas/au, in den ouderdom van weinig minder dan tweeënvijftig jaaren , gebooren te Dillenburg uit willem," Graave van Nasfau , en juliana, Graavinne van S'.olburgi een wonder wijze en zedige Vrouw, die, op haar vijfënzeventigfle jaar, zag honderddrieëntwintig, zo kinderen ali kindskinderen, uit haaren lijve gefprooten. Hij hadt (vergun ons, Leezer, dat wij, met de woorden van den doorluchtigen Ridder hooft 's Prinfen geftalte en geaartheid fchetzen}' „ meer dan middelbaare lengte, geestrijke ooghen; dezelve, „ 't aanfchijn, en den baard bruijn; de leeden maagherach„ tig, nochtans taameiijk vroom, en welgefchaapen! de Itenf „ zeer heider, en lieflijk doorgaands; doch fcherp genoeghi „ daar 't hem vereijscht docht; gelijk in 't beftraffen der ge„ breeken van de Regeerders, en in 't doordrijven zijner „ voorfteliingen; waartoe hij hun dikwijlfer fiere dan fmee,, kende taal hield; (leunende op de bekende zuiverheid „ zijner handen, en willende dat zij wisten, hun imnurs zo „ veel aan 't volghen , als hem aan 't raaden, geleeghen te „ zijn. De zelve wijze oordeeld' hij teffens dienftigh tot „ bewaarr.is van ontzagh, en weering van oovertoliighe twisti, reedenen , daar d'onbefchofte vermeetelheidt haaren roem: j, ui; zoekt, en al te vaaken den tijdt meê fpüt. 't Zijnen „ daaghelijkfche gelaate en manieren, zagh, door den ernst.; „ ijet vrolijx en gunstveirdighs uit: welke temper, genaamd „ Joviaal, fraaijst eenen Vorfte voeght, en de minne der men„ fchen mijnt buijten koste van achtbaarheidt. Lusiigheït iri „ gezeifchap pleegd' hij graatigh, wen 't pas gaf, en vloeijde' „ van fcherts: voornaamlijk over taafel, dermaate, dat geene R 2 „ zwar-  200 WILLEM de I. (Prins) „ zwaarigheit zijn hart te nijpen fcheen: Waaraan zich zom* mighe neuswijzen argherdeö, niet ruijkende dat hij deri „ konimer meenighmaals met gebootfte biijdfchap beftelpte: „ dewijl elk acht op zijn gebaar, en hoop of vrees uit het „ ftaan zijner troontje nam. Om geenen afkeer van 't gebrurjk dies Landaarts te toonen , deed hij fomtijds wel „ eenen Duijtfchen dronk: maar 't weezen bleef 't zelffte „ ren Iaatfte tóe, en 't verffandt op zijn ftel. Ook was de „ dischvreughdt fchier zijn' eenighe uitfpanning; fpelen, rij„ den, jaaghen, geen kortswijl voor hem. Al d'ooverighe „ uwen braght hij met blokken en zOrghen door. Opge„ voedt, neghen jaaren, in de kaamer des Kaizers, die hem i, van zijne eerfte jeughd af zeer bezindt hadt, bewaard' hij „'t zijnen eenêntwinrighfte, de veldtheerfchappij, in plaats », des Hertooghen van.Savoije. Te weeteiï: riipheit van oor., deel, en klem van heughenis, die zelden verzaamen, en » te gaader C zonderlingh als d'ervaarnis hen afreCht en ftof„ leert) wondre weetenfchap en gaauwigheit geeven, waarerr „ m hem gepaart. Bijlire baaren van tegenfpoedt zijn hem „ oover 't hooft gegaan: morren en onwilligheit van zijnen „ minder; nrjdt en dwarsdrift van zijns gelijken; haat err „^vervolg van zijnen meerder." Dus verre 'de Ridderlijke Bij vier echte Vrouwen, heeft Prins willem twaalf kinderen verwekt. Anna van egmond, zijne eerfte Gemaalin, eenige Dochter en erfgenaame van maximiliaan, Graave van Buuren, baarde hem philips willem, die achtentwintig jaaren in Spanje gevangen bleef, en eena Dochter maria. Brj de tweede, anna vaN .saxen, won hij maurits, opvolger van philips willem in 't Prinsdom Oranje, anna en emilia; bi] charlotte van bourbon, zijne derde Echtgenoote, zes Doctiters, loüise juliana, elizabet, katharina belgica, Flandrïna , charlotta brabantina en emilia secunda.Lolise van coligNi, zijne vierde Gemaalin, baarde hem, nog geene zes maanden voor zijnen dood , frederik hendrik. voorts liet hij eenen natuurlijken Zoon naa, justinus genaamd, die naderhand den Vaderlande, in den krijg, met lof gediend heeft. De Staaten der Vereenigde Nederlanden, een weir  xxxi.Dtpl.iv.: GB.AT TOMBE VAK PB.INS WILLEM iVlEBELÏI.   WILLEM de I, (Prins) enz. sfji weinig aan ademtogt geraakt, ten tijde van het twaalfjaarig beftand, hebben den Prinfe, in *t Koor der Nieuwe Kerk te Delft, eene pragtige Grafftede geftigt, in welker opfchrift zij hem afmaaien als eenen herfteller van vrijheid en van zuiveren Godsdienst, en hem voorts den fchoonften tijtel geeven , die immer eenigen Vorst te beurte viel f dien van Vader des Vaderlands,, Willem de II, (P/;'«s) van dien naam, uit het Huis der Prinfen van oranje , wierdt gebooren in 's Graavenhage, op den zevenëntwintigften Maij des Jaars 1626. Zijn Vader was de doorluchtige Prins frederik hendrik, wiens voornaamfte Leevensbijzonderheden wij in het XXI Deel deezes Woordenhoeks verhaald hebben. Amelia, Graavin van Solms > was zijne Moeder. Groot was de vreugde, welke over dit voorval in het Vorftelijk Vlek bedreeven wierdt. De Hellebardier, welke, aan den Voorzittenden Heere der Algemeene Staaten, daar van de eerfte tijding bragt, wierdt met driedubbele Gouden Rijders begiftigd. Gemagtigden dier Ver'gadetinge gingen Prins frederik hendrik daar over begroeten, en zich tot Gevaders over den jongen Vorst aanbieden; 't welk van den hartverheugden Vader met blijdfchsp wierdt aangenomen. De eerfte dag van Julij was tot den plegtigen Doop beftemd. Deeze wierdt verrigt in de Groote Kerk. Het Vorftelijk Kind Wierdt ten Doop gehouden door de Koningin van Bohemen; Afgevaardigden der Algemeene Staaten, en van de Staaten van Holland waren daar bij tegenwoordig. De eerstgemelden zonden den jongen Prinfe, tot een Pillegift, een Rentbrief van achtduizend guldens 's jaars, in een Gouden doos , waardig twaalfhonderd guldens. Van de Staaten van Holland wieidt hij begiftigd met eene Rente van vijfduizend guldens, en van de Wethouders van Delft met zeshonderd guldens jaarlijks. Duizend guldens wierden in de VorfteJijke Kraamkamer ge. fchonken door de Algemeene Staaten. Zo vroeg bleek de goedwilligheid van 's Lands Staaten jegens den jongen Vorst. Geene verkoeling zag men in dezelve met gijnen klimmenden leeftijd. Den ouderdom van vier jaaren R 3 hadt  S6a WILLEM de II. (Prins) hadt hij rog niet bereikt, of hij wierdt aangefleld tot Generaal pyer de Ruiterij der Vereenigde Nederlanden, op de gewoone Jaarwedde, bij den Staat van Qoriog bepaald, en dqot de Provincie IfAland ten haaren Jaste genomen. Zeer was deeze bevordering naar den zin van Prinfe frederik hendrik, die pu zo veel gezags in de Vereenigde Gewesten hadt gekreegen, dat men aller wege ijverde om hem genoegen te geeven. Dit bleek eerlang aan de raadpleegingen, in den Jaare 1631, om Zijnen Zoone het regt op te draagen tot de opvolging in zijns Vaders Ampten, in gevalie hij dien overleefde. Utrecht bewilligde 't eerst. Zweeder van haarsolte , die in Overijssel alles vermogt, en zeer wel ten Hove ilondt, dreef het ftuk door in dat Gewest. Doch elders ontmoette het merkelijken tegenftand. Van den eenen kant begreep men, hoe gevaarlijk liet ware, een jongen Prins, van wiens goede of kwaade hoedanigheden men nog niets wist, voor te fchikken tot de hoogfte waardigheden in den Staar. Doch, van den anderen kant, zag man dat het verkkaren van den jongen Prinfe tot ?s Vaders Opvolger eigenaartig moest dienen, om deezen aan den Lande en deszelfs weïvWt naauwer te verbinden; als mede om den band tusfehen de Gewesten vaster toe te haaien. Het Iaatfte gevoelen kreeg de'overhand. De Brieven van aanfteüinge, iii gouden doozen geflooten, wierden, van wegen de Provincie Holland, door den Heer van du venvoorde, den jongen Prinfe overhandigd. Prins frederik hendrik beioonde zijn genoegen over dit bl'jk van gunfte en hoogagtinge, door een aanzienlijk gefchenk, welk hij aan elk der Gemagtigden tot de jppiragt deedt. De Haagfche Burgerij, insgelijks blijk willende geeven van haare aankleevinge aan het Huis van oranje, verzuimde de gelegenheid niet, welke zich thans aanboodt, om den jongen iPriufe eer en vermaak te doen. In den Jaare 1636 was het belluic genomen om de Nieuwe Doelen in den Hage te bouwen Thans kree^. men den inval om den jongen Prins te verzoeken tot het leggen van den eerften fteen aan dit gebouw. Pf Vüvftelijke Vader, zich dit laatende welgevallen, verfcheen $2 jonge willeaj, op den tweeden November , ter plaatze c*!?? 'f Sebouw zou worden opgericht. Verfcheiden Heeren van.  WILLEM de II. (Prins) 16% van aanzien verzelden hem; hij was gekleed als een Matzelaar, van Maatftok, Truffel en Schootsvel voorzien. Het wetkvolk voer wel bij deeze plegtigheid. Midlerwijl verzuimde men niet om voor zijne opvoeding de noodige zorge te draagen. Andreas rivetus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, onderwees hem in de beglnzels van den Godsdienst. In de kennis der taaien en fraaije Weetenfchappen hadt hij tot Leermeester joannes heu.ersj.gius , die naderhand hem als Raad en Geheimfchrijver diende. In het paerdrijden en de behandeling der wapenen, genoot hij het onderwijs van david marlot, Heere van Bavois, In den Jaare 1637 wierdt ter Algemeene Staatsvergadering® goedgevonden, den jongen Prinfe willem, wien voorheen de Opvolging in zijns Vaders Ampten was toegezegd, den Lastbrief ten dien einde in den vereischten fortn op te drasgen. Dit gefchiedde op den eerften Junij. 't Gefchrift lag in een gouden Doos, ter waarde van duizend guldens, waar op het Wapen van Hunne Hoog Mogenden gefneeden was. In gevolge hier van, deeden de Staaten van Holland, in den volgenden jaare, den voorflag, of het niet geraaden ware, den jongen Prins, die nu al tot jaaren van onderfcheid begon te koomen, op dat hij vroegtijdig kennis van 's Lands zaaken mogt verkrijgen, te magtigen om de Vergadering van den Raad van Staate bij te woonen, als mede, daar toe verzogt zijnde, ter Algemeene Vergaderinge te verfchijnen. Een algemeene goedkeuring droeg deeze voorflag weg, en de jonge Prins nam, in den Jaare 1638, zitting in die aanzienlijke Vergaderingen. Al in den Jaare 1638,, toen de jonge Prins niet meer dan den ouderdom van twaaif jaaren hadt bereikt, wierdt 'er eenige opening gedaan tot een toekoomend huwelijk. De waereldvermaarde, maar ongelukkige maria de medicis, Koningin ■ Moeder van Frankrijk, deedt den eerften voorflag. Deeze was insgelijks de Moeder der Kouinginne van Engeland, Gemaalinne van karel den I; en 't was daarom niet vreemd dat zij eene van deszelfs Dochteren voo.rfloeg. Daarenboven zogt zij, door den voorflag van zo eene aanzienlijke Echtverbjntenjsfe, haar Hof te maaken bij Prins frederik hen» R 4 drik$  m WILLEM de II. (Prins) pu«, en denzei ven, in haare ongelukkige omftandigheden, fP haarp belangen 0ver ie haaien. Met genoegen wierdt dij voorftel opgenomen , en 's Lands Staaten, daar over geraadpleegd, lieten 't insgelijks zich welgevallen. ?t Liep, egter aan, tot in het laatst van het Jaar 1640, voor dat 'er Ge? zanten wierden benoemd, om in Engeland over dit huwelijk te bandelen; zij vertrokken op den zesèntwintiglten December, en kwamen in het begin van het volgende jaar te Londen aan. Prins frederik hendrik ondertusfehen, in den Jaare 1640. tot Stadhouder der Provincie Groningen en Ommelanden vetkoozen zijnde, was op den zestienden November derwaarts gereisd, en weinig dagen laater plegtig ingehuldigd. De jonge Prins willem, die zijnen Vader thans verzelde, hadt het genoegen dat hem ten zelfden dage wierdt opgedragen het regt van opvolginge in de hooge bedieningen van dat Gewest, in geval'e hi] zijnen Vader overleefde. _ Met ongemeene itaatfia wierden de Gemagtigden tot de huwen ksonderhandeling te Londen ontvangen, en zes dagen van alles vrij gehouden. Van zijnen kant benoemde de Koning insgelijks eenige Gemagtigden, welke, in zijnen naame', eerlang de toeftemming gaven tot het huwelijk tusfehen den joegen Pnns willem met de Prinfesfe maria, oudfte Dochter Van karel den I. Men kwam over een dat de Prinfes, die nog maar tien jaaren oud was , niet na Holland zou gevoerd worden, eer zij den ouderdom van twaalf jaaren hadt bereikt. Haar huwelijksgoed wierdt bepaald op veertigduizend ponden Sterlings. Bij voor overlijden van Prinfe willem zou zij een Weduwengift genieten van tienduizend ponden Sterlings jaarlijks, en boven dien nog twee Huizen, behoorliik vooizien , het een in 's Graavenhage, 't ander ten platten Lande. Behalven dit zou de Prinfes, tor haar bijzonder vermaak of fpeldegeld, ontvangen vijftienhonderd ponden Sterlings elke drie maanden. Op deeze voorwaarden gaf de Koning aan de Staatfche Gemagtigden verlof om de Koninklijke Bruid te begroeten, welke zij den na?m van Prhuesfe van oranje gaven» ' " , Pi*  WILLEM de II. (Ptint) 263 pit aldus bepaald zijnde, zondt karel de I, in Maart daar aan volgende, eenen Edelman Biet eenen brief aan den frinfe van oranje, met verzoek dat het zijne Hoogheid mogt behaagen, den jongen Prins ten fpoedigften na Engeland te zenden, alwaar de begeerte, om hem te zien, onder het volk zeer groot was. De Prins gaf hier van kennis ter Algemeene ?taatsvergaderinge, alwaar men in 't eerst zwaarigheid maakte, een zo dierbaar pand, in zo jonge jaaren, over Zee te zenden; doch ejpdelijk wierdt daar in bewilligd. Men nam pok in beraad, of het niet voegzaam ware den jongen Prinfe een merkelijke fomme reisgeld toe te leggen, dje reeds van Zommigen op eene halve millioen , van anderen op tweehonderdduizend guldens wierdt begroot. Doch wij vinden niet dat dit tot een vast befluit gekoomen is. . Midlerwijl maakte zich de jonge Prins gereed tqt de reize na Engeland. In April vertrok hij uit den Hage met een aanzienlijk gevolg; de Prins zijn Vader deedt hem uitgeleide tot aan Hellevoetjluis, alwaar de Luitenant Admiraal marten PrpÉrtszoon tromp, , met eene Vloot van twintig Oorlogschepen, op hem wagtte. Qp den twintigfien dier maand {tak hij in Zee; doch was naauwlijks jn de ruimte gekoomen, of de Vloot beliep een zo hevige florm, dat het Admiraalfchip, welk hem zou overvoeren, mastloos te Goeree moest binnenloopen. Prins frederik hendrik beval hier op zijnen Zoon, van 't fchip van tromp over gaan op dat van den Vice- Admiraal witte wittesz. Een beter geluk hadt thans de jonge Bruidegom. Binnen weinige dagen zette hij voet aan land te 'sGraavezand, alwaar hij door den Graaf van linsey, gevolgd van een ftoet van tachtig koetzen, was te gemoet gereeden. De Prins van wales en de Hertog van Vork ontvingen hem voor de deur der Groote Zaale van 'f Konirklijk Paleis te Londen, alwaar hij van den Koning en de Koninginne vriendlijk ontvangen wierdt. Eerlang ging hij pok de Koninklijke Prinfes zijne Bruid begroeten. De twaalfde Maij was tot den plegtigen trouwdag beftemd. In de Koninklijke Kapel te Whitehall wierdt het huwelijk ingezegend, door den Bisfchop van Lincoln , in tegenwoordigheid des Konings, van den Prinfe van wales, den Hertog van york, R £ en  mf WILLEM de II. (Prins; en eene meecigte van Rijksgrooten, Nog drie weeken vertoefde Prins willem, naa 't voltrekken van zijn Huwelijk, m Engeland; toen nam hij affcheid van het Hof en van de Prmfesfe wjne Gemaalin, en vertrok na Holland, alwaar hij, thans onder 't geleide van den Luitenant-Admiraal tromp, op den achtflen Junij aan kwam. Niet lang naa 's Prinfen wederkomst, en nog in 't zelfde jaar, deedt de Heer van sommelsdyk den voorflag ter Algemeene Staatsvergaderinge, of het thans niet dienftig ware, den jongen Prinfe, nu in jaaren toeneemende, toegang te verleenen tot de overweeging van alle gewigtige raadpleegingen van den Staat, op dat hij dus vroegtijdig van den aart van 's Lands beilier onderrigt, en alzo te bekwaamer mogt worden, om naa zijns Vaders aflijvigheid, de welvaart der Vereenigde Gewesten te bevorderen. De voorflag behaagde; men benoemde eenige Leden om dit den Prinfe bekend te maaken. In den Jaare 1042, begonnen de onlusten tusfehen karei, den I, Koning van Engeland, en 't Parlement inzonderheid gerugt te maaken, en tot die hoogte te klimmen, dat het noodig wierdt geoordeeld voor de Koninginne het Rijk te verlaaten, en na Holland over te fteeken, om de Gemaalin des jongen Prinfen van oranje derwaarts te geleiden. Men hadt van dit befluit hier te lande niet zodra tijding ontvangen, of 's Lands Staaten zonden den Luitenant - Admiraal tromp met eene aanzienlijke Vloot, om Haare Majefteit nevens de Koninklijke Prinfesfe in Duitss op te wagten. Het voorwendzei deezer reize was, dat de Koningin, ter bevorderinge van haare gezondheid, de wateren van Spa ging gebruiken; doch de waarheid der zaake, om Wapenen en Krijgsbehoeften te koopen, waar toe de Koning aan zijne Gemaalinne de voorriaamfie kleinoodiè'n der-Kroone ter hand ftelde. Op den achtflen Maart des Jaars 1642, zette de Koningin van Engeland, nevens baare Dochter, de jonge Prinfes van oranje , te Hellevoet/luis voet aan land, en kwam tegen den avond van den elfden dier maand in den Hage aan. Uit naam der Algemeene Staaten en van die van Holland, wierden de Vormelijke Perfonaadjen begroet en verwelkoomd dpor den Raad- pen-  WILLEM de II. (Prins') 267 penfionaris kats, die het woord voerde. Niet lang hadden zij hier vertoefd, of het jonge paar, verzeld van de Engelfche Koninginne, nevens den Prins en de Prinfesfe van oranje, deeden eene reize tot vermaak na Amfterdam, waar toe zij van de Wethouders dier Stad uitdrukkelijk genodigd waren. Drie dagen hielden zij zich aldaar op, welke met openbaare vreugdebetooningen en andere vermaaklij kneden wierden doorgebragr. Omtrent deezen tijd gaf de Provincie Utrecht een zonderling bewijs van haare genegenheid voor den jongen Prinfe van oranje. Men hadt onlangs in Holland voorgeflagen, hem een gefchenk te doen, zo in vergoeding der kosten van zijne reize na Engeland, als om hem de noodwendige lasten Zijns huwelijks te helpen draagen. Amfterdam hadt deeze gifte begroot op vijftigduizend guldens eens, en een jaarlijkfche Rente van twaalfduizend guldens. De Edelen meenden dat de Jaarrente op dertigduizend guldens, en de vereering op vijfhonderdduizend guldens moest gefteld worden; doch men was toen tot geen befluit gekoomen. Kort naa de wederkomst van hunne Hoogheden van Amfterdam, brsgt de Heer van renswoude, Afgevaardigde wegens Utrecht, het verzoek dier Provincie in de Vergadering van Hunne Hoog Mog. om de overige Gewesten te doen bewilligen in een gefchenk aan zijne Hoogheid van driehonderdduizend guldens eens, ep vijftigduizend guldens 'sjaars tot de Hofhouding, ingaande met de overkomst der Koninklijke Prinfesfe. Doch, hoe zeer Utrecht ijverde om 't ftuk door te drijven, de zaak heeft nimmer haar volkomen beflag gekreegen. Schoon de jonge Prins willem zijnen Vader meer dan eens te velde hadt verzeld, tot nog toe, egter, hadt hij, om zijne jonge jaaren, geene gelegenheid gehad om proeven van zijne krijgsdapperheid te vertoonen. De Veldtogt des Jaars 1643, leverde hier van de eerfte blijken op. Thans bevondt zich het Staatfche Leger bij Bergen op Zoom, en dat des Vijands in de Voorlieden van Antwerpen en de omliggende Dorpen. Met verfchillenden uitflag vielen 'er dagelijks fchermutzelingen voor. 