1099 F 29,   D E GEWAAN^DE A D V O C A A T, KL UCHTSPEL. DOOR tVER IN LIEFDE BLOEI JENDE. J. HELDERS en A. MARS, fa da Nes. 1785. Met Privilegie.   De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouw, burg hebben, volgens Oftroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den 5den November, 1772. aan hen verleend, bet recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van De GEWAANDE ADVOCAAT, Klucht/pa, vergund aan j. helders en a. mars. Amjleldam, den 8 Augustus, 1785. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der Heeren Gecommitteerden onderteekend zyn. ih  VERTOONERS. jonker blyhert, Vryer van Izabel. izabel. augustyn, Vader van Izabel. karlofizi, Broeder van Augustyn. haagsche barent. schout. meyndert. dienders, Stom.  D E GEWAANDE ADVOCAAT, KLUCHTSPEL. EERSTE TOONEEL. Barent. Wyze: 'k Vong twee Meesjes, &c. And'ren keren tnenfchen zingen, Maar die konft die loopt om broot, Ik leer heeften klein en groot, Maar 't zyn ook geen wondre dingen; Want vcel heeften hebben geeft, En viel tnenfchen worden beeft. O! de Opera had hier wel gebleeven, Indien zy hadden maar gegeeven Zo weinig aan elk Operift, Als ik geef, nou is 't haar gemift. Zie die Kaftraat, ter goeder trouwen. Kan ik met zes paar duiten houwen Een volle week, en allen daag Loopt hy nog met een volle maag. Ik heb 'er twaalef, 't zyn koraalen, Die zingen gelyk Nagtegaalen, Maar als ik deezen oronbaar Geleert heb , is myn troep heel klaarKom, kom laat ik jou ftem probeeren. Regt op je lyf, wil jy regt leeren. A 4 Ziet  S DE GE WAANDE A DVOCAAT Ziet dat 's Be duer en dat 's Be mol. Zingt met my, ut, re, mi, fa , fol. Nog eens, kom wakker, niet te kikken. Let op de nooten, op de fnikken; Ik zal de maat flaan , repje ras. Zing jy fuperus, ik de bas. Voize, Laat Louys de France , &c. Ut ,re, mi, fa,fol,lalat Dat is regt een Opera, Zo zo, dat gaat heen, 't Zal na deezen, heettr weeztn, Zo zo, dat gaat heen, lk ben Paris ,jy Heieen. TWEDE TOONEEL. Jonker Blyhart, Barent. W/ Jonker. *V el Haagfe Barent j dat is raar, Leert hier het eene beeft het aar ? Barent. Die eeuw, heer Jonker, is verfleeten , Ik ben geen beeft meer, moet je weeten. Ik leer nou beeften een voor een , Wil jy ook leeren ? 'k ben te vreen. Zo ik dit beeft kan leeren klappen, ' Hoef ik geen Schoenen meer te lappen. Wat kom jy hier doen uit den Haag ? Jonker. Ik kom hier trouwen. Barent. Wat de plaag? Maar aan een Weeuw, of aan een Vryfter ? Jonker. Wel Haagfe Barend, ben jy byfter.  KLUCHTSPEL. 5 Die flooten loop ik altyd mis, Daar iemant in verdronken is. Barent. Maar heeftze mannetjes met kraagen ? Jonker. Geen Amftel Juffer kan behaagen Een Haagenaar, als door haar geld: De Meit is ryk, en wel geflelt, Een eenig kind. Barent. Maar wie zal 't weezen ? Jonker. Dat ftaat in deezen brief te leezen, In 't zwaantje naaft het groene hek. Barent. O, doet dat niet, de vaar is gek. Jonker. Daar lydt my weinig aan geleegen. 