VADÉRLANDSCÉ fOORDENBOEË *XXH. DEEL.   VAPERLANDS.C il WOORDENBOEKi PORSFRONKLYK VERZAMELD door JACOBUS KOK. TWEE-EN-DERTIGSTE DEEL, w. glSf KAARTEN} TLAATEN en POURTRAITTpCf» ?e AMSTERDAM, bij JO HANNES ALLAHT. M O C C x c I y.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK. ^Willem den III. De Vader van deezen vermaarden telg van 'c Huis van oranje, was Prins willem de II, zi na Moeder, maria stuart, oudfte Dochter van karil den I, Koning van Groet-Britannie. Hij zag het eerfte leevei slicht in 'sGraavenhage, op Maandag den veertienden November des Jaars 1650, des avonds tusfehen acht en negen uure, naa dat zijn Vader acht dagen te vooren overleeden was, gelijk wij, in het voorgaande Artikel, verhaald hebben. Op den vijftienden Januarij des volgenden jaars wierdt hij in de Groote Kerk van V Hage plegtig gedoopt, en ontging den naam van willem hendrik. Eenige Afgevaardigden der Algemeene Staaten, en van de Staaren van Hoiland en Zeeland, nevens de Gemagtigden van Amflerdam, Delft en Leiden, ftonden als Gevaders over den Doop. De Algemeene Staaten begiftigden hem niet een Rentebrief van achtduizend guldens jaarlijks , liggende in een Gouden Doos. De Susten van Holiand vereerden hem insgelijks met een Rentebrief van vijfduizend guldens, in eene diergelijke Doos. De Steden Delft, Leiden en Amflerdam leiden hem een jaargeld tos van zes, twaalfhonderd en duizend guldens. De S aaten van Zeeland deeden thans geen gefchenk, maar eenige jaaren laater fchonken zij een jaargeld van tweeduizend guldens. Terftond naa zijne geboorte wierden de Klokken geluid. De Algemeene Staaten vergaderden, en ga'en van deeze geboorte kennis aan de Gewesten. De Prinfes - Weduw van XXXII. deel. A fre» Wil.  WILLEM DB III. (PrraO frederik HENDEiK fchreef, zeven dagen nair *s Prinfen geboorte, eenen brief aan de Staaten der bijzondere Gewesten waar in zij verzogt dat de Staaten den jongen Prins, door wiens geboorte het jongstieeden flerfgeval van Zijne Hoogheid willem den II eenigzins vergoed was, wilden in gedagten houden, wanneer zij zouden raadpleegen over de verkiezing van een anderen Kapitein - Generaal over de Krijgsmagt van den Staat, en van een anderen Stadhouder over de bijzondere Gewesten; ter oorzaake van de gewigtige dienften, door zijne Voorvaders aan de landen beweezen. Diergelijk een verzoek deedt zij ook aan de Algemeene Staaten in het volgende jaar. Merkelijk gefchii ontflondt 'er, kort naa 'sPrinfen gebootste, over de Voogdijfchap over zijnen perfoon, en de goederen hem aangeftorven. De Koninklijke Prinfes, zijne Moeder, beweerde regt te hebben tor deeze voogdijfchap, uit kragt van den Uiterften Wille van wijlen haaren Gemaal. De Prinfes-Weduw daarentegen beweerde, dat deeze voogdijfchap niemand dan haar zelve toebehoorde; voor reden geevende, dat haare Schoondochter, zelve minderjaarig zijnde, eenen Voogd, althans eenen Bezorger noodig hadt, en dus geene Voogdes zijn kon. Nog verfcheiden andere mededingers tot de Voogdijfchap openbaarden zich , en ondes deeze de Keurvorst van Brandenburg, gehuwd met de oud> fle Zuster van wijlen zijne Hoogheid. Men wierdt het eindelijk eens, dat de drie gemelde hooge perfoonen gezamentlijk de Voogdijfchap zonden waarneemen, doch dat de Ko* ninklijke Prinfes alleen daar aan zo veel deel zou hebben, als de Keurvorst en de Prinfes-Weduw te zamen. Nog maar weinige weeken was Prins willem- oud, toende Staaten van Zeeland aan die van Holland den voorflag. deeden om hem tot Stadhouder te benoemen; doch de laatften weezen deezen voorflag van de hand. Zij beweerden dat zulks als nog ontijdig was; dat men niet wist wat van dea Prinfe warden zou; dat hij een goed en bekwaam Vorst kon worden, doch ook de voetftappen van zijnen Vader, volgen , in het neemen van geweldige maatregelen ; dat da Prins den Staaten kleisen dank zou weejen voor de eere, tem  WILLEM ds IIT. CP»'w) hem ■ in zijne kindsheid aangedaan, en dezelve veelêer 'aan*, merken als iert djt hem geregtelr.k toekwam, dan als eer.e gunst hem beweezen. Zommi^en merkten aan, dat de Prins, door zijne aanzienlijke maagfchap, en door zijne groote g~>ederen,, reeds ma^tig genoeg was in den Vereenigden Staatj en dit hooger bevordering gevaariiik zijn zou voor de Vrijheid; dat dit gevaar vooral te duchten was van een Vorst, wiens Voorouders, onder den naam van Stadhouder, geltaart hadden na de hyogfte magt, die zij met de daad in hoogst maa;e dan de Graaien van ouJs bezeeten hadden. Door deeze en foortg-Mijke redenen lieten zich de Zeeuwen thans gezeggen. Van geen meerder nut waren ook de heimelijks handelingen der Prirfesfen ten zij ren behoeve. 'tLeedt, égter, niet lang, of het ortwerp van 's Prinïèri be^orderirge kwam in Zeeland van nieuws op het tspijt. Door het draagen van Oranje-linten verklaarden 2tCh aldaaf veelen vour 'sPrirfen vrienden. De Predi>.ar ten wisten het gemeen nog meer aan te zetten, en werken hier zo fterk ODder, dat de Staaten dier Provincie, ir; September des jiais 1652, een belluit ontwierpen, inhoudend^ dat de jonge Prins behoorde voorgefchikt te worden tot Kapiiein en AcmiraalGeneraal over de Land- en Ziemagt van den Siaat. Docb eerrge Afgevaardigden van Heiland, na Zeeland gezonden, wisten de zaak derwijze te beleggen,, da: zij voor a's nog niet ten uitvoer wierdt gebragt. Gelijk cok in Gelderland, alwaar men iet diergelijks zogt, het weik dit maai ftseken bleef. Ligt was ondertusthen uit dit alles te befpeuren. hoe zeer men hier te Lande den Prinfe was toegedaan, en dat deszelfs bevordering den een of anderen tiji zeker volgen moest. Toen dezelve dcor geregelde S;aas- en Stadshand'eiin^cn nog niet kon bewerkt worden , zogten zommige vrierdeh' van 't Huis van oranje, door 't heimelijk verwekken van beroerten onder de menigte, hun oogmerk te bereiken. Want, volgens de aanmerkiig van den doorluchtigen hooft, „ heeft men hier te Lande de magtigfte veranderinge", bij „ aanflichtine, of immers dspper toedoen des gemeeneri „ mans, zien invoeren." En, in de daad; geducht waren A 2 de  9 WILLEM db III. (Prins") de opfchuddingen, welke ten deezen tijde in veele Steden verwekt wierden. Te Amjlerdam, hoewel de helft van 't volk Prinsgezind was, voorkwam men dezelve, voornaamlijk doordien de Regeering aan vier Predikanten de Stad ontzeid hadt, om dat zij openlijk voor den Prinfe van oranje gebeeden hadden. Maar in andere Steden, zo van 't Zuiderals Noorderkwartier,.vooral te Ênkhuizen, raakten de gemoederen in geweldige beweeging. Dit gebeurde ook in den Hage. De Koninklijke Prinfes was met den Prins haaren Zoon, in den Zomer des Jaars 1653, na Breda gereisd, om, hem als Baron dier Stad te doen huldigen. Tegen den tijd dat hij van daar wierdt te rug verwagt, hieldt zich een groote hoop Haagfche jongens uit de heffe des volks gereed om hem in te haaien; zij trokken ten dien einde dagelijks op met^ Oranje Vaandels en andere tekens van hunne gezindheid, t Was reeds diep in den nacht toen het Vorstlijk gezelschap in den Hage wederkeerde, en de optrekkende hoop fcheide. Men vergaderde dan des anderendaags in de zelfde toerusting voor het Hof; toen toonde men hun den jongen Prins voor de venfters van 't Binnenhof; waar op de jongens de trompet bliezen, en een groot gefchreeuw maakten. De Fiskaal kreeg hier op last van de Staaten van Holland, die voor meerder 'opfchudding vreesden, om den hoop te verftrooien. Hier op ftreefde een deel van 't ilegtfte graauw na 't huis van den Fiskaaf, daar de glazen wierden uitgefmeeten. Diergelijke baldaadigheden wierden ook gepleegd aan de Logementen van Dordrecht en Amflerdam. Derzelver bewooners, nevens den Raadpenfionaris de witt, wierden voor Schelmen en Prinfenverraaders uitgemaakt. Takob de witt, Vader van den Raadpenfionaris, was geweldig aangevallen van een dronken Duitfcher, en gedreigd dat men hem wel leeren zoude den Prinfe tegenfpreeken. Te Haarlem waren de Schutters op Kermis opgetrokken , verfierd met Oranje.linten, en een Oranje- blaauw- en wit Vaandel voerende. Zommigen voerden een geopend hart op de borst, daar een Oranje-appel in Ittk. Men ftreefde dus toegerust door de Stad, onder het geroep; Fivat Oranje, in fpijg vm Britannie sn Sfanje.  WILLEM De III. {Print) .5 Soortgelijke opfchuddingen gebeurden ook in Zeeland. 3Doch, in dit Gewest, daar de Leden der Regeering beter Prinsgezind waren dan in Holland, deeden de beroerten meerder uitwerkinge. Men kwam aldaar tot het befluit, om den Prins van oranje tot Kapitein - Generaal, en Graaf willem, Stadhouder van Friesland, tot zijnen Luitenant voor te flaan ter algemeene Staatsvergaderinge, gelijk op den achtëntwintigften Julij met 'er daad gefchiedde. De Staaten van Holland, egter, 's Prinfen bevordering uit alle hunne magt zoekende tegen te houden, wisten te beletten dat 'er op geraadpleegd wierdt. Voorts wierdt in hunne Vergadering vastgefteld een beredeneerd Vertoog , en aan de Gewesten rond te zendep, waar in de uoodeloosheid en ondienlligheid van het aanftellen van eenen Kapitein- en Luitenant-Generaal uitvoerig beweerd wierdt. Tot het opftellen van dit Vertoog gebruikte men de welverfneeden pen van den Raadpenfionaris de witt, die het ook tot genoegen zijner Meesi teren in gereedheid bragt. Door dit alles wierden 'aPrinfen vrienden genoodzaakt, yoor het tegenwoordige wederom van hunne bedoelinge af te zien, terwijl zijne tegenftreevers over de vereenigde poogingen van veele aanzienlijke Regenten en van een oproerig zamenfchoolend graauw zegepraalden. De jonge Vorst, van alle deeze fchroomlijke beweegiogen gelukkiglijk onbewust, genoot, nogthans, te midden van dezelve, eenige eere, dewijl hem, uit naame en van wegen karel den II, Koning van Groot - Britannie, de Ridderorde van den Kouzeband omgehangen wierdt 't Was oudertusfchen niet alleen in de Vereenigde Gewesen dat 's Prinfen bevordering wierdt tegen gehouden: ook in Engeland vondt men 'er, die niet gaarne zagen dat dezelve voortgang hadt. Men was thans in Oorlog met dae Rijk, maar nu aan den Vredehandel bezig. Van de zijde der Engelfchen wierdt een Verdrag voorgeflagen, uit ver», fcheiden punten befiaande. Het twaalfde Artikel hieldt in* dat noch de Algemeene, noch de bijzondere Staaten der Vereenigde Gewesten, wiüem, Prins van oranje, noch iemand van zijae naakomelingen, ooit zouden aanftelien tot Kapitein. A % Ge ;  # WILLEM db Wti (Pn'«0 .Generaal, Stadhouder of Admiraal, maar in tegendeel alle teugen, die hier tn6 wierden aangewend, zouden tegenfcM.e" ftuite"- KroMWEL, in 't bijzonder, ftondt zo fterk op dit punt van uitfluitinge, dat hij ftaande -Meldt dat 'er Dimmer een beftendige Vrede tusfchen Engeland en de Vereenigde Gewesten kon plaats hebben , indien- de uitbuiting met toegeftemd en bekragtigd wierdt. De Algemeene Staaten wilden dat dit punt, met eenige ver zagting, 'wierdt toegeltemd; doch die van Holland gingen verder. Want wanneer ?n hunne Vergadering de meerderheid tot de uitfluiring overhelde, bediende zich de &6aÖp*öfronarfs« de wjtt van deeze gelegenheid, om aan Hunne Edele Groot Mogendheden të vraagen, of het hun aargeraam zijn zoude, dat hij z-ch voor een korten tijd begaf na de Vertrekkamer, om de Akte, waar m de meeste Leden bewilligd hadden , op te ftellen? Hier op een toeflemmend antwoord bekoomen hebbende., ontwierp hij fpoedig de vermaarde Akte van Seclufle of Uitlluitinge. De Staaten van Holland en Westfriesland verklaarden bij dezelve , tot gerustfteliirg van den Heere Protektor kromwel „ dat zij den Prins va» oranje , of „ iemand van deszelfs naakomelingen , nimmer zouden ver„ kiezen tot Stadhouder of Admiraal hunner Provincie; „ noch, zo veel de ftem hunner Provincie aanging, gedoo„ gen dat hij ooit wierdt aangedeld tot Kapitein-Generaal „ over de Krijgsmagt der Generaliteit." . i Veertien Leden keurden deeze Akte goed, doch de Steden Haarlem, L:i. 4en, Alkmaar , Enkkuizen en Edam -deeden aantekeningen tegen dezelve. Vermids evenwel de Akte door de meerderheid was goedgekeurd, wierdt zij des anderendaags na Engeland gezonden. Dus liet het zich aanzien, dat den Prinfe de toegang tot de hooge waardigheden voor altoos was af» gefneeden.- Midierwijl nam de jonge Prins toe in jaaren, en begon men nu meer en meer bedagt te zijn om hem eene bekwa*. me opvoeding te geeven. Al in den Jaare 1655 hadden de Staaten van Zeeland aangehouden bij de andere Gewesten, «m een Predikant aan te fielden, die den .Prins in de begin'* seis van den Christlijk,en Godsdienst zou, onderwijzen, en/ ' nog"  WILLEM DB III. (.Prins) £ juog een ander bekwaam perfoon, die hem de taal, zeden, gefchiedenisfen, regten en gewoonten deezer landen, nevens andere weetenfchappen, eenen Prinfe voegende, zou leeren. Doch de Staaten van Holland merkten toen reeds aan, dat •het den Zeeuwen noch de andere Provinciën paste, zich te fteeken in 's Prinfen opvoedinge. In het volgende jaar wierdt door de Voogden zelve van den jongen Prinfe, die nu den ouderdom van zes jaaren hadt bereikt, aangefteld om hem in de gronden van den Godsdienst te onderwijzen, de Predikant triglawb. Dit, en nog ander onderwijs, genoot hij geduurende de twee volgende jaaren. Maar toen hij nu den ouderdom van acht jaaren hadt bereikt, wierdt de Koninklijke Prinfes te raade om hem de Letterbaane nog hooger te doen opltreeven. De Wethouders van Leiden, zulks vernomen hebbende, booden der Prinfesfe niet alleen hunne Stad en Hoogefchool aan, maar ook een Kuis tot 'sPrinfen intrek, het Prinfen Hof genaamd, 't welk van zijne Voorouders, met het zelfde oogmerk te Leiden gekomen, plagt bewoond te worden. De Leidfche Burgemeesters hadden het van de noodige Huisgeraaden vooraf voorzien. Me: genoegen omhelsde de Prinfes deeze aanbieding. Zij verkoos den Heer van zutlen-stein tot Gouverneur van haaren Zoon., en den Hoogleeraar borneüs tot zijnen Leermeester. Op den derden, November vertrok hij na Leiden , in gezelfchap van de Prinfesfe - Weduwe en de Koninklijke Prinfesfe. Van dat vertrek hadt men vooraf kennis gegeeven aan de Algemeene Staaten, die hem, door eenige Afgevaardigden, uit hunnen naame, deeden begroeten. Op den dag zijner kom(le te Leiden, wierdt de Prins, uit naam van het Hoogefchool, ftaatelijk verwelkoomd met eene Nederduitfche Redevoering, door den Hoogleeraar joannes coccejus, die thans de waardigheid van Reftor Magnificus bekleedde. Geduurende 's Prinfen verblijf te Leiden nam de gezindheid der gemoederen van veelen hier te Lande een merkelij* ken keer ten zijnen voordeele. Karel de II, zijn Oom, in zijn Rijk van Groot. Britannie te rug geroepen, prees hem, bij het plegtig affcheid, welk hij in den Hage van de Algemeene Staaten nam, hunner gunfte aan, nevens die dee A 4 Staa-  * WILLEM de UK (Priml «««« ™ HMland. Het zelfde deedt kort daar naa de KoomkUjke Prinfes, hem voordraagende tot het bekleeden yan de booge waardigheden zijner Voorzaaten. Op den zevenden Augustus des Jaars ,660 beflooten hier op de Sm. Z Tau ^' den }ongen Prins tot K»P»ein- Generaal en tot Stadhouder van Zeeland te bevorderen; dit befluit vervorens, ernflig aandringende ter Vergaderinge'van Holland. H er vervoegden z.ch ook de beide Prinfesfén, met verzoek dat hunne Edele Groot Mogendheden de zorge voor de opvoeding yan den jongen Prinlè geliefden op zich te neemen. Hier op volgde het gunllig beflnit, dat men de zorge voor. ■pfen 0Pvoeding zou aanvaarden, op dat hij, (deeze m° ëfIUule me"') dus bekwaam moP worden tot de bediening der hoogë Ampten, door zijne Voorzaaten bekleed. Het b eef bier met bij. Vier dagen laater wierdt beflooten, de Akte van Seclufie of Uitfluitinge, in den Jaare 1654 «ari kromwel verleend, dood en te niete te verklaaren. 4 m_ ' mnAhier te Lande zo gunftige befluiten hadt genomen verreisde de Koninklijke Prinfes, Moeder van den jongen Prmie, na Engeland. Doch niet lang hadt zij aldaar vertoe d, of zij ftorcte in eene zwaare ziekte, welke naa Zr °J ;eS/agen' U°P den derden J«"»rij des Jaars 1661, baar te Londen uit het leeven wegrukte. Behalven den rouwe welken het verlies van eene tederbeminde Moeder der, v2£ 1™ ,0nle j8aren m0eSt ver°o«aaken, befchouwden vee en dit voor hem als een hoogstnadeelig flerfgeval; dewi, h» daar door uit de handen der Engelfcheh zou getrokken worden, gelijk ook eerlang gebeurde. Ondertussen wierdt het daadfcjk geroep om 's Prinfen bevordering wederom ieevendig. Aanleiding tot hetzelve gaf de Oorlog, door den Bisfchop van Munfler, in den jaare 1665, deezen Staat aangedaan. Hij hadt het oog op Groningen, en was bij de Omtnerfchans in Drenthe gerukt, waar door Overijsfel voor hem bloot lag. Algemeen begon men nu wederom onder 't Gemeen te fpreeken , dat men den Pnns vAN oranje aan '£ hoofd der Legers noodig hadt. De Btsfchop, in de verdeeldheid van deezen Staat zijne eigen" flerkte zoekende, voedde deeze beweegingen, en droeg zpr.  WILLEM de III. (Prins) ge dat zijn volk in 't Graaffchap Lingen, den Prinfe toebehoorende, geen overlast deedt. In 't voorbijtrekken van: Zwolle deedt bij wakker Wilhelmus van JHa'fouwe blaazen. Met die alles wilde hij te kennen geeven, dat hij 't niet op c}en jongen Prins en die 't met hem hielden, maar alleen op de tegenwoordige Regeering hadt gelaaden. 't Gevoig hier. Van was, dat men over 'sPrinfen bevordering in dïn Krijgsdienst ernftig begon te handelen. Leiden was van veiitand, dat men hem tot Generaal der Ruiterije behoo'de te verheffen; andere §teden fcheenen hier toe insgelijks over te hellen. Doeh, over 't algemeen, waren tot nog tos ue gemoederen in Holland zo afkeerig van het Hui< van obanje, dat de Prins m de benoemir.g tot de hooge Krijgsamptea ia dat Gewest geheel wierdt voorbij gegaan, pm de Kegeering van Amfterdam in zijne belangen over te haaien, hadt de Prins ïjch in eigen perfoon derwaarts begeeven. De Regeering ontving hem met gropten foeftel, en onthaalde hem plegtig ter maaltijd. Het vo.lk, in grooten getale zamengevloeid om ham te zien, riep openlijk om zijne bevordering, en deedt hem uitgeleide tot buiten de Stad, onder het gejuich van Vivat Oranje. Doch de Regeering bleef ftijf op haar ftuk, en hieldt zich aan de meerderheid. Omtrent deezen tijd, en waarfchijnlijk met het zelfde oogmerk, hadt de Prins ook een keer na Rotterdam gedaan, daar hem insgelijks van 't yolk grpote eer wierdt beweezen. Ondertusfchen traden de Staaten van Holland in een afzonderlijk gefprek met eenige Afgevaardigden van Zeeland. Sterk drongen de laaiden, dat men zich van de tegenwoordige gelegenheid moest bedienen om den Prins te bevorderen, als die nu een genoegzaam getal van jaaren hadt bereikt om. 't harnas te kunnen aanfehieten. Doch die van, Holland hadden hier geene ooren na. Om zijne jongheid oordeelde men zijne bevordering ongeraaden. Zommlgen merkten aan dat dezelve dan eerst behoorde plaats te hebban, naa dat men hem geheel van de Engelfche zijde zou hebben afgetrokken; 'f welk zou kunnen gefchieden, indien de Staaten van Holland de zorge voor 's Prinfen opvoeding geheel op zich namen. Anderen voegden 'er nevens, dat de A 5 Prins,  WILLEM de lïï. (Prins} Prins, zo jong en zo verknogt aan Engeland, toegelaatet» wordende jn den Raad van Staate , alles zou overbrieven wat aldaar voorviel, 't Befluic was eindelijk , dat hoewel 'iPrhifen bevordering, in de tegenwoordige omftandigheden, om gewigtige redenen , geen voortgang kon hebben, men, egter, genegen was, op eene andere wijze voor hem te zorgen,- Dit laatfte gefchiedde ook met 'er daad. Op verzoek der Prinfesfe-Weduwe namen de Staaten van Holland den jongen Prins aan voor een Kind van Staat, gelijk men fit ïioemde; dat is, zij benoemden-de perfoonen, welke over hem het opzigt zouden hebben, en droegen alle de kosten zijner Opvoedinge. Om hem van de Engelfchen af te trekfeen, en meer gezindheid jegens het Vaderland in te boezemen, wierdt in zijne Hofhouding merkelijke verandering gemaakt, en alle perfoonen van hem geweerd, die geoordeeld wierden, hem andere grondregels te zullen inprenten, dan de Staaten van Holland liefst met hem wilden zien opgroeien.1 De Prins liet over deeze verandering vrij wat leedweezen blijken; doch die van Holland dulden niemand omtrent zijn rerfoon, dien zij voor Engelschgezind hielden. In het zelfde jaar als dit was voorgevallen , verzamelde men 'sLands Zeemagt in Texel, om tegen de Engelfchen in Zee ce Ireeken. In Maij was de geheele Vloot gereed, ten getale'van vijfentachtig fchepen, behalven de Jagten en Branders. Veele Grooten en aanzienlijken, onder andere de Keurvorst van Brandenburg en de 'Prins van oranje , begaven ;;cr>. bij d:eze gelegenheid na Texel, om 'sLands Vloot te SëSigtigefl. Het Scheepsvolk gaf thans een bewijs van genegèrftéTd voor den jongen Prinfe, door zulk een luid geroep vm Vivat de Prins van Oranje, dat het door de gantfche ■■n over de geheele Reede van Texel klonk. • De benoeming van Opperhoofden over de Krijgsmagt van den Srast, in den Jaare 1667, gaf wederom aanleiding om I ruft w;llem op het tapijt te brengen. In Januarij des voorgaanden jaars hadt hij belijdenis van het Christlijk geïoove gedaan, en was tot Lid der Hervormde Kerke aangenomen. Hij hadt thans den ouderdom van ruim zestien jaa-fen bereikt. Meermaalen hadden de Staaten van Holland sas-  WILLEM de IIÏ. (Prins) aangemerkt, dat zijne bevordering tot op zijn achttiende jaat behoorde te worden uitgefteld j en dewijl dat tijdftip vast naderde, begreepen zij duidelijk dat naa dien tijd zijne bevordering tot Kapitein - Generaal niet langer zou kunnen wederftaan worden. Doch men was tevens beducht, ingeyalle) hem zo veel gezags in zaaken der Regeeringe wierdt opgedraagen, als zijne Voorzaaten genooten hadden, dat hij veelligt iets ten nadeele van den tegenwoordigen Regeeringsform ónderneemen mögr. Om deeze zwaarigheid te voorkomen, was men op een voegzaam middel bedagr. Ten dien einde? wierdt in de Vergadering van Holland een Ontwerp beraamd, en naa eenige teg. nflribbeling vastgefleld, zedert bij den naam van het Eeuwig Edikt bekend , volgens 't welk het KapiteinGeneraalfchap van het Stadhouderfchsp voor altoos afgefcheiden, en de laatstgenoemde waardigheid verrietigd wierdt. De Raadperdionaris wierdt voor de voornaamfle bewerker van dat Eo'ikt gehouden. Geen wonder dan dat hij meer en meer in den haat viel bij de vrienden van het Huis van oranje, dewijl de jonge Prins zich hier door voor altoos verfteeken zag van het Stadhouderfchap van Holland, en zonder bewilliging dier Provincie geen Stadhouder kon wórden van eenig ander Gewest, ten ware hij voor altoos afzag van de waardigheid van Kapitein- en Admiraal Generaal. Hier over ontftondt merkelijke verwijdering tuifchen Holland en de overige Provinciën; dit bragt te wege, dat de Prins tot nog toe geene zitting kreeg in den Raad van Staate, waar toe ander» zins Holland ook de toeftemming zou gegeeven hebben.' Merkwaardig is het, 't geen zommigen verhaalen, dat wanneer in de Vergadering van Holland van alle de Leden wierdt geèïscht, het Eeuwig Edikt met Eede te bekragtigen, de Afgevaardigde op de Dagvaart van wegen de Stad Edam zulks weigerde, voor reden geevende dat hij oud en doof was, dat hij den inhoud van den Eed niet kon begrijpen, en daarom liever zijne bediening wilde nederleggen, 't geen ook met de daad gefchiedde. De Zeeuwen, ondertusfchen, nu zo dikwijls door die van Holland, in hunne gunftige voorneemens ten aanzien van den Prinfe, gedwarsboomd, beflooten eindelijk iets te doen *t geen' van  rI* WILLEM BÉ III. QPrins) van hun alleen afhing, en waar over zij met andere Gewe*, ien niet behoefden te raadpleegen. Prins willem , na Breda g«trokken, onder voorwendzel om eene proeve te neemen *an eenige Jagthonden, hem door den Koning van Engeland ten gefchenke gezonden , wierdt te raade om van daar een «eer na Zeeland te doen. Heimelijk was hij uit den Hage vertrokken, zelf zonder aan iemand zijner Voogden des ken. css te geeven, Te Bergen op den Zoom vondt hij een lagt hem door de Staaten van Zeeland toegezonden. Te Aml vimder,r .gekoomen zijnde, gaf hij daar van kennis, door eenen Edelman, san de Staaten van Zeeland, welke daar op verklaarden dat de komst van Zijne Hoogheid hun aangenaam Wu, en dat zij zouden tragten hem te ontvangen op eens wijze, zijner hooge geboorte voegende. Naauwelijk hadt dit gerugt zich dopr de Stad verfpreid , of de menigte begaf Sich in grooten getale na buiten om den Prins te zien. Door «emge Afgevaardigden uit de hooge Vergaderingen wierdt hij Vervolgens, langs de gewapende Burgerij, na de Stad en vervolgens in de Abtdij geleid. Pietér de huybert, Penfionans van Zeeland, verwelkomde den Prins met eene Aanbraak , overloopende van betuigingen van hoogagtinge en genegenheid. Onder het volk befpeurde men de in 't ooeioopendfle blijken van blijdfphap over 's Prinfen tegenwoordigheid, door het uitfteeken van Oranje-Vlaggen, het bran dan yan Vreagdevuuren en het verlichten der Huizen. Op den achttienden September des jaars 1668, daags naa zijne komst, te Middelburg, vervoegden zich eenige Afgevaardür den der Staaten in 's Prinfen herberg, om hem van daar S feurne Vergadering te geleiden. Zijne Hoogheid aldaar verwelkoomd zijnde , nam 'er zitting in de boedanigheid van Zer/ten Edele, en deedt vervolgens eene Aanfpraak, welke hi} daar op in gefchrifce overgaf. • Vffchi«ende waren de gedagten in Holland over 't geen y Zeeland was voorgevallen. Zommigen konden niet na. laaten daar over openlijk hunne blijdfchap te betoonen. An ^eren keurden het af, en namen 't zelf den Prinfe kwalrï $.»aten van Holland des te verwittigen. Men vondt 'er zelf, die  WILLEM de III. (Prinsl i* die deezen frap aanmerkten als een blijk van ondankbaarheid, weinig flrookende met de weldaaden, die hij reeds van dia van Holland hadt ontvangen, ja, dat hem zulks in 't vervolg niet anders dan nadeelig zijn kon. Wogthans wierden de laatften in hunne verwagtiag bedroe* gen. In den Jaare 1669 liet de Stad Amflerdam eenige ga» negenheid blijken om den Prinfe zitting te geeven in cea Raad van Staate. De Burgemeester koenraad- van eeunii*. gen onderfteunde kragtdaadig deeze bevordering. Ook toonden hem de Staaten van Holland, in dat zelfde jaar, eeniga meerdere genegenheid, door hem, in December, de vrije jagt toe te ftaan, omtrent het Lusthuis Homhohedijk, welke zijne Voorzaaten altoos plagten te genieten. In het volgends jaar beflooten die van Holland om hem zitting te geeven ia den Raad van Staate , met het genot van eene beflisfeade ftera, zo dra de andere Gewesten zouden bewilligd hebben in hun befiuit, om het Kapitein - Generaalfchap voor altoos afgefcheiden te houden van het Stadhouderfchap. Eerlang wierden de Gewesten het hieromtrent eens, op den voet van eene Harmonie of onderlinge overeenftemminge, in welke ook door de Algemeene Staaten wierdt bewilligd. In gevolge van het genomen befluit, wierdt zijne Hoogheid, op den tweeden Junij des Jaars 1670, door drie Afgevaardigden dei Generaliteit, ingeleid inr de Vergadering van den Raad van Staate, en aldaar plegtig verwelkoomd. Voor het bekleedert deeaer waardigheid, leide men hem een Jaargeld toe vaa vijftigduizend guldens. Thans wierdt ook zijne Hoogheid aangemerkt als van alle Voogdijfchap ontüagen, en diensvolgens de Heer van geno, die zijn Gouverneur geweest was, bedankt. * Al zedert eenigen tijd hadt de Prins in overleg genomen om eene reize na Engeland te doen. De begeerte om zij. nen Oom, Koning karel den II, een bezoek te geeven was niet de eenige beweegreden deezer reize. Zijn oogmerk was , deels om voldoening te vorderen van de fommen, welke wijlen karel db I zijnen Huize fchuldig was, deels enn te beproeven, hoe de Koning gezind ware om hem te fevordejen tot de waardigheden zijner Voorzaaten. Hij gaf , voor-  14 WILLEM de III. (Prins) vooraf kennis van'zijn voornoemen aan den Ridder temple » die het vervolgers na Engeland overbriefde. Eerlang kwara hier op in den Hage Lord ossony, met een ftoet van zesenvijftig Engelfche Edelen en Heeren, om zijne Hoogheid met eenige Koninklijke Fregatten na Engeland te geleiden. Hij vertrok in Decémber, en wierdt aldaar met véél betoonlnge van blijdfchap en hoogagtinge ontvangen. Ten Hove vierde men zijne geboorteverjaaring met den zelfden luister als die des Konings. Hij bezogt de üniveriiteiten van Camiridge en Oxford, ën wierdt 'er met de zelfde eere ató Zijne Majefleit zelve ontvangen. Midlerwijl verloor zijne Hoogheid het oogmerk zijner reize niet uit het oog< Hij hadt eenen eisch op zij-e Groot* Britannifche Majefleit van zestienhonderdduizend guldens. Hij bewerkte dat den Heere blackwell last wierdt gegeeven om veertigduizend ponden fterlings, ten behoeve van dea Prinfe, op te neemen. De Koning verbondt zich, om de overige honderdtwimigduizend ponden binnen den tijd van drie jaaren, of ieder jaar veertigduizend ponden, naar *s Prinfen goedvinden, af te leggen. Zijne Hoogheid dus ten dee^ Zen opzigte naar genoegen geflaagd zijnde, keerde in Februarij des volgenden jaars na Holland te rug. Lord ossony; geleidde hem thans wederom met dien zelfden ftoet, welke* hem na Engeland hadt overgevoerd. Bij zijne wederkomst in den Hage, wierdt hij door de vrolijk juichende Burgerij verwelkoomd. Burnet verhaalt, uit 's Prinfen eigen mond gehoord te hebben, dat karel ds II, op zekeren tijd met hem alleen in gefprek zijnde, hem afkeerig zogt te maaken van den Hei vormden Godsdienst, en fmaak te doen krijgen in den Roomfchen, welken de Koning zelve heimelijk was toegedaan. Het genomen befluit tot 's Prinfen voordeel gaf zijnen vrienden hoop op verdere bevordering. De Oorlog, waar mede de Staat van den kant van Engeland en Frankrijk gedreigd wierdt, gaf aanleiding tot het raadpleegen over het lanftellen van eenige Legerhoofden. Eigenaartig moest de Prins van oranje thans wederom op het tapijt gebragt worden. Bij veelen befpeurde men wel de genegenheid om hem tot  WILLEM de IÖ. (Prins) |» üot Kapitein - Generaal aan te ftellen, doch men was het nieüf eens, of zulks voor zijn geheele leeven, dan flegts voor eaa enkelen Veldtogt behoorde te gefchieden. Lang wierdt hier over getwist, eer men tot een belluit kwam. *t Liep eindelijk hier op uit, dat zes Provinciën beflooten, hem het Kapitein - Generaalfchap van ru af voor zijn geheele leeven opte draagen; terwijl in de Vergadering van Holland wierdt vastgefteld, dat deeze opdragt zou gefchieden, 20 dra zijne Hoogheid den ouderdom van tweeëntwintig jaaren zou bereikt hebben ; 't welk no^ et''ike maanden zou aanloopenó Voor 't bekleeden deezer waardigheid wierdt wedde toegelegd van vierënzescigduizend, voor 't Beftand, doch onder en naa hetzelve van honderden twintigduizend! guldens. In gevolge van het genomen befiuit, deeden da Algemeene Staaten, door den Heer fagel, den Prinfe kenni* geeven van zijne bevorderinge , en hem verzoeken om in hunne Vergadering te verfchijoen tot het doen van den Eed en het ontvangen van zijnen Lastbrief. De voorzittende Heer der Vergaderinge verwelkoomde hem met eene deftige Aan* fpraak, dte van den Prinfe beantwoord wierdt met de verze* kering, dat de eer, welke men hem bewees , en het vertrouwen, dat men in hem Helde, door het opdraagen van eene zo aanzienlijke waardigheid , hem ten fpoore zou vertrekken, om ter verdeedigingè en handhaavinge der Vrijheid goed en bloed op te offeren. Naa deeze verzekering leide hij den Eed af als Kapitein- en Admiraal - Generaal der Vereenigds Gewesten. Deeze aanftelling, welke voorviel op den vijfëiv twintigften Februarij des Jaars 1672, wierdt gevolgd, van een pragtigen maaltijd, welks zijne Hoogheid aan de Staaten vaa Holland gaf. Het volk vertoonde zijne blijdfchap, door hec aanfteeken van Vreugdevuuren en andere teekens van hun ga. aoegen over 's Prinfen bevordering. Naauwlijks hadt hec werk der verhefïïnge zijn volkomen beflag gekreegen, of de Prins vondt gelegenheid om den Vaderlande zijnen dienst te betoonen. De Koning van "Frank, rijk hadt den Staat den Oorlog verklaard , en was met een Leger over de grenzen getrokken. De Provincie Qvéripfti lag geheel voor hem open; en tot aan de oevers van den Tsfel  f4 WILLEM Ce III. (PW«i) Tsfel vondt men geene plaats j bekwaam om hem weerftand te bieden. Om hier in te voorzien, zondt men na den kant dier riviere de noodige verilerkinge. Op den negentienden April vertrok de Prins van oranje uit den Hage, verzeld van zeven Afgevaardigden der Algemeene Staaten, om de Steden te btz gtigen, en een Leger aan den Tsfel te doen zamentrekken, ten einde den vijand het overtrekken van den Aroom te beletten. Doch, vermids de Franfchen zich eerlang meester maakten van de Betuwe, en verfcheiden Steden en Sterkten in dien oord bemagtigden, vondt de Prins geraaden met het Leger op te breeken bij Arnhem, daar hij dus lang gelegen hadt. Hij trok na Utrecht met zijne benden, ten getale van dertienduizend man, en floeg zich op den vijftienden Junij voor de Stad neder. Algemeen was bier de ontfteltenis onder aanzienlijken en geringen; zommigen leiden in beraad om met hunne goederen de wijk te neemen na Holland, 's Prinfen komst deedt de ontfteltenis eenigzins bedaaren. 's Anderen daags deedt hij zijne intrede in de Stad, onder de toejuichingen der menigte, en verfcheen vervolgens in de Vergadering van 'sLands Staaten. Hij beloofde de Stad tot het uiterfte te zullen verdeedigen, indien men zijne maatregels wilde opvolgen. Ten dien einde floeg hij voor, om de Voordeden af te branden, en nog dien zelfden dag daar toe het noodige in 't werk te ftellen, alzo hij meende dat dit het eenigile middel tot behoud der Stad was. Doch hierom» trent was men het onder de Staaten des Gewests niet eens; zommigen zelf toonden geringe gezindheid om hier toe te befluiten. Terwijl hier over geraadpleegd wierdt, ontving de Prins bevel om met het Leger op Hollandfchen bodem te trekken, alzo men oordeelde dat Utrecht niet te houden, en 'er aan de beveiliging van Holland meer gelegen was. Zijne Hoogheid brak dan op met het Leger voor Utrecht, en floeg Zich ten zeiven dage aan de Nieuwenbrugge bij Bodegrave neder. In den tegenWoordigen hachelijken ftaat, in welken de Republiek zich bevöndt, tradt de Prins in heimelijke onderhandeling met zijnen Oom, den Koning van Engeland, en deedt hem  WILLEM ra III. (Prins) 17 hem eenige voorflagen, op welke, zijns oordeels, de Vred« tusfchen Engeland en den Staat zou kunnen getroffen worden. Van den kant des Konings kwam, omtrent deezen tijd,, een brief in 't licht, behelzende dat de Koning niet twijffolda of hij zou den Prins, indien deeze zijnen raad volgde, welhaast doen Hellen in "t bezit der magt, na welke zijne Voorouders altijd getragt hadden. De onheilen, welke deeze Landen overkwamen, deedeti ondertusfchen het geroep om *s Prinfen bevordering meer en meer aigemeen worden. Men weet dezelve aan de agteloosheid, ontrouwe en baatzucht der Regenten, die bij veelen wierden verdagt gehouden dat zij het met Frankrijk hielden. Zoramige Predikanten, hun ampt misbruikende, roeiden hier onder, en zogten de Gemeente in te boezemen, dat de zaaken zo fiegt gingen, om dat veele Leden der Regeeringe den Lande ongetrouw waren, en om dat den Prinfe geen grooter gezag wierdc opgedraagen. Een der Predikanten te Haarlem ontzag zich niet, openlijk te prediken, dat onder da Regenten dier Stad verraad en kwaad bellier fchuilde. Het morren liep zo hoog dat zommige Leden der Staaten van Holland om de bevordering van zijne Hoogheid tot verdere waardigheden ernftig begonnen te denken. Hier en daar begon nu het Gemeen de Wethouders te dwingen, dat zij den Prins van oranje voor Stadhouder zouden verklaaren. Eerst openbaarde zich dit oproerig effenen te Veere in Zeeland, en floeg wel haast van daar na Dordrecht over. Hier hadt men de menigte diets gemaakt, dat de Magazijnen flegt voorzien, en de Sleutels te zoeken waren. Doch, bij nader onderzoek, wierdt hier van het tegendeel bevonden, 't Mogt egter niet baaten. Men dwong de Regeering om na 't Leger bij Bodegrave te trekken , en zijne Hoogheid na de Stad te geleiden, 't Gefchiedde. In 't eerst weigerde de Prins het Leger te verlaaten, doch verzelde ten laaiden de Afgevaardigden na de muitende Stad. Hier wierdt hij met allerlei teekens van Oranjegezindheid ingehaald. Geen woord repten ondertusfchen de Wethouders van het Stadhouderfchap. De Prins, naa den maaltijd uitrijdende, wierdt van zommigen, die zich aan de Koets ver- XXXII. dbgu. B voeg»  ï8 WILLEM de HL (Print) voegden, gevraagd, of hrj Stadhouder ware? waar op hijverklaarde, volkomen te vrede te zijn. Wij niet, voegde men hem daar op te gemoete, ten zij mj uwe Hoogheid Stadhouder zien. Door dit dringen en dwingen verfchrikt, wierden eindelijk de Wethouders genoodzaakt het Eeuwig Edikt te vernietigen, en den Prins voor Stadhouder te verklaaren, bij eene Akte, aan het (lot van welke zijne Hoogheid wierdt ontflagen van den Eud, bij welke hij beloofd hadt, het Stadhouderfehap niet te zullen aanneemen. Men verhaalt, dat twee Predikanten van Dordrecht den Prins van zijne gemoedstwijfelingen verlosten, door welke hij zwaarigheid maakte, zonder de bewilliging der Staaten , en tegen zijnen Eed, de opgedrasgene waardigheid te aanvaarden. Ook wil men, dat zijne Hoogheid, het oproerig dwingen der Burgerije ziende, tot de Wethouders zou gezegd hebben: Mijne Heeren, ik beklaag u. Diergelijke opfchuddingen vielen ook voor te Rotterdam, Gouda, Haarlem, Am. ft er dam, en in andere plaatzen. 't Gevolg van dit alles was , dat ter Vergaderinge van Holland in ernflfge overweeging wierdt genomen , om het Eeuwig Edikt te vernietigen, en"vervolgens den Priiffe de waardigheid van Stadhouder op re draagen. Zommigen deeden den voorflag, of men hem niet tot Graaf van Holland behoorde te verheffen; doch dit wierdt met de meerderheid van de hand geweezen. Maar op den vierden Julij des Jaars 1672, 's morgens ten vier uure , wierdt zijne Hoogheid,, van der Staaten wege, verklaard voor Stadhouder, Kapitein«n Admiraal - Generaal van Holland. Zeven Afgevaardigden der Vergaderinge bragten, hem hier van de tijding in 't Leger bij Bodegrave. Eer hij de hooge waardigheid aannam,, vraagde hij, of men hem ontflagen hadt van den Eed, bij het aanvaarden van het Kapiteinfchap-Generaal gedaan, waar bij hij zich hadt verbonden, nimmer deeze waardigheid te gelijk met het Stadhouderfehap te zullen bekleeden. Hier op een toe (temmend antwoord bekoomen hebbende , deedt hij belofte het Land te zullen befchermen en de rust in de Steden herftellen. Vervolgens bewerkten de Staaten van Holland in de Vergadering der Algemeene Staaten, dat de Prics tot Kapi-  WILLEM DS III. (Prins) i§ Kapitein - Generaal der Unie wierdt aangefteld. Dus beklom Zijne Hoogheid , willem Hendrik , Prins van Oranje en Nasfau , in den ouderdom van nog geene volkomene tweeent wiriti^ jaaren, de aanzienlijke waardigheid zijner Vooizaa* ten. Op den negenden Julij, in eigen perfoon in den Hage gekoomen zijnde, wierdt hij plegtig tot dezelve aangefteld. Op het gerugt hier van ging 'er een algemeen vreugdegejuich' op onder de menigte, door 't gantfche Land. Men liet Oranje - Vaandels waaien van Keiken en Stadshuizen. Elk was in de weer om zich met Oranje - ftrikken en linten op' te tooien. De lucht weergalmde van 't bulderen uit klein en grof gefchut. Menig een glas, boordevol gefchonken »• wierdt geledigd op de gezondheid en verheffing van zijner' Hoogheid. De eerfte zaak, welke de Prins, terftond naa zijne bevow dering, verrigtte , was het fchrijven van een rondgaanden brief, ter verontfchuldiginge van de Regenten der Steden e« des Lands, die bij het Gemeen verdagt gehouden wierden* Het verlies van verfcheiden Steden, door de Franfche wapens overrompeld, en andere onheilen, weet hij, in denzelven* niet aan de ontrouwe van hun, welke het bewind in handen hadden , maar aan de lafhartigheid en trouwloosheid van zommige Krijgsbevelhebbers. Doch deeze Brief, hoewel op verzoek van 's Lands Staaten gsfchreeven, deedt de uitwer» king niet, welke men 'er zich van beloofd hadt. De onlus-< ten en oproerigheden bleeven in veele Steden nog duuren* Tot het ftillen van dezelve floeg de Prins eene bezending voor, in welke men gaarne Zou bewilligd hebben, indien zijne Hoogheid zich aan het hoofd van dezelve hadt willen ftellen. Doch , alzo deeze voorwendde, dat hier mede te veel tijd zou verloopen, en hij riet zo lang uit het Leger kon blijven, kwam 'er niets van deeze bezendinge. Midlerwijl was men met Frankrijk en Engeland, over het fluiten van den Vrede, in onderhandeling getreeden. Op den voorflag van Burgemeester van beuningsn, die wegens Amfier dam het woord voerde, wierdt eerlang, ter Vergaderinge van Holland, het bcfluit genomen, om den handel met Frankrijk geheel over te iaaten aan den Prinfa eu aan de B a En-  20 WILLEM m III. (Prins-) Engelfchen, om betere voorwaarden te bedingen , dan dus lang waren aangebooden. Doch deeze handel was van weinig vrugts. De Prins verklaarde dat onder de vootflagen der beide Koningen niet één punt was, welk hij zou aanneemen, en dac men zich eerder behoorde te laaten in ftukken houwen, dan zulke voorwaarden aanneemen. Zommige Hifloriefchrijvers verhaalen, dat zijner Hoogheid, ftaande deeze onderhandelingen , de Opperheerfchappij der Vereenigde Nederlanden, onder de befcherminge der Koningen van Frankrijk en Engeland, zou zijn aangebooden ; maar dat hij deeze aanbieding zou hebben van de hand ge weezen, met betuiginge, dat hij nimmer het vertrouwen zou verraaden, welk de Staaten getoond hadden in hem te ftellen, en nog veel minder de vrijheid van zijn Vaderland verkoopen, door zijne Voorzaaten zo lang en zo dapper gehandhaafd. Hoe het hier mede zij, zeker is het dat zijne Hoogheid, op eenen brief, hem door den Raadpenfionaris de witt gefchreeven, waar in hij verzogt hem te regtvaardigen wegens zekere befchuldiging tegen hem, een zo fhauw en koel antwoord zondt, dat hetzelve, alzo het door den druk wierdt gemeen gemaakt, den Heere de witt, onder de menigte, weezenlijk nadeel toebragt. Naa het pleegen van den affchuwelijken moord aan 't edele Broederpaar, keurde de Prins insgelijks af, dat omtrent de handdaadigen aan den zei ven eenig onderzoek gedaan wierdt. Men vindt aangeteekend, dat de Prins, aan iemand, welke over den Chirurgijn van Piershill, befchuldiger van Heere kornelis de witt, en deszelfs onhandelbaar gedrag, bij hem klagtig viel , tot antwoord gaf: „ Geef den hondsvot een voet in 't gat, en laat hem ioo„ pen"; als mede , dat deeze eerlooze mensch van zijne Hoogheid, terwijl hij Koning van Groot - Britannie was, een Jaargeld trok van achthonderd guldens, in vergelding van den dienst, zo (fpreekt zijne Akte,) door hem, in den Jaare J672, aan den Lande beweezen. Nogthans fprak de Prins nimmer van dien moord dan met de uiterfte verfoeijing. Den Heer Raadpenfionaris hieldt hij voor eenen der grootfte mannen zijner eeuwe, én geloofde dat hij den Lande getrouwelijk gediend hadt. Voor*  WILLEM de III. (Print') ftï Voorheen hebben wij verhwM, hoe zommigen gaarne zouden gezien hebben, dat de Prins zich aan het hoofd eener bezendinge na de Steden hadt gefield, om in dezelve de run te herftellen, doch dat hij zulks hadt van de hand gcweezen. Thans nam men het befluit ter Vergaderinge van Holland, zijne Hoogheid te magtigen, dat zelfde te bewerken, door de Regeering buiten tijds te veranderen. Want fchoon men zou verwagt hebben, dat de Gemsente, thans in de verheffing van zijne Hoogheid, haaren zin gekreegen hebbende, tot rust zou gekoomen zijn, waren, egter, zommige Steden nog vol van oproerigheden. In de meeste van deeza Steden gebruikte de Prins dit gezag, in gevolge van een befluit, op den zevenëntwintigften Augustus des Jaars 1672 genomen, en plaatfte zodanige perfoonen op het kusfen, als den Huize van oranje meest gezind waren. Voor dat nog het bovengemelde befluit genomen wierdt, was de Stad Amfterdam met zijne Hoogheid in eene afzonderlijke onderhandeling getreeden, om hem tot hulpe der Stad en van 't gantfche Land te beweegen. Den Burgemeester eendrik hooft hadt men aan den Prins gezonden om hem tot het een en ander over te haaien, met de aanbieding om hooger waardigheden aan zijn perfoon te doen opdraagen, en zijn gezag, magt en aanzien te doen vermeerderen; verzekerende hij, dat de Stad genegen was, daar toe het haare van heeler en goeder harte aan te wenden. Doch alzo de Prins, gelijk hij naderhand aan den Bisfchop burnet verhaalde, zich verzekerd hieldt, dat de Landzaaten geenen Souverein konden verdraagen, maakte hij thans geen gebruik van deeze aanbieding. Alleen, lijk beloofde hij den Burgemeester, binnen kort te Amflerdam ta zullen koomen. Hij volbragt deeze belofte op den twaalfden Augustus, wanneer hij in den vollen Raad ontvangen , en doorde Vroedfchap met dertigduizend guldens wierdt befchonken. Van Amfterdam deedt hij een keer na Muiden, Weesp, 't Huis te Abko-ide en den Hinderdam, en keerde op den vijftienden weder na het Leger bij Bodegrave. Vóór zijn vertrek van Amfterdam hadt hij aan de Regenten beloofd , in eigen perfóon de Stad te zullen koomen verdeedieen, ingevaUe de vijand zich van Muiden meester maakte. 6 B 3 Doch'  m WILLEM de III. (Prins-S Dodj, ifi weerwil van her goed verfland, 'r geen thans tusfchen z,/ne Hoogheid en de Wethouders van Amfterdam icheen plaats te hebben, moesten zommigen van't Kusfen; de Gemeente gaf geen rust, voor dat ook hier verandering gemaakt was. Even eens ging het in Zeeland, werwaarts zijne Hoogheid in eigen perfoon een keer deedt, dewijl datvoor het eenige middel wierdt gehouden om de gemoederen jte doen bedaaren. De veelvuldige veranderingen in de Regeering hadden, ondertusfchen, de uitwerking niet, welke men zich daar van beloofd hadt. Volgens 't oordeel van zijne Hoogheid zelve, waren bier door veele bekwaame Regenten buiten het bewind geraakt, en derzclver plaatzen vervuld met driftige en geringe lieden, welke zich 'sPrinfen vrienden noemden. De Prins berpeurde den mUflag, we'ken hij begaan hadt, doch toen het te laat was om dien te hertellen. Ondertusfchen flaagden 's P.infen verrigtingen te velde niet zo gelukkig, als het gemeen zich hadt voorgefteld. Veelen erkenden nu, dat men t'onregt aan de Heeren de witt da lenud van 's Lands onheilen hadt gegeeven. De Franfchen hielden nog eeniga Steden in. In 't einde van September ondernam zijne Hoogheid om Waarden bij verrasfing in te neemen. De maatregels, ten dien einde genomen, droegen elks goedskeuring weg; maar door het aan den grond zeilen der Vaartuigen, welke eenige troepen van Amfterdam moesten aanvoeren, mislukte deeze toeleg. Even ongelukkig liep pok zijne onderneeming op Woerden af. Hoewel het Jaargetij reeds verre verloopen was, toonde zich, nogthans, de Prins genegen om de mislukte onderneemingen, 0p de eene of andere wijze, te vergoeden. Ten dien einde beriep hij eenen Krijgsraad te Gouda, in welken, onder den eed van geheimhoudinge, wierdt beflooten, eenen kan? op Charleroi te waagen. Op dat de vijand het waare oogmerk niet zou ontdekken, zogt men hem te misleiden, door het Leger na een anderen kant te doen optrekken. Hij verzamelde zijne troepen bij Roozendaal, op den zevenden ^ovember, en bevondt ze fterk vierentwintigduizend man. m. m pok hij na Maastricht, en vervolgens over de  WILLEM de III. (Pr/«s) 23 Maaze na de Moer, van waar hij den Graaf de duras deent' wijken. Vervolgens Valkenburg hebbende doen veroveren, toog hij fchielijk te rug, en floeg in December,onverhoeds, het beleg om Charleroi. Van veel gewigrs was het veroveren van deeze plaatze, dewijl zij den Fracdchen tot hun voornaamfta Magazijn diende, en den toegang verleende r.a de onlangs veroverde landen. Daarenboven was de Stad flegt van Krijgsvolk voorzien, en thans zonder Bevelhebbers: alzo de Giaaf de mortal, die daar binnen geboodt, op de tijding der komfte van Prinfe willem, na Tongeren was uitgetrokken, niet twijfelende of zijne Hoogheid hadt het oog op die Stad. Door een list wist hij nogthans wederom binnen Charleroi te geraaken, 't welk het zou hebben moeten opgeeven, indien 'er niet eene fterke vorst ware opgekoomen. Dit noodzaakte den Prins het beleg op te breeken, en zijne Soldaaren, die, in menigte, van ongemak en koude flierven, de Winterkwartieren te doen betrekken. Op. den dertigften December kwam hij zelve wederom in het Leger bij Alfen. Miclerwijl hadden de Franfchen, zich van de afweezïgheid Zijner Hoogheid bedienende, op verfcheiden plaatzen, welke hij voorheen bezet hadt, met naame te Bodegrave en Zwammerdam , zeer liegt huis gehouden. Men weet des vijands voortgang onder andere aan de lafhartigheid van zommige Legerhoofden, welke de aanbevolene posten, tegen ontvangenen last, verlieten. Hier van wierdt onder anderen befchuldigd de Kolonel mozes pain et vin, KwartiermeesterGeneraal der Legers van den Staat. Op het voorbeeld van den Luitenant - Generaal Graave van kóningsmark, verliet hij den post bij Nieuwerbrugge bij Bodegrave, ou dat hij oordeelde dat dezelve niet te houden was, en week na Gouda, alwaar hij met opene armen wierdt ontvangen. Doch dit wijken wierdt hem zo kwalijk genomen door zijne Hoogheid , dat hij terftond bevel gaf hem te vatten, en voor eenen Krijgsraad te Hellen. Deeze veroordeelde hem tot verbeurte zijner Ampt'en en goederen, en ter eeuwige gevangenisfe. Doch de Prins, met dat Vonnis niet te vrede, trok de zaak aan zich zeiven en voor een Regtbank, door hem benoemd. B 4 Hier  WILLEM de III. (Prins) Hier wierdt hij gevonnisd om onthalsd te worden; welk Vondis eerlang in het Leger bij Alfe» „„ hem volvoerd wierdt. Klein genoegen gaf dit Vonnis aan veelen, die van oordeel waren, dat pain et vin, zich op een post bevindende, welue met meer te houden was, zich van de zelfde vrijheid mogt bedienen, welke men aan den Graave van koningsmark hadt gegeeven, om naamlijk in den dringendften nood na Letden te mogen wijken. Naa de mislukte onderneemingopCW^/.en naa zijne we. i";"dei! H*S<* braamde zijne Hoogheid weldra nieuwe fchikkingen tot de eene of andere verrigting ten voordee.e van den Lande. Men raadpleegde inzonderheid om den *ranfchen, geduurende het beflooten water, den verderen voortgang af te fnijden, en, ware 't mogelijk, hen op hunne legerposten aan te vallen. Vooral was de Prins op middelen bedagt om een aanflag op het Sticht te doen, en hieldt ten dien einde geduurige zamenkomften met den Veldmaarfchalk wurts, de Graaven waldek en kóningsmark, en met andere hooge Bevelhebbers. De inwooners der Steden en Dorpen van Holland kreegen last, om met verdubbelde poogingen voor hunne eige veiligheid te waaken. Reeds op den vierden Februari, des Jaars 1673 vertrok de Prins uit den Hage na het Eeger ; doch een fchielijk opkoomende dooi deedt zijoen toeleg-rm, ukken. Toen deedt hij den voorflag aan de Staaten van Holland, om de Steden en Pl.atzen van hun Gewest ten fpoedigile te verfterken; deeze voorfl,g vondt eene algemeene goedkeuring en wierdt ftraks ten uitvoer gebragt. Nieuwerfluts deedt de Prins in de eerfte plaats verfterken, dewijl hij van oordeel was, dat deFranfchen, langs dien weg, een aanflag op Amfterdam of Weesp zouden onderneemen. De Hertogen bnguien en Luxemburg trokken in de daad op van IVoerden om dien kans te waagen; doch Prins willem, zulks verno. men hebbende, deedt hun eene bende te gemoet trekken welke hen van befluit deedt veranderen. Voorts gaf hij dé noodige bevelen tot het verfterken ook van die Steden, welke minder aan de aanvallen der vijanden waren bloorgefteld, en herftelde eene behoorlijke krijgstucht in de Legers. Mer-  WILLEM ds III. (Print") 23 Merkelijke oneenigheid heerschte ten deezen tijde tusfchen de Regenten en het Volk in Zeeland. Om de heillooze gevolgen, welke daar uit konden ontftaan, befloot zijne Hoogheid een keer na dat Gewest te doen, en herftelde weldra, door zijne tegenwoordigheid, de rust en het goed verftand. Bij die gelegenheid bezigtigde hij de Vestingwerken van flisfingen , Sluis en Aardenburg. In de laatstgenoemde Stad wierden hem, door eenige Burgerdochters, keurlijk uitgedoscht, de Sleutels in een Zilveren Schotel aangebooden. Op zijne te rug reize nam hij zijnen weg over Bergen op den Zoom en V Hertogenbosch. Hier liep hij een dreigend ge. vaar zijns leevens. Te water zijne reize willende voortzetten, wierdt hij bij het aflleeken met het gefchut begroet. Eenige Uitleggers op Bosfeveld, dit fchieten voor het zein van onraad houdende, kwamen toeichieten na den kant, van welken zij het gerugt hoorden. Hier ontmoetten zij eenige Vaartuigen, die den Prins voerden, doch welke zij, om de reeds vallende duisternis, voor vijandlijke fchepen aanzagen. Zij gaven daar op de laag, en maakten toebereidzeis tot een tweede losbranden , wanneer zij nog gelukkig in tijds van hunne dwaalinge onderrigt wierden. Behalven de middelen van tegenweer, welke in 't begin des Jaars 1673 wierden te werk gefteld, om den vijand te lande afbreuk te doen, beraamde men ook de noodige maatregels om ter zee den Krijg kloekmoedig door te zetten. De waardigheid van Luitenant - Admiraal, onder het KoIIegie van Amfterdam, was voor eenlgen tijd open gevallen, door het fueuvelen van deu Heere van gent. Zijne Hoogheid droeg dit gewigtig ampt op aan kornelis tromp , bekend voor een ijverig Vriend van het Huis van ouanje, en die zedert eenigen tijd hadt ftil gezeeten. Veelen verwonderden zich over deeze keuze, van wegen het misnoegen , welk tusfchen hem en de ruiter plaats hadt. Doch, door de tusfchenfpraak en op uitdrukkelijk bevel van Prinfe willem, wierden zij thans verzoend , gelijk wij in het Leven van den Admiraal tromp breeder verhaald hebben. B s Ee»  s« WILLËM de lil. CjP'V«0 Een lofwaardig bewijs van Edelmoedigheid gaf de Prins van oranje ten deezen tijde. Door de zwaare" oorlogskosten was 'sLands Geldkist bijkans uitgeput, en het volk morde over de drukkende belastingen. Gevoelig over de rampen Van zijn Vaderland, en genegen om den aigemeenen last te helpen draagen , deedt hij aanbieding om afftand te willen doen van de wedden, hem voor het bekleeden zijner hooge waardigheden toegelegd , als mede van zijn aandeel in de veroverde Prijzen; 't welk eene aanmerkeljke fomme bedroeg. Schoon deeze aanbieding van de Staaten niet wierdt aangenomen, hadt zij, nogthans,-de bedoelde uitwerking, dat de belastingen door het gemeen zedert met meerder gewilligheid wierden opge"- Zedert zijne reize ra Engeland, hadt Prin<; willem geduurig heimelijk verftand gehouden in dat Koninkrijk. Door dit middel kreeg hij thans kennis van de groote toebereidzelen , welke aldaar gemaakt wierden, .cm de Vereenigde Gewesten met eene verdubbele kragt aan te vallen, zo door het doen van eene landing, als door het beftrijden van 's; Lands V.'ooten. Hij ontving deeze tijding in het Leger bij Raamsdonk, en deelde dezelve terüond aan de Staaten mede. Eerlang verfcheen hij zelve, op verzoek van Hunne Hoog Mogendheden, in den Hage, om de gemoederen gerust te ftellen, en de noodige maatregels tegen de gevreesde Landing tc beraamen. Ten zelfden dage van zijne komst in den Hage zandt hij eenen brief aan de ruiter , die met de Vloot in zee was, om hem berigt te geeven van zijne ontvangene kundfchap. Op 's Prinfen bevT was de Admiraal de Hoüandfche kust, tusfchen Katwijk en Sckeveningen. genaderd. Hier verfcheen hij, weinige dagen naa het afzenden van zijnen brief, in de Vloot, aan boord van de ruiter, om met hem te raadpleegen over 't geen in de tegenwoordige pmftandigheden , ten meesten dienfte van den Lande, moest verrigt worden, 'j Befluit was, om ten fpoedigten manmoedig op den vijand los te gaan. De Prins met zijn gezelfchap op het zonnedek geklommen zijnde, deedt de rui. ter een aarfpraak tot de Matroozen en Soldaaten, om hen allen tot hunnen pligt te vermaanen. Naa het eindigen van de-  WILLEM de III. (Prins) zf dfzelve, wcêrgalmde de lucht van het herhaald gejuich van Lang leeve de Prins; 't welk, door het dïiemaal afneemen van zijnen hoed, beleefdelijk beantwoord wierdt door zijne Hoogheid; welke kort daar naa na den Hage wederkeerde. Midlervvijl hadt men, door het vertrekken des Hertogs de ,coNoé uit Utrecht, hier te Lande eenige ruimte gekreegen.Dit gaf Prinfe willem eene gunftige gelegenheid om een kans op Maarden te waagen. Om den Franfchen Hertog van Luxemburg te misleiden, gedroeg hij zich als of hij een aanllag op Bommel in den zin hadt, en deedt het met 'er daad befchieten. Doch onder dit alles was zijne Hoogheid met het gros van 't Leger van Raamsdonk na Alfen getrokken, en vervolgens tot aan de Vegt, waar over de benden, in den nacht en midden onder een verfchrikkelijk onweder, met fchuiten gevoerd wierden. Den volgenden dag, 't was de zesde September, floeg de Prins het beleg om Naar den, en deedt de Stad terflond berennen en hevig befchieten. Eerlang gaf hij last om eenen algemeenen ftorm te loopen; doch die van binnen wagtten zulks niet af, maar gaven zich op den twaalfden September bij verdrag over. Hoewel zijne Hoogheid, bij zommigen, geene geringe eere hadt ingelegd door deeze bemagtiging, welke de Hertog van Luxemburg niet hadt kunnen beletten, befehouwden anderen het, egter, als de uiterfte onvoorzigtigheid s de meeste Krijgsmagt van den Staat bij eene eenige Stad te doen zamemrekken, waar* door de overige Gewesten weerloos en open wierden gelaaten. Niet lang vertoefde zijne Hoogheid binnen Naardett. Naa dat hij de noodige bevelen hadt gegeeven tot het verbeteren der Vestingwerken, vertrok hij na Brabttnd, alwaar hij een mondgefprek hieldt met den Graave monterey, Spaanfchen Bevelhebber, om de volgende krijgsonderneemingen te regelen. Hier-wierdt tevens beflooten, dat de Prins zich na Antwerpen zou begeeven, om over zaaken van aangelegenheid te handelen. Hij kwam aldaar in Oétober, en wierdt 'er van de Wethouderfchap en Burgerij ftaatelijk ontvangen, 's Anderendaags tradt men in onderhandeling oyer 't geen dienftigst was > in de tegenwoordige omflandjghedeti te ocderneemeq, Gaarne  s8 WILLEM m HL (Prins) Gaarne zou de Prins tegen den Hertog van coNDé een kans m 't open veld gewaagd hebben} doch dit wierdt ongeraaden geoordeeld, maar integendeel vastgeftéld, dat hij den Graave de montecuculi zou te getnoete trekken. Diensvolgens verliet hij Antwerpen , en vereenigde zich met de Spaanfchen bij Heer entals, die cu gevoegd bij het Staatfche Leger, gezamentlijk vijfentwintigduizend man fterk waren. Hier mede trok hij bij VenU over de Maaze, doende overal eene ftrenge krijgstucht onderhouden, en het pionderen en branden op doodftrslTe verbieden. De Prins vervolgde zijnen optogt na den Rhijnkant, om zich met de Keizerlijke troepen te vereenigen. In zijnen togt derwaarts bemagtigde hij de kleine Stad Rhijnbach, en deedt 'er alles, wat hij daar binnen onder de wapens vondt, over den kling fpringen. De Burgemeester moest zijne onbezonnenheid met den hals boeten. Naa dat de vereeniging van het Keizerlijke en Staatfche Leger, op den vierden November, was gefcbi*d befloot men Bonn te belegeren. Op den zevenden kwam zijne Hoogheid in perfoon voor de Stad, en aanvaardde het opperbevel over den toeleg. Weldra maakte men een begin met het openen der loopgraaven. Eene doodlijke wonde ont. ving in dezelve de Graaf van koningsmapk, die het beleg bijwoonde, kort naa dat Prins willem dezelve hadt verlasten; deeze gaf hem een bezoek, om hem over zijn ongeluk te troosten, 's Anderen daags gaf zich de Stad bij verdrag over. Twee dagen laater ontving de Prins van oranje da gelukwenfchingen van eenige Afgevaardigden der Algemeene Staaten met deeze verovering, en de eere, daar mede behaald. Thans zou hij nog wel den Hertog van ldxembubg, „met T-l"'iken buit M *r***rtt* toog, den weg hebben willen affmjden, ja zelf met hem eenen Veldflag waaiendoch het een en ander mislukte hem. Ook was December reeds verre verloopen: hierom deedt hij het Leger de Winterkwartieren betrekken, en begaf zich na den Hage Een nieuw bewijs van genegenheid te hemwaarts ondervindt zijne Hoogheid Prins willem in het volgende Jaar 1674. Op den voorfiag van de Stad Haarlem, die daar toe de eerfte opening hadt gedaan, wierdt, op den tweeden Fe- bruarij,  WILLEM de III. (Prins) bruarij, bij de Edelen en Steden, met eenpaarigheid beflooten, het Stadhouder-, Kapitein- en Admiraalfchap-Geraal van Holland en Westfriesland op te draagen aan den Prinfe van oranje en deszelfs wettige mannelijke naakoomelingen; als mede om ter Algemeene Staatsvergaderinge, ware't mogelijk, te bewerken , dat aldaar diergelijk befluit wierdt genomen. Van dit beiluit gaf men ten zeilden dage kennis aan zijne Hoogheid, die, hetzelve met genoegen vetftaan hebbende, alle de Leden der Vergadetinge van Holland afzonderlijk en hoofd voor hoofd ging bedanken voor deeze betooning van gunst en genegenheid. Zedert wierden de woorden mannelijke naakoomelingen nader uitgebreid, en de gemelde hooge waardigheden den Prinfe opgedraagen en erflijk verklaard in deszelfs mannelijke Kinderen, Kindskinderen , Defcendenten en verdere naakoomelingen. Bij de Algemeene Staaten en bij die van Zeeland wierdt ten zelfden dage een diergelijk befluit genomen. In den ouderdom van ruim drieëntwintig jaaren zag zich dus Prins willem tot hooger trap van eere en waardigheid verheven, dan iemand zijner Voorzaaten hadt beklommen. Op dat nu zulk een gunllïg befluit de bedoelde uitwerking mogt hebben, wierdt eerlang, op den voorflag der Edelen, ter Vergaderinge van Holland vastgefteld om zijne Hoogheid ernftig tot trouwen te raaden. Doch de Prins hadt hier nog geene ooren na. Zelf wil men dat hij, wanneer hem wat laater deeze voorflag wierdt gedaan, zou geantwoord hebben, dat zijne zaaken 'er nog niet na ftonden om op eene Gemaalin te denken. De Stad Amfterdam, ondertusfchen, deedt insgelijks het haare om 's Prinfen Huwelijk te bevorderen; zij deedt den voorflag dat men zijne Hoogheid behoorde te ontheffen van eene fchuld van twee Millioenen, welke de Stad aan Prinfe willem den II hadt opgefchooten, en dezelve tot last van Holland ie brengen. Met genoegen hoorden de Edelen en meeste Steden zulk een voorflag. Alleen de Afgevaardigden van Leiden en Schiedam waren van oordeel, dat de tegenwoordige kommerlijke tijden zulk eene mildheid niet gehengden. Dit niettegenftaande wierdt 'er toe beflooten. Wat laater gaf ook de Oosündifche Maatfchappij een  30 WILLEM db Ui. (Prins) een blijk van agtinge en genegenheid voor het Huis van oranje , door den Prinfe en zijnen mannelijke erfgenaamen toe te leggen het drieë'ndenig(le gedeelte van alle haare uitdeelingen. Zo veele gunstbetooningen deeden 's Prinfen aanzien merkelijk klimmen. Doch het Iteeg nog hooger, zedert de Provinciën, die van de Franfchen bemagtigd, doch nu wederom verlaaten waren, in het Verbond der Unie op nieuw wierden aangenomen. Men nam thans in overleg, of de overheerde Provinciën Gelderland, Utrecht en Overijsfel, in haare oude waardigheid herfteld, of geoordeeld moesten worden haare voorregten verlooren te hebben. Het gevoelen van zijne Hoogheid hier over zijnde ingenomen, helde hetzelve over tot de volkomene herftelling, gelijk ook met 'er daad gebeurde. Op dat, egter, de Regeering op een eenpaarigen voet mogt gebragt worden, in de genoemde Gewesten, beflooten de Algemeene Siaaten, zijne Hoogheid te magtigen tot het maaken van zodanige veranderingen, als hij zou geraaden vinden. Hij ontving ten dien einde eene volle magt, zonder aan eenige voorfchriften gebonden te zijn. Ir* gevolge van dit befluit begaf zich de Prins op den zesëntwintig•ften April na Utrecht, alwaar hij eene geheel nieuwe Regeering over 't Land en over de Stad aanlïelde. Ook maakte hij een nieuw Reglement op de Regeering der Steden en van 't platte Land, 't welk terftond door de Staaten van 't Gewest wierdt goedgekeurd, 't Bleek duidelijk dat zijne Hoogheid bij dat Reglement voor de uitbreiding van zijn eigen gezag rijkelijk hadt gezorgd. De aanftelling van nieuwe Leden der Ridderfchap, en de verkiezing der Burgemeesteren en Schepenen wierdt daar door aan hem gebaten. Ook mogt de begeeving van verfcheiden ampten en waardigheden niet zonder 's Prinfen kennis en toefteniming gefchieden. Op deeze voorwaarde wierdt Utrecht wederom in de Unie aangenomen. Doch 't liep aan tot in het volgende jaar, eer de Regeering in de twee overige Provinciën , Gelderland en Overijsfel, herfteld wierdt. Het gefchiedde aldaar bijkans op den zelfden voet als in Uti echté On-  WILLEM de UI. (Prins) 31 Onder deeze binnenlandfche verrigringen wierdt de vijand' met uit het oog verlooren. Hat Staatfche Leger bij liergen «P den Zoom bijeen getrokken zijnde, begaf zich de Prins van oranje, in het midden van Maij, in perfoon derwaarts. Van daar brak hij op na Makelen, en vereenigde zich met de Spaanfche Krijgsmagt. Eenige Keizerlijke troepen, onder den Graave de sodches , voegden zich naderhand "bij dezelve. De volkomene vereeniging gefchiedde eerst in Julij, niet verre van Leuven. De Prins van oranje voerde het opperbevel over het zamengevoegde Leger, 't welk vierè'nzeventigdulzend man fterk was. Eerlang brak hij op, met oogmerk om den Prins van condc tot eenVeldflag uit te lokken. Op den negenden Augustus legerde Prins willem zich bij het Dorp Swef, van waar hij twee dagen daar naa wederom opbrak, zonder tot nog toe cjNoé uit zijne verfchansfingen te hebben kunuen lokken. De souches hadt den voortogt met de Keizerlijken. De Staatfchan volgden onder het geleide van den Graave van waldek , bij wien Prins willem zich bevondt. De Spaanfche Generaal, Graaf van montere?, geleidde de achterhoede. Zeer bezwaarlijk was de optogt, ter oorzaake van de enge wegen. De Prins van condc , zulks van eene hoogte befpied hebbende, befloot het vereenigd Leger te volgen, en op de agterhoede aan te vallen. Welhaast wierdt deeze giheel in wanorde gebragt. De Prins van oranje, dit bemerkt hebbende, zoudt drie Batailjons Staatfche troepen, die ook binnen kort op de vlugt gedreeven, gevangen of gedood wierden. Thans veranderde het fchutgevegt in een volkomenen Veldflig. Dapper en kloekmoedig kweet zich hier zijne Hoogheid, zelf naar 't oordeel des Prinfen van coNDé. S;eeds liet hij zich vinden in 't heetfte van 't gevecht; met de grootfie voorzigtigheid en bedaardheid gaf hij de noodige bevelen; zo dikmaals dreigen of belooven niet genoeg was, nam hij , fchoon zommigen het aanzagen als beneden zijne waardigheid, ftokflagen te baate, om de wijkende benden tot ftaan te brengen. Hevig wierdt 'er van weerkanten, nog twee uuren naa Zonnenondergang, bij 't licht der Maane , gevogten. De duisternis van den nacht maakte een einde van den ftrijd. Beide partijen fchree- ven  S« WILLEM de III. (Prins) ven zich de overwinning toe. De Bondgenooten behielden het Slagveld, zijnde coNDé na zijne voorige Legerplaats te rug geweeken, doch hadden anders het meest verlooren. De Prins van oranje weet de ongelukkige uitkomst van den Slag bij Senef aan de lafhartigheid van den Keizerlijken Generaal de souches, dien hij door den kop zou gefchooten hebben, ware hij niet wederhouden door de agting voor den Keizer. Ook zondt zijne Hoogheid terftond berigt nopens den uitflag van den veldflag aan de Algemeene Staaten, die hem van hunne zijde hooglijk roemden over de betoonde dapperheid, en vermaanden zijnen perfoon voortaan minder te waagen. Terftond naa den Slag bij Senef, zogt de Prins van oranje gelegenheid om coNDé andermaal tot een gevegt te lokken j doch deeze bleef binnen zijne Verfchansfingen, en hieldt zich te vrede met de beweegingen der Bondgenooten gade te liaan. Toen befloot oranje tot het beleg van Oudenaarden ; 't welk in September ondernomen wierdt. De Prins bereikte hier mede zijn oogmerk} 't welk geen ander was dan om coNDé uit zijne voordeelige ligging te trekken. Toen deedt hij zijn best om de Bondgenooten tot een tweeden Veldflag te beweegen. De Spaanfchen bewilligden, doch de souches toonde zich ongeneegen. Hier uit ontftondt zo groote verwijdering tusfchen de Legerhoofden, dat het beleg van Oudenaarden wierdt opgebroken. Prins willem dus in zijn oogmerk te leur gefteld zijnde, door de onwilligheid van de souches, over wiens gedrag hij .ten Keizerlijken Hove klagtig viel , vertrok van daar na Graave. Al in September hadt de Generaal rabenhaupt de Stad berend, doch het beleg flaauwelijk voortgezet. Op den negenden October verfcheen zijne Koogheid voor Graave met eene talrijke verfterking van manfchap. Zedert wierdt het beleg met meerder wakkerheid vervolgd. Hij zelve kweet zich dapper, en moedigde de Soldaaten aan, door zijn voorbeeld zo wel als door zijne tegenwoordigheid. De Stad, door gebrek aan mondbehoeften tot het uiterfte gebragt, gaf zich, op den zesè'ntwintigften Cctóber, bij verdrag, aan den Prinfe over, die 'er eene zeegepraalende intrede deedt. Ter.  WlLLÊM de III. (Prins) n Terftond naa de verovering van Graave, zondt hij eenige" inanfcbap, cm, met de Spaanfchen vereenigd, Huy in Luiker* land te bemagtigen, 't welk ook gelukte; waar naa hij heï Staatfche Leger de vVinterkwarderen deedt betrekken. Hij zelve keerde in November na den Hage, alwaar hij van dè gewapende Burgerij, met toejuiching en onder allerlei vreugdebetooning, wierdt ontvangen; ook vierde men kort dssr nasi 's Prinfen geboorteverjaaring met een ftaatelijken toeftel. Ooi hun genoegen , over de gedaane dienften in deezen Veldwgt, te betoonen, gaven 's Lands Staaten aan zijne Hoogheid ten gefchenke al het gegooten koperen gefchat, met dsf Wapens van Frankrijk beftempeld, welke men, naa de bemagtiging van Graave , binnen de Stad hadt gevonden. Naauwlijks was zijne Hoogheid in den Hage gekoomen* of de Ridder temple tradt met hem in onderhandeling over *t fluiten van den Vrede. Ten zalfden oogmerke hadt hij te' vooren reeds zich na 't Leger begeeven; doch vondt toen geene gelegenheid om den Prins te fpreeken, die, meent men, zich mat voordagt te fchuil hieïdt, om dat hij nog niei tot den Vrede neigde. Met dankbaarheid ontving de Prins de eere, welke hem door zijne Groot - Britannifche Majefleit* door dit blijk van vertrouwen, wierdt aangedaan; doch uitf zijn antwoord was tot nog toe kleine gezindheid tot den , Vrede af te leiden. Zedert kwamen drie Heeren uit Enge* land herwaarts over, in fchijn om hunne vrienden te bezoeken, doch in de daad om den Prins ter bewilling tot den Vrede, op voorwaarden, Frankrijk aangenaam, te beweegen. Een vsn hun, arlington genaamd, klaagde bij deeze gelegenheid , dat men iu den Hage gehoor gif aan de zulkenj die oproer in Engeland zogten te verwekken. En, in de daad, het bleek thans, dat de Prins heimelijk yèrftand hieldt in Engeland, waar door h>j van al het Hof- en Staatsnieuws kennis kreeg. Zelf wierdt hij verdagt gehouden, dat hij zommigen in Engeland zogt op te ftooken tot eenen op ftand, en ten dien einde krijgsbehoeften na Schotland hadtgezonden. Zeker is het , dat zékere pjeter dü modum, welke van 's Prinfen wegen tot de geheime bnefwisfeling wierdt gebruikt, hier te Lande zo zeer in gunst was, dat XXXII. deel. C herat  34 WILLEM de IIL (Prins) hem eerlarg een Jaargeld van zestienhonderd guldens uit de Sekreete Correspondentie-penningen toegelegd, en hij, in den Jaare 1676, tot Gouverneur van Suriname wierdt asngefleld. Ook toonde de Prins zich bij aanhoudendheid ongenegen , op den voorflag van arlington , om den Konir g van Erge/and tegen de wederfpannelingen bij te ftaan, en om in een afzonderlijken Vrede te bewilligen. Al in den aanvang des Jaars 1675 arbeidde men in Gelderland, om den Prinfe nog meerder gezag te doen opdraagen. Een broeder van den Raadpenfionaris fagel, die te Nieuwmegen in de Regeering was, werkte onder anderen hier toe mede; zelf wil men dat de Heer fagel zelve een keer na Gelderland deedt om het werk te helpen bevorderen. Doch eene zaak van zo veel aangelegenheid kon niet dan op eene Landfchaps - Vergadering tot volkomenheid gebragt worden, om welke te houden de Staaten van 't Gewest nog niet geregtigd waren, dewijl de^ tegenwoordige Regenten fiegts bij voorraad waren aangelield. Daar toe dan moest zijne Hoogheid vooraf verlof geeven, *t welk ook gereedlijk verkreegen wierdt. Terliond hier op vergaderden de Kwartieren, en namen, op den negenëntwintigften Januarij, met eenpaarigheid, het befluit om den Heere Prinfe van obanjs en deszelfs mannelijke naakoomelingen, uit erkentenisfe van zijne uitfteekende dienften , aan te bieden en op te draagen de hooge Regeering des Vorftendoms Gelder en des Graaffchaps Zutfen, onder den 'tijtel van Hertog van Gelder en Graave van Zutfen. Zijne Hoogheid bevondt zich thans te Zuiïefiein, om 'er zich met de Jagt te verlustigen, 's Anderen daags naa dit befluit zondt men derwaarts eenige Geinagiigden, om 'er zijne Hoogheid kennis van te geeven. Een zo uittleekend bewijs van genegenheid en vertrouwen kon den Prinfe niet dan aangenaam weezen; doch hij vondt het niet geraaden, deeze aanbieding te omhelzen, zender alvoorens de overige Gewesten daar van verwittigd en derzelv.er gevoelen verliaan te hebben. Hij verzogt deezen dan om hunnen raad, en hielde zich midlerwijl te Zuilenftein, Diere» 'en elders, met jaagen bezig. Eenen man in hoogheid gefteld ontbreekt het nooit aan vleiers. De Heerea, die hem ver. zei-  WILLEM de III. (Prins) 5^ zelden, dronken dikwijlst over den maaltijd , op de gezond" heid van den Hertog van Celder. Eene enkele reiza wierdt de gezondheid van den Graave van Holland ingefteld; doch de Prins toonde zich hier over niet te vrede. Het gevoelen van de Provincie Utrecht wierdt eerst ingébragt; het liep daar heenen om den Prinfe het aanvaarden der opgedraagene waardigheid aan te raaden. Daar naa volgde het gevoelen van Holland. De Edelen waren van oordee! dat zijne Hoogheid de aanbieding behoorde te aanteneemenl doch de meeste Steden rieden het glad af, en vonden het aanneemen ongeraaden. Amfterdam ftemde dat men zijns Hoogheid moest bedanken dat hij het gevoelen der Staaten hadt begeerd te weeten, doch hem voorts te raaden om af te zien van het oppergebied over Gelderland. Men hadt onder dit alles niet verzuimd om door den Raadpenfionaris1 's Prinfen gevoelen te ondertasten; doch deeze kon niets meer verneemen, dan dat zijne Hoogheid geene bijzondere genegenheid liet blijken tot het aanvaarden der hooge waardigheid, maar onverfchillig fcheen te zijn. Het befluit van Zeeland kwam hier op uit, dat zijne Hoogheid de aanbieding der hooge llegeeringe van Gelderland behoorde af te liaan , naar het loflijk voorbeeld van gidion, wien israg'l , door hetn uit de flaavernij der Midianiten verlost, diergelijk eene aanbieding hadt gedaan. Uit dit alles kon zijne Hoogheid g°reed!ijk afleiden, da£ het aanvaarden van de aanbiedinge der Gelderfchen zijne agting bij *s Lands Staaten merkelijk zou doen daalen. Ook befpeurde hij onder de hand, dat men eenigen argwaan tegen zijne inzigten begon op te vatten. Hij begaf zich dan op den vijftienden Februarij r?a Arnhem, met oogmerk om de aangeboodene waardigheid van de hand te wijzen , en de Regeering van 't Gewest te herftallen. Op den twintigften verfcheen hij rn de Vergaderirg der Ridderfchap en Steden, en bedankte hun wel hartlijk voor de agting en het vertrouwen , welke zij in hem gefield hadden, en wees daar op de aanbieding heufchelijk af. Doch het Erfftadhouder-, Ksplteinen Admiraalfchap- Generaal, hem 'sanderen daags aangebooden , wierdt vaa hem met dankbaarheid aanvaard. Voorts C 2 bragt  35 WILLEM de III. (Prins) ter, van geneezen. Om de bovengemelde en andere blijken van genegenheid en trouwe, vatte zijne Hoogheid voor hem zo grcote agting op, dat hij hem, fchoon buiten Holland gebooren, in het volgende jaar in de Orde der Ridderfchap deedt befchrijven, en, naa zijne verheffing op den throon van Groot.Britar.nie, tot Graaf van Portland verhief. Als eene andere bijzonderheid van 's Prinfen ziekte vindt men aangemerkt , dat hij geduurende dezelve niets wilde eeten of drinken, dan 't geen uit het huis van den Engelfchen Gezant den Ridder temple kwam. Onzeker is het of zulks uit wantrouwen dan uit enkele grilligheid ontftondt. Hoe 't hier rnede zij, veelen, die in 'sPrinfen herftelling belang fielden, gaven niet donker te verftaan aan de vrienden van den Engelsman, dat zijn huis en bij zelve groot gevaar zou geloopen hebben, indien zijne Hoogheid iet doodlijks ware overgekoomen. Doch de geiukkige herftelling van den doorluchtigen zLke weerde dit gevaar, en deedt de algemeene blijdfchap heileeven, In Maij wierdt de Veldtogt van weerkanten geopend. De Prins van oranje vertrok na Roozendaal, alwaar het Staatfche Leger verzameld wierdt. Hier vernam hij dat de Franfchen Limburg hadden aangetast. Terftond brak hij op met het Leger om de Stad te ontzetten; doch hij verftondt eerlang dat zij, op den eenentwintigden Junij, aan den vijand was overgegaan. Toen volgde hij het Franfche Leger, welk onder het bevel van den Prinfe van coNDé ftondt, en trok bij Roet monde over de Maaze. Allengs naderden elkanderen de Legers tot op den afftand van twee mijlen, en men hadt nu geene andere gedagten, of 'er zou een Veldflag gevolgd zijn; doch coNDé fchuwde dien, en het Jaargetij verliep , zonder dat 'er iets van belang voorviel. Evenwel gelukte bet den Prinfe van oranje, de SiadBincA te bemagugen, op den laatften dag van Augustus. Hij deedt de Vestingwerken flegien, en, dewijl zich geene hoop opdeedt om iets verder van gewigt te onderneemen, in September het Leger ie Winterkwartieren betrekken. Bij twee plegtigheden van een verfchiilenden aart was zijne Hoogheid, geduurende dit jaar, tegenwoordig. Op den schiften  WILLEM de III. (PWcj) 3P ften Februari] wierdt te Leiden, met veel (hatelijkheid, gevierd het eerfte Eeuwfeest der opreebtinge van 's Land» Hoogefchoole. Zijne Hoogheid, die zich toen te Zuilellein bevondt , wierdt genodigd om deeze verrigting met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Met een jagt zich derwaarts hebbende laaten brengen, wierdt hij, nea zijne aankomst, door de Regeering der Stad, na het Hoogefchool geleid, en vervolgens door de Hoogleeraars verwelkomd. Men deedt hem in de Gehoorzaal onder een verhemelte plaats neemen. De afgaande Rector Magnificus deedt eene Redevoering, op de gelegenheid flaande, en de Prins benoemde hem eenen opvolger. — De andere plegtigheid was, de begraafenis van de Prinfesfe-Weduwe van Prinfe frederjb,s«endrik, Grootmoeder van zijne Hoogheid, op den achtften Augustus, in den ouderdom van drieënzeventig jaaren, binnen den Hage overleeden. Om haar de laatfta eere aan te doen, begaf hij zich uit het Leger derwaarts. Hoewel men zedert eenigen tijd over den Vrede hadt beginnen te handelen, wierden, nogthans, de Krijgsverrigtingen niet getlaakt. De Fracfchen openden den Veldtogt des Jaars 1676 met het beleg van de Stad Condé in Henegouwen. De Prins van oranje voïgde het Staatfche Leger bij dat der Spaanfchen onder den Hertog de villa hekmosa. Doch Condé was reeds beruagtigd , voor dat hij dier Stad te hulpe kon koomen. Ook viel kort daar naa Bouchain in 'svijaads handen, zonder dat zulks door Prins willem kon belet worden. Men hadt nu geene andere verwagting , dan dat 'er een beilisfende Veldflag zou voorvallen; doch de Prins ontweek dien, of, gelijk anderen fchrijven, hij wierdt daar in weerhouden door de Spaanfchen. Toen befloot hij het beleg te flaan om Maastricht, 't welk door de Franfchen wierdt ingehouden. Op den zesden Julij floeg hij zich voor de Stad neder. Met allen ijver deedt hij aan de loopgraaven werken, zo dat zij binnen weinige dagen geopend wierden. Twee maaien daags bezogt de Prins de arbeiders, om dezelve door zijne tegenwoordigheid aan te moedigen. Op zekeren tijd als hij, volgens gewoonte, in de loopgraaven verfcheen, ontving hij, door een Musketkogel, eene ligte wonde aan C 4 den  4 WILLEM de III. (Pri»s) den arm , waar door alleen de opperhuid een weinig gekwetst was. Nogthans baarde dit geene geringe verflagenheid onder de zijnen: waarom hij, om te toonen dat de kwetJsuure van geen gevaarlijken naafleep zijn zoude, den gewonden arm aan zijnen hoed bragr, en denzelvan daar mede versheide maaien over het hoofd zwaaide. Zo dra het werk voltoo.d was , deedt de Prins ftorm Ioopen. Hij wierdt moedig ontvangen} doch dit diende flegts oni den ijver en de kloekmoedigheid der belegeraaren te verdubbelen. 