't Gebeurde dat de Staatfche Ritmeester krook , den ftand van '5 vijand» Leger befpied heb-  9& WILLEM oe li., (Prins) .hebbende, Prinfe frederik hendrik kwam aandienen, hoe'er kans ware om met driehonderd Ruiters twee Kornetten paer den te verflaan, die dagelijks omtrent het Leger der Spaan" fchen de wagt hielden; of, zo dit mislukte, den vijïd I lokken in eene Hinderlage, welke men in het Dorp Br]sist zou leggen De voorflag geviel den Prinfe, die z^nen Zot ne verzeld van den Luitenant-Generaal stakenbho k en^en Gra ve van «b», het bevel gaf over de Hinderlaage d op eene He.de, agter >t geboomte, gelegd wierdt. ?W ^mprgens ten vijf uuren gekoomen zijnde ter plaatze 1' waar hij de Spaanfche wagten meende te ontmoel?^ er memand, w.,1 dezelve kort te vooren was afgelost He Znfl KWartier gCnaderd kwaffien £ S Spaanfche Kornetten op hem af; die hij wel ras tot inZ TTloï'T™ " ^ ^ Hii °P ^ "alle rep en roer. Don cantelmo, die thans over de Spaanfche benden het bevel voerde, flijgt hier op te paerd, en beveeIr aan jan de borgu, zijnen LuitenantfGeneraal,'de o zen' die thans aan 't wi ken waren, le vervolgen zelf tor ™ ' de poorten van 9erg„ 0p Zoo^ ^T^ZZ l wanorde aan 't vlugten flaande, Ipkt de 'borg:SS t de Hinderlaage daar hij, zich dus verfchalkt, en d sfaaï fche Ruiten, in flagorde ziende ftaan, eerst flil ho.L voorts beweeging maakt om te wijken. Doch PrL wrf,' ^ weg atinijden, en den Graaf van stirum aantrekken om hem ";dlJ bfP?^- Dit gefchiedde met zo goede order dat vijfhonderd Spaanfche Muskettiers, die tot in den hollen weg genaderd zijnde, hunne Ruite ij menoen te onderfteiinen overhoop geworpen wierden. Veelen van d zelve fneuvelden; zes Hoplieden wierden gevangen genomen • de overigen kreegen lijfsgenade. Van de Spaanfche* S ii - ue luitenant-Generaal de borgia dt> Vri; heer van wangen, Graaf kamt ™»„ ■ • ' de VriJ" «raar karel terrare en Lours ««tobta MArtino, benevens n^»n n.w. antonio- pe paerd. alle welken na 't Staatfche Leger voor Bergen op Zoom  WILLÊM de II. (Prins) «6$ Zoom gevoerd wierden. Prins willem, zijnen Vader eeri half uur van de Stad ontmoetende, wierdt met alle zijne Bevelhebbers op 't Vriendelijkst bejegend, en over zijn beleid, dapperheid en de behaalde zege minzaam begroet. De Koninklijke Prinfes, in November des Jaare 1643', den ouderdom van twaalf jaaren bereikt hebbende, was nu, vol. gens de Wet, gemagtigd oni over haar huwelijk te befchikken. Diensvolgens gaf zij haare toeftemming tot het houden' van den bruiloft, die met groote ftaatelijkheid gevierd wierdt. Het bijleger, egter, gefchiede niet voor 't volgende jaar, 'vÜ den nacht tusfehen den zes- en zevenëntwintigften Februarij. Bij de eer, welke Prins willeM van deeze huwelijksverbintenisfe ontleende, voegde de Koning, zijn Schoonvader, eerlang de waardigheid van Ridder van den Kouzeband. In April des Jaars 164Ó, deedt de Engelfche Refrdent boswel, eerst mondeling, en daar naa in gefchrift, ter Algemeene Staatsvergaderinge, voordraagen, dat de Koning zijn Mees. ter, en de Ridders als Gebroeders, tot Medelid van hunne Broederfchap hadden verkoozen Prins willem van oranje hebbende ten dien einde overgezonden den Kouzeband en de Orde.'' van St. Joris, om eerst aan Hunne Hoog Mogenden, en vervol, gens den jongen Prinfe zeiven'te worden aangébooden. Hij voegde 'er nevens dat de overige lieraaden van de Orde, tot de voltrekking van de p'legtigheid, en volkomene inwijdinge' van den Prins, zouden overgezonden worden, zo ras de binnenfandfche onlusten van Engeland het zouden toelaaten. De Algemeene Staaten deeden den Refident bedanken; enhebbende doen nazien, hoedanig eertijds de Prinfen maurits en frederik hendrik in die Orde waren aangenomen, ver. klaarden zij , hun aangenaam te zijn de eere , welke zijne Groot- Brittannifche Majefteit Prinfe willem wilde aandoen. De Refident verrigtte hier op plegtigheid der aanftellinge' binnenskamers, dewijl de omftandigheden des tijds geen open.' baaren luister gedoogden. Op den veertienden Maart des Jaars 1647 overleedr zijne Hoogheid Prins frederik hendrik, Vader van Prinfe willem. Hij was niet zo dia overleeden, of ter Vergaderinge der Algemeene Staaten wierdt in overleg genomen, of 't niet ge-  370 WILLEM de H. (Prins) geraaden ware order te ftellen op de verzekering van deri Staat, de handhaaving van den Hervormden Godsdienst, en. op »t ftuk van het Krijgsweezeu. Men las hier op het Befluit van Hunne Hoog Mogenden, waar bij het regt van Opvolginge in de Ampten van Kapitein- en Admiraal-Generaal over *t Krijgsvolk zo te water als te lande, met den aankleeve van dien, was opgedraagen aan zijne Hoogheid Prinfe willem van oranje, nevens andere Befiuiten, daar toe betrekkelijk. Voorts wierden de Eeden geleezen, op welke Prins frederik hendrik tot Kapitein- en Admiraal-Generaal was aangenomen. Daar naa wierdt goedgevonden, dat zijne Hoogheid op de zelfde Formulieien den Eed zou afleggen, „ op Inftruéïie, „ alreeds gemaakt, of nog te maaken"; op uitdrukkelijke begeerte der Staaten van Holland wierdt dit bijvoegzel in den Eed ingelascht. De Afgevaardigden van Noordholland zoti. den wel gezien hebben, dat men eene Inftiuétie hadt gemaakt, alvoorens de Stadhouder wierdt in den Eed genomen. Doch anderen gaven voor, dat 's Lands zaaken geen uitftel léeden 4 dat het Krijgsvolk niet zonder Opperhoofd kon zijn; en dat men hierom het bovengemelde bijvoegzel hadt gefteld. Bij de opening van den Uiterften Wille van frederik hendrik, welke in tegenwoordigheid der Algemeene Staaten gefchiedde, wierdt bevonden dat tot deszelfs eenigen Erfgenaam Was aangefteld zijne Hoogheid Prins willem van oranje; met uitdrukkelijke benoeming, nogthans, der verdere Erfgenaamen, welke, in gevalle van oveilijden zorder wettige Lijfserven, in deszelfs plaats moesten gefteld worden. Een weinig voor het midden der voorgaande Eeuwe, gelijk bekend is, begon men hier met ernst bedagt te zijn om een einde te maaken aan den langduurigen oorlog met Spanje. Prins frederik hendrik, hoewel in den oorlog oud geworden, hadt ook, op 't einde van zijn leeven, den Vrede geduurig en ernftig aangeraaden. Doch de jonge Prins toonde zich toen reeds geneigd tot het voortzetten van den krijg; hij was al vroeg in den waan gebragt, dat zijn gezag en in. komften, in tijd van Vrede, merkelijk zouden befnoeïd worden , en dat de Staaten den klem der Regeeringe geheel zouden aan zich trekken. Met leede oogen zag hij, derhalven, dat  WILLEM de jt (Prins) zfi dat het werk van den Vredehandel, vervolgens, met meerder ernst wierdt bij de hand genoomen, en het zich liet aanzien ten genoegen der Vredelievenden te zulien uitloopen. Van tijd tot tijd deedt dan ook de Prins, onder de hand, poogingen om een fpaak in 't wiel te ileekeu. De metkwaardigfte van allen was die van den elfden April des Jaars 1647. Toen deedt hij, door den Raadpeniionaris kats, den Staaten van Holland aanzeggen, „ Dat de zaaken thans verward ftonden „ in Europa; dat men allerwege volk worf; dat hij bedugt „ was voor de onderneemingen van vreemde Legers op de „ grenzen van deezen Staat; en dat de goede Staatkunde „ vorderde dat men onder het wapenen der nabuuren niet „ ftil zat"; 'er nevens voegende, dat hij zich verpligt vondt den Algemeene Staaten het voltallig houden hunner troepen aan te raaden. Men bedankte den Prinfe voor zijne oplettendheid , doch verzogt hem tevens, thans van geen werven te willen fpreeken, op dat de Spaanfche Gemagtigden, met wien men thans in onderhandeling was, de oprechtheid van de inzigten der Staaten niet mogten in twijfel trekken. Doch de' Prins deedt kort daar naa andermaal verklaaren, dat hij berigt hadt ontvangen dat de Spaanfchen een Leger in Vlaanderen verzamelden, en hij daarom niet hadt kunnen nalaaten voor de grenzen te zorgen ; zendende, ten dien einde, eenig Krijgsvolk en Oorlogsbehoeften na den kant van Hulst. De Staaten, vreezende dat de Prins zich ontijdig in een Veldtogt zou wikkelen, verzogten hem ernftelijk dat hij de troepen wilde te rug ontbieden, alzo men van de Spaanfche zijde mets te duchten hadt. Doch hij antwoordde, dat hij, zijnen last als Kapitein - Generaal ontvangen hebbende van de Algemeene Staaten, verpligt was te zorgen voor de grenzen; doch zo dra deezen ander bevel gaven , en de Spaanfchen naalieten agterdogt te verwekken, hij de troepen zou te rug ontbieden. Dit gefchiedde zedert, en de Vrede, welke eert lang gellooten wierdt, was oorzaak dat de Prins, ditmaal, zijne kragien te velde niet konde beproeven. Hoe zeer de Echtverbintenis met eene Koninklijke Prinfes. fe van Engeland den Prinfe van oranje tot eere verftrekte bragt deeze hem,- egter, niet altoos even groot voordeel, ^ maar  Sffü WILLEM de II.' (Prins j' maar dikmaals merkelijke fchade toe in zijne bijzondere eigen- , dommen. In de Engelfcbe onlusten, tu«ichen den Koning en het Parlement, hadt hij, gelijk te" denken is, de zijde zijns Schoonvaders gekoozen. Dit badt Zijne geldmiddelen dermaate uitgeput door dén bijftand, welken hij den ongelukkigen ^Koning hadt toegefchikt, dat hij zich daar door diep in fchulden hadt geftooken, en zelf genoodzaakt was geworden, in den voortijd des Jaars 1648 , in 't Weuland verfcheiden1 Landgoederen, ter waarde van eene halve miliioen, te moeten verkoopen. Ook was het een nieuwe last voor zijne' Hoogheid, dat de Hertog van york, de woede van 'sKonings vijanden ontkomen, in dit zelfde jaar, herwaarts overkwam, eö gehuisvest wierdt op Honsholredijk, een der Lusthuizen des Prinfen van oranje. Hier bij kwam nog het bezoek van den Prït.fe van wales, die zich, over Parijs. in welke Stad hij zich eer igen tijd hadt onthouden, na Hellevoet/luis begaf; daar hij, door Hunne Hoogheden , nevens' vier Afgevaardigden der Algemeene Staaten, verwelkoomd Wierdt. Voorheen hebben wij aangemerkt, hoe zeer de gemoederen hier te Lande, omtrent deezen tijd, tot den Vrede overhelden. Die van Zeeland en Utrecht, nogthans, moeten hier van worden uitgezonderd; zij wierden onderfteund door den' Prins van oranje, welke deswegen, door den Predikant teelinö, in zeker Gefchrift, den Politijken Christen tot tij. tel voerende, openlijk gepreezen wierdt, Men hadt naameIijk, met meerderh id van Hemmen, een afzonderlijk Verdrag dangegaan met Spanje, zeer tegen den zin van Frankrijk, 't welk daar over zijn uitdrukkelijk misnoegen betoonde. De / Heer knuit, Afgevaardigde wegens Zeeland, en thans Voorzittende ter Vergaderinge dér Algemeene Staaten, hadt, op' den derden April des Jaars 1648, in 't bijweezen van zijne Hoogheid, gevraagd, „ hoe men aan Frankrijk nader ge'^ ,, noegen zou geeven ? hoe de Provinciën best tot eenigheid zouden worden gebragt en gehouden ? en hoe men over „'-de bekragtiging van den Vrede best zou overeenkoomen ?" Zijne Hoogheid, hier op verzogt zijnde, zijnen raad te willen raededeelen, verklaarde, dat men in deeze gewigtige ovêr» wee>  WILLÉS de Ü. (Prins) tfj weeging behóórde te handelen met eenpaarlgh'eid der Provinciën , en dat 'er, naast die Eenigheid, niets gettigtiger waï dan dé zaak van Frdnkrijk ter harte te neemen , vermids d@ Oude vrièndfchap en de weldaaden, van dat Rijk genoötënj dat men over zulks in overweeging behoorde te leggen; wsft vergenoeging men aan Frankrijk zöü behooren te doen, om aldus tot een gezamèntlijk befluit van Vrede mèt Frankrijk! te koomen: doch ingevalle de Staat afzonderlijk met Spanje floot, wat voldoening men als dan egter aan Frankrijk zot* geeven? De verdere Over weegingen tot den volgenden dag üitgelleld, en 2ijne Hoogheid verzogt zijnde zidh als dart wederom ifi de Vergadering te laaten vinden, verzogt de Heer JtNuiT den Prinfe , iets tot èenpaarighdd der Provinciën iri 't befluiten te willen voorflaan. De Prins was van gedagteri dat men in dit fluk niet moest voortgaan bij Overftemming ; maar dat aan de Afgevaardigden van Zeeland en Utrecht a£hé Of tien dagen moesten gegund worden, om inmiddels'met hun> he Lisrgeevers te kunnen fpreeken, en dat naa verloop van dien tijd men tot een eindelijk befluit kcmde koomen. Hief inede liepen de raadpleegingen van dien dag ten einde; waar baa de Heer knuit den Voorzitiersfioel ledig liet. Doch dezelve wierdt terftond ingenomen door den Heer van wimme* ftüiu, Afgevaardigde wegens Holland; die voorts de uitfpraai? deedt, dat volgens het overftemmend goedvinden van vijf Provinciën, het Vrede - Verdrag, onlangs te Munjler gefloo* ten, bekragtigd was. Veel werks hadt het in om de Provin* Cien Utrecht en Zeeland te doen bewilligen. Utrecht kwarri eerst aan de hand; doch Zeeland was hier in onbuigzaamer4 wordende, zo men Wil, hier in onderfteund door Prins Willem, die nog onlangs zou gezegd hebben, wel lüst te hebben om ook het Overkwartier van Gelderland aan den StaaÉ te brengen; doch dat zulks door de Wapenen zou moeten gefchieden, waar op hem, door zekeren Heer, wierdt te' gemoet gevoerd: „ Uwe Hoogheid wagte zich zulks aan dis" ,, van Holland te iegge'n: want die willen van geenen Veidtogt ,; hooren." Schoon Prins willem dus, heimelijk of In't openbaar/ tegen den Vrede ijverde, zijne belangen, nogtfear.s, ware* XXXI. DEEi. £  274 WILLEM de n. (Print) daar hij niet uit het oog verlooren. Ai in den Jaare i6$6, hadt de Heer de knuit, Gevoltnagtigde op de Munfterfche Vredehandeling, voor Prins frederik hendrik bedongen, dat de Spaanfchen hem zouden ftellen in 't bezit der regten, welke het Huis van Nasfau hadt op de Zoutgroeven in het Graafichap van Bourgondie, met de bostellen daar onder behoorende, en vooras van alles, 't geen gemelde Huis in dat Gi'aaiTehap en in den Lande van Charoloh hadt te eifchen; zelf van de goederen, welke, naa 't uitgaan van het twaalfjarig Beftand, aan Graave jan van nassau waren gekomen, als mede die in 't Landfchap Chat el-Belin lagen. De Staa. ten waren hier voor borgen gehleeven. Dit alles beliep gezamentlijk de waarde van we! vijf millioenen. Naderhand beloofde nug de Graaf de peg-narada , Spaanfche Gevoimagtigde, aan denPrinre of aan deszelfs Lrlgenaamen te zullen afftaan, het Land van Montfoort bij Roermonde, in het Overkwartier van Gelderland, en 't Land'van Turnhout in Brabant, te zamen opbrengende meer dan zeve.nëndertigduizend guldens jaarlijkfche Rente ; als mede aan 's Prinfen Gemaalinne de Stad en de Heerlijkheid van Zeevenbergen, mids dezelve houdende als een Leen van Spanje. Alle deeze vergunningen kwamen, naa 't overlijden van frederik hendrik, cp deszelfs Zoon Prins willem; met deeze bijvoeging da: de inkomften van het Lsnd van Montfoort zouden verhoogd worden tot eene fomme van tweeëndertigduizend guldens, en dat de lauden van Zievenbergcn en Turnhout zouden koomen aan de Prinfesfe Weduwe van oranje. Om den Prinfe den Vrede nog fmaaklijker te maaken , voegden de Algemeene Staaten van hunne zijde, bij dit alles nog verfcheiden voordeden. Zij droegen aan hem op het regt van Pardonnen, Remisfiën, en andere Brieven van Gratie te mogen verleenen, in de Stad Maastricht en de piaatzen daar onder be. hoarer.de, nevens de Landvoogdij en het Kapitein-Ceneraalfcfcap over de Overmaafche Landen, Valkenburg, Daalhem, 's-Hertogenrade en Overmaass, met een Jaarwedde van drieduizend guldens; ten aanzien van Wedde en Westwoldinger* land was dit voorheen reeds gefchied. Hier bij voegden nog de Staaten van Holland het Houtvesterfchap van hunne Provin-  WILLEM db U. (Prins) ëjg Vincie, behalven een gefchenk van honderdduizend guldens in gereed geld, te betaalen uit de Financiën van hun Gewest•} dit gcfchiedde, zo als de Staateu zich uitdrukten, in vergei* dinge der goede dienften, door zijne Hoogheid den Lande beweezen , en uit aanmerking van die nog verwagt wierden. Door zo veele gunstbetooningen wierdt zijne Hoogheid alfl genoodzaakt, ten Iaatften in den Vrede te berusten; hoewel 'er genoegzaame redenen voor handen zijn, welke doen deuken, dat dezelve zijns ondanks wierdt bekragtigd. Onde£ andere bleek dit hier uit, dat verfcheiden Predikanten, welke klaarblijkelijk in 's Prinfen belangen ftonden, zich openlijk tegen den Vrede verklaarden, en dien den Volke als een Geesfel en Vloek voordroegen. Zelf Vondt men eenen ondef deeze, welke zich niet ontzag een groot aantai Schriftuurtexten op den Prins va» oranje, tot deszelfs lof, toe te pasfen, welke alleen tot God betrekkelijk waren, en zulks om dat gemelde Prins zich tegen het fluiten van den Mun* fterfchen Vrede hadt aangekant. In dit zelfde jaar ftelde de Prins tot zijne Geheime Raaden aan, den Heer muscu, Griffier der Algemeene