1100 F 38   D Ë NIEUWSGIERIGE VROUWEN. TOONEELSBEL I N DRIE BEDRYVEN. Naar htt Hoogduitfche van den Schryver van De Graaf van Olsbach. TE AMSTERBJ»! ^ iyt Erven P.MEIJER eb G. WARNAR& m d c c x c y i.  VERTOÖNERS, Elhuïzen. Mevrouw Elhuïzen. Carolina, hunne Dochter. Le and er,'Minnaar van Garolina. Grunsbeüg. Mevrouw G runs berg. Aristus. Damon. Valerius. Lizette, Kamenier van Mevr. Elhuïzen, Marten, Bediende van Valerius. Pieter, Bediende van Elhuïzen. Andere Bedienden van Elhuïzen.  Bladz. 9Jr D E NIEUWSGIERIGE VROUWEN. TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL Het Tooneel verbeeldt een Kamer met Gtjlotene deuren. F. r.huizen leest in een boek, Leander en Aristus fpeelen op het Dambord, Grunsberg zit te roken* Grunsberg. w el nu, myne Vrienden ! hoe ftaat de party? L e a n d e' r. Zo even heb ik Dam gekregen. Aristus. En op 't oogenblik zal ik het ook hebben. Grunsberg. 't Is net party egaal; dat is een rechte ftryd. L e a n jd e r. Ja zeeker, want wy- ftrycien om de Eer. Gr uk3- E E R S TE B/g tilfL T F  !?4 De Nieuwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ja, niet om geld. L ï a n ïj e r. En op dien voet beftaat ook ons gezelfcbap; zon-= der dat was het lang verflrooid, of ten minften waren eenigen van ons reeds geruïneerd;-. Ik blaas u. (Zy /pelen voort,") Grunsberg. Daar is nog een groote zaak, die vee! toebrengt om ons gezelfchap in ftand te houden. L e a n d e r. Dat wy daar in geene Vrouwen toelaten ? Grunsberg. Ja, zy zyn daar ook recht boos om. Aristus. Ik blaas uw Dam. L e a n d e r. Waarom ? Aristus, Om dat gy deze fchyf niet geflagen hebt. L e a n d e r. Het is waar, gy hebt gelyk; — Om dat ik van' de Vrouwen begin te praaten , verlies ik het fpel. G s u h s-  Eerste Bedrtf. 95 Grunsberg. Ik geloof, dat wy het verftand zouden verliezfeb , to zy 'er hy kwamen. L e a n d e r. U hoop de party nog te winnen. {Z, fpelen voort.) Aristus, tegen Grunsberg. Hou hem maar aan de praat, gy doet 'er my dienst mede. Anders kan ik de party niet winnen. Le ander, tegen Grunsberg. Spreek maar voort, gy hindert my niet. Grunsberg. Wat denkt gy, dat onze Vrouwen wegens ons gezelfehap wel het meest tegenftaat? L e a n d e r. Wat haar meest ontrust, is de begeerte om te weten, wat wy hier doen ? Grunsberg. Dat is waar, myne Vrouw plaagt my den gantfc-hen dag op dit poÉaa) en of ik haar al zeg, dat wy mets doen, zy wil het 'toch niet geloven. L e a n d e r. Zo gaat het myook, met myne Minnares; zytfaat my geen rust; ik verdraag alles, *yl ik haar bemin, maar dat kan ik zeggen \ 4at zy my martelt. G" r o » s ■  96 Db Nieuwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ik, diezogeduldignietben, heb'er dik wils Zwaare woorden over met myn Vrouw, en ik vrees dat het nog erger zal lopen. L e ander. Dam. Het is een bedroefde zaak met de Vrouwen, zy willen alles weten. Grunsberg. En het isniet genoeg, dat men haar ds waarheid zegt; Zo zy niet alles met eigen oogen zien, gdoven zy toch niet. L e a n d e r. Waaragtig, zy maken dat men zyn geduld verliest, men moet zo verliefd zyn als ik om het teverdragen. Elhuïzen. Myn Heeren, ik hoor daar een discours dat my rnede aangaat, en daar ik ook iets van zeggen kan. (Hy Jtaat op.) Grunsberg. Plaagt uwe Vrouw u dan ook ? Elhuïzen. Vraag dat maar aan myn Vriend Leander, myne Vrouw zwygt nooit. L e a n d z r. h Moeder en Dochter plagen ons als om ftryd. • E l- •>  ËersteBedrïf. 9? Elhuïzen. Myne Dochter maakt het nog al zo erg niet, maar met myne Vrouw is het erg. Grunsberg. Zo dat gy fomtyds net zo ongeduldig zult worden .als ik? Elhuïzen. Neen, myn Vriend, dat word ik nooit; Ik word „iet kwaad; ik maak myn bloed'niet heet, ik wil niet, dat de gekheid van myne Vrouw eemge hinder aan myne gezondheid toebrenge. Grunsberg. Men moet fomwyl wel kwaad worden! Elhuïzen. Elk kan dat doen zo als hy goedvindt. L e a n d e r. Weet gy het dan niet? Elhuizen is een groot Pliilofoof. Grunsberg. Het is niet genoeg een Philofoof te zyn om het onophoudelyk gevraag van eene nieuwsgierige Vrouw te verdragen; men moet daar toe een Stoïcus wezen. Eehuizen. Wat is dan een Stoïcus? Grunsberg. Wat weet ik het? Een Kwast? XII. Deel. G e l"  98 De Nieuwsgierige Vrouwen. ë l h u j 2 é n, Die arme Phllofoophen! hoe worden die misbndeW; De Sroïcynen, by welken de waare Gelukzahghc.d m de uitoefening van deugd bertaat, noemt men Kwasten ! Grunsberg. Ik verflaa niets van de Phiïofophie, ik fchat myn S?ge lst veeI Il00ger'dan alle de Reseis van l e a n d e r, opjlaande. Zyn1ïnlineTZ,e ^^veenkomiten naar zyn e. en zin en brengt zyn tyd aangenaam door v/rf rgT' hGm een geoorloofd genoegen verfchaft; Myne Genie is voor het verflandeiyk^J fpeel gaarne zulke fpelen daar het geluk minst deel aan heeft; De Wiskunde, de Meetkunde, en de Tekenkunst, behaagen my meest, en hierin zoek en vmd ,k myne troost, wanneer myne Schoone moeijelyk op iny ls tt ben evenwd yro J neer zy wei te weden van my gefeheiden is. Verfchoon heer Eihuizen, den man , die met uwe doei Z 23 te,;ro"*en > 20 ^eken ! Gy ondervindt ie"ooege'„iekeIr.°UWen hebb6n ^ *** Elhuïzen. hale Jo' m°et Z° Phi,of°PW«ch zyn als ik, om haare agenzmn.gheid zo onverfehillig « kunnen dul- Gruns-  Eerste Bedryf. jpp Grunsberg. Myne Vrienden, zo gy voort wilt gaan van de Phïlofophie te fpreken, zo gaa ik in eene andere kamer zitten; Ik kom hier om my, na uitgeftaane verdrietelykheden in myn huis, een weinig te vermaaken. L e a n d e r. Waar bellaat dan uw vermaak in? Grunsberg, vriendelyk. In een goede middag- of avond- maaltyd. L £ a n oer. Willen wy dezen avond hier famen eeten? Grunsberg. Ik ben van de party ; Wat zegt gy 'er van heer Philofooph? Elhuïzen. De Philofophie is geen vyand van onfchuldige vermaaken. L e a n d e r. Daar komt heer Valerius; wy zullen hem verzoeken, dat hy ons wat klaar laat maaken. Grunsberg, Hy is een braaf, eerlyk, man, hy is de fïichter va» ons vergenoegd gezelfchap; hy bezorgt alles in onze byeenkomften; hy geeft ons goed eeten, en ik vrees dat hy 'er zelf fchade by lydt. G 2 L e-  ioo De Nieuwsgierige Vrouwen. L e a n d e r. Die partytjes, daar Hy de beftiering van heeft, zyn my altyd de aangenaamfte. Grunsberg. Hy neemt 'er nooit Vrouwen by, en daar heeft hy groot gglyk in. Elhuïzen. Daar door behouden wy onze Vryheid. TWEEDE TOONEEL. De vorigen, Valerius. QZy gaan Valerius te gemoet, geven hem de band,, en zeggen a,llen , gelyk by mede:~) Amicitia. Valerius. Weet gy, myne Heeren, dat het reeds middag is? L e a n d e r. Dan is het tyd van fcheiden. Elhuïzen. Leander, wilt gy van middag by my eeten. L e a n d e r.] Als 't u gelieft. Valerius. t. Wanneer gaat het huwelyk aan ? L e-  Eerste Bedry f. ior L e a n d e r. Dat zal van de heer Elhuizen afhangen. Elhuïzen. Het zal fpoedig voortgaan. Grunsberg. Wy zouden gaarne van avond in gezelfchap by u fpyzèn, zoudt gy ons zulks, als voor dezen ,wel willen vergunnen? Valerius. Zeer gaarne, hoe fterk zullen wy zyn? Grunsberg. Met ons Vyven. Valerius. Zeer wel: ik zal alles wel bezorgen. Wy moeten eens ter deeg vrolyk zyn. Elhuïzen. Kom laat ons gaan heer Valerius! Amicitia. (Allen als boven.*) Amicitia. DERDE TOONEEL. Valerius. Hierna Marten. Valerius. Om het vermaak te hebben van by myne Vrienden te zyn , getroost ik my gaarne wat omflags; Marten, waar zyt gy? - . q j Mar-  ioa De Nieuwsgierige Vrouwen. Marten, f Hier ben ik, Heer Patroon. Valerius. Gy moet van avond een maaltyd bezorgen. Marten. f Voor hoe veel Perzoonen, myn Heer? Valerius. Voor vyf, zes, acht . . . Marten. j, 't Zal gcfchieden. Valerius. Maak het wat proper , Marten , dat ik 'er by myne Vrienden eer mede inleg. Het is billyk, dat zy voor hun geld wél behandeld worden; en ik wil 'er liever uit myn zak wat by leggen , dan dat het niet in orde zou zyn. Marten. j> Ja dat, weet ik, is uwe wyze van denken.' Valerius. ó Ja! Niets verheugt my meer op de waereld dan goede Vrienden te zien, en vooral die van dit voortreffelyk gezelfchap ; met dezen verdryf ik aangenaam den tyd,vryvan tweedracht en buiten dwang. Marten. . Ach myn waarde Patroon, als gy wist wat men al voor  Eerste Be dry f. 103 voor wonderlyke historiën van uwe gedotcne famenkomften uitftrooit! De een zegt dit, de ander dat; voornamelyk de Vrouwen ! Die «erven v*i verlan* gen om daar in te worden toegelaten , daar te zien, te horen. . . . Valerius. Zy zullen daar nooit inkomen; Dit is een van de wetten van 't Genootfchap, wie geen lid is, heeft den vryen toegang niet: doch de Vrouwen nimmer. M & r t e n. ^ Dat komt my onbegrypelyk voor. r Valerius. Wees voorzichtig, ondcrftaa u nooit Vrouwen hier in te laten, of ik jaag u uit den huis. Marten. Vergeef het my, myn lieve Patroon, gy zyt een f Vrouwen-hater! Maar wees, bid ik, ook voorz.gtig! ik heb veelen gekend, die geen Vrouwen mogten lyden, en naderhand 'er zo op verzot wierden, dat ... . Valerius. Ik ben geen Vrouwen - hater; ik zie haar gaarne; In myne jeugd heb ik'er zeer veel werks van gemaakt, en , zo de gelegenheid zig aanboodt, weet ik met, waar ik nog toe befloot? Voor 't overige geloof ik, dat de vriendrchappelyke genegenheid veel edeler en minder gevaarlyk is; Dog, zo men dezelve ongefchonden wil bewaaren , zo moeten daar geene G 4 Lief'  104 De Nieuwsgierige Vrouwen. Liefde-intrigues onder gemengd worden. J3y Vrou. wen volgt gewoonlyk op de eerfte drift koelheid of inmyver; allengs verdwynt de Liefde, en eindeiyk wordt de aangenaame verblyfplaats des vergenoegens veranderd in een poel van tweedragt Dit 's ten minden het gemeen beloop; en nu verflaat gv den geheelen famenhang van zaaken. Marten. , " Voor een gedeelte heb ik het verllaan. Valerius. Het is genoeg , zo gy deze woorden Hechts verlïaat; Ik wil hier geen Vrouwen in gelaten hebben. (Hy vertrekt,") M a r t e w, ' Wyl Gy begeert dat hier geen Vrouwen zullen ko- men, zo zal het ook niet gefchieden. (Stil.") „ My „ ligt meer gelegen aan de gunst van een Heer, die „ my zo wel behandelt, en aan de voortduuring van >i een gezelfchap, daar ik zo veel voordeel van ge„ met, door her ruim verval, dan aan eene enkele „ omkoop penning." VIERDE TOON EEL. Verbeeldt een Kamer in V buis van Elbuizen. Mevr. Elhuïzen, Carolina. Mevr. Elhuïzen. Daar zitten wy nu als naar gewoonte; Het is haast één  Eerste Bedryf. i°5 één uur, en myn fraaije heer Gemaal komt nog niet t'huis. C a r o l i n a. Hy zal iets noodzakelyks te doen hebben. Mevr. Elhuïzen. •t Is zeeker dat hy weer in dat vervloekte gezelfchap is. Carolina. Dat kan we! zyn, dat hy zig daar met Leander bevindt; Zy zyn 'er meestal te famen, gelooi ik. Mevr. Elhuïzen. Maar wat doen zy daar toch zo dikwiis? Carolina. Zy moeten zig daar wel diverteeren , want zy verzuimen geen dag. Mevr. Elhuïzen. Ik