15 1099 G 15   D E V R O U W, RECHTER en PARTY VAN haar M A N; $ L r S P E L.   D E VROUW, RECHTER en PARTY van haar M A N; £ l r s p e l. T' AMSTERDAM, By JAN HELDERS, Boekdrukker, in de Nes, 17-81. Jiiet Previ/egie.   T)e Gecommitteerden tot de zalcen van den Schouwburg hebben, volgens Oftroy door de Heeren Staten van Holland en Westvnesland , den tden November, 1772. aan ben verleend, het recta van deze Privilegie, alleen voor dert „enDrukvanoEVROUW, RECHTERenPARTY van haarMAN, Blyfpélt vergund aan J anHelders» Amjleldam, den 10 0&ober% ifiul Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die, door een' der heeren Gecommittee* den, onderteekend zyn.  ! VERTOON ER S. Julia, Vrouw van Leenden, onder den Naam van Fredrik. Leendert, een bejaard Burger. Constantia, een jonge Juf er, bemind van Lee:;, den, Jacob, en in fchjn van Julia. J a c o b, Minnaar van Conflantia. Jan, Knecht van Leenden. Beatris, Meid van ConJIantia, en weleer van Leen* dert. Octaaf, Knecht van Julia. Dienders. Het Toneel verbeeld in het eerjle en tweede Eedryf een buurt Huizen, en in het derde Bedryf een kamer in het buis van Julia. DE  Pag. 7 y R O ' U W, RECHTER en PARTY VAN HAAR • M A N. B L T S P E L, eerste bedryf. EERSTE TOONEEU Beatris , Jan. \l % wonder dat jou iongtóet móê is van al't fnappcn; Maak toch een eind' daar van. Tan. Beatris, 'k laat my kappen Tot hondert ftukkcn, zo myn Baas niet zot is.. - B e a T Rl s. Zes, waarom is hy gek? & Tan. .. Om dat hy trouwen wil. Watkanhy zotter doen? die kwibus! hy weer trouwen? HoelhydietweemaalhuwYJo^dgydiezinlooshouwen? Dat zeg ik niet; maar fchoon datvry aan and'ren (laat, Hem paft het niet. jjba. A 4  S- De VJSJJUW, RECHTER eW PARTY Beatris. Waarom ? Jan. ,. . „ Denkt hy niet aan het kwaad \ \ an l eerfte buwclyk? Beatris. .Wat? ■ , Jan. ., , Dat hy weer zo zal vaareri Als by zyn cörftc Wyf; die kon het fyntjes klaarcn Zy wift... m Beatris. Laat haar in ruft : zy heeft hem nooit misdaan • ^yn Julia heeft nooit te buiten zich gegaan ■ Ik weet dit zeker Jan : 'k heb in haar dienft gèfleeten Ruim zeven Jaaréri! hoe! zou ik die zaak niet weeten! J a N. Ik meende dat myji Heerdithoordéuituwcnmond? s Beatris. 'tjs waar; 'k beken, dat hy 't geval uitmy verftondf Alaar twasbedachtuitvrcesrikmoefthaareef bevlekken Om 't dreigende gevaar.my door die lift te onttrekken.' J a n. Hoe is 't dan toegegaan ? • ■ • ' .Beatris. t\ t t cv , Wel boor : ik wierd ccvrvd Myn Juffrouw deed in 't eerft, met reden , groote vlyt" Om dittewceren;maarwelhoorendeaahmyn woorden' Dat ik reeds wankelde, en myn Vryer daaglyks hoorden; Verklaarde emdelyk, dat zo zy ooit vernam ■Dat hy, 't zy in haar huis, of elders by my kwam ik voort vertrekken zou: dit kwam my niet gelegen En hem gantfeh af te liaan, daar had ik ook wa t tea cn. Jan. k Geloof dit: nu vaar voort. Be/-  VAN HAAR M A N. 9 Beatris. Hoor toe: om kortte gaan, 't Was op'een nacht, dat ik hem kou ten antwoort (taan, Als Juffrouw was te bedt, en onze Heer ten eeten; lk bragt hem in den tuin , AH , zonder remands weeten , En praaien famcn JAN- . * ja, gclyk men is gewend. Gy waart alleen, niet waar? Beatris. Voor Zeker. Jan. Luftig, 'tcnd. Beatris. Ik hoorde, toen ik hem zyn paspoort gaf, van buiten De Tuiri-deur, door myn Heer, op 'f onverwacht!! ontüuitcn; Hy was ons op het lyf; myn Vryer, door de fchnk Gedreven, rukt de deur, op 't eigen oogenolik \isdic geopcntwierd, myn Heer ftraks uit