Staaten, den Ontvanger berkel, nevens den Conful pauw. Zijne Hoogheid meende, door derzelver gezag, zijnen vervallen en mes fchulden bezwaarden ftaat te zullen hetftellen ; waar toe hem doof deeze Heeren, en inzonderheid door den Griffier, hoop gegeeven was. De Iaatfte hadt den Prins in den waan gebragt dat zijne fchulden door de gezsmectüjke Provinciën zouden, betaald worden; ook hadt hij, in de daad, den Afgevaardigden ter Algemeene Vergaderinge, na hunne bijzondere Gewesten wederkeerende, dit ten hoogden aanbevolen, en zijn moiidclijk verzoek aangedrongen door fchriftlijke Vertoogenj waar bij hij hun, van de agtinge zijner Koogheid voor hunne perfoonen, de fferkfte verzekering deedt. Door dit middel won bij meer en meer de gunst zo van zijne Hoogheid als van de Afgevaardigden. Doch , alle zijne aangewende middelen waren van weinig of geen gevolg. Hoe zeer men onder de hand werkte om zijne Hoogheid genoegen te geeven, alzo hij, door den Vrede, veele inkomften verlooren, Sa esa  376" WILLEM de ff. \ P' im ) en van zijnen Vader, daarenboven, veele fchulden hadt geërfd, om welke af te betaalen wél een Millioen guldens noodig wis, ftelde zich, egter, de Provincie Holland altijd hier tegen, en wist ook te bewerken dat 'er geene milde giften kwamen van de andere Provinciën, welke, om de woorden van den beroemden aitsema te gebruiken, „ anders wel den » Rok met het bembd zouden weggegeeven hebben." Met den aanvang des Jaars 1649, vertrok de Prins van oranje, met een aanzienlijk gevolg van Krijgsbevelhebberen, tut den Hage na Nijmegen, om zich te honden of te ftellen in het bezit van 't regt der aanftaande veranderinge der Wethouderfchap. Dit gefchiedde in gevolge van een Artiker, weleer vastgcfteld, ten tijde van het overgaan der Stad aan de Staatfche zijde, in den Jaare 1591 , behelzende: Dat de Prins Stadhouder van Gelderland, van wegen de Algemeene Staaten de Stad Nijmegen zou bellieren volgens haare voorregten, mits dat aangaande het ftellen der Beampten en het vernieuwen van de Magiftraat , hetzelve bij zijne Excellentie zou worden gedaan in voorzeide qualiteit; alles, egter, bij voorraad, en geduurende den oorlog, en zonder vermindering van haare Privilegiën. Van oude tijden af hadt de Stad Nijmegen haare eigen Rcadsbeftelling gehad. Hier om beweerden de Wethouders en de Burgerij,. dat met het ophouden van den Oorlog, de gewoonte der Magiftraatsbeftellinge door den Stadhouder ook een einde nam. Om deeze reden hadden zij, zo ras de Vrede met Spanje was afgekondigd, Gemagtigden gezonden aan zijne Hoogheid, die zich toen op 't Huis te Dieren bevondt, om hem te bedanken voor de moeite, welke hij en zijne Voorzaaten hadden genomen in hec veranderen van de Wet, en voorts te verklaaren, dat zij, volgens oud regt en gebruik, voortaan zeiven die verkiezingzouden doen. De Prins, welken deeze boodfchap onverwagt voor kwam, gsf toen geen ander antwoord, dan dat hij zicii zou beraaden. Doch eenigen tijd daar naa klaagde zijne Hoogheid, aan de Staaten van 't Gewest, thans op den Landdag te Nijmegen vergaderd, over 't onregt, dat hem wierdt aangedaan. De Ridderfchap en 't Hof waren der Stad niet genegen. Eenige Edelen, door den Prins op 't kusfen gezet, vrees-  WILLEM de II. (Prins") 277 vreesden, indien de verkiezing van nieuws aan de Burgerij kwam, dat zij voor bij gegaan, of gantsch uit de Regeering zouden gezet worden. Eenige Steden waren met naijver ingenomen tegen de Stad, en zogten daar in den Prinfe te behangen. Of al van de zijde van Nijmegen wierdt ingebragt, dat in voorgaande tijden de Vorften, en zelf de Koningen van Spanje, dit regt nooit hadden betwist; dat men om de Voorregten en Vrijheden den Oorlog hadt gevoerd; dat over Zulks zijne Hoogheid meer aan zich trok als Stadhouder, dan andere Vorften als Souvereinen hadden gedaan: dit alles mogt niet baaten; het gefchil wierdt ten voordeeie van zijne Hoogheid uirgefproken. Hier bij was de zaak ditmaal gebleeven. Doch den tijd der verklezinge thans aanftaande zijnde, hadt men 't ftuk aldus beleid. De Bevelhebber der Stad hadt, eenige dagen te vooren, de Bezetting uit de nabijgelegene plaatzen zo veel mogelijk verfterkt, en daar bij voorgegeeven dat da Prins, een jong en moedig Vorst zijnde, zijn gezag thans gewaagd hadt, en hetzelve zou zoeken te handhaaven; en dat hij voorts zijnen zin gekreegen hebbende, de goed willigen beloor.en, en de tegenftanders zou vergeeten. Hier bij kwam nog, dat het Hof hadt uitgewerkt, dat aan den Prinfe vier Gemagtigden wierden gezonden, alle welken hun best deeden om hem genoegen te geeven. Zijne Hoogheid op 'c Stadhuis gekoomen zijnde, begeerde dat de Wethouderfchap zou overgaan tot eene Benoeming a's naar gewoonte, op dat hij daar uit eene verkiezing mo^t doen van Burgemeesteren en Schepenen. Doch als dit geweigerd wierdt, ging hij over tot de verkiezing , zonder eenige voorafgaande benoeming. Vergeefs deedt de Sijndicus daartegen eene aantuiging , uit naam der oude Wethouderfchap; hem wierdt aangezegd dat daar toe thans geen tijd was. De nieuwe Wethouders, die van 'sPrinfen hand vloogen , leiden den Eed af, hoewel zeer tegen den zin der Burgertje; welke klaagde, dat zij, naa zo veele Oorlogsrampen te hebben doorgeftaan, ter verdeediginge van de Vrijheid, thans die zelfde voorregten zag met voeten tteeden van die geeuen, welke ampts- en pligtshalve dezelve moesten handS- 3 haa-  WILLEM de II. 'Prins) Iiaaven. Doch weinig baatten alle deeze klagten; de Prins hadt zijnen zin gekreegen, en de Nijmeegfche Burgerij was in 't naaloopen. — Van Nijmegen deedt zijne Hoogheid een keer na Kleeve, om een bezoek te geeven aan den Keurvorst van Brandenburg; 's avonds van daar te rug gekeerd zijnde, onthaalde hij de nieuwe Wethouderfchap ; waar naa hij te fcheep de Waal af, over Rotterdam en Delft, weder in den Hage kwam. Naa dat, in den Jaare 1649, de Vrede met Spanje volkomen was bekragtigd, dagten zommigen het geraaden 's Lands Krijgsmagt te verminderen, 't Lust ons dit wat uitvoeriger te vernaaien, dewijl de gefchillen, hier over gereezen, den grond leiden tot veele ongelukkige verdeeldheden, en met ' dig waren. Dat, om zulks te verhoeden, de Raad van Staate? aan de Provinciën hadt gezonden een ftaat van 't Krijgsvolk s noodig tot het bewaaren der Grensfteden; doch dat Holland dien niet hadt willen aanneemen, en zelf geweigerd hadt me£ de Gemagtigden der Algemeene Staaten in onderhandeling te» treeden over de zwaarigheidt welke zij daar over maakten.Dat hier op eene bijzondere afdanking van een goed getal Krijgsvolk was gevolgd, onaangezien zulks, door eenige voornaame Leden der Vergaderinge van Holland zelve, was tegengegaan. Dat de Prins en de Raad van Staate hier op te rasde waren geworden, om Zulk een ongemeen gedrag doof oögewoone middelen tegen te gaan; onder welke men geen bëkwaamer hadt kunnen vinden dan hét doen van eene Bezen»? dinge aan de Steden. Dat men niet twijfelde aan den agter. lijken ftaat der geldmiddelen van Holland; doch dat de andere? Gewesten in het zelfde geval waren. Dat een Oorlog van omtrent eene Eeuwe bet Land in deezen ftaat gebragt, maar tevens de dierbaare Vrijheid hadt bezorgd. Dat men Holland moest verligten, doch dat de Bondgenooten daar in eenpaarig" behoorden te bewilligen. Ten befluite wierdt de Wethouderfehap van Dordrecht verzogt, op dit alles agt te willen flaan$. onfcheidbaar verbonden te willen blijven aan de Unie, en te? herftellen 't geen ftrijdig daar mede was gedaan. De Wethouders van Dordrecht, fchoon zeer misnoegd over deeze Redevoering, welke hun ais fcherp, bitter eti onverdraaglijk voorkwam, deeden den Prinfe geen ander antwoord geeven, dan dat zij het Voorgeftelde in overweeging zouden neemen, en daar over hunne geriagten zeggen in dé' eerfte Vergadering der Staaten van Holland, die midlerwijl befchreeven waren, zodanig als zij zouden meenen te behoo* ren ten nutte van den Staat. Met dit algemeen antwoord liéten zich de Afgevaardigden niet afwijzen, maar tegen'ded volgenden dag wederom gehoor verzogt hebbende, liet thané de Heer van aartsbergen , in eene fcherpe taal, zich dus* hooren: „ Wij zijn over het antwoord, op gisteren aan ons* „ gegeeven, niet voldaan, en zullen niet uit de Stad ver>i trekken, voor eu aleer de Leden van den Oud Raad een»*  2j>2 WILLEM de II. (.Prins) ,, ronde verklaaring, aan de Heeren Gemagtigden zullen heb„ ben gedaan, of zij wederom in de Unie willen koomen, „ daar zij zijn uitgegaan; en voor dat de Gemagtigden heb. ,, ben bekoomen een net, kort, klaar, eenvoudig en vol„ doend fchrifteüjk antwoord, te geüjk met eene vaardige en kragtdaadiga herftelling van de verbreeking der Unie, „ waar aan gijlieden nevens de andere Leden van Holland, „ die insgelijks de Unie hebben verbreken, u fehuldig hebt „ gemaakt, en daar over firaf baar zijt aan lijf en goed." Hij voegde 'er nevens, dat zo zij langer draalden met die herftelling, zij Gemagtigden nog andere tasl zouden moeten voeren , en waar van nog nadere opening zou worden gedaan. De Regeering van Dordrecht , over deeze bitze taal ten uiterften gebelgd, beiloot-, naa rijpe overweeging, dat men op den voorflag der Gemagtigden geen ander fchriftlijk of mondelijk antwoord zou geeven , dan reeds gedaan was; maar hun alleenlijk met duidelijke woorden dc»n aanzeggen, ,, dat Hunne Ed. Agtbaarheden, door de harde en dreigende „ woerden van den Heere van aartsbergen, ten allerhoog,, ften waren ontftigt en gehoond, en zich, bij alle gelegen. „ heden, daar over gevoelig zouden toonen; en dat, ver,, mids de gemelde Heer van aartsbergen zo wel de Sou„ vereiniteit en vrijheid der Provincie, als de agting en het „ goed oogmerk der Steden en Leden derzelve, hadt aange,, tast en gefchonden, zij niet in gebreke zouden blijven, „ op de aanftasnde Vergadering der Staaten van Holland en „ tPestfriesland hetzelve bekend te maaken, ten einde om „ daar van de behoorlijke en werkelijke vergoeding te ver„ zoeken." Prins willem en de Gemagtigden , dus te Dordrecht het hoofd geftooten hebbende, vertrokken des anderen daags na Gorinchetn, en eenige andere kleine Steden; een beter onthaal vonden zij hier, inzonderheid te Schoonhoven, alwaar zij ftaatelijker dun elders ontvangen wierden. Te vreemder kwam dit andere Hollandfche Steden voor, dewijl de Gemagtigden dier Stad meer dan eens ter Dagvaart hadden geklaagd, en om onderftand bij andere Steden hadden verzoet, vermids zij, zeiden ze, met hunne geldmiddelen zo zeer ten agteren wa-  WILLEM de II. 'Prins) 293 waren, dat ze naauwelijks de magt Hadden om hunne Afeevaardigden ter Dagvaart te kunnen onderhouden. Van Schoonhoven vertrok de Bezending na Gouda. Hier ontboodt de Prins eenige Leden der Vroedfchap afzonderlijk bij zich, en haalde dus de meerderheid aan zijne zijde over; waar door hij gehoor in de Vergadering verkreeg, niettegenstaande men akiaar reeds het befluit hadt genomen, zijne Hoogheid en de Gemagtigden geen gehoor te geeven. Nogthans miste de Prins oak hier zijn oogmerk, verkrijgende geen ander dan algemeen en mondeltjk antwoord. In den griel en te Rotterdam, werwaardsmen eenige lieden hadt vooruit gezonden, om zommigen vreeze aan te jaagen, anderen door beloften te winnen, wierdt der Bezendinge wel gehoor verleend, doch flegts een algemeen antwoord gegeeven, zich verder gedraagende aan 't geen ter Dagvaart zou worden ingebragt. Schiedam gaf gelijk antwoord, zonder dat het blijke dat de Bezending aldaar gehoord wierdt in de Vroedfchap. Te Delft wilde men wel gehoor verleenen aan den Prinfe als Stadhouder, maar geenzins aan de andere Heeren, welken zelf onthaal en huisvesting wierdt geweigerd. Terwijl de Prins zich te Gorinchem bevondt, vervoegden zich bij hem de Heeren antony oetgens van waverhn en pieter Hasselaar , Burgemeesters van Amfterdam, door de Wethouderfchap dier Stad aan hem afgezonden. Van Stadswege dienden zij zijner Hoogheid aan, dat zij, ingevolgj van een befluit, door de Vroedfchap aldaar, in den jaare 1639, bij eene diergelijke gelegenheid genomen, zijne Hoogheid verzogten, de moeite te willen fpaaren van binnen hunne Stad te koomen, dewijl zij dusdanig eene Bezending aanzagen als ftrijdig tegen de orde van 't Land; dat zij hem ook in de hoedanigheid van Gemagtigde der Algemeene Staaten niet konden erkennen, en aan zijne Hoogheid niet zouden kunnen bewijzen de agting, welke zij voor zijn Perfoon hadden. Dit niettegenftaande gaf de Prins te kennen, voorneemens te zijn te Amfterdam te koomen, Naa dat zijne Hoogheid te Delft op bovengemelde wijze was ontvangen, keerde hij van daar na den Hage, om naa weinige dagen het Noorderkwartier te bezoeken. ' Op dea T 3 • " acht-  m WILLEM de II, CPrins) achttienden Junij kwam de Prins met zijn gevolg biV.nen A'ktnear, ontving aldaar het H. Avondmaal, en hadt gehoor in de Vroedfchap. Men gaf hem goed, doch flegts raondelijk antwoord. Het zelfde bejegende hem te Hoorn, Enkhuizen en in de andere Noordhollandfche Steden ; men betoonde feem alle agting, en de Burgerij verfcheen allerwege onder de wapens; maar die van Medenblik kwamen van zelf hun antwoord, 'C welk algemeen en uittellende was, den Prinfe te gemoet brengen; hem voorts biddende de moeite niet te wil. len neemen, hunne Stad te naderen, uit hoofde van de kwaade wegen, als mede om dat zij weinig gelegenheid hadden, Zijne Hoogheid, naar eisch en waardigheid, te onthaalen. De Wethouderfchap van Amfterdam, midlerwijl vernomen hebbende, dat de Prins bij zijn voorneemen volhardde om binnen haare Stad te koomen, zondt op den eenentwintigden der meergemelde maand, den Oud Burgemeester jan korneuszoon geelvink, en den voorzittenden Schepen hendrik DiRpzoou spiegel, verzeld van eenen Sekretaris, den Prinfe te gemoet, dien zij te Edam aantroffen. Uit naam van hunne Lastgeeveren dienden zij zijner Hoogheid aan, met allen eerbied, dat bijaldien zijn begeeren was om binnen hunne Stad ie koomen als Stadhouder van 't Gewest, Haare Edele Groot Agtbaan.eden met genoegen zouden waarneemen de gelegenheid, om aan- zijne Hoogheid alle blijken van dienstvaardigheid en agtinge te bewijzen. Doch de Prins gaf tot antwoord, dat hij 'er koomen zou met zijn gezelfchap, en jn alle die hoedanigheden, met welke hij zich thans bekleed vondt. Waar op die gemelde Gemagtigden den Prinfe te gemoet voerden, dat zijne Hoogheid, in de S:ad koomende, aangezien en ontvangen zou worden als Stadhouder, en dat Zij verzogten den tijd te weeten, wanneer zij zijne Hoogheid hadden te verwagten. 't Was op den drieëntwintigden dier maand, dat de Prins binnen Amflerdam kwam. Hij hadt zijne komst tegen drie BUre des naamiddags laaten bekend maaken; doch hij kwam al vroeger, met een floep langs het Damrak, en was a! op den Dam gekoomen, eer iemand het vernomen hadr. TerÖ95d ver?9gt faij gehoor jn den vollen Raad} doch alzo hij ver-  WILLEM BE II. (Prins) 295 verklaarde gekoomen te zijn als Gemagtigde der Algemeene Staaten, weigerden de Burgemeesters den Raad te beroepen. Hier hielp niet weinig toe, het berigt wegens het aanitootlijk gedrag des Heeren van aartsbergen te Dordrecht, die ook hier het woord zou voeren. De Prins, nogthans, gaarne gehoor begeerende, verklaarde zulks te verzoeken als Stadhouder van Holland, doch dat hij evenwel niet afleide zijne hoedanigheid van Gemagtigde der Algemeene Staaten, en zijnen last zou volvoeren, 'c Hielp niet; men bleef bij de weigering volharden: zo dat de Prins zich genoodzaakt vondt onverrigter zaake te vertrekken, met fpijt in 't hart, en misnoegen op het gelaat. liet een en ander bleek uit 's Prinfen gedrag en zeggen bij deeze gelegenheid. Want als de Wethouderfchap van Amfterdam voor zijne Hoogheid een treffelijken maaltijd hadt doen bereiden, wilde hij daar op niet verfchijnen; jaa door fterk aanhouden gedrongen om ten minilen eenen dronk met hun te doen, gaf hij tot antwoord: ,, Om met elkander te eeten en te drinken, zouden wij be. „ ter vrienden moeten zijn." Bijna de zelfde zwaariglieden bejegenden den Prinfe te Haarlem, daar men hem nevens de Gemagtigden insgelijks gehoor in de Vroedfchap weigerde. Te Leiden verworf hij wel gehoor, en ontving antwoord naar genoegen; doch bet was flegts bij monde en behoudens de vrijheden der Stad. Op den vierëntwintigften tegen den avond kwam zijne Hoogheid in den Hage te rug. Twee dagen daar naa deedt de Heer van aartsbergen verflag van de Bezendinge, in de Vergadering der Algemeene Staaten. Hij berigtte, dat zommige Steden verklaard hadden te willen blijven bij de Ünie; dat andere hier van naauwlijks, andere in 't geheel niet gefproken hadden; en dat men te Haarlem, Delft, Amfterdam en Medenblik der Bezendinge gehoor geweigerd hadt. De Prins voegde 'er nevens, dat geduurende de Bezending aan* hem zeiven eenige dingen waren bejegend, van welke hij voorsieemens was, bij gelegenheid, nadere opening te doen. Zijns Hoogheid en de verdere Gemagtigden w.ierden hier op voor hunne moeite bedankt. T 4 Drie  WILLEM de II. (Prins y Drie dagen daar naa verfcheen zijne Hoogheid in eigen perfoon, ,n de Vergadering der Staaten van Holland, die onlang* waren bijeen gekoomen; daar hij een fchriftelijk Vertoog inleverde, opgefteld door den Griffier kornelis Musch. Het behelsde eene fcherpe klagte over 't gedrag der Regeeringe van Amfterdam, die den Prinfe eens en andermaal hadt doen aanzeggen, dat men hem in haare Stad niet zou kunnen ontvangen; en naa dat zijne Hoogheid egter aldaar gekoomen was, hem, zeifin de hoedanigheid van Stad. houder der Provincie, gehoor geweigerd hadt; al 't welk hij hieldt te ftnjden met de agting, welke men hem verfchuldigd was, en zelf met den Staat en Hoogheid deezer Provincie: waarom hij begeerde dat de Vergadering de Stad Amfterdam bewoog tot het geeven van behoorlijke herftelling en vergoeding. Zeker Schrijver heeft aangeteekend, dat de Prins, telkens wanneer hij de Stad Amfterdam noemde, zulks deedt met verheffing zijner ftemme, doch ftraks daar naa wederom bedaard rprak. 