geloof dat zy 'er om huid en hair fpeelen. Carolina. Ik vrees altyd 'Maraa .... Mevr. Elhuïzen. Wat vreest gy ? Carolina. Dat 'er Vrouwsperzoonen by zyn. Mevr. Elhuïzen. Zy willen immers geene Vrouwen hebben! G 5 C A"  io6 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Zy zeggen dat wel, maar zy laten het ons niet zien. Mevr. Elhuïzen. Neen, neen, dat zyn maar jaioerfche gedagten van u; ik zeg u dat zy fpeelen. Carolina. En ik zeg, dat zy liefdens Intrigues hebben. Mevr. Elhuïzen. Goed. Ik zal 'er wel agter komen. Carolina. Maar Mama, op wat wys ? Mevr. Elhuïzen. Ik zal hen op 't onverwaglte overvallen. Carolina, Ach! ik wilde dan gaarne mede gaan. Mevr. Elhuïzen. Aan jonge Meisjes is dat niet geoorloofd, ik ga'er alleen, en daar na zal ik u alles zeggen. Carolina. Ja, maar gy zult my de waarheid niet zeggen. Mevr. Elhuïzen. II; doe wel, ik zal u alles vertellen, ik wil zien wie fpeelt, en wie niet fpeelt. C a-'  Eerste B e d r y f. 107 Carolina, Daar zullen Vrouwsperfonen by zyn, en dat zult gy my niet zeggen. Mevr. Elhuïzen. De Speelders denken veel om Vrouwspersonen! Carolina. Maar indien eens het groot oogmerk hunner byeenkomst ware niet om te fpeelen, maar alleen om by die Vrouwlieden te zyn! Mevr. Elhuïzen. Gy weet niet wat gy zegt. Carolina. Als ik ergens een voorgevoel van heb,ben ik zeeker , dat het zo uitkomt. VYFDE TOONEEL. De vorigen, Mevr. Grunsberg. Mevr. Grunsb_erg. Mag men binnen komen ? * Mevr. Elhuïzen. Uwe dienares , Mevrouw Grunsberg. Hoe! om dezen tyd hier-, wilt gy met ons eeten? Mevr, Grunsberg. Ik kom alleen, om u in vertrouwen te zeggen, dat ik eindelyk ontdekt heb, wat onze Mannen in hun geheim gezelfchap doen. Mevr.  io8 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. My dunkt ik zie hen al als razende menfchen ipeelen. Mevr. Grunsberg. Neen dat doen zy niet. Carolina. Het zal zo zyn als Ik gezegd heb; Vrouwsperzoouen hebben zy by zig. Mevr. Grunsberg. Neen, gy bedriegt u beide; ik ben van alles Qnderregt. Hoor maar , dog vooral onder ons. (Zagt.) Zy zoeken de Lapidefoforum. Carolina. Wat is dat? Mevr. Grunsberg. Dat is een Sieen, die noemt men, den Steen... den Steen der Wyzen. Mevr. Elhuïzen. Weet gy wel, dat zulks zeer mogelyk kan zyn; Myn Man verdaat de Philoiöphie , hy zal daar gewis 'de P.efident van zyn. Carolina. Maar, Mevrouw Grunsberg, hoe zyt gy het toch t<" weten gekomen. Mevr.  Eerste. Bedryf» 109 Mevr. Grunsberg. Ik zal u alles vertellen , maar gy moet my belóc ven zulks vooral geheim te houden. Mevr. Elhuïzen. Heb daar geene vrees voor. Carolina. Van my kunt gy verzeekerd zyn. Mevr. Grunsberg. II- Eins van de morgen vroeg na myn Naaifter, om « zien ogf myn groene fak klaar w», gY weet toeh welke fak dat ik meen? Mevr. Elhuïzen. Jaj ja! die, daar uw Man niets van wist. Mevr. Grunsberg. Tuist Catharina hadt my dezelve bedorven, daar oJzïde myne Tante, Nipje* zeide zy, het faJgr ^at n7n u dat fchoone kleed bedorven heeft, Sr i veranderen, zeide zy; wys my ,'en !oenïbik opgefehreven waar zy woonde. Mevr. Elhuïzen. Gy zyt dus reeds vroeg uitgegaan, en hebt toen van den Steen der Wyzen hooien vertellen? Mevr. Grunsberg, Wagtmaar, maak my niet in de war, ik heb toen  Ho De Nieuwscceeige Vrouwen. die natter bymyiaten komen; zykwamook ten eer. en floeg verfchrikt, de handen te zamen toen zv het zo bedorven zag. Ja, ia der daad . . | * Carolina. Maar om tot de zaak te komen < Mevr. Grunsberg. Op't oogenblik. Stoor myniet! Mevrouw Gruns- uil 'l' ^ k'eed W£I -aken dX u zal pasfen,daar op nam zy het kleed mede Nu wat meent gy wel ? 't u v „ a , ' een en 7JhZl l daag al veertien da¬ gen , en zy heeft het my nog niet weder gebran- Maar zo U dat naaisters volkje, zy beloven ,to0 ' ;?rs,nooic hun woord- —„my„:g' Mevr. Elhuïzen. Ik bid u maak dat wy tot de zaak komen, voldoe myne nieuwsgierigheid! Mevr. Grunsberg. Als ik toch om die naaister denk, meen ik raazende te worden. Carolina. Spreek toch niet meer van die naaister, en kom liever tot de zaak zelve. Mevr. Grunsberg. Ja, ik zal u aanftonds vertellen , wat ik omtrent deLapidefoforum ontdekt heb ; die naaister woont... naast  Eerste Beöry f. m naast'... gy weet toch waar die dikke Melkboerin zie, daar digt by die Uitdraagfter ? Mevr. Elhuïzen. Ja! maar verder. Mevr. Grunsberg. Nu goed, de naailter woont nog drie huizen aan dezen kant, na de Iteeg toe, eer men aan 7 bekken komt. Carolina. Waaragtig, Mevrouw Grunsberg, gy maakt dat ik mislyk wordt. Mevr. Grunsberg, Men moet evenwel een zaak in orde verhaalen. Gy dient dan te weten .... ZESDE TOONEEL. De vorigen, L i z e t t e. Li zette, tegen Mevr. Elbuizen. Ach Mevrouw! Mevr. Elhuïzen. Wat is 't? Wat is 't? L i z e t t e. Nu weet ik alles. Mevr. Elhuïzen. Wat dan? L u  1 112 De Nieuwsgierige Vrouwen. L i z e t t e, Van het huis daar ginter..,. Ik weet aües. Mevr. Grunsberg.. Wy weten het al voor u. Zy zoeken de Lapi. oefoforum. L i z e t t e. Ach! ik dagt het wel. Mevr. Elhuïzen. Zy fpelen, niet waar? L i z e t t e. (1 Neen, Mevrouw. Carolina. Zy hebben Vrouwlieden by zig. L i z e t t e. Nog minder, ik beu agter alles gekomen maar — ftil. Mevr. Elhuïzen, tegen de anderen. Stil. L i z e t t e. Zy willen ... maar om 's hemels wil! Carolina. Maak toch zo veele omftandigheden niet. L i z e t t e. Zy willen een fchat graven. Mevr.  Eerste B e d r y f. 113 Mevr. Elhuïzen. Loop, dat is niet waar. L 1 z e t t e. En daar loopt vry wat Tovery onder. Carolina. Waarlyk? L i z e t t e, Het is gewis waar, ik weet het zeeker. Mevr. Grunsberg. Ik heb daar ook van hooren fpreken, dat zy het Aurum Disputabile zoeken-, dat heet een fchat graven. Mevr. E l 11 u 1. z e n. Ja, ja, dat zal wel zo zyn. Mevr. Grunsberg, tegen Lizctte. Hoe zyt gy het te weten gekomen? Li zette. Ik zal het u zeggen; maar... ftil: laatst is die arme Man, die alle Vrydagen.... Mevr. Grunsberg. Toe, wees toch niet wydlopig. L i z e t t e. Neen, dat is myn gebrek niet; Gy weet dat die arme menfchen over al rond lopen, ik zeide zo tot XII. Deel. II hem:  H4 De Nieuwsgierige Vrouwen. hem: Lamme, waar zyt gy dan geweest, dat ik u in zo veel dagen niet heb gezien ? Ik heb, antwoordde hy my ,een zekere kuil helpen uitfpitten, niet ver van een zeker huis; — en aanftonds heb ik het geraden. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, P i e t e r. P i e t e r. Gelieft Gy te komen eeten, Mevrouw? myn Heer is t'huis. Mevr. Elhuïzen. Waar is hy dan zo lang geweest ? P i e t e r. Waar zou hy geweest zyn? in zyn gewooniyk ge. zelfchap. Mevr. Elhuïzen, Maar wat doen zy toch in dat vervloekte gat? P i e t e r. Ja, zo gy dat weten wilt, Mevrouw, moet gy 't hem zelve vragen. Mevr. Elhuïzen, tegen Pieter. Kom hier, hoor eens. P i e r e R. Wat is het? Mevr. Elhuïzen, flil tegen Pieter. Wordt 'er gefpeeld ? P i e-  Eerste Bedryf. 115 P i e t e f. Ja, zy fpeelen. Mevr. Elhuïzen, (lil. „ Ik heb het wel gedagt." Carolina,/?// tegen Pieter. Zeg my eens: verdryven zy den tyd met geen Vrouwlieden ? Pieter. Ik geloof van ja. Carolina, flil. „ Myn voorgevoel heeft nooit gemist." Mevr. Grunsberg. Pieter. Pieter. Wat moet ik doen Mevrouw? Mevr. Grunsberg, flil tegen Y iet er. Zy zoeken de Lapidefoforum, niet waar? Pieter. Ja, ja, foforum zoeken zy. Mevr. Grunsberg, flil. „ Ik wist het wel:" L 1 z e t t e. Zeg my eens Pietje. Ha P 1 *  116 De Nieuwsgierige Vrouwen. Pieter. Wat zal ik zeggen ? Li zette, ftil tegen Pieter. Is het niet waar, dat zy een fchat graven? Pieter. Ja, zy graven. L i z e t t E. Dan heb ik toch de waarheid verteld. Pieter, ftil. ,» Als men maar altoos ja zegt, zo zyn ze altyd te vreden." Mevr. Grunsberg. Beken het my Pieter, hebt gy myn Man gezien S Pieter. Ja- Mevr. Grunsberg. En is hy nu t'huis gekomen? Pieter. Ja, ja, altoos ja , zo lang als ik leef. (_f/y vertrekt.) Mevr. Grunsberg. Dan moet ik ook fchielyk gaan,myne waarde Vrien; dinnen, als ik nog iets kan ontdekken, zal ik 'er ê aanftonds bericht van geven. Mevr  Eerste B e d r y f. 117 Mevr. Elhuïzen. Maar met den Steen der Wyzen, dat zal toch zoo liet zyn ? Mevr. Grunsberg. Dat zou zo niet zyn! Het is meer dan al te waar; üe broeder van den Opperman-was by de Naaister, :n die verhaalde , dat de Meester van zyn broeder in iet bewuste huis was gegaan om Distileer-ketels te , setten, en daar na hadden zy zeer veel glas opgefogt; en de Peet-Oom van myn Naaister zeide, dat nen met Distileer-ketels en Glas den Steen der t iVyzen maakte, en die Naaister is een Vrouw, die suike zaaken verflaat: en ik , als ik wat zeg, zoo noet het ook waar zyn. (Zy vertrekt moeielyk.) L i z e t t e. Geloof my, zy weet niet wat zy zegt; In Ketels tan men Visch koken , en in glazen geeft men te hinken; De Lamme heeft my gezegd, dat zy een kuil ütgraven : en ik heb van zo veel menfehen gehoord, Jat zeer digt by dat huis een fchat verborgen ligt, en Jaar zullen zy gewis na graven, en als ik wat zeg, 10 zeg ik het met grond. (Zy vertrekt.") Mevr. Elhuïzen. Ik geloof dat geen van ons allen wat weet. i Carolina, Elk onzer wil, dat het dat geene zy, dat zy zig i inbeeldt, H 3 Mevr.  n8 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. liet komt my voor, dat ik hen allen met de kaarten in de handen zie. Carolina. En ik ben zo overtuigd , dat alles op Liefdes-; Intrigues uitkomt, als ik verzeekerd ben dat ik leef., (Zy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuïzen, daar na Elhuïzen. Mevr. Elhuïzen. Zy blyfc ook al by hr.are meening, maar zy zullen fchielyk zien, dat ik alleen het geraden heb; daai komt de onwaardige Speelder. Elhuïzen. • Terwyl ik deze Rekening, Lieve Vrouw, in orde breng, zult gy zo goed zyn het eeten te laten opbrengen. (Hy gaat aan een tafeltje zitten.") Mevr. Elhuïzen. Gy wilt misfehien narekenen, hoe veel gy verloren hebt? Elhuïzen. Leanderzal met ons eeten: laat dus een bord meei opzeuen. Mevr. Elhuïzen. *i Ja, ja, gy vraagt Gasten : gy zult zeeker gewon aen hebben. E l-  Eerste B e d r y f. »? Elhuïzen. Vier en zestien, tien en vyftien. (Hy fchryft.) Mevr. Elhuïzen. Ik weet, ik weet alles wat in de geheime kamers efchiedt. Elhuïzen. Zo ? dat is my lief. (Hy fcbryfe.) Mevr. Elhuïzen. Gy brengt uw gantfehe huisgezin in 't ongeluk. Elhuïzen. Ei, voorzeeker niet Mevrouw, (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuïzen. Het fpel is de ondergang van geheele familiën. Elhuïzen. Daar wordt by ons niet gefpeeld. (Hy fchryft.) Mevr. Elhuïzen. Daar wordt niet gefpeeld? Elhuïzen. Neen, in der daad niet; Vyf en twee is zeven. (Hy fchryft) Mevr. Elhuïzen. Wat wordt 'er dan gedaan? H4 EL"  120 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuïzen. In 't geheel geen kwaad. (Hy fciryfl.) Mevr. Elhuïzen. Zo'er niets kwaads gefchiedt, waarom mag dan uw Vrouw niet mede gaan ? Elhuïzen. Dan konde 'er iets kwaads uit ontdaan. (Hy fchryft^ Mevr. Elhuïzen. Zo ? gy onbefchaamde! Elhuïzen. Viermaal vier is zestien. (Hy fchryft.