1099 F 6lJ   D E p A G I E. TOONEELSPEL. Naar het Hoogduitfche van den Heere J. J. Engel. Te AMSTERDAM, By derven P. MEIJER en G. WARNARS. m d c c l x x x i x.   D E PA G I E. TOONEELSPEL. Naar het Hoogduitfche van den hecre J. J. Engel.  VERTOONERS. De V o e s t. Weduwe van Detmond. Kapitein, haar broeder. Vaandrig, haar pudfle zoon. Pagie, haar jongde zoon. Direkteur der Hooge School. Kamerdienaar.  Bladz. $ D E P A G I E. tooneelspel. Het tooneel verbeeldt een zaal. Men ziet f dóór twee openfltiande zy - deuren in een klein ver. trekje, waarin een veldledikant, en vóór hetzelve, op een tabouret, een brandende nachtlamp en een zakhorlogie. EERSTE TOONEEL. De Vorst, liggende byna geheel aangekleed op het ledikant. De Pagie , flaapende op een* ftoel in de voorzaal. De Vorst, ontwaakende. JL/at mag eerst flaapen heeten. Den Ueme' zy dank, dat het vrede is! Nu kan men eens weder rusttsn, zander door zorgen of gedruisch geltoord te worden. (Op zyn horkgieziende;) Twee im- ren! Nu eerst twee uuren? . Hit moet laater weezen. Ik heb langer gelegen. ,\ffy roept:) Pagie! Pagie! Pagie, ryst op, doch zinkt weder in denfioeh He! he! —. zó op 't oogenblik! — Aanftonds! A a De  4 DePagie. De Vorst. Is 'er niemand? Geen antwoord? Pagie, zich in den (loei heen en weder wringende en rekkende. Ik ben eerst —— Zo even eerst —— Ik heb nog zo kort « De Vorst. Ik hoor echter geluid. Wat zou dit weezen ? — (De fcherm van voor den nachtlamp wegneemende, ziet hy den Pagie) Och! is het mogelyk? Ons knaapje! Moest hy by my, of ik liever by hem de wacht houden. Wat of men toch gedacht haeft? Pagie, word verbyflerd wakker en wryft zyne cogen. Genadigfte Heer! De V o i s t. Kom, kom kleine! lustig! ■ Zie eecs op uw horlogie: het myne is afgelopen. Pagie, die zicfi, al knikkende, aan de leuning van den ftoel vast houd. Wat? ■ Hm Genadigfte Heer! De Vorst, glimplagchende. Gy zyt dronken van den flaap: gy maakt de zotHe figuur van de wereld: men moest u zo uitfchilde- ren> Uw horlogie, zeg ik, uw horlogie zoud gy voor den dag haaien ; gy zoud zien hoe Iaat het is. P a-  Bb Pacie, y Pao iz,-langzaam tiaar hem toekomende. Myn horlogie, genadigfte Heer? Och! ik heb 'er geen. De V o b s t. Wat ? gy droomt. Gy zoud geen horlogie hebben ? Pagie. Ik heb 'er nog nooit een gehad. De . V o r s t. Nog nooit? Fraai! . tj.v vader zend u hier, zonder u van het noodzaakelykfte te voorzien; van het eenige datgy tot myn oppasfing noodig hebt? — Pagie. Ja, als ik nog een vader had. De Vorst. Hebt gy dien niet meer? Pagie. Och neen! Hy was al geftorven, toen ik geboren wierd; ik heb hem nooit gekend. De Vorst. 'Arme jongen! . Maar d»n evenwel kon uw moeder, uiv voogd . Pagie. Myn moeder, genadigfte Heer? _ Och' gV wepr het maar niet. Myn moeder is zo ongelukkig zo arm! - Zy heeft haar laatfte penning V00r myutgegeeven, en voor een horlogie b.eef'er nietsVvehLZ~ yn V°°g, Zdde we] dat ik 'er ee" moest A 3 De  <5 De P a 6 i e< De Vorst. Wie is uw voogd? Pagie. Myn oom, genadigfte Heer? De Vorst. Goed. Maar wie is uw oom? Pagie. Ik geloof hy is hier Kapitein onder de Guardes. Hy heefc hier heden de wacht. De Vorst. ó la. Nu fchiet het my te binnen. Hy is de zelf. de die u hier gebragt heeft. C#y Seeft hem de nachtlamp.) Zie daar, kleine! houd wel vast. Gaa in dat kabinet! (Hem dervaars wyzende.) daar moeten twee horlogies onder den fpiegel hangen: breng my dat 't welk aan de rechtehand hangt, en wees,voorzichtig met het licht. Pagie, heen gaande. Ja wel, genadigfte Heer! TWEEDE TOONEEL. De Vorst, alleen. Een goed kind! Zo oprecht, zo aanvallig , zo vrymoedig! — Ik geloof, indien 'er in dat kleine hart geheimen fchuilden, ik zou ze hem allen kunnen uitvraagen. — Ach ! zulk een man , in plaats van een kind ! En dan zulk een man myn vriend ! — Wat zeg ik ? het is waarlyk of ik droom. — Neen, het lot heeft den Vorften te veel kleine geneuglyk- he-  De Pagie. y heden gefchonken ; het zou onbillyk handelen indien het hen ook de grooten vergunde. ■■ Het fmart my dat dit knaapje my te klein is. Ik kan hem niet houden. Ik moet hem aan zyn moeder te rug zenden. DERDE TOONEEL. De Vorst. Pagie. Pagie, met het licht, en een horlogie, Het is vyf uuren, genadigfte Heer! D-e Vorst. Zo? Bygevolg haastmorgen Ik dacht het wel.— (Hy neemt hem het horlogie af.) vlaar is dit nu het horlogie dat ik u beduid heb ? dat aan de rechte hand hing? Pagie. Is het niet ? —« Ik dacht evenwel . De Vorst. En al was het dit geweest, kleine ! Als gy uw be. lang gekend had , gy zoud naar het andere getast hebben. Want dit met brillanten ■ waar toch zou een kind dit toe gebruiken. Of hebt gy , mis- fchien, uw belang ook al te wei gekend? Is het u ook gegaan gelyk het menig' een' gaat, die alles verliest, dewyl hy al te veel wil winnen? — Spreek op! Pagie. . / Ik? - dat begryp ik niet.. De Vorst. Dan moet ik duidelijker fpreeken. Gy weet immers wat rechts en links' is ? • A 4 Pa-  8 De Pagis. Pagie, zich bedenkende en zyn han.. den beziende. Rechts en links, genadigfte Heer! De Vorst, hem op den fchouder kloppende. Gaa, kleine! gaa heen. Misfchien weet gy dit onderfcheid zo min, als dat van goed en kwaad; en, och! dat gy het nooit mogt ondervinden! — Maar, , kom fpoed u! Roep uw*' oom, den Kapitein. Hy moet hier by my komen: hier, voor myn bed. Doet hem die boodfehap. VIERDE TOONEEL. De Vorst, alleen. Hoe onnozel! Welk een lieve onfchuld! Te meerder reden om hem weg te zenden. De hoven, zegt men, zyn de rechte plaatfen van verleiding. Ik kan het denkbeeld niet verdraagen, dat hy verleid zou worden. Maar, zal ik hem weg zenden? Waar dan heen? Wanneer de moeder oens zo arm was , gelyk hy zegt? zo deerlyk arm, dat zy dit kind niet kon opvoeden? Dit moet ik onderzoeken. De Kapitein zal my dit wel nader ontdekken. VYFDE TOONEEL. De Vorst, Pagip. Pagie, Jlaaperig^ Hy komt, genadigfte Heer! De  De Pagie. 