't Geit kan de gekheit overweegen. De wysheit loopt nou ftom langs ftraat, Het géit alleen heeft nou de praat. De vrouwen, die niet veel en weeten, Die worden voor fluweel verfleeten. Maar is 't een huishen kuis en ftil ? Barent. Het is een hen, die leggen wil. Jonker. Maar wie belet haar dan te trouwen ? Barent. Haar Vader, want die wil haar houwen. De Vryers hier tot Amfterdam Agt hy te ftyf, te lomp, te lam, Het moet een Haagenaartje weezen. Jonker. Heel goet, dan ftaat my niets te vreezen. 'k Ben een gebooren Haagenaar, A 5 Ge-.  (o DE GEWAANDE ADVOCAAT, Gelyk je weet. Bare nt. Dat is we! waar, Maar daar zal veel aan jou ontbreeken, Hy wil geen vryer hooren fpreeken, Of t moet zyn een geleerde vent, Een Advocaat, die wetten kenc. Jon ke r. Maar hoor, zy is aan my verbonden Door deeze brief, my toegezonden Zelf van haar Vaders eigen hand. Barent. I k wed, dat hy de brief verbrandt, Wanneer hy komen zal te hooren, Dat jy geen brief van Profefforen Hebt, die jou maakt tot Advocaat, Want hy is gek, en oppjnaat, Jy zult hem nimmermeer believen, Al hadje hondert zulke brieven, Maar trek naar Harderwyk,en laat Jou vaardig maakcn Advocaat; Want een blaauwbefle brief kan maaken Dat jy zult aan zyn Dochter raaken. Daarom vertrek vry daadlyk , heer, L Kom over veertien dagen weer. Jonker. Ik zal die zotheit hem verkeren, Hy zal my zelf nog promoveeren Tot Advocaat. Barent. Ziet wat je doet. Jonker. De gekken zyn voor loozen goet. Barent. Daar komen na haar alle daagen Wel meer als hondert vryers vraagen , Die  KLUCHTSPEL. Die roemen van haar groote magt, Of van haar rykdom, of geflagt; Door dat zoo meenigmaal te hooren, Leent hy aan niemant meer zynooren, Ten zy dat hy is Advocaat, Die hy dan door zyn Broeder laat, Of hy geleert is, ondervraagen , En deeze Broer is gek volflaagen; Die alle vryers, 't zy wie 't zy, Schoon datzy wyzer zyn als hy, Voor gekken'uit maakt, dat zy fchroomen, Om immermeer weerom te komen. Jonker. Wel ik weet raat voor zulk gebrek. 'k Zal hem geneezen, met een trek. Barent. Kan ik jou helpen, wilt maar fpreeken, Jy weet ik kan de Haagfe ftreeken. Jonker. Voorzeker, maar blyft dicht by huis. Barent. Ik breng maar deeze fchoenent' huis, Dan kom ik weer; je moet niet vleijen ; Hy laat hem daar door niet verleijen. Maak van jou flegten ftaat beklag. Zie daar, daar komt hy voor den dag. DERDE TOONEEL. Jonker, Augustyn. GJonker. eluk komt my zoo bly ontmoeten, Nu ik myn vriend u mag begroeten. Augustyn. Zyt gy myn vriend ? hoe kan dat zyn ? Ik kenje aiet. Jonker. Heer Auguftyn, 'k Ben  ü DE GEWAANDE ADVOCAAT, 'k Ben lang geweeft uw vriendt voor deezen. Augustyn. Ik zeg, monfieur, dat kan niet weezen, lk zag u nooit, dat ik u zweer. Jonker. 't Zag u ook nimmermeer, myn heer, Maar ik had egC2r voorgenomen Als vriend, in huis by u tekoomen, 'k Moeit aan u zelf een boodfchap doen. Augustyn. Die boodfchap kan ik ligt vermöen. Jonker. Weet dat myn Vaar een ryke Vrek was, En door zyn gierigheit heel gek was, Een Edelman van naam zeer groot, Die my zyn goet liet na zyn Dood. Maar ik heb geit, en goed, en haven, Kort na zyn dood met hem begraaven, Gelyk hy fpaarde dag en nacht, Heb" ik het ook weer door gebragt. Vrouw Venns ftal my door haar oogen, En Bachus door zyn lek're toogen , De teerling en de gladde kaart Verflonden, dat hy had gefpaart. Zo dat voor u ftaat t'uwer eeren, Een vogel zonder neft of veeren ; Maar