~) Mevr. Elhuïzen. Vervvenscht ZV & %i dat ik u heb genomen. Elhuïzen. Het is al Iaat. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuïzen. I Hoe dat? Laat? Elhuïzen. Ik meen dat wy moeten gaan eeten, en dat het reeds laat is. , Mevr. Elhuïzen. Ja het wordt tyd dat ik u verlaat, en dat ey alleen blyft. E l-  Eerste B e d r y f. 121 E l II U 1 z E N. Daar zult gy my een grooten dienst meê doen. (Hy fcbryft.j Mevr. Elhuïzen. Maar myn aangebracht goed ? Elhuïzen. Niets, niets, gaa maar heen. (Hy fchryft.') Mevr. Elhuïzen. Wat? Niets? Elhuïzen. Ik ben nu aan myne rekening bezig, ik kan my met u niet ophouden. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuïzen. Ik wil weten, wat men daar in dat huis doet? Elhuïzen. Men bevindt 'er zig zeer wel, om u te dienen. Mevr. Elhuïzen. Uw gezelfchap beftaat uit goddelooze menfchen. Elhuïzen. Daar komen geene Vrouwen by. Mevr. Elhuïzen. Zyn dan de Vrouwen goddelooze menfchen? H 5 E L-  122 De Nieuwsgierige Vrouwen. e l ii u i z e n. Ik zeg dat niet, ik.zeg maar, dat zy by ons nii komen. Mevr. Elhuïzen. Zo men haar den toegang vergunde, zou alle ach terdogt ophouden. Elhuïzen. De Vrouwen hebben altyd kwaade gedachten. Mevr. Elhuïzen. Zo men ons maar bekende, men doet dit of dat. Elhuïzen. Maar daar gefchiedt niets. Mevr, Elhuïzen. Wat wordt 'er dan gedaan ? Elhuïzen. Zestien en zes is twee en twintig, en acht... Mevr. Elhuïzen, floot hem aan den arm. Acht Duivels die u zullen halen. E l h u i z e n, ó Daar hebt ge nu myn facit uitgeveegd. Mevr. Elhuïzen. Ik mogt u vervloeken. e I  Eerste Bedrv f. "3 Elhuïzen. En ik ook. (Hy fchryft.) Mevr. Elhuïzen. Goddelooze Manl Elhuïzen. Drie en drie is zes. Mevr. Elhuïzen. Denkt gy dat het altyd zo gaan zal? Elhuïzen. Myne Rekening is klaar. (Hy flaat op.) Mevr. Elhuïzen. Wat hebt gydan toeh voor een Rekening gemaakt? Elhuïzen. Dat is u om 't even; ik ben daar meê klaar. Mevr. Elhuïzen. Zo behandelt gy my? Elhuïzen. Aan tafel, aan tafel! Mevr. Elhuïzen. Hatelyk fchepzel. . . . Elhuïzen. Mag ik u bidden: aan tafel. ^ Mevr.  124 D£ Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. Onwaardige! Hy wordt niet boos; hy antwoordt niet, en doet my van fpyt barften. Ach! die vervloekte zamelplaats ! dat verwen.  Tweede -Bedry f. 153 Elhuïzen. Niets? Hoe ziet gy hem dan met zulke fcheele oogen aan? Carolina. Ik ben heden in myn kwaade uuren. Elhuïzen. Myn Vriend, de Hemel ziet droevig, gy moet waehten tot de Zon weêr fchynt. Carolina. Tie zal zo fchielykniet weêr te voorfchyn komen. Mevr- Elhuïzen, tegen Elhuïzen. Waarom kleedt gy u niet uit, en gaat op uw ge. mak zitten? de heer Leander zal dat immers nietkwalyk nemen. Leander. Ik bid, dat men zig om mynentwil in 't geringde niet belemmete. Elhuïzen. Ik gaa draks uit, ik houde 'er niet van om my zo dikwüs uit en aan te kleden. Mevr. Elhuïzen. Moet gy zo fchielyk uit? Waar dan na toe? Elhuïzen. Gy wilde zulks gaarne weten? K 5 Mevr.  / 154 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. Ik begreep dat men zulks aan zyne Vrouw wel zeggen kon. Elhuïzen. Ja,zo eene lieve, zagtzinnige Vrouw. verdient wel dat men het haar zegt; ik moet aan den Edelman, die my gisteren een bezoek gaf, een Contra - Vifiie geven. Mevr. Elhuïzen. Meent gy dan, dat de rok, dien gy aan hebt, ordentelyk is om een ftatieufe Vifite te doen? Gy moet een beteren aantrekken. Elhuïzen. Ik ftoor my niet aan zulke kleinigheden ; dat is goed voor Salet-jonkertjes. Mevr. Elhuïzen. Weet gy wel, dat de Edellieden zeer op 't Ceremonieel gefield zyn? hy zal het als eenekleinachting aanmerken. Elhuïzen. Hy kan denken wat hy wil, dat is my onverfchillig. Mevr. Elhuïzen. Daar hebben wy 't wéér, naauwlyks verzoek ik iets, of de weigering volgt 'er aauiionds op. E l-  Tweede B e d r y f. 155 Elhuïzen. Myn waarde Leander, ik zag zeer gaarne dat uw Huwelyk fpoedig voltrokken wierdt. Mevr. Elhuïzen, ter zyde. „ Daar zal niets van gebeuren". Leander. Ik verlang naar dat oogenblik, maar myne lieve Carolina bemint my niet meer. Carolina. Ik beminde u voor dezen, en zou u nog beminnen, zo gy oprecht met my handelde. Mevr. Elhuïzen, tegen Elhuïzen, Gy wilt dus geen ander kleed aantrekken? Elhuïzen. Neen Mevrouw! (tegen Leander.) Hebt gy haar ook 't een of't ander vvys gemaakt? \ t" Leander. Ik heb haar altyd de waarheid gezegd, maar zy wil my niet gelooven. Elhuïzen. ó Dat is niets; Nieuwsgierigheid, en zo wat grilligheid, is het karakter der Vrouwen, maar dat moet zig fchikken, alles zal wel gaan. Mevr.  156" De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr, Elhuïzen. Als gy dan voMrekt geen ander kleed wilt aantrek, ken, zo Iaat dit ten minnen een weinig uitkloppen, het zit vol ftof. Elhuïzen. Gy hebt gelyk, myn 'allerlieffie Vrouw, fchuicr my een weinig af, ik zal u daar van harten voor bedan. ken. Mevr. Elhuïzen. Kom hier, Iaat ik het u helpen uittrekken, zo gy wilt dat ik het zal affchuieren. Elhuïzen. Neen, neen, fchuier my maar zo een weinig af, aan 't Iyf, ik mag 'er zo veel omflag niet van maa' ken. Mevr. Elhuïzen. Dat kan zo niet; trek het uit. Elhuïzen. Neen, myn Waarde, geef u zo veel moeite niet, het is zo ook goed. Mevr. Elhuïzen. Daar hebben wy het weêr! Van myn leven zal hy my myn zin niet geven. Elhuïzen, tegen Carolina. Myn lieve Dochter, mogt gy nooit zo eigenzinnig worden! C 4*  Tweede Bedrtf. Carolina. Vader, ik bid u, dat gy my met vrede laat. Leander. Zy is kwaad op my, buiten myn fchuld. Elhuïzen. Dat is niets, dat is niets; Na eene kleine fchermutfeling is de vrede des te aangenaamer. Mevr. Elhuïzen. Gy wilt het dan niet uittrekken? , Elhuïzen. Neen, Mevrouw! Mevr. Elhuïzen. Gy zyt een eigenzinnig, koppig, Man. Elhuïzen. Eene zoete lief koozing! (Tegen Leander.") Wat moet gy niet wenfchen , dat uwe Minnares u ook zulke lieve woordjes geve! Leander. Dat zou my zeer bedroeven! Elhuïzen. Ik denk 'er heel anders over. Ik zie liever dat een Vrouw haare kwaadheid uitftort, dan dat zy pruilt. Mevr.  158 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen, ter zyde. » Zyue bedaardheid zal my nog raazend uiaaken." VYFDE TOONEEL. De vorige», Lizette, met de Kofj , vervolgens een Knecht. Lizette. Hier is de Koffy. Elhuïzen. Kom laat ons, als het mogelyk is, dezelve in rust en vrede drinken. Lizette, ter zyde aan Mevrouw El. huizen. Hebt gy niets kunnen uitrechten ? Mevr. Elhuïzen, tegen Lizette. Neen, ik kan het zo ver niet brengen,dat hy zyn kleed wil uittrekken. Elhuïzen. Kom laat ons gaan zitten. Kofïy moet men zittende drinken. Is hier niemand,(tegen den Bedienden, die komt.) Stoelen. L i-  Tweede Bedryf. 159 (Lizette, nadert Elhuïzen met de Kofy, nadat zy de anderen reeds bediend beeft. De Knecht brengt (loeien, en, daar hy ""er een naast Elbuizen zetten wil, veinst Lizette , dat by haar aan den arm floot, en gooit al de Koffy over '/ Kleed van Elbuizen.) Lizette. Ach! ikouvoorzigtige! vergeef het my , myn Heer! hy (Het my aan myn arm: en het doet my leet. Elhuïzen. Het heeft niets te beduiden. Lizette. Schielyk, fchielyk, fchoon water. Elhuïzen. Ja, vryf het maar wat af. Lizette. Schielyk, geef het kleed hier. (Zy trekt hem zyn rok half met geweld uit.) „ Na is alles in order." (Zy gaat 'er mei heen.) Elhuïzen. Geef my toch iets om zo lang aan te trekken; ik mocht verkouden. Mevr. Elhuïzen, tegen den Knecht. Breng het Kleed van myn Heer weêrom. „ Li. „ zette  ióo De Nieuwsgierige Vrouwen. „ zette heeft daar iets in 't werk gefield,dat ik zo; „ wel niet geklaard zou hebben." E 1 h u i z e" n. Het doet my leed dat de Koffy weg is, geef my een ander kopje. Mevr. Elhuïzen. Ziet gy hoe het gaat, als men zyne Vrouws zin i niet doet. Elhuïzen. Als ik uw zin gedaan had , zou het nog erger : zyn geweest, want dan had ik myn andere kleed, , dat zo teer van kleur is, bedorven. Mevr. Elhuïzen. Indien gy myn zin gedaan hadt,was dat alles niet gefchied. Elhuïzen» Leander, gy hoort het, onze Vrouwen willen, dat wy in alles haaren zin moeten doen. ZESDE TOONEEL. Devorigen, De Knecht, bier na Lizette. rDe Knecht met een ander Kleed, V geen by El. huizen aantrekt.') Elhuïzen. Nu Vrouw! zyt gy nu te vreden? Mevr. I  Tweede B e d s. y Ti 161 Mevr. Elhuïzen. Nog niet. (Ter zyde.) „Ik vrees altyd nog,dat hy „ na de fleutels vragen zal." Lizette. Myn Heer! daar is uw Neusdoek, uw Snuifdoos, en twee Sleutels. Elhuïzen. Zeer'goed! rHy fteekt alles in zyn zak.) Mevr. Elhuïzen, legen Lizette. „ De Sleutels ook?" Lizette,^/* zyde. „ Ja, maar het zyn de rechte niet, ik heb ze verruild. Mevr. Elhuïzen, ter zyde. „ Dat is een drommels flim ding. " Elhuïzen. Lizette, ik heb nog geen Koffy gehad, geef my toch een kopje. Lizette. Gaarne,myn Heer, maar daar is niets meer gebrand. Elhuïzen. Geduld, dan zal ik die elders moeten gaan drinken. XII. Deel. L Mevr.  iöi De Nieuwsgterige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. Gy zulcze in uw charmant gezelfchap wel vinden 1 Elhuïzen. Wilt gy met my gaan Leander? Leander. Ais 't u gelieft. (Hy ziet Carolina aan.) Caroltna. Gy ziet my aan? Gaa maar heen , ik zal u iu 't geheel niet ophouden, E l II u i z e n. Myn Vriend, laat ons vertrekken, laat het onweer nu eerst voorby gaan, morgen is het weer fchoon weder. Carolina. Noch morgen, noch ooit, Elhuïzen. Nooit goed weer? nooic? altoos betrokken ? altoos Stormen? Ach! myn lief dochtertje, zo ik maar een zekere klok wilde luiden, het zou (chielyl; 't mooifte weêr van de wereld worden. Carolina. tIloe dat, Vader? Elhuïzen. Luister wel toe : Ik — zal — u •— laten , op — (lui — ten ■— nu wat dunkt u ? "Ca-:'  Tweede B e d r v f. 1C3 •Carolina. My laten opfluiten? Mevr. Elhuïzen. Myne dochter opfluïcen! Elhuïzen. Kom, laat ons gaan-, dat was de ftormklok, nu is het vuur op het dak. ZEVENDE TOONÊEL Mevr. Elhuïzen, Carolina, Leander, Lizette. Carolina, tegen Lean-lcr. Hoort gy het wel ? dat was ter liefde van u. Leander. Maar 't was myn fchuld i.nme?s met, Mejuffrouw. Mevr. Elhuïzen. Myn dochter opluiken ! Alfchoon zy met u niét, trouwt, zal het haar toch aan geen mau ontbreken. Leander. Dat wil ik gaarne gelooven, maar ik verdien deze verwytingen noch van 11, noch v.an haar. Mevr. F. 1, h u i z e n. ; ó'. Gaa maar heen, myn man wacht u .al. La L e-  164 De Nieuwsgieeige Vrouwen, Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn, en vertrekken. (Hy wil gaan.) Carolina. 