de handen; Die, gantfch verbaast, niet wist wie hem dus aan dorit randen, Vaft fchreeuwde ; ,,-fta! wie daar? maar de ander-was haas op: Maai !an, toen hy mv zag, greep hy my by de krop; Zeg my myn ongeluk, jou beeft, met korte woorden Dus fchreeuwde hy, „ of 'k zal jou daatelyk vermoorden I Zeg op : is deeze vent niet by myn Wyt gcweelt ? Jfcwift zyn jalóezyj en, vöormyne eer bevreeft, Zo ik de waarheid fprak,en door de fchrikgedrceyen , Dacht, zeg ik neen; hy brengtvoorzeker my om tleelk zei dan ja.. ' (vcnt Jan. Hoe! ja? en daar gy wift... Beatris. Ik dacht A 5 In*  io De VROUW, RECHTER en PARTY Indien ik neen zeg, .WOrd ik door hem omgebragf k Wou liever liegen, en het leven dus verwerven ' Dan waarheid fpreeken, en daarom te moeten fterveflV Jan. Weet gy wat ongeluk daar oa. gevolgt is ? •Beatris. Want na ik dit beleed fchecn hy heel wei te vréên ^? Zyn toorn was over. ' Jan. Ja, toen had gy meêr te vreezen. Beatris. Om welke reden? Jan. ,„ , i Hv heeft haar ter dood verweezen. Want hebbende uit uw mond zyn ongeluk verdaan Heeft hy gezwegen, is op wraak (leeds uitgedaan Hy vond het middel: wyi, om voorgevalle zaken nVtH llo rCiS tÊ d°uen: t0en: wift h>" 'r 20 te «ake^ Dat Julia beiloot met hem te zullen gaan Hy reede een Schip uit: lag het alles zo wei aan Dat hy de Schipper op zyn zyde wist te krygen Hem braaf beloonde , om zulk een gruwlykftuk te zwygen: ' Zy raakten cindelyk 't Zee, en ftcvende aan een llrand, t Welk onbewoond was, 't febcen niet ver van Engeland Daar men kwatiswys zich noch van water moeft verzor' gen. Hynam de tyd wel waar, ging op een fchoone morgen, Als tot vermaak aan 'tland, daar veel boflehafie ftond Hier was tdathy zyn vrouw aan een der boomen bond! tn liep zo fne! hy kon om aan de Boot te raaken. Hy wift natuurlyk de verbaasde daar te maaken ie zeggen; datzyn Vrouw was door een dier verfcheurt ta dat het zelve hem by na ook was gebeurt. Defchnk joeg't Volk naar Boort; elk vreesde voor zyn leeven, £n  VAN HAAR MAN. n En niemand wilde zich weêr aan den wal begceven: Men ligtejl 't Anker: haalde fluks deZylen by, En {levende naar Zee. Beatris. Is 'twaar? j A-N- Geloof het vry. 'k Befpcurde, na dien tyd, hoe iets zyn hart beknelde: Hy wilde dat ik hem by dag en nacht verzelde : Ik vroeg naar de oorzaak, met verzeekcring van myn trouw! Hy fteunende op zyn recht , en de ontrouw van zyn Heeft alles my ontdekt. C Vrouw, Beatris. Heeft hy zyn Vrouw doen fterven? Jan. Gewis... Beatris. Hy komt; ach! Jan, laat ik op u verwerven, Dat jymy niet verklikt: de Juffrouw is toch dood. Jan. Hoe! zoude ik deze zaak verzwygen? neen, de nood..: Beatris. Och! och! fpreek zoetjes, Jan: zwygtoch: ik zal je geeven Al wat ik heb! zy kan onmooglyk toch weer loeven, Zwvgmaar tot flus, en zo'k u niette vreeden ftel, Vertel het dan. Och! Jan; beloofje dit? Tan. 't Is wel, TWEE5*  fi De VROUW, RECHTER en PARTY TWEEDE TOONEEL. Jan, Leendert. ]\/f J a n. 1VJ yn Heer, fk heb u hier tot heden Haan te wachten. : , Leendert. 't Is wel. Jan. My dunkt gyfchynt zwaarmoedig, vol gedachten. Leendert. t Hooft loopt my om. Jan. Hoe nu ? daar gy thans door de trouw. Leendert. Dat is het dat my fchort.'ik fchrik nu voor een Vrouw. Jan. Gy hebt geen onheil met Conflantia te vrcezen ? Leendert. Dat 's waar: maarzo myn YVyf'cens mogtin 'tlecven wezen, En weder komen, ha 'k' voltrokken had deeze Echt Zeg, Jan, hoe zoud ik het dan ftellen by 't Gerecht' Men zou my zekerlyk om zulk een werk doen hangen. Jan. Uw Vrouw? wel hoe of die haar recht toch aan zou vanLeendert. ("en' Of zo de Schipper my beklapte: ofwel zo o-y ° U iets ontvallen liet. Jan. Hoe! Heer, verdenkt gy my? Leendert. Och! ik vrees alles; ik kan niet dien angft verzetten. 