F 44J   MELANIDE, B L T S P E L.   MELANIDE; B L T S P E L. Gevolgd naar het Franfche van den Heers NI FELLE DE LA CHAUSSEE, door N. W. op den HO O FF. 'Te AMSTERDAM, by J. HELDERS en A. M A R S. Met Privilegie. xDe Prys is 6 StuiverSi  i  AAN MYN EN HEERÉ, DEN II E E R E JACOB GUILLOT, KAPITEIN VAN EEN COMPAGNIE BURGERS TE AMSTELDAM; ' REGENT VAN HET BURGERWEESHU IS, EN, UIT DIEN HOOFDE, MEDE-REGENT VAN DEN SCHOUWBURG; M I T S G A li E R 9 0 PP E R-B 0 E KHO UB ER FAN DE ED. * 0 0 STINDISCIIE MAATSCHAPP TE TER KAM ÉRE DEZER STEËDE,&c. .Hopman onzer Burgery', Ü, Vader onzer Burger Weczen, Beminnaar van de Poëzy, Die thans uw zorg is aangeprezen, Befchermer van het Schouwtoneel, Wiens gunst my, dikwils, viel ten deels U, wien myn zangtoon kon behaagen, Zy dit myn Blyfpel op 'gedraagen. Sta  Sta. toe, dat my die Eer gebeur', Bekreun u 't lot van Mélanide, Gun dat zy u tot Schutsheer keur'j En, écuwig, u haar hulde biede; Zy fmeekt u één en andermaal; Uw heusch, uw vriendelyk onthaal, Uw zorg om haar voor ramp te dekken, Zal haar de zoetfte troost verwekken. Gy acht de Dichtkonst veel te hoog Om haar dien toeverlaat te ontzeggen: Indien haar ramp uw hart bewoog, Laat, laat haar dan niet achterleggen: Toon u tot haar behoud gereed, Zo ftrekt ze, in 't midden van haar leet, Een voorwerp van vermaak en (lichting, En toont u, teffens, haar verplichting. N: W: opden H O O F F. Dc  De Gecommitteerden tot de zaakenvan denSchöüW. burg hebben , volgens Oftrooi door Haar Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, den sderiNovember, 1772. aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordige» Druk van MELANIDË, »/, vergund aa* J. HELDERS en A. MARS. Amjleldam, den 2. Sept. 1786". Geene Exemplaaren zullen voor echt erkend worde», dan die door één' der Heeren Gecommitteerde» ondertekend zyn.  VERTOONERSi PORIZÉA, een Weduwe. ROZALIA, Dochter van Dorizéa. ■ théodon, Schoonbroeder van Dorizéa ï de MARQüis d'orvigny, Minnaar vanRozalm, MÉLANIDE, Vricndinne van Dorizéa. DAR VIANE, Minnaar van Rozalia* Een KNECHT, ' Het Spel fpeelt in het huis van Dorizéa. ME-  Pag. 9 MÉLANIDE; B L T $ P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. DORIZÉA, MÉLANIDE. 1MÉLANIDE. k zie, 'k heb vruchteloos my na den Haag begeven. DORIZÉA. Zou 't beter zyn geweest indien gy waart gebleven In 't hart van Gelderland, alwaar gy, langen tyd, Het leed hebt uitgeftaan, der wezendlykfte fpyt ? MÉLANIDE. Ik hield zulks in; 't geheim kan,dikwils,troostl y k wezen: Ik vrees alleen 't gerucht. DOIIIZ E A. Wat beuzelachtig vreézen! Leeft gy hier niet als in een' afgelegen' oord ? Uw muitte zielsgeheim blyft eeuwig daar gefmoort. MÉLANIDE. (ven. Zo't ruchtbaar wierd gemaakt, ik zou van droefheid lnee- DORIZÉA. Weet, dat men in den Haag, als op zich.-z.elf kan leeven; Al wie de waereld vliedt, ontvliedt zy op haar beurt; .Vrees dan 't gerucht niet meer; allanggenoeg.getreurt. Gy kunt, afzonderlyk, in uw vertrek'geweken, TU myden, met dien geen' die u mishaagt, te fpreken. 't Zoude u gemaklyk zyn, zo "t u behaagen kon, Daar n'emant toe te ftaan, dan my, en Théodon. 'k Heb u dit meer gezegt, Vriendin ; breng'tu te binnen; Af Gy  io MÉLANIDE, Gy zult een' dierbren vrind in mynen Broeder winnenHy is een eerlyk Man; ik kenn' zyn eedlen aard; * Helaas! 'k Wierd, zonder hem, gewis,beklagenswaard. Zo gy zyn vlyt met uw vertrouwen wilt verëeren Kund ge alles van *yn deugd en ondervinding leeren. mélanide. 'k Heb ftééds zyn' raad gevolgt, hoewel met weinig hoop Dat zyn beleefde zojg iets van myn lot ontknoop'; My dunkt zelfs dat hy my geen opening durft geven.. dorizéa. Het is een ydle fchrik die u geflaag doet beeven, Ach! Gy verdient te veel, dat gy niets hoepen zoudt; Maar gun, dat u, in't einde, een zaak zy toevertrouwt, Diemy, findslangentyd, bezwaartmaaktenverflagen. melan ide. Waarom? dorizéa. Om dat ik vrees... mélanide. Wat? dorizéa. Dat ze u zal mishaagen. mélanide. Gy kent my niet. Ik bid, gebie. Waar vreest gy voor? Kan ik u dienüig zyn! dorizéa. Ja, zonder twyfel. Hoor (zen. Wat my t gevoeligst kwelt,wat leet my'tmeest doet vreeMyn Dochter draagt daar van de fchuld. mélanide. Kan 't mooglyk wezen ? dorizéa. (te zien Ik min haar, z e is't ook waard, 'k Wenschhaargehuuwt Naarmyneenhaarekeur; engybegrypt, misfchien,(fen. Wat fmartlyk voorwerp my daar,heimlyk,toe moet presKan ik, met weinig fchats, veel fchulden, veel proceefen, Haar,  B L Y S P E L. ii Haar treden doen, naar wensch, in de echtverbintenis ? My dunkt het veiligst, fchoon juist niet het fmaaklykst,is, Dat ik niet denk dan op een' Man van zeekre jaaren. Van all' de geen die zich, hierover, opeubaaren, Ontmoet ik één party die, in zich-zelf, bevat (fchat: AlP't geen, voor haar, myn keur het meest noodzaaklyk Eer, voordeel, overvloed, ftaat, adeldom en vrinden, Behalven de eerlte jeugd, zou 'k alles in hem vinden. • mélanide. Is hy een krygsman ? dorizéa. .Ja: die d'oorlogsroem betracht. mélanide. Bemint hy Rozaliè' ? dorizéa. Ik weet dat hy haar acht. Zy houdt hem, reeds voor lang, in haaren boei gebonden: Maar' k heb,naar ik geloof,'t geen hem weerhoudt gevonEnik vertrouw, zo hy zyn liefde noch niet meldt, (den; Dat de eukle viees van zich te hebben blootgeltelt... melanide. (waaken. Men moet hem hulpzaam zyn, Mevrouw; 'tvoegtute dorizéa. Gy raad my dan, myn werk van deze zaak te maaken? melanide. Hoe! Gy beraad u noch, hoewel 't u voordeel doet? dor1ze a. *k Beken, dat ik, daarin, veel zwarigheids ontmoet. melan ide. Wat zwarigheid, Mevrouw? dorizéa. Eén is 'er, boven allen; Indien ik 't voordeel volg, dat my te beurt wil vallen, Zal Darviane, uw Neef, tot wanhoop overflaan. 'k Zou hem, in myne keur, doen boven andren gaan; Want eindelyk, zyn mm, die hy niet kan betoomen*, Hel»  ii MÉLANIDE; Heb i>;, twee jaaren lang, niet dan te wel vernomen. Dat heilzaam Huuwlyi? had den tedren vriendfchapsband Noch vaster t'zaam gehegt die ons aaneen verpandt. Schoon Darviane voor myn Dochter fchynt gebooren, Kent gy, nochtans, den ftaat aan u en mv befchooren. Zo veel geluk komt ons niet toe; doch evenwel, Mevrouw, onfluit uw bor.r. Spreek. Wat is uw bevel? MÉLANIDE. Myn Neef heeft ongelyk, indien hy ooit, na doezen, Durft hoopen op 't geluk van eens uw' Zoonte wezen. Zo hy zich daarmee vleit weet ik niet op wat grond. Fortuin ontbreekt hem; en wyl hy ndöit iemand vondt, Dan my, waar op zyn hoop zich, immer, kanvertrouVervolgt hy een geluk daar niet op is te bouwen. i wen, Maar, 'kzie, 'tisniecYdantyddathydekragt weêrltaat Van een begoocheling veel Oerker dan myn raad. Smoor uw toegevenheid voor Darvianes reden, En wyl zyn liefde, maar vooral, zynbyzyn, heeden, Het oogmerk hindren kan dat gy my openbaart, Zal myn vollïrekt bevel hem aanltonds zyn verklaart. DORIZÉA. Hoe.! MÉLANIDE. Dees gelegenheid heeft zich thans aangeboden, 't Is tyddathy zichvoeg' waar hem zyn plichten nooden. En, fchoon hy zyn vertrek vertraagt om dit geval, 'k Geloof dat hy myn' raad, hierin, wel volgen zal. D0U1ZEA. Maar dat vertrek, Mevrouw, zal hem te llerk doen vreeZou hy daar toe verftaan ? - (zen. ME L A NI DE. Hy moet gehoorzaam wezen. DORIZÉA. 'k Beklaag hem. MÉLANIDE. 'k Min hem zeer. DO'  B L Y S P E L. 13 dorizéa- Hy is 't ook waard; vertrouw Dat niemand u, daaróm, ooit laaken durft, Mevrouw; AH' 't geen de jeugd verejerd vind zich mhémbelloten. mélanide. Hy heeft gebreken die noch dagelyks vergrooten. dorizéa. Wat zyn die? mélanide. Al te veel oploopenheid. dorizéa. Gy zift Op H geen my 't meest bekoort; die leeveudige drift Vertoont een moedig hart, en vroomheid van gedachten. Natuur moet altoos Eer van zulk een ziel verwachten. Wat méér is. Wie zag óditdat zulk een jeugd,voorheen, Zo min gebreken had met meêr bevalligheên ? mélanide. 'k Ben u verplicht. Hy mcog zich vry vergeefs beklagen: Maar'k zal, na dezen dag, zyn reis niet meêr vertragen. dorize a. Ik meen dat ik hem zie. mélanide. 'k Zal hem, op ftaanden voet... doriz e a. Vaar wel. 'k Heb liever niet dat hy my hier ontmoet. TWEEDE TOONEEL. darviane, mélanide. 1mélanide. k moest u fpreken darviane. 'kHeb, met vreugde, u hier vernomen: Het zelfde voorwerp doet gewis, my herwaard komen; Ik kwam, met voordacht, u hier zoeken. me-  14 MÉLANIDE; MÉLANIDE. Ik vertrouw Dat gy uw affcheid hebt genomen. DARVIANE. Neen, Mevrouw* MÉLANIDE. Zo veel te Hechter; want gy had niet moeten wachten, DARVIANE. Niets dringt my noch zo fterk; ik hoop .. MÉLANIDE. Smoor die gedachten 5 Uw reis gaat mórgen voort. DARVIANE. Het is een nieuw verlof, Waarop ik my verlaat, my toegeftaan van 'tHof. MÉLANIDE. Gy moet daar niet na (laan, zo gy myn" raad wilt hoorem Hoe! Dient een ander tot uw' plicht u aan te fpoorenf Wilt gy vervallen in ten flofheid die u krcnktV Zie toe; en wyl men thans met voordeel aanudenkt, Zo dien u van 't geluk, eer gy het ziet verloopen. DAR VI ANE Durf ik dan,zonderfchroom,en zonder vrees niet hoopen, Dat gy 't vernieuwen van dat droef verlof gchengt? Zou 't dan het éérlte zyn het welk men had verlengt? M ELA N IDE. Datzy zo:Maargeen man van moed zal daaróm fpreken. Kan ienr:nd,7.onder fchaamte,om gun^tbewys gaanfmee- ken, Wanneer de tyd veréïscht dat hy zyn' plicht betracht? Laathooren, welk lenglimpuwgeestgeloofbaaracht? Jl>: weet wat dit beduidt.' Durft gy 't te kennen geven ? DARVIANE. Ik had my niet verbeeldt in ffaverny te leeven. *t Beroep dat ik bekleê vergund my zeekren tyd, Die de Eer gedoogt dataan 't vermaak wordt toegewyd. Ik  B L Y S P E L. 15 ik kan, als 't word verëischt, my-zelf daar van verfteken; En daar ik nodig ben blyf ik nóóit in gebreken. mélanide. Ik heb bevonden dat nw drift, die u verblindt, Aan geen noodzaaklykheid ter waereld zich verbindt. Een mindre zaak deedu, voorheen,datvuur weêrftreven; Gy wierd, alom, reeds als een voorbeeld opgegeeven. Gy zoud het zelfde zoet noch fmaaken in uw' plicht: Maar, ach! 't verderflyk fchoon beneeveltu'tgezicht, Ge ontveinst het nadeel, aan u-zelf, 't geen"tu zal geven. Voegt u het minnen, in den ftaat daarge in moet leeven ? Laat liên van meêr geluk beminnen; fchuuw dien last. Helaas! Dat's een vermaak't welk hén alléén maar past. Hoe kunt gy uw geluk bevordren, gantsch vergeten, Gebogen onder 't juk van zulk een' zwaaren keeten? 't Zal'tyd van minnen zyn, zo ge éérst uw witbefchiet. darviane. Zult ge, altoos, om myn lot begaan Zyn met verdriet? Verfchild het dan zo zeer met dat van zo veel andren? meCanide. Stel u, geenszins gelyk. darviane. Wat fcheidt ons van makandren ? 't Is waar, ik zie myn lot niet voor gelukkig aan. 'k Heb niets vergeten, 'k Heb genoeg uit u verftaan, Dat de ongelukkigen die my het leeven gaven, Gedwongen, na veel ramps, hun Vaderland en Haven Teontwyken,zicnde,in'tkortheteind'hunsleevensloop, Alitervende, aan hunn' Zoon, niets lieten dan de hoop Op uwe guust alléén, en eerelyke Magen, Maar gy hebt ftééds aan my, fints myne kindfche dagen, Een zorg betoont die door den tyd niet is vergaan: Zo lang het u behaagt my daarmeê voor td (laan, Zal myn gefteltenis my beeven doen noch vreezen. mélanide. Het ftaat alléén aan u gelukkiger te wezen: iMaar  16" MÉLANIDE; Maar door een' tegenfpoed, waarop men niets vermag, Verlchynt de wysheid niet dan met den ouden dag. De Min, die u zo groot een nadeel kan doen lyden, Is deéérfte klip niet, dien ge, alsdoodelyk, moetmyden; Gy zult 'er andren noch ontmoeten, ieder uur. Gy voedt, in uwen geest een wederfpannig vuur, Dat, dddglyks, meerder woedt op uw hoedanigheden; Op 't minfte toeval word uw hart door fpyt beltreden; Niets, niets verdraagt gy. 