't Is zeer fraai, my zo te laten ftaan. Leander, weerom keerende. Maar Mejuffrouw... Lizette, tegen Carolina. Laat hem toch gaan, ik moet u noodzakelvk wat vertellen. Carolina, tegen Lizette. Wat dan? Lizette, tegen Carolina. Scheep hem maar af, ik heb de Sleutels. Carolina. Ik brand van nieuwsgierigheid. (Tegen Leander ) Zo gygaan wilt, zo doe het, ik zal u niet ophou- Leander. Zo gy het goed vindt, wil ik gaarne hier blyven. Mevr. Elhuïzen. Neen, neen, gaa maar, myn Man wacht u. Leander. Hoe verkiest het Carolina ? Ca-  Tweede BedryïJ 165 Carolina. Dewyl myn Vader op u wacht, zo dient gy immers te gaan. Leander. Hy zal my nog niet wachten, ik kan my nog wel wat ophouden. Lizette. tegen Carolina. Stuur hem dan weg. Carolina, tegen Lizette Ik wilde hem toch niet gaarn chagrineeren. (tegen Leander.) Gaa nu maar met myn Vader, morgen zie ik u weder. Mevr. Elhuïzen, tegen Carolina. 6 Hy behoeft die moeite niet te nemen. Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuïzen, Carolina, Lizette. Carolina. Het zou my toch moeite doen hem te bedroeven. Lizette. Vrees niet, hy zal fchielyk weder komen. L 3 C A"  iCC De Nieuvvscieuig4 Veouwbn. C a r o l i m A. Wat hebt gy my nu te zeggen? Mevr. Elhuïzen. Waar zyn de Sleutels? t ! z e t i e. Hier zyn ze. Carolina. Wat voor Sleutels? L i z e t t e. Stil, de Sleutels van 't luns der Geheimen: een de huisdeur, en een van de kamerdeur. Mevr. Elhuïzen, tegen Lizette. Laat ons gaan, Iaat ons gaan. Carolina. Ik gaa ook mede. Mevr. Elhuïzen. Neen,het past u niet,gy moet t'huis blyven; zullen u alles vertellen. Carolina. Allerlieffte Moeder... Mevr. Elhuïzen. Ik zeg u, dat het niet zyn kan, kom Lifette. (Zy verti e/rt.) N E-  Tweede Bedry F. i<$7 NEGENDE TOONEEL. Carolina, Lizette. Carolina. Myn lieve Lizette. Lizette, Verlaat 'er u op; Ik zal ;er na toe gaan, en gy zult alles zo goed weten als ik. Carolina. Hoe zyt gy toch aan de Sleutels gekomen? Lizette. Ik heb die uw Vader ontfutzeld. Carolina. Wanneer? Lizette. Hebt gy dat kluchtig ongeluk met dé Koffy niet gemerkt? Toen... Carolina. Ik gaa ook mede. Lizette. Uwe Moeder wil 't immers niet hebben. Carolina. Lizette! zo gy my lief hebt.... L* L1-  i68 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Foei, hoe kunt gy zo nieuwsgierig zyn? heb geduld, gy zult van avond alles weten. Carolina. Zeg my toch of 'er Vrouwlieden by komen. Lizette. Heel wat anders,als Vrouwen.de fchat, de fchat! (Zy vertrekt?) TIENDE TOONEEL. Carolina, alleen. In myn gantfchen leeftyd heb ik nooit zo veel verlangen gehad om iets te weten als nu dit; Maar wat helpt het, zy gaan, en ik moet t'huis blyven. En waarom mag ik niet gaan? wyl ik ongetrouwd beu! En daarom zou ik geen vertrouwen verdienen! Zo ik nu wilde weten wat myn Minnaar doet? wie zoude my dat kwalyk kunnen nemen! Wist ik maar hoe het aan te vangen ? Het zal moeijelyk zyn myn Moeder van haar begrip af te brengen, als zy eens een zaak voor heeft, kan niets haar doen veranderen', en het moet er door, al zou de ondirfte fleen boven Haan. ELFDE TOONEEL. Carolina, Leander. Leander. Vergeef my... Ca-  Tweede Bedryf. 16*9 Carolina. Zyt Gy daar? Leander. Ja, Mejuffrouw, uw Vader is by den vreemden Heer, wien hy een vifite moest geven, opgehouden ; zy hebbeu zaken te verhandelen , en ik heb intusfehea de vryheid genomen , u weder te komen lastig vallen. Carolina. Ik moest u den rug toe keeren,gy verdiende zulks. Leander. Waarom dan, Mejuffrouw, wat heb ik dan misdaan ? Carolina. Gy wilt my de waarheid niet zeggen. Leander. Daar blyft gy aanhoudend by , ik wilde 'er alles om geven, dat gy met uwe eigene oogen van myne oprechtheid overtuigd kondet worden. Carolina. Gy zoudt zulks wel kunnen, zo gy wilde. Leander. Op wat wys? Carolina. Breng 'er my heimelyk in. L 5 L E-  170 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. En zoudt gy daar alleen in willen zyn ? Carolina, Neen ,* ik zou myn Kamenier meè nemen. Leander. In diergelyke gezelfchappen pasten geen Kameniers. Carolina. Dan kan myn Moeder mede gaan; zo gy haar dat verzoekt, zal zy 't zeeker doen. Leander. Verfchoon my, lieve Carolina , ik heb het u zo dikwils gezegd, dat myne medebroeders geene Vrouwen dulden; en ik durf niet.... Carolina. En gy dufc hen, om mynentwii, niet vertoornen! Ik zie wel, dat u meer aan hun, dan aan my gelegen is; en uit dit grondbeginzel houde ik u voor een..... voor een Ontrouwen. Leander. Liefde Carolina , om u een bewys myner liefde te geven, zo zal ik 'er nooit geen voet meer zetten; ik bid u wees dan te vreden. Carolina. Gy zegt dat wel, maar gy zult 'er niet van daan blyven. L e-  Tweede B e d r y f. 17!' Leander. Neen, ik beloof het u, ik zal 'er nooit weerkomen. C A a O I, I N A« Dat is nog niet genoeg. Leander. Ik zal het met een Eed beieiïi ptt Carolina. Ik verlang geen Eed ; ik wil een betere ver.eekering. Leander. Welke? Carolina. Belooft gy my die te geven ? L e a n n e r. Ja, als het van my afhangt. Carolina. Zeg my... maar draag zorg dat gy geene ftreeI ken gebruikt... L e a n d e r. Daar ben ik niet in Raat toe. Carolina. Hebt gy ook zulke Sleutels als de andeten? L e-  t?z De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Wat voor Sleutels? Carolina. Van de deur van 't huis, daar geen Vrouw in snag komen. Leander. Ja, ik heb die, ik wil het niet ontkennen. Carolina. Dat is de verzeekering die ik van u vorder; geef my die Sleutels. Leander. Maar... deze Sleutels... in uwe handen.... Carolina. Zie eens, die fraaije oprechtheid, en de flaat,die men op uwe beloften en Eeden maaken kan ! Leander. Indien ik ti wilde misleiden, zo kon ik u de Sleutels geven, en gaan 'er altyd met een myner Vrienden. Carolina. Ik geloof niet, dat gy, om my te bedriegen, de hulpmiddelen van een ander zoudt willen afbedelen; ontbreken u de fleutels , zo zult gy ook geen lust hebben om 'er meer te gaan. Indien gy my bemint, Leander, zo weiger my dezelve niet. L e-  Tweede Bedrv f. 173 Leander. Ach! Carolina, gy wilt my tot iets verleiden, 't geen gy my niet moet vergen , en 't geen ik om veele redenen niet kan doen. Carolina. Zyt gy van voornemen om 'er weder na toe te gaan, of niet ? Leander. Ik verzeeker het u oprecht, dat ik 'er nooit weêr gaan zal. Carolina. Wat zwarigheid maakt gy dan , om my de Sleutels over te laten? Leander. Ik zal het U zeggen, deze Sleutels... zo zy in andere handen kwamen , konden veel kwaads uitwerken. Carolina. Ik beloof u ,op myn Eer, dat zy in geene andere handen zullen komen; Zyt gy nu te vreden? ik hoop niet dat gy aan myne belofte twyffelt! Leander. Ach! waardfle Carolina, verg het my niet. Carolina. Neen, dit is de laatfte proef, daar ik uwe liefde op zal dellen; vertrouw my de Sleutels, of denk 1 niet  174 D e N: e l' w s g r e k I g e V r o tJ w e n. niet meer om my. Ik zweer u by alles wat heilig is, dat daar geen veranderen aan zal zyn. Leander. 't Is genoeg, daar zyn ze, bedroef my maar niet meer. C a r o l i x a. Zy zullen in myne handen zeeker zyn. L e a n d e r. Ik fmeek u, dat gy my by myne Vrienden niet belachelyk maakt. Carolina.'' Heb daar geen zorg voor, ik ben nu te weden. Leander. Ik hoop, dat gy nu overtuigd zyt, dat ik u op. recht bemin! Carolina, Ja, ?iq geloof ik het,vwgeef my.dat ik 'er een «IfHiMUi as® bvb getwyffeld. piiiMSH L e a n d e n. Wanneer zal \k% gelukkig zyn, u de myne te mogen noetutvft . ' ■ G' A m & s I N a. Ik ben-re vredfc, nis V. Jc. Bel^P9^ 1  twebde bedrtf. t/J Leander. Ik zal het hein op 't oogenblik vragen, als gy her goed vindt. 1 Carolina. Ta, zeg hem, dat het Omveer voorbyis, en dat de Zon weer begint te ichynen, Leander. Myne dierbare Carolina, gy verrukt my. Carolina. Ik ben meer verheugd als gy v deze Sleutels maaken my het vergenoegdlts mcnsih van de wereld. Leander. Wat is daar de reden van ? Carolina. Om dat zy tot een verzeekering (trekken, dat gy my lief hebt. (Ter zyde.) ,, En om dat ik 'er door ,, achter het geheim hoop te komen , en myne „ nieuwsgierigheid te voldoen, die my pynigt." (Zy vertrekt.) Leander. Wat is de Liefde toch eene wonderlyke zaak! als men eikander bemint, kan men niets weigeren. Ik heb de Sleutels aan Carolina met den grootlten tegenzin van de wereld gegeven, maar daar zy in 't vervolg myn'gamlche noodlot beflisfen moet, kan ik haar  ij6 De Nieuwsgierige Vrouwen. haar ook ligt de Sleutels van eene onverfchillige by.. eenkomst toevertrouwen. (Hy vertrekt?) TWAALFDE TOONEEL. "(Het Tooncel verbeeldt een Straat met de Huisdeur van de byeenkomst.) Valerius, komt de deur uit, en fluit' dezelve weder toe. Het is reeds duister, en Marten komt nog niet; ik zal zelf de waschkaarfen moeten beftelien, en belasten die t'huis te brengen. DERTIENDE TOONEEL. Valerius, Aristus. Aristus. Ik ben uw dienaar, Heer Valerius. V a l e r i u s. Amicitia. Aristus. Amicitia. (Zy g ven elkander de band, 't welk altoos by dit woord van allen gefebiedt.) Valerius. Dat is onze groet , en verder maaken wy geene ceremoniën. A r i s-  Tweede B e d r y f. 177 Aristus. Gy hebt gelyk; Complimenten zyn maar Narrenpoetfen. Valerius. 't Is zo,men gebruikt een menigte woorden, die, op zyn best, niet met al betekenen; By voorbeeld: uwe onderdanige dienaar fpreekt u dikwils, zo dra die betuiging over zyne lippen is gevloeid, met zulk eene trotsheid, en op zulk een hogen toon, aan, als of hy uw meester ware. Aristus. Heer Valerius, een myner goede Vrienden wilde (gaarne Lid van dit gezelfchap zyn. Valerius. Zo het een eerlyk Man is... Aristus. ó Ja, dat is hy zeer zeeker. Valerius. Voorzichtig met uw zeer zeeker! in naam vindt men genoeg deugdzame lieden, dog in der daad zeer weinigen; Wat voor een bewys hebt gy van zyne eerlykheid? Aristus. ■ Hy heeft altyd met brave Menfchen omgegaan. Valerius. Dat is nog niet genoeg; In fraaije gezelfchappen , XII. Deel. M vindt i  178 De Nieuwsgierige Vrouwen. vindt men niet altyd alle Menfchen deugdzaam, door den tyd eerst leert men hen kennen. Aristus. Hy is van een goede geboorte. Valerius. De geboorte maakt niet deugdzaam; het hart en goed karakter overtreffen verre eene grootegeboarte, die fomtyds met groote gebreken verzeld is. Aristus. Hy is zeer edelmoedig en milddadig. Valerius. Ook dit is een dubbelzinnig kenteken, men diende eerst te weten, of dat geen, dat hy weg geeft, het zyne is ? Aristus. Zyn vermogen is my onbekend. Valerius. Gy kunt hem dus zo zeer zeeker niet voor een eerlyk, deugdzaam, Man verklaaren. Aristus. Op deze wys, heer Valerius, moeten ons alle menfchen verdacht voorkomen, en men zou dus geen ommegang met den anderen meer kunnen hebben. V A. I  Tweede Bedryï. 