BOEKBINDERS. ' BOUWERIKS i AMSTERDAM I  /OC.Q WEDERZYDS HUWELYKS BEDROG. B L T S P E L. DOOR p. LANGENDYL Tj. KELDERS en A, MARS, in de Nes. 1755* * Met Privilegie,   Geene Exemplaaren zullen voor Echt erkend worgden, dan die door den Secretaris van den Natic-naalen Stads Schouwburg ondertekent zyn.  VERTOONERS. lodewyk, een Edelman, minnaar van Charktte. jan, 'een verhopen' Soldaat, vriend van Lodewyk. Een waard. charlotte, een adelyke Juf er. klaar, Meid van Konftance en Charlotte. Een bode, k onstan ce, Moeder van Charlotte. hans, vryër van Klaar, j fop, Broeder van Klaar.3 ka rel, een Kapitein, Zoon van Konftance. hendrik, een Winkelier. torls, een Kleeremaaker. SOfïj Vrouw van Karei. Z W Y G E R S. Een Knecht van den waard. Twee Lakkei] en van kar el. Twee of drie Lakkei]en van lodewyk en jan. Een kruier. De eerfte en derde Bedryvcn vertoonen een' ftraatt Vöor de kuizen van Konftance en den Waard, die, tegens malkander overftaan; de tweede, vierde en vyfdel Mdryven eene Kamer, in het huis van Konftance, te\ Utrecht. De gèfchïedehis begint voor den middag, en eindigt des avonds ten negen uuren. HE 1  HET WÈDÈRZYDS HUWELYKS BEDROG* jg l r s p è l. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. LODEWYK, jA$!i JAN. .'/j'^'X' iVIyn Heer, hoe langen tyd zal nog dit wand'len duuren? Ik bid verander, want die malle vieze kuuren ; Zyn nergens nut toe, en je maakt my fchicr Ontzind. L O D E W Y K. 'k Zal zoeken, jan, zo lang tot ik haar wooning vindi , JAN. Wiens wóónïng zoekje? LODEWYK. Jan, durf ik'tu wel vertrouwen? JAN. ïk ben een kncrel die een ding kan by my houwen, En zwy'gen als een mof, daar kan je vast op gaan. Zeg vfy wien dat je zocku , . LODEWYK. , , . ■. . ., Ach KnA de Malibaan.' 11 , a lm  i HET WEDÊÜZYDS jan. De Malibaan? hei hei! raynheer, wat moogjc praaten! Zoek jy de Malibaan? en hebben we al de ftraaten Van Utrecht daarom zo doorkruist ? zoek dan niet meer4 Is jou geboorteplaats dan zo veranderd, heer! pat jy de Malibaan, en je eigen huis moet zoeken? l o d e \v y k. Acli.' Jan, de Malibaan! j A n. Ja wel, ik zott Tellier vloeken. Ach Jan de Malibaan! het lykt wel fchier een klucht. Ik heb dat Malibaan, gevolgd van zucht op zUcht, Den ganfc'heil dag gehoord. Wat hebben wy geloopen, Als of wy beenen om een daalder konden koopen. Ik had gedocht dat hier wat wonders zou gcichiên ; En nu is 't anders niet dan ria de wolken zien, En och! de Malibaan! Het hapert je in de zinnen. lodeWï k. Daar zag Ik 't voorwerp dat ik eeuwig zal beminnen. jan. Nu vat ik eerst de kneep. Je zyt misfchSen verliefd? 'k Heb daar niet tegen, maak vry dat je wordt geriefd. Kom, 'k zal je gaarne na de Malibaan verzeilen , Je kunt my dan de zaak terwyl in 't breed vertellen. lodewyk. Jan, gy verltaat my niet. Ik heb daar niet te doen. jan. Ja wel, 'k verlang al wat myn heer hier uit zal broéns Een windei denk ik. l o d e w y k. Jan, hou op de gek te fc'heercn. Ik zal't u zeggen. Al dat wand'len , gaan enkecren', Is om de woonplaats van een, dame te verftaan, .Die 'k gist'ren middag in de Malibaan zag gaan , Alwaar ze in 't lieflyk groen zig zelve wat Vermaakte, En naa een korten tyd in haar karos geraakte , My hatende als verrukt door 't aangenaam ge/.igt Dier fdtoonheid, jan'  Ü Ü W E L Y K S B Ë DROG. j jan £o myn heer, nu li eb je tny verlicht; Had ik 'er by geweest, 'k had my terftond geftoken In haar gefprek, en naar de Frsnfche wys gelpröken i Gelyk de jonkertjes: je fuis vót ferviteur, Ma belle dame, aanfchouw alhier un grand finjeur, Die u pour pas le tems wat zoekt te konvojeeren , |ti uw karos, om daar zyn hart te reklameeren, Dat gy hem hebt ontroofd. LODEWYK. Wat onbcfchöfte rcèn. j a n. Was ik in jou plaats ik had in de koets getreên. Kou is die fchoone dame uit jou gezicht geftrecken; LODEWYK. Het zy zo 't wil, ik zal en moet haar zien en fprcekeri; J a n • Wat zou u 't helpen , heer? je MM U $M en fehraal 5 't Geld dat wy wonnen met de kaart is akemaal Jou rykdöm, en de mynel LODEWYK. Ach! 'tvaltmy hard tehdöfen' Ik barst vaü fpfyt! dat ik zo edel, welgeboöfen, Geen ftaat kan-voeren' ah' een edelman, betaamt. 'kBen nu in Utrecht, myn geboorteftad * befchaamd , Óm dat ik and'ren zie in hutme koetzen ryen. Gediend! ha fpyt! ik mogt è€ braaflle dame vryin, Ten opzicht van myn rang. jan. ik ook: maar Jaft Contant;a ioDü W Y R'. Üa fpyt! ik voer geen ftant! Jan. 't Gaat buiten ffiyn verdank Voerjy geen iiaat? 'k zeg, met verlof, d Met twee kop gort. ' CHARLOTTE, hard. En loop met een dan met een fnap By onzen flaager, om een harst. KLAAR, zacht. We zeilen fmullen; Dat "s nuchter kalfsvleesch. C HA.RLOTTE, hard. Laat die graote pot ook vullen Met verfche augurken, by Pièrre Karmolyn. KLAAR, zacht. Je meent graauwe enen. CHARLOTTE. 'k Zal terltond hier weder zyu». KLAAR. 't Is.wel, Juffrouw , maar 'k dien myn kap dan eerst te zet- C HAR-LOT TE. (t2n.« 'k Moetby den Juwelier eens zien of de orliëtteu Al klaar zyn. KLAAR» Goed, Juffrouw. FT F D E T O O NEE L. LODEWYK, DE WAARD, KLAAR. KLAAR. ,.Ja wel, dat is watraars. „Jou orliëtten! zié, hoe draait ze met haar naars. „Die arme floof is met den adel zo bezeten , ,Datzyhaararmoê fchieruitgrootshcid zou vergeeten. |,'zy praat van harst.-n, enkalkoenen: maarikzwecr "Dat zy't alleen maar doet om dat die gjnd.fche heer ",Het hooren zou. Zy fpant hem zeker minneftrikken; „Indien't zo is, zal ik har.r trouw zyn , niet verklikken. LODEWYK, tegen den JVaavd. Doe als ik heb gezegd , en maak drie kamers '.laar , Een voor de knechts,en twee voor ons,maar naast elkaar,. A 5 WAARD.  lo HET WEDERZYDS WAAR D. 'k Zal zyn genade, naar zyn ftaat, akkommodeeren; Wy zyn wel meer gewend hier graaven te logeeren. ZESDE T O O N E E L. LODEWYK, KLAAR. _ _ LODEWYK. Uw dienaar, zoete kind! KLAAR. Uw dienares, mynheer! L O D E W Y K. Gy neemt niet kwalyk dat ik u iets prezenteer? Het is een kleine gift. KLAAR. Wat zal my hier ontmoeten,; LODEWYK, Nu, neem het zoete, kind. KLAAR. , Mynheer ik wil ie groeten. LODEWYK. Nu, neem maar aan. KLAAR. Mynheer,mynheer, ikbenbefchaamd. LODEWYK. . Zeg, zoete meisje, hoe die juffer is genaamd ,Die flus hier was? my dunkt ik heb «ogvan myn dagen Geen fchooner beeld gezien. K L A A R. Zy fehynt je te behnagen? Het is geen wonder: ze is het puikje van de ftad. En haar vrouwmoeder heeft een heele groote fchat. Aan eiken vinger kan zy wel een vryer krygen. Ze is hoog van adel. Maar,mynheer,laatikmaarzwygen: Ze is hier genoeg bekend; vraag maar aan iedereen. LOUEWY KJJezit zy zulken fchat? KLAAR.  I4U WEL YKS BEDROG, flj KLAAR. Ta, dat is ongemeen. „ • i- imarwat cezwaard met fchulden , Ilaarkapuaalis ^^;^fondeïdduikfeftd gulden, Het ^mynjuftrouwwee ^ l' ZCgr .elvk iktg , van heel oud aad'.yk bloed. En ze is, gelyk fc zeg, tromven > (wen, En tegen ]ougezeit , «zouhe? ^ Ik kan't wel merken. lViaaria.u 1*» j GyzegtmyveeUmaar^eï^aamnognietgehoord. J KLAAR. Zv heet Charlotte. J LODEWYK. En haar ftamnaam? KLAAR. Adelpoort. Gyvraagtzonaauw,mynheer,watwiltgytogbeginnen? LODEWYK- ywjufter, tothet eind myns levens, trouw beminnen, v ' KLAAR. Hebt gy haar meer gezien? LODEWYK. - Ik zag haar gistren gaa« Met no,g een Dame. KLAAR. Waar? LODLWYK. 'k Was in de Malibaan, M«,z,o,„wcck»y ■nta.Won.,. uif w J, „Id. p.« w» - «rï^steïöu LO-  ib HET WEDERZYDS LODEWYK. Ik bid.u, meisje, dat gy ïny een gunst betoont. KLAAR. Wat gunst? LODEWYK. Datgymy, als zy t' huis is, eenskoomtfpreeken," KL AA R> Spreek j y mynjuflïouw zelf, ik durf me 'er niet in fteeken, LODEWYK. Hoe is uw naam? KLAAR, Myn naam is klaertje, ppO EWï j , Klaar gefd geevende. Klaartje, daar, Koop daar wat moois voor. Nu," wy zuilen haast malkaar Wat beter kennen. Hoor, indien gy weet te maakea Dat ik haar fpreek , zult ge in het kort aan iets geraakei? Van meer waardy. KI/AA R. Dat is onnodig geld verfpild. LODEWYK, Nu neem maar aan. KL A A R. Mynheer! mynheer! je zyt te mild.,- LODEW Yi;. Dat is myn aart. KLAAR. Wel, ik beloofje, als meid met eeren, Dat "k alles doen zal wat gy van my zult begeeren. Ik zal haar zeggen , dat myn heer haar vierig mint, En jou dan alles weer vertellen, zo ik 't vind. Maar, 'k hoor daar juffrouws Item. ZEVENDE T O O N E E L. \ LODEWYK. KLAAR. CHARLOTTE. c u A R L O T T E. Och dieven! dieven! guiten! * " Och  „ u W E L Y K S B E D R. O O. .j Wat is'er Juffrouw? ^ C H ARLÖT l Br Och myn paerelfnoer. ' RL AAR» J ,i. j,Dat svals * Waar is het? oxte. Och'het is geftoolèn van myn hals! i,„n best datftraat edoor geloopen? De fchelmen zyn, hun best, JCUTSTÊ TOONEEL. „ ,t a p t ott e, de waard He! houddendief! hT^eJmet den hals bekoopen! Waarishy? chaRLOTTE Die ftraat in. WAARD. Alon, dat gaat 3e voor. He- hou den dief! helhond den dief! dat «raatjedoo, NEGENDE T O O N E E L. CHARLOTTE,LODEWYK,KLAAR. T H ar L ÖT TE. Zyloopendaarverkeerd/khebihdieftraatgeweezeu. r t o D e wy K. a in ïVfeiuffrouw', wil niet vreezen, iïoewaarenze gekleed, Me juffer ? CI1ARL0TTE-0ch!zy waren! Zy waren! beide in'tbjaauw! och ik kan nietbedaaren.  H HE T WEÖE RZYDS L O D E YV Y K Geef aan mejuffer gaauw te drinken, meisje , ik gaa, Én zet de fchelmen met gezwindheid aehtet na, En breng u voord befcheid. TIENDE TO O NE E L. CHARLOTTE, KLAAR. CHARLOTTE, lachende, KLAARi Nu lachen , en flus fchreieri, Wat 's dat te zeggen? CHARLOTTE. Klaar, wy moeten hier verbeién, En niet in huis gaan, voor dat wy hem weder zien^ Ik heb myrt fnoer nogi KLAAR, Ho, dat is éeri list misfchien? fcltARLOTTE. Voorzeker: 'khoop dien heer in 't minnenet te trekkciij En met een fchyn van ftaat tot liefde te verwekken; })at was de reden dat ik van capoenen fprak. ïk heb daar ginter iri een hoek geftaari, en ftrak Heel klaar gezien ^ dat hy met u iets heeft gefproken^ En tweemaal uit zyn beurs geld in de hand gcftoken. Toen dacht my was het tyd om met hem in gefprek Te raaken, door een list; ik wist geen beter trek Dan dezen: wanthem zelf aanfpreeken zou niet voegen. Wat fprak hy met u Klaar? IC L A A R. Ik zal je vergenoegen. Hy gaf me , eer hy begon te fprcckcn , een dukaat; Toen vroeg hy na je naam, gedacht en (lam, en flaat; Eie heb ik hem gczeid; maar 'k heb", en 't had ook reden,Van al uw geld en goc'd zodanig opgefnecden Dat hy vcrfteld ftond s en dat kost hem een pifloöl/ Maar  HUWELYKS BEDROG. «I Maar 'k moest daar wat voor doen. charlotte. Watt klaar j,jap£etllj-lthetfcho0r. charlotte. A Hemel! 'k hoop niet dat ge onze armoede openbaarde ? klaar. Het eerste dat ik in «prechtigheid verklaarde , Was, dat men in je huis gort uit het water at. charlotte. Ha fpyt! klaar. , , . , Het tweede , dat 'k nooit huur en heb gehad. charlotte. Ha fpy t! ' l a a r tTpt Aevdc daA 2d flècht hier is gefchaapen, Dat l« iw en meid oP één bedflaapcn, Da 'jou juweelen valseh , je kleeren onbe aald , Eu alle zo ik denk zyn op krediet gehaald. charlotte. j charlotte. Ik zal Mevrouw die zaak.. . KLAAR» „, , Hoor! boot! 't is maar een \ omJ,  *tf . HET WEDERZYDS Als hy nu.weder kpomt, dat haast zal zyn, na 'k gis» Ken jy je rol wat net, en ongeveinsder fpeelen, Én hy niet merken dat je zoekt zyn hart te fteelen. charlotte. Gy fpot met my, ó feeks! en hebt my zo onttteld, klaar. Zyt maar gerust, ju(Trouw,ik heb hem niets gemeld * Dan 't geen je dienstig is om hem in 'c net te brengen. Wat voordeel zou 't my zyn! charlotte. De tyd kan niet eehengen Uier lang te praaten. Zeg wat hy aan u verzocht. klaar. Ik heb door leugens hem heel fraai in 't net gebrogt. Jly deiiiu niet anders dan om jou getrouw te minnen; Je zyt van nu af aan meestresfe van zyn zinnen. c ii ar lot te. Maar Klaartje mag ik my verlaaten op uw trouw? klaar. Daar 's niet dat ik niet voor u over heb, juffrouw. Je kent my immers: wat behoefje dat te vraagen? charlotte. 'k Verzoek dan vriendlyk, of gy my voor drie vier dagen Dat geld wilt leencn , dat die heer u heeft vereerd. klaar. Ei juffrouw, 'k bid! myn ftaat is ook gedeklineerd: Want eer ik by je kwam had ik nog honderd gulden, Die ik je leencn moest, om daar je kleine fchulden, Die 't meeste fchreeuwden mé te floppen, en dit geld Is al myn rykdom. Ei zie liever hoe je 't field. Ei Juffrouw 'k bid... cha r lot te. 't Is niet de pyne waard, mamaatje Wéér geld af te eisfehen. klaar. _ Wel, ik zeg, het is een kwaadje Den kaaien adel te bedienen. c ii a R-  HUWELYKS BEDROG. ïf CHARLO TTE. Wilt gy Klaar? KLAA R. Ja juffrouw, 'k magje niet verlegen laaten , daar. Je kunt het my, als je getrouwd zyt, weer betaalen; CHARLOTTE. , Ja, ja, gy weet wel waar gy 't wederom zult haaien,* Ik heb juist geen kleingeld, en wil niet wisf'len , kind; KLAAR. Ik weet warentig niet, mejuffrouw, hoe je "t vindt. Is goud klein geld? en wilje groots zyn, by die weeterij Dat je uit gebrek van geld in lang niet hebt gcgeeten* Als potje beuling, en .... CHARLOTTE. Zwyg. Wie heeft ooit gehoord. Dat gy zo ftout.... maar.... ELFDE T O O N E E L. CHARLOTTE, KLAAR, BODE. | BODE. "Vi^oont mevrouw van Adelpoort Hier, juffrouw? C IIA R L O T T Bj ja myn vrind. BODE. . . Dit geld moet hier dan WczeHi ^t Komt uit het leger. CHARLOTTE. Laat het opfchrift my ééns leezerf.