'k Zie-,datgy ndditleercnzult Met konst te veinzen, noch te lyden, met geduld, De tegenfpoeden die we ontmoeten in dit leeven; De minfte zaak, die Hechts uw' hartstocht kan weèrllreeVerwekt u arkeer, fpyt, of openbaar verfchil. (ven, Wie, in dit aarfche dal, gelukkig leeven wil, Moet, door de rede, altoos, zyn neigingen verpoozen; Wy vinden, doorgaans, hier meêr Distelen dan Roozen. Men moet de tegenfpraak gedoogen, elk ontzien, Of, allen ommegang, in eenzaamheid, ontvliên. Verveelt u deze taal? DARVIANE. Waaiïn, MÉLANIDE. Myn leeden beeven; Maar dit 's de raad die my de vriendlchap in komt geEei 't oogenblik verlchynt waarin gy my verlaat (ven, Trek daar uw voordeeluit, envolgdien, waargygaat. DARVIANE. Waar toe dat ras vertrek? MÉLANIDE. Feftem dat, zonder fmarte. ten eerlyk man volgt ftééds de Godlpraak vim zyn harte. Gy, ondervraag het uwe, en volg zyn' raad alleen. DERDE TOONEEL. DD A R VIANE. ' ^ it gaat te verr'! Wieheeftzulks ddit gezien voorheen? Dit  b l y S p e l. zt Dit 's onmeedogende, en tirannig met my leeven. Ik kan haar lesfen, en haar vlyt, haar noch vergeven: Maar dat ze, om geen belang, myn haatelyk vertrek Op morgen vastfteld, treed me onmenfchlyk op den nek; Dat is een wreedheid daar 'k geen weêrgaê van kan vinden. En wil men dat ik dan myn' fpyt noch in zal binden? Dat ik dat fel vergif verzwelge, en niet bezwyk?... Ondanks myn goedheid word ik dol: maar 'kheb gelyk. Vierdetooneel ROZALIA, DARVIANE. r' ADARVIANE, Rozalia te gemoet gaande, ch," Rozalia! ROZALIA. Wel ? Hoe word gy dus gedreven? DARVIANE, Men wil dat ik vertrek, dat ik u zal begeven. ROZALIA. Is dat zo groot een kwaad, als gy u inbeeld? DARVIANE. Hoe! Gy óók al, Wrede! Gy verwyst my meê daar toe! Word dat onnut vertrek, dooru, my voorgefchreven? Waarom moet ik my.zelf in ballinglchap begeven ? Myn plichten, zonder reên, vóórkomen? Unietzien? En de oogenblikken, aanutoegewyd, ontvliên ? (ken, Gy weet het, zo 'k myn'roem in 't minst maar kan verryDatikniet overweeg u, ftraks, om hém, te ontwyken» Hoe nu!... Vergeef het my; het is u niet ontvliên, Wanneer 'k een glorie zoek, waar door ik u verdienJ Maar, zo my niets verplicht... ROZALIA. Hoor. My is voorgefchreven li Te  ï8 mélanide; Te.verdien aU! het recht dat my uw min kan geven. Indien gy niet vertrekt voel ik 't verwyt daar via, Als of ik,naar myu" wensen, uw fchreeden fchikken kan, En dat gy myn begeerte in 't minst niet zult w eériireeveu. DARVIANE. Wie heeft meêr recht, dan gy, op 't noodlot van myn leeven ? Ach! Zie, vonr 't minst,dat in, en Item, ter goeder trouw, Dat ik uw hoog bevel altoos in waarde hou. ROZALIA. Toon my daarvan dan'tklaarüe en duidelykftevoorbeeld. DARVIANE. 'k Voorzie myn ongeluk, zo gy dat nodig oordeelt. Helaas! 'k Wacht alles af, wanneer'k uw'wil ontdek. ROZALIA. Men wil dat gy vertrekt. DARVIANE. Hoe! Altoos dat vertrek! Gy hebt het dan beftemt? ROZALIA Kan u de min weêrhouwen? Zo doet gy weinigwinst.Hoor, wathier wordgebrouvven. DARVIANE. Wat tdch? ROZALIA. Myn Moeder... DARVIANE. Wel? ROZALIA. Wil dat ik u ontvliê. DARVIANE Gy lult gehoorzaam zyn met weinig fmart, naar 'k zie. ROZALIA. 'k Volg, zekerlyk, haar' wil. DARVIANE. Men deed u _zulks belooven? RO-  B L Y S P E L, 19 RflZALI A. Ik zal vnynwoord voldoen. 1) A I'. VIA N.E. • 'k Geloof het. ROZALIA. Daar en boven. Zult gy zeer wél doen, mee te luistren naar de reen, En u te fchikken naar des tyds omftandigheên, Ja vol opleitenhcid, u aan myn oog te ontrekken. DARVIANE. Moet myn toegevenheid niet noch al verder (trekken? En, zelfs, om uwentwil, myn liefde finooren? ROZALIA. Ja; Dan deed gy wel. DARVIANE, hevig. ' Die raad is zonder wedergr.ê. ROZALIA. YSchynt dat gy zyt veiftoort. DARVIANE. 'k Doe kwalyk, noch te klagen; Ik moest my, altoos, met die vreedzaamheid gedragen • Waar door, u, alles vreemd en onvcrfchillig is'; Ach! Niets wanhoopiger dan die gellelteuis! " ' ROZALIA. Bedaardheid van gemoed kan-my het meöst vei'blyden. DARVIANE. 1 , Dat droevig voordeel kan ik u, geeminsy'benyden-', -~ Zo gy 't een voordeel noemt. Voor my, 'k bemin 't gewoel; Hoe driftiger ik ben, -hoe meêr 'kiny-zelf gevoel; Bezadigtheid van geest baart onverfchillighcden; En hoe gy trachten moogt my rr tegendeel tcoutlecden, Is de ongevoeligheid geen deugd, maar - Hechts, een waan; Hoe! nooit ontroert-te-zyn, en nimmer aangedaan, Op t zelfde (luk te (laan gedunrcnde'all' zyn leeven, , Daar alles vvat vvy zien vei'avidrin^ fs 'gegêeT en I : 8 l Zyn  ao MÉLANIDE; Zyn keur bcpaalen, of, veelëêr volftrekt gebiên, Niets aan te fchouwen, niets beöogen, niets te zien, Dan met het zelfde hart, en onder 't zelfde wezen, Altoos één zin te roén, dezelfde vreugd te leezen, Altoos zich zelf te zynl Wie kan dat ondergaan? Noemt gy dat leeven? Neen; 't isnaauwelyksbetlaan. ROZALIA. Gy hebt dan veel geluk. DARVIANE. Indien 't niet ging vcrlooren: Maar, cindlyk, ik vertrek. ROZALIA. Ik heb u klaar doen hoorcn Dat zulks moet wezen... Maar, wat baart u deeze pyn? Dat gy myn oog verlaat zal de éérftemaal niet zyn; En nimmer wierd gy door die kwellingen gedreven, DARVIANE. Helaas! Toen liet ik u hier in een éénzaam leeven, Waar door uw éérste glans, aan niemand noch bekent, Door my-alléén ontzien, bleef in myn hart geprent. De liefde wilde, toen, myn lot noch nietver'andren; Ach! Wat verfchilt dit gaan, of't éérfte, met malkandren. Gy blyft hier in den Haag. 't Behaagt reeds iedereen, 't Gerucht te zaaijen van uw teedre minzaamheén. Wat fteld my dan gerust? Uw jeugd, zo ryk bepaereld, Lokt duizend Minnaars aan. ROZALIA. Wie zyn die ? DARVIANE. AH' de Waereld, ROZALIA. Maar, nóch eens, noem my die DARVIANE. Ach! Iedereen die rééds U hééft gezien, eu noch zal zien, Zult gy dan itééds Ver-  BLYSPEL ai Verwondert fchynen dat uw fchoonheid word geprezen ? . , AOf zyt gy niet gewoon van elk bemint te wezens1 Gy veinst, als of uw magt u niet bekend was: maar Men wint geen 's Minnaars hart, of word zujks oolc gewaar. . Ontveins het, d' Orvigny hebt gy nietreéds verwonnen ?... ROZALIA. En byaldien 't zo was, wat zoud gy zeggen konncn? DARVIANE. Dat gy behaagen fchept in 't aanbod van zyn trouw, En dat hy, dagelyks, hier niet verfchynenzou, Indien gy hem niet trokt. ROZALIA. 'k Hang af van myne Moeder, Envaneen'Oom, die my een' V ader ftrekt en Broeder. Hy mint my, en gy weet dat ik, naar allen fchyn, Zo hy 't my waardig acht, zyn Erfgenaam moet zyn. Kan ik te veel beftaan voor hén die hy wil achten? Wat d'Orvigny belangt, 'k weet niets van zyn gedachten: Maar 'k moet u zeggen dat hy heel befcheiden is. DARVIANE. Gy zult haast zyn verlicht in zyn geheimenis. ROZALIA. •k Wil hem niet dwingen my van zyn geheim te fpreken. DARVIANE. Ach! Die ftilzwygenheid zal hy! welhaast verbreken. Uwe oogen weten daar veel meerder van dan gy; Gy doet hen fpreeken met een taal van vleijery, Zy weten, iedereen, zo tederlyk te aanfchouwen, Dat élk, met recht, gelooft hun mening klaar te ontvouwen ; Elkoogilraat, diegyfchiet, ftrekt een gevoelig woord. Waar door eens Minnaars wensch, naar'tfchynt, word aangefpoort, (meeren. Dien hy noch naauwlyks vormt, of voelt zyn hoop ver 3 B3  *2 M E L A N 1 D E; ROZALIA. Bezit gy dan die hoop die my van élk doet ccren? DAHVIA N IC. Van allen, die de min nw wet doet ondergaan, Deed ge, altoos, my-alléén , lot wanhoop overnam. ROZALU. Wie dwingt u, onder 't juk dier flaVeïny te bui-en? Ï)ARVIANS. Gy-zclf, -waaraan men irets dan hulde kan hetuigert, ROZALIA. Wat heb ik u belooft? Hou vry uw récht in ftaat. DARVIANE. Verbindt zich iemand niet die zich beminnen laat? ROZALIA. Zo?datgy, dus, my met befcheidenhe'd doet hooren, Dat my 't bckoorziek air zo wat is aangebooren. DARVIANE. Ach! Zo gy 't voeren wilde, het Hond alléén aan u. ROZALIA. Maar is 't ook minnenyd die u beheert? DARVIANE. Hoe nu! Wie ben ik, dat myn. hart geen minnenyd zou voeden? Wie?... Maar de myne, verr' van èènïg dwaas vermoeden, Is Hechts cen.leevend vuur, een rechtbczieldc zugt, Voor 't voorwerp myner min bekommert en beducht- ROZALIA. O neen, 'k heb u gekent, finds myne kindfche jaaren', Wanneer 'k u,n^au'wlyks noch myn meening kon verklaarcn : tScheen" dat de liefde en rede, om ü, en uwe vlyt, Zich moesten in myn hart vervoegen, voor den tyd. Uwe ingebeelde vrees wist, altoos, (tof te vinden; Gy wilde myne ziel,' volftrékt, aan u verbinden. Gy kpeltert, in uw hart, een ongerust beleid. (he;d. Me,p toonde, in 't minnen, nóóit meêr unrechtvaardig- ' " Hoe  B L Y S F E *• L. 23 Hoe dikwils hek ge my beleedigt door «W t^M K mceningdat'gy', dus, myn-wanen xpudt doorgrco- den! t* ! f' I De liefde is, to uw hart, geftaag m razerny. darviane. ' iLrO Ach' Gy zult my WétnAal ik weet het eêr darvgy. rozalia. Mvn Heer, laat dit verwyt ons vérder niet misnoegen. Op hoop dat ons de tyd weêr zal tezamenvoegen • Moet ec u verwydrenja; men fcheij' dan zonder leet. k wacht op uw vertrek; maak u daartoe gereed. Denk, echter, dat ik daar gevoelig aan zal wezen, Zo veel ik 't wezen moet. darviane. Ach! Zou'k dan niets melr vreezenï Durf ik dit duiden . rozalia. Laat ons fcheiden; dit gefprek Heeft reeds te lang geduurt. ik hoor niets meêr. Vertrek. VYFDE TOONEEL. Ïdarviane, alken. s uit * ik denk niet meêr aan 't leet dat my kan druk- Neen r'nooit voorheen kon my de blydfchap zo verrukken! , n Is 't afzyn dan geluk? /.Zou 'k, zonder dat verdaan Dat ik het voorwerp treft welk my aan'thart kan gaan? Men moest mybannenomhaarlicfdemy te ontvouwen. Wat zeg ik 1 Durf ik óóit dat groo'tgeluk vertrouwen? . Zo 't waarheid is, heb ik wat laat dit hen ontdek t. Voor de éérftémaal, in 't uur dat my totaffcheid drekt, Komt my een hart, daar 'k niets dan onverfchüngheden En koelheid in kon zien, de zoetfte hoop ontleeden Waarom bemint ze my ? Zou't wel een valschheidzyn? B 4 Mengt  34 M #E! L A N I D E; Mengt zy, tot myntbederf, dat lieffelyk venyn? Ter'veefen ;• ' Müet 2UlkS ^ b^,angeen'kwaadentrektefpelenJa, Rozabe zelf, deeld ligt in dit befluit üm t nader te onderdaan ftd ik myn reis noch uit. Einde van het Eerfie Bedryf, TWEE-  B L Y S P E * L. s$ TWEEDE BEDRYR EERSTE TOONEEL. DE MARQUIES, THEODO.N. BDE MARQUIES. eklaag my over u. THEO DON. Waar van? Mag ik zulks vraagen? DE MARQUIES. t)at gy vergiftigt hebt myn gantfche leevcnsdagen. T H E O D O N. 't Verwyt is hard en bits, myn Heer, dat gy my doet. DE MARQUIES. Door 't vleien van myn min, die ge altoos hebt gevocdt In myn onzeker hart, dat ik gettaag voel beeveu, Hebt gy 't venyn, het welk my dood, meêr krachts gegeven. Ja, zonder u, had my geen dwaaze hoop verblydt; En mooglyk zag ik'my reeds van een kwaal bevrydt, Waar van ik, door den tyd, had kunnen afgeraaken. TH EO DON. Myn misdaad is dan groot. DE MARQUIES. Ze is niet weêr goed te manken. THEODON. Waarom ? DE MARQUIES. 