1 a n. Zyt maar geruft, niet zal myn trouw voor ü beletten De.flapper hebt gy ook ten uiterfte voldaan; Ook  VAN HAAR MAN. 13 Ook is 't maar één getuige, en die kan niet bcftaan. Stel u tevreên, en wil geruft' dit huwlyk waagen, Uw Vrouw is immers dood: die zalu niet meer plaagen. Leendert. Maar hoor, daar is noch iet, myn lieve Jan, daar ik In't huw'lykmet Conftantie en my met recht voor lchnk. Jan. Vreeft gy voor Frcd'rik ? Leendert. Ja, die allemode pronker, Zo net bepruikt, die murwe en opgepronkte Jonker Is hier te familiaar ; hy loopt 'er uit en in : Hy lacht, cn ginnegapt, maar zonder flot of zin : Hy toont zyn aardigheid: ik noem 't zo zy het noemen, En.in myn byzyn durft hy zelfs Conftantie roemen. , Jan. Myn Heer, 'k zie Fred'rik. Leendert. 't Is beft dan dat men gaat. DERDE TOONEEL. Julia, Octaaf. \V'7 Octaaf. W atwiltge doen ? denkt gy nietmeerderaanuwftaat? Julia. Gewis, Oaaaf, zou ik myn zelve dus vergeeten: Ik denk genoeg daar aan. Octaaf. Dan hoort gy ook te wecten, Dat gy u, deezen dag, aan hem ontdekken moet. Julia. Ach! dat ontdekken! Octaaf. Hoe! ontruftdatu? gv doet My  14 De VROUW, RECHTER en PARTY My twyff'len. Julia. 'k Wilde wel, eêr dat ik my verklaarde, oethy my de oorzaak van zyn wreedheid openbaarde • Dm welke reden hy zo (ellendig my verried , En op zo woed een land my zo gebonden liet. Octaaf. Gy hebt my van 't geval voor heen bericht gegeevcn, Uoch met omftandig, hocgywierd bewaard in 'ticeven. Julia. Ik zal 't u melden ; fchoon my dit ter harte gaat k fleb u verhaald, hoe ik, in dien bedroefden (laat Geen uitkomd zag, dat my kon redden uitmyn banden Maar, wat geluk.' een Kiel, gedreeven aan deez' dranden Vv ieni volk, nooddruftig, dooreen fukkclende tocht' Dit land alom doorkruide, en na verfch water zogt Ontdekte, en redde my; elk een beftondte vraao-e'n A'aar de oorzaak, maar ik, die myn eer niet wild'e waagen , Verdichte iet met wat fchyns. De Schipper gaf my voort De vryheid , om met hem te treeden binnen boort; Het was een Engels Schip, en moed na Cina vaaren. Octaaf. ** De Hemel heeft u in het leeven willen fpaaren ? Julia. Wy kwamen te Kanton : daar vond ik voor de Stad Een Jonk , die tot myn vreugd , zyn vracht gelaaden had , En op hetfpoedigd naar Batavia moeftkecren. 'k Verkogt myn ring, voorzag my zelfvan mannen kleèren. -Vervoeg my op die Kiel, waar meede ik ben geland Op Java, daar de Vloot, gefchikt voor Nederland, My 't middel drekte om weêr myn Vaderland en Vrinden, En myn ontrouwe Man, in deezeStad te vindenMaar fchoon ik hier ben, 'k zie my weêr op nieuw ontruft. Octaaf.  VAN HAAR MAN. 15 Octaaf. 't Is vreemd, dat hy niet van uw aanzyn is bewuft; Of dat hy u niet kent. Ju [.ia. 'tDoet niet: 't zyn reeds drie Jaaren Dat hy vertrok, dit Kleed, en de ongemakken baaren Genoeg verandering, 'k ben bruinder als voorheen ; *t Zou vreemder zyn dat hy my kende, naar ik meen, Octaa f. Hy is jaloers, daar hy u ziet Conftantie minnen. ^ Julia. Ik terg zyn ongeduld, en tracht haar gunft te winnen. Octaaf. Mind zy Heer Jacob niet ? Julia. Neen, 'k merk datzy hem haat. Zagt! 