109^   ORESTES en PYLADES, IPHIGENIA in TAURIS; T R E U R S P E L; het fransch gevolgd door Te AMSTELDAM, b y J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 1784. Met Privilegie.   De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg hebben, volgens Oftroy door de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den sden November 1772. aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van ORES ' ES en PYLADES, of IPHIGENIA in TAURIS; Treur/pel, vergund aan j. helders , en a. mars. Amfteldam, den 25. May,, 1784. Geene Exemplanren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der Heeren Gecommitteerden ondertekend zyn. <  VERTOONERS. thoas, Koning der Tauro Scythen. iphigenia , Dochter van Agamemnon, groote Priesteres van Diana. orestes, Broeder van Iphigenia. pylades, Halsvriend van Orestes, en Minnaar van Iphigenia. tomyris, Ryksprinfes van Tauro-Scythi'ën. AN th enor ,n fScytfche Legerhoofden. hydaspes, j cïase, Priesteres van Diana, Vertrouwde van Iphigenia. £ri ne, Vertrouwde van Tomyris. T A x i s, Hoofdman van Thoas Lyfwacht. Het Tooneel verbeeld de Hofzaal van Thoas, binnen Ctenos, een Zeeftad van het Tuurifche Scythiën. ORES.  ORESTES en PYLADES, o f IPHIGENIA IN TAURIS; TREURSPEL. eerste bedryf. EERSTE T O O N E E L. thoas, hydaspes. Zh y D a s l> e s. ie nu, myn Fleer, die dag, na zo veel zorgen , ftraalen , Waar op Vorst Thoas van zyn wensch zal zegepraalen ; Waar op die krygsheld, zo gelukkig door zyn min , Trouwd , voor het echtaltaar, zyn fchoonezielsvriendin, 't Was niet genoeg, dat gy tol koping wierd verheven Om uwe deugden, door 'r geboortrecht nietgefteeven, Dat gy een kroon bezit, niet op u afgedaald Van uw vooroud'ren, maar door dapperheid behaald, 't Was niet genoeg dat u de magtigfte oorlogshelden Van Scythiè' den ftaf van 't ryk in handen fielden; En aan de grootfie van hun koningen, tot loon Van zyne daan, een bruid opdroegen met de kroon. Wy zagen zelfs Diane , in Tauris aangebeden, Met heerelyke glans neêrdaalen naar beneden; £n by u leiden, door de lucht, die fchoone Vrouw, Wiens fierheid zwicht voor uw ftantvaste liefde en trouw, 't Gaat alles naar uw wensch. 't is vrede in uwe fiaaten ; De luister van uw hof vcrmeerd'ren de Sarmaaten, Wier Afgezant men in dit ryk veifcbynen zag: Uw voorfpoed fivgt in top op deze groote dag. a 3 thoas.  6 ORESTES en PYLADES, THOAS. Is 't al befchikt? kan ik de Priesteres begroeten, Hydaspes ? HYDASPES. Vorst, zy knield noch aan Dianaas voeten: Terwyl 't rampzalig hoofd des Grieks, ten val gedoemd, Verfierd werd en gekroond met kransfen en gebloemt. Zy, door een heilig vuur bezield, wil niemant fpreeken, En is in de omtrek van 't gewyde koor geweeken, "Wyl haar neêrflagtig hart in ftilte zich bereid Ter bloedige offer, en aanftaande plegtigheid. Maar, hoe! watzie ik? wat maakt dus uw geest verdaagen? Men plengt het bloed, waar in Diana fchept behaagen: Zy werd'verzoend, op dat een vorst, alom vermaard, Een hart bezitte voor de Goón alleen bewaard. Niets kan zich tegen dit gelukkig huuw'lyk ftellen: Wat mag uw geest dan zo bekommeren en kwellen? Is 't my geöorloft, met behoorelyk ontzag, De reên te vraagen van uw rouw op deze dag? T HOAS. Gelukkig is hy, wien, ten top van ftaat verheven, Geen wroeging kweld, noch vrees voor's Hemels wraak doet beeven; Die de overheerde troon niet itaAg befchermen moet, Door 'c recht te krenken , en een droom van burgerbloed. HYDASPES. Wat hoor ik ? hoe, myn Vorst, wat noopt u tot dit klaagen ? Ik weet-wel, dat, toen u 't gebied wierd opgedraajgen, Gy zweeren moest in de echt met Tomyris te treên; Dat haare vader u tot deze prys alleen De fcepter naliet van heel Scythië op zyn fterven: Maar wat beloofd men niet om kroonen te verwerven? Doch als men in die rang zich eens bevestigt ziet, Dan is men 't hoofd van't recht, dan gelden eeden nier. Gy zyt verwinnaar, Vorst; gy heerscht, niets kan u krenken. Uw magt is onbepaald, 't vliegt al van uwe wenken, En Tomyris, is te beklaagen in haar fpyt. THOAS. Zy is te vreezen in haar toorne en minnenyd. Wat  TREURSPEL. 7 Wat rampen echter haar verwoedheid ook mag baaren, Noch voel ik feller fmart en dringender gevaaren: Zy is 't alleen niet, voor wiens wraak ik bloot moet liaan. HYDASPES. Wat vyand dreigt op u te komen? THOAS. Hoor my aan. Als de overlede Vorst, uit zo veel Scytfcbe Heeren, De Goedheid had zyn oog en gunst tot my te keeren; En, op zyn doodbed, door zyn laatlïe wil, aan my Zyn dochter toeftont, en deze opperheerfchappy: Zag ik, veel meêr door pligt verbonden, als dooreeden, Hoe Tomyris zich vleide in myn genegentheden En dienften, om haar hert te raaken, aangewend. Helaas! de Priesteres was my noch onbekend: Die dag, die haar zag zo vol luister hier verfchynen , Beftraalde haare zege, en myn verliefde pynen; Myne oogen waren Heets gehecht op haar gelaat: 'k Wierd Tomyris ontrouw, 'k verwierp myn eer en ftaat. Op dat ik mogt myn ryk in veiligheid regeeren, Eh, onbevreest voor hen, wier magt mykonde deeren, Deed ik de vorften, die ooit mogten liaan naar 't ryk, Hun hoop vervliegen met hun leeven te geiyk. Na ik heel Tauris had tot flaaverny gedwongen, Myn vyanden getemd, geroemd van duizend tongen Met eerbewyzmgen, die de overwinning baard Aan waerelddwingers, door hun krygsgeluk vermaard, Durfde ik de ontdekking van myn liefdevlammen waagen, Gelyk een minnaar, die niet vruchtloos denkt te klaagen. Maar, welk een ongeval! die fchoone Priesterin, Uitlandig, onbekend, verfmaade eens konings min, Gewaardigde zich niet, die voorflag te overweegen. Wat zeg ik ? hooger is haar fierheid noch gedegen ; Ze ontdekt my haare naam , geboorteplaats, noch bloed; 't Zy 't haar verfinsfding of beleid verbergen doet. 'k Volharde, in fpvt van zoveel koelheid, haar te minnen ; 'k Zocht duizend'midd'len om , in 't eind, haar gunst te winnen. Maar al vergeefs: haar trots, die Vorltetrouw veracht, A 4 v Wierd  8 ORESTES en PYLADES, Wierd daag'lykssrooter. 'k Zond, gepyningt nachtïjp nacht Door voorbeduidfels van der Goön getergde tooren, Naar Phcebus Tempel , om myn nootgeheim te hooren : Bczef deez' woorden, en het lot my opgeleid. Gy zult behouden ryk en leeven , Zo lang het kerkbeeld van Diaan, In Tauris zal op 't altaar Jlaan. Maar vrees een Griek, die, aangedreeven. Door raazemijen, 'f heilig pand, Ten zoen van moedermoord zal Jchaaken . Zyn komst zal u rampzalig maaken: Beef, Thoas voor Orestes hand. hydaspes. Wat vreerad Orakel! thoas. Wyl het my in ftilligheid Gebragt wierd, had ik tyd in 't midden diergevaaren, Myn eerst verflrooide geest te brengen tot bedaaren. 'k Dacht, om myn leeven voor die doodelyke (lag, Te dekken, dat ik moest verbergen, hoe 't 'er lag, De haatlyke naam van dien Orestes wraaken, En al de Grieken aan die gruuw'len fchuldig maaken; Myn vrees en gramfebap voor een eenige beducht, Op duizend wreken. Om myn volkeren, uit zucht Voor hunnen koning tot der Grieken val te wekken, Deed ik der Goden Tolk hen 's Hemels wil ontdekken. De Scythen beefden (iraks voor 't onheil van den (iaat, En zochten midd'len , of afwendig van dat kwaad : Der vremdelmge val wier plegtelyk beflooten Ten offer van Diaan. Wat is 'cr bloed vergooten Na deze tyd, door zulk een kerkdienst, veel te ("nood? Hoe veele onnozele om een fchuldige gedood 5 't Herhaalde moorden, en dat droevig menfehen (lachten, Kon myne misdaan flechts vermeerderen niet verzachten. Om wegens dien Orest, in zo veel duisterheid, Verlichtte zyn, deed ik Anthenor, wiens beleid, En vaak beproefde trouw u zyn bekend, vertrekken, Naar Gri.ken zeilen, om myn'vyand daar te ontdekken. 't is  TREURSPEL. 9 't TS reeds een jaar gelcên, dat hy dit ftrand verliet, Noch blyft hy weg , noch zucht myn ziel door zwaar ver- di'iet: (.lenen: 'k Voel geen verlichting, 'k ben de onzaligfte allermenZelfs deze dag, wanneer een huuw'lyk, naar myn wen- fchen, _ My maakt bezitter van die Schoonheid, her van zm, Die weêrgalooze prys van myn ftantvaste mm; Word myn genoegen lïeers bepaald door ongenugten: Die geesfel pynigt mvn gedachten, doet my zuchten , Verbaast zyn, febrikken, ja't geluk my aangeboón... Maar, hoe! wat zie ik, is 't Anthenor,groote Ooon I TWEEDE T O O N E E L. THOAS, HYDASPES, ANTHENOR. TV/T THOAS. lVJLag't my gebeuren.u in 't eind weerom te aanlchouwen, Myn Vriend ? wat zal ik van zo traag een komst vertrouwen! Wat tyding hebt gy van myn droevig lot gehoord? Spreek, myn Anthenor, (preek, zyn npch deGoonverftoord? ANTHENOR. Gedoos dat ik, uw fenien omhelzende ,;u, in't leeven Begroete, wiens gevaar zo vaak myn hert deed beeven, Nu 'k meende dat gy , door verraad, gefneuveld waard. Hoe aangenaam ó Goön, vind ik myn vrees bedaard ! 'Ik zie myn waarde Heer, myn Koning, voor myne oogen TH O A S. Wat mensch , wat toeval, beeft u tot die vrees bcwoogen ? Wat weet, wat zaagt gy? is Orestes u bekend? ANTHENOR. Ik heb vergeefs myn vlyt en zorgen aangewend Om hem te zien ; maar van zyn ftaat en droevig leeven Wist elk in Griekenland my opening te geven. Vorst Agamemnon is zyn vader, groot van eer; Hv is van Argos en Mycene d'Opperheer, A 5 E"  io ORESTES en PYLADES, En was vertrokken , eer ik kwam in zyne landen: (den. Een gruuw'lyke aanflag deê hem zeilen naar uw ftranMen zei my, dat hy, om zyn vaders droeve dood Te wreeken, met het bloed eens moeders, al tefnood, Zyn hand' bezoedelt had , en nu, door 't naar bezeffen Van zo vecle euveldaan , en plaagen, die hem treffen, Gepynigt, van Natuur en 't Godendom gehaat, Zyn angftig leeven ileet in woede en droeve flaat, Dat, om zich eens te ontflaan van zulk een bitter lijen, Hy met een enkel fchip, geleid van raazernijen, Naar uwe ryken ftreefde, om Mouten onberaan, Door tempelfchennis, 't beeld te rooven van Diaan. thoas. Hoe! daar zyn Vader, meteen vloot van duizend kielen, Tien jaaren wérk had, eer hy Tro'je kon vernielen: Waant die onmenschte met een fchip , door zoveel vloên, My te beftooken, en heel Tauris aan te doen. anthen or. Bedrieg u niet, hy meent u heim'lyk op te komen : Maarfchoon gy, met zyn naam, uit Phcebus mond vernomen , Ook kennis had van zyn gedaante, en hy u zag; Zyn heldenmoed zou Hechts vermeerd'ren door die flag: Want, naar't verhaal, dat my de Grieken deeden hooren , Kend hy niet als de naam van vrees, ja heeft gezwooren, Met plegtige eeden, in dien optogt voort te gaan, Door list of door geweld het uiterst te beftaan. Hy komt, om 't heilig beeld te fchaken, u het leeven En ryk te ontrukken, of, zo de aanflag mist, tefneeven. Ach, hoe verfchrikte my die doodelyke maar! Wat midd'len zocht ik niet, om 't dreigende gevaar Van u te wenden , en Orestes voor te komen ? 'k Zag my gefolt, en lang verlet.door wind en flroomen: Gelukkig echter, wyl het onweer, zo verwoed, Gefluit heeft dien barbaar, en u voor ramp behoed : Gelukkiger, indien wy waren t'faam bedolven Door eene fchipbreuk. Zo die wreedaard door de golven Voor my was aangeland, 6 Goden! zo Orest... TIIOA S  TREURSPEL. ii thoas. 