9 De V o * s t. Wel! boe gaat het nu? —-— Gy fpreekt op zulk een' bedroefden toon. Zyt gy nog niet recht uitgeflaapen ? Pagie. Och, neen! De Vorst. Kom; als 'er dat alleen aan hapert, werp u dan weder in uw doel. Ik ben ook een kind ge¬ weest als gy. Ik weet hoe zoet de flaap is voor de kinderen. Nu gaa in uw> ftoel, zeg ik: ik geef u vryheid. (De Pagie werpt ziek weder in der, ftoel om te Jlaapcn.) Dacht ik het niet? Dit is hem geen dooven gezegd. ZESDE TOONEEL. De Vobst, Pagie, die ftraks weder flaapt, Kapitein. Kapitein. Wat beveelt uw Hoo.heid? De Vorst,»/) het rustbed zittende. Tree nader Kapitein. Zeg my eens wat dunkt u van den kleinen bode, dien ik u zo even gezonden heb? Waartoe denkt gy wel dat ik hem zou kunnen gebruiken ? Om my op te pasfen ? Kapitein, zyn fchouders ophaalende, Hy is zekerlyk te klein. De Vorst. Of om bem uittezenden ? om te ryden ? A 5 Ka.  10 De Pui e. Kapitein. Ik twyfel of hy wef wéér te recht zou komen. De Vorst. Of om hier des nachts de wacht te houden f '—. Kapitein. Ja; maar —— indien uw Hoogheid zelf niet waakt ——. De Vorst. By gevolg, Kapitein! Waar toe dan? Nergens toe. Dit is een uitgemaakte waarheid. Doch, uw oogmerk was ook niet dat hy rny, maar dat ik hem van dienst zou weezen. Gy zoekt hem hier een goede opvoeding te bezorgen. Gy hebt my iets van de armoede zyner moeder gezegd. — Js zy dan waarlyk zo arm? Kapitein, met zyn hand op de borst. Waarlyk, waailyk, genadigite Heer. De Vorst. En waar door zo arm geworden? » Kapitein. Door den zelfden oorlog , die zo veele anderen ryk maakte. — Haar goed was te vooren wel nooit geheel onbezwaard, maar nu is het altemaal in vreemde handen: aiies is gebrand , geblaakt, geplonderd , en tot den bodem toe vernield, daar is geen'pan op het dak meer die haar toebehoort. Dan komen 'er nog procesfen by, procesfen die den oorlog volgen, gelyk de pest den honger, en eer hier aan een einde komt, zyn kinderen en kindskinderen reeds be- dor-  De Pagie» 1 * ,,orven Tot haar grootfte geluk, zyn haar twee foonen' verzorgd : de joogfte is hier by u«. Hoogheid; de oudfte is Vaandrig onder de guardes. Zy, voor'het. overige, behelpt zich De Vorst. Zeer elendig, wwfcfchyntykl Kapitein. Dat kan uw Hoogheid ligt begrypen. • ■- Zy leeft van elk verlaten , in een armzalig hutie : ït kom nooit by haar : ik b n haar broeder en het hart zou my zeer doen als ik haar toeftand zag. De Vorst. Gy zyt haar broeder? Kapitein. Ja, helaas! genadigfte Heer! De Vorst, met verontwaardiging. Hi;,aas? En gy komt nooit by haar? Ik heb u' begrepen, Kapitein! Gy zoud u over haar armoede flechts fchaamen ; of, zo gy n bewegen liet, zou het u geld kosten. {De Kapitein word verbeterd.) Hoe is de naam van uw zuster? Kapitein. Van Detmond, genadigfte Heer! De Vorst, peinzende. Van Detmond? Van Detmond? Had ik niet onder myne troepen een Major van Detmond? Kapitein. De zelfde. De {  " De Pagie. De Vorst. Die in den eerden veldtogt fneuvelde? Kapitein. Juist in den eerden veldtogt. _ Het was de va- der van den Vaandrig en van dit kind. Een braaf man! Hy beklom een rtormhidder, of hy naar een danszaal ging. Hv had een hart als een leeuw. De Vorst. En als een mensch. En dit zegt nog iets meer Kapnem. Ik herinner my nu dien man zeer wel, en ik wenschte - Kapitein, een flap naderende. Wat, genadigfte Heer? - De Vorst. Zyn weduw eens te fpreeken. Kapitein. Dit kan op het oogenblik gefchieden; zy is hier. De Vorst. Is zy hier? Dan moer gy ten eerden om haar :zenden Zo dra zy opgedaan is zal ik haar ver wachten. ]k wil haar zien, en haar dien klei- nen weerom geeren. Kapitein, bedrukt. Genadigfte Heer! De Vorst. Doch dit behoeft haar niet gezegd te worden. Gv kunt heen gaan. y (De Kapifein vertrekt.) Z E-  De P a o i !, 13 ZEVENDE TOONEEL. De Vorst, P ag i e, ftaapende. De Vorst. Zo armoedig! en dat door den ooriog? War is de oorlog niet een bion van ellenden! Hoe veelii familien gevoelen niet nog zyn ysfelyke gevolgen 1 Welk een troost dat myn ónderdaanen over hem, en niet over my zuchten. Ik moest 'er deei in neemen; het gefchiedde uit dwang, niet uit verkiezing. ——(Opftaande.) Doch, verlaaten wy het bed. Het is reeds dag. De vrede heeft ook zyn nadeelen; hy maakt ons wellustig en traag. (Na eenige maaien heen en weder gewandeld te hebben, blyft hy ft aan by den ftoel waarin de Pagie Jlaapt.) Welk een lieve jongen! — Hoe gerust! hoe onbezorgd! Zekerlyk verbeeld hy zich in het huis van een' vriend te weezen, dien hy niet veel behoeft te ontzien. Loutere natuur! (Heen en weder wande-lende.X Zyn moeder, — maar waarlyk ik zou 'erniet veel voor over hebben, indien zy het niet meer verdiende dan de Kapitein. Ik moet'er de proef van neemen, haar naauwkeurig ondervraagen , en dan — dan is het nog tyds genoeg om een befluit te neemen. (Hy leunt op den ftoel, en word , terwyl hy den Pagie met vermaak befchouwt een papier gewaar hetgeen uit zyn rokzak fteekt.) Wat is dit? Het fehynt een brief te weezeH. (Hy neemt het papier en leest de ondertekening.') ,. Uw eeuwig-getrouwe moeder van Detmond ? Ha! van zyn moeder ? Zou ik hem leezen? —— Ik wilde gaarne haar karakter ken-  14 D E P 1 01 E. kennen. Tegen dit kind zal zy zekerlyk niet geveinsd hebben. Ja, ik moet hem leezen. „ Myn lieve Mourits! „ Hoe moeijelyk u ook nog het fchryven valt, hebt gy u echter myn verzoek herinnerd, en my zelfs „ meer gefchreven, dan ik verlangd heb. Ik erken „ daarin uw liefde, en omhels u daarvoor. — Gy „ fchryft my dat gy den Vorst zyt voorgefteld; dat j, hy de genade heeft gehad u aan te neemen ; dat „ hy de beste , d? vriendelyklle Heer is, en dat gy „ hem zo hartelyk lief hebt." — (De Pagie aan., ziende ) Waarlyk ? En dat fchryft gy kleine ? — Nu dan is het ook immers myn pligt, dat ik u weder lief heb , dat ik u daarvan de blyken geef. „ Gy „ hebt 'er wel reden toe, myn kind! want wat zou „ toch, zonder zynen byftand, nw noodlot in de „ wereld weezen ? Gy zyt niet alleen een va- „ derloozé, maar, niettegenftaande uw moeder nog 0, leeft, ook een moederlooze wees, dewyl de for„ tuin my buiten ffaat gefield heeft, my van rnynen „ piigt jegens u te kunnen kwyten. En dit, dit was „ altoos myn grootfte en bitterde hartzeer. By alle „ ongeluk, hetgeen my overkwam, hieid ik goeden „ moed, zo lang ik flegts aan my-zelven dagt; maar „ myn traanen vloeiden als ik u aanzag." Regt tedpr; waarlyk aandóerrctyk! — Indien zy ook ztilk een braave vrouw, als goede moeder is? -- En waarom Zou zy dit niet weezen? — Ja-, gewis! „ Hoe gaarne ik o ik wilde, het rï my echter otïmo„ gdyk zeif u op het fpoór der deugd te leiden. Ik „ moet hier van verre Haan biyven. Nuchtans, met al- „ le  De Pagie. *5 Ie kragt die ik door de liefde gebruiken kan, wil ik " u naroepen, zo verre ik u na kan roepen, en u " Leken, dat gy toch den rechten weg bewandelt. Myn lieve zoon! draag, met de zelfde ge" hoorzaamheid, die gy my altoos b.-weezen hebt, " draag deezen brief altoos by u. .