* Gy zyt te recht, myn vrind! Blyf hiér een weinig ftanh: Klaar,haalmevrouw.Maar'kzie zy komt daar zelfs al aani TWAALFDE T Q O N E E L* CHARLOTTE,KLAAR,BODE, KONSTAN€Ë< -p| , CHARLOTTE. .L/aar is een zak met geld.  18 HET WEDERZYDS KONSTANCE. Voor ons, myn kind? wy dromen. Van waar zou dat geluk zo fchielyk by ons komen"? Tegen den bode. Laat my den brief eens zien. Ja. Hoeveel is de vracht? BODE. Vyf gulden. KONSTANCE. Zo veel geld? BODE. Het is niet minder. KONSTANCE. Wacht Dat ik het open doe. Maar 'k zie 'k hoef niets te geeven : 'tls immers gefrankeert,zie daar,'t ftaat daar gefchreeven. BODE. Waar ftaat het? ja ikzie't, 'khebdaar niet op gelet: Maar 't is 'er ook zoflaauw en duifter opgezet. 'kVerzoek exkuus.en moet dan niets,danvoor't hertellen, Drie ftuivers hebben. KONSTANCE. Kind , wilt gy ze hem maar tellen? CHARLOTTE. Ik heb juist geen klein geld. Hebt gy het Klaar zo geef. KLAAR. 'k Heb ook juist geen klein geld, zo waar niet als ik leef. C HART, O T TE. 'k Heb weldukaaten en piftoolen. KLAAR. 'k Zal eens zoeken. Ja'k vind nog geld, Juffrouw, het zat juist in de hoeken Gefchoten van myn zak. Daar vriend daar is je geld. DERTIENDE T O O N E E L. CHARLOTTE,KLAAR, KONSTANCE. -j-^ KONSTANCE, den brief geopend hebbende. Oie brief komtvan myu zooP,Cha(lotte,ik ben ontfteld. CU AH-  HUWELYKS BEDROG. t$ charlotte. ran broeder? ach Mevrouw! is hy nog in het leeveii? i Onverwagte vreugd! kons tance. Hy heeft hem zelf gefchreeven JitBrusfel: ach! myn kind, wat is myn hart verheugd! Iy zal ons aad'lyk huis herftellen door zyn deugd. charlotte, leest. Trouw moeder-, en mafeur, 'k neem deeer van u te groeten , m uwe droefheid met dit giftje te verzoeten, t Fortuin heeft V zederd ik van u gefeheidm ben My iets gediend; 't toon dan dat ik myn plicht erken, Voor V goed, dat ik van u , en by u , heb genoten, k Zend duizend guldens , en ik koop het te vergrooten , In V kort, zo 'tmooglyk is. 'A Ben kapitein te voet Geworden , en ik heb gelegenheid en moed Om tot een honger trap en meer fortuin te raaken. ■ Kan ook niet laaten . om aan u bekend te maatcn * Dat ik getrouwd ben, met een jufrouw, -welker [lam In Utrecht, zo als onze, en,' aad'lyk oorfprongk nani. | Berei my tot de reis , die morgen zal gtfcateden , Om u myn gemalin , Sofia, aan te bicden. 'k Breek af, door haast. Vaarwel. J (Jw Karei Adelpoort. Hvfchryft haar flamnaamniet,veel min rept hy eenwoord Van haar gedacht, dat 'sraar, dat doetmy zeer verlangen. ko ns t anc e- Na'k aan den datum,zie, zal ik hen haast ontfangen. Charlotte, ik zal dit geld terftond in onze kist Weg duiten; want indien een krcditeur dit wist, Men kwam ons op den hals. En Klaar maak gy te zWygetl. klaar. (krygen. Neen , neen , daar zal door my geen menscri de lucht van FEE R T JENDE '1 O O N E E L. charlotte, klaar. charlotte. Ik wenschtc, Klaar, drt nu die Heef hier weder «i£ 1$ 3 Klaas»*  so HET WEDERZYDS KLAAR. Maar, Juffrouw, wat koomt hier dit geld nu wel te pas; Ik maakte al zwaarigheid: want zulke groote Heeren * Gelyk je weet, moet me in het vryè'n braaf traktceren. CHARLOTTE. Zwyg ftil,daar komt hy weêr, en fehynt niet wel te vreêtf. 'VT FT I E N D E T O O N E E L. CHARLOTTE,KLAAR,LODEWYK. ZC II AR L O T TE. yn ze achterhaald myn Heer? L O D E W ï K. 't Moeit my mejuffer, neen. 'kHeb alles aangewend: maar ach! het is verlooiden; ;Zy zyn te ver voor uit, en niet wel op te fpooren. De beste raad is dat men overal berigt By Juweliers laat doen; de dieven zullen ligt De fnoer ten eerften aan den een of de aar verkoopen. KL AA R. En ik zal met 'er haast eens na de Lommerd loopen, En zien.... CHARLOTTE. Zwyg ftil. Myn lieer!'t is maar een bagatel, Niet waardig dat ik my om zulken zaak ontltel. De 1'chrik was 't allermeest. Ik zal wel order geeven A.ui iemand van myn volk. KL AAR. 't Dient in de krant gefchreeven. CHARLOTTE. Ik ben myn Heer , voor zo veel moeiten, geobligeert. LODEWYK. Neen , fchoone juffer! 'k hou my daardoor zo geëerd, Dat uw bevelen my voor wetten zullen (trekken. Uwe oogen, die myn hart tot zuiv're liefde wakken , Door hunneaanlokkigheid, zyn van zo'n groote kragt, Dat ik moet buigen voor de min , en haare magc. 'k Wil iieveï duizendmaal voor u, o fchoone! fterverf,. Daa  H ü W E L Y K S BEDROG' s't Dan 'tzoet genoegen,vanmeuwflaaf te uoemen,derven. CHARLOTTE. Myn Heer, de vleijery is na zo algemeen Dat 't dwaasheid wezen zonde , op uw beleefde teen, Mv zelf te vlcijen , met die ydele gedachten , Da t ik iets fchoons bezit: maar Mc kon niet anders wachten Van u; want 'k zie u aan voor eenen hoveling, Dien 't vleijen eigen is, myn fchoonheid is gering. LODEWYK- Ik ben een hoveling, 't is waar; maar zeer verfc.heien, Van aart als anderen : ik heb de walg van t vleijai, En zyt verzekerd, dat al 'l geen ik zeg niet fpruit Dan uit een zuivre min. Het liefelyk geluid, Van uwen lieven mond, kan my zo zeer bekooreo, Dat ik den Hemel bid om dat altoos te hooren. CHARLOTTE. Mynheer! hetlooptte hoog. Zoudge in zo korten tyd Verlieven? 'k denk dat niet. KLAAR- „ „ „ 'k Geloof ook dat't je fpyt . TaTuff-rouw,'kkanwelZyn:'khebin de Aftree geleezen, Dat 't by de Herders ook altyd zo was voor dezen. Lees maar Lyzandcrs en Kalistes vryery , Of Basfa Ibrahim! of Milord Koerteny, Kleopatra, Kasfandrc, eu duizend fraaije dingen; 't Is 't ouwe liedje dat de dichters altyd zingen; Een boere meid word ligt door hen een koningin, _ Een herder koning. Wel fteekt daar juist zo veel in? Hoe menig prins doen zy in boere kleêren dwaalen, OmFilisjes, die hen ontvlugteu, te achterhaalen; Eu dunkt je dit nu raar? je leest het alle dag. CHARLOTTE, 6 Malle meid hou op. KLAAR. 't Is zeker waar. ■ ■ CHARLOTTE, Ik lach..,. B 3 L*  83 HET WEDERZYDS lodewyk. (ren. Gy lacht, myn fchoone,en geeft my ftof, helaas! tot treu- charlotte. Het is genoeg, mynheer! lodewyk. Ach , mogt my de eer gebeuren, Dat ik uw' dienaar wierd, en da; ik wedermin Van u verwachten mogt, ik zou myn engelin Betoonen, dat myn ftaat haar fchoonheid evenaarde. c harlotte. Gy zyt my onbekend. l o d e w y k. Ik ben een Graaf, vsn waarde En mrcht in Poolen: doch in 's keizers hof gevoed, Eerst heer, en nu een flaaf, om dat ik u ontmoet. Een flaaf, geketend in uw' ftraiTe minnepanden, Die zyn geluk geheel gefteld heeft in uw' handen, c harlotte. Heer Graaf! hoewel ik my niet ongevoelig ken, Weet echter, dat ik zo onnozel ook niet ben, Om niet te zien, dat wy te veel van ftaat verfchcelen , En dat 't u lust met myn eenvoudigheid te fpeelen ; Ik ben een Juffer, wel van adel ; maar myn goed En rykdom zyn gering, ten aanzien van myn bloed. klaar. „Dat liegt zy niet, diepry, zy heeft hem nu al binnen". lodewyk. 'kMoest volgens tnynen ftaat,een hooffche juffer minnen, Maar gy hebt my bekoord, door uw volmaakt gezicht; Waarvoor de fchoonfte, die ik ooit gezien heb, zwicht, charlo tt e. De tyd vereischt, heer Graaf! dees reden af tebreeken . lodewyk. (ken, 'kHpop de eer te hebben,fchoone,om met u meer tefpreeEn zal, met uw verlof, verzoeken aan I\Tevrouw Uw Moeder, dat ik u zomtyds wat onderhouw. C HAR-  HUWELYKS BEDROG. «4 CHARLOTTE. Mvnlleer... "y7 LODEWYK. Ik hoop dat zy daar niet zal tegen weezen. CHARLOTTE. Heer Graaf, ik bid... LODEWYK. Helaas! uw weigring doet my vreezen. CHARLOTTE. Uw dienares myn heer, KLAAR. . „ „„ „Heer Graaf kom jy maar ilus . LODEWYK. • Gedoog, mynEngelin! dat ik uw handen kusf. CHARLOTTE. Myn Heer! ik hoor daar volk. LODEWYK. . Ik ken ze, 't zyn myn vrinden, En dienaars. ZESTIENDE T O O N E E L. " Zuijer L een koffer op den Kruiwagen. Dit's deftraJat,Nnu zal ik het wel vinden. Maak plaats! maak plaats! voor den Baron leftd.ï", i-„ A't 7i' hier moet ik wezen. J g 1 Lodewyk de jufer na de deur &*• Daar is je geld. ZE' Mvnlleer... LODEWYK. _  34 HET WEDERZYDS ZEVENTIENDE TOONEEL. LODEWYK, JAN, Lakkeilhi. JAN ben je al bezig iij de min ? t. , LODEWYK. m heb haar, die ik in de Malibaan zag wand'len, ucvonden. JAN. Laat ze zich een beetje maklyk hand'len? LODEWYK. Ik ben niet hoopeloos, de zaak fchynt.wel te ftaan. 'kZal t u vernaaien. Laat ons in de Herberg gaan. Einde van hei etrfte Bedryf, Twee  HUWELYKS BEDROG. is TWEEDE HEDRYF. . EERSTE T 0 0 N E E L. CHARLOTTE, KLAAR. _ KLAAR. JMen zal de rest van 't goed,\vel uit de Lommerd haaien, Wanneer je broer koomt, want die kan het wel betaalen. CHARLOTTE. Zwyg Klaartje! rep u wat. Maak alles aan een kant. KLAAR. Nu ben je eerst opgefchikt, Juffrouw! wol, uw Galand Verheft nu dubbeld. "* CHARLOTTE. Zeg, hoe hangen myn' mansjetten? KL AA R. Zo wel en fraai, dat ik ze hou vo or minnenetten. CHARLOTTE. Hoe ftaan myn moesjes? KLAAR, % Wel. CHARLOTTE. En hoe is myn couleur? KLAAR. Bezonder fraai. C HARL OT T E. Hoe ruikt myn adem? KLAAR. Zoet van geur. Na muskus. CHARLOTTE. Neen: het is katsjoe dat wy gebruiken. K LAAR. Goed; anders mogt de Graaf dielêkk're zuurkool ruiken. Die gy gegeeten hebt. CII ARLOTTE. Wat zegt gy ?■ B 5 KL AA IV  2S HET WEDERZYDS KLAAR. Niets Juffrouw! CHARLOTTE. Maar ben ik wel gehuld. N KLAAR. Ja, als ik u aanfchouw, Moet ik bekennen, dat je u zo weet op te fchikken, Dat deze minnaar voort zal vallen in je ftrikken: Want wie zou denken, die jou in dees kleed'ren ziet, Dat jy zo kaal waart, en nog minder had als niet. CHARLOTTE 'k Verzoek dat gyuw tong wilt fnoereu, 'k kan die rede Van u niet veelen, Meid. KLAAR. 't Is wel, ik ben te vrede. Maar Juffrouw, zie my ook nu eens met aandacht aan; Ben ik niet fraay gehuld? CHARLOTTE. Ja Klaar! dat kan welgaan. KLAAR. Hoe ftaan myn Moesjes? CHARLOTTE. Wel. KLAAR. En ruikt myn adem lekker? CHARLOTTE. Hoe is het fchecren,meid'gy wordt hoe langs hoe gekker. KLAAR. Niet gekker als je meent, ik denk ook nog tot ftaat Te komen, zo als jy, Juffrouw! myn fchoon gelaat Is oorzaak dat ik flus een kusje heb gekreegen Van zeker Potentaat. CHARLOTTE. Hei, Meid! hoe is 't gelegen? v Gy zyt een fpotfter, foei, 't ftaat kwaalyk, wen dataf, 't Komt door goedaardigheid dat ik u niet bellraf. Ivlcn vindt wel juffers die zich zo niet laaten kwellen. KLAAR.  HUWELYKS BEDROG. *t klaar- ja de oorzaak is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen Hoe 't met uw ftaat is. charlotte. Claar, wat preveltge? klaar. _ Ik, Juffrouw? 7ce niemendal als dat ik heel veel van je hou, Erf dathet mogelyk in 't kort zou kunnen weezen, i • Dat ik je nicht wierd.' charlotte. Meid! zwyg ftil, of gy moogt vreezen. kl aa r. Als iy gravin wordt , wordt ik vast een baronnes. charlotte. Ia , ligt een koningin, op 't allerminst princes. j ' klaar. Wat weet ik wat geluk my over 't hoofd mag hangen. Maar om je langer niet te houden in verlangen, Wee dan, dat afs ik flus den graaf die boodfchap bragt, Dat de Baron my kuste, en fchoon ik al myn macht Gebruiken moest, om die vrypostigheid te keerenv. Het was onmoog lyk, in myn macht, my te verweeren: TTv zeide in 't byzyn van den graaf, dat hy verliefd Op my ^worden was; dies als 't Juffrouw belieft My wat te helpen, zie ik kans om't zo te maaken Dat ik nog baronnes zal worden. charlotte. Schöone zaaken « Gy baronnes 1 ha! ha! wat beelt gy u al in. klaar. Ta lach niet; want dat is wel moog'lyk in myn zin. De heer baron, Juffrouw, krygt dikwils malle vlaagen, Die ik als baronnes, heel gaarne wil verdraagen. Die zaak zal heel wel gaan. Al ben ik maar een meid, Men kan niet weeten waar dat myn geluk nog leidt. Ei laat ik my dan ook wat Jufferlyk °Pfcblkkenc'HAR, \  48 HET WEDERZYDS charlotte. Weg, weg.. klaar. Je weigert het? 't Is wel, 'k zal alles klikken, Hoe 't hier gelegen is. c harlotte. Aan wien? klaar. Wel aan den Graaf. , charlotte. ó Hemel! k l a a r. Ja, Juffrouw, die heer is a! te braaf; 't Is flecht dat wy hem zo betoveren door liegen, En met een fchyn van ftaat aan allen kam bedriegen ;. liet is konfientie werk: maar 'k fiap 'ei- over heen, Als jy me helpen wilt. charlotte. 't Is wel, ik ben te vreên. Maar 't heeftgeen fchyn, zoudie baron opuverlieven? klaar. Hy is puur ftnpel gek. charlotte. Hoe weet gy 't? klaar. Vaste brieven : Je minnaar heeft het my gcluiiterd ih het oor. Wees maar gerust, Juffrouw, ik volgden haas op't fpoor. charlotte. Cg'Cn" ! ,,Wat heeft de inbeelding op den mensch een grootvermoKLaar. Wat zegje, Juffrouw? charlotte. 'k Zal uw toeleg dan gedoogën. Maar hebt gy Fop, uw broêr, van alles onderrecht? t KLAAR. 