ik heb in die vuil gedrang Geleert veel konften van belang, Ik heb veel deugden aangewonnen, Die u, mvn heer, behagen konnen. Ik ben voörvegter laat en vroeg , Zo op de ftraat, als in de kroeg, 'k Roep al de Nik kers by hun naamen, Veel meer, als al de moffen t'faamen. Ik lieg en fpreek ook zelden waar, Jk ben een valfche dobbelaar, En  KLUCHTSPEL. i3 En wilt gy hooren wat voor Boeken Het zyn, die ik ga onderzoeken, Het Boloneefche'hontje, dat Is een Juweel voor deeze ftadt, Dan Jonker Moezel, die voor deezen, In rang wou d'aldereerfte weezen , 't Vermaak des houwlyks , dat is lief, De Meiden duivel, gaauwe Dief, Den Haagfen Ligtmis onzer tijen, Als ook de Franfehe minnerijen, Ook de openhertige Juffrouw ; De onkuifche Hageta ontrouw, Bedurven Koopman, en verreezen Hippolitus, wel waard te leezen : De biegt van 't huw'lyk, weibekent, Als ook de reukloozen Student. Al wie een Ligtmis tracht te weezen, Die moet vooral die Boeken leezen. O, die zyn noodig aan de jeugd. Zy leeren leeven zonder deugd. Nou weet ik andren braaf te knellen Met het Baarlannen en Menellen. Met kinkenove, palTedie, lk fpeel nou regt al wat ik zie. Augustyn. Zo, zo. Jonker. Ik ga uit beurzen fnijen. Ik mag geen eerbre maagden lijen, Ik ran fè 's avonts aan op ftraat, En zo 'er my een tegen ftaat, Die laat de kap en diamanten, Met goude ringen en pendanten. Ik fteek, ik kerf, ik fteel, ik buit, Ik gooi by nagt de glaazen uit. De kroegen weet ik op te fchikken, Zo,  ?4 DE GEWAANDE ADVOCAAT, Zo, dat daar elk voor my moet fchrikken. Ik ga in 't fchouwburg met een roes. Daarraas ik als een dolle droes, Dat die zyn in de Bak gezeeten, Onmogelyk niet konnen weeten Wat dat men fpeelt; door myn gerugt, Verandert Treurfpel in een KJugt. Ik brui myn waerelt wel met vreugde. Augustyn. Maak eens een end van al jou deugden. Jonker. Ik hoorde heden van een Vrind, Als dat gy hebt een eenig kind, Van twintig jaar, met fchoone leden. Die gy wout graag ten Egt befteeden, Die gy zult geeven, die haar trouwt, Een heele halven ton met goud. Augustyn. Zo is 't ook. Jonk er. Maar myn ingewanden, Van liefde en trouw alsEtna brandden, Toen ik dat hoorde, want dat geit Nam my terftont in zyn gewelt. A u c: u s t y n. Gy zoud alleen om'tgeld dan trouwen? j onker. Wel zeker; want een wyf te houwen, Die kaal is, ó dat 's al te gek, Dat is maar warmoes zonder fpek. Al had jou Dochter neus noch ooren, Zo zou ze my nogtans bekooren, Als ik jou Dochter heb getrouwt, Hout haar by u, geef my maar 't gout. Heer Auguftyn , 'k moet regt uit fpreeken, My komt geen Wyf, maar geld t' ontbreeken;  KLUCHTSPEL. jy Dat is alleen der Minnaars aas, Wie anders trouwt is zot en dwaas. Men trouwt uit liefde, maar och armen! Wie zal zich by de liefde warmen ? Uw Dochter was gelukkig, heer, ' Dat zy my kreeg. Augustyn. Maar fint wanneer? Jonker. Hoe veilig zou uw geitje weezen By my, daar elk een voor moet vreezén ? Geen dief, geen dobb'laar, nog geen hoer Zaagt gy uw daagen op myn vloer. Elk fchuwt my als Kompaan den roover. Ik heb voor hoer nog boef niet over. Ik kan de laagen , het geweld, En ftrikken, die de waerelt fielt, Om maar d'onnos'len mee te plaagen, Maar ik