--'(Hem aar.ztende) Hv was gehoorzaam ; hy heeft het eerlyk gedaan. En wanneer gy op het punt mogt ftaan van uw plig,. " te overtreeden; wanneer gy de vermaaningen mogt " verwaarloozen, die ik u by mynen laatflen affche.ds" kus by myne laatite traanen, zoemftig voorhield, " ' dan , ó dan, myn kind! denk dan aan deezen " brief, en herlees denzelven. Breng u een moeder te " binnen, die in haar' eenzaamen (laat, geen vreugd meer " overblyft dan alleen de hoop die zy op u vestigt Geen andere? — Hy heeft immers nog een broeder? Herinner u dat gy haar van droefheid in het graf l zoud brengen ; datgy het zelfde hart geweldig gr.e- ven zond, hetgeen u boven al het aardfche liefheeft. Zy hemerkt zyn gevaar. Zy heeft gelyk; wam hy is weezenlyk in gevaar. En dorst zy het waa- een? kon zy tot een befluit komen ? „ ^ fchryf dit, niet als of ik uw deugd mistrouwde; " nooit heeft me uw voorig gedrag daar reden toe gegeeven, Neen , myn kind! ö neen. Gy hebt '', de traanen gezien die ik om uw' broeder vergoteti " heb. Gy zult my het verdriet niet aandoen dat hy " my'heeft aangedaan. " Ba! dit is de oudfttj de Vaandrig! Hoe men'er toch achter komt! Gy hebt u altoos als een gefchikt, gehoorzaam kind " gedragen. Ik geef u dir getuigenis met traanen van " blydfchap. —- Vaar zo voort, gelyk gy begon" 1 „ nen  té De P a g i Ei „ nen hebt, en word een braaf, een eerlyk man,, „ Dan zult gy geen arme, geen ongelukkige, dan „ zult gy een ryke, een gelukkige moeder heb- ben " Recht goed. Oie vrouw behaagt my. Het ongeluk fchynt haar verheven, in plaats van neergedrukt te hebben. „ Gy fchryft, aan het einde van „ uwen brief, dat alle uwe Medepagies horlogies heb„ ben. Ik kan duidelykzien hoe gaarne gy 'er ook eeti „ zoud bezitten; doch gy frheid 'er van af, en fmoort „ uwen wensch. Juist om deeze uwe befcheiden„ heid, gaat het my aan 't hart, dat ik dien niet „ kan vervullen. Myn lieve kind! ik kan het waar„ lyk niet doen. Zo aanftonds geraak ik in de nood„ zaakiykheid om naar de fïad te gaan; dit zal het „ weinige, dat ik nog over heb , geheel weg neemen. „ Doch, laat ik deeze uitgaave maar eerst te boven „ komen , en dan zal ik alles bezuinigen, dan zal „ ik voor myzelven ailes fpaaren om, als het ge„ fchieden kan, uw'wensch te vervullen. Wat maar „ eenigzins in myn vermogen is, zal ik te koste leg„ geri om den lieveling van myn hart tot verdere deugd „ en gehoorzaamheid aantemoedigen. Ik zal u haast „ zien, en ben " Uitmuntende Vrouw! Ik zal dien brief myn Gemaalin vertoonen. Ik zal hem voor my behouden. Maar neen! Het is de gantfche rykdom van dit kind. (ffy jleekt voorzichtig den brief weder in den zak van den Pagie ) Hoe vast, hoe genist flnapt hy nog! Men zegt de Hemel maakt zyn kinderen in den flaap gelukkig, en bybem zal dit waarheid weezen. Zyn geluk is bymy btfloten. (Hy vat hem by de hand.) Kleine! — ftaa op, kleine! — (De Pagie ontwaakt en ziet den  De Pagie. 17 den For)t met wyd geopende oogen/aan.) Een grappig gezicht! — Kom; lustig, kleine! het is reeds dag, gy kunt hier niet langer flaapen. Staaop! ftaaop! Pagie, langzaam opftaande. Ja, genadigfte Heer. De Vorst. Uw beide oogen zyn nog vol vaak. . Kom; gaa in myn flaapkabinet. {De Pagie gaat heen.) Doe de lamp uit en fluit de deuren toe. (Hy doet de latnp vit en fluit de deuren.) Gaa nu naar het ande¬ re kabinet, daar de horlogies hangen. — Nu , fchie- lijk! Neen ; naar dit kabinet ; aan de andere zyde. Lustig; lustig! Kom nu weêr hier! gezwind! . Zyt gy nu wakker? Pagie. ó Ja, wel, genadigfte Heer! De Vorst. Zeg my eens, — want ik zie u aan voor een' yverigen en gefchikten knaap, — kunt gy reeds brieven fchry ven ? Pagie. ó ! Als ik wil ! Ik heb al twee gehecle brieven gefchreeven. De Vorst. En die? - Waarfchynlyk aan uw moeder? Pagie, zeer vriendelijk. Ja, aan myu moeder, genadigfte Heer! B De  13 De Pagie. De Vorst. Het vuur fchittert u uit de oogen, zo dra ik van haar fpreek. ■ (Ter zyde:) Welk een liefde heerscht 'er onder deeze armoedige lieden! ■ En is uw moeder dan zulk een goede vrouw? Paoie, hy grypt met beide handen die van den Forst. ó, Als gy ze eens kende. De Vorst. Ik zal haar leeren kennen, kleine! P a g i r. Och! zy is zo vriendelyk, zo goed! De Vorst. Dan was het ook te wenfchen dat zy braave kin- deren had. De Vaandrig, zegt men, zou geen van de besten weezen; maar gy —— Pagie, het hoofd fchuddende. ó! Die Vaandrig! Die Vaandrig! De Vorst. Men zegt dat hy haar veel hartzeer aandoet. ■ ■ Indien dit waar mogt weezen. • Pagie. Ja; wat zal ik zeggen? Genadigfte Heer! Het is my verboden daarvan te fpreeken. Als de Kapitein 'er achter kwam. (Op een' ver- trouwelyken toon.) ó! Die Kapitein, dat is een barsch, een lelyk mensch. De  De Pagie. jo De Vorst. Wel zacht! (De hand opheffende.) Daar moet de Kapitein nooit een woord van weeten. Maar wat is 'er dan al voorgevallen ? Pagie. ó! Allerhande dingen: ik weet zelf niet meer wat. Zo veel weet ik, dat myn moeder om hem veel heeft uitgedaan; dat zy eens in de grootfte verlegenheid-geweest is om het nog maar te redden. (Naby den Forst treedende en hem zacht toefluisterende.) Hy had, zei ze, ongelukkig, hy had gecasfeerd kunnen, worden. De Vorst. Gecasfeerd! Ei! Hoe dat ? Pagie. Ja, dat kan ik niet zeggen, genadigfle Heer! De Vorst. My wel! Waarom niet? Pagie. Men heeft het myzelv' niet .gezegd. De Vorst, lagchende. Daar heeft men wysfelyk aan gedaan. Nu, dat is iets anders. , Maar, om weêr op u te komen, gy had geen horlogie; niet waar? Hebt gy uw moeder ook om een gefchreeven? Pagie. Eén eenige reis, maar ook niet meer. Ba De  2o De Pagie. De Vorst. Ha! Ik merk het. Zekerlyk heeft zy u daarover beknord? Pagie. ó Neen, genadigfte Heer! Zy fchryft dat zy alles bezuinigen wil, om zo veel voor my op te ga éren, en zy behelpt zigreeds zo ellendig; och! dat jammert my zo. De Vorst. Met reden. Een braaf kind moet zyn moeder geen nieuwe zorgen maaken; het moet liever wenfchen haar te kunnen helpen. En wat een horlogie betreft. ■ Nu, als het alleen om een horlogie te doen is; dat zou misfchien nog wel te vinden wee- zen. , (Zyn goudbeurs uithaalende.) Zie hier, kleine Mourits! Daar had ik twaalf dukaaten opgeeaêrd, waarvan ik een prefent zou konnen maaken, en — ik wil het doen. Kom! geef hier uw hand. (De Pagie houd zyn hand op, terwyl de Forst kern de dukaaten toete/t.) Pagie. Zyn die voor my, genadigfte Heer? De Vorst. Ta wel voor u; zekerlyk voor n. 1 Maar; zeg my eens, wat zult gy nu met dat geld beginnen? ... Pagie, blydc. Zou ik daarvoor geen ho.logie kunnen hebben? De Vorst. . Wel ja. Een heel fraai zelfs.; in myn land 'gemaakt.  