'k Heb opuwhulp niet dan te veel betrouwt. Moest ik noch minnen', 'k Heb myn rampen u ontvouwt; Dat droef en heimelyk verbond is u gebleken, Waar van "t geweld my dwong den dierbren band te breken; Gy weet wat bittre fmart myn ziel d&aröver leedt; En dat ik, na 'k vergeefs veel zorgen had befteedt, B y 1 , Itt  M E L A N ï D E; In 't waarde voorwerp van myn m'u we'roptefpooren Om my te wreken van myns vaders bittren toorert-, ' Befloot, den verdrcn tyd myns levens, uit myn' zin . Zo wei het I ld welyk re bannen als de Min. Vergeefs befluit! helaas | hoe ras word gy vergeten? 'k Had, wrede, zónder u, my't besthientfgekweten. T HEOBON. Het fchynjt dat ge, op myn beurt, my tot verwyting tergt. Lu Heb i< de ontdekking van uw min u afgeverst?' Gy hebt, gantsch zonder dwang, uw hart recht uitgesproken , Wanneer gy 't zwygc.i, 't welk u zwaar viel, hebf verbroken, Zogt gy naar hoop, die ik u gaf; ik wees u 't fooor. DE MARQL'I B Si Hier van beklaag ik my. T H E O D O |M„ 't Komt tne al-s een wonder voor! Want, erndelyk, ik moest, noch kun gceir misdaad rnaaken, 1 Van 't vuur het welk u niet dan met veel recht deed •blaa'en. • s W at baart die wroeging dan ? Uwe Echtgenopte is dood .Sinds een' geruimen'tyd: denk zelfs, watge ook befioot, Dat ik, mdieti haar lot óns minder wair' gebleken, Ondanks het wreed bevel dat u-dien hand deed breken, Nooit zulk eenfchoone vhm had'doeii vergaan, myn Heer : Maar, die rampzaalge is reeds in *t graf; zy leeft niet meêr. / N O E W A R h V t E ?: 'k Verwon myntwyfclin;»-, ik dorst myn'eed verzaaken, En dat om my op 't hoogst belachelyk te maak en'. Tllf.ODOf.'. Wat rampfpoed is 7.0groot, zo haatlyk, in uw' zin? DE M AR OUIES. De liefde in deez' myn' tyd-, dees, dees rampzaalgemin. i a' ik  B L Y S P £ L. «7 Ik zal een iegelyk £en fchimp en fpot yerftrekken. THEODON. Wat kan in uw gemoed die twyfeling verwekken? D E MARQUIES. Kan ik behftaglyk zyn aan 't voorwerp van myn'gloed, Daar Darviane 't heft. Daar 't hém beminnen moet? En zyn her niet voor my de grootste zotternyën, Zo'k Rozaliaas hart hem immer dénk te ontvryën? Hy mint haar; hy behaagt; ook zynzeinhunnejeugd: Hy .zweert, zich ééuwig te verbinden aan haar deugd; Ik zweer het zelfde als hy. Maar, wat verfchil! Myn dagen • Gevoelen dat de Min hém't voorrecht op moet dragen; Dees keur is te ongelyk , myn hoop is ongegrond. THEüDON 't Waar zeldzaam, dat uw vlam geen'mededinger vondt. DE MARQUIES. Dat Item ik: maar voor 't minst had gy 't my moeten leeren THEODON. Vrees niet dat Darviaue u cenigzins kan dceren. D V. MA R Q U i E S. Wat Medeminnaar doet ons geen gevaaren aan ? T H E O D O N. Hy heeft, op 't oogenblik, een Itreng-bevel verftaan, Dat u bevryden zal meêr van zyn min te hooren. DE MARQUIES. Hoe! THEODON. Hy vertrekt van hier, dus gaat zyn hoop verlooren, DE MARQUIES. Ge ontheft my van een' last die myondraaglykfcheen; By dees bekentenis voeg ik 'er thans noch één, Die my , zó wel als ü, mynzwakheid zal doenblyken. Myn liefde kan zich by ge.me ahdre vergelyken. 'k Voel, meêr en meêr, dat ik veel minder drift bezat, Voor 't eerfte voorwerp dat myn z:el vermeestert had. Het  ö8 MÉLANIDE? Het hooploos vuur 't welk ik voor Rozalia voede, Slaat zeifis tot dolheid voort; ja, 't maakt my 't lee-> ven moede; Ik zal 't bederven, zo 't gevolg niet beter gaat. Myn mond vergroot geenszins dien wreden overmaat. En gy , zo gy me mint, voleindt dan; flaakmynban- den; G y hebt me in zee gevoert; behoe my voor het ftranden. Gy kent myn' rang, myn Haat, myn' rykdornenmyn bloed. , Spreek met uw Zuster; ga, ontzie noch fchat,noch goed, Ik kan myns leevens heil niet duur genoeg betaaien; In't einde, om Rozalië als myne Bruid teonthaalen, Vlieg, offer alles op; 'k gebiê 't u: iever dan; 'k Zal haar meer fchuldig zyn dan ik haar geeven kan. THEODON. *k Ga Dorizéa zien. DE MARQUIES. Ja, fchik met haar myn zaaken; THEODON. Naar 'k reeken, zal ik u, in 't kort, gerustermaaken. DE MARQUIES. Belooft gy'tmy, myn Heer? THEODON. Ja, hoop op myn beleid, DE MARQUIES. Ik troost me, inmiddels, met haar tegenwoordigheid. TWEEDE TOONEEL. ÏTHEODON. alleen. k zal myn Zuster daar gemaklyk toe belezen; Enditkan, voor myn Nicht,een gunftfg toeval wezen; 'k Verbeel my . echter, dar dees keur, zozy die hoort, Geenszins het wit zal zyn 't welk haare ziel bekoort. Maar zien wy Mélanide. Ik moet haar thans verklaaren, Het droef geheim't welk ik haar niet wilde openbaaren. Al  B L Y S P E L. 29 Al myn vertoeven, zal geenszins beletten...* DERDE TOONEEL. MÉLANIDE, THEODON. THEODON. lrY% 'k 1 *ad Naar uw vertrek, wyl 'k u iets vreemds te ontdekken had. MÉLANIDE. Ik was by Dorizéë, alwaar wy t'zamen fpraaken: Maar ik. verlaat haar vddrt zo 'k andren zie genaaken. THEODON. Gy vliefit de Waereld dan? MÉLANIDE. Heel veel. THEODON. 't Verwondert my; Wie zoekt haar niet die zo veel gaaven heeft als gy ? En, daarby zéker, is eens ieders hart te winnen? Daar zo veel andren haar, in tegendeel, beminnen, Die midden in 't gedrang zich werpen, met gerucht, En volgen, dol van drift, de Waereld die-haar vlucht i MÉLANIDE. Myn Heer, hebt gy my niet met alle te openbaaren? THEODON. 'k Weet niet wat ik u moet verzwygen of vcrklaaren; Een haatelyke maar' bleef best voor u gefmoort. MÉLANIDE. Neen, fpreek. THEODON. Ik vind my-zelf ten uiterfte geftoort. MÉLANIDE. Waarom, myn Heer? THE*  0° MÉLANIDE; THF.0 D O N, IS bid wil my te kennen geeven, Wat gy uw naaste bloed, .uw Magen hebt misdreven, Dat, tegen u, hun haat dus uitgelaaten woedt; IK vond nóóit menlchtn zo verbktert van gemoed. MtlANlDF,, Zy hebben, mooglyk, recht, ten minde, fchyn van reden; Fn dit is de oorzaak van myne ingetoogne zeden. THIïbbÖN. Uw gbed is in hun magt, dat gy voor eeuwig derft; Men. vjeij' zich met geei. hoop dat gy't óóit weerverwerft, Zy zyn gewapent met een' onbetwistbaar tecken. , MELAWXDE. een ik onterft ? THEODfi N. Dat is my al te klaar gebleken. Mf, E AM DE. Myne Ouders hebben dan hun bitterheid volbragt! Kan 't wezen dat dc tyd hunn' haat niet heeft verzagt? , T Jl E, ODO N. Dit is hun laatste wil, die niet was om te zettenGy zyt een offerhand' der ftrengheid onzer wetten. HELANIDÏ, O, Hemel!. THEODON. - Ik beklaag uw' .deerniswaarden (laat. t MÉLANIDE Zy laattn my dan niets dan hunn' verbolgen haat? Van all' myn rampen kan dees laatfte't meest my dceren; k Zou myn vergifnis meêr dan all' hunn' fchat waardceren. Zult gy my bloot doen (laan aan zulk een' wrecden (lag? En zult ge uwe eedle zorg bepaalen, na dcez' dag? Ik hoop alleen óp u.: Wat moet ik dan verwachten? THE-  B L Y SPEL. 3:1 THEODO N. Al wat de oprechtfte vriend kan tot uw hulp betrachten. MELANlDt. Ik zal dan... Kan ik wel r.. O, 'nittcrfte ongeluk! Ik moe t', ja, 'k moet den maat vervullen van m> n druk. ÏHtOUUM. Wat angst beheert uw ziel ? MÉLANIDE. Een angst die my doet derven. Zo gy my nader kent zal ik uwe achting derven: x H KODON. O neen, Mevrouw; ik bid, hernel u? MELAN IDE. Hemel!... Ach!... Moet ik dat wreed geheim dan brengen aan den üag, En rukken uit myn hals ?... Gy zultmy nietgelooven; Het is een dwaling die myne Eer my deed ontrooven. De wreede misllag Haat my duur, waar 111 myn deugd Zo lós verviel, 't Was in't gevaarlykst van myn jeugd, Waarin 't geluk, veeltyds, meêr dan 't begrip aer jaarén. Een jong gemoedt bcvrydt van veeleilei gevaaren ; Het nïynê wierdt belaagt, zelfs zonder dat ik t wist. 'k Behaagde; ik wierdt verlokt. Myn deugd had naauw gemist, Of enze ontlookne min, zo zoet, zo vol vermogen,. Trok , fchöón zy dddglyks wiesch veel traanenuit myne oógen? Het naakend ongeval, voorheen ons onbewust, Verfchecn voor ons gezicht, en ftoorde alle onze rust. Wy zagen, doch te laat, dat, ondanks'tviengblaaken, Het Huuwelvk ots lot nor.it zou gelukk'g maaken. Vv y wietdén ovettdigt, dat hoe men 't ook begon, De ftem nooit volgen zou die ons veré'enen kon, En dat de haat, de twist, en meêr omltandigheden, Elks ooren lluiren zou voor traanen of gebeden. ' Ons vuur'bleef dan geheim j'zo "t zich had uitgedrukt, VV aare  3* MÉLANIDE; Waare ons bederf verhaast en wy van een gerukt. TIIEODO N. ,, Ik hield met de d'Orvigny byna de zelfde reden'" Voleindt, Mevrouw. MÉLANIDE. Ik durf niets meêr daar van ontleeden, THEODON. O neen; ik bid datgy my niets ontveinst; begin. W at zy' verkoost ge in 't eind' ? MÉLANIDE. Helaas! De zy' der Mirr. Met voorwerp van myn' gloed kon my te veel vervoeren; Zyn wrede wanhoop kon myn hart te veel ontroeren; Wy, beiden, gantsch verblindt, verbysterd van verdand, Wy dorllen denken aan een" heimelyken band. fchrocmen' hngm tyd' my voor dien afSrond Maar ach.' Waar kan de min, in'tuiterst, niet toe komen? 'k Weê.-dcnd die zoete drift vergeefs, 'k Ontving de trouw ° Eens ondcrlingen eeds... Wy wierden Man en Vrouw. Tv a }7°llder''s' niethebtkunnenhooren Ditdoodclyk gevolg was my, voor 't minst, befchooreh. Ons al te groot geluk, wierdtdoor de min verraen, Het deerelyk geheim wierd eindelyk verdaan De haat hierop, ontfonkt in myn verdoorde vrienden, Deed my de drengheid zien die wy, met recht, ver* dienden. Ja, die myns Echtgenoot^, verhit op onze draf, Beflooten myn bederf, en keurden alles af Hy heeft my vruchteloos,- voor hun geweld verdadigt; Hun wraakzucht wierdt door \ recht gelyk men 't ' noemt, verzadigt; het fchandelykde lot, my naauwlyics opgelcgt, (zegt. Yvjerdt? door myn' Vader-zelf, my woedendeaange- Merj  B L Y S P E L. 33 Men mogt my zelfs, den naam niet van -zyn Dochter geven; 'k Wierdt ineennaarverblyf,' u-'t zyn gezicht gedreven, Alwaar, (inds achtieu jaar, in traanen doorgebragt, Nóóit door de minde hoop myn dro.fheid wierdtverzagt. THEODON. ,, Wat overeenkomst!" MÉLANIDE. Dit, zal u verwondert maaken. Die Minnaar, die Gemaal, zo teder in het blaaken, Liet iii een' afgrond van vergetelheid my (laan; Zyne eeden, zyne min, 't is all' te niet gegaan... Maar, moet ik hém de fchuld van zo veele ontrouw geven? Neen; 't minst vermoeden had my, zekerlyk, doen fneeven; , Zyn zorg is, als de myne, onnut geweest, myn Heer; Hy zogt my, lang, vergeefs; hy leeft misfchien niet meêr; Doch, om hem weêr te zien, trachtjk uw gunst te winnen. 't Kan noch verkeeren Zo hy leeft zalhymy minnen, 'k Ben vry. Hy moet zulks zyn. Tracht my dan by te (laan. Waar' 't om myn zelfbelang, ik drong u minder aan: Gy kunt een' waardcr noch verftrekken tot behoeder. T H E Ö D O N. Hebt gy geen' Zoon gehad? MÉLANIDE. Relaas! De tcêrfte Moeder. Smeekt u alleen om hulp tot zyn behoudenis. ÏHiJODllN. „Wie twyfelt?" Hoop, Mevrouw. ,,Zien we éérst of hy 't wel is..." MÉLANIDE. Zoude u myn Echtgenoot bekent zyn ? Laat zulks hoorem. C T II E-  34 MÉLANIDE- THEODON. *t Is mooglyk. Was hy niet uit edel bloed gebooren ? MELAN1DF.. Ja; zelfs in 's Prinfen dienst. Hy moet gevordertzyn. THEODON. Hoe was zyn' naam , Mevrou w? MÉLANIDE. De Graaf van Ormanfyn. THEODON, met leet. Dan is hy 't niet. MÉLANIDE. Wie toch ? THEODON. Ik dacht hem te onderfcheiden; Hun zaaken hebben veel gemeenfchap tulTchen beiden: Maar 't is een valfche hoop waar meê'k uhebgeftreelt. MÉLANIDE. Wat zegt gy! THEODON. 