6 Ja, zeer grondig , maar, daar is hy zelf, de knecht, Met Hans, myn vrycr; en... TITER  . HUWELYKS BEDROG. S* TWEEDE TOON E EL. CHARLOTTE , KLAAR , KONSTANCE$ HANS 5 FOP, CHARLOTTE- Hans, langer niet te draalen, Daaris de valfche ring. HANS. Je praat van koeterwaalen, 'k Kan dat natuuriyk als een povre Savoj.iaj-d. Ik heb die kunsjes; als je weet.,wel meer geklaard. Maar wanneer koomt de graaf? KLAAR- Hy zal hier aanftonds weezen, KONSTANCE. Maar, doe uw' dingen wel. HANS. Mevrouw heeft niets te vreezen. Hans gaat uit de deur. DERDE TO O N E E L.. CIIARLOTTS,KONSTANCE, KLAAR, FOP. * K L A A R. . , Maar Fopbroer, doe vooral je dingen met verftand. F0P' , , A Ikzalmy houden als de plompfte boer van t land. . KONSTANCE- , Met Zyne gemalin.  30 HET WEDERZYDS, CHARLOTTE. 'kHoop dat liet zal gefchién; Zyn tegenwoordigheid , gemist zo veele jaarcn , Zal onuitfpreekbre vreugd in onze harten baaren. Ook zal myn graaf als hy zich by zyn aankomst vind, Meer indruk krygen van myn ftaat. KONSTANCE. ó Ja myn kind: De hoffelyke zwier is Karei aangebooren. CHARLOTTE. Zyn zeden zullen, vast, myn'waarden graaf, bekooren. KONSTANCE. Maar is'tal zeker, kind! 't geen hy te kennen geeft? Heeft hy u al gczegt waarhy zyn graaffchap heeft? CHARLOTTE. Nog nier, mevrouw! hy zal'tniet weig'ren te openbaaren, Als wy 't hem vergen, om het aan ons te verklaaren: Maar zo veel weet ik , hy 's aan 's Keizers hof gevoed, En 'k merk hem aan voor heus, en aadlyk van gemoed. KONSTANCE. 't Bedrog is hedendaags zodanig in de menfehen, Dat ik, alsMomus, van de Goden wel mogt wenfehen, Dat ieder in de borst een glaazen venfter had ; Om dus te zien of't hart met valscheid waar beklad. CHARLOTTE. Mevrouwvcrgeet ons zelfs,methaar verlof,'k zou denken Dat Momus ook zo deed. KONSTANCE. Kan de achterdocht ons krenken ? CHARLOTTE. Niet eer voor dat men die Iaat blyken aan elkaar. KONSTANCE. Dan is het veinzen goed. CHARLOTTE. Mevrouw dat laat ik daar , Ten min/te dient het ons, als ik iets groots zal hoopen. Hiei'  HTJWELYKS BEDROG. 31 Hier wordt gefcheld. TMnr zal de Graaf licht zyn, ras Klaartje, doe eens open. ' CHARLOTTE. Ik heb na hem verlangd, Mevrouw! en nu hy koomt, Voel ik my zeer ontroerd, ik vrees... KONSTANCE. Zyt niet befchroomo. V? F D E TO O N E E L. LODEWYK., KONSTANCE. CHARLOTTE, KLAAR. LODEWYK. 'k Heb de eer, Mevrouw! van u te komen zien, en fpreken. KONSTANCE. Deeeris aan onsmyn Heer! ikhouhetvoor een teken Wn achting tot ons, dat ge u zelfs zo veel verneerd. LODEWYK. _! Mevrouw, ik zag my nooit zo veel als nu geëerd: Dewyl "k zien mag die 'k myn hart reeds heb gegeeven En in wiens fchoonheid ik uw eerste jeugd zie leeven. KON S T ANCE. Gy vleit my Graaf! LODEWYK, 6 Neen , ik fpreek myn hart regt uit. KONSTANCE. . ( Het zv het waarheid is, of uit beleefdheid fpruit, Gv toont uw hofflykheid.door't flypen van uw zinnen. Om my van uw kant met beleefdheid te overwinnen. Myn agting hebt gy reeds gewonnen. LODEWYK. Ach! Mevrouw! Vergun my dan dat ik dees fchoonheid onderhouw'. Met woorden die de min my afperst: 'k ben verwonnen* Geen hooffche Juffer heeft my ooit behaagen konnen. Ik heb de min gehaat; nu dwingt zy my in t end. KONSTANCE. Gy zegt ons veel, myn Heer! maar ons is niet bekend  la HET WEDERZYDS Wie die betuiging doet. lodewyk. Mevrouw gelieft te weeten , WaardatmynGfaaffchapis, en hoe het wordt geheeteti? Ik zal het zeggen, fchoon ik 't liefst verhooien hou; Het legt in Polen, en de naam is Habislouw. Myn vader heeft my jong naar 's Keizers hof gezonden, Wanneer de Turken na 't bezit van Polen ftonden. En, zonder roem gezegt, ik wierd daar zeer geëerd, 'k Had mogelyk nu nog in 't Duitfche Hof verkeerd : Indien heer vader in het leeven waar gebleeven; Zyn dood dwong me , om my na myn erfland te bege'eveiii En korts kreeg ik eens lust te reizen met myn neef, Dien ik de fchoonheld van dees landftreek zo befchreef, Dat ik hem overhaalde om reisgezel te wezen. klaar. Gy meent de heer baron? konstance, tegen Klaar. ,,Zwyg Uil, of gy moogt vreezen. lodewyk. De reis is meest tot zyn verlugting aangeleid : Wyl hy zwaarmoedig is en vol dofgceïh'gheid ,• ja buitenfpoorig; doch niet altyd: maar by vlaagen. Hy heeft vernuft genoeg: maar als hem deeze plaagen Bekruipen, fchort het hem ten vollen in 't verftand ■ 't Geheugen gaat dan weg; dan weet hy vaderland, ' Noch ftaat noch afkomst,n och zyn eigen na'am te noemen, Maar anders is 'teen heer vol mocds en waard te roemen, Die door manhaftige krygsdaaden is berucht. konstance. Dan is hy waard, beklaagt. lodewyk. Mevrouw! 'k heb groote zucht Voor zyn perfoou ; hy waar' volmaakt om te beminnen ,■ indien hy inees'.er als voorheen waar' van zyn^zinnen! t>a.:r  HU WELYKS BEDROG. 33 'Ér wordt gefcheli en Klaar doet epen. konstance. Wat is daar voof geraas? wie ftoort ons hier al weer?.- ZESDE TOON EE L. FOP in boeren gewaad, met drie zaksjes geld, LODÉ w Y K. CHARLOTTEj konstance, klaar. fop. Cbeei". .Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag myn Mevrouw, verzin je wel, nou kom ik je betaelen. . Is dat je zeun? ja wel, hy lykt niet van de fchraeïen, En povre jonkers, neen, verzinje we!; ó bloed! Wat het hy al een goud en zuiver aan zen goed? Ho welkom heerfchip,'k hietje welkom om een koekje, Verzinje wel. kl aar. Hy is myn heer niet, gek! Fop. ja zoekje Me wat te pieren ? neen , dat *s mis, verzinje wel. konstance. Hy is myn zoon niet Kees. fop. Hoe of dit weezén zei? Verzinje wel, men heer, laat ik jou iens bekyken. Nou zie ik 't eerst, ja daar 's meer eigen as gclyken. Vergeeft me jonker! want ik was verabbezce.rd, Me dogt, om dat je zo bekant was en geveerd, Pat je onze jo'nker waert. klaar. Dat maak je aartig, baasje! fop. Alhin ik maar een boer, ik hou myn rippretafie. Ik, en myn wyf, die gaen met al de groote lui Vaa'{liee om. klaar. C fop.  34 HET WEDERZYDS FOP. Wel ja , ik breng 'er altyd hui En zoetemelk en kaas. Ik mag by elk verkeeren. KLAAR. Zo doende, Keesje, kan jy góe manieren leeren. CHARLOTTE. Hoe is 't op onze plaats? FOP. Daar ftaat het alles wel. 'k Loof dat liet met 't gewas dit jaer wel flaegen zei: De hoornen bloeijen uit de kunst, en in 't bezonder Is 't op jou Hoffteefchoon, verzinje,'t is geen wonder, Dat komt dat juffrouw op geen fchuitje mist en ziet. 't Is allemael gien fcha het geen juist fchaede hiet. Jou Tuinman Jaep, verftaet'em fchier op allezaeken. Nou is hy bezig om een bloemperk op te maeken, Vlak voor hethuis. Datmoetje haestiens komen zien: De zoete tyd komt 'an. CHARLOTTE. 'k Denk in een dag of tien Te komen, ligt nog eer , dat kunt gy Jaap wel zeggen.. FOP. Dan zei je 't bloemperk daar al opgemaakt zienleggen., KONSTANCE. Ko-om, laat ons reeknen, Kees, ik heb niet langer tyd,, FOP. Goed, als je wilt, mevrouw! dan raak ik't vragjekwyt. Te loopt die kamer in? ik mien je na te treden. ZEVENDE TOON E EL. LODEWYK, C H.A RLOTT e. binnen wordt geld geteld., ^ LODEWYK. ö iSehoone! die myn hart met uwe aanloklykhedeu Doet buigen voor de min, gy hebt myn ftaat gehoord;: Nuhangt bet maar aan u: ei laat een troost'lyk woord,. Uit uwen lieven mond, myn kwyncnd hart verkwikken.. CHARLOTTE. Zo haastig niet myn heer!  HÜWELYKS BEDROG, is LODEWYK. Ik tel al de oogenblikken, Myn allerwaardfte! Ach, troost uw' minnaar, ja uw'Haaf» CHARLOTTE. Het geen gy eischt, mynheer, is zulken grooten gaaf, , D t ik my honderdmaal, eh meerder, moe: bedenken, Eer dat myn pligt vereischt myn hart aan u te fehcnkcn. *k Heb uw' ftandvastighcid in 't minnen nooit gezien. Byand're Juffers fpreekt de graaf ook £00 misfchien. L O Ij li W Y K. Ik zweer u fchoone ziel by 'tbloozen van uw'kaaken, Die rooze gloed , die my in zuiv're min doet blrakrn; Die gloed, die 't fchit'rend vuur van Tirus purper tart, En met zyn ftraalen fchiet in 't allerkilfto hart; By 't diamante licht van uwe tweeling zonnen, Wier ftraalen allermeest myn minnend hrrt verwonnen; By 't levendig albast, van uw' volmaakte leen; Dat 'kniemand min dan u, noch heb bemind, voorheen. CHARLOTTE. Gy fiert uw reden op , en fchynt te poezeeren. LODEWYK. Ach 1 wat kan ons de min door haare kragt niet leeren? Myn Lieffkben onbekwaam te fchild'ren met w-t kr cht Van fchoonheid } gy myn hart gebragt hebt in uw magt. -Al deaanloklykheid, al die bevalligheden, Zyn magtig myn verftand van 't regte fpoor der reden Te leiden, zo gy niet uw' ftrafheid wat verzoet. CHARLOTTE. Gy vleit my, Graaf! LODEWYK. ó Neen, zie wlen u valt tevoets Een die zig onderwerpt wat vonnis gy zult geeven. Aan u, ó fchoone! h"ngt myn dood nu, of myn leev£U » Maak da dit oogenblik voor my gelukkig zy. CHARLOTTE. I Staa op, myn Heer! en heb wat meerder heerfchappy Op uwe driften, pöog dien vlam in tyds te dooven: C s Vv)  p 5nf CHARLOTTE. Waar voor is dat te koop? HANS. Akt'ondertkulde't minst, CHARLOTTE. • Dat is te veel, loop , loop.. H ANS- Bezie ze wel ter deek, hum' eb nieteene foute. Als jy een foute vindt, mak jou voor niet hum oute. Hum 'andel veul met jou , ze weet jou 'ep verftand V n de juweel, veel betre als al de daara van 't land. Jou koop altyd koet koop. Ze eb eens van jou kehatte , Cinq'mille Ëk.uus gelyk. Keen klant in deeze ftatte Die zo veel koop, als jou. CHARLOTTE. Het is geen kwaad juweel:' Maar, Monfieur Poerlaron , de prys is veel :e veel. Zes honderd gulden is genoeg; 'k zou niet meer geeven. HANS Ze moet niet dingen. CHARLOTTE. Niet? HANS. Madam', zo waar ze leeven, Ze zou verlies, ma foj, LO-  HUWELYKS BEDROG. 29 LODEWYK. Mag ik 't juweel eens zien! CHARLOTTE. Heer Graaf, 't is toe uw dienst. HANS. Jou moet zo (lekt niet bien. Kezie fon Exelenfe. Ik 'eb nok van myn leeven Zo weinig niet kewon LODEWYK. Ik zal nog yyftig geeven. CHARLOTTE, Zo valt gy in myn bod , myn lieer? LODEWYK. Gy biet te min. CHARLOTTE. Geeft hem zyn'vollen eisch, heer Graaf, is t zoo uw zin. LODEWYK. . Gvkuntals'tubelieft,Monfieur! uw geld dan haaien; 'kZal in myn logement u deezen dag betaalen. HANS. Bon, waar logeer jou? LODEWYK. In de goude muizeval. HANS. Sorf Exelenfe zek hoe hum daar noemen zal. LODEWYK. ( De graaf van Habislouw. HANS. De' Kraaf van Kabeltouwen ! ]e fui; vót ferviteur. Ze kan dat.wel onthouwen. TIENDE TOONE E\L>. LODEWYK, CHARLOTTE, KLAAR. _ jl LODEWYK. Myn Lief! 'k verzoek dat gy my de eer doet, dit prezent Van my te ontfangen. CHARLOTTE. _ 'k Zie dat gy myn' aart niet kent. C 4 L°"  4o HET WEDERZYDS L O D E WY K. Myn fchoone, ikbiddatgy't prefent niet af wiltwyzen, Ai is het wat gering; gy zult 't misfehien mispryzen, Dat ik my tegens u in 't bieden heb gekant? 't Zal my eeij eer zyn, om 't in zulken lieve hand 'Te mogen zieji. En heb ik daar dooriets misdreeven ; Gy moet de mode van het hof den fchult dan geeven. Ik bid u neem het aan. ■C HA RIOTTE. 'k Bedank u dan, heer Graaf! LODEWYK. Myn Lief 't is zulks niet waard; 't is al te Hechte gaaf. Ik was^bytja in toorn op deezen waal ontfleeken: Om dat hy onze réén zo fchielyk af kwam brceken, CHARLOTTE. Daar was niet overig. Gy hebt myn wil gehoord. Gy moet beiocven, aan vrouw Moeder niet een woord, Van't geen gy op myn hart gewonnen hebt, te zeggen: Ik zal het, op zyn tyd, haar zelf te vooren leggen; Gy kunt my midlerwyl bezoeken als galant. LODEWYK. (!) Lastig uituelvoor een hart vol minnebrand! 'Er wordt gefcheld. C HA R L O T TE. Doe open Klaartje. Wieofdaaralweerzalkoomcn? LODEWYK, Ik hoor de Hem van myn koezyn. CHARLOTTE. Wat doet u fchr oomen ? LODEWYK. Het is de heer Baron, die door zyn zotterny My overal befchaafnt Myn Kart 1 ik vrees dat hy Iets aan zal vangen dat u ligtiyk zalinishaageft. CHARLOTTE. Een die V-erfland heeft km wel zotterny verdraagen. Be heer Baron zz\ nü niiïfcaien tiet fpoorioos zyn ELP»  HUWELYKS BEDROG/ 41 ELFDE TO O N E E L. JAN, LODEWYK, CHARLOTTE, KLAAR. JJAN. e ruis vót fervitcur, Madame, en mon kouzyn. Vergeef my dat ik jou gezelfchap kom verftooren. Zvn exelentie zal een' blyden tyding hooren. _ Kent gy den fchryver van bet opfchrift van dien brief ? LODEWYK. Hoe! hebt gy brieven heer Baron? datis.my lief. Hebt gy 'er geen voor u? JAN. Ik heb 'er vyf gekreegen. En teo-en jou gezeid, ik was al wat verleegen, Om geld. De wisfel komt nou juist heel nee van pas; Ik denk dat al myn geld geen duizend Ginjes was, En dat is niets: wapt|wat kan duizend Ginjesmaaken CHARLOTTE, terwyt Lodeivyk feest. . Dat , is een groote fom. KLAAR. „Ja kou je daar aan raken, „Dat zou ons dienen in ons kraam. CHARLOTTE. „ Zwyg hy is gek. .1A V* Mejuffcr! dit is al een kostclyk vertrek. CHARLOTTE. , Myn Heer, zo pasfelyk. JAN 6 Neen, het is zeer aartig. Is dat tapyt niet wel een duizend guldens waardig? CHARLOTTE. Dat wee' ik niet, myn Heer! dewyl 't by erfenis Van iemant van 't genacht, aan ons gekomen is. T A N. Mejufor! jy komt my zo aangenaam te vooren, pat jy myn hart byna tot liefde zoude bekooren. C 5 Ja  44 HET WEDERZYDS \ Ja zo de Graaf, myn Neef, jou minnaar nieten waar, Wy wierden zekerlyk in korten tyd een paar. 