ben vry voor al die laagen; Dies ben ik ook verzeekert, gy Uw Dochter geeven zult aan my. Myn Snyer heeft de maat genomen Van t Bruigoms kleed, hy zal firaks koomen Hier met den.Winkelier om ft geld Dat hem zal worden toegeteld Van u, maar weet,gy zult het trekken Van onze hooftfom, 't zal verftrekken In mindnng, als gy hebt gezegt, Van t geen ge uw Dochter geeft ten Eet Ook komt hier 't Brabants wyf van kanten, De Juwelier, van Diamanten, Om bun betaling : ik heb nou tiet alles klaar tot onze trouw. £lk was genegen my te borgen, £00 dra ik zei, dat ik op morgen ■£ou trouwen met uw Dochter. Au.  15 DE GEWAANDE ADVOCAAT, Augustyn. Goet. Jonker. Myn knegt heeft reets, wie my in 't bloed Beitaan, genood, om t' avondt faamen Tot uwent eens een dag te raamen Van onze trouw. Augustyn. Is dat het al, Datv ik daar nou van hooren zal ? Jonker. Ja! daarom ben ik hier gekoomen. Augustyn. Nu gy die moeiten hebt genoomen, Zoo neemt de moeite, en gaat weer heen. Stel Snyers en zulk foort te vreên. De Juwelier voor zyn pendanten, En't wyf uit Brabant vóórhaar kanten. Myn Dochters hou'lyks geit leit klaar , En is gereet, maar niet voor haar. Zeg ook, dat t'avond uwe vrinden By my geen eeten zullen vinden. Voorzulk een Vryer, met verlof, Als gy zyt, is het hier fpit of. Jonker. Wel wat zal ik hier nog beleeven. Augustyn. Ik meen myn Dochter niet te geeven Een , die in zulke deugden leeft, . Een, die zyn goed verhinkelt heeft; Een, die 't nu van de roof moet haaien, Een, die durft borgen, niet betaalen; Een pypen ftelder openbaar, Een dief, een valfchen dobbelaar: i Een, die niet doet als maagden kraaken. Al zulke vryers moet ik wraaken. Jon-  KLUCHTSPEL.. i? J o n k e R. Wel dat ftryd* tegens alle reên. Augustyn. Gy hebt myn zin gehoort, ga heen. Jonker. Myn heer, ik heb het al gebogen, Een eerlyk man ftaat voor uw oogen Een die gezet, gematigt leeft, Een, die veel geit en rykdom heeft: Een Heer, een Edelman gefchaapen, 'k Voer tien quartieren in myn wapen , Een open helm heeft myn kaskët: Ik ben een Ridder Baronnet. Augustyn. Waarom dan 't eerfte niet verzweegen ? Jonker. Myn heer, ik had bericht gekregen, Dat alle vryers een voor een Hier liepen wis een blaauwen fcheen, Die op hun deugd en rvkdom roemen, Dies dorft ik my niet eerlyk noemen. Augustyn. 't Is waar, ik zie naar geld noch eer, Maar naar geleertheit, dat is meer, Geleertheid fchat ik boven allen, De ftaat op eer en geld kan vallen, Daar een geleert man blyft in ftaat; Hoor, het moet zyn een Advocaat, Zyt gy een Advocaat ? laat hooren. Jonker. Meen. Augustyn. Wil my dan niet meer verftooren, Hou my niet langer voor uw gek. j on k e u. Ik zal gehoorzaam zyn. Augustyn. Vertrek. B VIER-  18 DE GEWAANDE ADVOCAAT, VIERDE TOONEEL. Jonker, Barent. Jonker. Ik zal die gekheit u verleeren, En Haagfchen Barent promoveeren. Barent. Wel Jonker Blyhèrt, is 'c niet regt, Gelyk als ik u had gezegt ? Is hy niet gek in alle deelen ? Jonker. Kom, jy moet nu voor vryer fpeelen, Ik maakj'e daadlyk Advocaat; Jy weet tot zulke zaken raad. Jy bent bekwaam voor wys te loopen. Jy hebt de waereld braaf doorkroopen. Barent. Watmoeft ik doen? wat moeilik zyn? Jonker. Een