't Lot van hém, wien ik my had verbeeldt, Is *t uwe zeer gelyk ? ja, 'tftemt zelfs met malkandren: De naam alleen verfchild; want deze voert een' andren. MÉLANIDE. Niets komt zo wonder voor. Hoe noemt gy dan dien geen ?.. THEODON. De Marquies d'Orvigny. Gy kent hem, mooglyk? MÉLANIDE. Neen. THEODON. Hy komt heel dikwils hier. MÉLANIDE. Ik heb hem nóóit vernomen. THEODON. Gy zoudt hem kunnen zien- MÉLANIDE. Waar kan ik by hem komen? THE-  B L Y S P E L. 35 THEODON. By Dorizéa, daarhy, aanltonds, binnenkwam. Hoe is het mooglyk dat uw oog hem niet vernam? M I - L A NID E- Zö dra't gezelfchap komt, tracht ik my weg te maaken: En hém, daar gy van fpreekt, zag ik hier nrjdit genaaken. THEODON- Men zoek' dan elders heen. 'k Beloof u, eens voor all% Dat ik geen vlyt, geen zorg noch moeite fpaaren zaU MÉLANIDE. Wat last is dit voor u! THEODON. 'k Zal dien met blydfchap dragen. En hoop, noch dezen dag, zyn voetfpoor na te jaagen. MÉLANIDE. , 'k Heb hier noch niets van myn gcfteltenis terfpreidr, . Uit vrees van bloot te (laan voor de onbefcheidenheia. THEODON. Hoe! Hebt gy de oorzaak van u W traatien en uw fcorgenis; Myn Zuster niet ontdekt ? MÉLANIDE. Neen; 'k hield haar die verborgen!} 'k Vertrouwde aan u-alleen 't geheim van mynezaak. THEO DO N. 't Is billyk dat ik my die Eer dan waardig maak'. VIERDE TOONEEL. GTHEÖDON, alleen. aan, vliegen wy; laat ons myn Zuster keriba"Sr maaken, Het allergrootst geluk daar ze, immer, na durft haatói. Wat ramp voor Darviaiie! Ach'! My wordt wis ontjih't: Wat raad ? Maar, ligt dat hy , eerlang, iéts beters vindt, C i De  3ö MÉLANIDE; De liefde, in zulk een jeugd, is ligtlyk om te zetten. Maar, Mélauide keert. VYFDE TOONEEL. MÉLANIDE, THEODON. MÉLANIDE. ]N"iets kan myn vreugd beletten! Ik zag bem; hy ging uit. THEODON. Wie toch? Verklaar my'tftuk. MÉLANIDE. De Marquies d'Orvigny... Wat onverwacht geluk! Myne oogen zagen hem Ik ben geenszins bedrogen. Ik dacht wel dat hy ééns myn traanen op zou droogen, Myn hart voorfpelde't my, en fcheen zyn tolk tez^n. THEODON. Hoe! MÉLANIDE. Dees Marquies, is... THEODON. Wie? MÉLANIDE. De Graaf van Ormanfyn. THEODON. Bedriegt ge u niet, Mevrouw ? MÉLANIDE. Hoe! Zoude ik daarïn misfen? Zou 'k, in het voorwerp dat ik aanbid, my vergisfen? Hy is het ze'f, ik ben te duidlyk onderrigt. Ik ftond vervoerd van geest, verduistert van gezigt, Myn hart fprong op van vreugd... Wat is myn ziel bewogen! 'k Beny nu niemand meêr; myn droefheid is vervlogen. Myi  B L Y S P E L. 37 Myn traanen zyn beloont, Waar 'k niet ontroert geweest, Ik had, gewis, gevolgt de driften van myn' geest. Gy hebt myn lot beklaagt; myne ongunst viel udrukkig: Doel toch in myne vreugd. THEODON, op eene verleegne wyze. De ontmoeting is gelukkig. MÉLANIDE. Gelukkig! Ach! Ik zal 't beller ven. Toef dan niet: Vervoeg u, fchielyk, daar'kdatwaatdevoorwerpliet; Zyn driftig ongeduld zal zyn gelyk het myne. Dat hy myn vlam dan koom' herëenen met de zyne. Vlieg .. Maar ik zie gy zyt verleegen en ontrust. Wat Koelheid heeft dat vusr in uw gemoed geblust? Deelt gy niet in het heil dat ik begin te fmaaken ? THEODON. 'k Beken dat my de vreugd veel meêr aan 't hart zon raaken, Zo 'k niet beducht was voor een fmartlyk ongeval. MÉLANIDE. Wat is 't, dat myn geluk onzeker maaken zal? THEODON. 't Moest niet onzeker zyn MÉLANIDE. Ik bid, wil u verklaaren. Wat ongeval kan 't zyn ? Wat is u wedervaaren ? Ik vind een' Echtgenoot, dien 'k lang beweent heb, weêr- Moet ik dan aan myn lot noch t wy fel flaan, myn Heer? THEODON, zich een weinig bedacht hebbende. Hy werpt, gewis, zich weêr in zulk een' fchoone» keeten; Hy is te deugdzaam om ïich, trouwloos, tevergeteï,. C3 ZES-  33 MÉLANIDE; ZESDE TOONEEL. DORIZÉA, ROZALIA, MÉLANIDE, ÏHEODO N, MD O R IZ ff A, tegen Rozalia. en heeft op 's Minnaars hart eeue onbepaalde magt. Hy zou gehoorzaam zyn, had gy uw' plicht betracht. ROZALIA. Zulk een verwyt, Mevrouw, verwondert my volko-r men. DORIZÉA, tegen Mélanide. Noch blyft hierDarviane, ik heb zulks klaar vernomen. sk Verbeel my wel te doen dat ik u dit ontdek. MÉLANIDE. Hy flaat, alé'venwel, naar 'k meen, op zyn vertrek, DORIZE A. Ik weet dat hy daartoe onmooglyk kon befluiten, En dat hy om, in fchyn, niet tegen u te muiten, By een' vertrouwden vriend zyn'intreK neemt, Me? vrouw. MÉLANIDE. 'Je Dacht dat hy myn bevel veel meêr waardeeren zou. DORIZÉA, ziende op Rozalia. Eene andre kon hem éér daartoe doen overhellen; Men had de middlen, die men vreesde in 't werk te (lellen ; Het valt niet zwaar, daarvan, de reden na te gaan: Maar ltaaken wy 't verhaal; 'k wil die niet onderdaan. ROZALIA. 't Vooroordeel doemt, miskhien, myn grootfte plichtbetooning. DORIZÉA. Terftond gehoorzaam zyn is de edellte verfchooning; Dat 's de eenige, in één woord, die ik erkennen kan. Ik geef u vryë keur. 't Eehaag' MejurTer dan, Zich  B L Y S P E L. 39 Zich, of in 't klooster, of, in 't huuwlyk te begeven* Maak zelf befluit, en fchik het noodlot vanuwleeven* Aanvaar, noch heden, van myn hand een'Echtgenoot» Of fchik u, mdrgenvroeg, naar't geeneik vast beuootMen heeft u meer geluk, dan gy verwacht, befchoorem De Marquies d'Orvigny neeftmy, zoftraks, doenhooDat hy zyn' hoogen ftaat wil deelen nevens u. (ren, De teêrfte min fchenkt u een' Echtgenoot. MÉLANIDE. „Hoe nu! „ O, Hemel! Welk een flag!" DORIZÉA, tegen Rozalia. Scheptge, in dees keur, genoegen? Naar 't antwoord dat gy geeft, zal ik het myne voegen. M EL A NIDE. „O, fmart!" DORIZÉA, tegen Rozalia. Op Darviane is 't vruchtloos dat gy hoopt. Ziende op Mélanide. . noopt. Mevrouw zal u doen zien , waar toe zyn' plicht hem MÉLANIDE. „ Hoe zal 't met my vergaan ?" DORIZÉA, tegen Mélanide. Dat zy hier zélf gebiede... Wat 's dit!.. Wat deert u?... Ach! .Myn waarde Mélanide! MÉLANIDE, zich laaiende glyden in den arm van Théodon. Helaas! Ik kan niet meêr. \ THEODON. Helpt my, eêr 't is gedaan. Men breng haar, zo terftond, in haar vertrek • DORIZÉA. Welaan. Dorizéa, Rozalia en Théodon, brengen haar binnen. Einde van 't Tweede Bsdryf. G 4 DER-  40 MÉLANIDE; DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. WROZALIA, alken. at kan my de aanzoek des Marquies, in 't eind' verdrieten! :Moct Darviane dan zo min geluk genieten ? Ach! Dat, voor't minst, indien hy heden my verliest Een ander nooit het hart verkryg' dat hem verkiest. ' Hplaas! daar komt hy. 'k Zal, metdwang, mynziunen buigen, Om van myn koelheid hem, in alles, te overtuigen; De kennis van 't geluk dat hy my zuchten doet, Strekt nergens toe dan dat zyn wanhoop word gevoed. TWEEDE TOONEEL. DARVIANE, ROZALIA. TV7 ROZALIA. W aaröm my niet ontvlucht? Wat doet u herwaard lire ven? D A R VIA NE. Het fcheen of gy my iets te kennen wilde geven. R oz A LIA. Ik dacht zulks. Maar 't is niets. Weêrhou my langer . niet, DAR VIA N E. 'k Acht my op 't hoogst verfmaadt, zo gy myn byzyn vliedt. ROZALIA. Maar, moet men zich dan lleeds naai uw legeertens kwyten? Welaan! Voelt gy uw h:rt u niet met all' verwyten? v A R-  B L Y S P E L. ft darviane. Niets anders dan dat ik u veel te teêr bemin. r 0 z al1a, Spreek van uw liefde niet: verban die uit uw' zin. Hoe is 't met uw vertrek, zo nodig voor ons beiden? darviane, zagt&nm'gér. Daar denk ik, mooglyk, aan. rozalia. Gy kunt my niet misleiden» darviane, driftig. Dit 's my vervolgen met een dwingelandfche magt. Heb ik zo grof gedwaalt, wanneer "k u hield verdacht? Ja, 'k blyf. En zo 'k u hier myne onfchuld moet out • dekken, 't Is om getuigen van uw trouwloosheen te ftrekkeii. roza l ia. 'k Ben aan de drift gewoon die u het brein verwart. darviane. Volvoer, vrymoedig, 't geen gy voor hebt in uw hart. En vrees myn oog niet meer dat u deezn last verwekte, Maar moest gytoen uw min fortuin ten onYr lrrekte, Myn zwakke rede noch misbruiken? Kuntge, ófmaad! My niet vertrekken zien, ten zy ge my verraadt? rozalia. , Kan'tzyn! Is't weltotmy, dat zich die woorden richten? darviane. Moest uw gemaakte min my zo geveinst verplichten? Zo veel bedrog en list komt me onvergeeflyk voor. rozalia. Ik fta, met recht, verbaasd om alles wat ik hoor. Gy-zelf befchuldigt my, daar 'k my genoom moest achten! Waarop zyn toch gegrond die zinnelooze klachten? darviane. Word, heeden, d'Orvigny uw hand niet toegedaan? r o z alia. Misfchien. C 5- *>AR-  4a MÉLANIDE; DA R VIANE. En is dit niet uw zoetfte hoop , voortaan? Hebt gy myn zwakke ziel, ondanks myn kwaad ver» | I moeden, Alleenlyk niet gevleit om myn vertrek te fpoeden? Ons affcheid is te vast in myn gemoed gebegt. Ontrouwe! Hebt ge my, in ticheiden, niet gezegt, Denk, ec 'iter, dat ik daar gevoelig aaii zal wezen , Zo veel ik V wezen inoeti' ROZALIA, op een lachende wyze. Wat waan kan u belezen ? Gy dwaalt van 't rechte fpoor, en duidt dit naar uw drift, Zo alles, wat men zegt, zo keurig wierdt gezift, En woorden van dat flash, in :t dagelyks verkeeren, Had geen welleeve.iheid meêr plaats in 't redeneeren. darviane. Hoe! 't Grootfte gunstbewys word Hechts een hooffche plicht, Wanneer men 't wel doorgrond ? ROZALIA. 'k Heb u (leeds ouderrigt, En op het duidelykst, ja, leerzaamst voorgelezen, Hoe ieder, zonder liefde, ook kan gevoelig wezen. De waare vriendfehap heeft haare eigne tederheid, Die onze harten nóóit het minst gevaar bereidt. DARVIANE. Dit is geenszins den prys van zulk een teedre liefde: Ik zogt alleen uw hart .. Sinds my de min doorgriefde, En dat gy 't hebt gedoogt... ROZALIA. Kon ik daar tegen zyn? da R via ne. Gaaft gy, van wedermin, my nóóit den minnen fchyn. ROZALiA. Dit (lel ik aan u-zelf. DARVIANE. Vv elk een vergeeflchc fmarte, Zo  B L Y S F E L. 43 Zo gy geen andere gevoelens voedt in 't harte, Dan koele vriendlchap en kfefnachting, -/.onder trouw! Jk dacht dat ik, in u, gamsch andren vinden zou. ROZALIA. Vernoeg u met die geen'die ge in my kunt verwekken. DARVIANE, Neen, ik geloof u niet, wyl ik 't u moet ontdekken, 'k rieb dit geheim reeds lang geunoort; doch, naar 'k bevind, Wilt gy beminlyk zyn, of gy hebt my bemint. Gy lacht?... ROZALIA. Dat voegt hier op. DARVIANE. Schersch vry met myne reden; Die konst fchenkt aan uw' geest noch me(r bevalligheden. ROZALIA. Maar gy, die my betigt, ik bid, doe my verdaan, * Op welk een wyz' men best een' Minnaar af moer fla'an, Begeert gy dat een Vrouw ge'laag de vluchtzal nemen. Om zich te zien bevrydt van all'zyn vruchtloos temen? Of dat zy daar van fpreke als van een zaak van flaat, En, overal, haar klagt, met iever, hooren laat' ? Dat 's weinig het gebruik; en, waarlyk, naar myn oordeel, Is, tusfehen ons gezegt, altoos haar grootde voordeel, Dat zy haar oogen fluite... en de overfelle plaag, Haar ichoonheid opgclegt, met lydzaamheid verdraag'. DARVIANE. Metwelk een list wil zy haar trouwloosheid verfchoonen! Die wrede tergt my noch, en durft haar trotsheid toonen! 't Is me:r dan tyd dat ik dit fnood verraad weêrlla'; Zo 'ku niet minnen wil, moet ik u haaten. ja, 'k Zal u ook ha-aten, en daarvan verzeekring geven; Dit 's, 't eenigst middel tot befcherming yau inynleven- RO  44 MÉLANIDE; ROZALIA. Gy moest u daar zo laat niet van bedienen. DARVIANE. Goed. Het is de haat-alleen die my vertrekken doet: Ik zie, met vreugde datreeds dien tyditipis verfcheenen; Ik voel myn vlam niet meêr, zy is geneel verdwenen. Ontvang dan, uit myn'mond, het onvertzaagst vaarwel, ROZALIA. Heel goed, ik neem het aan. DARVIANE. Gy acht dit enkel fpel, Eu datiku. in't kort, zalfmeeken, weèf te ontvangen, Een hart, altoos vervult met teder zielsverlangen. RO ZA LI A. Dan had ik ongelyk. DARVIANE. Waartoe zou 't dienfh'g zyn? Totniets. Wyl'k; zelfs, totfmaadderfelltemiiinepyn. Fortuin, zo wel als u, zie tot myn' val genegen; Myn byzyn valt uzwaar, het maakt u, zelfs, verlegen. ROZALIA. Vertrek, ofblyf; bemin, of haat... DARVIANE. Word ik verdrukt! En noch veracht daar by! 