't Is buiten twyffel, hy is zelf in dit gewest. anthenor. Hy zelf? thoas Ta 't is die Griek, dien wy ter ftraffe daagen, Om hem Diana ten flagtoffer op te draagen : Zvn deftig weezen, zwier, en onverfchrokke moed, Vol ed'le fiierheid, ftrekt een tuige van zyn bloed; Vooral zyn naam, die hy verborgen zoekt te houwen, Bevestigd het verhaal, dat gy my kwaamt ontvouwen. Hv die van 't woên der zee alleen maar overfchoot. Ontbloot van byftand, op 't gezicht van Doen haaien op uw hoofd... iphigenia. Neen, myn Cyane, neen, Hy zal, fchoon hy my dreigt, 't ontzag niet overtreên, Verfchuldigd aan de dienst der Goón, en hunaltaaren; De rang van Priefteres doet zyne toorn bedaaren. Gy, 6 Diana! wien Iphigeniaas fmert Alleen bekend is, en de neiging van myn hert; Begunftig myne list, en toon voor ieders oogen, Dat gy uw Vaders bloed befchermd door't alvermoogen. Jndien myn fierheid zich te ver van 't fpoor begeeft, Ze is eigen aan dat bloed, 't welk door myne ad'ren zweeft: Laat nooit een dwingeland haar zuiverheid befmetten; Myn vrije ziel zy nooit verknocht aan flaaffche wetten. Vergeef my de agting ook, Godinne, in myn gemoed Gereezen voor den Griek, wiens val myn list verhoed. Het is der Goden werk de onnozelheid het leeven Te redden, en 't is deugd dit voorbeeld na te ftreeven, CY-  TREURSPEL. 15 CYANÏ. Maar, als gy dus de pligt verzuimt van Priefterin, Vreest gy, Mevrouw, niet voor de gramfchap der Godin ? Haar wraak eischt bloed, en wil dat alle Griekenfneeven, Gy hebt het fteeds geplengt, zelfs zonder tegenftreeven; Een heilig vuur bezielde een drift, zo ongemeen; Wat wederhoud uw arm voor deezen Griek alleen? IPHIGENIA. Kunt gy dat vraagen, die zelf ooggetuig verftrekte Dier droeve ftaat, waar in ik hem het eerst ontdekte. 'kGing, naar 't volvoeren van myn kerkdienst, aan het ftrand Myn lot betreuren, in dit woeste uitheemfche land. De dolle winden, uit hun kerkerhol ontflooten, Beroerden zee en lucht, en beukten fchip en vlooten; Als een verwoede baar de onnoz'le Drenkeling Voor myne voeten wierp, wyl hy een mast omving. Het medelyden deê my zorge voor hem draagen, Ik hielp hem uit de nood, en rekte zyne dagen. Heb ik zyn leeven niet behouden in die ftant, Als om 't hem wederom te ontrukken met myn hand ? Neen, kwam ik immer die ontmenschte moord te waagen, 'k Zou my vervolgt zien van Dianaas ftraf en plaagen. C Y A N E. Bedenkt gy wel, Mevrouw, voor wiens behoud gy waakt, Om wien gy de Godinne en Thoas toornig maakt ? De Uitheemfche, voor wiens va! uw hart zo fchynt te fchroomen, Beantwoord hy de moeite en zorg voor hem genomen ? Heeft hy u ooit ontdekt zyne oud'ren en geflacht, Zyn leevensloop ontvouwt ? als gy te weeten tracht Zyn lotgeheim, fchynt hy voordat verhaal te duchten, Ja flaat zyne oogen neêr, en antwoord u met zuchten. IPHIGENIA. Dit is 't merkteken van een groots en edel bloed : Die zelve fierheid is 't, die my ook zwygen doet. Gy weet, als Calchas, door 't Orakel, had beflooten, Myn dagen te eindigen, tot heil der Griekfche Vlooten: Als my Diana door de wolken baande een fpoor, En by de Scythen tot haar Priesteres verkoor: Dat de affchrik van my hier te zien in woeste landen, Met  i6 ORESTES en PYLADES, Met menfchenmoorden te bezoedelen myn handen, Iphigeniaas naam my lteets verbergen deed. U is alleen bewust myn lot en herteleed. c yane. Mevrouw... IPHIGENIA. 't Herdenken van myn naam ,en hooge ftaaten, Doet my die lafheid en vernederingen haatcn: Dit flsaffche juk ftrekt myn geboorte en roem tot fchand : Ik brand, om Grieken weêr te zien, myn vaderland, Held Agamemnon, Vorst der Vorften, door zyn daaden Alom beroemd, met zege- en Iauw'ren overlaaden, Vol vreugd te aanfchou wen ; en te omhelzen, wel te vreên, Vrouw Clytemneftra, met myn zusters, my voorheen Zo aangenaam; voor al Orest' myn waarde broeder. Wat zou 't een vreugd zyn, als myn vader, als myn moeder, Haar lieve dochter, lang befchreid en dood geacht, Weêr zagen, nooit ontaard van haar beroemd geflagt! Om eens dit zoet vermaak, na zo veel leeds, te ontfangen, Is deeze Griek my nut, en vorderd myn belangen, 'k Ga hem verlosfen , en een brief na Griekenland Beveelen, die hy zweere , in Agamemnons hand Te zullen Hellen: als myn vader komt te hooren... c y a n e. Maar, hoe onttrekt gy hem, Mevrouw.aan 's konings tooren? Schoon hy uw veinzerije al nam voor waarheid aan , Denkt gy de voorzorg van een dwingeland te ontgaan ? Wat fchip zal doch de" vlucht dier Vremdeling bedekken ? Want zonder Thoas last mag niets van ftrand vertrekken. IPHIGENIA. Hy zal 't ontkomen met toeftemming dier barbaar, Cyane, wien niet is bewust, in welk gevaar Ik hem ga ftorten. 't Vo!k, verbeiftert en verlegen, Staat om den Tempel noch vergaderd allerwegen, 'k Ga oproer ftichten , en hen alle in eedgefpan, Vol mo,;d verbinden , rot bederf van den tieran; Dien trotfen op zyn troon doen fidderen en beeven. Diana, wil my in dieo aanflag niet begeven. Einde van 't eerfle Bedryf. T W E E-  TREURSPEL. 17 TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. TOMYRIS, ANTHENOR, ERINE. GT O M Y R IS. y weet het ongeluk, Anthenor, en de fmaad, Die uw trouwlooze vorst my aandoet: hy verlaat My, zyn verloofde, en breekt zo dier gezworeneeeden! Wat wederhoud uw arm, om zyn meineedigheuen Te ftraffen ? is de deugd myns vaders uit uw hert Zo haast vervloogen, dat u 's dochters leed niet fmert? Kan u 't herdenken van zyn weldaan niet bewegen, Van zyn gefchonde roem? daar Tomyris verlegen, En van den dwingland fel gehoond, van u alleen De wraak verwachte van die wederwaardigheên. Gy kecrd weerom; bezeft 't verval van myne zaaken, En, nu 't vereischt word, wilt gy voor myn heil niet waaken. ANTHENOR. Mevrouw, 'k ben vaardig, u te helpen in die nood:, 'k Heb niet vergeeten , hoe de Koning voor zyn dood Op my en myn beleid, al zyn vertrouwen (lelde, Die achting met een reeks van gunden deeds verzelde; En door uw dwinglands eed, en valsch verbond , nv'sleid , Geen borg voor de uitvoer eischte, als myn getrouwigHy ftierf, en fchoon ik zag, dat Thoas vcele dagen (heid. 't Volvoeren van u echt dorst tegens pligt vertragen; Dit uitdel achtte ik als een deugd, en ed'le blyk Van heldenmoed, die, om met'vaster zuil uw ryk Te fchraagen; wilde zelf bezorgen door zyn handen, ■ De roem , en overvloed, en vrede van uw landen. Apolloos antwoord, 't welk zyn leevensloop met druk En rampen dreigde, dremde uw voorfpoed en geluk, 'k Vertrok naar Grieken, op zyn dringende bev'eelen, Om 't kwaad te fluiten, en, kon'fzyn die fmert te heelen. Bezef, hoe fel die fiag my trof, toen ik vernam, Hoe Thoas, blaakende door een onzuiv're vlam, 't On tzag der Goón verachtte, en pligt, en drang van eeden, B Om  z8 ORESTES en PYLADES. Om mer de Priesteres eerlang in de echt te treeden; Ja, fpyt uw rechten, haar te zetten op den troon : ïk flond ontfteld , verbaasd, op 't hooren van dien hoon. TOMYRIS. 'k Eisch and're poogingen tot ftraf dier valfche daaden: Alleen des dwinglands dood kan myne wraak verzaaden. Licht ging hy heden voort met die gehaate trouw; Laat ons voorkomen ... ANTHENOR. Stil, ei (til uw toorn, Mevrouw, 't Gaat al in arbeid, om uw rampen af te weeren; 't Schynt al te fpellen, dat uw lot haast zalverkeeren: 'k Vlei my voor u met een gewenschte wisfeling, Wyl 's Grieken dood noch zeer onzeker is. Ik ging Diane eerbiedig aan de voet van haare altaaren Aanroepen, tot uw hulp, in 't nypen der gevaaren; Maar vond de Tempeldeur gefloten, 't Volk by een Vergaderd, poogde alom in menigte in te treên; Als'met gedruis de poort geopend wierd: wy zagen Straks de Opperpriesteres verfchynen , heel verflaagen, Haar kleederen gefcheurd, onachtzaam, bleek en naar Verwilderd van gezigt, met ongebonden hair. Die woeste houding kon ons tot een teken firekken, Dat zy 't begeeren van Diana 2ou ontdekken Al 't volk dat dit vertoog, zo ys'lyk, kwam te zien, Ontfteid, verlegen, wierp zich neder op heur kniên : Een heiige fchrik, in elk, door dat gezigt, gereezen, Deed al de omftanders in een diepe ftilte weezen. 6 Scythen, fprak zy, beef, ja fchrik voor 't ongeval, 't Welk, zo gy 't niet verhoed, u heden treffen zal. Diana heeft den Griek in haare gunst genomen, Zy fpaart zvn dierbaar bloed, het woên der zee ontkomen. Uw heil be'ltaat in 't zyne, uw dagen zyn gehecht Aan zyn behoud'nis, door myn mond u opgelegt. Wilt haar beveelen vol ontzag gehoorzaam weezen. Haar voorbeeld volgen, of haar wraak en gramfchap vreezen. De ganfche menigte, op die woorden, zweert terliond 't Recht der Godinne voor te ftaan, uit eene mond. Verbaast op dit vertoog, en door myn pligt gedreeven, Ging  TREURSPEL. 19 Ging ik den koning van die wond'ren kennis geeven. Ik vond hem, zo als hy den Afgezant verliet; Die tyding trof hem met onlydelyk verdriet. JVa de eerfte ontroering van zyn ziel wat was geweken, Zag ik, Mevrouw, hoe hy zich haaste om u te fpreeken. Hy zal hier aanftonds zyn: de Goden hebben licht Zyn ziel geraakt, en hem bewogen tot zyn pligt: TJ zettende op de Troon... TOMYRIS. Na zo veel trouwloosheden, En fnoode gruuweldaan, meent gy, dat hy tot reden, Berouw, of wroeging zy te brengen? neen, 6 neen i Hy floeg dien weg niet in, om ftraks te rug te treên. Verban 't meêlyden, nu zvn dood reeds is befJotcn: Ik ben verzekerd van de hulp en trouw der Grooten; De Scythen noopen my door hunne Hoofden aan, Myn hoon te wreek en, hen van flaaverny te ontflaan; Ja de Afgezant zal ons handhaaven, om dien wreeden Dien dwingland ... ANTHENOR. Mevrouw, ik zie hem herwaarts treeden. TWEEDE T O O N E E L. THOAS, TOMYRIS, ANTHENOR, ERINE, HYDASPES. j THOAS. (reên lk kom hier niet, Mevrouw, om met verbloemde My zelf te ontfchuldigen : 'k weet wel, dat gy voorheen Gefchikt waart, om met my den rykstroon te bekleeden • 'k Had vast gefield, met u eerlang inde echtte treede'n. Maar, 't was een haatelyk gefchenk, zo ik een hart U op kwam draagen, in een anders min verward, (ven Doch. fchoon ik door 't geweld dier hertstocht wierd gedreel 'k Heb noch de billykheid fieets weeten plaats te geeven 'k Vind my vcrpligr uw hoofd te fleren met een kroon:" Die door een waardiger u thans word aangeboön. Vorst Merodates, wyl uw deugden hem bebaagèn, B 2 Wens dit,  •>o ORESTES en PYLADES, Wenscht, met't Sarmaatfche ryk, zyn hert u op tedraagen ; Ik, onverduldig, om my v,an myn pligt te ontdaan. Beloofde hem uw trouw, en nam zyn voordel aan. tomyris. Durft gy myns vaders last zo valsch verongelyken? thoas. Mevrouw, hyheerschte; voor zyn dem moestalles wy ken; 'k Was hem gehoorzaam : hy liet my het ryksgebied; 'k Heersen nu: gehoorzaam my; voor'tlaatst, weênpreek Tomyris. (my niet. Gy heerscht, maar zonder rang, ja uit verachte looten. Van wie, myn Heer, van wie hebt gy de kroon genoten? THOAS. Van 't goed Geluk, dat heeft de kroon my toegezegt, Den vorst, uw vader, zulk een keur zelf opgelegt: Door haar, maar niet door hem, ben ik ten troon verheven : Zy, die de fce'pters weet te neemen, weet te geeven , Zy is 't, die 't werktuig van haar handen éerd , of fchend, Door vremde uitvoeringen, den ilerv'ling onbekent. tomyris. Kan u myns vaders fchim.tot geen ontzag verwekken? thoas. Ik kom, met alle ontzag, myn meening u ontdekken. Wil echter nier, Mevrouw, door uw onnut bericht, Die goedheid tergen, my braveeren in 't gezigt. Stem Merodates echt, wil my niet tegen.flree.ven, 'k Heb zyn Gezanten, tot die trouw, myn woordgegeeZyn fcepter wacht u ; ga die luister tegen treên : (ven : 't Is alles vaardig; gy reist heden derwaarts heen. tomyris. Trouwlooze, want in 't eind 't is lang genoeg gezwegen, Gy hitst myn gramfchap op door allerhande wegen, En'kvihdmy, tegens dank , gedwongen, 't kleine ontzag Te breeken, 't welk ik voor u had , tot deezen dag. Waar op zyt gy zo trots ? wat ftoutheid doet u waagen , Uw wett'ge Koningin uitheemfchen op te draagen? 