's Prinfen Vertoog wierdt eerlang door den druk gemeen gemaakt, op dat 'er de Gemeente kennis van zou hebben Doch de Regeering van Amfterdam, zich niet bewust zijnde iets te hebben gedaan tegen de orde van 't Land, klaagde dat men in 't licht gaf dingen, die beter dienden bedekt te Worden gehouden; zich voorts verantwoordende over haar gehouden gedrag. Daarenboven verkoozen de Staaten van Holland, uit het midden hunner, eenige Gemagtigden om het ftuk der Bezendinge nader te onderzoeken; waar bij bleek dat de tegenwoordige Bezending als onwettig moest worden aangemerkt. Midlerwijl was het voorftel, welk aartsbercbn te Bordrecht hadt gedaan, ook in druk uitgegeeven; doch het wierdt binnen weinige dagen door die van Holland, ook in openbaaren druk, wederlegd. Onder anderen merkte men hier in aan, dat men 't gevaar, welk de Godsdienst zou loopen, zo 't gevoelen van Holland doorging, kwalijk te pas bragt in 't Vporftel; „ alzo de bezuiniging en de afdanking van het m Krijgsvplk niets gemeen had? met het leeflte der Sehrif. Op  WILLEM de II. (Print) 207 Op den twaalfden Julij deeden de Staaten van Holland een nieuwen voorflag, zeer naa koomen de aan dien van zijne Hoogheid; doch de Prins nam 'er geen genoegen in. Ook nam hij kwalijk dat de Staaten van Holland van de Bezending gefproken hadden in bewoordingen, waar door hij zich beleedigd hieldt. Zedert deedt hij zelve eenen voorflag, die verder afweek van 't gevoelen van Holland, dan de voorflag, voor deezen door hem ingebragt. Omtrent deezen tijd wierdt zijne Hoogheid van de koorts aangetast, voor welke hij zich deedt aderlaaten, en die hem noodzaakte, eenige dagen het Bedde te houden. De Genees, heeren waren van oordeel, dat de ziekte ontdaan was, door dien zijne Hoogheid zich gebaad hadt in den Vijver op het Lusthuis te Rijswijk, zijnde een koud en ftilftaand water. Men was ook van meening dat 'er de Kinderziekte op zou gevolgd hebben; doch in 't laatst der weeke be vondt zich zijne Hoogheid beter, en wierdt eerlang tot voorgaande gezondheid herfteld. Thans kwamen die van Holland zo verre aan de hand, dat het verfchil tusfehen hen en den Prins nevens de overige Gewesten bijgelegd fcheen , toen het Lid der Edelen van Holland verklaarde van verftand te zijn, dat men zich behoorde te houden aan den Iaatften voorflag des Raads van Staate, hier in beftaande, dat het werk der afdankinge overgezien, en de Eenigheid der Provinciën daar door betragt wierdt. De Steden deeden veel moeite om de Edelen van deeze gedagten af te trekken ,• doch te vergeefs. Men floeg verfcheiden andere middelen voor om de Algemeene Staaten te doen veranderen, doch met gelijken vrugtloozen uitflag. Van gering belang was ondertusfehen het tegenwoordig verfchil, tusfehen de Staaten van Holland en zijne Hoogheid, over 't ftuk der afdankinge. Holland begeerde dat men twintig Kornetten Paerden afdankte , en de Vaandels Voetvolk, die zeventig koppen fterk waren, op zestig, die zestig, op vijftig verminderde. De Prins en de Raad van Staate wilden maar zestien Kornetten Paerden afgedankt hebben ; en dat men, van tweehonderd en een Vaandels, vijfman op ieder Vaandel aftrok. De Prins begeerde dat men een Jaargeld T 5 van  398 WILLEM de II. (Print) van twaalfhonderd guldens gaave aan de Kapiteinen der verminderde Kompagniën Ruiterij, en van duizend aan die van 't Voetvolk, mids zij zich verbonden om, des noods, den Staat te dienen. Maar Holland wilde maar duizend guldens aan dj eerften, en zevenhonderd aan de Iaatften geeven, zonder eenige verbintenis. De Prins verftondt dat men de helft der Logijsgelden bleeve betaalen; doch de Staaten begeerden dat zij geheel zouden worden afgefchaft. Men ziet hier uit, hoe gering het verfchil tusfehen Holland en zijne Hoogheid tegenwoordig was; en hoe ligt hetzelve, waren de gemoederen bedaarder en niet zo verre verwijderd geweest, zou hebben kunnen bijgelegd worden. Thans zijn wij, in 't verhaal van den leevensloop des Prinfen van oranje, gekoomen tot twee gebeurtemsfen, die meer gerugts gemaakt hebben dan eenig voorval in onze Vaderlandfche Gefchiedenis, en daarom breedvoerig verdienen verhaald tê worden. Wij bedoelen het gevangen neemen van zes Afgevaardigden in de Vergadering der Staaten van Holland, en het o-Jtwtrp om de Stad An.fterdam bij verrasfing in te neemen, beide door zijne Hoogheid Prins willem de 11 volvoerd of ondernomen. OP de bovengemelde wijze ftonden de zaaken tusfehen de Staaten van Holland en zijne Hoogheid, wanneer de Prins, op Siterdag den dertiglïen Junij, 's morgens ten acht uure, hi; zich deedt koomen jakob de witt, Oud - Burgemeester van Djtdrecht, thans Lid der Gekommitteerde Raaden, onder voorgeeven van hem, eer hij na de Vergadering ging, eens te willen fpreeken. Niet vreemd kon de witt deeze boodfehep vinden, vermids Ce Stadhouders meermaalen de gevoonte hadden, vocraf eeneD der Leden bij zich te ontbieden, wanneer z;j aan de Vergadering iets hadden voor te draagen. De zelfde boorifchap wierdt uit 's Prii fen naam gedaan aan jan de waal, Burgemeester, en albsrt ruil, Penfuraris van Haarlem, voorts aan jan duist van voorhout, Burgemeesjer der Stad Delft, Lid der Gekommitteerde Raaden , aan nanning keizer , Penfionaris der Stad Hoorn, en aan nikolaas stellingwerf , Stkretaris der Stad Medenblik. 7f<) verfcheeuen, de een naa den anderen, tusfehen acht en negen  WILLEM de II. (.Prins) 2op Degen uure, in de Zijkamer van zijne Hoogheid, van waar Zij, door een _Kamerdienaar, geleid wierden na bijzondere Vertrekken van de Koninklijke Prinfesfe, die toen op 't Land. was. Kuiit van meteeen, Luitenant Kolonel van 's Prinfen Lijfwagt, nam hen hier , een voor een , in hegtenis, uit naam en last van zijne Hoogheid, en plaatlle hen ieder in een bijzonder Vertrek op de tweede verdieping, onder een wagt van drie foldaaten. Op niemand der Gevangenen was de Prins zo zeer verbitterd als op den Oud Burgemeester de witt , vermids deeze uit naam der Wethouderfchap van Dordrecht, den Heere van aartsbergen , ten tijae der Bezendinge , met zo veel kloekmoedigheid en ftandvastigheid geantwoord hadt. Wijders was zijne Hoogheid wei groot, lijks verfloord op de Stad Delft, om dat deeze hem, en zijn gevolg, gehoor geweigerd hadt; doch op den Burgemeester duist van voorhout was hij zo zeer niet gebeeten, dewjl deeze, zagtzinnig van aart en hoogbejaard zijnde, de man niet was, welken de Prins te vreezen hadt; doch bij moest het thans ontgelden , dewijl de Burgemeester meerman , wiens lot dit anders zou geweest zijn, thans niet in den Hage was. Stellingwerf hadt, ten tijde der Bezendinge, op zich genomen den Prins te verzoeken om niet binnen Meden buk* te koomen; ook hadt hij, in de Vergadering van Holland. op het fluk der af dankinge, hartelijker taal gefproken dan de Prins kon verdraagen. Tegen de Gemagtigden van Haarlem en Hoorn hadt zijne Hoogheid wel geen bijzonder misnoegen; doch zij moesten zich dit lot getroosten, om dat de Prins in hunne Stad niet tot zijn genoegen was ontvangen. De zes Heeren waren niet zo dra in verzekering genomen, of de Prins ontboodt den Raadpenfbnaris kats. Bin nen gekoomen vondt deeze zijne Hoogheid met het rapier op zijde, die hem niet zonder onifteltenis aldus aanfprak; „Mijn „ Heer rats , gij zult verwonderd zijn over 't geen ik ge» „ daan heb, en u zeggen zal: Ik heb niet langer kunnen „ lijden dat eenige kwaadwilligen, tot ondienst van 't Land, ,. hebben gevoed de oneenigheid en discrepantie tusfehen de „ Provinciën Holland en de andere. Ik heb daar boven ", («Jus vervolgde de Prins, en dit zeggende zag hij om hoogt want  3oo WILLEM de II. (Prins) want de gevangene Heeren zaten op Bovenvertrekken) „ zes ,, van de principaalften zitten, en ik heb Graaf willem „ [Stadhouder van friesland] met Ruiters en Knegten gezon„ den, om Amfterdam in te neemen. Gaa, en kommuniceer „ het hier beneden aan de Vergadering van Holland, en zeg „ dat ik zelf na Amfterdam gaa." Ten uiterften ontfteld en bedremmeld wierdt de Heer kats over zulk een vreemd befluit en gewelddaadige handelwijze: waarom hij den Prinfe te gemoet voerde, dat vermids zijn geheugen zwak was, hij niet wist of hij de naamen der gevangene Heeren wel zou kunnen onthouden, en dezelve aan de Vergadering bekend maaken. Schrijf ze op, fprak hier op de Prins; en ging, dit gezegd hebbende, zelf pen en inkt baaien. Kats zich van zijne eerfte ontroering een weinig herfteld, en de naamen opgefchreeven hebbende, vraagde den Prinfe, op wat grond en last zijne Hoogheid zulks gedaan hadt. Waar'op de Prins antwoordde, dat hij zulks hadt gedaan uit kragt van het Be. fluit der Algemeene Staaten vsu den vijfden Junij, en volgens den inhoud der Unie. De Gemagtigden der Stad Amfterdam, te weeten de Burgemeester corver, de Oud- Burgemeesters geelvink, Hasselaar en de graaf, de Schepen van pubmehland nevens den Penfionaris boom , waren omtrent ten tien uure op het Hof gekoomen, doch den Raadpenfionaris kats nog niet vindende in de Vergaderplaatze, waren zij beneden blijven wagten, tot omtrent half elf uure; wanneer zij, den Heer kats midi terwijl afgekoomen zijnde, mede in de Vergadering gingen. Naauwlijks hadt de Raadpenfionaris verflag gedaan van 't gebeurde, of de Leden fcheidden, niet zonder vreeze voor 's Prinfen onderneeming; te meer dewijl den Hage en 't Hof midlerwijl bezet was met Krijgsvolk, 't welk, onder fchijn van na de fchijf te fchieten, in de Duinen was bijeengekoomen. Thans ging de fpraak dat de Heeren van Amfterdam gevlugt, en uit vreeze voor gevangenisfe niet in de Vergadering geweest waren; doch dat gerugt was ongegrond: want op het berigt van den Raadpenfionaris fchielijk vertrokken Zijnde, en twee wagens befproken hebbende om hen na Am. fterdam te brengen, gingen zij voor uit, en lieten de wagens ?9l-  WILLEM de IE (Prins') 3o; volgen, welke hen aan 't einde van 't Bosch aantrcff.m. Ligt zou derhalven zijne Hoogheid eenigen hunner hebben kunnen doen vatten: te meer, dewijl de Heer van purmerland en dë Penfionaris boom nog tot Zondag avond in den Hage bleeven, en, om hunne onb;kommerdheid te toonen, overal openlijk gingen wandelen. Waarfchijnlijk is het daarom, dat zijne Hoogheid niemand der Ainlterdamfche Heersn badc doen in verzekering neemen, of om dat de Heeren bikker niet ter Dagvaart waren verfcheenen, of ter oorzaake vdn zijn ontwerp om zich op eene andere wijze op de Stad te wreeken. v, Ten zelfden tijde als de Raadpenfionaris kats aan de Vergadering van Holland verflag deedt vaa het voorgevallene, kwam de Heer van bronkhorst, thans van wegen de Provincie Holland voorzittende ter Algemeene Staatsvergaderinge, dien morgeD, naar gewoonte, bij zijne Hoogheid. De Prins verzogt hem aan Hunne Hoog Mogenden te willen bekend maaktn, dat hij, u;:t kragt van derzelver Befluit van den vijfden Junij, om veele en gewigüge redenen, eenige weinige Leden van Holland hadt doen in hegtenis neemen, en zijne Excellentie den Graaf van nassau, Stadhouder van Fries/and, met een goed getal Ruiters en Knegten hadt gezonden omtrent de Stad Amfterdam, waar van hij bij gefchnfte nadere opening zou doen; verzoekende voorts Hunne Hoog Mogenden om tegen den volgenden morgen, zullende zijn Zondag, ten elf uure, naa de Preiikaatfie, te willen vergaderen. De Gemagtigden van Holland, die in h?g?enis waren genomen, bleeven midlerwijl in den Hage tot 't anderen daags avonds, den eenendertigden Julij. Toen deedt hen de Prins, m twee koetzen, elk befpannen met zes paerden, in ieder van welke drie Heeren en e?en zo veel Soldaaten zaten, van t Hof af haaien , en onder 't geleide van vijfenzeventig Rui ters en vijftig Soldaaten, door de Veenen en de Steden Woerden en Ts/e/Jlein, om andere groote Steden mis te rij den , na Locvejtein brengen. Onder weg wierden zij zo naauw bewaard, dat men, zuJf wanneer ze aan de Natuur moesten befcheid doen, door Soldaaten met gelaaden Snap. naa-  302 WILLEM de ÏI. (Prins) haanen, hen deedt in fluiten. In de Koetzen mogten zij gee* ne andere dan hunne Moedertaal lpreeken. De Heeren wisten niets van elkander, voor dat zij, op zekere plaats pleisterende om z;ch te ververfchen, bijeen kwamen. Op Loeveftcin wierden zij ieder afzonderlijk opgeflooten, en niet minder fterk bewaard, als waren zij aan de misdaad van gekwetfte Hoogheid fchuldig geweest. Op deeze w jze gelukte het den Prinfe om zich te wreeken op zommige Steden, door derzelver Afgevaardigden te bekommeren, die niet van zijne -hand wilden vliegen. Min voorfpoedig flaagde hij in zijne onderneeming tegen Am/Ier. dam, waar van wij nu een naauwkeurig en uitvoerig berigt zullen mededeelen. Lenige dagen, voor dat het ftuk ondernomen wierdt, hadt zijne Hoogheid heimelijk bevel gezonden aan verfcheiden Kompagniën te paerd, te Nijmegen, Arnhem en elders in Bezetting liggende, om des Saterdags morgens zeer vroeg zich te laaten vinden voor de poorten van Amjlerdam. Tot het zelfde oogmerk was ook de Bezetting van Utrecht 'sVrijdags avonds te vooren uitgetrokken, onder voorwendzei dat de Koninklijke Prinfes zou worden ingehaald. Gcwtillot , Majoor van een Regiment Franfchen, was, op 's Prinfen bevel, verzeld van vijftig uitgeleezene kaerels van verfchiilenden landaart, gewapend alleen met zinkroers en zijdgeweer, op den negenêntwintigften, in de Stad gekoomen, of gelijk anderen wiilen, dien dag, met de nachtfchuit, van Utrecht vertrokken, om 'sanderen daags vroegtijdig aan de Rfgulierspoort te zijn. Hij hadt bevel de poort te bemagtigen, ware 't mogelijk zonder vijandelijkheid te pleegen. Voorts moest hij de Troepen binnen laaren, die, eer men *er op bedagt was, het Stadhuis, den Dam en de voornaamfte plaatzen zouden hebben kunnen bezetten; terwijl de Ruiterij , door de Stad rijdende, alle zamenrottingen zou hebben kunnen beletten. Kort hier op zou zijne Hoogheid gevolgd zijn om de Wet te veranderen, en Amjlerdam tot eenpaarigheid met de andere Leden te noodzaaken. De Troepen hadden uitdrukkelijken last, in het intrekken te roepen, dat Zij vrienden waren en als vrienden kwamen , en nier. té fchie-  ^WILLEM de II. (Prins) 3gg fchieten, al wierdt 'er op hen gefchooten, ten ware de Burgerij het te grof maaken mogt. Nog vernaaien zommigen dat twee groote fchepen , langs den Am/iel, binnen de Stad waren koomen drijven, tot aan de Langeburg, waar in wel tweehonderd Soldaaten waren verborgen, die op 't eerlie gerugt moesten toefchieten, en hunne makkers aan de poort te huipe koomen. Ais mede dat elk Ritmeester voor twee. of driehonderd Dukaaten aan Goudgeld bij zich hadt, om aan de Ruiters, die meest alle in haast en zonder geld waren opgezeeien, het noodige verfchot te doen, en de zulken, die aan de poort zich tegen hen mogten verzetten, daar door te ruilen. Graaf willem frederik, Stadhouder van Friesland, d!e het Opperbevel over den aanOag hadt, vertrok Vrijdag naamiddag, den negenentwintigen Junij, uit den Hage. en kwam omtrent middennacht te Abkoude, alwaar de Heer van sommelsdyk, en de Baron vandona, deeze een volle Neef, die een boezemvriend van zijre Hoogheid, ten dien tijde, van Scherpenzeel op de Veluwe , aankwamen. Öoch de andere Ruiterij, die van Nijmegen en Arnhem koomen moet, en geleid wierdt door den Ritmeester mom, onder den Kolonel sommelsdyk, was in Gooiland verdwaald geraakt, en kwam twee of drie uuren te laat te Abkoude toen 't reeds helder dag was. Alle onze Hiltoriefebrij vers maaken opzettehjk gewag van dit dwaaien, als de in 't oog looPende oorzaak van den mislukten aanflag. Niet onamgenaam zal 't dan rigfJe vinden ^ ™ ** zonderlinS v00"»1 «» be- üe wegen op de Veluwe, en vooral ln Gooiland, eng es bogtig loopende, waren, bij nacht, voor onkundigen, moeiUjk te vmden; waarom men, om niet te dwaaien, een bekwaam Leidsman of eenig ander middel ncodig hadt. Maar aan eenen Gids ontbrak het den Troepen, 't zij men ziel* op memand durfde veriaaren, of 'er geenen hadr kannen vft> den. Om d,„ niet van den weg te raaken, was men op eer* ander middel bedagt geweest. Te weeten, in Gooiland ftondt, aan den weg, dien men langs wilde, cp eene afgelegene plaats bij Hilvtrfum, 2eker huis van eeaen Heelmeester bewoond;  3o4 WILLEM de II. Q Prins) woond. Twee of drie Officiers, in *t opneemen van den weg bevonden hebbende, dat men bij dit huis het meeste gevaar liep van dwaalen, hadden den Heelmeester, door geld en goede beloften, bewoogen om tusfehen Vrijdag en Saterdag nacht eene brandende kaars te plaatzen voor een van zijne hoogde glasraamen. De Heelmeester maakte in 't eerst zwaarigheid om zulks te doen, en wilde weeten waarom men den gantfehen nacht aldaar licht begeerde te hebben. Men antwoordde hem, dat zeker Heer eenen mandag gedaan hebbende, en over zulks moetende vlugten, dien weg begeerde te neemen, en om niet te dwaalen op het licht aangaan wilde. Door dit voorgeeveu en eene goede vereering liet zich de Heelmeester overhaalen om 't verzoek in te willigen. Hij hieldt ook zijn woord en flelde het licht ter begeerde plaatze. Doch het wierdt dien avond zulk buijig en regenagtig weder, en zo pikdonker, aangezien de nachten anders in deezen tijd van 't jaar kort en helder vallen, dat de Heelmeester, vastftellende, gelijk hij naderhand verklaarde., dat niemand in zulk weêr onderneemen zou op reize te gaan, en voor brand vreezende, omtrent elf uure het licht wegnam en uitdeedt, en voorts te bedde ging. De aankoomende Ruiterij ondertusfehen nergens licht verneemende, en ten eenemaale onkundig van den weg, raakte aan 't