179 Valerius. Neen, waarde Vriend, gy moet my wél verdaan; ik zeg niet dat ons ieder een, zonder reden, moet verdacht zyn, en dat wy alleen met die geenen moeten omgang houden , die wy overtuigd zyn dat eer en deugd bezitten; Het is veel eer een plicht der Wellevendheid een ieder voor een eerlyk man te houden, zo lang hy ons niet van het tegendeel overtuigt; ondertusfchen moet men zig met die geenen, die men niet zeer wel kent, niet veel verbinden , men moet alles niet geloven wat zy zeggen, zonder 'er onderzoek naar te doen, en als men dan, met ter tyd en ondervinding, een verftandig, eerlyk, Vriend vindt; dan kan men met recht zeggen, dat men een kosilyken fchat gevonden heeft. Aristus. Wat hem aanbelangt, dien ik u aanbiede, ik hou hem voor een eerlyk Man, dog ik kan 'er geen borg voor zyn. Valerius. Wy zullen hem op de proef ftellen, en fchielyk gewaar worden hoe hy beftaa? VEERTIENDE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Zyt gy het, myn Heer? Ma Va-  18e De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Ja, ik ben 't, waar blyft gy dan zo lang? Marten. Ik heb hier zulk een vragt by my, dat ik my haast niet kan roeren. Valerius.' Hebt gy waschkaarfen meê gebragt? Marten. Neen, myn Heer! ik had geen tyd. Valerius. Ik zal ze gaan beftellen, gy kunt ze daarna haaien. Marten. Ja, myn Heer! ik zal myn goedje maar eerst bergen, en dan zal ik gaan; ik heb zo eene zwaarte op den nek, dat ik niet weet hoe ik de deur open kryg. Valerius. Waarde Vriend ! fluit toch de deur eens voor hem open. Aristus. Zeer gaarne. (Hy maakt de deur open?) Marten. Ik hoop'er van dezen avond eer mede in te leggen. V a-  Tweede B e d r y f. I8i Valerius. In ernst? Marten. ( Gy zult eens zien, wat het voor een delicaate foupé zal zyn. Valerius. Dat is ïny lief. Marten, been gaande. Maar gy zult het ook op de rekening gewaar wonden. Valerius. Patiëntie! zo men maar wat goeds voor zyn geld heeft. Aristus. Ik zal dan myn Vriend zeggen,dat het hem geoorloofd is te komen ? Valerius. Wie is het? hoe is zyn naam? Aristus. Zyn naam is Damon. Valerius. Zeer goed; ik zal hem voorflaan, wy moeten eettf hooren wat de andere Heeren zeggen, M 3 ABis-;  ï8» De Nieuwsgierige Vrouwen. Aristus. Ik wilde hem gaarne op de maaltyd hebben. Valerius. Gy kunt hem mede brengen, want die zaak zal fchielyk afgedaan zyn. Aristus. Ik zal hem dan gaan haaien; ik hoop dat gy allen met hem te vreden zult zyn. Valerius. Amicitia. Het is myn hoogde wensch, dat wy in ons gezelfchap eerlyke , goedhartige , en vredelievende , Leden mogen zien, die by gelegendheid el. kanderen dienst willen bewyzen. Wy hebben allen in deze wereld hulp nodig, dog hoe weinig waare Vrienden worden 'er gevonden, die een ander met een goed hart, zonder eigenbelang, willen behulpzaam zyn! (Hy vertrekt?) VYFTIENDE TOONEEL. Mevr. Grunsberg, met een Voile. „ Nu is het tyd; ik moet maaken dat my die Hst „ gelukt; dat is de deur, ep hier zyn de fleutels, „ zo ik 'er nu in kan raaken, my verbergen, en zo „ plaatfen dat ik kan zien , zonder gezien te wor„ den , zal ik alles ontdekken ; En al wierd ik „ zelve ook eens ontdekt, wat konden zy my doen? „ daar  Tweede Bedryf. 183 „ daar myn Man gaat, mag ik ook wel gaan! De re„ den daar ik om kom, is, omdat ik myn Man lief „ heb, en daarom moet ik weten, waar hv gaat? ," en wat hy doet? ]a, dat wil ik weten; hoe dik„ wils beb ik hem niet gezegd, ik moet het weten; „ ik wilde nu gaarne ooi eens kunnen zeggen: Ik „ weet het. Ik hoor niemand, ik zal 't wagen." (Zy fteekt de jleutel in V fleutelgat.) ZESTIENDE TOONEEL. Marten, de deur open makende, Mevr. Grunsberg. Marten. Wie is daar? (Mevrouw Grunsberg gaat verfcbrikt te rug.) Mevr. Grunsberg. Ach! ik ongelukkige! weg zyn de fleutels. (Zy gaat been, en laat de fleutels in 't flot /leken.) Marten. Een Vrouwsperfoon! Met de Sleutels! dat moet ik myn Heer zeggen. (Hy maakt de deur toe, neemt de fleutels weg, en gaat been.) ZEVENTIENDE TOONEEL. Lizette, in Mans kleeren, Mevr. Elhuïzen, met een Voile. Mevr. Elhuïzen. Ha! altyd is het zeggen: „daar mogen geen VronM 4 „ wen  i$4 De Nieuwsgierige Vrouwen. „ wen in komen!" (Zy ziet Mevrouw Grunsberg been gaan.) Zaagt gy wel wat daar uit de deur kwam 2 het was een Vrouwsperfoon. Lizette. 't Is zeeker,dat daar liederlyke itukjes gefchieden moeten. Mevr. Elhuïzen. Schielyk, fchielyk, laten wy 'er in gaan, en overal wél toezien, of 'er ook nog meer Vrouwen in zyn ? Lizette. Kom aan, laat ons gaan: hier is de fleutel; maar ftil... ik hoor Menfchen. Mevr. Elhuïzen. Ik wilde niet dat men ons betrapte voor dat wy 'er in waren ; zyn wy 'er eens binnen, dan is 'er niet meer aan gelegen; nadat wy alles hebben gezien,mo. gen zy ons wel kennen; maar zo zy ons nu hier aantroffen ... Lizette. Gy moet een weinig ter zyde gaan. Mevr. Elhuïzen. En gaat gy niet met my ? Lizette. Ik ben in Mans kleeren, en het is donker, zy zullen my niet kennen. Mevr.  Tweede Bedryf. iSy Mevr. Elhuïzen. Ja, maar gy moest my niet bedriegen! Lizette, Verlaat u op my. Mevr. Elhuïzen.' Ik zal u in dit ftraatje wachten. (Zy vertrekt.) Lizette. Ik heb moeds genoeg , maar ik beef toch wat." AGTTIENDE TOONEEL." Lizette, Valerius. Valeriws. Een Vrouwsperzoon met de Sleutels! —■ En die in huis wilde gaan! Wat heeft dat te beduiden? Wie mag toch die iaage ziel zyn, die ons gezelfchap door Vrouwen wil doen ftooren? Dog daar zie ik iemand; Zou het misfchien een van onze Leden zyn ? Lizette, ter zyde. Ik geloof, dat het Valerius is. • Valerius, tegen Lizette. • 1 Amicitia. Lizette, ter zyde. Wat zegt die Vent? M s Va-  iBS De Nieuwsgierige Vrouwen. Val e r i u s, ter zyde. Hy hoort my niet, of hy behoort niet tot het gezelfchap. Amicitia. (Hy nadert haar en herhaalt) Amicitia. Lizette, haare ftem veranderende. Ja, myn Heer! Valerius, ter zyde. Hy is van onze byeenkomst niet; maar wat of hy hier doet? Lizette, ftil. Ik wilde niet gaarne ontdekt worden." Valerius. Wat doet gy hier, myn Heer! wacht gy misfchien iemand? Li zette. Ik wacht hier een Vriend. Valerius, baar nafprekende. Gy wacht hier een Vriend. (Stil.) „Dit is gewis, „ of een Castraat, of een Vrouwsperfoon." Lizette, ter zyde, 't Zal best zyn dat ik weêr heen gaa. Valerius. Ik moet evenwel zien te ontdekken wat dat voor een Snaak zy? zeg my toch eens, myn Heer! naar wien wacht gy? 1  Tweede Bedryf. {8? Lizette. Naar niemand, myn Heer! ik ben uw dienaar. (Zy wil gaan.) Valerius. Gy behoort misfchien ook tot het gezeffchap in dit huis? Lizette. Ja, myn Heer! Valerius, Maar toen ik u ons Amicitia voorhield, waarom antwoordde gy my toen niet? Lizette. Ik had u niet verftaan; Gy hebtgelyk; Amicitia. Valerius, ter zyde. „ 't Is waaragtig een Vrouwspéffoon; wat drom,, mei is dat hier voor eene verwarde historie ? " (Tegen Lizette.) Waarom gaat gy niet naar binnen ? Lizette. Ik wacht naar den heer Elhuizeu. Valerius. Een ieder heeft hier zyne Sleutels,hebt gy de uwe ook niet? Lizette. ó Ja, myn Heer! Va.  J88 De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Laat tny dezelve eens zien. Lizette. Wat is dat nodig? 't is genoeg dat ik 'er van voorzien ben. Valerius. Maar 't is geen goed teken, dat gy ze niet durft laten zien. Lizette. Daar zyn ze. (Zy vertoont de fleutels.") Valerius. Nu dan is het goed; treê dan naar binnen. Lizette. Ik zal de eer hebben u aanftonds te volgen. Valerius. Ik heb nog iets te doen, en dan kom ik ftraks weder ; Ik bid u gaa maar na binnen. Lizette. Nu als 't u dan zo gelieft. Valerius, ter zyde. Ik moet eens zien, hoe dit af zal lopen. Lizette. Verkiest gy mede binnen te treden, anders zal ik maar alleen gaan. V a-  TWBEDE BEDRYF. I8p Valerius. I Houd u om my niet op; Amicitia. Lizette. I Amicitia. Va lerius , neemt baar onverwacht de Sleutels uit de band. Lizette. I Hoe, myn Heer! (Zy tragt te vergeefs dezelve we bebouden.) Valerius. Wie heeft u deze fleutels gegeven? Wie zytgy? j Wat zoekt gy hier? Lizette/ p Amicitia. Valerius. Geen Amicitia met Vrouwen. Lizette, ftil. l\i ben verraden, ik zet het op een lopen. (Zy loopt weg.) Valerius. Mogt gy de beenen breken! het is uw geluk dat ik u niet agterhalen kan, maar wat is dat hier voor een verwarde boel? Tweemaal de Sleutels uit de han- [jwen te zien! Vrouwsperfoonen in ons gezelfchap te  ÏQö De Nieuwsgierige Vrouwe n. willen introduceeren! Wy zyn verraden ! Wy zyn i verraden! ( Hy gaat in huis en fluit de deur toe.) NEGENTIENDE TOONEEL., Elhuïzen, Grunsberg. Grunsberg. Het is my lief dat ik u heb aangetroffen, ik heb! myne fleutels verlooren; en ik weet niet waar, of hoe, ik ze ben kwyt geraakt; Ik wachtte juist op een i goeden Vriend, die my de deur open maaken kon. Elhuïzen. Ikzal'eruaanftondsmede dienen, maar myn Vriend, gy moet uwe Sleutels beter bewaareu! Valerius laat van tyd tot tyd de floten veranderen , als 'er fleu> tels verloren gaan. Grunsberg. Ik heb vermoeden op iemand. Elhuïzen. Op wien dan? Grunsberg. Ik vrees, dat myne Vrouw my dezelve heeft ontnomen: en zo dat waar is ,zal ik haar ook een pots fpelen, die haar lang zal heugen, dat verzeeker ik haar. Elhuïzen. Ei, waarom dat? gy moet u niet vertoornen, heb doch geduld met haar,en ,kunt gy 't niet langer verdragen, zo zend haar daar zy van daan gekomen is. Gruns-  Tweede Bedryf, ïjjï Grunsberg. Ach! zo gy wist, hoezy my met haar vervloekte Ik wil bet weten, heeft geplaagd. Elhuïzen. Kom, laat ons naar binnen gaan. TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Leander. Elhuïzen. Daar komt nog een Medebroeder! Amicitia. Grunsberg. Amicitia. Leander. Amicitia; Ik beu u aanftonds gevolgd. Elhuïzen. Kom laat ons met malkander gaan. Leander. Neen, ik zocht u om my by u, en by den heer vaienus, ie veronucnuiuigen, ik Kan uezeu avuusa niet komen. Elhuïzen. Niet? en om welke redenen? Grunsberg. Kom by ons; uw aandeel zult gy toch willen bf .«taaien. L e«  192 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Ja zeeker 1 dat zal ik doen , dat is niet meer als billyk. Elhuïzen. Maar zeg my ten minlten de redenen, waarom gy niet wilt komen? Leander. Ik moet noodzakelyk van den avond elders wezen. Elhuïzen. lk verfta u al, de vrees weêrhoudt u. Grunsberg. Uwe Minnares zal het u verboden hebben! Leander. Zy heeft het my juist niet verboden, maar kan ik wel anders doen om haar te vrede te nellen? Elhuïzen. Gy hebt gelyk.myn lieve Schoonzoon,ik prys u, dat gy voor myne dochter zo veel over hebt; Dog ik moet u een kleine waarfchouwing geven, laat u de handen niet te vroeg binden, het mogt u te laat berouwen; de Vrouwen hebben gaarne haar favoriet woord: lk wil, altyd in den mond; en fchikt men haar dat eens in, dan willen zy zulks altyd zo hebben. L e-  Tweede Bedrye. ! >93 Leander. Ik weet niet, hoe ik het maaken zal? Ik heb haar van daag moeten belooven... E l h u i z e N. Ja. ja , 't is zeer goed; gedraag u maar altoos verftandig; Nu , myn waarde Grunsberg, wy willen gaan , en dezen armen Verliefden met vrede laten. 'Ily zoekt de fleutels.') Grunsberg. Ja, myn lieve Vriend! gy zult genoeg ondervin. 