't fs Merodates, die eerlang my kroonen moet: Maar zeg, Tieran, wat fchiktgvtotmynhuuwJyksgoed? Zou-  TREURSPEL. 21 Zoude ik, geborene Vorftin van deeze ftreeken , In dat barbaars gewest gaan om een fcepter fmeeken? Zoude ik goedkeurend, door myn vlugt, die fnoode daad, U laaten in 't gerust bezit van myne ftaat ? (winden, Neen, neen, denk nimmer, wat gy u moogt onderDat ik zo ver zal gaan , om dien Sarmaat te vinden. Hy kom my haaien, maar ik tro.uw hem nooit, ten zy Hy my ontdaan kan van uw wreede flaaverny. 'k Zal hem ontvangen, en hy zal my ftraks behaagen, Als hy met zyne 'hand uw hoofd my op komt draagen. Zie daar, *t geen hy, om myn bezitting, moet beftaan. En 'k neem hem, tot die prys alleen , voor Bruigom aan. Vaar wel. DERDE T O O N E E L. THOAS, ANTHENOR, HYDASPES, DT H O A S , tegens Hydaspes. oe hier den Griek verfchynen. ANTHENOR. Kan het weezen, Dat gy dien aanflag durff befluiten, zonder vreezen ? Denk, hoe gy Tomyris met voordacht in 't geweid En handen des Sarmaarts, uw grootde vyand, fteld. Verwacht van deeze knoop een oorlog, nooit te Hechten. Die nabuul- zal eerlang, gederkt door haare rechten, Uw fcepter voegen by de zyne. Vorst, gy ziet, Dat nooit die twisten... THOAS. Ach! Anthenor, ik zie niet In al de ontroeringen, die my gevoelloos maken, 'k Hoor, hoe de Goden voor myn offerhande waaken; Hoe't volk, verlegen, dooreen doodfche fchrik bekneld, Zich tegen de uitvoer van myn woede en gramfchap fteld. 't Geheim van zynen ftaat uit's Grieken mond te trekken, 't Ontydig meêfy van de Priesteres te ontdekken, En op te held'ren een vermoeden, dat my treft; Zie daar myn grootfte zorg, al wat myn ziel bezeft. B 3 «.  22 ORESTES en PYLADES, anthenor. Denlc, dat geen oppermagt, hoe hoog in top gerezen , Kan immer voor de wraak des Hemels fcbootvry weezen : De Goden dwingen vaak de hoogmoed buiten fcbyn. 't Onwettig huuw'lyk met de Priesteres kon zyn Een blinde klip, waar op de hulk van uw vermogen... VIERDE T O O N E E L. thoas, anthenor, hydaspes. Vthoas. erfchynt gy dus alleen, Hydaspes, voor myne oogen ? Wat deerd den Griek , dat hy u niet gehoorzaamd heelt? Of is 'r de Priesteres, die and're wetten geeft ? Zal hy niet komen? hydaspes. Vorst, ik deed hem herwaarts leiden: Maar 't volk liet hem niet, als met moeite, van zichfcheiDianaas ftreng bevel, hun herten ingeprent, (den. Maakt, dat zy de offerhand weêr eifchen, ongefchend, En, met een fiere moed, 's Gevangens recht verweeren. 'k Zwoer by de Goden, dat'hy zoude wederkeeren; Dit ftilde 't morren. thoas. Dat hy kome. hydaspes. Daar is hy. V Y F D E T O O N E E L. thoas, pylades, anthenor, hydaspes, taxis. Mt ho as , tegens Taxis. en zoekt de Priefteres, en breng haar hier voor my. tegen Pylades (ven Treê nader, 'k Eisch niet meer, dat my uw mond zal geeEen verdere opening van uw geflacht en leeven. De Priefteres onttrekt u aan myn grimmigheid: Ik  TREURSPEL. 23 Ik fchenk u 't leeven, wyl zy 't is, die voor u pleit. £ Zal in 't gezelfcnap deï Sarmaat 11 veilig laaten v»n hipr mlt Tomyris, verreizen naar haar ftaaten: Saar Werd u^^ftrtks e'en'fchip bezorgt, om van dat ftrand Eerlane te zeilen naar uw lieve vaderland. Maar zo het leven u tot eenig heil kan ftrekken, Zo gy noch lust hebt, om het langer uit te rekken; Draf! zore vooral, dat u de zon, in dit gewest, Niet vom de tweedemaal befchyn; dit zy het lest. Gy kund vertrekken. PYLADES. 't Bloed, waar uit ik ben gelprooten , Erkend in 's waereldsrond geen meester; ja, die looten, Steets onafhank'lyk, en de heerfchappy gewoon OntfanEren, waar zy zyn, geen wet, als van de Goon. Ik"kwam" genoopt door de eer, in uw gebied en paaien, Om te overwinnen, en vol roem te zegepraalen. Geen onderneeming was ooit heerlyker bedacht DeHemel wapende myn arm; der golven kracht Heeft d e ontwapend. Zo uw hand my fchonk het leeven , "zou myne naam een onuitwisb're lchandvlek geeven: Staakuwe goedheid; en, wyl dit gewest, zo Inood Myn zëgeprlal niet zag, zo z.ie'twel haast myn dood. THOAS Wat onrust komt myn ziel op deeze reên beftrijen? Zou hy de vyand zyn, die, door zyn raazernijen... ZESDE T O O N E E L. THOAS, IPHIGENIA, PYLADES, ANTHENOR, HYDASPES, CYANE, TAXIS. THOAS* Zie nu, Mevrouw, zie nu, hoe die barbaar zich toond Onwaardig 't medely, waar meê gy hem verfclioond : Hy fterf; niets is bekwaam dat vonnis op te fchorten. Diaan' heeft,door myn nfondfverboon zyn Durft gy haar hoog gezag wecrllreeven, en myn raad. B 4 T H O ■  34 ORESTES en PYLADES, THOAS. Neen, geef daar van de fchuld dien troffen onverlaat, ik baande dien ondankb're, aiieen tot uw genoegen IJe weg naar Griekenland; fchoon ik een lastig wroeèen hn naberouw verwachte. Ik dacht op u alleent Gaf hem de vryheid, om te zeilen derwaarts heen. Maar zyne weigering doet ons vee! Iigts ontfangen • lm hy vertoeft, Mevrouw, om andere belangen. IPHIGENIA. En wat weerhoud hem toch, in 't nypen van de nood, Daar hy niets voor hem ziet, als een gewisfe dood ? THOAS. Ik laat u by hem, licht zal hy 't u zelf doen hooren: Vooral zoekt hem tot zyn behond'nis aan te fpooren. Mevrouw, hyfehik noch van zyn lot, wyl't aan hem (laat: Hy derve, zo hy blyft; hy leeve, zo hy gaat Al moest my Jupiter met zyne blikfem zengen Ik geei u maar een unr, om hem tot reên te brengen. ZEVENDE T O O N E E L. IPHIGENIA, PYLADES, CYANE. BI P Hl GE N IA. edroefde Vremd'ling, wat beneveld uw verdand' Wat reukeloosheid doet u blyven in dit land, Daar gy eerlang, door een verachte dood, zult fnéeven ? Hebt gy zo groot een haat en afchrik voor het leeven' „ . PYLADES Ik haat het daglicht, en zoek hoopeloos mvn gr?f E'eiidig fpeeltuig van 't geval, en 's Hemels draf Oen k Had maar een haisvriend; die wierd , door der Goden tooRampzal.g, onder een bedroefd gefternt, gebooren. De ftrenge wreedheid van zyn lot, geenfints te ontgaan , Dreef onweerdaan'lyk hem tot gruuweldaaden aan- tfc^ft/ÏS rRm£' die hem kwam Coc «««daln trekken, Moest hy 't flagtoffer, na't volvoeren zelfs vertrekken ten bitt re wroeging was de vrucht van dat beftaan. Hy K wam naarTauris, om zich van die vloek te ontdaan, Die (met te zuiveren , verfcheurd van raazernijen. Daar  TREURSPEL. 25 Daar zou hy vinden rust, en welfland, en verblijen. 't Orakel fpelde ons dus; 'k trok met hem derwaarts heen: Was 't ongeiukkige! om zyn dood te zien, alleen? 'k Verloor myn vriend , en zag zyn fchipbreuk voor myne Aan dit gehaate ftrand is al myn heil vervloogen. (oogen ; Niets is ■my ov'rig, nu die held is by de doön, Nu ik zyn lyk niet kan begraaven, als de Goön Voor hem verzoenen, hem beweenen, en hier fneeven. IPHIGENIA. D:e trouwe vriendenpligt wil ik niet wederftreeven : Maar kan 't afleggen van een and're pligt u niet Weêrhouden ? zoud ge uw hulp my weig'ren in verdriet, Voor al myn zorgen, om uw leevensloop te rekken ? PYLADES. Tot welk een hulp kan u myn droevig leeven firekken; Wat troost, Mevrouw, kuud gy verwachten van myn hand? De hoop nochtans, waar meê uw gunst myvleid, verband Myn wanhoop, en verbind myn zorg aan uw geboden: Gebiê.'k ben vaardig: waar hebt gy myn dienst vannooden ? IPHIGENIA. Gy kund my redden uit een bange flaaverny': 'k Ben vreemd'ling in dit wreed geweste: zo als gy : Uit Griekenland, daar myn doorluchtige oud'ren bloeijen, Is myn geboorte : een fnoó tieran verzwaart myn boeijen: 'k Moet, met onnozele flagtofters, 't moordaltaar Befprengen, door zyn last. Wat zeg ik? die barbaar Zoekt my, door dolle min gedreeven, om te zetten Tot zyne trouw. Wil toch die overlast beletten: 't Kan door uw hulp gefchiön, dat ik van hier geraak. PYLADES. Geefmy maar wapenen, Mevrouw; en 'k zal uw wraak Ten diende Haan. 'k Ben aan uw zorg 't verdrietig leeVerpligt, en acht myn lot gelukkig, mag ik fneeven ' (ven Voor u: ja, nu myn arm door u gemoedigt is, Zal ik, met vier'ger drift, als flaauwe erkentenis, Uw wrevele tieran. doorftooten. IPHIGENIA. Neen , dat woeden Zou u te dood'Iyk zyn, en my geenfins behoeden. B 5 Gy  25 ORESTES en PYLADES, Gy kunt my, zonder u te waagen, dienftig zyn: De dwingland baand u zelf de weg naar alle fchyn. Verhaast uw reis , nu zyn toeftemming is verkregen : Befte! in Grieken een gefchrift, van mynent wegen: Verhaal myn ongeval aan myn beroemd geflacht. Zy zullen my wel haast weêr eifchen, door hun magt, Van meerder koningen gevolgt, en oorlogskrachten, Als ooit de Grieken voor Heieen' te velde bragten. pylades. 'k Zou, fel gebeeten op dien Dwingland, in de nood U wederhaalen, met myne eigene oorlogsvloot: Want myne naam, alom ontzag'lyk, zonder vlekken, Kan aan de Waereld zich ten top van ftaat ontdekken ; En myn geboorte is hoog van rang in Griekenland. Maar; in wat ftaat, Mevrouw, zoude ik u laaten? want Een woedende Aartstieran , ik fchrik daar aan te denken, Zoude u licht dwingen hem uw hand en trouw te fchenö Goden! moet ik zien vervallen in zyn magt (ken. Het fchoonfte Wonder, dat Natuur heeft voortgebragt; Voor wie ik dooreen vlam, zo zuiver, my voel blaaken War zeg ik! wat doet myn verfrandvan'tlpoorgeraaken? Ach! die ontroeringen, en reen, en zwaare rouw, Verraaden, tegens dank, myn zielsgeheim, Mevrouw. iphigenia. Wat hoor ik? daar ik u 'uit meêly, deed verwerven Myn hulp en byftant, wilt gy dus moetwillig fterven? Die ftoute ontdekking doet vermeerd'ren uw gevaar: Wel aan; Cyane, breng het offer naar 't altaar. pylades. (gen: 'k Voorzag uw vonnis reets, en 't maakt my nietverflaaHet leeven walgt my, nu myn liefde u kan mishaagen. 'k Ga, zonder morren, voor 't altaar, dit fchuldig hoofd Verliezen, door uw hand, die my van 't licht beroofd : Gelukkig, wyl ik, door uw wil, de dood moet duchten; Maar nog gelukkiger, als myne laatfte zuchten Herhaaien honderdmaal, in 't melden van die gloed, Al 't geen het diep ontzag my nu verbergen doet. ACHT-  TREURSPEL. 27 ACHTSTE T O O JV E E L. «r/' iphigenia, alleen. (ren: W at zegt hy?'k hoor hem aan;'k laar hem zyn reen volvoe- Myn pligt bez wy kt daar door; zy doen myn geest ontroeren. Iphigenia, ban die zwakheid uit uw zin. Wat wilt gy weeten ? wat ontroerd u ? 6 Godin! Ik voel, hoe my uw wraak vervolgt, en komt beftryden: Zie daar de vruchten van dat laffe medelyden. 'k Vertoorende u, wyl ik uw offer dacht te ontflaan: Maar laat de ftraf van myn mïsdrvf niet verder gaan. 'k Zal u welhaast voldoen: 'k ga firaks zyn hart doorbooren, En in zyn bloed die veel te trotfe vlam verfmooren. Wat gaat gy doen, rampzal'ge, en wat belooft geual? Schoon u een fiere pligt de wet wel ftellen, zal 't Verfiaafde hert uw arm die moord wel kunnen vergen? Gints naderdiemant: 'k moet myn hertsgeheim verbergen. NEGENDE T O O N E E L. iphicenia, hydaspes. Ehyd aspes. en and're Griek, Mevrouw, vervalt in onze hand, Die> tegen zyne wil, aan deeze kust geland... iphigenia. In welk een ftaat, en op wat wys is hy gegreepen? hydaspes. Terwyl men bezig was, 't goed van geftrande fch'eepen Te bergen, zag men, op een klip, een mensen alleen, Omheint van rotfen, die den oever dicht bekleen, Schier ontoegank'lyk , niet te nad'ren zonder beeven. Hy ziet verwilderd, en ver van zich op te geeven. Verweerd zich tegen drang van Scythen, fier van moed: Hy ftoot, en houwt, en flaat? en vecht geheel verwoed. Men zegt, en dit gerucht begïnd reets veld te winnen, Dat voor hem zyn gezien de felle Wraakgodinnen; Die met hun fakkels ftaag_ aanmoedigden zyn kracht, En zucht tot moorden, die het doodsgevaar veracht; Ja.  28 ORESTES en PYLADES, Ja, hem inbliezen 't gift van hunne raazernijen. "Hy word omfingeld , en beftreên van alle" zijen : Het ftrand weergalmd alom, zyn krachten neemen af. 