'Er vertoonde zich merkelijke hoop en waarfcbijnlijkheid dat men «er biad zou meester worden. In den Muur hadt men reeds wes gefchooten} het Hoornwerk moest nu nog alleen worden ingenomen. Doch, in deezen toeftand van zaaken, gaf ae Maarfchalk van schomberg , die het Franfche Leger geboodt, door eenige Kanonfehooten , kennis van zijne aankomst aan de belegerden. Straks beriep de Prins van oranje eenen Krijgsraad, in welken beflooten wierdt, terwijl het nog tijd was, en zulks met goede orde cn weinig verlies Kon gefchieden, het beleg op te breeken. Dit gefchiedde in bet einde van Augustus. Hoewel de Prins dus onverrigter zaake van voor Maastricht moest opbreeken , hadt hij, egter, geene kleine eere ingelegd door zijne voorzigtigheid en wijs beleid, als mede door zijnen onvermoeiden ijver in het beraamen en uitvoeren der noodige maatregelen. Dikwijls gunde hij zich den tijd niet om zijne nachtrust te neemen, en meermaalen zag men hem met een ftuk brood en kaas zijnen maaltijd doen. Met de mislukte onderneeming op Maastricht, welke de Prins inzonderheid toefchreef aan ge. brek van Volk en Gefchut, nam de Veldtogt van dit jaar een einde, Terwijl dit te Velde voorviel, was de Vredehandeling te Nieuwmegen geopend. De Franfchen wendden hier alle hun. ne poogingen aan om den Prins van ohanje tot eene afzonderlijke onderhandeling over te haaien} zelf zogten zij hem, door het aanbieden van bijzondere voordeelen, daar toe te beweegen. Doch zijne Hoogheid toonde zich bij aanhoudendheid hier toe ongenegen. Ondertusfchen was hem de ifcgie uitflag der onderneeming tegen Maastricht, door zommigen  WILLEM de III. r Prins) 41 migen hier te lande, kwalijk genomen. Zelf wierdt hij 'er fchamper over doorgehaalp in Blaauwboekjes en Schotfchriften, waar in men den Prins befchuldigde dat hij den Vrede tegenhieidt. Gretig las het gemeen deeze fchimpfchrif'ten, welk daar door in zijnen ijver voor het Huis van oranje eenigzins verflapte. Voor den Schrijver der bovengemelde gefchriften hieldt men zekeren johannes rothó , Burger van Amflerdam, een Man van kranke harsfenen, doch die bij vlaagen blijken van goed verftand gaf. Men wil zelf dat hij zomtijds brieven aan de Staaten zou gefchreeven hebben, waar in hij hen vermaande, op hunne hoede te zijn tegen den Prins. Zijne Hoogheid dus verdagt gehouden wordende dat hij voornaamelijk den Vrede tegenhieidt, zondt zijnen Geheimfchrijver pesters na Nieuwnsegen, om den Franfcheu Gezant d'estrades in 't bijzonder te kennen te geeven, hoe zeer hij na een fpoedigen Vrede verlangde, en wenschte te verdaan, ,op welke voorwaarden zijne Majefleit van Frankrijk begeerde te fluiten. Doch d'estrades antwoordde dat hij niets hadt voor te flaan, maar gaarne zou hooren, welke opening de Prins van oranje zou doen. Zedert wierdt d» onderhandeling, door bemiddeling van den Geheimfchrijver, voortgezet. Ook hieldt zijne Hoogheid verfcheiden zamenkomften met den Ridder temple over het werk van den Vrede, eerst te Zotstdijk, en naderhand in den Hage. In eene van dezelve verklaarde hij zich uitdrukkelijk en in hartelijke taaie tegen eenen afzonderlijken Vrede , maar gaf te verftaan, indien men den Vrede wilde fluiten, dat dan dezelve algemeen zijn moest. Onder dit handelen over den Vrede te Nieuw/negen, waren de Franfchen, in Maart des Jaars 1677, te Velde getrokken. Spoedig veroverden zij Valenchijn eu Kamerijk, en floegen vervolgens het beleg voor St. Omer. Op het gerugt hier van trok de Prins van oranje insgelijks ten fpoedigften te velde. Van Bergen op den Zoom , daar het Leger bijeen verzameld was, trok hij regt op St. Omer aan, voorneemens zijnde om den Hertoge van orlrans , die het beleg hadt ondernomen, tot ontzet der Stad, eenen veldflag aan C 5 te  42 WILLEM de III. (Prins) te bieden. Te Mant-Kas fel kwamen de Legers aan elkander. Met ongemeene dapperheid wierdt 'er aan weerkanten gevogten. Een gedeelte van het Staatfche Voetvolk raakte eerst in wanorde, en daar naa aan 't wijken. Spoedig en meer dan eens herlïelde zijne Hoogheid de wanorde. Doch de . vijand wierdt eindelijk te magtig. Te vergeefs deed: hij zijn best om de wijkende Regimenten ftand te doen houden. Door de vlugtenden medegefleept, was hij eindelijk genoodzaakt den algemeenen ftroom te volgen. Onder het wijken bragt hij eenen dier bioodaarts eene fneede toe in het aangezigt, hem tevens zeggende: ,, Schelm, ik zal u ten minften „ tekenen , op dat ik vervolgens u kan doen ophangen." Toen de Prins gekoornen was bij de sgterhoede van 't Leger, die nog ftand hadt gehouden, deedt hij met dezelve eenen afiogt, waar mede hij bij de Krijgskundigen, zelfbij de vijanden, groote eere behaalde. Van de Franfcben waren tweeduizend man, en aan de Staatfche zijde wel drieduizend op het Slagveld gebleeven. Z'jne Hoogheid was in het gevegt getroffen van twee Musketkogels, die, egter, op zijne Wapenrusting afftuitten. Terftond naa deezen flag ging Se. Omer aan de Franfchen over. Dewijl deeze de ververfchingskwartieren hadden betrokken , befloot Prins willem zich van deeie gelegenheid te bedienen, om andermaal eenen kans op Charleroi te waagen. Doch de Hertog van lhxemburg volgde hem kort op de hielen, en noodzaakte hem, voor de tweede reize, van zijne onderneemicg op Charleroi af te zien. En hier mede nam de veldtogt deezes jaars wederom een einde, tot gering voordeel voor de Staaten, doch zeer gelukkig voor den Koning van Frankrijk. Terwijl zijne Hoogheid zich te velde onthieldt, verfchaften hem de Kerkelijke onlusten eenige bezigheid binnenslauds. In Holland en Zeeland lagen de Kerkdijken onderling en met elkander overhoop. De Coccejaanfche Leeraars, welke, onder de voorgaande Stadhouderlooze Regeering, z'ch bij de Overheid hadden weeten aangenaam te maaken, wierden nu op veele plaatzen met den nek aangezien en buiten de beste beroepen gehouden. De Voetiaanfche Predikanten, daarentegen, altoos bekend voor ijverige Voorftanders van 't Oranjehuis ,  WILLEM de III. (Prins) 43 jehuis, begonnen nu moed te fcheppen. Zommigen van deeze, die om hun oproerig prediken van hunnen dienst verhaten waren, wierden door 's Prinfen tusfchenkomst herfteld. De Staaten van Zeeland hadden, in den Jaare 1675» eene orde beraamd, tot behoudenisfe der rust in de Kerk, waar door, egter, de zogenaamde Voetiaanen meest fcheenen begunftigd te worden. In Maart des Jaars 1677 eene plaats te Middelburg open gevallen zijnde, beval de Prins fchriftelijk aan de Klasfis van Walcheren, zorge te draagen tegen nieuwigheden. Nogthans hadt het Collegium Qualificatum, begaande uit eenige Leden van den Magiftraac en den Kerkenraad , het beroep opgedraagen aan wilhelmus momma , Profesfor in de Godgeleerdheid te Ham, die voor een Coccejaan gehouden wierdt. De Klasfis weigerde dit beroep goed te keuren, waar op het Koliegie, deszelfs wettigheid beweerende, aandrong. De zaak kwam voor zijne Hoogheid, die aan momma fchreef dat hij niet moest overkoomen, en aan de Regeering te Middelburg, dat men de zaak niet verder moest doorzetten. Nogthans kwam mcmma over, en men maakte gereedfehap om hem op den predikftoel te brengen. De Prins, thans voor Maastricht liggende, fchreef ernftige brieven, verbiedende om verder voort te gaan. Veele voornaame Burgers begeerden 't egter, indien men oproer wilde voorkoomen. De bevestiging gefchiedde dan. Dit wierdt zo euvel bij den Prinfe opgenomen, dat hij aan de Kiasfis.beval, naar Kerkenorde te handelen, tegen da veroorzaakers van deeze ongereldheden. De Klasfis, thans te Vlisfingen zittende, dagvaardde hier op het Koliegie; doch de Wethouder fchap van Middelburg verboodt, dat iemand van haare Burgers voor dezelve verfcheen. Hier op volgde, dat de Klasfis de Middelburgfche Leeraaren van der waaven en de mey, die 't met momma hielden, bu;ten de Klaslis Helden, en den laatftèn, die momma hadt bevestigd, in zijnen dienst fchorsten en 't Avondmaal ontzeiden. Het zelfde gebeurde aan twee Diakenen. Momma wierdt voor een huurling verklaard. * Dus ftonden de zaaken, toen zijne Hoogheid, naa 't eindigen van den Veldtogt, in perfoon te Middelburg kwam. Aan  44 WILLEM de III. C Prins) Aan het Koliegie, dat hem kwam begroeten, gaf hij tot befcheid, gekoomen te zijn om de Factie te Middelburg te dempen. Toen het zich verantwoorden wilde, fprak hij dat zulks hier de tijd noch de plaats was. Vervolgens verfcheen hij in de Vergadering der Staaten, op welke zijn gezag zo veel vermogt, dat men ftraks befloot, momma af te zetten, en den Prins te magtigen om de Leden der Regeeringe en van het Koliegie, die de voornaame oorzaaken geweest waren van het beroep van momma, en van onbehoorlijke indringing op het regt der hooge Overheid, in den perfoon en de waardigheid van den Heere Stadhouder , te ftraffèn met afzetting of fchorfing in hunnen dienst. In gevolge van deeze magtiginge, maakte de Prins merkelijke verandering in de Wethouderfchap van Middelburg en ia den Krijgsraad, die zich met het werk gemoeid hadt. Momma wierdt, met behoud van zeker Jaargeld, buiten beroep gelaaten, en aan van der waayen de Stad en 't Land ontzegd. De mev bleef m dienst, om dat hij ia ftilte fcbuldbekentenis gedaan hadt aan zijne Hoogheid. Deeae bediende zich ook van de tegenwoordige gelegenheid om op de Staaten van Zeeland te begeeren, dat men hem als Eerften Edele twee Hemmen toeftondt in ds Staaten van Walcheren; \ geen hem gereedlijk vergundt wierdt. Niet alleen in Zeeland gaf dus zijne Hoogheid blijken , hoe kragtdaadig hij het gezag, hem opgedraagen , wist te gebruiken; het zelfde ondervondt men ook in andere Gewesten. Zeker gefchil, tusfchen de Stad Groningen en de Ommelanden gereezen, wierdt volgens zijne uitfpiaak afgedaan. Eenige Gemeentslieden te Deventer, die zwaarigheid maakten m het Reglement op de Regeering, in den Jaare 1675 door den Prins gemaakt, als ftrijdig tegen de Privilegiën der Stad, wierdea fpoedig tot zwijgen gebragt, door hen van hun ampt te ontflaan, en anderen in de plaats te ftellen. De Prins fchreef bij die gelegenheid, dat, gelijk hij met gezind was het regt, hem bij dat Reglement opgedraagen, af te ftaan, hij ook niemand wilde dringen om zich eegen zijn gemoed net de Regeering te bemoeien. Meer  WILLEM ds IK. (JW) 4$ Meer dan een», gelijk wij hebben gemeld, hadden 'sLands Staaten zijne Hoogheid tot trouwen vermaand; 't welk, egter, telkens door hem was van de harsd geweezen, waarfchijnelijk om dat hij oordeelde dat zijn gezag niet hoog genoeg gefteegen, of niet zo volkomen was bevesugd, om na een aanzienlijk huwelijk te kunnen ftsiin. Th».cs, egter, begon hij met ernst daaraan te denken, dewijl, door verfcheiden zamenloopende omflaDdigheden, zijne zaaken in de daad gunftig Monden. Hij hadt zijne gedagten laatcn gaan over de Prinfes maria , Dochter des Hertogs van york. Nog onlangs hadt men hem de Prinfes van radzivil voor* geflaagen; doch eene verbintenis met Engeland oordeelde hij voordeeliger. Voor dat zijn voqrneemen algemeen bekend wierdt, hieldt hij daar over een heimelijk gefprek te Hans» holredijk met den Ridder temple , en gaf aan deszelfs Gemaalinne, welke een keer na Engeland ftondt te doen, brieven mede aan Koning karel den II en aan deszelfs broeder den Hertog van vork, waar in hij verlof verzogt, om, naa 't eindigen van den Veldtogt, zijne cpwagting te koomen maaken bij de Prinfesfe. Ook hadt Mevrouw temple last om te verneemen na den aart en de neigingen der Prinfesfe, en zijner Hoogheid daar van verflag te doen toekoomen. Dit alles dus befchikt, en den Veldtogt geëindigd zijnde, deelde de Prins zijn ontwerp mede aan de Staaten ; bij wien het eene gereede goedkeuring vondt. Naa dat hij met deezen hadt geraadpleegd over de algemeene belangen van den Lande, die eene der beweegredenen van zijne reize waren, nam hij affcheid, en vertrok, op den achttienden October, na Engeland. Hij wierdt 'er zeer minzaam ontvangen en bejegend, zo van den Koning als van den Hertog. Niet lang hadt zijne Hoogheid in Engeland vertoefd, of hij wierdt ia de tegenwoordigheid der Prinfeife toegelaacen, in welke hij zo veel hehaagen vondt, dat hij haar van den Oom en den Veder terftond ten Huwelijk verzogt. Zijn voorflag wierdt gunftig aangehoord, doch op deeze voorwaarde, dat men eerst over den Vrede handelen , en daar naa van 't Huwelijt zou ipreeken. Doch hier hadt de Prins geene ooren na; ea. de.  4« WILLEM de HL (Prins) dewijl de Koning insgelijks ftijf op zijn ftuk bleef ftaan, liet het zich aanzien dat zijne Hoogheid na Holland zou wederkeeren, zonder den begeerden Echt geflooten te hebben. Doch de Ridder temple tradt tusfchen beiden en haalde den Koning over tot eene volkomene bewilliging in het gevoelen van oranje; welke, zulks uit den eigen mond des Ridders verftaan hebbende, hem omhelsde , onder de betuiging dat hij hem, tegen zijne verwagting, den gelukkigften Mensch der waereld hadt gemaakt. Drie dagen daar naa wierds het Huwelijk ingezend, door den Bisfchop van Londen, in tegenwoordigheid van den Konitjg, den Hertog en de Henoginne en eenige weinige Hovelingen , op den veertienden November des Jaars 1677. Het Vorstlijk Paar vertoefde nog eenigen tijd in Engeland; waar naa het de reize na Holland aannam. Ónder allerlei eere en vreugdebetooningen wierden de Prins en de Prinfes, op den veertienden December, in den Hage ftaatelijk ingehaald. Ondertusfchen ging men te Nieuwmegen ijverig voort met arbeiden aan den Vrede. Uit verfcheide omllandigheden blijkt, dat de Prins wel gaarne een fpaak in 't wiel zou hebben willen fteeken; doch alles fcheen tot Vrede te neigen, en men oardeelde het werk zo goed als voldongen, wanneer een bijzonder gefchil, tusfchen Frankrijk en de Vereenigde Gewesten , den geheelen handel fcheen te zullen doen in duige.n vallen. Thans fchepte de Prins van ora1nje nieuwen moed, en vertrok in allerijl, in 't laatst van Julij, na 't Leger, om Bergen in Henegouwen, 't welk de Franfchen ingeflooten hielden, te ontzetten. Hij bevondt zich thans aan het hoofd van vijftigduizend man vereenigde troepen, en hadt beflooten flag te leveren, en tot behoudenis van Bergen het uiterfte te waagen. Op den tienden Augustus bij Brusfel opgebroken zijnde, kwam hij op den veertienden bij de Abtdije van Si. Denijs, in 't gezigt van 't Franfche Leger, onder den Hertog van Luxemburg. Deeze hadt zijn Hoofdkwartier in de Abtdije, en hieldt het middagmaal bij eenen zijner'Vrienden, terwijl hij de tijding van 's Prinfen aankomst ontving, die vooraf in 't open veld met den Hertog van H10NMOUTH den maaltijd hadt gedaan. Straks was alles in rep en  WILLEM ra III. (Prins) 4? en roer, en tot den ftrijd gereed. Zes Buren duurde het ge* vegt, 't welk door den nacht gefcheiden wierdt. De Prins bevondt zich geduurig in 't heetfte van 't gevegt, en hadt zich, door zijnen driftigen ijver, dieper onder de vijanden begeeven, dan de voorz'gtigheid toeliet. Eens was hij op het punt van gedood of gevangen te worden, doordien een Fransch Officier fpoorflags op hem kwam aanrijden; doch de Heer van ouwerksrk was, oo^fchijnelijk, des Prinfen behoud, door den Franschman, met een Pistoolfchoot, uit den zadel te ligten. Veel volks fneuvelde 'er aan weerzi;den{ doch het is twijffidagtig, aan wien de overwinning moest worden toegefchreeven. \ Men hadt nu §eene andere gedagten, of de ftrijd zott sanderen daags hervat zijn; ook maakte de Prins van oranje daar toe de noodige bereidzels. Doch eene gewigtige tijding uit Holland deedt zulks ter zijde nellen. Vier dagen namenjk voor den flag bij St. Denijs, was de Vrede tusicnen Irankrijk en de Vereenigde Gewesten te Nieuwmegen geteekend; in den ochtenliond van den dag naa het gevegt omving zijne Hoogheid hier van de tijding, in eenen brief van den Raadpenfionaris fagel. Zommigen hebben gemeend dat de Prins, reeds vdór het aangaan van den ftrijd, kennis* hadt gehad van den geflooten Vrede, doch deeze gelegenheid, om zijnen moed te toonen, niet wilde laaten verloopen: waarfchijnlijk ook in de hoope, dat de zaaken, door het winnen van een Veldflag , een anderen keer zouden neemen. Doch 'er is een brief voor handen van den Prinfe aan den Raadpenfionaris, waar in hij voor God betuigt, eerst uit zijn fchnjven verftaan te hebben, dat de Vrede geteekend Hoe t hier mede zij, zo dra zijne Hoogheid de bovengemelde tijding hadt ontvangen, gaf hij daar van terftond kennis aan den Hertog van Luxemburg. Straks betuigde deeze zijn verlangen om den Prins te zien en te fpreeken. De zamenkomst wierdt beraamd; de twee Legerhoofden kwamen elkander, onaer wederzijdfche betuigingen van hoogagringe, m t open veld, omhelzen en gelukwenfchen met den Vrede Veele andere voornaame Franfche Krijgsbevelhebbers betuig * dsn  «j.8 WILLEM de III. (Print') den mede hun genoegen, dat zij wierden toegelaaten in de •egenwoordïgheid van een jongen Held, die reeds zo beroemden naam in de waereld hadt verworven. — Straks naa deeze pligtpleegende zamenkomst, verliet de Prins het Leger, en vertrok na den Hage; doch, alzo de Vrede tegen -zijnen zin geflooten was, vertoefde hij aldaar niet lang, maar begaf zich na het Huis te Dieren, om 'er zich met de jagt te verlustigen. Zijne Hoogheid thans van de beflommeringen der Veldtogten ontflagen, hadt meerder ruimte van tijd om zich met de Bin* nenlandfche zaaken te bemoeien. In den aanvang des JaarS 1679 deedt hij een keer na Gelderland, Utrecht en Overijsfel, om orde te flellen op de Regeering en Geldmiddelen deezer Gewesten, over welke hij, in gevolge van den opga» draagen last bij zijne verheffing, groot gezag hadt. Naa zijne wederkomst in den Hage, hieldt hij fterk aan op de noodzaakelij kheid om Naar den te verfterken. Schoon die vari Amfterdam dit llerk tegen hielden, bleef nogthans zijne Hoogheid flijf ftaan op zijn voorftel. Dit bragt zommigen in het vermoeden, of de Prins ook ua eenige meedere magf over Amjierdam, en gevolglijk over den gantfchen Staat haakte; zelf lieten de Afgevaardigden dier Stad hier omtrent eenig vermoeden ter Vergaderinge van Holland blijken. De Penfionaris liep vooral bij den Prins in 't oog, om dat hij zou gezegd hebben, dat de verfterking van Naarden flegts driehonderdduizend guldens zou kosten; doch dat de tijd wel kon koomen, dat Amfterdam wel om drie millioenen zou wenfchen dat Naarden nimmer verfierkt was. Ook hadt dit geenen voortgang dan naa verloop van eenige jaaren. De Nieuwmeegfcbe Vrede was door zommigen uit noodzaaklijkheid en tegen den zin van anderen geflooten; hij kon derhalven geene vastigheid hebben. Daarenboven toonden de Franfchen kleine gezindheid om het Verbond te ondethouden. Al in den Jaare 1680 hadden zij eenig krijgsvolk in 't L3nd van Luxemburg gezonden, en in 't volgende jaar de Stad van dien naam belegerd. Dit kon niet nalaaten, bij de Staaten der Vereenigde Gewesten, argwaan te verwekken. De Prins van  WILLEM de III. (Prins) 49 van oranje, tegen wiens zin de Vrede was geflooten, voedde deezen argwaan: te meer, dewijl hij bijzondere redenen van misnoegen hadt tegen het Franfche Hof. De Heerlijkheden van Vijanden en St. Vit, onder het Graaffchap Chiny behoorende, welk lodewyk de XIV zich hadt toegeëigend, aan den Huize van oranje behoorende, waren door dien Vorst verbeurd verklaard. Geweldig mishaagde dit den Prinfe, die daarom ligtelijk te wege bragt bij de Staaten, welke reeds misnoegd waren op het Franfche Hof, dat men zich tegen de toeneemende raagt van Frankrijk , door nieuwe bondgenootfchappen, behoorde te verfterken. Men wendde hierom het oog eerst na Duitschland. Tweemaalen deedt zijne Hoogheid eene reize na Zelle, in fchijn om een Vriendenbezoek bij den Hertog van brunswyk lunenburg af te leggen, gelijk hij ook in de daad, met alle eerebetoonïngen , aan zijnen rang voegende , ontvangen en behandeld wierdt; doch zommigen meenden, dat hier nog een ander oogmerk onder verborgen lag, en, in de tusfchenpoozen der Hofvermaaken, over een onderling verbond gehandeld wierdt. Naa zijne te rug komst uit Duitschland deedt hij een keer na Engeland, met oogmerk, gelijk men meent, om den Koning zijnen Oom over te haaien tot een verbond tegen Frank» rijk. Kort was aldaar zijn verblijf, en hij kwam te rug in den Hage met de verzekering dat de Koning in zulk een verbond zou treeden, zo dra zijn Rijk inwendig zou in rust zijn. Men vindt 'er, die van gedagten zijn dat 'sPrinfen reize na Engeland nog een ander en verreziender oogmerk hadt. Dewijl de Hertog van york , 's Prinfen Schoonvader , openlijk den Roomsen - Katholijken Godsdienst was toegedaan, zogten veelen in Engeland de zaaken derwijze te beleiden, dat hij onbekwaam wierdt verklaard tot de opvolging op den Throon van-Groot-Britannie; of, in gevalle men hier toe niet kon befluiten, en de opvolging op hem nederdaalde, dat hij dan vijfhonderd mijlen verre buiten het Rijk gebannen, en midlerwijl de Prinfes van oranje tot Regentesfe, of de Prirs baar Gemaal tot Regent van 't Rijk zou benoemd worden. Om dit laatfte befluit door te dringen, althans om Vrienden ten Ilove en onder '( volk te winnen, XXXII. deel. D meent  fó WILLEM db III. (Prins-) meent men dat zijne Engclfche reize wel voornaamlek zou gediend hebben. Bij deeze gelegenheid wierdt hij ter maal. tijd genoodigd door de S:ad Londen , ten huize van den Lord major; doch hij wees de noodiging van de hand, om geen aanftoot te geeven aan den Koning, die op de Regeering der Stad misnoegd was. De bijzondere oneenlgheden trnfchen Frankrijk en den Staat fmeulden nog, hoewel men tevens op middelen bedagt was om dezelve een einde te doen neemen. Allerlei wegen floegen hier toe de Franfchsn in. Onder andere deeden zij, door den Graave d'avaux, den Raadpenfionaris gasper fa. gei. twee MlUioenen in baaren gelde aanbieden, indien deeze, door zijnen invloed en gemeenzaame vriendfchap, den Prins van oranje kon overhaalen om in de maatregels van Frankiijk te treeden. Om hem hier toe te beweegen, moest hij dea Prinfe voorfuan, dat de Koning hem den tijtel van Graaf van Holland zou doen opdraagen, en hem daarenboven verkltarsn tot Generalisfimus of Opper - Veldheer over de Franfche Legermagt, met bijvoeging van verfcheiden millioeneti in geld. Doch de Raadpenfionaris wees deeze verlokkende aanbieding grootmoedig van de hand. De Franfclien, dus in hun oogmerk te leur gefteld, om den Prins door aanbiedingen en beloften tot hunne belangen over te waaien, üoegen vervolgens den weg van dreigementen in, door zijne Hoogheid te doen verfiaau, ingavalle hij niet aan de hand wilde koomen, dat men dan zijn Prinsdom Oranje in verzekering en hem ontneemen zoude. En, in de daad, raen zondt eerlang derwaarts eenig Krijgsvolk, welk 'er veel moedwils bedreef, en zelfde poorten der Stad, onlangs op '»Prinfen bevel verbeterd, om veire wierp. Te wrgeef» vielen hier over de Algemeese Staaten, door hunnen Gezant , ten Franfchen Hove klagtig. Men geliet zich aldaar, dat de Hertog van longueville zijn regt op dat Prinsdom eerlang door nieuwe bewijzen zou bekragtigen. 't Leedt pok niet lang, of hot wierdt met de daad, ten voordeele van dien Hertog , verbeurd verklaard. Hoe zeer dit den Prins van oranje tegen het Franfche Hof verbitterde , kan etm iegelijk zich flgt verbeelden. In  WILLEM de III, CiV«w) SI In Augustus des Jaars 1683 begonnen de Franfchcn, naa 't fluiten van den Nieuwmee^fchen Vrede, van nieuws de vijandlijkheden tegen de Spanjsards, door het doen van eenen inval in Vlaanderen. Toen verzogt de Spaanfche Gezant bij de Staaten, dat de onderfland van achtduizend man, in den voorgaanden jaare beloofd, met de daad mogt geleverd worden. Het gefchiedde, en zijne Hoogheid wierdt verzogt en gemagtigd 0m de beloofde manfchap te doen optrekken. Zommigen vonden hier in zwaarigheid ; doch om den bijzonderen haat, dien de Prins tegen Frankrijk hadt opgevat, wist hij allen tegenftand uit den weg te ruimen. Ook wil men dat zijne Hoogheid, in plaats van acht, wel veertienduizend man na de Spaanfche Nederlanden zondt. Ondertusfchen bediende zich Prins willem van den inval der Franfchen in Vlaanderen als een voorwendzel om de noodzaakeiijkheid der vermeerderinge van Landmagt aan te dringen. Bij alle gelegenheden fprak hij hier over, en mat ten breedften uit het gevaar, welk den Staat dreigde, indien Frankrijk zijne grenzen aan den kant der Nederlanden verder uitbreidde. Op het fterk aanhouden van zijne Hoogheid wierdt dan eindelijk de voorflag gedaan door den Raad van Staate , dat 'er eene werving behoorde te gefchieden van zestienduizend man. Geene algemeene goedkeuring vondt deeze voorflag; doch hij ontmoette nergens grooter tegeniUnd dan in de Vergadering van Holland. Amfterdam kantte zich inzonderheid hier tegen, en de Burgemeester van beuhingen, die van wegen de Stad het woord voerde, fprak zo hartlijke taal, dat de Prins verklaarde, dat hij zijn hoofd kwijt zijn zoude, zo men alles ten fcherpflen wilde onderzoeken; dat hij Prins van oranje zo'veel belang bij 'sLands welvaart hadt ^Amfterdam; doch dat hij zich van deeze 5>tad niet zou Iaaten ringelooren, en nog veel minder vlijen • naar de grilligheden van van beüningen. Zeer hoog liep de twist. De Prins hadt op zijne zijde de Orde der Ridder7"? °" de meeste StedeD- Naa vrugtlooze pooging orn Amfterdam van befluit te doen veranderen „.wierdt het raadzaam geoordeeld, dat zijne Hoogheid zich zoo, fielten aan 't hoofd eener aanzienlijke bezendinge, beflaanne uit drie HeeD 2 re»  §2 WILLEM de III. (Prins) ren uit tle Ridderfchap, en twee Afgevaardigden uit ieder der volgende negen Steden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leidtu, Gouda, Rotterdam, Alkmaar, Hoorn en Enkhui. pen, benevens den Raadpenfionaris fagel. Op den vi|ftienT den November kwam het aanzienlijk gezelfchap te Amfter. dam, en wierdt des anderen daags, door twee Burgemees. ters, in zeventien Koetzen, afgehaald van 't Heeren- Loge. pient, en voorts na 't Stadhuis geleid, daar de Vroedfchap Vergaderd was. De Raadpenfionaris voerde het woord, en gebruikte allerlei drangredenen om de Regeering van Amfter. dam tot de bewilliging in de voprgeflagene Werving over te Jiaalen, De Bezending wierdt vervolgens op de zelfde wijza pa *t Logement te rug geleid, en door Burgemeesteren op 8,tads kosten onthaald. Driemaalen hadt zij gehoor; doch de i§tad bieef bij haar gevoelen. Zijne Hoogheid, tan uiterften misnoegd op de Regeering, verweet haar eenen heimelijken handel met den Franfchen Gezant Graave d'avaüx; 't welk van zommigen uit de Vroedfchap niet ontkend wierdt; maar zij voegden 'er nevens dat de Prins verftand hieldt 'met verfcheiden Hoven, zonder 'er den Staaten opening van te geeven, waarover men zijne Hoogheid, ten eenigen tijde, rekenfenap zou afvorderen. Men wil dat een der Burgemeesteren zou verklaard hebben, dat Amfterdam niet van gevoelen zou veranderen, al ware 't maar om aan de nakoamejingfchap te doen zien, dat zelf de tegenwoordigheid eens Prinfen van oranje niet in (laat gewee:t was om de vrije raadpleegingen der Vroedfchap te beletten. Zes dagen vertoefde ide Bezending in de Stad. De Prins vertrok zonder affcheid te neemen, en verklaarde bij zijne wederkomst in den Hage, dat men, ondanks de tegenkanting yan Amfterdam, met de werving behoorde voort te gaan. ' * Zedert traden de Burgemeesters van Amfterdam in eene afzonderlijke onderhandeling met den Graave d'avaujc, welke tot 's Prinfen ooren koomende, hem nog meer deedt verbitterd worden; vooral naa dat de Stad in de Vergadering van Hof-and hadt verklaard , in de kosten der werviiige van zestienduizend man niet te zullen draagen. Hier bij kwam nog? Sfl $? Öeedt het misnoegen openlijk uuberiten, dat dp Prins  WILLEM de hl (Prins) t* ëen Paket hadt weeten te onderfcheppen» behelzende öndef anderen eenen brief van den Graave d'avaux aan den Koning van Frankrijk zijnen Meester, waar in hij berigt gaf vari zijne onderhandeling met Amfterdam. Zijne Hoogheid hielde deezen brief eenigen tijd onder zich; doch, vermids hij derf inhoud te gewigtig oordeelde, om dien voor zich alleen ttf bewaaren , verfcheen hij op den zestienden Februarij des" Jaars 161*4 in de Vergadering van Holland, te kennén gee.vende dat hij eene zaak van het uiterlte gewigt hadt mede? te deelen. Vooraf deedt hij de Heeren gerrit hooft, Raad en Oud-Schepen, en j«0b hop, Penfionaris van Amfter* dam buiten ftaan. Toen deedt hij den brief door den Raadpenfionaris leezen, welke, egter; om dat hij in de Fraofchtf taal gefchreeven was, van veele Leden niet verflaan wierdt. Hooft en hop hak de Prins doen buiten ftaan, om dat hii hen voor de aanvoerders der Verftandhoudinge met ö'avaÖ* hieldt. t Verhaol van het verzegelen der Papieren van Ams Sterdam ter Staats vergaderinge, en 't geen hieromtrent verder voorviel, behoort niet tot ons ontwerp. Alleen mtrkerï wij aan, dat de verwijdering tusfchen zijne Hoogheid en t» Stad Amfterdam hand over hand aangroeide. Hevig ws>ëS de befchuldigingen en ver wijtingen, welke men elkarder ovef' en weder toeduwde. Van de zijde der Amfordamme'etf fchroomde men niet te zeggen, dat de Prins van 01 «m« sLands vrijheid zogt te verkragten; terwijl van 's Printenwege onder 't gemeen wierdt verfpreid, dat Amfterdam hét Land aan Frankrijk verkogt, en *t geld reeds van d'avaü* hadt ontvangen. Maar Oranjes Hoogheid was nu zo hoog gefteegen, dat dezelve géagt wierdt gekwetst te zijn,- als rneii durfde tegenfpreeken dat de gantfche Staat op zijneiï wenk draaide. Dit alles alleen durfde en kon Amfterdam doen. Want, wat de overige Steden aangaat, de Prins hadë geene de minfte agting voor dezelve. Wij kunnen niet naiaaten hier een gefprek te vërhaalerl tusfchen zijne Hoogheid en den Keurbrandenburgfchen Gézant fuchs, door zijnen Meester na Holland gezonden y o# de Staaten en den Prins te vermaanen tot vreedzaame gedogi ten, en de Stad Amjlerdam te vériterken in haare maatregels;* D 3 T éS  54 WILLEM de III. (Prins} Ten dien oogmerke hieldt hij eerst een gefprek met Burgemeester van beuningen, en trok toen na den Hage. Hier drong hij bij den Prins ernftig san op de noodzaaklijkheid om zich. ten fpoedigfte met Frankrijk te verdraagen , als mede om de verdeeldheid der Vereenigde Gewosten uit den weg te ruimen; 't welk, naar *t oordeel van den Gezant, kon gefchieden, indien de Prins zich van zijn Gezag wilde bedienen om den Vrede te bevorderen. De Prins antwoordde hier op in bewoordingen, welke kleine gezindheid tot den Vrede -aankondigden. Hij erkende, dat de m3gt, welke men tegen Frankrijk kon aanvoeren, bij de zijne verre te kort fchoo:, en dat de Staat der Vereenigde Gewesten, mensch. lijker wijze befchouwd zijnde, niet dan nederlaagen hadt te wagten. Dcch , gelijk hij betuigde op de regtvaardigheid der zaake en de eerlijkheid zijns gemoeds te (leunen , dus moest men met geduld afwagten, wat God beflooten hadt. Zo den Staat de uiterfte ondergang dreigde, was 't nog eerlijker, zijne bezittingen te verliezen met de Wapens in de vuist , dan te gedoogen dat zij onder dekzel van af hanklijkheid wierden weggenomen. „ V/at mij betreft", met deeze woorden befloot zijne Hoogheid, „ ik ben in tegenfpoeden „ gebooren en opgevoed. De Godlijke gunst, nogthans, „ heeft mij, ondanks de poogingen mijner vijanden , her„ field, in de waardigheden mijner Voorouders. Dezelfde „ gunst zal, hoop ik, niet gehengen dat ik elendiglijk fterve. „ Heeft, egter, Gods wijsheid het anders over mij befloo„ ten , ik zal berusten in zijnen wille. Een ding fmart mij ten hoogde, dat de Keurvorst, uw Meester , die mij van „ mijne vroegfte jeogd af als zijnen Zoon bemind beeft, en „ dien ik geëerd heb a!s mijn Vader, nu meer fchijnt te „ hellen over de zijde der Amfterdammeren, die het zich ,, tor eenen roem rekenen, al wat van mij wordt voorgefla„ gen, te dwarsboomen. Onzeker is 't, welk een uitflag ,, d den Amfterdamfchen Burgemeester koenraad van beuningen, die daar op aanmerkte ,, dat 'er genoegzaame blijken voor„ handen waren, dat de Prins geen oogmerk hadt, verande„ ring in- den vorm der Regeeringe te maaken, 't welk hij „ ook hieldt boven deszelfs vermogen te zijn; doch de wij„ ze, waar op zijne Hoogheid de zaaken behandelde, skwara. „ niet al te wel overeen met de grondwetten van den Staat, „ en zweemde te veel na geweld. De Amfterdammers, dus „ vervolgde hij, waren 'er thans zo verre af van 's Prinfen ,, gezag te willen befnoeien, dat zij 't verderf van den Staat „ voor onvermijdelijk hielden, zo zijne Hoogheid hun te„ genwoordig ontviel. De magt , welke hij boven zijne „ Voorouders bezat, was hem in tijden van Oorlog en be> „ roerte opgedraagen; doch men kon ze, zonder de wel„ vaart van den Staat in de waagfchaal te leggen, tegen„ woordig niet verminderen." Omtrent deezen tijd begon zich een rnim veld te openen voor de wiidftrekkende uitzigten des Prinfen van oranje. Zijn Oom, Koning karel de II, was in den Jaare 1685 overleeden, en vervolgens zijn Schoonvader, de Hertog van york, hem opgevolgd op den throon van Groot - Britannie, onder den naam van jakobus den II. Deez' Vorst, openlijk den Roomsch-Katholijken Godsdienst toegedaan, ijverde eerlang, om het Proteftantfche Weezen- in Engeland den voet te ligten, en het Roomfche Geloof bij openbaar gezag te doen vastftellen. Verfcheiden .lieden van aanzien waren hierom ten Lande uitgeweeken, om niet ten doel te ftaan aan de vervolgingen van dien bijgeloovigen Monarch. AI zedert geruimen tijd hadt de Prins van oranje heimelijk verftand gehouden in Engeland, om van tijd tot tijd onderligt te worden, wegens 't geen aldaar voorviel. Thans hieldt hij naauwe gcmeenfchap met zommige aanzienlijke Engelfche vlugtelingen, welke hem dikmaals in 't heimelijk kwamen fpreeken, en over den ftaat der Engelfche zaaken onderhouden. De voorcaamfte van deeze was de beroemde Doktor gilbert burnet , naderhand Bisfchop van Salisbury. Hij was mede uit Engeland geweekeu , en naa eene reize door Frankrijk, Italië en Zwitzerland gedaan te hebben, nam D 5 hij  5* WILLEM de III. (Prins) hij zijnen weg na de Nederlanden, met oogmerk om zich in Friesland of Groningen met der woon neder te zetten. Doch te Utrecht gekomen zijnde, wierdt hij genoodigd om den Prins en de Prinfes van oranje in den Hage te koomen begroeten. Zedert wierdt hij een der vertrouwdfte. vriendtn van hunne Hoogheden, en hadt een merkelijk aandeel in hunne volgende verheffing tot de Koninklijke waar. digheid. Uit des geleerden en godvrugtigen Bisfchops Gefchiedenisfe van zijn eigen tijd, zullen wij hier eenige bijzonderheden mededeelen, den Prins van oranje en deszelfs Gemaalin betreffende. Terftond na zijne aankomst in den Hage, tradt burhet met hurma Hoogheden in een openharüg gefprek, waar in de Prins, die anders koel en agterhoudend van aart was,, een groot deel van deeze hoedanigheden afleide. Hij toonde zich zeer onvoldaan over zijns Schoonvaders handelwijze, welke hij vreesde gevolgen te zullen uitwerken, die niet dan door geweldige middelen konden gefluit worden. Burnet vondt den Prins zeer onbezorgd omtrent zijne perfoonlijke veiligheid. Hij hadt kennis van den toeleg van zekeren Savojaard , om den Prins van *t ftrand bij Scheveningen te ligten, en voorts na Frankrijk te voereniets, 't welk niet onmogelijk fcheen, zijnde zijne Hoogheid dikwijls gewoon, zich met een Koets na Scheveningen te lasten rijden,. om de frisfche Zeelucht te genieten, alleen van eenen Heer en twea Paadjes verzeld. Van deeaen toeleg verwittigde burnet hunne Hoogheden. De Prins floeg 'er weinig agt op; doch zijne Gemaalin toonde zich meer bekommerd. Met moeite bewoog men hem, om nimmer dan van zijne Hjfwagt verzeld, na buiten te rijden. Burnet was van eèvoelen, dat 's Prinfen geloof in de Godlijke Voorbefchikking hem dus onbezorgd maakte. Op zekeren: tijd hem hier over onderhoudende, gaf zijre Hoogheid te verdaan, da* hij vastelijk geloofde in eene Voorzienigheid, en dat hij zijner» gartfehen Godsdienst haast kwijt zijn zou, zo hij dit geloof varren liet. Hij voegde 'er nevens, niet te kunnen zien, hoa de Voorzienigheid zeker zijn kon, zo files niet gebeurde volgens een volfirekt befluit van Gods wide. Wij-  WILLEM öb Hl (Prins) $ Wijders geeft de Heer bürnet eene korte fchets van her Karakter hunner Hoogheden, welke hier op uitkwam. „ Des „ Prinfen Opvoeding (het zijn zijne eigen woorden) was „ zeer verwaarloosd. Geduurende zijn gantfche keven hadt „ hij den hoogften weerzin in allen bedwarg. Hij fprak „ weinig. Zomtijds geilet hij zich, als of hij zich ergens op toeleide; doch hij haatte allerlei bezigheden. Van konn ften was hij een vijand, pok van 't fpel. Dit deedt hem ,, zich geduuriglijk ophouden met de Jagt. Doch zijn jaa,, gen was niets anders dan een ontvlieden van gezelfchap „ en bezigheid. Frankrijk kleiner te maaken, was de heer„ fchende zucht zijns leever.s." Wat de Prinfes aangaat, Bürnet prijst zo we! haar lichaaras- als ziels hoedanigheden. Zij bezat eene Vorftelijke houding, uitgebreide kennis, een gezond verftand en eene welbefpraakre tong. Zij muntte uit door haare wijjftrekkende weldaadigheid. De Bisfchop merkt aan ., dat zij zeer beteezen was in de Gefchiedenisfen en „ Godgeleerde Schriften • doch dat zij ook met veel lust „ zich aan eenig handwerk bezig hieldt, wanneer zeker on„ gemak aan 't gezigt het leezen belette." Burnet , op zekeren tijd haare Hoogheid gevraagd hebbende naar de oorzaak van haars Vaders gebeetenheid op jurieo, kreeg tot antwoord, dat zulks inzonderheid moest geweeten worden aan diens Franfchen Leeraars fcherp fcMjVefl wegens maria Koningin van Schotland. Doch zij voegde 'er nevens, dat jurjeu, haars oordeels, niet te befchuldigen was, indien hetgeen hij van Koninginne maria hadt gezegd, met de waarheid overeenkwam. Want, en met deeze woorden, haar edel verftand en goed hart waardig, befloot zij: „ Indien de Von„ ften kwaad willen doen, moeten zij verwagten dat de „ waereld zich zal wreeken op hunne uaagedagtenis, was„ neer hunne perfoonen buiten haar bereik zijn; en dk is „ maar eene geringe finart , in vergelijking vac het leed, „ welk zij andereu hebben aangedaan." Nog meer bijzonderheden wegens deeze doorluchtige Prinfesfe , ontmoet men in de Karakters van eenige voornaame en godvrugtige Engel' fche Vrouwen ; zie de Levensbefchrijving ran Mannen en Fr ouwen, Deel I. bl. 145 enz., alwaar insgelijks een brief voor-  6o WILLEM de III. (2W»0 voorhanden is, van haar aan Koning jakobus haaren Vader gefchreeven, waar in zij rekenfchap geeft van haare omhelzinge en aankleevinge van den Protestantfchen Godsdienst. Dewijl de Prins van oranje beflooten hadt, zich van den Heer burnet te bedienen, deedt hij hem van befluit veranderen om na elders te vertrekken, en zijn vast verblijf in den Hage neemen. Eer de Doktor zich hier toe wilde inlaaten, verzogt hij vooraf des Prinfen gedagten te weeten over de Vrijheid en eeue vrije Regeering, waar omtrent hij vreesde dat den Prinfe eenige nadeelige gedagten mogten ingeboezemd zijn. Doch zijne Hoogheid verklaarde van gevoelen te zijn, dat eene vrije Regeering alleen in ftaat was om eenen magtigen vijand het hoofd te bieden, en zo veel gelds op te brengen als vereischt wierdt om een langduurigen Oorlog te voeren. Vermids men nu reeds eenige -gedagten begon te voeden van 't geen naderhand gebeurde, vraagde burnet, op zekeren dag zich alleen met de Prinfes bevindende, wat zij dagt dat de Prins zijn zou, indien zij ten eenigen tijde Koningin van Engeland wierdt , ais oudfte Dichter van Koning jakobus, en dus de naast geregtigde tot de Kroon ? In 't eerst aarzelde haare Koninklijke Hoogheid een weinig in haar antwoord ; doch het kostte den fchranderen Engelschman geringe moeite om haar te doen be* looven,. dat zi| zich zou vergenoegen met den naam van Koninginne; dat zij den Prinfe haaren Gemaal den naam en het gezag van Koning zou doen opdraagen, en, volgens de les. der Schriftuur, hem als harren man, in alles gehoorzaam zijn zou, zo hij haar als zijne vrouw beminnen wilde. Ligt is het te denken, hoe zeer de Prins moest, voidaan zijn, wanneer de Prinfes, in burnets tegenwoordigheid, hem dihaar befluit mededeelde. „ Negen jaareD", zeide zijne Hoogheid naderhand tot iemand zijner Vrienden, „ ben ik nu „ getrouwd geweest met de Prinfes, zonder het hart gehad „ te hebben om haar te brengen op een ftuk, welk burnet „ in eenen dag heeft weeten af te handelen." Onder dit alles verzuimden de Prins van oranje en burnet niet om heimelijk vtrftand te houden in Engeland, waar door zij van tijd tot tijd naxigt kreegen vaa 't geen aldaar voorviel» en  WILLEM de III. (Prins) 61 en de misnoegden meer en meer verfterkt wierden in hun vertrouwen op zijne Hoogheid. Aan het Engelfche Hof was men ondertusfchen niet onkundig van 't geen in den Hage ten Stadhouderlijken Hove voorviel. De Koning begreep, een merkelijken fteun te zullen hebben aan zijnen Schoonzoon den Prins van oranje, indien deeze in zijne maatregels wilde treeden. Om dit te bewerken, zondt bij den bekenden Kwaaker william pen na Holland. Doch deeze vondt des Prinfen gedagten, ever de Vrijheid der toelaatinge van de Roomschgezinden tot het bekleeden van allerlei ampten, zo verfchillende van die des Konings, dat hij onverrigter zaake na Londen wederkeerde, in weerwil van alle de groote beloften , welke hij zijner Hoogheid uit 's Konings naam gedaan hadt. Om *sPrinfen belangen in Engeland te bevorderen, zonden de Algemeene Staaten, in den Jaare 1687, derwaarts, als buitengewoonen Gezant , den Heer everard van weeoe, Heer van Dijkveld. Behalven eenige zaaken, welke hij oij den Koning moest verrigten , was hij met heimelijken last voorzien, om zulke Engelfchen, bij welke de Prins voor een Presbijteriaan te boek ftondt, een goed gevoelen w.?<lk een getal van tusfchen de vijf- en zeshonderd fchepen in deeze enge zee uitleverde. Gaarne zou de Prins op den volgenden dag, op welken zijn geboorte- en trouwdag verjaarde, in Torliai geland zijn; doch men raakte die plaats voorbij, door den fterken wind; welke, vervolgens na het Zuiden fchietende, oorzaak was dat men, twee dagen laater, in de Ha^en dier plaatze behouden binnen liep. Nog dien zelfden nacht wierdt het Leger, en *s anderen daags de paerden ontfcheepr. De Prins aan land geliapt, en nu vrolijker zijnde dan naar gewoonte, vraagde aan Dr. burnet, of hij nu nog de Predestinatie niet zou gelooven? waar op de Dokter hernam, altoos te zullen gedenken aan de Godlijke Voorzienigheid, die bij deeze gelegenheid zo blijkbaar over hem geweest was. Thans trok het Leger op na Exeter, met regenagtig weder en langs ongemaklijke wegen. Listiglijk hadt men in Engeland het gerugt doen loepen, dat ce Prins voorneemens was, in 't Noorden van Engeland te landen; hierom hadt Koning jakobus zijne voornaamfte Legermagt derwaarts doen trekken. Doch toen hij vernam dat zijne Hoogheid westwaarts was gezeild, ftelde hij al zijne hoop

«e- johan CHURCHiLL, naaderhand zo beroemd onder den naam van Hertog van marlborough. Niet weinig fterkte het ook 'sPrinfen aanhang, toen Prins george van deenemarken , 's Konings Schoonzoon , nevens zijne Gemaalin Prinfes anna, en de Hertog van ormond, zijne zijde koo. zen. Midlerwijl trok het Sraatfche Leger op na Salisbury, pin dat des Konings te ontmoeten; 't welk, egter, eerlang de wijk nam. Toen verklaarden zich geheele Steden en Gewesten voor den Prins van oranje : waar door de Koning zo zeer in 't naauw wierdt gebragt, dat hij eerlang bewilligde om met hem in onderhandeling te treeden. Doch, vermjts hij zijn befluit, om tot een vergeiijk te koomen, een dag uitftelde, liet hij, in den nacht voor den dag tot de onderhandeling bepaald, door zijne Roomfche Raadslieden en door de Koningin, zich beweegen om het Rijk te verlaaten en na Frankrijk te vlugten. De Koningin zelve nam de reize aan tusfchen den negentienden en twintigtien December, en wierdt den volgenden nacht gevolgd door den Koning, die te IVhitehall in een Schuit tradt, ilegts van drie Perfoonen verzeld. In het overvaaren van den Theems wierp bij het Groot Zegel van Engeland in de Rivier, en begaf zich voorts na den Zeekant, daar een Visfchers Pink op hem wagtte, pm hem na Frankrijk, of na een Fregat, 't welk derwaarts zeilrede lag, te voeren. Doch, op aanranden van den Graave van wilchelsea, keerde hij weder na Londen, , daar hij vertoefde tot den tweeden Januarij des volgenden 'jaars 1689, wanneer hij, insgelijks van drie Perfoonen ver%e\d, te paerd na den zeekant reedt, en in een Fregat na FrflMr'jk. overftak, alwaar hij behouden aankwam. Mid-  WILLEM de III. (Prins) 73 Midlerwijl was de Prins van oranje, door den Raad van Londen, na die Stad genodigd, en deedt aldaar, op den negenè'ntwintiglten December, zijne openlijke intrede. Terftond. daar op verzogten hem de voornaamfte Ri]ksgrooten, om eene Conventie of zamenkomst te befchrijven , en intuifchen het bewind der Regeeringe, tot nadere fchikking, te aanvaarden. Hij voldeedt aan dit verzoek op den zevenden Januarij des Jaars 1689. Daar op geboodt hij den Franfehen Gezant, alzo Koning lodewyk onlangs den Staa:en den Oorlog hadt verklaard, binnen den tijd van vierentwintig uuren, het Rijk te verlaaten. Twee dagen daar naa woonde hij den openbaaren Godsdienst bij in de Kapelle van St. James, en ontving het Avondmaal naar de wijze der Engelfche Kerke. Eerlang kwam de Conventie bij een. Men vensaalt dat den Leden, bij het inkoomen, gedrukte briefjes wierden toegereikt, inhoudende wat men 't liefst geftemd hadt. In deeze zamenkomst wierdt beflooten, den Prins te bedanken voor den gewigtigen dienst, welken hij aan het Engelfche Volk hadt gedaan, en voorts eenen Dankdag uit te fcbrijven voor de verworvene Verlosfing van de Paapfche Overheerfching, en om in alle de Kerken voor den Prins van oranjï te bidden. Men raadpleegde vervolgens over het vervullen van1 den Troon, zonder dat de Prins zich in eenigen opzigte daar mede bemoeide; hebbende hij, volgens zijne eigen verklaaring, vastgefteld, geenen ftap te doen, in eene zaak van zo veel belang, om iemand door beloften, of door bedreigingen te winnen. Hij wist, betuigde hij aan eenige Heeren, hoe zommigen van gevoelen waren, dat het bewind in handen van een Regent moest gefteld worden; doch, indien men hem hier mede op het oog hadt, men de gedagten op eenen anderen moest wenden, alzo hij geen Regent wilde zijn. Anderen wilden de Prinfes alleen op den Troon plaatzen, zo dat zij alleen volgens haar welgevallen zou regeeren. Doch, fchoon niemand meer agting hadt voor de Prinfesfe dan zijne Hoogheid,wilde Lij , egter, de Kroon niet aan eene Vrouw verfchuldigd zijn. Hij betuigde het niet redelijk te vinden, dat men hem eenig deel aan de Regeering gaf, indien het niet voor zijn gantfche leeven ware: verftondt men 't anders, dan hadt hij beE 5 floor  74 WILLEM db III. t Prins) flooten, na Holland weder te keeren, zonder zich verder net de Engelfche zaaken te bemoeien. Wat anderen ook mogten denken van de Koninklijke waardigheid, hij verklaarde dezelve aan te merken als eene zaak, die hij gemakkelijk kon ontbeeren, en zonder welke hij zeer vergenoegd kon leeven. Dit alles fprak de Prins op eene koele wijze; welke, nogthans, bij zommigen voor loutere kunst en veinzerij wierdt opgenomen. Naa lang en veel over en weder handelens, wierdt eindelijk, door bewerking van den Heere van dykveld, 's Printen boezemvriend, in het Huis der Edellieden, doch flegis met eene meerderheid van twee of drie flemmen, befljoten dat de Prins en Prinfes van oranje te zamen Koning en Koningin van Engeland zijn zouden, doch dat de Prins alleen het bewind der Regeeringe zou in handen htbien. Op den iweeëntwintigften Februari) kwam de Prirfes uit Holland te Londen aan. 's Ar deren daags wierdt den Prinfe en der Prinfesfe, zittende op twee armftoelen onder een verhemelte, in de groote Zaal te Whitehall, de Kroon aangebooden , en zij ten zelfden dage, onder de naanien van willem en maria, voor Koning en Koningin van Engeland, Frankrijk en Ierland uitgeroepen. De plegtige krooning, egter, gefchiedde eerst op den eenentwintigden April. Wij moeten hier nog aanmerken, dat bij 's Prinfen bevordering uitdrukkelijk was bedongen, dat hij zijne Waardigheden als Stadhouder over vijf der Vereenigde Gewesten, en als Kapitein- en Admiraal - Generaal over de Krijgsmagt van den Staat, zou blijven behouden: hoewel zommige Engelfchen deeze ampten als onbegaanbaar aanmerkten met de Koninklijke Waardigheid. Op den zelfden dag, als de Prins van oranje voor Koning van E>geland was verklaard, gaf hij den Algemeene Staaten kennis van zijne bevordering. Tevens verzekerde hij hun, dat deeze nieuwe waardigheid geenszins zou verminderen zijne zorge en genegenheid voor de Vereenigde Gewesten: maar dat hij z'ch veel eer nu, in dien hoogen post gefteld , bekwaam vondt om de ampten , welke hij in dezelve bekleedde, tot meerder dienst en voordeel van den Lande waar te neemen. Hier mede ililzwijgende te kennen geevende, dat  WILLEM de III. (Prins) 75 dat hij geenszins ten oogmerke hadt om deeze ampten neder te leggen, zo als zommigen hier te Lande wel zouden gewenscht hebben. Dit verhinderde niet, dat in de vijf Gewesten, Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsfel, groote teekenen van vreugde wierden bedreeven over 's Prinfen bevordering. Men ontftak vreugdevuuren , men richtte praalboogen op, en vertoonde nog veele andere teekenen van blijdfchap over deeze ongemeene gebeurtenis. Men vierde den dag der Krooninge ook hier te lande, en de Algemeene Staaten fchreeven eenen plegtigen Dankdag uit. Ook vertrok 'er eerlang een Gezantfchap na Engeland, beftaande uit de Heeren van odyk, van dykveld en witsen. De Prins zelve hadt deeze Heeren voorgeflagen, waar in door de Algemeene Staaten gereedlijk bewilligd wierdt. Doch de Heer witsen, die zich tot dat Gezantfchap met moeite hadt laaten overhaalen, vernam, in Engeland gekoomen zijnde , welhaast , dat hij door den Prins alleen was voorgefteld om eene vertooning van eensgezindheid te maaken tusfchen zijne Hoogheid en de Stad Amfterdam. Niet lang waren deeze Gezanten in Engeland geweest, of de Prins ondervondt reeds de blijken van den veranderlijken aart der Engelfchen, en van hunnen afkeer van buitenlanders; 't welk aanleiding gaf aan zijn merkwaardig zeggen aan de genoemde Heeren: „ 't Is hier nu Ho„ fannai maar 't zal, veelligt, wel haast kruist hem! kruist hem! zijn." Welke zwaare kosten ondertusfchen de Staaten der Vereenigde Gewesten hadden moeten doen, om den Prins van oranje op den troon van Engeland te helpen, is af te leiden uit eene lijst van dezelve, door hen aan 'sKonings gemagtigden overgeleverd, en van welke zij de voldoening vorderden. Uit dezelve bleek dat de uitgaaven, tot den overtogt, en alles wat tot het Leger behoorde, befteed, bedroegen eene fomme van zeven millioenen driehonderdeneenduizend driehonderdtweeè'ntwintig guldens één fluiter en acht penningen. En nog verliepen 'er omtrent drie jaaren, voor dat deeze fomme geheel wierdt afbetaald. Niet te onregt was het dan ook, dat Koning willem verklaarde, de hoogtte verpligting te hebben aan den Staat, en in Engeland liever  76 WILLEM de III. (Prins) kt™ '! Wi"en haten drijveD' en Da bolland te rug keeren, dan den Staat te zullen zien verloeren gaan. Niet lang hadt Koning willem op den Engelfchen troon gezeeten, of hij verklaarde, op fterk aanhouden der Alge■Kene Staa.en, den Oorlog aan den Koning van Frankrijk: di. eerlang eene tegenverklaring in licht gaf, waar in hij hem noemde een overweldiger (Ufurpaieur) der Koninkrijken van Engeland en Schotland. Tot het voeren van deezen Oorlog eischte hij geld en troepen van den Staat; waar mede hi,, volgens het gevoelen van den Ambasfadeur witsen, ten oogmerke hadt, zich zeiven op den troon van Groot- Britannie te handhaaven door het geld en 't volk der Algemeene Staaten. Men bewerkte eerlang een Verbond tusfchen Engeland en de Vereenigde Gewesten, waar bij men elkander beloofde, allen handel op Frankrijk te zullen beletten, met vereenigde kragten befchadigende en verweerende te handelen, en noch met Frankrijk, noch met eenige Mogendheid vrede te zullen maaken, dan gezamentlijk en met gemene toeftemming. Daar het belang van den Staat dus zo naauw aan dat van Engeland wierdt verbonden, is het geen wonder dat een Heer als Burgemeester witsen dit verdrag met ontroering, en, gelijk hij zelve betuigde, met eene leevenie hand ondertekende. 't Bleek etnaig. roe weinig voordeels de Vereenigde Gewesten trokken uit de verheffing des Prinfen van oranje, en hoe onbekwaam of ongenegen hij ware om zijne belofte te volbrengen , van naamelijk zijne aanzienlijker mar-t ten bes.e van den Sraat te zullen gebruiken. Aan den voorflag der Nederlandfche Afgezanten, om de intrekking der bgrachte Dadeei.ge Akte van kromwel van den jaare 1651 tTbewerken leende hij in 't eerst weinig gehoor; en naderhand bleek het dat hi, volftrtkt ongenegen was, om den Staaten ten dezen opzigte dienst te doen. Dikwijls lachte hij 'er mede, wanneer van de vernietiging deezer Akte wierdt gefproken, en verklaarde zulks voor onmogelijk. Zelfs klaagden eerlang de Nederlandfche Kooplieden, die zich in Engeland nadden nedergezet, dat zij nooit zo flegt als nu behan. deld waren. Een zo gering verzoek als de vrije invoer van Delftick  WILLEM »K III. (Prins) 77 Delftsch Aardewerk in Engeland, wierdt van de hand geweezen. De Nederlandfche fchepen moesten in Plijmouth zomtijds maanden lang na Convooij wagten, terwijl de Engelfchen hunne eigen fchepen naar welgevallen geleidden. Op twintigduizend guldens 's daags wierdt de fchade begroot, welke de Nederlandfche Kooplieden. hier door leeden. Aan den Koning zei ven verklaarde de Ambasfadeur witsen, dac de fchade, welke de Stad Amfterdam alleen bij dit toeven en ophouden leedt, wel op tien millioenen guldens mogt gefchat worden. De Koning gaf, nogthans, den Staaten eenig genoegen, doordien hij in het zo genaamd Groot Verbond tradt, onlangs tusfchen hen en den Keizer geflooten. Hoe fpoedig en gelukkig Koning willem ook gedaagd ware in zijne onderneeming op Engeland en Schotland, welk laatfte Kijk hem te gelijk met het eerstgenoemde voor Koning hadt erkend, meer werks hadt het in, om lerlard te onder te brengen. Jakobus was, verzeld van den Graave d'avaux, weleer Franfchen Gezant in den Hage, na dat Rijk overgefioken, en hadt het baleg geflagen voor Londondery, welke Stad zich voor Koning willem hadt verklaard ; doch hij moest eerlang van daar opbreeken. Niet meer dan twee of drie Steden waren 'er behalven deeze, die het met Koning willem hielden, 't Leedt, egter, niet lang, of het gamiche Noordlijke gedeelte van Ierland onderwierp zich. Doek alzo het jaargetijde te verre was verloopen, wierden de troepen in de Winterkwartieren gelegd , en voor dit jaar de Krijgsbedrijven hier te lande geibak'. In het volgende Jaar i6po wierden dezelve hervat. In eigen perfoon vertrok Koning willem na Ierland, tegen het laatfte van Jur.ij, en landde in het Noorden van dat Eiland. Jakobus hadt zich met zijn Leger nedergeflagsn aan de Boyne. Koning willem kwam eerlang met zijne troepen nabij hetzelve, en befpiedde het van eene hoogte, alwaar hij groot gevaar zijns leevens liep, alzo van de rechter fchouder hem het vel met een Kanonkogel wierdt afgefchooten. 's Anderen daags, den elfden Julij, wierden de Legers handgemeen, met dat gevolg, dat de overwinning zich voor Koning willem verklaarde. De ongelukkige jakobus moest toen het Rijk verlaa- ten;  78' WILLEM os III. (.Prins) ten; hij begaf zich na Frankrijk, alwaar hij zijne dagen eindigde. De zege aan de Boyne leide de iaatile hand aan de Onderbrenging van Ierland, op eenige misnoegde hoopera na, die zich meestal met rooverijen en plonderingen ten plat. ten lande ophielden. Hoe hoog, ondertusfchen, Koning willem in aanzien ware gefteegen, bleek het, nogthans, eerlang, dat de zaaken tusfchen hem en de Stad Amfterdam niet volkomen op een goeden voet ftonden. Aanleiding tot het gefchil gaf de verkiezing, van Schepenen , in den aanvang des Jaars 1689. Burgemeesters en Raaden dier Stad hadden eene Nominatie van veertien Perfoonen gezonden aan het Hof van Holland, met verzoek om in afweezigheid des Stadhouders daar uit eene verkiezing te doen van zeven perfoonen. Zij deeden deezen flap, uit kragt eener Privilegie van Koning philippus ben II, inhoudende dat de verkiezing van Schepenen, uit eene Nominatie van veertien perfoonen, ftaan zou aan den Stadhouder, en, bij deszelfs afzijn, aan die van den Raade in Holland. Doch het Hof, zwaarigheid maakende om aan dit verzoek te voldoen, zondt de Nominatie, buiten kennis van die van Amfterdam, na Engeland; alwaar de Koning eene verkiezing deedt, niet zeer naar den zin der Amiterdammers* alzo hij twee der genomineerden, welke aangellipt, en hem door den Ambasfadeur witsen uitdrukkelijk waren aangepreezen, met voordagt voorbij ging. Die van Amjlerdam toonden zich hier over zeer onvoldaan. Tegen den tijd der volgende verkiezinge, fchreeven Burgemeesters en Vroedfchap. pen aan de Staaten van Holland, . begeerende dat zi| het Hof wilden opleggen en belasten, de verkiezing der Schepenen té doen in afweezigheid des Stadhouders, of anders de regeerende Burgemeesters hier toe te magtigen. Zij voegden 'et nevens eene bedreiging, dat de Stad niet zou draagen in de gemeene belastingen, zo lang men weigerde haar bij haare Privilegiën te handhaaven 't Is' buiten ons bellek, het geheele beloop deezes veelgerugtmaakenden gefchils hier te verhaaien. Alleen merken wij aan, dat de twist eindelijk in diervoege wierdt bijgelegd, dat de Stad Amfterdam eene Nominatie zoude zenden aan de Staaten van Holland, en deeze weder»  WILLEM de III. (Print) wederom san Koning willem, om uit dezelve de gewoone verkiezing te doen. En op deeze wijze gefchiedde de verkiezing ieder jaar, zo lang de Koring leefde. Nog een ander gefchil hadt, omtrent deezen zelfden tijd, de Koning van Engeland met de Regeering van Amfterdam, Kost naa zijne verheffi >g op den troon van Groot-Biitannie hadt hij zommigen zijner vrienden, die met hem na Enge* land waren o^ergeftoken , met eerampten en waardigheden befchonken. Onder deeze bevondt zich zijn boezemvriend willem bentink; deeze wierdt een zijrer Geheime Raaden, Edelman zijner bedkamer, en eerlang Baron van Cyicencester, Burggraaf van Falkenburg en Graaf van Portland. Door den aankoop der Heerlijkheid van Drummeien, en nadeihand van die van B.hoon, was hij, zedert het Jaar 1676, befchreeven in de Orde der Ridderfchap. Met deeze nieuwe waardigheden bekleed, kwam hij eerlang over in Holland, en verfcheen in de Vergadering der Staaten van dat Gewest. Doch die van Amflerdam beweerden zijne onbevoegjheid daar toe; zij beriepen zich op een befluit der Staaten van den Jaare 1586, behelzende, dat niemand in hunne Vergadering zou verfchijnen, die in eed of dienst was van iemand anders dan van wien hij ter Dagvaart was afgezonden. Ook protesteerden zij tegen 'sGraaven daadelijke zittingneeming, en de Afgevaardigden der Stad verlieten de Vergadering. Grooï misnoegen baarde deeze tegenftand bij Koning willem, de, zedert, aan den Graave van portland fchreef, dat de kwelling, welke de Heeren van Amfterdam den Graave wilden aandoen, alleenlijk ontftondt uit het kwaad hart, wek zij hem (den Koning) toedroegen. Doch zijn misnoegen be* daarde, toen hij, even als in de zaak van de verkiezing dérSchepenen, zijnen zin kreeg. Met den aanvang des Jaars 1691, ftheen de toefhnd def zaaken 's Konings tegenwoordigheid in Holland te vereifchen. Hij befloot dan op den zestienden Januarij de reize derwaarts aan te neemeo; doch door een Herken Oosten Wind en op> koomende Vorst wierdt zijn vertiek eenige dagen vertraagd. Onder 't geleide van twaalf Oorlofcfchepen, en met eenen aanzienlijken Hoffioet, nam hij den zeveaëntwintiglien de reize aan.  60 WILLEM de HL (Prins) aan, en kwam op den dertigften, met ftormagtig weder, tot anderhalve mijl van Goerée, daar de oever dik met ijs bezet, en dienvolgens de landing gevaarlijk was. Maar de Koning, de Zee moede, bedoor om zich met een Sloep aan land te laaien zetten, 's Namiddags ten twee uuren Hapte hij uit het Jagt in de Sloep, verzeld van den Hertog van op.mond, de Graaven van portland, devonshire , dorset en monmouth , en de Heeren van oüwerkerk en zuilenstein's Avonds tusfchen acht en negen uuren befloot men 's Konings Sloep, en nog twee andere, welke die verzelden, aan den grond te zetten. Zeer kleinmoedig was thans het bootsvolk} zo dat de Koning hetzelve moest opbeuren, vraagen* de, of zij vreesden in zijn gezelfchap te fterven? Midlerwijl was de Stuurman door het water aan land gekoomen; doch zijne Majefleit moest den gantfchen nacht in het vaartuig ver« toeven, waar uit hij 's anderen daags, met het aanbreeken van den dag, met wagens wierdt afgehaald. Drie uuren vertoefde hij aan het flrand in een armelijk visfchers hutje. Zo' dra het weer bedaarde, vertrok hij na den liriele, van waar bij revens zijn gezelfchap, met Koetzen afgehaald, en na Honsholredijk geleid wierdt. Op den vijfden Februarij deedt hij eene openbaare intrede in den Hage, waar toe een ongemeene en kostbaare toeftel was gemaakt. Ook verfcheen hij eerlang in de Hooge Vergaderingen, als mede in eene zamen-> komst der Bondgenooten, in welke het befluit wierdt genomen om eene aanzienlijke magt op de been te brengen. Vervolgens vertrok zijne Majefleit na het Loo, om zich aldaar eenige dagen met de Jagt te verlustigen. Hier ontving hij de üjding dat de Markgraaf de bouflers, aan 't hoofd van ?t Franfche Leger , het beleg hadt gellagen om Bergen in Henegouwen, op den vijftienden Maart. Deeze tijding deedt hem, naauwlijks op dat Lusthuis aangekoomen, de te rugreize na den Hage aanneemen, en vervolgens na het Leger bij Halle vertrekken, daar hij den vierden April aankwam. Ge rek aan Wagens en Karren belette hein, het noodige tot ontzet van Betgen aan te voeren. Hier bij kwam tweespalt en misnoegen in de Stad ; die zich hierom bij verdrrg over^ gaf. Koning willem hier van kondfchap ontvangen hebbende * keer-  WILLEM de HL (Prins} Si keerde weder na den Hage, vart waar hij, naa weinige' dagerl iöevens, de reize na Engeland aannam. Niet langer dan drie weeken vertoefde zijné Majefleit iri Èngeland. Den elfden Maij (lak hij van Harwich in zee^ liep den volgenden dag de Maaze binnen, en kwam nog voor middernacht in den Hage, Voorts een togtje na het Loo doende, zondt hij de Graaven van solms en Marlbo-* rough vooruit na het Leger, 't welk twee uuren boveri Brusfel lag; hij zelve volgde op den tweeden Janij. Wel haast zogt hij gelegenheid om het Franfche Leger, 't welk ónder den Maarfchalk van Luxemburg llondt, tot een Veldflag uit te lokken; doch deeze ontweek dien telkens,- alzd hij uitdrukkelijken last hadt om 't Leger niet te Waagen; De Zomer verliep dan zonder dat 'er iets van belang voorviel! waarom Koning willem eerlang het Leger verliet, ew over Breda na 7 Loo keerde. Hier vertoefde hij tót in Oöoberj en toen in den Hage gekoomen zijnde; deedt hij den Staar van Oorlog voor het volgende jaar opmaaken, en vertrok? Vervolgens na Engeland* Schoon dus zijne Majefleit, irf deezen Veldtogt, geenen flag hadt bijgewoond, hadt hijj nogthans, meer dan eens gevaar zijns leevens geloopen, alzc? hij zich zomtijds te veel bloot gaf, en de Legers zeer dicht? aan elkander lagen. Onder.andere verhaalt men, dat de FrarW fchen op zekeren dag een (luk gefchut zo nêt hadden weetenf te Hellen op een boom, onder welken Koning willem zich* bevondt, dat de boom geveld wierdt, een ©ogenblik naa dar. de Koning van plaats was veranderd. Den volgenden Winter bragt de Koning te Lenden doofs Op den vijftienden Maart des Jaars 1692 vertrok hij wederom na Holland, verzeld van de Graaven van portland er# AtmloNe.' In den Hage gekoomen zijnde, verklaarde hij irf de Vergadering der Algemeene Stapten, dat hij, orde op dé zaaken zijns Koninkrijks gefleld hebbende, ten fpoedigfte na de Nederlanden was gekeerd om zijne bedieningen van Kap!*' tein - Admiraal • Ger eraal en Stadhouder wederom waar te nee*-' toen. Dat hij, om den tegenwoordigen Oorlog door esê fpoedigenVrede te doen eindigen, zo veele troepen hadt doen? infeheepen na de Nederlandenals hij uit zijne Koninkrijken? XXXII. deel, F hm  li WILLEM de III. (Prins) kon misfen. Dat de Engelfche Vloot reeds gedeeltelijk ia gereedheid wasj en dat hij, met de hulpe des Hemels, een goeden uitflag verwagtte van de vereenigde Engelfche en Staaifche Zeeniagt. Vervolgens de voornaarne Bevelhebbers der Vloote benoemd hebbende, plaatfte hij zich eerlang aan 't hoofd van 't Leger bij Leuven , op de tijding dat de Franfchen na Namen in optogt waren. Doch hij kon het verlies dier Stad niet beletten. De tegenwoordigheid van Koning lodewyk ontvonkte den krjjgsmoed der Franfche Soldsaten, en de kunde en vlijt van den beroemden Heere sa vauban beftuurde hunnen arbeid zo gelukkig, dat de Stad zich moest overgeeven, onder 't oog van Koning willem* dien dit van veelen kwalijk wierdt genomen, die oordeelden dat hij met te veel voorzichtigheids gehandeld, en niet genoeg gewaagd hadt. Naa de overgaave van Namen raakten de Legers in beweegirg, en ontmoetten elkander bij Steenkerken. Dapper wierdt hier van weerkanten geflreeden. Koning willem bevondt zich in geduurig gevaar. Doch, vermids de zijnen het te kwaad kreegen, gaf hij tegen den avond bevel om af te trekken, laatende het flagveld en zes kleine llukjes gefchut in de inagt des Vijands. Om het vroeg ingevallen onguüftig jaargetijde, fcheidden de Legers al voor het einde van September; en Koning willem, naar gewoonte een togt na '/ Loo gedaan hebbende, en van daar na den Hage gekeerd zijnde, vertrok, naa eenige dagen, na Engeland , daar hij den achtè'ntwintigften Oétober aankwam. Ge. duurende dit jongde verblijf des Konings in de Nederlanden, hadt men eene zamenzweering beraamd tegen zijn leeven; welke, egter, tijdig ontdekt, en de uitvoerder van dezelve saar verdienden wierdt geftrafr. Veele onaangenaamheden oudervondt de Koning, geduurende den winter, in Engeland, alzo verfcheiden Leden van het Parlement zich allengs openlijker tegen hem begonnen te kanten. Hier door wierdt hij langer dan hij gewersclu hadt te Londen opgehouden, en konde niet vroeger dan in April na Holland keeren, om den Veldtogt in de Nederlanden bij te woonen. Naa dat hij een togtje na 't Loo gedaan hadt, ftelde hij zich aan het hoofd van 't Leger der Bondgenooten. Luik  WILLEM de III. (Print) §§ Luik en Maastricht, welke beide Steden door de Franfehtfa" fiiet een beleg gedreigd wierden, kwam hij tijdig te hulpe^ door in dezelve eenige Regimenten Voetvolk te doen trekken. H er door was het Leger der Bondgenooten zo zeef verminderd* dat de Hertog van Luxemburg, die'tbevel ovef het Franfche Leger voerde, befloot om hun flag ie leveteiió En, in de daad, men rekende dat hij vijfendertigduizend mar* frerker was dan de Bondgenooten, die zich tusfchen Tieneri en St, Trui jen hadden neêrgefiagen. Koning willem en deKeurvorst van Beijeren, die te paerd waren gelteegen orfi in eigen perfoon de beweegingen des vijands te befpieden* ontdekten welhaast dat dezelve in aantogt was< Uit aanmerking van de groote overmagt Hemden toen de meeste Krijgshoofden om over de Geete te rug te trekken. Doch KoningT willem neigde om den vijand af te wagten, om dat hij zleH verbeeldde eene voordeelige Legerplaats te hebben ukgekoozen. Om 't gros van 't Voetvolk te beter te dekken, deed£ hij, in den nacht van den achtëntwintigften Julij, eene Linie? opwerpen, die Landen en Neet winden, alwaar 't veld open lag, zamenhegtte. Doch deeze Linie was zo kwalijk aange* leid, en hadt zo weinig fterkte, dat de Hertog van luxem*» burg, 's anderen daags de Legerplaats der Bondgenooten be^ zigtigende, zou gezegd hebben: Nu geloof ik dat de Prins fan Waldek dood is. Met het aanbreeken van den volgenden dag was de Hertog van Luxemburg genaderd tot onder 't bereik van het gefchuS der Bondgenooten, 't welk terftond cp den vijand begon ttf fpee.en. Welhaast wierdt het gevegt algemeen. Doch fpoedig bleek het ook , 't geen zommigen voorfpeld hadden „ dat het onvoorzigtig was, tegen de overmagt des vijands| een zo ongelijken kans te waagen. De Keurvorst van Beijeren moest eerlang over de Geete wijken; en Koning willeb kon niet beletten dat de Staatfche Ruiterij in wanorde en aan 'c wijken wierdt gebragt. Eerlang was dit de toedand vaö bet gaufche Leger. De Bondgenooten verlooren in deezeö flag van Landen zestig Hukken gifchut, en omtrent zevenduizend man. Doch de. Franfchen hadden insgelijks veel geleeds», wordende hun verlies ook op zes of zevenduizend  n WILLEM de HL (Prins) man begroot. Niet lang r.aa deezen Veldflag vertrok de Ko< ning na Holland, alzo hij van oordeel was dat zijne tegenwoordigheid in het Leger niet meef van dienst konde zijn. Geduurende zijn verblijf in den Hage bewoog hij de Algemeene Staaten, om vijftienduizend man verfche troepen aan te werven tot den Veldtogt de3 volgenden jaars. Daarenboven bragr hij te wege dat 'sLands Zeemagt merkelijk zou verflerkt worden. Thans maakte hij zich reisvaardig om na Engeland weder te keeren; doch hij moest meer dan eene maand op een goeden wind wagten. Hierom toefde hij in Hoiiand tot den zevenden November, wanneer hij, met een gunliigen wind, uit de Maaze in zee ftak, en reeds den volgenden dag te Harwieh voet aan land zette. Hoe voorfpoedig ook de wapenen des Konings van Frank' rijk, in den laatften Veldtogt, geweest waren, begon hij, nogthans, eenige geneigdheid tot den Vrede te gevoelen. Zelf bewerkte hij, dat door den Deenfchen Gezant aan het Engelfche Hof, Koning willem een ontwerp van een aïgemeenen Vrede wierdt voorgeflagcn, waar bij vrij voordeelige voorwaarden beloofd wierden, en men niet onduister te kennen gaf, dat willem en maria, door Koning lodewyk, voor Koning en Koningin van Engeland zouden erkend worden. Doch Koning willem , oordeelende dat Frankrijk moest vernederd worden, om de rust van Europa te verzekeren , en van den onzekeren kans des Oorlogs eene gunfïige verandering hoopende, wees deeze aanbiedingen van de hand. Ware het gezag van Koning willem minder, en zijn invloed op de rsadpleegingen der Algemeene Staaten niet zo groot geweest, gewisfelijk zou men in de Vereenigde Provinciën de aanbiedingen van Frankrijk hebben aangenomen, waar in men alles, ja nog meer, vondt, dan men in de tegenwoordige omftandigheden kon verwagten en begeeren. D-or dit aanzien en deezen invloed bleef men thans verfteek^n van eenen Vrede, na welken veelen zo vuurig haakten, en dien het Land zo noodig hadt. Dit was een weezenlijk verlies, en nog te grooter, dewijl men naderhand zich met minder voordeelige voorwaarden van Vrede moest vergenoegen. t Bui  WILLEM DE III. (Prins) 85 Dus moesten dan deeze Gewesten, in het volgende Jaar 1604, wederom in de kosten draagen van den geld verfpillendeu Oorlog, waar toe zijne Majefteit van Groot - Britanttie, volgens Jaarlijkfche gewoonte, in 't midden van Maij, wedtrom na Holland overftak. Het vermaak, welk hij in de Jagt fchepte, deedt hem eenigen tijd op zijn Lusthuis '/ Loo doorbrengen; waar naa hij zich vervoegde in 't Leger der Bondgenooten, 't welk, thans eenëndertigduizend Ruiters en Dragonders, en eenënvijfiigduizend Soldaaten fterk, omtrent Mont St. Andrè lag. Het Franfche Leger, uit bijkans even zo veel manfchap beftaande, ftondt thans onder het bevei van den Daufyn, en hadt zich omtrent Huy nedergeilagen. Gebrek aan voorraad noodzaakte hetzelve om eerlang van daar op te breeken. Koning willem, hier van onderrigt, brak vóór den Daufyn op, en maakte zich meester van eene voordeelige Legerplaatze. Vervolgens zondt hij den Keurvorst van Beijeren, om zich te verzekeren van een overtogt over de Schelde, welken ftroom hij dagt over te trekken, met oogmerk om het beleg te fiaan voor Duinkerken. Doch, tot zijne verwondering, vernam hij dat de Franfchen reedi over de Schelde geraakt waren, en z;ch zo voordeelig verschanst hadden, dat 'er geen hoop was om hen met voordeel aan te tasten. Men hieldt deezen optogt voor een der roemrugtigfte bedrijven van den Daufyn; en Koning lodewvk de XIV was zo wel voldaan en verheugd over denzelven, dat hij 'er de Legerhoofden en Soldaaten voor bedankte, in eenen brief, welke aan 't hoofd van 't Leger openlijk wierdt voorgeleezen. Koning willem , ziende dat 'er in Vlaanderen niets kon verrigt worden, deedt, door den Hertog van holstein-ploen, in September, de Stad Huy belegeren, welke zich binnen weinige dagen overgaf. Hier naa verliet hij het Leger, .en naa weinige weeken op het Loo te hebben dcorgebragt, keerde hij, in November, na Engeland te rug. Niet lang hadt hij in Engeland vertoefd, of hem trof eene droevige ramp, door het varlies van zijne Gemaalinne, Koninginne maria, welke aan de Kinderziekte, die deezen Winter zeer fterk te Londen woedde, overleedt, op den zevecdsn Januari] des Jaars 1695, het drieëndertigfte haars ouderF 3 doms,  WILLEM de III. (Prins) doms. Bisfchop buunet verhaalt dat de Koning, op den derden dag van de ziekte der Koninginne, hem bij zich in zijn Kabinet ontboodt, en, hoe hardvogtig anderzins van aart, in zijne tegenwoordigheid een vloed van traanen Hortte, uitroepende dat 'er voor de Koninginne geene hoop meer was, en dat hij, van den gelukkigften mensen, het elendigfte fchep. zei zou worden, welk 'er op aarde was. De Koning voegde 'er nevens, dat hij, geduurende den gantfehen tijd van hun Huwelijk, geen enkel gebrek in haar hadt ontdekt, en dat zij verdienden bezat, welke behalven hem niemand konde kennen. Over haaren dood was de Koning dermaate getroffen, dat hij verfcheiden weeken buiten ftaat was om zich met zaaken van Regeeringe te bemoeien, zelf niet om eenig gezelfchap te zien, maar den meesten tijd , alleen verzeld van den Aardsbisfchop van Kanterbury, in godvrugtige gepeinzen en heimelijke gebeden doorbragt. Dit fterfgeval was de oorzaak, dat Koning willem dit jaar veel laater dan naar gewoonte, en eerst in 't einde van Maij jn den Hage kwam, van waar hij, naa een kort verblijf, zich begaf na 't Leger der Bondgenooten , 't welk thans bij Cent lag. Thans hadt hij beflooten, eene Stad van aanbelang te belegeren, en hadt ten dien einde het oog op Namen, Doch dit zijn oogmerk hieldt hij zorgvuldig verborgen; door de beweegingen, welke hij met zijn Leger maakte, lokte hij kunfliglijk den vijand na een anderen oord, tegen welken hij niets in den zin hadt. Eensklaps gaf hij aan de Krijgsbevelhebbers, den Baron van heide en den Graave VAN athlone, bevel om Namen te berennen; waar naa hij zelve, met zijne benden, eerlang in perfoon voor de Stad verfcheen. De Stad en het Kafteel van Namen wierden thans gehouden voor de fterkfte Vestingen in de Nederlanden; en de belegerden hadden beflooten zich tot het uiterfte te verdeedigen. Het beleg der Stad duurde tot den vierden van Augustus, wanneer zij zich bij verdrag overgaf; het Kafteel hieldt het nog eene maand uit, wanneer het insgelijks, op de zelfde voorwaarden, overging. In deeze belegering hadt Konjng willem , bij verfcheiden aanvallen, zich meer dan €ë?1S gewaagd} ook wierdt zijn beleid, ia deese gewigtige ender-  WILLEM de III. (Prins) 87 onderneeming gehouden, van alle des kundigen hooglijk gepreezen : zij telden de bemagtiging van Namen onder de doorluchtigfte bedrijven van zijn leeven. In de Nederlanden was men daar over zo verheugd, dat men eenen plegtigen Dankdag hieldt, en allerlei blijken van vreugde vertoonde. Zijne Majefleit vervolgens het opperbevel van 't Leger gefield hebbende in handen van dep Keurvorst van Beijeren, vertrok na Dieren en 't Loo, en van daar na den Hage, met oogmerk, om, gelijk ook met 'er daad gefchiedde, in Oétober de te rugreize na zijne Koninkrijken aan te neemen. Geduurende zijn jongde verblijf in den Hage, hadt de Koning, uit aanmetking dat hij zich zonder kinderen bevondt, en van de onzekerheid zijns leevens, door de gevaaren, aan welke hij in de Veldtogten was bloot gefield, zijnen uiterften wii gemaakt. In denzeivcn ftelde hij tot algemeenen erfgenaam van alle zijne goederen, joan willem friso , oudilen Zoon van hendrik kazimir van nassau, Stadhouder van Friesland, die zijnen Vader naderhand in deeze waardigheid opvolgde, en door een ontijdigen dood op het Strijenfche Sas zijn leeven eindigde. < Terwijl Koning willem den Winter te Londen doorbragt, ontdekte men eene zamerizweering tegen zijn leeven, en om den onttroonden Koning jakobus op den troon te herftellen. Het voorneemen dïm) en reedt dikwijls rondom het Park. Doch op den vierder* Maart des Jaars 1702 van Kenfington derwaarts willende rijden, ftortte h,j, door 't ftrulkeien van zijn paerd, ter aarde, met dat gevolg, dat het fleutelheen van zijn rechter fchoudef brak. Men bragt hem terftond na Hamptoncourt, daar 't been gezet wierdt. Hij was toen een weinig koortzig; doch des naamidaagj zich merkelijk beter bevindende, keerde hij weder m Kenfington in eene koets, in welke hij den meesten tijd flaspende doorbragt. De Lijfarts covert bidloo vondt den Koning 's avonds zonder koorts. Zedert fcheen hij mer* kehjk te beteren; zo dat hij, naa verloop van zes dagen,aan verfcheiden uitheemfche Gezanten gehoor gaf. Doch zijne Majefteit ftortte eerlang wederom in. Op den achttienden Maart, den laatften van zijn leeven, wierdt hij1 aangetast van eene koorts , verzeid va» braakhig en ftoelgang. Op dien zelfden dag kwam de Graaf van albemarle te rag uit Hol land, werwaarts hij, op last des Konings, een keer gedaan hadt om de uitrusting der Vloot voort te zetten. Hij deedt z.jne Majefteit een kort vei flag van den ftaat der zaaken in holland, alwaar dezelve zo gunftig ftonden, dat dit, indien iets in ftaat geweest ware zulks uit te werken, den Koning, hadt moeten doen herleeven. Doch hij hoorde het met groote koelheid aan, zonder eenige blijken van genoegen te verwonen, zeggende alleen: Je tire vers ma fin, „ mijn einde „ nadert." Thans vervoegden zich bij den Koning de Aardsbisfehap van Kanterèmy, en Bisfchop gilbert burnet; uit de handen des eerstgenoemden ontving hij het Avondmaal, volgens de gebruiken der Engelfche Kerke. Kort voor zijn einde fprak zijne Majefteit met verfcheiden Engelfchen en Nederlanders, bijzonderlijk met den Hertog van ormond, den Graaf van albemarle en den Heere van odwerkere! Den laatften bedankte hij inzonderheid voor zijne lange en trouwe dienften, en vraagde hem na den Graaf van portland , dien de Graaf van albemarle met een kwaadaartig opzet buiten 's Konings tegenwoordigheid hadt gehouden, fchoon zijne Majefteit tweemaalen om hem gezonden hadtHij kwam eindelijk toen de Koning reeds lag te zieltoogenj die, egter, hem ziende, de lippen neg bewoog, en 'sGraaven  XXXTLDÏpl.I. DE VAL van WILLEM de III.