De Pagie. ai- efl I-ondon dÉaröp gefchreeven : maar, ■ als wy hec eens recht bezien, gybebt geen horlogie noo- dig. Ik heb immers horlogies genoeg. (De Pagie ziet hem jierk aan.) Als ik in uw plaats was, dan weet ik wat ik doen zou. Ik zou een geheel ander , een veel beter gebruik van het geld maaken. ■■ ■ — Maar dat is uwe zaak ; gy hebt uw vry- heid. Ik gaa heen om my te laaten aanklee- den: gy, blyf hier, tot dat ik weder kom. Pagie, hem naloopende. Genadigfte Heer! De Vorst. Wel nu! Wat is het? Pagie. Myn moeder is hier. Zy gaat morgen weêr naar huis, en ik zou nog zo gaarne affcheid van haar neemen. ——— (Fleijende.) Och ! mag ik? als 't u belieft! ■ De Vorst. Neen kind! Voor deeze reis zal uw moeder hier komen; zy zal by u komen: wees te vreden. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Pagie, alleen. Hier komen? By my? Hoe toch " maar wat raakt dat my ook, als zy maar komt; —— Eén, twee, drie. (Hy telt voort, tot twaalf ten.) Twaalf dukaaten voor een horlogie! —— ó! Wat ben ik B 3 blyï  22 De Pagie. bly! Met is of ik het horlogie reeds heb, reeds opwind, reeds hoor tikken. — Maar, wat zei toch de Vorst? Als hy in myn plaats was, dan wist hy wel wat hy doen zou. Wat dan? » Ja hy! hy die horlogies in overvloed, in al zyn kamer; heeft; hy weet ook hoe een ander gefield is, die 'er in zyn geheele leven nog geen ryk was? Maar, hy zei ook eerst, een braaf kind moest zyn moeder trachten te helpen. Zekerlyk dage hy toen weder aan de myne. ■■ Twaalf du- kaaten! (Terwyl hy ze befchouwt) Dat is waarlyk veel geld ; verbaasd veel geld. Als zy ze had, daar kon zy lang, heel lang van leeven. (Hy drukt het geld met beide handen tegen zyn borst.) Ach een horlogie! een horlogie! (Terwyl hy zyn handen laat zakken.) Maar ook een moeder! En zulk een lieve moeder! — Zy was, toen ik van haar afging, zo neêrflagtig; zy zag 'er zo bleek, zo zieklyk uit. Ik geloof, als ik haar dit geld gaf, zy was 'er in eene meê geholpen. ———• Zou ik het doen? Zou ik het haar geeven? Ja! ik za! het doen. maar zy moet fchielyk komen, of ik zou berouw kunnen hebben. Dat horlogie ligt my zo aan het hart. (Met zyn vinger aan de lippen.) Luister! — Stil! — Wie komt daar? Wie is het? NEGENDE TOONEEL. Pagie, Weduwe van Detmond, Katitein. Pagie, haar te gemoed kopende. Lieve Mama! Wed.  De Pagie. -r3 Wed. van Detmond, befchroomd rondom ziende, zonder op het kind te letten. Ik weet het niet, ' broeder! Ik ben zo ongerust. ■- Als ik zyn oogmerk wist; als ik vermoeden kon - Kapitein. Zyn oogmerk? ■ Daar, zie dien jongen aan: hy geeft u hem weerom. (Zyziet. verfchrikt, op het knaapje, dat haar met groot e blydfchap de hand kuscht.) Het was ook, by myn eer! een fraaije inval zulk een kind hier te brengen. Wat zal 'er de Vorst meê uitvoeren? De andere Pagies -— wor- . den groot, en geraaken in dienst; maar deeze, {Verdchtelyk op hem wyzende.) deeze dient nergens toe: de kommer en ellende, die hy van uheeft ingezogen , houden hem onder; hy zal nooit opgroeijen. Wed. van Detmond, bedroefd. Ach ! myn broeder! Kapitein. Kortom, zo de Vorst u al het oor mogt leenen, bekommer u niet om dien kleinen jongen, dat is alles te vergeefs: geef hem liever een goed woord voor den Vaandrig: daar zit ten minften nog groei in; die heeft nog iets dat naar een' man gelykt. Wed. van Detmond. Wat zegt gy? Voor den Vaandrig? B 4 Ka-  24 De Pagie. , Kapitein. Wel nu! Ja; hy heeft ora bera gezonden. Wed. van Detmond. Ik beef. Zou hy ook vernomen hebben . Kapitein. Dat kon wel weezen: zeer waarfchynlyk. (Hy leunt op zyn rotting, en fchud met het hoofd.) En als hy 'er eens achter was, wat meent ge? Als hy eens wist dat de fchurk had willen wegloopen ? Dat hy geld ontvreemd heeft? Dat hy alleen door myn bemiddeling — (Hy floot met zyn' rotting driftig op den grond.") Waarachtig! Die hondsvot zal myzelv' nog in de wacht brengen. Ik wenschte wel dat ik my nooit met uwe kinderen bemoeid had. Ik zal het ook nooit weder doen. (Hy gaat knorrende heen, en ziet nog eensom.) Nooit wéér. In myn gantfche leven niet. TIENDE TOONEEL. Wed. van Detmond, Pagie. Pagie, haar ongerust ziende. Och! die oom is ook altyd even knorrig. Laat hem praaten, myn lieve mama! En wees gy te vreden. Wed. van Detmond. Och ! zwyg kind ! Gy weet niet ■ Pa'CI e. Ik zou het niet weeten? Ei! ja ; ik weet meer dan iy.  De Pagie. 25 hy. De Vorst is waarlyk zo niet als hy zegt.' Die zou geen mensch kwaad doen. Hy heeft my nog zo even een gefchenk gegeeven. (Hy toont haar het geld.) Zie maar eens; zie! Dit alles heeft hy my gefchonken. Wed. van Detmond, verbaasd. is het mogelyk ? De Vorst Pagie, terwyl hy zyn handen wyd van eikanderen houdt. Uit een groote, groote beurs, vol met goud. Zo even; vóór dat gy binnen kwaaint. Ja; als hy wilde, myn lieve mama! Als hy wilde. Hy heeft, dat verzeker ik u. — Wed. van Detmond. Maar hoe! Ik kan het my niet begrypen. Daar moet toch een reden, een oorzaak toe geweest zyn. ■ Pagie. Een reden? ója; zyn horlogie ftond (lil; dat was de reden. > Hy had gisteren den gantfchen dag gejaagd, misfchien had hy vergeeten het op te winden, en deezen morgen (Hy loopt naar het zykabinet en doet de deur open.) Zie eens hier, op dit ledikant, hier had hy gaflapen; — daar fliep ik: — hy riep my toe, ik zou op myn horlo- gis zien hoe laat het was, en toen, > dewyl ik geen horlogie had, ■ Wed. van Detmond. Zo gaf hy u dit. ■■ - B 5 P A-  i6 De Pagie» Pagie. Toen gaf hy my dit, opdat ik 'er een zou koopen. - ■ ■ (Het geld weder vertoonende.) Twaalf dukaaten, mama! Wed. van Detmond. Zie my eens ftyf aan. Mag ik het gelooven ? Pagie. Waarlyk, waarlyk; geloof my. ■ Maar het horlogie is zo noodig niet: een horlogie is 'er nog wel te vinden. ■• (Hy grypt haar hand.) Zie daar! Neem aan; heem aan. Wed. van Detmond, zeer aangedaan. Hoe, myn lieve kind! ■ Pagie. Och! het bedroeft my zo, dat ik u altoos zie fchreijen. Ik wenschte maar dat ik veel, heel veel geld had; dan zoud gy wel met fchreijen ophouden. Alles, alles wat ik had, zou ik u geeven. Wed. van Ditmond, zich naar hem toe hukkende. Zoud gy dat waarlyk doen, Mourits? — Pagie. Och! dan zoud gy zo vergenoegd zyn, zo gelukkig ■ Wed. van Detmond, hem kusfchende. Dat ben ik, myn kind! Dat ben ik. Ik zou dit oogenblik voor alle de fchatten van uw' Vorst niet willen misfen. —— (Zy kuscht hem nogmaals.) Ach!  