'k Verfcheen daar,zo als hem 't gevoel en fpraak begaf. Men brengt hem zo in dit vertrek: zie daar de zaaken, Die my de Vorst beval, aan u , bekend te maaken. iphigenia. Hydaspes, zeg hem, dat ik ftraks myn pligt betracht, Dat ik 't flachtoffer voor 't gewyde altaar verwacht. TIENDE T O O N E E L. Hiphigenia, alleen. et noodlot, dat.naar 't fchynt.myn misdryf had beiloten, Zal 't ook heritellen. 't Bloed der Grieks moet zyn vergooten. Ik myne zwakheid dus verbet'ren. Laat ons gaan Verzoenen, door zyn dood, de gramfchap van Diaan'. Laat ons den ander zien tot inkeer op te wekken, Dien droeven redden, en in ltilte doen vertrekken. Einde van 't Tweede Bedryf. DER-  TREURSPEL. 29 DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. tomyris, erine. -\ K erine. Mevrouw, wat inzigt drvf't u aan, om weêr te zien Een trouwelooze, dien gy moest voor eeuwig vliên ? Komt gy, ten tweedemaal, door uwe onnutte klagten, Dien trotfe fmeeken, en zyn weigering verwachten? tomyris. Ik haat zyn byzyn, meer, als al myn rampen; maar 'k Zie heden myne wraak, myn aanflag m gevaar: De Uitheemfche, aan deeze kust gertrand, door 't woen der Erine, floot om ver, 't geen ik bad voorgenomen, (ftroomen, er.in E-. 'k Zie niet, Mevrouw, waar in zyn lot u fchaaden zal. tomyris. Zyn aankomst treft my fel: 'k voorzie daar door myn val. Hy zal door Thoas last, en onze wetten fneeven : De Priesteres heeft reets dat vonnis onderfchreeven; Zy zal hem Aagten voor 't altaar, en, tot myn hoon, Aanvaarden zelfde trouw van Thoas, en zyn kroon : Zo zy dit huuwelyk, noch voor de nacht, voltrekken, Zal 't myn getergde wraak uitftcllen, of ontdekken, 't Verblinde volk ontziet, en vicrd de Priesteres: 't Zal als zy fiygt ten'troon, vergeeren haar Prinfes; En, door een y ver, voor het Tempelrecht, aan 'tblaaken, 't Gewyde kleed ontzien, voor myn belang niet waaken. Men fioore een ofler, 't welk des dwinglands echt bereid. Eer dat den Vreemdeling ter ftrafTe werd geleid, Zoekt men, door Thoas last, uit zyne mond te hooren, Zyn naam, zvn leeven, uit wat ftam hy zy gebooren. Ik kom hem moed gen, door myn raad. dat hy niets meld: Indien hy maakt, dat dus zyn ftraf werde uitgefteld; Zo hy tót morgen zyn doodvonnis weet tc rekken; Kan ik myn aanflag, met gewencht geluk, voltrekken. T WE r-  30 ORESTES en PYLADES, r WE EDE TO 0 N E E L. tomyris, anthenor, erine. 2t o m y r i s. al ik den Vremd'ling zien, Anthenor? anthenor. »• n. . , fa> Mevrouw, Maar (leets ontrust door zyn vertwyfeling en rouw Ik liet hem bleek en naar, verward in zyn gedachten; Gy zult in deeze zaal hem zien, als hy zyn krachten En zinnen heeft vergaard , die d waaien van het fpoor; Ten einde hy, badaard van geest, uw voordel hoor'. Gy kund in veiligheid uw zorgen hier ontlaaten Wyl 't buitenhof, alleen, bezet is met Soldaaten. tomyris. 6 Hemel, geef, dat hy tot zwygen zich laat raan' Maar 'k moet met myn tieran een and're weg infiaan. Ga, myn Anthenor, ga dien dwingeland betuigen, Dat ik eerlang myn pligt naar zyne wil zal buigen: Maar, dat hy, tot ik ben vertrokken van dit (band, Het vieren uitfiel van een trouw, tot myne fchand. a n t m e n o r. 'k Zal u gehoorzaam zyn, maar zie niets uit te rechten. Op- herten , als het zyn', kan recht noch reden hechten. Hy 's onverduldig, om de plegtigheên der trouw, En'toffer, op een tyd volbragt te zien, Mevrouw. Hy meent, dat die Uitheemfche, in zyn gebied gekomen , Die geene is, voor wien hem het lotgeheim doet fchro'oWaand gy, dat hy zyn min noch eenig uitfiel geeft: [men. 't Welk zyne vrees verlengt, en zyne vreugd weêiftreefd ? Wat deed ik niet, om dien ondankb're te overreeden ? Maar vruchteloos, hy groeid in onrechtvaardigheden': Hy heeft de haat van al zyn vrienden reets verwekt, Rn geeft zich blind'Iings aan de neiging, die hem trekt! 'c Staat nu aan ons, Mevrouw, dien aanflag voort te zetten • Zo zult gy 't verder woèn den rykstieran beletten. ' Verpligt den Vremdeling, dat hy zyn naam verfeergt, 'Zich  TREURSPEL. 3i Zich niets ontvallen Iaat, als 't hem de Koning vergt, Die, dus genoodzaakt. om zyn laf belluit te fiaaken... Tomyris. Anthenor, 't is genoeg; wil alles vaardig maken: Ga Thoas vinden; en zeg hem, dat ik gewis Deez' nacht op reis ga, dat hy morgen meester is: Dit uitftel is niet groot; ga heen. DERDE T O O N E E L. Tomyris, Erine. E rine. Kan 't moog'lyk weezen, Dat gy, tot, afltand van uw rang, u laat beleezen ? Uw haat laat vaaren, en dien Aartstieran 't vermaak... tomyris. Neen, myn Erine, neen! 'k vertrek niet zonder wraak: En veins ik, 't huuw'lyk van dien Dwingland te onderfchry't Is om te beter hem het ftaal door't hert te dry ven. (ven, Hy leid my laagen, des neem ik de list te baat; Hy febikte deeze nacht tot myn vertrek; een daad Zo haatlyk, zoekt, hy door de fchaduw te bedekken. Die zelve nacht zal my tot veiligheid verftrekken: Myn vrienden zullen, met het volk, en de Sarmaat, Hun vyand ftorten in een nacht, die nooit vergaat, 'k Heb" tot dien aanflag rcets hun woord en eed bekomen. De loop van deeze dag ftaat my alleen te fchroomen. 'k Bezorg dan, dat de Criek tot zwygen zich verpynd Op myne beê. Maar 'k hoor hem nad'ren; hy verfchynt. Zyn weezen ftaat geheel verwilderd, opgetoogen : De ontroering van zyn geest verbergt ons aan zyn oogen! Geef, goede Goden! dat zyn nevelig gezigt, En uitgedoofd verftand, ontvonkt werde, en verlicht. V I Ê R.  32 ORESTES en PYLADES, VIERDE T O O N E E L. orestes, tomyris, erine. tot orestes. W at afgrond opend zich voor myne ontftelde gangen? Wat vuur, u-at duisternis, wat damp heeft my om vanVerwoede Spooken, los geborftèn uit de hel, (gen? Doorpymgen myn ziel, met geesfels, veel te fel. Zult gy, 6 wreede, en onverzoenb're Wraakgodinnen, Uw raazernijen fieeds doen woeden op myn zinnen? Heeft myne Itraf geert eind, iylegére, zielenplaag ? Verdiende ik, dat uw tand my op t gebeente knaag? En gy, balfluurig lot, zuit gy my'altyd haaten Om gru'uWëlda'aden, die gy zelf hebt toegelaaten ? Maar, welk een"wonder! 'k zie het licht, den beid ren dag: 'k Dank u, ó Hemel !' dat ik adem haaien mag. Waar ben \k> wat uitheemfche, en ryve praaüïeraaden Verkwikken, weinig tyris, myn ziel, met rou w belaaden ? Wat hofzaal zie ik' welk een k'oninkiyk geftiebt? Wat voorwerp, zo vol glans, verfchynt voor myn gezigt? Die héërlyké geftalte, en zwier, zo uitgeleezen, Vertoond my een Godinne, of die't is waard te weezen. tomyris. 6 Vremdeling! herftël de kalmte in'uw gemoed, En dank den Hemel, die u, door myn hand, behoed: Gy vind hier herten, die, gewekt tot medelijcn, Uw lot beweenen, en verwoede raazernijen. orestes. Kan 't zyn, dat iemant zy vermurwt door myn verdriet ? 6 Gy! wiens ed'Ie ziel verdrukte byftand bied. Die myne ramp vereerd met gunftige gedachten , Vaar voort de elendcn eens bedroefden te verzachten. Ontvouw my , welk gewest des waerelds ik betreê; Door wiens bevel ik werd gehouden hier ter fteë. tomyris. Wat wreede nooddwang deed aan deeze woeste landen Op een vervloekte kl;p, uw kiel en leeven ftranden? Rampzal'gc, ik fchrik voor 't lot, dat u hier treffen zal: Geen  TREURSPEL. 33 Geen helfche poel dreigt u zo zwaar, als deeze wal. Betronw u op myn raad , om dus 't gevaar te ontkomen: Wil voor het dreigen van uw beulen geenfins fcbroomen: Meld niets , houd alles ftil, met onverfchrokkcn moed; Begraaf in eene nacht uw naam, geboorte, en bloed: Dit 's 't eenig middel, tot verlenging van uw dagen. Men vliegt tot uw ontzet, men beeft voor uwe plaagen : Zet de onderneeming, van uw kant, met zwygen voorti De tyd eiscbt haast; 'k vrees in 'tgefprektezyngeftoord : Om u verlost te zien van uw gebaare banden, Gehoorzaam myne liern, of vrees een dood, volfchanden. Vaar wel. V Y F D E T O O N E E L. Ttrr ORESTES, alleen. W at hoor ik! ze is getroffen door myn nood : Het melden van myn naam baard my een wisfe dood 'tWord van de firafgevolgt: haar mond komt my verzoeken Uit meêly, dat ik my tot zwygen zal verkloeken. Zou wel Orestes zyn bekend aan deeze kust? Zou haar de onzal'ge loop myns leevens zyn bewust? Hoe zwaar drukt my 't geval'! 'k ben uit doorluchte lo'oJa, 't heerelyk geflacht van Jupiter gefprooten: (ten, Schoon my die rang alom vermaard maakt en gevreesd Och! of myne eerfie wieg myn fierfbed was'geweest' Myne oogen mogten nooit in vrede 't licht genietenZy zagen nimmer iets, als drang van zielsverdrieten De misdaan volgden my fteets op de hielen; ach' Wat ben ik rampen doorgeworfteld tot deez' dag' (Ven • 'k Moest, van myn kindsheid, in myn ryk, als balling zwerEen fchandig overfpe! deed my de fcepter derven ■ Een fnoode moord fchonkmy op nieuws die oppermasrt. Maar al de aantrek'Jykheid der uiterlyke pracht Kan een beangfte ziel van knaaging niet bev-'ijen Om myn gemoed te ontdaan van dat ondraaè'lyk' Hiefi Smeekte ik Apol om hulp; die my , door 's Priesters mond' Een land dce zoeken, daar Diane op 't altaar fiondEn my deê -hoopen , dat, kon ik haar kerkbeeld fchaakèn, C MVn  34 ORESTES en PYLADES, Myn ongerust gemoed tot ftilte zou geraaken. 'k' Vertrok naar Tauris met die zoete hoop, en zag Den oever reets van verr'; wanneer, 6 zwaare fJag! Door eene ftormvlaag, uit de wolken toegefehoten, Myn fchip, te fel gefold , komt op een klip te ftooten. 'k Heb zien verzinken, in die ongeftuime kolk, Mvn waarde vriend, al myn foldaaten, al myn volk: Ik zelf, mistroostig, in de fchoot der zee bedolven, Weet niet, door wien ik ben ontrukt aan't woêndergolNiets is my overig, als wroeging in 't gemoed, (ven. En 't naar herdenken van misdaden, nooit geboet: De Hemel, hoopte ik, zou de loop dier rampen fruiten; Maar is, tot myn verdriet, veranderd van befluiten. Alziende Goden, wyl myn leeven moest aan een Gefchakeld zyn van nooitgehoorde heilloosheên, Ach ! waarom laat gy my, in 't treffen van uw fchigten , Een hert, gevoelig aan de deugd, en haare pligten? Verdrukte Orestes, fmoor de driften van uw geest: Het noodlot eischt uw dood: derf moedig, onbevreesd; En, als gy dort het bloed u van Jupyn gegeeven, Doe hem befchaamt zyn, dat hy deed zyn nazaat fneeven. Bezoedel nooit uw rbem met daaden, veel te laf: Orestes naam daal met hem neêr in 't duist're graf. En ftrekke nooit ten fpot aan volken, die ons hoonen. (nen? Wat voorwerp komr op nieuws zich aan myn oog vertooHoe word myn ziel verrukt door 't zien dier wonderheên! ZESDE T O O N E E L. iphigenia, orestes, cyane, taxis. Ciphigenia, tegens Cyane en Taxis. yane, treê te rug: en gy, laat ons alleen. orestes. Wat ed'le fierheid , Goón! hoe veel bekoorlykheden! iphigenia. (den. Nu 'k hem zal fpreeken, word myn hert door vrees bedreorestes. (daard. Wat 's de oorzaak, dat myn woede, op dit vertoog, be- i p Hl-  TREURSPEL. 35 IPHI OENIA Wat 's de oorzaak, dat my zyn gezigt ontroering baard ? ORESTES. 