ï'.V.O.KONING van ENGELAND.   WILLEM de III. (rV/nx) 9$ ven hand vattende, dezelve tederlijk na zijn hart bragt. Van tijd tot tijd loosde de Koning eenige verzuchtingen, en floeg zijne oogen hemelwaarts. Eindelijk ontfliep hij zagtelijk, op Zondag den negentienden Maart des Jaars 1702, 's morgens tusfchen acht en negen uuren , in het tweeënvijftigfte jaar zijns ouderdom^. Zijn erfgenaam, gelijk wij reeds verhaald hebben, was joan willem friso, Erfdadbouder van Friesland. Doch, in een afzonderlijk Kodicil, hadt hij aan den Graave van albemarle, zijnen voornaamlten guafteling, befproken de Heerlijkheid Breevoort, nevens eene fomme vaa tweehonderdduizend guldens. Zodanig was het leevenseinde van willem den III, Koning van Groot- Britannie, Prinfe van Oranje, Erfftadhouder, Kapitein en Admiraal-Generaal van Gelderland, Bolland, Zeeland, Utrecht en Overijsfel. Hij was van een zwakkelijk lichaams geftel en veel met hoofdpijn gekweld 5 't welk van veelen aan zijn onmaatig gebruik van Oesters en Kabbeljaauw wierdt toegefchreeven. Zijn gantfche weezea was deftig en ontzaglijk. Doorgaans was hij fiil en fomber, en zelden vrolijk. Zijne fpraak was langzaam, behalven in een Veldflag, wanneer hij vol vuurs was, en op alles agr, gaf. Hij wierdt voor dapper gehouden, hoewel hij zeiden gelegenheid heeft gehad om daar van blijken te vertoonen. Zijne agterhoudendheid maakte hem onbekwaam tot die gemeenzaamheid en gulheid, waardoor de Engelfche Koningen en de Nederlandfche Stadhouders zich bij het volk plagten bemind te maaken. Ook wierdt hij ligt driftig, wanneer hij tegengefproken wierdt. Zijne Gemaalin , Koningin maiua, beminde hij tederlijk, doch heeft nimmer bij dezelve kinderen verwekt. Voorts fprak hij de Engelfche, Franfche, Hoog- en Nederduitfche taaien allen even goed; in het Latijn , Spaansch en Itaiiaansch was hij niet geheel onbedreeven % dit ftelde hem in ftsat om het bevel te voeren over Legers, uit verfcheidene landaarten zamengefteld. Volmaakt was hij bedreeven in de kennis der gefieldheïd van de Hoven van Europa, voornaamlijk van het Franfche Hof; de kunlienaarijen van dit Hof te keer te gaan, was de heerfchende drift van zijn gantfche leeven. Van harten was hij overtuigd van de  £6 WILLEM de III. (Prins) de waarheid van den Christelijken Godsdienst; vlijtig ging hij des Zondags ter Kerke, en oeffende zich afzonderijk ir» het bidden en in 't ieezen der Heilige Schriften. In de uiterlijke Kerkzeden ftelde hij, egter, zo weinig belang, dat hij geene zwaarigheid vondt om in Engeland de gebruiken der Engelfche, en in Holland die van de Nederlandfche Kerke te volgen. Evenwel wierdt hij van zommige Engelfchen befchuidigd dat hij een Presbijteriaan in zijn hart was, om dat hij eens op een Goeden Vrijdag geweigerd hadt, aan twaalf arme mannen de voeten te wasfchen , en op dien dag te vasten, zo als de beftendige gewoonte der Koningen va» Engeland mede bragt. Vastelijk geloofde hij in het Leerftuk der Predestinatie of de volllrektheid der Godlijke befluitenj deeze befchouwde hij als den eenigen grondflag van bet geloof in de Godlijke Voorzienigheid. Met dit alles verklaarde hij zich rondelijk voor de Verdraagzaamheid omtrent allerlei Gezintheden in den Burgerftaat, gelijk hij, meer dan eensy heeft getoond door zijne voorfpraak voor de vervolgde Doopsgezinden bij uitlandfche Vorften. — Wat aangaat zijne Regeering, veele moeite kostte bet hem , eer hij op den troon van Groot -Britannie vast was gezeeten. In zommige Kerken weigerde men in 't eerst onder een anderen naar» voor hem en zijne Gemaalinne te bidden, dan dien van Willem en Maria, onze Gouverneurs. Ook hadden veelen zo kleine gedagten van zijn gezag, dat zij hem Stadhouder van Engeland en Koning van Holland noemden. En, waarlijk* het lijdt geen twijffel dat zijn gezag in de Vereenigde Provinciën, fchoon onder een veel minder tijtel, veel hooger wasgefteegen, dan in Engeland, daar hij den wijdklinkenden tijtel van Koning voerde. Het Engelfche Parlement ontzag zig niet om hem dingen voor te leggen, voor welke men in Holland zich wel zou gewagt hebben. Doch, hoe hoog ook zijn aanzien hier te Lande mogt gefteegen zijn, twijfelden, evenwel, zommigen niet, dat hij nog na hooger, en wel na de opperfte magt in het Land ftondt. In zommige voornaame Steden hadt dit vermoeden zo diepe wortels gefchooten, dat men zich meerder en openlijker tegen zijne voorflagen aankantte. Zelf wierden de Burgerijen met deeze gedagten zo zeer  Willem dé hl r Prins) # zeer ingenomen, dat men haar niet kan beweegen^ om dé hand te leenen tot eenige ongewoone veranderingen in de Regeering. Niet zonder ortltelienis ontving men in den Hngé de tijding van 's Konings overlijden; doch zij verwekte aldaar en elders niet zo groote noch algemeene droefheid, als het afilerven van Koningin maria voor eenige jaaren; Me» gaf eerlang bevel, om zés wetken agtereen, driemaal 'sdaags, telkens anderhalf uur, de klokken te luiden. Ook kleedde» zich alle Regenten, op 'sLands kosten, in den rouw; mee welke openbaare teekenen van droefheid, egter, door zommigen openlijk gefpot wierdr. Bisfchop burnet fchrijft, dat Koning willem vrij was van alle ondeugd, ééne foort alleen* lijk uitgenomen; welke hij, egter, zorgvuldig wist bedekt të houden. Doch deeze Schrijver meldt niet, welke deeze ondeugd, of dit gebrek geweest zij. In de Gedeükfchrifien vari den vermaarden william whiston vindt ik aangeteekend s dat, ten tijde van het overlijden van Koginginna maria, tert Hove verkeerde zekere lady villtrs, welke de Koning oftgemeer.e blijken zijner gunste betoonde, en dat hij van onv geoorloofde gemeenfchap met deeze Mevrouwe bij zommigeri wierdt verdagt gehouden. Hij voegt 'er nevens, dat da Aardsbisfchop van Kanterbury, naa het overlijden der Koninginne, den Koning onderhieldt over het ongelijk, welk hij eene zo uitmuntende Echrgenoote* door deeze gemeenfchap ƒ hadt aangedaan, 't Kan zijn dat Bisfchop bi-rnet op deeze1 fnisdaad het oog gehad heeft. Ten befluite moeten wij nog aanmerken, dat de Heer van odyk, in den Jaare i6pp, i» de Vergadering der Staaten van Zee/and, den voorflag deedt om den Koning, op 't Hof te Middelburg, een metaalett Standbeeld op te richten, en dat zommige Leden hier tos niet ongenegen waren* Doch toen, naa 's Konings overlijden , de zaaken eene gantsch andere gedaante aannamen * wierdt dit ontwerp ter zijde gefield , en daar aan niet mees' fedagfe XXXII. DIEln G Wit.  jiil WILLEM de IV. Willem de IV. Deeze Prins, die de aanzienlijkfte waardigheden, welke mee een vrijen ftaat beftaanbaar zijn, in zijn geflagt gebragt heeft, verdient in zijnen Ieevensloop en voornaamfte lotgevallen, van de Nederlanders gekend te worden j met reden verdient hij eene plaats in ons Woordenboek. Bekend is het ongelukkig en ontijdig einde van zijnen Vader. Deeze was johan willem friso, Prins van Oranje, Erfstadhouder van Friesland, Stadhouder van Groningen. Nevens den Koning van Prvisjen erfgenaam van Koning willem ben III, was 'er eenig gefchil ontftaan over deszelfs nalaatenfchap, om het welk te vereffenen zijne tegenwoordigheid in den Hage r.oodzaaklijk wierdt geoordeeld. Derwaarts zich willende begeeven uit het Leger, daar hij zich bevondt, was hij genaderd tot aan den Moerdijk, van waar hij zich na het Strijenfche Sas moest laaten overzetten. Doch hier trof hem een doodlijk ongeval. Nevens de Heeren verschuur, plettenberg en »u tour, tradt de Prins in de Veerfchuit; de Koets en Paerden wierden met de Schouwe overgevoerd. Naauwlijks was de Veerfchuit halver wege gekoomen, of 'er öntftondt een weinig winds met ftortregen. De Prins befloot hier op met du tour en hjlren , Kolonel van 's Prinfen Lij fwagt, over te flappen in de Schouw, en, om voor den regen gedekt te zijn, te gaan zitten in de Koets. De Veerfchuit kwam over; doch de Schouw helde, door 't opfteeken van den wind, zo geweldig op zijde, cat men voor om< Haan bedugt was. Zij hadt bijkans den oever bereikt, toende Prins uit de Koets tradt. Doch terwijl de Schouw, door tegenwind beueden den fteiger vervallen, wat oploefde, wierdt zij geheel over zijde gefiagen door een Rukwind. Straks wierdr de Prins uit de Schouw gefmeeten, en ging terftond te gronde. Du« ontijdig eindigde hij zijn leeven, naauwlijks den ouderdom van vierentwintig jaaren bereikt hebbende. Behalven eene Dochter, liet hij zijne Gemaalin, maria loui* sa, Prinfes van Hes/en- Kas/el, zwanger naa. Bijkans twee maanden laater, te weeten op den eerften van Herfstmaand des jaars 1711, beviel zij te Leeuwarden van eenen Zoon, die willem karel henrik friso genaamd wierdt. Deeze is het 'onderwerp van het tegenwoordige artikel.  Willem de iv. (Mmj |g t>e Prinfes zijne Moeder beval hem, bij eenen brief* waar; in zijne geboorte wierdt bekend gemaakt* onder anderen, aan de gunst en befcherming der Heeren Staaten van Zee. land; doch hierop wierdt niet bijzonderlijk geantwoord, daö dat de Staaten wenschten, dat de jonge Prins, in vervolg van tijd, den Landen nog veele dienften doen mogt.. De! Heeren Staaten van Holland vereerden hem eerlang met eeri Lijfpenfioen van vijfentwintighonderd guldens 'sjaars, en de" Algemeene Staaten met een diergelijk Penfioen van vierdui* zend guldens. Weinig meer dan zeven jaaren hadt de jonge Prins bereikt 4 of hij wierdt, in Oétober des Jaars 1718 , verkooren to« Stadhouder van Groningen, onder de zelfde voorwaarden, als zijn Vader en Voorouders deeze aanzienlijke waardigheid bekleed haddeü. Men hadt, al zedert eenige jaaren* in 't heimelijk gearbeid, om den jongen Vorst deeze waardigheid te doen opdraagen, gelijk blijkt uit de aanteekeningen van den oudadelijken Friefchen Baron sicco van gosunga. At ia den Jaare 1713 hadden eenige Heeren uit de Ommelanden, bij fchriftlijke onderteekening, zich verbonden om deü Prins tot Stadhouder te doen verkiezen. Doch de Stad Gro. uingen maakte 'er toen zwaarigheid in* De Heer gosling/J zelve handelde in dat jaar heimelijk met den Burgemeester kornelis schay, den Heer ï,ewe van aduwart, den Graave van kniphuizen en anderen, om het werk onder dé hand voort te zetten. Kniphuizen was fterk ingenomen geweest tegen de Stadhouderlijke Regeering, doch allengs veranderdi maar Burgemeester schav was, volgens eene eigenhandigs aanteekening van den Heere van golinga, de voornaame of' eenige oorzaak geweest van het befluit der Provincie, om den Prins aan te ftellen tot Stadhouder. Vier jaaren laater 0 naamlijk in den Jaare 1722 , toen hij naauwlijks den ouderdom van elf jaaren hadt bereikt, wierdt hij, door de Ridderfchap en Eigenè'rfden van het Landfchap Drente, tot Stadhouder en Kapitein-Generaal van hun Gewest verkoozen* Dus bekleedde hij de drie Stadhouderlijke waardigheden * die, door zijne Voorouders van Vaders zijde, bekleed ge* weest waren; want het Stadhouderfehap van Friesland* erfG a jjjM  10» WILLEM de IV. (Prins) lijk in zijn geüagt, hadt hij terftond naa zijns Vaders dood verkreegen. Ten deezen zelfden tijde wierdt, door eenigen van 'sPrinfen vrienden, gearbeid * om hem van 't Stadhouderfehap van Gelderland te verzekeren; en 't ftuk wierdt, onder de hand, zo voorzigtiglijk beleid, dat men 't zo goed ais in zijne magt hadt, eer de andere Gewesten vernamen, dat men 'er op de aanftaande Landfchaps Vergadering over zou raadpleegen. De Staaten van Holland, die, nevens die van Zet* land, Utrecht en Overijsfel, reeds voor eenige jaaren, hadden dienftig geoordeeld, den tegenwoordigen vorm der Regeeringe te handhaaven, beflooten, zo dra zij van 't voorneemen van Gelderland kennis kreegen, hun best te doen om hetzelve te keeren. Zij Hemden terftond tot eene bezending na Zeelard, Utrecht en Overijsfel. Deeze Gewesten waren 't wel eens met Holland; doch het laatstgenoemde zogt de andere drie te beweegen om gelijkerhand eene bezending te doen na Gelderland, om de Staaten van dat Gewest over te haaien tot volharden bij den tegenwoordigen Regeeringsvorm. De gekommitteerde Raaden van Holland hadden , eer de Staaten vergaderd waren, aan die van Gelderland gefchreeven, om zich toch niet te verhaasten met de beraamde verandering. De Staaten zelve fchreeven naderhand uitvoerig, waar in zij, onder anderen, hunne bevreemding betuigden , dat bij hunne Edele Mogendheden ftondt geraadpleegd te worden over het maaken van zulk eene groote verandering in de Regeering, als was het aanneemen van eenen Stadhouder, of, met andere woorden,' het afftaan van een gedeelte van de magt en Hoogheid der Staaten aan eenen anderen ; gebruikende verfcheiden redenen om Gelderland te rug te houden. Op dit gefchrift zonden de Gelderfchen een uitvoerig antwoord, waarin zij de redenen, door die van Holland aangevoerd . poogden te wederleggen, en waar uit duidelijk was op te maaken, dat de poogingen der vier Gewesten , om de aanfteliing van eenen Stadhouder in Gelderland te ftuiten, geheel vnigteloos waren. En, in de daad, men hadt aldaar tot deeze aanfteliing, op den tweeden November, beflooten, en ten zelfden tijde eene Inftructie beraamd  WILLEM de IV. (Prins) loi xaamd voor den verkoozen Stadhouder, welke hij moest beè'edigen, zo ras hij volle achttien jaaren zou bereikt hebben, 't Gezag dcezer hooge waardigheid wierdt merkelijk befnoeid, bij deeze Inttruótie, door de Staaten van Gelderland, die, ongewoon aan 't Stadhouderlijk bewind,niet befluiten konden om een merkelijk gedeelte van hun gezag aan eenigen Vorst op te draagen. Prins willem verkreeg weinig meer dan den naam van Stadhouder, en hem wierdt naauwlijks eenig gedeelte van 't wel eer zo aanzienlijk Stadhouderlijk gezag gelaaten, dan 't geen in 't bijleggen en beilisfen van gefchillen beftondt. Nogthans verftonden zijne Vrienden en Raadsluiden, dat hij het Stadhouderfehap van Gelderland, hoewel op zulke bekrompen voorwaarden, behoorde te aanvaarden. Het flrekte, huns oordeels, voor eene treede, hoe klein ook, tot 'sPrinfen verdere verheffing. Ook hoopte men, dat het voorbeeld van zulk eene bekrompene aanftellinge de andere Gewesten tot volgen zou beweegen. Doch deeze beflooten eenpaarig, bij den ouden Regeeringsvorm te volharden, en men beloofde elkander de hand te zullen leenen tot het naakomen van dit befluit. Intusfchen nam de Prins zijn verblijf, eerst te Franeker, en naderhand te Utiecht; aan de Hoogefchoolen van welke beide Steden hij zich vlijtig op de Weetenfchappen toeleide. De beroemde opferhaus onderwees hem in de Gefchiedenisfen, voornaamlijk die van het Vaderland. Men wil dat de Hoogleeraar deezen post van de hand zogt te wijzen, voor reden geevende, dat hij den Prins wegens zijne Vooroudera eenige bijzonderheden zou moeten verhaalen, wilde hij der waarheid niet te kort doen, die hem, veeiligt, niet aangenaam zijn zouden te aanhooren. Waarop de Prins edelmoediglijk zou geantwoord hebben, dat hij de gebreken zijner Voorzaaten begeerde te weeten, om dezelve te kunnen vermijden: gelijk hunne deugden en loflijke hoedanigheden, om hem als een fpoor tot naijver te kunnen dienen. Op den eerden September des Jaars 1729, naa dat hij zijne letteroefeningen hadt volbragt, bereikte de Prins den ouderdom van achttien jaaren , welke tijd beraamd was om hem te fieüen in 't bezit der Stadhouderlijke waardigheid van GelG 3 der-  ÏOÏ WILLEM de IV. (Print) derland en Stad en Lande. Ten dien einde begaf hij zich eerst na Groningen, alwaar hij , op den zestienden dier ïnaand, den eed als Stadhouder afleide. Van hier vertrok hij na Pieren op de Feluwe, daar hij tot in Oétober vertoefde; op den zestienden van welke maand hij te Zutfen in de Stadhouderlijke waardigheid van Gelderland bevestigd wierdt. Van hier keerde hij na Leeuwarden, daar hij zedert zijn gewoon .verblijf hieldt, en op den vierden September des Jaars 1731» drie dagen te vooren den ouderdom van twintig jaaren bereikt hebbende, den eed op den gewoonen Lastbrief en Berigtfchrift, als Erfftadhouder en Kapitein-Generaal van friesland, deedt. Tot nog toe hadt Prins willem nimmer een Leger in 't veld gezien. De Staaten der Vereenigde Gewesten, alsof zij eenen naderenden Oorlog hadden te gemoet gezien, befloo. ten, in den Jaare 1732, tot oeffening hunner Troepen, die, in een twintigjaarigen Vrede, de voornaamfte beweegingen des Oorlogs ontwend waren, tegen den aanvang van September, een Veldleger te doen opllaan , op de Vlakte van Oosterhout, nabij Breda, onder 't Opperbevel van den Graave van hompescii, Generaal der Ruiterije. De Prins van oran, je bevondi zich in dit Leger, aan 't hoofd van zijn Regiment Ruiterij, en vernagtte in zijne Tent. 't Gefcail, over het regt tot de nalaatenfchap van Koning willem üln lil, tusfchen den Koning van Pruisjen en den Prins van oranje, tot nog toe onafgedaan, wierdt in dit Jaar 1732. vereffend Koning willem naamlijk hadt den Vader van onzen Prinfe tot zijnen algemeenen erfgenaam aangefield; doch de Koning van Pruisfen, zich grondende op den Uiterften Wille van frederik henrik , zijnen Grootvader van Moeders z!jde, betwistte hem het regt tot de nalaatenfchap, en nam bezit van eenige heerlijke goederen, onder anderen van het zogenaamde Oude Hof in den Hage, Verfcheiden jaaren duurde deeze twist, zonder dat een bekwaam middel van vergelijk kon getroffen worden. Doch bij de meerderjaarigheid van Prinfe willem den IV wierdt dis gefchU uit den ,weg geruimd. De Prins zondt zijne GemagUgdea» en onder deeze den Friefchen Edelman, hobbe , Bare*  WILLEM de IV. 'Print") los Baron vam ailva , Opperftalmeester , na Berlijn , die met 's Konings Gemagtigden in onderhandeling geireeden zijnde» eerlang een Verdrag van Verdeelinge flooten, welks zaaklijken inhoud wij hier zullen plaatzen, vermids onze Leezers daar uit eenig denkbeeld kunnen vormen wegens de uitgebreide bezittingen van den tegenwoordigen Prinfe Erfftadhouder. Bij dit Verdrag wierdt „ het Prinsdom Oranje, „ met de goederen van Chalons en Chatel-Belin, aan den „ Koning van Pruis/en afgedaan , indiervoege als hij dit „ Prinsdom en deeze goederen, bij den Utrechtfchen Vrede, „ aan den Koning van Frankrijk hadt afgedaan. Deezen af. „ ftand liet de Prins zich welgevallen, behoudende, nog„ thans, de vrijheid om den naam van Oranje te geeven aan „ zodanig eene van zijne Heerlijkheden, als hij zou goed„ vinden; Ook zou hij, zo wel als de Koning van Pruis„fen, den tijtel en da wapens van dit Prinsdom blijven „ voeren. — De Prins van Oranje en Nas/au zou in vol„ len eigendom behouden en bezitten, het Ampt van Brede„ voort, de tienden van Buur en, de Heerlijkheid Zscvenber„ gen, het Hondenhuis in den Hage, de tienden onder Delft „ en Monfter, het Huis de Kruidberg, Kolijnsplaat en de „ andere goederen in Noord - Beveland, de Baronij van I's„ feljlein , de goederen in Hul/Ier. Ambagt, 't Paleis ta „ Brusfel, de Baronij van Diest, de Heerlijkheid Sichem „ en Sckerper.heuvel, da Heerlijkheden Rozendaal, Nispen, „ Oosterhout en Dongen, de Heerlijkheid Steenbergen, de „ Heerlijkheid Prinfen-Land, de Baronij van Kraanendonk «, en de Heerlijkheid Eindhoven: alle welke goederen reeds. „ den Prinfe waren overgegeeven; voorts het Huis te Die„ ren, het Huis '/ Loo, de Klundert of Niervaart, de „ Heerlijkheid Geertruidcnberg, het Markgraafichap vau Vee„ re en Vlisftngen , de Heerlijkheid. St. Maartensdijk en „ Scherpenisfe, het Huis te Soestdijk; het Graaffchap Ruw „ ren, het Graaffchap Leerdam en Acquoi, de Heeriijkhe. den Grimbergen, Meerhout en Voorst, het Burggraaf„ fchap van Antwerpen, de Baronij van Breda, de Kom„ manderij goederen van Braqtte, de Baronnij van Graave „ en den Lande van Kuik, de Heerlijkheid Willemftad en G 4 „ Rui-  f04 WILLEM db IV. (Prins) Ruigenhil, de goederen van Weernhout, St, Vit, Vian. „ den , Burgenbag, Daasburg en Warneton. Tegen de haln ve Baronij van Her/lal, welke hij, dus lang, bezeeten hadt, wierden hem afgedaan de Heerlijkheden Monfter, ,, Ter Heide, Half * Laasduinen , de Leenen van Polaanen, „ en de Hoeve, agter 't Huis van Nieuwburg, bij Rijswijk. Ook zou de Koning den Prinfe, ten bijzonderen blijke van „ vriendfchap, het gemelde Huis van Nieuwburg, en het „ Huis in 't Bosch, genaamd de Oranje-Zaal, overlaa. ten. — Da Koning en de Prins beloofden elkander, door „ allerleie middelen, behalven die der Wapenen, te zullen „ handhaaven tegen zulken, die voorgaven regt te hebben ,, op een gedeelte der nalaatenfchap. De Prins nam de „ fchulden van het Huis van Oranje ten zijnen laste, waar^ tegen hij genieten zou ailes, wat dit Huis nog te vorda„ ren hadt." — Hier tegen verkreeg de Koning van Pruis* fen verfcheiden goederen, onder anderen in de Provincie van Holland gelegen. Doch zijn Zoon en Opvolger, fredrie de III, heeft, in den Jaare 1754, alles, wat zijnen Vader, bij dit Verdrag , in gemelde Provincie aanbedeeld was, zijnde de Heerlijkheden van de Hooge en Laage Zwaluwe met klein Waspik en Twintigboeven, en de Heeriijkhe» den van Naaldwijk, Oranje - Polder , 's Graavenzande en Zand- Ambagt, het Huis in den Hage, het Oude Hof genaamd , en het Huis te Honsholredijk , ten behoeve van den Zoon en Opvolger des Prinfen van oranje, Prinfe willem den V, voor zevenhonderdduizend guldens verkogt. De we. derziidfche bekragtiging en uitwisfeling van dit Verdrag geIthledde binnen den tijd van vier weeken , en heeft tot heden toe ftand gehouden. Alleenlijk gebeurde 'er, ten deezen tijde, iets wegens het Markgraaffchap van Veere erj flisflngen , waar van wij hier eenig verflag moeten geeven. Al zedert het Jaar 1703 hadden de Staaten van Zeeland de Wet binnen Veeie en Vlisfingen bedeld, zonder zich te bekreunen aan de Vertoogen van Prinfe johan willem frisq, en naderhand van de Voogden zijns minderjaarigen Zoons, 't Verheften van deezen Zoon tot Stadhouder van GelderIgpd gsf s Prinfen bevordering. De drie Gewesten voegden zich bij Gelderland. Doch Holland en Zeeland waren niet te beweegen : waarom de zaak dit maal wederom fteeken bleef. Eindelijk kwam het merkwaardig Jaar 1747, 't welk, naa zo veele tegenkantingen, aan zijne Doorluchtige Hoogheid, Prinfe willem karel henrik fusq, de hoogfte eer en waardig-  WILLEM de IV. (.Prins) digheid bezorgde, die aan eenai Ingezeeten van een vrijen Staat kan worden opgedraagen. 't Zal, denken wij , den Leezer niet onaangenaam zijn, dat wij hem het beloop der' zaaken van dat altoos gedenkwaardig, jaar beknoptelijk voor oogen houden. Uit het geen wij boven verhaald hebben, is duidelijk genoeg gebleeken, dat de meeste Leden der Hooge Rcgeeringe ongezind waren, om verandering in dezelve te maaken, door het verkiezen van een Kapitein-Generaal over de Krijgsmagt van den Staat, en van eenen Stadhouder over de Gewesten, die 'er geenen hadden, 't Gemeen in Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsfel, zedert veeie jaaren der Stadhouderlijke Regeeringe ontwend, fcheen voor 't uiterlijk aanzien 'er niet fterk na te haaken, en was 'er zelf tegen ingenomen , door gefchriften, die in deezen tijd rijklijk verfpreid en greetig geleezen wierden. Zeldzaam zag men in de Steden eenige teekenen van bijzondere hoogagtinge voor 't Huis van oranje. Doch naa 't ontftaan des Oorlogs van 1740 begon men hier en daar heimelijk de zucht voor 't Stadhouderlijk bewind te ontftceken in da gemoederen der Landzaaten. 't Verlies der Barrière - Steden en verfcheiden ongelukkige veldfjagen gaven aanleiding tot morren over de tegenwoordige Regeering, welk men hieldt, door zommigen, die hunne rekening zogten bij da verandering, verwekt of gevoed te worden. Al in den Jaare 1742 wierden onder de hand fchriften verbreid, waar in eenige Regenten verdagt gemaakt wierdea van Uinkfchen handel met Frankrijk, en befchreeven als waren ze met Fransch geld omgekogt , ten nadeele van den Staat. Naar gelang de krijg de grenzen naderde, en de Steden der Barrière overgingen, vonden deeze befchuldigingen geloof bij 't gemeen, welk, reeds gedeeltelijk in den waan gebragt, dat de rampen, die den Staat drukten en dreigden, aan 't flegt bewind der Regenten te wijten waren, te ligtef haakte na verandering, en allengs voor zeker hieldt, dat de herftelling der Stadhouderlijke waardigheid in haaren ouden luister oorzaak zijn zou van 's Lands behoudenisfe. Deeze waren de voorbereidende om Handigheden tot eene verandering, die omtrent op de zelfde wijze als in den Jaare 1672, fcbooa  WILLEM de IV. (Prins) fchoon op verre na zo geweldig niet, wierdt uitgewerkt. D# beweegirg nam, gelijk toen, een aanvang in Zeeland, en floeg van daar, over Holland, na andere Gewesten over. Te Middelburg zag men daar van de eerfte blijken. Hier tradt, op den vierëntwintigften April des Jaars i?47, zeker Heer in een herberg, daar hij, wijn geëischt hebbende, de Glasraamen open fchoof, en op de gezondheid dronk van den Stadhouder, den Prinfe van oranje; 't welk eenige beweeging maakte in de Stad, en het volk deedt zamenrotten,. Hierop ontftondt een gerugt, dat 'er verraad fchool onder de Regenten, en dat eenige Burgemeesters de Stad wilden verhaten, 't Graauw begaf zich na de huizen van zommigen * en begeerde hen te zien. Men moest hun te wille zijn. Bij eenigen wierden zij heusch bejegend; doch niet vriendelijk genoeg, in hunnen zin, aan 't huis van Burgemeester joannes cocquelle: 't welk hierom aangevallen en geplonderd wierdt. Men befloot hier op, twee Kompagnien, uit de Bezettingen van Vlisfingen en Veere, te ontbieden na Middelburg , tot voorkoming van meerder onheil. Doch den volgenden nacht begaf zich de Schutterij van Veere na 't Huis van Burgemeester verelst, wiens geneigdheid tot de Stadhouderlijke Regeering, en tot den Prins van oranjet zij kenden; zij begeerden op hem, dat zijne Hoogheid, van Stadswege, tot Stadhouder van Zeeland wierdt voorgeHagen.De Burgemeesters verelst en willem Graaf van Flodorjp Wartenfleben, bragten hierop te wege, dat de ouda en dienende Burgemeesters, des morgens te vijf uuren, op het Stadhuis bijeen geroepen wierden. Hier wierdt eenpaarig beflooten, „ Dat het gevaar, waar in de gantfche Staat, en „ Zeeland in 't bijzonder, gebragt was, niet langer toeliet, 4, zich, door anders gezinde Leden of. Gewesten, van zulte „ eene heilzaame en hoognoodige verkiezing te laaten af hou„ den; dat zij hierom, van wegen deeze Stad, den door„ luchtigften en hoogstgebooren Vorst en Heer, willem „ karel hensik friso. Prins van Oranje en Nas/au, tot Stadhouder, Aandraai- Generaal en Kapitein van Ze«-> „ land verkoozen, met zodanige raagt, gezag, voorregten „ en voordeden, als, onder de Leden der hooge Regeeiinge, » tea  WILLEM nat ÏV> (Prins) it% j, ten genoegen van gemelden Prinfe, en tot welzijn van des" Staat, en byzonderlijk van Zeeland, best en oirbaarst zotó „ worden geoordeeld." Terftond hier op gaf de Vergader ring aan de menigte, voor 't Stadshuis zamengevloeid j kennis van dit befluit. 't Oranje - Vaandel wierdt uitgeftooketi, " en elk verfcheen met een ftrik van Oranje-lint aan den hoed. . 't Leedt nSauwlijks een uur, of de Veerenaars kwamèö met zulk een verfierzel, te Middelburg. Straks hier op waren dé Scheepstimmerluiden in de. weer, ftreevende, met eed Catechizeermeester aan 't hoofd, na de Abtdije of 't Kof, daar de Staaten vergaderd wareö, en begeerden van hun des aanfteliing van den Prinfe van oranje tot Stadhouder* De Afgevaardigden, hier toe niet gemagdgd, begeerden uitftel§ doch men drong den Burgemeester willem van cif rERSj, die 't woord voerde, om den Prins van wegens de Stad voor Stadhouder uit ie roepen, 't Wierdt in beraad gelegd j doch dit verveelde de ongeduldige Gemeente, die, ter Vergaderpiaatze ingedrongen, reeds een mes of twee liet vliegert door \ vertrek; waar op twee Heeren, de geneigdheid van de meerderheid der Leden kennende, na buiten traden, en 'É Vo!k 's Prinfen bevordering aankondigden. Straks ging 'er een gejuich op» de Oranje Vaandels wierden uitgeftookeii , ert elk verfcheen verfierd met Oranje-linten. Te VlUfingek erf te Goes gefchiedde de aanfteliing' zonder merkelijke beweeging, ri Bijster groot eri geweldig was de beroerte, welke te lie^ rikzee voorviel. Zo dra men hier tijding hadt gekreegen van 's Prinfen aanftellinge te Veere, rotte het Graauw te lioop, ontwapende dên Overfte der Bezettinge, en ftreefde' na 't Stadhuis, der Wetboudertchap den dood dreigende, ta zij niet terftond den Prins erkende voor Stadhouder; en flijpende zommigen, óm hunner bddreiginge kragt te geeven* hunne mesfen dp de trappen van 't Stadhuis, 't Gefchiedde iia kort beraad, 't Volk , hief mede voldaan, trok af na de liaven öm 't Gefchut té losfen. Maar 't ongeluk wilde dat de kruidkist ledig wierdt bevonden. Dit maakte de menigte gasnde. De Regenten wierden uitgemaakt voor Landverm- XXXII. DEEL. H *»»  i!4 WILLEM de IV. {Prins) ders, de klokken getrokken, de boeren Stedewaarts gelokt, 't Stadshuis bezet, en twee der oudfte en waardigfte Regen» ten fchandlijk mishandeld, 't Oproer duurde den gantfehen nacht, 't Graauw liet zich niet ftillen, dan naa dat de oudüe Predikant, wynand camtsids, 's Prinfen aanfteliing door de Staaten van Zeeland, den volgenden dsg, van 't Stadhuis hadt afgekondigd. De ftilte duurde egter niet lang. 't Gemeen, aangezet, zo vermoad wierdt, door lieden van meerder aanzien, hieldt het Stadshuis in, doorfnuffelde de papieren, en deedt buitenfpoorige eifchen aan de Regenten, wel» ker huizen rnet plot dering gedreigd wierden , door de Scheepstimmerluiden, dia met gefcherpte bijlen en ander geweer gewapend waren. Alles was aangelegd óm de Wethouders wars te maaken van 't bewind. Ook gaven zij eerlang toa, dat men ecna Regeering bij voorraad aanftalde in hunne itede. Da Predikanten cantsius en gerardüs van der kamp1 verkoozen, op 't Stadshuis en met geflooten deuren, op den iaad van tonis van der os , en de aanzienlijkfle burgeren r twaalf Interims-Regenten, van welken van der os een was. De Predikanten behielden voor zich da vrijheid van alle raadpleegingen bij te woonen, en lieten zich zelf afvaardigen na* de Dagvaart dar Staaten te Middelburg, dasr zij egter niet wierden toegelaaten. 't Vuur der oproerigheid, 't welk bijkans gebluscht was, 'ontftak hevigst, toen de Burgemeester pieter mogge vax renesse, zitting hebbende in de Vergadering der Algemeene Staaten, den negenëntwintigften, met den Rotterdammer Beurtman na de Stad kwam. Hem, dien men voor auderen gezogt hadt verdagt te maaken, wilds het Graauw te lijve. Men rukte hem den hoed van 't hoofd r en ftak 'er een Oranje - lint op; hem ven tijd tot tijd noodaaakende, dien, onder 't roepen van Vivat Oranje, boven *t hoofd te zwaaien. Men ontnam hem den degen, en voerde hem op een Wagen, niet acht man, na 't Heeren-Logement , daar hij, langer dan een maand, bewaard wierdr. 't Ware met zijn leeven gedaan geweest, hadde niet een der Interims - Regenten , hem heimelijk gunftig, 't Volk geraaden y een men , die zo veel wis-t van de geheimen van 's Lands Regeeringe, in 't leeven te behouden, op dat men zijne med-2»  VlLLEM ds IV* (Prins) fff fnedepligtigen in 't verraad uit hem mogt ontdekken* Ds Stad kwam eindelijk in rust, naa dat het Regiment Oranje* Drente daar binnen was getrokken. Merkelijke opfchudding gebeurde .insgelijks te Thoolen, die bedaarde, Zo ras hei Granuw zijnen zin gekreegen hadt. Zo dra de Steden van Zeeland allen in 't gewlgtig pü"S Van beraad bewilligd hadden, gcfchiedde, op den achtëntwin. tigüen April, de aanfteliing van den Prinfe van oranje tof Stadhouder Kapitein-Generaal en Admiraal van Zeeland * ter" Staatsvergaderinge van het Gewest. Den Prinfe \ die zicri toen te Leeuwarden bevondt, gaf men 'er terftond kennis van, door eenen Bode; doch benoemde te gelijk de Heeren jakob van CITTERS, JAKOB DE jonge , JOAN WILLEM V.'V ROOZEVELD, WILLdM barend lambrechtsen en den Graaf" Van flodorff wartensleben, om zijne Hoogheid plegtig te gaan begroeten. Zijne Hoogheid, die, juist op den Kalft den dag, waar op hij in de meeste Steden van Zeeland vers koozen was, zijnen dienst den Staaten, bij een beleefden! brief, die terftond in 't licht kwam, hadt aangebooden J fchreef hun vervolgens: Dat hij de opgedraagene Ampten aanvaardde, en met hunne Afgevaardigden overleggen zou., op wat wijze hij zijne reize na Zeeland best zou kunnen vervorderen. Ondertusfchen was 't gerugt der eerfte beweegingen iÊ Zeeland ras na Holland overgevloogen. Van 's Prinfen r,anfteliinge in de meeste Zeeuwfche Steden kreeg men kenni* In den Hage, 'snachts tusfchen den zesëntwintigften en ze<* 'venër twintigften April: en zo dra de dag aankwam, en dé gewigtige tijding rugtbaar wierdt onder 't gemeen j zag meö eenige vrouwen en kinderen met Oranje -ftrikken, en kroont jes van lint of papier veifterd, langs de Straa'.en van deri Hage zwieren. Te Rotterdam zag men, op den zevenën* twintigften, zo dra de Marktfchuiten uit Zeeland, al vlaggende, waren aangekomen, reeds eenige Oranje-tekens draagen. Eenige Ingezeetenen, meest Handwerksluiden, begaven zich eerlang na *t Stadshuis, begeerende dat de Prins ooM tot Stadhouder van Holland mogt verkoozen worden. De" Regeering verklaarde zich genegen om aan 's Volks begeerte1 Ha tg  j3<5 WILLEM de IV. C Prins) te voldoen. Doch 't liep nog aan tot den negenentwintigften, eer 't befluit, welk hier toe, 'snachts te vooren, genomen was , den volke wierdt bekend gemaakt. Men vondt geraaden, eerst de Regeering te veranderen, 't welk op deezen dag gewoonb'jk plagt te gefchieden. Ook zondt inert terftond Afgevaardjgden na den Hage, om den Staaten kennis te geeven van 't befluit der S;ad, en den eerftcn voorflag ter Dagvaart te doen tot de aanlieliing van zijne Hoogheid. —. Te Delft hadt zich de Gemeente ten zelfden dage vervoegd voor 't Stadshuis, begeerende dat men den Prins deedt- uitroepen voor Stadhouder. De Heeren zogten egter na huis te gaan, zonder hier toe beflooten te hebben; doch 't volk noodzaakte hen te rug te keeren, en van nieuws op 't gcwigtig ftuk te raadpleegen. Terwijl zij hier mede bezig waren, trok eene groote menigte van opgezeetenen van Maas* land, Maaslandjluis en Gaardingen, met ftokken en vorken gewapend, ter Stad in, zich plaatzende voor 't Stadshuis. Doch te-en 's avonds- naa zeven uuren het OranjeVaandel uitgeftooken, en de Prins van wegen de Stad tot Stadhouder van Holland verklaard was, trokken ze allen af, zonder eenige baldaadigheid te pleegen. Te Dordrecht, Leiden, Corinchem, Schiedam, Schoonhoven en in den Briele, wierdt gelijke afkondiging gedaan op'den dertigften April; vervolgens op den eerften Maij te Haarlem , Gouda, Alkmaar, Hoorn, en de verdere Steden van het Noorderkwartier, doch te Enkhuizen niet voor den volgenden dag:, overal zonder merkelijke opfchudding. Midden onder alle deeze beweegingen in de nabuurige Steden, was het te Amfterdam tamelijk ftil geweest. Op de eetfte tijding van 's Prinfen verheffinge in Zeeland, zag men de ïeeuwfche en Fricfche fchepen, die in ,de Stad lagen, met vlaggen en wimpels pronken. Ook wierdt des nachts door 't Scheepsvolk gefchooten, en Oranje boven geroepen ; doch'andere beweeging befpeurde men niet in de Stad. Den tweeaen Maij, des morgens omtrent elf uure, wierdt het Oranje - Vaandel eerst ten Siadshuize uitgeftooken, en te gelijk aan de Gemeente, die in merkelijken getale op den Dam was zamengevloeid, doch zich zeer gefciiikt hieldt, in de te-  WILLEM de IV. (Prins") f 17 tegenwoordigheid van Burgemeesteren, bekend gemaakt, dat de Vroedfchap hadt goedgevonden, de Afgevaardigden ter Dagvaart te gelasten, om met de andere Leden te Hemmen tot aanfteliing van zijne Hoogheid tot. Stadhouder, Admiraal en Kapitein-Generaal van Holland en tVcstfriesland. Kort voor deeze bekendmaaking hadden zich reeds eenigen op de Straaten vertoond, verfierd met Oranje -Krikken en linten; doch even naa dat de bekendmaaking, die met een Huzza, eerst van de Heeren, en toen van 't volk, verzeld ging, gefchied was, wierdt dit fieraad algemeen, 't Klokkenfpel, ea 't vlaggen van de meests fchepen, die in 't Y lagen, duurde tot aan den avond, 't fchieten tot diep in den nacht, wanneer men ook veele Huizen verlicht zag: hoewel zulks, twee dagen laater, toen men kennis kreeg van 'sPrinfen aanftellinge door 'sLands Staaten, nog veel overvloediger gefchiedde. Dit ongewoon teken van vreugde wierdt, ten deezen tijde, algemeen, in alle Steden, en door 't gantfche Land, vooral het draagen van Oranje - iinten , zonder welke de Leeraars zelf niet op den predikftoel durfden verfchijnen. Geene baldaadigheden evenwel van belang vernam men te Amjlerdam , fchoon het gewoel langs de ftraa:en duurde tot den morgen. Eenigen, die gehoord of geleezen hadden, wat in den Jaare 1672 de leuze geweest was, bootflen 't naa, en riepen, om hunnen afkeer van de Franfchen te toonens Oranje boven, de Franfchen onder, Wie 't anders meent, dien flaa de donder\ Ook wil men , dat zommigen , in plaats van 't woord Franfchen, den naam eens Amfterdamfchen Burgemeesters, dien men voor te Franschgezind wilde doen houden, lieten hooren. Doch dit woest gefchreeuw wierdt, ook onder *t laagfte gemeen, naauwiiiks van iemand naagevolgd. Midlerwijl was de Gemeente in den Hage ongeduldig geworden , om dat men, haars oordeels, te lang draalde met *s Prinfen aanfteliing. Den zevenëmvvintigften April hadt men hier reeds kennis gehad van 's Prinfen benoeming tot StadH 3 hou-  jj8 willem de iv. (p»/8s) houder van Zeeland, in de meeste Zeeuwfche Steden. Op den volgenden dag verfcheenen veele ingezeetenen met Oranje -lirikken op een hoed. De Groenwijven plaatftcn drie Vaandels van.. Oranje - papier op de Groote Markt, waar op gefchreeven ftondt, W*. C. H. FR IS O, Prins van Oranje, Stadhouder enz. met bijvoeging van deeze woorden, binnen acht dagen moet hij V hier ook weezen. Doch daar verliep zo veel tijd niet, of dit gewigtig werk was voltrokken. Den uegeiiëntwintigften waren de Afgevaardigden van Rotter' dam, verlierd met Oranje- ilrikken aan den hoed, op da Dagvaart verfcheenen. Hier op was 't Graauw van den Ha. ge, waar onder een Vrouwmensch, in flordig Amazonen gewaad, met ijsfelijke knevels, en eene Oranje-papieren Grenadiers muts op het hoofd, uitmuntte, in grooten getale gefchoold na 't Binnenhof, vreezelijk fcheldende op de Regeering, en in 't bijzonder op den Raadpenfionaris gilles ; en daar naa elk Lid der Vergaderinge van Holland, die naa den middag te drie uuren fcheidde, afvraagende, of hij den Prins tot Stadhouder verklaard, en mede getekend hadt? bij welke gelegenheid de Heer francois terestein van halewyn, Penfionaris van Dordrecht, en anderen, zwaarlijk gedreigd wierden door eenigen uit het Graauw. Doch zij raakten vrij met den fchrik. De Heer van halewyn, die door eenen niet onbekenden Hagenaar bij de keel gevat, en met een mes gedreigd was, wierdt door een Klerk en eenige anderen be. fchermd en gered. Omtrent honderdënvijftig man van de Lijfwagt, die op 't Binnenhof ftondt, geenen last hebbende om geweld te gebruiken, zag al de beweeging aan, zonder zich te roeren De Heer karel lodewyk van wassenaar, Heer van Daveren en Baljuw van den Hage, gaf zich veele moeite om de Gemeete tot geduld te vermaanen, haar verzekerende, dat zij, binnen drie of vier dagen, haarenwensch zou vervuld zien. Doch op 't ernftig aanhouden van 't volk, moest men nog dien zelfden avond 't Oranje-Vaandel van 't Stadhuis voor den Hage laaten waaien. Ook wierdt, wat laater, een ander Vaandel, welk men bij een Kamerbehanger sn de Spuiftraat gehaald hadt, boven aan den voorgevel van HHaffSbanw» «l de& Vijverkam, vastgemaakt. Den vol- ) gea-  WILLEM de IV. (Prins) rijp genden dag hadt men de Hoofdwagt op 't Hof doen verfterken, en de toegangen na den Hage met eenig Voetvolk bezet. Maar op den eerften Maij raakte den Haag in roere, ter gelegenheid van 't valsch gerugt eener voorgenomene landinge der Franfchen. 't Graauw vloog ten Hove in, roepende: Dat men "( Land verkogt hadt. De boeren van Scheveningen rukten, tegen den avond, met vliegend Vaandel en llannde Trom, doch zonder Geweer, na den Hage, den Baljuw wapenen afvorderende, om 'er de Franfchen mede ta keer te gaan. Alle deeze beweegingen, hoe zeer zij naderhand bleeken door valfche tijdingen veroorzaakt geweest te zijn, gaven zulk eene bijstere gedaante aan den tegenwoordigen ftaat der dingen, en verfpreidden zuik een fcnrik door den Hage, dat 'er 't befluit tot 's Prinfen aanfteliing, vermoedelijk, niet weinig door verhaast wierdt. De Baljuw bragt egter de onbezuisde menigte met woorden tot bedaaren. Doch men bleef in den Hage zo ongerust, dat de Gekommitteerde Raaden goedvonden, des anderendaags af te kondigen, dat de Prins, den derden, tot Stadhouder ftondt ver« kooren te worden; te gelijk vermaanden zij de Gemeente, zich ftil te houden. Diergelijke vermaaningen deedt haar ook wat laater de Heer pieter van der kamer, Burgemeester van Haarlem, en reeds eenëntachtig jaaren oud, die, nevens de andere Afgevaardigden der Stad , in twee Jagten, met Oranje-vlaggen opgefchikt, tegen den avond, in den Hage gekomen was. Zo veel werks was hier noodig om 't Volk in rust te houden; 't welk ook gelukte. Den volgenden dag wierdt de Prins, door de Staaten van Holland, tot Stadhouder, Kapitein - Generaal en Admiraal verkoozen. \ Hof was bij tijds bezet door de Lijfwagt te paerde en te voet, en door de Schutterij der ftede. De Oranje Vaandels ftaban uic alle de Logementen der ftemmende Steden, en alle de Lede» der hooge Regeeringe verfcheenen met Oranje - ftrikken ten Hove. 't Liep aan tot elf uuren j eer 't Gemeen kennis kreeg van 's Prinfen verkiezinge, eerst uit den mond van den Heer Baljuw, die verklaarde zich mi te kwijten van zija Ridderlijk woord, der Gemeente, voor eenige dagen, gegeeven, ea daar *aa door den Heer willem buys, Sekretaris H 4 d*  IS® WILLEM de IV. (Prins) der Staaten van Hol/and, die den volke voorlas; Dat de gtaaten van Hol/and en Westfriesland, uit aanmerking van den bekommerlijken toeftand van tijden en zaaken, en om, onder Gods zegen, den .ftaat deezer Landen des te beter te kunnen reddert uit de zorgelijke en gevaarlijke omftandigheden, waar in zij zich bevonden, met eenpaarige bewilliging vm alle Leden, hunne Vergadering uitmaakende, verkooren 'en aongefteld hadden zijne Hoogheid, den Heere willem kabel henrik friso, Prins van Oranje en Nasfau , tot Stadhouder, Kapitein - Generaal en Admiraal over de Krijgsmagt 'van deeze Provincie, te water en te lande, 't Zelfde wierdt ook terftond hier naa van 't Stadshuis van den Hage afgekondigd. Voorts wierdt de dag beflooten met het vertoonen van allerlei tekenen van algemeene vreugde. Graaf willem van bentink, Heer van Rhoon en Pendrecht, befchreeven in de orde der Ridderfchap en Edelen van Holland, hadt den Prinfe terftond, door een Renbode, kennis gegeeven van zijne aanfteliing. In 't antwoord, welk -Zijne Hoogheid hier op liet afgaan aan den Graave, was in H bijzonder opmerkelijk, dat hij verklaarde: „ Zich zeiven „ eerst over zijne' bevordering te zullen gelukwenfchen, als >, dezelve bleek te ftrekken ter eere Gods, en tot welzijn „ van *t lieve Vaderland." Niet minder opmerkelijk was 't geen 'er de Prins bijvoegde: „ Dat het grootfte vermaak, „ welk hij zedert de eerfte tijdingen deezer omwentelinge ge9 voeld hadt» omftaan was uit het berigt, dat alles zonder „ ongelukken was afgelopen ; zullende hij den Hemel bid- den, dat een werk, zo openbaarlijk door deszelfs Zegel „ bekragtigd, in 't vervolg ook door geene de minfte bloed„ ftorcing bezoedeld mogt worden." De Afgevaardigden van Zeeland, 's Prinsfen verkiezing in den Hage hebbende bijgewoond, kwamen eerst op den vijfden Maij te Leeuwarden aan, en deeden terftond opening van hunnen last aan den Prinfe, dien zij verzochten, in peribon in Zeeland te willen komen; 't welk hij aannam. Den zevenden keerden zij te rug. De Prins volgde den tienden, Verzeld van de Koninklijke Prinfesfe zijne Gemaalin, en van flfi jongt ?ïinfesfe carouna, Het doorluchtig gezelfchap kwar»  WILLEM de IV. iPiins) rai kwam des anderen daags, zijnde Hemelvaartsdag, in een Jagt, te Amfterdam aan, omtrent den middag. Terftond wierdt zijne Hoogheid begroet door twee der regeerende Burgemeesteren, de Heeren oerrit corver, Heere van Vdzen, en gilles van den bempden, verzeld van den Peslionaris staal, en van eenen der Stads Sekretarisfen; voorts ook door de Afgevaardigden van het Koliegie ter Admiraliteit alhier, en van de Oost- en Westindifche Maatfohappijen; en eindelijk door veele bijzondere perfoonen van meerder en minder aanzien. Op verzoek der Burgemeesteren waren de meeste huizen der Stad verlicht; bij welke gelegenheid, egter , hier en daar zinfpreuken en afbeeldingen gezien wierden , welke toonden, dat allen in 's Prinfen bevordering niet even veel genoegen namen. Het Vorstlijk gezelfchap vertoefde te Amfterdam tot 'sanderendaags, en vertrok toen, over Haarlem, na den Hage, daar het ten zeven uuren in den avond aankwam. Midlerwijl hadden de Algemeene Staaten, reeds op den vierden Maij, beflooten, den Prins aan te ftellen tot Kapitein- en Admiraal - Generaal over de Krijgsmagt van den Staat in 't gemeen, met de vrije magt over de Patenten, tot hun kennelijk wederzeggen toe, gelijk de voorgaande Stadhouders dezelve gehad hadden; en van deeze aanfteliing kennis te geeven aan den Vorst van Waldek, die thars 't opperbevel voerde over 't Leger in de Nederlanden, en aan de Bevelhebbers der Grensvestingen. Ook hadden zij eenige Heeren gemagtigd, om den Prinfe den Lastbrief tot deeze hooge bediening over te leveren. — Op den derden Maij hadden de Staaten van Utrecht den Prins tot Stadhouder, Knpitein- en Admiraal-Generaal van hun Gewest verkoozen, naa dat zulks twee dagen te vooren, op 's Volks begeerte, door de Stad gefchied was. Doch in Overijsfel liep het aan tot den tienden, eer de Staaten eenpaariglijk beflooten, „ op het voorbeeld der andere Gewesten, den Prins tot Stad„ houder, Kapitein- en Admiraal - Generaal van Overijsfel „ aan te ftellen, met zodanige magt, gezag, voorregten en voordeden, en op zodanige Inftruétien, als zij, tot welti zijn van den Staat in 't gemeen, en van dit Gewest in *t H S i, bij-  m WILLEM de IV. (Print) „ bijzonder, zouden best en oorbaarst oordeeien." Maar in de bijzondere Steden, Deventer, Kampen en Zwolle, wat de aanfteliing reeds eenige dagen te vooren bekend gemaakt. Op den vijftienden wierdt zijne Hoogheid piegtiglijk tot de hooge waardigheden aangenomen, eerst door de Afgevaardigden der Staaten van Holland, daar naa door die der Algemeene Staatsvergaderlnge. Ten zelfden dage nam de Prins zitting in den Hove van Holland, en in andere hooge Koilegien van Regeeringe. Ook wierdt hij als eerfte Lid der Edelen, op den zestienden, ter Vergaderinge van Holland ingeleid. Men hadt te vooren den Raadpenfionaris reeds gelast, zijne Hoogheid van aüe Staatszaakeu kennis te geeven. Ter gelegenheid van 's Prinfen inleidinge in den Raad van Staaten, deedt de Graaf van bentink, Heer van R.'ioon en Ptndrecht, eene aanfpraak, die zeer opmerkelijk geoordeeld wierdt. Hij verklaarde te hoopen: ,, Dat de hei Helling der „ oude wijze van Regeeringe ook de eendragt in den Staat „ zou herftellen; dat de raadpleegingen daar door bij tijds „ tot rijpheid gebragt, en met den verehchten fpoed uitge„ voerd zouden worden, en dat de ftraften en belooningen „ daar door wijslijk zouden uitgedeeld worden. Door deeze ,, middelen", dus vervolgde hij, ,, en onder 't beftier der Prinfen van oranje, was de Staat gereezen tot dien top „ van geluk, van waar men dien onlangs hadt zien nederftor„ ten, tot zo verre, dat dezelve een fpot voor de vijan„ den, en een onnutte last voor de vrienden was gewor„ den." Wijdefs betuigde hij „ niet te twijfelen, of de „ Prins zou de voetftappen zijter voorvaderen naavolgen, ,, en medewerken, om den Staat, die reeds ten deele over„ rompeld was, te bevrijden voor 't juk van eenen heersch„ zugtigen en trouwloozen nabuur, die met de goede trou- we en met de plegtigst bezwoorene Verdragen openlijk s, den fpot dreef." Hij hieldt zich ook, verklaarde hij verder, verzekerd „ Dat de algemeene geneigdheid der Inge3, zeeten, tot den Prins, die door tijd noch kunftenaarij hadt kunnen uiige wicht worden, bij de nitkomst blijken zou, ?, regtmaatig geweest te zijn: waarom hij, ten befiuite, ver„ zogt, dat de Raad den Prinfe de eere bewees, welke 5„ men aan zijnen ring en waardigheid vetfchuldigd was." ZIJue  WILLEM de IV. C Prins) 12* Zijne Hoogheid vertoefde flegts weinige dagen in den Hage. Affcheid van de Vergadering van Holland genomen, en zijne Gemaalin en eenig kind den Staaten nadruklijk aanbevolen hebbende, begaf hij zich fpoedig na Zeeland, en kwam den negentienden te Veere aan, en voorts te Middelburg, daar hij, den volgenden dag, den eed deedt als Stadhouder, Kapitein en Admiraal-Generaal van 't Gewest. Terwijl hij nog op reize was, hadden de Staaten, op den voorflag van Middelburg, beflooten, hem te herftellen in 't bezit van 't Markgraaffchap van Veere en Vlisfingen, welk, gelijk wij voorheen verhaald hebben, voor eenige jaaren vernietigd verklaard was. Ook wierdt hem het regt van Eerften Edele van Zeeland opgedraagen, onder de gebruiklijke voorwaarden ; doch , daarenboven , met dit bijzonder beding, dat »s Prinfen perfoon, als Eerffe Edele, zou verbeeld worden door perfoonen, den Staaten aangenaam, in Zeeland gebooren en behoorlijk gegoed, van den waaren Hervormden Godsdienst, en geene Krijgsampten bekleedende. Zijne Hoogheid ftelde eerlang jan van boessele van der hooghe tot Eerften Edele aan, in welken alle de gemelde hoedanigheden gevonden wierden. Voorts was de Prins bedagt op het herftellen der inwendige rust. Eer hij uit Leeuwarden vertrok, hadt hij eene Publicatie afgezonden na Zeeland, waar bij de Gemeente tot rust en eendragt vermaand wierdt. Doch 't woelen duurde tot op en naa de aankomst van zijne Hoogheid, die teffens de aangeftelde Interims-Regenten te Zierikzee ontfloeg, en de afgezetten wederom in hunne ampten herftelde. De Burgemeester mogge wierdt egter nog in 't Heeren.Logement bewaard, tot dat zijne Hoogheid in perfoon in de Stad kwam, en toen terftond op vrije voeten ge. fteld, zonder dat iemand durfde onderneemen, eenige befchuldiging tegen hem in te brengen. De Prins met de Staaten op 't ftuk der geldmiddelen geraadpleegd, en verder de noodige orde gefteld hebbende in Zeeland, keerde in 't begin van Junij te rug in den Hage, daar hij zedert zijn gewoon verblijf hieldt. De Staaten van Holland hadden hem ondertusfchen da waardigheid van Opper-Houtvester opgedraagen, en de begeeving der Krijgs- ainp>  «34 WILLEM de IV. (Print) ampten, (Taande op de verdeeling van 't Gewest, van Vaandrig tot Kolonel ingeflooten, aan hem gefteld. Zedert verklaarden zij, dat zulken, die ter Dagvaart verfcheenen, wel in den eed en dienst des Stadhouders zijn mogten; 't welk, eer zijne Hoogheid Stadhouder van Holland was, ongeoorlofd was geweest. Ook hadden de Algemeene Staaten hem vereerd met het Stadhouder- en Kapitein - Generaalfchap over de Landen van Overmaaze, en met het regt van vergiffenisfen en gunften te verleenen, onder 't Regtsgebied van den Raade van Brabant en van de Stad en Lande van Maasiricht, het Graaffchap van den Vroenhoye daar onder begreepen. Midlerwijl hadden de Staaten van Holland raadzaam gevonden, om orde te ftellen op het openlijk bidden voor zijne Hoogheid; zij begeerden dat eerst gebeeden wierdt voor de Staaten van Holland en Westfriesland, als zijnde de wettige O vetheid van deezen Lande; voorts voor de Staaten der andere Vereenigde Gewesten, als hunne Vrienden, Buuren en Bondgenooten, en voor derzei ver gezamentlijke Afgevaardigden ter algemeene Staatsvergaderinge en in den Raad van Staate; daar naa voor zijne Hoogheid, den Heere Prinfe van oranje en nassaü, Stadhouder, Kapitein - Generaal en Admiraal van dit Gewest; wijders voor de Wethouderfchap der Stad of plaatze. Zedert wierdt deeze voet van openbaar bidden, door alle de Gewesten beraamd en bevolen. Door de hooge magt en waardigheid, den Prinfe opgedraagen, waren de gemoederen van 't Gemeen merkelijk bedaard, coen dezelve van nieuws ontrust wierden, door 't overgaan der Stad Bergen op den Zoom aan de Franfchen; de argwaan over het tegenwoordig beftier nam zelf dag aan dag toe, wanneer de Ridderfchap en Edelen getaaden vonden een voorflag te doen ter Vergaderinge van Holland, die terftond in 't licht kwam, en de gemoederen van veelen in de grootfle Steden verder aan 't gisten hielp. Zij droegen naamelijk op den zevenden Odtober, den Leden voor: „ Dat zij, de „ gefteldaeid der Regeeringe deezer Landen in ernstige aan„ merking genomen hebbende, bevonden hadden, dat dezelve „ onmogelijk beftaan kon, zonder een uitfteekend Hoofd, „ dat  WILLEM de IV. (Prins) f25 dat de Staat, daar van ontbloot zijnde, meer dan eens op », het punt van zijnen geheelen ondergang gebragt geweest „ was, en uit zulk een blijkbaar gevaar alleenlijk gered was „ geworden, door het aanftellen van eenen Stadhouder, Kapitein- en Admiraal - Generaal. — Dat welgezinde Regen» ten niet zonder fehrik konden gedenken- aan de verwarring, „ waar in de Staat zou ftorten, bij mangel van zulk een uitfteekend Hoofd, en vooral, zo in de tegenwoordige „ omftandigheid zijner Hoogheid iet menschiijks mogt over» „ komen. Dat zijne Hoogheid tot nog toe met geen ander „ oir dan eene jonge Prinfesfe gezegend was: weshalven „ men bekwaame middelen ter hand moest (laan, om dat t» dreigend gevaar af te weeren. Dat hier toe niets ander» „ uit te denken was, dan dat de waardigheden van zijne „ Hoogheid eiflijk verklaard wierden, op zijne mannelijke „ en vrouwelijke naakomelingen. Dat hier door de tegen„ woordige Regeeringsvorm bevestigd , en het vertrouwen „ tusfchen zijne Hoogheid en de Regenten zou asmgekweekt „ worden. Dat zij , Ridderfchap en Edelen, hierom ten „ hoogften noodig hielden, dat het Erfftadhouderfchap van ,, dit Gewesj aan zijne Hoogheid en zijne wettige mannelijke „ en vrouwelijke naakomelingen wierdt opgedraagen , op 11 zulk eene wijze, dat de mannelijken akoos de vrouwelij„ ken wierden voorgetrokken, mids de een noch de andere „ bekleed waren met de Koninklijke noch Keurvorfteüjke „ waardigheid; dat ook de vrouwelijke naakomelingen geen » huwelijken zouden mogen aangaan, dan met bijzondere „ bewilliging der Staaten, en niet dan met een Prins, die „ belijdenis deedt van den waaren Christlijken Hervomden „ Godsdienst: ook met geen Koning of Keurvorst. Dat ia „ gevalle de waardigheden vervielen aan eene der vrouwelij„ ke naakomelingen van zijne Hoogheid, zij den tijtel vaa „ Gouvernante voeren, en magt hebben zou om een manne„ lijken Reprefentant te ftellen, die uit haaren naam de „ hooge waardigheden zou bekleeden. En dat, in gevalle „ de mannelijke of vrouwelijke naakomeling nog minderjaa„ rig zijn mogt, de waardigheden zouden bekleed worden „ door de vrouwe Moeder, onder den tijtel van Gouvernau. » te,  IüÖ WILLEM de IV. (Prins) ,, te, enz." De Afgevaardigden der Steden op deezen gewigtigen voorflag niet gelast zijnde, namen dien over, otri *er verflag van te doen aan de Vroedfchappen, en beloofden, binnen weinige dagen, derzelver gevoelen ter Vergaderinge te zullen inbrengen. Geduurende de raadpleegingen der Vroedfchappen,: die in eenige Steden langer duurden, dan men in den Hage verwagt hadt, gaf de voorflag der Edelen ftoffe tot veelerlei ge* fprekken onder 't gemeen, welke Ieevendig gehouden wierden door verfcheiden fchriften, die ten deezen tijde in 't licht kwamen, en ftrekten om te toonen, hoe noodzaakelijk 't ware, dat men den Prinfe grooter gezag opdroeg, en vooral dat de hooga waardigheden erflijk verklaard wierden in de mannelijke en vrouwelijke- naakomelingfchap. Zommigen beweerden zelf, dat men zijne Hoogheid tot Graaf van HoU land moest verheffen. Doch men verzekerde , dat zijne Hoogheid deeze waardigheid gantsch niet begeerde; fchoon hij den voorflag tot het Erfftadhouderfchap, waar van hem plegtiglijk kennis gegeeven was, met genoegen verflaan hadt; Veel wierdt hier over gefproken in de Steden , als mede van twee andere punten, het begeeven der kleine Ampten en 't ftuk der Posterijen, waaromtrent zommigen meenden dat de Prins inzigten hadt, welke zij goedvonden te bevorderen, doch hier en daar op eene zo onbezuisde wijze, dat zijne Hoogheid zelve hun gedrag afkeurde. Het begeeven naamlijk der kleine Ampten was al lang eena oorzaak van misnoegen geweest onder 't gemeen. Men befchuldigde thans verfcheiden Regenten, dat zij daar van onbehoorlijke voordeden trokken; dat zij dezelven, ten behoeve hunner maagen of anderen, bezwaarden met lastige üitkeeringen, en ze, met voorbijgaan van burgeren, veelal gaven aan vreemdelingen. De Postmeesterfchappen, de voordeeligfte Ampten, vooral te Amfterdam en in den Hage, wierden gemeenlijk bekleed door Burgemeesters zelve, of andere aanzienlijke Regenten. Doch niet lang naa de verheffing van zijne Hoogheid, vondt de Wethouderfchap van den Hage geraaden, de Postmeèstersplaatzen den Prinfe aan te bieden, die ze terftond' den Staaten van Holland opdroeg. Da  WILLEM db IV. (Prins) isf Dé meeste Hollandfehe Steden volgden dit voorbeeld. Am. fierdam alleen, waar het voordeel der Posterijen op ruim tweehonderdduizend guldens in 't jaar begroot wierdt, maakte zwaarigheid om zuik een aanzienlijk inkomen aan 't Land of aan zijne Hoogheid af te ftasn. Eene der redenen van weigeringe was, dat, zedert eenige jaaren, de inkomften de? Posterijen befteed waren tot ondetfland van eenige Godshuizen , wier inkonjften tot hun onderhoud niet toereikende waren. Hierom konden Burgemeesteren niet befluiten, de Posterijen aan 't gemeene Land te brengen, t Voorbeeld, egter, van den Prinfe, die de Posterijen, hem opgedraagen* aan 't Land afftondt, hadt zo veel invloeds op hen, dat zij aan de Vroedfchap der Stad verklaarden, voor zich zeiven en de hunnen af te zien van alie voordeelen der Posterijen5 doch 'er bijvoegden , zwaarigheid te maaken, of zij, ten nadeele der Kasfe, en der goede Ingezeetenen, zulk een gift© mogten doen aan 't gemeene Land: Immers niet zonder de Vroedfchap daar over geraadpleegd te hebben, wier gevoelen met dat der Burgemeesteren ovtreeaftemde, om caamiijk de inkomften der Posterijen tot onderfteuning der bezwaarde geldmiddelen van de Stad, en dus ten nutte der goede gemeente aan te wenden. De Afgevaardigden der Stad, dit befluit ter Dagvaart gebragt hebbende, toonden zijne Hoogheid en de overige Leden daar over hun ongenoegen. Doch hes leedt nog eenigen tijd, eer dit gefchil beilist wierdt. Van grooter uitgeftrekiheid waren da onlusten over 't begeeven der Kleine Ampten in de Steden, Te Rotterdam begaf zich, op den zevenëntwintigften September, een hoop ingezeetenen na 't Stadhuis, met een Verzoekfchrift aan de Vroedfchap, waarbij begeerd wierdt, dat alle Stads - Ampten „ voortaan, openlijk aan de meestbiedende zouden verkogt worden. Doch de Regeering vondt dit Verzoekfchrift zo bustenfpoorig, dat zij het geruimen tijd onbeantwoord liet. Ds Gemeente, hier over ongeduldig wordende, en onder dekzeJ van ijver voor den Prins van oranje, verftoutte aich eerlang een Verzoekfchrift in te leveren, 't welk het voorgaande , ten opzigte van ftijl en zaaken , in buitenfpoorigheid overtrof. Men fprak in hetzelve op geen laager toon, dan va®  is8 , WILLEM de IV. C Prins) vin aan/ionds, tonder eenige verwijting of verder uitjlei,van daadelijk, zonder eenig het allerminjle uitjlel, hunne begeerte in te willigen. De Wethouderfchap, voor opfchudding onder 't volk bedugt, befloot, hoewel gedwongen, dit fchor Gefchrift in te willigen, en eene bewilliging, tot het verkoopen van alle Stads - Ampten, ten behoeve van 't gemeene Land, af te kondigen, 't Volk fcheen in zijn fchik met deeze afkondiging. Doch twee der regeerende Burgemeesteren bega ven zich terftond na den Hage, daar zij zijne Hoogheid zulk een verflag deeden van 't gebeurde, dat de Prins twee Heeren afvaardigde, om uit zijnen naam te Rotterdam eene afkondiging te doen, waarbij zijne Hoogheid de afgeperfte bewilliging vernietigde, en zich tegen het verkoopen der Ampten verklaarde. Zodra deeze afkondiginggcfchied was, befpeurde men een algemeen genoegen op hetgelaat van verre de meeste en voornaamfte ingezeetenen.Doch de voorftanders en inleveraars van 't jongfte Verzoekfchrift waren ten uiterften bedremmeld en misnoegd, 't Onifchoot hun, dat zij, die waanden uit te munten in zuchtvoor zijne Hoogheid, door zijne Hoogheid zelve in 't ongelijk gefteld wierden. Een geloofwaardig man verhaalt, dathem van goeder hand verzekerd was, dat eenigen, zodra de afkondiging gefchied was, hunne Oranje ftrikken van den hoed getrokken, en Oranje onder gerdepen hadden: terwijl anderen gezeid zouden hebben: Meent de Prins ons, die hem Stadhouder gemaakt hebben, te dwingen; 't zal 'er r.u nog anders gdan. Vast gaat het, dat een Soekebakker r laurens van der meer genaamd, en drie andere burgers, die de hand in 't eerfte Verzoekfchrift gehad hadden, nu een Gefchrift uitgaven, waarbij zij verklaarden, geen deel gehad te hebben in het tweede Verzoekfchrift; te gelijk vernaaiende, dat zij, van tijd tot tijd, van 't ongenoegen hunner medeburgeren kennis hadden gegeeven aan zijne Hoogheid en deszelfs Ministers. Dat zij, onder anderen, zich vervoegd hadden bij den Baron van grovestins, in 'sGraavenhaga die hen aan den Sekretaris bak hadt geweezen, aan wien zij hunne vreeze voor oproer haddèn te kennen gegeeven. In de daad, van der meer was ten Hove niet onbekend: gelijk om-  WILLEM db IV, (Prins*) ii? femtrent deezen tijd veele burgers vsn bijzondere Steden, hu'rJ eigen belang, of verbetering in gemeene misbruiken zoekende, hun werk maakten om ten Hove gehoor te vinden; 'I welk zommigen gelukte. De afkondiging, op naam van zijns1 Hoogheid te Rotterdam gefchiéd, herftelde niet alleen aldaar? de rust, maar bragt ook te wege, aat het uitbreeken vari daadlijkheden in andere Hollandfche Steden voorbomen Wierdt Maar te Amfterdam waren, van 't begin van November' af, voorbereidzels gemaakt tot merkelijke beroerte, Al vroe* ger hadt men hier ter Stede misnoegen zoeken te verwekken! over 't ftuk der Ampten* Ook waren eenige th de gedaverd geraakt, dat de Posterijen niet aan de Stad, maar aan 't ge. ineene Land behoorden opgedraagen geweest te zijn. ti.eé kwam het punt van het Erfftadhouderfchap bij, waar in riiei van Amfterdam de grootfta zwaarigheden hadden gemaakt^ fchoon de meeste andere Stéden in den voorflag der Èueleri fpoedig bewilligd hadden. Daniël raap, Poreeleinbooper td Amfterdam, 't zij aangezet ooor anderen, 't zij, ge'ijk hij voorgaf, uit eigen beweeging, er, op 't voorbeeld der Bur-< gerije van Rotterdam, badi een Verzoekfchrift ontworpeni aan de Vroedfchap der Stad j waar bij begeerd wierdt. i. Datj het Stadhouder-, Kapitein- en Admiraalfchap - Generaal erflijkS verklaard wierden, in de mannelijke en vrouwelijke naakomelingicaap van zijne Hoogheid. — 2. Dat de openvallende! Ampten voortaan openlijk, aan de meestbiedenden, ten voordeele van den Lande, zouden verkogt worden. —— 3. Dit de Burger Kapiteinen wierden verkooren, niet uit de Regeering, maar uit de Burgerij. —■ 4. Dat de Gilden heifield wierden in haare oude Voorregten. Zedert èenige weekeri deedt hij zijn best om teekenaars te vinden op dit Verzoekfchrift, doch fiaagde niet naar genoegen: hoewel hij een Gefchrift, ter vcrdeediginge van 't Rotterdamfche Smeekfchrift^ ter drukperze bezorgd hadt. Zijne pöogingen wierden krflgtloozer gemaakt, doof eenige gefchrifteh, die van de zijde der Regeeringe in 't licht kwamen , waarbij het tegendeel van het door hem beweerde wierdt aangetoond. Hieroin was» men op andere middelen bedagt, die meer beweegirg maakten. Op den zesden of zevenden November, voudt inen' ? XXXII. deel. I öf  130 WILLEM de IV. (Prins) op verfcheiden plaatzen der Stad, briefjes aangeplakt, „ waar „ in alle welmeeuende Burgers en Patriotten genodigd wier„ den, op den Dam te komen, om Burgemeesteren te ver„ zoeken, dat ze zijne Hoogheid Erfftadhouder verklaarden, „ gelijk andere Steden reeds gedaan hadden; dat ze de Pos„ terijen den Prinfe aar.booden; dat ze bewilligden in 't ver„ koopen der Ampten, gelijk te Rotterdam begeerd was; „ en dat ze voortaan Kapiteinen uit de Burgerij Heten kiezen, niet uit de Regeering: in welk verzoek men ver„ trouwde dat de Burgers zich behoorlijk kwijten zouden, „ op dat hun van andere Steden niet verweeten wierdt, dat „ zij lafhartigen waren , die van hunne Regeering niets „ eifcTien durfden." Onder deeze briefjes las men „ dat „ hij, die ze affcheurde, niet ongeftraft blijven zoude." Ook wil men, dat bij zommigen „ dé Ingezeetenen verzogt wier„ den, gewapend en met Oranjeftrikken verfierd , op den 3, Dam te komen." 't Aanplakken van déeze briefjes verwekte ongerustheid in veelen; ook in de Regenten, die ligt bevroeden konden, wat men hier mede voor hadt. Om dat in de briefjes drie punten van de vier Honden, waar mede haap hadt rondgeloopen, viel 't bedenken op hem, als ware hij de Aanplakker; doch anderen hielden 'er den Rotterdamfchen Koekebakker. van der meer voor, die nu en dan in Amfterdam kwam. Raap keurde het aanplakken der briefjes openlijk af; hoewel hij, op den achtften , bij een der Burgemeesteren octbooden, bekende, een Verzoekfchrift te hebben rond gedraagen; doch op de vraag, Wie en h»e veeJen dit Verzoekfchrift getekend hadden, weigerde hij zich te verklaaren. Des anderen daags kwam 'er een maatig getal van volk bijeen op den Dam, doch meest nieuwsgierigen, en weinigen met Oranjeftrikken verfierd. Raap hieldt zich hier omtrent in een Koffyhuis op. 't Liep aan tot over den middag eer 'er iets voorviel. Men was thans op 't Stadhuis en elders bezig met het ontvangen van den eerften Termijn der milde Gifte, welke van de Ingezeetenen gevorderd was. Hier toe wierdt de kamer der Burgemeesteren gebruikt; doch de Geevers kwamen in Burgemeesters - vertrek bijeen, en wagtten daar, toe dat zij konden geholpen worden. Doch eve*  WILLEM D4 IV. (Prins) éven nta half één uure rees 'er onder de wagtende Geevers eenig gemor, dreigende zommigen, alsof hun het toeven verdroot g in Burgemeesters-kamer in te dringen. Te gelijk Huiven" eenige jongens, die voor 't Stadhuis Oranje bovenI geroö* pen hadden, de trappen op. Men hieldt den woesten hoöp" eenigen tijd uit Burgemeesters - Kamer, binnen welke dé Kommisfarisfen tot de ontvangst der milde Giften de Kisten" toeflooten, de papieren bergden, en door eene zijddeur del wijk namen. Doch 't Graauw en de jongens drongen eindelijk ter deure in, daar Inktkokers en al wat 'er los was$ om verre raakten. De Venfters der Voorpuije wierden operi geftooten. Men ftak 'er een Raagbolftok uit; daar een Oranjelint aan gebonden was, en vertoonde, fpotswijze, del Kusfens, die met Stads wapen beftikt waren. De Heer Bur-" gemeester nikolaas geelvink, die, deezen ogtend, de eenige He der regeerende Burgemeesteren was, die op 't Stadhuis" het Burgemeesterlijk werk hadt waargenomen in de Raadkamer, was reeds voor 'i bedrijven van eenige baldaadigheden! afgegaan van 't Stajhuis; daar hij egter, op 't verneemeti van 't gepleegde geweld, des naamiddags wederom verfcheen,) cm orde ftellen. 