'k Beken, ik lla verrukt! ROZALIA Gy zyt verwouderlyk! Wat doel kan u belezen? Wat hoop bezitten wy om óo'ir vereent te wezen? DA R VIA NE. Bezaten wy die óóit ?... Maar, neen, ik zwigt, veeleer. Ook bleef ik van my-zelf, misfchien,geen" meester meêr: Na dit beklaaglyk uur zal ik u overlaaten Aan uw' Marquies, dien 'k flééds tot in myn ziel moet haaten Hy zal gelukkig/zyn zo hy uw m;n ontfleekt. Voor my , ik joek een hart dat meerder liefde kweekt. 'ü E R-  B L Y S P E L. 45 DERDE TOONEEL. -rf ROZALIA, alleen. JrXóe decrlyk iszynloi! Hykan, voor't minst, noch klagen; , Maar k, door plicht geperst my anders te gedragen* Heb geen verligtenis te hoopen in myn Imart. Is dan een teedre band van dat gevolg voor t hart! Wy hadden zo veel ramps vooraf al moeten lchroorncn. Hoe weinig vindt de geest en 't hart zich ingenomen, In d'aanvang van een drift die 't hart tot minnen neigt, Met eenig ongeluk dat Hechts van verre ons dreigt! Maar 'k 'heb myn keur gedaan, 'k Moet die bekent gaart maken; Myn Moeder zal, gewis, met ongeduld reeds haaken... VIERDE TOONEEL. THEODON, DARVIANE, ROZALIA. TTHEODON, trekt Darviane te rug. ree in dan... DAR.VIANÈ. Neen, myn Heer; 'k heb dat verzwooren. 1'llfiODO N. Gy ? Wel nu, verbreek uw' eed; dat (laat de Minnaars vry. 't Is nodig dat ik u hier beide iet ftel voor oogen. 'k Bid, wil elkaar, om my, één oogenblikgedoogen. DARVIANE. 'k Zal 't doen, ondanks my-zelf, wyl gy my daartoe dwingt. ROZALIA. Ik zal 't uit achting doen, wyl gy my daartoe dringt. THEODON. O, gy verplicht my. 'k Vind u wonderlyk toegevend. Dé ra  46 M E L A N I D E; De Minnaars zyn een volk dat vreemd is en vveerltree^ vend.., Verfchoon my; ik vergat wie 'k, op dééswyze, onthaal... ROZALIA. Ik ftel hen aan u bloot; zy reevlen allemaal. T H li 013 O N. Gy doet u zelve recht. Nochtans, om wel te llaagen, Moest gy, indien gy minde, elkaar wat meêr verdragen. DARVIANE. Gewislyk. Is 't myn fchuld ? En ben ik trouweloos ? Je aanbidden die 'k bemin, is myn gewoonte altoos. Doch, welk een hart moet niet, voor'tmyne, daarïn wyken ? De keur, die 'k had gedaan, kan zulks genoeg doen blyken. THEODON, tegen Rozalia. Verantwoord gy u niet* DAR VIA NE. Daar tart ik haar wel toe. ROZALIA. Het is niet waard dat ik myne onfchuld blyken doe. THEODON. Verliefden zyn gewoon te klagen en te ontkennen. Hun twist is eindeloos, daar zy zich aan gewennen. ROZALIA, tegen Théodon. Waarom wilt gy dat dit gefchil my mede raak'? JVyzende op Darviane. 't Is met myn Heer dat gy moet fpreken van die zaak. THEODON, tegen Darviane. Men zend my weêr tot u. DARVIANE. Neen, neen, dat zy 't ontleede; Ik blyf by myn befluit; maar'k wensen, met dubble redt', Zo 'k ooit weêr word verliefd; dat ik van liefdeflerf. T HE- THE-  B L Y S P E L. 47 THEODON, tegen Rozalia* Gy zegt 'er 't zelfde van? Goed: wyl ik niets verwerf, Zie 'k dat gy-beiden, reeds zyt tot befluit gekomen : Hetismy, echter, leet;'khad, anders, voorgenomen... DARVIANE. Wie? Gy? THE O DO N. 't Waar' noodeloos dat ik iets meerder deed. DA RVI A NE. Gy kunt ons, evenwel ontdekken 't geen gy weet. THEODON. Zy zyn waaragtig dwaas die zich op fchyn verlaaten; 'k Had willen wedden, zelfs om all' des waerelds Itaaten, Dat zedert langen tyd , de hoop eens tedren Echts Uw harten hieidt vervult. DARVIANE. Voorönderftel dat Hechts. THEODON. 'kGing, mooglyk, wattever, 't is beter dan gezwegen* Tegen Rozalia. Wat dunkt u ? ROZALIA. Zekerlyk : doch daar 's niet aangelegen; Geef dat genoegen Hechts aan zyn nieuwsgierigheid. DARVIANE. Wat was uw oogmerk toch ? THEODON. U beiden, met beleid, Door een volmaakte trouw te binden aan elkandren. 'k Verzeekerde all' myn goed...,, 'k Zie hen van kleur ver'andren!" En Dorizéa had, gewis, zich laaten raan. ROZALIA. Myu Moeder!... THEODON. 'k Zegu, ja j zy-bad zulks tcegeMaan. DAR-  48 MÉLANIDE; darviane. „Wat hoor ik! Ach! Wat raad?" roz aha. „ Wat zy' zal ik verkiezen !'* darviane. Ik kon gelukkig zyn! 'k Zal 't leevcnslicht verliezen. Tegen Rozalia. Myn wensch is mogeiyk! Men red my uit den nood! Hy valt haar te roet. Ach! Rozalia, (tem myn leeven of myn dood. Ik zie myn fpoorjoosheên, dië'k niet weêr kan herllellen: De ramp en tegenlpoed, die Iteeds elkaar verzeilen, Zyn oorzaak van de drift en dolheid, daar myn ziel, Te teer op u verlieft, uit wanhoop in verviel rozalia. Denkt gy aan alles wel wat ik u moet vergeven? De lastering, 't verwyt... darviane. Ik loop gevaar van 't leeven. De hoopelooze min dwaalt altoos builen 't fpoor. rozalia. Rys op. da rvi a n e. Myn Heer, gy hebt iets overheerlyks voor. Dat niets u wederhou'. theodon. Wel, 't loopt u alles mede; Ik heb gefproken. Dorizéa is te vrede. darviane. _ Tiaar Moeder ftcmt 'er in? Wat heil daalt op onsneêr! lly kust Rozaliaas hand. Hy omhelst Théodon. Myn waarde Rozalië...Ik bid, gedoog, myn Heer... theodon. Maar, Mélanide moet daar nevens my, na üreeven. Ga, fchiclyk; maak dat zy, hierin, haar ftemkoom'geven. darviane. •k Zal die verkrygen. Maar... THE-  B L Y S P E L. 49 THEODON. Verban die zorg, myn Heer. Zo gy te vrede zyt, ik ben zulks noch veel meêr. VYFDE TOONEEL. DTHEODON, alleen^ oen wy ook nu het heil van zyne Moei herleeven. Ik meen dat d'Orvig^y myn' wensch niet zal weêrdreeven, En dat zyne eerde min, in 't binnenst van zyn ziel, Zich weêr ontvonken zal, daar zy in flaap verviel. ZESDE TOONEEL. DE MARQUIES, THEODON. IDE MARQUIES. k vind u, nét van pas. T HE o DO N. Dat kan me op 't hoogst behaagen» DE MARQUIES. Hebt gy 't geluk herltelt van myne leevensdaagen, Myn Heer? Hebt gy den maatvervult van mynen wensch? Spreek. Word ik, door uw zorg, den vergenoegden mensch' ? THEO DO N. 't Staat aan u-zelf, myn vriend, zo gy daar na wilt poogen.^ DE MARQUIES. Hoe nu! Indien ik wil ? THEODON. Het is in uw vermogen. / DE MARQUIES. |Ewaamt gy niet overeen ? THEODON. Wy vordren met veel fchyn. D Wférdf,  5o MÉLANIDE; Wierdt ge, éértyds, niet genaamt de Graaf van Ormanfyn ? de marquies. Ik heb dien naam gevoert; een üom, voor lang geftorven, Van wienik, nazyn'dood, veel fchatten heb verworven,! Schonk my, met zy nen naam ook zyn geluk, myn Heer.: Ik zeg het zonder dwang, en 't (trekt my zelfs tot Eer j Want, hy-alleen deed my het grootst gedeelte ontmoeten,! Van 't gene ik nederlegge aan Rozaliaas voeten. the o d o n. Zoude u niet zyn bekent, omtrent wat tyd het waar* Dat gy dien naam ontvingt ? t de marquies. Omtrent nu zestien jaar. theodon En gy wierd reeds, een jaar geleden, tusfchen-beiden, Ondanks u-zelf, van die rampzalige afgefcheiden, Waar van't verlies uw'toorn, met rechtr heeft aari« gefpoort ? de marquies. Zois't: doch, waarom .. theodon. 'k Heb, van u, noch niet gehoort, Hoe 't voorwerpwierdt genaamt van uw verliefde lusten de marquies. Myn Heer, ei, laat haare asch in vrede en welvaarc rusten; Zy, en de droeve vrucht van myn rampzaalge min, Zyndood. Verban, veeleer, dat denkbeeld uit myn'zin theodon. Haar naam is Mélanide. de marquies. Ik (ta verbaast! Kan 't wezen Wie heeft u zulks ontdekt. theodon. Zy-zelf. Dl  B L Y S P E L. 5j DE MARQUIES. Hebt gy, voor deezen, Haar dan gekent ? THEODON. O ja DE MARQUIES. Gy hebt my 't hart doorboort. W3s't hng voorzy haar lot voleindt heeft? In wat oord?.. THh ODuN. Die wrede dwaling kon u reeds te lang verblinden; Dees trouwe Bedgenoot wist ik u weêr te vinden, Steeds waard dat ze u behaage en meêr ontvonken doe,$ Zy leeft noch: en het is om u te minnen. DE MARQUIES. Hoe! Leeft Mélanide? THEODON. Ja; die fcnoone is noch in ' t leeven; Sinds zy u wierdt ontrukt, en gy haar moest begeven, Liet zy van minnen, noch van hoopen af. DE MARQUIES. , , Gedoog, Dat ik éen oogenahk myn' adem haaien moog', Dit is, geenzins, van 't lot. één der geringde' (lagen. Waar heen moest ik dan gaan om naar weêr na te jagen? Waarin heb ik gemist i U a^r heo ik niet gedwaalt'? In welk een woesterny heb tk myn' loop bepaalt'? Wat tóverkragt hielt d'een', voor de andre, dus verfchoolen 2 Zo heeft de liefde dan noch ongenaakbre hooien? 'k Heb, overal, vergeefs, myn fchreeden heen ge wendt, Wanneer my, vana;öm, haar fterrlot wierdt bekent. TH: O D O N. Gy wierdt misleid, myn Heer. DE MARQUIES. Haar vruchtlooze achterhaaliag., Haar zvvygen heeft my meer venterst in deze dwaling. 4ch. Moest zy, op die wyz', my iaatèn in geween, D 2 Steeds  $2 MÉLANIDE; Steeds treurende om haar' ramp die my zo zeker fchecn ? theodon. Verwyt haar niets, myn Heer. de marquies. Had zy my flechts gefchreven, Geloof vry dat de Min my vleüglen had gegeven, theodon. Ik bid, doe haar geenszins dat onbedacht verwyt; Haar brieven wierden, (leeds, verduistert door den nyd; Zy wierd te (treng befpiedt, zy dorst niets onderwinden. de marquies. Maar op wat wyz', myn Heer, wist gy haar Weêr te vinden ? theodon. Zy (laat niet meêr ten prooi aan d'overfellen haat Waar meê haar Ouders toorn haar pynigde in dien (laat. Die, finds drie maandentyds, datzy tengravedaalden^ Hun wrede tyranny met hunne dood bepaalden. de marquies. Helaas! Ach! Mélanide! in welk een oogenblik Benadert gy het hart eens Echtgenoots! Ik fchrik? Ondanks zich-zelf, en my, heeft u de min bedrogen; Dat hart heeft Rozalië alreeds in haar vermogen: Maar 't is niet zonder (Iryd dat zy 't heeft overheert. Het is te lang betwist, het is te lang verweert, Om hoop te durvenvoên dat hart haar weêr te onttrekken. Het is te laat. theodon. Hoe nu! Wat durft ge my ontdekken? de marquies. Ach! Dat ik vrees, vergeefs den ramp te wederftaan, Die my zou konnen doen tot ontrouw overflaan! the odo n. Die ramp is anders niet dan Hechts uwe eigne tochten. Gy vreest datgy bezwykt! Waarom hen niet bevogten? Maar, laat ons de eerfte drift ontzien die u verrast: Uw geesten zyn door my te fchielyk aangetast.  B L Y S P E L» 55 't Zal b:ter gaan, hier na. DE MARQUIES, i Schroom, géénszins, uit te vxir^R Gy moogt my, eindeloos, met uw verwyt!~£waaren. Het wreedst van alle is dat waar nW,* my-zelf betigt. TIIEODO^- Denkt gy dat ge, opdiewj-t', voldoet aan uwen plicht? ot MARQUIES. "Die tocviuchtdoet, voor'tminst, my meêr verfchoonlyk wezen THEODON. Die toevlucht, hemel! zo verachtlyk, zo te vreezen, Voegt geenszins u. Wat ramp voor hem die haar ver» werft! Zy i> het, meesten tyd, helaas! die ons bederft.^ Hoe! Gy verliest den moed alëêr ge iets durft beginnen? Gy wilt den Itryd ontgaan, uit vrees van te overwinnen. DE MARQUIES. Myn moed kan vruchtloos zyn in zul keen wreed geval. THEODON. Denk, liever, dat het u veel meerder kosten zal, Uw'plichten te verrain dan uwe drift te fmooren. DE MARQUIES. Gy hebt myn hart niet, noch de wonden die 'tdoorboorcrW THEODON. Neen: maar ik moet uw? Eer bewaaren, als een vriend; Die fchat is groot genoeg dat hy myn zorg verdient. Doe dan een min, die niet meêr billyk is, bezwyken. Wanneer de misdaad bly kt,moet Üraks de neïgingwyken. DE MARQUIES. De misdaad, zegtgy? THEODON. 