'k Weetniet, Mevrouw, my ziende aan deeze uitheemrche Of uw bezoek my komt verheugen, of ontrusten, (kusten , Laat my, doorluchte Vrouw, uit uwen mond verfïaan 't Lot eens rampzalige, en wat hy hier heeft misdaan. IPHIGENIA. Zyt moedig, ongekreukt, gehard in tegenfpoeden : Een laffe vrees bevange onedele gemoeden". Gy zyt in Tauris, 't ryk van Thoas,. groot van magt: Geen Griek, hoe edel, hoe doorluchtig van gedacht, Ontkomt zyne woede, als hy vervalt aan deeze flranden. Ik ben gefchikt om u te moorden met myn handen: Het offer is gereed; het noodlot eischt uw bloed: Voor 't aldaar van Diaan', daar gy my volgen moet, Ziet gy, eer de avond vale, het eind van uwe dagen. ORESTES. Myn lot is my bekend, des derf ik zonder klaagen. Ik dank de Hemel, die myn hulk, gelold op zee, In 't eind doet landen aan een lang gewenschte ree. ö Dood, gy maakt een eind van myn onzalig woelen! Engy, die my 't beduit van 's nootlots toorn doet voelen , Stoot toe, Mevrouw, floot toe, 'k heb veel te lang geieeft : Tref, tref dit herte, dat zich willig overgeeft. Kom, gaan wy: 'k ben gereed. IPHIGENIA Uw moed is my gebleeken Hoe bloeid uw Griekenland, door helden , nooit bezweken' Die 't lot braveeren, en voor geen gevaaren vliên; ' Ja, een gehaate dood kloek onder de oogen zien ! Grootmoed'ge Vremdeling , indien men 't u mag vergen , Wil ons uw naam, en uw geflachte niet verbergen. ORESTES. Och! of die naam, dat bloed, Mevrouw, metmynelend Diep was bedolven, en den naneef onbekend! IPHIGENIA. Waar zaagt gy 't licht?- zyt gy gebooren te Trczéne, C 2 Te  36 ORESTES en PYLADES-, Te Thebe, of Elis-, in Sparte, of in Mycéne? orestes. Kan 't zyn, Mecéne, dat ik uwe onwinb're wal, Uw heerelyk paleis, nooit weêr aanfehouwen zal'? iphigenia. Gy zyt dan van Mycéne: ó Hemel! welk genoegen; Ontvouw ons meer: wil by die gunst een tweede voegen. Leeft Agamemnon, wyt beroemd door oorlogsdaên? Heerscht hy in vrede, die verwinnaar der Troijaan? orestes. Ach! moet die droeve naam my overal ontrusten? Heeft haar de Faam gevoerd aan al des waereids kusten? ö Stam van Atreus, door uw heilloosheên vermaard Die zo veel helden, zo veel monsters, hebt gebaart' Is 't dan onmogelyk, uw beerlykheid te ontdekken, ' Als laf bezoedeld, en befpat met Inoode vlekken? IPHIGENIA. Hy, 't hoofd der Grieken, van een hoogverheven nam, Verzaakte 't bloed niet, waar uit hy zyn oorfprong nam. orestes. (ven? 6 Neen! wy weeten't: maar geen held , hoe hoog verheKan voor vcrraaders en trouwJooze veilig leven : Ze ontzien geen Koning, daar hy ftygt ten top van eer. Vorst Agamomnon... iphigenia. Hoe! orestes. Mevrouw, hy leeft niet meêr. iphigenia. Hy leeft niet meêr! 6 Goón! misgunde gy aan de aarde De weergalooze deugd eensHelds, zo groot van waarde ? orestes. De Goön verhooren in hun gramfchap geen gebeên Die onverwinb're Vorst, omringt met heei;lykheên Van overwinningen en jaaren overlaaden, ' Is, op een feest, door een vervloekte hand, verraaden: Die, ichendende een gewyde, en altyd heiige band, ó Snoode gruuwel! hem moorddaadig hielp van kant. ITHI-  TREURSPEL 37 IPHIGENIA. Wiens hand? ORESTES. 6 Hemel, wil die naam in't melden fmooren! IPHIGENIA. Wie is dat monster? ORESTES. *k Vrees de Goden te verfioore'n , Door 't noemen van die fnoode: ach! 't is zyn Gemaalin. IPHIGENIA. Hoe.' Clytemneftre? ORESTES. ö ja, zy is die tygerin. Och! of't gehaat vertoog dier ondaan bleef verholen Aan laatere eeuwen, en in 't duister weggefcholenl IPHIGENIA. Bedroefde dochter van een vader, fchelms gedood; Bedroefde dochter, van een moeder, veel te fnood, Iphigenie, ach! wat verdriet is u befchooren! ORESTES. Zy heeft, tot haar geluk, het leevenslicht verlooren; En, op 't altaar geflagt in Aulis, door haar val, De Griekfche vloot voorwind bezorgt naar Troijens wal. Haar oogen kwamen nooit de elenden aan te fchouwen Van haar gedacht, noch 't kroon verraad, zo vals gebrouwen. Maar, ach! wat heeft haar dood haar vader duurgeftaan! IPHIGENIA. Hoe! ORESTES. Agamemnon kwam, na 't deerlyk ondergaan Van 't magtig Ilium, zeeghaftig, met zyn vlooten, De vruchten plukken van zyn daaden, niet genooten ln zo veel jaaren krygs. jEgisthus, dol van min, Had, in het afzyn van dien held, de koningin (den, Misleid van de echte trouw: des hy beducht voor fchanEn welverdiende ftraf, van dat onkuifche branden, Haar aandreef, om, ontzind, haar koning en gemaal, Wel waard een beter lot, te moorden door het daal. De fnoode Vrouw deêhem, in't heerlykstvanzynbrallen, C 3 En  38 ORESTES en PYLADES , En (center zwaaijen ,Jftn dc rykstroon ncdervallen; Betuigende, ten glimp dier wreedheid, zo verwoed, Dat zy dus wraak nam van Iphgeniaas bloed. iphigenia Rampzal'ge, moest men noch zo fnoode heilloosheden, Met uwe naam en wraak, verbloemen en bekleeden ? Hoe droeg Orestes zich? die edelmoed'ge zal Niet hebben overleeft Vorst Agamemnons val. orestes. Orestes fleept nog na zyn fchanden en elenden, En rykhalst naar een dood, die zyn verdriet zaj enden. Hy, 't droevig voorwerp van der menfchen fchrik en haat, Van kerk en altaar afgezonderd in die ftaat, Onzuiver, van het recht der gastvryheid verftooten, Van 't heilig Tempel vuur, en Bronnen uitgefloten, Gedoemde balling, daar en wind en zee meê fpeeld, Vlugt zelf het daglicht; 't welk hem langs hoe meêr verIphigenia, (veeld. Moet die onnoz'Ie Prins zyns moeders fchuld betaalen? ö Zon! verlicht gy noch de ontmenschte met uw ftraalen? orestes Een woedende arm heeft die misdaadige omgebragt, En haar gedompeld in een eeuwig duist're nacht. iphigenia. ó Snoö beftaan, dat zelf haar'misdryf gaat te boven! ö Goón! befehermers van de kroon , en glans der hoven, Kund gy gedoogen, dat een booswicht, zo ontaard... orestes. Het ftraffen van dit feit is voor uw hand bewaard: Gy ziet den moorder voor uwe oogen. iphigenia. Hebt gy 't leeven Vaneen Vorftin verkort, ontmenschte, zonder beeven ? En durft gy, na gy 't hebt volvoerd , eer 't iemant vergt, Een Huk .bekennen, dat en Goön, en menfchen tergt'? Myn hert beklaagde alreê de rampen, die uw drukken; Ik roemde uw heldendeugd, 'k befehreide uw ongelukken; Ja ,^k ging met wederzin u fiagten voor 't altaar. Maar uwe gruuw'len, my gebleeken zonneklaar, Zelfs  TREURSPEL. 39 7elfs door uw mond, doen wel vergaan dat medelijen. k Zal de aarde van een pest , een monfterd.er, bevryen, Door uwe dood: uw z,el, gedagvaard naar beneen, ZaTnog deeze avond, tot een ftraf der heilloosheên, Voor 's afgronds vierfchaar zyn gedoemd tot naare ftrafen , Die voor een misdaad, zo affchuuw'lyk, wraak verfchancn. Verwacht myn last. ZEVENDE TO O N E EL. ixrr ORESTES alleen. \V at maakt haar geest zo fel gefloord ( Wat mag 't haarraaken, dat myne oud'renzyn vermoord? Maar, waar toe onderzocht de reden van dat woeden? Zy ("moord myn leeven, en met een myn tegenipoeden: 7v helpt my aan een dood, daar myne ziel naar haakt. fyGoönP, ontfangt dit bloed., want myne fterfuur naakt , n We"kêy my gaaft weleer: op dat ik, door die ftroomcn, M^ fchuld verzoenen mag, en uwe haat betoomen. En gy wiens vriendfcbap, onaffcheid'lyk, over zee.^ Myns ondanks, my verzelde aan deez' vervloekte ree, Die OP de klippen zyt gejaagt, door dolle winden; Mvn Pvlades, ik fterf, om u dus weer te vinden üw deugd , uw ed'le'geest, te vroeg helaas! geknot Verdiende een halsvrind, meêr begunftrgd van het lot. Uw dood... de myne naakt, ik hoor gerucht, zy komen. A G T S T E T O O N E E L. ORESTES, PYLADES, HYDASPES, TAXIS. PYLADES. Wel hoe' meent gy my voor uW dreigen te doen fchromen? Waar word ik heên geleid ? wat hebt gy met my voor? ORESTES. Wat ftem is dat? wie is 't, die ik daar fpreeken hoor? H'VDASPES, tegen PyladesMet deezen Griek moet gy u in gefprek bcgceven: Zo gy zyn naam ontdekt, fehenkt u de Vorst het leeven.  40 ORESTES en PYLADES, NEGENDE T 0 O N E E L. orestes, pylades. \W" pylades. VV at vremde wonderen! 'k vrees nu de dood niet meêr. orestes. koon! 't is myn Pylades! pylades. 'k Zie myn Orestes weêr! orestes. Myn Pylades, wie had gedacht u hier te ontmoeten' pylades. Acn. welk een vreugd is 't, u te omhelzen, u te groeten! Fortui,, verdruk my vry, door drang van tegenheên: geeft myn vriend my weêr, des ben ik wel te vreên. Wat goed geval bragt ons by een aa'n deeze kusten ? (ten. Mvnr^'?k? dr°efi)eid komt ffly in *jn vreugde ontrus5?vin i f CUud UW ramp' haar vreuSde is k0« van duur, hL UW byzyn' ons Seeunt ter kwaader uur. (ren? noe lang, wreed noodlot, dopt uw toorn de onnoz'letreuVereend ge ons niet, ais om ons ftraks van een te fcheuunze oogen, afgemat door ftaage moeilykheên, (ren ? ^yn met geopend, als tot fchreijen en geween • a ?h, £a-an W-y daaS''yfes bl00d voor fmert.en hoon.en fchanAcn.iTins, in wat gehaat gewest komt gy te landen? (den. . orestes. ik ga ter dood, myn Vriend, blygcestig, wel te vreên. \i ? CntS^les gaf my dat vonnfs : 'choon haar reên voi bitsheid waaren, om my fchrik en angst te geeven; Actit my gelukkig noch door haare hand te fneeven. „ pylades. fmoord- K Verfta t» die fchoone heeft uw wanhoop ftraks geUie onweerlTaanb'reglans, myn Prins, heeft u bekoord; wu la aar gezigt gevonden dat vermoogen , t vv eik Agamemnon boeide aan zyn JJrifeïs oogen. QR£S*  TREURSPEL. 41 orestes. Zoud gy geiooven, dat in myn mistroostig hert De liefde plaats vind: dat, in 't nypen van zyn fmert, Orest', door 's Hemels haat vervolgt, en duizendplaageri. Die hertstocht kweeken zoude, op 't einde zyner dagen? pylades. 't Is veel, dat gy zo lieve aanlokf'len wederftond. Och! of uw Pyla'des niet voelde een zoete wond , Die hem geheel verrukt, en maakt als opgetogen! Ach, mogt hy, zo als gy , op zyne koelheid boogen! Die fchoone Priesteres... maar, waar toe u ontvouwd Een liefde, die my in uitheemfche boeijens houd ? Is 't nu noch tyd, om aan die drift gehoor te geeven , Daar wy ons zien gebragt op de oever van ons leeven? orestes. Gy fterven! zou myn hert dat toeftaan? neen! vergroot Myn zwaare misdaan niet, myn waard fte, door uw dood. Ik ben 't, dien zy eerlang voor 't heilloos altaar Aagten: In u herleeve ik, dit alleen ftreeld myn gedachten. Leef, Pylades, verban die waanhoop uit uw zin, Om uwe liefde, en om uw' fchoone Priesterin. pylades. Ach! wil die zwakheid my niet meêr voor oogen Hellen, 'k Ken fchaamrood, dat ik meêr naar haar, als u , kon helIk zal die fnoode vlek uitwisfchen met myn bloed, (len : Kom, laat ons derven met een ongekreukte moed: Vergeefs is 't, medely te wachten van barbaaren. Maar laat ons, ftervende, wie dat wy zyn, verklaaren: Op dat de ontmenschte, als hen onze afkomst is gezegt, Het bloed bekend zy, 't welk zy plengen, tegens recht. Myn Prins, kom, gaan we. orestes. Ach! wat begint gy ? wil bezeflcn... pylades. Verhoeden wy de Aag, die ons het hoofd zal treffen. Dat Scythie, als 't de naam van Agamemnon noord, Den arm weêrhoude, die zyn zoon het hert doorboord : Of .dat zy, zq hun haat hem door het ftaal doet vallen, C 3 Meer  4* ORESTES en PYLADES, ll7ieTnPZSen' ^ ^ TlGijerS V°°r hm TalIeö1 TIENDE T O O N E E L. orestes, pylades, hydaspes, taxis. Hhydaspes. ebt gy ons bevel voldaan? pylades. Men breng ons by den Vorst, om't hem te doen ver/laan. Einde van H Derde Bedryf. V J E R-  TREURSPEL. 43 VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. —- y iphigenia, alleen. 't Vertoeven van Cyane is geen voordeelig teken. Hoe vvoeld 't beledigd bert, om zich op 't felst te wreeken! Schoon Clytemneflra was onwaardig 't leevenshcht, Het ftraffen van haar beul is echter *s dochters pligt. 'k Ben onverduldig, om 't misdaadig hoofd te flagten, Tot zoen van 's moeders fchim. 