't Was ondertusfchen eenigen bedienden gelukt, 't gefpuis uit de kamer, en derzelver deur geflooied te krijgen. Doch naa weinige oogenblikken wierdt zij met een bai.k opengeioopen. Ken Timmerman f willem van neS geuaamd, befchuldigd hier toe raad en hulp te hebben bijgebragt, wat laater in hegtenis geraakt zijnde, zou, zo meö .wil, 'er den hals bij ingefchooten hebben, indien zijne Hoogheid, bij wien voor hem gelproken was, niet eerst het vonnis hadt doen opfchorten, en hem vervolgens uitwisfchifig van misdaad bezorgd. Nogthans wierdt hem in 't begin van 't Jaar 1748, door Burgemeesteren, buiten Vorm van regtsgeding, de Stad ontzegd, 't Graauw was ondertusfchen nie£ zo dra meester van Burgemeesters - Kamer, of de Ventten der Voorpuije wierden andermaal met veel gedruisch geopend. Eenigen, op een loos gerugt, dat 'er vier agter af gebragt waren, ftreefden na de Gevangenis of Boeijen, eö vorderden, dat men hunne makkers losliete. Doch voor half twee uuren, kwam de Burger - Kompagnie van den Kapitein j a a#ra*  ï?2 WILLEM di IV. (.Prins) abraham scberrenberg in de wapenen, en dreef den oproerigen hoop in een oogenblik van 't Stadhuis. De Schutterij bleef dien dag en vervolgens tot den negentienden in 't geweer; en fchoon 'er eerlang wederom briefjes wierden aangeplakt , waarbij 't Volk tegen den zestienden op den Dam genodigd wierdt, met bedreiging dat het nu mannen •werk zijn zou, daar 't te vooren jlegts jongens werk geweest was, verwekte, nogthans, de gewapende Schutterij, die 't S:adhuis fterk bezet hieldt, zo veel gezags onder 't graauw, dat niemand eenig geweld onderneemen durfde. Een Turfdraager alleen , te ftout indringende op de Schutterij, wierdt in hegtenis genomen, en eerlang ter Stad uitgezet. Maar 's anderen daags begaf daniel raap, met eenigen zijner vrienden, zich voor Burgemeesteren, daar hij den inhoud van zijn Verzoekfchrift mededeelde. Men antwoorde hun, dat de Heeren den Burgeren alle reedelijk genoegen geeven zouden: waar mede zij vertrokken. De afkondiging van zijne Hoogheid te Rotterdam bragt veel toe tot de herfletling der rust te Amfterdam. Ook hadt men zeshonderd guldens beloofd aan den aanbrenger der Belhamels, en 't zamerirotten van meer dan twaalf perfoonen ftrengelijk verbooden. Een der voorftanderen van 't Verzoekfchrift was zo bevreesd geworden, dat hij, gelijk hij zelve verhaald heeft, zich terftond na den Hage begaf, en den Prins om zijne be. fcherming verzogt; die hem ook, volgens zijn zeggen, gunftiglijk verleend wierdt. Terwijl dit te Amjlerdam voorviel, hadt zijne Hoogheid den Staaten kennis gegeeven van de beweegingen , die in zommige Steden, over 't ftuk der Ampten, ontdaan waren; waar op de Leden, den Prins voor zijne oplettendheid en zorge bedai-kt hebbende, eenpaariglijk verklaarden, de misbruiken, in 't begeeven der Ampten fageftoopen, te willen helpen weeren. Ook wierdt , kort hier naa, vastgefteld: I. Dat geene Ampten, ftaande ter begeevinge der Steden, voortaan zouden begeeven worden, dan aan zulken, die ze in perfoon zourfen waarneamen. — 2. Dat gemelde Ampten met generlei uitkeeringen zouden bezwaard, en ter verkrijginge van dezelve geen geld, of gelds waarde, gegeeven wor-  WILLEM os IV. (Prins) ï33 worden. Amfterdam bewilligde in dit befluit; doch men deedt vergeeffche poogingen om haar tot het afftaau der Posterijen aan 't Gemeene Land te doen bal)uiten, hoewel de Afgevaardigden der Stad in den Hage daar toe fterk gedrongen wierden: waarom men geraaden vondt, ter Dagvaart te verklaaren, dat men tot deezen afftand, om dringende re* denen, niet kon befluiten. Doch fchoon Amfterdam 't afftaan der Posterijen bleef weigeren, bewilligde het, egter, ten laatfte in 't Erfitadhouderfchap. De Afgevaardigen der Stad waren, zedert eenigen tijd, in onderhandeling getreeden met zijne Hoogheid, en hadden 'er eindelijk , met 's Prinfen volkomen genoegen, eenen voet op beraamd, waar naar 't befluit der Staaten vervolgens wierdt opgemaakt. Bij hetzelve wierdt ,, het Erf„ ftadhouder - Kapitein- en Admiraaifcöaps - Generaal van Hol' „ land en Westfriesland opgedraagen aan zijne Hoogheid, „ in zulker voege, dat de gemelde waardigheden , naa 's Prin- fen overlijden, zouden vervailen op zijne wettige manne,, lijke naakomelingen; dat, in gevalle zijne Hoogheid een „ Zoon naliet, die de gemelde waardigheden bekleed hadt, ,, en zonder Zoon na te laaten overleeden was, maar eene ,, Erfdochter hadt, zouden deeze Erfdochter en derzei ver mannelijke naakomelingen, indien 'er in 't geheel geene „ mannelijke naakomelingen van zijne Hoogheid zeiven waren „ overgebleeven, in de waardigheden opvolgen. Doch bij gebreke van deezen, als mede in geval zijne Hoogheid „ overleedt, zonder mannelijk oir na te laaten, zouden de „ waardigheden komen aan de Prinfesfe carolina, Dochter „ van zijne Hoogheid, en bij haar overlijden, op haar man„ nelijk oir, en verdere mannelijke naakomelingen. Zo, wij« „ ders zijne Hoogheid nog eene of meer Dochters nalaaten „ mogt, en de Prinfes carolina mogt overlijden, zonder i, mannelijk oir na te laaten, zouden de waardigheden koo,, men op de oudfte dier Dochteren, Zusteren van de Prin„ fesfe carolina , welke, bij haar overlijden, in leeven zijn j, mogt, en op derzelver wettige mannelijke naakomelingen. „ Doch de gemelde waardigheden zouden noch onder de js mannelijke, noch onder de vrouwelijke naakomelingen van I 3 „ zijne  ïj* WILLEM ds IV. (Prins) „ zijne Hoogheid, mogen komen aan iemand, die met de „, Koninklijke of Keurvorstiijke waardigheid bekleed was. Ook zouden de voornoemde mannelijke en vrouwelijke „ naakomelingen belijdenis moeten doen van den waaren „ Christelijken Hervormden Godsdienst, zo als dezelve in „ de openbaare Kerken deezer Landen geleerd wierdt, en, geduurende derzelver minderjaarigheid, binnen deeze Pro„ vincie worden opgevoed. Wijders zouden de waardighem den niet komen aan het mannelijk oir van eenige der vrou„ welijke naakomelingen van zijne Hoogheid, ten ware deat zelve, met bijzondere bewilligiug dér Staaten, in den Echt „ getreeden was, met een Prins, dié den befchreeven Her,, vormden Godsdienst beleedt, en niet met de Koninklijke „ of Keurvorstiijke waardigheid bekleed was. De vrouwelij. „ ke naakomelingen van den Prins zouden de waardigheden sj zei ven bekleeden, onder den (itel van Gouvernante; ook zeiven Kapitein en Admiraal - Generaal zijn, en in de jjes, noemde hoedanigheden zitten in alle de Kollegien, waar in ,, de Stadhouders gewoonlijk plagten te zitten, met naame „ in den Raad van Staate en in de Admlraliteits Kollegien! „ maar in geval van Oorlog, en bij 't vormen van een Le« „ ger, zouden zij de magt hebben, om den Staaten een er- varen Hoofd over 't Krijgsvolk voor te flaan, mids belij?, denis doende van den meergemelden Hervormden Gods„ dient, en niet bekleed met de Koninklijke of Keurvorst„ lijke waardigheid , en daar benevens den Staaten aange- naam , om, in haare plaats, 't bevel over de Troepen te ,s voeren; doch zou dit Legerhoofd vooraf den eed van getrouwheid moeten afleggen aan de Staaten , en zich „ fchikken naar de InJIruélie, die hem zou worden medege- geeven, en welke, door Hunne Hoog-Mogendheden, met M overleg van de Vrouwe Gouvernante en van den Raad van „ Staate, zou worden vastgefteld. Zo, eindelijk, de waar- digheden vervielen op een der mannelijke of vrouwelijke „ naakomelingen van zijne Hoogheid, nog minderjaarig zijn%l de, zouden dezelve, zo lang de minderjaarigheid duurde, v door de Vrouwe Moeder van den minderjaarigen, indien * Xij nog ia leeven ware, en zo lang zij Weduwe bleef, en  WILLEM db IV. (Prins) ug „ in de Vereenigde Gewesten woonde, bekleed worden, als Voogdesfe en onder den titel van .Gouvernante, op de „ bovengenoemde wijze, en met gelijke magt, om een erva„ ren Hoofd over 't Krijgsvolk te benoemen; doch, bij man» gel van eene Vrouwe Moeder van den mindarjaarigen, of t, zo derzelver bewind, uit eene der gemelde oorzaaken, 3, mogt ophouden, zouden de Staaten, op 'c ftuk der Voogt, dijc, in zulker voege voorzien, als zij ten meesten dien,, fte van den Lande zouden vinden te behooren." Wijders wierdt beflooten, van 't bovenftaande Brieven aan zijne Hoogheid te verleenen, onder 't Groote Zegel van dan Lande, en echte Affchriften derzelven aan de Gekornmitteerde Raaden en aan de hooge Geregtshoven in Holland. Ook flelde men, in gevolge van den voorflag der Edelen, vast, de zaaken ter Generaliteit zulks ta beleiden, dat het ErfKapitein- en Admiraaifchap Generaal der Vereenigde Nederlanden den Prinfe , onder diergelijke voorwaarden, wierdt opgedraagen: gelijk zedert gefchiedde. De Prins verfcheen eerlang ter Vergaderinge van Rolland, de Staaten plegtiglijk bedankende voor de opdragt van 't Erfftadhoudcrfcnap. Op deeze wijze wierdt, eindelijk, het gewigtig ftuk van 't Erfftadhouder-Kapitein- en Admiraaifchap Generaal, beide in de vrouwelijke en mannelijke naakomelingfchap, geregeld in Holland, van waar men Zeeland en Utrecht tot diergelijke opdragt vermaand hadt. In Zeeland was de eerfie voorflag daar toe gedaan, door de Steden Vlisfingen en Veere, twee dagen naa dat de Edelen van Holland het zelfde hadden voorgeflagen. Middelburg en Zierikzee maakten in 't eerst eenige zwaarigheid; doch eerlang, op den negenëntwintiglleii November, wierden de hooge waardigheden erflijk verklaard. Gelderland, Overijsjtl en Utrecht volgden dit zelfde voorbeeld, hoewel niet zonder eenige tegenftribbeling, vooral ia *t eerstgenoemde Gewest, daar te Arnhem de degens, bij deeze gelegenheid, uit de fcheden kwamen. De Regenten der meeste Steden, vooral die der vier Gewesten, welke langst zonder Stadhouder geregeerd geweest waren, fcheenen ta ligter te befluiten om het punt van 't Erfftadnouderfchap, tot genoegen van den Prinfe, af te doen, om dat zij hoopten, I 4 dat  f|1 WILLEM ss IV. (.Prins) dat hot vertrouwen tusfchen den Prins en de Regenten, en flisfcheH de Regenten onderling , hier door zou bevestigd yvprden. Doch Frieland en Drente kwamen niet voor 't volgende jaar tot het befluit op de opdragt der Erfwaardigheden. Stad en Lande draalden langer dan eenig ander GeWest met in 't Erfdadhouderfchap te bewilligen. De buitengewoone Oorlogskosten, welke het Land, in deeze onrustige tijden, moest draagen, baarden hier geene geringe verlegenheid. Hierom hadden de Staaten, onderling en met zijne Hoogheid, al zedert eenigen tijd geraadpleegd op eenig buitengewoon middel, tot onderfteuning van 's Lands Kasfe. De Prins neigde zeer tot het uitfehrijven eener milde gifte \ waar toe ook veele Ingezeetenen in Holland genegenheid toonden: en op 's Prinfen voorflag wierdt 'er bij de p aaien van dit Gewest toe beflooten. Zij bepaalden de Gifte, voor zuiken, die tweeduizend guldens en daarboven gegoed waren, op twee ten honderd ten minden; terwijl zij elk vrijheid lieten om zijne Gift daarboven te vergrooten, ria3r we'gevallen. Van zuiken, die van een- tot tweeduizend gegoed waren, wierdt de Gifte ten minften op een ten hotitlerd bepaald; en van zuiken, die minder dan duizend guldens bezaten> op zo veel als zij goedvonden, mids zij ten minden iets inbragren. Elk zou zelf den oveiflag zijner bezittingen maakeu; doch eer hij de gift deedt, bij eede, of, ten aanzien der Doopsgezinden, met waare woorden, verklaaren, dat hü dien overflag naar zijne beste kennis gemaakt hadi. De voldoening der milde Gifte zou in vier Termijnen gefchieden, en 't geld. of 't gemaakt goud en zilver, door da Oevers geftort worden in kisten, met eene opening in «t. Dekzel, en met zo veele Slooten geflooten, als 'er Gemagiigden tot de ontvangst waren aangedeld; die dus niet jonden wat jQor g^ gegeevsn wj0rdt. Doch Profesforen en Predikanten van alle Protestantfche Gezjntheden „ gn krijgsluiden, wierden , voor zo veel het inkomen van fiuntie Ampteq betrof, van het opbrengen deezer milde Gifte vgrfchpqnd. De meeste Ingezeetenen deeden de Gifte met grogte bjreidwilligheid. Zijne Hoogheid hragc, op 't aan-  WILLEM de IV. C Prins) 137 houden der Staaten van Holland, eerlang te wege, dat de andere Gewesten, het Landfchap Drente, en de Steden en Plaatsen der Generaliteit diergelijke Gifte deeden; waar door de gemeene lasten eenpaariglijk gedraagen wierden. Ook wierdt deeze Gifte zedert, onder 't Gebied van den Staat, in de Oost. en Westindiën gedaan. Nog vóór 't einde deezes Jaars 1747» gaf zijne Hoogheid, die, in Oétober, het Leger in Staatsch tirabant bezigt gd badt, den Staaten van Holland en der overige Gewesten kennis, dat de Koniklijke Prinfes, zijne Gemaanlin, zich zwanger bevondt. De Staaten gaven hier op bevel, om in alle de openbaare Kerken God te bidden „ Dat hij haare Konink» „ lijke Hoogheid, in haaren gezegenden Staai, voorfpoedig„ lijk wilde doen voortgaan, haar, ten zijnen tijde, eene „ gelukkige Verlosüng geevende , ten beste van Land en „ Kerk, en van 't doorluchtig Huis van zijne Hoog„ heid." Tot nog toe hadt de Prins geene gelegenheid gehad tot het bijwoonen van eenen Veldtogt; hier toe maakte hij zich gereed met het begin des Jaars 1748. Men hadt, in Holland , nog geene tijding ontvangen van het teekenen der voorafgaande Punten tot den Vrede, over welken te Alen gehandeld wierdt, toen hij, op den eerften Maij, uit der, Hage , na 't Leger vertrok. Bij deeze gelegenheid magt'g ten de Staaten zijne Hoogeid, naar gewoonte bij diergelijke gelegenheden, om zodanige fomme uit de Setrete-Correspondentie-penningen te gebruiken, als hij, voor den dienst der Landen, noodig zou oordeelen. 't Gemeen was toen in de verwagtiog van eenen veldflag, tot bevordering van 't ontzet van Maastricht, 't welk door de Franfchen belegerd ^houden wierdt, hoewel eenigen 's Prinfen vertrek hielden voor ezn teken van den naderenden Vrede. Ook kwam zijne Hoogheid, te Breda tijding gekreegen hebbende van het teekenen der voorafgaande Punten, binnen weinige dagen in den Hage te rug. Geduurende 's Prinfen afweezigheid, was 'er eene Aanfpraak verfpreid in openbaaren druk, die voorgegeeven wierdt, door zijne Hoogheid, vóór zijn vertrek, aan den Raad van Staate gedaan te zijn. Deeze Aanfpraak behelsde I 5 eeni-  j38 WILLEM t>e IV. (Prins) «enige ongewoone bewoordingen. Onder anderen zou de Prins het Leger van den Staat zijn Leger, 'sLands ingezeetenen zijne Ondei daanen genoemd hebben. Doch zijne Hoogheid toonde zich zo misnoegd over 't verlpreiden van diergelijk een ftuk op zijnen naum, dat hij, in openbaarea druk, verklaaren liet „ Dat hij, nimmer gewoon de benaa» „ ming van Onderdaanen te gebruiken van zijne Medebur„ gers en Landgenooten, de Aanipraait hieldt te zijn kwaad,, aartiglijk verzonnen, om 'svoiks genegenheid van hem te „ vervreemden; terwijl hij zich nergers meer op toeleide, „ dan op het behouden, aankweeken en meer en meer vers, dienen van de genegenheid en het vettrouwen, waar mede „ hij, door de vrije Nederlanders, vereerd wierdt." Hij voegde 'er bij „ dat hij 't zich tot eene eer rekende, ge- booren en opgevoed te zijn, en nog met genoegen te „ woonen onder een vrij volk, en dat hij geen onwaardeeri, baarder voorregt, niets dat de eerzucht eens ftervelings „ meer kon ftreelen, kende, dan zich te mogen houden », voor een voorwerp van de liefde van zuik een volk; 't „ welk in geenen anderen dan een vrijen Staat, gelijk de „ onze was, vallen konde: waarom hij ook bereid was voor „ de behoudenis van deszelfs Vrijheid en Godsdienst, al het „ zijne op te zetten." Met veel genoegen wierdt deeze verklaaring geleezen, en deedt, bij veelen, de agting voor den Prins grootlijks toeneemen. Eer nog zijne Hoogheid na 't Leger was vertrokken, was haare Koninklijke Hoogdeid, de Gemaalin van den Erfftadhouder, op den achttien Maart, des morgens omtrent vier «uren, gelukkiglijk bevallen van een Zoon, die op den elfden April, in de Groote Kerk in den Hage, plegtiglijk gedoopt, en willem genoemd wierdt. Zijne Hoogheid hieldt zelve in eigen perfoon zijnen eerstgebooren Zoon ten doop; cn bij den Doop wierdt, nog meer dan bij de geboorte, alomme, met het luiden der Klokken, het losfen van 't gefchut, en 't verlichten der Huizen, blijk van vreugde getoond. De hooge waardigheden van den Prinfe Honden nu, volgens de orde, in 't voorleeden jaar op de opvolging vastgefteld, in de eerfte plaats, naa 's Prinfen overlijden, te koo. men  WILLEM de IV. (Print-) t& men aan den jongen Prinfe, die Graaf van Buuren genoemd wierdt. Zij vervielen dus op een manneiijken Erfgenaam, welke opvolging, gelijk zijne Hoogheid eerlang, ter Vergaderinge van Holland, verklaarde, den Staaten van dat Gewest en den anderen Gewesten gefcheenen hadt de aangenaamfte te zullen zijn. De Algemeene Staaten, de Staaten van Holland, Zeeland en Friesland, en de Steden Nieuwmegen, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam, Gouda, Rot* terdam en Schiedam, zich tot Peters van den jongen Prinle hebbende aangebooden, hadden, door hunne Afgevaardigden, de plegtigheid des Doops bijgewoond. Weinige dagen laater wierden de Pillegiften, in jaarlijkfche Lijfrenten befhande, den Prinfe en Prinfesfe aangebooden. Die der Algemeene Staaten beliep tienduizend guldens; die der Staaten van Hol' land zevenduizend; die der Staaten van Zeeland, drieduizend en die der Staaten van Friesland vijfduizend guldens. Nieuw wegen fchonk duizend, Dordrecht, Gouda en Schiedam ieder achthonderd; Haarlem en Leiden ieder twaalfhonderd; Delft duizend , Amfterdam vijfentwintighonderd, en Rotterdamvijftienhonderd guldens jaarlijks. De Lijfrentebrieven lagen in gouden of zilveren doozen. De Algemeene Staaten en die van Holland deeden, daarenboven, ieder een gefchenk in de Kraamkamer; de eerften van vierhonderd, de anderen van driehonderd Dukaaten. De Stad Nieuwmegen voegde 'er vijf. tig Dukaaten bij, alzo de zilveren vergulde doos, tot haaren Lijfrentebrief, nog niet hadt kunnen gereed zijn. De geboorte des Graaven van Buuren gaf eenige ijverige voorftanderen van den herftelden Regeeringsform aanleiding, om het oogmerk te voltrekken, wélk men reeds in den voorleeden jaare gehad hadt, om verandering te wege te brengen in de inwendige Regeering van de meeste Gewesten en Hemmende Steden. Doch alzo deeze verandering niet of bezwaarlijk was uit te werken, zonder opfchudding onder 't gemeen, fcheen het tot nog toe de rechte tijd niet geweest te zijn om de begeerde verandering te wege te brengen, 't Werk was hierom, hier en daar, flegts aangevangen, doch nier ernstig doorgezet. Men bediende zich van verfcheiden redenen om opfchudding te verwekken onder 't gemeen; en 't zal niet vreemd  S40 WILLEM ds IV. (Prins) vreemd zijn van ons onderwerp, 't beloop en den uitflag der toenmaals voorgevallene beweegingen kor dijk te melden. Onder de redenen, van welke men zich in de Gewesten en Steden bediende, om opfchudding te verwekken onder 't Gemeen, was 'er ééne algemeen: de wijze naamlijk van 't invorderen van 's Lands middelen op de verteering, door Fagters, die al voor lang de voorwerpen geweest waren van den algemeenen haat. Kort naa de verheffing van zijne Hoogheid, was onder 't volk veripreid en geloofd, dat de Prins de Pageerijen zou doen affchaffen , en de gemeene lasten, bij wijze van hoofdgeld, doen heffen. Ook las men toen reeds in zekere weeklijkfche papieren verfcheiden fcherpe en fmaadlijke aanmerkingen tegen de Pagters, onder andere, dat zij met hunnen gantfchen ftoet na 't Leger behoorden gezonden te worden, in plaats van hen zich langer te laaten mesten met het zweet en bloed der fchamele gemeente. De rijkdom en pragt van veele Pagters, en de knevelaarijen van eenigen, hadden 't gemeen al voor lang mishaagd, en wierden nu alomme fchamperlijk doorgeflreeken. Hier bij was 't niet gtbleeven. 't Graauw hadt zich niet ontzien, in den Zomer des Jaars 1747, aan zommige oorden van 't Zuiderkwartier van Holland, den Pagteren en Pagters - bedienden geweldiglijk te wederflaan; waar tegen door 'sLands Staaten, met kennis van zijne Hoogheid, een fcherp Plakaat was afgekondigd. Doch 't vuur van misnoegen tegen dit gehaat berotp fmeulde onder de asfche, om te feller te ontbranden. In Friesland berstte het fmeulend misnoegen tegen de Pagters allereest tot daadlijkheden uit, in Maij des Jaars 1748. Hier wierdt, onder anderen, zekere Havenpagt gevorderd, die 't gemeen ongaarne betaalde. Ook hadt zijne Hoogheid, al voor eenige jaaren, geoordeeld, dat deeze nevens andere Pagten behoorde afgefchaft, en 's Lands gemeene middelen op eene andere wijze geheven te worden, 's Prinfen gevoelen, nu verfpreid zijnde onder 't Volk , deedt veelen hoopen dat de tijd gekomen was, om van alle drukkende lasten ontheven te worden. Men klaagde wijders over andere misbruiken in de Regeering, waar in veelen herftel zogten door 't ge-  WILLEM dk IV. (Prins J 14» gezag dei Stadhouders. Ook hadden de Staaten van Fries* land, alwaar 't Stadhouderfehap alleenlijk in de mannelijke naakomelingen eiflijk plagt te zijn, nog geen befluit genomefi op de Opdragt van het Erfftadhonderfchap in 's Prinfen vrouwelijke naakomelingen; dit alles gaf aanleiding tot opfchuddingen, waar uit merkelijke veranderingen in de Regeering ge« booren wierden. 't Oproer ontftondt eerst ten platten Lande, tegen 't einde van Maij. 't Graauw, waanende voor des Prins te ijveren, fchroomde niet aan te vallen op de zo genaamde Opzigtershuisjes, die om verre gehaald en vernield Wierden. Ook wierdt hier en daar een huis geplonderd. In de Steden wierden de Ketens, waar mede de Gruttersmolens bij nacht geflooten wierden, op dat men niet zou kunnen maaien zonder kennis van den Pagter of Opzigter, geweldiglijk verbrooken, en den Grutteren vrijheid gegeeven om zo veel te maaien als zij zei ven zouden goedvinden. Voorts wierden ook in de Steden de Opzigtershuisjes vernield, en den Ko» renmolenaaren en Bakkeren aangezeid, door 't Graauw, da: zij zich zouden hebben te wagten van 't haaien van Pagtcedulen. Te Hariingen wierdt een Beurtman, die na Leeuwarden moest, door de Stad geholpen, zonder eenige Havenpagt betaald te hebben. Alles was tot hier toe gefchied, zonder dat zich nog eenige hoofden der Oproerigen vertoond hadden. Maar te Hariingen dwong het Graauw de Burgerij, om verfierd met Oranje-ftrikken bijeen te koomen, en zich eerlang achtënvijftig Gekommitteerden te verkiezen, die na Leeuwarden gefchikt wierden, om de belangen der Gemeente den Staaten voor te draagen. De Harlinger Gekommitteerden, ten deele vrijwillig, ten deele gedwongen, te Leeuwarden gekomen, en door 't Gemeen met flaanden trom en met pijpengefchai ingehaald zijnde, zonden zeven uit hun na het Landfchapshuis, daar zij, uit naam der gantfche Gemeente, vorderden. „ 1. Dat het Stadhouderfehap, in de vrouwelijke „ zo wel als in de mannelijke naakomelingfcbap van zijne „ Hoogheid, erflük verklaard wierdt. — a. Dat alle Pagien „ wierden afgefchaft — 3. Dat de oude Weuen herfteld „ wierden." Voorts eischte men , dat de bewilliging der Staaten op dit aliei binnen een hlaf uur wierdt afgekondigd. 't Laat»  14* WILLEM de IV. (Mm) 't Laatfte,punt, de herftelling der Wetten betreffende, zag, onder anderen, op de vermeerdering van 't gezag des Stadhouders, welk men hier meende te zeer bepaald te zijn bij de jongfte Inftructie. Terwijl de Gedeputeerde Staaten op den eisen der zeven Gekommitteerden raadpleegden, hoorde men eenigen, die voor 't Landfchapshuis vergaderd waren, dreigen, Dat de Heeren niet leevende van 't Huis koomen zouden, zo zij de Gemeente geen genoegen gaven. Men befloot dan terftond tot het affchaffen van alle Pagten, en kondigde dit befluit den volke aan, op den naam van den Erfftadhouder en der Gedeputeerde Staaten. Te gelijk wierden de goede Ingezeetenen verzogt, de bezwaarriisièn, welke zij verder heöben mogten, open te leggen voor de hooge Regeering, die binnen weinige dagen zou zamenkomen. De Gekommitteerden vertrokken hier mede na Hariingen. Doch 't Graauw, 't hollen nu gewoon, viel aan op de huizen van eenige Grietsluiden of Amptenaars, die deerlijk verwoest wierden. Het Lusthuis, onder anderen, van den Heere noratius hiddema van knyff, Grietman over Ferwerderadeel, te Wier., een zeer aanzienlijk gebouw, Lauta Staate genaamd, wierdt met zijne kostbaare huisgeraaden en voortreffelijke Boekerij, tot den grond toe afgebrand. De Heer van knyff zelve, om de woedende handen van den dollen en verwoeden hoop te ontkomen, moest zich een geruimen tijd ïn een droogen Rieifloot verfchuilen. Alomme in de Steden en ten platten Lande was men ondertusfchen ijverig bezig met het opftellen van punten van bezwaamisfe, waar omtrent men herftelling dagt te vorderen van de Staaten, die nu, op een Buitengewoonen Landsdag bijeen gekomen zijnde, deeden afkondigen, dat zij beflooten hadden, 'sPrinfen waardigheden, ook in de vrouwelijke naakomelingfchap, eiflijk te verklaaren, op gelijken voet als in de andere Gewesten gefchied was. Midlerwijl waren uit alle Kwartieren en Steden van Friesland Gemagtigden in de Groote Kerk te Leeuwarden vergaderd, alwaar zij bewilligden in een Verzoekfchrift, waarbij, behalven het affehaffen der Pagten en 't erflijk verklaaren van 't Stadhouderfehap in de Vrouwelijke linie, begeerd wierdt, „ Dat de punten van verbeteringe van „ d«  WILLEM de IV. (Prins) „ de Jtaren 1672 en 1673 gehouden wierdea voor «en grond„, flag der Regeeringe, voor zo verre zij op de tegenwoordige omftandigtieden, konden worden toegepast; dat het Hof „ van Friesland de vrije regtsoeffening behieidt, zonder eenitt ge belemmering; dat, in de plaats »an de Pagten , eene „ fchatting of hoofdgeld ingevoerd wierdt; dat eenigen uit » de tegenwoordige. Gtkommitteerden wierden aangefteld, om „ onderzoek te doen op den ftaat van 'sLands geldmiddelen, „ om de overtollige Ampten te doen affcnaffen, en de wed. „ dea, die te groot geoordeeld mogten worden, te doen verat minderen; en om de misbruiken in 't ftemmen tot Afge» „ vaardigden ten Landsdage te doen weeren; dat de Ingezee* ,enen voortaan zouden geregeerd worden naar de aloude „ Wetten; dtft alle Ampten van Regeeringe aan inboorlingen „ of aan zuiken, die, door eene achtjaarige inwooning, ge„ ,, naturalij'cerd waren, zouden worden gegeeven; dat tet ,, wederzijde eene algemeene Vergiffenis zou afgekondigd, „ en, wegens 't geen tot hier toe voorgevallen wes, geene „ ftraffe gevorderd worden, en dat' hunne Edele Mogendhe„ den gunfliglijk zouden, gelieven agt te flaan op 't geen hun ,, verder, van tijd tot tijd, door de Ingezeetenen, zoude „ worden voorgedraagen." In alle deeze punten bewilligden de Staaten, op den vijfden Junij, en kondigden te gelijk eene algemeene Vergiffenis af De Gekommitteerden uit de Zevenwouden hadden nog eenige bijzondere punten begeerd, waarin bewilligd wierdt, onder voorwaarde, dat zijne Hoogheid, die met den eerden verzogt zou worden in de Provincie te* willen komen, om orde te ftellen op de Regeering, deswege nadere fchikking zou maaken. De bewilliging der Staaten was zo dra niet afgekondigd, of 't gefchut wierdt gelost; 't welk tot een teeken verftrekte voor de Opgezeetenen ten platten Lande, dat men alles in der minne gevonden hadt; hebbende deezen zich verbonden, om anderzins gewapend na Leeuwarden te koomen, en de Staaten te noodzaaken om 'e Volk genoegen te geeven. De Gekommitteerden van 't Land en de Steden zonden, zo wel als de Staaten, eenigen af aan den Prins, om hem van 't voorgevallene berigt te geeven; Ook ftelde ieder Grietenij en S;ad twee perfoonen aan, uit wel-  ï44 WILLEM de IV. (Prins) welke wederom vieiëntwintig perfoonen gemagtigd wierden» acht oin over 's Lands geldmiddelen, acht om over 't (tem* men ten Landsdage, en acht om over de Ampten te raadpleegen, ten welken einde zij dagelijks in de Stads Doels bijeenkwamen. Zij floegen eerlang den Staaten nog twee punten voor. „ t. Het opdraagen van de begeevinge der Krijgs, ampten aan den Prinfe — 2, van de beflisfende ftem, in geval " de ftemmen tusfchen de vier Kwartieren van 't Gewest ftee" ken mogten"; in welke punten insgelijks bewilligd wierdt. Zelf beüoot men ten zelfden dage, (het was de elfde Junij) op den voorflag van den Heere hobbr van burmania , die , aan den Prins afgevaardigd geweest zijnde, uit den Hage te rug gekeerd was, „ zijner Hoogheid op te draagen de volle magt, om, naa 't hooren der Gedeputeerden uit de Sta*. " ,en 'en der Gekommitteerden uit de Steden, zo als zijne •? Hoogheid zou goedvinden, de gefteldheid en ftaat van 't " Land op vaste gronden te vestigen; de ingefloopen mis* *' «mtrmt de Reeeerine, geldmiddelen en anderzins, »> -' . /-. an Mnai ta Krpnirpn. 11 _ te herftellen; 't oewesi m «. ««- -0—7 —» " ten dien einde, zulke Wetten en Ordonnantiën te doen uit" eaan als zijne Hoogheid, tot welftand van den Lande, " zou 'verftaan te behooren." 's Prinfen lnftruftie wierdt mee deeze punten verbreed, en hij in zo verre ontflagen van den Eed op de voorgaande Inftruftien afgelegd, Doch 'er verliepen nog eenige maanden eer zijne Hoogheid in Friesland kon koomen, om op alles orde te ftellen. Midlerwijl ontwierpen de Gekommitteerden in de Uoele te Leeuwarden wederom tweeënzeventig, en naderhand nog vijf punten vari Verftellinge-, waar in, in Julij, door de Staaten, onder goedkeuring en bekragtigïng van zijne Hoogheid, bewilligd ^'^Gerugt van de beweegingen in Friesland, tot affchaffing der Pagten en tot verkrijging van veranaeringe in andere opzigten was ondertusfchen fpoedig overgeüagen na de nabuunge provincie van Groningen, daar 't volk ook gantsch niet gerust was, zedert de verheffing van zijne Hoogheid. De vreugde, die, ter gelegenheid van de geboorte des Graaven van Buuren, in Gronirgen bedreeven wierdt, hadt, op den zeven* »»  WILLEM D£ IV. r/VfeO t4< zeventienden Maart des Jaars 1748, aanleiding gegeeven toe nieuwe beweegingen onder 't Graauw. Eenige Schippersgas* ten, etlijke dagen te vooren, zich, met een boot op wielen, door de Stad hebbende laaten rijden, terwijl zij geduuriglijk fchooten, Wilhelmus van Nas/ouwen bliezen, en voor da huizen van eenige voornaame luiden om een drinkpenning vraagden, waren niet naar hunnen zin ontvangen aan 't huis van den Burgemeester joannes geertsema. 't Zij dat die den haat gaande maakte, 't zij dat de woede eene andere en heimelijke oorzaak gehad hebbe, 't Graauw en de jongens vieien, ten gemelden dsge, aan op 't huis van den Burgemeester , welk deerlijk geplonderd wierdt. Zelf haalde mer» de Koets uit den ftal, en fmeetze in 't water. Mevrouw geertsema, die niet hadt willen wijken, wierden de fieraaden en kleederen van 't lijf gerukt. Met moeite wiérds heï oproer geftild, en eenige Belhamels in hegtenis genomen. Drie derzelven wierden, naa eenige dagen, gegeesfeld er» gebannen, bij welke gelegenheid wederom eene geweldig® beweegicg omftondt onder 't volk: welk den Scherpregter te üjve wilde, en zich ter naauwer nood door de Bezetting beteugelen liet. 't Oproer aan 't huis van den Heere geertsema fcheen ondertusfchen aangelegd, om 't Erffiadhouderfchap in 's Prinfcn mannelijke en vrouwelijke naakomelingen, waar toe de Staaten van Stad en Lande nog niet hadden kunnen befluiten, met geweid door te drijven. Men haalde, nog den zelfden avond, verfcheiden Heeren uit hunne huizen, dreef of drong ze na 't Stadshuis , daar ze eerlang genoodzaakt wierden af te kondigen, „ dat de zittende Raa<3 „ voor 't Erfftadhouderfchap was ; doch dat men 'er deü „ Ouden Raad en de Ommelanden nog op raadpleegen moest „ 't welk over drie dagen zou gefchieden." Maar ten deezen dage wierdt fiegts met algemeene woorden afgekoudig, „ dat de Staaten van Stad en Lande zijne Hoogheid ver„ klaarden voor Erfftadhouder, Kapitein- en Admiraal - Gene,> raai." 't Welk wel in 't eerst eenig genoegen gaf, doea eerlang geoordeeld wierdt, in 't geheel niet overeen te koomen met het geen in andere Gewesten gefehied was. Midlerwijl was 'er ook eenige beweeging ontftaan in "t O/dampt, XXXII. DEEt, K das;  ,46 WILLEM de IV. (Prins) daar de Opgezeetenen zich in de wapenen oenenden, vergaderingen hielden, en eerlang Gemagtigden na de Stad zonden, om te begceren, dat de Staaten een diergelijk befluit namen op 't Erfüadhouderfchap, als bij de anderen Gewesten genomen was. Uit de andere Kwartieren van 't platte Land was men te Appingadam bijeen gekomen, daar 't zelfde befluit genomen wierdt. De Staaten den brief, waar bij zij zijne Hoogheid berigt hadden, dat zij hem blootlijk tot Erfftadhouder hadden verklaard, geopend te rug gekreegen hebbende , zonder dat de Prins de opgedraagen eer hadt aangenomen, beflooten eerlang het Erfftadhouderfchap ook erflijk te verklaaren in 's Prinfen vrouwelijke zo wel als mannelijke naakomelingen. Doch alzo zijne Hoogheid, hier zo wel als in Friesland, zeer bepaald was door zijne Inftruétien van den Jaare 1718, arbeidde men onder de Burgerij van Groningen, om teekenaars te winnen op een Verzoekfchrift, waarbij, onder andere punten , begeerd wierdt „ Dat zijne Hoog„ heid wierdt aangefteld, om in alle Stads- en Provinciaale „ Kollegien voort te zitten, en om, in geval de Stad en de Ommelanden verfchilden, met een van beiden te mogen „ befluiten; dat hem ook de begeeving van alle Krijgsampten wierdt afgedaan; en dat hem 't opperst opzigt over de „ Zijlen of Sluizen wierdt opgedraagen." De Taalmannen en Gezwooren Gemeente, te weinig, huns oordeels, gekend wordende in zaaken van Regeeringe, hadden ook een Vertoog ingeleverd, aan Burgemeesteren en Raad, waar bij herftelling in eenige punten begeerd wierdt. Doch op dit Vertoog, en op 't Verzoekfchrift der Burgeren, kwam in eenige weeken geen antwoord. Men wsgtte, midlerwijl, met ongeduld , wat befcheid 'er van den Prins koomen zoude, op de Opdragt van *t Eifiradhouderlchap. Doch toen de Regeering eerlang eenen brief hasrer Afgevaardigden aan den Prins in 't licht gaf, waar bij bleek, dat zijne Hoogheid het Erfitadhonderfchap dankelijk swvaard badt, doch te gelijk verbon. den bicef aan de voorgaande Inftruftien, ontftak het oproer wederom onder 't Volk, welk zich nu bezwaarlijk ftillen liet, om dat de Bezetting, waarop de Regeering zich verhaten hadt, onlangs, op uicdrukkelijken hst van zijne Hoogheid,  WILLEM D6 IV. (Prins) Hf heid, ter Stad uit, en na Breda getrokken was. De bei* Weeging duurde twee dagen agtereen. Verfcheiden hulzefl van Regenten en anderen wierden geweldiglijk aangetast, efl de Wetiiouderfchap eindelijk genoodzaakt, om den ouden erl nieuwen Raad bijeen te roepen. De Burgerij kwam in 'c geweer: de aanfteliing van den Prins tot Erfftadhouder, iri de vrouwelijke zo wel als mannelijke naakomelingfchap j op gelijke wijze als in andere Gewesten gefchied was, wierdt wederom afgekondigd, Doch eenigen boezemden 't gemeeri in, dat deeze afkondiging niet voldeedt. 't Volk dan,- zelf niet weetende wat het begeerde, fchreeuwde, dat men 'er bijvoegen moest, met alle Privilegiën en P~oorregtens eri *n die volle maate en magt als in Holland. Men bewilligde' dan ook hier in, en in alle de andere punten, die bij *t Verzoekfchrift der Burgerija begeerd waren. Zijne Hoogheid bekwam, van wegen de Stad, de beflisfendé fiem^ wanneer" de twee Leden der Staaten verfchilden; het regt om alle' krijgsarupten te begeeven, en zitting en dubbele ftsm in slis Kollegien. De drie gegeesfelde en gebannen perfoonen kierden wederom in de Stad gelaaten, en in hunne verlooreh eero' herfteld. Terftond hier op kwamen ook de Opgezeerenea van 't Oldampt, met ftokken en kneppels gewapend, in de? Stad, haalden de Afgevaardigden der Ommelanden na 'tLand* fchapshuis, niet zonder veel gewelds te gebruiken ömtrené zommigen y en vooral omtrent den Heer van advart. Meö dwong dia van de Stad en van de Ommelanden, om Staaft* Wijze bijeen te koomeh, en diergelijk befluit te neemen,- als" reeds door de Stad genomen was. Verfcheiden andere hoe-* pen van afgezondenen uit het platte Land kwamen ook voor den dag met Verzoekfchriften aan de Landfchaps Vergadering * die niet durfde nalaaten in alles, wat op haar begeerd wierdt^ te bewilligen; de éindelijke r.itfpraak over de gjè'ischte pun* ten van berftellïnge egter verblijvende aan zijne Hoogheide De boeren, die mede in merkelijken getale Waren op de* been gekomen, en dreigden, gewapend in de Stad té trek* fen , gelijk eenigen deedün , keerden ailengskecs na hunne wooningen te rug. Da Studenten hadden zich ock geftooketf in deeze beweegingen, en onder anderen op de Staaten be. & a gëêrd;  i4S WILLEM »B IV. (Prins) geerd.dst zijne Hoogheid wierdt aangefteid tot Riiter Magrtificemisfimvs van 'i Land» H.>oge School, waar in insgelijks oewiliigd was. Taalmannen en Gezwooren Gemeente, wierden in hunoe oude. Voorregten. herfteld, en den Pn se yan alles kennis gegeeven, door baitengcw.ne Gemagtigdsn uit de Regetring, en door afgezondenen uit de Bu ge. ij der Stad en uit de Opgezeetenen ten platten Lande : waar naa alles, zich tot rust fcheen te fchikker. Doch üe beweegingen, in Friesland tegen de Pagters en Opzigters ontdaan, verwekten, naa weinige' dagen, nieuwe beroerten in de Stad en m de Ommelanden. De Opzigtershuisjes wierden ook hier aio mme om verre gehaald, en de Gedeputeerde Staaten genoodzaakt, alle Pagten af te fchaffen: waar naa 't gemeen, voor een tijd, in rust raakte. In 't laatst van Maij deezes Jaars 174S, waren in 't Landfchap Dtetite diergelijke beweegingen ontdaan, om de Regeering te noodzaaken tot een befluit op 't Enftadhouderfcbap, in de vrouwelijke en mannelijke linie. Een inwooner van Ptife, hiddema genaamd, hadt de voornaamfte hand in 't werk, en bragt te wege, dat 'er een buitergewooneLandsdag befchreevtn wierdt, waar op, even als in Groningen gefchied was, tot het brfftadhouderfcbap , en tot herdelling van verfcheiden punten, beflooten wierdr. Doch ten opzigte van de Pagters was alleenlijk begeerd, dat zij voor 't loopende half jaar aangehouden, en voor 't volgende half jaar naar de nabuurige Gewesten muesien geregeld worden. In Overisfei was h,er en daar ook eeiiige opfchudding ontdaan tegen de Pagters of Pagters bedienden; doch zijr.e Hoogheid hadc goedgevonden dezelve te ftuiien, door een er£ft& Plakaat, geteekend in den Hage. Ook wierden eenige Zwitzers gezonden na Steenwijk, daar eenige moedwil gepleegd was, waar door 't volk, voor een tijd, in rust wierdt gehouden. In Gelderland namen de Staaten , op den raad van zijne Hoogheid, insgelijks een befluit om de Pagten , bij voorraad ; voor 't loopende jaar aan te hou Jen't welk de gemoederen eenigen tijd in ftilte hieldt. Doch in Utrecht wierdt ce Regeering, door eene beweeging onder '1 Graauw, gedwongen, om eerst eenige, en vervolgens alle Pagten af  WILLEM de IV. (Prins) 149 te fchaff.n: waar naa de oproerigheid bedaarde. In Zeeland bleet' ae verpagting in gebruik, nebbende zijne Hoogheid den Luitena.it-Generaal evertsen gelast, de Pagters, des noods, met de Krijgsmagt van den Staat bij te ftaan. Msar in Holland ontftonden in Juaij geweldige beweeghi» gen, zo dra men er kennis kreeg, dat de Pagten in. Friesland waren afgefchaft. 't Oproer ving aan te Haarlem, ea floeg van daar over ua Leiden en den Hage, en voor.s na Amllerdam. Op alle deeze plaatzen, en vooral op de laatfte , wierdt zo hevig gewoed tegen de Pagters, dat men, hier te Lande, 'er nuriner voorbeeld van gezien hadt. 't Zal» vertrouwen wij, den Leezer niet onaangenaam zijn, dat wij hem een Verhaal van het beloop en den uitflag deezer beroerten, uit echte bro. iien gefchept, mededeeien. Met het begin van Junij befpeurde men, aan verfcheiden oorden in Holland, zo veel misnoegdheid tegen de Pagters en Pagters-bedienden, dat de Gekommitteerde Raaden eene. ernriige Waarfchuwmg in 't licht gaven, die, fpreekende uit den naam van zijne Hoogheid, het tegenftaan der Pagteren nadruküik verboodt; *s Laads Ingezeetenen daarenboven vermaauende, ma geduld af te wagten de herftelling der mi.'bruiicen , in 't ftuk der Pagterijen ingefloopen, waar aan, met goedvinden van oen Prins, reeds gearbeid wierdt. De Waarfchuwing was nog niet alomme verzonden, teen het vuur van oproerigheid, op de eerfte tijding, dat men in Friesland alle Pagten in eens hadt afgefchaft, te Haarlem in Jichier laai e fhmme uitDrak. 't Huis van den P:;gter jan vekwey, op het Soaarne, wierdt eerst aangevallen door eenige jongens, die 'er, des avonds ten tien uuren, de glazen Begonnen in te fmijten. Verwey ftilde 't gefpuis met vnendlijïe woorden, en verwijlde hier door den ramp, die hem dreigde, eenige uuren. Midierwijl wierden de glazen bi| twee of drie andere Pagters uitgefmeeten; waar naa 't Graauw wederom, in grooten getale, voor 't Huis van verwey k*vam, welk toen wel haast overweldigd, en deerlijk geplonderd wierdt. Al 't huisgeraad wierdt vernield, en in 't waier gefmeeten. De geldzakjes, die men aantrof, wierdea opengefneeden, en in 't Spaarne uitgeftort. Drie audüs Pag. K 3 ter*  W WILLEM de IV. (Prins) ters huizen trof dien nacht het zelfde lot. Ten half twaalf «ure begon men den trom te roeren, om de Burgerij in 't geweer te doen koomen; doch zij was zo wel als 't Graauw ingenomen tegen de Pagters, en toonde kleinen lust om dezelven te befchermen. Den volgenden morgen vondt de Wethouderfchap geraaden, de Waarfchuwing van zijne Hoogheid en Gekommitteerde Raaden, welke men nu ontvangen hadt, te laaten afkondigen; doch zij deedt verkeerde uitwerking, 't Giaauw zwoer nu, geen Pagter meer te zullen fpaaren. Terftond wierden twee andere Pagters huizen aangetast en geplonderd. In een derzeiven ftookte men een groot vuur op de Plaats, daar boeken, papieren en andere dingen in verbrand wierden; gedoogende de woestheid bezwaarlijk, dat de vlam, door de buuren, beducht voor ongeluk, tijdig gebluscht wierdt. De Wethouderfchap, die bij 't afkondigen der Waarfchuwinge eenige ernstige bedreigingen aan de oproerigen gevoegd hadt, veranderde, toen 't pionderen voortging, plotfelijk van gedrag, en befloot alle invordering van 'sLands en Stads gemeene middelen door Pagters, bij voorraad, te doen flilftaan, en van dit befluit den Volke terftond kennis te geeven. 't Geweld aan de Pagiers huizen wierdt egter te gelijk andermaal verbooden, en elk gewaarfchuwd, dat men 't, zo 't aanhieldt, met geweld zou fluiten, 't Stuflaan der Pagterijen veroorzaakte groote blijdfchap' onder 't gemeen, welk ftraks om bier en brood, zonder Impost, liep. Doch men liet niet af van pionderen. Twee Pagters huizen wierden zedert geplonderd en verwoest. Ook maakten de plorideraars geene zwaarigheid, om een groot deel der goederen te roove.n, en *t geroofde aan anderen te verkcopen; 't v/elk hun egter zomtijds door hunne makkers belet wierdt. Tegen den avond kwamen de Heeren van grovestins, burjiiania en thjerry , uit 's Prinfen naam, in Haarlem, en hoorden , des anderen daags, de bezwaarnisfen der Burgerije, die alleen mondeling, en zo verward wierden voorgefteld, dat 'er naauwlijks iet van te maaken was, dan dat men de Pagten begeerde vernietigd te hebben. De Heeren, de Burgerij tot gehoorzaamheid en ftilte vermaand hebbende, keerden te 1% na dén Hage, De Staaten van Holland, thans vetgaderd, kun-  WILLEM de IV. (Prins) 151 konden egter nog niet beDniten tot affchaffing der Pagterijen. Zij verftonden dat de Ingezeetenen hunne bezwaarnisfen, over de wijze van het heffen der gemeene middelen, aan hun, of aan zijne Hoogheid, op eene eerbiedige wijze, moesten te kennen gegeeven hebben, zonder tot daadiijkheden over te Haan; te geiijk aanwijzende, door welke andere middelen men zou kunnen voldoen aan 't geen het Land, bij 't affchalFeu der Pagten, misfen zou. Zij bevalen zelf, bij eene afkondiging, dat de Pagterijen in ftand blijven zouden, en verklaarden wel ernstig te begeeren, dat de Wethouders in de Steden allen overlast en geweld zouden helpen weeren. Men las in deeze afkondiging, dat zij gefchiedde, in gevolge van een Befluit, welk, naa eene ernstige raadpleeging met den Prins, en overeenkomftig met deszelfs hoogwijzen raad genomen was. Doch men maakte te Haarlem zwaarigheid om deeze afkondiging te doen, duchtende de Wethouderfchap, nu de Ingezeetenen met het affchaffen der Pagterijen gevleid hebbende, voor nieuwe opfchudding, als men hun zou hebben willen bekend maaken, dat zij ten onregte op de vernietiging der Pagten gehoopt hadden. Men verklaarde dan openlijk, „ dat het Plakaat, welk bij de Staaten zou „ zijn vasrgefteld, en in de Nieuwspapieren te leezen was, s, nimmer in de Stad afgekondigd noch naagekomen zou wor„ den, dat de Regeering haar best zou doen om te wege te 5, brengen, dat de invordering van 'sLands gemeene midde* „ len door Pagters, ten eeuwigen dage zou blijven afge» „ fchaft, en dat men zulk een middel, 't zij een Hoofdgeld „ of iet anders, zou zoeken in te voeren, waar bij de Bur„ gerij minst wierdt bezwaard." Doch de Staaten namen zo euvel, dat die van Haarlem zich niet hielden aan 't geen Staatswijze was vastgefield, dat zij alomme deeden afkondigen „ hoe zij de verklaaring der Haarlemfche Regeeringe, „ welke ook in de Nieuwspapieren onder 't oog gekomen „ was, hielden of voor onecht, of voor afgedwongen, de„ zelve voor niet en van geene waarde verklaarende, en alt, len Ingezeetenen verzekerende, dat zij dezelve nimmer „ eenige uitwerking zouden laaten hebben, of, zo die van „ Haarlem, iri veragting van de bevelen der Staaten, en K 4 „ ten  152 WILLEM db IV. (Prins) „ ten nadeele van 't gemeene Land, daar van reeds eenige „ voordeelen mogten getrokken hebben, zouden dezelve op ,, eene andere wijze moeten vergoed worden." Uit deeze afkondiging zag men hoe vast de Staaten tot nog toe gezind bleeven om de Pagterijen te handhaaven, doch 'er verliepen nog geene vier dagen, of zij veranderden fchielijk van gedagten. 't Gemeen te Haarlem, daar men nu geene Imposten meer betaalde, kwam allengskens in rust. Maar te Leiden en in den Hage was 't pionderen, vier dagen naa dat men 'er te Haarlem een aanvang mede gemaakt hadt, begonnen op den zeventienden Junij. Te Leiden zogt een Pagter eene Schuur met brandhout, welk hij aan zich gehouden hadt, om 't gemeen, 't welk reeds tegen hem en zijne makkers aan 't morren geflagen was, te vrede te ftellen, tot een laagen prijs te verkoopen. Doch alzo hij den Impost van 't hout vorderde, welken niemand betaalen wilde, floeg men van morren over tot fmijten met fteenen: waar door de Schout en eenige Soldaaten, aangekomen om den moedwil te ftillen, op de vlugt gejaagd wierden. Terftond hier op wierdt 't huis van den Pagter aangevallen en geplonderd. 't Graauw ftreefde toen na drie of vier andere Pagters huizen, die ten deele met Soldaaten bezet waren, waar door de plondering voorkomen wierdt. Een der Pagters onthaalde 't gefpuis op bier en wijn, en deedt het, door goede woorden, aftrekken. Doch een ander, die meende bij *t Graauw in gunst te ftaan, en hier om geene merkelijke voorzorge gebruikt hadt, moest lijden, dat alles in zijn huis vernield wierdt, tot deuren, venlters en posten toe. 't Pionderen duurde hier tot diep in den nacht, en des anderen daags kwam de Schutterij in de wapenen. Poorten en bruggen wierden bezet, en niemand, dan die men kende, doorgelaaten. De Wethouderfchap, alle geweld en oproerigheid, op zwaare ftraffe, verbooden hebbende, hieldt her Graauw zich twee dagen ftil, doch op den twintigften wierdt de woede wederom wakker, door 't liaan op een Koekepan, waar mede een Vrouwmensch agter ftraaten liep. Het huis vaa den Pagter kornelis van der kok, een fchoon gebouw, te  WILLEM de IV. (Prhis) te vooren door de Soldaaten befchermd, en zedert met planken toegefpijkerd, leedt den eerften aanüoot. 't Kostbaarst huisgeraad wierdt hier vernield, de voorgevel gedeeltlijk afgebroken, de fieraaden van 't muurwerk deerlijk gefchonden. Vier andere Pagtershuizen trof dien dag het zelfde lot. Aan een derzelven verweerde men z'ch eenigen tijd tegen de woeste menigte, die eerlang zo fterk aanwies in getal, dat men haar het huis ten prooije laaten moest. Twee Pagters alieen, den ftorm ziende aankomen, hadden hunne huizen ledig gemaakt; waar naa zij, door de eigenaars, open en te huur gezet wierden; 't welk de Gebouwen voor vernieling beveiligde. De Wethouderfchap, hier het voorbeeld van dia van Haarlem volgende, kondigde af, dat de Pagten, bij voorraad, zouden opgefchort blijven. Doch een gerugt, dat 'er Krijgsvolk in da Stad verwagt wierdt, hieldt het gemeen nog eenige dagen in onrust. De Sekretaris david van royen gaf zich veele moeite, om 'c volk te verzekeren, dat dit gerugt verzierd was: ook wierdt zulks openlijk van 't Stadshuis afgeleezen. Doch 'er verliepen nog eenige dagen, eer de Burgerij tot volkomen bedaaren kwam. In den Hage hadt men den gantfchen zeventienden Junij hooren mompelen, dat het huis van den Pagter van spyk ftondt geplonderd te worden. Nogthans fchoolde het Graauw niet te zamen, voor 's avonds ten negen uure ; doch liet zich door den Kolonel dierquens en eenige Schutters, naa eenigen tegenftand, verdrijven, 't Huis van den Pagter wierdt den gantfchen nacht befchermd, door de gewapende Schutterij. Des anderen daags zondt de Krijgraad aan zijne Hoogheid om raad; doch de Prins, onpasfeüjk zijnde, kon den afgezondenen geen gehoor geeven. De Prinfes zeide hun, egter, uit 'sPrinfen nsam, dat zij 't geweld, zó veel doenlijk, moesten tragten te fluiten; zich, des noods, bedienen, de van de Bezettinge van den Hage. De Wethouderfchap deedt hier op afkondigen, dat eik zich hadt te wagten voor oproerigheid, alzo men beflooten hadt, geweld met geweld te keeren. Maar kort hier op wierdt de aanval op 't huis van van spyk hervat, en de Schutterij, die hier de wagc hieldt, gedwongen te wijken voor een hagelbui van fteenen, K 5 4ie  154 WILLEM de IV. (Prins) die op haar afkwam. Doch verfcheiden andere Vaandel», zedert zijnde aangerukt, wierdt 'er, naa lang dreigen, met fcherp gefchooten op 't Graauw , waar door veelen gek west, en twee of drie gedood wierden. Toen verftooven de plonderaars, en 't huis wierdt wederom den gantfchen nacht bewaakt. Op den negentienden des morgens, wierdt, in gevolge van 't befluit der Staaten, afgekondigd, dat de Pagten ftand zouden houden; 't geen de woede verder fcheen aan te zetten. Twee huizen, eenen Pagter toebehoorende, wierden aangevallen en befchadigd, naa dat men de Huurders genoodzaakt hadt, hunne goederen eerst te bergen. Met den avond wierdt 'er nog een Pagters huis geplonderd. De Schutterij en 't Krijgsvolk booden nu geen den minften tegenftand, alleenlijk zorge draagende, dat de huizen, waar van de Pagters eigenaars, doch geene bewooners waren, voor verder geweld bewaard bleeven. Eén Pagter was 'er maar hier ter Stede, die, zonderling bemind van 't gemeen, vrij bleef van plondering. Een der Lijfwagten van zijne Hoogheid, zich meer of min geftooken hebbende in het oproer, wierdt, eenige dagen laater, gevat, en, voor 't Hof te regt gefield zijnde, ter galge verweezen. Op de overige handdaadigen wierdt geen onderzoek gedaan, 't Graauw raakte van zelve aan *t bedaaren. Doch terwijl de plondering nog duurde , waren 'er ook briefjes gefrrooid, waar bij 't volk voor de huizen van den Raadpenfionaris gilles en den Advokaat anthony van wezele genodigd wierdt. Beide deeze Heeren wierden voor Landsdieven uitgemaakt, en befchuldigd, als hadden ze veele duizenden getrokken van de Pagters. De Raadpenfionaris gaf 'er den Staaten kennis van, die, hunne uiterfte vergenoeging betuigd hebbende over den dienst, door hem tot hier toe den Lande gedaan, en de uitftrooizels tegen hem voor vuile lasteringe hebbende verklaard, op raad van zijne Hoogheid, hem en den Advokaat Fiskaal eerlang in hunne hooge befcherming namen, en in perfoon, huis en goederen kost- en fchadeloos beloofden te zullen houden; daarenboven tienduizend guldens beloovende aan den geenen , die opfteller, drukkers of verfpreiders der gemelde fchriften wist aaa te brengen. De Prins hadt ook fchikklng gemaakt om  WILLEM DB IV. (Prins) 155 om de huizen der twee Heeren, door 't Krijgsvolk van den Staat, te doen befchermen. Doch hun wedervoer geen verder leed. Maar de woede, die in Haarlem, Leiden en den Hage gezien was, geleek niet, in felheid en duurzaamheid, naar de woede, die, weinige dagen laater, te Amfterdam gaande gemaakt wierdt. De tijding van 't affchaffen der Pagten in Friesland hadt hier reeds te vooren eenig gemor verwekt onder 't gemeen, dat, zo wel als de nabuuren, verlangde om van de drukkende Imposten vrij te zijn, en niet kon beseffen, dat 'er andere lasten in de plaats zouden moeten koomen, welker gewigt men nog niet beproefd hadt. Ook ftaken de rijkdommen van zommige Pagters, bier meer dan elders, den Burgeren in 't oog; 't welk hen boven anderen in den gemeenen haat gebragt hadt. Veele gegoede Ingezeetenen verftonden zelf, dat de Pagters de algemeene befcherming onwaardig waren, en verdienden uitgeroeid te worden: hoewel anderen meenden dat men de Pagterijen zou kunnen affchaffen , zonder plondering, die toch door 't gemeene Lmi zou moeten vergoed worden. Zo fprak men te Amflerdam, naa dat men wist wat 'er te Haarlem voorgevallen was. Ook was men hier beducht voor beweeging op den zeventienden Junij; doch deeze dag liep ten avond, zonder dat 'er iets gebeurde. Alleenlijk hadden zommigen boter gekogt op de Botermarkt, zonder 'er eenige pagt van te beraalen; 't welk oogluikende gedoogd was. Kort te vooren wa*en 'er briefjes geftrooid, waar bij elk, tegen den twintigïlen, op den Dam genodigd wierdt om de Pagten te zien affch-.ffen; doch ook deeze dag liep ftil ten einde. Midlerwijl hadc de Wethouderfchap eenige Kapiteinen der Borgervaandelen afgevraagd, of men zich, des noods, zou kunnen verlaaten op den bij ftand hunner onderhoorige manfchap; doch uit hun vejftaan, dat de meeste Schutters zich hadden laaten verluiden , dat zij geene Pagters huizen dagten te befchermen. Ook voerden veelen diergelijke taal zo openlijk, dat 'er 't Graauw ftout op wierdt, en zich te ligter vervoeren liet om eerlang ook hier het werk te beginnen. De jongfte Piaksaten der Staaten van Holland, (trekkende tot handhaaving der Pag-  *5£* WILLEM db IV. (2V»«j) Pagten, wierpen hier terftond afgekondigd; en 't laatfte, welk tegen de Bekendmaaking der Wethouderfchap van Haarlem gerigt was, op Maandag den vierentwintigten Junij. tvlea was nu meer dan voorheen beducht voor oproer op de Botermarkt , daar, ter oorzaake van den marktdag, veel volks samenvloeide. Ook hadt de Wethouderfchap zorge gedraagen, dat 'er omtrent veertig Schutters, uit het Burgervaandel, "van den Kapitein francois lestevenon, bij tijds gelegd •wierden op de Reguliers - \Vom 't woord te voeren bij den Prins, die op den tweeden September, des morgens ten tien uuren, in de Stad kwam, met vier Koetzen. Zijne Hoogheid hadt overnacht op 't Huis te Zwanenburg, halfwege Haarlem. Zijne Lijfwagt te paerde verzelde hem flegts tot aan de Haarlemmer-Poort, alwaar zij eenigen tijd vertoefde, en toen na halfwege Haarlem keerde. De Schut» terij was in de wapenen gekomen, en ftondt gefchaard langs de Straaten en Graften , daar zijne Hoogheid doorreedt. Raap en eenigen der zijnen hadden den Prins aan de tweehonderd roeden buiten de Stad begroet, doch geleidden hem niet na binnen. Zulks gefchiedde door omtrent dertig van de nieuwlings gekoozen Gekommitteerden uit de Burgerij, onder welken de driftigfte Doelisten waren ; en door een hoop van drie of vierduizend Bijltjes, voor welken een Oranje - Vaandel gedraagen wierdt, waar op Foor Oranje en de Vrijheid te leezen ftondt. Zijne Hoogheid nam zijnen intrek in 't Oude-Zijds-Heeren Logement, daar hij terftond door drie der regeerende Burgemeesteren, gekrit corvee, Heere van Velzen, jan sautyn en pieter van de poll, begroet, en, zo lang hij hier bleef, op Stads kosten omhaald wierdt. 't Logement wierdt bij dage en bij nacht, geduurende dien tijd, bewaakt door twee Vaandelen Schutters, aan welken de Prins gewoon was, de leuze of het woord ts geeven. 't Eerst, welk men ter hand nam, was het bewerken van de voorgenomen veranderinge in de Regeering. De Gekommitteerden vorderden dezelve bij een wijdluftig Verzoekfchrift, en met naame ook het ontflaan der beide Penfunarisfen; doch omtrent deeze laatften, die in dienst blee^en, bereikte men zijn oogmerk niet. Terwijl de Prins raadpleegde op 't nuk der veranderinge , boezemden zommigen den Scheepstimmerluiden argwaan in , over de gemeenzaamheid der regeerende Burgemeesteren met zijne Hoogheid, als of hier uit iet nadeeligs voor hun Gild te duchten ftondt. Twintig of dertig uit den hoop lieten zich hier op door eenige der ftoutfte Doelisten beweegen om hen op den vierden des L 5 avonds  Ï70 WILLEM de IV. (Prins) avonds te verzeilen aan de huizen der Burgemeesteren, welken zij vrijmoediglijk afvraagden, waarom zij niet terftond a/ftonden van de Regeeringf 't Antwoord, dat zulks aan zijne Hoogheid gelasten was, voldeedt niet; men moest hun verzekeren, dat 'er binnen twee dagen verandering koomen zou: gelijk gefchiedde. Midlerwijl hadt een groot getal Koopluiden, in eene voornaame herberg zamengekomen, vierentwintig uit hun benoemd om 2ijne Hoogheid te begroeten, en zijne gunftige befcherming over den Koophandel te verzoeken. Zij verwierven eerst op den vijfden des avonds gehoor. De Aanfpraak wierdt gedaan door den Heer josüa van der poorten, en door den Prins minzaamlijk beantwoord; verklaarende zijne Hoogheid, onder anderen, dat zijne agting voor de Koop.ieden haast blijken zou, uit de aanfteliing van nieuwe Raaden, die den zevenden afgekondigd wierdt. Toen wierden de vier Burgemeesters ontflagen, zonder herfteld te worden. Doch uit de zesendertig Raaden, die ook allen ontflagen waren, wierden 'er negentien herfteid; waar bij zijne Hoogheid zeventien anderen voegde , die nimmer in de Regeerirg geweest waren. Naderhand, door de Staaten daar toe gemagtigd zijnde, ontfloeg zijne Hoogheid ook veele leden van den Oud • Raad: als vier regeerende Schepens, zeven Oud Burgemeesters, en drieëndertig Oud Schepenen; vervullende, ten zelfden dage, de plaatzen der vier regeerende Schepenen, met vier anderen. Omtrent denzelfden tijd riep men geduurig, en voornaamlijk ouder de Bijltjes , die nu de hoofdperfonaadje op de Doele fpeelden, om een vrijen Krijgsraad, zonder een' eenig' Officier, uit de nieuwe zo min als uit de oude Regeering. Men ftrooide briefjes op rijm onder 't Volk, inhoudende dat het met de vrijheid uit was, zo men geen vrijen Krijgsraad verwierf. De drift hier over fteeg zo hoog, dat een tamelijk getal Scheepstimmerluiden met eenige Doelisten aan 't hoofd, zich des nachts van den negenden September na 's Prinfen Logement begaven, zijne Hoogheid, die zich reeds ter rust begeeven hadt, doende wekken, en hem voorhoudende aj Dat het volk niet langer te ftillen was: dat het een vrijen  WILLEM de IV. (Pmts) „ vrijen Krijgsraad begeerde, of tot uitfpoorighedea dreigde „ over te flaan; en dat zijne Hoogheid hun diende te wille „ te zijn, om verdere onheilen voor te koomen." De Prins gaf egter uitftellend antwoord, 's Anderendaags was de Stad vol van den overlast, den Prinfe aangedaan. Men verhaalde, dat de Prins , ongeduldig geworden, gedreigd hadt, , de „ Stad, ja 't gantfcha Land en zijne Ampten te zullen ver- laaten, en na zijne Duitfche Staaten te vertrekken, indien „ men hem langer lastig viel." Zijne Hoogheid gaf egter dien zelfden dag zijne ftern tot een vrijen Krijgsraad: bij welk woord nogthans de Prins iet anders fcheen te verftaan dan het volk. Niettemin regelde dit toen alles naar zij ien zin, en niemand, die aan de oude of nieowe Regeering vermaagschapt was, behieldt zijn Ampt onder de Schutterij, of verkreeg 'er een. Da Kapitein christiaan scholten zelve, hoe zeer hij voor de drie Artikelen geijverd hadt, wierdt bedankt, om dat zijn Vader, door den Prins, tot Raad was aangefteld. De Prins bevestigde het verrigte voor deeze keer, doch gaf bij Publikatie genoeg te kennen, hoe zeer de onbetamelijkheden, in deezen bij veelen gebruikt, bem tegenftonden, en dat hij wijders voor deeze keer de ongeregeldheden over 't hoofd wilde zien, mids elk zich voortaan (lil en onderworpen aan zijne Overheid gedroeg, en de Gekommitteerden der Wijken, van nu af, zich van die en dergelijke kommisfien ontflagen rekenden. Terwijl deeze Afkondiging gefchiedde, ftondt de Prins op gijn vertrek uit Amfterdam. Gimnig nam , uit na?m der Gekommitteerden uit de Burgerij, affcheid van zijne Hoogheid , met eene Aanfpraak, die hij zedert drukken liet, ea op welks tijtel hij den Prins willem den grooten noemde. Zijne Hoogheid vertrok op den middag, zijnen weg neemende door de Leldfche Poort, en voorts over de Veenen na den Hage. Een goed getal van ontflagen Gekommitteerden en vier- of vijfhonderd Scheepstimmerluiden deeden den Prins uitgeleide tot op den Amfteiveenfchen weg, waar naa zij na de Stad te rug keerden. Amfterdam raakte allengs» kens in rust, In 't eerst wierden wel vinnige fchimpfchriffen tegen de ontflagen Regenten geftrooid; doch door den tij4 wierdï  WILLEM de IV. (Prins) wierdt meer tot lof dan tot iaster van deeze Heere gefchreeven en gefproken. De Doelisten raakten, daarentegen, binnen weinige maanden, in de algemeene veragting: waar toe niet weinig hielp, dat zijne Hoogheid zelve jean rousset de Akte, waar bij hij deezen tot zijnen Hiftoriefchrijver hadt aangefteld, in 't begin van Junij des Jaars 1749, wederom Öeedt afvorderen. De haat tegen de Doelisten nam eerlang zo fterk toe, dar het Graauw, in grooten getale op de been gekomen, verhinderd heeft, dat men damiel raap, die in Junij des Jaars 1754 overleedt, eene gewoonlijke begraafenis aandeedt. De Lijkbaar wierdt vernield, en de Wethouderfchap genoodzaakt, het Lijk ter middernacht, met een Vragtflede, na de Kerk te laaten fleepen. Binnen Haarlem was het volk, naa 't affchaffen der Pagten, niet recht gerust geweest, waarom zijne Hoogheid, in Augustus, den Baron van grovestins derwaards afvaardigde, om de b?zwaarnisièn te hooren. In September floeg een Lid der Vroedfcnap, Mr. remees floris van zanen , zijnen Mederaaden voor, of men, uit hoofde van de beweegingen en veranderingen in Amjlerdam, zijne Hoogheid niet behoorde re verzoeken, om ook te Haarlem zulks te voorzien op ♦t ftuk der Regeeringe, als hij ten nutte van Stad en Land zou vinden te behooren. Doch de Vroedfchap nam op deezen voorflag geen befluit, en de beweegingen onder 't gemeen bleeven dciuren, De Wethouders verzogten Gemagtig» den van zijne Hoogheid, die, op den tweeden Oétober, uit 'sPrinfen naam, deeden afkondigen, dat de Vroedfchap voortaan uit tweeëndertig, in plaats van uit vierentwintig, Leden beftaan zou. Zeven Leden der Vroedfchap bleeven ontflagen, en voorts wierdt het volk tot flilftand en onderdaanigheid vermaand. Te Leiden wierden, op den achttienden Oétober , de Vroedfchappen en de Veertigen, door dezelfde Gemagtigden, ontflagen; doch wederom, op vier naa, die verlaaten bleeven, in 't bewind herfteld. De Burgemeester joan van den berg, een van deeze vier, en de Sekretaris van rooyen, hadden reeds te vooren verzogt, om van hunne Ampten ontflagen te worden. De laatfte wierdt egter eerlang tot Pen- fiona»  WiLLÈM DE IV. (Prini) i-A fionaris der Stad, en zedert tot Sekretaris van den Raad vani Staate aangefteld. Doch kort naa de verandering, veroorzaakten eenige oproerige Gekommitteerden zo veel oproer in de Stad, dat de rust niet herfteld wierdt, voor dat de Generaal roüse, aan 't hoofd van eene Bende Dragonders en Zwitzers, uit de Lijfwagt van zijne Hoogheid, onverhoeds in de Stad gekomen was; zijnde hij, op 'sPrinfen last, des avonds te vooren omtrent ten elf uuren, uit den Hage vertrokken. Vier der voornaamfte oproermaakers wierden gevat, twee of drie van welken met gevangenis en ballingfchap van eenige jaaren geftraft wierden. Te Rotterdam wierdt de gantfche Regeering, door 's Prinfen Gemagtigden, op den vierè'ntwintigften Oétober, ondanks twee Verzoekichriften der Burgeren , tot ftandhoudige van dezelve, bedankt; doch, op vijf Leden der Vroedfchap na, weder herfteld. Te Gouda, daar de Hoofd - Officier zelve den geenen, die tegen de Regenten misnoegd waren, met raad gediend hadt, wierdt ook de gantfche Regeering ontflagen, doch weder herfteld, op zes Leden na, die buiten bewind bleeven. Te Gorinchem wierdt het getal der Vroedfchappen van zeventien tot vierentwintig vermeerderd; doch de oude Regenten bleeven aan. Te Schoonhoven wierdt de gantfche Regeering ontflagen, doch op drie Leden na weder aangefteld; voorts wierdt het getal der Vroedfchappen en Kiezeren vermeerderd, en fchikking gemaakt op eenige punten, door de Burgerij begeerd. Te Delft, Schiedam en in den Br iel viel ook eenige geringe verandering voor; maar te Dordrecht geene, om dat men ze noodloos of ondienftig agtte: ge.ijk ook, in 't Noorderkwartier van Holland, Medenblik de eenige Stad was, die verklaard hact, geene verandering noodig te hebben: hoewel ze naderhand, even gelijk alle andere Steden van tioordhoiland, door 's Prinfen beftelling, verandering in de Regeering ondergaan moest. Op deeze wijze liep het gewigtig werk van de verandering der Regeeringe, in de Steden van Holland en Westfriesland, af. Aiomme. wierdt verklaard, dat de ontflagen Regenten in hun-  174 WILLEM de IV. (Print-) hunnen goeden naam, gehouden wierden ongekrenkt. OoË wierdt hun, des noods, 's Prinfen befcherming toegezegd, 't Gantfche werk wierdt beflooten met het afkondigen eener algemeene Vergiffenisfe, die, op den voorflag van zijne Hoogheid, in 't begin van Oétober des Jaars 1749 ge» fcniedde. In Gelderland, daar de Regeering onlangs beflooten hadt, het Graaffchap Kuilenburg op te draagen aan den Prins, wierdt ook eenige verandering in de Regeering der Steden gemaakt, fchoon 'er geen aanzoek van de Burgerijen toe gefchiedde, en de aanzienlijkfle burgers, in zommige plaatzen, de handhaaving der tegenwoordige Regeeringe, door eene plegtige bezending, op zijne Hoogheid, begeerd hadden. De vorm der Regeeringe wierdt daar genoegzaam op den zelfden voet gebragt, als die ten tijde van willem den III geweest was. In Utrecht en Overijsfel kreeg zijne Hoogheid het zelfde gezag, als willem dg III, in de Jaaren 1674 en 1675, over de Regeering van deeze twee Gewesten bedongen hadt. Maar in Zeeland viel bijkans geene buitengewoone verandering in de Regeeringe voor; alleenlijk wierdt een enkel lid der Regeeringe van Middelburg verzogt, om vrijwillig af te ftaan van 't bewind. De Pagterijen wierden 'er gehandhaafd , onaangezien zommigen reeds beweegingen gemaakt hadden tot derzei ver affchaffitig, welke gefluit wierden, door dien de Regeering twee of drie Belhamels bij den kop deedt vatten , die niet dan naa lang zitten geflaakt wierden. Maar in Friesland wierdt de gantfche gedaante der Regeeringe op een anderen voet gebragt. Zijne Hoogheid, in December derwaarts vertrokken, leverde den Staaten een Reglement over , het Reglement Rcformatöir genaamd, uit eenenzestig punten beftaande, 't welk terftond wierdt afgekondigd. Bij het zelve wierdt bepaald „ Wie voor Edelen en Eigen erfden, uit welken de Afgevaardigden ten Lands,, dage gekezen wierden, zouden worden gehouden. Voorts „ wierden verfcheiden misbruiken, in 't ftemmen tot Afge„ vaardigden ten Landsdage, geweerd, en bepaald, dat, in „ 't geval van fteeken van ftemmen, de bcflisfing aan 't lot »» ge-  WILLEM de IV. (Prins) „ gelaaten zou worden. In 't benoemen van eenen Griet„ man, waar van de verkiezing aan den Erfftadhouder ftondt, „ zou men op bevoegde perfoonen moeten agtgeeven, en „ zo hier over verfchil viel, zouden de Stadhouders in den „ tijd eenige Leden magtigen, om deswege onderzoek en „ uitfpraak te doen. Wethouders of Amprenaars der Steden „ zouden te gelijk geene Grietsluiden, Bijzitters, Sekretaris„ fen noch Fiskaalen eener Grietenije mogen zijn, noch we« „ gens dezelve op den Landsdag Afgevaardigd worden. De ,i gewoonlijke Landsdag zou, gelijk van ouds, eens 'sjaars „ gehouden worden, in Febt uarlj aanvangen, en ten langden „ zes weeken duuren. Het Hof zou de volle RegtsoefFening „ behouden, gelijk van ouds ; doch zich niet fteeken ih de » Politike beftiering der bijzondere Steden of Landftreeken. „ De Neder - Geregten zouden ook gehandhaafd worden in „ de Regtsoeffening, hun van ouds hebbende toebehoord." Op 't invorderen en aanleggen van 's Lands geldmiddelen wierden ook eenige fchikkingen gemaakt, en eindelijk allen hoogen en laagen Wethouderen en allen voornaamen Amptenaaren het beèedigen van 'sLands Wetten en Plakaaten opgelegd , met naame ook van het tegenwoordige Reglement „ van welk zijne Hoogheid, nogthans, de nadere uitlegging M aan zich behleldt, zo als hij, bij opkomend gefchil over „ hetzelve, naar gelegenheid van tijden en zaaken, zou be„ vinden te behooren." Op de afkondiging van dit Reglement volgde, die van eene algemeene Vergiffrnisfe, wegens 't geen, geduurende de jongfte beweegingen, was voorgevallen. De Prins bleef nog eenige dagen in Friesland, binnen welken hem het regt tot de beftelling der Wethouderen te Leeuwarden en te Franeker wierdt opgedraagen. Beide deeze Steden waren de eenigften in Friesland, weike tot hier toe haare eigen Wet befteld hadden. Zijne Hoogheid, de algemeene en bijzondere Regeering van 't Gewest in deezer voege veranderd hebbende, keerde nog voor 't einde des jaars na den Hage te mg. Doch het uitwerken van diergelijk eene veranderinge, in de Stad Groningen en in de Ommelanden, hadt nog veele voeten in de aarde, Veele In- en Opgezeeienen, befpeuren- de  tot WILLEM DB IV. (Prins) de dat 's Prinfen gezag zich nog niet uitftrekte tot de mag* om de Regeering te veranderen, arbeidden onder de hand om 't zo verre te brengen. Een groot getal boeren, met Hokken en knodfen gewapend, trok, in 't laatst van Augustus, ter Stad in. Ten zelfden tijde leverden eenige lieden, zich noemende Folmagten der Burgertje, een Verzoekfchrift in aan Burgemeesteren en Raaden, waar bij zij, onder anderen, verklaarden, dat zij, door de volle maate en magt, welke zij den Prinfe wilden opgedraagen hebben, verfïonden „ alles, wat de tegenwoordige'Erfftadhouder in eenige Pro„ vincie bezat, of zijne Voorzaaten mogten bezeeten heb„ ben, — het regt van afdankinge der Wethouderen, het „ begeeven van Krijgs- en Regeeringsampten", en verfcheiden andere Voorregten. De Regeering der Stad en van 't Gewest was genoodzaakt in dit alles te bewilligen. Men zondt Gemagtigden na den Hage om den Prinfe hier van kennis te geeven, terwijl de beweeging in de Stad nog bleef duuren; zendende zijne Hoogheid , tot bewaaring der ruste, eenig Krijgsvoik derwaarts, 't Liep tot in 't midden vstt December aan, eef de Gemagtigden van zijne Hoogheid, die zelve na Friesland was gereisd, te Groningen aankwamen. Straks drongen veelen uit de burgerije op de Licentlatie of het ontflag der Regenten. Zijne Hoogheid , die toen te Leeuwarden was, kreeg 'er wel haast kennis van, èn 't was op zijnen last dat de Gemagtigden, zijnde de Baron van den capelle , nevens de Heeren wyerand van itsma en antoni jan persoon, Burgemeesters van Hariingen en Deventer, in 'c begin van 't Jaar 1749, Gekommitteerden verkoozen om met hun in onderhandeling te treeden, Geduurende deeze onderhandeling, borst de drift, om de tegenwoordige Regeering ontflagen te zien, tot daadlijkheden uit. De burgers begaven zich ongewapend onder hunne Vaandels. De Volmagten hielden hun voor, wat men in den zin hadt, elk vrijheid geevende om na huis te gaan,, zo zij zwaarigheid maattten om 't afdanken der Regeeringe te begeeren. Doch niemand durfde zich van d<"eze vrijheid bedienen. Men trok dan na de herberg van 'sPrins Gemagtigden, daar 't voorgenomen verzoek gedaan wierdt. De Gemagtigden beloofden dat  WILLEM de IV. (Prins) i?J dat zij 'er den Prinfe kennis van geeven, en deszelfs uitfpraak zouden afwagten. Doch eer deeze te Groningen zijn kon, hadden de Burgemeesters en Raad , oud en nieuw, midsgaders Taalmannen en gezwooren Gemeente , beflooten hunne Ampten en Commisfieri in den fchoot van zijne Hoogheid neder te leggen. Die van de Ommelanden namen, ten zelfden dage, een gelijk befluit. Den volgenden dag kwamen de boeren, in grooten getale,.ongewapend en met Oranjeftrikken verfierd, in de Stad, om diergelijk verzoek als ds burgerij te doen. Zij voerden een vietkant bord voor zich, waar op te leezen ftondt: BRAAVÉ HEEREN COMMITTEERDEN VAN ZYN HOOGHEIT BIED ONS DE HAND LICENT1EREN IS 'T BEGEEREN VAN BURGERS EN BOERENSTAND. De Standaard, waar aan dit bord gehegt was, wierdt ge* plaatst voor de herberg der Gemagtigden, die den Land!uidert het zelfde antwoord als aan de Gekommitteerden uit de burgerij gaven. Doch de boeren, hier mede niet voldaan, vie* len in 't Ommelanderhuis,-wilden den Sijndicus te lijve, en dwongen de Ommelander Heeren hunne Ampten Insgelijks ter befcheidenheid van zijne Hoogheid te ftellen. Ondertusfchen wierdt ook hier vastgefteld om 'sLands middelen te heffen bij wege van Collede; 't welk, egter, niet zonder merkelijk* tegenkanting van 't gemeen gefchiedde. De Prins zelve kwam op den tweeëntwintigflen November in Groningen, en wierdt aldaar met veel luister ingehaald. Eerst maakte zijne Hoogheid verandering in de Regeering, en in de Commisfien, welke uit naam der Stad en van het Gewest bekleed wierden. Verfcheiden Heeren bleeven van hunne Ampten verlasten, terwijl eenige in laager Ampten gefield, en andere tot hooger bevorderd wierden. Voorts rechtte zijne Hoogheid XXXII. deel. M een  WILLEM de IV. (Prins) een Provinciaal Geregtshof op, en deedt eindelijk een geheel nieuw Reglement goedkeuren door de Staaten: alles in gevolge en uit kragt van de \olle maate en magt, hem in 't voorleeden jaar, bij Staats befluit, opgedraagen. Naa dat dis door de Regenten beè'edigd was, verliet de Prins Groningen in 't begin van December. Kort naa zijn vertrek wierdt» op naam der Staaten, eene algemeene Vergiffenis van de gepleegde onbehoorlijkheden afgekondigd; zedert raakten de Stad en 't Gewest in rust. 't Leedt egter tot in 't laatst van Julij des Jaars 1750, eer het Diploma op de Opdragt van 't Erfftadhonderfchap aan zijne Hoogheid in orde wierdt overgeleverd. Dus liepen, eindelijk, de onlusten, die in 't voorleeden jaar, in alle Gewesten, waren entftaan, ten einde, op eene wijze, waar door 't gezag van zijne Hoogheid hooger rees, en vaster gevestigd wierdt, vooral in Gelderland, Friesland en Stad en Lande, daar het merkelijk bepaald geweest was. 's Piinfen aanzien in den Vereenigden Staat fteeg hier door dat van zijne Voorzaaten verre te boven. De Algemeene Staaten, zich, ten behoeve van zijne Hoogheid, ook willen, de ontdoen van 't Stadhouderlijk bewind in de overige Generaliteits Landen, hadden hem, op 't einde van 't voorleeden jaar, ook het Erfftadhouder-Kapitein-Generaal- en Admiraaifchap over het Staatsch Brabant , Vlaanderen en OpperGelderland opgedraagen. Omtrent den zelfden tijd wierds ook, door de Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappij, op het aanhouden van omtrent zestig Deelgenooten, beflooten, zijne Hoogheid tot Opper - Direkteur- en Gouverneur hunner Maatfchappije aan te ftellen; welke waardigheid nimmer dcor eenigen Stadhouder bekleed geweest was, en den Prinfe in dit aanzienlijk lichaam groot gezag gaf. Onder andere voorregten verkreeg de Prins hier bij het gezag, om in alle Vergaderingen der Maatfchappij, 't zij in perfoon, of door zijne lleprefentanten, voor te zitten; als mede de hooge Ampten hier te Lande en in de Indien, uit een benoemd drietal, te vervullen. De Wedde, wegens het Opperbewindhebberfchap der Maatfchappij, wees zijne Hoogheid van de hand. In Julij wierden de Heeren filips van der ghiesen en  WILLEM de IV. (Prins) i?» en josua van der poorten , welke laatfte Lid was der Re* moi ftrantfche Gemeente te Amfterdam, tot zijne Reprefentanten in de kamers in Holland aangefteld. De Bewindhebbers der Westindifche Maatfchappije volgden, wat laater, het voorbeeld der Oostindifche Maatfchappije, zijne Hoogheid insgelijks verkiezende tot Opper - Direkteur. De Prins be. noemde hier de Heeren jan van maucelis en thomas hope,, welke laatfte tot de Gezinte der Doopsgezinden behoorde. De Heer gerarD arnouo Hasselaar , Oud-Burgemeester van Amfterdam, was reeds te vooren tot Reprefentant van zijne Hoogheid in de Admiraliteits - Kollegien in Holland aangefteld. Tegen 't einde des Jaars 1749 wierden in Halland de noodige toebereidzels gemaakt, om de middelen, die verpagc plagten te worden, voortaan bij wege van Collecte te heffen. In Friesland hadt men, in plaats der Pagten, de Inge» zeetenen gefchat; bij welke gelegenheid in dit Gewest nieuwe onlusten ontftonden, die met geweld gefluit, en daar zommige Belhamels met den dood geftraft wierden. Doch de fchatting wierdt hier zo ongaarne betaald, dat vervolgens het Collecteeren wierdt ingevoerd. Dit gefchiedde ook in Holland, hoewel niet zonder merkelijke opfchudding in zommige Steden, vooral te Haarlem, Amfterdam en Rotterdam. Ten platten Lande hadden die van Huisduinen en de Helder zich ook beklaagd bij den Prins, over de Knevelaarijen van hunne Regenten; doch toen deeze, voor zijne Hoogheid, zich. verdeedigd hadden, wierden de Opgezeetenen tot ftilte en eerbied jegens dezelve vermaand, terwijl de Prins niet hadt kunnen vinden, dat zij zich kwalijk van hunnen pligt gekweeten hadden. En toen men niettemin eenige Regenten, bij zekere gelegenheid, hunne bedieningen hadt doen nederleg» gen, deedt het Hof van Holland dezelven in 't bewind herftellen. Te Zaandam zogt de Ciiirurgijn jan pigge, de Sardammer Raap bijgenaamd, met eenige anderen, de Regeering te noodzaaken, om de aangekogte Ambagtsheeriijk. heid van Oostzaanen en Oostzaandam aan zijne Hoogheid af te ftaan. Doch de Prins zelve wees zulk een voorftel mes verontwaardiging van de hand. M 3 Zi3«»  l8o WILLEM DB IV. (Prins") Zijne Hoogheid, zedert eenigen tijd, zijne gezondheid voelende afneemen, hadt de Algemeene Staaten bewoogen, den Prins lodewyk van bp.unswyk-wolfensuttel, vermaagfchapt aan des Erfitadhouders Gemaalinne, aan te ftellen tot Veldmaarfchalk over 't Krijgsvolk van den Vereenigden Staat, op eene wedde van vierentwintigduizend guldens; en 't leedt niet lang daar naa, of zijne Hoogheid deedt deezen Vorst voorfchikken, om, bij zijn overlijden, het Krijgsvolkals Opperhoofd te gebieden, waar toe hem eene wedde van veertigduizend guldens wierdt toegelegd. Kort hier naa wierdt hij door zijne Hoogheid mee een Regiment begiftigd. Tot hier toe hadt de Prins nog geene gelegenheid kunnen vinden, om zich in Zeeland te doen huldigen ais Markgraaf van Veere en Vlisfingen. In Maij des Jsars 1751 begaf hij zich derwaarts. Hij tradt eerst aan land te Middelburg, nam in de Vergadering der Staaten zitting, en begaf zich vervolgens na Veere, daar de inhuldiging met groote plegtigheid gefchiedde. De Wethouderfchap , zijne Hoogheid buiten de Poort te gemoete gegaan zijnde, boodt hem de fieutels der Stad aan. De Prins, op 't Stadshuis gekomen, deedt eerst den Eed als Markgraaf; waar naa de Wethouderfchap, de Overften der Schutterijen en Gilden hem insgelijks trouwe zwoeren. Voorts wierdt 'er dien dag met fchkten en klokluiden, en met het verlichten der wooniugan, allerlei blijk van vreugde gegeeven' Vier dagen daar naa wierdt zijne Hoogheid op gelijke wijze ontvangen en gehuldigd te Vlisfingen. De Prins deedt, in beide Steden, een groot getal van zilveren penningen, en ook eenige gouden, ftrooien en uitdeelen, waar op ulysses, naa een veeljaarig omzwerven, in zijn Rijk hhaka wederkeerende, bij zijnen Zoon en Vriend, verbeeld ftondt, met dit Randfchrift: Vttetem Dominum Videlis Ulysfem, Gj/ ziet hier U.'ysfes, uwen 0». den Heer. Onder aan las men: Suum Cuique, Eli bet zyne. Op de keerzijde zag men een Raadhuis, van welks puije da Prins penningen ftrooide, onder eene vergaderde menigte. Om den rand ftondt, Adgnosco fiudium mentemque meorum, Ik  WILLEM de IV. (Prins") 181 Ik erken den ijver en de zucht des Mijnen. En nog: Fides Civium Verie>land, twe-» Sc^anzen, SUjtemtmrg en Oldetearit, waar uit Ipraanarir Ve;.iheer ver'lgo aan het Kaarter de irremmimétm veel radcels toegaat. Niet zo gtiukkig flaagde hij in eene'. toel= op de Stad Groningen, tiaar bir.r.en hieldt hij v^ibnd m t eei'en f.oklof ketel, die beloofd had:, eene der Stacs po >r'.ra -.e zuile'- openen, en de- G'aave door dezelve den luegatg in dé Stad té XXXiL dïeu N 9p*.  '194 WILLEM LODEWYK, Graaf van Nasfau. openen. Doch, door wanbeleid van eenigen, die den aanflag moesten helpen bevorderen, wierdt het ontwerp verijdeld, en de Graaf, zedert, te raade, om voortaan nimmer op den wankelen grond van- heimelijke verftandhoudinge de ho'op op de bemagtiging eener Sfad te bouwen. De Stadhouder van Friesland, in den Jaare 1586, zo wel als zijn Neef Prins maukits, eenen Lastbrief tot zijn Stadhouderfehap van den Graave van leicester hebbende genomen, bevon^t zich, teji deezen tijde in'sGraaves.hage, wanneer hij de tijding ontving, dat de Overfte tassis, zich van die afweezigheid bedienende, in Friesland het platte land van het Zuiden na het Koorden afliep. In allerijl hierop te fcheep gegaan, eu te Stavoren zijnde aan land getreeden, moest hij den fpijt verduuren, van zjch afgefneeden te zien van een deel zijns volks, en dat hier door de ontwerpen der Spanjaarden ongehinderd wierden voortgezet. Dit alles gefchiedde in 't holfce van den Winter, welks naderende eitida den vijand het land deedt verlaaten. Waar naa de Stadhouder bevel gaf tot het houden van goede wag:, het uitzetten van verdagte perfoonen, het opteekenen der eetwaaren, en het openbijten der bevrozene wateren. Wijders wierdt de derde man uit de Huislieden opontbooden; 't welk eene bende van drieduizend koppen te zamen bragt. Verdugo, onder wiens opperbeleid de togt der Spanjaarden was volvoerd, hadt Graave willem de brandfebatting der Ommelanden aangebooden, mids deeze hem die van Friesland afftondt. Doch de Graaf hadt deeze aanbieding van de hand geweezen. Onder de verfchillende Krijgsbedrijven, welke Graave willem, nu ginds, dan elders, werk verfchaften, hieldt hij telkens het oog op Groningen gevestigd. In den Jaare 1589 floeg hij daar tce meer opzettelijk hand aan 't werk. ln de maand April diens jaars bemartigde hij het Schansje Emen. tïl/e, aan de Vaart na Friesland gelegen, en langs welke de Stad haaren toevoer uit dat Gewest ontving. Delfsyl, waaruit, aan den anderen kant, dü Stad gefpijsd wierdt, zogt hij te vergeefs meester te worden. Gelukkiger (bagde hij aan de Ec.:>;s. Naa het Dorp de Jouwer, ter verzekeringe van de invordering der Brandfchattingen, verfchanst te hebben, deed?  WILLEM LODEWYK , Graaf van Nasfau. .lij deedt hij een deel zijns Volks over het Reuter diep, in de Provincie Groningen, na den gemelden droom trekken, ea aldaar hetzelve eeist den Schans teZwaagfterAijl, en daar naa de twee Schanzen te Reide bemagiigen, in de plaats van welke twee, hij vervolgens éénen grooten en vasten Schans bouwde. Niet lang daar naa verfcheen Graaf willem, in eigen perfoon , aan het hoofd van achthonderd man, voor den Schans op den Zoutkamp, eenen uithoek, digt aan 't Reidetdiep gelegen, en deedt denzelven, naa hem hevig te hebben befchooten, ftormenderhand ianeemen. Op den grond der ven ielde en zwakkere, deedt hij eene kloeke en fraaie Sterkte opwerpen. Geene gerirge eere behaalde de Friefche Stadhouder, in het volgende Jaar i591met,het aandeel, welk hij hadt in de verovering vart Nijmegen, onder het opperbevel van zijnen Neeve Prinfe Mt-umrs. Ten koste van een zwaare wonde, en te gader met den zelfden zijnen bloedverwant, Haagde hij, 'sjaars daar aan, even voorfpoedig omtrent de Vesting Koevorden; gelijk ook twee jaaren laater in het ontzetten van die Vesting, die door den Spaanfcnen verdugo, met een zwaar beleg benaauwd wierdt. Groningen, op welks vermeestering men al lang het oog hadt gehad, lag nu aan de beurt. Met een talrijk leger floegen, in de maand Maij des Jaars 1594, prins marrits en Graaf willem het belog om die Stad. N?.a het bieden van kloeken tegerftand, moest, eindelijk, de Stad tot de overgave befiuiten; in de voorgaarden van wetke Prins maurits bedong, dat zij zijnen Neef Grauf willem lodewyk, ook wat het omliggende Gewest betrof, voor Stadhouder zoude ontvangen, en voortaan ongehinderd blijven erkennen, in de maand Junij des Jaars 1595 ontving daar toe de Friefche Stadhouder den Lastbrief van de Algemeene Staaten, als Stadhouder ook van Groningen en Ommelanden. c Hevige gefchillen reezen 'er, nu en dan, zo in Groningen als in Friesland; om welke te beflisfen, althans voor het Uiterlijke te doen ophouden, Graaf willem, meer clan eens, •de fterke hand te baate nam, In de Stad van 't eerstgenoemde Gewest ontwapende hij , in den Jaare icoo, de Burgerij; N 2 even  ïö(5 WILLEM LODEWYK, Graaf van tiasfau; even flerk tastte hij, in dat zelfde jaar, door, te Leeuwarden, nietteger. (taande hem van zommigen uit de misnoegds Regenten wierdt naagegeeven, dat hij zich meester zogt te maaken van de Regeeringe, Behalven in 't veld, moet ook Graaf willem lodewyic niet weinig in den Raad te zeggen gehad hebben: tot zo verre, dat zijn invloed aldaar ook buitenlands bekend was*. Dit mogen wij befluiten nit het gedrag van hendrik den IV, Koning van Frankrijk. Want als deeze, in den jaare 160&, aan Vrede of aan een veeljaarig Beftaud, tusfchen Spanje e» de Algemeene Staaten, deedt arbeiden, gaf hij last aan zijnen Gezant jeannin, onder andere, Graaf willem, door het aanbieden van een Gcfcrrenk of Jaargeld, in zijne belangen over te haaien. Geduurende 'sGraaven laatfte jaaren, vermits het Twaalf jaarig Beftand met Spanje, hadt bij geene gelegenheid om zijne krijgsbekwaamheden in 't veld te doen gelden. Van wegen het aandeel, welk hij ook in zaaken van Regeeringe jhadt, konde hij niet ongemoeid blijven van de rampzalige kerktwisten, welke den Staat beroerden. In deeze heide hrj over tot de zijde der Contra - Remonftranten: gelijk, onder andere, kan blijken uit zijn verzeilen van Prinfe maurits in de Kloosterkerk in 's Graaven hage; 't welk, gemeenlijk, als de eerfte leuze der openbaare afzonderinge tusfchen de twistende partijen wierdt aangemerkt. Ook droeg de Graaf zorge, om in Friesland buiten de Regeering te ftellen of te houden de zodanigen, die geoordeeld wierden, de begrippen van armimüs te zijn toegedaan. Nogthans dreef hij zijn ftcfc niet tot de uitenten, tot welke zijn Neef mabrits overfloeg; aan welken hij eenen zeer ernftigen en uitvoerlgen brief fchreef, om hem van deszelfs opzet, ten aanzien van 'sLands Advokaat van oldenbauneveld , te rug te brengen. Ook hadt hij het houden der Delftfche Conferentie, in den Jaane 1613, aangelegd tot vereffening der uitftaande godgeleerde gefchillen, ernftig aangeraaden. De Stadhouder Graaf willem lodewyx van nassau overleedt, op den laatften dag van Maj des Jaars 1620, aan de gevolgen - eener beroerte» van welke hij, op den twaalfden dier  WILLEM LODEWYK, Graaf vsn Nasfau, enz. ipjr dier maand, was aangetast, onder het fchrijven van eenea Brief aan Prinfe maurits , in welken hij zijnen Neef raadpleegde over 't geen 'er zou te doen ftaan, ingevalle maurits, zonder gepaste fchikkingen beraamd te hebben, fpoedig «n onverwagt door den dood mogt overvallen worden, °s Graaven ouderdom, ten tijde zijns overlijdens, was een weinig boven de zesiig jaaren geklommen» Hij was nooit getrouwd geweest. De Hoffelijke overblijfzels wierden met veel ftaateiijkheids bijgezet, te Leeuwarden, in de Jakobtjner of Groote Kerk, binnen welker Koor men nog heden *d Graaven fraaie Graftombe ziet. De Stadhouder wordt aldaar verbeeld, leevertsgroot, in wit Marmer uitgehouwen, nederknielende op een kusfen. Behalven een ftormhoed, handfchoenen en andere krijgt fierasden, ftaat aan de wgterhand eene Maagd, verbeeldende de Standvastigheid, en aan de (linkerhand eene andere, houdende een gekronkelden fl.ng in de rechterhand, het zinnebeeld der Voorzigtigheid. Onder de voortreffelijkfte Mannen, in verfcheiden opzigten, welke Friesland heeft uitgeleverd, moet Graaf vvillum lodewyk gerangfchikt worden. Van zijne krijgsbekwaamheden, vooral in de bemagtiging van Groningen, ten behoeve van den Staat, gebleeken, hebben wij verfcheiden voorbeelden aangevoerd. De nieuwe krijgskunde, door Prins maurits zedert tot grooter volkomenheid gebragt, vereert hem ais haaren eerften uitvinder. Van zijne zucht voor geleerdheid en fraaie kuuflen en weetenfchappen getuigt het Friefche Hoogefchool, onder andere ook door zijn beleid en aanmoediging opgerigc Zie bor, winsemius en anderen» Wllem barendsz; zie babendsz (willem) , Deel V. bl. 114. . Willem bastiaanszj zie schepers (willem bastiaansz ) Deel XXVI. bl. 236. N 3 W.L-  59ö willemstad. Willem beukelsz; zie beükelsz (willem) Deel VI. bi. Willem eggert; zie eggert (willem), Deel XIII. bl. 162. Willemstad, in de aloude Gefchiedenisfen vermaard om haaren doorluchtlgen grondlegger,, en vooral door de merkwaardige belegering, welke zij, bij het geheugen der meeste nog kevende Landzr.atcrT, heeft doorgedaan, ligt, op den Staa;s - Brabandfcben bodem, in den bedijkten Polder van RuijgenJtil, aan het vermaarde Vaarwater , bet Hollandsch Dup geheeten. De Heerlijkheid, waar van zij de hoofdplaats is, wierdt, ia vergoedinge van geleedene fchade, in 't laatst, der Zestiende Eeuwe, door de Algemeer.e Staaten, gefchonken aan Prinfe willem den I. Ter beveiliginge van den fcheepvaart tusfchen Rokand en Zeeland deedt zijne Doorlucni)éheid aldaar eene Stad bouwen, en noemde die naar. haaren naame Bij overervir g. van Vader op Zoon, kwam de Heerlijkheid nevens de Stad op Prins willem den Hl; bij de verdeeting van wiens naiaatenfehap, het een en ander is gekoomen aan het tegenwoordig Huis van oranje;-,, Een uitvoerig berigt, wegens het gefebii, r>aa den dood yan willemdew 111 ontdaan, tusfchen den Raad van Staate en eejugen van 's Konings. erfgenaameü, over het regt tot de invordering van de Gemeene Middelen van de IVillemfiad, en over het gebruik van dezelve, behoort niet tot ons plan. Die begeerig is na den loop. en de afkomst ^ van dit veel gerugts maakendê gefcnil, kan te rechte raaken in den Tegenwoordigen ftaat van Braband. De gedaarte der Willemjlad is een langwerpig rond. Van fiegen ffraaten wordt die figuur doorfhèeden, In ongeveer honderdtachtig Huizen, houden iets meer dan zevenhonderd, zo mannen en vrouwen, als kinderen, hun verblijf. Zo min als de fraai gebouwde Kazernen, zijn in de gemelde opgave niet begreepen de krijgsbezettelingen, vaft wier behoeften en verteeringen de meeste neeringdoende inwooners hun bedaan |ebbj*!3. De overigen gensert-fi zich met den vischvangst of met  WILLEMSTAD; met den landbouw. In gevolge van dg kleinheid der Stad ontmoet men 'er weinige openbaare Gebouwen. De Kerk der Hervormden (en lieden van een ander geloove ontmoet men 'er niet, die noemenswaardig zijn) is een ruim en luchtig gebouw, koepeiswijze om hoog rijzende. Eén Predikant neemt aldaar den dienst waarj die, egter, voor zijne niet geringe moeite rijklijk befoldigd wordt. Het Stadshuis, hoewel 't niet veel aanziens hebbe, is tot de oogmerken zijner beltemminge volmaakt berekend. Meer vertooninge maakt het Gouvernement , of de wooning van den Gouverneur, gemeenlijk het Prinfenhof genoemd. Van fiinnen ontmoet men verfcheiden goede vertrekken, en voor hetzelve een ruim ert luchtig Plein. Wanneer het nieuwe en thans onder handen zijnde, in de plaats van het oude, zeer bouwvallige Magazijn zal voltooid zijn, zal het der Stad geenen kleinen luister bijzetten. Twee Poorten, met naame de Waterpoort en de Landpoort, geeven doortogt door den Wal, die omtrent een halfuur gaans in zijnen omtrek bellaar, en van afibnd tot afftand, voorzien is van zeven Bolwerken en Bastions; ieder, van welke naar eene der zeven Provinciën zijnen naam voert, Tusfchen de Bastions. Overijsfel en Groningen ligt de Ooster- , en tusfchen Holland en Zeeland, de Westerheer. De Haven, die na het Hollandsch Diep loopt, doorfnij.lt het Bolwerk tusfchen de Bastions Gelderland en Groningen. Eene goede Graft met eene Contrefcharp omvangt den Wal.— De Regeering beftaat uit een Baljuw of Schout, twee. Burgemeesteren en zeven Schepenen, nevens eenen Sekretaris. De eerst- en laatstgenoemde worden voor hun leeven, de andere flegts voor een jaar, door den Heer aangefteld. De Bezetting lïaat onder eenen Gouverneur, die eenen Groot-* Majoor onder zich heeft. 't Lust ons, op deeze algemeene befchrijving, te laaten volgen, een zaaküjk berigt wegens de belegering, welke de Willemjlad in het begin des naast voorgaanden Jaars i?P3i van een klein gedeelte- der Troepen der Franfche Republiek heeft doorgcfraan. Het do.or den druk verfpreid verhaal des gedenkwaardigen voorvals, 't welk tot opfteller heeft, den Heer pieter vajm oldenburgh , Secretaris en Penningmeester N 4 dee  WILLEMSTAD. der Stede en Landen yan Willemfiad, zal ons, met de noodige uitlaatmg of zaoientrekking tot eenen leiddraad verftrekken. h Was in den naderenden afloop der maand Februari] des bover, genoemden Jaars 1793, dat men binnen (Viliemflad var, dï naderinge des vijands geloofwaardige kundfchap ontving Terftond ftelde men de Inundatien of tiet onder water zetten der omliggende landen te werk, als zijnde hier in de voornaamfte fterkte der Stad geiegen, en wordende daar door het naaeren, behalven alleen langs den Oostdijk, zo niet ondoenlijk, immers zeer bezwaarlijk gemaakt. Men befloot, daarenboven, tot htt verhakken der boomen rondom de Stad, het graaven van doorfnijdingen in den Steenweg buiten de Landpoort, en de Poorten en Boomen, over dag en nacht, geilooten te houden. Het eerde BataiLon van Saxen Gotha en twintig Artilleristen maakten de geheele Bezetting der ge«jrei^de Vestinge uit. Het eerde vijandliik bedrijf der Frarfchen, was de bemagtigirg van de Ruigenhttjcke Sluis , ongeveer een half uur gaans van de Stad gelegen, en het aftappen van een goed gedeelte van het ingeiaatene water, door de geopende deuren. Daarenboven verzekerden zij zich van den Luitenant bellaWy en vier gemeenen, met eenige manfchap uitgezonden ton dekgifig van de werklieden, onledig aan de verhakkingen aan d,en Straatweg, welke nog niet ia gereedheid waren. Om den mondkost te fpaaren, en niet bezwaard te zijn met geen rut, maar veel meer nadeel doende eeters, wierdt a»n Vrouwen en Kindv-ren de vrijheid gegeeven om de Siad te mogen verlaaien, doch aan alle weerbaare mansperfoonen $>et pniven ernilig bevolen; tegen welk gebod, nogthans, o\->r veelen wierdt gezondigd. Daarenboven fchepte men eenigen ademtoj-t, door eene verfterking van manfchap, bsr ft an ie in de twee Grenadier Kompagnien van bosch de la g '.i.m.ett.15 , en kort d^ar op door dè aankomst van zijne ExCr. jentie, den Baron van oen boetselaar , befcnreeven in de tUdderlchap van Holland, en Gouverneur der Stad. lntusfchen hielden de Franfchen zich onledig omtrent het S-toljf?l.Sgen de K,tsndert; nas de verovering van welke Sterk- W   XXXII.Dlpl.IV. DROEVIG GEVAL in ijk "WILLEMSTAD 1793.  WILLEMSTAD. 30t se zij meer onmiddelijk hunne kragten tegen Wilkmlïad begonnen te rigten. Op den zevenëntwintigften Februari], omtrent den middag, wierdt de Stad, voor de eerfte maal, opgeëischt, doch enkel bij monde van eenen Trompetter; dien de Gouverneur daarom raet een verontwaardigend Neen tot antwoord te rugge zondt. Meer regelmaatig en naar krijgsgebruik ingerigt was de fchriftlijke opeifching, welke de Franfche Generaal berneron, 'sanderen daags, aan den Gouver. neur zondt; doch waarop deeze een kioskmoedig antwoord Zondt; daar toe te meer gemoedigd door eene aanzienlijke verfterking van manfchap, 's daags te vooren ter Vestinge ingetrokken. Uit ongeveer vijfhonderd man beftondt thans de geheele Bezetting. Op den eerden Maart wierdt de eerfte vijandlij ke Kogel na de Stad gezonden, van eene Batterij, de He! genaamd, aan de Zuidwestzijde der Stad, weike, op dien zelfden dag, van vijfhonderd, den eenen zwaarder dan den anderen, en eenigen van vierentwintig ponden, wierdt gevolgd. Verfcheiden dagen hieldt dit aan , met geringe tusfchenpoozing-r.; zodat het Wagthuis binnen de Stad in de luctit iprong., en op verfcheiden plaatzen brand ontftondt. Onder de onheilen, hier uit ontftaan, mogen wij het volgende niet verzwijgan. Zeker burger, zijne hoogzwangere Huisvrouw, drie Kinderen en oude Moeder in den Kelder van het Stadhuis in veiligheid willende brengen, droeg het jongfte Kind, van drie jaaren, op zijnen arm. De bedoelde wijkplaats bijkans bereikt hebbende, trof hem een Achttienponder dermaate in den mg, dat de ingewanden ten lichaame uitftortten, en hij piutfeifog dood ter aarde viel. Het teder wigtje, door den zelfden Kogel, van éénen arm beroofd, overleedt kort daar op in de armen der wanhoopig bedroefde Moeder. Kloekmoedig verweerde zich, intusfehen, de Bezetting der Stad ; welse, iq haaren prangenden nood, eenigzins wierdt bemoedigd door fchrijven van den Prinfe Erfftadhouder, gevolgd van eenen voorraad van krijgs- en mondbehoeften. Naa eene derde opeifching van de Willem ft ad, doch even als voorheen afgeweezen, volgde een zo geweldig befchieten der Stad, aan alle zijden, als men tot nog toe niet ondervon. N 5 de»  302- WILLEMSTAD. den hadt. Zes Batterijen, ginds en elders in den omtrek aangelegd, fpoogen geftadlg vuur en kogels; 't welk gevoegd bij het vuur, dat van binnen wierdt gemaakt, den grond, wijd en zijd, deedt daveren en beeven. Meer dan eens tragtte de vijand ,• onder gunst der verwarringe, door den brand van binnen ontilaan , door te dringen; doch wierdt telkens daar in te leur gefield. Merkelijk voordeel, ter verijdelinge der belegeraaren, genooten ook de belegerden van de zijde van gewapende Vaartuigen, die zich in 't Holiandsch Diep onthielden, en van daar meenigen Kogel na de vijandlijke Batterijen zonden. De Toren yan het Stadshuis raakte, eerlang, in brand; die met zulk eene woede voortliep, dat men voor het gantfche gebouw bedugt wierdt. Zeker Jongeling , jan van yzerloo , die zich in 't blusfchen der vlammen, reeds meer dan eens, wakker en voorfpoedig hadt gekweetsn, betoonde ook hier zijnen ijver en onverzaagdheid met een gewenschten uitflag. Vermits de vijand de Stad allengskens meer en meer begon te naderen, en men daarom voor een volkomen influiten vreesde, oordeelde de Gouverneur eenen uitval, in deezen toeftand van zaaken, boogstnoodzankelijk. De geheele. Bezetting betoonde zich daar toe gewillig en genegen. Ruim vijftig man, zo bevelhebbers als gemeenen, begaven zich, in den morgen van den vijftienden Maart, in een fchip. Buiten de Waterpoort gevaaren, en aldaar aan land zijnde gezet, trokken zij na den VVestdijk, tct aan eene vijandlijke Loopgraave, binnen welke zich ongeveer veertig Franfchen hadden opgeflooten. Van deeze, op den uitval geen vermoeden hebbende , fneuvelden tusfchen de twintig e:i dertig man; zonder dat san de zijde der uitgevallen een eenig man gefhenveld of gekwetst was. Met de gevangenen, en eenigen buit, keerden de onzen zegepraalende ftedewaarts. Naa deeZen voorfpoed der belegerden maakten de Franfchen zich tot den aftogt gereed; naa alvoorens nog verfcheiden Bomben, ter zwaare van honderdtien en honderdtwintig ponden in de Stad te hebben geworpen; waar door geene geringe fchade veroorzaakt wierdt. In den voormiddag van den zestienden Maart vertoonde zich voor de Landpoort een Franfche Deferteur, met verzoek om te mogen binnen gelaaten worden. Hij  WILLEMSTAD. 203» Hij bragt berigt dat de Franfche Krijgsmagt den aftogt genomen, en het beleg hadt opgebroken: een berigt, 't welk fpoedig wierdt bevestigd door buitenlieden, die het Zelfde in de Stad boodfchapten. Eenige manfchap,- na'buiten gezonden, bevestigde dèeze blijmaare; zettende daar- aan nog meerdere fterkte bij , door het ftedewaarts voeren van eenige voorraad van krijgsgereeüfchappen, door den vijand agtergelaaten. Op Zondag, den zeventienden , hieldt raeü eenen plegtigen Dankdag voor de verkreegéne verloift %. In afr weezigheid van den-Stads-Predikant, was de Eerw. lux, Luthcrsch VeWprediker van het Regiment S/ixen - Gotha aaar in de-woordVoerder. N?a de Gödsdier.stoeffcnitjg, die door. den Gouverneur en'de geheele Bezetting wierdi bijgewoond, deedt men driemaalen het gefchut van de Wallen der Stad lósfefij en den Staaten Vl'ag van don Toren waaien. Veele perfoonen van aanzien kwamen, zedert, de verloste Stad bezoeken. Men rekent, dat in den loop der zestien dagén en nachten, welke het beleg hadt geduurd, tusfchen de-negen en tienduizend, deels gloeiende, deels andere Kogels, en omtrent vijfhonderd Bomben, Hsovrwitztïs en Granaaten in de Stad geworpen waren. Een groot geluk drensvolgens was het, dat men, ondanks zulk een dooddreigender! regen, fl gts vijftien dooden, en twaalf of dertien gekwetften binnen de Stad telde. Véeï grooter was de fchade, aan Huizen en Gebouwen toegebragt. Siegrs een eenig Huis tfondt Vr in de Stad, 't v/elk in 't geheel niets hadcgeleeden. De: algemeene fchade wierdt op tachtigduizend, en cader dseze die van de Kerk alleen op "achtduizend guldens begröor. Ia den ftaat van uiterfte behoefte, tot welken veele Stedelingen gebragt waren ^ ondervonden zij de kragt en werkirg 'der Nederlandfchin weldaadigheid. Tot flot merken m:j nog aan, dat hut Li;k van den Kapitein van kropff-, die de Rhndert verdeadlgd hadt, en, naa dè bemagtiging dier Ve?tir-*2 door de Ft afifchcn, wreedaartig -was -gedood en mishandeld, naa de &rlW(it}g van de Witie&find, onder eenén bui.; in het waier ^'-Vor/deH 7ijn.de, op den twetelijke Gebeden voor ijder dag der weete, en op bijzondere tijden en voorvallen gepast — en met zangen verrijkt, benevens een Schriftuurlijke Keten van aaneengejchakelde waarheid voor de kinderen, 1717. Amfterdarnjche Buitenfingel nevens de omleggende Dorpen, opgeheldert door aantekeningen over veele voornaams Gejchiedenisfen, 1723. Eene Amfterdamfche Arkadia, onder zijne nagelaatene Schriften gevonden, is, eenige jaaren naa 'smans overlijden, door den Heer gbrrit schoemaker ter drukperze bezorgd en uitgegeeven. De Vriend en Kunstgenoot van den Heere niel willink, de zoetvloeiende Dichter david van hoogstraten, ftelde, bij 'sMans afbeelding, het volgende bijfchrifu « Ver*  •aoö WILLIS, WILLISKOP, WILNIS. „ Vernuft en deugd en goede zeden, „ Gefchikt naar 't richtfno-r van de reden, „ En letterwijsheijt, opgegaart „ Uit boeken, nacht en dagh doorblaart, En .bloemen, op Parnas gelezen , „ Volmaken willinks rechte wezen." Zie halma en hoogstraten. Willis; zie wilnis. Williskop, met Kort Heeswijk, eene Heerlijkheid, in het Sticht van Utrecht, meer bepaaldlijk in het Land yan Montfoort gelegen. De uitgebreidheid der Heerlijkheid vinden wij op achthonderd achtentwintig Morgens begroot. Bekend is de Dijk, naar deeze Heerlijkheid de Williskopper - Dijk genaamd. Hij loopt, op een korten afftand van, en evenwijdig met de rivier den Tsfel, tusfchen de Steden Oudewater en Mentfoort. Wilnis, bij zommigen V/illis, ook wel Wilr.es genaamd, is eene Hooge Heerlijkheid, met Westveen vereenigd, gelegen in het Nederkwartier des Stichts van Utrecht, paaiende, bij bet Dorp Achttienhoven, ten Westen aan den Hollandfcken bodem, en te zamen bevattende, altnans volgens de opgave, die wij daar van ontmoeten, zestienhonderd vijfenzeventig Morgens en honderdzeventien Roeden, iVestveen, ais flegrs ruim anderhalf honderd Morgens beflaande, maakt verre het kleinfte gedeelte uit De gemeenfchaplijke regtbank beftaat uit Schout en vijf Schepenen. — Het Dorp IVilnis, een half uur gaans ten Oosten van Mijdrecht, ligt niet cnvermaaklijk aan een fchoqnen en breeden Dijk, in 't midden met boomen beplant; ter wederzijden van welken de Huizen, veelal fraai getimmerd, een niet ongevallig aanzien hebben. De Kerk der Hervormden, die ruim en groot is, en met een zwaaren hoog gefpitften Toren pronkt, wordt bediend door eenen Leeraar, welke tevens den dienst te Vin» ke~  WILP, WILSVEEN, WILSUM. ao? keveen waarneemt, en Lid der Klasfis van Utrecht is. Ook hebben 'er de Roomschgezinden eene Kerk, doch geenen eigen Pastoor; die van 't nabuurig Mijdrecht koomt hier het gewijde dienstwerk verrigten. Wilp , een Dorp in Gelderland, in het Landdrostampt van Veluwe, aan den Ysfeldijk, niet meer dan een groot half uur gaans van de Overijlfelfche Stad Deventer gelegen. In de bouwftcffe van den Toren der Kerke, als zijnde meest geheel van Duiftleen, vertoont deeze de kenmerken van hoogen ouderdom. Doch of reeds zo vroeg, als kort naa het midden der Achtfte Eeuwe, het Christlijk geloof, door den bekenden lebuinus , hier gepredikt zij, durven wij voor noch tegenfpreeken. Hoe klein ook, wordt, egter, nog heden de Hervormde Gemeente door haaren eigen Leeraar bediend, die Lid der Kiasfis van Overveluwe is. — Wiet lang geieeden ftondt nog bij het Dorp tVtlp een Slot, of Kafteel, 't welk den zelfden naam voerde. Het pronkte met twea ronde, éénen geweldig zwaaren vierkanten Toren, en twee ruime Voorhoven; was, vports , gefterkt met poorten en driedubbele graften , en droeg alle merkteekens van eenen hoogeu ouderdom. Omtrent het Jaar 1740, of wat vroeger,, alzo bet zeer bouwvallig was, heeft de toenmaalige eigenaar, de Baron van broekhuizen , het oudadelijk geftigt doen fioopen. Zie halma , en Tegenwoordige Staat yan Gelderland. Wils veen; zie stompwyic, Deel XX VIII. bl. iS. Wilsüm , aan den Ysfelltroom, een uur gaans van Kant' fen, en even zo verre van de Stad Zwolle, in de Provincie* van Overijsfel gelegen, en een gedeelte van.het Drostampe van Tsfelmuiden uitmaakende, pronkt nog, van wegen zijne aloude gefteldheid, met den naam van Stede, hoewel het dien van Dorp naauwlijks, immers niet met veel roem, kan voe-  968 WILTABURGUM, WIMBRITZERADEÈL, enz. voeren. De Kerk der Hervormden, bij ouds aan den H. iambbrtus gewijd, wordt nu door haaren eigen Predikant bediend, die Lid der Klasfis van Kampen is. WiltaburguM. Veel, zeer veel, heeft de Heer halmai aangaande dit aloud Kafteel, 't welk eertijds in het Sticht van Utrecht, en eene mijl boven die Stad ftondt, aangeteekenó. Doch, wij willen or.ze Leezers niet lastig vallen met bijzonderheden en gisfingen, voor de meesten van weinig belang, en veelal ook niet duidelijk. De weetgraagen daarotmrenï -wijzen wij na halma's Toneel der Vereenigde Neder' landen. tVlMBRlTZERADEEL ; Zie WtMBRITZERADEEÏü Wimmenum, eene Vrije Heerlijkheid, in of aan het gédeelte Van West friesland, Kennemetland genaamd, gelegen. Volgens de jongst opgemaakte Verpondingslijst, zou zij niet meer dan tweehonderdtweeënveertig Morgens en tweehonderd zevenenvijftig Roeden gronds beflaan. Men vindt 'er geenè Kerk, maar, in het Schoolgebouw, nog eenige overblijfsels eener aloude Kapelle, die; volgens overlevering, weleer aan Kosmüs en damianus zou toegewijd geweest zijn. Weinig bdven de tviniig bedraagt bet getal der Huizen, die hier en daar ve'fpreid (laan. — Men ontmoet, in 'sLands Gefchledenisfen, verfcheide Geflatjten, welke, naar deeze Heerlijkheid, den naam gevoerd hebben. Amelius van boekhorst, gelijk ook vótfr hem, nikolaas van bofkhorst, belden in het Lid der Edelen van Holland belchreeven, waren Heeren van wimmenum. De eerstgenoemde heeft eenen raam gemaakt, als he-bende, met de meerderheid van vijf Gewesten , den Munjlerfchen Vrede bekragtigd. Zie wagenaar, Faderl. Hijlorie* Wirfc  WiNKËL. 20? Winkel, een Regtsban en Dorp, van merkelijke uitgaflrektheid en aanziec, in Westfrleslands gedeelte, de Nieuwdorper-Kogge genaamd, ongeveer twee uuren gaans terj Westen van de S*ad Medenblik, aan den Zeedijk gelegen. Volgens de Quohieren der V.-rpondinge bevat de geheele Bart iets boven de duizerd Morgens Lands. Indien men feogS afgaan op de onderfeheidene tellingen der Huizen, en naar' derzei ver vermindering tot den afneemenden bloei der Banna befluiten, zou, daar in, merkelijke waring zijn voorgevallen. Het getal van tweehonderd negenentachtig hutzen, welite men hier/ in den Jaare 1S32 telde, was, in den Jaare 1749, tot op tweehonderdtwaalf gedund. Winkel, 't welk met den titel Van ótede pronkt, is eene zeer fraaie Plaats, in eene teente lijn van genoegzaam vierhonderd Roeden betimmerd. Evenwijdig daar mede loopt een andere ftreek Huizen, ter lei gte van honderdzeventig Roeden, bij den naam van Lutke-Witu kei bekend. Behalven de groote ftreek, heeft men nog eene foort van Uitbuurt te Winkel, ftrekkende ongeveer zeventig Roeden langs den weg, die na Lutke- of kleine Winkel loopt. De Kerk van Winkel, ftaande niet verre van den Zeedijk, is een tamelijk fraai gebouw, hebbende een vierkant Torentje met een zeskanten Spits gedekt. Meer aan-3 ziens heeft het Raadshuis, ten wiens dake een net torent* je oprijst, eindigende in eenen Lantaarn, üüder de burgerwooringen or,tmoet men 'er, die in zindelijkheid en fraaiheid, naar den landfmaak berekend, den bloeienden welvaarÉ van haare eige/aa-s verkondigen. In de aloude Gefchieder.isfen vinden wij Wmkel meermaalen vermeld, als zijn aandeel hebbende gehad in de verwoestingen oes OoriogS. Graaf ARNouo ontving in deszelfs uabuurfchap de nederlaage, ia den Jaare 993, Omtrent tweehonderd jaaren daar naa wierdt het, door Graaf floris den Hl, in kooien geleid. De Re» geering der Stede beltaat uit Schout, zesè'adertig Vroedfchappen, iwee Burgemeesteren, zeven Schepenen, even zo veele* Rekeraaren, en eenen Sekretaris. In zo verre Winkel Ste* deregt hebbende, Hoog en Laag Regtsgebied oefFmt, Wordt de Schout tot de bediening van het eerfte, door 'sLands Staaten, en tot die van het laatfte door de Regenten zelve XXXII. deel. O at».-  21-0 WINSCHOTEN, WINSEM. aangefteld; deeze hebben daar toe het regt verkreegen, als* zijnde hunne eigen Amoagtsheeren, zints het Jaar 1741, op grond van den koop, in dat jaar geflooten. Zie Noordhellandfche Arkadia. Winschoten, een niet onvermaard, eertüds verfterkt, docll nu open Dorp, in de Provincie van Groningen, vier Duitfche mijlen van de Stad van dien naam, en ééne mijl van den Zeearm de Dollar gelegen. Niet verre van daar, Oostwaarts, ligt Winfchoter ■ Zijl, geduurende de Spaanfche Oorlogen, een welverfterkte Schans. Het Klooster Heiligerlee ligt ook in deezen oord. Bekend is het gevegt, en de daar op volgende overwinning, in den Jaare 1568, door Graaf toDEWYK van nassau, broeder van Prinfe willem den I, op den Spaar.fchen bevelhebber Graave van arenbeeg, bij Winfchoten behaald. Zie Oudheden en Gejiichtsn vati Groningen. Winsem', een Dorp, in het Rijk van Nijmegen, twee nuren beneden de S XXIV van Wijnmaand 1679. Rechtsgeleerde. Boven 't Graf, om hoog tegen den muur, hangt, in eee groot Wapenbord, het GeOagt*apen van den Held, benevena zijnen Kling, yzeren Handfchoenen, Spooren, enz. 05 Oh,  WIRTZ. CPAULUS) Onder het af beeldzei van wirtz , geplaatst in de prent door r. de hooge geëtst, verbeeldende zijne lijkfhatfie, leest ïnen het volgende fraaie Opfchriit, 't welk VMans verrigtingen kortelijk vermeldt. Heroi. Magno. Paulo. Wircs. Libero. Dynafta;. Ornholmenfi.Belgii," Foederati. Archiïtratego. Vigilantisfimo. Quem. labor. improbus. Fortitudo. eximk. prudentia. inconparabilis. gloria, geftis. fuis coaeva. ubique. fcre. terrarum. per. omnes. Miliasé gradus. fupra. fortunani. evexere. cura invrtEB. huic. terrenai. quieti. Coeleftem. anteponerec. Commiini. fato. obiit. ^tatis. LXV. De. Patria. fuo. bene. meritq. debitas. grates. /Ere. ïuo. quas, potuic. perfolvit. Romanus-, de. Hooge. Zie halma Toneel, en j. wagenaak. Befchrijving van Amfterdam. WlSCH,  WISCH, WISPEL. si> Wisch, eene Hoogheid en Bannerij, in het Kvartier van Zutfen, in de Provincie van Gelderland. tusfchen het Graaffehap 's Heerenberg, het Drostampt »at: Zutfen, het Schoutainpt van Lichtenvoorde, het Drostampt van Breevoort, en de Heerlijkheid Anholt geleven. Zij bevat het Steedtie ter Burg, de Dorpen Varfeveld en Zilvolde nevens, benal en nog andere, de Adelijke Huizen Sc bui len burg, Slangenburg en Zinderen. Een geflagt, welk van deeze Bannerij zijnen naam ontleende, of dezelve daar naar deedt noemen, was, al in overoude tijden, vermaard in de Gelcerfche Gefchiedenisfen. Dus vindt men reeds op het Janr i'79 genoemd barend van wisch en zweer Of ZWiiDER van wisch Zij moeten lieden van aanzienlijk vermogen g.-woest zijn, oewijl men hen genoemd vindt onder de begiftigers van het Klooster Bethleheut , te Deutikom ; zelf behoorde aan rum de grond, daar het Kloooster op ftondt. Robert van wi ch fchonk aan het zelfde gelbgt honderd euldens. Op ha jaar 1311 ontmoeten wij hendrik van wisch, Richter van Vluwe , en, in 't volgende jaar steven van wkch, welke laarstgemelde benoemd wordt, op het Jaar 1324, in zekeren Vrijbrief , de Lobethfche Tollen raakende. De laatfte, van het manlijk oir, welken wij vermeld vinden, was, hïnurik van wisch; hij overleedt omtrert het Jaar 1425. Eea al. ud rijmpje kenmerkt, behalven eenige andere Gelderfche adelijke gellagten, dat van wisch in deezer voege; „ berg de rijkfte, „ bronkhorst de adelijkfte, ,, baar de oudfte, „ wisch de ftoutfte." Zie slichtenhorst , Geld. Gefchiedeniifen; dumbar , Analecla. Wispel,} zie ter wispel, Deel XXVIII.  aio WISSEKEÏIKE. Wissekeuke, een Dorp, op het Zeeuwfche Eiland Noordheveland. aan den Westkant; op een anderen grond, nogthans, dan waar op het aloude Dorp plagt te leggen, als zijnde dit, door zwaare overftroomingen, al voor lang onder den vloed begraaven. Het tegenwoordig Wiifekerke is een aangenaam Dorp, belhande uit eenen reeks van nette en zindelijke gebouwen. Het Kerkgebouw is daar aan evenredig. De Hervormde Leeraar, die 'er den gewijden dienst verrigt, behoort onder de Klasfis van Walcheren. Meer aanziens en vermogens, evenwel, dan tegenwoordig, hadt weleer deeze Plaats, als zijnde dezelve voorzien geweest van eene bekwaame Ha/en Een vermaard Zeeuwsen Geflagt, al in den aanvang der Vijftiende Eeuwe bekend, ontleende zi;nen naam van het Dorp en de daar toe behoorende Heerlijkheid. Zie smallegangs, Kronijk tan Zeeland; s. v. leeuwen , Batavia 11luftr. Wissekerkb, bij zommigen ook wel Wisfenkerke genaamd, een Dorp in de zelfde Provincie van Zeeland, doch op een andar Eiland, Zuiahevelar.d naamelijk, gelegen, is op verre na niet zo fraai en groot als het ftraks genoemde. Het Doip, nevens de Heerlijkheid van dien naam, ligt ten Westen van 'i Heer Hendriks Kinderen, ongeveer een half uur gaans van de Stad Goes, Het Dorp is klein en gering, doch moet van ouds van geen maatig aanzien geweest zijn. Dit mag men afleiden uit het zeer aanzienlijk Kerkgebouw, nevens den hoogen zwaaren Toren. Than3, egter, zijn de Dopelingen niet in ftaat om eene afzonderlijke Gemeente te kunner. uitrcaaken. Met die van het nabuurig 's Heer Hendriks Kif.deren hebben ze eenen Leeraar gemeen. En, inderdaad, het getal der Huizen kan nog geene twintig haaien. Ook belhat de geheele Heerlijkheid weinig meer dan driehoriöer-ïësneiiiveertig Gemeten gronds. In 't kerkelijke behoort uit Dorp onder de Klasfis van Zuidbeveland. Zie smallegange , Kronijk van Zeeland. Wis.  "WISSEL, (JAN van der) WISSEN, enz. 22J Wissel, (jan van der) Niets anders hebben wij, aangaande deezen perfoon, te berigten, dan dat hij, als gewoon huisknegt, in dienst was van den Raadperfionaris joan de witt, ten tijde als deeze zich na de Gevangenpoort in '$ Graavenhage begaf, met oogmerk om zijnen broeder den Ruwaard van daar af te haaien, doch met eenen uitflag, welke aan niemand onbekend is. Vam der wissel volgde zijnen Heer derwaarri; doch vertrok, op bevel van den Fiskaal, ongemoeid van daar, eer nog het deerlijk moorden eenen aanvang nam. Zie j. wagenaar, Vaderlandfcht Hiftorie. Wissen, eene aanzienlijke Buurt, in het gedeelte der Provincie van Gelderland, het Landdrostampt van Felttwe genaamd, meer bepaaldelijk in het Schoutampt van Eepe. Men telt 'er wel vijftig Huizen. Een bosch, digi daar bij gelegen , voert, naar de buurt, den naam van het ffisfenjche Bosch. Wissing, (willem) een vermaard Nederlandse^ Portretfchüder, zag bet eerfte leevenslicht in 's Graavenhage, iff den Jaare 1656. De eerfte gronden der teekenkunst leide hij onder het opzigt van den vermaarden willem doudyns. Eenige jaaren genoot hij het onderwijs diens Kunftei;aars, tot dat hij niet alleen ln de Teekenkunst aanmerkelijke voorderingen verkreegen, maar ook de behandeling der Verwen zich eigen ha>it gemaakt. Vervolgens begaf a'] zich na En* geland, om 'er nog eenigen tijd zijn voordeel te dosn met de onderrigtingen van den beroemder Pourtretfchiider pieten lely. Van eere en voordeelgeevende gevolgen was voor wissing deeze overtogt na Engeland. Want zo hoog fteeg aluaar zijne vermaardheid, dat Koning jakobus de II, eerlang, hem tot zijnen eerften Hoffchilder benoemde. Terwijl hij deezen post met roem bekleedde, zondt hem zijne Majefteit na 'j Graavenhage, met oogmerk om zijne Dogter ma.  &22 WISSING, (WILLEM) WIT. (EMANUEL de) maria, gehuwd aan Prinfe willem den III, en dien Prins zeiven, naar het leeven te fchiideren. Tot zeer groot genoegen van zijnen Koninklijken Meester volvoerde wessing de opgeleide taak. Meer en meer lieeg vervolgens zijne kunstvermaardheid, tot zo verre, dat hij, al gaande weg, voor den besten Portretfchilder van zijnen tijd wierdt gehouden. 'Er is 'er, die meenen, dat de gewoone naijver der Engelfchen tegen den roem van Uitlanders, in zijn geval, het doodlijk gevolg zou gehad hebben, dat door toegediend vergif zijn leeven wierdt verkort. Wat hier van zij, zeker gaat het, dat wissing in den bloei zijns leevens wierdt weggerukt, nog naauwlijks den ouderdom van zevenendertig jaaren bereikt hebbende. Hij overleedt op een Landhuis des Graaven van essex, op den tienden Februarij des Jaars 1687. 's Mans afbeelding, door j. smit gefchraagt, gaat in prenf uit. Men leest daar onder, inmodicis brevis est iETAS,' dat is: Ongemeene vernuften leeven niet lang. Zie HOUBRAKEN. Wit, (emanuel de) een vermaard Nederlandsen Kunstschilder, gebooren te Alkmaar, in den Jaare 1607. Zijn Vader bekleedde, in die Stad, den post van Scnoolmeester. In de Rekenku'-st en Mcètkunde meer dan genreen bedreéverf zijnde, gaf hij daar in onderwijs aan zijnet; Z >one, met een zeer gewerschten uitflag. N> gthans fchtjnt de zucht tot dé Schilderkunst in heto de overhand gehad te hebben. Althans de- wit begaf zich, eerlang, na Delft, om aldaar, door den beroemden evert van aal t Wiltemiz, in dié edele kunst te worden onderwei-zen. Beelden'; Hilorien en Portretten, waren, meestal, de voortbrengzels van zijn penzeelnaa dat ■ij  Wit, (ÈMANUEL de) WIT- CJACOB de) £1$ hij genoegzaame vorderingen hadt gemaakt, cm op eigen wieken te kunnen drijven en voor zijn beftaan te zorgen* Om dit meer en meer te bevorderen en te verbeteren, vertrok de wit, eerlang, met der woon na Amfterdam. Hier veranderde hij zijne keuze van Voorwerpen. Hij fchiiderde meest Kerken van binnen, geftoffeeerd met predikftoel, or- * gel, geftoelten, graifteden en andere fieraaden. Zo verre bragt hij het in deeze kunst, dat hij, zo ten aanzien van juistheid der regelen van bouwkunde, als omtrent de gelukkige verkiezinge van licht, misfchien nimmer zijnen weergaê beeft gehad. Jammer is het, dat zo veele en uitfteekenda talenten niet gepaard gingen met een goed gedrag. Zijne norschheid, gemelijkheid en twistzucht maakten hem bij elk gehaat. Arm wierdt hij, daarenboven, om dat hij in 't geheel geene wijze op zijne zaaken ftelde. Aldus eenen meer dan tachtigjaarigen ouderdom bereikt hebbende, verviel hij tot wanhoop, althans tot eenen hoogen graad van mistroostigheid; met het rampzalig uitwerkzel, dat hij geweldige handen aan hem zeiven lloeg. Zeker gaat het ten minfte, dat hij, op zekeren dag, gefc'nil met zijnen Huiswaard gjkreegen hebbende, bij den donkeren avond uit zijne wooning ging, en zedert niet vernomen wierdt, tot dat men, elf wecken daar naa, zijn Lijk opviscbte bij de Haarlemmerfluis, hebbende een touw oin den hals gebonden. Men voerde het na het Gasthuis, en deedt het vervolgens, naar gewoonte, op het Kerkhof van het Pesthuis dier Stad ter aarde beftellen. Dit viel voor in den Jaare 169a, hebbende emanuel dewit toen den ouderdom van vijfentachtig jaaren bereikt. Zie hou braken. Wit, Cjacob de) een vermaard Hiftoriefebilder, hadt tot geboorteplaat» da Stad Amfterdam, in der- Jaare 1695. Zijn ftadgenoot albert van spiers was zijn eerfte leermeester in de beginzeis der Schilderkunst. Vervolgens begaf hij zich na Antwerpen, deels om door de onderrigtingen van den beroem-  221 Wit. (JACOB de) roemden Hiftoriefchilder jacob van hal nog verder te wor* den opgeleid; deels ook om zijn voordeel te doen met de? waereldvermaarde Kunstgewrogten van rubbens, van dyk en andere Meesters, in die Stad in grooten overvloed voorhanden. Met eenen fchat van teekeningen voorzien, keerde de Wit, naa verldop van eenige jaaren, te rug na zijne geboorteftad. Spoedig kreeg hij hier de handen vol werks, eerst met het fchilderen van Portretten, en vervolgens van Hiftorien. Omtrent het Jaar «730 wierdt hij, door zijn overkunftig fchilderen in 't graauw, inzonderheid vermaard. De vrugt daar van was, onder andere , een Kunstgewrogt, 't welk 'sMans penzeelkunst, bij de laate naakoomelingfchap * zal vereeuwigen, zo lang het Amfterdamfche Raadhuis voor de vernielingen des tijds, of voor andere verwoestingen * fchootvrij zal bewaard blijven. Het kunsikundig oog aanfchouwt, met opgetogene bewondering, het voiheerlijk ftuk, 't welk , ter breedte van vijfenveertig, en ter hoogte van negertien voeten en een halven, den geheelen Westliiken wand der Raadkamer in het gemelde Stadshuis beflaat. Het Verbeeldt de bijeenkomst der Zeventig Oudften van Israël, voor de Tentt van m o z e s. Door Burgemeesteren was, den Jaare 735, de volvoering van dit Tafereel aan de wit opgedraagen. De Jaaren 173Ö, 1737 en 738 hielden hem daar mede onledig. Nog verfcheiden andere Kunstgewrogten van de zelfde hand ver* fleren deeze Kamer. Onder andere trekken de aandagt tot jrich , zekere vier Basrelieven, zijnde zo veele kleine Grauwtjes. Lang moet 'er het oog op tuuren, om zijnen eerfteu misdag te ontwaaren, welke dezelve voor in wit marmer gehouwene (lukken aanziet. Bij waoenaah kan de Leezer eene uitvoerige befchriiving der onderlchf idene Zinnebeelden, in deeze Kamer voorhanden, vinden. Wij zullen dezelve hier niet hemaalen. Boven dit alles pronken eenige Roomfche Kerken binnen Amfterdam met de voortbrengz Is Van de wit's Kunstpenzèel ; om thans van ftukken van m '1 r aangelegenheid niet te gewaagen. Onze orifte fliUe Kunftrnaar o^rleedt, in zijne geboorteflad, op dep twaalf den November des Jaars 1754» in het negenë«vijftigfte jaar zijns  WIT. (JöHANNES fcÈ) sijs zijns ouderdoms. Lieden, nog in leeven, en welke met de wit gemeenzaam hebben omgegaan, getuigen van hem, dac hij niet fiegis door zijne ongemeene begaafdheden, maar ook door zijn zedelijk karakter, eene algemeene agting hadt verworven. De echtverbintenis, welke hij, in den Jaase 1724, hadt aangegaan, wierdt met geene kinderen gezegend. Zie van gool, j. wagenaar, Be- fehrijving van Amfterdam. Wit, (johannès dê) Zoon van den Ridder steven m Wit, bekleedde de waardigheid van Kanunnik der Kerke van St. maria, te Utrecht. Hij was een man van meer dan gemeene geleerdheid, en, geweetenshalven en uit zucht voof opregte vroomheid, een ijverig voorftander van denRoomschKatholijke Godsdienst. Deeze ijver was oorzaak, dat hij, naa de verandering van Godsdienst en Regeeringsforra in de Vereenigde Gewesten, te raade wierdt, het land zijner geboorte te verlaaten , en zich met 'er woon na Rome te begeeven. Hier leefde hij tot op den eerften O&ober des Jaars 1622, wanneer de dood den draad zijner dagen afknipte. De wit's letteroefeningen fchijnen zich, behalven de Godgeleerdheid, voornaamlek tot de Hiftorien bepaald te hebben. Eene ttijhrie van Karei den VI, Koning van Frankrijk, door eeiien Monnik in de Abtdij van St. Denijs, in de Latijn Iche taaie befchreeven, en in 't licht gegeeven, nam hij * zedert, in handen, om dezeive, volgens de oude handfchriften, te verbeteren. Wijders bezorgde hij eene verbeterde uitgave, met zijne eigen aanmerkingen vermeerderd, van de Werken van faschajius radbertus, Abt van Korbey. Het zelfde verrigtte hij omtrent eenige kleine werken van fulCentius , als mede omtrent de Gedichten van nicolaü* braya , over de daaden van Koning lodewys den VUL In 't begin deezes artikels gewaagden wij, in 't voorbijgaan, van de wit's Godvrugtigheid, als mede van zijnen ijver voor het Roomfche geloof. Wij ontmoeten daar van een voorbeeld in zekeren brief, op den zesëntwintiguen November XXX1L deel. P dei  aifj WIT, (JOHANNES 0e) des Jaars 1614, door hem aan zijnen Deken, lambertus» van der busch, gefchreeven. Die leezensw&ardigen brief willen wij hier overneemen, om den leezer te doen opmerken, met hoedanig een oog leden der Roomfche Kerke, zomtijds, de dingen aanzien, en zij niet alles, wat het Hof van Rome., ook in die dagen, verrigtte, voor goede munt erkenden. Zich beklaagende over de boosiieid der tijden, fchrijft de wit, onder andere, in deezen zin: „Ik befchouw „ eene eeuw, welke drogtbaar is van zouden, en in welke „ de vroomheid tot fchade, de eerbaarheid tot verwijtinge, „ de godvrugtigheid tot veragtinge en tot befpottinge ver„ ftrekt. Ik flaa mijne oo^en op het verval der tijden, daar „ de deugdzaame en lofwaardige mannen meest te lijden ,, hebben, en de zodanigen buiten alle openbaare bedienin„ gen geflooten en geltooten worden, die, door hunne ge,, boorte, en door hunne deugd, tot de regeering, en tot „ het beftieren van het roer, bekwaam zijn gemaakt: Ja wij „ zien, helaas! dat dezelve naauwlijks eene plaats kunnen „ bekoomen onder de roeijers of onder de pompers. Wat zal men 'er tegen doen? (dus gaat hij voort.) Is dit het „ geloof? Is dit die gulden vrijheid, die zij tot heerschheid, en tot walgens toe getrompet hebben? Vrijheid, zegge ik; „ maar van welke gedaante? Hoe zal ik dien Proteus, die „ zijne gsdaante geduurig dus verandert, best vastbinden? „ Ondertusfchen verwisfele ik het fchuitje van petrus niet, „ buiten hetwelke ik geleerd ben dat geene zaligheid te ver,, wagten is. In dit fchuitje ben ik gefield door mijne liefste „ ouders; in hetzelve ben ik bewsard door mijne trouwhar- tige beftierders; in hetzelve zal ik gaarne leeren, en ge„ willig fterven." Zie Hiflorie van het Utrechtfchs Bisdom. With, (andribs de) waarfchljnlijk van een ander Geflagt, hoewel een Stadgenoot met het beroemde broederpaar de witt, waar van wij ftraks verflag zullen geeven: althans hunne naaraen vinden wij op eene onderfcheidene wijze geloeid.  WltH. (ANDRIESde) 297 fpeld. In den Jaare 1619 bekleedde hij den post van Penfionaris van Dordrecht, en was, van wegen die Stad, afgevaardigd in 's Graavenhage. Wij maaken van deezen Staats, man gewag, om reden dat zeker door hem opgefteld gefchrift ons in ftaat ftek, een verflag te kunnen doen van een veel gerugts maakende voorval, in den Jaare ióiy, ter gelegenheid der vermeerder inge van het Lid der Hollandfche Ridderfchap met twee Heeren, welke, naar de meening van zommigen, daar toe niet geregtigd waren, noch, zonder krenking van de voorregten der Orde, konden worden toegelaaten; doch die, ondanks dit alles, door den veelvermogendeu invloed van den Stadhouder Prinfe maurits, ten langen laaifte, onder de aloude leden van het aanzienlijk lichaam, zitting namen. Den toedragt der zaake vinden wij, volgens het Verbaal van genoemden Heere Penfionaris anories de with, aldus verhaald. Naa dat het Lid der Ridderfchap, in de maand Oélober des Jaars 1618, met vijf Hollandfche Edelen was vermeerderd, ftelde Prins maurits, in het volge jaar, terwijl men op het ftellen van Regteren over 's Lands Advokaat joan van oldenbarneveld, raadpleegde, zijne poogingen te werk, om nog twee Heeren in de Orde te brengen s met hoedanig eene bedoeling, laaten wij aan 's leezers oordeel over. De gedoodverfde Heeren waren daniel de hartaing, Heer van Marquette, en frakcoïs van aarsens , Heer van Sommelsdijk, beiden buitenslands gebooren, doch, zedert, in Holland genaturalizeerd, of met het inboorlingfchap begiftigd. Hun verzoek, om in het Lid der Ridderfchap te mogen befchreeven worden, wierdt onderfteund door Prins maurits, welke zijn verlangen daar omtrent openlijk te kennen gaf aan de Vergadering der Orde, welke thans uit veertien Leden be. ftondt. De helft daar van verklaarde zich voor, de andere helft tegen den Heer van marquette. Doch het getal der Ridderen, die zich voor den Heere van sommelsdyk verklaarden, bedroeg niet meer dan zes. Prins maurits, door den mond van de with, van eenige andere Heeren verzeld, daar van kennis gekreegen hebbende, toonde zich daar over misnoegd, onder andere verklaarende „ dat de gevoelens der P2 m Hee-  323 WITH. (ANDRIES de) „ Heeren Edelen, in de Vergadering van Holland, eenen tijd" „ lang, nirgeloopen waren op verandering van Godsdienst, „ en om hem ten Lande uit te drijven." De Heeren, daar bij tegenwoordig, toonden zich misnoegd over dit verwijt, bragten hunne verontfchuldigingen in, en keerden toen na de Vergadering te rug. De zaak hier andermaal in omvraag ge. bragt zijnde, hadt marquette even veeie ftemmen als voorheen , doch sommelsdyk ééne ftem gewonnen. Van dit Herken der ftemmen gaf de with kennis aan den Prinfe, die voors aan den Penfionaris te verftaan gaf, de ftemmen der Edelen, in de Vergadering van Holland, voortaan, vast en goed te wiilen ftelkn, 't zij door de vermeerdering van hun geral, of door het uitzctcen van eenigen; hem voorts vraagende, welk van deeze tivee middelen hij zoude aanraaden. Doch de with beriep zich op zijue kleine bekwaamheid, om in een ftuk van zo veel gewigts te raaden; maar fchroomde, evenwel, niet, de redenen te melden, welKe zommige Edelen, tegen het inbrengen van marquette en sommelsdyk, aanvoerden; als mede, dat eenige Steden daar toe niet fcheenen te neigen. Doch op 'sPrinfen vraag, welke Steden hij bedoelde, verkoos de Penfionaris geene naame te noemen. Thans verzogt de Stadhouder aan de with, dat hij de Heeren, die zwaarigheid vonden in de toelaating, nogmaals wilde gaan fpreeken. Doch hij trof geene anderen aan , dan den Heer van mathenes, Schoonzoon van den Advokaat, en den Heer obdam; alle de overige Ridders, Prins frederik hendrik dien dag onthaald hebbende, waren, zegt het Ver. baal, befchonkeu, of niet bij de hand. Beide Heeren verklaarden „ dat zij getrouwe dienaars waren van het Land en „ van zijne Doorluchtigheid, voor wien zij goed en bloed „ veil hadden, doch dat zij hun geweeten en hunnen eed „ geen geweld konden aandoen; dat hoewel zij de Heeren „ marquette en sommelsdyk hielden voor eerlijke, vroome „ Heeren, die veel van het Land verdiend hadden, in hun „ verzoek, nogthans, als ftrijdig met 'sLands geregtigheid, „ niet konden bewilligen." Zelf ontkenden zij, dat op dit ftuk eene Vergadering kon belegd worden, waar toe Da with, uit 'sPrinfen naam, hen hadt verzogt. Hierom deedt de  WITH, (ADR!AAN de) WITHOOS, CALIDA) 2:9 de Stadhouder alle de Edelen, tegen '«anderendaags, bij zich ontbieden, en hieldt hun voor, „ hoe hij, tot rust en dienst ,, van het Land, de Magiitraaten in eenige Steden veranderd „ hebbende, de ergelijke verandering onder de Edt-Ien ook tt wel noodig oordeelde; doch dat zij, om minder mi;noe„ gen te geeven, gedaat hadt, zulks te kunnen voorkoo„ men, door het verfterken van hunne Vergadering met da *, Heeren van marquette en sommelsdyk : waarom hij ver,, zogt, dat zij aie Heeren wiiden aanneemen, onder, fchtift,, lijke verklaaring, dat hun zulks voor het toekomende niet „ tot nadeel zoude flrekken." Dit gezegd hebbende, ging de Prins in eene andere Kamer, om de Heeren gelegenheid tot raadpleeginge te laatea. Thans nam de Penlionaris de with de (temmen op. Eenige weinigen (temden gaaf voor de toeaatirg, de meesten, met het voorftemmend lid, den Heere van brederode, ,, om den Akte van non prejuditte „ en zonder confequende, tot contentement van zijne Door„ lucnii^heid." Dc Heer van zwhten, zich insgelijks met het advis vau den Heere van brüderode conformeerende, voegde 'er nevens, dewijl der Prinfen begeerten commande~ menten waren. Bij de meerderheid, eu onder de gemelde bepaalingen, wierdt aldus het Lid der Ridderfchap met de gemelde Heeren vermeerderd, en daar door 'sPrinfen invloed op hetzelve zeer aanmerkelijk verfterkt. Zie Verbaal gehouden bij andries de with , Raadpenfionaris van Dord* dreckt. M. S. bij j. wagesnaar , Vaderlandfche Hiftorie. Withoos, (alida) op ééne na de oudfte der vier dogteren van den meer dan eens genoemden Vader der withoosen , tradt insgelijks in diens voetftappen, door de beoeftening en behandeling der edele Schilderkunst. Bloemen, fruitftukken, diertjes, deeze en meer foortgelijke ftukken, deels met olij, deels met waterverf gefchilderd, waren de voortbrengzels van haar teder behandeld Kunstpenfeel. Eene niet P 3 oa.  230 WITHOOS. (FRANS en JOHANNES) onaanzienlijke plaats verworf zij daar mede op de lijst der Kunftenaaresfen, welke ons Vaderland, in zo groot een ge» tal, als eenig Gewest heeft opgeleverd. Withoos, (frans) Zoon van matthias withoos, van wien wij frraks nader zullen fpreeken, gebooren te Amersfoort, wierdt, in zijne jeugd, onder zijns Vaders oog, en door diens onderwijs, opgeleid tot het fchilderen van bloempjes en diertjes, en maakte daar in tamelijk goede vorderingen. Vervolgens, om welke reden, is ons niet gebleeken, deedt hij eene reize na de Oostindiën. Van merkelijken dienst, en de grond van zijn fortuin, was hem hier zijne Schilderkunst. Want de Gouverneur kamphuizen , door 't een of ander middel, zijn kunstvermogen vernomen hebbende, deedt hem, van het fchip, welk hem hadt overgevoerd, aan land gaan, ontflaeg hem van de verpligting, om nevens de overige matroozen te moeten werken, verhoogde zijne wedde, en ftelde hem daarenboven te werk, om, tegen behoorlijke betaalinge, vrugten van zijn vernuft voort te brengen. In dienst van deezen Meester, en ten behoeve ook van andere bedienden den Maatfchappije, vlijtig arbeidende, verzamelde withoos , allengskens, genoegzaame middelen, om in zijn Vaderland onbezorgd te kunnen leeven. Derwaarts zijnde wederkeerd, verkoos hij Hoorn tot zijne woonplaats, alwaar zijn Vader thans insgelijks zijn verblijf hieldt. Frans withoos overleedt in dié Stad, en wierdt 'er begraaven, in den Jaare 1705. Withoos, (johannes) insgelijks een Zoon van den ftraks te noemen matthias withoos , doch ouder in jaaren dan de boven vermelde, genoot, geruimen tijd, het Vaderlijk onderwijs in de gronden der Schilderkunst. Doch , toen hij genoeg in jaare was gevorderd, om aan zijne eigen zorge te worden overgelaaten, en hem de lust hadt bekroopen, om na hoogere volkomenheid te ftreeven, ondernam en volvoerde hij eene reize na Rome, met oogmerk om 'er de volfchoone overblijfzelen der aloudheid, als mede de natuure zelve, welke aldaar, meer dan elders, in volle luister praalde, het edele  WITHOOS, (JOHANNES) enz. 231 edele en fchoone af te zien. Door aanhoudenden vlijt en werkzaamheid vervaardigde hij een ruimen voorraad van teekeningen en fchetzen van Landfchappen, Lusthoven, fraaie Gezigten, en van 't geen zich verder verrukkelijks en bekoorlijks aan zijn kunstkundig oog vertoonde. Voorzien van zulk eenen Ichat verliet hij, eerlang, Rome, den weg neemende na zijn Vaderland, met oogmerk om zich aldaar neder te zetten, en zijne landgenooten op de voortbrengzelen van zijn penfeel te onthaalen. Doch zekere ontmoeting, welke, vinden wij niet vermeld, hem op de reize bejegend, deedt hem van befluit en van reiskoers veranderen, en deezen rigten na het Hof van den Vorst van Saxen Lauwenburg. Het goed onthaal, welk withoos aldaar genoot, deedt 'er hem zijn vast verblijf neemen, en 'er tot zijnen dood toe vertoeven. Onze Kunstfchilder overleedt verfcheiden jaaren vóór zijnen Vader, te weeten in den Jaare 1685. Withoos , ( matthias ) de Vader der boven vermelde Schilderkunttenaaren, wierdt gebooren te Amersfoort, in den Jaare .627. Al vroeg vertoonden zich in zijnen geest de kiemen van een ongemeen vernuft, inzonderheid tot de teekenen fchilderkunst overhellende. Tot geluk van den jongeling, h.eldt zijn Vader kennis met den beroemden bouwmeester van het Amjlerdamfche Stadshuis, jakob van campen. Deeze, Heer zijnde van het Huis Rambroek, bij Amersfoort, en van daar withoos den Vader, van tijd tot tijd , koomende bezoeken, ontdekte, wel haast, de overheerfchende neiging, alleen wagteude op voegzaame bemoediging en aankweeking, om in tijd en wijze iet groots en edels te verrigten. Van c.impen, om daar toe mede te werken, naa den jongeling oneer zijn onmiddelijk opzigt, geduurende den tijd van zes jaaren; naa verloop van welke hij, door zijnen Meester, in ftaat verklaard wierdt, op eigen vlerken te kunnen drijven. Thans bekroop withoos de lust tot het doen eener Italiaanfche reize. Hij voldeedt daar aan,- in den Jaare 1648, nevens nog vijf anderen zijner kunstbroederen. Twee jaaren vertoefde hij te Rome, geduurende welken tijd hij de gunst van aanzienlijke mannen en voorftandets genoot. De Kardip 4 naai  23a WITHOOS. (MATTHIAS) naai de medicis , onder andere, nam hem in zijnen dienst, en holp hem aan gefladig werk. In het Vaderland te rug gekeerd, zette withoos zich neder in zijne geboorteftad, om 'er zijne kunst te oeffenen. Dit deedt hij met ongemeenen opgang: zodat hem, voor zijne kunstflukken, van drie tot vier, vijf en zeshonderd guldens betaald wierden. Behalven dit, genoot onze Kunftenaar nog een ander genoegen, dat van algemeene agtinge bij zijne ftadgenooten, de vrugt van zijn befchciden, vredelievend en gezegeld gedrag; zijnde hij een geflagen vijand van al wat na overdaad en onmoa.igheid zweemde. Genoegelijk fleet aldus withoos zijne dagen, •wordende zijne echtverbintenisfe, van tijd tot tijd, met mannelijke en vrouwelijke fpruiten gezegend, de laatfte tot vier ïn getal; welke, daarenboven, zijn genoegen vermeerderden, om dat zij veele daar van, zo als, in de bovenftaande artikelen, reeds is gebleekeri, met zijne hoofdneiging inftemden, en hem de hoop op hun gelukkig beftaan deeden opvatten. Gelijk op aarde niets volmaakt is, dus ontmoette ook withoos twee hlnderpaalen tegen een volkomen genoegen. De eerfte was, zijn Jlgtagtig geftel, 't welk, door deszelfs zwaare toevallen, hem, bij wijlen, noodzaakte, zelf tot drie maanden agter een, zijn werk te ftaaken. Den ander onaangenaam lotgeval, was de inval der Franfchen, in den Jaare 1672. Onkundig tot hoe verre deeze zouden doordringen, en alzo hij vier volwasfene Dogters hadt, voor welke hij mishandeling van den moedwil der Krijgsknegten vreesde, wierdt de getrouwe Vader, onder andere en voornaamelijk ook om die reden, te raade, de gedreigde Stad te verlaaten, en elders een veiliger verblijf te zoeken. Daar toe liet hij het oog vallen op de Stad Hoorn, in Noordholland. Uitgezonderd het onaangecaame, aan het gedwongen verlaaten zijner Geboorteftad meestal verknogt, vondt withoos, in de genoemde Stad, alle mogelijke vergoeding, begunfiiging van Zijne penfeelkunst, en agting bij de medeburgers. Vlijtig ging hij dan voort in de waarneeming van zijn beroep, met tusfchenvallende ftoornisfen der jigtpijnen; die hem, met het klimmen der jaaren, zo hevig aantastten, dat zijne Vingers Zich bijkans in de gedaante van Arendsklaauwen kromden, zelf,  WITHOOS, (MATTHIAS en PIETER.) enz. 232 zelf, geduurende de zes laatfte jaaren zijns leevens, de behandeling van het penfeel bijkans onmogelijk maakten. Dit hem eene gelukkige ontbinding met reikhalzend verlangen te gemoete zien. Hij verkreeg zijnen wensen, in den Jaare 1703, het zesènzeventigfte zijns ouderdoms. Gelijk zijn Hoffelijk bekleedzel te Hoorn bezweek, dus hadt hij ook begeerd, dat het aldaar, zo wel naa zijnen dood, als geduurende zijn leeven, rust zoude vinden. Zeer uitvoerig fchilderde withoos zijne Stukken. Men heefc 'er voortbrecgzels van zijn penfeel, vertoonende distets, en allerlei kruiden, tusfchen beiden gevuld met graanhalmen, Koornbloemen en Papavers, den grond gefierd met veil, paddeftoelen, breweegbladeren, en ander fmal kruid; hier een kikvorsch, daar een bontkleurige hagedis, ginds een (lang, die onder de fchaduw van het loof fchuilt, ook wel een muis, die aan het een of ander loof zit te knaagen, zo uitvoerig, dat men de hairtjes zoude kunnen tellen; verder de kruiden doorzaaid met allerlei foort van rupzen, Hakken, flintertjes, of ook wel een fpin haar web; zelf ook wel mieren: zijnde dit alles even natuurlijk en met een ongelooflijk geduld uitgevoerd. Withoos, (pieter) was de tweede Zoon van den nu gemelden matthias withoos , fchilderde genoegzaam in den zelfden fmaak als zijn Vader. Ongelukkig dat een vroegtijdig affterven de volkoomene ontwikkeling van zijne edele begaafdheden hinderde. Te Amfterdam, alwaar hij zich hadt nedergezet, overleedt hij, in den bloei zijns leevens, in den Jaare 1693. Zie van alle de bovenftaande Kunstoeffciiaars, houbraken en halma. Witmarsum, een welgelegen en niet onaanzienlijk Dorp in Friesland, in het Kwartier van Westergo, meer bepaaldelijk in de Grietenij Wonzeradeel. Onder de zevenentwintig Dorpen bekleedt het aldaar,'op één na, den laatften rang, en brengt 'er zesenvijftig Stemmen uit. Het Dorp ligt, een groot half uur gaans v«n den Zeekant, op bijkans even grooP 5 ten  334 WITMARSUM. ten afftand van de Steden Franeker en Hariingen, en van het Vlek Makkum. Van we^en den veelvuldigen doortogt van rijtuigen, i< het hier zeer leevendig, De Hervormde Kerk is een ruim en groot gebouw, pronkende met een fpitzen hoogen Toren, voor een groot gedeelte, in de plaats van den Ouden, die gedeeltlijk, door het onweder, was vernield, in den Jaare 1663 gebouwd. Eén Leeraar, die 'er eene fraaie en vermaaklijke wooning heeft, neemt hier den dienst waar. Hij is lid der Klasfis van Bolsward en Workum. Aan drie zijden der Kerke, naamelijk in het Zuidwest, Zuidoost en Noordoost, alwaar het Dorp inzonderheid is betimmerd, ontmoet men een aanzienlijk getal Huizen, geregeld gebouwd, in de gedaante van ruime Straaten. Een weinig ten Oosten van Witmarfum ftaat het huis, waarin de vermaarde menno simonsz , inboorling en Friester deezer Plaatze, naa zijnen uitgang uit het Pausdom, 't eerst heeft gepredikt. Nog heden ten dage dient het gebouw ter woonen predikplaatze van den Leeraar der Doopsgezinden, welke hier eene kleine Gemeenje, en met hunne gelooftgenooten in de twee nabuurige Dorpen Pingjum en Ar urn, dien Leeraar gemeen hebben. Verfcheiden Staten of Adelijke Huizen, lagen, eertijds, bij dit Dorp Aylva-State, in het Zuidwesten gelegen, diende ter voornaamen fieraade der Plaatze. Het was het Stamhuis van het oudadelijk en aanzienlijk Geflagt van aylva. In den Jaare 1747 heeft men het aanzienlijk geftigt tot zo verre afgebroken, dat'er, geruimen tijd, niets behalven eenige puinhoopen van te zien was. Het eenig nog overgebleeven adelijk Slot, in zijne aloude gedaante, is het Huis Kampen, ten Westen even buiten het Dorp gelegen. In zijne tegenwoordige gedaante draagt het nog.de kenmerken van het aanzien en vermogen des ftigters en vroegere bewooners. Zie winsemius; en Tegenwoordige Staat van Friesland. Wit-  WITSEN. (Het Geflagt van) 235 Witsen. Vermaard, en nog in weezen, is het aloud Geflagt van deezen naam, te Amfterdam, alwaar het ruim tweehonderd jaaren, op de Regeeringslijsten bekend is, en, zo door het oeffenen van eenen uitgebreide» koophandel, als door het waarneemen van alle de posten van regeeringe en bewind, dien van Schout alleen uitgezonderd, zich van veele inwooners dier Stad onderfcheiden, en, door aanzienlijke echtverbintenisfen met de voornaamfte Huizen heeft verzwagerd en vermargfchapt. Altoos bezield met den zelfden ijver, om den oorfprong onzer aloude en bij het Vaderland wel verdiende Geflagten, zo veel de uitftaande berigten toelichten, van den beginne naa te fpooren, lust het ons, den volgreeks der witsens , van de vroegfte tijden, voor te draagen; vermeldende tevens zo veele bijzonderheden, aangaande deezen en geenen, als uit echte befcheiden tot onze kennis zijn ge-, koomen. Niet witsen, maar wits, of liever wrrsz, was de oorfpronklijke Geflagtnaam. Twee voorbeelden daar van zullen wij daar van, in 't vervolg, nog op de Amfterdamfche Regeeringslijst ontmoeten. De vroegst bekende voorzaaten woonden in Noordholland, ten platten lande, aan het toen genoemde Witsmeir, heden bij den naam van de Schagerwaard bekend. Wat ook de reden moge geweest zijn, 't zij overftrooming der landen, of de nabijheid van het lang geopende tooiieel der bloedige twisten tusfchen de Hollanders en de Westfriezen, vast gaat het, dat men, onzeker wanneer, te raade wierdt, dien oord te verlaaten, en zich met der woon neder te zetten in of bij Aker floot, een bekend en niet onvermaard Dorp in Kennemerland, een groot uur gaans ten Zuiden van Alkmaar gelegen. Een niet gering vermogen ftelde den dus verhuizenden witsen of wrrsz in ftaat, om van den Graave van Holland een aanzienlijk Leengoed te koopen. Hier woonde het Geflagt op een Kafteel of Slot, het Huis van de Noort geheeten, naar 't welk de vroegst bekende leden zich, eenigen tijd, genoemd hebben} doch welken toenaam zij, veelligt, hebben agterwege gelaaten, zints, naa hun vertrek van daar, het Geftigt, in de Spaan» fche oorlogen, een prooi der niets omziende verwoestingen was  WITSEN. (Het Geflagt van) was geworden. Als eene niet onaanneemelijke reden van het verlaaten van het Voorouderlijk vemlijf vinnen wij aangeteekend, de toeneemende vermaardheid van Am /terdam, en het alomtne uitgaande uitlokkende gerugt van de gelegenheid tot het overwuiLen van fchatten met eenen welaangeleiden Koophandel. Jakob hendrikszoon witsen of wrrsz was de naam des mans, welke dien ftap waagde, en daar mede, gelijk ook zijne twee Zoonen, korneus jakobszoon en gerrit jakobszoon witsz, reuzenfprongen deedt; zo dat de beide laa.stgenoemden den ftoel der eere hebben beklommen, gelijk in 't vervolg nader zal blijken. Zo veel aangaande dit Geflagt, in 't algemeen, hebbende aangemerkt, gaan wij nu over tot eenen meer onderfcheidenen voordragt van den volgreeks der leden, in de orde des tijds, in welke zij geleefd hebben. De eerfte, welke in eene onafgebrokene opvolging van Vader tot Zoon, bekend ftaat, is Witse Claasz. van de noort. Hij bewoonde het Slot van dien naam op zijn Leengoed te Akerfloot, alwaar hij, in of omtrent het Jaar 1498, zijne dagen eindigde. Den naam zijner Vrouwe vinden wij niet aangeteekend, maar wel die van zijne twee Zoonen. Deeze waren 1. Ctaas Jakobsz. Wit fen van de Noort, van wien geese naakoomelingen overgebleeven, immers niet vermeld worden. 2. Jan witsen van de noort, die volgt. Jan witsen van de noort, ftraks genoemd, heeft bij zijne niet genoemde Echtgenoote twee Zoonen naagelaaten. 1. Dirk Jansz. van de Noort , getrouwd met Silletje Claas, bij welke hij kinderen heeft verwekt, wier naakoomelingen den toenaam van van de Noort hebben behouden, terwijl die van zijnen broeder, ftraks te noemen, denzelven agterwege hebben gelaaten. Gemelde naakoomelingen hebben nog veele jaaren te Akerfloot gewoond, in aanzien en eere. Ten blijke daar van ziet men, niet alleen in een der Kerkglazen het geflagtwapen gefchilderd, maar ook in het Koor der Kerke een fraaien Grafzerk, op welken het zelfde wapen is uitgehouwen. 2. Hen-  WITSEN'. (Het CePagt van) itf 2. Hendrik Jansz. witsz of witsen , die volgt. Hendrik Jansz. witsz of witsen , van wiens Huisvroawe wij den naam niet vinden aangeteekend, liet drie Zoonen naaï 1. Jakob Hendriksz. witsz of witsen, die volgt. 2. Komelis Hendriksz. Witsz of Witfen , welke vijf Dogters verwekte; twee van welke kinderen hebben caageiaaten. 3. Dirk Hendriksz. Witsz of Witfen; hij hadt kinderen en naakoomelingen te Akerfloot, doch wier naamen wij nies vermeld vinden. Jakob Hendriksz. witsz of witsen was de perfoon, dieals de meer onmiddelijke Siamvader van het Amfterdamfche Geflagt moet befchouwd worden. Het voorouderlijk verblijf hebbende verlaaten, zette hij zich met der woon in die Stad neder, met oogmerk om 'er den Koophandel te drijven? waar in hij ook zeer voorfpoedig flaagde. Hoewel wij de» tijd dier verhuizinge niet vinden aangeteekend, blijkt het, egter, dat zulks omtrent, immer niet lang naa het be^in der Zestiende Eeuwe moet gebouwd zijn. De naam zijner Huisvrouwe was A/yt of Alida Gerbrandt, en zij bij hem moeder van de volgende zes kinderen: 1. Kornelis Jakobsz. witsz of witsen , die volgt. 2. Aatje Jakobs Witsz, getrouwd, voor de eerfte maal met Barent Clomp, en voor de tweede reize met Jakob Laurensfe, Schepen der Stad Haarlem, doch bij belden kinderloos. 3. Gerrit Jakobsz. witsz of witsen. Hij was Schepen van Amfterdam, in de Jaaren 1585, 1591, 1597, »598, ióeo, 1602, 1603 en 1605. Opmerkelijk is het, dat wij in de twee eerstgenoemde jaaren zijnen naam op de eerfte, en vervolgens altoos op de laatfte wijze gefpeld vinden. AI vroeger hadt zijn broeder cornelis zijne naamfpelling in die van witsen veranderd. In den Jaare 1609 wierdt gerrit witsen Burgemeester van Amfterdam, en vervolgens in da Jaaren 1612 , 1613, 1615, 1616, 1620, 1621 en 1625. Driemaalen is hij getrouwd geweest; eerst met Grietje Hillebrands van Rijnegum; vervolgens met Margareta Appelman, en eindlijk met Agneta Reijnst. Geene andere kinderen, dan twee  338 WITSEN. (Het Geflagt vanj twee Dogters, zijn van hem naageblee?en, onzeker, egter, bij welke moeder: a. Aafje Gerritfe Witfen, getrouwd met Dr. Matthijs Raaphorst, in de Jaaaen 1627, 1629, I631, 1633, 1634 en 1636 Schepen van Amfterdam, en Vader van Margareta van Raaphorst, getrouwd met Dr. Joan van Htlmort, in de Jaaren 1657 en 1661 even als zijn behuwdvader, in Schepen sbank gezeeten. b. Aartje Gerritfe Witfen , gehuwd met Cornelis Pieker, Heere van Swieten, eerst Schepen, en naaderhand Burgemeester van Amfterdam, welken zij verfcheiden kinderen baarde: (O Margareta Bicker, getrouwd met Gerrit van Helmond, Schepen en Raad van Amfterdam, zonder kin. deren. (a) Aaltje Bicker, echtgenoote geworden van Mr. Lambert, Raad, Schepen, Hoofdofficier en eindelijk Burgemeester der meer genoemde Stad. (3) Elizaheth Bicker, in den echt verbonden met Mr. Andries de Graaf, eerst Schepen, vervolgens Rekenmeester der Graaflijkheids Domeinen van Holland en Westfriesland, naaderhand Burgemeester, en eindelijk Hoofdofficier van Amfterdam, uit welk huwelijk kinderen zijn naagebleeven. (4) Maria Bicker, getrouwd met Gerbrand Ornia. (5) Mr. Gerrit Bicker, Heer van Swieten, Hoogheemraad van Rhijnland, getrouwd, eerst met Aaltje of Alida van Papenbroek , en vervolgens met Cornelia Bicker. Hij hadt eene Dogter, Aaltje Bicker genaamd, die ongehuwd overleedt. 4. Aagje Jakobs Witfen, gehuwd aan Jan Gerrit Codde, en bij hem moeder van vijf Zoonen en twee Dogteren: a. Gerrit Codde, getrouwd met Jannetje Cornelis. b. Pieter Codde, ongehuwd overleeden. c. Jan Codde, insgelijks nooit gehuwd geweest. d. Hillegond Codde, getrouwd met Huibert Elbertszoon Kriek, welken zij Vader maakte van de volgende kinderen : (O Aaf.  WITSEN. (Het Geflagt van*) (1) Aafje Kriek, voor de eerfte maal gehuwd aan Willem Egbertszoon Baert, en vervolgens aan Dr. Jacobus Hillebrants, Burgemeester te Hariingen in Friesland. Beide haare huwelijken waren met kinderen gezegend. (2) Maria of Marritje Kriek, voor 't eerst gehuwd aan Cornelis Egbertsz, en, naa diens overlijden, aan Simon Simonszoon van Hoorn. (3) Aaltje Kriek, hebbende tot haaren eerften man gehad Kornelis van der heijde, en vervolgens hertrouwd met Jan Simonszoon van der Heijde, Bij beiden is zij moedes geworden. (4) Elbert Kriel, die voor 't eerst ter vrouwe nam Stijntje Schelling wouw, en voor zijne tweede echtgenoote Anna Marcelis van Limburg. (5) Jan Codde Kriek, gehuwd aan Geertje Arends, en bij haar Vader van kinderen. (6) Jakob Witfen Kriek, de man van Grietje of Margareta Wolfraet, doch zonder kinderen. (7) Mr. Marien Kriek, getronwd met Anna Wolfraet, insgelijks kinderloos. (8) Gerrit Codde Kriek, in 't huwelijk getreedea met Marrüje Jakobs Kruijs, bij welke hij kinderen heeft verwekt. e. Jakob Codde, ongehuwd overleeden. f. Trijntje, of Catharina Codde, in het huwelijk getreeden met Jakob Jakobszoon Leeuw, doch zonder kinderen geftorven. g. Ifaak Codde , die ter echtgenoote nam Marretje Elders, bij welke hij verwekt heeft: (1) Aagje Codde, getrouwd met David Claaszoon, doch bij hem geene moeder geworden. C2) Jannetje Codde, de echtgenoot geworden van Jan Backer, welken zij kinderen heeft gebaard. 5. Trijntje, of Catharina Witfen, in den echt verbonden met Jan welken zij eene Dogter baarde Belitje Jans gehuwd aan Dr. Everhard Voskuijl, Geneesheer, die bij haar de volgende kinderen heeft verwekt: (1) Adriana  540 WITSËN. (Met Cefiagt van) O) Adriana Voskuijl. (2) Catharina Voskuijl, getrouwd aan Otto Steur, en bij hem moeder van kinderen. C3) Juriaan Voskuijl, die ter Huisvrouwe nam Elizabeth van Buijl, bij welke hij kinderen heeft verwekt. Ci) Johannes Voskuijl. (5) Ever hard Voskuijl, op eene reize na Muskovie overleeden. (6) Maria Voskuijl, de echtgenoote van Michiel de Bruijn, en bij hem moeder van kinderen geworden (7) Eva Voskuijl, in den eeht getreeden met Johannes van Rijp» welken zij ook kinderen heeft gebaard. 6. Maria, of Marretje Jakobs Witfen, de echtgenoote van Engel Diedlof, en bij hem moeder van Hendrik Diedlof, getrouwd inet Balig AdriaansZj, doch zonder kinderen geftorven. Cornelis jakobs witsen, boven vermeld, Zoon van jakob witsz of witsen , en broeder van gerrit ; insgelijks reeds vermeld, Raad der Stad Amfterdam, en Schepen in de Jaaren 1584, 1587, 1588, 1590, 159a, 1594 en 1595 ,■ in welk laatstgenoemde jaar hij overleeden is. Zijne echtgenoote was Maria Claasfe Jonas, en bij haar Vader van dé volgende kinderen I. Jonas Cornelisz. witsen , verkooren tot Raad der Stad Amfterdam in den Jaare 1596, hadt, vervolgens, zitting in Schepensbank in de Jaaren 1601, 1604, 1606, 1608, 1610 en 1611, en eindelijk in het Burgemeesterlijk geftoelte, in de Jaaren 1619, 1623 en 1624. Zijne Echtgenoote was Weintje Jans Swaeroog, bij welke hij de volgende kinderen heeft verwekt: a. Maria Jonas Witfen, getrouwd aan Gerrit Hudde, Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer Amfterdam, en bij haar Vader van (1) Dr. Hendrik Hudde, in den Jaare 1653 Raadsheer in den Hoogen Raad in 's Graavenhage, gehuwd aan Anna Rogh, bij welke hij kinderen heeft verwekt. (2) Mr. Jonas Hudde, ongehuwd overleeden* (3) Johannes Hudde. (4) Wijntje Huddt. b. Cor»  WITSEN. (Het Geflagt van~) b. Cornelis Jonasz. Witfen, Gouverneur van het Ei-' ^and Banda, in de Oostindiën, en aidaar 4 ongehuwd, overleeden.. c. Jan jonasz. Witfen, ongetrouwd geHorven," 2. Jan Cornelisz. witsen, die volgt. 3. Adriaan Cornelisz. Witfen, in den Jaare 1592 ovei-t leeden, zonder immer getrouwd te zijn geweest. Jan cornelisz. witsen, zo even vermeld, bekleedde denpost van Excijnsmeester binnen zijne geboorteftad Amfterdam. Hij nam tot Echtgenoote MejonkvroUwe Margareta Oetgens van Wavëren , Dogter van Nicolaas Fransz. Oetgens van Waveren, Burgemeester, Schepen en Raad van Amfterdam, en van Pietertje Laurensfe, van Moeders zijde eene afdammelinge van het zeer rijk en aanzienlijk geflagt van Heere Gerrit van Alkmaar. Jan Witfen wierdt, bij gemelde zijné echtgenoote, Vader van drie kinderen: 1. Petronella Jansfe Witfen, getrouwd met Jakok varj der Marckt, bij welke zij moeder wierdt van a. Lijsbet, of Elizabet van der Marckt, gehuwd aaft Mr. Gerrit Bors van Waveren, Burgemeesters Schepen eri Raad der Stad Amfterdam. b. Margaretha van der Marckt. c. Mr. Johan van der Marckt. d. Maria van der Marckt. a. Maria Jansfe Witfen, gehuwd aan Dr. Pieter' Öps meer, Schepen en Raad van Amfterdam, en vervolgens' Raadsheer in 's Graavenhage; uit welk huwelijk de volgende kinderen zijn gebooren. a. Catharina Opmeer, de huisvrouw van Casper vai? Keulen, en bij hem moeder van (1) Pieter van Ceulen. (2) Catharina van Ceulen» } (_2) Caspar van Ceulen. ' (4) S/janna van Ceulen, (5) Comèlia van Ceulen. b. Mr. Nicolaas Opmeer, Burgemeester, Schepen té Raad van Amflerdam. c; Pieter Opmeer. XXXII. deel. Q 3. CoaW  «4* WITSEN. (Het Geflagt van) 3.'Cornelis Jansz. witsen, dia volgt. Dr. Cornelis jansz. witsen, zo asnftonds genoemd, was Schepen in zijne geboorteftad, in de Jaaren 1636, 1638., Ï640, 104.1, 1644, 1645, 1647, 1648, 1650 en 1051. Inden Jaare 1643 zitting onder de Raaden hebbende genomen, beklom hij het Burgemeestcrlijk geftoelten, in de Jaaren 1653, en vervolgens in 1658, 1Ó62 en 1667; in welk laatstgemeld© jaar hij de Burgemeesterlijke waardigheid tegen die van Hoofdlchoii!- der Stad- verwisfelde. Hij nam ter echtgetioote Gatha» riva Opfie, Dogter van Lambers Lambertsz. Opfie en Grietje Gerbrands, en verwekte bij haar de vijf volgende Zoonen: 1. Jan Komelisz: W/Jen, Sekretaris der Stad Amlterdam, ongehuwd overleeden. 2. Lambert Cornelisz. wiTsen, die volgt. 3. NieoLAAs Cornelisz. witsen. Van deezen zal, naaf de GefJitgtlijst, in een afzonderlijk Artikel, gsfproken worden. 4. Cornelis Cornelisz. witsen, Kapitein in dienst der Algemeene Staaten, ongehuwd overleeden, in den ouderdom van zevenendertig jaaren, aan de' gevolgen van eenen val met zijn paerd, 't welk, door geweldig fteigeren, met hem agter over viel. Zijn beleid en dapperheid, bij verfcheiden gelegenheden gebleeken, wordt hoog geroemd. Merkwaardige proeven van 't een en ander vertoonde hij, deels in de verdeediging van 't Huis te Kroonenburg, bij Loenen, in den jaare 1672, door de Franfchen aangevallen % deels ook in den vermaarden Veldflag van Senef, in den Jaare 1674 Se'everd. Veel hadt hij, daarenboven, gereisd, in de landen, ten Zuiden en ten Oosten vïn de Middelandfche Zve gelegen. Ais eere bijzonderheid, welke hij, evenwel, met andere reizigers in die gewesten gemeen hadt, vindt men wegens onzen Krijgsheld aangeteekend, dat hij het Wapen van Jeruzalem, met dar van Bethlehem, nevens eenen gekruisten Christus, in het vel van zijnen eesen arm droeg. 