't Woord is my ontglipt, myn Heer: Maar fchoon 't u treffen kon herroep ik dat niet weêr. Ik merk wat weg, voor u, de liefde wil bereiden. Gy zult doen zien dat gy, door 't vonnis, wierdt gcfcheiden. D 3 Maar  54 MÉLANIDE; Maarkuntgy, thans, een wet her (leliën die, voorheen, ^Lerr' dat gy die omhelsde, u onrechtvaardig fcheen? Zyt vie.om . ,jj ondervraag deoprechtheid van uw harte. Hebt gy u v.7 lJrpfcriat Ua deze breuk vol fma'rtef Waarom heeft iVieiunide, in 't d.epst van uw gemoed, Dan^ zulk een langen tyd _ deopreci.ttfevlaingev\,edt? Zyt gy haar fchaduuw dan artsen getrouw gebleven? Wel hoe! Zp dra u 't graf haar wedci h^.-'r gegeven, Werpt gy een vonnis voor dat ü gefcheiden heeftr' Dat is't niet meêr. gy-zelf ontè'crt haar, wyl zy leeft. W'at fmart wilt gy de oprechrtte en teêrite min verwekken ? Wat gruwel dreigt den loop uw 's leevens te overdekken? Zo zult gy dan een' laff' verleijer zyn geweest? Dii MARQUIES. Be maatelooze min die t veld houdt in myn' geest, Kon, nimmer, m uw hart, de deugd dien ftryd verfchaffen. Wie-zonder zwakheid is, kan andren ligt bellratfen. Herinner u, voor t minst, zo 'k my verwinnen liet, Dat zulks röóit zonder ltry d noch weêrlland is gefchiedt. Myn wankelende moed, onzeker in zyn plichten, Kon zyn befluit voldoen, noch ook uw' wensch verrichten, Myne ééistgebooriie min deedt my in twyfel (laan: Dat droevig ongeval kost gy voorat'niet raan. Maar wie betigtik, zo'k daar'toffer van moet (trekken? Wie wyt ik myn bederf? U , die my op dorst wekken, Die myn' befchroomden gang gellaag hebt aangeport, En me, eindlyk, in deez" poel, deez' afgrond, hebtgeitort. Denktgy, dat ik my-zeif, om 't wit uw 's harts te treffen Na zulk een' zwaaren val, terltond weir op kan heffen? "Verbeelden we onsdatniet; diehoop legtreedsomveer; De neiging, die my hielp , belet my dat ik keer'^ Wat ramp dit doodlyk vuur my, echter, moog'voor(pellen, Myn overige deugd zal ik daar tegen (lellen. THEO-  B L Y S P E L 55 THEO DO N. Daar hoop ik alles van DE MARQUIES. Gy hebt myn ziel doorboort; Myn geest bevat all' 't geen hy heeden van u hoort: Maar'thart vvordtndóit zo ligt vermeestert als de zinnen; 'k Weet niet of 't myne zich zal laaten overwinnen. TH EO DO N. Blyf by geen zwakke proef, indien'tuweêrftand biedt. DE MARQUIES. 'k Sta vopr myn vlyt u in: maar voor den uitflag niet. ZEVENDE TOONEEL. EEN KNECHT, DE MARQUIES, THEODOSE MD E KNECHT, tegen de Marquies. yn Heer, ik zoek u hier van Dorizéaas wegen; Ze ombied u om een zaak daar veel aan is gelegen. DE MARQUIES. Tegen den Kneeht. Tegen Théodon. Ik kom Staat gy my toe?.... THEO DO N. 'k Dring zelfs u daar toe aait. ACHTSTE TOONEEL. HTHEO DON, alleen. y denktniet dat men henfdaar fmeeken za1,voortaan, Na Rozaliaas hand niet meerder te verlangen. Het geene ik heb verricht daaraan zal alles hangen. Hen reddende alle vier red ik my-zelf meteen 't Zou fmarlyk voormy zyn, indien ik fchuldig fcheen, En my, dus onvoorziens, zag in een misdaad trekken, Daar Mélanide alleen het offer van zou (trekken. Zo 'k alles weêr herftel, heb ik myn' plicht voldaan. D 4 Ea  56 MÉLANIDE; En wyl de min, veeltyds, kan met de hoop vergaan, Zal, mooglyk, de Marquies zyn hartstocht weêr verr geeten, Als hy zyn hart herneemt, met zyn' voorgaanden keeten, NEGENDE TOONEEL. DARVIANE, THEODON. MD AR VIANE. yn Heer, gy hebt getracht naar myn geluk? THEODON. Gewis? DARVIANE. Weet dat 'er niets van valt, wyl alles vruchtloos is. Ik ben gantsch buiten hoop. T HE O DO N. Wat is daar van de rede ? DARVIANE. Dat Mélanide met myn heil niet is vrede; *t Behaagt haar langzaam en bezadigt voort te gaan. THEODON Wat reden zyn 't die haar dit anders doen verftaan ? DARVI A N E. Zyword, gelyk zy zegt, daar heimlyk toe gedrongen. THEODON. ; Dat komt me, als wonder, voor. DAR VIA NE. Deze uitvlucht is gedwongen. Ik zie dat zy deez' band wil breken met beleid. THEODON. Ik Vat haar meening niet. DARVIA NE. Het is eenzinnigheid.' En D orizéa, door dien hoon niet in te toornen» Ontbood, ftraks, den Marquies, THE-  B L Y S P E L. 57 THEODON. Dat heb ik reeds vernomen. DARVIANE. Dp dat myn ongeluk des te e "r zou zyn volbragt, Wierd, nét van pas, dien man gevonden, en verwacht; Hyisverfchenen. Denk, ofik dan niet moet fchroo men. THEODON. Wy moeten zien wat die verandring voort doet komen. DARVIANE. Myn Heer, 'k ben reddeloos. THEODON. Bezadig uw gemoed: Wacht tot het tyd zal zyn dat gy uw wanhoop voedt. Einde van het Derde Eedryf, J) s VIER:  $n M E L A N I D E; VIERDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL. THEODON, MÉLANIDE. DM E L A N I D R t ?s de oorzaak dat ik my noodwendig moest ver= winnen. 't Gaat Darviane aan 't hart Maar wat kondeik beginnen ? Schoon iK al had gsftemt, hy vcndt zich toch misleidt; ik had noodzaakelyk , by die geleegenheid, Van ons rampzaan'g lot, met fcfmamte moeten (preken. Zou Dorizéa-zelf, haar woord dan niet verbreken? En waarom, buiten nood, zich-zelve dus verneêrt? \Vie zyne lchaude meld vind haast zyn'ramp vermeêrt. THEODON. Ik dacht dat myn ontwerp u tot meêr nut zou (trekken: Dit huuwlyk doetmy thans veel zwarigheidsontdekken. Wat nadeel! Ons geluk trad d'erbaar kunnen zyn. M E LAN IDE. Pit is all' myn geheim; het baart my zo veel pyn, Dat ik, van tyd tot tyd, my 't zeiven laat ontrukken. THEODON. Geen rampen zyn zo groot als alle uwe ongelukken. M E L AN ID E. Zie hoe my 't Wrede lot (tééds kwelt met ergernis. Wanneer d'ondankbren, die rny vliedt, nietsgunftigis, Wanneer'k hem, naar myn' wensch, kan van zyn hoop berooven, Streeft juist een dn ef geval, aTT myn beleid teboven, En dwingt my dat ik, dus, myne oneer (tel ten toon. Wat gruwel voormy-zelve,en myn'rampzaalgen Zoon! JVlaar, acht gy hem zo wreed van nart, dat hy, ons beiden, Zou  B L Y S P .£ L- 59 .Zou leevren aan den ramp, dfen't lot ons wil bereiden? ÏHtÜDuN. Dit vrees ik. M ELANIDE. Zoudeuwzorgzovrucnüooszyn? O fmart! Men beeft zo veel gëzagS op 't deugdely Se hart. HeTzvnevoegt dienltaat; het was zul ks ja, 'uszeker. Waarom wilt gy dat hy dan worde een hedveroieKer? Gy vvt verfchrikkclyk als my de noo? verKragt. • THEoDON. Ik wenschte, in 't ongeval waarin het lot u bragt, _ Uw droefheid, zonder dat ik u bedroog, te hee.eu Maar, ach! ik kan niets noen dan in uw. rampen deelen. 'k Vrees dat de min, in't kort, en, mooglyk noch deez' dag, U van uw' Echtgenoot beroort door zyn gezag 'k Schroom alles hier om u, enniets^k^y B^"«*» Ligt onderfchryft hy, thans, zyne eedbreuk met myn Zuster. MÉLANIDE. - Laataf,' Ontrouwe! 't Is het vonnis vm myn dood -. Zuh gy dat wreed verdrag niet fluiten in dees nood. THEODON. Op welk een wyz', Mevrouw? MÉLANIDE. _ Is reeds uw deernis moede t THEO DON. Men handelt in 't geheim, zo dat ik niets bevroede. Ml L A N1U E Aanvaart dan Rozalië een goed waarom ik zucht. T H EO DO N Dit komt my 't wonderst voor ; en ik ben zeer beducht, Dat de ydle glans, die by de grootsheid is te vinaen, Zo wel de Dochter als de Moeder zal verblinden. In Rozalië moer gehoorzaam zyn uit dwang. Zy heeft geen' keur. M E-  öo MÉLANIDE; MÉLANIDE. Helaas mvnH r'k Vo?™e mrn' WI'sren ondergang., De dee'i™7 riï 'l ' RY z!etd«. ind^z'tegenfpoedên , iJi: dee.n.s d e k. verwek, alléén my kan behoeden} Is de uwe al uitgeput? Hoe vreeslyk wLr"tmy, en! 3 _ THEODON. *h d:euw rampen volgt, verdubbelt nevens hén MÉLANIDE. 6cdoogt?gy dat ik haar noch éénmaal moog' misbrui-l TT , THEODON. Uw goede trouw vereert me, en dwingt my 'tkwaad; te fnuiken. • 1 Bedien u van myn vlyt. M E L A NT ID F. wt r , - Gebruik die dan, deez'dag, bj mynen Echtgenoot; breng hem den laatllen üal flïekken9 ' %° 'k heW -eC offerhand' «oei r^^d^fh' dlïkM0tb ^ndaSen Ml bevlekken; Pat hy oen fchat, dien hy benadert, my ontfteelt• ÏJfk, /V m,S(!ryf hcm op'tleevendigstverbeeldt; Zeg hem dat hy zyn' roem vernietigt met de myne; |B dat het.wreder valt, hoe 'k ook verga van druk Een wroeging te weérttaan dan't bitterde ongeluk ' Vyën"' Wl1 hCm' vcclè'ér* °P Mgter wyz''be~ Poe tot in "t diept/te van zyn hart, mvn traanenglyën. Ach» Breng hem andets niet dan klachten, dan geileen, Omhelzing, tedrc imart, en jammerlyk geween ■ Hernieuw hem 't woord dat ik hem gaf, 'twelk ' achtien jaaren, ' „ ' • * P& hart, dat hy verfmaadt, my'deedt voor hém be~ waaren, Dit hart dat hem, voorheen, zo waard was: Maar, ÏPyu Heer, ' Pat  B L Y S ' P E L. 6ï Dat heuchlyk uur is om: doe beter, ga veeleer, En fpreek hein van zyn' Zoon: die zal de Alöeder hoeden. Wie zou die dierbre vlam ddit beter kunnen voeden? Hy zie met déérnis aan de vrucht van zynen gloed , Hoewel die 't licht genoot door my. In dit zyn bloed, In dat onnozel pand van zyn gezwoorne trouwe. Bezweer ik hem, helaas! dat hy zich-zelf befchouwe» Myn lot zal zagter zyn, indien zyn gunst, ten loon "Van myn geween, den ramp herftelt van zynenZooö; THEODON. Zouhy my willen zien? Hyzal, metrecht, mydueh* ten; Men fchuuwt hén die men fcbroomt; hy zal, gewis, me ontvluchten. Heb ik hem niet, zo ftraks, getoest met hevigheid? Ik hoopte op zyn berouw; hy had me 'er meë gevleit. MÉLANIDE. Zou 'k alle toevlucht dan voor ééuwigderven moeten? Ach! Zo 'k my neder wierp aan Dorizéaas voeten, Zou 'k onbefcheiden zyn in 't melden van myn' Haat? T H E O DON. Uw jammerlyk geheim ontdekt gy, dus, te laat Waarom u niet vervoegt, in 't nypen der gevaaren, By 't voorwerp van uw fmart, den bron van uw bë* < zwaaren ? Uw-oog is, voor zyn hart, een onweêrftaanbre fchïcht» Hoe hy begoochelt zy, verfchyn voor zyn gezicht 3 Men doet, voor fterker glans, een mindre ichoonheid wyken. MÉLANIDE; Waarop vest gy myn hoop en de uwe? Op welkê blyken? Op zwakke aantreklykheên die reeds detydetiroüWiw THEO DnN. Maak op u-zelf meêrftaat Watmeerderis, MevröüWi Het  62 M E L A N I D E; Het zien van 't geen men mint doet de Eer der fchoori- heid groenen; Gy kent de traanen niet die uit een voorwerp v?oeijenj Welks glans o.,s heeft bekoort en tederhieldt verplicht, MEI.AMDE. Wanneer men die verwekt, trotfeerd men die ook ligt, T H E O DO n. Verl;czen wy geen' tyd: wil ainflonds derwaard ftree' ven. MÉLANIDE. Zo 'k aan zyn voeten val, zal ik 'er moeten fneevenj THE O D o N. Hoop dat zyn hart vergeefs zich tegen 't uwe (teil', t Is nouig dat uw Zoon uw fchreden vergezelt'; Hy voeg', byuwen glans, zyn jeugd, zyn minzaamheden ; Zy zullen meerder kragt verfchafFen aan uw reden; Het is onmoogtyk dat natuur die (lagen my'. Ik bie myn hulp u aan. vVy, allen, (laan u by. MÉLANIDE. Ik toef niet langer. Ach! Dat, onder uw geleide, De berde, of Wél natuur, ons meerder gunst bereide! Belt'er myn fcnreden dan Ik voeg my derwaard heen: Myn zoon zal met my gaan; ik hoop op hém-alleen. TWEEDE TOONEEL. EEN KNECHT, THEODON, MÉLANIDE. f~\ DE KNECHT, geeft Mélanide een" Brief. vyp order van Mevrouw.. . MÉLANIDE. Wat heeft ze my te zeggen ? Tegen den Knecht, Het is genoeg. DER-  B L Y S P E L. 6% DERDE TOONEEL. THEODON, MÉLANIDE. LM E L A NID E. aat zien wat zy my voor wil leggen. Zy leest. „ lk geef, in allen haast, u 't doodelyk berigt, Dat D-arvianes drift my't grootst gevaar doet vreezen; Vermits hy den Marquies zelfs hoont voor myn gezicht : 'i , Defmaadkan, van zyn'kant, nietonbedachterwezen. 