dwaalen, en kwam veel te laat ter bedemde plaatze. Hier bij kwam nog, dat de Ritmeester mom, geene kennis van 's Prinfen. voorneemen hebbende, alleen bevel hadt ontvangen om het Krijgsvolk te Abkoude te brengen, zonder eenigen last om iemand, welke hem mogt ontmoeten, op te houden. Hier door gebeurde het, dat de Hamburger Postbode, onder zijne Troepen koómende, niet wierdt aangehouden, maar, zijnen weg vervolgende, des Saterdags morgens vroeg binnen Amjlerdam kwam, alwaar hij eerst aan den Postmeester bij de Beurs, en vervolgens aan den Heere Burgemeester kornelis bikker, lieere van Zmeten, bekend maakte, dat hij, onder eenige duizenden Ruiters, met het aanbreeken van den dag was vervallen, en dat dezelve na Amjlerdam kwamen. Dit alles wierdt nader bevestigd door den Drosfaart van Muiden, die te post kwam binnen rijden, verhaalende dat het Krijgsvolk niet  WILLEM di II. (Aftf) 3^ hièt alleen in 't Gooi/and verfpreid lag ^ maar dat öok een?, gen van hetzelve met fnelle fchreden de Stad naderden. Ooi* duurde het niet meer dan twee uuren > of men ontving del zekere tijding, dat eenigen reeds te Muiden waren aangekoomen, en anderen, op den weg na Owxerkerk, vermoeid van 't haastig reizen, hier en daar verftrooid lagen flaapem Bijftere ontfteltenis baarde deeze tijding binnen Amjlerdam % daar alles een uur te vooren nog in volle rust was. Want vermids een goed gedeelte van 't Zweedfche Leger zich in Luikerland bevondt, en aldaar het geld ophaalde, 't welk bij het Traktaat van Osnabrugge aan de Zweedfche Kroon was toegelegd, was men te Amjlerdam van geene andere ge-1 dagten, dan dat de Zweeden, of ook wel de Lotharingers^ die zich insgelijks dikmaals op de grenzen lieten zien, in aantogt waren om de Stad te pionderen. Want wie kon den inval krijgen, dat het Staatfche Krijgsvolk, door den Prins van oranje , met een vijandig oogmerk tegen Amjlerdam wierdt aangevoerd? Een der vier regeerenda Amfterdamfche Burgemeesteren was onlangs geftorven. De Heer oetgens van waveRen/ was op 's Lands verpagting te Alkmaar, en kwam eerst 'savonds voor den Boom, weiken hij geflooten vondt, doch die voor hem geopend wierdt; De derde Burgemeester, de? Heer kor ver, bevondt zich in den Hage ter Dagvaart van Holland: zo dat de Heer kornelis bikker de eenigfle der' regeerende Burgemeesteren was, welke zich thans in de Stad bevondt. De Heer bikker dan, zich bedienende van dea raad en de huipe van joan huydecoper, Heere van Maar* fevéen, toen Voorzittend Schepen, deedt terftond de Valbruggen ophaalen, de Poorten digt houden, 't gefchut na de' Wallen fleepen, en de Schutterij en de Soldaaten in de wapeiren koomen. Bij openbaaren trommeiflag deedt men Soldaa. ten en Matroozen werven, deeze voor twintig, geene voor' tien ftuivers daags. In weinig uuren boodt zich meer volk aan, dan men noodig hadt, alzo veelen, Vreezende voor een' beleg, 't welk hun beletten zou hunnen kost te winnen, gaarne den dienst aannamen. Eenige ftukken gefchut wierden geplaatst op de voornaamfte toegangen, langs welke het Krijgs- XXXI. DEEt. V volfc  léf, WILLEM de II. (Prins) volk de Stad kon naderen, en de VlotXchuiten op den Amftel van Kanon voorzien. Op de Leeuwenburgsbrugleggende over den Amftel, wierden acht halve Kartouwen geplaatst. Acht Oorlogfchepen, eenige Fregatten en gewapende Sloepen, aan den ingang der Zuider-Zee gelegd , dienden om de Stad aan de zijde van het Y te bewaaren. Niet het geringde Vaartuig lieten deeze door, zonder hetzelve alvoorens naauwkeurig onderzogt te hebben. Ziet daar dan Amfterdam belegerd, en in een daat van tegenweer gebragt. Vreemd is het ondertusfehen, en 't verdient hier te worden aangeteekend, dat drie of vier weeken voor dat de Troepen bevel ontvingen om na Amfterdam te trekken, verfcheiden Kooplieden zo hier als te Haarlem, van Londen. Dantzig. Gjnua eri elders, door brieven kennis hadden ontvangen, dat men aldaar tijding hadt, dat Amfterdam door den Prins Van oranje belegerd was, of althans dat zulks eerstdaags zou gefchieden Zeker Schipper uit Holland in' Koerland koomende, wierdt van Haare Hoogheid de Vorftinne gevraagd, wat nieuws h'j uit dat Gewest medebragt. „ Niets zonderlings, Mevrouw", gaf de Schipper tot antwoord. ,, Wel", hernam de Vordin, ,, op deezen dag is „ Amfterdam van zijne Hoogheid den Prins van oranje in„ genoomen of belegerd." In welken tijd te bepaalen de Hertogin wel tien dagen nttsie; doch die gerekend zijnde volgens den ouden diji, met den juisten dag der Belegeringé overeenkoomen. Niet duister blijkt hier uit, dat dit voorneemen al hr»g te vooren bij zijne Hoogheid was vastgefleld; doch dat mogelijk iemand ziiner vertrouwelingen, deernis mee het ongeval oer Stad hebbende, de Wethouderfchap nit die afgelegene plaatzen van den toeleg heeft willen doen waarfcüuwen. Wanneer men agt flaar op de grootte en gelegenheid der Siad Amfterdam, zier elk dat net den Prinfe bijkans onmogemk was dezelve anders'dan brj venasfrg in te neemen t dewijl de Stad ir> een laagen en moerasfigan grond gelegen is, die op verfcheiden wijzen onder water kan g^zet worden', door het openen der Sluizen en bet dooi fteeken der Dijken; waar door bet Krijgsvolk zou genoodzaakt zijn ge- woj-  WILLEM de II. cAteO 30/ worden, zich in allerijl weg te pakken, of te verdrinken. Óok verzogten de Algemeene Staaren, niet zonder reden dia tjiter(te duchtende, aan die van Holland, dat zij zulks ge^' liefden te voorkoomen. Doch de Wethouderfchap van Am. fterdam hadt reeds in overweeging genomen, dat zij, 'tLandf ónder water zettende , niet alleen het Krijgsvolk van den Staat zou vernielen, maar ook de omliggende Landerijen bederven , tot groote ichade der opgezeetenen en van haare' eigen Burgertje. Dan, deeze voorzorge was onrioodig. Elk* was in beweeging om dienst te doen. Eenige Gilden boo» den vrijwillig aan om te arbeiden aan de Vesten. De Doops-' gezinden zelve ijverden voor den gemeenen weldanden? booden zich aan om tot den arbeid aan de borstweeringea' gebruikt te worden. Graaf willem van nassau , midlerwijlde Ruiterij bij eea' gekreegen hebbende, was laat in den voormiddag, langs den' Amftel, digt onder de Stad genaderd; doch de poort geflooten en alles in beweeging vindende, oordeelde hïj het nlèé raadzaam iet geweldigs te ondërneemen. Ook hadt gen til-' toT, die in tijds voor de poort geweest was, niets durven feedaan, om dat hij Graaf willem niet vernam. Hier otó zondt de Graaf, door zekeren Edelman, eenen brief van zijne Hoogheid aan de Wethouderfchap der' Stad,- hoewel hij, last hadt dien in eigen perfoon te overhandigen. De brier* was gedagtekend den negenè'ntwinrigften Julij deezes jaars en' van den volgenden inhoud i ti Erentveste, Voorfienige , feer discreete, bijlandere' „ Goede Vrienden. ii Laatdemaal in uwe Stad fynde voor den dienst van \ Land, fyn wy foa vreemd van UL. bejegend geweest/ dat om diergelijke niet meer onderwerpen te wefen, heb„ ben Graaf willem van nassau met )yn biihebbenrie Tfóéy „pen in ÜL. St3d willen fchikken, met ordre, van alles „ daar in rust en ftilte te houden, op dat het gene wj UL„ nog voor te dragen hebben, den dienst van 't Land raken** H de, ons niet door eenige kwalijk geincentiöneerde en koma  go8 WILLEM de II. (Prins') „ belet te worden. Daartoe wij dan van UL. begeeren, de „ goede hand te willen houden. En ons hierop verlaatende, „ bevelen wy UL. in de protectie des Allerhoogften , es „ verblyven UL, Goede Vriend „ G. PR. d'ORANGE." Naa dat deeze brief in de Vroedfchap Was gelee Zen, wierden de Scheepenen huydecoper van maarseveen en simon van der does , met een gewapend Jagt, aan Graave willem afgevaardigd; zij troffen hem aan, aan den Amftel, digt onder de Stad, voor de Hofltede van djkk wuitiers, Welqa genaamd. Da Gemagtigden uit het Jagt aan land getreeden zijnde, en den Graaf, flaande in een kring van Officieren, gegroet hebbende, vatte de Heer van maarseveen het woord op, en zeider Dat de Burgemeesters den brief van zijne Hoogheid ontvangen , doch wei gewenscht hadden dat de brenger van dien niet zo wel vergezelfchapt ware geweest; dat Burgemeesteren noodig hadden geoordeeld terftond den Raad te doen bijeenkoomen, om den inhoud van dien aan Hunne Agtbaarheden bekend te maaken. Dat daar op dienftig geoordeeld was , uit de Vroedfchap te magtigen den Heer van der does en hem Heer van maarseveen, om aan .zijne Excellentie te kennen te geeven, dat Hunne Agtbaarheden, verneemende dat zodanig een aantal van Ruiters en Knegten In optogt was na de Stad, aanftonds eenen buitengewoonen Postlooper hadden gezonden aan de Afgevaardigden te? Dagvaart en ook aan de Staaten van Holland zelve, om derzei ver goeden raad in te neemen, zonder welken zij zich niet fn Haat bevonden om den brief van zijne Hoogheid te beantwoorden. Doch dat zij midlerwijl aan zijne Excellentie verzogten , de Stad te willen verfchoonen, en ook niet nader te koomen, of dat zij anders zouden genoodzaakt zijn, de Stad door alle mogelijke middelen en wapenen, die God en de Natuur hun verleend hadden, te vesdeedigen. Dat  WILLEM de II. (Prins) Dat rond en onverwagt antwoord ontftelde Graaf willem zodanig, dat hij niet wist wat daar tegen te moeten inbrengen: waarom de Heer van maarseveen, het woord hervattende , dus voortging: Dat hij dus fpreekende niets ander» deedt dan den last der Vroedfchap volbrengen; doch dat hij, wat hem aanging, zijner Excellentie wel vriendelijk en gedienftiglijk aanraadde, hoe eer hoe beter van daar te rug te trekken, vermids Amfterdam vol was van allerlei Natiën, die mogelijk wel iets zouden beginnen, dat voor den Graave en zijn onderhoorig Krijgsvolk doodlijk, en aan de Wethouderfchap onaangenaam zou weezen, naardemaal dat bandeloos Volkje reeds eene taal voerde, welke reden gaf om te duchten, dat de Regeering, tegen wil en dank, gewelddaadige middelen zon moeten gebruiken om de Stad te behouden. Graaf willem, eenigen tijd hier op gezweegen hebbende, gaf eindelijk tot antwoord, dat hetgeen bij hem ter handwas genomen, gefchied was door last en wil van zijne Hoogheid den Prinfe van oranje, en dat hij niet zou naalaaten den Prinfe van alles te verwittigen; waar op de Gemagtigden na de Stad wederkeerden. Midlerwijl was in de Vroedfchap van Amfterdam de voorflag gedaan, of men den Dijk aan den Y kant, buiten de St. Antonijspoort, niet zou doorlteeken, en de Zeefluizen openen, als zijnde een gereed middel, om van de belegering te worden ontflagen, vermids daar door, in korten tijd, een gedeelte van de Provinciën van Holland en van Utrecht onder water zou gezet zijn. Het eerfte haperde flegts aan tweaftemmen; doch 'er wierdt goed gevonden het Iaatfte middel in 't werk te ftellen om 't volk genoegen te geeven. In gevolge daar van deedt de Wethouderfchap twee Sluizen openen, hier en daar een Polder doorfteeken, en eenige Kadijkjes doorfuijden; waar door 'er water genoeg over 't land kwam om Graave willem te doen zien, dat men te Am/Ierdam zeer wel in ftaat was om hem met alle de zijnen te doen verdrinken. De Graaf wagtte nu niet lang met den Prinfe den kwaaden uitflag der onderneeminge bekend te maaken. Zijne Hoogheid ontving deeze onaangenaame tijding terwijl hij over tafel zat V 3 o»  3IP WILLEM DjE II. (Prins) om zijn .avondmaal te houden; waar over hij dermaate verfloord Wierdt, dat hij zijnen hoed tegen den grond wierp, en zich pver de mislukking zeer beklaagende, jn zijne Kamer opfloot, zonder den maaltijd te willen voleindigen. Niemand wist toen nog in den Hage, hoe 't met Amfierdam was afgeloopen, zelf niet de Afgevaardigden der Stad ter Dagvaart, zijnde Dr. frans banning kok en de Penfionaris kornelis boom. Doch 's nachts omtrent elf uuren wierden zij "beiden, of althans een van hun, ten Hove ontbooden, daar zeker Heer hen begeerde te fpreeken. Zij twijfelden niet of die Heer was zijne Hoogheid zelve, en fielden vast dat men hen, even als de zes gevangene Heeren, in hegtenisfe wilde neemen. Overleggende, egter, hoe 'er voor hun, indien 't den Prinfe ernst ware, geen middel was om te ontkoomen, greep de Heer kok moed, en tradt ten huize uit. Gekoomen zijnde omtrent het Stadhouderlijk kwartier, daar alle lichten waren luitge-iaan , wierdt hij gegroet van eenen Heer, dien hij naauwlijks zien, doch in ?t geheel niet bekennen kon. Deeze onbekende verzogt hem om verfchopning,1 dat hij hem zo Iaat in den avond hadt ontbooden, en verwittigde hem vervolgens dat de aanflag op Amfterdam mislukt was, en dat de Prins, ftampvoetende van fpijt en den hoed tegen den grond werpende, zich in zijn Vertrek hadt opgeflooten, zonder Jemand te willen zien. Dit gezegd hebbende, keerde hij den Heere kok den rug toe, en vertrok. Niemand heeft ooit geweeten, wie den Afgevaardigden van 4mjierdam deeze ge« wigtige tijding hadt gebragt. 'sAnderen daags, zijnde Zondag, begaf zich de Prins in den voormiddag na de Kloosterkerk, alwaar hij gewoonlijk zijnen Godsdienst verrigtte, terwijl ondertusfehen de Staaten van Holland vergaderd waren; die zich voorts in de Vergadering der Algemeene Staaten vervoegden, om gezamentlijk te gverleggen, wat hun jn deeze gewigtige gelegenheid te doen ftondt Bij 'sPrinfen terugkomst uit de Kerk, krielde het Rof van menfejjen, welke daar gekoomen waren, zo om te yerneemen hoe 't met Amjlerdam gelegen ware , als om \s Prinfen volgende onderneeming te verftaan. Zijne; Hoogfed? f**«?wijl, het Middagmaal genomen, en verfcheiden Last-  WILLEM de II. (Prins) m Lastwagens vooruit gezonden hebbende, fteeg ten twee uure te paerd, en nam zijnen weg door de Veenen na Amjlerdam, in de hoop van die Stad te zullen doen buigen, en, in gevalle van tegeniiand, haar dreigende met een langduurig beleg. De Prins was verzeld van een aanzienlijk gevolg van Heeren en Edelen re paerd, nevens honderdënvijftig Ruiters, die in den nacht tusfehen Saterdag en Zondag, meest van Arnhem, in den Hage gekoomen waren. Eer zijne Hoogheid uit den Hage vertrok, hadden de beide hooge Geregtshoven hem verzogt, dat hij die reize wilde (haken, van welke de uitflag noch voor den Staat, noch voor zijn perfoon zeiven voordeelig zijn kon. Doch de Prins gaf tot antwoord dat hij niets anders deedt, dan de bevelen der Algemeene Staaten volbrengen, en zo zij meen. den dat hieromtrent anders moest gehandeld worden, zij zich bij dezelven hadden aan te dienen; en bijaldien deeze een anderen last gaven, hij dien fliptelijk zou volgen. Daarenboven hadt zijne Hoogheid, niet weetende hoe zijn gedrag bij de overige Provinciën zou worden opgenomen, en om hetzelve , zo veel doenlijk was, te regtvaardigen, nog vóór zijn vertrek uit den Hage, eenen brief gezonden aan de Staaten der zes overige Gewesten, waar in hij hun berigtte, dat de Algemeene Staaten hem op den vijfden Junij jongstleeden hadden verzogt en gemagtigd om alle noodige orde te ftellen, ten einde dat de rust en vrede in den Staat niet mogt worden geftoord, en inzonderheid dat de Unie, met den aankleeve van dien, mogt worden gehandhaafd, en integendeel geweerd, al 't geen daar tegen zou mogen worden ondernomen. Dat hij daar toe vergeefs hadt in 't werk gefteld alle goede en vriendlijke middelen, zo bij de Provincie van Holland in 't gemeen, als bij de Leden van dezelve in *{ bijzonder; doch dat hij dagelijks, hoe langs hoe meer, klaarlijk hadt voor oogen gezien en gemerkt, de tastelijke wanorde, verwarringe en fcheuringen van de gemelde Unie, door de kunftenaarijen en listen van eenige kwaadwillige Leden van de Vergaderinge der opgemelde Provincie van Holland, onderfteund door de Stad Amjlerdam, en door derzelver Gemagtigden» Dat hij, om dergelijke-flinkfche gangen enflira V 4 bé»  WILLEM de II. (Pr/»i) beleid te fluiten, en de meergemelde Unie te handhaaven, hoognoodig en voor den Lande dienftig hadt geagt, eenige Gemagtigden in verzekering te neemen, en daarenboven Graaf willem, Stadhouder van Friesland, met een goed getal Ruiters en Knegten te zenden na Amfterdam, om die Stad te bewaaren bij de Unie, weezende het eenige nog overige middel, boven alle voorgaande aangewende vriendelijke poogingen, om het Land in rust en onderlingen vrede te behouden. Dat hij vertrouwde dat zijne bovengemelde verrigtingen aan de Staaten der zes overige Provinciën niet alleen aangenaam zijn zouden, maar dat zij ook de goede hand zouden bieden en houden, dat die zaaken gehandhaafd en tot een goed einde zouden worden gebragt. Dat hij voor God en de Staaten verklaarde, in dit alles geen ander oogmerk te hebben gehad, dan de bewaaring en handhaaving van den waaren Chnstehjken Gereformeerden Godsdienst, waar bij hij bereid was te blijven, goed en bloed op te zetten, en vervolgens den Staat in 't algemeen, in ieder Provincie in 't bijzonder getrouwelijk te dienen; neemende den Almagtigen God tot getuige van dit alles. De Prins, van deezen brief alles goeds verwagtende, ging dan op reize, en kwam nog dien zelfden »vond te Amftelveen, werwaarts Graaf willem te rug gekeerd was. 