'den, wees maar eerst getrouwd; Indien uwe Vrouw zo is als de myne, dan zult gy een fraai koopje gedaan hebben. Elhuïzen. Wat zyn dat voor Sleutels? Grunsberg. Zyn het de uwe dan niet? Elhuïzen. Wel de drommel! nu herinner ik het my: Lizette heeft zich verzonnen, toen zy my die fleutels bracht, dit is de fleutel van de Kelder, en die van de Pro. vilie-kamer; Maar hoe kunnen die in myn andere Rokzak gekomen zyn ? Dat begryp ik niet. Grunsberg. Hoe komen wy 'er dan in? wy zullen moeten aankloppen. XII. Deel. n e l'  ■ ' 194 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuïzen. Leander zal wel zo goed zyn van ons de zyne te geven. Leander. Het doet my leed... ik heb ze ook niet. Grunsberg. Wat hebt Gy 'er dan mede gedaan ? Leander. Daar ik wist, dat ik dezen avond niet zou komen, zo heb ik dezelve in myn lesfenaar gefloten. Elhuïzen. Dat is eerst een ordentelyk jong Heer, die bergt zyne fleutels, en verliest ze niet, zo als Gy. Grunsberg. En Gy, gy laat de Vrouwen 'er meê doen wat zy goedvinden. Elhuïzen, Dat is al wonderlyk, alle drie zonder fleutels! Grunsberg. Ik zal aankloppen. EEN - 1  Tweede Bedrïf. 195 EEN-en-TWINTïGSTE TOONEEL. De vorige», Valerius, bet buis uitkomende. Valerius, Wat is dat, myne Heeren, hebt gy geen Sleutels? Grunsberg. Ik heb de myne verloren. Elhuïzen. En ik heb de myne t'huis gelaten. Valerius. Bezie deze eens; zyn dit ook de uwe ? Grunsberg. Wel de droes! dat zyn de myne. Elhuïzen. En dit de myne. Valerius. Leert dezelve beter bewaaren -,bevlytigt u om beter woord te houden; én fchaamt u, dat gv uw woord verbreekt, en u door de vleijeryen der Vrouwen laat verleiden, om uwen plicht aan haare nieuwsgierigheid op te offeren. (Hy gaat naar binnen.) Grunsberg. Hoe! wat zegt gy daar van ? myn bedriegdvke Vrouw! Dat is een trek! (Hy gaat met Elbmzen binnen.) _ Na TWEE  ior> De-Nieuwsgierige Vrouwen. TWEE-en-TWINTIGSTE TOONEEL. Leander, alleen. Wat verwarring is dit! zouden onder die Sleutels misfchien ook wel die twee zyn , die ik aan Carolina heb gegeven ? Neen, zy hebben ze beiden voor de hunne herkend, en ik geloove ook niet dat Carolina in (laat is my zo te misleiden.... Ik"zie menfchen... Die met de Lantaarn is Pieter; D.ar is ook een Vrouw met een Voile by hem; dat za! misfchien Mevrouw Elhuizan zyn, die haar Mau nagegaan is; Ik zal my hier verbergen , en hen in 't oog houden. DRIE-en-TWINTIGSTE TOONEEL. Carolina, met een Voile, Pieter, met een Dieve-lantaarn, Leander, verborgen. Caro lina. Kom maar met my, en vrees niet. Pieter. Maarmvn allerlieffte Juffrouw! By zo eene gevaarlyke onderneming, is 'er geen lid aan myn lyf dat niet fiddert en beeft. Carolina. Wys ffly maar waar de deur van 't huis is, daar ik u van gezegd heb. P i e-  Tweede B e d r y f. 197 Pieter. Darr, daar is zy,ach ik ben zo^benaauwd; Daar is de deur. Carolina. Gy zult 'er misfchien verfcheidene maaien in geweest zyn? Pieter. Ja , ik gaa 'er meest alle dagen. Carolina. - Ik weuschte 'er ook gaarne in te gaan. Pieter. Om 's hemels wille, doe dat niet Juffrouw, daar mogen geene Vrouwen in komen. Carolina. Het is donker, niemand kan ons zien , wy kunnen 'er gerust in gaan; en daar by moet gy weten, dat myne Moeder 'er ook in is, waarom zou ik 'er dan ook niet mogen wezen ? Pieter. Ta ja , maar zo ik aanklop, zal men my open doen'; en ziet men dan,dat ik een Vrouw by myheb, zo beloop ik een helder pak (lagen. Carolina. Ik heb de Sleutels. N 3 P 1 E*  iq8 De Nieuwsgierige Vrouwen. Pieter. Hoe! gy de Sleutels! Wie heeft u die gegeven? Carolina. Myn Vader! zie daar zyn ze ! wy kunnen zelve de deur open maken , zonder dat het iemand merkt; gy moet my maar beneden in de kamer brengen; Kan men zich nergens verfteken ? Pieter. Daar is een klein Kamertje... maar waarachtig, het is niet goed. Carolina. Kom, fpoedig maar, laaten wy 'er ingaan. Pieter. Maar zeeker... Ach ! Juffrouw... ik wilde niet gaarne... Carolina. Hier zyn de Sleutels, maak open. Pieter. Welaan dan, ik za! open maaken, en dan loop ik aaultcnds voort. (Hy fteekt de jleutel in de deur.) Leander. Hier de Sleutels! (Hy neemt ze weg.) Carolina. Hqe! is dat uw woord houden'? gy belooft my hier niet na toe te gaan, en ik tref u hier aan ? L e.  tweede bedry f. 199 Leander. Ach. Ondankbaare, is dat myn loon? ^wem ffiyA nadat gy my de Slemels hebt a genomen da "7 ze zult bewaaren, en gy bedient 'et u oP deze wyze van! Carolina. Ik heb u beloofd, dat zy niet uit myne handen zouden komen. Leander. „s moe, h»*to 1 « d» al, k » gaan. Carolina. Ach! doe zulks niet, lieffte Leander. Leander. Neen ! daar gy my niet bemint, zo verdient gy ook niet dat ik iets meer voor u doe ! Zo gy on dertusfchen my nog mogt beminnen Zotonu eze flraf, diegy dubbeld hebt verdiend, in t vervolg tot een Les en waatfchouwing ftrekken. (Hy gaat in buis.') N4. VIER'  2oo De Nieuwsgierige Vrouwen. VIER.en-TWINTIGSTE TOONEEL. Carolina, Pieter. Carolina, Ach, ik ongelukkige ! Pieter! Pieter. Juffrouw ? Carolina. Ik voel my niet wel. Pieter. ó My ! ik heb niet anders by my dan een beetie Kaarfe-fnuitzel uit de Lantaarn. Carolina. Ach my! Ik fterf! Pieter. Help, help, is hier dan niemand? VYF-en.TWINTIGSTE TOONEEL. Devorigen, Mevr. Elhuïzen, Mevr. Grunsberg., L i z F t t e , uit verfcheidene hoeken van het Tooneel te voorfchyn komende. Mevr. Grunsberg. Wat is hier te doen? Lizette. Wat is hier voor leven? C a-  Tweede Bedry f. 201 . Carolina. Ach Mama! ik zogt u. Mevr. Elhuïzen. En ik zogt u. Pieter. En ik ging op de Snippen -jagt. ZES-en-TWINTIGSTE TOONEEL. De vorigen, Marten, met do Watcbkaarfen. Marten. Wat is dat hier voor geweld ? en dat zo laat! Wat zal die Vrouwenmarkt hier doen? Lizette'. Marten, wy zyn het, één, twee, drie, vier, Vrouwen , alle vier in een droevigen ftaat. Pieter. En ik ben de vyfde. Marten. Maar waarom zyt gy in een droevigen ftaat? Waarom zyt gy hier? Misfchien uit nieuwsgierigheid, om te weten wat hier in huis gefchiedt? Lizette. Juist niet uit nieuwsgierigheid, maar alleen uit een heftig verlangen om te weten N 5 Mevr.  so2 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. Ik kom alleen maar om myn Man te fpreken. Mevr. Grunsberg. Ik wilde maar weten, of myn Man hier is ? Carolina, En ik verlang te vernemen, of myn Minnaar zig nog welvarende bevindt. Lizette. En ik heb noch bloedverwanten, noch vrienden, maar een zekere natuurlyke drift om alles te weten wat in de wereld omgaat. Pieter. Men kan nu immers niet zeggen, dat zy nieuwsgierig zyn. Marten. Ik bid u allen, een oogenblik te wnchten. (Ter zyde.) „deze Wyven zoeken hier de boel in de war „ te helpen, ik moet zulks zien voor te komen." Zoudt gy gaarne binnen willen zyn ? Lizette. Ja, ik gaf 'er ik weet niet wat om, dat ik zo gelukkig was. Mevr. Elhuïzen. Honderd dukaaten wilde ik 'cr voor fchuldig wezen. M a R«  Tweede Bedhïf, 203 - M a rt 2n t (met een taebte flem.) Laat 'ér my voor zorgen , ik zal u behulpzaam zyn. Mevr. E 1/ h ti 1 z e n. Maar hoe dan? Marten. Vertrouw maar op my. Lizette. Ja. Marten is een eerlyk borsje , ik ftaa voor hem in. v Marten. Pieter, weet gy de deur, die na de Kelder gaat? Pieter. Zou ik die niet weten , ik ben 'er meenigmaal in geweest. Marten. tj:*. Aa QiAntdi: maak de deur open die naar de firait gaat, en breng 'er haar met de Lantaarn in, fluit haar dan op, en kom dan weêr hier, ik zal naar u wachten. Mevr. Elhuïzen. Och! myn lieve Marten, gy moet ons niet ver. raden. Marten. Verlaat u maar op my. L 1-  204 De Nieuwsgierige Vr ouwen. Lizette. Wy zyn met ons vieren; Wy zyn voor een twintig, denig, Mansperzoonen niet bevreesd! Pieter. Heb de goedheid van my te voigen, ik zal u wel geleiden. Mevr. Elhuïzen. Kom Carolina, daar gy nu toch hier zyt, kunt gy mede gaan. (Zy vertrekt.) Carolina. Ik zou bier niet zyn, zo ik u niet tot een voorbeeld had genomen, (Zy vertrekt?) Mevr. Grunsberg. Het zv op deze, of op eene andere manier, zo ik maar wat te zien kryg, ben ik wel te vreden. (Zy vertrekt?) Lizette. Maak maar, myn zoete Marten , dat wy alles kunnen zien ; het gefchiedt uit geen nieuwsgierigheid, 't is maar uit de grap, (Zy vertrekt.) Z E-  Tweede Bedryf. 205 ZEVEN'en -TWINTIGSTE TOONEEL. Marten, alleen. Daar heb ik nu eene zaak op my genomen, waar van de uitflag kan tegen vallen ; dog het gefchiedt met een goed oogmerk, en ik hoop, dat het my zal gelukken. Deze Wyvenzyn razende; ieder van haar is in ftaat om het huis, om haare Mannen, en alle de Leden van het gezelfchap, in 't verdriet te brengen; Byaldien nu het'geene ik in den zin heb,naar weusch Haagt, zullen de Heeren daar mede te vredeli, en de Vrouwen van haare zotte nieuwsgierigheid genezen, zyn; en my, die maar een arm Knecht ben, zal het tot eer verftrekken iets tot de algemeene rust, tot aller genoegen, en tot in ftandhouding van het gezelfchap- te hebben toegebracht; En dat zal de gunst der Heeren jegens my niet verminderen, want tegenwoordig moet men al veel doen om eerlyk door de wereld te komen. Einde van het tweede Bedryf.  coó" De Nieuwscier igz Vrouwen. DERDE BED RTF. EERSTE TOONEEL. Verbeeldt de Kamer van V eerfte Bedryf. Carolina, Mevr. Elhuïzen, Mevr. Grunsberg, Lizette, Marten. Marten. Kom maar met my, en vrees niet; Ik zal^u op een plaats brengen, daar gy alles kunt zien, zonder; gezien te worden. Mevr. Elhuïzen. Maar waar zult gy ons verbergen? Marten. In een donkere Kamer, daar niemand in komt. Lizette. Dat zal zeeker de Kamer zyn, daar de Schat in is ? Marten. Recht zo Meisje lief, daar is de Schat in, daar: men het Land meé mest. Mevr. Grunsberg. Is het niet waar, dat 'er Distilleer-ketels in zyn? M a r-'  Derde Bedryf, 207 Mar t-e n. Neen, de Ketels zyn in de Keuken. Mevr. Elhuïzen. Waar is dan de Speel-kamer? Marten. Zomwyl fpelen zy hier een Dammetje. Carolina. . Dametjes? Daar hooren wy 't nu; Ik dacht immers wel, dat zy Vrouwen by zig kregen. Dametjes! Marten. Gy zult met ter haast zien, met welke Vrouwen zy zig verlustigen? Hunne Vrouwen zyn de Flesfen. Lizette. Flesfen en Potten, denk ik. Marten. Potten! wat zouden zy daar meê doen? Lizette. Toveryën meê dryven; om den Schat te vinden, Marten. Ja, gy hebt gelyk! Nu fchielyk, fchielyk, ik hoor menfchen; neemt u wel in acht, en maakt vooral geen gedruis. C a-  2o3 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina, ter zyde. Zo ik 'er Vrouwlui aantref, zal my niets weêr. houden.... (Zy vertrekt.) Mevr. Elhuïzen, ter zyde. Zo myn Man fpeelt, zal ik hem de Kaarten uit de handen fcheuren. {Zy vertrekt?) Mevr. Ge unsberg, ter zyde. Ik flaa hun al hunne Distilleer-kolven aan Hukken. (Zy vertrekt?) Lizette, ter zyde. Zo zv een Scha: graven, zullen zy my myn aandeel daar van geven. (Zy vertrekt?) Marten. Om deze nieuwsgierige Vrouwen ten vollen te overtuigen, moet men haar alles met haare eigene oogen laten zien ! Maar ik hoor de