5. Jonas Cornelisz. witsen , die naaderhand zal volgen. Lambert cornelisz wtsen, bovengenoemd, begaf zich, even ais zijn broeder cornelis , in dienst der Algemeene Staaten. 's Mans dapperheid wierdt door den Koning van Frankrijk met de Ridderlijke waardigheid beloond. Bij eene Akte  WITSËtf. (Het Gefiagi vdn) |0 Akte van den vierden Februari) des Jaars 1673 vereerde henS Prins willem dé ill met den post van Kolonel van een Regiment Voetknegten, in dienst der Vereenigde Gewesten* Naderhand benoemde hem de Wethouderfchap der Stad Amfterdam, in den plaats van den overleedenen Heere Jakob* Bicker, tot Sergeant Majoor en Eerften Wagtmeester der Stad, volgens eene Akte, geteekend den vierden Januarij dea Jaars 1676 Hij was getrouwd met Sara Nuits, Dogter Van Denijs Nuits* voornaam' Koopman te Amfterdam , en vaa Anna Nijs, en verwekte bij haar de volgende elf kinderen: 1. Anna Cornelia Lamberts Witfen, in de maand Juli} des Jaars 1671, ongehuwd, overleeden. 2. Catharina Lamberts Witfen, in de maand JanuariJ des Jaars 1700 # insgelijks ongetrouwd, geftorven. 3. Cornelis Lambertsz. Witfen, in den jaare 1695 Com" misfaris en Postmeester der Stad Amfterdam, ongehuwd genorven, in de maand Januaiij des Jaars 1704. 4. Anna Lamberts Witfen , insgelijks nooit getrouwd geweest. 5. Denijs Lambertsz:. Witfen, Postmeester te Amfterdamt in de maand September des Jaars 1695 overleeden. 6. Aafje Lamberts Witfen, in de maand Junij des Jaaré 1678, ongehuwd, geftorven. 7. Maria Lamberts Witfen, getrouwd met Jakob Backer Leste/enon, in den Jaare 1729 Schepen van Amfterdam, als mede Bewindhebber der Westindifche Maatfchappije, welken zij eene Dogter baarde, Sara Maria , gehuwd aaa Pieter de la Cours Sekretaris van Amfterdam. 8. Lamhert Lambertsz. Witfen, gebooren op den eerftea Maart des Jaars 1681, Sekretaris der Stad Amfterdam, en Conimisfaris der Monfteringe, ongehuwd. 9. Mr. nicolaas Lambertsz. witsen, gebooren op defi vijfëotwintigften Maij das Jaars 1682, Raad der Stad Amfterdam, en Schepen in de Jaaren 1720, 1723, 1724, I73K 1732. Tweemaalen is hij getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote wierdt, op den derden Julij des Jaars 1704» Tonkvrouwe van Anna Catharina Tulp, Dogter van DirK Q a tulp,  044 WITSEN. (Hef Geflagt van) Tulp, Ridder Baronnet, Schepen der Stad Amfterdam, Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije, en Meesterknaap van Holland, en van Catharina Restjou. Uit dit huwelijk zijnde volgende kinderen gebooren: a. Lumbtrt Nicolaasz. Witfen, gebooren den eerden Julij des Jaars 1705, in zijne vroege jeugd geftorven. b. Catharina Nicolaas Witfen, gebooren op den negenëntwintigften April des Jaars 1706. c. Sara Maria Nicolaas Witfen, gebooren den drieëntwintigften iMoveinber des Jaars 1707, en op den zeventienden Maart- des Jaars 1727 getrouwd met Nicolaas van Strijen, Sekretaris van Amfterdam, Zoone van Mr Quirijn vaa Strijen, Burgemeester en Raad der zelfde Stad, en bij hem motder van eenen Zoon, Nicolaas geheeten, gebooren op den achttienden Maart des Jaars J732. d. Nicolaas Nicolaasz. Wttfen, gebooren den elfden Cfiober 1709. Sekretaris van Amfterdam, ongehuwd overleeden. e. Diderik Nicolaasz Witfen, gebooren op den derden Maij 1711, in zijne jeugd geftorven. f. Est her Elizabeth Nicolaas Witfen, gebooren den negenden September 1711. Uit het tweede huwelijk van Heere nicolaas wierdt gebooren een Zoon g. Lambert Nicolaasz. Witfen geheeten, ter waereld gekoomen op den eenëntwintigften November 1721, jong geftorven. 10. Jan Lambertsz. Witfen, Sekretaris der Stad Amfter* dam, op den vierden Februarij des Jaars 1703, ongehuwd', overleeden. Ui Aafje Lamberts Witfen, op den veertienden Junij des Jaars 1688 geftorven. Mr. joNAi witsen, jougfte Zoon van cornelis Jansz, witsen , boven genoemd, was, in den Jaare 1673, Commisfaris der Stad Amfterdam. Zijne zucht door kuntten en weeten» fchappen vo< rdë hem buitenslands, om, door verkeering met ai'eriei foort van Geleerden , 2ijne kundigheden te vermeerdereu en te befchaaven. In Zweden was hij zeer gezien ten Hove,  WITSEN. (Het Cefiagt van) 245 Hove, en genoot hij de eere, van meermaalen in de tegenwoordigheid van Koning karel den XI te worden toegelaaten. Naa zijne uitlandfche reizen volbragt te hebben, tradt bij in 't huwelijk met Sara van Haij, Dogter van een aanzienlijk' en vermogend' Koopman in zijne geboorteftad. Doch, van korten duur was die echtverbintenis; negen weeken naa de voltrekking daar van overleedt hij, in den bloei zijner jaaren, zijnde niet hooger geklommen dan tot het negenen, twintigfte jaar zijns ouderdoms. Zijne jonge echtgenoote, ten tijde zijns ontijdigen afftervens, zwanger, baarde vervolgens eenen Zoon, Jonas Jonasz. witsen, eerst Sekretaris der Stad Amfterdam, vervolgens, in den Jaare 17:4, aangefteld tot Baljuw en Dijkgraaf van Amftelland, midsgaders Dijkgraaf van den Hoogen Zeeburg en Dieraerdijk, en eindelijk, in het volgende jaar, tot Schepen in zijne geboorteftad. Niet lang,, nogthans, bekleedde hij die aanzienlijke posten; hij overleedt op den eenendertigden Mai des laatstgenoemden Jaars 1715. Hij was een kundig liefhebber van zeldzaamheden van natuur en kunst, van welke hij, met veel kunde en oordeel, eene aanzienlijke Verzameling hadt bij een gebragt; die vervolgens van zijnen kunstkundigen Zoone, hier naa te noemen, de eigendom geworden is. Tweemaalen is de Heer witsen getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was Elizabeth Bafeliers, eene vermogende erfdochter uit Suriname. Ten koste van haar leeven baarde deeze hem eenen Zoon , doch die kort naa zijne moeder ftierf, en te gelijk met haar wierdt begraaven. Vervolgens tradt hij in 't huwelijk met Jonkvrouwe izabella maria hooft, jongfte dogter van Mr. Gerrit Hooft, Burgemeester der Stad Amfterdam , en Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer Amfterdam. Zes kinderen waren de vrugt deezer echtverbintenisfe: i. Mr. jonas witsen, gebooren den zesden Augustus des Jaars 1705, wierdt, in den Jaare 1727 Commisfaris, 93> 1699, 1701, 1702, 1704 en 1705. Voorts nadt hij, van wegen zijne geboorteftad, zitting in het Koliegie va- Gukommitteerde Raaden der Sraa. ten van Hol/and eh Westfrieslani, van den twir.tigften Oftober des Jaars 1674, tot den ciertigfteo April des Jiars 1Ó78; en nog eens, in den Jaare 1687. Meer dan één Gezantfchap heeft hij, van wegen de Algemeene Staaten, waargenomen, zo bij zijne Groot - Britannifche Majefteit, als bij andere vreemde Hoven; in alle welken hij zich tot genoegen zijner lastgeeveren heeft gekweeten. Zijne uitgebreide kunde, ook in Kiijgszaaken, was oorzaak, dat de gewigtige post vait Gedeputeerde te Velde hem, verfcheiden maaien, wierdt toevertrouwd. Boven en behalven dit alles verdiende de lieer wiTscN, niet liegts als Burgervader en als Man van Staat, maar ook als Geleerde, eene aanzienlijke plaats op de rijst der beroemde Mannen zijner geboorteftad. la de Wiskunda en Starrekunde hadc hij, al vroeg", zo groote vorderingen gemaakt, dat hij, in jaaren nog weinig gevorderd, in het Doorluchtig School der Siad, twee Redevoeringen openlijk uitfprak; de eene over de Zon, de andere over de Komeet en. Doch de Zeevaart en de Scheepsbouwkunde trokken inzonderheid zijne opmerkende oeff>niug. De vrugt zijner beoeffeninge dier belangrijke onderwerpen was het vermaarde Werk, welk hij, in den Jaare 1671, in één ftuk, in folio, jn 't licht gaf, onder den titel van Aloude en Hedendaagfche Scheepsbouw en bejluur. Onvermoeide vlijt en ruimte van tijdlijke middelen waren twee noodige vereiscbten tot het zamenftelien van een Wetk van zulk eeue natuure. Witsen bezat die beide vereischten, en deedt ze, ter bereikicge van zijn doelwit, dienstbaar worden. De Dichter antonides van der coes bezong den lof des Schrijvers, en van diens Werk, in de volgende zoetvloeiende regels: „ Nu wert een lid des Raeds van 't magtig Amfterdam, „, Een hoofttelg van de grijze en onbefproken ftaat Q 4 Der  P48 WITSEN. (NICOLAAS) s> Der witsems, afgeflooft in Burgemeesterfchappen, ,, En loflijk Staetbewint, d'aeloutheit na te Happen „ Met een gelijken tree. Hij groeit in haren lof — „ En zweet gelukkig in die heerelijke ftoL Hij maclt ons, op 't paneel van zijn geleerde blaren, Naer 't leven, hoe Egipte en Rome door de baren Quam ftreven met den boeg. Dan komt hij Nederlapt haer eigen fcheepsbouw leeren, 3, En gaert een rijken fchat van woorden, op den leest „ Der Bouwkonst net gefchoeit. Zijn onverzufte geest „ Vliegt mê ten hemel, als zij d'Amfterdamfche vloten „ Zoo trots volwrocht, den kruin ziet aen de wolken fiooten, „ En vaert ten Harren in langs mars op mars, gebouwt „ Op watertorens, die fpanfeeren door het zout „ Des wilden Oceaans, en breken vast de gronden. „ Gij hebt gantsch Neerland, door dit werkHuk dier verbonden „ Gelijk uw Vaderftad, door uwe zorge en raet, ,? O w i t s e n ! " ■—[ —— —- -n- Behalven het bovengemelde, hadt de Heer witsen, insge* Sijks ten tijde als zijne aandagt, door flaatsbezigheden, niet wieadt afgetrokken, vervaardigd eene Befchrijving van Noorden Oost- Tartartte; in twee Deelen in folio ziet dit Werk insgelijks het licht. Op dit algemeen berigt, aangaande 's Heeren witsens leeven pn bedrijf, lust het ons te laaten volgen, een meer bijzonder verflag van 'sMans verrigtingen in een zeer gedenkwaardig VporvaJ uit onze Vaderlaudfche Gefchiedenisfen, waar in hij, peycis nog eenige weinigen, zeer veel aandeels heeft gehad, en zijn gehouden gedrag zijnen aart en denkwijze duidelijk doet kennen. Ik heb het oog op de verheffing van den Stadhouder willem den III, Prinfe van Oranje, op den troon Groot Britannie. Wagenaar, die witsens eigenhandige Aanfeekeningen gezien en gebruikt, heeft, zal ons ten gidze dieWh Wij  WITSEN. (NICOLAAS) 240 Wij onderftellen in onze Leezeren de vereischte kundfchnp, aangaande den toeftand van zaaken, in Engeland, ten tijde der regeeringe van ?s Prinfen Behuwdvader, Koning jakobus den II, onder andere door diens Vorften in 't oogloopende geneigdheid tot het Pausdom, en het daar uit ontftaane mis, noegen van veele Rijksgrooten; welke hunnen Koning hierom met fcheele oogen aanzagen, en op eene omwenteling in het Rijk, van tijd tot tijd, meer en meer met ernst bedagt wierden. Heimelijk hadden verfcheiden Grooten, over het volwigtig werk, Prins willem, onmiddelijk of van ter zijde, onderhouden, als den perfoon, van welken zij de begeerde herftelling te gemoet zagen. De Stadhouder, wiens eerzucht het vooruitzigt op eene Koninklijke Kroon niet weinig ftreelde, hadt, meermaalen, zijne meest vertrouwde vrienden, in Holland, over de zaak onderhouden. Ligt, evenwel, begreep men, dat zonder kragtdaadige medewerking van 's Lands magt, het ontwerp nimmer tot ftand zou kunnen gebragt worden; en dat, hierom, doch met voorzigtig beleid, aanzoek behoorde te gefchieden bij zodanige Leden van Staat, welken men het geheim veiligst mogt toevertrouwen, en die tevens, door hun aanzien en invloed, best gefcuikt waren om 's Prinfen oogmerken te bevorderen, Een der meest vertrouwde vrienden, en de man, van welken zijne Hoogheid, met de meeste vrugt, zich konde bedienen , was de Raadpenfionaris gaspar fagel. De Heer witsen, in den Jaare i683, zitting hebbende in het Koliegie van Gekoramitteerde Raaden, hoorde dien Staatsman, in het begin diens jaars, nu eens in algemeene bewoordingen, dan meer openlijk, het netelig onderwerp aanroeren, en ten laatfte ronduit te kennen geeven, hoe hij van oordeel was, dat zijne Hoogheid behoorde over te fteeken na Engeland, tot herftellinge der verwarde zaaken in dat Koninkrijk; hij voegde 'er nevens, dat, naar zijn begrip, de Staaten den Prins met de magt van 't Land behoorden te onderlieunen. Wit, sen, nevens anderen,- den voorflag hebbende aangehoord, wierdt, kort daar naa, afzonderlijk, over de zaak onderhouden door den Heer van dykveld , insgelijks eenen van 's Prinfen vertrouwelingen, en eindelijk door zijne Hoogheid zelve» Q S M  aso WITSEN. (NICOLAAS) In een dier gefprekken met den Stadhouder, nta dat de zwangerheid der Engelfche Koninginne hier te lande rugtbaar was geworden, voerde hem de Burgemeester, met Vaderlsndfehe rondheid, te gemoete, dit hij geen regt op de Kroon zoude hebben, indien het gebeurde dat haar Majefteit eenen Zoon ter waereld bragt. Eene vrijmoedigheid, die hem zeer euve1 genomen, en met fcherpheid wierdt oeantwoord. in deezen ftaat bleef de zaak tot in de maand Junij des geraelden jaars. De Heer van dykveld thans eenen keer na jmjïeraam doende, hieldt e«.;n mondgefprek met witsen en diens Amptgenoot joanneb hudde, ten huize des iaatstgemelden. Het gevaar, welk den Staat dreigde, ten breedfte uitgemeeten, en de beide Heeren om raad gevraagd hebbende, ontving hij tot algemeen befciieid, „ men moest vertrouwen „ op de Voorzienigheid, die het gevaar fpoedig koude af„ wenden." Met dit betcheid niet te vreden, vraagde dykveld, aan de beide Heeren ,, of zij niet zouden kunnen raa„ den, dat men aanviel, eer men wierdt aangevallen?', Doch het wederantwoord, van witsen zo- wel als van hudde, was, „ dat zij dit nooit zouden kunnen doen. Men moest, zeiden ze, het werk den tijd aanbeveeten, die, door 't „ een of ander fterfgevai, of langs eenigen aaderen weg, ,, ligtelijk verandering konde te wege brengen. Men moest „ althans tot in het volgende voorjaar wagten. Nu toe te „ tasten, zou. den fchijn hebben; als of men eenen oorlog „ om den Godsdienst aanving; 't welk den Staat zou bloot„ ftellen aan .den haat der Roomschgezinde Mogendheden. „ 't Land kon ook niet van Krijgsvolk, en van het Hoofd „ over hetzelve, ontbloot worden, zonder dat men het bragt 5, in gevaar eener overrompelinge van den kant van Frank„ rijk, van welke, door het gemeen, even als in den Jaare „ 1672, de fchuld aan de Regenten zou gegeeven worden; „ 't welk, hoogstwaarfchijnlijk, inwendige beroerten ten ge„ volge zoude hebben. Daarenboven was 'sLands Zeemagt „ in flegten ftaat; de hoofden van het Zeevolk ware» over,, leeden." Uit dit alles leidden de twee Burgemeesters af, dat zij, tot de voorgeflagene gewigtige onderneeming, niet konden raaden. Hier mede eindigde die gefprek; doch het wierdt  WITSEN. (NICOLAAS) 251 wierdt hervat door den Heer van dykveld, terwijl hij door witsen, in wien hrj meer vertrouwen dan in den anderen Helde, na de Schuit op Haarlem wierdt geleid. Zeer fterk prees hij bij hem aan, 'sPrinfen overtogt na Engeland, en hieldt ernftig bij hem aan om medewerking tot het bezorgen van den begeerden bijiland. Twee dagen naa dit gefprek wierdt de Heer witsen., door den Heer van dVkveld, bij den Prins in 's Graavenhage o: tbooden. Zo zeer vondt zich de Burgemeester over die opontbod bezwaard, dat hij begon te fchreien, en, op zijne knieën vallende, God om wijsheid faeekte. Nogthans durfde hij de reize niet nalaaten. In. 'sHage hadt witsen eerst een mondgefprek met de Heeren dykveld en bentink , Heere van Rhoon, en 's anderendaags mee den Prins zeiven. De zwaarigheden wierden ter wederzijden in de fchaale gelegd, doch veel ligter geoordeeld bij zijne Hoogheid, dan bij den Heere witsen; die, op 'sPrinfen zeggen, „ dat 'er in den „ togc na Engeland voor hem niets dan moeite (lak ," vrijmoediglijk tot antwoord gaf, „ dat 'er, voor den Prinfe en „ de Prinfesfe, gemerkt beider regt tot de Kroon, veel meer „ dan moeite in fteeken moest." Als witsen zich beriep op de fobere gefteldheid van 's Lands geldmiddelen, verklaarde zijne Hoogheid van gedagten te zijn, „ dat men de pennin,, gen, die toe den overtogt zouden vereische worden, zou„ de kunnen neemen uit de vier millioenen, welke, tot de ,, verbeteringe der Vestingwerken, waren opgenomen " Wit. sen, geduurende het lang gefprek, op het herhaald verzoek telkens hebbende geweigerd, den Prinfe te raaden, vraagde deeze hem, eindelijk, of hij hem wel zoude willen bijflaan, indien de onderneeming buiten hem werkftellig gemaakt wierdt? waar op de andere verlof verzogt, eer hij hier op antwoordde, met den Heere hudde, geiijk ook met den Burgemeester cornelis geelvinck , Heere van Castricum, te mogen raadpleegen. Want de vierde Burgemeester, jean appelman, on» welke reden is ons onbekend, wierdt buiten het geheim gehouden. Witsen, naa dit gefprek, eenen keer na Amfterdam gedaan hebbende, keerde, naa verloop van weinige dagen, in 'f Hags  ÜS4 WITSF.N. (NICOLAAS) *x Hage te rug. In gefchrifte deedt hij thans verflag aan zijne Hoogheid van zijn eigen gevoelen, en van dat zijner twee genoemde Amprgenooten. Hoofdzaaklijk kwam het hier op neder „ dat zij het groote werk, den overtogt van zijne „ Hoogheid na Engeland, aan noch afraaden konden; dat „ zij, egter, zo het buiten hun toedoen werkfteliig koude ,, gemaakt worden, voor hunne perfoonen wel wilde raaden, „ tot zulk eenen onderftand, als zij met eed en pligt be~ „ liaan naar zouden oordeelen; doch oat zij van gedagten wa- ren, dat het bij de Vroedfchap hunner Stad niet zou door„ gaan.*' Met den Raadpenfionaris, in deeze bijeenkomst me je tegenwoordig, hieldt witsen een gefprek, waar in hij hem zogt te beduiden, ,, dat de zaak van Engeland eene „ goosdienftige zaak zijnde, uoor God zeiven welbefchermd „ Zou wo'den." Doch de Heer fagel beweerde daar tegen, dat men, tot befcherminge van den Godsdienst, het zwaard mogt en behoorde te gebruiken; 'er nevens voegende: „ Zo „ hebben onze Voorouders gedaan, den Staat vestigende op den Godsdienst." Waar tegen witsen (taande hieldt, „ dat „ onze Voorouders zich tegen de Spaanfche dwingelandij, „ eu tegen het verkragten van 'sLands Voorregten, hadden „ aangekar.t." De Heer witsen, in 't flot van dit gefprek, den i'ünfe om verlof gevraagd hebbende, om Burgemeester appelman mede in 't geheim te mogen neemen, ontving een weigerend beicneid. Ondanks de tegenkantingen , welke 's Prinfen overtogt, ginds en elders, ontmoette, wierdt, nogthans, hoewel zeer gehesm, aan toebereidzels tot denzei ven vlijtig gearbeid. Op last van zijne Hoogheid deedt de Heer van rhoon eenen keer na Duitschland, om met eenige Vorften over het verJeenen van bij ftand in manfchap te handelen. Gelukkig geflaagd zijnde in dit aanzoek, begaf hij zich, in de maaud Augustus, na Amfterdam. Ten huize van den Heere witsen deedt hij aan deezen, en aan den Heere geelvink, verflag van hec gehandelde in Duitschland, en hieldt > vervolgens, den avondmaaltijd met de beide Burgemeesters; die, door den Ridder ui genoodigd tot bet doen eener teuge, op den goeden uitflag der onderneeminge van zijne Hoogheid, dien dronk zorgvuldig van de hand weezen, Io»  WITSEN, CNICOLAAS) Intusfehen wierdt hes werk ijverig voortgezet, aan dé Vroedfchappen in de Steden ter raadpleeginge «.pgedraagen, en ten lange laa;fte tot het onderfteunen van zijne Hoogheid beflooten. Toen witsen, in de Vroedfchap van Amfterdam, zijn gevoelen uitbragt, verklaarde hij, „ dat hij de groote H zaak aan- noch afraaden konde, om reden dat hij, aan bei- de zijden, merkelijke zwaarigheden vondt; doch zo men „ 'er evenwel mede voort wilde, men dan niet konde nalaa„ ten, den Prins te onderfteunen, mids men den onderliand „ bepaalde, niet met Engeland brak, en, in gevalle van een „ goeden uitflag, onderftand van daar bedong*1' Prins willem Hak, eerlang, over na Enge/and, en aanvaardde de Kroon van dat Koninkrijk. Diensvolgens beiloos men, ter Algemeene Staatsvergaderinge, tot het zenden van een buitengewoon Gezantfchap na Engeland. De Heer witsen wierdt daar toe mede benoemd. Zijne twee amptgenooten waren, willem van nassau, Heer van Odijk, en evekard van weede, Heer van Dijkveld^ beiden 's Prinfen bijzondere vrienden en gunftelingen. Wat den Heere witsenaangaat, die zich, tot het waarneemen van dit Gezantfchap, met moeite hadt laaten beweegen, hij begreep niet, om welke reden men hem daar toe hadt benoemd. Doch niet lang was hij in Engeland geweest, of hij begreep, dat zijne benoeming gefchied was op bijzondereu last, om daar door eene vertooning van eensgezindheid te maaken tusfchen zijre Majefteit en de Stad Amfterdam. In de maand Januarij des Jaars i6b9 ftaken de Gezanten na Engeland over. In de eetfta zamenkomst met Koning willem, zou dezelve, ten aanhooren van witsen, de vermaardejbetuiging zich hebben laaten ontvallen 5 '/ Is hier nu Hofanna 1 maar 't zal, veelligt, haast kruist hem, kruist hem weezen. Eene bijsier groote fomme gelds hadt de overtogt van Prinfe willem na Engeland gekost. Het te rug vorderen van het varfchot daar van, was een der punten, welke de Gezanten in last hadden. Om onzen Leezeren een denkbeeld te geeven van de zwaare kosten, ten behoeve van Prinfe willem, tot het bemagtigen van den Engelfchen troon, hefteed,  WITSEN, C NICOLAAS J fleed, hebben wij niet ondienftig geoordeeld, de volgende; rekening hier te plaatzen. Onkosten op de Vloot, aan deö Staat, 38 Februarij 1680 in rekening gebragt - ƒ 2,228,464 : - : < Verdere onkosten, tot 22 Maart 1689 . 189,616 : - : * Verlies van twee fchepen - 59,5°° : • s - Lijftogt, Pacrdevoer, zadels, fialling, enz. - 2 - - ' . - 186,000 : • : - Huur van Transportfchepen - - 1,245,000 : - : - Hnnr van Transportfchepen op de rivier - 60,000 : - : * Lijftogt gekogt bij 't weder invallen der Vloot ------ 175,000 : - : 1 Lootsgelden en gehuurde Lootzen - 44,5°° : - s • Huur van dertig Vaartuigen, tot ontfcheeping van 't Voetvolk; waar vaii 'er zes verloeren zijn - - - 47,880' : •: - Hoofd-traétementen, enz. - 161,989 : 6 ; 8 Franfche Vlugtelingen onder de Officieren 77,364 : - : - Binnenlandfche fchepen, tot vervoering van 't Krijgsvolk ... - 66,960 : - ï - Inlegering van hetzelve - 89,624 : 2 : - Wagens . - - - 169,911 : - s - Inkoop van Paerden, op Zee verloo- ren 81,264 : - : - Uitgaaven aan 'sKonings Stoet, Troepen, enz. - 25o;ooo : - : * Ruiterij en Dragonders - .- . 391,430:13:6 Voetvolk 53i»-°5:IO:8 Aanritsgeld en andere onkosten op het overneemen en vervoeren van vreemde Troepen, enz. - « » 1,100,000 .•-.«- ƒ 7»3°i>322 : i:9 f 2,228,464 : - : * 189,616 : - : <* 59,500 : - : - 186,000 : • : 1,245,000 : - : 60,000 : - i 175,000 : - : 1 44,500 :-ü Ondanks den ijver en aandrang van den Heere witsen, en der overige Gezanten» verliep 'er een geruime tijd, eer deeze  WITSEN. (NICOLMS) ze penningen betaald wierden.- een uitftel, welk den Staat tea aiterfte bezwaarlijk viel, van wegen de drukkende uitgaven„ waar mede dezelve, tot eigen veiligheid, belast was. Gelijs bij deeae gelegenheid, dus vertoonde ook de Heer witsen blijk van zijne Vaderlandsgezindheid, toen, kort daar naa, te Londen wisrdt gehandeld over den rang der Bevelhebberen van de vereenigde Engelfche en Staatfche Vloot* Terwijl de overige Gezanten zich geheel niet of zeer flaauwelijk met dit ftuk bemoeiden, ftondt witsen zo fterk op zijn gevoelen, volgens 't welk de Bevelhebbers in den Krijgsraad bij beurten zouden ftemmen, dat hij 'er des Konings ongenoegen doof op den hals haalde. Witsen, zo als hij, in zijne bijzondere Aanteekeningen, zich uitdrukt, merkte zijne zucht voor de eere van den Staat aan als een' parel aan zijne Kroon. Naa dat willem de III op den troon van Groot-Britannier was gevestigd, en hij san Frankrijk den Oorlog hadt verklaard , vondt men geraaden, de drie meer gemelde Heere» witsen , odyk en dykveld, die tot nog toe flegts in de hoedanigheid van Afgevaardigden hadden gehandeld, met dea rarg van Buitengewone Ambasfadeurs te vereeren, met toevoeging van nog twee Leden, alexandbr schimmelpenning van der ooye, Heere van Engelenburg, en arnoud van citters, Raad In den Hoogen Raad. Witsen, als de eerfte in de Ambasfade, zou nu, bij alle openbaare gelegenheden, het woord hebben moeten voeren. Doch alzo hij weinig of geen Engelsch verdondt, het Franseb gebrekkig fprak, en daarenboven befchroomd van aart was, bragt hij te wege» dat de Heer van engelenburg zijnen post verving. Het groot oogmerk van dit Gezantfchap was, het aangaan van een befchadigend en verdeedigend Verbond , • tusfchen Engeland en de Vereenigde Gewesten. Bij de onderhsndelingea daar over, begeerden de Engelfchen tot eene voorwaarde gefield te hebben, dat men gelijkelijk zou oorlogen, en dat de eene Mogendheid buiten de andere geenen Vrede zou kunnen maaken. Witsen, van zijnen Amptgenoot van citters onderfteund, verzette zich met ijver tegen deeze voorwaarde. Zij merkten aan, dat Groot -Br itannie, op dien grond, zó lang  |$J WITSEN. CNICOLAAS) lang zou kunnen oorlogen, als men goed, of 'er zijn belang In vondt. Meer dan eens (prak witsen 'er den Koning over* die ftljf op zijn ftuk ftaan bleef, „ om dat," fchrijft de Burgemeester, in zijne Aanteekeningen, „ de Koning zich zel„ ven op den troon van Groot • Britannie dagt te handhaa„ ven, door het geld en het volk der Staaten, en deeze zd „, lang in den oorlog te houden, als Frankrijk Koning jako„ bus zon willen onderfteunen." Even fterk verzette zich de Heer witsen tegen eene andere voorwaarde, volgenswelke de Engelfchen begeerden, dat men, geduurende den Oorlog, alle fchepen, die op Frankrijk handelden, zonder onderfcheid, zou wegneemen, en voor goeden prijs verklaaren. Koning willem zelve, hoe zeer ook deeze voorwaarde tot nadeel van den Koophandel van zijn eigen Vaderland 4 waar van hij Stadhouder was, zou verftrekken, ftondt zeer fterk op dezelve. Duidelijk ondervondt zulks de Heer ■witsen, In een gefprek met den Koning, waar in hij zijne Majefteit zogt te beduiden, dat men t'onregt een HoL landsch fchip, met Teer gelaaden, en na Frankrijk beftemdy wilde verbeurd verklaaren, alzo Teer geene Contrebande was.' Koning willem, verre van daar door tot ftaan gebragt te worden, noemde zijne aanmerking zot; 'er nevens voegende dat het klaar bleek dat de Zeelieden geene Staatkundigen Waren. Nogthans wierdt witsen eindelijk tot bewilliging in' het Verdrag overgehaald, door den raad van den Raadpenfionaris heinsius, welken hij zijne Zwaarigheden fchriftlijk hadt èrider 't oog gebragt. Deeze, en meer andere onaangenaamheden, welke dé Heer witsen , in zijn Gezantfchap, ontmoette, deeden hem fterk ira huis verlangen. In 't laatst van November kwam hij te fug tot de zijnen. Eer hij vertrok, hadt Koning willem" hem de waardigheid en den titel van Baron aangebooden, met oogmerk, meent men, om hem te fterker aan zijne belangen ce verbinden. Zeer fterk, doch vrugtloos, hieldt de Heer bentink aan bij den Burgemeester, om hem, tot het aanvaarden van die eere, over te haaien. Uit vreeze, onder andere, dat zulks hem, te Amfterdam, afgunst mogt verwekken, wees hij 's Konings aanbieding volftandig van de handi Even  WITSEN. (NICOLAAS) 8$ Even eens handelde hij omtrent eene andere aanbieding, hém uit 'sKonings naam gedaan. De Amfteroamfche Oud-Burgemeester, koenraad van beuningen , Curator van 's Lands Hoogefchool te Leiden , was onlangs, door ongefteldheid in het verftand, tot het bekleeden van dien post onbekwaam geworden. Thans wilde men witsen den ongelukkige Staatsmans plaats doen vervangen, met oogmerk om hem te ftellen tot het hoofd der Foetiaanen, die het, veelal, met den Stadhouder hielden, en om aizo te dienen tot een tegenwigt van den Heere hieroniemos van bevürningk , insgelijks Curator van dat Hoogefchool, en voorftander der Coccejaanen, die gemeenlijk geoordeeld wierden, het Huis van Oranje, niet zo ijverig als de bovengemelden, te zijn toegedaan. Hoewel aan het Curatorfchap eere en voordeel was verknogt, en niettegenftaande de Koning zelve, meer dan eens, bij hem aanzoek deedt, kon de Heer witsen, egter, niet befluiten, om dien post te aanvaarden. Om ziekte, meende hij, moest niemand van zijn ainpt worden verlaaten; de Heeren van beuniNGEs toeftand was niet volltrekt hoopeloos, en konde ligt öene gelukkige wending neemen. Naa het jaar 1705, het laatfte van den Heeren witsens Burgemeesterlijk bewind, fchijnt hij zich met de openbaare zaaken niet verder bemoeid te hebben, 't zij dan door zwakheid van lichaam, of om andere redenen, welke wij niet vermeld vinden. Althans in 'sLands Gefchiedenisfen ontmoeten wij van hem, zedert, geen gewag. Zat van ouderdom én van eere, bezweek de grijze Staatsman onder den last des léevens, in hoog geklommene grijsheid, op den tienden Augustus des Jaars 1717, in zijns geboorteftad, .en wierdt, op den veertienden dier maand, te Egmond op den Hoeve be* graaven. Zie j. wagenaar, Vaderlandfcke Hi" florie en Bejchrijving van Amfterdam^ én blaas bruyns Zededishten. XXXII. deel. Wit-  i58 WITSIUS. CHERMANUS) Witsius, Chermanus) een der beroemdfte Geleerden van de jongstvoorgaande, en van het begin der tegenwoordige Eeuwe, was de Zoon van nikolaas witsz of witsius, eerst Commisfaris van Kleine Zaaken, vervolgens Vroedfchap, daar naa Schepen, en eindelijk Burgemeester der Stad Enkhuizen, en van joanna geuardi, Dogter van hermanus gerardi* Leeraar onder de Hervormden in de gemelde Stad. Op den twaalfden Febrnarij des Jaars i6;6 wierdt het onderwerp van het tegenwoordig Artikel aldaar gebooren. In zijne Vaderftaiï Jeide hij de gronden der kenrisfe van de Latijnfche en Griekfche taaien, oeffènde zich een weinig in 't Hebreeuwsch, en ook in de beginzels der Wijsbegeerte, naar den fmaak dier tijden. Vaardigheid van geest, met aanhoudenden vlijt gepaard, deedt hem zo fpoedig vorderen, dat hij, reeds op zijn vijftiende jaar, bekwaam wierdt geoordeeld, om het fchoolftof af te fchudden, en in eene meer uitgebreide letterbaan zijne kragten te beproeven. Men zondt hem dan na Utrecht. Behalven de dus genaamde Bovennatuurkunde, waren de Habreeuwfche , Chaldeeuwfche, Syrt/che, Arabifche en Rabbijnfche taaien de voorwerpen zijner beoefteninge. Reuzenftappen deedt de Jonge witsius in zijne vorderingen. Eene proeve zijner meer dan gemeene kennisfe van de Oosterfche taaien gaf hij in den Jaare 1654, door het opftellen van eene Redevoeringe in 't Hebreeuwsch, over den Mesfias der Jooden en der Christenen, welke hij, vervolgens, in dat zelfde jaar, in 't openbaar uitfprak. Thans gaf zich witsius geheel en al aan de beoeffening der Godgeleerdheid over. Denaam en vermaardheid van den Hoogleeraar maresius klonk thans door het gantfche land. De zucht, welke witsius bekroop, om hem te hooren, deedt hem na Groningen vertrekken. Een geheel jaar vertoefde hij aldaar, en keerde, naa verloop van hetzelve, na Utrecht te rug, Eene vernielende pest, welke, op dat pas, in en om Leiden woedde, verijdelde zijn ontwerp, cm ook het Hoogefchool dier Stad te bezoeken. Justus van den sogaart, en andere voornaame Mannen, waren thans zijne leidslieden in de naafpooring der gewijde Weetenfchappen. Onder dit alles fchreef hij eene Twistrede, over de Drieëenheld, tegen de Jooden, en onder»  WITSIUS. (HÈRMANÜS) derwierp dezelve aan 't openbaar onderzoek, in de maand* Oaober des Jaars 1657. Zo volkomen was hij diens onderwerps meester, dat de Hoogleeraar jöannes leusden, onder wiens voorzitting hij zijne Verhandeling verdeedigde, henS nimmer behoefde te hulpe te koomen, in het wederleggen' der zwaarigheden en tegenwerpingen, welke tegen hem wierden ingebragt. Aldus mee eene fchat van kundigheden voorzien, dio deü geoeffenden Godgeleerde vormen, wierdt witsiüs , in de maand Maij des Jaars 1658, onder het getal der Propenenten aangenomen. Ginds en eiders liet hij nu zijne gaven hooren^ meets in zijne moedertaal, zomtijds ook in het Franse». Menigvuldig was, wel haast, het aanzoek, vooral van verfcheiden Noordhollandfche Gemeenten, om hém tot Leèraar te hebben. De nabijheid van zijner maagfehap deedt zijné keuze vallen öp fVestwoude, een Dorp, tusfchen zijne Geboorteftad Enkhuizen en Hoorn gelegen. Van hier wierdrf hij, naa weinige jaaren, na het Zaanlandsch Dorp (Vormer* én van daar, in den Jaare 1666, na de Zeeuwfche Stad Goes beroepen. In de maand November des volgenden jaars beriep' hem de Gemeente te Leeuwarden; daar hij, egter, niet vroeger dan in de maand April des Jaars 1668 zijne intrede deedt.' Zeven jaaren kweet hij zich aldaar, met grooten ijver en getrouwheid, van zijnen herderlijken pligt; verzuimende teven* niet, om zijne reeds verkreegene geleerde kundigheden al verder en verder uit te breiden. De vermaardheid, welke hij daar door verworf, bewoog de Bezorgers van het Hoogefchool te Franeker , om den post van Hoogleeraar m der Godgeleerdheid aan hem op te draagen. . Op den vijftienden April des Jaars 1675 aanvaardde hij zijn ampt, met het doen' èener Redevoeringe, Over het vaare af beeldzei van éenen Godgeleerde. De waardigheid van Doktor in de H. Godgeleerdheid wierdt hem, ten zelfden dage, opgedraagen. Vier jaaren hadt witsius in Friesland het Hoogleeraarsgeftoelte bekleed, wanneer hem de gelegenheid wierdt aangebooden, om, in die zelfde hoedanigheid, eiders zijn licht te laaten fchijnen. Men beriep hem aan 't Hoogefchool van Stad en Lande, om aldaar flegts aan de ftudeerende jeugd de R s Göd>  ü6o WITSIUS. (HERMANUS) Godgeleerdheid te onderwijzen, terwijl hij te Franeker? daarenboven, het gewoon Leeraarampt in de Hervormde Gemeente waarnam, 't Gefchiedde op aanzoek van den Stadhouder van Friesland en van de Bezorgers van 't Hoogefchool, dat witsius die aanbieding van de hand wees. Doch, wanneer hij hem, in het volgende jaar, van wegen Burgemeesteren van Utrtcht, diergelijk een aanzoek bij hem wierdt te wetk gefteld, vondt hij redenen, hem beweegende, om thans van lerrftoel te veranderen. Op den negenëtotwiniigftea April des Jaars loUo aanvaardde hij zijn ampt, in de Bisfchoplijks Stad, met het uitfpreeken eener Redevoeringej, over de uitneemendheld van de waarheden des Euangeliums. Gelijk op zijne ^eerfte ffandplaatze, kweet zich ook hier de Hoogleeraar wifsiuB met grooten ijver van zijnen pligt, zo in het geeven van lesfen, aan de Jongelingfchap, als in het waarneemen van de overige deelen van zijnen pligt. Den le. dige tijd, welken hij daar van konde uitzonderen, befteedde hij aan het zamenilellen en uirgeeven van geleerde en godvrugtige Schriften, die zijnen naam al meer en meer, wijd en zijd deeden klinken. In den Jaare 1685 deedt bij eenen keer na Engeland, in 'r gevolg van een buitengewoon G» zantfchap, van wegen de Staaten der Vereenigde Gewesten derwaarts afgevaardigd, om Koning jakobus den H met zijne komst tot din troon van Groot-Brjjptnnie geluk te wenfchen. Wrrsius deedt, bij die gelegenha*rV aan zijne Majefteit, eene fierlijke aanfpraak in de Latijn/Éne taaie. Hij raakte in kennis, en ontving bezoeken van de aanzienlijkfte Bisfchoppen en vermaardtte Godgeleerden diens Koninkrijks. 'Er is 'er, die Willen,-dat 'sHoogleeraars togt na Engeland rog een ander oogmerk zou bedoeld hebben. Volgens deeze zou Prias willem de III hem derwaarts hebben gezonden, als den fctuanderften en bedrevenften Godgeleerde in den gantfchen Vereenigden Staat, om de gezintheid der Engelfche Geestlijkhem omtrent den Nederlandfchen Stadhouder te ondertasten. Doch, volgens anderen, zou 'er geene genoegzaame zekerheid ziju voor deeze bijzonderheid. In  WITSIUS. (HERMANUS) a6t In den Jaare 1689 kwam 'er een Hoogleeraarsltoel ledig te Leiden, door den afïrand van den vermaarden, en, door ouderdom, tot het waarneemen van zijn ampt onbekwaam geworden frederik spanheim. Tot het vervullen der cpenftaande plaatze verzogt zijtsde, voldeedt witsius aan den tii ingenden weusch van Curatooren; op den zestienden October de« gemelden jaars deedt hij zijne Intreerede. Bij du klimmend eer- en voordeelgenot kwam, in het volgende jaar, dat van den post van Regent van bet Staate-Koliegie; waar van hij, egter, om toeneemende liciia ms zwakheid , zich ontfioeg, eenigen tijd voor zijnen dood. Deeze viel voor op den tweeëntwintig Hen O&ober des. Jaars 1708, het tweeëntach.igfte zijns ouderdoms. Niet meer dan eenmaal is witsius gehuwd geweest; doch den naam zijner Echtgenoote vitden wij niet vermeld. Bij haar hadt hij geene andere kinderen, dan drie Dogters verwekt. Eene van deeze tradt in 't huwelijk met een lid van Regeeringe te Utrecht, eene andere met den Kerkleeraar hendrik dibbets te Leiden. De derde bleef ongetrouwd. De volgende zijn de titels van 's Mans uugegeevene Schriften: Di^quifttio de efficacia et utilitate Baptismi, Exercitationes Academica. ALgyptiaca et Decaphylon, cum Diatribe de Legiona fulminattice Christianorum. Animadvetjianes Irenicne. Meletemata Leidenfia. Oeconomia foederum Dei cum hominibus. Exercitationes facra in Symbolum Apostolorum et Ora> tionem Dominicam. Mtfcellanea facra,' 11 Vol, Ad Ruberum. Judaus Christianifans. jDe jeptem Epistolarum Apocalypticarum fenfu. Twist des Reeren met zijnen Wtjngaa*dt. Het aanjlotelijk nieuw tegen Allingas zedige Verdediging. Juda ontkroont of lijkpredikatie over de doot van de Princesfe Maria Stuart. Zie joh. a mark Oratio funebris. R 3 Wits-  fiêa WITSMEER, WITT. C JAKOB de) Witsmepr. de aloude benaaming van den ingedijkten Pol. der, oi het Meertje, heden ten dage bij den naam van Scha,gerwaard bekend, gelegen in de Vrije Heerlijkheid HaringKarspel, onder het distrikt van Westfriesland, Geestmer Am, f>agt geheeten. Witt, ("jakob de) de Vader van het doorluchtig, maar deerlijk misnandeld Broederpaar, 't welk vervolgens door ons zal vermeld worden, hadt zijnen oorfprong uit een aanzienlijk Hollandsch Geflagt te Dordrecht, waar van een c'er vroege Voorzaaten, reeds in den Jaare 1295, bekend ftaat onder den naam van jan die witte: want in de aloude papieren wordt de naam ouderfcheidenlijk gefpeld: de with, de wit, die witte, de witte, wittensz en eindelijk, de witt; welke laatfte fpelling de laatere naazaaten hebben aangenomen. Jan die witte het naa gekard, en deeze goord of goodschalk; die, bij N. van houwelingen , verwekte jan de witte, in den Jaare 1375 Burgemeester van Dordrecht, en, bij N. van ratjngen, Vader van ééne Dogter en van drie Zoonen, en de Stamvader van het Geflagt, 't welk, zedert, iri de gemelde i>ud, met zo veel luister heeft gebloeid ■ JaKO§ de witt was een dier naakoomelingen. Zijn Vader was kurnbus de witt Fransz., zijne Moeder, johanna heymaivs, en de dag zijner geboorte de zevende Februarij des Jaars 1589. Op den negenden Odober des Jaars 1616 tradt bi) iu '1 huwelijk met anna van oer korpüt. Uit 'sMans Graffchrift, 't welk wij agter dit Artikel zullen plaatzen , zal blijken, welke aanzienlijke en gewigtige ampten, posten en waardigheden hij bekleed hebb'e. Van 's mans voornaamfte Yênigtingen en lotgevallen zullen wij hier verflag doen. Bekend zijn de gefchillen, welke in en omtrent den Jaare 1044, tusfchen de Koningen van Zveeden en Deenemarke pluats hadden. De invloed, welken de Staaten der Vereenigde Gewesten, in dien tijd, op de algemeene zaaken van Europa hadden, als mede hun bela-g en dat der Ingezeetenen, bij een onbelemmerden Koophandel in het Noorden, bewoogen hen, na de beide Koninkrijken Gezantfchappen t« fft>den, met oogmerk om de nitftaan.de gefchillen, door min-  WITT. C JAKOB be) 263 nelijke tusfchenfpraak, uit den weg te ruimen. Nevens da Heeren andïues bikker; Oud - Burgemeester van Amfterdam, en kor.keus van stavbnisse, Raadpenfionaris van Zeeland, wierdt jakob de witt , thans Oud • Burgemeester van Dordrecht, daar toe benoemd. In de maand Julij des Jaars 1644 liepen de Gezanten, uit 't Vlie, in zee, aan boord van een, der veertig Oorlogfchepen , uitgerust, om, onder het opperbevel van den Vice - Admiraal witte korneliszoon de witte , eene talrijke Koopvaardijvloot na de Oostzee te geleiden. Tot aan hét Rif van Schagen gevorderd zijnde, zette het fchip, welk de witt en de andere Gezsnten voerde, koers na Gothenburg, alwaar zij zouden uittreeden, om voorts over land de reize na Stokholm voort te zetten. Voor Gvtkenburg genaderd, vondt men die haven bezet met Deenfche fchepen; welker Bevelhebber, in 't eerst, zwaarigheid maakte om de Staatfche Gezanten door te laaten, doch, ten laatfte, daar in bewilligde. Geduurende den loop der onderhandelingen, ontmoetten de Gezanten zo veele zwaarigheden, in de volvoering van hunnen last, dat zij te raaden wierden, twee van hun een keer te laaten doen na het Vaderland, om naderen last te haaien. Aan de Heeren bikker, en stavenissk viel dit ten deel; wordende het aan de witt overgelaaten, om intusfchen, zo veel doenlijk, de oogmerken van het Gezantfchap voort te zetten. Ten dien einde vertrok hij, in de maand Januarij des Jaars 1645, na eene plaats tusfchen Kolr mar en Ckristianop&l, grensfteden van Zweeden en Deenent arke f beftemd om nevens andere Staatsmannen, in onderhandeling te treeden om een Verdrag tusfchen de twee Rijken , onder bemiddeling van Frankrijk en de Algemeene Staaten. De toerustingen ter Zee, welke, hier te Landes eerlang, gefchiedden, ten behoeve van Zweeden, deeden den Deenfcher. Koning, van lieverleden aan de hand koomen. In den Zomer des Jaars 1645 keerde de witt in het Vaderland te rug. Naa zijne wederkomst zat de witt niet ledig. Lid zijnds van den Oud-Raad te Dordrecht, was hij niet alleen tegenwoordig geweest bij het ftaatelijk gehoor, welk Prinfe willem den II, aan het hoofd eener plegtige bezendinge, in den R 4 Iaar*  £04 WITT. (JAKOB de) Jaare 1650, aldaar was toegeftaan, maar hadt ook, in klemmende taal, de aanfpraak beantwoord, door den Heer van aartsbergen, bij die gelegenheid gedaan. Van wegen de afdankjng van eenige Kornpaguiè'n Ruiterij en Voetvolk, waar over, gelijk bekend is, in dat jaar, zo veel te doen viel, en weike, door Dordrecht, inzonderheid was doorgedreevenf hadt aartsbergen de Regeering dier Stad, of liever derzelver Afgevaardigde, befchuldigd van verbreekinge der Unie; waar over zij, naar 't zeggen van dien Edelman, ftrafbaar waren aan lijf en goed, en daarom geëischt, dat zij hun bedrijf zouden Intrekken. Door den mond van de wiit, waarfchijnlijk, hadt de Regeering van Dordrecht daarop geantwoord „ dat zij zich zeer gebelgd hieldt, over de fcherpe 4, en dreigende woorden, met welke aartsbergen haar be. 9t jegend hadt; dat zij zich deswegen, bi] alle gelegenheden, st gevoelig zoude toonen; en dat, voor zo verre hij ook tegen de opperfte magt en de vrijheid der Provincie, en *, tegen de goede meening der Steden, uit welke zij be„ ftaat, hadt gefproken, zij daar van, ter naaste Dagvaart, ,, verflag zou doen, en herftelling vorderen." De Heer de witt, thans zitting hebbende in het Koliegie V«n üekommitteerde Raaden der Staaten van Holland, was, kort naa dit voorval, na 's Graavenhage te rug gekeerd. Hier moest hij, eerlang, met gevangenisfe boeten, de vrijmoedige taal, te Por dr echt gevoerd, als mede zijne overige tegenkantingen van 's Prinfen wederregtehjke bedoelinge. Bekend is de gevangenneeming, op des Stadhouders bevel, van zes leden der Vergaderinge van Holland. Op Saterdag, naamelijk, den dertigften Julij, 's morgens ten acht uure, ontving de Heer de witt eene boodfchap van den Prinfe, hein verzoekende, eer hij na de Vergadering ging, hem te willen fpreeken. Diergelijk een boodfchap ontvingen vijf andere Staatsleden; alle welken dezelve geenzins vreemd konden vinden, naardien de Stadhouders meermaalen die gewoonte Ipadden, wanneer zij eenige zaak hadden voorgedraagen, waarop zij wenschten, dat bij de Vergadering een befluit wierdt genomen naar hun genoegen. De witt, gelijk de overige fleuren, 'smorgers tusfenen acht en negen uuren, verlchee. neo.  WITT. (JAKOB ns) 265 «en in de Zijdkamer van zijne HooSheid, wierdt van daar, door eenen Kamerdienaar, geleid na een Vertrek der Koninklijke Prinfesfe; alwiar hem de Luitenant-Kolonel van 's Prinfen lijfwagt, kort daar naa, gevangenis kwam aanzeggen. Allen te zamen wierden, 'sanderen daags in den avond, onder een fterk geleide van Ruiters en Voetknegten, na den Staatskerker Loeveftein gevoerd, en aldaar, ieder afzonderlijk onder bewaariug gefteld. Zeer euvel wierdt dit bedrijf van den Stadhouder, ondef andere, te Dordrecht opgenomen. De Regeering aldaar nam een hanig befluit, om de witt in vrijheid te doen ftellen, en in 'sGraavenhage te verklaaren, dat de Oud-Burgemeester , in 't ftuk der afdankinge, de vootnaame bron van 'sPrinfen ongenoegen, niets geftemd hadt, dan op uitdrukkelijken last der Stad. Tevens nam men aldaar een befluit, om hem en zijnen kinderen vergoeding te doen, wegens alle de fchade, die hem, in zijn perfoon of goederen, mogt worden toegebragt. In gevolge van dit befluit wierden de Gemagtigden ter Dagvaart gelast, om op de loslaating van den Heeren de witt, als mede op die der andere Heeren, aan te dringen. Zelf mogten zij zich tot geene raadpleegingen inlaaten, voor dat de gevangenen in vrijheid, en in hunne voorige waardigheden herfteld waren. Doch het laatfte ontmoette merkelijke zwaarigheid. Hierom verzogt de witt, var. de Wethouderfchap van Dordrecht, als eene voorwaarde Zijner flaakinge; van zijne plaats in het Koliegie van Gekommitteerde Raaden te mogen ontflagen worden. Met wee: zin bewilligde hier in de Dordrechtfche Regeering, en niet dan öp voorwaarde, dat hij den rang, welken hij in de Stad bekleedde, behouden, en in zijne eer en goeden naam onge« krenkt zoude blijven. Kort hier op keerde de witt uit zijnen Kerker tot de zijnen weder. Van korten duur, nogthans, was de amptelooze ieevenswijze, welke de witt vervolgens leidde. Prins willen de li ftierf In de maand November van het zelf Je Jaar 1650. En 't was reeds op den tweeden dag naa dit overlijden, dat de witt in den OudRaad der Stad, en in zijne verdere waardigheden wierdt herfteld, Bij eene Verklaaring, in 't volgende jaar, ter VergadeR $ tin-  256 WITT. (JAKOB de) rlnge van Holland uitgebragt, wierdt hij, gelijk ook elk der vijf andere Heeren, erkend voor een getrouw Liefhebber des Vaderlands, die, in allen deele, aan de inzigten zijner lastgeeveren hadt voldaan. Ten blijke van het vertrouwen, welk men in de witt's bedrijven fteide, ondanks den hoon, hem door den Prins aangedaan, ontving hij, in den Jaare 1652, last van de Algemeene Staaten, om na Lubek te vertrekken, om aldaar aan een beftendigen Vrede tusfchen Zweeaen en Poolen te arbeiden. Zijn amptgenoot, in dien gewigtigen post , was de Heer antoni oetgens van waveren , Burgemeester van Amfterdam. Ondanks alle hunne aangewende poogingen, moesten zij onverrigter zaake te rug keeren. Bekend zijn de bemoeijingen, terwijl Prins willem de III nög een kind was, ter zijner verheffinge aangewend. Alle de Staatsleden, welken de naam naaging van mindere toegedaanheid aan den Huize van Oianje, vielen in den haat van 't gemeen, 't welk, door perfoonlijke mishandelingen, cf door andere middelen, meermaalen blijk vertoonde van den wrok, welken het in 't hart voedde. Op 't hoofd van jakob de witt, zonder nogthans hetzelve te grieven, daalde ook die woede neder. Op den vierè'ntwintigften Junij des Jaars 1653, tegen het vallen van den avond, vanher Binnenna het Buitenhof in 's Graavenhage gaande, wierdt hij aangerand van zekere Duitfcher, die gehuwd was aan eene waschter der Koninginne van Bohème. Met een woesten toon en dreigende houding vraagde deeze aan den OudBurgemeester, of hij het met den Koning, of met het Parlement van Engeland hieldtl Waarop de andere eenvoudig ten antwoord gaf, dat hem daar aan niet gelegen lag. Met eene neg meer dreigende houding den Heere de witt daarop hebbende te gemoete gevoerd: Ik zal u wel leer en den Prinfe tegen te fpreeken, hieldt hij dit maal van hem af, doch vervoegde zich, kort daar naa, voor het Logement, alwaar de Afgevaardigden van Dordrecht hunnen intrek hielden Thans hadt hij een Mes in de hand, en verklaarde openlijk, den Burgemeester, nog dien zelfden avond, het leeven te zullen beneemen. Zijn moorddaadig voorneemen, evea-  WITT, (JAKOB de) 267. evenwel, gelukte hem niet, maar vondt hij, veeleer, naa, verloop van weinige oogenblikken, een rampzalig einde. Nog. dien zelfden avond met eenen Staatenbode, met eenen knegc van den Fiskaal ruisch, en, gelijk men verhaald vindt, ook met eenen knegt van den Heere de witt, die op den booswigt paste, op den Kneuterdijk, in woorden geraakt zijnde, trok hij zijn mes; waar tegen de anderen zich erzeueden met het werpen van fteenen; die zo geweldig en in zo groot een getal op zijn fchend- en moordzuchtig hoofd nederdaalden , dat hij, binnen kort, dood ter aarde nederitorcre. Het kwaad vermoeden, onder welk de Heer de witt bij het graauw lag, wierdt, intusfchen, rijklfjk opgewoogen door het vertrouwen, welk de aanzianiijkfte Staatsleden fn zijne eerlijkheid en bekwaamheden (telde. Geen ander bewijs oehoeven wij daar van aan te voeren, dan den gewigtigen p ^st, welke hem, eenigen tijd daar naa, wierdt opgedraagen. Wij hebben het oog op het ampt van R«ad ea iVlscsttr van de Rekeningen der Domeinen van Holland en Wesrfrieuand, Op den vierden Maij des Jaars 1657 wierdt hem die post opgedraagen. Zints dien tijd nam hij zijne vaste woo*>piaars in 's Graavenhage. Hij bekleedde dit ampt tot in het jaar 1672, voor hem zo rampzalig, door het treurig eiöde zimer beide Zoonen; kort naa het welk hij te raad wierdt, zich van zijn ampt te ontflaan, en om met een het rooncd van zo veele gruweldaaden te ontwijken, door z'.ca met der woon na zijne Geboorteftad te begeeven. Wij kunnen niet nalaaten, hier aan te merken , dat, veelligt, den grijzen de witt het zelfde lot met zijne beide Zoonen konae weaervaaren hebben. Men verhaalt, naameiijk, dat zijn Zoon de Raadpenfionaris zijnde uitgegaan, om zijnen broeder kornelis van de Gevangenpoort af te haaien, zonder zijnen Vader daar van te verwittigen, deeze, wanneer hij zulks vernam, zich daar over t'onvreden toonde, alzo hij verklaarde, zijnen Zoon joan gaarne te zullen verzeld hebben. Nog geen anderhalfjaar overleefde de Heer jakob de witt den grievender. ramp, hem en zijnen Huize bejegend. Hij overieedt op den tieiineq Januarij des Jaars 1674, het vijfëntachtigfte zijns ouderdoms. |n den Jaare 1654 was reeds zijne Huisvrouw geftorven. In i 4a  268 WITT. (JAKOB -de) <3e St. Katharina Kapelie, in de Groote Kerk te Dordrecht, den Heere de witt in eigendom behoorende, wierdt hij, naast wijlen zijne Echtgenoote, begraaven, en aldaar het volgende Graffchrift gefteld. Hier rust de Edele Heer JAKOBUS de WITT, Heeren Kornelisz., geboren den 7 Februarius 1589, in z'j'i leven, driemaal Burgemeester, vijfmaal Schepen, Veertigh, Kerkmeester , Schutmee ter, en Kolonel in Dordrecht, Ordinaris Gecommitteerde ter Vergaderinge van de Staten van Hollandt en WVstfriesiandt, in de Staten Géneraal, tweemaal in de Gecommitteerde Raden van Hollandt en in de Rekenkamer van Hollandt, is als Extraordinari8 Ambasfadeur aan de Kronen van Polen, Zweden en Denemarken geweest, wordt 1657 Raadt en Meester van de Rekeningen der Domeijnen van de Staten van Hollandt, enz. en fterft den 10 Januarij 1674. als mede de Vrou anna van der korput, Heeren Johannes dochter, geboren den 24 April 1599, die te zamen in echte vergadert waren den 9 Odlober 1616. Zij fterft den 23 Januarius 1654. 21e j. wagenaar, Vaderlandfche Hiflorie; m. balen , Be/chrijving va» Dordrecht. Witt,  WITT. ( TÓAN iffi) üé§ Witt, (joan de) R*adpenfiona is van Holland en West'friesland, Zoon vau jakob de witt, wiens voornaamfte leevensbijzonderheden wij, in het niastvoorgaande Artikel, ge» fchetst hebben , wierdt gebooren op den vijfëritwintigften Sepfemoer des Jaars 1625. in zijne kindfche jaaren o<.ffende hij zich, in zijn* Geboorteftad, io de gronden der Latijnfche en Griekfche taaien, als een trap tot hooger onderwijs; om *t welk te genieten zijn Vader hem, ten bekwammen tijde, na het Hoogefchool zondt. Hoewel de Regtsgeleerdheid hier zijne hoofoftudie wierdt, verzuimde hij daarom niet de beoeffenmg van anderen nutte Weetenichappen. Dus trok ook de Wiskunde zijnen weetlust, en maaae hij, in het verhevener geueelte van dezelve, zo groote vorderingen, dat hij eene Verhandeling fchreef, getiteld Elementa curvarum linearunt-, ,, Grondbegtnzel der kromme lijnen." In den Jaare 1650 zag dit, bij den kundigen hooggefchat Vertoog, het licht, te Leiden, met den raam des üpftellers op den titel. Naa den loop zijner Akademifche oeffeningen volbragt, en den nap van Meester in de Regten te hebben beklommen, deedt joan de witt eene reize buitenslands, om, door de verkecring met lieden van rang en geleerdheid, zijne waeïeldkennis te vermeerderen, en zijne kundigheden uit te breiden* Straks naa zijne wederkomst in *t Vaderland deedt de witt zijne intrede op dat uitgebreid Staatstooneel , waarop hij, vervolgens, eenen reeks van jaaren, met zo veel luister, hoewel tot zijn eigen tijdlijk verderf, is verfcheenen. De Regeering van Dordreeht verkios hem tot haaren Penfionaris, in den Jaare 1650. Nu opende zich voor hem een ruim veld, om de begrippen van Vrijheid, welke hij van zijnen Vader ingezoogen, en, door overdenking en door oeffening, verder hadt aangekweekt, in pr&ktijk te brengen. Hoe hij zijne manier van denken , al vroeg, ter Vergaderinge van Holland, kenbaar maakte, mag man, onder andere, hier uit afleiden, dat ter gelegenheid dat de Provincie Zeeland, in den J«are 1651, niet ongenegen Icheen, tegen den zin vaa Holland, om den Prins van oranje , een kind van één jaar, tot Kapitein Generaal over de Krijgsmagt van den Staat te voor-  a7o WITT. (JOAN de) voorfchikken, de Heer de witt, nevens nog drie Staatsleden, wierdt benoemd tot eene bezending na het gemelde Geveest, om diens Staaten van gevoelens te doen veranderen. Andermaal bekleedde hij dien zelfden last, in de genoemde Provincie, in het volgende jaar, wanneer men aldaar, ten voordeele van den Prinfe van obanje, op nog hooger toon fprak, en hem van toen af aan, tot Stadhouder wilde voorfchikken. De Heer joan huidekoper. Heer van Maarfe* veen, Burgemeester van Amfterdam, en nog twee Staatsie» den, verzelde hem derwaarts. Het oogmerk hunner bezendinge rugtbaar zijnde geworden, verzamelde rondom de Abt. dij, de Vergaderplaats der Zeeuwfche Staaten, een grootehoop volks, meenende de Hollandfche Gemagtigden aldaar te zullen vinden, welken zij den dood dreigden. Doch deeze' deeden thans eenen keer na Vlisfingen. Bij hunne wederkomst te Middelbnrg, en toen zij nu bij de Staaten gehoor verzogten, wierdt hun zulks ontraaden, en in bedenking gegeeven, om hunnen last in gefchrift binnen te zenden. Onder het wankelen van één of twee zijner Medeafgevaardigden verklaarde de witt , „ dat hij, wat 'er ook van koomen „ mogt, zich gehartigd vondt, om alleen den last, die hun „ opgelegd was, te volvoeren." Door deeze taai gemoedigd, begaven zich de anderen nevens de witt na de Abtdij, verzeld, evenwel, van eenige Krijgsmagt, en deeden 'er ongehinderd hun voorftel. Door den ijver, met welke hij zich, nu en voorheen*1 naar den zin der toenmaalige Regeeringe, van zijnen last hadt gekweaten, verworf hij, meer en meer, de gunst der Hol» landfche Staaten. Een kennelijk bewijs daar van vertoonde het begin des Jaars 1653. Adriaan pauw, Heer van Heeniftede, Raadpenfionaris van Holland, overleedt op den eenèntwintigtlen Februsrij des gemelden jaars, en deedt daar door het aanzienlijkst ampt van het Gewest open vallen. Nog in de zelfae maand wierdt die post, bij voorraad, aan joan de witt opgedraagen., Van zijne bekwaamheid, tot het vervul- len van die plaatze, hadt hij reeds een blijk gegeeven, terwijl hij, geduurende den tijd als pauw in Gezantfchap in Engeland was, diens post vervuld hadt. Niet langer dan in de maand  WÏTT. (JOAN de) ïji maand Julij des zelfden jaars leedt het, dat de witt, mee eenpaarigheid van alle de leden der Hollandfche Staatsvergaderinge, In zijn ampt wierdt bevestigd. Bij het aanvaarden zijner bedieninge verkreeg hij eene Akte van Indemniteit van de Staaten, bij weike hem wierdt beloofd, vergoeding voor alle het nadeel, welk hem, om het waarneemen van zijn ampt, mogt worden toegebragt. In den weinig gevorderden ouderdom van nog geene achtentwintig jaaren wierdt aldus joan de witt gefield in den zwaarwigtigften en werkelijkfien post, weike, in den gantfchen Staat; door eenigen anderen amptenaar, bekleed wordt. De gewigtigfte geheimen van Staat wierden hu aan joan de Witt toevertrouwd, onder andere de geheime verftandhouding in Engeland. Geduurende den verderflijken Oorlog, welke thans tusfchen dat Gewest en de Vereenigde Staaten woedde, vernam de witt, in 't laatst des Jaars 1652, door' zijne heimelijke zendelingen , dat de Engelfche Protektor kromwell en andere voornaame lieden, niet ongenegen wa»' ren om in eene Vredehandeling te treeden, De wht's voornaamfte overbriever was zekere thomas doleman, Kolonel over een Regiment Voetvolk in Staatfchen dienst, die zich thans in Engeland onthieldt, en bij kromwell zeer gezien was, doen te gelijk bij de witt en den Goudfchen Burgemeester van beverningk diep in gunst ftondt, van welke hij, hier te Lande, zijne bevordering verwagtte. Op grond dier verftandhoudinge bragt de witt , in de maand Maart des Jaars 1653, dit gewigtig nieuws in de Vergadering van Hol. land, naa dat, alvoorens, de leden onder den Eed van geheimhoudinge gebragt waren; aan welke hij vervolgens in bedenking gaf, of het niet geraaden ware, eenen Brief na Engeland te doen afgaan, dienende om het vermoeden tegen te gaan, 't welk aldaar bij zommigen plaats hadt, alsof men hier te Land niet na den Vrede verlangde. Hoewel zommigen zwaarigheid vonden in dien ftap, wist de witt, nogthans, te bewerken, dat, nog dien zelfden dag, de Brief na Engeland afging. Deeze wierdt, eerlang, gevolgd va» etltjke Staatfche Afgevaardigden, onder andere, wegens Hol. land, de Heeren bieronmus van beverningk en willem nieuw-  &j*ï WITT. CjOAN de) pieüwpoort, Burgemeesters van Gouda en Schiedam, beiden niet zeer vermaard door hunne gezindheid voor het Huis vart Oranje, en met welke de witt, geduurende hun verblijf in Engeland, heimelijke briefwisfeling hieldt, die van hunne Meaeaigevaardigden zorgvuldig geheim wierdt gehoudens 't welk zommigen deedt vastftellen, dat de verftandhouding liep over zaaken, niet zeer guntiig voor het gemelde Huis. Reden genoeg, voorwaar, wanneer zulks onder het gemeen uitlekte, om de witt, nevens eenige andere gelijkdenken«den* in 'sHage, voor Schelmen en Prin/enverraaders te doen uitgefcholden worden. De handelingen over Vrede met Engeland, onder 't opperbeftuur, meent men, joan de witt5 vorderden zeer gelukkig, naar den zin der leden. Alleenlijk mishaagde zommigen ééi>e voorwaarde, op welke, vanv de zijde des Protekiers kromwell, zeer ernftig wierdt aangedrongen. Hij begeerde, naamelijk, dat de jonge Prins van oranje, voor altoos, van de opvolging in de Ampten en Waardigheden zijner Voorvaderen zou worden uitgeflooten, zo wel in zaaken van Krijgsbewind, als van Regeeringe. Veel viel hier over te doen ter Vergaderinge van Holland, naardien verfcheiden, en wel de meeste leden zich daar voor, doch anderen, niet minder ernflig, zich daar tegen verklaarden. De witt was een der zuiken , die de uitfluiting, met de meeste kragt, zogten door te drijven, 't Was op den vierden Maij des Jaars 1654 dat de zaak, ter Vergaderinge van hun Edele Groot Mogende, nadruklijk wierdt bij de hand genomen. Al zijn vernuft en welfpreekendheid ftelde hij thans te werk, om de leden tot eenpaarigheid te brengen; en, toen zulks niet wilde gelukken j deedt hij den voorflag om met de meerderheid te befluiten. Eindelijk kwamen de Afgevaardigden der Steden Haarlem en Leiden, twee der voornaamffe tegenftreeffters, zo verre, dat zij gedoogden, dat het befluit, zonder verdere omvraag, wierdt opgemaakt. Van dit oogenblik bediende zich de Raadpenfionaris, en vraagde den Vergaderinge, „ of „ 't hun Edele Groot Mogende ook aangenaam zijn zoude, „ dat hij zich, voor een korten tijd, begaf na de Vertrek„ kamer, om de Akte, waar in de meeste leden hadden be- » wil-  WITT. (JOAN de) ,, willigd, op te ftellen?" Daar toe verlof hebbende bekoomen, ontwierp de witt, in allerijl, het befaamd gefchrifti 't weik, zedert, onder den naam van Akte van Seklufie of üitjluitinge, zo veei gerugts gemaakt heeft, en eene der óorzaaken was, om welke, naderhand, een doodlijke haat op het hoofd des Opftellers nederdaalde. De Staaten vari Holland en Westfriesland verklaarden, bij die Akte, hoofdzaakrijk, „ dat zij den Prins van oranje, of iemand vaö „ deszelfs naakoomelingen, nimmer zouden verkiezen tot „ Stadhouder of Admiraal hunner Provincie; als mede dat „ zij, zd veei de Rem hunner Provincie aanging, ook cim,', mer zouden gedoogen, dat hij ooit wierdt aangefteld tot „ Kapitein Generaal over dé gezamentlijke Krijgsmagt der „ Vereenigde Gewesten." Wijdkiinkende en veel onrust verwekkende was de uitwerking, welke de Akte deedt, zo ras zij door de Gewesten rugtbaar wierdt. Van hun, wien dezelve mishaagde, daalde? het misnoegen, in de eerfte plaats,. op den Raadpenfionaris neder. Men verfpreidde, dat de Uitfluiting niet eerst door den Protektor kromwell voorgeflagen, maar hem dezelve^ voornaamlijk door den Raadpenfionaris de witt, uit haat togen het Huis yan Oranje, was aan de hand gegeeven, en dat kromwell 'er flegts op gedrongen hadt, uit infchikkelijkheid voor de zuiken, hier te Lande, die hem wederom' ctenst konden doen. Wat hier over ter Vergaderinge van' Hol/and, en die der Algemeene Staaten, voorviel, behoort niec tot ons plan: dit wel, dat de Staaten van Holland, om liiet den fchijn te vertoonen, alsof zij door de Vertoogen^ tegen hen ingeleverd, tot zwijgen gebragt waren, te raadë Wierden, hun gedrag, in 't beleid der Akte van Uitflüitinge gehouden, te verdeedigen, en zich daar toe van de fchranV derheid, en ook van da pen van hunnen Raadpenfionaris, tebedienen. Met de Deduü'e of Declaratie, zo als het Gefchrift wierdt getiteld, zo ras het in 't licht kwam, leide de Heer dé witt zeer veei eere in bij zommigen; en befchouwd'en zij hetzelve als een der merkwaardigfte Stukken, die, in de Vereenigde Nederlanden, ooit wierden in h licht gëgeeven. Om den Leezer een denkbeeld te geeven van des' XXXÜ. 1>lel« S  *74 WFTT. (JOAN et) Heeren Raadpenfionaris bekwaamheid in Staatszaaken, enf om eene zaak, welke hij voornaamlijk hadt bewerkt, te verdeedigen, zullen wij den hoofdzaaklijken inhoud der gemelde Deduélie hier mededeelen. Vooraf ging een kort Verhaal van het gehandelde met kromwell, waar in de Staaten van Holland tragtten te doen zien, „ dat zij, niet dan in den uiterfien nood, en gedron»s gen, aan de eene zijde door kromwell, die verklaard „ hadt, dat hier Van vrede of oorlog afhing, en aan de an„ dere, door de drift van eenige Gewesten, die, met her „ ontijdig begeeren van opening, gerugt gemaakt hadden vann hun geheim befluit, gekoomen waren, tot het overleveren „ der Akte van üitfluitinge, zonder welke, de Vrede niet » te verkrijgen was." Hier naa wierdt de ftaat des gefchils, tusfchen de drie Gewesten en Holland, voorgefteld, beweerende de Gewesten, „ vooreerst, dat Holland de Akte van „ Uiffluiting niet hadt mogen verleenen, en ten anderen „ dat, zo dit Holland al vrrj geftaan hadt, het nogthans be„ hoorde aster gebleevcn te zijn. Tot bewijs van de eerfte „ deezer twee Hellingen, hadden de Gewesten bijgebragt-, „ dat het verkenen der Akte ftreedt i'. met de Utiie van den „ Jaare J570, vorderende, dat de Gewesten vrij eu zonder vooringenomenheid raadpleegden; 2. met de verkiaaringen„ der Bondgenooten, in de groote Vergadering des Jaars„ 1651, en 3. met de bijzondere en naauwe betrekking, „ tusfchen Holland en Zeeland. Bij deeze drie redenen had„ den zij nog drie anderen gevoegd, die, behalven cp de ,, Akte, ook op het Gemeenebest van Engeland zagen, en „" wel, 4. dat het tiende Lid der Unie geene bijzondere „ Verbonden met uitheemfche Mogendheden toeliet: 5, dat „ het negende Lid der gemelde Unie ook alle Vredehandeling ,, Relde aan de gemeene Bondgenooten, en 6. dat de Akte „ ftreedt met het eenpaarig befluit der Gewesten, genomen „ op de verzagting, die, in 't flot van 't Verdrag van Vre„ de, gevoegd was." De Staaten van Holland merkten, op de eerfte deezer redenen, aan ,, dat eik Gewest, en, ge. „ volgelijk, ook Holland, op zig zelf, Souverain zijnde, „ gelijk Zeeland ook hadt vooroaderfteld, magt hadt, om,. „ zoïu  WITT. (JOAfï de} 0i „ Zónder iemants bekroon, Stadhouder te ftellen of niet; i, ook om, ter Generaliteit, te (temmen of niet, tot dé aan„ fteliing van eenen Kapitein,-Generaal; dat de Gewesten m „ de Staaten van Holland 1n 't bijzonder dit regt, zelf3 ira h gewïgtiger gelegenheden, gebruikt hadden, als in 't uitflui,, ten van filips, in den Jaare 1581, en van den Hertogês s, van anjou in den Jaare 1583, van de Regeeringe over „ hun Gewest, zonder dat men hun. toen hadt tegengeworn pen, dat zulks ftreedt met de Unie." Op de tweede reden, zeiden ze „ dat zij erkenden, nevens andere Gewes„• ten, op de groote Vergadering des Jaars 1651- hunne zuê^ „ voor het Huis en den jongen Prinfe van oranje verklaard ,', te hebben; doch dat zij, tevens, zich altoos gekant had. „ den tegen. alles, wat zweemde naar eenige vetbindtecis tot „ bevordering van den Prinfe. Ook vondt men 't vreemd, Ü dat zij, die nu beweerden, dat de Akte van Uitfluiüng „ ftreedt met de vrijheid der raadpleegingen in de VergadeÜ ring der Algemeene Staaten, des onaangezien, ftaande hiel. ,-, den, dat men zich deeze vrijheid, door eene voorafgaan„ de verbintenis in de groote Vergadering, wel hadt mogen, ft beneemen." De derde reden beantwoordden ze , met w zeggen ., dat 'er groot onderfcheid was, tusfchen eenen it Stadhouder aan te ftellen of uit te fluiten; dat, volgens de „ bijzondere Ünien tusfchen Holland en Zeeland, het eerfte „ niet behoorde te gefchieden, zonder dat men 'er elkande,, ren op hoorde; maar dat een Bondgenoot, bij het laatfte * „ geen bijzonder belang kon hebben. Dat Zeeland, tegen „ 't gevoelen van Holland, den jongen Prins tot Kapitein„ Generaal hebbende voorgefteld, zich zo vooringenomen „ getoond hadt, dat Holland geene reden zien kon, om Zee= „ land, op 't ftuk der -Uitfluitinge, te hooren; waar toe, ,, naa 't ontvangen van den brief der Ambasfadeuren, 00K „ geen tijd zou geweest zijn. Dat Zeeland, in 't jaar 1584, „ wel hadt kunnen befluiten tot de opdragt der hooge Over,, heid aan Frankrijk, met zo veel fpoed, dat Holland daar„ op niet eens gehoord kon worden." Op de vierde reden wierdt aangemerkt „ dat het tiende punt der Unie niet ge-, U doogde, dat de bijzondere Gewesten Cenfoederatien of S 2 9» veï"  WITT. (JOAN de>' 5, Verbonden maakten met uirheemfche Mogendheden; doda,, dat hier roede gezien wierdt op zulke Verbonden, als de Unie zelve; geenszins, op Verdragen en Beloften, gelijk „ de Akte van Uitfluiting was. Dat dit uit het verband tus„ fchen het tiende en elfde punt blijkbaar was, en door me„ nigvaldige voorbeelden bevestigd kon worden: hebbende „ Holland, naa 't fluiten der Unie, ia 't Jaar 1579, met, „ Deenemarke', Friesland, nevens andere Gewesten, in de ,r Jaaren 1580 en 158-1, met den Hertoge van alencon^ „ Holland en Zeeland, in 't laatstgemelde jaar, met de Ko„ ningin van Engeland; Holland, in 't Jaar 1585, met den „ Koning van Frankrijk; en andere Gewesten, met andere ,, of dezelfde Mogendheden, op verfcheiden' tijden, afzon„ derlijk, gehandeld en verdraagen. Prins willem van Oran„ je hadt zelf, nu en dan, afzonderlijke Verdragen gemaakt: „ veele . van welke handelingen gefchied waren, zonder dat „ daar van, vooraf, eenige opening gedaan was ter Genera. „ liteit: en, zomtijds, door bijzondere afgezondenen, zom„ tijds, door die der algemeene Staaten, aan welke laatfte „ afgezondenen, in 't algemeen, nimmer verbooden was ge„ weest* te voldoen aan de begeerten van eenige bijzondere „ Gewesten, Steden of Leden.'' Op de vijfde reden wierdt gezeid „ dat het negende Lid der Unie wel vorderde, dat „ men geene Vrede of Beftand maaken zou dan bij- gemee» t, nen raade van alle de Bondgenooten; doch dat, hier me„ de, niet kon gemeend zijn, dat het eenen der Bondgenoo„ ten niet vrij ftaan zou, tot bevordering of behoudenis der „ Vrede, iets over te geeven of af te ftaan. Dat zijne Hoog. ,. heid fredrie' henrik het ook dus hadt ingezien, heb. bende, reeds in 't Jaar 1647, door den Heere de knuit , „ een Verdrag doen fluiten met den Koning van Spanje, „ waar dbor de Munfterfche Vrede bevorderd was." De zesde reden wierdt dus wederlegd: ,, dat het befluit, bij de „ algemeene Staaten, in Februarij gekomen, op de verzag. „ ting, bij 't Verdrag gevoegd, cweeleedig ware, behelzen,, de, 1. dar de Ambasfadeurs gemelde verzagting zoudeu „ mogen inwilligen, en 2. dat zij niet verder zouden mogen „ gaan. Dat het verieenen der Akte van Uitfluitinge, door ,, Hoi-  WITT. (JOAN de) 277 „ Holland niet ftreedt roet het eerfte Lid, alzo, bij.'t Ver» drag, bleek, dat de Ambasfadeurs de verzagting hadden ï, kunnen inwilligen. Dat, wat het tweede Lid betrof, Hols» land den Ambasfadeuren ook geen' last gegeven hadt, om n verder dan de otitworpene verzagting te gaan; maar dat de » Protector de Akte van Uitfluiting gevorderd hadt, en dat »> zij ze, niet dan naa lang aangehouden te hebben, dat hij 51 zich met de verzagting wilde genoegen laaten, hadden ,, overgegeven. Dat zij, hier in, veel minder afgedaan had„ den, dan de Heer de knuit , in het voorgemelde Verdrag, o waar bij de vrije oefening van den Roomfchen Godsdienst r> toegelaaten was, in alle de Plaatfen, die, bij dit Ver,Jrag, », aan den Prinfe van oranje waren afgedaan. Ook zou ii men niet bevinden, dat Holland ooit de Souverainiteit van „ den Lande , afzonderlijk van de andere Gewesten , uit„ heemfchen Mogendheden aangebooden hadt, gelijk, door » die van Oostergo, in 't Jaar 1587, aan Engeland gefchied „ was: hebbende zelfs ook Zeeland, in 't heetst van den „ oorlog, tegen den zin der Bondgenooten, en vooral van „ Holland, twee onderfcheiden' Verdragen, met de vijand„ lijke Wethouderfchap van Brugge, geflooten.** Het eerfte Deel van 't gefchil dus afgehandeld, en naar 't oordeel der Staaten van Holland beweezen zijnde, dat zij regt en vrijheid hadden, om de Akte van Uitfluiting te verleenen, kwamen zij tot het tweede. De Gewesten beweerden, naamlijk, in de tweede plaatze, „ dat Holland, fchoon „ vrijheid hebbende om da Akte te verleenen, zulks be„ hoorde te hebben nagelaaten, om de volgende redenen : s, 1. Om dat het verleenen der Akte ftreedt met 'sLands s, vrijheid, en de oppermagt der andere Gewesten krenkte: „ 3. cm dat het onderwerping en lafhartigheid onderftelde, „ en den Staat bij uitheemfche Mogendheden in kleinagting „ zou brengen: 3. om . dat 'er fcheuriugen en verdeeldheden t, oneer de Regenten , en onder 't volk, uit zouden ontftaan. „ 4. Om dat 'er de jonge Prins van oranje door ontzet ,, wierdt van Voorregten, hem eenigszins aangebooren, en „ 5. om dat het de hoogfta ondankbaarheid ware tegen dit ,, Vorftelijk Huis." Alle welke redenen, in orde, wederiegd S 3 wier-  WITT. (JOAN dr) wierden. Op de eerfte wierdc aangemerkt „ dat Holland „ zich wei de magt, of, als me" 't zo noemen wilde, de s, vrijheid benomen hadt, om den Prins van oranje tot „ Stadhouder of Kapitein - Generaal te bevorderen; doch dat „ dit gefehied was, om den oorlog, die ook de oefening der 3, vrijheid, in veele opzigten, belet, te weeren, en vrede te .. bekomen. Dat de Staat veele diergelijke verbindende Ver„ dragen gemaakt hadt, en wel, in 't Jaar 1635, met Frank- rijk; welk Verdrag toen voornaamlijk gedreeven wierdt, s, door dezelfde Gewesten, die nu zo klaagden, dat Holland „ zich aan een' band gelegd hadt. Dat deeze klaagers, on?, dertusfchen, den Prins van oranje, nog een kind, zogten „ te dringen in de bekende hooge waardigheden, eertijds, „ door zijnen Vader bekleed: 't welk veel meer aanliep te,„ gen de vrijheid, gelijk uit zeer veele voorbeelden, in de „ Nederlandfche en uitheemfche gefchiedenisfen te vinden, „ blijken kon." Op de tweede reden wierdt gezeid „ dat „ uit al het gehandelde met kromwel bleek, hoe zeer men gezorgd hadt voor de eer van den Staat, zonder ergens in „ eenige onderwerping te toonen. Dat het afftaan van iet, p tot bekoming van vrede, geene laagheid genoemd kon ?, worden. Dat men, voorheen, van de Spaanfche Neder„ landen 't vertrek der uitheemfche Knegten wel als eene „ voorwaarde der Vrede gevorderd hadr. Dat Amfterdam, „ in den Jaare 1650, ook vrij wat hadt overgegeven, om „ den inwendigen Vrede te verkrijgen. Dat uitheemfche Mop gendheden den Staat niet kleiner agten zouden, om iet dat 3, enkelijk op het inwendig bellier zag." Op de derde reden merkte men aan „ dat de Staaten verblijd waren, dat ,, de Gemeente in Holland, onaangezien de verkeerde poo?, gingen van kwalijkgezinden, 't beleid haarer hooge Over,, heid, langs hoe meer, begon goed te keuren, zich aan het p zelve in ftilte onderwerpende. Dat 'er nog wel groote ons, eenigheid was onder de Gewesten; doch dat hunne Edele „ Groot Mogendheden hoopten, dat dit Vertoog in ftaat zon ^, zijn, om dezelve te doen verminderen en ophouden. Dat, j, wijders, de meeste oneenigheden in deeze Landen veroorf ?