'k zie myn Man. VIERDE TOONEEL. Leendert, Julia, Octaaf. Leendert. „ Ja wel, ik word fchier difperaat, „ Zo ikdi; Kaljebaart hier langer moet aanfehouwen. Julia. Myn heer, hoe gaat het? 'k hoor gy ftaat thans op uw trouwen. Leende rt. Al wel: 'k heb nu geen tyd. Julia. Wel hoe! gy fchynt geftoort, Leendert. Dat kan wel zyn. Vaar wel.  16 De VROUW, RECHTER en PARTY Julia. Ik bid u, noch één woord. Laat ik myn plicht voldoen. Leendert. Wel nu , wat wilt gy zeggen? Julia. 'k Wcnfch dat ge in 't kort uw Vrouw ziet in uw armen *k Verlang daar naar , en hoop... (leggen: Leendert. Gy zult daarom uw zin Niet hebben. ,f • Julia. 't Kan wel zyn. , Leendert. 't Kan zyn? Julia. Doch in uw min Hoop ik myndccl vandatgewcnfchtczoctteontfangon! 'k Wil met u doelen in die vricnd'lyke ommegangen: Ja wil, al fchoon uw min my fmart, en gy my haat, De vryhcid hebben om geduurig, vroeg of laat, By u . ... Leendert. Ik wil, ik wil, ik wil jou niet verwachten. Gy hebt my klaar genoeg doen weetcn jou gedachten : 'k Geloof datikvcrfta uw meening: zeg, myn vriend, Denkt gy niet dat Conftantie u meêr als my bemind ? Julia. Gy vat het reets, myn heer. Leendert. Dat zy jou zal verceren Met haar gezelfchap ?' Julia. Ja: waarom zou zy dat weeren? Lee nd ert. Dat gy genieten zult haar vriendlykheid ?  VAN HAAS. MAN. ij T u lia. 6 Ja. Leendert. 6y dag, en ook by nacht? Julia. Spreek dat ik u verfta. Leendert. Dat ik myn vrouw, en bed, met u zal willen doelen ? Julia. Gewis, dat is het wit waar op myn zinnen fpeelen. Leendert. Heel goed- heel croed ; maar denk dat ik in dit geval, My van uw vrind'.lykheid genoegzaam wreeken zal: Verftaat gy dat, myn Heer? Julia. Zyt gy niet om te zetten ? Ga, trouw haar dan.. Leendert. 'tls wel, gy zult het niet beletten. Julia. Zy is gelukkig : ach! mogt ik in plaats van haar Devriendfchap, en hethartvanu, myn heer, voorwaar... Leendert. Ik bidje, 't is genoeg: laat jou de helft vernoegen; Maar't word hoog tyd my by Conftantia te voegen. Ik heb myn handen vol, en die te trouwen ftaat, Heeft werk genoeg: ik lach om al jou zotte praat. VYFDE TOONEEL." Octaaf, Julia, TT Octaaf, iiy gaat dan trouwen ? Julia. Ach! nu moetik wel befluitcn: Lang dralen geld hier niet; laat ons ciit huw'lyk fluiten, Einde van het Eerfte bcdryf. g TWEE-  rS De VROUW, RECHTER en PARTY" TWEEDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. Leendert, Jan. Leendert. San, welk een blyde maSr heb ik daar flus gehoord! * Jan. Een blyde maar myn heer! dat'sgoed, ei zeg my voort Waar in die mag beftann ? Leendert. Daar is een Schouts plaats open, En ik heb reden om daar op te mogen hopen. Jan. Jy Schout myn Heer? dat 's vreemd. Le en de r t. Ja toch; dat ampt is goed, En 't dient my reeds. Hoor Jan, hoe ik't bediflelen moer, Gy weet datFrederik zich alle daag laat vinden, Aan 't huis van zeker Heer, die hier heeft groote vrinden; 'k Wil hoopen dat hy nu voor my in dit geval .... Jan. Hoe! Frederik, myn Heer, voor u? dan was hy mal. Leendert. Zo mal niet alsgy denkt, hy heeft wel geld van noden. Zeg, meen jy niet als hem een Goudbeurs AverdgebooDat hy my dienft zou doen? (den, Jan. 'k Geloof dat niet, ö neen, Want is het goed vooru, voor hem is 't, naar ik meen, Ook dienftig. Leendert. Wel, wieweetof'thcm wclzalbehagen? Jan. Daar is by recht van pas, nu kunt gy 'tzelf hem vraagen. TWEE-  VAN HAAR MAN. $ TWEEDE TOONEEL. Leendert, Julia, Jan. . t t Leendert Julia groetende. JTJy ziet my niet... Tegens Julia. Myn Heer... Julia. „ Zal ik 't hem doen verftaan" Jan. Hy mymert:numynHeer, tree toe,enfpreekhem aan. Leendert. Myn Heer — Julia. Heer Leendert, hoe! gy hier? Leen d ert. 