'k Heb overal geweest, in Spanje, in Hongaryen, Mezopotamien, en ook in Pikardyen; In Zweden, Perfiën, ja in Luilekkerland: Maar nergens Juffertjes zo fchoon, en vol verftand, Als jy bent, ooit gezien. LODEWYK. „ Ha fchelm wie kan 't verdragen! Mejufter ik verzoek. CHARLOTTE. Zwyg maar, 't zyn malle vlaagen. JAN. In Etiopiën heb ik 'er een gevryd Die lykt jou op een draad, 't is of je zustets zyt. Zy was de dochter van Paap Jan , die voor twee jaaren Getrouwd is met den Cham , of Keizer der Tartaaren; Ik was 'ér aan verloofd, ze was alreeds de bruid: Maar die verbraste Cham heeft juist myn trouw gefluit. Ik meen dien beest wel haast dat fchelmftuk te betaalen. LODEWYK. „Hou op met liegen! of... JAN. De drommel zei hem haaien ! De Cham zei weeten wicn hy heeft geaffronteerd, LODEWYK- „ Zwyg zeg ik of... JAN. Op 't minst dient hy wat afgefmeerd. Hoe , zou die vent myn bruid ,die ik zo liefhad , houwen? Zou hy, tot fpyt van my, Paap Jan zyn dochter trouwen? 'k Wou liever dathy op een heete hekel zat, Of dat die Cham zyn broek vol brandenetels had. LODEWYK. Zwyglicver van dien Cham, en fpreek vanand're zaakcn. JAN. Koezy ri ik voel myn hart zo in de liefde blanken,  HUWELYKS BEDROG. 43 Nu ik die Juffer zie , dat ik niet la aten kan Te Ipreeken van myn bruid , de dochter vr n Paap Jan ; Omhaar, zal ik altyd deez'fchoone Jufferminnen, En ook myn best doen om haar tot myn bruid te winnen. Doe jy je best al meê, en zie wie 't hagje krygt. LODEWYK. „Ik zweer u, heer Baron! JAN. Ja Graaf, of jy me dreigt, Datbruitmenietmendal. Ik wil dees Juffer vryën: Doe jy je best ook maar: ik maghetheel wel lyên. LODEWyK. Mejuffer, 'kbid vergeefdeeze onbefcheidenheid Vaumynkoezyn: gy weet... JAN Myn fchoone, ikbenbereid Om u te toonen da t ik hier niets heb misdreeven , 'Het geen hem redenen kan tot misnoegen geeven. CHARLOTTE» Myn Heer! wees vry gerust: dewyl 't maar korts wyl is. JAN. Maar, dat ik jou bemin, da t's zeker en gewis. Wat meen je; Graaf! dat jou heer vader toe ;-.ou laaten Datjy zoudttrouwen?neen,hy zou jou doodïyk haaten. Je vader is een man die ftaatna qualiteit. Hy heeft je een llartogin, voor't minfte, toegeleid. Het is dewaarheid, je behoeft me niet te wenken. LODEWYK- Myn Heer, hoefpreektgy dus? wat zult gy al bedenken Om my te kwelleu ? mynheer Vader is lang dood. „ Ikheb'thaar wysgemaakt". JAN. Myn min is reeds zo groot , Dat ik warentig fchier de waarheid heb vergeeten: Maar nou bedenk ik my. Hy 's dood , ja wel te weeten, Zo dood gelyk een pier, hy ftorf geheel te onpas, Toeu ik de bruigom met Paap Jan zyn dochter was. KLAAR.  ,44 1: H E T W E D E R Z Y D S klaar. Op wat wys fturfhy? hoeheeft hy dengeestgegeeven? Jan ., Wel kind, hy (turf om dahy langer niet konleeven. lodewyk. T, 6 Fielt! gy zoudt my door uw' losheid fchier verradn." Myn Heer! het wordt al tyd, koom laat ons t'famen gaan, jan. ^aatons dees fchoone nog een weinig onderhouwen: Of wil jy gaan? ikblyf. lodewyk. „H; fchelm! het zal u rouwen." jan. Dewyl je't zo begeert, ik zal gehoorzaam zyn. En in ons logement een helder glaasje wyn "Op haar' gezondheid door myn edel keelgat gieten. lodewyk. Vaar wel,myn fchoone! Ik hoop 't geluk Heets te genietea Van u te dienen: zo gy my zulks waardig kent. ia n, laat een brief vallen. Ik meen het ook zo , met dit zelfde kompliment. charlotte. E)e eer is aan my, cn't is my leet dat ik de Heeren JNiet beter naarhunn' waarde en ftaat kan regaleeren. TWAALFDE T O O N E E L. charlotte, klaar, konstance, fop. \vt charlotte. T" at dunktMevrouw.heb ik myn rol niet wel gefpeeld? fop. En heb ik na dekunstniet fraay eenboer verbeeld? konstance. eTot nog tóe gaat het wel, myn kind! nu moet men maaken Lat hy gelegenheid verkryge cm u te fchaaken. charlotte. Mevrouw, dat dunkt my vreemd. Hoe durf ik zulks beWat reden hebtge om my tot zulken zaak te raêu. (ftaan? Die  H v WE t Y K S BE D-R O G. 1». Ik doe tuunouu. onvermogen uit. Dan kwam gewis terftond ous 0ömftandighedea Vauzulkeu bruiloft; me ^ eM e£n Edelraan,. Dat is iets ongemeens. A wa r t am Van minder ftaat, weet dat ik t niet uitv KLAAR- , e a» t ris wonder wel verzonnen; CHARLOTTE» Ik durf het niet beftaan. KLAAR- ■ . Verlies je er ook iets by¥ CHARLOTTE. Myn reputatie. , la zet die maar aan een zy. Laat jou een vogel,' die zoo vet, is niet ontflippen. KONSTANCE. , Hv mint u teder, Kind! J CHARLOTTE. . ja mooglyk met de lippen. Éan'ik een hoveling betrouwen» , KONSTANCE. j Neen, niet veel. Maar zou een die f^^^^et Zoo los vereeren ? neen 1e^t * J . Geneigtzynte uwaarts. F£S£Je wd voorMSbeWees nietbefChroomt,mynKind tmoet Mevrouw! ik moet my 'op-die zaak ter deeg beraên. Ikvindeenbnef^ienh^^raafmisfchienyergeeten, C B & R-  4S" H ET WEDERZYDS CHARLOTTE. Klaar, is hy open? KLAAR. CHARLOTTE. Dan moet ik d'inhoud weeten. CHARLOTTE, leest, 'k Neem de eer van u te kontenteeren, Genadig heer, op uw hegeeren, En zend twee wisfelbrieven, op Den heer Krist of el Osfekop , Le grand Banquier der hecren Deeneh; Zy zyn op zicht, en reets verfcheenen, Groot , ieder van twee duizend pond, Dien gy koerant ontfangen kont. c- Hy woont te Brusfel, in den grooten Krist of el, naast de kallefs poot en. Hy is het wifs'len lang gewend, En by de Deenen wel bekend. Voorts valt voor ons niet meer te fchryvcn, slis dat wy uwe dienaar blyven. En groet genadig uv koczyn, Den heer Baron van Schraalenftyn: Wiens kwaad ik hoop dat nu niet zwaar is. Hans Tzerfrefer, Sekretaris. CHARLOTTE, Klaar , breng dien brief voort na de goude muize val, Hy zal verleegen zyn. KLAAR, 't Is wel, Juffrouw! ik zal. Kon ik den heer l?aron ook totmyn min beleezen, En mocht ik baronnes, alsjygraavinne, weezen. Ik was 'er boven op. CHARLOTTE. Ei zwyg die malle praat; Hy is een edelnrn, en gy van flechten (bat. Hoe kan die malligheid u komen in de zinnen? KLAA R  H Ü W E L Y K S BEDROG, «r Inoudetvênwas 't de mode om zoo teminéetf; In Cats ftaat immers van de fchoone Afpaüa, baar Keuning Cirus op verliefde , en haar zoo dra Niet had gezien of liet haar door zyn' dienaars fchaaken, En tot een koningin, ten fpyt van anderen maaken. Ben ik zoo fchoon juist niet als deezehardem, Het fcheelt al evenwel heel weinig, in myn zm . Ik zal myn best doen om den kaerel te verleien; En hy is gek; hy zei wel luist'ren na myn yleijen. charlotte. Is 't ernst of boert! klaar. 'tls ernst konstance- Hoe Klaartje! wordt gy zot? charlotte. Mevrouw! gy ziet dat zy met deeze zaaken fpot, Wam zy heeft trouwbelofte aan onzen Hans gegeeven. klaar. 't Is immers beter met een edelman te leeven , En weezen baronnes, als met een' armen knecht Een ordinaarisje op te zetten? fop. Jy hebt recht, Myn Zuster! Doe je best, je zelt den gek bepraaten. charlotte. Dan zult gy Haus,daar ge aan verlooft zyt, dus verlaaten? klaar. Die koop ik af, indien ik ryk wordt, met wat geld. charlotte. 'tIs wel, doevry uwbestenziehoedatgy titelt, Verbrodt ons werk maar niet door die uitfpongheden. klaar. Ik zal myn zaaken wel beleggen, en myn reden. Ik zal nu met den brief voort na;zyn herberg gaan? kon'  4S HET WEDERZYDS KONSTANCE. Nog niet; ik moet u eerst ter deegen doen verdaan, Op welken wys gy met die heeren dientte fpreeken , Op dat aan d'aanflag die 'k bedacht, niets moog' ontbree* ken. C HARLOTTE. Men zy zo fchielyk niet. De zaak is van gewicht. KLAAR. Dat's raar! in myn zin is de zaak niet zwaar: maar ligt. Einde van het Tweede Bedryf. DER.  H U WE LYKS BEDROG- 4? DERDE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L* LODEWYK, JAN, tWee Lakkeien, A JAN* Acht honderd guldens, Heer , in een reis weg te geven? Aan eene juffer die jy tweemaal van je leeven Aanfchouwd hebt, ik beken je zyt vry kordiaat; Maar ondertusfchen wordt de beurs geen kleintje fchraal. L ODE W Y K. Met fp^elen kan men weêr aan and're ichyven raakén. 't Was nodig, en het hielp bezonder in myn zaaken;. Ik heb de juffer weg. JAN. Jazy ligt jou, myn Heer! LODEWYK. Het is geklonken. 'kZal haar trouwen, Jan! JAN. Ik zweef i Dat ik my niet verlaat * op juffers die haar zinnen Zo fchielyk buigen, om een vreemdeling te minnen: Daar fchuilt wat achter. L O D E #Y K. Neen, ik hou hem voor geen man* (Die eene juffer niet terflont bepraaten kan; Men kan de weêrmin haast befpeuren, aanhaare oogen; JAN. (geiIJ Zie toe,myn Heer! zie toe, een mensch wordt licht bedroDie wedermin komt my te fchielyk; naar ik merk Spruit zy uit kaalheid ; is het maar geen hoeren werk* LODEWYK. Ha fchelm! wat zegt gy daar. JAN. Ik bid wil u betoomeii. Hebt gy na haar gedrag en ftaat al wel verndomen? D fc*N   53 HETWEDERZYDS JAN Gmaf, haalhetinjehalsl LODEWYK. Baron, beken het dan! JAN. Ik zegnogeens, 'tisvalfch. En jy zult derven! LODEWYK. Ha! Baron ik zal my wreeken ! VIERDE T O O N E E L. KLAAR, WAARD, tV.ee Lakkei] en , JAN, LODEWYK. T JAN' JLk zal niet rusten voor dat ik je heb doorfteeken, Zy worden gefcheiden* WAARD. Heer Graaf, verflaajewel, waar komt de questie deur? JAN. Dequestie, datje'tvat, diekomtmaardooreenleur. Van duizend guldens, die'kmet wedden heb gewonnen. LODEWYK. *t Is om het geld niet, want dat zou men geeven konnen: Maar om het point van eer. Wat geef ik om dat geld. JAN. ïk zeg nog eens, Kozyn! dat jy my aanftonds meldt, Wie dat het zegt. LODEWYK. Baron, dat kunt gy zelfs wel denken. WAARD. Ei. heer Baron en Graaf, wilt tog malkaar niet krenken, Verftaa je, zegwieis't? JAN. Dat raakt je niet, Jan GatI 7.o jy je 'er in rteekt kryg je vuistlook, va t je da t ? Kozyn , ik vraag nog eens of jy den man wilt zeggen. Baar leit myn degen. L O"  IJUWELYKS BEDROG. 53 LODEWYK. 'k Zal de myne ook ned 'ïieggen. Lodewyk luistert Jan wat in. JAN- Ik was in misverftand. Kozyn, ik heb de fchuldl *k Verzoek exkuus. LODEWYK. 'k Heb myn belofte nu vervuld. JAN. Ik zal *t betaalen. LOPF.WYK. Hou het geld, 't km my niet fcheelen, Om duizend guldens, zulken bagatel, krakkeelen? Tegen klaar. 't ts misverftand... Vlaarhoe! zyt gy daar zoete kindl Het moeit my dat gy ons te faam fh questie vindt. ^ KLAAR. ïk wou alleen graag met zyn F.xelentie fpreeken. L O D E W Y K. Vertrek dan Hospes, en L- kkeijen. WAAR D. ,, Selleweeken! „Is duizend guldens by dat volk een bagatel! „ Ik zal heur fnyèn van de beurs, verftaa je wel. JAN. Heer Graaf! ik zalu met het meisje alleenig laaten. KLAAR. Neen, heer Baron! jy moogt wel hooren wat wy praaten. V 1 F D E T O O N E E L. LODEWYK, JAN- KLAAR. _v, LODEWYK. W cl Klcartje,zeg my, is uw bootfchap kwaad ofgoe.1T KLAAR. Daar is myn juffrouw flus een raar geval ontmoet; Derhalve heeft zy my in tyds by jou gezonden. LODEWYK. ' Wat raar geval? D 5 BLAAR.  ,4 HET WÉDERZYDS klaar. Dat wy Mevrouw haar Moeder vonden In zulken kwaad humeur, dat zy niets hooren wou, *t Geen tot je voordeel is. Zy zal naar ik vertrouw, Haar dochter ergens in een klooster op doen fluiten. lodewyk. Wat j*eden heeft Mevrouw om onze min te fluiten? •■ klaar. Zy heeft je vryery een tyd lang aangehoord; Waar door zy weet dat jy haar dochter hebt bekoord? Zy noemt ha ar dartel, wulps, ontbloot van goede zeden, Een fchandvlek van 't gedacht, die tegen alle reden Zich zelfs vertrouwen durft aan eenen vreemdeling; Ma er boven al verfoeit zy haar, om dat ze een ring: Dien gy gekogt hebt, uit uw' handen dorstontfangen, Hoe, zegt ze , gy moet zeer na'thuwelyk verlangen, Dat ft nm ten dienst "au u 'i al Op te zetten Wat' KLAAR. Dat zal misfchiên de Snyér zyn. Of Lakenkooper om te maanen. 't Zyn gezellen Die ik niet langer weet met praatjes uit te Hellen, KONSTANCE. Zeg dat wy uit zyn. Speld dat volk wat op de mouw. KLAAR. Indien zy't zyn, zal ik myn best wel doen , Mevrouw. CHARLÓTT E. Licht dat het Broeder is, die kan hier nu al weezen. KONSTANCE. 't Kan zyn : doch ik heb réén om 't tegendeel te vreezen. 'k Ben bang voor krediteurs , zo dra 'er word gefcheld. TWEEDE T O O N E E L. KAREL, CHARLOTTE, KONSTANCE , KLAAR, HANS. een Lakkeij van Karei. TT KONSTANCE. Jtdet is uw broeder! ach! ikben van vreugd ont fteld! Zyt welkom, waarde Zoon! CHARLOTTE. Zyt welkom, lieve Broeder. KAREL. Wat is't me een vreugd,dat ik u zien mag,rch! vrouwMoeMatheb ik u misdaan , misleid door myne jeugd! (der! Vergeef myn losheid! KONSTANCE. Ach ! myn waarde Zoon ! de vreugd Verhindert my ,ik kan van blydfchap naauwlyksfpreeken! Omhels my! KAREL, omhelst Konftance, KONS TANCE. ö Neen, myn Zoon ! ik rekett Datgy, door uw vertrek, den grond van ons geluk Gelegthebt. Ach ! wat vreugd na zoo veel ramp en druk! Wie hadt g edacht dat ik u in myn oude dagen Noa weder zien zoude! al myn tegenfpoed en plaagen E % En  63 HET WEDERZYDS En droefheid, zal ik nu vergeetcn ! koom myn Kind, Omhels uw' Broeder, dien ge in 't leven weder vindt. KAREL, omhelst Charlotte. Myn Zuster 1 CHARLOTTE. Broer! KL A A R. 't hhierbyzonder druk met kusfen , I En ik kryg niet een brui, van 't byftaan, ondertusfeu. KAREL. Wel, Klaartje , leefjenog! K L A A R. Ja, zo'k niet beter weet. 