1 Ik beef 'er van. Zie toe; hv tergt een' moed g man: ,, Maas dat uw zorg voorzie in 't geen gebeuren kan. Zy [preekt. Ik ben 't die' beeven moet. THEO DON. Die eaafc maakt my verlegen. MÉLANIDE. Ach! Darvïane!...Oramp! Hoe loopt my alles tegen. Ik vrees zyn dolle drift; zy kan te verre gaan. T HE O DO N. De tyd is ons veel waard Mevrouw, wendt al les aan; Op dat gy hern weerhoudt: wil 't uitgaan hem beletten ; Ik-zelf, zal, van myn'kant,,my tegen'tonheil zetten, Op dat zich d'Urvigny niet wreke op 't onvoorzienst. M E LAN1DE. Wat ben ik u verplicht! THEODON. Myn viyt is tot uw' dienst. MÉLANIDE. Was Darvïanehier, ik zou veel minder vreezen: Ik bid dat gy hem zoeKt. T H E O D O N. Gy zult gehoorzaamt v/ezéti. VIER'  64 M E L A N I D E; VIERDE TOONEEL. VMFLaNipe, alleen. rees dat zyn blinde drift, die fteeds te verre gaat, Alreeds hem heeft geftort in de yslykite euveldaad. Ligt dat zy-betden tnans den wreedlten toeleg üneeden... Myn boe?em opent zich; myn hart wordt f el doorfneden; Ik voel daarin all' 't leed dat de een den andren doet... Die zorg valt veel fe zwaar voor my te draagen. 'k f Moet... ö ^ Maar... VYFDE TOONEEL. DARVIANE, MÉLANIDE. TV7 MÉLANIDE. W at hebt gy betfaan ? Gy moet flechts verdcp. ftreeven, Zo zal men haast, met u, niet langer durven leeven, DARVIANE. Hoe dat, Mevrouw? MÉLANIDE. k Daar, lees. Zie wat men aau my fchryft. Het voegt u wel, myn Heer, dat gy uw bitsheidftyft. Is dit de zagtheiü nu, die 'k u heb aangeprezen? DAR VIA N E. Hoe! Zou ik langer niet gevoelig mogen wezen? MÉLANIDE. Neen; wyl die drift te hoog en al te verr' kan gaan t Is tyd, myn Heer, dat gy uw rampen leert'weêrltaan. Want hy die zulks niet doet verwekt zich erger zaaken. ' DARVIANE, Eén driftig oogenblik doet dan uw gramfchap biaaken? ME-  E L Y S P E L. 65 mélanide. Eén achtloos oogenblik heeft, dikwils meêrgetraan, Meer fmarts veroorzaakt dan de tyd kan doen vergaan. , . liarviane. (verdragen.. Konde ik me, in zulk een' ftaat, bedwingen? Zou 'k Maar durtik van u zelf, my, op myn beurt, beklaagen? Zo gy my noch bemint, ontfluit dan uw gemoed, En zeg my, om wat reên ik alles derven moet; Gy hadt ia uwe magt den welftand van myn leeven; lk kon gelukkig zyn: 'k zie u myn' wensch weêrftreven. Urn welk een wreed belluit moet heden deei' Marquies Aan u verfchuldigt zyn, een' fchat dien ik verlies? AA antgy vereert hem dien. Moest, in ons tegenfkeven, Den voorrang, boven my, zyn aan dien man gegeven? mélanide. Toon meerder eerbied voor uw's Medeminnaars ftaat, - Ln wacht u dat gy óóit het diep ontzag verlaat Dat gy hem fchuldig zyt; dit 's, 't geene ik u beveele. darviane. Waarom toch ?... Dit bevel verbaast me in allen deele. ik, ik zou hem ontzien? Ach! Ga dat punt voorby. mélanide. Ik verg het u. darviane. Is ook uw wil niet, dat ik my I3y hem verfchoonen zal ? Mélanide. , , Voorzeker. Fêr wy fcheiden Moet zich uw hart, hoe veel 't u kost', daar toe bereiden. Geloof vry dat myn raad niet onverfchillig is: gehoorzaam my, in 't eind"; fmeek hem vergiffenis; ■Uoor t boeten van uw fchuld verzagtgy ligt zyn harte. „ darviane. liedenkt ge u wél, Mevrouw ? mélanide. 'k Weet wie gy zyt. E dar-  %6 MÉLANIDE; DARVIANE. O, finarte! Die wet gaat al te verr'. Veracht my niet 7.0 zeer. Myn Medeminnaar is, naar 'tfchynt, een man van Eer: Maar wat raakt my zyn' ftaat? En waarom zou 'khem vreezen ? Moet ik, om zyn geluk, afhangklyk van hemwezen ? De handel wy ze, erkent by zulke liên als wy, Gedoogt niet dat ik my aan zyne voeten vly. "Wy hebben ons gebruik; zo hy zich acht beleedigt, Wy zyn geen kindren meer. Ik heb myn reent verdeedigt: . Hy flaat de Uand aan zyn' degen. Zo hy voldoening eischt, dit maakt ons eeven goed, MÉLANIDE. Ik zucht, nu ge in uw hart dat valsch gevoelen voedt. Entegen wie?... Maar'kzwigt 'kZal, liever, u de reVan myne weigering, die u verbaast, ontleeden '(den 'k Heb langen tyd voorzien all' 't geene u thans ontmoet; Wel verr' van vleijery, weêrftreefde ik uwen gloed, *k Heb altoos u gezegt, dat gy door de echtebanden, Nooit zoudt aan Rozalië uw' noodlot zien verpanden; Dat haafe liefde-zelve u vruchtloos wezen zou. DARVIANE. Maar zo gy, evenwel, Hechts had ge wilt, Mevrouw!... MÉLANIDE. Konde ik het wreed gevolg der hinderpaalen ftaafcen, Die,tusfchenu,deez'echt volftrekt onmooglyk maaken, Zou myn geluk, gewis, zo groot zyn als uw hoop. DARVIANE. Wat hinderpaal weerhoudt dien lieftèlyken knoop ? MÉLANIDE. Uw ftaat. DARVIANE. Myn ftaat ,zegtgy? Die kan rnyne Eer niet dooven. Ik dien met roem; ik durf, ten minne, zulks gelooven, En zo geen ilinkfche trek myn oogmerk wil verraan, Zie ik my haast verhoogt. ME-  B L Y S P E L. 6? mélanide. Gy hebt my niet ver/taan. darvia NE. Zou 't myn fortuin ook zyn ? Daar valt niet op te roemen Dat lfemik,nevens u. Waarömzou'k zulks verbloemen* Is dan het htiuwlyk nooit een werk der Min geweest* En zou ik de eerfte zyn ?... Men ziet hoe, daaslvks* meest... ° 1 * mélanide. Van afkomst zullen zy elkaar, voor'tminst, eelyken. •• darviane. *t Is waar, 'khebvandemynein'tminstgeen klaareblv" Smts ons het los geval herëent heeft met elkaar, (kenS Hebt ge, altoos, u ontzien daarvantefpreeken: maac Ik ben aan u verknocht; die Eer ftelt my te vrede. ' k Heb eenige afkomst, ja, 'kverbeelmy zulk met rede* mélanide. Ach! Verr'datgy zulks doet, beefdatgy't licht genoot.' t, „ darviane. Ik fchrik. mélanide. r j hinderpaal, daar all' myn vrees uitfproot. Is de enkle bron waarüit uw rampen oorfprongk nament darviane Moet ik my dan van hen, waarüit ik voortkwam. lchaamen ? * Door welk een Hechte nam ben ik dan voortgebracht? mélanide. Wat wilt gy weten ? • darviane. tt . 11 , ... Spreek. Veins niet, zogymyacht.' Hetbloed, waaruitikfproot, moetwel verachtlyk wemélanide. (ze„ Gyzyt, vanwederzyde, uit heerlyk bloed gerezenz ' darviane. Hoe! Wat ongeluk heeft dan myn'ramp gebaart? E l ME-  69 MÉLANIDE; MÉLANIDE. Een fchriklyk. DARVIANE. En waarom ? ' MÉLANIDE. Gy zyt onecht verklaart. Dus wierdt gy, te gelyk, de vrucht en de ofterhande. Eens huuwlyks door de wet verbroken tot uw fchandc; Zy, daargeuitwierdgeteeit, wanhoopig, en vol rouw, Zyn van eikaar gerukt. DARVIANE. Wie beu ik dan, Mevrouw ? MÉLANIDE. Een welgegronde, doch, gantsch ydele verwachting, Verfterkte uw Moeder lang, in weerwil dier verachting; Zy hoopte, eerlang, een'band, verbroken met geweld, In fpyt der min vernielt, op nieuw te zien herltelt. DARVIANE. Zou zy noch leeven ? MÉLANIDE. Ja. Ze is fteeds getrouw gebleven- DARVIANE. Is haar Gemaal dan dood ? MÉLANIDE. Hy 's niet voor haar in 't leeven. DARVIANE. Hy leeft, en niet vooi haar ? Hoe! Dieontmenschte, ö Ons wedergeevende zyn hart met zyne hand, (Ichand. Kan'thuwelyk, de min, natuur en de eerfmet wreken, En heelt die fnoode breuk niet llraks door 't dierbaai st te- MELANIDE. . ken? Zyn hart wierdt, tegen dank, door nieuwe min be ■ Die hy niet kon weêrftaan. (ftormt, DARVIANE. Moest ik, dus, zyn gevormt! O Hemel! Hebt ge mv een' Vader uitverkooren Itx ?t ongelukkig uur van uwen haat en tooren i  B L Y 3 P E L. 69 Maar 'k bid dat gy hem noemt; ik zal, van Honden aan, Hem zoeken, met, alöm, zyn voetfpoor na te gaan. 'k Zal hem myn fchande, 'k zal zyne eedbreuk hem mélanide. (verwyten. Weet verder niets.1 darviane. Ach! 'k Bid, wil u toch nader kwy ten» mélanide. Ik kan niet. darviane. Óm wat reen belet uw tegenftand Dat ik den doodfteek zoek te ontvangen van zyn hand? Gaf hy my 't leeven slicht om my op 't hart te treden? Dan llrekt het my een' last vol fchande en eerloosheden. mélanide* Gy doet my beeven. darviane. 'k Bid, ik fmeek u, zeg my meêr. mélanide. Uw vlyt is vruchteloos voor myn gemoed, myn Heer; De drift, daar 'k u in zie, hebt gy tehoogdoen tijgert# De angstvalligheid en fchrik gebieden my te zwygen. darviane. Wat raakt me ook dat geheim vol fmarte en ergernis,' Dewyl dien fchrampren hoon niet meêr te wreken is? Ontzegt gy me ook, in 't leed daar 'k reeds my aan gewenne, De gunst, de zoetheid, de Eer, dat ik myn Moeder mélanide. (kenne? Helaas! dar via ne. Gy zucht! Ben ik door haar verfchopt? Verzaakt? Voorzeker. Moet my zulks verwondren? 'k Doe^ volmaakt, (wen; Myjt alleryllykst recht; elk moet myn' omgang fchuuDefchoot die my ontving moetvan mynbyzyngruuwen; 't Strekt haar de wreedlte (fraf; ze ontvliedt myn oog met reên; Ë 3 My»  7o MÉLANIDE; Myn leeven fmet haare Eer; zy moet my haaten. MÉLANIDE. Neen: Zy acht, zy mïnt u teer; uw lot gaat haar aan't harte, Zy zucht veel meêr om u, dan om haar eignc fmarte. DARVIANE. Eelet dan langer niet dat ik het zoet vermaak, Het lieffelyk geluk, van haare omhelzing fmaak. Laat, in ons ongeluk, de liefde ons weer verê'enen; Ons leet zal zyn verzagt, wanneer wy 't zaam be weenen. MÉLANIDE. Ach! Zoek die kennis niet. DARVIANE. Dat ik die gunst verwerv', My, met haar lot herëene, of aan uw' voeten fterv'! MÉLANIDE. Wat is uw iever groot! DARVIANE. Wat zyt gy wreed van zinnen! MÉLANIDE. U wMoeder geeft het op ; gy kunt haar hart verwinnen... Myn Zoon? DARVIANE. Hoe! Zyt gy't zelf? Myn hart vindt zich voldaan. De Hemel deedt een keur daar'k-zelftoe moet ver (laan. MÉLANIDE. * Helaas! U w deerlyk lot wordt, niet te min, ver woeder. DARVIANE. Zyn voorhoofd op haar hand drukkende. O, deugdelyke ziel, aanbiddelykfte Moeder! MÉLANIDE. Bemint ge my zo veel als ik met recht verwacht, Gebruik dan, op u-zelf, voortaan wat meerdermagt; Gy ziet wat, door den tyd, uw lot zal moeten (trekken. Gy moet de liefde en gunst der harten tot u trekken. Die zegepraal was ndóit het werk van weinig tyd; Men wint die door veel zorg: men raak t die ligtly k k wyt: Zagtzinnigheid verlokt, eh boeit, aan haare fchreden,  B L Y S P E L. 7t De vriendfchap, het geluk, en elks goedgunjighedea. De trotsheid baart ons niet dan ramp en tegenfjfced. Gedenk hier aan. Vaar wei ;'k verberg myn traanenvloed. ZESDE TOONEEL. -r-w DARVIANE, alleen. Uit 's dan het deeriyk lot waarüit myn rampen reezen i Wat onmeedogend hart mag daarvan de oorzaak wezen? Helaas! 't Waar' my bewust, zo'k niet haduitgefpat; Zo 'k myn' ontftooknen geest wat meer bedwongen had. Ik zou naar zyne gunst, zyhmeêly, kunnen trachten; Zyn deernis met myn' ftaat. . Wat konde tk daar van wachten. ^ Wyl zo veel deugds, metzo veel minzaamheên gepaart, De wreedheid niet verwint van zyn ondankbrenaard?-.. Wat ydel denkbeeld fchiet my, onverwacht , te binnen. En vormt zich, onvoorziens, in t diepfte van myn 7,inncn ^ V 'k Weet niet: maar de achterdocht, die my beheert, groeit Als ik de wet, den raad, de lesfen na wil gaan t ■ My, wegens den Marquies,gegeven door myn Moeder... Zy deelt in zyn belang ..Wie maakt, hierin, my vroeder? Waatöm dat diép ontzag, 't welk zy van my verwacht? Die achting voor zyn' ftaat? Die last is my'verdacht. Zou deeze, dien men wil dat ik met eerbied nader Myn Medeminnaar zyn, en, teftens, ook rnyn Vader? Hv ? . • Alles doet zich óp aan myn vertwyftehng; Haat. affchrik, liefde, hoop, verlangen, fiddenng; De ontroering 'die 'k gevoel belet my tetsite ontwinden Wie komt my redden?... Maar, K zal Théodon gaan Hy S myn lot. Welaan, 't is best hém afgevergd Het doodelyk geheim het welk men my verbergt. Einde van V Vierde Bednf. E4 VYFr  73 MÉLANIDE; VYFDE BEDRYP. EERSTE TOONEEL. theodon, de marquies. Ht h e o d o n. bekla- en. oe'k Darviane ook doem, 'k moet, echter, hem de makquies. traagen? Bedenkt ge u wél ? Waarom wilt gy myn wraak verDit is, een' lolfen wulp, al te ievrig voorgdtaan. Diejongling heeft de zaak te hoog, te verr'doen gaan; 't Is een volkoomen hoon die my op 't felst beleedigt: Myne Eer word anders niet dan op die wyz" verdeedigt. Dit maakt, door 't gantfche huis, te veel gerucht, ik Ondanks my-zelf, daarvan voldoening eifchen. (moet theodon. Goed: Gy zult dat nooit bettaan. de marquies. Zou 'k niet dien weg verkiezen? Het is myn vast befluit. theodon. • Gy zult dien lust verliezen Zo dra 'k u een geheim van groot belang bericht, Waarin ik, fints een uur, my-zelf eerst vind verlicht. de marquies. Wanneer 'k gewroken ben kunt gy 't my openbaaren. theodon. Dan was het veel te laat. de marquies. Wat kan u dus bezwaaren ? theodon. Wist gy wie Darviane als bloedverwant bcftondt... de marquies. Wat raakt my dat. the-  BLYSPEL. 