'k Heb iets vergecten U te verzoeken. Julia. 'kWenfchdat gy 't aan my doet weeten. Zeg my maar wat gy wilt, en is het in myn magt, Gy zult het zien eer gy gefproken hebt, volbragt. Leendert. Wel nu, als 't u gelieft. Julia. Wat is dan uw begeeren? Ik bid vertoef niet met die laft my te vereeren. Leendert. Ik dagt 't zou zyn gedaan eer ik gefproken had. Julia. Myn Heer verftaat my wel, maar 'k bid u, zeg my wat Gy wenfchtte zien? Leendert. Welhoor, ikheb uzien verkeeren . Met zek're Heer, wiens gunstikvoor my zou begeren, B 2 Om  20 De VROUW, RECHTER en PARTY Om zeker Ampt, wyl by daar toe 't vermogen heeft; Julia. Maar. welkeen Ampt? ik bid dat gy my opening geeft. Leendert. Tiet is een Schout plaats, enalsgy'tzowect te fchikken, Dat ik het mafgtig word ... Julia. Watheuchiyke oogenblikkcn! Ik twyffel niet of hy zal 't doen, als ik 't hem vraag. Leendert. En op dat gy moogt zien, hoe dankbaar ik my draag, Zal ik, zo ras gymy komt deze tyding zeggen, Dat ik het ben, een beurs met goud óp tafel leggen, Die goed zal zyn. Julia. Neen, neen, ik zoek die niet myn Heer, Ik cisch uw vriendfehap dit 's hét loon dat ik begeer, Ik tragt om in uw hart, niet in uw beurs te raken, Ik agt my wel betaald zo 'k u myn vriend kan maaken. Leendert ter zyder/. „ Die Smuiger. Tegen Jan. „ Höorje Jan, hy zoekt, verftaaje wel, „ Als ik getrouwtbcn ... och! ik weetniethocik'tftcl. Tegen Julia. Maar evenwel myn Heer.. . Julia. Ik bid, wil hiervan zwygen* Gy moet dittoeftaan, zo gy "t Amptdoormy wiltkrygen, Ik zal gelukkig zyn, zo 'k door die dienft, maar kan Voor altoos winnen , 't hart van zulk een braven man. Verlaat u dan daar op. Leende rt. Wel, de uitilag zal 't ons Ieercn: 'k Wagt u met ongeduld. Ju-  VAN HAAR MAN. ai Julia. ' 'k Zal fpoedig wederkeercn. DERDE TOONEEL. ZJulia, alken. ie daar een fchoone kans. Wat onverwagt geluk : Nu kan ik naar myn wenfeh volvoeren 't gantfche ftuk. Maar zagt. ■VIERDE TOONEEL. constantia, julia, beatris. Julia. f\ ch! wat geluk dat ik u-hier mag vinden. C o n s t a n t i a. Ik zogt u Fredrik; men tragt my te verbinden, Met een die 'k dood'lyk haat: gedoogt gy dat myn hart, U werde ontrooft, kunt gy dat aanzien, zonder'fmart? Julia. Geenfins. Stel u geruft. Wie is 't? constantia. Heer Leendert. Julia. Kan het weezen! Ik zal 't beletten. Ja, gy hebt niets meer te vj-eezen. constantia.. Verberg my niets, hebt gy gegrondc*hoop hier toe? Julia. Wilt gy, dat, door een eed, ik u verzek'ring doe? Schoon ik voor uw gezicht moeit eindigen myn leeven, Zal ik die echt, Mevrouw, ik zweer'tu, tegenftreven: Dies hoop , 'k verzeker u, hy zal nooit zyn uw man Zo lang ik leef, wyl ik 't alleen beletten kan. £ 3 Con-  s3 De VROUW, RECHTER en PARTY Gonst a ntia. 'k Blyf u verplicht voor 't vuur 't welk ik zie in uwe oogen. J u li a. Niet dar ik hem veracht, hy heeft zeer veel vermogen : Ja, 'k twyftel niet, ofhy zou beter voor u zyn Dan ik, maar wyl dces echt u drekken zou tot pyn, En my, zo wel als u, op 't hoogde zou mishaagen, Weet ik zeer wel, hoe 'k my in deze zaak zal dragen. constantia. Gy kunt uw liefde en trouw nooit beter my doen zien. Julia. Terwyl ik voor u zorg in dit geval, zo dien Ik ook met een my zelf, ik zou 't niet overléeven. Indien dat gy aan hem tenhuw'lyk wierd gegeeven; Neen 'k del myn leeven om dien