'j Och dat je wist, myn Heer! hoe deerlyk dat ik kreet, Toen jy zo ftilletjes, en zonder eens tefpreeken, Vertrokken waart, en dat ik van je taal noch teken Kon hooren waar je waart: jy zoudt my ook wel eens... Je weet wel wat ik meen. KAREL. Dat'sligt wat ongemeens! KLAAR. 6 Neen-, niet ongemeens, jehebthetvauje leeven Wel meer gedaan, KAREL. En wat? KLAAR. Een welkom zoen gegeevetv K ARE L. Gy zyt nog de oude Klaar, een fuaakje van een meid. Daar 's dan een zoen. K LA AR. En jou ook één tot dankbaarheid» KONSTANCE. Klaar, wil die dartelheid een weinigie betoomen. Myn Zoon! waar is uw lieffte ? of zyt ge alleen gekomen? KAREL. ïk wagt myn lief haast, 'kben te paard voor uitgereên.  ■ HUWELYRS BEDROG. 69 Zeis op den wagen. KONSTANCE. Hoe! liet gy haar zo alleen! KAREL. Ikkoom hier om te zien hoe 't ftaat met onze zaaken; Om, zo hier iets ontbrak, eerst op zyn ftel te raaken: Myn liefrte weet niet hoe het by ons is gefteld. .Hebt gy myn laatften brief, éa't pakje met dat geld, Ontfangen? KONSTANCE. Ta myn Zoon. 'k Geloof dat uwe leden Vermoeid zyn van de reis, gy hebt ligt hard gereden? KAREL. <0 Ja ikben vermoeid. KOtïS TANC E. Laat.ons d .nbinnen gaan. 'k Zal u een.voorval.'i geen ons voorkomt, doen verftaan, Van zek'ren Graaf, die met Charlotte zoekt te trouwen. KAREL. Een Graaf, Mevrouw! K O N S T A N C E. Tree voort , 'k zal u de zaak ontvouwen, DERDE T O O N E E L. KLAAR, HANS. -XTT KLAAR. W el Hansje ftaajedaar, en fpreekje niet een woord? HANS. Daïraaktje niet. KLAAR. Myn bloed, hoe benje zo verftoord? HANS. Watbruitdat jou. KLAAR. Je zyt nochtans myn uitgeleezen ,(zen. Die haast mynbruidegom, myn man, en voogd, zelt weeli A N S. Dat zei je liegen. - E 3 KLAAR.  7o HET WEDERZYDS KLAAR. IIoc! waarom, myn lieve I lans? HANS. Dat weet je wel. KLAAR. Myn hart, zeg, is'er dan geen kans, Om jou met traanen te vermurwen, noch met fmeeken? Myn lieve maatje,,'k bid, wil toch een woordje fpreekeii: Je weet het immers dat ik je altyd heb bemind ? Het fpyt me dat ik je in zo'n kwaad humeurtje vind. HANS. Dat raakt me niet. KLAAR. 'tls wel, wil jy geen reden hooren? Dan is het Huwlyk af, dat zeg ik van te vooren. HANS. 'tKanmy nietfcheelen. KLAAR. Goed , dan trouw ik met een aêr, Totfpytvan jou: jemoet menietveulbruiën , vaar. Dat is een hangbroek! dat's een puikje der portretten Uitdealmenak! jawel , meuhoord je beeld te zetten , "Van kiinklaar goud gemaakt, vlak op de vulliskar. HANS. Dat zou heel mooi zyn. KLAAR. Ja, dat zou heel mooi zyn, nar! HANS. Maar vryt jou die Baron , zeg Klaar ? 'kbegin te vreezen. KLAAR. Datraakt je niet. HANS. Hoor Klaar, je bent myn uitgelcezen. Ik meen 't zo kwaad niet, zeg, wat zeit myn Heer Baron ? KLAAR. Watraaktdatjou? HANS. Ei hoor! myn Pinxterblom, myn zon, Wy  H U W E L Y K S BEDROG, -f Wy zeilen met malkaar, gelyk gezeid is, trouwen. klaar. Dat zei je liegen. H a n S. Och! hoe ken je jou zo houwen; Myn fchepfeltje, jeWeet'dat ik je zoo bemin', En gist'ren had je ook in jou Hansje groote zin. Het is voor jou dat ik zoo zuinig weet tefpaaren. klaar. Dat'sgoed voor jou. hans. Och Kkar, wil toch je zelfs bewaaren: Want die baronnen zyn zo vol van guitery , Je weet het niet myn kind. klaar. Hans, zorg jy niet voor my: Jy hebt de paspoort, en de bons. 'k wil jou niet kennen. hans. Ziedaar, demortepaay, moet jou en my dan fchennen; Heb jehethart, dat jy karonje me verlaat, Ik zal dien gekken vent waarneemcn op de ftraat, En kloppen hem zoo plat als Itokvis met myn handen. De kuiten zei ik hem af byten met myn tanden, En voort de rest zoo kort als potjebeuling flaan. klaar. Jamaar, myn lieve vaar, hy is al mede een haan : Hy zou dan, op jou kop, zodanig vliegen vangen, Dat jy zoudt wenfehen , dat je al zalig waart gehangen; Gelyk je wel verdient, voor jou bednegery. Hoor Monfieur Poerlaron. hans, haalt de trouwbelofte uit zyn zak. Je bent een vuile pry, Een lichtekooy. Ik zweer je zelthet je betreuren. Zie daar's je trouwbelofte,ik zal ze aan ftukken fcheuren, Ik ken je nou niet meer; ik wil je niet meer zien, klaar, haalt ze ook uit. Zie Hans, datgaatje veur; het moet gelyk gefchiên. E 4 HANS.  p HET WEDERZYDS HANS. Maar wacht een beetje,Klaar,is't ernst,of is het fchecren? KLAAR. Dat is my evenveel, zo als je zelt begeeren. HANS. Ik doe 't maar om te zien 'of jy me nog bemint. Kt Ai 11. Ik meen het ook niet, Hans, ik was alleen gezind Om je eens te toetfen , en het geen hier is bedreeven, Dat moeten wy malkaér van harte weer vergecveii, HANS. Daar flaa geluk toe, drie pond vygen op de koop. KLAAR. Vier vaten wyn daar by; drie ankers met een ftoop. Maar zacht daar is mevrouw. VIERDE T O O N E E L. . KAREL, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR, HANS, FOP. Lakkei] van Karei. KAREL. Gy zegt my wond're trekken, En listen: maar de tyd zal alles wel ontdekken. Die brief is my verdacht: dewyl ik niemant kan In Brusfel, die zoo hiet gelyk als deeze man. Kristolfel Osfekop, Bankier der heeren Dcenen! 't Is een verdichte naam. CHARLOTTE. Zou dan myn broeder meenen, Dat zulk een' Graaf bekwaam zou weezen tot bedrog? KAREL. Het .geen men nu niet weet leert ons de tyd licht nog-, 'k Heb meer mesfieurs gekend, die om fortuin te maaken, Opfneden van hun ftaat, en wonderlyke zaaken Verzonnen, om een duif te lokken in het net: Daar is te Brusfel korts een karei vastgezet, Pie zich een Graaf noemde, en ook niet ontzag te vryën By  huwelyks bedrog. 73 By jufferen van rang; hy haddiefchelmeryen Al Van» gepleegd , eer hy bekent wierdc voor een guit; Derhalve, Zuster, dient uw vryery geftuit, Tot dat men na zyn' ftaat. ter dege heeft vernomen. 'k Zal hem verzoeken of hy hier belieft te komen, Zodra mynlief hier is: wyl iknieuwsgiengben , En niet gerust zal zyn voor ik dien Graave ken. 1 charlotte. Zyn deugden kan men aan zyn ommegang befpeuren. karel. ó Zuster, 'k waarfchouw u , men ziet het meer gebeuren; 't Kan een bedrieger zyn , al zyt gy kloek van geest, Daar zyn wel wyzer door den fchyn bedot geweest. klaar. Dathyeen Graafis, Heer, daarwilikwelopzweerea: Want hy voert ftaat, en 't gaat niet aan zyn kouwekleêren Al douwt hy me een piftooluit vrindfebap in myn hand; Daar is geen nobelder noch beter Heer in't land. karel. Datis een fchoonbewys 1 zulks kan genoeg gefchieden., Al is hy j uis t geen Graaf: men kan verachte lieden Niet onderfcheiden van de grootfte, indien het geld Hun veinzery bedekt, 'k Zie veel het geen ons meld Datwybedroogcnzyn; de tyd zal/t best ontdekken. c iiarlot te. Maar Frere , uw onderzoek mocht hem tot gramfchap karel. (wekken. Ik merkhy heeft u reeds al binnen door de min, 'k Zoek maar te peilen hoe hy 't met u heeft in 't zin. 'k Zal hem beleefd, gelyk een edelman, ontmoeten, En in zyn logement, flus in pasfant, begroeten. Maar laat ons met malkaêr nu heen gaan na de poort, Den wagen wachten. künstanc e. Goed. HoorKlaartje! hang eens voort Theewater op , wy gaan myn dochter t'zamen haaien, Maak alles op zyn ftelj 'tza wakker, niette draaien: e 5 wy  74 HET WEDERZYDS Wy komen, denk ik, in een klein huif uur weêr hier. Indien de Graaf hier komt, zo geeft hem dit papier Van Stoffel Osfekop , 't geen hy hier heeft verlooren. KAREL. Als gy hem fpreekt, zo laat hem vry de tydinghooren , Dat ik gekomen ben. KLAAR. Dat zrl ik doen , myn Heer! KONSTANCE. Nu, alsgezegtis, Klaar, wy komen daadlyk weèr. En ikbelast u, dat het water dan moet koóken. KLAAR. 't Is wel, 'k zal met'er haast wc t hoepelftokken ftooken: Wy hebben juist geen hout, totnogtoe, inonshuis. FT F D E T O O N E E L. CHARLOTTE, KLAAR, HANS. MCHARLOTTE. aar Hans, ik hoorde flus hier zulken groot gedruis, Wat was dat? HANS. Niemendal. CHARLOTTE. Ik hoorde u nogtcns kyven. 'tGeen hier gefchied moest toch voor al verholen bly ven. KLAAR. 't Was onder ons, Juffrouw! het raakt jou zaaken niet. Hans keef op my: maar 't is door jaloezy gefchied. Ik heb het hem, uit grond myns harten , alvergeeven. Hy docht dat die Baron... CHARLOTTE, tegen Hans. Heb jy daarom gekeeven. Daar wordt gefcheld en Klaar doet op. Wat heb jy groot verftand ! zou zulken edelman Zyn zinnen Hellen op een meid ? my dunkt dat kan Niet weezen. HANS.  HUWELYKS BEDROG. 75 HANS. Hy is gek. CHARLOTTE. DeGraafzuu'tnietgehengen. Tuffróuw, hy zou de meiïmisfcUen in fchandebrengen. Ik heb voor al geen zin in horens, datje cva^" 'k Praat van den drommel, en daar komt hy zelf of tmat. CHARLOTTE. Gy moet dien edelman behoorlyk respekteeren, Gelyk 't den ftaat vereischt van zulke groote heeren. ZESDE T O O N E E L. JAN, KLAAR, CHARLOTTE, HANS. TAN. Vindikjet'huis, dat'sgoed, myn fuikerzoete Klaar. KLAAR. Ta Heer Baron , 'k ben tot je dienst, gebied my maar. J ' JAN. (wachten Tuffróuw, myn neef heeftlang hier voor de deur ftaan En tuurenna't balkon; maar tegen zyn gedachten, Kwam eenaanzienlyk Heer hier uit het huis, Mevrouw Verzeldehem: hy wistnietwathy denken zou. , Tc meer , om dat hy ook een ftoet zag van lakkeijen ; En daarom kom ik hier. De kacrel zou fchier fchre.jen Van droefheid, om dat hy niet weet wat ditbeduid. Hy denkt al dat je bent veranderd van beiluit, En dat dit mooglyk zal een medeminnaar wcezen., K L A A R. ANeen,deGraaf heeft daar in'tminst niet voor te yreezen, 't Isjulfrouws Broeder, die flus t'huis gekomen is. JAN. Dan zal de zaak nou niet gelukken , naar ik gis. CHARLOTTE. De Graaf kanhisr... daar ishy zelf, de deur was open. ZE-  75 HET WEDERZYDS ZEVENDE T O O N E E L. iodew yk,jan, cha r l otte, kla ar, hans. Ml o d e w y k. ejuffer, ach! heb ik te vreezen of te hoopen ? Ik wacht het vonnis van myn leeven , of myn dood, Uit uwen lieven mond. Ach! was uw' gunst zoo groot Datgy myn wedermin... maar neen 'k moet altoos zuchEennieuwe minnaar zal... Cten» charlotte. Myn Heer, de minnaars duchten Altyd het zwaarfte. Laat ons in 't znlet wat gaan. Ik zal u zeggen hoe wy met de zaaken ftaan. De Heer Baron gelief ons beide te verzeilen, Daar wordt gefcheld, Klaar doet op, ha n s. Wie of daar is? ó bloed! Wat dunk je van zulk fchellen. Die brengt voorzeker geld , maar basta; dat's abuis. ACHTSTE T O O N E E L. hans, klaar, hendrik, joris, «* hendrik, ^-'oên avond Klaar, is nu Mevrouwen Juffrouw t'huis? klaar. Mevrouw is uitgegaan , het komt nou niet gelegen. Geefmy je rekening, wy zeilen ze ter degen Bezien, en nazien. h e n d r i k. Hoe? Mevrouw heeft die al lang Gezien, en nagezien, dat is weer de oude zang. kla au. Hoe raasje zo ? Mevrouw zal je immers wel betaalen? joris. Hoe? heb je niet gezeid dat ik nu geld zou haaien ? klaar.  HUWELYKS BEDROG, fr KLAAR. Dat's goed i maar kom dan als zy t' huis is, dat is raar. HENDRIK. Ze fcheert met ons de gek, het is al over 't jaar Dat ik geloopenheb: ik zal heur affrouteeren. Ze draagen aanhaar gat begut dezelfde kleeren, Het zelfde ftof, datik'erheb verkoft, ikzal Heur roepen. KLAAR- Meen je't ook? ei, Hendrik, ben je mal? 'tls maar een bagatel. HENDRIK- Het is twee honderd gulden. Is dateenbagatel? KLAAR. Ja waaren al je fchulden... 'k Wil zeggen fchuldenaars, zoo goed als myn Mevrouw, Dan was je wel bewaart. HENDRIK. Hoor, weetje wat? met jou Wil ik nietpraaten, 'kwil Mevrouw nu zeiver fpreekenv Te hebt ons lang genoeg bedrogen met je ftreeken. hu is Mevrouw niet t'huis; dan leid ze nog te bed; Dan zit ze aan tafel; en dan heeft ze weer belet, 'tls altyd dit of dat. KL AAP-. Ze zelje'tgeldwelgeeven.Kom morgen ochtend wéér. JORIS. Ja, dan was'tweêr om'tevefl*' Al wisje wasjes! komt Mevrouw niet haastweêrom? KLAAR. Is dan het geen dat jy moet hebben zulken fom , Mynheer de Snyër! datkan zeker niet veel weezen.- JOR1S. Kictveel? hoor toe, ik zei myn rekening eens leezenV  ?8 HET WEDERZYDS Joris, leest, x Mevrouw, Mevrouw van Adelpoort, Debet, aan Joris Luberts, Koort. Ik heb aan Juffrouws rok genaaid. drie gulden. Item: VoudRygelyf'verfraaid. een guld. tien ft. Item: een nieuwKorsjetgemaakt. twee gulden. kl aa r. „Item: daaf heb je toen geen kleintje van getaakt. joris, leest. Item : aan reclttdraat, en aan zy , twee gulden twee ft. Item: een nieuwe Leverei\. vyf gulden een Huiver. Item: aan gaar enen aan lint. een gl. twee ft. acht pen. klaar. ,,Item: jou lappediefje maakt tny fchier ontzind. J 0 ris, leest. Item: nog ééns een zy Korchet: twee gulden. Item: Balynen ingezet. zes ftuiversacht penn. Item: een Tab'bertje voor Klaar, drie gl. drie ft. vier pen. k l a A r Item: doen haalde je myn lappen deur de fchaar. JORIS, leest, /tem: aan voering en aan baaij. zes gulden twee pen. Item: aan monftering heel fraaij. zestien ftuivers. Item: een Nachtjak voor mev rouw. een guld.zestien ft. Item: aan loot in elke motiw. vyf ftui v. tien penn. Item: nog aan mevrouw.sjapón, twee gulden. klaar. Item: hou op! joris. Dat is zoo klaar gelyk de zon. 'k Moet hebben. Somma dertig gulden en een ftuiver. klaar. 