73 THEODON. Myn Heer!... DE MARQUIES. Vaarvoort. Wie fluit uw'mond? THEODON. Gy zoudt meêdoogend zyn. DE MARQUIES. Wat maakt u zyn' behoeder ? Spreek, THEODON. Ach! DE MARQUIES. Wel? THEODON. Mélanide is zyn rampzaalge Moeder. DE MARQUIES. Ach! Wat bericht ge my ? THEODON. Hy is 't rampfpoedig zaad Dat u de liefde fchonk in een' gewenschter ftaat; De onzalige Erfgenaam van fchandeen wrcedeplaagen, Gebooren'om den hoon zyn's Moeders te beklaagen; Die, zonder naam noch Haat, noch rang noch goed hier leeft, , Die all' het recht verliest het wélk zyn bloed hem geeft. Daar hy een pand moest zyn van teedre erkentenisfe. Van toevlucht, van vermaak en van een rein gewifte. Hy moest, gelukkig zyn dat gy hem 't leeven gaatt. 'DE MARQUIES. Helaas! THEODON. De huuwlyksmin, zo dier by u geftaaft, Dacht dat ge, in zulk een' fchat,u zelfzoudtoverleeven, Een' fchat dien't lot, alleen aan hém dien't mint, wil geven ; Gy hebt dien, en uw hart verfmaadt daar van t genot. Hoe! Wat begeert gy meêr dan zulk een lieflyk lot,  74 MÉLANIDE, Dan zulk een Gemalin vol tedre trouw en achting, En zulk een'Zoon die reed^ voldoet aan uw verwachting? Denk dat gy, op die wyz', voor altoos, u ontbloot' "V an 't grootst geluk dat ge óóit door 's hemels gunst d e marquies. genoot. Wat onverwachte ftryd! Ontzie myn zwakke zinnen. Ach! Rozalia1 Ach' Waarom moest ik u minnen? Wat doodeiyk gelternte is wreed genoeg geweest, Om uw gevaarlyk fchoon te prenten in.myn' geest? Geef my dat hart weerom, 't welk gy van min doet zengen; Zyne ontrouw doet te* veel, te bittre traaneu plengen. theodon. Zy (laan u veel te duur; wyl Mélanide, in 't kort, Wel oorzaak wezen kon dat gy die mede Hort. Zy leefde alleen om u: zy zal haast moeten fneeven* de marquies. Wat hoor ik ? Tii e o d o n. Gy verhaast het einde van haar leeven. de marquies. (dood. Ach! Wrede, ik zie het wel, gy wilt, gy wilt myn* Ja: zo 'k dien lchoonen baud moet breken, zoden nood... , Maar, hoe zal in myn hart die zegepraal gefchieden ? Moet een gelukkig vuur zich-zelf ten otter bieden? theodon. Zo dra't u llrafbaar maakt, kan 't niet gelukkig zyn. Maar 'k zie uw' Zoon. Vaarwel. Vertroot hem in (zyn pvn, TWEEDE TOONEEL. darviane, de marquies. "r*V de mar quies. „ 'k JL/euk niet dat Théodon zich zorgloos heeft vergeten , & ' Of  B L Y S P E L. 75 $,Qf dat hy Darviane in't minste iets heeft doen weten! darviane. Zo 'k, tot den grond mynsbarts met naberouw vervult, De buitenfpoorighèid kom boeten van myn fchuld, Zult gy dan, eenigzins, me uw goedheid waardig ach» ten? sk Zoek myn vergifnis hier. Wat moet ik daar tan wachten ? de marquies. Zo dragy, waarlyk, wenscht dat ik uw fchuld ver» geet, Denk ik in't minst niet meêr aan 't geen gymy misdeedt* darviane. Ik vreesde in u te zien een' doodlyk' Medeminnaar, Wiens hart onbuigzaam was, entetfensonverwinbaar,' Myn lot moetgruuwzaamzynzogyuwdriftnietltaakt, de marquies. Men haat hen niet altóós die m'ougelukkig maakt. darviane'. Zo gy my Hechts befchouwt met ónverfchilligeoogerl, Zie'k, door die taal, myn'rouw niet dan in fchyö vervlogen. de marquies. Denk dat ik u beklaag. „ Myn zinnen zyn verlinkt.'' darviane. Ik acht uw deernis hoog. Helaas! Zo gy die fchikt Naar myn' rampzaalgen llaat, zal 'k die, met recht} verwerven? de marquies. 'k Weet dat het pynlyk valt zyn Minnaaris te dervêtn darviane. Ik heb wel andre reên tot wanhoop en verdriet; Myn heil was veel te groot indien ik anders niet Dan zulk een fmartlyk lot, vol droefheid, moest b§-> klagen, Maar, ach! na d5t verlies moet ik een ander dragen j Men heeft ndóitfellerfmart, danikbeproef, ontmoet; llr  76 MÉLANIDE; Ik had een' Vader van doorluchtig eedel bloed, Wel waardig my, altoos, een baak van roem te (trekken ; Ik kon uit: fchooner bron myn' oorfprongk nimmer Vergeefs geluk! In fpyt der vaderlyke zugt (trekken. Veroorzaakt hy zyn bloed de fchandlykfte ongenucht; Hy durft zyne eerlte trouw verzaaken en befmetten, En offert zelfs natuur, de liefde, en huuwlykswetten Aan de ysflykfte echtbreuk op; ik zal my zien ontbloot, Van alles wat door 't lot, dat my-alléén verftoot, Den flechtften (terfling met het leeven word befchooreu. Rampzalig, dat ik ben in zulk een' (laat gebooren, Beny ik iedereen die 'k moest te boven gaan; Elk ziet my voor 't geringde en laaglie fchepzel aan... i Gy zyt vermurwt! Ik vlei me, enbid, doorhoopgedreven, Datge u niet aan de zy' myns Vaders wilt begeven. DE MAR QU1ES. Hy kan bezwaarlyk zyn vetfchoont in dat gedrag. DARVIANE. Zo dat ik dan volftrekt op u vertrouwen mag? Myn al te bittre ramp doet my den moed verliezen. ..o 'kWil, in dit uiterde, n tot myn'geleidsman kiezen. DE MARQUIES. My? DARVIANE. U , u-zelf. Wie (trekt my beter toeverlaat? Kan myn vertrouwenheid u kwetzen in deez' ftaat? Leer me, uit goedhartigheid, myn onheil voor te komen; Myn Vader.zal den maat myn 'sramps doend verftroo* Ach'. Zo 'k hem beevende genaak te.en viel te voet, (men. Eer hem een andre band van ons verwydren doet?... Zou hy myn ftcütheidwel door weigring kunnen (haffen? Myn Vader? Hoe!... Myn Heer, wil my uw hulp verfchaffen, Gun dat ik flechts één uur uw Zoon hier wezen mag. Spreek, fpreek. Wat zoudt gy doen? DE  B L Y S P E L. 77 DE MARQUIES, „ Zou hy my kennen? Ach"! *k Zal u myn leedre gunst euvriendfchap nooit ontrooven: Gy moet u alles van myn zorg en vlyt belooven. DARVIANE. Denkt gy dat my die waan, die ydle troost, voldoet? ï?arbaar,'k wil,opdiewyz' myn fchaê niet zien vergoedt. Gy hebt my,wis, verdaan .Waartoe't geheim te tmooren? Geef my myn' Vader weêr,of wil my 't hart doorbooren. Ik ben de vrucht der min die 't éérst uw hart verwon: Denk,denk dat myn geboorte uw'wensch vervullen kon. Moet ik daarom van u de grootfte rampen vreezen? Laat ik, ten tweedemaale, u't keven fchuldigwezen, 'k Wil 't niet dan t'uwer Eer genieten: Ha 't my toe;' lk wil niet leeven dan om u te aanbidden... Hoe! Durft gy de traanen, die gy Horten doet, verachten? Zo veel ftandvastigheid durfde ik geenszins verwachten, Gy zoudt my denken doen dat ik my heb vergist, En dat'ik in den naam dien 'k aannam heb gemist, Ja, 't allerminfte recht op u niet kan begeeren (ëercn. Gy hebt een deugdzaam hart, gy zoudtmeuwgunstvcr My vleidde een valfche hoop... Verfchoon my. Ach! Die fchyn Heeft my.te veel geftreelt om niet misleidt te zyn. 'k Wierdt kwalyk onderricht. Ik keer tot mynelendo. Maar eer 'k een dwaling fmoor,die 'k als een heil erkende, Eêr ik een'naam, dien 'k had gerooft, my weêr ontwenn", Zo overtuig my, toon dat ik bedrogen ben; Gy-zelf kunt my daar van de grootlle hlyken geven, 'k Hebu, deez' dag, genoeg bélecdigt, daarbencven, Als Medeminnaar, myn ver voertheid verr' doen gaan: Zo gy my niet beftaat, heb ik ook niet misdaan, (ftekenDeontfchuldigtng heeft uit De Eer moctiuv' toorn ontOm, inmynbloed, denhoondiengy ontfingttewreken. Kom, durf my ftraften; 'k heb u daar toeaaugefpoort. Gy wilt my Rozalië ontweldigen: vaar voort, Ontruk my 't leeven ook; het maakt myn lot Hechts kwader. Hy trekt zyn degen. DE  ?8 M E L A N I D E; D E MARQUIES. Rampzalige'. ... Wat durft gy vergen van uw' Vader? DAR VIA NE, Ach! Ik herleef. . DE MARQUIES, Wat zie'k! ü, Hemel! Is't gedaan? DERDE en LAASTE TOONEEL MÉLANIDE, DORIZÉA, THEODON, ROZAL IA, DE MARQUIES, DARVIANE. Ïyr MÉLANIDE. Vent gy de tresken noch, byna door rouw vergaan? Men vergt my,eêr ik fterf,uw's ondanks.u te ontmoeten;. Ik kom myn ongeluk bewecnen aan uw voeten. Myn Zoon, vereënen we ons. Zy Wil zich werpen aan de voeten dei Maf quics die haar wederhoudt. DAR VIA NE, zich werpende aan de voeten, des Marquies. Myn Vader!... de marquies. Ach!... Verfchoon De ontroering van myn hart die 'k, fiddrende, u betoon. „Ikftaverbaast, befchaamt, en voelmy-zelf misdadig." MÉLANIDE. Ik zie, gy vreest dat ik myn gramfchap hier verzadig': Maar.' verre dat de ramp verbittert myn gemoed, Wat ook het voorwerp zy het welk my weenen doet, Kan ik, hém dicn'k bemin, helaas! zyn fchuld vergeven. Gy doet. ondanks u-zelf, my ongelukkig leeven. 't Langduurig afzyn, en 't gerucht van myne dood, Zyn oorzaak dat uw hart zyn vryheid weêr genoot. Ik moest bezwyken. De Fortuin, myn vyandmne, Mogt u, met recht, ontflaan van my uw Gemalinne; Verfchoon my,zo'k my ndch dien waarden naamverleen:  B L Y S P E L. 79 h Is uit gewoonte die 'k van u verkreeg, voorheen. Maar zwygende vanmy, en van myn lot volfchauden, Stel ik u we r de vrucht der teêrlte min in handen, 'k Had kunnen hoopen dat dees droeve Jongeling Het bloed nóóit fchenden zou waaruit hy 't licht óntfing, En dat hy u zo waard zou zyn als aan zyn Vloeder Neem dan zyn rampopu, en Itrek hem een' Behoeder; Gedoog dat hy, van verre, in 't heimlyk u verzeil', 'k Laat hem geen andre hoop dan u— Vaar,eeuWg,wel. Tegen Darviane. En gy, doe flééds de faam van uwe deugd gewagen; Verfchoon my dat ik u heb onder 't hart geuragen. Ach, Zoon!... DE MARQUIES. Beticht alleen de ontroering van myn ziel, Indien het fcheen dat ik in twyfeling verviel. (ten, Heotgy van my dien hoon, die wreedheid kunnen wachDat ik, u, die 'k zo teer bemint heb, zou verachten? U, om wier dood mvu ziel zolang verfmolt van rouw ? U, daar ik weêr een hart, eenfchoonheidinbefchouw, Wel waard van al wat leeft te worden aangebeden' Waarom deedt gy uw magt niet éér te voorfchyn treden? Ik dacht dat ik vergeefs myn fnoode drift weêrltond, Eer ik een voorwerp, zo aantrek'yk, weder vond: Maar ik gevoel, nu my myn dwaling heeft begeven, Dat ik, door uw bezit, my-zelf weêr doe herleeven. Myn hart en myne min vernieuwen hunnen gloed, Gelukkig dat uw gunst hen weêr verryzeu doet. Hy omhelst haar. Wat heil waar' my ontrukt, zo gy my had begeven.1 MÉLANIDE. Ik vind u dan weêröm ? DARVIANE. Waarde oorlprongk van myn leeven! DE MARQUIES. Tegen Darviane. Tegen Mélanide. ]a,'kben uwVader. Ja,'k ben uw Gemaal, Mevrouw. Dat  "° M E L A N I D E Dat ons de Liefde en de EchtallV , r ■ ■ rle .^ ?! .tZ3a!T1 bonden hou' Gy ziet in wat sein!,- , ze^ , D e m a r o u , u had aa"geraSn... ' ■ fiAen gy, in uw keur wll^ goedvondt aan 2 Z °5 een ander denken w> fchenken , myn kroost d«i naam van zoon 'te Was aller heijV0!ffiaak£. borizea. - de MARQurFs^^^yecneEer. Stemt gy niet mede in hul? Mélanidc' meeamjde. v „ , W¥ Ik' Heer.' ^ou k dat weêrftaau ? Ta o-v ™ . , 0»/2<'&Wr Rozalië, O HOTe,^-;i a Ss Je,, lf<1 „ M ^