toeleg in gevaar. constantia. Ik min die jalouzy. Uw yver toond my klaar De grootheid van uw vlam. Gy hebt aantrcklykhedeu Die ongemeen zyn, 'k heb alrcde aan u beleden, Hoe "k u genegen ben. Gy won in korten tyd Myn hart, maar zelden vind men minnaars, als gy zyt. Julia. (vryden, Schoon ik u door myn diend kan voor dien echt beDat ik veel eer de dood, dan deze trouw , zal lyden, Ja zelfs durf zeggen, dat men weing minnaars vind , Die zyn als >k, en u myn hart op 't hoogft bemind. Ik heb gebreeken, die, ondanks het ander voordeel, My u onwaard doch zyn. #Co nstanti a. Heer Fredrik, uw oordcel, Is veel te zedig van u zelfs in dit geval; Gy zyt volmaakt voor my, dit is genoeg, ik zal Niet verder gaan, terwyl uwe oogen my doen blyken... Julia. Men moet niet altytna het weezen vonnis dryken. Gy  VAN HAAR MAN. s 23 Gy vlyd. constantia. Hoe! twyffeltgy, aan 't geen ik u beken. Julia. * Zoud gy te vreeden zyn, die zynde dien ik ben. constantia. Verg my niet meer. Ju t, 1a. Myn Schoone! ach! laat my op tnr lippen. .\ constantia. ZagtFredrik,' fchoon my die verklaaring wilde ontflipDenkdatmvncaelHiugu moet houden in uw piicht,(penVerwin u drift, of kom my nooit weer voor 't gezicht. Julia. Wat hoop gy aan my geeft, uwe eer zal zeker weezen By my; van deze kant hebt gy niets kwaadste vreezen: De hemel heeft gezorgt, dat ik in dit geval Myn plicht, hoe zeer ik min, nooit ovcrtreedcn zal, Als veele minnaars. Constantia. Goed, die agting doet my kennen, Uw waare liefde, dies Milt u daar toe gewennen ; Doch 'k zie nu dat gy , om volfïrckt bemind te zyn, Eén ding ontbreekt, waar door... Julia. 'tls waar, maar tot myn pyn. Ook is 't myn fchuld niet. c onstantia. Leer, als wy in ons gebreeken Ontdekken, dat wy die verbeteren, niet weêrfpreeken. Julia. Ik fta 't u toe, Mevrouw : maar ach! 'k zie deeze zaak, Gantfch buiten hoop: helaas! en om uw liefde raak Ik radeloos. Constantia. Dies houd altyt in, UW gedagten, B 4 Dat  24 De VROUW, RECHTER en PARTY Dat ik va;] de uitflag myn gexuftheid heb te wagten , Ga, toon dat gy my mind. Julia. Eer noch de nacht genaakt Doe ik u zien, hoe mync oprechte liefde waakt VYFDE TOONEEL. Beatris, Constantia. \y/ Be at nis. Ys cl, Juffrouw zult gy dan die Pop in nette kleêren, Die laffe pimpelmees met uwe gunfl: verecren : Zult gy die ftellen voor Heer Jacob. Constantia. Hoe hy zv, Beatris, 'k zeg recht uit, ja, hy behaagt aan my. Beatris. Zyn tong is 't beft, dat hy aan u zal kunnen gecven : Hy keuzelt fraai; maar 'k zou niet garen met hem leeven: Hy lykt zo weeklyk, en zo vrouwelyk van aart, Hy is nietmanlyk, foei, wel hy heeft noch geen baart: Ik zou... maar 'k zwyg. Constantia. Wel nu ? Beatris. Ik zou 't met facob houwen, Als ik een van hun driên tot man zou moeten trouwen ; Want voor Heer Leendert zyt gy ook niet opgebrayt, ' En Jacob is een Heer van Adelyk Geflagt. Constantia. Zwvg ftil, daar is hy reeds, miffchicn heeft hy vernoomen, Dat ik met Leendert tot op 't uiteril ben gekoomen: Ik wil hem myden. Beatris. Hoor ten minne wat hy zegt. ZES-  VAN HAARMAN. *3 ZESDE TOONEEL. Jacob, Constantia, Beatris. -a /r Jacob. IV? ejuffer, is het waar? Men heeft my onderregt, Dat ik u kvvyt raak, dat gy zult met Leendert leeven: Kan 't zyn dat in uwTiart, 't geen my fcheen plaats te geeHy nu ontfangen word, en neemt gy dart zo aan (ven, Een hand, van wien de (lag my door de ziel zal gaan? CoNSTANTI a. Myn Heer,, of fchoon myn hart voor u