6 Ja, ik weet het wc!, jou rekening is zuiver. Kom morgen ochtend weer, jou geld is al gereed. i1ekd r 1 k. Ik heb den brui daar van : ik zegje dat ik weet, Dat jou Mevrouw hief is. Ze laat zich maar verzaaken. , KLAAR,  HUWELYKS BEDROG. 79 klaar. „Hoe drommel zal ik het met die kwa& geesten maaken ? hendri k. Is zy in huis niet, ik zalblyventotzykoomt. klaar. Ei raas zo niet, fus, fus, „ wat is myn hart befchroomd!" Hoor, Juffrouw is wel t'huis: maar 't komt nu niet gelegen Daar is een zeker Heer. Zy heeft belet gekreegen... Maar zacht daar is zy zelf. NEGENDE T O O N E E L. charlotte, lodewyk, jan, KLAAR» hans, hendrik, joris. charlotte. „Xs'tmoog'lyk! wat is dat!'* hendrik. Juffrouw ik kom nu om... charlotte. 'k Verzoek u dat gy zit. Geef ftoelenKlaartje.'kZal deHeeren asnftonds fpreeken. joris. Juffrouw dat hoeft niet, 'k kom... de tyd is reets verftree* klaar, tegen Joris. (ken. Zit neer, je hoed op: want je luizen wotden kout. hendrik. Mejuffrouw 'k kom... charlotte. Myn Heer is onderdaags getrouwd? hendrik. 6 Ja, met uw verlof... charlotte. De Juffer is zeer aartig. MynHeer is ook de min van zulk een'vrouw wel waardig. hendrik. Dat'swaar, ikben vernoegd, maar,.. char"  8© HET WEDERZYDS charlotte. 'k Heb haar ftem gehoord, Zy zingt zeer fraay muziek; voorwaar haar ftem bekoort Een ieder. hendr ik. Ja zy kan my met haar ftem vermaaken. Maar als 't juffrouw belieft te fpreeken van myn zaaken.f. charlotte. Zy is bekwaam tot uw negotie. hendrik, "t Kan welgaan. Maar apropo Juffrouw... charlotte. Zy heeft al lang geftaan. In ftoffc winkels. By Ragoe altoos twee jaaren. hendrik. ■ója, maar ik verzoek... " charlotte. Gykondnietbeterpaaren t Als met een juffer die zoo veel bekwaamheid heeft. Gy zult welvaaren : ze is aanminning, enbeleefd. 'k Denk morgen, by uw vrouw, een modens ftof te koohendrik. (pen. Ja, maar Juffrouw.,. charlotte. Ik mag niet op een ander loopen. Gy doet my wel. Schryf dan meteen uw reek'ning uit. Gy wacht zo lang daar meê,'k weetniet wat dit beduid. hendrik. Ik h eb myn rekening al lang aan Klaar gegeeven. joris. tk heb myn rekening ook netjes uitgefchreeven. charlotte. t3 Pry, waarom geeft gy my daar geen kennis van. klaar. Juffrouw ik heb't verdoft, en zoals ik den man Hier zie, begin ik om de rekening te denken. CIlAR»  HUWELYKS BEDROG. 81 CHARLOTTE. Door zulke flof heid zoudt gy myn krediet haast krenken. Wat denken deze liên, indien dit weêr gefchied, Zal ik u leeren... KLAAR. Och! Juffrouw, ik wist het niet. HENDRIK. Daar is myn rekening. JORIS. Daar myne. CHARLOTTE. Ik zal bezorgen Datgy, Mesfieurs, uw geld ontfangen zult, op morgen. HENDRIK. Uw dienaar, Juffrouw. JORIS. Euikblyfjeferviteur. CHARLOTTE. „Ras Klaartje , lei me datkanailje na de deur. TIENDE T O O N E E L. LODEWYK, JAN, CHARLOTTE, HANS, KLAAR. MLODEWYK. yn lief! het moeit my dat ik nu zoo ras moet fcheideti. CHARLOTTE. öja, Heer Graaf! gy dient niet langer te verbeiden, Gy weet de reden: want *t zou ftryden met myne eer : Dewy 1 Mevrouw 't verbiedt. Wy zien malkander wéér Deez' avond: Broeder zaluzekerlykbezoeken. LODEWYK. Helaas! moetik dan... CHARLOTTE. Ei, ik bid wil u verkloeken. L O D E W Y K. Welaan,- ik wach: hem dan in myne herberg, flus. CHARLOTTE. Vaar wel, inyil Heer. F r t,o-  82 HET WEDERZYÜS LODEWYK Vaarwel, myn 1'choone, metdeeskus. I A N. Ik volg je zo, myn Heer.'k Moet nog een weinig praaten Met Klaartje. CHARLOTTE Ik zalmyn Heer dan watalleeniglaaten. Klaar *k gaa wat leggen op de rustbank , ikhebpyn In 't hoofd , maar roep me als hier de vrinden weder zyn. KLAAR. 't Is wel, Juffrouw, ik zal. ELFDE T O O N E E L. KLAAR, JAN. KLAAR. Wilt gy nietmeê vertrekken Myn Heer? JAN. Ik zal tot jou gezelfchap wat verflrekken. Maarliefje, zeginy, isjou Meereen Kapitein? KLAAR. Ja tot uw'dienst, mynhart, Baron van Schraalenflein, / JAN Zohy in Duitsland dient zou ik hem mooglyk kennen: Hoewel men door den cydmalkanderkan ontwennen. KLAAR. Hy komt uit Braband. JAN.- Neen dan is 't dezelfde niet. Ikken een kapitein in Duitsland die zo biet. „ Het is myn hopman niet, nou heb ik niet te vreezen." Ik heb een vaers op jou gerymd , meid, kanjeleezen? KLAAR. Heelwel, waar is het van? JAN. Het handelt van de min. KLAAR»  HUWELYKS BEDROG. 83 KLAAR, \ Zoben jemeê poejeet? JAN. Welja, fteekt daarwatin? Ik heb een Heer gediend in Holland, die 't ine leerde. KL AAR. Een Heer gediend? JAN. Wel neen, 'k wil zeggen, ik verkeerde Met zekerHeer,,de droes,'khadmy daarfchier verpraatl". Dat is'er een die net de poëzy verftaat. Hy rymelt op één dag ten minsten zeven vellen ; Hy hoest zyn kluchten , en hy zweet gefta dig fpellen ; Hy weet het onderfcheid v&ïïde en den heel net. PIL, is maar een beest, en moet aan kant gezet. Je, die, zweert hy, zei nog van zyn handen frerven , En'twoord quanfuis,zelhy in ballingfchapdoen zwerven. CK, die't a. b. c. veel j-:aren heeft gebruid, Krygtvanhemna dedoodnog ftecken indehuid , Enaldeprullevaars, diekwalykconjugeeren, Zalhy mctknuppeldicht geen kleintje deklineeren. KLAAR. Dan is het a. b. c. tansin een grooten nood. JAN- 't Leit alopfterven: ja, hetis alruim half dood. Maar meid, je moest de kunst ten vollen meester weezen, Eer jy dit vaersje, naardcnaard, zoudt kunnen leezen: Madame, 'kzal't, met jou pcrmisfie , zelfs eens doen S Het is ecu rympje dat jou raakt, na'kzou vermoên. JAN, leest. Wat is de liefde groot, Al in de waereld plane! Myn harteken , minjoot, Je moet me helpen zane! Of 'k ft erf de bit f re 'dood. 6 Droefheid groot! Let eens op myn aanfehyrt. Fa è Maag'  g4 HET WEDERZYDS ó Maagdeken verheden! Dan zult gy haast certyn, Bemerken daar beneven, Dat door de min ik quyn; Tct myn ruwyn. Oorlof myn lieveken ziet, Help my nu uit aangieren! Ik bendere geenen bandiet, Maar vol komplcete manieren. Ei help my uit verdriet,. Al zonder verfchiet! JAN. Dat is eerst kunst, nietwaar? K L A A R. Hoe kan je't zo bedenken Zo.zulke-vaerzen jou de harfenen niet krenken Jn'tmaaken , dan verftaa ikmeophetrymenniet. Maar, waar is d'inhoud van datrympje toch gefchied? JAN. 't Gefchiet op deeze plaats , 6 maagdeken verheven : Dat heele vaers is maar op jou alleen gefchreeven. KLAAR. ■Zo meen je't nog inernst ? JAN- Voorzeeker,, Engellief, Ikhou je voor myn bruid , je bent myn hartedicf! KLAAR. Maar weet de Graaf het wel dat wy malkaar beminnen? Hy zal 't beletten. JAN. Neen, dat durft hy niet beginnen, Ik zei je trouwen, fpyt wie dat het jebenydt. K L A a R. Maar Heer! ik vrees je zult verand'ren door den tyd. ' jan. Ik, ik verand'ren! dat zal nimmermeer gebeuren. ÏË,erzalde Dom van-'tlioofdtotaandevoetcnfchturen £  HUWELYKS BEDROG. 85 Eer zal een oïyfant verand'ren in een luis; _ Een kikvorsen in een paard , of in een haringbuis. Eer zal ie eenbaviaan in een karos zien ryen, Met veertien uilen , als trouwanten van ter zyen. klaar. De vent is zeker gek." Maar als ik met je trouw , Moest jy me zeggen waar dat ik belanden zou. Belanden » hoor eens toe ]voo\ eerst, om niet te dooien. Zei ik je brengen in een koets rechtuit na I olen; Maar onderwegen ook wat pleift'ren, datje tvat. Nou, in dat Polenleiteenheelegrooteftad. Nog grooter danParys, met Amfterdam, en Londen', Konftantinopelen, eu Rome , aan een gebonden, Met Uitrecht "er op toe, en deeze groote ftad Zei ik ie eeé ven, tot eenbruidfchat, vat je dat? fken vrn de inkomst van die ftad gemak'lyk leeven ; ■ Zoniet: ik zei je een ftad nog op de koop toe geeven. • klaar» Ik heb van zulken ftad myn leven niet gehoord. JAN. Zy is'er evenwel, myn Hartje, rechtevoort. KLiVf Pv Datisonmogelyk. jan. 't Is zo , .er goeder trouwen , De grond die is 'er: maar de huizen moet je bouwen. klaar. ,Datis eenraaregek." jan. Wat zegje, Hartedief? klaar- Myn Heer Baron, ikheb je waarlyk al wat Het. jan. Mynfmoddermuiltje! klaar. Maar, waar is myn Heer geboren t F 3 JAN:-  26 HET WEDERZYDS jan. Myn Heer is hier... maar zacht, ze zeggen op een toren. Maar...'k was'er zelf nietby, ten minlte,'kweet het niet. klaar. Hoe op een toren ? jan. , Jamyn Zieltje, datgefchied In Polen altyd zo, daar worden al de grooten Op torens voortgebragt; dat's eens voor al beflooten; Die dat niet doen wil, acht men voor geen edelman; Men dronk, morbleu , met zulken vent niet uit één kan ; Wy ftaan op't point d'honneur. Dat zou jy niet gelooven. TWAALFDE T O O N E E L. ii \ ns , jan, klaar. Hh an s. et water kookt al, Klaar. jan. Wie komtmy daarberooven Van al myn vreugd ? zegop, wat ben je voor een fchoft! hans. 'k Zeghanden van de bank : het vleis is al verkoft. Alben je de Baron , ik zei, de duivel haalje, Datzonietlyën. jan. Ha! wat zegje daar, kanaalje? hans. Dat ik geen fchoft ben , en die meid is rects myn bruid. klaar. Myn Heer, hy liegt het, 'tis een olyke fchavuit. Jan 'k Zei met dit entje flanl je zoo de lenden fmeeren, Dat je op een ander tyd my meer zelt extiineeren. h a n s . Dan haal ik hier terftond de bu uren in het huis. j a n. Ikzegje karei, maak me hier niet veel gedruis, Of  HUWELYKS BEDROG. 87 Of'k fteek je voort aan 't fpit. HANS. Je hoeft me niet te dreigen. Of'k zei ten eersten ook een grooten degen krygen. klaar. „ Mier is 'er geen in huis, Baron , wees vry gerust." ja n. 'k Zegkarel, zo je niet te'rftond myn rotting kust, Dat ik zodanig meen je ruggeftuk te meeten, Datjy dejaloezy teneersen zultvergeeten. hans. Tedoetmyongelyk, 'k zel't joubetaalen , Klaar, Dat zweer ik ; komt myn Heer, Mevrouw, en Juffrouw j a n. (maar. Hoe karei durf jy haar, «Jas* lk ben, affronteeren? hans. Morbleu! 'kfpring uit myn vel! i a n. 'k Moet jou de lenden fmeeren: Want jy verzoekt'er om. Bid a-nftonds om genaè! hans. Ik wil niet! jan ftaat Ham met de rotting. Daar, daar, daar. Dóeaanftonds'tgeenikraé. hans. Och' och' vergeef me toch, hetgeen ik heb gefproken! De droes, is dat ook (laan 1 myn ribben zyn gebroken. jan, geeft Ham geld. Daar, 'zalf ze hier wat mee , 'levereer je dees dukaat. Maak me op een ander tyd door jaloezy niet kwaad. ii an s. 'k Bedankje Heer Baron. Zooveel' 0 feldrementeu! Doet rotting olium in Polen zulke renten , Danishetgoed, naar'kmerk, om daar lakkei te zyn. Ii L A A R. Hoor Hansje! F 4 HAN s,  83 HET WEDERZYDS hans. Watbelief: Mevrouw van Schraalenftein? jan. Mevrouw van Schraalenftein? wel, daar moet wat voor Hoor Hans! kom hier eens Mans! (wezen. h a n s. Och, ik begin te vreezen! j a n- Hoorllans! kom hier censHanslkom hier eensby me ftaan, Je zelt wat hebben. hans. Maar ik vrees je zelt weer (laan. jan. Mevrouw van Schraalenftein vereert je twee dukaaten , Maar mits konditie , dat je 'er my zelt trouwen laaten; En wilje met ons gaan na Polen , zei ik jou Hofmeester maaken van den Graaf van Habislouw. hans. Je zegt zo wat, 't is wel, ik zei me een reis bedenken... 't Komt my niet kwalyk voor, ik wil ze jou wel fchenken. Ik ftap'er dan van of; ziedaar, daar is myn hand; Endaaris'tbriefje, datikheb totonderpand Van Klaar;'k wil zeggen van Mevrouw, jou uitverkoren. jan. Geef hier, dat'sgoed. Welzoo, wel zoo, datmagikhooklaar. (ren. Ziedaar, myn lief, daar is het fchrift dat ik van hem Gekreegen heb. jan fcheurt de trouwbeloften aan ftukken. Welzoo , dat geeft de zaak wat klem. 'k Zei jou tot Baronnes, jou tot Hofmeester ma aken, En moog'lyk zeljc lui tot hoogcr ftaat geraakcn : Want dat brui t my niet, weest te vreede zoo ik 't fchik , Je zelt het allebei net hebben, zoo als ik. h A n s. Zyn excllentie denkt wel om die twee dukaaten? jan.  HUWELYKS BEDROG. 89 jan. Hofmeester, zou iknietï'k vergat het, doorhetpraaten. Zie daar,' myn vriend, ze zyn van harte jou gegund. hans. 'k Bedankje, Heer Baron. Bloed! dat is fchoone munt. jan. Nudat'sgearrefteerd , nietwaar, myn uitgeleezen? Je zelt van nu voortaan myn' Baronnesfe wezen. KLAAR. ÓJa, myn tweede Ziel! jan. Geef my daar op een zoen. Hadie, ik gaa; 'k heb in myn herberg iets te doen. klaar. Myn Hart, ik heb een brief, liebjy die hier verlooren?j a n. Laat zien myn Engellief, 0 ja myn Uitverkooren! Vaarvyel, tot flus myn Hart, ik kom hier daatlyk wéér. klaar. Ikblyfjedienaares, en wachtje dan, myn Heer! Einde van het Vierde Medryfi \< 5 VYF-  po HET WEDERZYDS VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. klaar, hans. klaar, zingt onder Vfchikken van V huisraad, "YY7 hans. VV at is de waereldraar, en vol veranderingen! klaar. Ja, d'een moet huilen, en dun ander hoort men zingen h a n s. Mevrouw van Schraalenftein is vrolykjes van geest. klaar. Ziedaar, daar ftaat den brui: "t is lang genoeg geweest Ik werk niet meer, ó neen, 'k zal by den felj,eweeken, Myn juffers handjes niet meer in koud water fteeken : 'k Ben nou toch ryk genoeg: waarom zou ik het doen? h a n s. Je hebt gelyk Mevrouw : jou lieffte heeft toch poen. Wou ken jy in een koets , als and're Juffers ryén , Met knechten achter op , en paasjes van ter zyën , Beneven de koetfier. Heer! wat zal dat een pracht Ênftaatfiezyn , Mevrouw! watzaljy zyngeacht! En ik Hofmeester, ha! klaar. Wat Ken je mooi vertellen. Daar wordt gefcheld1. Hofmeester doe eens op , ik hpor daar iemantfehellen. TWEEDE T O O N E E L, jan, klaar, hans. Mjan. yn fuikerbekje! kom ik nou niet gaauw weer hier? klaar. Dat had ik niet gedacht. ja n3 'k Heb zulken grootplaifler In  HüWELYKS BEDROG. 