*?kt wa!e° geworden, door pf om de zogenaamde Hoof. „ den^  WITT. CJÖAN de) 279 9, den; gelijk, ter gelegenheid der inroephige.van den Aarts„ henoge matthias, van den Hertoge van anjou, van den „ Graave van leicestér, en in andere gevallen ,-^gebleeken „ was; hebbende den Staat nooit meer rust gehad, dan wan.,, neer de aangeftelde Hoofden of nog weinig aanzien» had„ den, of zo veel werks met Krijgszaaken, dat hun geen „ tijd overfchoot, om zich, onwettelijk, te dringen in zaa5, ken, tot het beleid der algemeene of bijzondere Staaten „ behoorende. Dat zelfs de tegenwoordige oneenigheid, om „ een Hoofd, ja om een ingebeeld Hoofd, ontdaan was; en „ dat de Staaten der bijzondere Gewesten, door verfcheiden'0 fl, banden, thans zo naauw verknogt waren, dat men, naar „ reden, geene verdeeldheid te dugten hadt, ten ware 'er „ eenig geweld gebruikt wierdt, dat, nogthans, zonder uit„ fteekende Hoofden, niet te wagten was. Dat hier nog bij. „ gevoegd kon worden, dat men Holland, zonder reden, „ verdagt maakte van flinkfchen handel met den Protektor, „ alzo hunne Edele Gioot Mogendheden verklaarden, vóór „ het ontvangen van den brief van den vijftienden April, ,, door beverningk en niüuwpoort afgezonden, aan niemant „ ter waereld, eenigen bijzonderen last, betrekkelijk op den „ Prinfe van oranje, te hebben gegeeven, en zelfs, tot naa s, het teekenen van den Vrede, niet geweeten te hebben,, dat, „ door den Heere Protektor, gedrongen wierdt, op de uita, fluiting van den Prinfe van oranje. Dat de inboezeming „ van het tegendeel eerder in ftaat was, om tweedragt onder „ de Gemeente te verwekken, gelijk, veelligt,.het ontijdig dringen op de benoeming van den Prinfe van okanje toe „ Kapitein Generaal den Protektor aanleiding gegeeven hadt, „ om de Akte van Uitfluiting te vorderen." Op de vierde reden zeide men „ dat, in eene vrije Regeering, niemand, „ door geboorte, regt verkrijgt, tot het bekleedea van eenige „ waardigheden; maar dat de hooge Ampten, aldaar, altoos, „ aan de waardigften behooren te worden opgedraagen." Eindelijk, wierdt, op de vijfde reden, aangemerkt „ dit, „ iu het aandringen derzeive, op deeze wijze, geredenkaveld s, wierdt, dat men den jongen Prins behoorde te bevorde„, ren, uit erkentenis voor de dienlïen, door zijne VoorutS 4 » ders  gSo, WITT. (JOAN dr) p ders gedaan. Doch dat dit zo veel was, als of men de ,, Staaten aanzetten wilde, om eenen nieuwen last te leggen \t op de fchouders van een kind, om dat zijne Voorouder* „ dien reeds lang gedraagen hadden. Of zo men 't opdraa'p gen van de bekende waardigheden, met de eer en het voordeel, welk 'er aan vast is, niet aanzage als een' last; ,, op wat grond kon men dan befluiten, dat het opdraagea „ deezer hooge waardigheden aan de Voorouders, 't welk ,, voor eene eere en gunst aangezien wierdt, verpligting ,, voortbragt, tot het bewijzen van gelijke gunst aan de naa- koomelingen ? Dat de Heeren Stadhouders den Landen „ merkelijke dienden gedaan hadden, kon niet gelochend „ worden. Doch groot was ook het gezag, de eer en het ,, voordeel geweest, welk zij, daar voor, genooten hadden, „ konnende het geene de Prinfen maurits, fredrik henrik „ en willem de II, van de Landen getrokken hadden, op ,, twintig Miliioenen guldens berekend worden; doch willem ,, de I, dit moest men erkennen, hadt zijn goed en bloed ,, aan 't Vaderland opgeofTerd, zonder, naar behooren, be,, loond te hebben kunnen worden. Was 't ooit tijd om de ,, dienden van den Vader aan den Zoon te erkennen, 't be„ hoorde, naa den dood van deezen Held, gefchied te zijn, p E» nogthans hadt Friesland toen al kunnen goedvinden, „ den jongen maurits voorbij te gaan, en Graaf willem „ lodewyk tot Sradhouder aan te ftellen; en dat zelfde ,, Friesland durfde nu zeggen, dat het gebeente van dien ,, onvergeiijken Held wraak roepen zou , over eene zogep naamde ondankbaarheid , aan zijn Kinds-kinds-kind getoond! ,, Zeker, kou men den volwasfen maurits, zonder ondank,, baarheid, uitfluiten? waarom niet den tederen willem? ,, Hadt niet Stad en Lande, nog onlangs, dit zelfde Kind, ?, den Zoon des jongften Stadhouders over dit Gewest, voori> bijgaande, het Stadhouderfehap aan Graave willem frrp drik opgedraagen ? De Gewesten, die zo zeer op dank,', baarheid drongen, behoorden, vooral, niet te vergeeten, ,, welke verpligting zij aan Holland hadden; hoe Holland, p onder 't beleid van Prinfe willem den Ouden , nevens ?» tyeJa"at verfcheiden' jaaren, geoorloogd hadt tegen span-  WITT. (JOAN de) S8r „je; hoe Holland, voorzigtiglijk, verhinderd hadt, dat de ,, Landen niet onderworpen waren aau den Hertoge vam „ anjoü ; hoe Holland de ontworpen* overheerfching van „ den Graave van leicester belet hadt; hoe Holland meer „ dan de helft gedraagen hadt van de kosten des Spaanfchen „ krijgs, en den anderen Gewesten, daarenboven, nog veele ,, Miliioenen verfchooten; hoe Holland, op gelijke wijze, „ te werk gegaan was, geduurende den jongften Engelfchen „ Oorlog; en hoe Holland, eindelijk, om uit dien Oorlog » te geraaken, iet hadt afgeftaan, welk bij de andere Ge„ westen zo hoog gewaardeerd wierdt. Weshalve, de Staa„ ten het als eene merkelijke ondankbaarheid jegens Gode „ aanmerkten, zo men, naa 't ontvangen van zo veele gun„ ften, nog bleeve morren. Ten befluiten, verklaarden zij, „ op den gelegden grond, alles te willen opzetten, om de „ Unie te handhaaven: waar in zij hoopten, door de andere „ Bondgenooten, te zullen onderfteund worden." De Heer de witt, tot nog toe in den ongehuwden ftaat geleefd hebbende, wierdt, eerlang, te raade, zich in den echt te begeeven. Daar toe liet hij het oog vallen op Jonkvrouwe wendela bikker, dogter van dea Heere jan bikker, Burgemeester van Amflerdam, en van agnes de graaf, dogter van den Heere jokob de qraaf, Heere van ZuidPolsbroek. Op den zestienden Februarij des Jaars 1655 wierdt dit aanzienlijk huwelijk, naar de gewoonte dier tijden, ftaatelijk ingezegend. Geduurende het verblijf, welk des Heeren de witts huwelijk thans te Amflerdam vereischte, was hij niet zo diep verzeild in de feesten en vermaaklijkheden, daar mede verknogt, dat hij niet tevens des Staatsbewinds gedag, tig zou geweest zijn. Ter gel-genheid der beweegingen, onlangs in Holland, in verfcheide Steden, voorgevallen , om den Prins van oranje tot de waardigheden zijner Vooroude, ren te verheffen, hadt zommigen de vreeze bevangen, dat, bij de jaarlijkfche verandering der Wethouderfchap in de Steden, in de plaats van de Liefhebbers der Vrijheid, zo als men de Regenten, die over den Prins van oranje minder gunftig dagten, noemde, eenige andersgezinden op het Kujfen zouden gebragt worden. Ten aanzien van Amflerdam, S S a>  WITT. (JOAN BE) alwaar onlangs eenigen dier Vrijheidsminnende Regenten waren overleeuen, voedde men inzonderheid die vreeze. En moet het, volgens zommigen, aan het verblijf van de witt te Amfterdam, om bovengemelde reden, wel voorcaamlijk worden toegefchreeven, dat, ten aanzien der Regeeringsver. anderinge in die Stad, deeze vreeze een enkel vermoeden bleef Door zijne verkeering en tusfchenfpraak, wil men, zou hij de verkiezing hebben doen vallen op perfoonen, die, met hem ééne lijn trokken. In het zelfde jaar, als de Heer ds witt zich in 't huwelijk hadt begeeven, was in de Provincie Overijsfel, tusfchen de Staatsleden , een hevige twist gcreezen; om welken bij te. leggen, men geene andere uitkomst zag, dan de bemiddeling, van elders in te roepen. Men verkoos daar toe Prins willem van nassau, Stadhouder van Friesland, en den Heer joan de witt. Doch de uitfpraak, door hen gedaan, vondt geemen bijval van de Overijsfelfche Regenten. ,In de hoope op een beteren uitflag wendden zich deeze, vervolgens, tot de Staaten van Holland; die , vervolgens, nevens den Heer korneus de graaf, Heer van Zuid-Polsbroek, den Raadpenfionaris andermaal benoemden, om, in hunnen naame, de zaak af te doen, waar in zij ook gelukkig flaagden. Omtrent deezen tijd overleedt de Veldmaarfchslk, Heer vak brederode , cie tevens Gouverneur van 't Hertogenöoseh was. De witt, nevens eenige anderen, verklaarde van oordeel te zijn, dat men het Veldmaarfchalksampt voor vernietigd moest houden, en het Bevelhebberfchap van de gemelde Vestinge opdraagen aan eenen Heer, op welken Holland zich volkomen mogt verlaaten. lntusfchen hadden Prips willem van nassau, Stadhouder van Ftiesiand, en jj-an maurits, OudGouverneur van Brazil, zo den Algemeene Staaten, als aan dis der bijzondere Gewesten, tot het bekleeden van dat gewlgtig Ampt, hunnen dienst aangebooden. Eer hier op wierdt beflooten, wist de witt te bewerken, dat aan hem, en aan eenige Gelastigden magt wierdt gegeeven, om met de andere Gewesten te beraamen, 't geene zij, zo ten opzigte van het Veldmaarfchalksampt, als tot bevestiginge van de eendragt onder de Gewesten, overeenkpmflig met de bekende inzigten der  WITT. (JOAN de) :8s der Staaten van Holland, dienftïg zouden oordeelen. Kort hierop ontwierp de witt een voorflag aan de Gewesten, zedert bij den naam van Harmonie bekend, welke ftraks door de Hollandfche Staaten wierdt goedgekeurd. Overeenkomftig en in den zelfden geest met de Akte van Seclufie, behelsde die voorflag, onder andere „ dat uit de Staats Re- gisters zouden geligt worden alle de fcherpe Gefchrifteu, „ tegen de Akte van Seclufie ingeleverd, en dat aan niemand ,, daar over eenig ongenoegen ,zou betoond worden ; dat Prins „ wïllem van nassau bewoogen zou worden om afftand te „ doen van het Luitenant-Stadhouderfehap, 't welk hem in ,, Overijsfel was opgedraagen, doch door zommigen betwist „ wierdt; dat de zelfde Prins, ingevalle hij tot Veldmaar» „ fchalk wierdt verkooren, zich zou moeten verbinden, om „geene andere Stadhouderfchappen , of Luitenant -Stadhou. „ derfchappen te zullen bekleeden: zelf dat men, eer men „ eenen Veldmaarfchalk aanftelde, als eene algemeene wet zou „ vastftellen, dat geen Veldmaarfchalk Stadhouder of Kapitein i, Generaal zou mogen weezen van een der Vereenigde Ge. ré westen: mids, nogthans, dat indien men tegenwoordig eenen Stadhouder van één of van meer Gewesten verkoos „ hij zijne Stadhouderfchappen zon mogen behouden; einde„ lijk, dat de Veldmaarfchalk, die Verkoozen mogt worden, „ alle Verdragen, met uitheemfche Mogendheden aangegaan, „ en bijzonderlijk den jongften Vrede met Engeland, pleg„ tiglijk zou moeten bezweeren." Onder dit alles waren de raadpieegingen op het Veldmaarfchalksampt eenigzins geftremd geworden, ter gelegenheid der ontdekte trouwloosheid van zekeren joan van messen, eerften Klerk van den Raadpenfionaris de witt. Zedert eenigen tijd hadt deeze fnoodaart zijn werk gemaakt, om de geheimfte Stukken, Brieven en Refolutien af te fchrijven, en voorts ter hand te ftellen aan eenen dirk van ruiven, die de zaa. ken van Prinfe willem van nassau in 's Graavenhage ww nam; welke dezelve, vervolgens, aan den Prinfe mededeeldeHet gehandelde met kromwell, in den Jaare 1654, onder andere, was hier door uitgelekt. Met die trouwloosheid paarden zij volflagen laster eu logentaal, Zij verfpreidder» dat  S84 WITT. (JOAN de) dat de witt, door middel van de Heeren van beverningk en nieuwpoort, bij den Protektor aanzoek zou gedaan heb' ben, om eene Vloot te zenden op de Zeeuwfche Kusten, en daar door Zeeland te dwingen tot eenpaarigheid met Holland in 't ftuk der Uitfluitinge; waar r.aa men, zelf in Holland, Engelsch Krijgsvolk zou gebragt hebben onder eenen Engelfchen Bevelhebber. Volgens eene andere lasterleugen, zou de witt het Haarlemsch Lijwaat in Engeland hebben willen doen verbieden. Wijders hadden deeze eerloozep de Brieven van den Raadpenfionaris zoeken te onderfcheppen, en eenen Koffer, waar in de geheimfte papieren bewaard wierden, uit zijn buis te ligten. Ja, zo hoog klom de fnoodheid deezer aterlingen, dat zij eenen toeleg op de witt's leeven gemaakt nadien. Van messen en van ruiven geraakten, eerlang in hegtenis, en leeden, voor hunne wanbedrijven, de verdiende Oiaffe. De zaak van het Veldmaarfchalksampt wierdt eenigen tijd fieepe>;de gehouden. Holland maakte een einde aan den twist tusfchen de Gewesten, door het rondzenden van een wijdluftig Vertoog, gevloeid, waarfchijnlijk, al wederom uit de pen van den Raadpenfionaris, waar in beweerd wierdt, dat ieder Gewest volkomen gezag heeft over het Krijgsvolk, ter zijner betaalinge ftaande; a's mede, dat men tegenwoordig geenen Veldmaarfchalk noodig hadt. Onder andere bediende men zich, in dit gefchrift, van de volgende redenen: ,, Dat „ de Nederlanden, voor en naa dat zij onder de Huizen van „ Bourgondie en Oostenrijk gekomen waren, afzonderlijk ,, op zich zeiven beftaande Souvereine Staaten waren ge„ weest. Dat zij zo waren gebleeven, zedert de Unie van „ den Jaare 15795 bij 't eerfte Lid van welke, elk Gewest „ de behoudenis zijner Vrijheden en Voorregten bedongen „ hadt. Dat het gezag en bewind over het Krijgsvolk, on„ der de wezenlijkfte deelen deezer Vrijheid, gerekend moest s, worden. Dat geen Gewest hier van immer afftand gedaan „ haat, fchoon zij aan de Vergadering der algemeene Staaten „ en aan d:n Raad van Staate magt gegeeven hadden, om op de befcherming van den Staat te raadpleegen; blijkende M bij de itukken, dat de bijzondere Gewesten, naa 't fluiten » der  WITT. (JOAN pe> 985 „ der Unie, meermaalen, Krijgsvolk aangenomen en afgedankt „ hadden, en het Krijgsvolk ook hadden doeti zweeren aan1 ,, de Staaten der Gewesten , waar in het gelegd wierdt. Dat, „ uit hóófde van dit regt, de Bevelhebbenfchappen over de" „ fterke Plaatzen binnen een Hemmend Gewest , door de „ Siaaten van zulk een Gewest, begeven wierden. Dat de „ Staaten, Betaalsheeren, buiten dit, nog een bijzonder regt „ hadden over het Krijgsvolk ter hunner betaalinge ftaande, „ belïaande in de begeevinge van alle Krijgsampten onder i, het zelve, en in de vrijheid om zig van het zelve, of „ door hunne Kapiteins • Generaal, of op eenige andere wij. „ ze, binnen en buiten hun Souverein gebied, te mogen be„ dienen, ten nutte van den Staat; behalven wanneer het be„ zetting hieldt, binnen een ander fleramend Gewest, aan de „ Staaten van welk, het eerder en meerder gehoorzaamheid „ fchuldig was dan dan de Staaten-Betaalsheeren. Dat d3 „ Prinfen van oranje de Krijgsampten wel begeven hadden, ,, als 't Leger te velde was, of onder vreemde Vaandels; „ doch niet', ten minfte niet zonder tegenfpraak, onder "t „ Krijgsvolk van een Gewest, welk een' anderen Stadhouder „ en Kapitein - Generaal hadt. Dat hier uit volgde, dat zij „ de Krijgsampten niet hadden kunnen begeven, als Kapiteins,, Generaal der Unie; maar als Kapiteins - Generaal der bij„ zondare Gewesten, over welken zij Stadhouders waren, „ en in gevolge van het gezag, hun door de Staaten van „ zulke Gewesten opgedraagen. Dat de bijzondere Staaten „ ook dikwijls Krijgsvolk buiten hun Gewest gezonden, ver„ legd en gebruikt hadden, gelijk, met menigvuldige voor„ beelden, beweezen wierdt. Dat Prins maurits en Graaf „ willem lodewyk , ie gelijk, en ftaande in even hóóg gé„ zag, het bevel gehad hadden, elk over de Krijgsmagt der „ Gewesten, waar vap hij Stadhouder was, en dat zij zich „ beide, meermaalen, van hunne troepen bediend hadden, „ enkel op last der bijzondere Staaten. Dat men het zelfde, „ ten tijde van Prinfe fredrik uenrik en Graave ernst ka. „ simir, gezien hadt. Dat, wijders, Holland, op de groote „ Vergadering, duidelijk, eenpaarigheid gevorderd hadt, toe de aanfteliing vim een Overhoofd over 't Krijgsvolk. Dat „ men  986" WITT. (JOAN de) „ men het Ampt van Veldmaarfchalk wel bleef aanmerken £ „ als een Ampt, welk, door de algemeene Staaten, behoorde? ,, begeeven te worden; doch niet met gezag over 't Krijgs„ volk van een Gewest, welk in de aanfteliing van deezen' „ of geenen bijzonderen Veldmaarfchalk, niet bewilligd hadt; „ alzo zulks zou ftrijden met het regt en gezag over 'e „ Krijgsvolk, welk ieder Gewest zich altoos hadt voorbe„ houden. Dat ook de algemeene Staaten, in dit opzigt,' „ gelijk in veele anderen, niets doen konden, dan uit krag- te der eenpaarige bewilliging van alle de Bondgenooten.' Dat de algemeene Staaten, op geenen anderen grond, voor heen, Lastbrieven aan Veldmaarfchalken verleend hadden. „ Of zo zulks, zomtijds, ondernomen was, bij meerderheid „ van ftemmen, was het niet zonder hevige tegenkantingen „ gefchied; wanneer het regt alleen voor de magt hadt moa„ ten wijken. Dat Friesland zelf aan de algemeene Staaten „ geen bewind over Krijgszaaken hadt willen afftaan, dan met beding, dat het Krijgsvolk van dit Gewest zou ftaan „ onder den Stadhouder en Gedeputeerde Staaten. Dat het ,, aanftellen van eenen Veldmaarfchalk thans ook noodeloos i, was, on dat de Staat geen Leger in 't veld hadt; gelijk „ de laatfte Veldmaarfchalk, naa *t fluiten van den Munfterfchen p Vrede, in deeze hoedanigheid, naauwlijks eenigen dienst „ hadt gedaan. Dat men, in tijd van nood, eenen Veldmaar„ fchalk aanftellende, zulks flegts voor éénen veldtogt be» ,', hoorde te doen; zijnde, uit de Hiftorien, kenbaar, hoe „ gevaarlijk een geduurig Overhoofd over 't Krijgsvolk ware „ voor de Vrijheid. Dat andere Rijken en Staaten ook ge„ woon waren, zulke Overhoofd en niet te kiezen, vóór 't ,, opkomen van den Oorlog. Dat de Friezen, van oud», „ zeer zorgvuldig geweest zijnde, om hunne Vrijheid te be„ waaren, nu den weg niet inflaan moesten, om ze, t'eeni',, gen tijde, te verliezen. Dat ten minfte die van Holland „ vasteüjk gezind bleeven, om zich te handhaaven in het „ regt over 't Krijgsvolk, welks gegrondheid in dit Vertoog ,, beweerd was." Zints dit Vertoog bij de Gewesten was rónd gezonden, begon men 'er, allengskens, minder te ftaan op de vervulling van  WÏTT. (JOAN du) q2? van het Veldmaatfchalksamps, ea wierdt, eindelijk , deeze veel gerugts maakende zaak geheel tar zijde gefield. In het zelfde Jaar 1655, waar in de twist over het Veldmaarfchalkbampr. een begin hadt genomen, bewees de witt den Lande een aanmerkelijke^ dienst, hoewel verfeheidenr vermogende Ingezeeienen hem daar voor kleineD dank zulle» geweeten hebben. Eene Vloot, welke thans wierdt uitgerust, om na het Noorden te worden gezonden, veroorzaakte zo zwaare kosten, dat men, op het uitvinden van de benoodigde geldmiddelen, moest bedagt zijn. De witt, hier toe alle zijne kragten infpannende, bedagt het middel, om de Intrest der verfchootene penningen, welke tegen vijf ten honderd waren opgenomen, op vier te verminderen. In de maand Augustus deezes jaars bragt hij deeze zaak tot volkomenheid, alleen tegen den zin der Steden Leiden en Alkmaar» welke 'er zich tegen verklaard hadden. Door deeze vermindering van geldrente won Holland, jaarlijks, veertien tonnen gouds; waar uit wij kunnen afleiden, om dit hier, in U voorbijgaan, aan te merken, dat de Schuld van Holland, ten deezeu tijde, zo aan Rente- als Schuldbrieven, honderdsnveertig miliioenen bedroeg. Als kakel de II, naa lang en veel zwervens, door onder, fcheidene Gewesten, eindelijk het vooruitzigt hadt, om op den troon zijns Vaders Verheven te worden , begaf hij zich sa Holland, om met behulp der Staaten van dat Gewest, dien hoogen Zetel te beklimmen. In de maand Maij des Jaars 1660 bevondt hij zich in 's Graavenhage, om met de Engelfche Vloct, die voor Scheveningen lag, ra Engeland over te fteeken. De Staaten van Holland en Westfriesland maakten, bij die gelegenheid, hunne opwagting bij zijne Majefteit , om dezeh e eene behoudene reize te wenfchen. Derzelver woordvoerder was de Raadpenfionaris de witt, die, wil men, bij het affcheid, door den Koning zeer vriendüjk wierdt bejegend. Als karbl de II, bij het jongde vaarwel, eijnen Neef den jongen Prins van oranje den Staaten eraftig ■lanbeval, antwoordde de witt , in hunnen naame „ dat mea » niet zou raiaaten, in deezen opzigte te voldoen aan da „ verwagtinge van zijne Majefteit, zo uit eerbiedenis voor » zij*  WITT. CJOAN dit) 5, zijnen perfoon, als uit erkentenis Van de genegenheid def' ,, Prinfesfe-Weduwe, en als een uitwerkzel van de herinne» t, ring der verdienden van 's Prinfen Voorouderen." En, inderdaad, dat de witt den Prinfe van oranje niet zo onge» negen was, als zommigen hem vertoonden, blijkt uit de poogingen, die hij te werk ftelde, om de Staaten van Holland over te haaien tot het aanvaarden der zorge voor de Opvoeding van den jongen Prinfe; waar in hij, naa verfcheiden tegenkantingen te hebben overwonnen, gelukkig flaagde. Merkwaardig is de reden, in 'sLands Refolutien geboekt, en welke zekerlijk niet zonder medewerking van de witt daar zal gefield zijn. De Staaten verklaarden, de zorge voor 's Prinfen opvoeding te zullen aanvaarden „ op dat hij bekwaam mogt worden tot de bediening der hooge ampten, bij zijne „ VoorZaaten bekleed." Uit het zelfde beginzet zogt men ook, de befaamde Akte van Seclufie, waar van wij boven hebben gefproken, voor dood en te niet te verklaaren. Ten zelfden tijde verzogt de witt eene verklaaring van 's Konings wege, hoe zijner Majefteit was gebleeken, dat deeze Akte, gelijk zommigen hadden veripreid, niet eerst uit Holland aangebooden, maar door den Protektor kromwell, uit eigent beweeging, was gevorderd. Doch hier op kwam geen voldoend befcheid; de Koning antwoordde, geene genoegzaamë kennis te bezitten, omtrent het geen aangaande het vorderen en het verleenen der Akte was voorgevallen, om deswegeniet ftellings te kunnen verklaaren. Van 's Konings agterlijEhetd, ten deezen opzigta, was eene zeer voldoende reden voorhanden. De bevordering van den Prinfe van oranje was een ftuk, welk karel den II, vooral zedert het overlijden van 'sPrinfen Moeder, bovenal ter harte ging. En hier omtrent was hij van meeninge, dat de witt hem, meer dan iemand anders , in den weg ftondt. Aan de Staatfche Gezanten, welke zich thans te Londen onthielden, hadt Koning kauel, door zijnen Kanzeiier, doerf Verklaaren „ dat de Staaten van Holland, opgezet door den „ Heer van noorowyk en den Raadpenfionaris de witt*: „ hem en den Keurvorst van Brandenburg zogten uit te „ fluiten van de Voogdij over den jongen Prins; dat men „ 't weik  WITT; (JOAN de5 sêtf }, 't werk der Opvoedinge liegt aangevat hadt, om dera' i, Prins van oranje ie bederven; dat oa witt den Koning,* ,-, in den Hage zijnde, andere verzekeringen hadt gedaan„ op welke verzekeringen zijne Majefteit het gebeurde wel „ hadt willen over 't hoofd zien." Over deeze klagten eri aantijgingen, naa dat zij den Heere de witt ter ooren gekoomen waren, toonde hij zich zeer gevoelig, geljjk zommigen zijner Brieven genoeg bewijzen. „ Dat ik,'' fchreef hij in eenen derzelven, „ in Engeland den naam draage* „ altijd het belang van den Heere Prinfe van oranje tegen' „ geweest te zijn; koomt mij niet vreemd voor: aangezien," voegde hij 'er nevens , it ik hetzelve altijd ondèrgefchikt „ heb aan het belang van den Staat." Voorts ontkende de witt, den Koning, ten opzigte van Prinfe willem, iets meer verklaard te hebben, „ dan dat de Regenten en Ingezeete-* it nen den Prinfe derwijze genegen waren, dat hem, röeer,, derjaarig geworden zijnde, het bewind over 's Lands Knjgsy, magt van zelf in handen zoude vallen.-' In 't bijzonder belgde zeer den Raadpenfionaris, 't geen de Kanfelier gezegd hadt van 's Konings genegenheid, om iets in de witts gedrag te willen over 't hoofd zien; 't geen eene behoefte van verfchooning fcheen aan te kondigen, „ die wij," fchreef de witt, „ Gode lof, niet noodig hebben." Ondanks alle deeze betuigingen, bleef Koning karel beftendig ln het begrip, dat de wiTt den Prinfe van oranje een kwaad bart toedroeg, en deszelfs bevordering, uit alle zijne magt, Zogt te keeren; wélke zijne Groot;-Butanmlché Majefteit thans zo ijverig ter harte nam, dat nij zeil bn derf Koning van Frankrijk aanzoek deedt, om, door zijne voorlpraak, dezelve van nu af aan te bevorderen. Doch de witt,: voor wien zulks niet verholen bleef, droeg zorge, om, ooor den Staatfchen Ambasfadeur van beubibgen , den Jrranfche Siaatsdienaare alle poogingen, daar toe ftrekkende, te ontraaden. Ook wil men dat de witt de Prinfesfe Weduwe, met welke hij heimelijk handelde, wist over te haaien in zijn gevoelen, om naamelijk op 's Prinfen bevordering niet aan te dringen, voor dat hij den ouderdom van volle achttien jaaren zou bereikt hebben, ,■ , X\XÜ. deel. 1  spo WITT. (JOAN de) Hoewel de witt een ijverig voorftander Was van Vrijheid in den Godsdienst, oordeelde hij, nogthans, dat de Hooge Overheid zich met denzelven mogt bemoeien, wanneer in de openbaare oeffening eenige misbruiken waren ingeüoopen» die op de rust der burgerlijke zamerkevinge een nadeeiigen invloed konden hebben. In bet openbaar bidden in de Kerken , meende hij, dusdanig een misbruik te hebben waargenomen. Men' hadt, naamelijk , zints eenige jaaren, in de epenbaare Kerken de gewoonte ingevoerd, om, nevens de Hooge Overheid, ook voor den Prins van oranje te bidden, Uit mishaagden den Staaten, alzo den Prinfe die eere geenzins toekwam; moetende hij, ten dien tijde, flegts als een bijzonder en ampteloos perfoon worden aangemerkt. Daarenboven hadt 'er nog een ander misbruik plaats» Men badt, m de eerfte plaats, voor de Algemeene Staaten, als de hooge Overheid deezer Landenterwijl de Stauen van Holland en Westfriesland begreepen, dat gelijk de bijzondere Staaten van ieder Gewest, zij ook alleen de hooge Overheid der gemelde Provincie waren. Hoewel reeds eenigen tijd geleeden, van wegen hun Edele Groot Mogende,, hier omtrent eenige voorziening was gedaan, gefchiedde het, egter, op aandrang van den Heere de witt, dat in de maand Maart des Jaar3 1663, deeze zaak met ernst wierdt bij de handgenomen. De Raadpenfionaris, naamelijk, begreep,, dat het openbaar bidde voor den Prins va» oranje onder het gemeen net denkbeeld voedde, alsof dezelve tot de hooge ampten enwaardigheden zijner Voorouderen was geregtigd, en, diensvolgens, daar door veelligt konden genoopt worden, om 's joegen Prinfen bevordering met geweld door te zetten. Van geene minder nadeelige firekkinge was ook het bidden», in den gernelden rang , voor de Algemeene Staaten. Het fchenden van de oppermogendheid van ieder Provincie in de haare, en van verfcheiden Vdorregten der Ingezeetenen, was daar van het onmiddeiijk gevolg. Zo als duidelijk was gebleiken, order andere, in het geval van 'sLands Advokaat joan van oldenbarneveld. Ter verhoedinge van dit alles wist de witt te bewetken, dat 'er een formulier gefteld, en den Predikanten wierdt toegezonden, volgens 't welk dezelve, zo  WITT. (JÖAN 6b3 W 20 veel Holland aanging, in de volgende orde moesten bidden; „ voor hunne Edele Groot Mogende, of de Ridders „ fchap, Edelen en Steden van Holland en Westfrie$ltaa!svergaderinge thans leden zitting hadden, welke diens befluits onderrigt, niet zouden nalaaten hetzelve den Engelfchen over te brieven, wierdt 'er merkelijke behendigheid vereischt, om het befluic ter Staats vergaderinge te doen neeP?n op eene wijze, welke het gevaar van uitlekkinge verhoedde. Met eenige Gemagtigden ter Staatsvergaderinge overtelde  WITT. (JOAN be) 295 ïeide be wrrr de zaak in deezervoege. Terwijl het befluit •op da uitrustinge van twaalf Oorlogfchepen in nadere ove-rweeging wierdt genomen, hieldt men eenige Heeren, aan 't venfter en elders, aan de praat; anderen lokte men, onder 't een of ander voorwendsel, buiten de Vergadering. Ondertusfchen wierdt de voorflag, om den Vice-Adrniraal de kuiter na Kabo Verde te zenden , als ware dezelve ilegts een aanhangzel des voorgaanden befluits geweest, zo ras geleezen, dat zelf de Prefident der Vergaderinge, die midlerwijl met iemand in gefprek geraakt was, den regten inhoud niet bemerkte, 't Befluit ©m twaalf fchepen uit te rusten das met den gemelde voorflag verbreed zijnde, wierdt twee dagen daar naa door eenen anderen Prefident geteekend, zonder, gelijk meermaalen gebeurde, te worden overgeleezen. Naa dat dit befluit in het geheim Register was gefield, omving de Griffier, die mede in 't geheim was, last, om het den Vice- Admiraal de ruiter langs drie onderfcheidene wegen toe te zenden, geflooten in eenen omflag, in welken te leeeen ftondt, dat hij den ingeflootene, zonder dat iemand daar ■bij tegenwoordig was,'moest openen en leezen, en den inhoud, vooreerst, zelf voor de Bevelhebber der Vloot, geheim houden. Men weet, van welk een gewenschten uitflag dit bedrijf ware op de herovering der bemagtigde Sterkten. Omtrent de witt moeten wij nog alleen het volgende aanteekenen. Vermits men in Engeland van de ruiters togt iec hadt vernomen, gaf Koning karel, aan zijnen Gezant dowaing, herhaalden last, om te verneemen, wat 'er van da eaak ware. Diensvolgens verftoutte zich deeze, op zekeren tijd, den Heere de witt aftevraagen „ of de ruitek, gelijk „ het gerugt liep, last hadt om na de Kust van Afrika te 5, ftevenen?" De Raadpenfionaris, altoos gefleepen op het beantwoorden van foortgelijke vraagen, gaf daar op tot befcheid „ dat de Staaten van Holland aan de ruiter geenen „ last hadde gegeeven, waar over de Koning, zijn Meester,, „ ongerust behoefde te weezen. En wat de Algemeene „ Staaten aangaat," dus voer hij voort, ,» daarvan behoeve „ ik u niets te zeggen; gaande in dezelve niets om, 't geen „ gij njet aitvorschu zo dat gij 't uit mij niet behoeft te T 4 n hoa-  |0 WITY. (JOAN de) hooren." Men ziet hier uit, met hoe veele reden de witt het beste gemelde beiluit ter Algemeene Staatsvergaderinge met zo veele geheimhouding hadt doen doorgaan. Op de voorbeen gemelde vijandlijkheden buiten Europa, volgde, eerlang, eene Oorlogsverklaring van Koning karel Pek 11 aan de Staaten der Vereenigde Gewesten. Een zeeflag was daar van het gevolg, die voor de onzen zeer ongelukkig uitviel. Hier uit ontftonden veele oproerige beweegingen in zommige Steden, en ook op de Vloot; het bootsr volk weigerde anker te wenden, dan in naame des Prinfen van oranje , om wiens verheffing het gemeene volk openlijk begon te roepen. Dpch de witt vondt middel om deeze beweeginger. te doen ophouden. Even gelukkig flaagde hij ook omtrent de Regenten van zommige Steden, die, na» het ongelukkig Ztegevegt, ter Vergaderinge van Holland voorfloegen, dat men, op de best mogelijke wijze, vrede met Engeland moest maaken, en den Brit» van oranje tot de waardigheden zijner Voorouderen verheffen. Qe witt was van. oor deel, dat men hier mede behoorde te wagten, tot dat men nader onderrigt was, -hoedanige hulp men van frankrijk hadt te verwagten. Daarenboven moedigde hij de leaen fterk aan, om de Vloot wederom in ftaat te ftellen, pm in Zee te kunnen loopen. Ingevolge daar van begaf hij zich in eigen perfoon na Texel, om, door zijne tegenwoordigaeid, het werk der uurustinge, dies te fpoediger voortgang te doen neemen Zeer zorgelijk en kommervol, intusfchen, was de toeftand, in welken zich thans dr witt bevondt. De Engelfche Vloot kruiste op den Vice-Admiraal de ruiter, op deszelfs wederreize na bet Vaderland. 'Er lag eene zeer rijke Smirpa/cae Vloot te Radix; en uit de Oostind.ën wierden verfcheiden fchepen te gemoet gezien. Het verlies van eene of twee deezer Vlooten, hieldt de witt zich verzekerd, ten onvermijdelijkgn gevolge te zullen hebben eenen oplland in de Steden, en dat het gemeene volk zou beginnen te roepen om Vrede met Engeland, om de verheffing van den Prinfe van oranje, en om eene geheele verandering in de tegen* woordige Regeering. .Men voegt 'er nevens, dat deeze vreé-  WITT. (JOAN de) 29?" vreeze zo kragtig op de Raadpenfionaris werkte, dat hij te raade wierdt, zich in eigen perfoon op de Vloot te begeeven, in de hoop van door een gelukkig Zeegevegt zijn waggelend gezag te fchraagen en 'te herllellen. Te weeten aan den Vice- Admiraal kornelis tromp was het opperbevel van den aa*(taanden Zeetogt opgedraagen. Zeer tegen den zin van verfcheiden leden van Regeeringe, en vooral ook van den Heere de witt, ter oorzaake van oes Admiraals bekende genegenheid voor het Huis van Oranje, en, diensvolgens, ook voor Engeland, 't Was hierom dat men dienftig vondt, hem, van wegen de Algemeene Staaten, eenige Gemagtigden toe te voegen. De witt, daar toe benoemd, aanvaardde gereedelijk dien last. Ziji;e amptgenooten waren rutgert huigens, wegens Gelderland, en jo«n boreel , Burgemeester van Middelburg , zitting hebboncc in Algemeene Staatsvergaderinge. De ruiter, omtrent deezen tijd, gelukkig in 't Vaderland te rug gekeerd, verving de plaats van den Heere tromp, niet zonder de bewerkng, meent men, van den Raadpenfionaris. Ter deezer gelegenheid gaf de Heer de witt eene proeve van zijne etva;renheid in de Wis- en Zeevaartkunde, en tevens eene les aan alle Staatsmannen, om zich op die edele weetenfchapp.'n t e te leggen, ten einde om 'er zich bij tijd en wijle van te kunnen bedienen. In de maand Augustus, r.aameiiik, des Jaars 1665, lag de Vloot zeilreede in Texel, doch haperde het alleen aan eenen goeden wind om te kunnen in Zte loopen. Ervarene Lootzen en Stuurlieden hadden, tot nog toe, in het begrip geftaan, dat 'er niet meer dan tien (t.eeken op het Kompas waren, met welke dit kon gefchieden. De Heer de witt, zijne befpiegelende kennis van oe Zeevaart thans in praktijd brengende, en naa de zaak naauwkeung onderzogt te hebben, bevondt, daarentegen, dat, van de twtee'n enig welke men op het Kompas telt, achtentwintig ureeken tot het gemelde einde, aanleiding gaven. Thans met eigen hinden het Dieploop hebbende aangegreepen, peilde hij het dus genaamde Spanjaardsgat, en bragt, tot verbaazinge van eeren ieder, de Vloot in Zee. Heer Jan de Witts düp heeft fneu, zedert, ter zijner eere, een geruimen tijd, de gemelde T 5 Zee-  WITT. (JOAN be ) Zeeopening genoemd. Hoewel de Vloot, door ftorm verftrooid, in deezen togt, niet veei nirrigue, tot afbreuk van den vijand, wierdt, egter, den Raadpenlionarls, naa zijne wederkomst van den togt in de' Vergadering der Staaten van Holland, voor zijne gedaaae dienden en betoonde kloekmoedigheid, flaatelijk bedankt. Volgens 't verhaal van zommigen, zou, op deezen Zeetogt, tusfchen de witt en de ruiter, de grootde eendragt niet geheerscht hebben. Doch de Admiraal heeft, zedert, de ongegrondheid van dit gerugt met jonde woorden ftaande gehouden. Daar, intusfchen, de Oorlog tegen Groot- Britantiie, met kleinen voorfpoed, wierdt gevoerd, en de witt het vooraaamfte gezag in handen hadt, moest daar van het natuurlijk gevolg zijn, het misnoegen van de zodanigen onder de Na«ie, welke, daarenboven, hem geen goed hart toedroegen. Men verzuimde niet, deels in de gewoone gefprekken, deels zelf in openbaaren gefchrifte, hem naa te geeven, dat hij de eenige bewerker van den Oorlog was, uit een beginzel van eerzucht, en om den roem te hebben van over 'sLands Vloot het opperbevel te voeren, in fcauiten en op wagens, en op andere oprabaare piaatzen, wierdt hij gefcaolden voor een Landverrader. Aan hem wierd: de fchuld gegeeven, dat de Bislchap van Munfter eenen inval in het Land gedaan hadt. Zo hoog deeg teg-m hem de haat, dat een Jefuit, van elders herwaarts gezonden, eenen aanflag op zijn keven deedt. ^ Ondanks dit alles, verflaauwde de witt geenzins in zijnen ijver, om den Oorlog tegen Engeland voort te zetten. Daar toe dienden niet alleen de maatregels, welke hij openlijk, en voor het oog der geheele Natie, beraamde; maar hij zogt ook, langs bedekte wegen, den vijand te verzwakken, en alle mogelijke afbreuk toe te brengen. Immers vindt men aangeteekend, dat hij de band hadt in eenen heimelijke-n handel om in Engeland eenen opftand te verwekken; die, evenwel, geenen opgang maakte. Even fterk en vuurig bleef ook zijn ijver, om den Prins van oranje uit te fluiten van de hooge Krijgsampten, welke thans moesten begeeven worden. Op  WITT. (JOAN de) sop. Op den alorrune bekenden haat, welken de witt den Engelfchen toedroeg, rustte de zonderlinge voorflag, welke hem , in den Jaare 1666 , wierdt gedaan. Bekend is de brand, welke in de maand September diens jaars, een groot gedeelte van Londen in de asfche leide. Een perfoon, behoorende tot de gezinte der Labadisten, deedt hem den voorflag, eenigen tijd te vooren, en kort naa de bekende landing der Engelfchen op het Eiland Ter Schelling, om Londen in brand te fteeken. Doch de Raadpenfionaris wees dien voorflag van de hand, voor reden geevende „ dat hij „ de breuk, tusfchen de twee volken, niet wijder, en ge„ heel ongeneezeiijk wilde maaken." Niet lang daar naa de tijding van den brand bekoomen hebbende , verklaarde de witt zijn vermoeden, dat men denzelven voorbedsgtelijk hadt geftigt; en dat men, om geene andere reden, hem daar over hadt gefproken, op dat men naaderhand, gelijk zommigen deeden, met eenigen fchijn van reden de fchuld daar van op de Hollanders, met naame op de witt, zoude kunnen leggen. Zwaar drukten, midlerwijl, de lasten van den Oorlog, zo wel den Koning van Grcot - Btitannie als de Staaten der Ver» eenigde Gewesten. Van hier dat men van weerkanten eenige geneigdheid tot den Vrede liet blijden. Alleen haperde het aan de Voorwaarden, op welke men zich onderling zou verdraagen. Appelboom, Refident des Konings van Zweeden in 'sGraavenhage, op zekeren tijd, met den Raadpenfionaris daar over in gefprek geraakt zijnde, dat de Koning van Groot-Britannie, hoewel hij, in zeker fchrijven aan de Staaten, op een hoogen toon hadt gefproken, nogthans aan de Zweedfche Gezanten te Londen hadt verklaard, genegen te zijn om Vrede te maaken met da Algemeene Staaten, indien deeze, op zijn verzoek, iets doen wilden voor zijnen Neeve den Prins van ouanje, en hem, Koning van GrootBritannie, eenige erkentenis gaven voor de Haringvisfcherij op zijne Kusten. De witt gaf hier op tot antwoord, dat de Koning onredelijk dingen eischtc, welke de Staaten nimmer zouden toeftaan. Hij voegde 'er nevens, dat de Staaten niet zouden handelen , dan op eene onzijdige Plaats, en gezaïnentlijk met alle hunne Bondgenooten. De  WITT. (JOAN de3 De melding eener onzijdige Plaatze fioeg op den voorflag des Konings van Engeland, welke 'i Graavenhage tot de plaatze der onderhandelinge hadt opgeworpen. Doch de witt konde in dien voorflag geen behaageu vinden, en flelde daarom zijne poogingen te werke , dat dezelve ter Algemeene Staatsvergaderinge niet wierdt aangenomen. De Raadpenfionaris, naamelijk, was bedugt, dat indien men in 'sGraavenhage bijeenkwam, de Engelfche Afgevaardigden tot den Vredehan. del te veel invloeds zoude hebben, of weeten te bekoomen op verfcheiden Leden der Hooge Regeeringe, en door middel derzeiven de Staaten te beweegen, om" zich van Frankrijk af te fcheiden, en afzonderlijk met Groot-Brit annie te handelen. Dit, vreesde hij, zou zijn groot ontwerp verijdelen , en ten onvermijdelijken gevolge hebben de verheffing van den Prinfe van oranje, welke hij, uit alle zijne magt, zogt te beletten, immers, zo lang doenlijk was, Ueepende te houden. De Franfche Gezant d'estrades, met weiken de witt hier over dikmaals handelde, bevestigde hem in deeze vreeze. Hier bij kwam nog een gerugt, den Raadpenfionaris ter ooren gekoomen, volgens 't welk een Lid der Hooge Regeeringe van deezen Staat, bekend voor een ijverig voorftander van het Huis van Oranje, den Koning van Groot- Britannie den voorflag hadt aan de hand gegeeven, om V Graavenhage tot eene plaats van Gnderhandelinge te kiezen. Al zijn vernuft en fchranderhand moest de witt, in deezen reteligen toeftand van zaaken, te hulpe roepen, om den voorflag van Koning karel den II te doen van de hand wijzen. Openlijk durfde hij niet laaten blijken, dat hij 'er zwaarigheid in vondt, vooral niet ter Algemeene Staatsvergaderinge, alwaar hij de meerderheid der Gewesten tegen zich zou gehad hebben, naardien vier Gewesten, Gelderland, Friesland, Overijsfel en Groningen, zich reeds voor 'sGraavenhage verklaard hadden. Thans kreeg de witt den inval» pm zich tot den Franfchen Gezant te wenden, en op deezen te begeeren, dat hij den Koning zijnen Meester wilde bewee. gen, om 's Graavenhage, als de plaats der Vredehandelinge, onder zeker voorwendzel, van de hand te wijzen, mids het een vplttrekt geheim bleeve, dat de witt deeze weigering aan  WFTT. (JOAN de7 301 aan de hand gegeeven, of daar toe hadt geraaden. Gelukkig Haagde deeze inval; de Koning van Frankrijk, aan ysGraavenhage zijne toeftemming weigerende, floeg Douvres voor. Om in zijn ontwerp zo veel te gewisfer te flaagen, deedt de Raadpenfionaris nog een anderen flap, die hem, zo als hij wel voorzien hadt, insgelijks gelukte. Hij bragt te wege,. dat ter Vergaderinge van Holland het befluit wierdt genomen, bij 't welk men weigerde, 'sGraavenhage tot eene plaats van onderhandelinge te gebruiken. Om dit befluit met eenige reden te bekleeden, bragt men in 't midden, dat niemand regt hadt, om de Staaten van eenig Gewest, huns ondanks, te noodzaaken, eene plaats, op hun grondgebied gelegen, tot het bovengemelde oogmerk te gebruiken. In vollen getale gaven hunne Edele Groot Mogende, van hun genomen befluit, kennis ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten. Een brief, aan zijne Groot-Britannifche Majefteit, door den Raadpenfionaris ontworpen, en ter Algemeene Staatsvergaderinge ingeleverd, wierdt aldaar goedgekeurd, en terftond verzonden. Zeer listig overleid was de inhoud van dit fehrijven. Volgens hetzelve „ zouden de Staaten hun best doen, „ om 'sKonings voorflag, om in 'sGraavenhage te hande,, len , te doen goedkeuren , door hunne Bondgenooten. Doch", voegden hun Hoog Mogenden 'er nevens, „ zo „ dit niet mogt willen gelukken, vertrouwden zij, dat zijne „ Majefteit geene zwaarigheid zou maaken, om zijne Gezan„ ten te zenden te Maastricht, in ''1; Hertogenbosch, ofte „ Breda, bekwaamer Plaatzen dan VGraavenhage; 't welk» „ aan alle kanten open zijnde, niet zo veilig was voor uit. „ heemfche Gezanten van Mogendheden, met welke de Staat „ in Oorlog was." Door zijn vindingrijk vernuft wist, aldus, de Raadpenfionaris de keuze na eene andere plaats, behalven 's Graavenhage, af te wenden, 't Is bekend, dat, zedert, de Stad Breda tot eene handelplaats wierdt beliemd. Geduurende den handel over den Vrede, in de gemelde Stad, maakte Koning lodewyk de XIV eenen toeleg op de Spaanfche Nederlanden , en gaf 'er den Algemeene Staaten kennis van; 't welk ftraks daar naa van een daadlijken inval wierdt gevolgd. -Hier te Lande bekroop veelen hier uit de vree-  jö* WÏTT. (JOAN de) vreeze, dat 's Konings onderneeming ligtelijk den Staat in een nieuwen Oorlog zou kunnen inwikkelen. Da witt beklaagde zich hierom, bij den Franfchen üezant, over den ipoed deezer onderneeminge, onaangezien zijne Majefteit wtnFrankrijk zo dikmaals hadt verklaard, niet dan met keuris en overleg der Staaten daar toe te zullen koomen. Doch d'zeteAdes zogt hem 's Konings bekendmaaking te doen aanzien, als een blijk van vriendfchap en vertrouwen. Men was, onder andere, hier te Lande, over Koning lodewyks onderneeming ongerust, om dat men daar uit afleidde, dat Frankrijk heimelijk eens was met Groot -Uritannie. Doch Koning lodewyk de XIV deedt, zedert, door zijnen Gezant, op zijn Koninklijk woord verzekeren, dat hij geene overeenkomst ge* maakt hadt met zijne Groot-Britannifche Majefteit. . Naa de opening van den Veldtogt in de Spaanfche Nederlanden, maakte Koning lodewyk, binnen korten tijd, verfcheiden veroveringen. Van wegen de Koningin van Spanje wierdt, ftraks daar naa, opening gedaan aan de Algemeene Staaten, wegens de gezindheid van haare Majefteit tot een Verdrag met Frankrijk Koning lodewyk, hier. van onderrigt, beval zijnen Gezant, aan de witt eenen voorflag te doen, betreffende de Lande en Steden, met welke hij, in vergoedinge van het regt zimer Gemaalinne, zich zou laaten vergenoegen. Doch de Raadpenfionaris, den Koninklijken eisen voor buitenfpoorig aanziende, deedt, als uit zich zeiven, een anderen voorflag ; met bijvoeging , dat indien dezelve ten Spaanfchen Hove niet wierdt aangenomen, de Staaten, ten behoeve des Konings, de wapens zouden opvatten, om de Koningin van Spanje daar toe te noodzaaken; als mede, dat in gevalle de Koning van Spanje zonder wettige erfgenaamen kwam te overlijden, de Spaanfche Nederlanden zouden genoodzaakt worden, zich tot een afzonderlijk Gemeenebest te verklaaren. Zedert tradt de witt , meermaalen, met den Franfchen Gezant in onderhandeling, in welke hij alle zijne fèhranderheid te werk ftëlde, om Koning lodewyk van het voortzetten zijner-overwinningen in de Spaanfche Nederlanden te rug te houden; alleen met oogmerk, meent men, om,, door de Vrede voor den voorfpoed der Franfche wapenen, Groot.  MTT. (JOAN dï> 30^ Graat-Britannie en andere Mogendheden te doen ontvvaaken, en dezelve te eerder te doen bewilligen in een Verbond; tegen Frankrijk, 't welk de Raadpenfionaris thans in de» zin hndt. Onder dit alles, en terwijl het Oorlogsvuur in de nabuur, fchap was ontlioken, vonden de Algemeene Staaten noodig, tot beveiliginge van bunue grenzen, een Leger in 't veld te brengen. Oumiddeiijk daar mede verknogt was de raadpleeging, over een Opperhoofd, 't welk het bevel over het Leger van den Staat zoude voeren. Natuuriijk was het te verwagten, dat de Prins van oranje thans wederom in aanmerking moest koomen. Duidelijk befpeurde men, bij de meeste Ge* westen, den wensch , dat de Prins tot Kapifein Generaal mogt verkoozen worden. Doeh Holland, door Utrecht onderlleund, beweerde dat men hier van niet moest reppen, voor dat de Prins den ouderdom van achttien jaaren zou bereikt hebben. Voor zo veel men nu in Holland voorzag» dat men, naa dien tijd, 's Prinfen bevordering tot het aanzienlijk Krijgsbewind, niet zou kunnen tegenhouden, en men evenwel, bedugt was, dat ingevalle hem, nevens het Krijgsbewind, zo veel gezags in zaaken van Regeeringe wierdt opgedraagen, als zijns Voorzaaten hadden geoeffend, bij ligtelijk iets ten nadeefe der Vrijheid, zo als men die begreep» zou kunnen ondernomen, oordeelde men hierom noodig, ter verhoedinge van die zwaarigheid, een kragtdaadig middel, te moeten beraamen. Het vindingrijk vernuft van den Raadpenfionaris moest nu wederom te hulpa geroepe worden. Om den Prins van oranje niet geheel voorbij te gaan, en tevens te verhoeden, dat zij op 's Lands Vrijheid geenen aanflag konde doen, maakte hij een Ontwerp, volgens 't welk het Kapitein - GenerMIfchap van het Stadhouderfehap voor altoos moast afgefcheiden Wijven; in zulkervoega, dat de twee waardigheden , voortaan, nimmer door eenen en den zelfden perfoon zouden kunnen bekleed worden. In de maand Julij, des Jaars 1667 wierdt dit Ontwerp, in de Vergadering van Holland, met algemeene Hemmen goedgekeurd. 1 Was  304 WITT. (JOAN de5 't Was dit Ontwerp, 't welk, zedert, onder den naam vanf Eeuwig Edikt, in de Gefchiedenisfen van deezen tijd, zo vermaard is geworden, en voor de witt en veele andere Staatsleden tot een bronwel van den algemeenen baat verflreaie. Voor zo veel de Raadpenfionaris de witt voor den hoofdbewerker van dit Ontwerp moet worden aangezien, en het opftel daar van, waarfchijnlijk, uit zijne pen gevloeid is,' oordeelen wij niet ongevoeglijk, den inhoud daar van hief mede te deelen. Het behelsde „ dat de Staaten, naa rijp „ beraad en overleg, in de Orde der Ridderfchap en Edelen i, en in de Vroedfchappen der Steden, bij eenpaarige over„ gifte en medeftemming van alle de Leden, voor een duur,, zaam Gebód en eeuwige Wet, tot voorftand der Vrijheid „ en behoudenis der eenigheid en gemeene ruste , hadden „ vastgefteld: i. dat het vermogen tot de befchrijving in der „ Orde van de Ridderfchap en Edelen, én de benoeming en i% verkiezing van Burgemeesteren, Vroedfchappen , Schepenen „ en alle andere Regeeringsperfoonen in de Steden, vbor, taan, zou blijven aan de Orde van de Ridderfchap en Ste. „ den in 't bijzonder, volgens het oud gebruik of de PrivU ,, legien en Oktrojen, verkreegen of nog te verkrijgen, zon. „ der ooit, geheel of ten deele, aan iémand te mogen wors(, den afgeftaan. 2. Dat alle ampten en bedieningen, ftaandë „ tegenwoordig ter begeevinge van de Staaten van Holland j, en Westfrieüand, aan dezelven verblijven zouden, zonder hier onder egter de Krijgsampten te begrijpen, omtrent „ welken hunne Edele Groot Mogendheden zulke fchikkiugen' , zouden maaken, als dezelven, ten meesten dienfte van den' s, Lande, zouden bevinden te behaoren, 3. Dat hünne Edele „ Groot Mogendheden nooit toeftaan zouden, en de zaaken' ter Generaliteic derwijze helpen beleiden, dat ook bij de andere Gewesten beflooten wierdt, nimmer te zullen be,, willigen, dat de geene, die ooit, naa deezen, zou mogen ,, verkooren worden tot Kapitein- of Admiraal-Generaal, of „ tot beide deeze waardigheden tevens, of, onder eenigen „ anderen titel, het opperbevel hebben over 'sLands Krijgs» ,. magt te water of te lande, te gelijk zij of blijve Stad- „ hou-  WITT. (JOAN de) Ïq$ i, houder van eenige Provincie of Provinciën. Dat ook4 wat de Provincie van Holland en Westfriesland betrof4 niet alleen niet hij, die 't opperbevel hebben zou over ,, 'sLands Krijgsmagt te water of te lande, maar ook nie„ mand anders, tot Stadhouder der zelve Provincie, zou ,i mogen worden aangefteld, en dat gemelde waardigheid 1, zou zijn en blijven vernietigd; zullende den Gekommitteer„ de Raaden aanbevolen blijven, om zaaken, dié fpoed ,, vorderen, in afwezendheid hunner Edele Groot Mogend„ heden, af te doen. 4. Dat de Edelen en de Vroedfchap-' „ pen der Steden , de Leden der Vergaderinge van hunne. „ Edele Groot Mogendheden en de Raadpenfionaris , bij ,, eede, zouden moeten belooven, de voorgemelde punten, ,, heiliglijk en opregtelijk, te zullen helpen handhaaven. „ 5. Dat het gemelde derde punt, in de Inftruiftien voor den j, Kapitein- en Admiraal Generaal, zou worden gevoegd, en ,, deeze bij eede verbonden worden, om daartegen nimmer ,, eenigerlei verzoek te zullen doen, en het Stadhouderfehap, ,', zo 't hem, buiten vermoeden, t'eenigen tijde, mogt op„ gedraagen worden, van de hand te zullen wijzen." Door deeafe fchikking zag zich de Prins van oranje^ vóór altoo», verftoken van het Stadhouderfehap van Hol* land, het aanzïenlijkfte der Zeven Gewesten, en kon zelfs4 met bewilliging der Staaten van Holland, geen Stadhouder van Zeeland, of van eenig ander Gewest, worden, 't en Wate hij voor altoos afzag van de waardigheid van Kapitein en Admiraal Generaal. Tevens wierdt den Prinfe hier door de magt benomen, om zich veele vrienden te maaken, door het uitdealen van gunften en waardigheden. Geen wonder, derhalven, dat op het hoofd van de witt, dien men als de voornaame oorzaak van het Eeuwig Edicl aanzag, het misnoegen van veelen nederdaalde; waar van, wel haast, de treurigfte blijken openbaar wierden. In den Jaare 1667 vielen nog andere zaaken voor , in welke de Kaadpenfionaris de witt, meer dan eenig ander Staatslid, de hand hadr. Kakel de II, Koning van Groot. Brttannie,' zeer gezind om met de Algemeene Staaten een" Verbond te fluitêa, zondt zijnen Refident te Brus/el, den XXXII. deel. V1 Rid-f  3b6 WITT. (JOAN de) Ridder. william temple, na 's Graavenhage, in fchijn om door Holland de wederreize na Engeland aan te neemen, doch inderdaad om aldaar met de witt een mondgefprek te houden. Van zo veel gewigts waren de zaaken, in eene en andere zamenkomst verhandeld, dat, naa zijne aankomst in Londen, en de opening, door hem gedaan, niét meer dan twaalf uuren verliepen, dat men hem hoorde, zich op 't geen hij hadt medegebragt beraadde, een belbit daar op nam, zijnen last in gefchrift ftelde, en hem wederom na 's Graavenhage deedt te rug keeren. 't Gevolg daar van was, het fluiten van een Verbond met Groot-Britannie, waar in Zweeden eerlang insgelijks tradt, en 't welk zedert, bij den naam van Tripte Alliantie, of Drievoudig Verbond is vermaard geworden. Uit den inhoud daar van bleek, dat de Readpenfionaris de witt, die bet inzonderheid hadt helpen bewerken, gantsch niet in de belangen der Franjchen ftondt, gelijk veelen hem, ten deezen tijde, naa gaven. Het zelfde bleek ook uit een befluit der Staaten van Holland, weinige dagen vóór het fluiten van het Drievoudig Verbond, en inzonderheid door zijne bewerking genomen, volgens 't welk men Frankrijk, des noods, met de wapenen zoude nood. zaaken, om in de voorgeflagene Vredapunten te oewilligen. Van Franschgezindheid wierdt ook de witt door den Ridder temple vriigelproken, fchrijvende, omtrent deezen tijn ,, das de witt een regtfchapen Hollander was, en noch het ge„ moed, noch de neiging van eenen Franschman hadt." Vijftien jaaren waren 'er, in den Zomer des jaars 1668, verte-open , zints de Heer de witt het Raadper.fionarisfchap aanvaard hadt. 'sLands Staaten, overtuigd dat een Man van zijne kunde, fchranderbeid, beleid en manier van danken, ia de tegenwoordige gefteidheid van zaaken, voor hun volftrekt onontbeerlijk was, verzuimden hierom niet, ernflig bij hem aan te houden , zich voor den tijd der vijf eerstvolgende jaaren, tot bet waarneemen der zelfde bedieninge, te willen verbinden. H:j voldeedt aan dit verzoek, op den zevenen, twintigften Jjiij des boven gemelden jaars; ontvangende tevens een nieuw Berigtfehrifr, 't welk, op dien zelfden dag, wierdt vastgefteld. Daar het loon, volgens de uitdrukking van  WITT. (JOAN dè) van den Ridder jAKori kats, op het waarneeraen van zei gewigu'g Ampt gelteld , niet at te breed was, betuigdsfj hem 'sLands Sxaaten, niet lang daar naa, hunne erkentenis, voor het vlijtig en getrouw wiarneemen van Zijcen moeilijken post, en voor buixngewoone' dknften, den Lande be-i weezen, met het aanbieden van een gefchenk van vijfënveertins>ris zesr kwalijk genomen, dat hij dezelve voor den Gezant d'estrades bedekt hadt gehouden. Doch de witt vertoonde h^m dezelve in zulk een licht, dat hij alle bekommernis deswegen, san het Hof van Ferfailles, zogt weg te r.eemen. Te vooren hadt hij gezegd, dat men met een wrinig be!eefdhe;cf en toegeevendheid in 't uiterlijke, het werk, ten amz'.en van Ftanktijk, wel tot een goed einde zou1-brengen. Met hoe veel be'eids de Rna>(pei fio'aris dit gewigtig ftuk ook zogt te beieggen h.-'t kon , nogthans ^e-n eenoesen vinden aan het Franfche Hof Koning lodewyk zygt dan f Va ad  2*8 WITT. (JOAN my ai vroeg, het drievoudig Verbond te verbreeken. Zijn eerfter werk was, de Staaten der Vereenigde Gewesten daar van af te trekken. De Graaf d'estrades, die zich thans in Frankrijk bevondt, hadt zijner Majefteit eenige zaaken in de ge. v dagten gebragt, welke het fluiten van een nieuw en naauw Verbond met de Staaten als eene ligt doenlijke zaak deeden voO'koomen. Koning lodewyk zondt dan, in de maand Maart des Jaars 1669, den Heer simon arn,\ud db pompone na 's Graavenhage, om de mogelijkheid deezer zaake te ondertasten. Met den Raadpenfionaris de witt, kort naa zijne aankomst, in onderhandeling getreeden zijnde, floeg hij denzelven een afzonderlijk Verbond met Frankrijk voor, 't wetk, zeide hij, het onderling goed vertrouwen, tusfcher* ziji.e Majefteit en de Algemeene Staaten, zou kunnen herftellen; raids de laatften niet tevens met andere Mogendheden Verbtnden aangingen; welk laatfte hij als ftrijdig voor de eer zijns Meesters, en voor een jongen, dapperen en msgtigen Koniüg als onverdraaglijk befchouwde. Doch uit hes antwoord welk de witt den Heere os. pompone te gemoet voerde, kon deeze met kleine moeite afleiden, dat de Staaten zich van het drievoudig Verbond niet ligt zouden laaten aftrekken. Uit het gedrag van den Heere de witt, bij deeze gelegenbeid gehouden, hebben zommigen afgeleid, dat hij geenzins voor zo Franscbgeziud moest worden aangezien, als zommiger hem wiluen befchouwd hebben. Zij voeren, ten zelfden einde, aan, eenen Brief van den Raadpenfionaris, waar in hij z;jn oordeel over de nuttigheid van het drievoudig Verbonu, tot nadeel van Frankrijk, aan den dag leide. „ Het „ voornasm uitwerkzel van het drievoudig Verbond (dus „ fchre.f hij) zal, mijns oordeels, weezen, dat, bij zo ver„ re, 't gi-en God verhoede ! Frankrijk wederom eenige „ n euwe daadelijuheid , met verbreeking van den Vrede, ,, aan Spanje zou willen aandoen, de drie Staaten QG>oot„ ti>itanr.ie, Zweeden en de Siaaten üer Vereenigde Nedes*„ landen) gezamtntlijk, zich terftond daar tegen, met alle „ hunne magt en vermogen, zullen kanten, en alzo niet aA„ ken de Kroon van bpanje bij haar regt en bezitting, maar n Ook  WITT. f JOAN de) „ ook zich zeiven voor eenen te ontzaglijken nabuur zullen „ bewaaren." Koning lodewyk, dus geenen kans ziende, ora de Staaten wan het drievoudig Verbond af te trekken, wendde, eeriarg, het oog na Groot-Britannie, om te beproeven, hoedanig hij aldaar zoude kunnen flaagen. De teger ftand, welken hem •de Algemeene Staaten booden, ftak zijntr Majefteit zo diep in den krop, dat hij al eenigen tijd op het trekken van het wraakzwaard was bedagt geweest. Het bekend karakter van karel den II, welke, wanneer hem geld wierdt aangebooden , tot alles gereed was, deedt hem op een gelukkigen uitflag hoopen. En, inderdaad, Koning lodewvk wierdt in zijne hoop geenzins verijdeld. Zijne Groot-Britannifche Majefteit, vergeetendc de veelvuldige weldaaden, weleer van de Staaten der Vereenigde Gewesten genooten, liet zich niet alleen van het drievoudig Verbond aftrekken, maar, daarenboven, zich beweegen, om, gelijkerheid met Koning lodewyk, de Vereenigde Gewesten te beoorloogen. Het Verbond, tusfchen de twee Koningen geflooten, behelsde, onder andere, „ dat ingevalle de Vereenigde Gewesten t'onderge„ bragt wierden, Zeeland den Koning van Groot-Britannie, „ en alle het overige den Koning van Frankrijk zou toebe„ deeid worden; Holland alleen uitgezonderd, welk men den Prinfe van oranje zoude afftaau, indien hij zich in dit Verbond bwgeeven wilde." Al ftraks met den aanvang des Jaars 1671 vernam men duidelijk, welk een onweder den Vereenigde Gewesten boven het hoofd hing. Vergeefs hadt men den ftorm zoeken af te wenden. De toebereidzels, in Frankrijk en Er.gelai.d, verkondigden eenen kort aanftaanden allerverderrlijkften Oorlog. Hier te Lande zat men insgelijks niet (til, OiimirfdeUjfe daar aan verknogt, was het verkiezen van een Legerhoofd. Natuurlijk was het te verwagten, dat de Prins van oranje thans van nieuws zou worden voorgeflagen. Verfcheiden Gewesten beweerden, dat hem het opperbevel, zo ter Zee Ms te Lande, moest worden toevertrouwd. Onder de Leden der Hollandfche Staatsvergaderinge vondt men 'er ook, die hier van nisc afkeerig waren. Vergeefs wierdt door anderen V 3 daar  iif WITT. (JOAN de) daartegen ingebragt, dat volgens een befluit, in den voorgaanden jaare genomen, van 's Prinfen bevorderinge niet zou worden gefproken, voor dat hij den ouderdom van tweeëntwintig jaaren zou bereikt hebben; 't welk eerst in de maand November des volgenden Jaars 1672 zou gebeuren. De Raadpenfionaris de witt , uit dit alles, en, gelijk zommigen meecen, te iaat vernomen hebbende, dat hij 's Prinfen bevordering met langer zou kunne tegenhouden, wierdt nu te raade, alleenlijk zorge te draagen, dat de raagt van den Kapitein en Admiraal Generaal, door Inftrucïien, bepaald wierit, en dat, volgens voorgaande belluiten, vooral naar inhoud van het Eeuwig Eaikt, het Stadhouderfehap, voor altoos, gefcheiden bleef van het Kapitein en AdmiraalfchapGeneraal, Naderhand bragt hij te wege, ter gelegenheid van nadere raadplegingen op dit onderwerp, dat de Prins alleen voor den volgenden Veldtogt, door de Staaten van Holland, tot Kapitein-Generaal wierdt aangefteld. Hoe zeer de A'ge* meeoe Staaten hier over hun ongenoegen betoonden, wist, egt^r, de witt te bewerken, dat het gevoelen van Holland poten *ir..ef, en ook van hun Hoog Mogenden wierdt aangeuomen. Van elaers onderftellen wij, onzen Leezeren bekend, den fnellen voortgang, welken de wapenen des Konings van F>ank~ fijit maakten. De tijding daar van veroorzaakee groote bekommering hier te Lande, voorai ook in 's Graavenhage. De witt deelde in de algemeene bezorgdheid. Van hier dat hij, op den achttien Junij des Jaars 1672, ter Vergaderinge yau holland, den me: k waardige n voorflag deedt „ dat de Frav.jchcn, meester zijnde van Nijmegen, ligtelijk, door ,, de Betuwe, in Holland, of over den Rhljn, bij Reenen, in net Scicht van Utrecht konden rukken; dat Delft, V Graavenhage en andere Steden dan.zouden gedreigd wor„ den; dat men hierom 's Lands Krijgsgereedfchap en Schat„ kist, bij tijds, in zekerheid moest zoeken te brengen; dat '„ Amflerdam daar toe de meest gefchikte plaats was, als „, zijnde fterk van gelegenheid, en, daarenboven, de Zee ,, voor zich hebbende; dat men, wijders, het Krijgsvolk,, 9j welk ter betaafinge van Holland ftondt, van den Ysfelkant  WITT. (JOAN be) Sii Jt herwaarts moest doen koomen, om dit Gewest te dekken.; „ en dat men de Vergadering der Algemeene Staaten, niet, c, gelijk voorgeflagen was, na Utrecht, inaar na Amfterdam j, behoorde te verleggen." Ten aanzien van 'sLands penningen wierdt, overeenkomftig dea voorflag, een befluit genomen bij de Staaten. De voorfpoed der Franfche wapenen, hier ta Landen, hadt, intusfchen, cok dit ongelukkig gevolg, dat veele Leden der Regeeringe, voorheen reeds verdagt bij het Volk, meer en meer met deszelfs misnoegen belaaden wierden. Nu weet men hun de misdaad, dat zij het heimelijk met Frankrijk eens waren; dan wederom leide men hun te laste, dat zij, in 'sLands verdeediging, zich flap en agteloos aan (lelden. Voor zo veel nu de Raadpenfionaris de witt, zedert verfcheiden jaaren, het voornaame bewind van zaaken in handen hadden gehad, en, meer dan eenig ander Lid van Staat, den Prins van oranje buiten de hooge Ampten zijner Voor* ouderen gehouden, daalde ook, meer dan op iemand, op hem de haat der Gemeente neder. Zo hoog liep dit, dat zijne Vrienden voor zijn leeven begonnen bedugt' te worden. Dat deeze vreeze niet ongegrond was, bleek wel haast uit da dood dreigende ontmoeting, welke hem ln de maand Junij des Jaars 1672 bejegende. Op den eenéntwindgflen dier maand tot omtrent middernacht, in de Vergadering van Holgewerkt hebbende, wierdt hij, in hetwederkeeren na zijne wooning, alleen verzeld van zijnen Knegt, die een brandende toorts droeg, geweldig aangevallen. Gekoomen zijnde tot aan d^ Plaats, hetGVöcce Zoodjegenaamd, overvielen hem vier gewapende mansperfoonen. Hun eerfte werk was, den fakkel uit ta dooven. Thans gaf een der onverlaaten den Raadpenfionaris eenen houw in den hals. Voorts op den grond zijnde geworpen, ontving hij nog eene wonde tusfchen de fchouders, en eene andere tusfchen de ribben. Door het geweldig fnijten tegen den grond, hadt men hem, daarenboven, het hoofd merkelijk gekneusd. De moordenaars, meenende den Raadpenfionaris te hebben afgemaakt, namen ftraks de vlugt, hein laaiende wentelen in zijn bloed. V 4 De ''  gi8 WITT. (JOAN de) De handdaadigen aan dit gruwelftuk waren de twee jonge Heeren jacob en pieter van der graaf , Zoonen van den Raadsheer van der gsaaf, beneyens borrebagh en kornehis de bruin. De eerstgenoemde wierdt alleen gevat. Hij peleedt voor het Hof, dat zij met hun vieren gegeeten hebbende, en vooris nog eene wandeling willende doen, gezien hadden, dat "er nog licht in de Vergadering van Holland brandde; dat zij hier nit beflooten hadden, dat de Raadpenfionaris zien aldaar nog zou bevinden; dat zij den Heer de witt, onderling, voor een Schelm en Landverraader fcheldei-ie, en door den drank verhit, door wederzijdfche aanzetting te raade waren geworden, zich van deeze gelegenheid te bedienen om hem van 't leeven te berooven; dat hij gevangene tiem met een mes tusfchen de fchouders hadt gedoken ; aat hij voorts geene reden wist te geeven, waarom hij dit ftuk hadt heipep uitvoeren, dan dat hij van God verlaaten was. Reeds op den aciuften dag naa het gepleegde feit onderging hij het Vonnis des doods door onthaizing, met veroeurd ver klaaring zijner goederen. Naa de verandering der tijden keerden de drie overige moerdenaars te rug in 's Graavenhage, daar zij ongehinderd woonden. Borrebagh, die Postmeester was, behieldt, zedert, zijn ampt, 't welk hij reeds vóór den aanflag hadt bekleed. Gelukkig waren de wonden , den Raadpenfionaris toegebragt, niet doodlijk, en vondt hij zich in ftaat, oin zich zeiven op te beuren, en alleen te kunnen na huis gaan. Van zijne ontmoeting gaf hij 'sanderen daags, door eenen Brief, kennis aan hun Edele Groot Mogende; hun tevens berigtende, dat zijne wonden, hoewel met doodlijk, hem, nogthans, zoude" noodzaaken, zich voor eenigen tijd van de waarneemii;g van zijn Ampt te onthouden. Terwijl de jonge de «sraaf in hegtenis zat, wierdt de witt, van meer dan éénen kant, aaugezogt, om voor hem vergiftenis te verzoeken. Men br<; W'js van laage baatzucht, ten deezen tijde veel ophefs maakten. Zints eenige jaaren hadt de ltaadpe< fionaris metkelijie fommen opgenomen, tegen eene rente van twee en een bsif ten honderd, met oogmerk, zo als hem wierat taagegeeven, om de penningen te beleggen aan Schuldbrieven op het Land, waar v^n hij vier ten honderd trok, en dat hij, om den intrest zo veel te minder te kunnen bedingen, de SchulJbrie•ven in pand gaf voor de opgenomene fommen. Op deeae aantijging verdeedigde zich de Raadpenfionaris, in eenen brkf aan zekeren zijnen Neeve, waarfchii lijk den Dotdreshcfcken Penfionaris nikolaas vivien. „ Hij hadt," uus luidoe zi,ne verdeediging, „ bij drie gelegenheden, Schuldbrieven op het „ Gemeene Land in pand gegeeven: eerst, toen hij, als „ Stadhouder van de Leenen, genoodzaakt zijnde, eenig „ Leengoed te koopen, de Heerlijkheden Hekandorp., Snel„ rewaard, Zuid- en Noord- Linfchooten ea Tsjeiveere geit kogt hadt, waar toe hij een deel der Kooppenningen badt ,, opgenomen , onder verpanding van eenige Schuldbrieven, „ (Obligatienj\ — ten anderen, wanneer hem, in den Jaare 1668, aangediend wierdt, dat zekere Vrouw van aanzien, 1, aan het Hof van Brumwijk-Lunenburg, in Holland twee- „ hon-  3i6 WITT. (JOAN de) p, honderdduizend guldens wilde uitzetten, tot drie, of mo« „ gelijk minder ten honderd in *t jaar, op onderpand van „ Schuldbrieven, ten iaste van Holland; dat hij ten dien tijde hadt te wege gebragt, dat deeze fomme den Lande, tegen twee en een half ten honderd, wierdt aangebooden; „ doch wanneer men deeze aanbieding hadt afgeflagen, om „ dat men den gemeenen peil van Intrest niet wilde vermin- deren, dat hij zelve, daar naa, een gedeelte der gemelde „ lömme opgenomen, en daar voor Schuldbrieven hadt ver„ pand, — en ten derde, wanneer hij 't Land geraaden heb. j, bende, liever Lijfrenten te verkoopen, dan geld op los- rente of intrest op te neemen, om dat het van de Lijfren» „ ten ten eenigen tijde zekerlijk ontlast wierdt, hij zelve, „ bij die gelegenheid, omtrent vijfduizend guldens jaarlijks „ aan Lijfrenten hadt gekogt, waar toe hij insgelijks eene fomme van zeventigduizend guldens hadt moeren opnee- men." Daarenboven berigtte hij, in dien zelfden brief, aan zijnen Neeve „ dat hij nog wel vijftigduizend guldens „ aan Lijfrenten hadt gekogt, om ," zo als hij fchreef, „ zijnen gantfchen weivaat aan dien des Vaderlands te ver„ binden, en, ten opzigte zijner tijdüjke middelen, met Hol„, land te ftaan of te vallen; hebbende hij nooit iets bezee„ ten buiten den Staat der Vereenigde Nederlanden, en, „ nog in deezen zelfden jaare, waar in het Gemeene Land, bij veelen, zijn Credit reeds hadt verlooren, eene goede? fomme aan hetzelve opgefchooten. Dit alles was openlijk, „ en door Makelaars, gefchied, op de zelfde wijze als deeze „ handel door anderen dagelijks wierdt gedreeven: waarom „ hij van verftand was, dat iet diergelijks hem, even min „ ais anderen, kwalijk kon genomen worden." Ondanks deeze aangevoerde redenen vondt zijne verdeediging, bij veelen, weinig ingangs, en befpeurde de Raadpenfionaris, dat de haat tegen hem dagelijks toenam. Intusfchen was de Heer de witt van zijne moorddaadjg toe^ebrsgte wonden geneezen. Van nieuws in het openbaar verfehijnenda, ging hij, op den eerften Augustus, Prins willem den 111 begroeten, om zijne Hoogheid met de verheffing tot de hooge waardigheden zijner Voorouderen geluk te wen-  WITT. (JOAN de) 3*y wenfchen. Hij wierdt koel ontvangen. Hier aan, en nog meer aan den hsat des gemeens, weike dagelijks, tegen hem en zijn Huis, toenam, befpeurde de Raadpenfionaris ten duidelijkfte, zo als hem insgelijks reeds door eenen zijner Vrienden was onder 't oog gebragt, dat hij den Vaderlande van geen verderen dienst zoude kunnen weezen. Doch zich na een ander Gewest te begeeven, en aldaar, tegen 'sVolus woede, eene i'chuiiplaats te zoeken, gelijk de zeifde Vriend hem hadt geraaden, koude hij op zich zdven niet verkrijgen. Alleenlijk wierdt hij te raade, zijn Raadpenfionarisampt, welk hij nu ruim negentien jaaten hadt bekleed, neder te leggen, en, volgens toegeftaane vergunning, zitting in den Hooge» Raad te neemen. Op den vierden Augustus in de Vergadering der Staaten' van Holland en Westfriedand zijnde verfcheenen , voerde hij aldaar het woord, in een breedvoerig Vertoog , hoofdzaaldijk behelzende „ dat hij, ruim negentien jaaren gelee„ den , voor de eerfte maal als Raadpenfionaris beëedigd „ was geworden, geduurende welk lang tijdverloop fle Staat „ in zwaare Oorlogen en andere onheilen ingewikkeld wierdt, „ die allen gelukkig waren te boven gekoomen; dat hij, „met allen ijver, zedert veele jaaren, de misverftanden, „ uit welke de tegenwoordige Oorlog gereezen was,' hadt „ zoeken weg te neemen; dat het Gode, nogthans, behaagd „ hadt, de waarfchijnlijkheid eens aanftaande Oorlogs, van „ tijd tot tijd, te doen vermeerderen; hoe hij, den tijd daar „ zijnde, om zich in ftaat van tegenweer te Reiltn, ter Ver„ gaderinge van Holland, en ter Algemeene Staatsvergade„ ringe, hadt geraaden, de grenzen te verfterken; hoe, ort„ aangezien hunne Edele Groot Mogendheden zo veele en „ zo fpocdige voorzorgen gebruiiu hadden, als in een lic„ haam, uit zo veele leden zamengefteld, mogelijk waren, „ de Voorzienigheid, egter1, hadt beflooten, den Staat te f, dompelen in.de tegenwoordige z wrangheden, zo fchielijk „ en met zo weinig tegenftands, dat ue naakomelinglchap het „ bezwaarlijk zou kunnen gelooven. Deeze fchielijk opge,, koomene rampen," vervolgde bij, „ hadden de Gemeen„ te niet flegts vervuld met fchrik en oatfteltems, maar ook „ met  3i? WITT. (JOAN ee) „ met argwaan op de Regenten, en in 't bijzonder op hem;, „ fchoon geen Regent, maar alleen een Dienaar zijnde, naar i\ gelaige van het beleid der zaaken, welk aan zijne bedie„ ning vast was, of liever, bij veelen, door onkunde, ge„ witaid wierdt, vast te zijn. Hij kon," dus ging hij voort, „ overzuiks, in goeden gemoede niet anders oórdeelen, den „ dat het blijven in deeze zijne bediening der gemeene zaake ,, nadeelig zoude weezen; zullende de Befluiten der Staaten ,; opgefteid door zijne pen, voortaan, de vereischte aange„ naamheid bij het Gemeen en fpced in het uitvoeren niet „ kunnen hebben. Deswegen verzogt hij eerbiediglijk, dat „ het den Staaten gelieven mogte, hem te ontllaan van zijn „ Ampt: terwijl hij hun Edele Groot Mogendheden op 't „ nederigfte daokte voor de gunftan , hem bij verfcheiden „ gelegenheden beweezen, en vooral ook, om dat zij nem, „ in de Jaaren 1653 en 1658, toegeftaan hadden, in gevalle 9, hij, ten eenigen tijde, zijn Ampt cederleide, zitting te „ mogen néemen in den Hoogen Raad." Tut beüuit begeerde nog de Heer dé witt, „ dat znn Last, om in dee,, zen Raad te zuten, van het Jaar 165 li mogt worden op* js gufflaakt, aiïo hei hem toefeneen, eeniga hardigheid in te „ hebben, fchoon het hem, en andere voor nem, gegund a, was. dat hij in zulk eenen rang zitten zoude, alsof hij in „ 't Jaar 165$ , toen hij Raadpa: fï mans wierdt , iGt Raads,, heer in den Hoogen Raad aangefteld geweest u>as ' Zijne rede geëindigd hebbende, verliet de Raadperffonarïs de vergadering; weike vooits over zijnen voorflag raadpleegde.' De Ridderfcbap en Eieien van Hol/and, üevens do Stfti den Dordrecht D.ift, Rotterdam en Baele wa-ec dj eetiigen , die verklaarden , »rf gewenscht te hebben , da ue RaaJpei fionar s hadt kutu.-en befluiten, in zi)oen getrouwen aUenst te volharden. De andere Leden der Vergaderinge fpraken m ilder raniijke taal. Het befalt viel dao, dat men oen Heer De wrrt op de eerlijkde wijze önrÖkati zoude, en de begeeru*. zitting m den Hoogen Raas toeft- O-er de wijze van hit onttlag tana,. leegde men, vervolgens, met den Prime, di" twee »f drie dagen üjdi begeerde, om 'er zien op te becenken. liet antwoord, welk hij aan Staaten gaf, be-  WITT. (JOAN de) 3i£ behelsde merkelijke verandering in het Ontwerp, door hun Edele Groot Mogenden beraamd, en den Prinfe ter hand gefield. Men voegde zich geheellijk naar des Stadhouders inzitten, ftondt den Raadpenfionaris zijn vetzoek toe, bedankte hem eenvoadiglijk, en vergunde hem zitting in den Hooge Raad, eene plaats, welke hij, egter, nooit bekleed heeft, en die de Staaten van Zeeland zwaarigheid maakte hem toe te ftaan. 'Er is 'er, die verhaald hebben, dat de witt, kort voor dat hij zijn Ampt nederlelde, van 's Prinfen wegen aanzoek zou gehad hebben, om tot zijne zijde over te koomen, op welke voorwaarde hem de belofte zou gedaan zijn, om zijn gezag te behouden, mids hij Zich geheellijk naar des Stad. houders inzigten voegde; doch dat de witt, onwrikbaar aan zijne beginzelen varkleefd, niet van zich zeiven hadt kunnen verkrijgen, tegen zijn eigen inzien te handelen; en alzo het eenig middel, welk hem zou hebben kunnen ftaande houden, van de hand wees. Anderen, egter, zijn van meeninge, das aan dit verhaal de noodige echtheid mangelt. Intusfchen was de Heer kornelis de witt, broeder van den Raadpenfionaris , gelijk wij , in 't volgende Artikel, breeder zullen vernaaien, in hegteuis genomen, en, bij Vonnis van den Hove, met baJlingfchap geftraft. Maar de boosheid hadt over hem eene zwaarder ftraffè beflooten, en te gelijk om den geweezenen Raadpenfionaris, daarin te do-n deelen. Volgens geflagen Vonnis moest de Ruwaard, op den twintigtien Augustus, de Voorpoort in 's Graavenhage t en vervolgens het Land verlaaten. Maar het fnoodst ontwerp waar van de Gefchiedenisfcn gewaagen, hieldt in, dat de haate Ruwaard, op dien eigen dag, aan den wraaklust moess worden opgeofferd. Het behelsde met een, dat zijn eves gehaate broeder in het zelfde lot moest deelen. De zwaarig held was om Heer joan de witt na de Gevangenpoort te lokken Gelijk het der vast beraadene boosheid zelden aan hulpmiddelen ontbreekt, en men meestal eerloozen aantreft die haar ten dienfte willen ftaan, dus verzon mien ook, ia dit geval eenen list, om den niets kwaads vermoedenden db witt in den ftnk te lokken. De  jao WITT; (JOAN de) De onverlaaten, naamelijk, den Cipier op hunne zijde gekreegen hebbende, bewoogen hem, zijne dienstmaagd te zenden, om den Heere joan de witt, uit naame van zijnen broeder den Ruwaard, te laaten weeten, dat hij vrijgelproken was, en hem, zo ras doenlijk, verlangde te fpreeken. Heer joan bevondt zich thans ten huize van zijnen Zwager, den Heere van zwyndrecht. Naa het ontvangen der boodfchap wilde hij niet toeven tot dat zijne Koets gereed was^ maar belastte, die te zenden aan de Gevangenpoort, om zijnen broeder met te meer welvoeglijkheids af te haaien; wien ^ daarenboven, om de zwaare pijniging, hem onlangs aangedaan, het gaan zeer bezwaarlijk zoude valkm. 'Er is 'er, die willen, dat hij ftraks ten Huize uitging, verzeld van twee Klerken en éénen Knegt. Doch anderen verhaalen, dat men zeer veele moeite aanwendde om hem te wederhouden, dat hij, op eenen zo hachlijken dag, zich aan de woede des Volks niet wilde blootgeeven. Men voegt 'er nevens, dat zijne Dogter, welke hij teder beminde, zich voor zijne voeten nederwierp, en vrugtloos fmeekte om hem het uitgaan te beletten. Daarenboven vindt men aangeteekend, dat een zijner Vrienden, die thans zitting hadt in de Generaliteits Rekenkamer , en op dit pas insgelijks ten Huize van den Heere van zwyndrecht zich bevondt, hem aldus zou hebben aangefproken: ~„ Ik kan niet begrijpen, dat de Ruwaard u door „ eene Dienstmaagd zou laaten ontbieden. Wilde hij u fpree' ken, dan zou hij u dat wel door iemand anders hebben laaien weeten. Dat ftaat mij niet aan. Wilt gij wel doen, " onderzoek eerst, of het waar zij; daar is nog tijds genoeg,', om 'er heen te gaan." Ondanks deeze fmeekingen en vermaaningen, ging Heer joan ten huize uit, en liep alzo het deerujkst lot in den mond, welK immer eenigen menfche bejegende. Op het Artikel van jakob de witt hebben wij reeds verhaald, dat de Grijzaart, indien hij van zijns Zoons voorneemen verwittigd geweest ware, hem na de Gevangen, poort zou verzeld hebben, uit reikhalzend verlangen om zijnen deerlijk genavenden Zoon korneus met zijne onderfteld* vrijlaating geluk te wenfchen. Heer  witt. (joan de} Heer joan DE Witt aan de Gevangenpoort gekoomen! Zijnde, vraagde aan twee Burger», die hij aldaar ontmoette, éf ze niets gehoord hadden; waarop hij niets dan een norsch Vïugefproken Neen tot antwoörd ontving; Jaatende hem voorts rer Voorpoorte binnen gaan. Naauwlijks wis hij in het Vertrek getreedeu, alwaar zijn Broeder zich bevondt, of deeze» hem ziende, riep met verwondering uit: Ach! mijn Broeder^ «at kóomt gif hier dóen? Waar op de Oud-Pënfionaria' hervraagde, of hij hem dan niet or.tbooden hadt? Als deeze zulks ontkende, vielen zij ftraks op het vermoeden, dat 'er eenig kwaad tegen hen gebrouwen wierdt. En, inderdaad,' dat hunne gisfing geenzins ongegrond was,bleek, binnen weinige oogenblikken; uit de toebereidzels tot den affchuweüjken moord, die, kort daar naa, aan hun zoa gepleegd Worden; Doch voor zo verre zo wel de Heer kornElis als de Heer joan de witt op dit treurtooneel vertelleen, zullen wij het berigt daar van uitftellen tot het üot des volgenden Artikels, 't welk de voornaamfte leevénsbijzonderheden des eerstgenoemden zal behelzen. Wegens 'sberoemw den Staaisöïans aframmelingen en karakter zullen wij nog^, fsn befluite, het volgende aanteêkeuen. Heer joan de witt, Wiens Echtgenoote zijn treurig einde niet fchijnt beleefd te hébben, hadt bij haar vijf kinderen verwekt: anna de wïTtó gebooren den zevecèntwintigften December des Jaars 1655; jkgnés de witt, gebooren den achttienden Junij des jaare 1*658; MAkïA de witt, gebooren den tweeéntwintigften September des Jaars 1660; joan de witt, gebooren den se vette' entwiiitigfteh Maart des Jaars 1662; en, eindelijk, jakob de witt, gebooren den tienden November des Jaars 1667^ Van eenen deezer Zoonen zijn , ie Amflerdam, nog afftammelin» gen in weezen. Wat 'sMans karakter betreft, óm dit te maaien, zullen wij c*e woorden, gevloeid uit eene beroemde penne, overneemen eh de onze maaken. ,, Een vlug en vroeg ontwikkeld ver- ftand" (dus iaidc die Karakterfcheis ; „ een juist oordeel,' gepaard niet ongeüieëne fchranderheid in 't uitvorfchen van ,,' geheimen, én groote ervaarenii in Staats- en Regeefingsi, zieken desden hem langen tijd aanzien a!s 't Orakel der XlfcXH. deel.' ' % jj Hot?- &  323 WITT. (JOAN de) „ Hooge Staatsvergaderingen. Het verworven vertrouwen „ gaf hem het beleid der gewigtigfte buiten- en binnenland„ fche handelingen in handen. Aile papieren van aanbelang „ wierden door hem ontworpen. Gelijk hij B.-iefwisfeling „ hieldt met de Gezanten van den Staat aan die Hoven, zo „ verkeerde hij dagelijks met de uitheemfehe Gezanten, her„ waards afgevaardigd. ■—■ Na-uwlettend was hij op den ftaat „ van 's Lands Geldmiddelen: zijne fchranderheid hadt ze in „ zulk eene orde gebragt, dat de Staaten, naa dat hij zijn „ Ampt hadt nedergelegd, op hem begeerden, dat hij hun „ daar van eene fchets zou leveren. Bekend wds zijn dier„ bsar Zakboekje, voorzien met Tafels, waar uit hij aan. „ wees, op wat grond en wijze men den Staat aan geld kon „ helpen, in geval van noodzaaklijkheid. Zommigen hebben „ geoordeeld, das hij de Rekenkunde te.veel op de Stsat„ kunde toepastte, te dikwijls uit der Vorsten belangen re" „ denkavelde, en te ligt veronderftelde, dat zij daar volgens „ te werk gingen. Dit is zeker zijn zwak geweest; doch „ Zij, die fchrijven, dat bij geen kennis hadt van den ftaat „ ën de belangen der vreemde Mogendheden, moeten zijne „ Brieven niet geleezen hebben. Temple, die hem wel ken„ de, getuigt, dat hij dsar in boven allen uitftak. 