De Pagie. 2? Ach! gy weet niet hoe de ellenden van een moeder door haar blydfchap over braave kinderen verzacht kunnen worden. Pagie, weder haar hand grypende. Nu! gy neemt het immers aan? ■ Lieve mama, neem het toch ! Wed. van Detmond. Ik zal het aanneemen. Ik durf uzelv' het koopen niet toevertrouwen: gy zoud bedrogen worden. Ik zal het voor u koopen, myn kind! Pagie. Voor my? Een horlogie? — Wed. van Detmond. Gy zult hier blyven, en dan hebt gy 'er een noodig. Pagie. Neen, toch niet, waartoe? ó de Vorst heeft zo veel horlogies! Gy zoud het nooit gelooven. Hy zelf heeft my gezegd dat ik 'er geen noodig had. Wed. van Detmond. En echter heeft hy 'er u geld toe gegeeven ? ——- B a g i e. Ja, waarlyk. Waarlyk hy heeft- het gezeid. Wed. van Detmond. Kind! gy bedriegt my. Gy fpreekt onwaarheid; en dat moest gy nooit doen, al ware het alleen uit liefde tot uwe moeder. Pa-  si De Pagie. Pagie. Onwaarheid? Gy gelooft my niet? Nu, ik wenschte wel dat 'er de Vorst zelf was. Als hy hier kwam. —-—— ( Omziende.) Wacht! Daar komt hy. ELFDE TOONEEL. De Voest, Wed. van Detmond, Pagie. Pagie, den Forst te gemoet hopende. ïs het niet waar , genadigfte Heer ! Hebt gy my niet twaalf dukaaten tot een horlogie gegeeven ? De Vorst. Ja, kleine! Dat heb ik gedaan. (Lagchende.) Pagie, Hebt gy niet gezegd dat ik het horlogie niet noodig had ? De Vorst. Ja wel heb ik dit gezegd. Pagie, fchielyk weerom keerende. Nu, mama! Hoort gy 't nu? Wed. van Detmom), in groote verlegenheid. . Och, kind ! — (regenden Forst.) Ik bid uw Hoogheid om vergiffenis. Verfchoon toch de onnozelheid van een kind, dat allen ceibicd vergeet. ■ De Vorst. Vergiffenis, Mejuffrouw ? ■ Deeze onnozelheid verrukt my. Ik wenschte dat ik met alle menfchen in  D e Pagie» 29 in die eenvoudigheid kon leeven. Dit is zo het rechte natuurlyke. Kom hier, kleine! Spreek uw hart eens iecht uit. Wat was het? Wilde uw moeder uw misfchien niet gelooven ? Pagie, gemelyk. Neen, genadigfte Heer! De Vorst. Niet? > ■ Nu, dat was ook niet goed. Pagie. Eerst wilde zy my niet gelooven; en toen het ook niet aanneemen. De Vorst. Wat hoor ik? Niet aanneemen? —— Zodat gy myn gefchenk verfmaad hebt, om het weder weg te geeven? Dit wil ik immers niet hoopen! Pagie, verlegen. Hoe! genadigfte Heer! — De Vorst. Waarlyk,dit zou my niet flerkaanzetten omu meer gefchenken te geeven. Doch ik wil een be¬ kentenis. Hebt gy het gedaan ? Pagie, haalt zyn fchouders op, eu wyst cp zyn moeder Zy is zo arm, genadigfte Heer! De Vorst, hem onder de kin ftreelende. Braave jongen! — Zo dat gy uw hartenwensen, uw' grootften lust hebt opgeofferd , alleen om uw moe-  3° De Pagie. moeder te helpen; waariyk , dan was het ook jammer dat gy 'er een horlogie by zoud verlooren hebben. (Zyn horlogie uithaalende.) Zie! al had ik flechts dit ééne in de geheele wereld om zulk een teerheid te beloonen , . ZOud gy het hebben. (Hy geeft hem het korbgie.) Pagie, met blydfchap toegrypende. Ach! genadigfte Heer? Loopt het ook? De Vorst. Ja, wel degelyk loopt het. (Terwyl de Pagie naar zyn moeder loopt om het haar te toonen.) Als men het recht bedenkt, gaat het immers vreemd toe in de wereld. De meeste fchatten worden bezeten of van brasfers, die ze verkwisten, of van vrekken, die ze weg fluiten. Menfchen van zulk een' inborst als dit knaapje, moesten rykir zyn ; dan zou het 'er in de wereld beter uitzien. En wat zou my toch beletten om hem ryker te maaken ? ■■ Kom hier kleine! Steek dit horlogie in uw' zak; en, dewyl gy het weinige zo wel befteedde, zie daar! (Hy geeft hem een goudbeurs.) daar hebt gy, in de plaats van twaalf, honderd dukaaten. Pagie, hem met verbaazing aanziende. ó Genadigfte Heer! . De Vorst. Gy bedenkt u nog? Neem aan! Pagie. De beurs en alles? (Hyfchynt het weêrom te willen geeven.) Neen; dit is waarlyk te veel. De  De Pagie. 31 De Vorst. Als het alleen voor u was: dan hebt gy gelyk — maar ik gaf het u om het wel te befteeden. En wie denkt gy wel dat het zou kunnen gebruiken? Pagie. Gebruiken ? * (By herhaaling dan eens den Forst en dan weder zyn moeder aanziende.) Zie daar, lieve mama! Wed. van Detmond, toetreedende. Uwe Hoogheid — De Vorst. • Geene dankbetuigingen, Mejuffer. Gy zult ondervinden dat het zeer weinig is, en dat ik veel meer bedierf, dan ik goed gemaakt heb. Doch - (Op den Pagie wyzende.) gy ziet het zelf, zonder' dat men het u behoeft te zeggen, dit kind is voor my te jong, veel te klein. Het is eerst in een' ouderdom, waarin men anderen nog niet kan dienen ; waar in men zelf eerder oppasfing noodig heeft: in het kort, ik hoop gy zult het zonder uw bezwaar weder neemen. Gy zwygt? Wed. van Detmond, voor ziek nederziende. Ik beken het uw Hoogheid! Ik heb onrecht. De Vorst. Hoe dat? Waarin? Wed. van Detmond. Ik heb onrecht, daarin , dat ik my eene armoede fchaa-  32 De P a g i x. fchaame, die buiten myn fchuld is. Doch, ik wil my hierover niet langer fchaamen: Ik zal ze openhartig in de tegenwoordigheid van myn' Vorst bekennen. (Nader tot hem.treedende en hem onder de oogen ziende.) Ja, ik moet het uw Hoogheid belyden: ik ben te arm om myn kind te kunnen opvoeden. Ik heb reeds lang voor het toekomende gezorgd: als ik nu ook voor den dag van heden moet zorgen ; als myn grootlie bekommering zich op nieuw vermeerdert; als uw Hoogheid dit onnoozel, dit arme kind verfloot, (Zy tracht haare traanen te weerhouden.) wiens vader te vroeg flierf. ■ Ach! vergeef myn zwakheid. —— Pagie. Zy fchreit? ■ (Hy gryptden Forst by de hand, en zegt op een1 weemoedigen /tf0«.)Genadigfte Heer! — De Vorst, 6! Als gy ook komt! Wel nu; wat is het ? Pagie, vleijende. Gy zult my immers niet verftooten ? —— De Vorst. Niet? Denkt gy van neen? Wel nu; dewyl gy dan zulk een goed vertrouwen van my hebt. — Hy kan dan blyven , Mejuffer! -— (Met eenige gedwongenheid in een' anderen tton.) 't Is waar, het zou jammer weezen indien zyn deugd, zyn onfchuld — Doch neen ; ik denk niet dat dit gevaar zal loopen. Wed.  De Pagie. 33 Wed. van Detmond, zeer oplettend*. Zyn onfchuld ? Uw Hoogheid ■ De Vorst. Neen, niets. Gy zoud u kunnen verbeelden dat ik te rug liep. Wy zullen het daarby laaten-, Mejuffer! Wed. van Detmond, verlegen. Evenwel, als het niet te vermetel was, —— zou ik om een enkel woord van opheldering durven ftneeken. De Vorst. Ik wilde alleen zeggen — ik ben reeds federt lang met de meeste myner Pagies niet zeer te vreden: ik ondervind dat zy liet uitfcliot van den jongen adel zyn, uitgeleerd in allerlei treeken en boeven- flukken, en misfchien — misfchien dat hun omgang, hun voorbeeld —!