91 In jougezelfchap , dat ik langer niet kon wachten. K L AA R. Zoo fpeult jou beeldtenis my ook in myn'gedachten. JAN. Lk zal jou liefde ook wel beloonen, dat'k wel weet. Ik laat jou maaken zulken kostelyken kleed, Datieder, die't zal zien , zyne oogen uitzal kyken. De grootfte dame zal by jou een dienstmeid lyken. Ik heb een mode voor je alleen gepraktizeert. KLAAR. Een nieuwe mode, Liefde? J A N. Ik zie wel je begeert Datik'tbeduiënzal. Hoor toe:, 'tismynbegeeren, Datje een bonnet draagt, dieheel mooy metpaauwe veêIn plaats van pluimen dffenieije, is opgedaan; (reu, En recht voor 't voorhoofd zal het ad'lyk wapen ftaan Van Schraalenftein, op die manier als de granaaten , Die op de mutzen zyn genaaid van de foldaaten. KLAAR. Maar dat is al te vreemd. JAN. Dat lykt zo in het eerst: Maar als je't voor doet, zei je elk volgen, om het zeerst, KLAAR. De paauwe veêren met da t wapen , zou niet vleien. 1 JAN. Dat's om den adel van't kanailje te onderfcheien: Want hpdendaags is al te weinig onderfcheid; Al wat een Juffer draagt, durft tans een kaale meid Ten eerfte nadoen , om een fnoeshaan tebehaagen: En dat's'er dan belet als Juffers wapens draagen. KLAAR. Ikzoubefchaamdzyn, weg, zy lachten me uit, op ftraat. JAN. Neen: al wat de adeldraagt,hoekoddig,'t is nooit kwaad. Voorts meen ik jou een kleed van goud of zilver laakeii, Fraay»  9* HET WEDERZYDS Fraay, op zyn oud romeins, ofgrieks, te laatenmaaken; Waarvandefleep , op *t minst, moet dertig ellen zyn. Vol wapens geborduurd van goud, niet vals, maarfyn; En deze fleep zal ik van paasjes laaten draageri; Dan zal je zitten op een' grooten zegewagen , Gelyk éen Schipio, of als een' Hahebal. Baar wordt gefcheld en Klaar doet open. ii an s. „'Ie Geloof, warentig, die Baron wordt dol, of mal. JAN. Hoe zegj e broertje lief ? H a NS. Niets: maa r liet lykt wel gekken. jan. Zwyg ftil vent: of jy zult den wagen moeten trekken. DERDE T O O N E E L. karel, sofy, charlotte, konstance, jan, klaar, hans, Fül'. Twee Knechts van Karei, ■» »- karel. tegen Sofy. JYlyn waarde Lief, ik Met u welkoom in ons huis. jan. '.\ .„De duivell'k ken dien ve'nt,'t is bier voor my niet pluis." konstance, tegen Sofy. Myn Dochter wulkoom. charlotte. En ik meen het ook zoo, Zuster! SOF v. 'k Bedank ualtemaal. jan. ,, Ik word nog ongeruster. „Ishy't, ofishy'tniet? ja ja, het is de vent. „Ik hoop dat hy me in dit Baronnen pak niet kent." karel. Wat is dit voor een Heer? 't zal den Baron ligt weezen. klaar.  ' HUWELYKS BEDROG. 53 klaar. Ta't is de Heer Baron. jan. „ Och, ik begin te vreezen 1" kar el, tegen "jan. Myn Heer. 'k Heb de eer van u.. jan. Myn Heer, exkuze raoi» Ikhictiouwellekom: maar ik .vertrek, maloi. Het zóome fpyten dat ik je zou diverteeren, . Ikblyf jeferviteur. karel. Myn Heer zal ons vereeren Met zyn gezelfcliap... maar... hoe lykt die Heer na JanI jan, tegen alle elk by zon der. Te luis vótferviteur. j karel. Myn Heer Baron , ik kan U zoo niet laaten gaan.ïndien'tu zou behaagen... jan, Myn Heer'k heb haast. karel. Ik heb u ééne zaak te vraagen'. Heb ik den Heer Baron voor dezen nooit gezien?' jan. „Daar heb je nou den brui.'tKon wezen,Heer,misfchienr Maar heb je me gezien , zo is 't geweest in Polen. karel. Baron, wat kan een mensch raar in zyn meening dooien?: *k Zou zwceren dat gy een van myn foldaaten waart, Die laatst gedezerteert is,' met myn beste paard, jan. Hoelangisdatgeleêu? karel. Zes maanden is 't geleden,- j an. Dien tyd is myn lakkei me ook met een paard ontreederf.- k a r e &v  54- H ET W,E D ER Z YVD S KAREL. „jawel, 'kzouzwecrten, dat de fchurk dezelfde was. " T A M „ Hoe zal 't hier metme gaan... Myn Hecr,'t komt niet te Dat jy een man, van myn kaf akter, durft gelyken (pas By zulken gaauwdief. 'k Zweer, ik zal je laaten blyken Wie dat' ik ben, als was'tmórbleu met dit rapier. K A R E L, Myn Heer vergeef het my, wy hebben geen pleizier Om Heeren van fatfoen tot vyanden te maaken. JAN. „ Hoe pikkenzal ik uit dien vent zyn klaauwen raaken." Myn Heer 'k vergeef jé, en Vertrék-met jpu verlof. S OFÏj tegen Karei. „ Myn Liefde, gy vergreept u aan dien Heer te grof. k A R E L. ,. Het is de zelfde fchurk, ik wil'erwel hp opzweeren, „ Hy is veranderd, door die pruik, en deze kleêren. JAN. Uw dienaardan, tot dus. KAREL. Baron, hoor nog één woord. CHARLOTTE Ik bid u, dat gy hem door vraagcn niet verdocrd." KAREL. Hoe is uw' titel? JAN. Die's, Ern'estus, Mouris, Stoksld, Starost Lakkeiskie, én Waiwode van de Bokski, Heer van pasmenten goud , en kroonslakkei van 't plein , Baron en eifheer van het land van Schraalendein. KAREL. Dien titel hoeft de Heer Baron zich niet te fchaamen. TAN. Ja, dat is blind voor jou .want dat zyn Poolfche naamefl. KA RE L. ,> Ik zal hem evenwel betrekken. Dat 's een guit!" Ij va»  HUWFLYKS BEDROG. 5 Iwferviteur Baron! Klaar, lei dien Heer eens uit. jan. ion zoete Klaartje, kom myn fchat, myn uitgeleezen; [e zelt myn Baronnes, als ik beloofd heb , weezen. Als Klaar en Jan aan de deur zyn , roept Karei fchielyk. karel. fan! Jan! hoor hier nog eens! tan, antwoord fchielyk. Myn Heer ik heb geen tyd! karel, trekt zyn degen. [Jafchelm! uw'naam is Jan ! gyzythet leven kwyt! aSa! geef uw geweer. Gy kunt nu niet ontkennen, Wie dat gy zyt. tan, trekt zyn degen. Wel vent, de drommel moet je fchennen: Ikhebhetjegezeid. karel. óDezerteur! ódief! sofy. Och! och! ikbenontfteld' hou op! hou op! myn Lief f kar él. Loop t'zaam na binnen , de lakkeijen moeten blyven, VIERDE T O O M E E L. karel, jan, twee lakkeijen, hans, fop. karel. 't Xtimannen . vathemaan. jan- ó Seldrement! ganfch vyvenT Zy neemen hem zynpruik en degen af. Beken goedwillig waar myn paard gebleevenis, En wat gy voor hebt, fchelm! jan, knielende. Ik bid vergiffenis! Ik zal het altemaal, 'gelyk het is, vernaaien. Jou paard is dood; maar'k wil de waarde graagb-etaalen, KAREI/,  96 HET YVEDERZYDS KAREL. Hoe komt het dood? JAN. Kaptein, ik heb het dood gereèn! Maar 'k heb wol geld om te betaalen, wees te vreên. KAREL. Neen gy zult hangen, fchurk: Mesfieurs die dezerteeren , En paarden fteelen, moet de hapfcheer klimmen leeren. JAN. Och! zobarmhertïgheid nog woont in jou gemoed , Verfchoon myn jonkheid. K ARE L. Neen: datgafaanand'renvoet Tot fchelineryen.'kGeef't denkrygsraad voortin hande. JAN. Och! goede Heerkaptein ! behoed me voor die fcliande, 'k Zal jou weèr dienen als een braaf foldaat moet doen. KAREL. Die eens een' fchelm is zal men't altyd van vermoên. Laat ai de juffers vry gerust hier weder keeren. HANS. Kom hier vry weêr,hy zal geen menfch nu kunnen deeren. VT F D E T O O N E E L. KONSTANCE, SOFY, CHARLOTTE, KLAAR, JAN 3 KAREL , titce Lukkeijcn , HANS , FOI'. OJAN. ch! och, verfchoon me , want ik ben van goeje lui Met cere voortgebrogt, Myn volk is al den brui Bekend voor deugdzaam. Ach kaptein,'k ben van de vroGclykje weet, cn ziet, en hoort, en tast, gekomen.(meu. KAREL. *k Zal my bedenken; -ftel je een weinigje te vreên. JAN. Maar zal ik hangen? och! kaptcin, ei zeg... KAREL. Neen, neen. Gy  HUWELYKS BEDROG. 9? Gy zult niet hangen, Jan ! maar door de fpitsróeloopen: Zo gy een paard, zoo goed rls't myne was, kunt koopen. • J-N. *k Bedank je dan kaptein! maar t kitt'len op myn'huid Staat me ook niet aan , ik bidfteldatecnjaartjenuic. KA B EL. Wy zullen zien. Maar zeg, oprecht, en zonder l'egen, Wie dat die Graaf is. Pas me op nieuws niet te bedriegen. JA Ni Kaptein ! ik heb hem eerst gevonden te Parys; Hy is een Utrechts Heer, vanadel, br:'-f, enwys. Wykreegen kennis in een herberg door het fpeelen; "k Wierd zyn lakkei: maarmetkonditie , vantedeelea Al wat wy wonnen, door knaphandigheid en kunst. Ik drong in 't kort zoo in dien goeden Heer zyn gunst, Dat'k van hem krygen kon al wat ik ma ar begeerde ; Zoo dat ik, alseenpritis, geftadig teerde en fineerde; Nu was ik eens lakkei, en dan eens weer een Heer; 'k Ben munnik ook geweest; Baron, en nog al meer. KAREL. Dan hebt gy u geneerd, naar'k merk metbeurzefnyè'n? JAN. Daar ben ik te eerlyk toe , tot zulke fchelmeryën; Neen, neen, wy wonnen 't geld, heel zuiver met de kaart. Ik ftecl myn leven met. KAREL. Hoe kreegt gy dan myn paard? JAM. Dat was uithoogen nood, totberging van myn leven» Ik heb in't zin-gehad je't paard weérom te geven, Of'wel de waarde, in goud of zilver, zo je wilt. KA REL. Gy oppermeester van het valfciie dobb'laars gild * > '■ ik Begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen (nen*' Maar, biegtrechtop: zoudtgyarnonsniet zeggen konHoe dat de naam is van dien Graaf, uw' kameraat ? p JaS<  58 HET WEDERZYDS jan. Zyn naam is Lodewyk: maar'kweet niet van zyn ftaat, Als dat hy te Utrecht, en van adel, isgebooren. Als hy hier komt zei jy de rest wel van hem hooren. karel. Watzegt Charlotte nu ? charlotte. Helaas! ik ben misleid? v Hoe heeft hy my bekoord door zyne listigheid! klaar, tegen Jan. * Schelm! ö Vagebond! wat hebt jy al gelogen! Enmy, onnoz'le duif, zo fchandelykbedrogen. hans. Mevrouw de Baronnes, dat is je rechte loon. Wat ftaan jou zaaken ïioubezonder fraai, en fchoon! Kou ken je ryën op een' gouden ftaatfie wagen Na Polen. Laatjefleep, van dertig ellen draagen Vanpaasjes, jou Baron zal volgen; loop voor uit. klaar. Verwytjemy dat nog? je bent Hofmeester, guit. jan. Kom laat me nou maar gaan: ik zal het geld gaan haaien. karel. Keen hou hem vast; de fchurk zal't met den hals betaa- jan. Clen' Och! nou weer hangen? och! je gaf me flus pardon ! karel. ' Hoe, dacht gy dat ik n ook niet bedriegen kon? Gy hebt zo veel bekend, myn' gramfchap zoo ontfleeken ■ Dat ik geen woord meer van genaê wil hooren Ipreekcn. 't Sa mannen, brengthem weg , en bindt den fchelm we jan. (vasc Genade, Heer kaptein! karel. Volbrengt terftond myn last. jan. Wat onbarmhartigheid! och , och! wiezcu'tgelooven Myn Heer kaptein. *1  HUWELYKS BEDROG. 99 KAREL. Voort, voort! 't fa mannen brengt hem boven. En zet hem op de zaal gevangen, tot dat ik Zyn kameraad ook heb, efi en allebei befchlk In handen van't Gerecht, om hunne ftraf te ontfangen. JAN. Och! wie had ooit gedacht dat ik zou moeten hangen ! Och Klaartje, fpreek een woord ten beste , zoete kind! Je weet het immers da t ik jou zoo heb bemind, KLAAR. Bedrieger! fchelm! fchavuit! ik wil niet voor je fpreeken; Ik help je liever hals, en kop en beenen breeken. ZESDE T O O N E E L. KAREL, SOFY, KONSTANCE, CHARLOTTE, KLAAR. TT CHARLOTTE. Xlelaas! wie had gedacht op zulk een ramp, ófpyt! 'k Ben door dat fnood bedrog byna myn zinnen kwyt! KONSTANCE. JVIynkind, ontftelzooniet. CHARLOTTE. Zouikmy nietontftellen? Men zal dit fnood bedrog, dit fchelm (luk voortvertellen, En my befpotten om myne al te losfe'min! KAREL. Ikbidu, Zuster! ffel die droefheid uit uw zin. CHARLO TTE. Ik zal, zoo lang ik leef, die droeve ramp betreuren, En ligtgeloovigheid. ó Hemel! kan'tgebeureu? Hetfchyntonmoog'lykdateen Heer, zoobraaf,beleefd, Die zoo veel tekens van een' eed'len afkomst geeft, Bekwaam zou zyn om zulken fchelmftuk te verzinnen! KAREL. Myn Zuster pryst hem , ja zy fchynt hem nog te minnen? CHARLOTTE, Ik weet niet of ik haat of min; 'k vloek zyn bedrog: Maar min, in weerwil van my zelfs, hem echter nog. G 3 KLAAR.  ioo HET WËDERZYDS klaar. Och1 Juffrouw! daar is nou voor ons niet meer te hoopen, Mvn Heer zal myn Baron , gelyk je weet opknoopen: En hoe het met den Graaf, jouvryer, zal vergaan, Dat zullen we, alshy hier gekomen is, verftaan: F n daarom raad ik jou, dat wy maar met ons beien Na Brabant gaan, om in het klooster te befchreien AVt geene ons is gebeurd. Wy hebben ook wat fchuld : Wy zogten'tfpulletje. karel. Ik verlang met ongeduld, Omdathynognictkoomt. Charlotte,ikmoetu vragen, Hebt gv wel moeds genoeg,om't fchreien.en dat klaagen, Wat in te toornen , als die minnaar hier verfchynt < 'tls nodig dat gy u wat kloek houd' en verpynt: Want als hy merkte dat gy hem niet kost vergeeten, Ennogbemiude , zouhy... charlotte. Ach! hoe kan ik't weeten? Maarneen, 'kkan zonder my te ontftellen, hem niet zien. karel. Dan moet gy weg gaan , als hy koomt. charlotte. Hetzalgefchien. klaar. Ajisiy hem ziet, dan zal je zeggen van den kaerel \ Hoe komt hydaar toe : 't is een man gelyk een paerel. Baar wordt gefcheld en Klaar doet op. charlotte. Mevrouw, koom gaan wy,hy zal'tmooglykzyn.acn myl karel. Wees niet verfchrikt. Gaametmalksêrwataaneenzy, Zo gy nieuwsgierig zyt, om onzereên tehooren: Maar wil vooral, eerik'tgebiede , ons met verftooi.en. klaar- Daar is de Graaf, Juffrouw! Wüvoottnabinnengaan. KAREL.  