6 al te lastig.wachten i 6 Moeilyk uitftel! wat weerhoud den Griek ? de Vorst Heeft lichtzyn vonnis, door 't beltier der Goón, gefchorst: Laat ons hem haaien. Maar, waar toe u w geest te ontroeren ? Hoe! laat ge u door de ftroom van uwe drift vervoeren? Hebt gy wel onderzocht, in 't diepst van uw gemoed, Uit wat beweeging gy zo hevig op hem woed? Uw naam moest eertvds, om uw moeders min te dekken, Tot een bewimpeling" van 's vaders dood verftrekken. Nu een der Grieken u tot liefde heeft gebragt, Denk, of gy de andere om die zelve reen niet fiagt; Om, wyl gy de een, gelyk een moordenaar, doet fneeven, Den ander, die gy mïnd, te houden in het leeven. Ach! welk een zwakheid! neen, 'kbefluit hun ondergang. Zy fterven beide: dit ftaat vast. TWEEDE T O O N E E L. iphigenia, cyane. ip higen.i a. Ik waehte lang, Cyane, naar uw komst: wist gy, op myn beveelen, De last, u toevertrouwd , aan Thoas meê te deelen? cyane. Hy fpreekt de Grieken, in 't geheim vertrek, alleen. Hydaspes, heel ontzet, als ik voor hem verfcheen, (wen: Verbood my de ingang, wat ik hem ook voormogt houHy nam uw voorftelaan, om'taan de Vorst teontvouwen. 'k Heb  44 ORESTES en PYLADES, 'k Heb naar gehoor, Mevrouw, met ongeduld, getracht; Tot ik myn aflchcid om te gaan kreeg, onverwacht: Men zei; de. Koning zou zyn wil u laaten weeten. iphigenia. Waar toe dit wachten? is zyn drift zo haast gefleeten? Het offer is gereed, de toefiel, al de pracht: Dit marren fpild maar tyd : hy denke, dat de nacht Vast naderd, dat de zaak geen uétflel lyd tot morgen. Wel aan, Gyane, laat ons zelf de wraak bezorgen. Maar, wie komt myn befluit verfraagen, daar ik zou... DERDE T O O N E E L. tomyris, iphigenia, cyane, erine. Gtomyri s. erucht, door uw bevel, alom verfpreid , Mevrouw, Heeft my genoodzaakt, te verfcbynen voor uwe oogen. Schoon 't algemeen is, en niet werd verdacht van logen; 'fc Heb echter best geacht, om zekerder te gaan, Uit uwe mond daarvan de waarheid te verdaan. Gy fchynt ontfteld te zyn; uit uw gezigt en wezen, Is uw verbaastheid, en ontroering klaar te leezen. 'k Verveel u licht, wyl ik uw bezigheên weêrhouw. iphigenia. 'k Weet de achting, die ik u verfcbuldigd ben, Mevrouw : Maar, 'k ben my zélve niet, en zwicht voor hooger magten. Ik moet, door de infpraak van Diane, een offer Aagten: Dit dringende bevel is van zo groot gewigt, Dat ik my haasten moet tot kwyting myner pligt. t o m y r i s. Het is dan waar, Mevrouw; de Griek, aan 't ftrand gevangen, 't Bedroefd Aachtoffer van verfcheide (taalbelangen, Is naauwlyks aangeland , en van de zee gefpaard, Of gy, noch wreeder, doet hem vallen voor het zwaard ? Kan uwe mond zo haast dat bloedig vonnis uiten ? 't Gaat fchielyk voort, en fchynt geheimen te befluiten. iphigenia. Van die geheimen , die my doen de Uitheemfche doón, Heb ik myn rekenfchap te geven aan de Goön. t o-  TREURSPEL. 45 TOMYRIS. Des Hemels wysheid ziet men menigmaal misbruiken, Om onze zwakheên te bedekken, en , te duiken In fchaduw van die naam: wy ofl'ren dus in lchyn, Wyl blinde driften vaak onze een'ge Goden zyn. 't Zv ver, Mevrouw, dat ik u immer zal verdenken Van zulk een lafheid, die uw roem en deugd zou krenken, 'k Weet, dat uw fier gemoed den dwingland heeft verOm my te laaten in 't bellier van deeze ftaat: (fmaad, Dat gy uw wenfchen hebt bepaald, om met te hoonen De wettige erfgenaam dier overbeerde troonen, Die deuad bekoorde ons, en de Scythen, nevens my, Verhieven hemelhoog 't verfmaan der heerfchappy. Maar, nu gy 't Heldehoofd doet vallen, heel verbolgen, Om 's konings wreedheid, zo beklaag'lyk, op te volgen . Nu die ontmenschte, op 't graf des Grieks, u huuw'lyk bouwd, Is 't volk beducht, dat uw verand'ring onheil brouwd; Het kan uw meining en inzieten niet doorgronden: _ Hun fiem verdedigd 't recht, der kroon door duizend monden. In 't eind, men vreest, om 't u te zeggen, zo als t leid, Dat zyn doodvonnis u den weg ten troon bereid: 'k Heb 't van myn pligt geacht, hun vrees u meê te deelen: 't Staat nn aan u, Mevrouw, die wond van ftaat te heelen. Stel 's Grieken fterfuuruit; dus word uw roem verfchoond j Dus zult gy dempen een vermoeden, 't welk u hoond. IPHIGENIA. De fchyn misleid: men moet inbeelding nooit betrouwen: Doch de uitkomst zal u klaar myn hertsgeheim ontvouwen, 'k Hoop dat ik, in de plaats van myn geboorte, zal De rang herneemen, my ontroofd door 't wuft geval; Ia 't ryksgebied, 't welk uw tieran my op wil dringen, ïs voor my veel te klein van waarde , om naar te dingen: En, had de luister my bekoord van 'skonings trouw, 'k Had niet zo lang gedraald met dat beflu'it, Mevrouw. Diane, en myne pligt, doen my naar 't altaarfpoeden : Dè Uitheemfche fterf: geen magt kan zyne dood verhoeden. Myn hand doorftoot hem ftraks: 'k heb haast, en word gewacht. Sta  46 ORESTES en PYLADES, Sta toe, dat ik vertrek, « myne pligt betracht. . TOMYRIS. nifenVdir-ZC'?gen ' °,m,u dus tot reê" ^ brengen : Hw* ,* >" befeherming: wederhou S De doodelyke flag, die hem ontzielen zou: Vol'/mvne^n lnfnak/a" UW' Goden plaats te geeven, vojg myne wil, of beef, Ontmenscbte , voor uw leeven VIERDE T O O N E E L. IPHIGENIA, CYANE. W/ , , , IPHIGENIA. W dhoe.' zy dreigt my, fchynt door medelv eeraakt Zy plet voor hcm en wil zyn boeijens zien geflapt ' Neen, Torm/ns, óneen! zyn bloed moet zyn vergooccn Schoon dat ik m myn hert zyn val niet hacf Belten; Schoon wfet g red'nen my niet noopten tqt dieS/ Uw fiere ftouthc.d. en dat dreigen , zo vo Tmaad Verkort zyn leeven, 't welk gy vrucht'loos meent te rekken • Dat dryft hem 't (taal door 't hert. Laat ons in haas? vertrek^ Gy wilt hem (ïraffen, fcïjon^al voor zyn onfchuld pleTt" tJw oordeel helde nooit naar onrechtvaardi "heicI- P wai',de fne, Grick uw "erf rot meêly heeft bevrooeen 1 Wat maakt den ander nu zo haat'lyk in uweS ' „ , , . IPHIGEM1A. Mvn^amfchTnT die m>' vervuJd W fchrik. ïï fir >P tTnS-hem WSSt aan e]k ogenblik; H„ » irl i ' l00^ my» moeder bragt om 't leeven Uenk nu, Cyane, of wel myn toorn te hevig woed. Die feit maakt my verbaast: ó ja, -men ftort'zyn bloed • Gy moet den daader van zo fnoode gruuwelftukken ' Maaï kïë^ï"' e" VM 2e 3ardede aWo"d -kken. Maar k vk? hoe heeft die ontdekking my ontroerdMeelyden, Hecht erkend, hoe had gy my vervoerd' k Beklaagde een mensen, die zulk een monfter, waard te doemen, J UUi Uit 's afgronds fchoot gebraakt, zyn boezemvrind"! Een fchelm niet waardig, dat myn hand is vai, dë Goön In plaats van'tbhklemvuur, gefchikt, om hem te doön' PYLADES. Die waarde vriend fchynt u niet recht bekend te weezen Dat myne naam alom in Grieken word gepreczen Gevoerd ten top van eer; aan zyn beproefde trouw, En naauwe vnendfehap ben ik 't alvemligt, Mevrouw, Niets kan de fterkeband, die ons verëenied fcheuren In dood of Jeeven zal .ons 't zelve lot gSren IPHIGENIA. Verwacht niet, dat myn hand u met die fnoode paart. £,n! ' T T Tm ' hem d0e" va!Jen door het zwaard Zyne ondaan (treffen en het vuur van-mynen tooren Door zyn vergoten bloed, uitblusfcben. en veVmoorcnJa zonder dat uw hert, wen ik hem ftorte in 't graf De dood verwerf, 'tzy door genade, 't zy door ftraf. Ach! beef'veel eeren fchrikr die gVuuw'Icnte vomréngén • ■ plegen Go0"'Mevrouw,'t welkg.vgaat Uw aanflag kund gy best voortzetten door zvn handHy haat, gelyk als gy, en vloekt den dwingeland Door dit belang verpligt zal ik aan u verklaaren t Geen my geen pynbank ooit zou dwingen te openbaaren Gy ziet hier de erfgenaam vn„ Agamemnons kroon ' Zyn dapp're Nazaat: 't is Orestes, 't is zyn Zoon. I P Hl-  TREURSPEL. 40 IPHIGENIA. Orestes'. ORESTES Laat de reen myns vriends u niet verblinden. Hy maald u deugden, die in my niet zyn te vinden: 't Is flechts uit medely, dat hy my pryst en acht. 't Is waar, 'k ben afgedaalt uit Jupiters gedacht: Maar, ach! hoe is dat bloed , weleer zoo aangebeden , Verbasterd en ontaard, door myn vooroud'ren zeden! Hun woede en raazerny zag Goón, nog menfchen aan: De minde feilen, door die fnoode ftam begaan, (ven. Zyn bloedfchand, overfpel, en moord, en vrouwerooIk, hun nakom'ling, ga hun ondaan ver te boven. Ik heb myn moeder fchelms gedompelt in het graf: Beroofd van 't leeven, haar, die my het leeven gaf. Straf dit onzalig hoofd: gy zaagt nooit mensch verwoeder: 'k Bid, op myn knien, u om de dood. IPHIGENIA. Ach.' waarde Broeder! ORESTES. Wat hoor ik? met wat naam, ö Goön, Word ik begroet? Mevrouw, kan 't waar zyn? is Orestes van uw bloed? Ben ik uw broeder? wil my dit geheim verklaren. IPHIGENIA. Erken Iphigenie, en wil uw rouw bedaaren. ó Ja, ik ben 't, die, voor 't heil der oorlogsvloot, In Aulis, door de wil- myns vaders, wierd ter dood Gedoemd, en was geflagt door wich'laarCalchas handen, Zo my Diana niet gerukt had uit die banden. Die droeve Zuster ziet gy voor uwe oogen : maar 't Lot geeft ze u wel weêrom, doch 't laat u in 't gevaar. ORESTES. ó Wonder'. 6 geluk! nu word myn ziel geruster: Iphigenia weêr te omhelzen! ach', myn Zuster! PYLADES. Verwonderd en verrukt, door onverwachte vreugd, Doorluchte Zielen, neem ik deel in uw geneugt. IPHIGENIA. ö Ted're onmoeting, die ons buiten hcop komt vleijen! D Ach!  jo ORESTES en PYLADES, Acht had de Hemel ons altoos van een gefcheijen! De Dwingland heeft myn hand een fchelmfhik opgelegt. Wien van u beide zal ik moorden, regens recht? Myn Rroeder? ach! die naam, zo heilig, doet my beven: Zyn Vriend? wat misdaad heeft die droeve Prins bedreeOch ! of' ik voor 't altaar in Aulis was geflacht, (ven ? Dan was ik nimmer tot dit uiterlie gebragt. PYLADES. Hoe! kund gy tusfchen my, en Broeder, niet verkiezen, Mevrouw, wie't leeven zal behouden, wie verliezen ? Gy weet myn liefde: 'k wierd, door 't melden van die wond, Onlangs misdaadig, en ben 't nog op deeze ftond. IPHIGENIA Helaas! ORESTES. Myn Zuster, 't is nu buitens tyds te klaagen • Laat u de hoop, die ons de Hemel geeft, behaagen Dat aangenaam begin gefchied niet zonder reen, En, mag men veilig in 't geheim van 't noodlot treên • Len gunftig voorbefchik, dat wond'ren fchynt te baaren Voerde ons hier niet vergeefsch aan 't ftrand, door veel ge' Men wapen zich met dit vertrouwen, dat fupyn (vaaren Verdrukte onnozelheid zal redden, buiten "fchyn 'r Beeld van Diane is in uw magt: gyweet, hetfbhaaken Van t dierbaar heiligdom, kan mv gelukkig maaken De (met uitwisfchen, die myn naam bezoedeld heeft Als uwe goedheid my dit pand in handen geeft, Zo vlugten we over zee, naar heuchelyker kusten Om vrolyk, roemryk, in de fchoot der vree te rusten • Zo zetten wy Diane op 't hooge altaar ten toon Ln eeren 't heilig Beeld in 't midden onzer Goön. IPHIGENIA. 'k Zou uwen heldendrift, en yver niet mispryzen Maar de aanflag roemen, en myn byftand u bewvzen ■ Indien 'er hoop was, dat ons 't lot ter goeder uur ' Een doortocht gunnen zou tot binnen Argos muur Maar, k zie geen uitkomst: al ons woelen, al ons poogen Misleid geen Aartst.eran, die waakt met duizend oogen t Is reukloos, zonder volk en fchepen, te beftaan ' Een  TREURSPEL. 51 Een fchat te rooven, daar zyn rust en welvaard aan Gehecht is. Helden, al uw moed kan hier niet baaten. Meent gy te dringen door een waereld van foldaten ? Denkt gy Diana te vervoeren, u alleen Een weg te baanen, door een bofch van fpiesfen heen? Ach! 't'is onmoog'lyk,- zo de Goön geen byftandzenden, Zyt gy verlooren, en uw leeven loopt ten enden. PYLADES. Verban die vrees, Mevrouw, zy ilrekt onze eer tot fchand: Stel ons maar 't heilig Beeld en wapenen ter hand. Der goede Goden gunst zal ons voor ramp bewaren : Wv zyn ons lot getroost, en' vreezen geen gevaaren. 