't Is ge„ heel iets anders, van eene zaak onkundig te zijn; en ge„ heel iets anders, door een grondbeginzel, dat sa zich zel„ ven goed is, verkeerd toetepasfen, een misdag te begaan. „ Dit was, ongetwijfeld, zijn geval. Veelen wraaken in „ deezen Staatsman, dat hij ook den rol van Held wilde „ fpeelen, wanneer hij zich in den Oorlog met Groot„ Britannie, op 'sLands Vloot begaf. Zij fchrijven het aan „ loutere verwaandheid, toe; maar misfchien is het alleen „ veroorzaakt door het vcoruitzigt, om zijn toen waggelend „ gezag door een gelukkigen Zeeöag, onder ziju beleid, te „ herftellen. Dat hij niet ongefchikt was, om den Lande zo 3, wel ter Zee als in den Raad dienst te doen, wijst het in „ Zee brengen der Vloote, tegen het gevoelen der Loptzen, „ uit. Ondanks zijnen afkeer van uiterlijke praal, en zijne ne„ derige leevenswijze, kleeft hem het verwijt van trotsheiden „ heerschzugt aan: deeze, zegt men, bewoogen hem, om „ de  WITT. CloAN dB} -JsS de gewigtigfte zaaken geheim te houden, en genoegzaam ,, alleen aftedoen. Dan, dewijl zijne gemeenzaamheid, an* ,, derzins betoond, en zijn overig gedrag geene bewijzen van „ die zielsgebreken opleveren, zal men veiliger aan andere ,, oorzaaken, uit de tij dsgefteltenis natuurlijk voortvloeiende, „ die handelwijze toefchrijven. „ Duidt men het euvel, dat hij, door den invloed, wel- ken hij maakte te hebben in de Regelingen der Stedent „ ze allengskens met Lieden van zijnen aanhang vervulde, ,, men zou het zeker dwaasheid noemen, indien hij, kundig ,, van de twee partijen in het Vaderland, geene zorg gedraa„ gen hadt, om de zijne de meerderheid te doen krijgen, ,, ten beste van den Lande. Aan deeze zugt moet, voor een „ gedeelte, ook worden toegefchreeven, dat hij zo dikwijls, # tot misnoegen van perfoonen, die anders agting voor hem hadden, de aanzienlijkfte en voordeeligfte Ampten zijnen ,, Bloedverwanten en Vrienden toefchikte. Dit was * tea ,i hoogften genomen, een verfchoonlijk zwak; althans veel ,, verfchoonlijker, dan dat hij zich zeiven met 'sLands geld verrijkte, 't geen hem wel naagegeeven, doch waar vaa „ het tegendeel beweezen is. Hij bleef altoos den Vaderlande ,, getrouw, wat ook de lastermonden en pennen verdicht .„ hebben, om zijnen goeden naam te bezwalken: en nooit „ heeft men ontdekt, dat hij zich door vreemde Mogend,, heden liet omkoopen, ten nadeeie van den Staat.— Sterk „ was de proef, welke zijn Karakter ten deezen aanzienc l, doorftondt; zo listig als onverwagt uit dea huize gelokt, „ en niets minder dan zulk een kort aanftaanden dood voor* „ ziende, was 'er de fchoonfte gelegenheid, om in zijne pa« „ pieren iets te ontdekken. Deezen wierden, terftond naa t, zijnen dood, tot zijne bijzondere Brieven toe, doordeStaa„ ten in beflag genomen, ten fcherpften door en door onder- zogt, zonder iets in dezelven te ontdekken, 't welk zijner „ gedagtenisfe tot oneer ftrekte. Eén der Gemagtigden tot „ dit onderzoek, gevraagd: Wat hij in de papieren vafl m ., witt gevonden hadt ? antwoordde: Wat zonden wij gevon), den hebben? Niets, dan Eerlijkheid! Zo zegepraalt de Deugd, als zij beproefd wordt. X a » Ga-  WITT, (JOAN de) enz. „ Gebreken hadt hij, en zijn hoofdgebrek was Onverzeei „ telijkheid. Men moge deeze onder den fchoonen naam var* „ Grootheid van Ziel bewimpelen ; niemand kan lochenen , „ dat deeze hem aanzette, om al zijn gezag te gebruiken9 „ om den Prins van oranje, zo veel hem mogelijk ware, „ buiten 't bewind te houden, en dit doortedrijven tegen hes „ gevoelen van alie de Gewesten, en van verfcheide voor„ naame Leden van Holland, die niet dulden konden, dat n iemand, hun in rang en geboorte gelijk, zich den klem „ der regeeringe aanmaatigde. Dit vasthouden aan een eem 91 gevormd plan, en, met het verloop van 't getij, de baa* ,, ken niet te verzetten, veroorzaakte gewis veelen der rarapen, die, in den laatften tijd zijns Staatsbeftuurs, het Land „ treffen. Dit bragt hem in den haat der zuiken,, die, door t, 'sPrinfen verheffing , 't belang van den Staat, of hunne „ eigene grootheid zogten. Dit, eindelijk, maakte hem ver„ dagt van ontrouw en Landverraaderij bij 't onverftandig Gemeen, 't welk, door Lieden van aanzien opgehitst, en n aan blinde woede geen paal ftellende, hem een lot deedt „ overkomen, 'e geen van allen als wreed en ontmenscht ,, moet gewraakt worden. Juist, ja zeer juiste was het oor„ deel van de ruiter, toen hij den Broedermoord , met de „ uiterfte ontfteltenis en droefheid, aan boord vernam; de „ billijkheid fprak uit zijnen mond: Dat die Heeren zo om„ hals gebragt zijn , is droevig om te hoor en. Zijn ze „fchuldig, gelijk men roept, aan verraad, of aan *t omkoopen van een Barbier, om zijne Hoogheid te doen vet' f, moorden, dan moest men ze door wettige Regters hebben ,, ter dood verweezen; dat zou tot luister en eere van de» ,, Staat en 't Regt hebben gejlrekt; maar nu zijn ze door „ '/ raazende Volk vermoord. God bewaare ons lieve V&m j, derland voor zodanig en meerder oproer en oploop-i" Witt , ( kornelis de ) ouder broeder van den Raadpea* fionaris, in het voorgaande Artikel vermeid, en Zoon van jakob de witt, insgelijks reeds gefchetst, en van anna van de koupüt, wierdt gebooren óp den vijfëntwictigften Junij des  WiTT. CKORNELIS'db) 3*5 des Jaars 1623. Op het Hoogefchool, waar heen, naa voorafgaande onderrigtingen te hebben ontvangen, hem zijn Vader zondt, was de Regtsgeleerdheid zijne hoofdfltidie, om alzo bekwaam gemaakt te worden tot het loflijk bekleeden der aanzienlijke pasten en waardigheden, tot welke zijne omftandigheden hem den weg baarden. Dapper en onverzaagd vaa aart zijnde, voegde zij de beoeffening der Krijgskunde daa* nevens. Proeven zijner vorderinge in deeze weetenfchap vertoonde hij in het vervolg van zijnen leeftijd. Naa den loop zijner oeffenir.gen , aan 't Hoogefchool, ta hebben voleindigd, deedt de witt eene reize door verfcheiden Gewesten van Europa. Van zijne uitlandigheid wedergekeerd, sradt hij, niet lang daar naa, in 't huwelijk met Joukvrouwe maria van berkel, dogter van den Heere jan van berkel, Ontvanger Generaal van Holland, en van Vrouwe elizabeth srince. De huwelijksplegtigheid wierdt gevierd, op den eenentwintigften September des Jaars 1650. Vijf kinderen wierden uit deezen echt gebooren: jakob, joan, anna, maria en wilhelm de witt. De eerstgenoemde, naa zijns Vadera rampzalig einde, zich buitenslands hebbende begeeven , overleedt, in den Jaare 1675, te fVeenen, aan de kinderziekte. Door eigen perfoonlijke bekwaamheden daar toe geregtigd, en door den luister en het aanzien van zijn Geflagt geholpen, zag zich kornelis de witt , wel haast, geplaatst aan het roer van Stads- en Staatsbewind. Naa alvcorens, in zijne Vadeiftad, mindere Regeeringsposten bekleed te hebben, beklom hij aldaar het Burgemeesterlijk geftoelte, hadt zitting, van wegen de zelfde Stad, in de Vergadering der Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en West friesland, wierdt Ruwaard van den Lande van Putten, en Baljuw van Beierland, en eindelijk Kurator van 's Lands Hoogefchool te Leiden. Het Jaar 1667, toen de Vereenigde Gewesten in eenea Oorlog met Engeland waren ingewikkeld, vertoonde een blijk van het vertrouwen, welk de Staaten in de kunde en vaderlandsliefde van de witt , Melden. Hun Hoog Mogenden, naa. nielijk, eene talrijke Vloot hebbende uitgerust, over welke de Admiraal de ruiter het opperbevel zoude voeren, hadde» X 3 - ge-  p6 WITT. (KORNELIS de) geraaden gevonden, twee of drie Heeren uit het midden hunner Vergaderinge te magtigen, op de Vioot, om , zonder rugfpraak te houden, naa het inneemen van den Raad des' Generaals, op alle zaaken te belluiten, en naar bevinding van omftandigheden te handelen. Holland benoemde daar toe koenelis de witt. Doch vermids de andere Gewesten geene Gemagtigden benoemden , moest de witt alleen, in die gewigtige hoedanigheid, den Zeetogt bijwoonen. 'Er is 'er, die meenen, dat de Admiraal de ruiter den Burgemeester de witt ongaarne op de Vloot zag, vermits hij hem, tot het bekleeden van den toebetrouwden post, niet bekwaam genoeg oordeelde. Doch andere twijfelen aan de gegrondheid deezer meeninge. Bij het uitzeilen der Vloote, op den zesden Junij des bovengenoemden jaars, bevondt zich de witt op het Schip van den Admiraal de ruiter. Men wendde den lieven na Engeland, en liet, op den zeventienden der maand, in het Kaningsdtep, het anker vallen. Van hier wierden zeventien Schepen vooruit gezonden na de Theems, met last om eenige Engelfche Oorlog- en andere Schepen, die aldaar lagen, aan te tasten. De Luitenant-Admiraal willem jozef van gend hadt het beleid over die onderneeming. Op zijn Schip, van dat van de ruiter, ging thans de Heer de witt over. Het Fort Sheernes, op het Eiland Chappy gelegen, wierdt vermeesterd, de beste Krijgs- en Scheepsvoorraad, daar gevonden, medegenomen, het overige verbrand, en het Fort zelve, als niet houdbaar, geflegt. De ruiter zeilde met het gros der Vloote tot voor Ouinenburg, en begaf zich, met eenig klein Vaartuig, na Chattam. Van gend liep de Rivier op tot digt onder Chattam, waar de meeste Koningsfchepen lagen. Twee groote Schepen en vier Branders hadt men hier laaten zinken, om de vaart te verfparren: en was de ftroom daarenboven gefloten met een zwaaren ijzeren Keten, loopende'over Katrollen, die op Vlotten dreeven. Agter die Keten lagen vier Schepen beneden het Kasteel, en twee Fregatten daar boven. Aan wederzijden van de Keten, op het Land, waren twee Batterijen, ieder van acht Hukken, Waai in een groot getal Muskettiers lag, uit het grof en klein  WITT. (KORNELIS de) 327 klein gefchut een onophoudelijk vuur mankende. De doortogt fcheen onmogelijk, en men begon te war.hoopcn aan 't volvoeren van het hoofdvoorwerp deezer onderneeming. In deeze verlegenheid boodt Kapitein jan van brakel , dien eigen morgen in hegtenis gezet over het doen aan land gaan eeniger Matroozen, zich aan, om met zijn Schip den weg ter óvWwinnihge te baanen, iadien men hem ontfloeg: door eene dappere daad zogt hij de fchande zijns misdnjfs uittewisfchen Men aanvaardde dit. De onverfchrokkene van brakel zeilde met zijn Fregat, ééa der llegtile uit de Vloot, de andere Schepen voorbij, en naderde het vuur der vijandlijke Batterijen en Schepen, zondtr een fenoot te doen. Wanneer hij tot de Ke.en genaderd was, brandde hij los op een groot Fregat, klampte het aan boord, en veroverde het in een oogenbiik. Jan danielizoon van de ryn, een Brandfc^iip aanvoerende, zeilde, zo eenigen willen, de Keten aan (lukken, en ftak een Engelsch Oorlogfchip in brand. Anderen willen, dat de Keten losgemaakt wierdt door eenige Matroozen, op Jast van den Schout bij Nagt david vlug, aan land gegaan, en dat één der ijzeren Bouten, aan welke zij vast was, nog te Enkhuizen, ter gedagtenis van dit ftouc beftaan, bewaard blijft» Drie anderen ondergingen op die eigende plaats het zelfde lot: de Royal Charles, het grootfte en beste Schip der geheele Vloote, wierdt verlaaten, en van weinig Booten genomen; in 't zelve tekende de witt, dien eigen avond, nog eenige Brieven aan hunne Hoogmbgenden, verflag behelzende van de overwinning. De volgende dag was weer en wind gunstig, om den zo gelukkig begonnen aar,flag verder doortezetten, en vier groote Koningsfchepen, die hooger op lagen, te vernielen; doch aien moest het Kasteel Upnor, waar uit onophoudelijk met zwaar gefchut gefchooten wierdt, voorbij, en de Rivier was te dier plaatze naauw. De ruiter maakte fchikki.ig op alles, en men volbragt zijne bevelen, hoe gevaarlijk ook. Dan hij liet de zijnen in geen gevaar, 't welk hij zelve fchuwde: toen een;ge Branders, onder het fchieten uit de Oorlogfchepen op het Kasteel, voorbij zeilden, fprong hij in eene Sloep. De Ruwaard, dat ziende, vroeg, waar hij heen wil. X 4 de?  3aS WITT. (KORNELïS bk) ■ de ? Ik zal, was zijn antwoord, gaan zien, hoe V ons Volk daar zal jnaaken; en de Ruwaard daar op: Ik zal u dan vergezelschappen. Zij voeren zamen derwaards. Waar op de kuiter één der Branders aanvoerde, en order gaf, hoe hij 't zou aanleggen. Dit flaagde zo gelukkig, dat drie der grootfte en weerbaarfte Schepen van geheel Engeland, el!: tachtig ftukken gefchuts voerende, tot het water afbrandden: het vierde ontfnapte ter naauwernood het gevaar. De Hertog van york en de Hertog van albemarle, die, gelijk men uit eenige Gevangenen vernam, daags te vooren nog op deeze drie Schepen geweest waren, en zich toen te Rochester, pf daar omftreeks, onthielden, zagen de glorie der Engelfche Scheepsmagt, onlangs nog zo ontzaglijk, voor hunne oogen in vlam en rook vergaan, en het verbranden der Koopvaarderen in '/ Vlie, met den brand der Koninglijke Oorlogfchepen, betaald gezet. Men zou-het Eiland Chappy, even alt de Engelfchen het Westëinde van ter Schilling, hebben kunnen in brand fteeken; maar men wilde met meer edelmoedigheids oorlogen, en geene onfchuldigen de fchuld van anderen laaten boeten; het plaagen en rooven, 't geen eenigen der Schepelingen beftonden, wierdt ftreng geftraft. Hoewei deeze togt vereeuwigd in de Verzamelingen van Nederlandfche kunst, door het penfeel en het graveerilift der Hteren langsndyk en sallieth, dus gelukkig uitgevallen, van zoFisiigen van roekeloosheid wordt betigt, oordeelden, evenwel, 'sLands Staaten zich verpligt, hun genoegen daar over openlijk te betoonen. Behalven de gefchenken 9an de mindere "bevelhebbers, wierdt de Heer de witt, gelijn o,k de Admiraal dï rditer en van gend, begiftigd met een Gouden Kop, op welken de altoos gedenkwaardige togt keer keutlijk en' kunftig was afgebeeld. Wat laater ontving, nog daarenboven, de Ruwaard van de Staaten van Holland, eenen Renibrief van dertigduizend guldens, in erkentenisiè der gewigtige dienften, op den vermaarden togt na Chattam, door hem den Lande beweezen. in den vreezelijken Zeeflag, in de maand Junij des Jaara |67a, andermaal onder opperbevel van den Heere de ruiter, §»ri de'Vereenigde Franfche en Engelfche Vloot geleverd, w»1  WITT. (KORNELIS de) was de Ruwaard de witt, als Gemagtigde, tegenwoordig. Eenige andere Staatsleden verzelden hem nu ia die hoedanigheid. Vóór zjjn vertrek hadt hij de toezegging ontvangen, dat zijn Zoon, waarfchijnlijk de oudfte, hem in het Ruwaardfchap zou opvolgen , indien hij, onverhoopt, in 's Lands dienst mogt fneuvelen. Van wegen den Staat wierdt hem eene lijfwagt van etlijke Hellebardieren toegevoegd. De witt begaf zich aan boord van den Heere de ruiter. Op den zevenden Maij des gemelden jaars kwameii de Vlooten can elkander. Vooraf hadt de Ruwaard, aan de be^elheb^.rs, eene deftige en kloekhartige aanfpraak gedaan, en elk tot' zijnen pligt vermaand. Geduurende het gevegt onthie dt zich de witt op de Bovenhut, daar hij zich, als zijnde met eenig ongemak aan zijn been gekweld, een fluweelen armltoel hadt laaten brengen. Hier fnorden hem de kogels als hagel over en langs het hoofd. Eén derzelven, digt voo.bij zijn hoofd gonzende, doodde drie zijner Hellebardieren, en brjgt tw e of drie anderen zwaare wonden toe. Gaarne zouden de witt en de ruiter, 's anderendaags, het gevegt hervat hebben; maar de vijanden ontweeken hun, en k»am daarom 'sLands Vloqt, in het gezigt van het Eiland Walcheren, ten anker; daar zij eenigen tijd bleef liggen. Intusfchen was des Ruwaards ongefteldheid dermaste toegenomen , dat hij aan 's Lands Staaten om verlof verzogt, zich na Land te mogea begeeven. Bij zijne komst ta Bord; echt vondt hij de Stad vol beweeging, en het gemeene volk bijsterzinnig tegen hem vooringenomen. Terwijl hij nog op de Vloot was, hadt men het graauw oproerig langs de ftrasten hooren fchreeuwen: Lang leeve de Prins van oranje: de Duivel haale de de witten! Twee Vaandels, van eet.en der Stads Torens waaiende, het een Oranje, het ander wit, waren indiervoege geplaatst, dat het eerfte boven, het anaer smdtr ftondt, voerende het Opichrift: i .. Oranje boven, de witten onder; Wie anders meent, dien flaa de DonderI Daarenboven hadt men eene Schilderij, verwonende den roemrijke!? togt na Chattam, en in dezelve de afbeelding-  33° WITT. CKORNELIS de) van den Ruwaard, ter zijoer eere op het Stadshuis te Dordrecht geplaatst, van daar gehaaid, verfcheurd, de ftuknen rondom de hoofdwagt der burgerije, en het uitgefneeden hoofd des Ruwaards aan den galg gefpijkerd. In zulk eene getleldheid der Stad was het natuurlijk te verwagten, dat den Heere de witt eenige onaa^genaame bejegening ontmoette. Kort naa zijne wederkomst van de Vloot, kwamen 'er, op eenen nacht ten elf uure, vier onbekende perfoonen 'aan zijne deur kloppen, begeere.ide hem te fpreeken. JVlet het zeggen, dat de Ruwaard onpasfeiijk, en niet te fpreeken was, lieten zij zich niet afzetten, maar zogten met geweld ten huize in te dringen. Het vermoeden dat de onbekenden met een moorddaadig oogmerk aldaar waren gekoomen, deedt de huisgenooten na hulp uitzien. Een derzelven, door eene agterdettr, na het Stadhuis in allerijl zijnde geloopen, verzogt bijftand van de burgerwagt. Deeze zijnde toegefchooten, deedt de geweldenaars de vlugt neemen. Aan deeze geweldenarij ontkoomen, moest hij, kort daar naa, voor den aandrang eener andere wijken. Prins willem de III, door het oproerig dringen van het gemeen te Dordrecht , tot Stadhouder . zijnde aangefteld , onderreekencte de Wethouderfchap eene Akte, bij welke het Eeuwig Edikt vernietigd, en de gemelde hooge waardigheid den Prir.fe wierdt opgedraagen. Aan den Heere korkelis de witt, terwijl hij nog ziek te bedde lag, wierdt deeze Akte insgelijks ter on« derteekeninge voorgelegd. Doch hij weigerde dit, betuigende , liever te willen fterven , dan een Eed fchenden, van welken geen mensch op aarde hem kon ontflaan. Men ftelde hem voor oogen, dat het woedend en muitend volk zijn huis omringde, en gereed was, zo hij langer aarfelde, tot daadlijkheid te koomen. De bnverfchrokken Burger, gewoon, in de heetfte gevegten en Burger - onéénigheden, de grootfte gevaaren met een ftandvastig gemoed te tarten, liet zich geene vreeze aanjaagen, maar fprak: In den laatften Zeejlag zijn mij zo veele kogels over 't hoofd gewaaid; ik vreeze 'er geen meer, en, wil liever een kogel afwagten, dan dat Schrift teekenen. Alle aanmaaning fcheen vrugtloos, en men begon den moed, om hem te winnen, reeds optegeeven, toen zijne  WITT, (KORNELIS de) 331 zijne Echtgenoote, haare jongde Kinderen bij da hand houdende, binnen tradt, en, in traanen zwemmende, fmeekte, dat hij toch, om hunnent wil, zorg voor zijn leeven zou draagen. Doch, ziende, dat hij onverzettelijk bij zijn befluit b'.eef, dreigde zij de deur te openen, zich met de Kinderen onder het oproerig Gemeen te werpen, cp deeze wijze zijne Naakomelingen tragten te redden, en hem aan zijn lot overgelaaten. Dit zeggen, op een bijkans wanhoopigen toon geuit, trof hem het hart: hij teekende en dagt zijne eer te uedden, en eene verfchconing voor zijne zwakheid te zullen vinden, wanneer het oproer zou bedaard zijn, door agter zijne handtekening te voegen V. C., vi coaclus, (door geweld gedwongen); doch één der opflookende Predikanten, het Gemeen van de beduidenis deezer letteren onderrigt hebbende , dwong het hem, dezelven doortefchrabben, en even als de anderen te teekenen. Aan deezen ftorm dus ontkoomen, liep de Ruwaard, kort daar naa, in de maand Juüj, een nieuw gevaar, toen de boeren van het Eiland Voorne, zes dagen agter elkander hem zoekende, op ziju leeven liepen. Ook anderen, die tot hem in eenige betrekking ftonden, wierden in den dollen en bloeddorstigen haat betrokken, welken men hem toedroeg. Een kommis, enkel om dat hij, voorheen, bij den Ruwaard hadt gediend, en door hem met dat ampt was begiftigd, dreigden zij te vermoorden. - Dit alles, intusfchen, was louter voorfpel van den deerlijken ramp, welke hem, eerlang, zoude wedervaaren. 't Lust ons, van het beloop deezer zaake , een omftandig verflag mede te deelen, 't welk, tevens, den treurigen uitgang van den Raadpenfionaris joan de witt zal bevatten, gelijk wij, aan het flot des naastvoorgaanden Artikels, beloofd hebben. De Ruwaard kornelis de witt door zekeren willem tichelaar, Wondheeler te Piershill, bij den Hove van Holland, van zeker gruwelftuk zijnde aangeklaagd, was de Advokaat-Fiskaal ruisch na Dordrecht gezonden, om den be* fchuldigden opteligten. Op den vierëntwintigften Julij vervoegde hij zich ten huize des Ruwaards: 't was Zondag, eu de meesten der Wethouderen te Kerk. Zonder zich bij één hun-  33* WITT, CKORNELIS d-0 hunner te vervoegen, of tijd te geeven, om bijeentekomen, voerde hij zijnen prooi na den Hage. In de Kasteleinij van den Hove van Heiland gebragt, ondervraagden hem de Gemagtigden van denzei ven Hove. Tichelaar kwam ter zelfde plaatze, doch hadt de vrijheid van gaan en keeren: ook kreeg hij verlof na huis te trekken, zo hij voorgaf, om nader bewijs te haaien. Het leedt tot den zesden Augustus, «er hij weder kwam. De witt wierdt in de Voorpoorte van den Hove in naauwer bewaaring gebragt, en het fterk aanhouden der Regeeringe van Dordrecht deedt ook tichelaar daar plaatzen. Die Stad beklaagde zich over de fchennis baarer Voorregten in het weghaalen eens Burgers, om hem elders te regt te fteilen: bovenal, dat dit gefchiedde op het aanbrengen van eenen eerloozen Knaap, omtrent een Burger, die de Burgemeesterlijke Waardigheid, en, ten dienste des Lands, de gewigtigfte posten bekleed hadt. Zeer groeide de algemeene verbaasdheid over dit opligten des Ruwaards, wanneer de befchuldiging, tegen hem ingebragt, bekend wierdt. Tichelaar verklaarde, den zevenden Julij diens jaars ten huize van den Ruwaard gekomen te zijn, om hem over zeker geding met den Heer en Schout van Piershill te fpreeken, doch uitgefteld wierdt tot den volgenden dag: dat hij toen den Ruwaard, te bedde liggende, gezien en gefproken hadt, die hem beloofde, in het geding behulpzaam te zullen zijn, mits hij zich verbondt, om den Ru* waard ook zekeren dienst te doen; dat tichelaar, zich hier toe bereid getoond hebbende, de Ruwaard hem, met veel omflags van reden, hadt voorgehouden „ dat de Prins nu „ Stadhouder geworden was, en da: men niet rusten zou, „ eer men hemSouverein gemaakt hadt; dat zulks verdeifiijk „ voor het Land was , kunnende de Prins ligtlijk met de „ Dogter van de -eene of andere Mogendheid trouwen, en ,, het Land aan eenen vreemden Heer brengen; dat het, eb> delijk, 'er onder of over, buigen of barsten moert, en ,, het in 'c Land niet wel zou gaan, of de Prins moest van ,, kant. Dat 'er wel dertig voornaame Lieden waren, die 't „, hier op hadden toegelegd, doch dat tichelaar het moest 9, volvoeren door vergif, flaal of fchietgeweer. Dat tiche- n laa3$  WITT. (KORtfELIS de) , §33 laar 'er zich oók bij eede toe verbonden hadt, bewoogert „ door eene belofte van dertigduizend Guldens, en 't Bal° »» juwfchap van Beijerland. Dat de Ruwaard hem'zes zil* „ veren Ducatons op de hand lradt gegeeven. Dat hij, » hier op ten huize uitgegaan, en , naa verloop van aeht ,, dagen, uit wroeging, zo hij zeide, over de fnoodheid n van het ftuk, waar toe hij zich verbonden hadt, na het „ Leger bij Bodegraave vertrokken was, en alles aan den ,, Heere van albrandswaard, Hofmeester van den Prins, ,, en vervolgens aan den Heere van zuilenstein ontdekt „ hadt: en, met den eerstgemelden Heer na den Hage ge„ retad, hadt hij 'er den Prins berigt van gedaan, en deeze het Hof des kennis gegeeven." Van 's Ruwaards zijde wierdt erkend, dat tichelaar, ten gemelden dage, omtrent een vierendeel uurs met hem gefproken hadt; doch het berigt des gefpreks luidde geheel anders. n Vooreerst hadt tichelaar gewaagd van de zwaarigheden „ des tegenwoordigen tijds, en daarop den Ruwaard aange„ boden iets te willen openbaaren, mits het onder hem blee„ ve. De Ruwaard hadt hier op geantwoord, dat hij 't zeg. „ gen mogt, zo 't iet goeds ware; in welk geval hij hem „ ook wel behulpzaam wilde zijn; doch was het iet kwaads, „ dan mogt hij wel zwijgen, indien hij 't niet openbaar ge„ mankt wilde hebben. Tichelaar , nog eene poos op be„ lofte van geheimhouding, aangedrongen, en fteeds het zelf!. „ de antwoord bekomen hebbende , was heen gegaan mes ,, deeze of dergelijke woorden: Dewijl Mijn Heer het dan „ niet gelieft te weeien, zo zal ik het zwijgen. Ik wemch' „ Mijn Heer goeden dag." 's Ruwaards Zoon en Knegt hadden aan de geopende Kamerdeur, naauwlijks één roede' van het bedde ftaande, dit afgeluisterd, en het terftond, eef zij den Ruwaard, of iemand anders, gefproken hadden, ia deezer voege over verteld. — De Ruwaard zelve, dugtende, dat dergelijk een gefprek in een zo netelig tijdsgewricht zijnen vijanden ftoffe tot lastertaal mogt geeven, hadt den Secretaris arend muis van holy des verflag gedaan, met verzoek , om het den Burgemeester van 't Geregt bekend te maaken, en teffens, dat 'er op dien tichelaas gelet mogt wor-.  &4 WITT. (KORNELÏS dè) ■worden. Deeze Geheimfchrij^er verklaarde ook, uit 'sRuwaards mond verftaan te hebben, ,, dat zekere Vent, hij hem gekomen zijnde, gezegd hadt, dat zijne Hoogheid „ mogelijk zou trouwen met de Dogter van zekere Mogend„ heid , en dat men dit moest zoeken te beletten. Waar op „ hij hem belast hadt te zwijgen, alzo hij daar van niet hoo„ ren wilde: ook dat de Ruwaard hem niet kende; doch daar naa van zijne Huisgenooten verliaan hadt, dat hij de „ Barbier van I'iershil was." Alle deeze omftandigheden zamengenomen, en wel over* woogen zijnde, oordeelden de Vrienden des Ruwaards, dat de befchuidiging , tegen hem ingebragt, niet alleen allen grond, maar ook allen fchijn 'van waarheid derfde. Hoe kon men gelooven, dat de Ruwaard aan eenen onbekenden eene zaak van zo veel gewigts zou toevertrouwd, in een vierendeel uurs dien boozen toeleg ontdekt, en hem tot het medepleegen daar vsn overgehaald hebben? Wie kon denken, dat hij onvoorzigtig genoeg zou zijn, om van een geheim gefprek met iemand, dien hij onderfteld wordt tot zijnen wil be woogen te hebben , kennis te geeven aan Burgemeesteren van Dordrecht; en zelfs melden, dat dit onderhoud den Prins van oranje betrof? Eene onvoorzigtigheid, die bij wederflag op zijn eigen hoofd moest thuis koomen, indien de aanflag op 's Prinfen leeven eens beftaan was, gelijk men onderftellen meet, dat hij verwagtte. Daarenboven ftondt da befchuldiger ter kwaader faame; een en ander Vonnis, over misdaaden van aanbelang, was door het Geregt van Püersrhil en den Vierfchaar van Putten over hem geftreeken. Noch de redenen van den Ruwaard ter zijner verdeediginge, noch de ongenoegzaamheid van het éenig getuigenis eens eerloozen, kon het Hof beweegen, om den Gevangenen te ontftaan. Zijne vijanden, ziende dat men den val deezes Mans zogt, wilden dien verhaasten, door nadeelige gerugten, wegens zijn gedrag op 'sLands Vloot, te verfpreiden. Men vertelde, 't was geene onpasfelijkheid, die hem van de Vloot hadt doen thuis koomen, maar hij was met de ruiter in gefchil geweest, die hem eene wonde in den arm hadt toegebragt. Hij hadt tegen 's Lands Vijanden, en bovenal tegen  WITT. (KORNELÏS de) 335 gen de Franfchen, niet willen ftriiden, en 't hervatten van den ftrijd, naa den flag voor Soulsbaai, belet. Gemaklijk kon deeze zaak nagevorscht worden. De Raadpenfionaris fchreef aan de ruiter. Deeze vaardigde terftond eenen Brief af aan de Staaten van Holland, zijne hoogfte verwondering betuigende over 't geen hem uit het Vaderland was te vooren gekomen: als mede, dat alie die geragten volftrekt verzierd waren: met aanroeping van gods naam verklaarende, met den Ruwaard van Putten, als Afgevaardigden en Gevolmagügden op 's Lands Vloot, in alle broederlijke éénigheid en openhartige vriendfchap geleefd te hebben; dat 'er nooit tusfchen hen een verfchil gereezen was, veel min een zo hoogloopend, dat zij van woorden tot daadlijkheden gekomen waren. Hij gaf desgelijks getuigenis van 's Ruwaards ijver, om de Vijanden, Franfchen en Engelfchen, zonder onderlcbeid, ta bevegten, gelijk hij zulks met de daad be» toond hadt: ook was het hervatten van den ftrijd niet belet door 's Ruwaards toedoen, die daar toe befloten hadt, maar door den wind. Het getuigenis van een Man, als de ruiter, hadt meer dan voldoende moeien zijn, om den Ruwaard van deaze laatfte betigtingen te ontheffen; maar de ruiter ftondc bekend voor eeu Vriend van de witten. Men hoorde den Ruwaard .ééns tegen zijnen Befchuldiger. Deeze fnoode, te vergeefsch getragt hebbende te Piershil een getuigenis te krijgen van zijn eerlijk gedrag, vreesde, dst zijn bloot zeggen in Regten voor geen 'genoegzaam bewijs zou doorgaan: hier om boodt hij aan, tegen den Ruwasrd, zich te laaten pijnigen. Zulks, te zeer fmaakende naar de oude wijze van Regtspleeging, door tweegevegten, vuuren waterproeve, wierdt verworpen. Buiten twijfel was die voorflag den Befchuldiger ingeboezemd door 's Ruwaards Vijanden, die door pijniging eene bekentenis uit den mond des Befchuldigden wilden haaien, welke hem in 't oog des Volks en der Naakomclingfchap fchandvlekte. De Huisvrouw, de Bloedverwanten en de Vrienden des ' Ruwaards leverden een allerdringendst Vertoog in, om zijn ontflag te bewerken. Zij wraakten de aanklagte eens eerloozen, zonder bewijs en zonder getuigenis, tegen een Burger vaa  Uë WITT. (KORNELÏS be) vin' aanzien, die dén Lande gróoté diénsten gedaan hadt. Zij beweerden, dat 'er, gelijk naar Régten behoorde, geen blijk* altoos was vsn een Corpus deliüi, gelijk de Regtsgeleerden fpreeken, dat is, in het tegenwoordig geval, dat men nog geen bewijs hadt van eenige Zamenzweerhig tegen het leeven van den Prins; veel min, dat de Ruwaard daar aan fchuldig ftondt. Zij beriepen zich op 't getuigenis des Knegts, die 't gefprek gehoord, en hier op, dat de Gevangene den Befchuldiger terftond bij de Regeering beltend gemaakt hadt; met bijvoeging, dat tichelaar bijzondere redenen van wrok hadt' tegen den Ruwaard, die, eenige jaaren geleden, hem in eene geldboete verwees. Maar alle deeze en' meer redenen van verdeediging waren vrugtloos, en het ontdekte zich hoe langt' hoe Klaarder, dat het Hof geheime redenen meende te hebben , om mét dén Ruwaard ten ftrengften te handelen. Deeze agtensw^ardige, doch ongelukkige, Burger, in één verhoor zijnen Aa.'klaager van twee valschheden overtuigd hebbende,' verzogt, herhaslde keeren, maar vrugtloos, weder tegen hem géhoord te. mogen Worden, 't Bleek voor der ohpartijdigen' oog, dat de Schelm, door de Vijanden des Ruwaards opge» zet, gekomen was, om hem den moord des Prinfen voortenellen , met oogmerk om hem te verraaden; en dat hij, dit ontwerp mislukkende, fchielijk heetien ging, om langs eenen anderen weg den val des belaagden te bewerken. Zijne vijanden, vreezende. dat hij zich aan het fchriklijk lot, voor hem ber?id, zou onttrekken, namen de toevlugt tot de laagfte kunstgreepen, om zijne ontkoming te beletten." Êen Heer van aanzien, wiens naam nog verdonkerd blijft 5' gaf den Klapperman last, in den Hage het gerugt te verfpreiden, dat de Ruwaard Wilde uitbreeken. Op deeze maare liep-het Volk, 't welk de onfchuld eens gehaateö Burger? siiet kon gelooven, te hoop, en na de Gevangenpoort: her dreigde, ae huizen der geenen, die 'er omftreeks woonden," tot den grond te zullen omkeeren, als zij de ontkoming des' Gevangenen begunstigden: en de oploop Was niet te ftilien,' dan met de verfchijning des Ruwaards voor het venfter. Vervolgens bezette de Burgerwagt de gevangenis. Het verblindde Volk na den prins gezonden hebbendé, cm eene Wag» tér ver-  WITT. (KORNELÏS de> j verzoeken, óp dat kornelis de witt het niet zou öntfnappen, floég hij het af, met te zeggen, dat de witt in han» 'den van U Geregt was , V welk wel zorg zou draagen, dat hij niet onivlügtte. Het voldoen aan zulk een^.verzoek zou hem blootgefteld hebben aan 't verwijt, dat hij 'sVolks woede onderfteund hadt* en dit moest als uit zich zëlven werken. Doch, eer de Gevangene daar aan wierdt opgeofferd, moest hij, op last van de onbillijkde Regters, tot de partij der onderdrukking-- overgehaald, de fmart der folteréndfte pijnigingen ondergaan. Zeker Heer, den Aanbrenger ter zijde ge-? roepen hebbende , beet hem in 't oor: Onneozele bloed! ■waarom hebt gij geen moeds genoeg gokad, óm alle de bij» zonderheden uwer befchuldiginge jlaande te houden ? Men %oU den Ruwaard den kop. voor de voeten gelegd hebben, en nu zal hij 'er met een bannisfement afkomen : of de pij* nigtng moet hem fchuldbekentenis afpersfen. Om dit doecawaaraig oogmerk te bereiken, hadden de Regers de lasgheid en barbaarschheid, om tot de pijniging.te belluiten.. Dit middel, veel gefchikter, om de hardvogtigheid des Lijders te beproeven, dan om van fchuld of onfchuld overtuigd te worden , wierdt hier te werk galleld tegen gebruik, 't welk hetzelve alleen gedoogt in gevallen, dat 'er biijkbaare bewijzen" zijn van een gepleegd misdrijf. , Op den ichttïeudenAugustus berigtte de Cipier, 'savonds* den Gevangene, dat hij Jast hadt, hem geen eeten te geeven. De Ruwaard, na de reden vraagende, kreeg geen antwoord; en vroeg daar op, bedaard: Hoe nu, zullen zij my morgen pijnigen ? 's Anderen daags bragt men hem na Se Pijnkamer, Schoon 'er nog niemand der Heeren tegenwoordig was, ging de Scherpregter aan het hém bevolen werk. Vergiffenis verzogt hebbende voor 'i geen hij hemt zou aandoen, ontblootte hij den Gevangene zo_ verre, dat hij alleen een onderbroekje aanhïeldt, en zette hem voorts de fcheen&hroeven. Op het zeggen van de witt, gij doet mij al pijn aan, eer de Heeren hier zijn, antwoordde hij, „dat „ het hem belast was," en zette de pijniging voort met zo veel nadruks, dat de Ruwaard, onverduldig wordende, uicXXXII. deel. if *5eP?  o3S WITT. (KORNELIS de) riep: Gij fchelm '. is mij dat pijn aandoen; ik zou u v/el een klink om de ooren geeven. „ Klaagt gij reeds," hernam de Beul, „ 't zal 'er nog wel beter op aankomen: ik zou „ u raaden maar te bekennen, want gij zult de pijn niet „ kunnen wederflaan." Hoe, antwoordde de witt, kan men bekennen V geen men niet gedaan heeft ? Toen wierdt hem aan ieder teen vijftig pond gewigts met een dun touw, vo! knoopen, vastgemaakt, en hij, bij de armen, agterover, om. hoog gehaald, tot dat de katrollen asn elkander ftiettenj waar op men hem heen en weder flingerde. Te midden In deeze geweldige en eislijke pijniging, traden de Raadsheeren binnen, en voerden den elendigen te gemoete; „ Beken uwe „ misdaad!" Doch hij, geens mlsdaads, die zij hem wilden afpersfen, bewust, zeide; Rukt en fckeurt mij aan Jiukken,. gij zult 'er nooit uithaalen , *t geen 'er niet in is. Zij drongen aan, dat hij zou bekennen. Een verontwaardigend oog floeg de Lijder op de Hoeren; de Deugd gaf nem kragt, en bij daagde zijne Regters voor gods Vierfcbaar, met betuiging , dat zij zeiven wel wisten , dat hij onfchuldig was. Niets kon hen in 't booze opzet fluiten. De pijniging wierdt fterker aangezet, hij op de pijnbank uitgerekt, zijn lichaam, op drie piaaizen, met dunne touwen, vol knoopen, gebonden , en zijn hoofd tusfchen vier pennen gelegd; maar hij bleef zo ftandvastig als onfchuldig, en behieldt alle wakkerheid en tegenwoordigheid van geest, ja Icheen zelfs het geweld zijner Pimigeien te trotfeeren met net opnaaien van 't begin eens Lierzangs van horatiüs, vol uitdrukkingen, op zijnen toeliand paaiende „ Justum & tenacem propofrti virum „ Non cuium ardor prava jubentium,. „ Non vultus inltantis "Iyranni „ Mente quatit folida.» 't Welk deezen zin heeft Geen Dxinglandi wenk, geen muitziek Folk', Geen Beul, geen foltering, noch dolk, Dié  Witt. ckörnelis de) H?: bie ep de blanke Deugd hun hart en moordpunt wetten j Zijn magtig, om '/ gemoed eens Biaaven omtezetten. Ruim drie uuren duurde dit pijnigen; en, fchoon de Bënl,' Öie, in 't eerst, bekende' den Ruwaard zwaar gepijnigd te hebben, naderhand, op last van zeker Heer, Zich Het verluiden, dat de pijniging nists om 't lijf gehad hadt, en hij deielve wel cm een glas wijns wilde uitftaan, heeft hij, weinig maanden laater, op zijn doodbedde, een Brief aan 's Ruwaards' Weduwe gcfchreeVert . waar in hij vergiffenis verzogt wegens het geen hij haaren M:.n hadt aangedaan: teffens vsrklaarende, geene pijniging aan hem gefpaard te hebben. De Heeren van het Hof, geene bekentenis uit dèn mond des Gevangenen kunnende hsalen , wilden , nogthans, hun voórneemen, om hem te veroordeelen, volvoeren; maar von» den zich zeer verlegen , welk eene misdaad men in zijne Sententie zou ftellen. Over dit onderwerp raaöpleegende, bragt de Griffier Adriaan pots in 't midden, dat 'er voorbedden van veroonieeiiiig wiren, zonder bekentenis der befchuldigden, of het uitdrukken van de misdaad in de Sententie. Buiten twijfel oogde hij op de Sententien van uitenbo.' gaard en tresül, in 't Jaar 16(9 uitgefproken. Schoon deezen niet van het Hof; maar door gedelegeerde Regters geweezen waTen, behaagde dit voorbeeld, en men maakte, den volgenden dag, eene Sententie op, van woord tot woord luidende: „ 't Hef van Holland, gtfien ende geëxamineerd hebben„ de de ftukken ende mnnimenten, bij den Procureur - Gene. „ raai van den felven Hove, tot laste van Mr. kornelis De „ witt, Oud-Burgermeester der Stad Dordrecht, en Ruard „ van den Lande van Putten, jegenswoordigh Gevangen op i, de Voorpoorte van denzelwen Hove, mitsgaders fy-ie exa„ minatie ende confrotnatien, als mede 't gene van wegen „ den voerfchteven Gevangen is overgelevert en voorts* „ overwoogen hebbeade 't geen ter materie dienende is, en- de eenigfins beeft mogen moveren; verklaart denfelven Ge? „ vangen vervallen van alle fyne Oigniteyten en Ampten, bij „ hem tot noch toe bediend : bandt hem voorts uit den Y st j> kan-  34o WITT. C KORNELÏS de-) „ Lande van Holland ende Westfriesland, zonder dair cyt „ wederom in te komen, op poene van fwaerder ftr-ffe, te ,, ruymen defelve Landen met den eerften: ende condemneert T, hem in de kosten en mifen van Juftitie, tot tanxa ie en „ moderatie van den Hove. Actum ty de Heeren adriaan „pauw, Heere van Bennebroeck , trteQdent; aelbreckt „ nierop , willem goes , Heere van BoeckkoiJlenburg, fre„ derick van lier, Heere van Soetermeer, cornelis baen „ en mattheus gool, Raadsluyden van Holland en West. „ friesland: ende gepronuccieert op de Voorpoorte van denfelven Hove op den twintigften Augufti zeftien honderd ,J twee en zeventig. „ In kermiste van mij „ adr, pots.*5 Dit Vonnis was al te zagt voer eenen fchuldigen aan de misdaad,- met welke men hem betigtte, en alleroriregtvaardigst voor eenen onfchuldigen: ook waien alie de voorgaande mishandelingen fchandvlekken voer altoos op de Regters, die den bij ftand der Wetten verleenden aan het volvoeren der oogmerken van bitterheid en wraakzugt. In de daad, de omwenteling was al te wel gevestigd, om te vreezen, dat'er eenig nadeel aan zou toegebragt worden door Burgers, die, hos aanzienlijk voorheen, thans alle gezag en invloed ver■ïooren hadden. Misfchien wilde men, door een fchrikbaarend voorbeeld, allen, die het in 't vervolg zouden beilaan, om een Huis, het geen man toen op onwankelbaare gronden zogt te vestigen, te wederftreeven,- affchrikken. De wijze, op welke men de twee Broeders in 't zelfde onheil wist intewikkelen, fchijnt aanteduiden, dat zij, die dit deerlijk treurtoor.eel aanrigtten , een fterker aandrift en een bapaalder plan hadden, dan de eerfte vervoering van verblindenden haat. Zo onvoeglijk als het Vonnis zelve was, even ongeregeld ging men voort met het uitfpreeken. Bij herhaaling verzogt na witt, dat het ter gewoonlijke plaatze, de Kolle van het Hof, zou gefchieden. Men br*gt bij-, van het gewoon'  WITT. CKORNELIS.de) 341 woon gebruik aftewijken, om hem te bewaaren voor de mis Jiandeüng des Volks: en, ondanks zijne verkiaaring, dat hij deeze niet vreesde, en ter Rolle begeerde gebragt te worden, voer men voort met hem de Sententie in de Gevangenis voorteleezen. Men heeft dezelve naderhand vergeleeken bij die van pilatus : Ik vind geen fchuld in deezen Menfche. Ik zal hem dan kastijden, en loslaaten. Men zon 'er hebben kunnen bijvoegen, dat het voorbeeld deezes Landvoogds ook daar in gevolgd wierdt, dat taen een ftraffchuldigen barabas in vrijheid Relde. Tichelaar -or.tlloeg men, zonder eenig merk van fchande op hem te doen kleeven, als een Aanklaager, die te kort fchoot in zijne befchaldiging te kunnen goedmaaken. Eén der Regieren, Mr. aelbrecht nierop, droeg zorg, om hem te verwittigen, „ dat, daar men 't niet verder hadt kunnen „ brengen, dan dat de Ruwaard gebannen zou worden, hij „ nu buiten gaan moest, en het Volk ophitzen, om zulk een „ Schelm, die den Prins hadt wilien vermoorden, van kanc „ te helpen." Met bijvoeging, „ dat men hem immers niet „ losgelaateu zou hebben, zo hij den Ruwaard valschltjk „ aangeklaagd hadt; doch dat 'er meer aan 't fchelmlhik vast „ waren, die men hadt willen verfehoonen." Wel ras liep het gerugt van 't Vonnis door den Haag. Het Volk befchuldigde de Regters van te veel zagtheids omtrent den Gevangene: en men verfpreidde, dat het één der regelen was van den Loevefteinfchen Aanhang, om de misdaaden niet dan met Ballinglchap te ftraffen. Oproerkraaijende Briefjes wierden 'er geftrooid en aangeplakt: zij noodigden het Volk na de Gevangenpoort, om den Verraader van 't Land, *sPrinfen Vijand, loon naar werk te doen ontvangen; één, aan de Keikdeur geplakt, luidde: lucifer roept uit de Hel, Wanneer de witt daar komen zel% De Burgers riepen uit den Haag, Wagt hem ?avond in uw maag. Y 3 HJg  §<}? WITT. (KORNELÏS de} Nog een ander briefje, zijnde een tijdfchrift, was y-jrj deezsn inhoud; „ CorneLIs De wit, RVaert Van PVtten ,, VerraDer Van 'c Lant en 'sPrlnCen Viant „ Gaat naar"t geVaugenhVis, niet Verre Van 't „ Groene footle, aLwaer hl haast Loon naer ,, Silne werCken fai ontfangen. In 't Iaer, „ ALs lan Barton en Pieter GfotlVS het Slln ontfnapt." Door welk eenen list men den Raadpenfionaris de witt pa de Gevangenpoort lokte, naa dat zijnen broeder den Ruwaard zijn Vonnis was voorgeleezen, hebben wij reeds op het Artikel diens Staatsmans verhaald. Thans vervolgen wij ons treurberigt, voor zo veel het de beide broederen te gader aangaat. Zo dra was Heer joan de witt niet bij zijnen broeder dei. Ruwaard, op de Gevangenpoort, gekoomen, of tichelaar ging na buiten, en wierdt door iemand, men weet niet wie, aangezet, om overal in den Haag bekend te maaken, dat de aroeaers beiden In de gevangenis waren. Hij kweet zich onvermoeid van den opgelegden last, de vinnigfte befciiuidigingen tegen de dz witten uitbraakende; hier in onderfteund door een welbekenden Ligtmis, in de wandeling Jonker van der Moezel genoema. Daar op begaf tichelaar zich na de Kasteienije, met luidde itemme , uit een open raam, den fteeds aangroeijenden hoop Volks toeroepende, „ dat de Ruwaard llegts om de leus gepijnigd was; dat men hem het hoofd voor de voeten hadt behooren te leggen, „ doch dat men hem alleen van zijne Ampten beroofd en „ gebannen hadt, om dat de Regters zo wel fchuldig waren „ als hij." Voorts, het hoofd ten venfler uitfteekende, om te beter gehoord te kunnen worden , fchreeuwde hij het Graauw toe, „ dat die hond welhaast met zijn' broeder zon ,, afkomen; doch dat het nu de tijd nog was, om het te belettendat men zien eerst aan deeze twee fchelmen wree« ken, en daar naa de anderen, meer dan dertig in getal,  WITT. (KORNELÏS de) 343 „ ftraften moest." Deeze oproerige taal, zo zeer ftrookende met de gaande gewordene driften des Volks, wierdt beantwoord door de Burgers met het geroep, Wapen'. Wapen! en door de heffe des Volks, Moord/ Moord! Verraad! Verraad i Onder dit verward gefchreeuw ftreefde de menigte na de Gevangenpoort als om ftrijd, wie de eerfte zou weezen, ■om de handen aan de twee broeders te flaan. De Klerk van den geweezenen Raadpenfionaris , gezonden om een Affchrift der Sententie van den Griffier te haaien, kwam niet te rug, en de menigte Volks voor de Poort nam hand over hand toe; dit maakte hem ongerust, en deedt hem befluiten , om, ware 't mogelijk , alleen uittekomen. Hij kwam bij de Poort ; doch één der Burgeren beet hem toe; Hier mag niemand uit ! - Op zijne vraag, waarom niet, Mannen? gij weet immers wie ik ben, riepen anderen, wij hebben 'er geen last toe! - Wat last, hernam de witt , moest gij hehben ? Van eenen Officier, was het zeggen. Hier op ontftondt een gefchreeuw: Schietl Schiet! Met behulp van één zijner Klerken kwam hij weder binnen, en men kreeg de deur toe. Eene andere deur, om agter uit ta koomen, was 'er niet. Hij vervoegde zich weder bij zijn broeder, vol ongerustheid, bij herhaaling zeggende: Ik wenschte, dat ik hier van daan was \ Hoe kom ik hier nog vav daanl De Staaten van Holland, toen vergaderd, om een opvolger van den Raadpenfionaris te kiezen, ontdekten deeze be■weegenisfen niet zonder des te grooter verlegenheid. Zij vreesden, wat hier van voor zich zeiven mogt worden. Op hunne befchikking kwam de Haagfche Schutterij in de wapenen , en drie Kompagnien Ruiters za;en op. 'Er was een gerugt uitgeftrooid, dat de hoofden des oproers de Boeren en Visfchers der oingelegene Dorpen in den Hage ontbooden hadden; om hen te beletten, wierden de Valbruggen opgehaald, en de Schuiten aan den binnenkant der gragt gebragt. Ten zelfden tijde wierdt een Brief afgevaardigd aan zijne Hoogheid, mat verzoek, om ten fpoedigften met eenig Paarden- en Voetvolk in den Haag te koomen. Hij kwam noch gondt iemand; maar de Graaf van tilly vatte met zijne Y 4 Kom-  344 WITT. (KORNELÏS de) Kompagniè post digt bij het Gevangenhuis en de daar gefchaarde Burgers, veelal meer génegen om de woede des gepenpels opteltooken dan te bedwingen. Eenige Vaandels (ionden'niet alleen onder het bevel van verdajte Officieren, maar van de zodanigen, die bekend waren voor gefïagene vijanden der broederen, onder anderen zacharias de zwart en dè Zilverfmic hendrik verhoef ; welke laaura, dien morgen', "twee kogels op zijn fnaphaan hadt laaten loopen, god biddende, dat hij tot het van kant helpeu der Broederen mogt medewerken, of zelve omkomen. Jóan van baekhem, toen Scnepen, en naderhand Baljuw van 'sHage, hadt eenige Kapiteins bij eede doen belooven, de witten niet in leeven te zullen iaaten. Eén deezer Burgervaandels eene Kompagniè Ruiters ontmoetende, toetste verhoef de bende met te roepen: de Prins loven*, de witten onder', wie anders meent, die jlaa de Donder \ Waar op z.\ antwoordde, het ook zo te meenen. Dan, fchoon deeze Kompagniè het dus met de oproerigen fcheen te houden, hadt de Graaf van tilly, die 'er het bevel over voerde, zich niet door de algemeen heerfchende doldriftigheid laaten bevangen. Hij beval den zijnen, die fteedj over de plaats met de Burgers in gefchil waren, de musketten altoos gereed te houden, zonder egter vuur te geeven, of de Burgers moesten eerst losbra iden; die ook in eene dreigende geilalte Honden, en elkander aanhitsten, om den Graaf onder den voet te fchieten. Maar, deeze zijne bedaar de rustigheid houdende te midden van het gevaar, vroeg den Burger-Officieren: Of zij den Haag tot een bloedbad wilden maaken? dat zij dan maar eerst hadden te fchieten. Zulk eene koenheid joeg hen vervaardheid aan. Zij vreesden voor de wraakneeming eens getergden Krijgsmans. De Bargemeesi. ter ea Kolonel joan maas, en verfcheide Heeren der Wethouderfchap, onderhielden den vooruitlocpenden verhoef in 't bijzonder, op eene ernstige wijze hem vermaanende, om zijn opzet te laaten vaaren; doch hij beantwoordde zulks met bruskheid, ben voor Verraaders fcheldende, en met het zelfde loc' als dat van de witten dreigende: hij ging, eer verflerkt 'in zijn boosaartig vborneemen, dan 'er van afgebragt', aa de Gevangenpoort te rug; • " w< . '" ' ' • - ' On>  WITT. (KORNELÏS na) 34.5 Omtrent den middag liep *er een gerugt, dat de beide Broeders ontkomen waren. Om het zelve te ftuiten , liet men tien of twaalf Burgers boven en in 't Vertrek koomen, w.iar zij de broeders vonden. Dit voldeedt het Graauw niet: twintig of dertig uit het zelve moest men toeftaan, dat het met eigen oogen zich overtuigde van de waarheid, door de Burgers vermeld. De naaste Huizen bleeven niet onbezogt, óm te verneemen of 'er door dezelven ook kans ter ontvlugtinge ware. En, op dat zij, ergens uitkomende, geene lijfberging zouden vinden, plaatste zich een Metzelaar met zijn roer op het dak der Poorte, met oogmerk, om, als zij het *er buiten waagden, te fchieten. Terwijl de broeders aan tafel zaten, vertelde de Dienstmaagd des Cipiers, dat de Burgers zeer oploopend wierden. Op de vraag des Ruwaards, wat willen zij hebben 5f hernam zij, zij willen u doodflaan 1 Met alle rustigheid van geest fprak hij hier op; Is''tom mijte doen, laaten ze. koomen, hier ben ik\ De Fiscaal ruisch tradt, met eenige Officiers der Burgertje en vijf of zes Burgers, binnen, te kennen geevende, dat zij dienden, oin den Ruwaard te befchermen en te bewaaren. De gevveezene Raadpenfionaris, dit voor eene leuze neernende, dat hij mogt vertrekken, meende heen te gaan; doch de Burgers wederhielden hem, zeggende: Holla, "Mijn Heer, gij moet ook hier blijven ! De Fiscaal verzogt hem, nog wat te willen toegeeven, om 's Volks wille. Eenigen der, Officieren aaten, op 't verzoek der broederen, mede, en wierden, zo zommigen fchrijven, in een minzaam gefprek genoegzaam van 's Ruwaards onfchuld overtuigd. * Doch dit baatte niets: het oproer voor de deur nam hand over hand toe. De Burgers, misnoegd , dat zij door de Ruiterij in hun bloeddorstig voorneemen belet wierden, vielen aan 't dreigen en dringen, alles aanwendende, om dezel. ve te doen aftrekken. Maar tilly. hieldt ftand, de gevolgen van zijn vertrek maar al te duidelijk voorziende; en men moest zich van laage ftreeken bedienen, om hem van die plaats te verwijderen. Twee Sergeanten, duurkant en van spanje, (de namen van allen, die deel genomen hebben in dit fchendig ftuk, verdienen met affchrik aan de NaakoomeY 5 üng-  S4<5 WITT. (KORNELÏS de) ltogfchap te worden overgeleverd,) vervoegden zich bij da Heeren van asperun en adriaan bosveld, de twee éénigea der Gekommitteerde Raaden toen in een Hage; de anderen waren, twijfelagtig uit welke oorzaak, op een tijd, wanneer hunne tegenwoordigheid zo noodig was, afweezig; met verzoek, dat deeze Heeren last zouden geeven tot het doen aftrekken der Ruiterije. Hier in niet Hangende, (lelden twee Burgerkapiteinen, van leeuwen en van reenen , dien eiscl» andermaal voor. Op dü vraag, of zij dan de Heeren op de Poort tegen allen overlast zouden bejehermenï gaven zij ja ten antwoord; doch {rookten, te rug gekeerd, hunne Vaandels nog fterker op. — Ten zelfden tijde vernieuwde en verzwaarde men 't gerugt van den aantocht der Boeren: 'er bijvoegende, dat zij kwamen om den Haag te plunderen. De Heeren Gecommitteerden, door deeze gertigten aan 't wankelen gebragt, konden de langs hoe meer dringende aanzoeken niet wederflaan. De Burgemeester joan maas, fchoon den broederen genegen, en jacob van der hoeve, Perjflona» ris van den Haag, gingen die Heeren fpreeken , om hun de nooozaakiijkheid te toonen, dat da toegangen door de Ruiterij bezet wierden, om den roofzugtigen hoop te fluiten, Deeze redenen hadden te min gronds, om dat, indien de Poeren met de daad in aantocht geweest waren tot het vplr voeren van een zo flinks oogmerk, Butgerkompagnien, toen in de wapenen, en door vrees voor eigen gevaar gedreeven, te over in flaat geweest zouden zijn tot het verftrooijen van een handvol opgeraapt en ongeregeld Volk- De twee Heeren Gekommitteerde Raaden lieten zich overhaalen, 't zij ze voor het Graauw vreesden, of, het heimlijk oogmerk deezer zamenzweering doorgrondende, voor 'sVolks wraak dugtten, als zij zich tegen het oproer aankantten, Zij lieten, der- halven, den Graave van tilly mondeling aanzeggen, dat hij de naderende Boeren met de Ruiterij zou tegentrekken; doch hij weigerde zijn post te verlasten zonder fchriftlijk bevel; dit kon hem tegen allen ongeval dekken, en teffens dienen, om den Heeren meer tijds tot beraad te geeven. Het wierdt hem ter hand gefteld, geteekend door van asperen en boschveld. Deezen Lastbrief bewaarde tilly, en toonde ze vervol-  WITT. (KORNELÏS be) 347 volgens meermaalen , met deeze uitdrukking: Ziet daar 't gefchrift, het welk heide de witten gedood heeft. Op het ontvangen betuigde hij: Ik zal gekoorzaatnen j doch nu zijn de witten doode luiden! Naauwlijks was hij met twee Kompagnien afgetrokken, terwijl de derde op het Buitenhof de gewoone wagt hieldt, of de Burgers drongen, nu ruimte gekreegen hebbende, na de Gevangenpoort. Bier, Wijn en Brandewijn, en de ophitzende taal des Schepens van bankhem, alles diende om hun een fpoorflag tot euvelmoed te geeven. Onder de Burgers bevonden zich gemaatlgden, die van geen doodflaan wilden hooren: om hen te beweegen, dat zij aan 't werk de hand leenden, of althans niet tegenfpraken, fprak men van de twee broeders op het Stadhuis in beter bewaari'ige te brengen, en daar naauwkeurig te bewaaken, tot dat zijne Hoogheid koomen zou, om hun lot te beflisfen. Het Blanuwe Vaandel, dat boven allen in woede uitfiak, rukte voor de Poort, en, onverduldig, om 'er in te geraaken, fchoot 'er fterk op. De meergemelde verhoef, de Wapenf ij. er d'assignï , de Pókmeester adriaan van vaalen , de Boeldfnijder kasper de mars, en de Wijnkooper van dorsten, met eenige anderen, ftaken hier in uit. Dan de Poort, hoe doorichooten, ging niet open. Verhoef haalde uit een Smitswinkel Mokers, Hamers en Breekijzers. Zij vielen aan 't breeken, onder een eislijk getier en gefchreeuw, van alles, wat men 'er binnen vondt, te zulien vermoorden, zo men niet open deedt. De Cipier geliet zich zeer ontfteld te zijn, als of hij geheel onkundig was van de zamenzweering, en opende eindelijk de deur. Verhoef , vergezeld van de oproerigften, ftoof terftond hot Vertrek in, waar de broeders hun deerlijk lot w>ten. De Ruwaard was, meest uitgekleed, wat gaan liggen, en de ge-r weezene Raadpenfionaris ftond gekleed met zijn fiuweelen Mantel om, leezende in den Bijbel. Verho'f vliegt ria 't Ledikant, en fchuift de gordijnen open, met eene donderende ftem roepende: Verraader, gij moet fierven.\ Bid god, en bereid a! De Ruwaard, zeer ontfteld en beeven- hunne gefprekken met deeze Manset., meer en meer van derzelver onfchuld overtuigd waren, wilden iets tot hunne verfchooning inbrengen; doch hun Wierdt de mond geflopt met- het zeggsn: Gij Schelmen, gij hebt u ook al mei laaten omioopen! Dit woord was als 't ware de leus, om doof te zijn voor alle medelijden. De Ruwaard wierdt met een bedplank naa 'c hoofd, en, onder een woest getier, de trappen afgtfmeeten, en even buiten de Gevangenpoort gefleepr. Zijn Broeder volgde hem, zonder hoed, met een bloedend hoofd. Verhoef leidde hem, bij de hand, de trappen af, hem fteeds betigtende van Land- vee-  WITT. (KORNELÏS de) 342 verraaderije. Hij zogt zich kort en bondig te verdeed igen,' én zag verhoef aan met oogen, die deezen onverlaat naderhand bekende, dat hem te rug zouden gehouden hebbèn vaa iets geweldigs tegen hem te beftaan, zo de witt gewapend geweest ware. Dit onderhoud, hoe kort, wekte agterdogt bij de andere Burgers: zij vreesden, dat hij 't mogt ontkomen, en fchreeuwden dat verhoef zich met den geweezeneri Raadpenfionaris verftondt, wiens Goudbeurs en Zakhörologie hij reeds weg hadt. Verhoef ftiet daar op, vol ioorn, dA witt van zich af, onder dit gruwzaam zeggen: Neemt den Schelm dan, en brult kern voor den Duivel'. Het oogmerk der hoofduitvotrdereh van dit gruwelftufc was, de beide Broeders na dé gewoone ftrafphats, het Groene Zoodje, te fleepen, èn hén daar 'aftemaaken; doch het valt zeer bezwaarlijk, eén woedenden en gewapenden hoop geduld te doen neemen. Naauwlijks waren de Broeders de Gevangenpoort uit, óf de Ruwaard geraakte onder den voet. De Wijr.koopsr van ryp en zekere Vleeschhcuwer louv* b'ragten hem mét de kolf der Snaphaanen de éerlte dagen toe. Niet veelea waren 'er noodig, om hem te vermoorden; dan* of deezen niet toereikten, gaf een Bootsgezel hem een houw in 't hoofd, ea een in de hand, en d'assignY verfcheide fteeken met den Degen in 'c reeds ontzielde lichaam. A Joan de witt onderging geen beter lot. Hij zette den voet pas buiten de Gevangenpoort; of de Nosaris van soenei*kwetste hem met eene Piek in 't aangezigt. Jan van vaa'. len trof hem met een Pistool in den nek, zo, dat hij op zijne knieën nederzeeg, uitroepende: D:iar ligt het Eeuwig Edicï. De witt hadt nog kraf,ts genoeg, om zich eenigiins óptebeuren, en, biddende, hoofl en handen hemelwaards té heffen. — Geen oogenblik biddens wierdt hem vergund, e*a in dit ernstig tijdftip moest hij de onbtfehofte taal h'ooren; Gij bidden! • Gij om God denken! — Gij gs>. looft niet, dat 'er een god is, en hebt hem al lang ver. zaakt met uwe fchelmerijen en vei raadenjen. Een Waard pieter verhagen, bragt hem een flag toe., dat hij neder, ftortte; waar op de Vleeschhouwer chr;stcFF3L de haah &et anderen hem voorts afmaakten. Dar  gjo WITT. (KORNELÏS dé) De Lijken der dus elendig omgebragte Broeders fleepte men bij elkander, floot 'er een halven kring om, en fchoot 'er een algemeen falvo op: 't welk, nogthans, dewijl dé kogels, door het nederhouden der Snaphaanen, meest uit de loopen rolden, de Lijken niet zeer befchadigde. Ze wierderi na 't Groene Zoodje gefleurd , waar een Matroos ze, bij dé beenen, aan eene Wip hing: hier toe leenden de Burgers, bij gebrek aan touw, hunne Lonten. De Kleederen, afgefcheurd, droeg men in zegepraal om. Een Knegt, met den fluweelen Mantei van joan de witt wegloopende, ontmoette den geweezenen Lüitenant-Admiraal cornelis tromp, en riep hem toe: Hier heb ik den fulpen lap van den Verraa* der lange Jan! waar op hij antwoordde, dat is goed,Mannen. Deeze Zeeheld, door wraak aangezet tegen hem, aan Welken hij de ongunst, waar in hij vervallen was, toefchreef, flelde zich tegen over de ftrafplaats, om te beter zijne wree> de nieuwsgierigheid te kunnen voldoen. De pen beeft onder het befchrijven deezer eistijkheden I Men kan zich naauwlijks verbeelden, dat Burgers van eene ftille Plaats, aan geene gruwzaamheden gewoon , die, weinig maanden geleeden, voor deeze Broeders eene agtlng betoonden, beantwoordende aan hunne verdiensten en waardigh<* den, en geene andere reden van haat hebbende, dan het ongelukkig beloop der zaaken, zich tot zulke onmenschlijkhe-' den lieten vervoeren. De dood kon hunne woede niet ftillen. Geen gruwelen fpaarde men aan de Lijken der omgebragten, en ze wieraen op het deerlijkst gefchonden. Bovenal moest dat van den geweezenen Raadpenfionaris het ontgelden. De twee voorfte Vingers van zijne rechtehand, met welken hij het Eeuwig Edtü, riep men, bezworen hadt, wierden afgefneeden. Leden, die de eerbaarheid verbiedt te noemen, eerst op eene vuile wijze bedekt, ontgingen de mishandeling der oproerigen niet. Eén uit den hoop flokte een Oog des Ruwaards in, vraagende aan de omftaand>.rs, of hij't wel teder zou kunnen losfenl Een ander fneedt een ftuk vieesch uit de Heup, zeggende, dat hij 't's avonds, met zijn Vriend tichelaar, gebraaden zou eeten, al zou hij 'er aan harsten! Tromp bleef alle deeze woestheden aaüfchouwen: en ,>  WITT. (KORNELÏS be)' 35^ op de vra2g van één der toekijkeren, wat zegt 'er Mijn Heer trcmp van ? zou hij, volgens eenigen, geantwoord hebben, dat moet 'er zo mede door. Doch anderen meiden, dat hij ftilzweog, en den hoed in de oogen trok, als zich fchaameude, door zijne tegenwoordigheid die wreedheden té wettigen. Onder veelvuldig fmaalen op de Gehangenen, riep een Matroos: Dit 'Jjn de Schelmen, die geene Vloot tegen kromwel in zee wilden brengen, maar den ouden Admiraai tromp zo deerlijk lieten vermoorden. Die Hond, wijzende op het Lijk van joan, meer.de het den Zoon- ons ke'sje,! sok te klaaren; doch het miste htm Evenwel zette hij hem nog af. Maar, toen de Broer van deezen Schelm tegen een wettigen Koning zou vegten, wierdt 'er wel voor dé Vloot gezorgd. En nog dutf Je die Hond niet tegen dé Franfchen aan. En, bij tromp nog meer goedkeuringe zoekende te behaalen, fchreeuwde hij, eenige lappen der verfcheurde Kïeederen over 't hoofd zwaaijende: tromp boven! de witten onder! die 't zo niet wil, dien ftaa de Donder! 't Was tromp'niet alleen, die zich als een aanmoedigend ooggetuige bij dit wreed fchouwfpel liet vinden, en het hart daar aan ophaalde; maar üe Predikant simon simonides , door den Raadperiionaris meermaalen over z;jne oproerige taal beftrait, verzadigde ook zijn oog met den droevigen uitgang der Broederen. Eén der Beulen riep hem toe: Hangen zé hoog genoeg ? Waar op één der omftanderen zeide: Hangt dien grost/ien Schelm nog een fport hooger. Eenigen leggen' dit verfoeilijk zeggen den Predikant in den mond. Zeker gaat het, dat hij zich na de Herberg, naast de Gevangenpoort, be^af, waar de Regeering van den Haag dit gruweiftuk aanfehouwde: en, 'sanderen daags, in de Nieuwe Kerk predike-.de, noemde hij den moord der Broederen eens ■wraake cods: verzekerde, dat de handelingen niet geftraft, maar veeleer beloond zouden worden. De onvoeglijke nieuwsgierigheid , om dit werk te zien, was zo groot, zelfs onder Liedeu van rang, dat 'er len dien einde eene menigte Koetsen op den Vijverberg ftondt. De*»"  3,2 WITT. (KORNELÏS de) Deeze affchuwelijke mishandeling der Lijken duurde van vijf uuren tot aan den fchemeravond: alle leden bijkans waren afgeknot, en, zo wel als de afgefcheurde kleederen, aan de meestbiedenden verkogt. Eén Teen was 'er overgebleeven, toen twee Ruiters kwamen, om de Lijken te bewaa.ren: één deezer klom op 't Schavot, fneedt dien af, en veil^ de denzelven te koop. — De Burgervaandels trokken met den avond weg; en, voorbij eene Herberg gaande, waar tromp en KtEViT in de venfters lagen, riepen zij: Lang leeve de Prins, Lang leeve tromp! Schoon men verhaak, dat zij 't hoofd omkeerden, ftrekt het voorgaande gedrag dier Heeren ten genoegzaamen blijke, dat zij geen afkeer hadden van 't gepleegde. De Burgers, wel te vreden over hun bedrijf, fcbreeuwden voor 't huis des Raadsheers van der. graaf Mevrouwe toe: Wij hebben uws Zoons dood gewrookenl Zij hangen al, die 'er de oorzaaken van zijn. Verhoef, die eene hoofdrol in dit droevig treurfnel gefpeeld hadt, volvoerde ook een der laatfte bedrijven van euvelmoed, 't Avonds, omtrent half tien, begaf hij zich ter flrafplaatze, en fneedt, in de ftilte van den nagt, op zulk een affchuwlijk woeligen dag gevolgd, de Harten uit het lijf, der Vermoorden. Hij wilde het naderhand duiden, dat hij deezen eenen Jongen ontweldigd hadt; doch, terftond, dien eigen avond, in eene Herberg komende, toonde hij de nog bloedende Harten aan eenige Liefhebbers van zijne Hoogheid, en wist te zeggen, dat het grootfte dat van den llaadpanfionaris was. Hij gaf voor, ze aan den Prins, of aan den Koning van Engeland te willen zenden; doch heeft ze bewaard ia Terabintijn Oiy, en dikwijls vertoond, zo zommigen zeggen, cm geld. Tot dit wederkeeren na de flrafplaatze, zeide hij, opgewekt te zijn door een Brief, in den zak van joan de witt gevonden, en aan beverningk gefchreeveu, waar uit het verraad klaar bleek. Men weet van deezen Brief niets meer dan de volgende bijzonderheid, dat verhoef, voorgeevende, des nagts, bij den Prinfe in 't Leger geweest te zijn, zich, des anderen daags, met zulk een Brief verr voegd heeft aan 't huis van den Procureur sterreven, in den  ■WITT. (KORNELÏS de) 35* den Hage, op hem begeerende, dat hij 'er twee Aifchriften van mwken zou, die, 'svonds, door een Paadje van zijne Hoogheid zouden afgehaald worden, gelijk gefchiedde. Met reden dugtte men, dat de woede deezer opgeruide menigte zich zou uitftrekken tot alles, wat den naam van de witt droeg: hierom wierden de Kinderen van den geweezenen Raadpenfionaris geborgen in het huis der Doopsgezinde Zusters koster , waar zij tot 's anderen daags bleeven, en in ftilte na Amflerdam gebragt wierden. De oproerigen hadden gefprooken om het huis van joan be witt en verfcheide anderen te plunderen; maar verhoef en eenigen wederhielden dit opzet. Zommigen wilden den grijzen Vader der rampzalig gemartelde Zoonen , den Rekenmeester de witt, mede ten leve; doch dit bleef, bij mangel van genoegzaamen aanhang te kunnen maaken, agter. Hij ontfloeg zich, wat laater, van zijn Ampt, en overleefde ruim één jaar het ongeval, zijnen Huize overgekomen. Van der hoeve teekent op, dat de Echtgenoote des Ruwaards op dien tijd na den Haag kwam rijden, en onder den weg 's Volks woede tegen haaren Man vernam. Verfchrikt, doet zij de Koets keeren, na 't digtstbijgelegene Dorp rijden, en ftilhouden bij 't huis van den Predikant, die zijne bevordering den Ruwaard te danken hadt. Gevallig opende hij zelve de deur, en kende de Echtgenoote zijns Weldoenders, doch las uit haar oogen en gelaad, wat haar derwaards dreef. De ondankbaare fammelde niet, maar voer haar te gemoete: Mevrouw, gij kunt hier niet blijven ! Ik wil in deeze zaak niet gemengd zijn. Dit zeggende, haalde hij de deur digi. Verfcheide Aanhangers van de witt liepen groot gevaar. De Schutters kreegen willen van der aa, Burgemeester van Rotterdam, in 't oog; en, was hij niet fchielijk uit hun gezigt geraakt, zij zoudeu hem, gelijk verhoef naderhand verhaalde, even als be witten behandeld hebben. Dit lot dreigde ook h?ter de la court, of van den hove, bekend door veele Tegenftadhouderlijke Werkjes, en dus een voorwerp van den toen woedenden haat der andere partije. Het opgeruide Gemeen nagelde een dooden Hond aan zijne deur, met bijgevoegde bedreiging, dat men, eerlang, met XXXII. deel. Z hem  3-54 WITT. (KORNELÏS bï> hem op dezelfde wijze handelen zou. Waar op hij, veilig* heids halve, zich na Braband begaf. In een tijd, daï de geest des oproeis de gemoederen beheerscht, zijn de braafHen, en daar voor bekenduVn, zomtijds niet fchootvrij. Wie hadt het anders meer moeten zijn dan de ruiter, de liefde des volks , de redder zijns Vaderlands ? doch hij behoorde onder de Vrienden van de witten, en de valfche befchuldiging, den Ruwaard aangewreeven, hadt hij door zijnen brief gelogenftraft. Dit verdeedigen der onfchuld gaf misfcnien gelegenheid, dat hij, nog in zee zijnde, en zijn leeven voor 'sLar.ds weizijn waagde, gevaar liep, om van al het zijne, zo eerlijk gewonnen, ontbloot en beroofd te worden door het opgeruidde Graauw, 't welk zijn huis te Amfterdam dreigde te plunderen, hem fcheldenae voor een. Schelm, die 'sLands Floot aan de Franfchen hadt verkogt, en in handen zoeken te leveren: en uitttrooieiide, dat men reeds ge* zien hadt, hoe hij, aan handen en voeten gebonden, in den Haag gebragt was. Etn brief van zijne hand, op dien dag uit de Vlooi gefeareevec, toonde de valsctiheid van dit gerugt, zo gefchikt om de plunderzugt de roofgierigs klaauwen te doen uitfteeken. En zou deeze egter, naar allen fchijn, het boosaartig voon.eemen volvoerd heboen, indien de trouwhartigheid, meed en beleid van den Heer smit, als ook de goedwilligheid zijner Schutteren ea anderen Burgeren , niet in trjds in de weer waren geweest, om het kwaad afteweeren, en bet huis en huisgenooten te beiehermen D» kuiter verzogt vrije hoede van zijne Hoogheid; doch deeze was htm en den zijnen op 't verzoek van andere Vrienden verleend, fchoou ze, ergens opgehouden, eerst etlijke weeken daar naa in handen van Mevrouw de ruiter kwam.Ondanks deeze vriie hoede, liep hij, nog dit jaar te Am/lerdam gekomen, gevaar zijns leevens, door eenen onverlaat, die zich ten zijnen huize.vervoegde, en met een Mes hem zou gekeken hebben; duch hij weerde het gevaar af. De froodc ontkwam het, en wierdt vergeefsch gezogc, zo dat men nooit heeft kunnen nafpeuren, wat dien heilloozen Meusch tot deeze daad hadt aangedreeven. Niet min bedeakcüs viei 'et over dit ftuk, aan over het gedreigde oproer, „ Men  WJTT. ( KORNELÏS be) 355 n Men beleefde." zegt zijn Leevensbefehrijver te regt, „toen „ booze tijden, vrugtüaar van fnoode ftukken, ia welken de „ o.. fchuldiglten dikwijls de ongelukkigften wierden, en de „ besten het booste loon ontvingen." Dan laat ons van deezea kleinen buitentrap na den Haag te rug keeren. 't Liep ttot middfirragt aan, eer de Staaten van Holland last gaven, om de Lijkeu afteneemen. De burst des Ruwaards vonat men met een dwarshout, gelijk men met de beesten doet, opgefpalkt, maar die van joan alleen opengefneeden. Vijf Dienaars uit de Familie volvoerden deezen droeven pligt: en niemand vergezelde hen, daa de Advokaat theophilus weranus, door liefde tot het Broeperpaar hier toe opgewekt, en eea Schoenlapper, wiens naam voor de vergetelmsfe, gelijk dezelve verdiende, niet bewaard gebleevea is. Oader 't geleide van eenige Ruiters, wierden de Lijken na het huis van den geweezenen Raadpenfionaris gebragt, en, 'snagts, tusf.hen den een en tweeëntwintigften Augustus, zonder eenig gevolg van Vrienden, doch weder van Ruiters vergezeld, in de Nieuwe Kerk ter aarde befteld. Alle voorzorg gebruikte men, om 's Volks gemoederen niet op nieuw in beweegir.g te brengen. De Wapens der Broederen bragt mea bedekt in 'sKosters huis, om ze, als de tijden wat bekoeld waren, naar 'sLands gebruik, in de Kerk; te hangen. Het Graanw kreeg 'er lugt van, ftoof ten Kos. ters huize in, ea brak de Wapens aan nukken, die men overal ten fpot omdroeg. Terwijl het Volk dus den vollen teugel aan zijne woede gevierd hadt, en zijne Hoogheid niet gekomen was, om de. zelve te fluiten, fchreeven de Staaten van Holland hem een tweedea Brief, waar in zij berigt gaven van het ombrengen der Broederen, hetzelve eene zaak noemende, die voor hen en voor al de v/erela verfoeilijk wat: met verzoek, dat zijne Hoogheid terftond zich na den Haag zou vervoegen, en de verdere onheilen door zijne tegenwoordigheid weeren. Hij verbleekte op het hooren der tijding: en mea wil, dat hij, ter dier gelegenheid, blijken gaf van zijne hoogagting voor den Raadpenfionaris. Da Prins verfcheen, daags naa den moord, in den Haag. De Heer van maasdam, door de. Z 2  356 WITT. (KORNELÏS dë) Staaten afgevaardigd, om uit hem te vèrneemen, welke mirfdelen men zou aanwenden om de rust te herftellen, en de handdaadigen te ftraff.-n, kreeg ten antwoord, dat het ftuk door de voornaamfte Burgers was uitgevoerd, en men, over zulks, niet zonder gevaar, zich van ftrenge middelen zou kunnen bedienen. Deeze raad was 't ware eene Wet. Geen onderzoek in 't geheel wierdt 'er gedaan na de handdaadigen^ ja eenigen kreegen zelfs belooningen. Hoewel niet onmiddeüjk tot ons onderwerp behoorende, der opteekening waardig, nogthans, oordeelen wij, het rampzalig einde van zommige fnoodaatts, die in dit treurtooneel eenen hoofdrol gefpceld hebben. Daar uit blijkt, hoe de godlijlie wraak bij wijlen, reeds op aarde de boosheid' vervolgd, en dus ten voorbode diene van dat nog zwaarder oordeel, welk hem in den tijd des albeflisfende regtvaardigheid zal vervolgen. De Schepen joan van bankhem, in den herfst des moord» jaars van de dk witten, door zijne Hoogheid tot Baljuw van 'sGravenkage bevorderd, kweet zich zo flogt in dien post, dat zijne befchermers zich zijns fchaamden. Op last van 't Hof wierdt hij in hegteris gezet, ftrengelijk gepijnigd, en, in den Jaare 1680, wegens menigvuldig begaane misdrijven en vuile handelingen, veroordeeld om onthalsd te worden. Hij beriep zich van dit Vonnis op den Hoogen Raad, en ftierf, tra verfcheide jaaren op de Voorpoorte gezeten te hebben, in die gevangenis, terwijl zijn geding onafgedaan bleef. — De Zilvetftnit verhoef liet zijn Zilverfmits-Winkel vaaren, wierdt Waard te Voorburg, en maakte zich, eerlang, aan ftraatfehenderijen en andere fchelmftukken fchuldig, zodat Baljuw en Manien van Rhijntand hem ter openbaare geesfelinge veroordeelde: deeze wierdt, in 't Jaar 1677, te Leiden aan hem volbragt, en ging vergezeld van een zeer zonderlinge omftandigheid , genoeg aanduidende, welk een hart men ceezen fnoodaart toedroeg. Groot was de menigte der sanfchotiweren, die zich openlijk in zijne fchande verheugden: en hadden eenige Studenten Vioolfpeelers gehuurd, dia, tegen over het Schavot geplaatst, onder het geesfelenwakker op fpeelden. Voor vijftig jaaren wierdt hij in het Tugt-  WITT, (KORNELÏS de) tff Tugthuis gebannen: doch het fchijnt, dat hij naa eenigen tijd genaakt, en na Utrecht getrokken is. Of hij daar, of elders, en hoe hij aan zijn einde geraakt zij, heeft men geen berigt van. Een einde, als dat van tichelaar, hadt hij verdiend. Deeze befchuldiger des Ruwaards, en opftooker der menigte vervoegde zich, niet laag naa het ombrengen der Broederen, ten huize van den Heer van heemstede, toen oudften Rekenmeester van Holland, verzoekende om het Ampt, hem door den Heer van zütlenstèin toegezegd voor den dienst, dien hij den Lande gedaan hadt. Deeze wees hem na den. Heer van zuilenstein. Eerlang kreeg hij 't Ampt van Stedehouder van den Heer van schagen, Heer" van Heenvtiet, in ftede van cornelis de witt Ruwaard van Tutten geworden. Doch joan boreel, negen jaaren laater, met het Ruwaardfchap van Putten bekleed, gaf den Prins te verslaan, dat hij met tichelaar geen handelen wist, ea hem gaarne, mes goedvinden van zijne Hoogheid zou afdanken: teiïens vraagetide , of deeze zien aan dien Man iets iiet gelegen liggen? De Prins, den Verraader veragtende, zeide neen; met bijvoeging, geef den Hondsvot een voet in 't gat, en laat hem loopen. Kort daar naa wierdt hij, om zeker misdrijf, van zijne bediening afgezet; fehoon hij een jaargeld van den Prins, ook naa dat deeze Koning van GrootBritannie gewordea was, bleef trekken. Althans ruim een jaar naa 's Konings dood, vervoegde zich tichelaar bij go- dard willem van tuil van seroosebrke, Heer v3u [Vel. land, toen, wegens Utrecht, ter Algemeene Staatsvergadering voorzittende, met de;»ze verklaaring, „ dat hij, van wagea „ zijne Kordngbjke Majefteit, 'sjaarlijks achthonderd Guldensi ontvangen hadt, in vergelding van den dienst, door hem, „ in 't Jaar 1672, aan den Lande gedaan; dat de Acte, wet„ ke hij hier van hadt, egter maar fprak van vierhonderd) „ Guldens, willende zijne Ma;efteit niet weeten, dat hij hem „ 's jaarlijks zo veel gaf." Voo ts verzoekende, ,, dat hunne „ Hoog Mogendheden, als Executeurs van 'sKoning Testa„ mtnt, hem, die nu oud en behoeftig was, uit 'sKonings „ Domeinen, de jaarlijkfche achthonderd Guldens lieten trek„ ken, als te vooren." De tijden waren veranderd: en roe» Z 3 ka»  35» WITT. (KORNELÏS de) kan ligt bevroeden, dat tichelaar met dit onbefchofc en haatitjk verzoek niets opdeedt. Armoede en gebrek was het welverdiende loon deezes Schandbroks: in den hoogen ouderdom liep hij op krukken in den Haag bedelen, zonder dat Dijaans iemand, die ttem kende, eer-ig medelijden mit hem toonde. Een eiendig leeven , tot het Jaar 1714 gerekt, en door de knaa^ingen van een befchuldigenü geweetcn nog rampzaliger, bezuurde hij Meer dan ééns bekende hij, onder vier oogen, dar hij den Ruwaard valschlijk befcauldigd, en den dood der twee Br >edcren veroorzaakt hadt. — Ja» van vaalen klaagde dikwijls, dat god hem ftrafte, dac zijne neering verliep, en elk zijn hus fchuwde. Om dit leed te verzetten, gaf hij zien aan den drank over, en toonde, dronken zijnde, een Piftool aan ben, die bij hem kwamen, zagende: Zie daar het Pijlool, waar mede ik den R»adfénfóndris in zijn nek trof.. Gevraagd, of hij nooit berouw gehad fladt over dit bedrijf, antwoordde de ongelukkige: Hadt ik zo veel Dukaaten, ah ik heeren des berouw gehad heb, ik zou een rijk Man zijn; het meest van allen kwelt mi), dat ik mij altoos verbeelde den Raadpei.fionaris aan mijne zijde te hebben; ik kan mij niet ontdoen van die kwelling; deeze zal mij verfcheuren. Wij eindigen dit Artikel met de volgende Karakterfchets. Koenelis de witt, fchoon een Man van verdiensten, kon in vetltand , ockwaamheid en Staatkunde bij zijnen jonger Broeder niet haaien, en bewoog zich, als Burgemeester zijner Vaderlijke S;ad, Afgevaardigde ter Staatsvergaderinge van Bol.r.d, Ruwaard van Putten, Baljuw van Betjerland, en Cu-a-or der Hoogefchool te Ltiden, in eenen enger kring ■yav Snsiszaaken. Zijn moedige en dappere aart, als ook z int Krijgskunde, deedt de Staaten, toen zij het noodig oordeeld .n. hanige Marnen, van kennis en beleid, uit de Hooge Roering aftevaardigen, om op Zee het bewind als GeT magt«;den te voeren, het oog op den Kuwaard werpen, die «tteen' terwijl de benoemden uit andere Gewesten zich onttrokken, deezen wel aanzienlijken, maar hoogstgewigtigen, post op zich nam, en meermaalen met zo veel lofs bekleedde , ais wij in het beloop der Gefchieaenisfe ge?ien hebben, Hij  W!TT. (KORNELÏS de) 353 Hij beantwoordde ten vollen aan de van hem opgevatte verwagting. Zijn beleid, zijne aanfpraaken, en zijn ftrïjdha/tig voorbeeld wierden door de ruiter, een bevoegd Regter in dit ftuk, en aaa wiens boord hij zich meest onthieldt, hoogst gepreezen. Die Vaderlandlievende Helden leefden in de vertrouwcifte vriendfchap, vergezelden elkarder in de hachltjkfté onderneemingen, en oitvin^en foortgeliike «erbelooningen voor hunne betoonde dapperheid. Het retds aangehaalde getuige* cis des Vlootvoogds fielt zijné naagedagtenis (ehootvrij tegen de pijlen, door den laster op hem, als een lafhartigen Verraader des Vaderlands, gefchooten Eene ftofwolk, door opgeruidde drift verwekt, mogt, voor eene Korte wijl, zijten wettig behaalden roem verdonkeren; doch deeze is opgeklaard, «n de Naakoomelinglchap eert nog zijne verdiensten. Zie Leeven c, en j. de witt , en onze' Vaderlandjche HiftorieJchrijvers vaa dien tijd.  k 69 ■ 5