Heeren ; ik moet de inaaftyd klaar gaan maken • zo my ïnyn aanflag gelukt, zal men my pryzen; en zo niet, geduld! Oewyl myn oogmeik goed is, mag de zaak lopen zo als zy wil. (Hy vertrekt.) TWEE-  Derde B e d r y f. 209 TWEEDE TOONEEL. Valerius, Elhuïzen, Grunsberg, Leander. Grunsberg. Het is zo, myn Wyf heeft my myne fleutels op een diefachtige manier afgetroggeld. Valerius. Wie weet, of zy 't niet was, die in Mansklederen hier rondom liep draaijen. Grunsberg. Myn Vrouw in Mans - kleêren? dat kan niet zyn, daar zyn geen kleêren in myn huis die haar kunnen pasfen. Valerius. Dan zal het misfchien die andere met de Voile geweest zyn, die door Marten betrapt wierdt, toen zy de deur open floot. Grunsberg. Indien dat waar is, dat zy zich zo ten toon heeft gefield, dan zal haar dat wil ik zweeren. Elhuïzen. Myn Vriend! wees toch zo driftig niet, Grunsberg. Komt gy weêr met uw Phlegma. XII. Deel. O El.  2io De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuïzen. Gy zyt van uwe,ik van rayne,Vrouw, cn Leander van zyne Minnares, gefopt ; dat is klaar. Nu moeten wy de beweegredenen van haar gedrag eens bedaard nagaan. Of de liefde , die zy ons toedragen, is 'er de oorzaak van, en als dan kunnen wy ons niet beklagen; Of het is een natuurlyk gebrek, dat men Nieuwsgierigheid noemt, en dan moeten wy met die zwakheid medelyden hebben. Een verftandig Man moet dit zoeken re verbeteren, zonder zich kwaad te maaken, en gy moet weten, waarde Vriend, dat men nooit met toorn en geweld, maar met goedheid en verftand, verbeteren kan, bekyf uwe Vrouw twintig jaar lang, zy zal hoe langer hoe flimmer worden; kies nu een van die twee wegen; Of breng haar met goedheid en liefde te recht, of wees 'er onverfchillig in. Valerius. Elhuizen heeft gelyk; hy fpreekt als een verilan. dig Man, en als een waar Philofooph, over het gebeurde; maar ik moet 'er voor het gebeurlyke nog eene les byvoegen , welke de ondervinding geleerd heeft, dat niet minder nuttig is; te weten, dat gy uwe Sleutels wél bewaart ! Laat gy u dezelve van uwe Vrouwen ontnemen, zo verliest gy uwe vryheid. Leander. Ik ben de eenvoudigfte van allen geweest; ik beken myne dwaasheid; Ik heb zelf myne fleutels aan Garoüna in bewaaring gegeven , en ik heb my niet kunnsa voorftellen, dat ïy my verraden zou. E L-  Derde Bedrvf. 211 Elhuïzen. Verwyt u dat niet; de liefde maakt blind; gy waart verblind toen gy haar de fleutels hebt gegeven, en haare verbliadheid|was oorzaak.dat zy'er gebruik van wilde maaken. Gy zult beiden allengs beter leeren zien. DERDE TOONEEL. De vorige», A r i s t u s. Aristus. Amicitia; Heer Valerius! hebt gy deze Heeren nog niet van den goeden Vriend gezegd, dien ik voorgefteld heb? Valerius. Wat zegt gy 'er van, myne Heeren, zyt gy te vreden, dat wy hem rfs Broeder aannemen ? Elhuïzen. Wie is hy ? Hoe is zyn naam? Aristus. 't Is de Heer Damon, kent gy hem? Elhuïzen. Neen. Grunsberg. Ik ken hem, het is een braaf Man, hy is ons gezelfchap wel waardig. Os v  sla De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Goed; Nu 'er twee zyn, die hem kennen, kan hy toegelaten worden, wat zeggende Heeren? Elhuïzen. Ik ben te vreden. Leander. Ik mede. Aristus. Zal ik hem dan binnen laten ? Valerius. Wacht nog een weinig. Ik heb nog een voorflag, eer wy hem aannemen ? Deze Kamers kosten ons vry wat geld; wy hebben de verbeteringen en de meubilen famen betaald; het was dus billyk, dat ieder nieuw aankomeling iets voor de Entrée betaalde, wat dunkt 'er u van? Zo wy,tot naderfchikking, ten opzichte van Damon, bepaalen, dat hy de maaltyd vaii avond bekostigde? Grunsberg. Gy hebt gelyk; kan men wel minder belleden , om in een goed gezelfchap te komen ? Elhuïzen. Dat zal elk onzer goedkeuren, en Damon zal 'er, vertrouw ik, vooral niets tegen hebben. A r i s-  Derde Bedrtf. 213 Aristus. Ik zal hem dan onder deze voorwaarde mede brengen. (//j vertrekt.") " Valerius. Hoe meer Leden, hoe meer vreugd; Maar ik vergeet nog iets te vragen ? Grunsberg. Wat dan? Valerius. Of deze Heer getrouwd is? Want wy zuilen, vrees ik , voortaan bedacht moeten zyn om niet alleen geene Vrouwen, maar zelfs geene getrouwde Mans, hier in te laten! Leander. Hoe zo myn Heer? Valerius. Ook geen verliefde Minnaars. Leander. Maar waarom niet? Valerius. Omdat zy hunne fleutels niet kunnen bewaaren^ % O 3 VIER- VIER-  ai4 De Nieuwsgierige Vrouwen. VIERDE TOONEEL. De vorigen, Damon. Aristus. Amicitia. Valerius. Amicitia; Hebt gy hem onze groet gewezen? Damon. Uw dienaar, myn Heeren! Valerius, geeft hem de band, Wat dienaar! Amicitia. D a m o n. Amicitia ; Myn Vriend Aristus heeft my gezegd, dat de Heeren de goedheid gehad hebben my te vergunnen... Valerius. Wat goedheid gehad ? Wat vergunnen ? deze uitdrukkingen zyn uit ons gezelfchap verbannen ; Amicitia , en niets meer. Damon. Ik wilde gaarne alles, wat ik betaalen moet, ten eerlten afdoen. V A l e r i u * Niets; Zo gy van avond de Maaltyd betaalt, is al-  Derde B e d r y f. 21S nl!es voldaan; en 't geen gy van avond doet, mag een nieuw aansenomeue op zyne beu.t ook doen. D a m o ff. Zo ik daarenboven nog iets voor de Entree fcliuldig ben, zo wil ik het gaarne bctaaleu. Valerius. Niets! Hier vallen geene onkosten; Al wat wy hier doen , komt daar op uit, dat wy eenige uuren in eene gulhartige verkeering aangenaam doorbrengen 4 en nu en dan, op gemeene kosten, een zeer eenvoudig vriendelyk foupétje te famen genieten; dog dat gebeurt ;niet dik wils. 'Damon. % " Men zegt evenwel, dat gy onder u verfchéidene Charges en Anjpten hebt, daar men met ter tyd toe kan gcraaken. Valerius. Oude Wyven praatjes! uitvindingen der zulken die wy niet willen aannemen, en die zig alles in 't hoofd haaien, om, ware 't mogelyk, den ondergang van ons gezelfchap te bewerken. Aristus. Dat heb ik hem ook reeds gezegd, maar hy wilde my niet gelooven. Elhuïzen. Ja, de ganfche'wereld verbeeldt zig, dat wy een geheim onder ons hebben; Dit is eene uitwerking van O 4 deu  2i6 De Nieuwsgierige Vrouwen. den hoogmoed dier geenen, die zig fchaamen niets te weten, en die daarom liever hunne loutere haifenfchimmen aan anderen als waarheid opdringen , dan eenvoudig hunne oukunde belyden, willen. Grunsberg, By de maaltyd zult gy alle onze geheimen ontdekken ; De e«n fnydt voor, de ander zingt, de derde verhaalt aartige gevalletjes, de vierde eet finakelyk, en maakt, door zyn voorbeeld, eene algemeene graagte; Dit laatfle is gerneenlyk het Eerampt, dat ik ,onwaardige, de eer heb te bekleeden. Leander. Dames zult gy hier niet aantreffen, dewyl haar de entree niet wordt toegedaan ; hoe zeer zy 'er' dikwils op aangedrongen hebben. Damon. Deze zyn het juist, die het meest van dit gezelfchap praaten, en daar allerhande geheimen van vertellen, Valerius. En wat zouden toch onze geheimen zyn! Onze byeenkomst wordt niet geheim gehouden. En waarom zouden wy ons verbergen ? wy fpreken of doen geen kwaad ; wy belasteren of beledigen niemand. Zie hier onze voornaamfte Wetten, oordeel, of wy reden kunnen hebben om daar eenig geheim van te maaken. i.) Niemand zal in ons Gezelfchap worden aangenomen , dan die bekend is voor een braaf t eerlyk, Man van goede Zeden. 2.) Een  Derde Redrï?. 'ai? o.) Een ieder mag zlfl hier, naar zyn goedvinden, met alle onfchuldige uitfpanningen vermaaken. 3. ) 't Zy wy hier op de gewoone wyze by malkan, der'komen, of nu en dan goedvinden te eeten, zal elk dien drank gebruiken, welken hy verkiest, en in die hoeveelheid als hy verkiest, zonder dat eenig an. der Lid zig daar mede bemoeije; mits echter, dat niemand teveel wyn drinke; want zo dit aan iemand voor de eerfte reize gebeurde, zou hy terftond van de maaltyd geweerd, en gebeurde zulks ten tweedemaal, uit dit gezelfchap voor altyd gebannen, worden. 4. ) Een ieder geeft zyn gerechtig aandeel tot onderhoud van alle noodige zaaken.als vuur,licht,-bediening, boeken, kaarten &c. * 5 ) Geene Vrouwen zullen in dit gezelfchap worden toegelaten, onverminderd het refpeét en de verknochtheid, welken alle de Leden voor achtenswaardige Vrouwen betuigen te hebben. 60 Het faamgebrachte geld, dat na de verteering mogt overblyven , zal in eene byzondere kas gelegd worden, om daar uit de Armen én Noodlydenden by te ftaan. 7, ) Wanneer een onzer Leden, buiten zyn fchuld, in ongeluk mogt geraaken, zullen hem de anderen, zo veel in hun vermogen is, te hulpe komen, en hem met Broederlyke liefde onderfteunen. 8, ) Die eene laage of fchandelyke daad begaat, zal aanflonds van 't Lidmaatfchap verltoken zyn. 9, ) Alle Ceremoniën, Complimenten,en niets beduidende betuigingen , zullen hier verbannen zyn; Die gaan wil kan gaan, die blyven wil, kan blyven, O 5 en  2i8 De Nieuwsgierige Vrouwen. en daar zal geene andere groet, geen ander compliment , mogen gebruikt worden, dan Amicitia. Wat dunkt u daar van , is dat een gezelfchap, dat re-: den neelt om zig te verbergen? Damon. Ik verheug my dat ik het geluk heb my onder het getal uwer Leden te mogen tellen. VYFDE TOONEEL. De vorigen, M a r t e n. Marten. Myn Heeren, het eeten is op tafel. (Hy vertrekt,") Valerius. Kom Iaat ons dan gaan. Damon. Ik bid u! (Hy wil dat Valerius eerst zal gaan.) Valerius. Zie daar, daar zondigt gy reeds tegens het laat. tte artikel van onze Wetten! Die de naaste by de deur is, gaat zonder ceremonie eerst. Amicitia, (Hy vertr ekt.) Damon. Hy heeft gelyk, dat is een zeer goed gebruik. (Hy vertrekt.) Gruns-  ï) E a d e D t d i y r. ar? Grunsberg. Kom Vrienden, gaan wy; de fporreling die ik met myne Vrouw heb gehad , heeft my een goeden appetyt veroorzaakt. (Hy vertrekt.') E l h ü i z e N. Ik heb altyd goeden appetyt, wyl my nooit iets toornig of verdrietig maakt. (Hy vertrekt.) Leander. Dat kan ik niet zeggen \ ik bemin Carolina, en de gedachte fmart my dat ik haar vertoornd heb. Zy had zeeker wel iets verdient, maar ïnyn hart verwyt my toch, dat ik haar te hard heb behandeld. (Hy vertrekt.) ZESDE TOONEEL. Mevr. Elhuïzen, Mevr. Grunsberg, Carolina, Lizette, Mevr. Grunsberg. Hebt gy gezien? Mevr. Elhuïzen. Hebt gy gehoord? Li zette. Die my van den Schat gezegd heeft, die heeft in der daad gelyk. ^  De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Hoe, gelyk ? Waar is dan die Schat! Lizette, op de deur van de Eetzaal wyzende. Daar is hy! Een aangenaam en Vriendelyk gezelfchap is de beste fchat van de wereld, Mevr. Grunsberg. Myn goede Man! Ik heb u verongelykt; Het is de onfchuldigue byeenkomst van de wereld. Mevr. Elhuïzen. Het kwam my ook onmogelyk voor, dat Elhuizen zoude ipeelen. Carolina. Leander is oprecht en deugdzaam, maar hy heeft my een al te bitter verwyt gedaan. Lizette. Dat was uw fchuld , Mejuffer; gy hadt hem behooren te gelooven, en niet zo nieuwsgierig te zyn. Carolina. Myn Moeder heeft my daar toe verleid. Mevr. Elhuïzen. liet gefchiedde by my niet uit nieuwsgierigheid, maar uit plicht. Mevr.  