't Land tusfehen den Amftelveenfchen en Ouwerkerker weg tot aan den Uithoorn toe onder water geloopen ïijnde, hadt de Heer van sommelsdyk zich met eenige Ruiterij geworpen in 't Huis ter Hart, op halfwegen tusfehen Haarlem en Amfterdam. Hier na toe hadt ook de Prins zijnen weg genomen. Lodewyk van nassau, Heer van Beverweerd, Gouverneur van Bergen op Zoom, die, gelijk Sommigen meenen, van 's Prinfen toeleg geen kennis hadt gefead, vertoonde hem hier het gevaar, waar in zijne Troepen ïljn zouden, indien de Amfterdammers den St. Antonijtdijk, die, op zekere plaats, reeds gedeeltlijk weggedolven was! geheel doorftaken. Over dit berigt wierdt de Prins dermaate ontftgld, dat hij den Heer van beverweerd ijlings na den Hage zondt, met last om aldaar bij Hunne Hoog Mogende te bewerken, dat deeze eenige Gemagtigden zonden aan den Prinfe, om hem tot het aftrekken (e verzoeken. Pit deed? S'jne  WILLEM DB II. (Prins') 313 zijne Hoogheid om aldus de fchande van eenen aftogc te ontgaan, tot welken hij vreesde eerlang door de Amfterdammers te zullen genoodzaakt worden. Dit gelukte: want de Heer van mathenesse , een boezemvriend van zijne Hoogheid, en die groot gezag hadt in de Vergadering der Algemeene Staaten, bewerkte dat de Heer van beverweerd , met de belofte van een goeden uitflag, nog dien zelfden avond na het Leger wederkeerde, 't Bezetten van 't Huis ter Hart baarde ondertusfehen eene groote verlegenheid te Haarlem. Doch de Prins deedt aan eene bezending uit de Wethouder* fchap dier Stad, welke hem te Amftelveen aantrof, verzekering, dat hij 't op hunne Stad niet gemunt hadt. De Afgevaardigden van Holland ter Algemeene Staatsverga. deringe, vernomen hebbende dat zijne Hoogheid zich beriep op den last der Algemeene Staaten, verzogten dat deeze orde wilden ftellen tot weeringe van verder onheil en tot wegneeming der drukkende zwaarigheden; doch zij weezen 't, in 't eerst, van de hand. Des anderen daags, nogthans, naa dat de Heer van beverweerd in den Hage was geweest, lieten zij zich overhaalen tot het befluit, om door eene aanzienlijke bezending te verzoeken, dat de Prins na den Hage wilde te rug keeren, de vijandlijkheden doen ophouden, en den Koophandel van Amfterdam zijnen vrijen loop laaten hebben. Men beoogde, zo 't heette, door deeze bezending, de Stad Amjlerdam en de overige Steden van Holland tot eenpaarigheid te brengen, in 't ftuk der afdankinge, met de overige Gewesten. Maar 't voornaam oogmerk was, gelijk zommigen willen, den Prinfe te behaagen, die nu reeds wenschte met eere wederom in den Hage te rug te zijn. Midlerwijl wierdt in de Stad goede wagt gehouden. Een Page van Graave willejj , die vermomd daar binnen was gekoomen , ontdekt zijnde, wierdt in hegtenis genomen. Doch gelijk de geringde zaak eene belegerde Stad zomtijds ijdele vreeze aanjaagt, gebeurde ook hier iets, 't welk, hoewel in zich zelf beuzelagtig en belachelijk, groote gevolgen zou hebben kunnen te wege brengen, 't Geval droeg zich aldus toe. De Kompagnie van den Kapitein vlooswyk de nachtwagt hebbende aan de Haarlemmer poort, verbeeldde zich dat V 5 eenj.  §U WILLEM dh II. C Prins) eenige Ruiters voor die poort waren, eenigen zelf zeides dat ze de paerden hoorden grinniken. Hier op haalde men den Burgemeester korneus bikker , om van hem de noodige bevelen te ontvangen. Hij terftond in perfoon daar koomen. de, en manende het zelfde te hooren, gaf bevel om te «mieten. De Burger - Kdmpagnie loste dan tweemaal haar geweer, en die der Soldaaten, zijnde een nieuw geworven Vaandel, dat op het naaste Bolwerk lag, eenmaal, 't Geluk wilde dat de wind van de Stad af was, vermids anderzins ligt de gantfche Stad, die nu weinig van het fchieten hoorde, in oproer zoj gekoomen zijn. Wanneer men nu den volgenden morgen nader onderzoek deedt wat 'er van de zaak ware, bevondt men dat een paerd, zekeren Sleeper toebehoorende, voor de poort hadt heen en weder loopen dwaalen. De Prins ondertusfehen ziende , welken ftap hij gedaan hadt, en zijnen aftogt als fchandelijk aanmerkende, zo hij niet eenigermaate zijn oogmerk bereikte, befloot om met de Stad, zonder tusfehenkoomen van een derde, onmiddelijk in onderhandeling te treeden. Hierom liet hij de Wethouderfchap weeten door eenen brief, eer de Heer van beverweerd nog uit den Hage was wedergekeerd, dat zijn oogmerk was in de Stad te koomen. Hierop zondt de Regeering vier Gemagtigden aan zijne Hoogheid , te weeten , kornelis de gra■ f, Burgemeester, simon van der does en nikolaas tulp, Schepenen, en pieter kloek, Lid van de Vroedfchap. Deeze verzogten den Prinfe, dat hij zich wat nader geliefde te verklaaren op het geen hij aan hun hadt gefchreeven, en op wat wijze zijne Hoogheid in de Stad wilde koomen. De Prins gaf tot antwoord, met Krijgsvolk, om daar van eene Bezetting in de Stad te leggen. De Gemagtigden daarentegen verzogten dat hij wilde aftrekken, en hen ongemoeid laaten, beioovende ter Dagvaart te zullen inbrengen alle mogelijke werger.oeging, en diergelijke poogingen te zullen doen bij de andere Leden. 't Geen de Wethouderfchap van Amfterdam meest bewoog om met den Prins in onderhandeling te treeden, was de vreeze voor het veiloop des Koophandels, geduurende het beleg, zo dra het gerugt daar van na vreemde Landen zou overr  WILLEM DE n. (Prins) 315 overgewaaid zijn. Eene zaak, waar van men een merkwaardig voorbeeld hadt gezien aan de Stad Brugge, welke door den twist met haaren eigen Kapitein - Generaal, van haaren koophandel en welvaart jammerlijk beroofd was. Daarenboven hadt het Krijgsvolk, in bijkans alle plaatzen van den Staat, Patenten, om op 't eerfte bevel na Amfterdam te trekken. Waar bij nog eindelijk kwam, dat geene oer an. dere Steden zich opdeedt om Amfterdam bijftand te bleuen, of zich voor haar te verklaaren. Haarlem liet zelf het Krijgsvolk met hoopen binnen koomen , en verfchafte veel toevoer aan 't Leger. Leiden liet een aantal fchoppen en fpaden volgen, terwijl die van Delft, op last des Raads van Staate, veelerhande Oorlogsbehoeften verfchaft hadden. Gouda alleen wilde niet toelaaten, dat de Bezetting ter Stede uittrok na Amfterdam, den Prinfe tot huipe, fchoon hij daar toe de bevelen reeds hadt laaten afgaan. Daarenboven, hoe zeer den Prinfe zijn flag gemist was, om de Stad te verrasfen, bleek het, egter, duidelijk dat hij voorneemens was, het beleg in eene blokkeering te veranderen, dewijl hij reeds aan het Krijgsvolk op de uiterfte grenzen van den Staat bevelen hadt gezonden, om zich na Amfterdam te begeeven; gelijk dan ook verfcheiden Kompagniën, zo geduurende het beleg als naderhand, aldaar aankwamen. ' ; Om alle deeze redenen befloot de Wethouderfchap der Stad een weinig over 't hoofd te zien, en met zijne Hoogheid In onderhandeling te treeden over een verdrag, 't welk, naa eenige maaien over en wederloopens, geflopten en op den derden Augustus te Amfterdam geteekend wierdt. 't Verdrag behelsde, dat de Stad Amfterdam een befluit zou neemen, om zich te voegen bij de zes andere Provinciën, aangaande den Staat van Oorlog; met verzoek dat zijne Hoogheid alle poogingen zou gelieven aan te wenden, om den Staat van Oorlog te brengen op den voet en voorflag van zijne Hoogheid en den Raad van Staate, gedaan tot bevrediging der Vereenigde Provinciën, en dat niettemin en ondertusfehen gevolgd zou worden de Staat van Oorlog, nevens de zes andere Provinciën, tot zo lange het vqorfchreevea nader Confent van de andere Provinciën zou zijn uitgewerkt ?  316 WILLEM be II. (Prins") en, bij ontftenteriTs van 't zelve Content, tot zo lang de Oorlog tusfehen Frankrijk en Spanje zou duuren, en zulks ten langden voor drie of vier jaaren: op hoope dat de OorJog tusfehen Frankrijk en Spanje midlerwijl zou bijgelegd weezen; en 't zelve niet vallende in den voorzeiden tijd dat men zich als dan gedraagen zou naar tijds gelegenheid' en tot den meesten dienst van 't Land, volgens de ordre van Regeeringe. Dat voorts gelijk befluit zou worden genomen, ten einde de Troepen, bij de Heeren Staaten van Holland afgeweezen, van haare agterllallen zouden worden betaald, en met een helpen goede order ftellen, tot goede betaalinge van 't verdere Krijgsvolk. Dat zijne Hoogheid, gelievende te koomen in de Stad, ontvangen zou worden, gelijk zijne Voorzaaten, Stadhouders van Heiland, ontvangen waren geweest, met alle eere, agting en gedienftigheid; en goedvindende te verfchijnen in de Vroedfchap, dat zijne Hoogheid, in de voorfchreevene qualiteit, aldaar gehoor zou worden verleend. Dat voorts de Heeren van Amjlerdam allen goeden en mogelijken vlijt ter Vergaderinge der Staaten van Holland zouden aanwenden , dat alle onlusten in 't geheel mogten weggenomen worden, de zaak gebragt in vaste en vertrouwde vriendfehap, en alles gefteld in vergeetenheid gelijk of het nooit was voorgevallen; ten welken einde zij luiden daar over met zijne Hoogheid beraadflaagen en rameenfehap zouden houden. Dat zo haast dit Verdrag aan weerz.jden zou voltrokken en geteekend weezen, zijne Hoogheid aannam, het aangevoerde Krijgsvolk te doen vertrekken in hunne oude Bezettingen; geKjk ook daar tegen de Stad aannam, haar aangenomen volk af te danken, en voorts alles in haare Stad te herftellen op den ouden voet. Hier bij kwam nog een afzonderlijk Artikel, waar bij de Prins, om te toonen dat hij 't niet tegen de Stad, maar tegen eenige kwaadwilligen hadt, de twee Gebroeders andries en kornelis bikker, den eerften Oud- enden tweeden regeerend Burgemeester, die zich in hunne bediening als lieden van eere hadden gek weeten, uitkipte, en van hunne Ampten deedt afftand doen, zonder immer tot dezelve op nieuw verkiesbaar te zijn. Vermids dit eene harde zaak was voor Re.  WILLEM de II. (Pr*»/) 31^ Regenten, die zich allezins, in dert dienst van Stad en Land„ treffelijk hadden gekweeten, kon de Vroedfchap bezwaarlijk daar toe verftaan; en nimmer zou dit Artikel doorgegaan zijn, zo niet de bedekte kunstgreepen van zommigen, die gaarne derzelver plaatzen wilden bekleeden, die zaak hadden doorgedreeven. Doch de Heeren bikker betoonden zich daar toe zeer gewillig, verkiezende liever in hunne perfoonen 'sPrinfen haat en misnoegen te draagen, dan dat de gantfche Stad om hunnent wille nadeel zou lijden. Zij wierden oofc door de Vroedfchap daar voor bedankt, met toezegging dat men dien gewigtigen dienst in hunne perfoonen en naakoomelingen zou erkennen; willende dat 'er wel uitdrukkelijk zou worden bedongen en aangeteekend, dat deeze afzetting zou gefchieden zonder krenking van hunne eere en goeden naam. Als zeer haatelijk en ondankbaar egter befchouwden zommigen het gedrag van zijne Hoogheid omtrent de Gebroeders bikker , om dat zij wisten dat de Prins aan die Heeren perfoonlijke verpligtingen hadt, wegens zeer gewigtige weldaaden aan zijn huis beweezen: dewijl een van hun, etlijke maanden geleeden, bewerkt hadt, dat de Stad Amfterdam den Prinfe een gefchenk hadt gedaan van honderd vijftigduizend guldens, die hij van dezelve flegts ter leen hadt verzogt, om daar door Koning karel den II, die hier te Lande voornaamlijk op 'sPrinfen beurs leefde, en hem daar over zeer lastig viel, in ftaat te ftellen om uit het Land te kunnen vertrekken. Ook was het niet onbekend dat het de Heeren bikker ge. weest waren, die te wege hadden gebragt, dat de zelfdö Stad den Prinfe twee millioenen guldens, tot redding van zijne huislijke zaaken , hadt opgefchooten. Een zeer flegt loon ontvingen derhalven die Heeren voor hunne gedaane dienften. Op den zelfden dag, als het Verdrag geflooten was, kwamen de Gemagtigden der Algemeene Staaten, tegen den avond, bij den Prins in 't Leger te Amftelveen. Zij hielden, nevens de Gemagtigden van Amfterdam, bij zijne Hoog. heid het Avondmaal. Terwijl men over tafel zat, en de zorgen der voorgaande dagen met een rustigen dronk affpoelde, zeiden die van Amfterdam, „ dat zij hst Element des wa' n wrs  it* -WILLEM de II. (Prins) „ ters tot hun voordeel zouden hebben gehad." „ En ik",' gaf de Prins tot antwoord, „ zou daar tegen hebben ge,, bruikt het Element des vuurs." Een zeggen , waar uit blijkt dat zijne Hoogheid van den waren ftaat der dingen weinig kennis hadt: vermids, het Land onder water gezet zijn. de, het gefchut niet zou hebben kunnen geplaatst worden, en dus ook van geen dienst weezen. Daarenboven, zou zijne Hoogheid, Amjlerdam benaauwende, voor zijn perfoon niet zeker geweest zijn, dewijl het niet alleen aan de Wethouderfchap ftondt den Prins met zijn geheel Leger door her water te doen omkoomen ; maar ook om dat binnen de Stad bij zommigen Irnftig beraadflaagd wierdt om de belegeraars op te flaan; waar toe bij veelen de genegenheid niet ontbrak dewijl bij 't houden van eenen Krijgsraad, van de twintig Kapiteinen, die in de Stad waren, veertien ftemden, tot het doen van eenen uitval, en zeif aanbooden om den Prins te Amftelveen op te ligten, en binnen de Stad te brengen. En 't verdient onze opmerking, dat dit Iaatfte door geene anderen, dan de Heeren bikker, wederhouden en belet wierdt. : Groot was ondertusfehen de fchade, welke de Stad Amfterdam door dit kort beleg leedt. Zulk een krak hadt reeds haar Koophandel gekreegen, dat het nadeel, daar door veroorzaakt , over 't geheel genomen, met geen honderd tonnen gouds kon geboet worden. Daarenboven was de Rogge, vermids de Kooplieden in Palen, om het gerugt, waar vaa wij te vooren melding maakten, dat Amjlerdam belegerd was, hun koorn hadden thuis gehouden, en 't nu te laat in 't jaar was geworden om het over te zenden, zo fchielijfe gereezen, dat het te duchten was dat de fchamele Gemeente het brood de helft duurder dan naar gewoonte moest betaalen. Men gedagt nu ook aan het zeggen, of zal ik het eene Vooifp-Jling noeme ? van 's Lands Advokaat, Heere joaW van olpenbakmevelt. Te weeten, wanneer inzonderheid de Afgevaardigden Vau Amfterdam, in den Jaare 16Ï8, de Oppermogindheid <-r A gémeeae Staaten dreeven, verhaalt men dat die oude en irouwe Staatsman, in de voile Vergadering der S aaten van Holland, kloppende met den voorften vinger van zijne regtethand op zijn Brilkoker, dien hij in zijne flinker-'  WILLEM de II. (Prins) 3rg kerhand hieldt, zeide, „ Gij Heeren, gij Heeren van Am'. „ fterdam, gij drijft dit ftuk nu zo hard tegen uwe medei it leden; maar gedenkt dat ik u voorzegge, dat de tijd zal „ koomen, dat gij het anders verftaan, en dat gij andere iti. „ zigten krijgen zult, als het te fpade en niet te verhelpen ft zal zijn; en mogelijk in uwe eigen Stad." Terwijl 't Beleg van Amfterdam duurde, wierden oridëï de hand verfpreid zekere Artikelen van een gewaand Veïi drag tusfehen deeze Stad en 't Parlement van Engeland. waar bij tot huipe en ontzet der Stad tienduizend man beloofd wierden. 't Verdrag zou gellooten zijn door den Heer gehard schaap, Lid der Vroedfchap van Amfterdam, dien de Staaten van Holland, met den tijtel van Commisfaris, na Engeland hadden gezonden, om de belangen hunner Provincie, terwijl het Parlement aldaar geen Gezant van onzen Staat wdde dulden, waar te i:eemen. Doch 't bleek haast dat hof ge^chntt kwaadaantigüjk verdicht was om de Wethouderfchap gehaat te maaken bij de Burgerij, die gantsch geen goed oog hadt op de tegenwoordige Rsgeering van Engeland. Men beloofde eene belojnin* van twaalfhonderd guldens aan deft aanbrenger van den M*aker van 't Lasterfchrift. Üiergelijfe een naam verdienden ook de verdichtsels, weike tegen den Pnns wierden uitgefirooid, als onder andere, dat hij voor hadt, de Bank en de rijkfte Kooplieden van gereede penningen te berooven oö met dezelve Boflmg karel den PI0 zijnen Schoonoroeder, op den troon van Engeland te het Zo haast het Verdrag tusfehen den Prins en de Wethouderfchap van Amfterdam geft00ten en getesbend ™ s.jne Hoogheid te rug na den Hage, zonder binnen 'ÈM dam te koomen, en zondt het Krijgsvolk na de voorg^d* Bezettingen. Doei, de foldaten, welke de Stad bad. aar5 «omen , bleeven nog eenige dagén i„ diens, Men w X duent, dat de Prins, die aj,e„ misnoegen niet had ,Sgd renSdeeese;d:HrerieD/en0eg 0m °P ^ ^ " Di.j'en, en de S:ad beter dan voorheen te verfterken Am fterdam bewilhgde eerlang, in gevolge van het Verdrag f t de  $20 Willem te h. (Pr/«j5 de afdanking, op den voec door den Raad van Staate en zijne Hoogheid beraamd. Het gevangen neemen der zet Heeren, op dat wij nu ook daar van den uitflag melden, was in alle Steden niet eveneens opgenomen. De Wethouderfchap van Dordrecht befloot 's anderen daags, naa de bekoomene tijding, hoewel het toen Zondag was, eene Bezending aan zijne Hoogheid af te vaardigen, met verzoek om den Oud- Burgemeester de witt te willen oiuflaan, onder borgtogt der Stad Dordrecht, welke aanboodt hem te regt te zullen Hellen; verklaarende wijders, dat gemelde Heer niets gedaan hadt buiten zijnen last: met bijvoeging dat zij in den Iaatften voorflag van zijne Hoogheid, raakende het ftuk der afdankinge, zou berusten. Ook hadden de Afgevaardigden last om den Prinfe te verzoeken, dat hij het Krijgsvolk van den Staat van voor Amfterdam wilde doen aftrekken, op dat de Koophandel dier Stad niet meer mogt belemmerd worden. Doch toen deeze Bezending in den Hage kwam , vernam zij aldaar dat zijne Hoogheid na 't Leger voor Amfterdam was vertrokken; zo dat zij weinig kon verrigten. Twee dagen daar naa nam de Vroedfchap van Dordrecht een befluit, waar bij het gedrag van den Heere jokob de witt volkomen geregtvaardigd, en hem en zijne kinderen vergoeding beloofd wierdt van de fchade, welke hun reeds was overgekoomen, of nog mogt overkoomen. Wijders verboodt de Vroedfchap aan haare Gemagtigden, zich ter Dagvaart in eenige raadpleegingen in te laaten, voor dat de Gevangenen in vrijheid, en in hunne voorgaande waardigheden herfteld waren. Doch Dordrecht wierdt kwalijk onderfteund van de andere belanghebbende Steden, die zich tegen de verrigtingen van zijne Hoogheid niet durfden verzetten, vooral naa dat het Verdrag met Amfterdam was getroffen. Die van Edam alleen hadden moeds genoeg om te verklaaren, dat zij van hunne Principaalen last hadden, nergens in te treeden, voor en aleer de Heeren, van Loeveftein, op vrije voeten, en in hunnen voorgaande» ftaat zouden herfteld zijn. De  WILLEM de II. (Prins) $it De klaarblijkelijkheid van de onfchuld der gevangenen, en het medelijden met de naauwheid hunner opfluiiinge, die zodanig was, dat zij geene vrijheid hadden om met-iemand, wie het ook mogt weezen, te ipreeken, en dat zelf hunne brieven fcherp onderzogt wierden, bewoog de Steden om ter hunne flaakinge een weinig aan de hand te koomen. Delft verzogt eerst om de vrijheid van den Heer duist van voorhout , mits bij zich onthieldt van de Regeeringe. Hij zelve hadt dit aangebooden, alzo hij rijk van middelen was, niet meer dan één kind hadt, en reeds den ouderdom van bijkatis zeventig jaaren hadt bereikt, en dus, voigens de keuren der Stad , binnen weinige maanden tog zijne bedieningen zou hebben moeten nederleggen. Dit voorbeeld wierdt eerlang door de andere Steden gevolgd. De witt verzogt aan de Wethouderfchap van Dordrecht, dat zij hem wilde ontdaan van zijne plaats in de Vergadering der Gekommitteerde Raaden. Zij dondt dit toe, hoewel met weerzin, laaiende hem egter behouden zijnen rang van Oud - Burgemeester; met de uitdrukkelijke verklaaring dat dit ontflag hem nooit in zijne eer en goeden naam krenken, of zijn Huis ten kwaaden zou geduid worden. Aldus wierden de zes gevangene Heeren op vrije voeten gedeld. 