HUWELYKS BEDROG* to# karel. Gaat gy niet mede ? klaar. óNeen, ik durf wel blyven ftaan. kar el. Flus waart gy zoo ontfteld.nu fchyntgy niette fchrome». ZEVENDE TO O N E E L. lodewyk, karel, klaar. . lodewyk. Heer kapitein,'k heb de eer, op uw verzoek te komen... karel. "„ ■ Gy koomt van pas. 't Is waar, ik heb het zoo begeerd. " ' lodewyk. Om u te dienen... karel. Maar waar heeft myn Heer geleerd Met mv zoo onbefchaamd te fehertfen , en raljeeren ? Doe dat ter plaats daar gy gewend zyt te verkeeren. lodewyk. Heer kapitein, ikben zoo'n groet'nis niet gewend, Het is een teken dat myn Heer my nog met kent. Vanuwbeleefdheidhad ikandere gedachten. karel. MvnHeerdatzyzo! Maarikbïdu, zoudt gy achten d" iemandfeluddigis, wanneer hy wordt gehoond,. Denhoonereertedoen? l o d e w y k. De Heer kaptein verfchoont Zich zelfs byzondervreemt, want ik kan niet bedenken Dat ik u heb gehoond. karel. My in myn eer te krenken? Myn ftamhuis fmaad te doen , G 3 L0\  tot HET WEDEUZYDS LODEWYK. Dat is een duist're taal. „Wat zal ik denken van dit wonderiyk onthaal. " Zou hy iets merken van de list, di e 'k heb verzonnen " ? KAREL. Gv ftaat verzet,myn Heer! Maar,vindt men wel Baronnen In Polen, van dien naam gelyk uw Neef heet? Jan, Baron van Schraalenftein ? LODEWYK. ,, ö Ja , hy weet'er van." Neen, dat 's een misdag: want dat landleit niet in Polen. K ARE L. Ik hoor zoo van uw' Neef. LODEWYK. Van hem ? zyn' zinnen dooien. Hetfchorthemin't verftand. „ Nu merk ik dat de guit, „Die hondsvot,myn lakkei,de zaak hier heeft verbruid." Myn Heer het is gelyk... KAREL. Hou op met meer te liegen. ■ Ik zweer, gyzultmy, als de Juffers, niet bedriegen! LODEWYK, trekt zyn degen. Nuhebtgymy gehoond, Afa! datfchelms affront, Zult ge u beklaagen. Gy zult kloppen op den mond, Oftrekt'tgeweer. KLAAR. Help! help! KAREL. Ik zal niet mem vechten: Maarlaatendatdenbeulmetu, ófchelm! bedechten. ACHTSTE T O O N E E L. HANS, een lakkei van Karei, met de degens uit, KAREL, LODEWYK, KLAAR. SK A R E I. a mannen, vat hem aan! LO-  HUWELYKS BEDROG. 103 LODEWYK. Zyt gy een edelman, Verweer u dan alleen: maar naar ik merken kan Zyt gy een' bloodaard. KAREL. Gy moet myn gevangen weezen. Zo gy onfchuldig zyt, heb gy geen ftraf te vreezen. L O [) E W Y K. Staaaf, gyrckels, ofikftootudoordenhuit. KAREL. Nu heb ik uw geweer, maak aanftonds nubefluit, Om in 't gevangenhuis uw' zaak te defendeeren. LODEWYK. Zoudtgy een edelman, alsikben, affronteeren? 't Zal u berouwen, dat gy my dus dwingt met magt. KAREL. Uw eigen toeleglieeft u in den nood gebragt. Deken nu wie gy zy t, 't kon u tot voordeel ftrekken, En wil my verder tot geen gramfchap meer verwekken. Uw knecht, die Jan heet, enhetganfche werkbelydt, Zegt, datgyedel, en van goeden huiz'e zyt, Enhiergebooren ; zo gy my dat kunt betoor.en , Geef ik myn woord ,-vdat ik u verder niet zal hoonen. L o n e v/ Y K. Datisnogredelyk. Myn Heer! gyfpreekt zeer goed. Weet, dat iknietontaarvan't oud en aadlykbloed Van myn geflacht, dat eer in luister plag te weezen, Door dapp'redaaden: doch, hoe hoog in top gereezen, Is 't door den tyd verarmd; en ik ben maar alleen Nog ovrig, en zwerf met veel rampzaligheên. Geperst door armoe, heb ik jong ons huis verlaaten, En my begeevcn by een kompagnie foldaaten; Daar ikmy alskadet veel jaarenby bevond. Maar laas! 't fortuin heeft my haar'gaven niet gegondS Ik wierd gevangen, zo dat ik in Vrankryk raakte, Daar my de tegenfpoed nog verder moed'loos maakte. Mvnov'rigleeven, Heer! is van ecn'and'ren aart: G 4 Maar,  io4 HET WEDERZYDS Maar, 'k heb de deugd, in al myn tegenfpoed, bewaard, Zo veel is *t de armoede, of de nood heeft konnen lyden. Gy heb' verft ml, en weet, dot deugd en armoed' itryden In 'ï zuiverfte gemoed, wanneer 't peen uitkomst ziet. 'k Dagtmy dodrlistigheid te redden uit't verdriet: Maar vind me op't onverwagst in mynen waan bedrogen. karel. Myn Heer! ik word met u door dit verhaal bewogen: Maar , gy verzuimt aan my te melden hoe gy heet. *k Ken hier ald'adelom, zoikniet beterweet. i. o d e w y k. Myn Heer 1 ik zou myn' naam niet graag aan u ontdekken. Kau el. Myn Heer gy moet! l odewyk. Het kan u niet tot voordeel firekkcn» rare l. Dan blyft gy my verdagt. lodewyk. Welaan, 'kheetLodewyk VanKaalenhuizen, maar... karfl. Watzcgtgy? ikbezwyk Vanfchrik! is'tmoge'yk, zou dit de waarheid weezen? lodewyk. Hoezytgyzo ontftelt? dat'sraar! watdoetu vreezen? 'kar e l. Myn Heer, mislei my niet. Datikmy zoontftel, Is zouderreden niet. Maarzegmy, weet gy wel, Dat ik de magt heb , om naauwkeurig uit te vinden Of gy de waarheid fpreekt ? ik ken nu al uw vrinden, Zo gy die Heer zyt. lode wye. 'k Blyf voor altoos u verplicht: Indien uw' goedheid my in deze zaak verlicht. sk Liet hier, toen ik vertrok, een' Zuster met een' Moeder. KA-  HU WEL YK S BEDROG. iqS karel. En niemand meer , als die? lodewyk 6 Neen, myn jongfte BroedeE Was korts voor myn vertrek geftorven. kare l. „Jihyis't! 't Is Lodewyk , die zo veel jaaren is gemist." lodewyk Myn Heer! eizegmy, zyn zy beiden nog in't leven? karel. Zvt maar gerust: 'k zal u terftond voldoening geeven. NEGENDE I O O N E E L. T -r lodewyk, hans, Lakkei. (bloed r Moebeeft myn hart van Schrik! de vrees ontroert myn Wat baart dit voorval my verandYmg in 't gemoed! Wat of hier zal gefchiên ? hy gaat alleen naar binnen ; . 'k Kan niet befpeuren wathy metmy zal beginnen. TIENDE T O O N E E L. karel, sofy, lodewyk, Lakkei, hans, «- karel, tegen Sofy. JVlynLief! bezie dien Heer met anndagt. sofy, Loilewyk omhelzende. Ach, wat vreugd J Myn waarde Broeder, ach! lodewyk. Myn Zuster! 'k ben verheugd Nu ik u weder zie! waar is Mevrouw , myn Moeder? s o fy. Die woont te Brusfel,daar ze om u,tnyn'waarde Broeder, Gelladig treurt, om dat ze u nooit denkt weêr te zien. Zy zal verheugd zyn als ik u haar aan koom biên. s .karel, tegen de Lakkei. Haal Tan nu hier, en laat myn Zuster ook vry komen , En .. maar, zv zyn d^ar, 'k denk zy hebben reets verno- Wat hier gefchied is. ^mea G 5 _ ELF-  £06- HET W E D. E R Z Y D S ELFDE T O 0 N E E L. konstance, charlotte, klaar, jan, gebonden, pop , hans, twee Lakkei jen van Kat el, sofy, karel, lodewyk. jan, van de lakkei]en vastgehouden wordende. Och , nou moet ik hangen! ja. Myn Heer kaptein'k bid ompardon! genaê! genaêl 'k Ben zoo onnozel in de zaak als 't eerst gebooren Klein kindje. karel, tegen Jan. Zwyg wat ftil! men kan hier zien noch hooren. Strak zultgy weeten of gy hangen zult, of niet. karel, tegen Lodewyk. Myn lieer 'k omhels u , en ik hoop da tgy't verdriet, Dat ik u aandeed , my van harte zult vergeeven: Wy moeten met malkaér in zuiv're vriendfehapleeven. 'k Leef met uw' Zuster in oprechte liefde en min. lodewyk. Hoe, is die Heer uw man? sofy. Ja , 'k ben zyn' gemalin. lodewyk, tegen Karel. Dat ik u dan omhels. jan. Jy hoeft nou niet te vreezen: Met jou is't blydfchap;maarmet my zal't hangen weezen! Ochpomperninkel! och! och! och! myn Heer kaptein! De duivel haal dien naam, Baron van Schraalenftein! i.ODEWÏ K. Ach! myn Charlotte , die ik eeuwig zal beminnen , Wat heb ik al misdaan ! 'k bid wil uzelf verwinnen, En laat uw gramfchap my niet treffen , fchoone maagd. Zoo u een edelmanin plaats van Graaf behaagt; Blaak dan een einde van myn' al te droeve plaagen , En laat my door de min niet kwynen, al myn' dagen. , ',- . v c h a r-  HU WEL Y Kr.S BEDROG. 107 charlotte. Myn Heer, hoe kan ik? gy hebt ons zoo veel misdaan. sofy. EiZuster'kbid u, neem myn waarden Broeder aan; Schoon hy geen rykdom heeft: wat is daar aan gelegen ? Vrouw Moeder, "narr ikmerk, is ook tothem genegen; En die bezit zoo veel, en zulken grooten fchat, Dat gy wel leeven kunt... charlotte. Mevrouw! hoe vat ik dat? Van welken kant zou dat geluk ons overkomen. sofy. Van uw' kant Zuster. klaar. „Ja-, ja, datzynyd'ledroomen, „ Nou denk ik dat Sofy meè fraai bedrogen is." konstance. Sofia, meent gymy? ik heb niet veel. klaar. Dat'smis. sofy, tegen Karel. Hebt 5-ymy niét gezegt, myn Karei! dat zy fchattcn En groote inkomften heeft, hoe kan ik dit nu vatten? LonnwYK. Mevrouw wil veinzen, enzy toetst u maar, Sofy! jan. Och! moet ik hangen? och! .kapteintje lief! ochmy! karel. Hetmoet'ertoch eens uit.MynLief,wil'tmyvergeeven, Gy zyt misleid; en heb ik hier in watmisdreeven, Het is in weerwil van myn eigen zelf gefchied. Ik hoop ons altemaal te helpen uit't verdriet. Het ampt dat ikbekleê doet my op beter hoopen. jan Och! och! ikbidjedatjemy niet op wild knoopenf Genade voor den Heer Baron van Schraalenftein! KA-  ïo8 HET WEDERZYDS ka rel, tegen Jan , karel, tegen Lodewyk, Zwyg zeg ik. Broeder weet ik ben een kapitein. Als 't hem gelieft kan hy met my na Brusfel wekken , 'kZal daar myn vrinden voort de ganfche zaak ontdekken, En maaken dat hy haast een officiers plaats kryg'. jan. En ik zal hangen. lodewy k. Hou den mond toe. jan. Och ik zwyg! (gen, Maar 'k voel myn hart van fchrik, al in myn fchoenen zylodewyk. (zwygen , Heer Broeder! 'k neem het aan : maar echter'k kan niet Dat ik verwonderd ben, van't geen Mevrouw ons zegt. Heeft zy geen hofllede , en zag ik geenboere kneclit, Verlcheiden' zakjes geld nog deezen dag hier brengen ; Men fpot nu met ons ? karel. Neen dat zou ik niet geheugen. fop. Ikfpeelde voor dienboer, jy rook niet wat'er fchool; En al dat vraageu deed men my maar om de kool. lodewy k. Maar, kort daar aan kwam hier een Waal, die veel JuweeHeeft aan myn Lief verkoft. (len hans. Undief, hum zou ze fteelcn, Zoomoohvas de juweel, die ik jou heb verkoft. Ik was de waal, myn Heer! lodewy k. Zo zytgy mede een' fchoft. Wy hebben dan malkaêr, naar k merken kan, bedrogen ? k laar. Ja.Graaf! ik heb'er meê geen kleintje by gelogen. lodewyk. Maar evenwel, als ik bedenk, watmy myn'waard, Van  HUWELYKS BEDROG, .o? Vm zekere erf'nis uit Oostmje heeft verklaard, SStes wat ik zie myn klein verftand te boven. klaar. Dithebb-n wy aan al de waereld doen gelooven. KmSStbuiten'.s huis den adel gebraveerd, Ma" altyd hebben wy heel fobertjes geteerd fn ónze keuken , om de rest weer goed te maaken, SÏÏïJpïS^wMn een man van ftaat zou raaken. ikheb fchieralmyn geld voor haar reets opgezet: En daarom zocht ik jou te lokken in het net Opdat ik myn verfchot daar door zou weder krygen. Myn Broer, en vryërook... lodewyk. Gy kunt de rest maar zwygen. Heer Broeder! ik moet my nu fchikken naar uw raad, Gvmoetniet trouwen: «gy zyt nog niet in ftaat Om Zn er ais'tbehoord te kunnen mamtmeeren. ,WyzSmetmalkaêr^ Kom Hansje! taaienwfmatmouwen, 'khebberouw. Neen neen, jy Baronnes" anTschraalenftein, mevrouw, Ï BegeerTouniet. Ikben jaloers, en mal van zinnen. Te kunt die karei, dienouhangenmoet, bcm.nnen. j charlotte. Heer Lodewyk! ga meê na Brusfel * blyfonsby. 'karel, tegen de Lakke'jen. 'k Wil dat gy deeze zaak aan niemand zult vertellen. Tegen de anderen. Menfpbeldezwaarigheideensafmetheld'renwyn. klaar. 'k Vrees dat het water na .1 i.mg verkookt zal zyn. HoeTaaje^rmeê, Baron? begin je al dorst te .rygen?  ito HET WEDERZYDS JAN. Myn Heer kaptein, zie daar nou ken ik niet meer zwygen. Zo jy me hangen laat, zalikhet al den brui, Wathier gebeurd is, voortvertellen aan de lui. KLAAR. Als jy gehangen bent? K L A A R. Als jy ge...han...gen? neen ik , Ik wacht zo lang niet, pry: maar eer ik doodben meen ik. L O DE WYK. Vergeef het Jan , myn Heer! K A R E L. Ik geef u dan pardon. JAN, wordt ontbonden. Ikdankjehartelyk. K L A A R. Dat lukt jou wel, Baron! KONS TA WC E. Maar hoe zal ik het met myn krediteuren dellen? Ik ben vol fchrik wanneer ik iemand aan hoor fchellen. KA REL. Betaal die uitliet geld dat iku zoad , Mevrouw! KONSTANCE. 'k Zal zien , hoewel ik dan heel weinig over hou. TWAALFDE T O O N E E L. LODEWYK, JAN. VJAN. aart wel myn titels, van Ernestus, Mourits, Stokski, Starost Lakeiski, en Waaiwoode van de Boxki;' Jy waart maar beesten : want je hulpt my in den druk ; Ikzock, met-kaalejan, voortaan weêrmyn geluk. LODEWY K. Jan, ik gaa binnen, om te zien hoe wyhetmaaken Met onze dingen : 'k hoop in 't kort op reis te raaken Na Brusfel. Haal ons goed hier, en betaal den waard; En met de dienaars kunt gy zien hoe dat gy't klaart :(ven. Gy kunt hen voor hun dienst, zo veel'tu goeddunkt," ;ree- DER,  H IJ WEL.YKS BEDROG, m DERTIENDE en Laatfie TOON'EEL. jan, alken. D-uzeljcmisfen, Broer! jezietmevanjouleeveiii _ Sei■ weêr, dn: zweer ik. Bloed 1 wat was ik daar bekneld! Buneen my zelve te bedienen van jon geld, Fn'tmvne, dat ik heb; en denk zoo ver te loopen , j> t iy ten derdemaal geen macht hebt me op te knoopen. iart weibedriegers! enjyook, Heer kapitein! Gv zyt gegroet, vanmy, Baron van Schraalenftein. * Jan loopt fchielyk de deur int. Einde van het vyfde en laatfie Bedryf.