Derde Bedryf; a»< Mevr. Grunsberg. En ik had 'er byzondere redenen toe. Mevr. Elhuïzen. Zy mogen nu gerust hun gang gaan; Laat ons verrekken , ik wil niets meer zien. Mevr. Grunsberg. Ta Mevrouw! laat ons gaan, op dat men niet van ons vermoede, dat wy ons metanderer lieden zaaken bemoeijen. Carolina.' Ach Hemel ! wie weet of Leander my nog be- Imint; ik wilde wel gaarne eens zien of hy vrolyk ot verdrietig is? Mevr. Elhuïzen. Kom, het is nu genoeg. (Zy wil gaan.) Lizette. Wacht nog een oogenblikje, ik zal maar eens zien of de Heer Leander eet of niet ? (Zy luistert aan de deur?) Mevr. Grunsberg. Kom, gaan wy; het past ons niet aan de deuren te luisteren. Mevr. Elhuïzen. Wy moeten vertrekken. L i-  222 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Wat een kostbaare maaltyd! Wat lekker eeten! Mevr. Elhuïzen, -weder keerende. Hoe veel Heeren zyn 'er? Lizette, kykt. Zes. Mevr. Grunsberg, naderende. Eeten zy? Lizette, Met zeer veel appetyt. Carolina. Eet Leander ook ? Lizette. Die fpreekt. Mevr. Grunsberg. Dat is zyn gewoonte; hy eet langzaam, en praat altyd onder het eeten. Mevr. Elhuïzen. En myn Man? Lizette. 6 Gy moest het zien! Mevr. Grunsberg. Wat dan? L i-  Derde B .e d r y f.' 023 Lizette. i Wat een heerlyke Pastey. Mevr. Grunsberg, dringt naar V fleutel gat. \ Hoe ! s Mevr. Elhuïzen, komt om te zien. I Een Pastey ! En waar van gemaakt. Mev. G r u_n s b e r g. Een weinig plaats, zo 't u belieft Mevrouw! Ik ben er de eerfte by geweest. Mevr. Elhuïzen. Kyk dan fchielyk, want ik moet ook eens zien. Carolina, ter zyde. Zy mogen nu naderhand van myne nieuwsgierigheid wel zwygen! Mevr. Grunsberg. 't Is fuperbe. Mevr. Elhuïzen. Laat 'er my toch ook by. (Zy floot Mevrouw wCrumberg weg en kykt.) Lizette. Van deze reet krygt my geen mensch weg. Mevr. Elhuïzen. ö Dat is manifiefc. C a-  224 De Njeuwsgierige Vrouwe». Carolina. Zal Ik niets mogen zien? Mevr. Elhuïzen. Zy drinken. Mevr. Grunsberg. Wie drinkt? dat moet ik zien. Carolina. Mama, lk wilde ook zo gaarne wat zien. Mevr. Elhuïzen, haarplaats maaiende. Kom hier. Carolina. Leander drinkt, Mevr. Grunsberg. En Grunsberg? Carolina. Trancheert een Hoen. Mevr. Elhuïzen, floot Car*lina te rug. Dat moet ik ook zien. Lizette, gaat te rug. Schielyk, fchielyk, maak toch dat wy weg komen. Mevr. Grunsberg. Waarom dat? L i-  Derde Bedryf. 235 Lizette. Pieter komt op de deur aan. Mevr. Elhuïzen. Wat doet Pieter? Lizette. Hy bedient de Tafel. Mevr. Elhuïzen, kykt. Ik moet hem zien. ZEVENDE TOONEEL. Devorigen, Pieter, met een fchotel met Cotte* letten. (Jn 7 uitkomen loopt by tegen Mevrouw Elhuizen aan, en blyft verfchrikt ftaan.') Mevr. Elhuïzen. Stil, ftil. Pieter. Maar wat doet gy allen hier? Mevr. Grunsberg. Stil, ftil. Pieter. Zo men u ontdekte, zoude ik niet gaarne met u deelen. XII. Deel, p l i-  2if5 de Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Gy moet toch niets verklikken. Pieter. Ik fpreek geen woord; Ik zal dit maat wegbrengen, en dan gaa ik weêr naar binnen. Lizette. Wat hebt gy daar dan? Pieter. Appel-koekjes; een vervalletje voor my. Lizette. Laat ze my eens zien. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Tast maar toe, naar uw fmaak. Lizette, Dat is eerst lekker. .Mevr. Elhuïzen. Ik moet ook eens proeven. (Zy neemt 'er eer..) Pieter. Als 't Mevrouw gelieft? Mevr. Grunsberg. s Met uw verlof. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Naar uwe verkiezing.  Derde Bedrvp. 227 Carolina. En voor my niets? Pieter. Doe my de eer aan, en neem 'er ook een. Carolina. 't Is maar om te proeven. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Zo ben ik met myn fchotel haast uit verkocht; ik zal maar weêr naar binnen gaan, om wat anders te befchaaren. Lizette, Breng my dan wat lekkers meê. Pieter. Ja, maar gaa waarachtig liever heen Dames, want zo gy gezien wierdt, zou... Mevr. Elhuïzen. Zeg toch niets. Pieter. Geen woord. (Hy gaat weer naar binnen en fluit de deur toe.) Mevr. Elhuïzen. Wy moeten nn gaan, eer wy ontdekt worden. Mevr. Grunsberg. Ja, dat zal wel 't beste zyn. Pa Ca-  228 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Ta, laten wy gaan , op dat Leander geene oorzaak vinde om my weêr bittere verwytingen te doen. Lizette, loopt naar de deur. Nog eens gekeken, en dan gaa ik heen. Mevr. Elhuïzen. Kom voort nieuwsgierig ding. Lizette. ó Dat is heerlyk! (Zy kykt.) Mevr. Elhuïzen, keert te rug. Wat is dan zo heerlyk? Lizette. Het Desfert. Mevr. Grunsberg, komt by de deur. Het Desfert? Lizette. Hoe fraai! Kandelaars van Kristal met bloemen! 't Is als een geïllumineerde Tuin. Mevr. Elhuïzen. Dat moet ik ook zien. Mevr. Grunsberg. Ik bid u, laat my dat toch ook zien. C a-  Derde Bedryf. 229 Carolina. My ook. (Zy dringen zo flerk om te zien, dat 'er de deur van open fpringt, daar op komen de Heeren uit de Kamer.) AGTSTE TOONEEL. Devorigen, Valerius, Elhuïzen, Grunsberg, Leander, Aristus, Damon, eenigen met Servetten , anderen met Kandelaars. Valerius. Wat is dat voor een geweld ? Grunsberg, tegen zyn Vrouw. Voor den duivel.... Elhuïzen, tegen Grunsberg. Geen drift... alles met verftand, met bedaardheid. Valerius. Hoe komen deze Dames hier ? Wie heeft ze hier gebracht? Wie heeft haar ingelaten? LAATSTE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Dat heb ik gedaan., myn Heer! Dat is myn fchuld, myn Heeren ! Dog hebt de goedheid my te hooren; denkt gy dan dat ik misdaan heb, zo ftraft my. P 3 El-  53o De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuïzen. Nu begryp ik het ftuk; Marten heeft die Vrouwen hier in gebracht orn haar van haar kwaad vermoeden te genezen, en voor te komen, dat zy niet langer erg van ons denken; Is het niet zo? M a r t e n. Ja, myn Heer! dit is de eenige reden, dat ik haar hier heb ingelaten. De eene zeide, daar wordt gefpeeld, en de gantfche Familie geruïneerd ; De andere vertelde, dat hier Vrouwen van een flecht gedrag kwamen; Een derde was zeeker, dat men den Steen der Wyzen zocht; Weêr eene andere verzeekerde , dat 'er een Schat gegraven wierdt; zodra zulk gekakel in eeniger Vrouwen monden rond gaat, weet het zeer fchielyk de gantfche Stad. Deze gekheden haar uit het hoofd te praaten was onmogelyk; zy moesten overtuigd worden ; zy moesten alles met haaie oogen zien, en met haare ooren hooren, om van deze zotte Nieuwsgierigheid te herkomen; Zy hebben nu gehoord, zy hebben nu gezien , zy zullen nu, hoop ik, geene kwaade vermoedens meer voeden,noch langer nieuwsgierig zyn. Ik heb u, Dames , met een goed oogmerk hier ingelaten , en ik hoop, dat zulks van een goed gevolg mag wezen. Valerius. lk weet niet wat ik 'er van zeggen zal! Gy hebt vee! vryheid genomen , en zyt myne bevelen niet nagekomen , gy hadt dus verdiend, dat ik u de deur uitzettede; Indien het echter dit gevolg mogt hebben, dat deze Dames, nu beter wegens onze bedoelingen on-  Derde Be dry f. 231 onderricht, haare Mannen voortaan met vrede laten, en onze byeenkomften niet meer verftooren, dan wil ik u uwe al te groote vrypostigheid wel vergeven, en ik zou 'er u zelfs met vermaak eene belooning voor fchenken, Marten. , Wat antwoordt gy hier op Dames, zyt gy niet ten vollen overtuigd2 Mevr. Elhuïzen. Ik had niet nodig te zien, om van het goed ge. drag van myn Man overtuigd te wezen. Elhuïzen. Waarom zyt gy dan hier gekome»? Mevr. Elhuïzen. Om myne dochter te vergenoegen. Leander. Ik verdiende dus geen geloof by u Carolina? Carolina. Kwaade tongen brachten my in twyffeling: ik was van uwe oprechtheid overtuigd. Grunsberg. Maar gy, allerlieffte Karonje, zult gy voortaan nog ofiuw vermMedyd ik wil bet weten blyven ftaan? p 4 Mevr.  232 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Grunsberg. ö Neen, myn lieve Man , wees in het toekomende niet meer bezorgd voor myn ik wil bet weten . Grunsberg. Ja, omdat gy het nu weet! Lizette. Vergeeft het ons, myne Heeren! wy zyn Vrouwen; Altyd te moeten hooren: „Hier mogen geene „ Vrouwen inkomen!" moest eene onweêrftaanbaare begeerte daar toe in ons verwekken; Zo men my zeide : hier onder op den grond van dezen put ligt een Steen, dien niemand zien mag; zo liet ik my 'er tot over den hals toe inzakken, om denzelven machtig te worden. Valerius. Is nu uwe Nieuwsgierigheid voldaan, Dames ? zyt gy nu te vrede ? Mevr. Grunsberg. Ik ben het ten vollen, myn waarde man, ik za! u voortaan nooit meer kwellen. Grunsberg. 't Word ook hoog tyd , dat gy u wat verftandiger begint te gedragen. Mevr. Elhuïzen. Elhuizeu, zyt gy kwaad op my? E l-  Derde b e d r ï f. 233 Elhuïzen. In 't geheel niet, myn lieve Vrouw: niets minder dan dat; ik ken de Vrouwen, ik heb inedelyden met haar. Carolina. En gy heer Leander? Leander. Vergeef my myne drift, ik zal uwen argwaan ook vergeten. Elhuïzen. Maar hoe drommel zyt gy aan myne fleutels gekomen ? Lizette. Dat was niet moejelyk, myn Heer! met een kopje Koffy. Elhuïzen. Jou flimme feeks, nu herinner ik my... (Tegen Mevrouw Elhuïzen?) en te gelyk ook uw verlangen om my myn rok uit te trekken. Mevr. Elhuïzen. Vergeef het my. Valerius. Goed , laat nu alles voorby zyn, gy zult dan niet meer nieuwsgierig wezen? p s Mevr.  234 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuïzen. Daar is niet voor te vrezen. Mevr. Grunsberg. Ik vooral niet. Carolina. En ik zeeker ook niet. Lizette.. Ik zal 't van myn leven niet meer zyn. Valerius. Weest dan te vrede, en begeeft u naar huis» Wy kunnen, noch mogen, de eer van uw gezelfchap hier niet hebben , gy weet dit: hebt dus de goedheid van te vertrekken. Mevr. Elhuïzen. Willen wy gaan? Mevr. Grunsberg. Wat dunkt u Carolina? Carolina. Wy zuilen wel moeten gaan. Valerius. Ik bid u Dames, dat gy vertrekt, hoe ftaat gy dan nog te draaijen ? L i-  Derde B e d r y p. 235 Lizette. Ik zal 't u zeggen; Zy wilden zo gaarne dat fraaije Desfert eens zien. Mevr. Grunsberg. Ja, en alle deze fchoone vertrekken. Mevr. Elhuïzen. Gy moet dat permitteeren, wyl wy nu toch hier zyn. Carolina. Voor dit maal, en daarna niet weêr. Valerius. Zult gy dan ophouden Nieuwsgierig te zyn ? Welaan , wy zullen u alles laten zien, wy willen u dat vermaak gunnen ; maar daarna geene Nieuwsgierigheid meer! Lieve Dames, dat is een gebrek, dat gy nooit geheel zult overwinnen, dog 't is ons genoeg, dat gy nu betere gedachten van ons voedt; 't is ons genoeg, dat wy onzen handel by u gerechtvaardigd hebben, zonder dat wy het bedoelden: gy belooft ons voortaan , in onze onfchuldige byeenkomften, nooit meer te ftooren, en op die belofte verlaten wy ons; de getrouwe nakoming daar van, hebben wy recht om te vorderen. Wat zegt gy Heeren? Allen. Amicitia, Amicitia! EINDE. A R-  i