_ doch gy ziet zelf dit is een enkel misfchien. Laat ons het op dit misfchien eens waagen. Wed. van Detmond, met drift haar kind by de hand grypende. Neen, genadigfte Heer! De Vorst, zig beledigd veinzende. Niet? — Zo het u gelieft, Mejuffrouw? Wed. van Detmond. Het hart van myn kind is my te dierbaar. Ik fidder als ik denk in wat gevaar ik het zelf had kunnen fiederftorten. C De  34 0 E P 1 C ï Q De V o s. s t. Maar bedenk evenwel - Wed. van Detmond. Ik rriag niets bedenken. Ik zie myn kind in het ▼uur; indien ik het (lechts redden kan, — al wierd het ook naakt gered. De Vorst. Zonder vermogen, zonder onderwys, zonder opvoeding! Wat moet daarvan worden? Wat zal 'er het einde van weezen ? Wed. van Detmond. Wat de Voorzienigheid behaagt. Ik , voor my, weet het niet. Kan hy aan zyn' rang niet be¬ antwoorden , dan mag hy het land bebouwen , en- in armoê flerven. De Vorst. Edel gedacht! Ik zie , Mejuffrouw ? gy verdient alles wat ik voor u kan verrichten. {Nader tot haar treedende , en met yver) Waarmede zal ik u helpen? Op wat wyze uw' toeftan d verbeteren ? Spieek rondborftig! Eisch! Het is uw vriend, die vóór u ftaat. Wed. van Detmond, zeer verlegen en ontfteld. Uw Hoogheid! ——— De Vorst. Zeg my, voor alle dingen, hoe is het met uw vermogen , met uw eigendom ? Wed.  D e P a a i *. s Wed. van Detmond. Dit is volflrekt verlooren. De Vorst. Is uw fchuld zo groot ? —— Maar gy hebt procesfen , zo ik gehoord heb. Zyn die dan buiten alle hoop ? Wed. van Detmond. Geheel hopeloos, genadigfte Heer! Alleenlyk één uitgezonderd, Wet geen ik wegens een geringe erfenis gevoerd heb. Myn recht daartoe is onbetwistbaar , doch de rykdom van andere bloedverwanten belemmert nog myn recht. Ik was juist hier om uit nood een vergelyk aantegaan, doch dit is we¬ der mislukt. De Vorst. Des te beter voor ai Dan zult gy nu ook, zörfder vergelyk , wel recht verkrygên 5 ik ftaa 'er u borg voor. Ontfangt ondertusfehen nog twee honderd jdukaaten tot een jaargeld. Dit , hoop ik, zal u uit alle verlegenheid redden. Wed. van Detmond, zich op de knieën , , , ; — | werpende.-- Zo veel genade! Hoe zal, hoe kan. De Vorst, haar tc«onhoudende. Wat zal dit?'Staa op! Staa op! Ik doe im¬ mers niets, dan het geen ik aan de nagedachtenis ben verfchuldigd van een' man, wiens weduwe gy zyt; niets dan het geen ik aan ieder doen zoude, wiens verdienden ik, gelyk de uwe, waardeerde. — Zeg C 2 eens,  ^6 De Pjciï. eens, zoud gy nu ook nog overweegen nw kind weerom te neemen? Wed. van Detmond. Genadigfte Heer! Hoe zou ik dit kunnen doen? I De Vorst. En gy, kleine! zoud gy wel gaarne met uwe moeder heengaan? Pagie, met het horlogie in de hand. Met myn moeder? ó Ja ! De V o j s i. Nu, ik weet toch dat gy veel van my houd: zoud gy bok wel gaarne by my blyven ? Pagie. Zeer gaarne ...genadigfte Heer! De Vorst. " Wel nt); —• a!s het 'er dan zo meê gelegen is. — Als ik u 'weg gezonden had ,' dan had ik u immers verflooten, en gy hebt my met zo vtel aandrang gebeden , dat ik u toch niet verflooten zou: daarby heeft uw moeder u met zo veel vertrouwen in myn armen geworpen; het is dan ook billyk dat ik 'er myn fchikkingen naar maak. — Vertoef hier een oogenblik! -—- Mejuffrouw 1 ik kom zo weder. irod?.i. tff! •'■.■.■' ' ' s 'ü BM'; Jori iisj - :~'-< TWAALF-  De Pagie» 4» TWAALFDE TOONEEL. Wed. van Detmond, Pagie. Wed. van Detmond. Genadige Hemel! — (Zy werpt zig in een" ftoel) Wat vernam ik ? - Pagie, vrolyk rondom haar .huppelende. Wel nu! Wel nu! Is het zo goed? ■ Zyt gy nu te vreden? Wed. van Detmond, hem met tederheid naar zich trekkende. Myn lieve zoon! Pagie. : Maar gy verheugt u niet! Gy moest recht vrolyk weezen , mama ! Wed. van Detmond. Ik ben befchaamd over myn geluk. ■"■ Ik herdenk myn wantrouwen jegens de Voorzienigheid; de doodelyke verlegenheid waarmede i!t u aanfehouwde toen gy ter Wereld kwaamt: 't was juist op het zelfde oogenblik toen my den dood van uwen vader bericht wierd, Met hoe veele traanen befchreide ik uw lot! Hoe jammerde ik op uw geboorte! ■ (Terwyl zy hem kuscht en in haar armen beknelt.) En waart gy, waart gy het, die my helpen moest? die , reeds in uwe vroege kindschheid, myn traanen moest afdroogen? Goedertieren Hemel! wat zou my nu nog ontbreeken ? Niets, niets dan zekerheid wegens, uwen broeder; dan ben ik gelukkïg.' * ' rTrfMlfolr- V' c3 Pa-  3j| D t r P a c i e. ? »T '• Pagie. Wegens rayn broeder? Hoe dat?. Wed. van Detmond-, Indien de Vorst zyn misdryf wist — Pagie. Ja; al was dat ook; dat heeft niets te beduiden. ——— Gy ziet immers wel hoe lief, hoe vriendelyk hy is. Wed. van Detmond. Ja, jegens ons, — dewyl wy onfchuldig zyn. Pagie. En hy heeft my ook beloofd dat het geheim zou blyven. De Kapitein zou 'er niets van te weeten komen. De Wed. van Detmond, verbaasd. Wat? Hy heeft u beloofd —— Pagie. Ja, vast en zeker. Daarvoor behoeft gy niet bang te weezen. Wed. van Detmond. Kind! ik beef. Hebt gy hem gezegd - Pagie, haare verlegenheid bemerkende. Och! niet veel. Niet meer dan ik wist. —— Hy vraagde my naar myns broeders gedrag, en toen kon ik immers niet liegen. Dit hebt gy my immers zelf verboden. Wed.  Dï Piet S* Wed. van Detmond, vol angts. Maar, myn kind — myn kind! — Hoe kost gy 20 onnozel weezen ? Pagie. Hoe! zyt gy daar ongerust over? Wed. van Detmond. Of ik ongerust ben? Als hy nu eens verder vraagt! Als hy verneemt Gy kunt my, hem, ons allen ongelukkig maaken. Pagie, op het punt van te weenen. Ongelukkig maaken ? Wed. van Detmond. Ach! Daar hoor ik reeds (Zy neemt hem in haar armen.) Wees toch ffil! Schrei niet; uwe traanen konden het kwaad nog erger maaken. • Stil toch! DERTIENDE TOONEEL. De Vorst, achter hem de Kapitein en Vaandrig, Wed. van Detmond, Paoie. De Vorst. Treedt binneh! Volgt my, Mynheeren, Zo zytgy • van Detmond? Een zoon van den braaven Majoor van Detmond? Vaandrig, zich diep buigende. Ja, uwe Hoogheid! De Vorst. Geen geringe aanbeveeling. Gy had een uitmuntend C 4 va-  c'4° De Pagie. vader. —- Waarfchynlyk noopt u zyn. loffelyk voorbeeld ter navolging? Gy doet zekerlyk uw best om zulk een vader waardig te weezen? Vaandrig, zjg weder buigende. Ik doe niets dan het geen myn pligt is, ■ De Vorst. Dan doet gy alles. De braafile man van de waereld doet niets meer. Zie daar, Heer Vaandrig! Daar ziet gy