Advocaat. Spreekje ook Latyn? Barent. Myn heer, gelyk u dat bekent is, Zo als een lapper hier gewent is. Maar fprak ik dat, was 't dan al wel ? JOHKER. Hoor, jy moet gaan naar Izabel. Kom fteekje vaardig in de veeren. B arent. Maar hebje ook Advocaate kleeren ? Jonker. Zie, dat je een zwarte rok flegts huurt. Barent. Goet, ik weet raadt: hier in de buurt, Woont Saar de uitdraagfter, die voor deezen Plagt heer Torquatus meid te weezen, Die heeft ten minften aan dien heer Een rok verdient, ja nog wel meer. Maar  KLUCHTSPEL. . lp Maar hoor, ik dien myn naam te weeten. Jonker. , Gy zult myn heer Barnardo heeten. Barent/ Barnardo? goet; ik ben te vreên. Zie, daar ftapt heer Barnardo heen. Ik zal gelyk een axxer klappen. Jonker. Jy kent wat meer als fchoenen lappen. B ar ent. Maar Jonker Blyhert, met verlof, Neem doch beleeft uw hoed eerft of, Eer jy myn ampt noemt. Jonker. Zeg my waarom? Barent. Dat is refpektum perzonarum, Weet, dat Bernardus is Monfieur, Of wel myn heer de Reprateur , Het zyn voorwaar geen kleene zaaken, Veel ouwe dingen nieuw te maaken. Jonker. Zie maar, dat jy jou niet verpraat, Zeg maar: Ego fum Advocaat. Die woorden zulje moeten weeien. Barent. < Die woorden heb ik al vergeeten. Jonk er. Ego fum Advocaat. Barent. Ik vat. Het zal aan my nou niet ontbreeken. Jonker. Maar laat ik jou eertl hooren fpreektn, Of jy op 't Prononsjeeren let. Barent. Ego fum; Advocaat B 2 JON-  2o DE GE WAANDE ADVOCAAT, Jonker. Dat 's net. Geen Advocaat kan klaarder fpreeken. Daar zal aan jou nou niets ontbreeken. Barent. Nou ben ik niet verwondert, dat Ik hier zie zweeven d*or de ftad, Geheele bosjen* Advocaaten: Nou weet ik meê geleert te praaten: Ben ik waarachtig Advocaat? Jonker. Voorzeeker, maar wanneer je gaat, Zo moetje ftaadig zien , en ftappen Als Advocaat vol weetenfchappen. Barent. Ik weet tot zulke zaaken raadt. Jonker. Zegt maar, Ego fum Advocaat, Op alles dat jou komt te vooren, Je zult dien ouwen gek bekooren. Barent. Maar ik wil weeten hoe veel ey My toelegt voor deez' fnakery. Jonker. 'k Zal u, als gy het hebt bedreeven,. Tien filvre ducatonnen geeven. Barent. Tien ducatonnen ? dat 's goet geld : Ik zal jou helpen als een held. Jonker. Gy moet niet blyven in gebreeken, Ik ga de Vaar en Dochter fpreeken, Gy zult myn Broeder zyn, ga heen, Maar komt haaft weer. Barent. Ik ben te vreên. Jonker Blyhert klopt aan de deur van Auguflyn. V Y F-  KLUCHTSPEL. 21 VYFDE TOONEEL. Jonker, Augustyn. MJ o n k e r. yn Heer, ik kom u nog eens fpreeken. Augustyn. Hec moet u aan 't verftaist ontbreeken, Of aan memory. Jonker. Gy fpreckt regt. Augustyn.Weet gy niet, wat 'er is gczegt? Toen gy uw affcheid hebt genoomen ? Als dat gy nooit zoud weder koomen. Is 't u vergeeten? wel ik zeg Vertrek, en blyf voor eeuwig weg. Jonker. Waarom ik weer kom, dat zyn zaaken, Die u gelukkig konnen maaken, Myn Broeder, zynde een Advocaat, Geleert in de allerhoogfte graad, Die wysheit fchaft, als veel Doctoren, En Boeken fchryft naait Profefforen , Is hier gekomen , hy begeert, Dat gy hem met den naam vereert Van Schoonzoon, zo 't u kan gevallen. Augustyn. Geleertheit fchat ik boven allen. Maar flus waart gy een eenig kind, Hebt gy een Broer? ó dat 's verzint. Jonker. Dat zeid ik, om uw gunfl: te krygen. Die vryt, die moet zo veel verzwygen. A u g u s t y n. Maar is hy al gelyk gy zegt ? B3 Jo«.  