't Staal zal ons redden, en verfchaffen in de nood Een onverwelk'bre zege, of een doorluchte dood. Hoe de uitflag zy, zy zal uw lieve hand bevrijen Van een gehaate moord, ons van 't ondraag'lyk lijen. Gedoog dan, in de naam der Goden, het beftaan Dier aanflag, om 't gevaar... IPHIGENIA. En wat gaat my dat aan? Deontmenschte Dwingland, na hy u door't llaal deed fneeNoch rookende van 't bloed, my waarder, als het leven,(ven, Zal roemen op die zege, en eifchen, dat myn hand Het loon zv van een moord, die myne bloedverwant Zo deer'lyk bragt ten val. Ach! dat my 's Hemels toorea Het hoofd verplette, zo myn hert zich laat bekooren Tot 's dwinglands min, als hy uw dagen heeft geknot. ö Prinsfen, 'k hoop nochtans, 'k hoop op een beter lot. 't Staat noch aan my, de loop uws Jeevens weinig dagen Te rekken: fchoon "de Vorst in gruuw'len fcheptbehaagen, En blind'lings volgt, waar hem zyn fnoode ftaatzucht trekt; Nochtans bedwingt hy zich , en vreest te zien ontdekt Aan 'tvolk, al de overmaat dier onrechtvaardigheden, 't Ontzag voor de altaardienst, en 't ampt, dat wy bekleeBepaalt zyn wreedheid, en verzacht zyn trots gelaat, (den Laat ons dit uitflel wel beftecden : dit 's myn raad. Men heffe hert en oog ten Hemel: onze traanen Zyn de een'ge wap'nen die een weg rer uitkomst baanen. Indien der Goden toorn met eind'looze ongunst woed D 2 Op  52 ORESTES en PYLADES, Op 't deerlyk overfchot van Agamemnons bloed , f.o voegt bet ons, ver van die fchikking te weêrftreeven, t Lot in te volgen en de wet, ons voorgefchreeven; la onzer oud'ren fcbuld, en welverdiende ftraf i e boeten , wen de dood ons daalen doet in 't graf. Tegens Pylades. Maar gy 6 Prns, die aan hun fnoode gruuwelftukken Nooit deel had; ach! ontwyk de plaagen, die ons drukken. L,eer, waarde Held; blusch uit een vlam, door mv geDenk, dat Jplngenie, aan uwe deugd verpligt, (lucht: Indien der Goden baat niet firemde haare dagen, ie leeven wenschte, om eens haar hert u op te draagen. . . PYLADES. o Lieve woorden! ach, wat is uw goedheid groot! Denk echter met, dat ik zal leeven na uw dood. Alsgy, myn Zielzon, duikt, is 't voor my nacht op aarde • Uw fterfuar is de myne: ik volg uw lot, myn Waarde. „ _ . IPHIGENIA. De Dwmg land komt. ZEVENDE TO O N E EL. THOAS, IPHIGENIA, ORESTES, PYLADES ANTHENOR, HYDASPES, TAXIS. W/ THOAS. • nu- . r „el Mevrouw, hebt gy, in 't end, t Geheim ontdekt? is Griek Orestes u bekend' Of kan hen beide noch die vloeknaam zo bekooren Dat zy ze omhelzen, en halfterrig gaan verlooren? Duurd noch een dwaaling, die de wand, diemy tergt, Aan myn gezigt vertoond, en aan myn hert verbergt ? IPHIGENIA. Denk niet, dat ik hier in heb cenig licht gekreegen : Ik vind my even zeer, als gy, ja meêr verlegen: ' Verwonderd, hoe een band, zo teder, zo vol vuur, Twee herten houd verknocht, totaanhun uiterftc uur. Die Helden willen de een voor de ander moedig lierven, En geen van beide van uw hand gena verwerven. T H OA S. 'k Word al dit warren moe, Mevrouw; 't vertraagt de ftraf- Ver-  TREURSPEL. 53 Verklaar 't geheim : ruk den verraader 't masker af. Maak, dat Orestes ons niet langer blyf verholen: Of 'k ftraf hen beide, om dus met in de keur te dooien. PYLADES. 'k Herhaal 't noch eens: gy ziet hem voor u daan : verban Uw vrees; ftoot toe: ik ben Orestes , 6 Tieran! Ik ben 't alleen, die, dooreen ed'le zucht gedreeven, U kwam ontrukken , en uw Goden, en uw leeven : Die, om myn wraaklust te verkoelen, u, Barbaar, Verwoed doordooten zou, zelf voor 't gewyd altaar. Zo noch Orestes u bedekt blyft, als te vooren, Is 't uwe fchuld : hy heeft zich klaar genoeg doen hooren. ORE S TE S. 6 Ed'le werkingen van een grootmoedig hart ! Ontdek de waarheid door zyn yver, die u Part. Bezef, zo gy uw woede een korte tyd kund fnoeren, Hoe ver de vriendfchap kan een groote ziel vervoeren. Hy zoekt zich op myn naam , wyl hy u hoond en fcheld , Te wikk'len in een dood, die my alleen bekneld. Maar, zo gy van uw wraak gewenschte vrucht wilt plukken, Zo doe dit fchuldig hoofd alleen voor 't Oagtmes bukken : Dat uwe raazerny de onnozelheid verfchoon; Of vrees het blikfemvuur der langgecergde Goön. THOAS. Ha! 't is te lang uw lot verbloemt met valfche dreeken. 't Voegt ons, Mevrouw , de boon , ons aangedaan, te wree'kWiÜ dat gy heden noch hun beider ftraf bereid: (ken. 'k Verfta 't zo: 't word vereischt tot myn zekerheid. Dat hunner Goden toorn daar na ons kom bedooken: Men zal die oppermagt verdeelt zien en gebroken, Als eer voor Troijes wal, én, zyn 'er, die hun wraak Byfpringen, 'k vind ook wel befchermers myner zaak. IPHIGENIA. Wat trotfe woorden! doet geen hooger magt u vreezen? Durft gv gebieden, dien gy moest gehoorzaam weezen? Bedwing uw overmoed, Tieran; mistrouw uw magt't Is *s Hemels wil, niet uw bevel, dat ik betracht; Die kan alleen een onherroep'lyk vonnis uilen._ 't Staat aan Diane, om van haar offer te belluiten : D 3 »  54 ORESTES en PYLADES, Ik ga verneemen, welk haar heil'ee fchikking zy. Gy, Thoas , wacht myn last. Gy, Grieken , gaat met my. AG T S T E T O O N E E L. thoas, hydaspes, anthenor, taxis. Ht ho as. oe! Thoas, doet men u die trotfe reden hooren? En gy verdraagtze, en fmoord het vuur van uwe tooren? Wat fmaad, wat (ehand doet gy my lyden laffe min! 'k Laat my verbluffen door een vremde Priesterin: Ik heersch, 'k voer hier 't gebied: in fpyt van dat vermogen Ben ik geboeid, verflaafd aan twee bekoorlyke oogeir. Zy durft ■floutmoedig my braveeren in 't gezigt, Wyl ik bedeest fta , en voor haar beveelen zwicht. Ha! zy misbruikt te zeer myn liefde en hevig blaaken : 't Is tyd dat wy ons, als voorheen, ontzag'lyk maaken. Der Grieken lot hangt van my af: de gunst der Goón Zal niet vèrhind'ren, dat ik morgen hen doe doón. Gy, Taxis, ga alom den Tempel dicht bezetten. Met myne Lyfwaeht, om hen 't vluchten te beletten : Maak, dat gy heim'lyk, en in ftilte , uw last verricht: Uw hoofd zal inftaan voor 't betrachten van uw pligt. NEGENDE T O O N E E L. thoas, anthenor, hydaspes. Mhydaspes. yn Vorst, die voorzorg zal tot uw verzek'ring ftrekken. Maar'k vrees voor nieuw gevaar:'k moet u,in't eind,ontdekHet momp'Ien van't gemeen,'twelk zeer te outvrede is. (ken 't Acht zich verpligt te flaan voor 't recht van Tomyris. Het, wil haar heimelyk1 vertrek met drift beletten , Geen inbreuk lyden, en zich fors daar tegen zetten. Het vuur van oproer fmeuld, en werd het niet gefluit, Zo flaat de vlam wel haast ten burgerdaken uit. thoas. 't Volk zal nooit muiten: 'k fleun op hun genegentheden Anthenor, Tomyris ftel eind'lyk zich te vreden: 'k Zal haar bevryden van 't gezigt dier haatlyke echt: 'k  TREURSPEL. 35 •kWildatgy'tuitftel van myn trouw haar aan ftonds zegt. ANTHENOR. >k Ga naar den tempel, daar ze uit eerbied, voor de altaaren, Dianaas bvftand fmeekt, ter zeetogt door de baaren , Sp dat ik daar, myn Heer, uw goedheid haar ontdek. THOAS. Zeg haar, dat zy vooral toch denke op haar vertrek. TIENDE T O O N.E E L. THOAS, HYDASPES. THOAS. En gy, begunftigd van de nacht en duisternisfen. Maak, dat haar't volk niet zie ,'t welk haar te laat zal misfcn. ¥ Wacht u in deeze zaal: zet de aanflag kunftjg voort: Vervaardig alles, en gelei haar zelf aan boord. Gedenk vooral, als gy haar vlugt wel houd verborgen, Dat gy uws konings heil kund deeze nacht bezorgen. Einde van 't Jrterde Bedryf. T\ 4 vy.F- ■  Jö ORESTES en PYLADES, VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. \ HT H o A S , alleen. oc fel, hoe hevig noopt het ongeduld myn hart, Vaar t angftig zwoegt en hygt, en blvft alom benard! ic Zie noch Hydafpes niet verfchynen, die, voor't dagen, ii deeze hofzaal my zou fpreeken. Wreede plaagen! Hoewerd myn ziel gefold in deeze naare nacht! Is die dan eindeloos, en nimmer doorgebragt? Verwarring, onlust, zorg, zult gy my iteeds verzeilen? 'k Zoek rust, die fehuuwd my :'k vlugt myn ramp, die komt my kwellen. De zoete flaap, die 't oog betoverd van 't gemeen, En ballemt, en verkwikt, onttrekt zich my alleen. Hcerschzucbt'gc Zielen, die, aan ongetoomde driften Verllaafd , geen duurzaam hei! uit fchyngeluk kund ziften, Die, door het goud verblind, en fchitterglans der kroon, Langs gladae trappen zoekt te klimmen op de troon; Die, heet naar de yd'lenaam van koningen, van heeren, Door euveldaaden u een weg baand tót regeeren: Beef, reukeloozen, beef: en vrees te ontfangen,'tgeen Der Goden toorn u geeft tot uwe ftraf alleen, (draagen: t Gewigrt der kroon drukt zwaar de hoofden , die haar De rykstroon waggelt, werd gebeukt door dolle vlaagen , En ftaatorkaanen, die vaak meesters van 't heelal, Een afgrond bliklcmden door een geduchte va! Ik voel te wel de last van 't hcerfchen, depevaaren, En ftaage moeilykheen, die ons de icepters baaren. De drift, om my te outflaan van 't byzyn der Prinfes, Om my gepaart te zien met myne Priesteres , En myn' gevangene voor 't zoenaltaar te Aagten; Kwetst zo myn kranke ziel, doorpynt zo myn gedachten, Dar ik op llaarsbelang noch pligten acht kan flaan. k Voel in myn hert een zwaar getv van zorgen gaan Hydafpes komt met, en de dag begint te naaken : Wat wederhoud hem? zou wel 't volk aan 't muitenraaIk kan niet du uren in die naare onzekerheid: (ken ? Myn  TREURSPEL. 57 Myn onrust groeit Iraag aan, nu hy zo lang verbeid. Wel aan... maar 'k zie hem reets. TWEEDE T O O N E E L. THOAS, HYDASPES. THOAS. traage wederkeeren... HYDASPES. Mvn Heer, 't gaat alles na uw wenfchen en begeeren. De Ryksprinfes, gefield in handen der Sarmaat. Weêrftreefd niet meêr uw echt, wyl zy dit ftrand verlaat. 'kVondhaarin 't Tempelkoor: ze is van 't altaargeweken, In eeuw'ge ballingfchap, uit haar geboorteftreeken. Zy zweeg, en dekte met een fluijer haar gelaat; Verbergende, of haar fchaamte, of woede, in deezeftaat. ■Dus iVzy in de nacht, door heim'lyke ommewegen, Mv tot aan 't ftrand gevolgr. Anthenor, daarentegen, Geleidde de Afgezant met al zyn hofftoet aan De haven, die 'met baar ftraks is in 't fchip gegaan. 't Is zonder hindernis verricht, fchoon aan de ftranden Veel volks was t' zaam gevloeid. De kloeke ftierliên branOm zee te kiezen, en zien uit naar goede wind. (den Ik , onderwyl, beducht voor 't volk, 't welk , als 't bevind, Dat dus hun ryksprinfes vervoerd werd, uitgelaaten, (ten Licht mogt aan 't muiten (laan, heb met een troep foldaaHet ftrand bezet, en kom, nu't is naar wensch verricht, Die goede tyding u ontvouwen, volgens pligt. THOAS. Hydafpes, 'k dank de Goön: nu kan ik adem haaien, 'k Zag fteeds door Tomyris myn heerfchappy bepaalen: Ta myne geest, hoewel gefterkt met de oppermagt, Wi°rd, door haar byzyn, tot wanorde en fchrik gebragt. Des keer naar de oever: wil u niet van daar begeeven ,' Voor dat gy 't fchip ziet uit de haven zeewaarts ftreeven ; En gy 't vérlooren hebt heel ver uit uw gezigt. En, zo 't weêrfpannig volk noch mort, en oproer flicht, nf'haar Prinfes befchermt. zo pas hen voor te komen. w D 5 En  58 ORESTES en PYLADES, 3 naa,r,tftrand: tervvy' * de aandachtvast geHaast elders lokken zal door and're plegtigheên.