uw moeder, een zeer agtenswaardige vrouw! Ook uw broeder, een allerliefst knaapje. — Ik ben ongemeen met uw gantfche familie ingenomen; en dewyl gy 'er nog aan ontbrak . Vaandrig, zich geduurig buigende. Uw Hoogheid heeft veel genade. De Vorst. Evenwel, denk ik, niet meer dan ik hebben moest? Vaandrig. Uw Hoogheid oordeelt zeer gunftig. De Vorst. Waarlyk? — Het ontbreekt my nog maar alleen aan de overtuiging dat ik naar waarheid oordeel, en uw geluk is gemaakt Maar die geruste vrypostige houding, die u zo wel ftaat . Vaandrig. ó.' Uw Hoogheid „ De Vorst. Ja, ja; die isaltyd hetbewys of van een zeer edel, oi van een zeer bedorven hm. ea he£ laa£fte neen,  De Pagie» ^x neen, dit zal de zoon van zulke braave ouderen niet hebben; dit is niet mogelyk. — Wat dunkr u wel, Heer Vaandrig! dat men doen kon? Een en¬ kel flapje brengt ons niet verder. Wat dunkt u? Vaandrig, zyn handen wryvende. Inderdaad! Uw Hoogheid . De V o r s t. Maar wanneer wy nu dit ééne flapje eens overfpron- gen? Hoe dan? • Een Kompagnie! Een Kapi- teinsplaats! Dat is toch zo het eerfle doel van zulke Heeren; en dat was dan vry fchielyk bereikt. Doch vooraf — (Zich fchielyk naar den Kapitein keerende.) Wat denkt gy wel van uw' neef, Kapitein? K af I-te in, eenigzins ontzet. Ik? Wat ik denk? De Vorst. Vry wat kwaad zou men fchier gelooven. Kapitein. ó Neen! uw Hoogheid; in tegendeel: veel goeds Ik verbeeld my dat het hem niet aan moed oatbreektl dat hy zig dapper zal gedraagen. De Vorst, den Vaandrig met zekere goedkeuring befchouwcnde. Inderdaad ? Kapitein. En, dewyl hy ook een welgewasfen knaap is. — De Vorst. Zo is hy ook recht voor een Officier gefchikt. Nu dat .s ia zo verre wel Ma„ 8B,.zyn gedrag; 0 c 5 zyn  4* De Pagie. zyn manier van leeven ? ■ ft fch3am my dat ik' naar zulk een kleinigheid moet vraagen 5 ' hoe is liet toch met zyn gedrag gefield ? Kapitein. Ja; nu en dan wat luchtig, Wat vrolyk; maar gelyk uw Hoogheid weet^ dit behoort tot het foldaaten leeven. De Vorst. Ei? Gelyk ik weet? Integendeel; gy leert my waar lyk wat nieuws. Nu ontbreekt my nog uw ge¬ tuigenis , Mejuffer! Wat zegt gy toch van uw' zoon ? (Ara een weinig ftilzwygens.) In het geheel niets? Wed. van Detmond. Wat zou ik zeggen? De Vorst. Gelyk gy denkt; - de waarheid. Wed. van Detmond. En kan ik dit wel doen, uw Hoogheid? —-— Indien ik myn zoon moest pryzen, zou uw Hoogheid dan wel begeeren dat ik hem in zyn tegenwoordigheid prees ? Of zo ik hem berispen moest, dat ik dit zou doen in de tegenwoordigheid van hem, die zyn gantfche lot in handen heeft ? De Vorst. Braaf, Mejuffer 1 Braaf. Gy zyt goedhartig als een moeder, en fchrander als een vrouw. Gy verdient in alle opzigten myn verwondering. — (Erufiig.) Heer Vaandrig! Elk heeft zyn byzondere manier van denken, en ik de myae. W anneer ik een % Of-  De Pagie. 43 Officier bevorderen wil, maak ik een begin met hem in de wacht te werpen. Wat dunkt u daarvan? Vaandrig, verfckrikt. Uw Hoogheid • De Vorst. Dat is nu zo. Geef uw' degen aan den Kapitein. —- Een zediger voorkomen zou nog alles ontfchuldigd hebben; maar die geruste houding, die ongemeene vrypostigheid. ——— Wat kan men toch van een mensen verwachten, die, met een geweeten gelyk het uwe, zo vermetel is ? Die overtuigd moet weezen dat hy myn ongenade verdiend heeft ? Die het weet hoe onverantwoordelyk hy jegens de braaffte moeder gehandeld heeft? En die evenwel > ln de wacht met hem! Voor een maand in de wacht, Kapitein! Ik wil, van het geen'er voorgeval¬ len is, niets naders weeten ; en dat om uwent wil Mejuffer! Om de manier waarop ik het ontdekt heb — om de grootheid van het misdryf, het geen ik uit alle de omflandigheden kan opmaaken. —- Maar Kapitein ! (/« een' zeer ernfligen toon) Zo dra 'er het geringde wéér gebeuren mogt, wil ik het ten eerden weeten; zonder verzuim. Ik heb voorgenomen deezen jongeling eens naar myn ont. werp optevoeden, en noch gy Kapitein, • (In- eer? vriendelyker toon.) noch gy Mejuffer ! zulc my dit plan bederven. Gy zult hem niet te hulpe komen, ook niet met het geringde, zelfs niet onder den naam van een gefchenk; hy kan zeer wel van zyn gagie leeven, en mag zig leeren behelpen. • (Hy mankt eene beweeging met de hand.) In  44 De P a o i e. In de wacht , Vaandrig ! De beide Officieren vertrekken) VEERTIENDE TOONEEL. De Vorst, Wed. van Detmond, Pagie. De Vorst, kaar aanziende. Wel nu? ■ Zo neêrflacluig Mejuffer? , Wed. van Detmond, zedig. Ik beu moeder, myn Vorst. De Vorst. Echter geen van die wceke moeders, die liever haar kinderen laaten bederven , dan dat zy die eens wat harder zouden behandelen. Wed. van Detmond. Dan zou myn liefde haat weezen. Neen; ik ben alleen beducht dat myn zoon uw gunst voor altoos mogt verlooren hebben. De Vorst. Zoud gy daarvoor be'ducht weezen , daar ik hem alleen die gunst eerst heb willen waardig maaken, die ik hem , in het vervolg, meen te bewyzen ? . Jongheid en onbezonnenheid ! ó Mejuffer! deeze vergeef ik zo ligt ; maar ik durf ze niet altoos vergeeven. Met geen by den een drangreden tot verbetering is, word by den ander een verzoeking tot grooter misdryven; wees ondenusfchen niet bezorgd. De jongeling zal wel wyzer, en naar maate hy wyzer, ik ook gimfiiger omtrent hem worden. (Op den l'agie wyzende.) Wat deezen kleinen betreft, —- weet gy wac oogmerken ik met hem heb?. Wed.  De Pagie. 45 Wed. van Detmond. Neen, uwe Hoogheid! — doch , hoedanig zy ook weezeu mogen, zeker zyn ze de grootmoedigfte. — Wat hooge achting ik myn Vorst ook ten allen tyde heb toegedragen , echter overtuigt my deeze dag, dat ik hem nooit naar waarde geëerbiedigd heb. De Vorst, Wat meent gy dan ? ó Gy kent my nog niet recht. Enkel om voor den Staat een' rechtfcha- pen burger, voor my zeiven een eerlyk minister; en voor myn' zoon een' vriend te kweeken, die zo gewillig voor hem kan derven als uw gemaal voor my gedaan heeft, ——• enkel daarom. . TWAALFDE TOONEEL. De Vorst, Wed. van Detmond, Pagie, Kamerdienaar, Kamerdienaar. Uw Hoogheid! de Direkteur der hooge fchoo! —- De Vorst. Is hy daar reeds ? Laat hem binnen komen. —(De Kamerdienaar vertrekt.') Jk hoop, Mejuffer! dat gy myn oogmerken flechts behoeft te hooren o:n die te billyken. ZESTIENDE TOONEEL. De Vorst*'Wed. van Detmond, Pagie, Direkte ur Direkteur, sic'! diep buigende, en met een ' •' becvende liem. Op het hoog bevel van uw Doorluchtige Hoogheid —-—- De  46 D e Pagie. De Vorst. Tree nader, Heer Direkteur! Met