'i Verdient onze opmerking dat zijne Hoogheid, kort daar naa, zijn zegel hing aan de onfchuld der gevangene Heeren, althans van eenigen van dezelve; dewijl de Heer ruil, Penlionaris van Haarlem , 's Prinfen vriendfehap won, en de Heer keizer, Penlionaris van Hoorn, met eene goede bediening, te weeten, het Ampt van Raad en Advokaat Fiskaal der Admiraliteit in het Noorderkwartier, begiftigd wierdt. De Prins liet, midlerwijl, om zijn gedrag te regtvaardigen, in 't midden van Augustus , aan de Vergadering der Algemeene Staaten een gefchrift ter hand dellen, behelzende de redenen van 't gevangen neemen der gemelde Heeren. Zijne Hoogheid zeide zulks te hebben gedaan uit kragt van het Befluit van den vijfden Junij. Diergelijk een Gefchrift hadt hij ook aan de Staaten van Holland overgeleverd. Het behelsde hoofdzaaklijk: dat zij (te weeten, de gevangene Heeren) hadden gedaan tegen, de Unie, en diens volgens fttaf- XXXI. deel. X baar  32* WILLEM de II. (Prins) baar waren; dac zijne Hoogheid hadt goedgevonden deeza weinigen te trekken en te ftellen buiten Regeering» om den geheelen Staat te behouden, gelijk men, in tijd van brand, om verre fcheurt eenige huizen, naast aan den brand fraande, om de geheele Stad te bewaaren. Zijne Hoogheid voegde 'er nevens, dat hij tegen elk der gevangene Heeren eenige bijzondere befchuldigingen hadt, welke hij bewaarde tot nader gelegenheid. Zeker Hiftcriefchrijver merkt hier op aan, datde geenen, welke den inhoud van dit Gefchrift wisten, het fluk zodanig beleiden, dat het niet in de Vergadering geleezen, veel min daar van affchriften gemaakt wierden , om de Wonde, die nog niet volkomen was geilooten, niet wederom op te krabben. De Staaten van Holland ftelden dan het gefchrift , geflooten en verzegeld, in handen van hunnen Raadpenfionaris jakob kats, die het, ten tijde als hij zijne bediening nederleide, nevens andere papieren, aan zijnen Opvolger ter hand flelde. De Prins aldus het gantfche werk, beter dan hij verwagtte, te boven gekomen zijnde, hadt 'er dit voordeel van , dat hij zijn oogmerk bereikte. Door het voorbeeld van Amfterdam vreesagtig geworden, beflooten de Gewesten, met eenpaarige ftemmen, tot het voordellen van den Staat van Oorlog, op den voorflag van zijne Hoogheid en den Raad van Staate. Tevens wierdt vastgefleld, dat' geenerhande afdanking van Krijgsvolk, te voet of te paerd, in dienst en eed van den Staat, zou mogen gefchieden dan met eenpaarige bewilliging. Midlerwijl hadden de meeste Gewesten geantwoord op '$ Prinfen brief, dien hij hun, vóór zijn vertrek na 't Leger, hadt toegezonden. De Staaten van Zeeland waren de eerde; zij kwamen den Prinfe door eene plegtige Bezendinge in den Hage bedanken, verklaarende, dat de Staaten hunner Provincie, overwoogen hebbende de middelen , door zijne Hoogheid gebruikt, zo ten aanzien van het Krijgsvolk na Amjlerdam gezonden, als het in hegtenis neemen van eenige. Leden van Holland, zijne Hoogheid bedankten voor de moeite en poogingen ten eten einde aangewend; met verzoek om ia den zelfden ijver te willen voortgaan.. — Die van Gel- der-  WILLEM 9t tt. (Prins) derland fchreeven aan d.-n Prhik, dat zij genoeg vernomen hadden, hoe veele moeite, zorge en ijver zijne H:;ogheid al voor lang hadt aangewend op het ftuk der grootfte en gevaarlijkfte getëWllen", over de hervorming en afdanking van t Krijgsvolk, de vastftelling van den Staat van Oorlog, de> bewaaring dor Unie, enz.: al 't welk behoorlijk overwoogea zijnde, de Staaten zich verpligt hadden gevonden, süne Hoogheid vnendüjk te bedanken; in het vertrouwen dat dezelve altijd zou hebben de genegenheid om allezins te onder> Jteunen, te handhaaven en te bevorderen de Regten c-n V-ijheLen van 't Land. — Een nog hocger taal fpraken de Staaten van Overijsfel, fchriivende aan den Prins, dat zij hem bedankten voor 't gevangen neemen van eenige gerfpo* nen, en dat zijne Koogheid eenige Kompagniën had: ge2 den na Amjlerdam, om die Stad te behouden bij de Unie» en te gemoet te gaan de kunftenaarijen van eenige kwaadwilligen, die ftrekten tot-wanorde, en tot floopirge der Unie), weezende 't zelve het eenige nog overige middel, boven alle voorgaande vriendlijke verzoeken, om het Land in rast M cenigheid te houden. Zij voegden 'er nevens, dat zij ajjeè hadden overwoogen, en vertrouwden, dat zijne Hoogheid* om zulks te doen , gewigtige redesen hadt gehad: waatora zij het van hunnen pligt oordeelden, zijne Hoogheid g*fc te wenfehen met den gelukkigen uitflag der zaake, en hem ten hoogften te bedanken voor de moeite, welke 't hen'beliefd hadt daar over te neemen. — Die van Utrecht fól fa* ven,, dat zij, overwoogen hebbende 't geen zijne Hoogheid door deszelfs fchrijven hun hadt bekend gemaakt, aangaande het zenden van Krijgsrolk na Amjlerdam, en het gevangen neemen van eenige Heeren, van al het welk zijne Hoogheid de fchriftlijke redenen ter Vergaderiage van Hunne Hoog Mogenden hadt ingeleverd; welke redenen, hoewel za tot nog toe geheim waren, zij niet twijfelden of zouden goed .en ktagtig zijn, en in dit vertrouwen hem wel wilden■ b*. danken wegens de moeite, die hij hadt gelieven op zich te neemen. ,— Ingetogener was de dankzegging der Staten nu friesland, dan eenige der reeds gemelde. Met ftilzwijgen voorbijgaande het gedrag ten aanzien van Amjlerdam en.de X a m  324 WILLEM de II. (.Prins") zes meergemelde Heeren, bedankten zij zijne Hoogheid voor de moeite, arbeid en voorzorge, zo als dezelve zijne Hoogheid hadt gelieven aan te wenden, tot bewaaringe der Unie, en tot bevorderinge van den eenpaarigen voet in den ftaat van Oorlog. — Van de Provincie van Stad en Lande kwam geene dankzegging, om dat de Staaten niet vergaderd waren, en nog niet zo fpoedig zouden befchreeven woroen: zo dat dezelve, om 'sPrinfen dood, geheel is agter gebleeven. Met voordagt zweegen de Staaten van Holland ft.il, en toonden daar mede klaarlijk, hoe zeer 's Prinfen gedrag hun mishaagde. — Merkwaardig is het ondertusfehen, dat de drift van zommige Leden ter Algemeene Staatsvergaderinge zo groot was, dat zij in dezelve voorfloegen, het uitfehrijven van eenen Algemeenen Dank- en Bededag door alle de Provinciën, over de tegenwoordige gelegenheid van tijden en zaaken; doch dat de Provincie van Holland daar toe haare toeftemming niet wilde geeven; zo om daar mede niet ftilzwijgende haare goedkeuring te geeven aan 't geen gefchied was; als om niet den losfen teugel te vieren aan eenige muitzieke predikanten, om uit te vaaren tegen de Regeering, en den Prins van oranje te vleien. Als een aanhangzel, op het geen wij dus uitvoerig verhaald hebben, van 'sPrinfen twee berugte onderneemingen, moeten wij hier nog melding maaken van 't geene over zijn Verdedigfehrift, onder den Heere kats berustende, is voorgevallen. De Groote Vergadering, naa het overlijden van zijne Hoogheid, in den Jaare 1651, gehouden, was bijkans afgeloopen, toen de Provincie Friesland den voorflag deedt, dat men eene algemeene vergiffenis behoorde vast te ftellen van alles, wat in den voorleeden jaare, bij eenige Gewesten of perfoonen, tegen anderen , mogt ondernoomen of beflooten zijn. Gelegenheid tot deezen voorflag gaf, dat de Raadpenfionaris kats, zijn ampt willende nederleggen, het Gefchrift, behel. zende de redenen, welke zijne Hoogheid hadden bewoogen tot het vastzetten der zes Heeren en het belegeren van Amfterdam , welk gefchrift hij dus lang verzegeld hadt bewaard, overleverde aan de Vergadering van Holland; daar men in be-  WILLEM de II. (Prins) 32S beraad nam, of men 't ongeopend verbranden, dan openen en leezen zou. De meeste Leden waren voor het Iaatfte, doch konden het gefchrift niet zonder verontwaardiging hooren leezen. Vervolgens wierdt het gefteld in handen van eenige Gemagtigden, welke oordeelden, dat men 't fchrifteüjk behoorde te wederleggen, de wederlegging aan de Groote Vergadering overgeeven, de Bezending des voorleeden jaars, aari de Vroedfchappen der Hollandfche Steden gefchied, veroordeelen, als ftrijdig met de orde en den vorm van Regeeringe, en de Staaten der andere Gewesten verzoeken dat zij de befluiten van den vijfden en zesden Junij des voorgaanden jaars, ter Generaliteit genomen, door eenige weinige Afgevaardigden, uit ontzag voor de aanzienlijkheid des Prinfen van oranje, wilden afkeuren, voor onwettig en van geene waarde verklaaren, en te gelijk intrekken de afgeperfte dankzeggingen, aan wijlen zijne Hoogheid gedaan. Eindelijk ftelde men vast, dat men bij duidelijke Refolutien verklaaren zou, den aanflag op Amfterdam en het aantasten der zes Heeren te houden voor een toeleg op de Vrijheid, Hoogheid en Souverainiteit deezer Provincie, regelregt ftrijdende met alle Wetten, Regten en Privilegiën van dezelve. Dit befluit der Gemagtigden wierdt door de Staaten goedgekeurd en be» kragtigd. Voorts vondt men geraaden, de Steden, uit welke de zes Heeren afgezonden waren, fchriftelijke verklaaringe af te vorderen, of dezelven, in 't raadpleegen en ftemmen over de vermindering van 't Krijgsvolk, de bron der onlusten, zich gedraagen hadden naar den last hunner Meesteren of niet ? Ook kwamen van de Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Amfterdam , Hoorn en Medenblik , verklaaringed over, waar bij de zes Heeren erkend wierden voor trouwe liefhebberen van het Vaderland, die, in allen deele, aan de inzigten hunner Steden voldaan hadden. De redenen van zijne Hoogheid wierden ook omftandiglijk wederlegd, in een Berigt, welk op der Staaten naam in 't Jicht kwam. De Heer van sommelsdyk, verneemende dat men onderzoek deedt op zijn gedrag, ter gelegenheid van de oneerneeminge op Amfterdam, boodt zich van zelf aan, om deswegen opening te geeven. Drie zsaken hadt men ten zijnen X 3 laste.  gsd WILLEM de IL (Prins) ïaste. Vooreerst, dat hij, in den eed van Holland zijnde, kwalijk hadt gedaan aan het geleiden van Krijgsvolk na Atr.* 'ftérdam, op bevel van zijne Hoogheid. — Ten tweeden, dat hij de Wallen van Amjlerdam bespied hadt. — Ten derden, dat hij de verfpreider was van het gerugt, wegens een Verdrag tusfehen Amfterdam en het Parlement van Engeland, Op de eerfte befchuldiging antwoordde hij, dat hij, als Kolonel, onder zijnen Kapitein - Generaal Mondt, die hem, zo hij gehoorzaamheid geweigerd hadt, wegens 't fchanden van den Krijgseed, zou hebben kunnen doen ftraffen; behalven dat zijne Hoogheid ook groot gezag hadt in zaaken van Regeeringe , en in Amfterdam alleenlijk begeerde gehoord te worden over zaaken, den dienst der Landen betreffende. — Op de tweede befc'auldiging merkte hij aan , dat hij , op 'sPrinfen bevel, uit den Hage gereeden was na Amfterdam, jnkoomenda door de Leidlche, en wederom uitrijdende door da Reguliers- of Utrechtfche poort, en voorts over Al-koude, Baambruege, Loênen, Vreeland, Kortenhoef, Hilverfum, leusden en Zoest, na Scherpenzeel; met geen ander oogmerk , dan om den tijd af je meeten, dien de Ruiterij, wel. ke hij van ScierpentséeJ na Amfterdam moest geleiden, tot deezen togt zou noodig hebben, zonder dat hij eenige gedagten hadt gehad om de Wallen der Stad te befpieden. —Op de derde befchuldiging erkende hij, op 't Huis ter Hart tegen de Heeren van Haarlem gezegd te hebben, dat het goed zou zijn, dat 'er wat minder gemeenfehap was tusfehen de Stad Amfterdam en 't Parlement van Engeland; daar bij voegende, als men hem naar reden vraagde, dat de Prins 'nem, weinige dagen geleeden, verklaard hadt, eenen brief gezien te hebben, uit Londen' gefchrceven, en meldende dat het Parlement beflooten hadt, Amfterdam met tienduizend man bij te ftaan. Hij veegde hier bij, een verhaal van 't geen hij zeide hem van den aanflag op Amfterdam bekend te £iju; waar in nies bijzenders te' vinden was. Doch alzo hij *t voornaam beleid toefchreef aan Graave willem frederik , Stadhouder van Friesland, gaf zijne verklaaring aanleiding tot den voorflag van die Provincie , om eene algemeene vergiffenis af te kondigen; waar in de Heer van scumelsdyk ook  WILLEM de II. (Prins) 32? ook verzogt begreepen te worden. Dit wierdt hem, naa eenigen tegenftand, ingewilligd. Bij de Algemeene Vergiffenis, die zedert wierdt afgekondigd, beloofde men, nu noch ooit te zullen gedenken aan 't geen in den voorJeeden jaare vporgevallen was, en verklaarde de befluiten van den vijfden en zesden Junij des gemelden jaars voor nietig, kragteloos en van onwaarde, zo wel als alles, 't geen in gevolge van dezelve ondernomen en verrigt was. De Stad Amjlerdam ontving naderhand vergoeding van de Staaten van Holland, wegens de buitengewoone kosten, welke zij in den voorleeden jaare hait moeten doen; alzo men verftondt dat zij ten dienfle van den Lande gedaan waren, en dat men da Stad, van wegen haaren betoonden ijver en wakkerheid , grooten dank fchuldig was. De kosten beliepen vieréhvijftigduizend en vijfenveertig Guldens en tien ftuivers. Ook wierdt ter Vergaderïnge van Holland beflooten, eene Ordonnantie van vijftienduizend achtenzestig guldens en tien ftuivers, voor Scheeps- en Wagenvragten, in da Bezending aan de Steden in den Jaare 1650 verdiend, ta doen vernietigen, alzo door den Raad van Staate, zonder kennis der Algemeene Staaten, zulks ten behoeve der Raaden van wijlen zijne Hoogheid verleend was. Eer wij tot het Iaatfte tooneel van 's Prinfen leeven koo« men, moeten wij hier nog met een woord melding maaken van de befchuldiging, als of hij heimelijk arbeidde, om de Vrede met Spanje te verbreeken, en den Staat, te gelijk met Frankrijk, in te wikkelen in een nieuwen Oorlog tegen philippus den IV. Drie Hukken worden als de grond van deeze befchuldiginge te berde gebragt. 1. Een brief van zijne Hoogheid aan den Graave d'estrades. 2. Een brief van den Kardinaal mazarin aan den zelfdan Graave. 3. Het ontwerp van een Verdrag, tusfehen zijne Hoogheid en d'estrades geCooten. — In den brief van zijne Hoogheid wordt de Graaf d'estrades verzogt, onder dekzel van '1 vorderen zijner agterllallen, ten fpoedigften in den Hage te willen koomen, daar hem de Prins zeer gewigtige zaaken te zeggen hadt, die zijner Hoogheid in perfoon betroffen. De Kardinaal mazarin fchrijft, dat hij den brief van den Prinfe van oranje X 4 ge-  328 WILLEM de II. (Prins) gezien, en aan de Koninginne vertoond hadt, die d'estrades beval terftond na Holland te vertrekken. Voorts zondt hij den Graa/e vohnagt, om met den Prins van oranje te fluiten , zo hij hem met 'er daad geneigd mogt vinden om met Spanje te breeken; »t welk de Kardinaal verklaart zeer gaarne te zullen zien, en waar toe d'estrades al zijn vermogen moest aanwenden. Bij 't ontwerp van het Verdrag belooft de Koning, tegen den eerften Maij des Jaars (651, een Leger van tienduizend Knegten en zesduizend Paerden te velde te zullen zenden, om Brugge aan te tasten. De Prins verbindt zich om tegen den zelfden tijd met tienduizend Knegten en vierduizend Paerden Antwerpen te belegeren. De Koning en de Prins belooven dan ook met kromwel te zullen breeken, hun best te doen om den Koning van Engeland ïn zijne Rijken te herftellen, en den Oorlog tegen de wederfpannigen te vervolgen. Bij geheime of afzonderlijke punten was onder andere beftemd , dat de Koning den Prins tot Luitenant-Generaal zou doen verklaaren, met gelijke magt «ls zijne Voorzaaten gehad hadden; dat de Prins Antwerpen en het Markgraaffchap des H. Roomfchen Rijks, voor zich en zijne Erfgenaamen, zon behouden; dat de Prins vijftig fchepen in 't Kanaal zou doen houden, enz. Zodanig waren de gefchriften, op welke bovengemelde verdenking rustte. Bij veelen heeft dezelve geloof gevonden; doch om eenige misHellingen in de dagtekeningen heeft zij bij anderen minder ingang gehad. Thans zijn wij gekoomen tot het befluit van 's Prinfen onderneemmgen en bedrijven. Op den zevenënrwintigften Augustus deezes veelbevattenden Jaars 1650, vertrok zijne Hoogheid, verzeld van Graave willem van nassau, Stad. houder van Friesland, na Gelderland, om 'er zich met de jagt te verlustigen, en het oog te houden op den Gelderfcheu Landdag, die thans te Zutfen wierdt gehouden. Hij hadt aldaar onlangs gekogt het Huis te Dieren, gelijk zommigen wüen, met inzigt om door dit middel, als bezitter van een Riddermaatig Landgoed, thans verkiesbaar zijnde, zich voer Eerften Edele van Gelderland te doen aanneemen. Geduureüde 's Prinfen verblijf op de Peluwe, was 't zeer win-  WILLEM de II. (Pi/es) 329 winderig en regenagtig weêr. Zijne Hoogheid zich geheel overgeevende aan lichaamsoeffaningen , waar onder de Jagt niet de minde was, yondt daar in zo veel behaagen, dat hij, hoe zeer zijne gezondheid daar bij leedt, van dezelve niet was af te trekken. Op het einde van October vermoeid van de Jagt thuis koomende, gevoelde hij beginzels van koorts; en dewijl hij hier niet het vereischte gemak kon genieten, liet hij zich te