22 DE GEWAANDE ADVOCAAT, 'Jonk er. Hy kent het Roomfch en Duitfche regt. Zyn gaaven hebben geen georeken, Hykan, gelyk een engel fpreeken, En brengen "wysheit in den raadt, Als Raadsheer, en als Advocaat. Hy is een Cicero volflagen; Hy kan zich als een hoov'ling draagen; Hy is in fchoonheit een Adoon. Augustyn. Zo dat zo is, wordt-hy myn Zoon. Jonker. Hy heeft, dit moet ik u verklaaren, Vier duizend guldens alle jaaren , Om te verteeren, of noch meer. Augustyn. Heel goet, 6 dat behaagt my zeer, Nooit kan het geld de koop verbreek en ; Ik zal myn Dochter daar van fpreeken; Hoor Iz'abelle kom hier dra. ZESDE TOONEEL. Izauel, Augustyn, Jonker. "YV7 ' I z a n e l. W at 's uw believen heer Papa ? Augustyn. Nu zult gy aan een Heer geraaken, Die ons zal zeer gelukkig maaken, 't Is een geleert, wys Advocaat, Die als een Engel plyt en praat; In wysheit moet hem yder wyken , In fchoonheit heeft hy geen gelyken. Hy is ook ryk; niet waar ? Jonker. Gewis. I z A 1! e t. Zo deelt gy Jonker Blyhert mis ? A u-  KLUCHTSPEL. 23 Augustyn. Dat is een loshooft zonder oordeel, Aan deezen Heer doen wy groot voordeel, Want Jonker Blyhert uit den Haag Vergeet het komen hier van daag, Gelyk't gezeid was, om te trouwen, Hy breekt zyn woord, wilt gy het houwen ? I zabel. Wel jy verandert als de wind. Augustyn. Hoor , dat verlla jy niet myn kind. Maar 'k moeft uw Broeders naam cerft weeten ? Jonker. Barnardo werd die heer geheeten. 't Is heer Barnardo, die in 't land Vermaart is door zyn groot verftand. Als Raadsheer weet hy zich te draagen. Augustyn. Dat zal myn Dochter wel behaagen, Zy eert met my alleen 't verftant. Jonker. Daar komt hy, geef hem vry de hand. ZEVENDE TOONEEL. Izabel, Augustyn, Jonker, Barent. da u g u s t y n. ie Heer is wys dat zal niet miffen, Dat kan ik aan zyn (lappen giffen. Zyn ftadig zien en braaf gelaat Getuigt, dat hy is Advocaat. Barent. Myn Heer , indien gy zyt de Vader Van Izabel, zo kom ik nader, En geef u myn geleerde hand. e Jonker. Maar doet jou fchootsvel aan een kant; Belegt voorzichtig uwe zaaken. B 4 Ba-  24 DE GEWAANDE ADVOCAAT, Barent. Hy ziet, of hy een paart wil maaken, Die ouwe gek. ik word vervaart. Augustyn. Myn kind, ik heb u wel bewaart. Barent. Dat 's waar, want ik kan Schoenen lappen. Augustyn. Dat is een Heer vol wetenlchappen. Jonker. Neem hem de hoed af, fpreek dan voort Latyn. Barent. Ik kan geen enkel woord. -Hoe zeidje flus? dat moeft'ik weeten. Het is my al den brui vergeeten. Jonker. Ego fum. Barent. Nego fum... maar hoe meer ? Jonker. Advocatus. Barent. Ik ken het Heer. Wie ik ben, luft. u dat te hooren? Ik ben een Advocaat gebooren. Ego, Ego fum Advocaat, En dat ook in de hoogfte graat, Niet als 'er veel zyn, neen verzeeker, Die maar ftudeeren in de beker. Ik weet de regels in het regt, Gelyk als Plato heeft gezegt, En Arifloteles befchreeven, Dat 's my als in de pap gegeeven. Maar hebt gy Seneca gekent? Dat was een duivel van een vent, Die deed de Turken voor hem zwigten, Hoor,  KLUCHTSPEL. 