-(meen DERDE T O O N E E L. H, THOAS, alleen. nen et ryzend licht, daar wy 't aan de oosterkim zien nraa Geleid my tempejwaarts en fpreid alom zyn ftraalen. Daar zullen wy den dag beginnen in geneugt En met een offerhand, en met een huuw'lyksvreugd Myn volk, getrokken door zo vremde nieuwigheden' Maar, wat doetTaxtsvolverbaascheidherwaarts treeden» VIERDE T O O N E E L. THOAS, TAXIS, Lyfwacht. ATr a x i s ch! Vorst, uw Eykstroon 'was nooit nader ajnftln 0 Ramp! 6 gruuwel! 'k beef, nu ik 't u melden zff T II O A S. Hoe! Taxis, wat's'er gaans? wil my ftraks opning geeven TAXIS. Myn Vorst, ik volgde ftip de last my voorgefchreven • Uw trouwe Lyfwacht om den Tempel dicht eefchaard' Hield, op myn voorbeeld, wacht: de ftilte heerschteop aard 'tLichtbrak nu door: de nacht was reeds aan 't overhelleni" Als ons een groot gerucht verbaasde, enkwamontftellen' Men hoord een naare kreet in 't heilig Tempelkoor, En een verward gefchreeuw: ik nader op 't gehoor Menopend my: 'k zie niet als klaagen, kermen, treurenDe Pnestcresfen, wyl zy hun gewaaden fcheuren Vertoonen voor 't altaar my, met een hangend h'ooW Hoe 't heilig Kerkbeeld van Diana is geroofd ' THOAS. o Hemel! TAXIS. „ n. ,, 'k- Zocht. a,om de Grieken op te fpooren • k Deed, reis op reis, de naam van fnoode Orestes hooren ■ Maar kreeg geen antwoord op myn roepen, 'k Vrees dat zv' De  TREURSPEL. 59 De ftoute daaders zyn dier tempelfchendery. THOAS. Myn laffe vyand kan dan noch belchermers vinden, (den? Wie durft zich 't voorllaan van die gruuw'len onderwinMyn leeven word gedreigt, myn volk, myn ftaat, myn eer. Wat monfter in myn Hof... TAXIS. 'ft Derft u naauw melden, Heer. Een fiere Schoonheid, vervan de aanflag te verbloemen , Derft, zonderbeeven, op'tgepleegde fchelmftuk roemen : De ondankb're ontdekt zich zelf: des, breekende 't ontzag, 't Geen haare ftaat vereischt, hebikhaar, voorden dag, In uw vertrek gebragt. thoas. Men doe haar binnen treeden. 't Gehaate feit, 't geen gy zo heünlyk wisttefmeeden, Ontdekt uw valfchen aard, ontmenschte Priesteres: Maar, dooru ftraf... Watzie'k? Goón! 't is de Ryksprinfes. V T F D E T O O N E E L. thoas, Tomyris, taxis. Lyfwacht. Jtomyris. a, 'k ben 't, Trouwlooze, wil uw dwaaling vry verbannen, jk kom de raazerny van 't fihuim der aartsticrannen Vol vreugde zien. Ik ben 't, wiens hand is vandeGodn Gefchikt, Ontaarde, om u te bonzen van de troon. thoas. Hydafpes, laffe ziel, ik ben door u verraaden! tomyris. Neen, wyt de fchuld u zelf, en uw geveinsde daaden. Uw vuige ftaatkunde, en 't verbergen van myn viugt, Heeft zelf uw val bewerkt, en 't leed, waarom gy zucht: 'k Heb my daar van bediend, omu naar't hert te fieeken, En, door een ed'le daad, gelede hoon te wreeken. Na gy de fcepter had ontweldigd uw vorftin, Myn echt verfmaad ter 'gunst van uwe nieuwe min; Kund ge u verbeelden, dat ik zoude, op uw begeeren, My tot de laffe keur van een Sarmaat verneèren: Dar  6o ORESTES en PYLADES, Dat ik myn vaderland zou derven, om u daar 'c Ontwettig ryksbeftier te laaten ? neen, Barbaar, (dekken, Gy waande, als flechts myn vlugt door't duister was te Dat ik goedwillig, ongewroken, zou vertrekken. Maar, ver van zwichten, was 'tbeftemt, dat deeze nacht Gy, door ons cedgefpan, zoud werden omgebragt-: Als in den Tempel,. daar ik my voor 't laast zou uiten Een ed'ler drift my deed verand'ren van befluiten. Tieran, het plengen van uw bloed, myn wraak ten zoen , Scheen my te k'ein een ftraf, kon my noch niet voldoen! Des, om u zonder eind die zielwond te doen heugen,' Om 't gift van wanhoop u, met lange en bitt're teugen,' Te doen inzwelgen, heb ik in der Grieken hand' Dianaas Kerkbeeld zelf gefteld, dat heilig pand: Hen havenwaarts geleid, en doen aan boord geraaken : De Priesteres ontrukt aan uw onwettig blaaken: En 't zo befteld, dat haar Hydafpes , in myn fteê, Aan het Sarmaatfche Schip geleid heeft op de rëê. Nu zal zy, hebbende u', èri 't ryk de fchop gëgéeven En in een and're lucht, en voor ecu ander leeven. t ho a s. Myn Lyfwacht, dat men haar vervolg. ZESDE T O O N E E L. thoas, tomyris. thoas. ^ vJntaarde, uw val.,. tomyris. Waant gy, dat zich het lot voor u verklaaren zal? Of dat de Hemel, die nooit ftrafte zonder reden, Ter gunst van u, Tieran, verhard in heiloosheden, Haar fluiten zou de weg naar 't magtig Argos? neen! Uw va! genaakt: haar roem breekt door de nev'len heen. Ze is die Iphigenie, uit Agamemnons bloede Gefprooten, die Diane in Aulis zelf behoede Voor Calchas wreedheid, fchoon zylang is doodgeachr. Van deeze Grieken, die 'k gerukt heb uit uw magt, Is de een Orestes, haar dobrluchte Broede:, de andei Haar  TREURSPEL 61 Haar Bruidegom, 'k Zag zelf, hoe teder zy elkander Omhelsden, na veel leeds: ja hoe de lieve band Van een gezegende echt hen paarde , hand aan hand. Hoe zegepraald myn hert! wat fmaaki het zoetigheden'. Hoe ftygt myn wraak in topl'k hielp zelfde fchichten fmeden. Die u ' t meineedig hert doorwonden. Welk een vreugd'. 'k Laat u ten prooi, Barbaar, aan emd'loozeongeneugt, Enpvn, en zielsverdriet: 't word nu uw beurt van zuchten, 'k Voorzie reeds, hoe gy Haag zult voor uw vyand duchEn angftig beeven op uw waggelende troon, [ten; Voor de aangehitfte wraak van Agamemnons Zoon; Hoe u 's Meêminnaars heil zal grieven, 'tzuiverblaaken Dier Griekfche fchoonheid, en hun beider zielsvermaaken: Hoe u de knaaging 't hert doorwroet, en fchoeid, en Die u Orestes heeft gelaaten aan dit ftrand. (brand, la, in myn rampen kan 't my wonderlyk behaagen, Dat uwe trotsheid is gefnuikt door myne laagen. THOAS. Ha! Wreede.'t gaat te hoog. 'kWeet midd'len.om't vermaak Wel haast te ftooren, van uwe ingebeelde wraak. Zo myn Gevangens, die gy listig wist te ontflaaken , Hier niet vcrfchynen, maar van't ftrand in zee geraaken , Zult gy hun ftoute vlugt bekoopen met de dood. TOMYRIS. 'k Braveer uw woede, ontmenschte: Orest' is buiten nood: De winden voeren weg uw Priesteresfe, uw leeven. ZEVENDE T O O N E E L. THOAS, TOMYRIS, TAXIS. ' • TAXIS. (begeeven. , (jaat wel, mvn Vorst; wil u maar ftraks naar't flrand De dag heeft ons doen zien de vlugtige. aan de reê n0or een verwoede florm verlet: de onftuime zee Verbied hen 't vluchten, geeft hen over in uw handen. Hvdafpes ftormt cp 't fchip, bezet alom de «randen. Mnart volk.met groot gefchreeuw,durft uwbevel weerftaar,: Trm.wlooze Anthenor ftyft hun woede , en ftreeft voor aan. Zy willen 't Schip met magt ontzetten, onder't muiten:  ö"a ORESTES en PYLADES, Uw tegenwoordigheid alleen kan 't oproer fluiten „ thoas. Kom* gaan wy 't dolle graan w , dat zonder reden woed Gv*ffin'w^ T ,dn'ft »hb^™ i" hun bloed d' uy , laxis, wyl ik vlieg, naar de opgeruide fchaaren WH myne vyandin in dit paleis bevvlarem [Ct)m' ACHTSTE T O O N E E L. tomyris , taxis. A tomyris. ■ruziënde Goden, die de deugd en 't recht bemind; Zult gy gedoogen, dat een Aartstieran, verblind Door liefdeen (taalzucht, op de onnozelheid zal woeden, Die worfleld en bezwykt in drang van tegenfpoeden ? Dat die ontmensebte, met een afgebrand gemoed, Die zich in traanen wast, en baad in burgerbloed Aa zo veel heiloosheên, en valsch gefchondene eeden, Hen moorden zal, en op doorluchte herten treeden' Befcftermeer,goedeGoön,deUitheemfche;fcroonhun deugd? ha geef hen, eens verlost, een ongefloorde vreugd In hoop van zulk een heil, ga ik, uit pligt gedreeven, Hen byflaan , en aan 't hoofd der myne mv begeeven Aan de oever... Snoode mensch, wat maakt u toch z'o Dat gy mywederfireefd, my hier gevangen houd? fflout, taxis. Gy weet, Mevrouw, war my bevolen is. tomyris. r\ i- r-,- ~ Trouwlooze, Onzalig Dienaar, die uw Dwingland fiyft in 't boozcDurft gy, om Thoas te behaagen, dol van zin, ' *t Ontzag verbreeken, my , uw wettige Votiiin, Verfchuldigd ? fchend gy 't recht der koningen ? ó (eilanden! Wacht gy, dat de Aartstieran my, met bebloede handen Maar, 't is te lang gevreest in deeze jongde nood: Gy wederhoud my niet: 'k vlieg naar de zege, of dood. NEGENDE T O O N E E L. tomyris, taxis, erine. Oerine. (tooren. ntvlugt, Mevrouw, ontvlugt den Dwingland, en zyn . T0-  TREURSPEL. 63 TOMYRIS. Is hv verwinnaar? ach, Erine, wat wy hooren! Heeft hy ten tweedemaal de Grieken in zyn magt? Zyn zy rampzalig, door zyn moorddolk, omgebragt? 3 ERINE. Ach' vraag my niets, Mevrouw : diebarning van gevaaren, Heeft zo myn ziel ontroerd, dat ik naauw kan bcdaaren. De fchrik'lyke oorlogskreet, die zig alom verheft, Het naar geknars van 't ftaal, dat ys'lyk woed en treft, 't Gewoel, en 't droef gekerm .ftremtmy het bloed in ds In die verwarring zag ik Thoas fchielyknad'ren, (ad'ren. Die van zyn wacht beftuuwt, gelyk een blikfem vloog, En alles nedervelde. Op dit gehaat vertoog, Keerde ik uit angst en pligt, die my voor u deed duchten. Prinfcs, aeh! volg myn raad: wil Thoas woede ontvlugten. T OM YR IS. Hoe, zoude ikvlugten? neen, Erine; 't was re laf: Zo ik de Grieken, zo 'k myn volk in nood begaf: Kom, laten we aan het ftrand hen moed'gen onder'tvechEn, wil 't de Hemel, eens dit fiaatkrakeel beflechten. (ten, 'k Zal heden fterven, of regeeren, hoe 't ook gaat. ERINE. Voorkom uw val: maar 'khoor gerucht. Ach ! 't is te laat. TIENDE en LAATSTE TOONEEL. TOMYRIS, ANTHENOR, ERINE. ^ ANTHENOR. Cjy zegepraald, Mevrouw : de Goón, in 't eind bewogen, Beftraalen met hun gunst de onnozele uit den hoogen. TOMYRIS. Anthenor, is het waar? wat wond'ren zegt gy my? ANTHENOR. Dat ons de Hemel red, en dempt de dwinglandy: Men zag nooit dag zo naar: zy fcheen van 't lot befcborenTen fchouwtooneel van woede, en aller Goden tooren, 't Was of, en lucht, en aarde, en zee, in een gelpan Onze aanflag Hoorden, en befchermden den tieran. De onlluime eolven, en de winden, uitgelaaten, Ver-  64 ORESTES en PYLADES, Verhinderden 't vertrek van Grieken en Sarmaaten. Hydaspes, ziende hen door die orkaan bekneld, Hereischt de Grieken en het Kerkbeeld met geweld, En meent het zwakke fchip te dwingen door zyn magteu. Maar held Orestes ftryd met onweêrftaanb're krachten : Zyn arm doet wonderen, maakt overal ruimbaan, En flaat dien vyand af: niets kan hem tegenftaan. 'k Verfchyn daar onderwyl, gevolgt van trouwe vrinden, Die ftraks 't ontzetten van de Griek zich onderwinden: Het volk, rondom my heen vergaderd, doet een jagt Van fchichten daalen op de alom beftrede wacht: Als wreede Thoas, aan het dood'lyk ftrand gekomen, Zyn benden moedigd, door de fchrik reets ingenomen, 't Gevecht, op nieuw hervat, fpild bloed, fticht droeve Hydaspes ftort ter néér, van Pylades doorboord, (moord. De Dwingeland, op dit vertoog tot wraak gedreven, Van weinige gevolgt, durft naar Orestes ftreeven. Hy rand hem aan: zyn kracht begeeft, hem in die nood: 't Staal van Orestes doet hem fneuv'len. tomyris. Hy 's dan dood ? anthenor. 6 }a, Mevrouw: zo baast zyn bloed de ontroerde baaren Be'verwt had, zag men ftraks die zeeörkaan bedaareo. De golven vallen vlak, en zinken ii» hun kolk: De lugt werd helder, en verkwikt't onftelde volk, Door blyde kalmte; nu de Grieken, hun elenden Ontworfteld, zegenryk hun kiel naar Argos wenden. Terwyl gy, treedende vol luister op den troon Van uw Voorouderen, door wettiger gehoon, Uw volk bellieren zult, 'tgeen, wars van wreede Heeren, Op bet're dagen hoopt, door uw gewenscht regeeren. tomyris. Hoe groo*, ö Hemel! is uw wysheid , die het kwaad Ter ftraffe daagd, die deugd nooit onvergolden laat! Kom,gaan wy tenipel waarts.de Goön,met dankb're henen, Aanbidden voor 't altaar; zy heelen onze fmerten: Zy geeven 't Scytlche volk hun vryheid, rny de ftaf, Den Grieken zege en vreugd, den Dwingeland zyn ftraf. EINDE.