zich toont bewogen, Myn hand is niet voor u, gy kent zeer wel 'tvermogen Der Ouders. Jacob. Neen , zeg eer, dat hy u heeft verblind, Door zyne middelen , dat gy zyn geld bemind: Dat gy u zelfs verkoopt, en dat ik myn gedagten (ten, Verkeertgemaaktnebbe, en mynzelfshadmoetenwagr Om u te minnen. Constantia. Wel bemin my dan niet meer, Ontrek my uwe min, doe geen meêr moeite Heer, Jacob. Ik wift niet dat uw hart zo ligt te koop zou weezen, Voor die het meefte bied; maar u ftaat ook te vreezen, Dat my de tyd en min haaft wraak verfchaffen zal: En, 'k ben verheugt reeds als ik denk uw ongeval, Voor welk- een man dat gy myn liefde hebt doen wyken, Ja in zyn armen zal die dwaling u eerft blyken, Dan zult gy klagen, dat.... .Con s tan t i a. Myn Heer, als gy dat ziet, B 5 Ver-  26 De VROUW, RECHTER en PARTY Verheug u dan; voor my 'k ben zo bekommert niet. Zy gaat in huis. ZEVENDE TOONEEL. Jacob, Beatris. ZJac ob. o onverfchillent? ach? Beatris? Beatris. Wel. Jacob. Zy trouwen AanLeendert?kanhet zyn.'maaknueensftaatop vrouwen. Beatris. Aan Leendert? zy zal niet. Jacob. En onderwyl ziet gy ïloe zymy handeld, ach! zeg dit geheim aan my Zo 't u bekent is. Beatr is. Neen, myn Heer! ik mag nietzeggen, 't Is my verboden Jacob. • 'k Bid, dat gy my uit wilt leggen, Wat haar bewoog om my zo ongetrouw te zyn: Wat is 'er gaans ? ei (preek ? Beatris. Dathuw'lyk is maar iehyn. Maar eer ik verder ga, moet gy my eerlt belooven Te zwygen. Jacob. Op myn woord , Beatris, en daar boven, Noch dees Ducaten tot een borg. Beatris. Neen, neen, myn heer, ■ Dat  VAN HAAR MAN. 2? Dat doe ik niet. Jacob. Gymoet, ik zeg dat ik't begeer. Beatris. Dat hoefde niet. Jacob. Neem aan, neem aan, en wilt maar fpreeken, Moord my niet langer, zeg, wat haar die band doet breeken. Beatris. Ik zal 't u zeggen, maar uit vriendfehap , niet'om geld. Ja c o b. Dat weet ik wel, ik bid dat gy de reden meld. Beatris. Zy mind Heer Frederik. Jacob. Hoe kan ik het verdragen! Mind hy haar weder ? fpreek. Beatris. Hy zegt Jacob. Wreede flagen. Beatris. Hy heeft belooft dat hy haar huw'lyk breeken zal Met Leendert, en hy hoopt dan zelfs, in dat geval, Haar Man te werden', dit deed haar zo fpytig fpreeken. Jacob. Ach! wie had ooit gedacht aan die trouwloozetreeken. Beatris. Vaarwel, ik durfniet meer, eer zy vermoeden krygt. Moet ik haar volgen, maar ik bid u dat gy zwygt. Jacob. Ten minnen.... Beatris. Ik zal u van alles kennis gecven, Indien, ik meêr ontdek. Ja-  28 De VROUW, RECHTER e.n PARTY Jacob. 7al lt,fo, Zo la"g ik zal leeven Zal ik 't erkennen; maar Beatris. Laat los , ik durf niet meer. Weg hopende. Jacob. Neem dees Ducaten noch. Beatris weer koomende. Uw Dienaarcs, myn Heer. Binnen. Jacob. Zou Fredriks min dan op de^myne triumpheeren' «y wil haar trouwen, wel laat ons dit zien te keeren. Alaar hoe! daar is hy zelf. ACHTSTE TOONEEL. Jacob, Julia. Jacob. f~f eer Frcderik, een vraag. • Julia. Als rt u gelief:, myn Heer. Jacob. Ik hoorde iets vreemds van daa"t Geen u en my betreft, men wil my doen eelooven" ' Dat gy Conftantie mind, en dat gy noch daar boven' Aan haar belooft hebt, dat gy breeken zult haar Echt Met Leendert. Ju lia. „ , . Ja> myn Heer, gy zyt wel onderrecht. Dat huw'lyk is reeds af. Jacob. En zy is u genegen? Gy  VAN HAAR MAN. 29 Gy mind haar nevens my? wel aan, trek fluks uw degen » , En zien wy, wie van twee haar t befte waardig is. Julia. Gy fpot 'er mede , en fpeelt de fnoever na ik