2J Hoor , daar moet jy de hoed voor ligten. Hy neemt hem de hoed af. 't Was myn Patroon, die ikook vier; Hoor Heer, dat is de mode hier. Augustyn. Die mode zou je moeten laaten. Barent. Dat is 't gebruik der Advocaaten. Kent gy den Ridder Don Quichot, Of giergeiï Warnar met zyn Pot, Of 't meurfe Besje leugenachtig. Augustyn. Myn Heer, die ken ik niet waarachtig. Barent. Of Poliphemus, eiks verdriet. Augustyn. Myn Heer ik ken hem zeker niet. Barent. Of Alexander, waereldwinder ? Augustyn. Myn Heer, dien ken ik nog veel minder. Barent. Dat die nog leefden al te faam, Zy (turven zonder roem en naam; Men zou hun namen nimmer noemen; Maar elk zou heer Barnardo roemen; Dat is wel zeker : weet dat zy In wysheit kinders zyn by my, JaPlato, Cato, al die Heeren, Die zouden by my komen leeren. Ik weet van alle ding het pit, Wat krachten in het pikdraad zit. Ik weet ook door myn weetenfchappcn, De fcheeve Schoenen regt te lappen. Jonker. Myn Broeder mengelt, als eenfnaak, Geleerde wysheit met vermaak. B 5 Di«  aC DE GEWAANDE ADVOCAAT, Die gaaf is hem als aangebooren. Barent. Kan u, myn Engel, dat bekooren? Augustyn. Spreekt gy veel taaien , net, en klaar ? Barent. Het Hollands als een Hagenaar. Ik laat my in het Frans zo hooren, Gelyk een Burger aan dc Loire. i De botte en platte Waalfche taal . Spreek ik gelyk een Luiker Waal. De Vlaamfche deunen kan ik zingen, Gelyk de oprechte-Bruggelingen, Hans pigpags taal; die aan den Rhyn, Spreek ik, gelyk een Agrippyn. Ik heb een pint Hebreeuws gedronken , Door hun Rabbynen ingefchonken. Van'toude Griek fteekt my de walg, Om dat haar P verbeelt een galg. Het Engels kan ik grondig fpreeken, Zonder myn kaaken eens te breeken. Het Portugees, dat fpreek ik glad, - Uit Kolinfenfy, vatje dat? Ik heb een Korter mee genomen Vol nieuw Latyn van 't ouwe Romen. Een hoed vol heb ik maar, myn Heer, Oprecht Kaldeeuws, daar was niet meer. Ook fpreek ik glad, en zonder ftooten, Gelyk een kinkel boer van Slooten, Van Ouderkerk en Amfielveen, Die taaien fpreek ik heel gemeen. Uit. deeze fpraaken kan ik weeten , Als'theet is, dat men licht kan zweeten, Als't kout is, dat men looptna't vuur, Wanneer de druiven blyven zuur, Dat dan de wyn niet zoet kan vallen. Ik ben Magifter boven allen, ! In  KLUCHTSPEL. 27 In veel Hiftorien vermaart, Ik weet van 't vier Heemskinders paard , Al watze van zyn daaden fchryven, Ik weet van Palmeryn de Olyven, Van Floris en van Blanciefleur, Die boeken ken ik deur en deur. Augustyn. Wat renten hebt gy in te komen ? B a r e n t. Behalven 't geld van Moeis en Oomen, Vier duizend guldens is myn ftaat. Augustyn. Aanftaande Schoonzoon, Advocaat, Wat wilt gy voor duwary geeven, Aan Izabelle. Baren t. By myn leeven, Krygt zy de alwaardige Krifpyn, En na myn dood noch al het myn. Augustyn. Wat of hy met Krifpyn mag meenen ? J O n k e r. Die is de grootfte van zyn fteenen, 't Is een Juweel, gezet in 't gout, Dat hy voor Izabelle houd. Augustyn. Maar Heer, hebt gy ook wat kontanten, Gereed voor andre diamanten ? Barent. Neen niet een ftuiver, ben je mal. Augustyn. Hoe, heeft uw Broeder niet met al? Jonker. Hy heeft geen ftuivers, is zyn zeggen, Maar hy heeft duca