mannen als gy, moet men niet alleen van verre bekend zyn. — Men heeft my veel goeds van u gezegd. Men heeft my u als een man van uitmuntende kundigheden en verdienften aangeprezen. Direkteur. My, uw Hoogheid — De Vorst. Ik zelf heb my wegens de waarheid van deezen lof overtuigd. Ik heb uw boek over de opvoeding geleezen. —• Wat hebt gy nog meer gefchreeven? Direkteur, beevende. Ik? — Niets, ter wereld niets, het geen —. De Vorst. Het geen voor my van nut zou weezen, niet waar? Direkteur. Neen; ■ ja; uw Hoogheid! • De Vorst. Ja? En waarom voor my niet? —- Mogelyk dewyl het een' geheelen Geleerden verëischt, en ik Hechts een halve ben? — Heb ik het ook geraden ? — Direkteur. Goede Hemel! Zou ik zo vermetel kunnen weezen? — De Vorst. Wel nu! dit was juist zo vermetel niet. Al te veel geleerdheid is zulk een groote eer niet voor een* Vorst. Maar waarom dan niet voor my? D i-  De P a « i !, 4? Direkteur, bedremmeld. Dewyl dewyl—dewyl het te gering, —. te onwaardig ■ te De Vorst. Hou op! Hou op ? Heer Direkteur! Gy zoud my befchaarad maaken. Ik had u reeds willen zeg¬ gen dat uw boek voortreffelyk is opgefteld, dat het veel geleerdheid, veel menl'chenkennis, veel vuurigen yver voor de zaak van eer en deugd behelst. ■ Maar wat deert u toch? Gy beeft! Gy fiddert! Direkteur. De groote genade de onverdiende eer ■ ■■ De Vorst, na een korte poos gezweegen te hebben, eenigzins verdrietig. Gy zyt een Duitfcher: niet waar? Direkteur, eerbiedig te rug treedende. Ja; uw Hoogheid! De Vorst, in een' tmnzaamcn toon. En dit ben ik immers ook. Deswegen bthoeft gy u althans niet te fchaamen. ——— Ik wenschte wel dat gy dien Frauschman gekend had, dat oude famiiiefluk, my door myn' vader nagelaaten, die hier aan het hof leefde. — Of hebt gy hem ook nog gekend? Direkteur. Eenigermaate. Slechts van aanzien. De Vorst. Niet nader? Direkteur. . ..Neen, uw Hoogheid! De  48 De P a g i e. De Vorst. ó Dat is jammer. Zulk een mensch moest gy gekend hebben. Wanneer men het weinige vernuft en gevoel van de oppervlakte by hem affchepte, betekende het overige van ?yn brein zeer luttel; maar als het 'er op aankwam om zig te doen gelden , om zig aanzien te geeven, — ö dan was hy de eerde kop van Europa. Wat vrymoediger, Direkteur! Befcheidenheid is my zeer aangenaam, maar een verkeerde nedrigheid — onverdraaglyk. — Doch, om op onze zaak te komen, hoe veel is wel het hoogde penlloen voor den Adel, op uw hooge fchool ? Direkteur. Het hoogde? Dit is met onderfcheid. De Vorst. Nu! zo omtrent? Ten naasten by? Direkteur. Ten naasten by ? ——— Tusfchen de drie en vier honderd ryksdaalders. De Vorst. Zo veel het dan wezen mag. Ik heb hier een knaapje , het geen ik daar bedeedeu wilde; en het fpreekt van zelf, dat, indien ik by hem dè plaats van vader bekleeden zal, ik hem niet minder houden kan dan de beste Edelman zyn zoon. Doch, daar het meer op aan komt, wie heeft het opzicht over deeze kinderen? Direkteur. De Hoogleeraars, uw Hoogheidl De  D s Pacis.' 4fl De Vorst. Zekerlyk wakkere mannen; doch ik ken ze niet; —— u alleen, Heer Direkteur! ken ik; op u alleen zou ik my durven verlr.aten. —i—«■» Zoud gy wel , indien ik "er u om verzocht — Direkteur, befchaamd. Uw Hoogheid 1 ■ De Vorst. Zoud gy wel het onmiddelyk opzigt over dit knaapje op u willen neemen? Direkteur. Het is immers myn pligt, uw Hoogheid ——« De Vorst. Neen; als pligt wil ik het niet befchouwd hebben. Zoud gy het gaarne, zoud gy het met genoegen doen? Direkteur, zich buigende. ]k vind in myn' pligt myn grootst genoegen, De Vorst. Braaf! En dan is het ook natuurlyk dat ik my daarvoor erkentelyk toon. (Tegen den Pagie , dien hy by de hand neemt.) Kom hier, kleine! Gy ziet het is een minzaam, een vriendelyk man, aan wien ik u overgeef. Hebt gy wel vertrouwen in deezen Heer ? Zoud gy wel met hem willen gaan , en by hem blyven ? Pas ie, na den Direkteur te hebben aangezien, ° Ja; genadigfte Heer!' D De  5» De Pagie. De Vorst. Maar dan moet gy ook weeten waarvoor gy deezen Heer, in het vervolg, hebt aantemerken. Voor uw' grootften weldoener, voor uw' leermeester, aan wien gy de bereidwilligfte gehoorzaamheid, den oprechtften eerbied moet bewyzen; en, indien hy ooit over u mogt klaagen Pagie. Dat zal hy nooit, genadigfte Heer! De Vorst. Gy hebt reeds een voorbeeld gezien, dat ik zo wel ftreng sis goedertieren kan weezen : derhalven, indien hy over u mogt klaagen ■ Pagie, tegen den Direkteur, dien hy eerbiedig de hand ku c'.t. Neen, neen ; dat zult gy nooit doen, Mynheer de Direkteur! De Vorst, tegen den Direkteur. Hoe behaagt u dit knaapje ? Direkteur, met aandoening. ó Uw Hoogheid! Alleen dewyl ik hem uit uw handen ontfang , zal hy my dierbaarer weezen dan myn eigen zoon. De Vorst. Welaan, dan kunt gy hem met u neemen. Zy gy 'er mede te vreden, Mejuffer ? Wed. van Detmond, driftig. Goede Hemel! Alleen tevreden? De Vorst. Nu, gaa dan, (É& legt *«*« den Pa^  De Piicn. 5f het hoofd) en word een braaf, een verftandig, een eerlyk man Wat het overige betreft; wees goeds moeds het zal u nooit aan iets ontbreekeu. (Hein aanziende) Wat is het, kleine? Zo weemoedig? Pagie, zich diep buigende en naar 's Forften hand grypende. Vaar wel! genadigfte Heer. De Vorst, met aandoening. Is het dat? (Hy vat hem op , en kuscht hem hartelyk ) Vaar gy ook wel, lieve jongtn ! Gy hebt een teér, een dankbaar hart. Gy kunt vertrekken Direkteur! En gy , Mejuffer ! kunt hem volgen, en zien waar uw kind blyft. Wed. va» Detmond, zich met drift aan zyn knieën werpende. Kan ik gaan, uw Hoogheid ■ De Vorst. Wat zal dit weezen? Ik hou daar niet van. Wed. van Detmond. Kan ik gaan, esr ik myn hart De Vorst, haar opheffende. Keen, zeg ik; ftaa op! ftaa op! Ik kan het niet verdraagen dat iemand voor my knielt? Wed. van Detmond. Welaan dan , ik zal gehoorzaamen en heen gaan ; .', (Haar handen ten Hemel heffende.~) maar voor den Heer van a.les zal ik knielen, hem zal ik bidden dat hy den grootmoedigften der Vorften voor eeuwig wil zegenen. D 2 - De  £2 De Pagie. De Vorst, haareenige fikreden volgende, en zeer minzaam. Vaar wel 1 Vaar wel , Mejuffer! en leef gelukkig. ZEVENTIENDE TOONEEL. De Vorst, alleen. {Naar buiten ziende) Een aangenaame morgen! Zal ik my nog door een uitfpanning verlustigen- Doch door welke? Het grootfle vermaak heb ik reeds genoten, . Neen; ik wil arbeiden. Het arbeiden is be¬ ter. My dunkt het moet nu wel flaagen. Ik ben te vredea met roy- zeiven. EIND E.