fcheep, langs den Rhijn en de Lek, na den Hage voeren, daar hij op den negené'ntwintigften der gemelde maand aankwam. De Geneesheeren twijfelden niet, of de ziekte van zijne Hoogheid zou op de Kinderpokjes uitloopen , welke toen reeds als van een bedenkelijk uitzigt wierden aangemerkt, alzo de Prins, zijnde een weinig meer dan vierentwintig jaaren oud, vol van verbit bloed was; waar toe, naar allen fchijn, niet weinig zal hebben toegebragt, dat hij, drie weeken lang zich dagelijks met de Jagt vermaakt hebbende, en eene onmatige leevenswijze gehouden, nog daarenboven twee of drie dagen vóór zijne ziekte, de onvoorzigtigheid hadt gehad, naa het fpaelen op het Biljard, gantsch bezweet zijnde, eenige uuren in eene koude lucht te paerd te zitten; waar naa hij, uit vermoeidheid, zwaare pijn in de lendenen gevoelende, zich ter ruste begaf, klaagende over fcheele hoofdpijn, zijne gewoone kwaaie. In deezen ftaat kwam de Prins in den Hage op Saterdag, 's morgens ten drie uure. De ziekte wierdt na de kunst behandeld door drie ervaren Artzen. Acht dagen hadt dezelve geduurd, wanneer de Geneesheeren zijne Hoogheid buiten gevaar rekenden. Doch op Zondag den zesden November tegen den avond vermeerderde de Koorts, met zwaare benaauwdheid, en zodanige vermindering van kragten, dat men voor 's Prinfen leeven begon te duchten. Men gaf 'er der Prinfesfe Weduwe kennis van, en zondt om den Predikant stermont. Deeze binnen koomende, vondt den Prins genoegzaam fpraakeloos; doch egter, gelijk hij in zijn gedrukt verhaal zegt, nog bij zijn verftand. De Leeraar zich voor 's Prinfen bedde gevoegd hebbende, zeide hem, dat hij zich zou believen te bereiden tot eene waare boetvaardigheid, met innerlijke droefheid over zijne X 5 zon-  33» WILLEM de II. (Prins) zonden, eene vaste hoop op vergifFenisfe , volkomen vertrouwen op de bloedige verdienden van jezus Christus, en eene gewisfe verzoening met god. Vraagende vervolgens aan zijne Hoogheid, of zijne Ziele op voorfchreeven gronden wel gerust en bereid was om vrijmoediglijk den dood, en het daar op volgend genadig oordeei zijnes Zaligmaakers, te verwagten? Waar op zijne Hoogheid met eene holle fteuime, zijne oogen met één ten Hemel flaande , ja antwoordde. Hier op fprak de Leeraar stermont: „ Doorluchtig Vorst, ,, laat nevens deeze uwe oogen des lichaams, derwaarts ook ,, uw hart en de oogen uws Geloofs heenen gaan; en ik „ verzeker u, dat gij zult zien de Hemel geopend, en den „ Zoon des menfehen flaande ter rechter hand Gods, om uw „ lichaam te geeven verfterking, of om uwe Ziel gunftiglijk „ te ontvangen in zijne heerlijkheid." Hier op viel de Leeiaar met de omftnnders, die weinig in getal waren, op de knieën, God vuuriglijk biddende, dat het der Godlijke Majefteit mogt behasgen, / een genadige en haastige verligting aan zijne Hoogheid te verleenen. Onder het bidden befpeurde men eene zeer fpoedige verandering in 's Vorften gelaar. Dit deedt den ijver des Gebeds toeneemen, fmeekende de omllanders dat het Gode mogt behaagen, den perfoon van zijne Hoogheid , en in denzelven ons lieve Vaderland, te willen genadig zijn. Op de vraag des Leeraars, naa het Gebed, cf zijne Hoogheid de woorden verftaan, en daar door eenige vertroosting hadt ontvangen, volgde geen antwoord. De Gcnce«heeren tragtten wel den ftervenden Prinfe eenige verfterkende middelen toe te brengen ; doch de mond was vast toegeflooten, een zeker teeken van den naderenden dood: waarom man zich wederom tot het Gebed begaf. Doch eerlang zag men den jongen Vorst, naa het geeven van eenige weinige ftille fuikken, dien zelfden Zondag avond, den zesden November, omtrent regen uure, den geest geeven , in den ouderdom van vierentwintig jaaren en zes maanden. Da Hiftoriefchrijvers van loon en wicquefort fchrijven Prinfe willem den II verfcheiden uitmuntende hoedanigheden toe. De eerfte getuigt, dat de Prins om zijne begaafdheden bij  WILLEM de II. (Pf/«j) ?3I bij de geheele waereld in hoogagtinsr wss, als bezittende, behalven de fchoonheid en welgemaaktheid zijns lichaams, zeer uitmuntende vermogens van* verftand en geest. Want behalven dat hij vijfderieie taaien meester was, en dezelve gemaklijk en vaardig fprek, hadt lnf, in zijne Jeugd, zich geoeffend in de Gefchiedenisfen, Dicht-, Wis-, Redeneer- en Natuurkunde, volgens de nieuwe grondtkllingen van descartes. Wicquefort trkent, dat hij een Vorst was, die in den ouderdom van vierentwintig jaaren biijken hadt gegeeven, dat hij zo groote hoedanigheden bezat, als die zijnen Voorzaaten een onfterfiijken naam hadden doen verwerven. Dat hij den luister zijner geboorte hadt verheerlijkt door zijn Huwelijk, waar door hij vermaaglchapt was aan de grootlle Vortlen van het Christenrijk, hoewel zommigen meenen dat dit Huwelijk hem ftaatzuchtige gedagten hadc ingeboezem:!, welke men nadeelig hieldt voor de Vrijheid der Vereenigde Gewesten. Voorts getuigt de zelfde Schrijver dat hij floutmoedig, wakker en onderneemend was, hoewel een weinig verzwakt door zijne zwaare lichaamsoefeningen, 'als jaagen , kaatzea en andere fpelen met den bal, waar aan hij zeer was overgegaan, eindelijk beleefd en milddaadig, tot zo verre zelf dat 'er zijne bijzondere omftandigheden om leeden. Hoedanigheden, in de daad, welke den Prins zouden hebben kunnen doen worden, eene eer der menfchelijke Matuure, een fieraad en zegen van zijn Vaderland. s Prinfen lichaam des anderen daags geopend zijnde, vondt men de* hersfenen geheel, de milt wat flapper dan naar gewoonte, en met eenig zwart bloed gevuld, de twee deelen in 't onderfte van de leever wat blaauw; doch de geheele long zeer zwart, gezwollen en omfteeken, omtogen zijnde met zwart bloed, waar uit de bezwaarde ademhaafing, de benaauwdheid en de hevige koortzen ontdaan waren. Terftond naa 'c overlijden, wierden de Prinfes Moeder en de Gemaalin van zijne Hoogheid daar van verwittigd. Men tragtte wel 's Prinfen dood , voor de laatstgenoemde, dia hoog zwanger was, en daarom den Prins in zijne ziekte Pooit gezien hadt, in 't eerst te verbergen; doch haare Ko- nink-  S32 WILLEM de II. (Prins) ninküjke Hoogheid merkte wel haast aan 't uit en in loopen, dat het Hot' beroerd, en haar Gemaal overleeden was. Nog dien zelfden nacht ten twaalf uure kwamen haare Hoogheden op het Hof bij een, fmeltende in traanen, dewijl de eene touw bedreef over den ontijdigen dood haars Zoons, de feroone van haaren ouderdom, en de andere over 't onverwagt verlies van 't eenig fteunzel van haar ongelukkig Huis, en van den Vader van een nog ongebooren kind. De maare' van 's Prinfen dood klonk welhaast door 't gantfche Land, en verwekte verfchillende aandoeningen, van droefheid of blijdfchap , naar dat elk gezind was. De Huisgenooten van zijne Hoogheid niet alleen, maar ook veelen uit de Gemeente , befchuldigden de Geneeeheeren van verzuim, of kwaadwilligheid. Zelf ontbrak het niet aan de zulken, die , de omftandigheden der tijden in aanmerking neemende, een vermoeden koesterden, als ware de Prins zijnen natuurlijken dood niet geftorven , dewijl dezelve voorviel in een tijd, dat de geenen, die voor zijne magt hadden moeten bukken , geene reden hadden zich daar over te bedroeven. Doch de voornaame grond van dit erg vermoeden was, dat men geduurig gezegd hadt , dat alles wél, en voor 's Prinfen leeven geen gevaar was. Wanneer de Haagfche Leeraars , onderling beflooten hebbende den Prins, beurtelings, dagelijks te bezoeken , aan zijne Kamer kwamen, wierdt hun telkens gezegd dat het wél was met zijne Hoogheid , en dat bezoek en toefpraak hem flegts zouden doen ontftellen. De Predikant stermont hadt, in dè daad, den Prins eenmaal gezien.; doch , om zijne Hoogheid niet te zeer te doen fchrikken, hadt men hem gezegd dat stermont zeer goede Oranje appelen van Rotterdam hadt ontvangen , welke hij zijne Hoogheid wilde vereeren, terwijl stermont zeive verzogt en belast was, dat hij toch van geene zwaarighedea zoude fpreeken. Niet vreemd was het dan, dat het gerugt van 's Vorften overlijden zich kort daar naa' verfpreidende , het gemeen als van een donderdag wierdt getroffen. Geweldig bedroefde deeze dood allen, die, in de  WILLEM de II. (PHns) 333 de gefchiilen met de Provincie van Holland, 's Prinfen zijde gehouden hadden. Eenige Predikanten verfpreidden, zo op den Predikftoel als onder de Gemeente, dat de Staat onthoofd was ; dat 'er geen Koning in Israël was; en dat de Staat in twist, verwarringen en in duigen zero vallen. Stermont hadt, onder andere, in eene zijner Leerredenea gezegd, dat de waereld den Prins niet waardig was. De Regenten, daarentegen, der Hollandfche Steden, die meenden onlangs merkelijk geleeden te hebben, en meer Vrijheids- dan Hof - gezind waren , verbeelden zich reden tot blijdfehap te hebben. Nergens bleek dit klaarder dan te Amfterdam, alwaar die maare, des Maandags morgens, zeer vroeg verfpreid zijnde, in plaats van droefheid, milde giften^ veroorzaakte. Men gaf aldaar, op de tijding van 's Prinfen dood, rijkelijk in de Armen bnsfch* Onder anderen wierden bij de Diakenen , onder de Pred«kaatfie eenige (lukken gouds ingezameld , bewonden in een Huk papier, waar op de volgende regels gefchreeven waren; „ De Prins is doodt, „ Mijn Gaaf vergroot: » Nooit blij der Maar » In tagtig Jaar." Ook hadt men te Amjlerdam, zedert het beleg, zo veel kwaads gefprooken van den Prins, dat men het volk met kon weerhouden van openbaare vreugde te betoonen, over de tijding Van zijnen onverwagten dood. Soanje ea de Regeering van Engeland ontvingen die tijding met een heimelijk genoegen. Zelf wil men dat de Spaanfche Afge» zant in den Hage zou gezegd hebben, dat de Koning, die dit jaar te velde geene voordeelen hadt bevogten. dezelve haaien konda uit het voordeel, welk hij uit dee> zen dood te wagten hadt. In Frankrijk, daarentegen, was  334 WILLEM de II. (Prins") was men treurig over dit overlijden , welk van den Kaf* diiiaal mazarin geoordeeld wierdt niet natuurlijk geweest te zijn. Althans verhaalt wicquefort , dat hij in openbaare gezeifchappen de behendigheid prees , waar door men zich den Prins ter rechter tijd hadt weeten kwijt te maaken. Het Lijk van zijne Hoogheid wierdt niet openlijk ten toon gefteld, om dat het aangezigt te zeer gefchocden was van de Kinderziekte , maar op den achttien Maart, m t Vorftelijke ftaatfie, in het Voorouderlijk Gra^ te Delft biigazet. Üe Prins liet een Codicil naa, geteekend den eenentwintigfïan December des Jaars 1649 , waar bij hij de Weduwegift van haare Koninklijke Hoogheid zijne Ge. maalinne vermeerderde, van tienduizend tot vijftienduizend Ponden Sterlings, in gevalle 'er kinderen uit dit huwelijk wierden verwekt ; doch , zo 'er geene kinderen kwamen, op twintigduizend Ponden Sterlings, nevens 't gebruik der Huisgeraaden van de Huizen te Buurtn, Breda, Tsfetftein , Uonsholredijk en verfcheiden anderen. Ook wierdt een Testament te voorfchijn gebragt, waar in zijne Hoogheid , zonder kinderen koomende te fterven, zijne Zuster albertina tot zijne eenige Erfgenaame aanftelde , mits deeze kwam te trouwen aan Graave willem van nassau, Stadhouder van Friesland.. Doch deeze üiterfte Wil was zonder dag-, plaits- of naamteekening. Zo dra de Hollandfche Steden, wier Gemagtigden op Lieicftein hadden gevangen gezeeten, 's Prinfen overlijden vertuinen hadden, herftelden zij de afgezette Heersn in hunne voorgaande waardigheid. Dordrecht , niet meer dan twee dagen naa den dood van zijne Hoogheid, gaf hief Van het eerfte voorbeeld, ten aanzien van den Burgemeester jakob de witt. De andere Steden volgden eerlang. De Siad Amfterdam , baare' bezadigdheid willende toonen, kwam hiertoe lai.gzaamer ; doch wagtte egter niet lang met de Gebroeders bikker vsn nieuws tot Leden der Wethouderfchap aan te neemen. Acht dagen naa het affterven van Prinfe willem den II, op den veertienden Ho*  WILLEM ds II. (Prins) 335 November, wierdt haare Koninklijke Hoogheid , !» avond* tusfehen acht en negen uuren, verlost van eenen Prins, die zijnen Vader naderhand in zijne hooge bedieningen is opgevolgd, en daarenboven de Kroon van Groot-B.itan. me heen gedraagen. Dat met Prins willem het misnoegen van zommigen tegen hem met begraaven was, kan, onder andere, blijken, aan de Gouden en Zilveren penningen, die zedert onder de hand verkogt wierden. Op de eene zijde van dezelve zag men een loopend ongetoomd Paerd, behangen met een Dekkleed in plaats van een Zadel, waar oP ftondr als in een open boek, op 't eene blad, UNIO, op 't ander, RKLIGIO 5 en onder aan SIMULA NT. Onder 't Paerd vertoonde zich de Amfltl met de twee nieuwe Blokhuizen , en de Stad Amfterdam in 't verfchiet, Agter 't Paerd was eene rijzende" Zon , verbeeldende'den Morgenftond, en onder den Gezigteinder flende: Q«i0 bella vetabat. Boven in den rand was 't wapen van iVlDCL. XXX. JU LIL Aan de andere zijde des Penmngs was bovenaan jupit er met den Blixem , eenen f"A«o» OP zijnen Wagen nedervellende. Onder was het Hof van Holland met den Vijver, en de uitvaart vanf't Vorftelijk Lijk, uit het Hof voorbij den W trekkende. Om den rand ftoodt: MAG NIS E*ci DIT AUSIS. MDCL. VI. NO VEMBRIS. Door t eene Zinnebeeld wierdt de belegering van Amfterdam* door t ander het overlijden van zijne Hoogheid verbeeld! Ten befluite moeten wij hier nog melden een merkwaardig zeggen van den Raadpenfionaris jakob kats. Deezs met zekeren Heer over 't overlijden van zijne Hoogheid fpreekende , zeide niet onaartig : dat in eene Kerfc of Groot Paleis waren Pilaaren, en Kroonen of grootsr Kandelaars en dat het even zodanig gefteld was in deezen Staat; dat de Pilaaren waren de Provinciën en ds Staaten van dezelve, dat de Prins was geweest ees KrooB  g36 WILLEM de II. (Prins) Kroon of groote Kandelaar , hebbende gegeeven veel lichts en fieraads, doch dat het verlies van deezen Lichter ligt zou worden verzet, dewijl alle de Pilaaren bleaven , die zo wel den Kandelaar als de Kaarten konden en moesten bijbrengen.  REGISTER DER HOOFDZAAKEN. LETTER V —Wil. DEEL XXX> jk'rü°Te5:> Vosfemeer, (Nieuw) 2? Voogd. (Nicoiaas de) ib. Vosfemeer, ( Oud) A' Voolwijk, (De) 2. vosfiu» ' * J 'X' Voorburg ih. Vosfius, (Gerardus) 2T Voorhout 3. Vosfius, (Joanne,) % vZr„Tf4CJ^"!iDeS\ 4' Vosfins' CGerhardus JoVoorn (Het Land van) 5. hannes) J 2, Voorfcnoten 6. Vc»fius, (Dionijfius) £ ZZ l ,n > 7- VosCus, ClfaacJs) 29. Voorst (De) ib, Vosfius, (Franciscus) 3? Voorthuizen 8. Vosfius, (Gerardus) ,£ vïge» *h Vosfius, (Mattha^us) 8£ v^fPf tb' Vreeburg; zie beneden op Vorsterman, (Joannes) ib. het Art. Utrecht. Vorstius, (Adolfus) 9. Vreeland Vorsnus, (yEiius Everhar Vreeland, (Het Dorp) ib \r -} I0- Vreeland, (Slot van) «. Vo^suus, (Conradus) n. Vreeswijk Vorstms, (Wilhelm Hen- Vreeswijk, (Het Dorp) 35'. VoVri.nA I9* Vrientius» (Maximiliaan) vXoF ^ 20' ?fDe Vriendt; zieop vosm ai- het Art. Veere. ^ Vries,  REGISTER.' Pag. Pttg, Vries, (TjerkIliddeszde)36. Uflfo, of Uffingius 67. "Vriesland, zie Friesland. Ugten; zie Uchten. Vriezekoop; zie Leimui- a Uilenburg, (Gerard) 63. den. Uitdam 69. Vriezen; zie Friezen. Uitenbogaard,(Johannes) ib. Vroenho'/e 49. Uitermeeriche Schans 111. Vroom, (HmcrrikKoice- * Uitgeest #» lis,)" & -Uithoorn 112. Vroone 51. Uitkom 114. Vrooneftein, ( Het Huis) ib. Uitfluiting; ( Akte van ) Vrou,.en-Parccnie 52. zie Seclulie (Akte van) Vrouwenregtv zie Akers- Deel XXVII. bl.40.enz. dijk. „ 7 jfeJitterbuurt, of Uiter- Vrouwenzand 53- * buurt " ib. Vrij, (De) ib. Uitterlier, of Uitte - Her 114. Vrifcergbe 56. Uitwateiende Sluizen ib* VriiA-Ambagten ib. Uitwijk II6". Vrijen cn laage Boukhorst r*. l^Jtfc ib* Vrijenban tb. Ulfc, (fakob van der) ib. Vrije Geer 57- Ulverhóu-fche Bosch 117. Viijehaak 58- Unie, (Utrechtfehe) ib» VrijChoeve tb. Upt»e*gen 13*- 't Vrije van Sluis tb- Upltalboom >3*> Vrijhoef en Kalverbraek. 59- Urettrp Vi^t 'b. Uck fm Vurcsnius, (Bonaventjuca;> 60. I Uiskem Vu ren &z*"•" Uüjisgeradeel ib* Vunrfche tii.. Utrecht, (Pnovirjcie) 13$. VwjJkoo'p, (Het Ihrè) *Ê* Utitcnt, (öe Stad) 167. Vijt-Heeien Lai-da Qfr Vijl-Speciën, ( üe) uWfeV ■ : W, - » (tattsfBö) «ahfttoV s, natfodltool M ■ " ttxT Waal, (De) 227. W.aaJ, (De) XJ-ybo Emmius; zie Em- 'Waal tb* mïus. C«Jbi)o) ' Waal, (.Tul eu O '*> Ubb& 65- " Waal, ('O »'*• -j,bo Waai, (F»ftk de> - ■ »k Uehten jr ,7 ) t "9» Uderhó»» i ÉfaV Waar. (Jan de) °,'= ,CGeor»lus Be- Westindifche Maatfchappij 5£ W°,Jwh • > 34' Westka*p. (Huis te)1 7$ Werve, (Huis te) ib. Westkapelle V* wfr.»,h-C?IU,le> 35' W«Stk.jJpelfcnedijfc % Wcrverhoof 3& Wesikerke 2, ^"r? ,r > • Wesiftnd 11' Wesfel; (Jan) zie Gans. Weatnws %' fort (J. WO DeelXVIl. West- M.jzen £' Westbarendiecht; zie Ba- West-Nieuwland ]J wZS?' DCelV' We^halen' C Frederik t ZZ?a * , V' Adriaanszoou) « We dongeradeel ,j. Westroijen op Zantwijk to. w»-- 1, *, , 38- Wester - Schelling ; zie Westerbaan, (Jakobus> ib. Schuin*. f Ter > Deel Westcrbetk, (Hai» te) 35, XXVI ' Westerbierum «. W«tvoorn ib.  REGISTER; Pai> Par; Westwert, ofWesterwirt 85. Wiele, (van der} Westwoüde 86. Wier j0rl West - Ysfelmonde ; zie Wier 102* Ysfelmonde. Wierd, (Groote) 103I Westzaan ib. Wierikker - Schans 104. Westzaandam 87. Wieringen ié. Wetering; (Oude) zie Wieringenwaart loó'. Oude Wetering. Wierum 107. Wetzens , po. Wieuwert 108. Wetzingen $>i. Wigbertus 109. Wetftein, (Jchan Hen- Wilfrid uo. drik) ib. Wilhem , ( David Le- Weurd, of Wenrt 03. Leu de) II2. Weijdum, of Weidum ib. Willebrordus 114. Wia; zie wijhe. Willem de I, (Graaf) 117. Wibold 94. Willem de II, (biaaf) 123. Wibrand 95- Willem de III, (Graaf) 153. Wichirdus 96. Willem de IV, (Graaf) i6r. Wichem 97- Willem de V, ( Graaf) 165. Wicquefort, ( Abraham Willem de VI, (Graaf) 168. vaD) ib. WiN>m de I, (Prins) 174. Wide'nhfe 100. Willem de II, (Prins} 261. Wieldrecht