gis. Jacob. Geenfpotten, neen, ik zweer 't, wil op uw voordeel letten. Ju lia. Zagt, zagt, zo haaftig niet, laat ik u nederzetten, Eer ge u te laat beklaagt. Jacob. Dat is maartyd gefpilt, Ik ben het wel getrooft, doet'alles wat gy wilt. Julia ter zyden. „ Wél, komt 'er niemand die ons hier zal kunnen fcheiden ? Jacob. Watreveltgy? ik zeg noch eens , wil u bereiden , Gy zyt wel bloo, enzoud niet zwichten deze maal, Verftond gy u 't Salet niet beter dan het Haal. Julia. Van een dier twee kunt gy met ondervinding fpreeken.' J ACOB. ik zal niet ruften voor my 't ander is gebleeken. Ik zeg verweer u... of.. . Julia. Stil uw oploopenheid: Het is een valfch gerucht, 't geen zich alom verfpreid : Vrees niet, een hinderpaal, die 'k nooit zal overwinnen, Belet my, datiknooit Conftantie zal beminnen. Jacob. Ha blode! zoekt gy zo te raaken uit myn hand? • Gy geeft my hoop. Julia. Ik zeg, dat door de huw'lyksband, Zy  30 De VROUW, RECHTER en PARTY Zy de uwe haaft zal zyn: zy heeft my laft gegéeven : Ik dien , en u, en haar, wil my niet wederftreeven. Jacob. Mag ik 'tgelooven? Julia. Ja, want in dit wichtig ftuk, Worde ik wêerhouden, 't ftrekt ons beide tot geluk. ' Jacob. Mislei my niet. Julia. Vrees niet, ik zal myn witbefchieten, En gy Conftantia tot uwe Bruid genieten. Jacob gaat in 't Huis van Conflantia. Wat vreemdér voorval zagt NEGENDE TOONEEL. Leendert, Julia. Leendert. \ Toe! vind ik u hier liaan? ■ Wat is 'er goed voor my ? Julia. De zaak is afgedaan, De plaats is my. Leendert. Myn Heer, hoe kan ik ooit beloonen Zo groot een gunft, als ik u heden my zie tooncn ? Julia. Maar één Conditie is noch by dat ampt gefrelt; Doch ze is voor u niet goed. Leendert. '•k Verfta 't, daar moeit wat geld Voor uwe vriend Ju-  V A N HAAR MA N. 31 J u r. 1 a . GeenfliiSi Leendert. Ik bid iaat my dan hooren, Ik wenfchte dat 'er wierd gelegenheid gebooren, Waar in ik wederom u dieftlt kan doen. Julia. Myn vriend, Wil, dat de plaats door my zal worden zelf bediend; Op die Conditie is dat Ampt aan my gegeeven, Het was al vruchtloos, hoe ik ook mogtwederftreeven. Leendert. Kwanfuys, ik vat die ftreek, gy hebt dit wel bedacht: Ik ben een zot, dat ik uw voorfpraak heb verwagt: Ik zie nu, waarom gy myn geld hebt afgeflagen: Dat Ampt is beter om die pluimen op te dragen, En zo geftrikt te gaan: flus was 't uw dienaar heer, ö Vogel! maar fpreek jy Conftantie nu eens weer. Julia. Ik neem 't al wel van u. Leendert. Jy hoorde u wat te fchaameii. Julia. 'k Heb wat ik kon gedaan, 'tfchynt tegen het betaanïen, Maar als gy alles weet Leendert. 6! My legt daar niet aanMaar hoor eens Jonker, eer wy van elkander gaan, Zeg nu welk een Prezent gy zult aan my vereeren? Want zonder my, kreeg gy dat Ampt niet van de Heeren, Wyl ik ondekte dat die Schout-plaats open was. Julia. Myn Heer, zo komt een Vriend ons overal te pas. Leendert. Maar dit 's de boodfchap niet, ik vraag wat gy zult geeven ?  33 De VROUW, RECHTER en PART Y Julia. Myn vriendfchap, en myn hart, zo lang als ik zalleeveri Blyf ik uw Dienaar Heer. Leendert. En ik blyf de uwe niet. Ik denk dan dat dit werk uit vriendfchap is gefchiet, Niet waar? Julia. Hoe! twyffcltgy, detydzal'tu ontdekken, Dat ik dit doe om eens uw gunft tot my te trekken. Leendert. Dat is de regte weg, voor zeker, ga zo voort: Maar ik ben zot, dat ik zo lang u heb gehoort. Hy gaat in 't huis van Confiantia. TIENDE TOONEEL. WJulia. atmenfehen hoorden ooit zo wonderlyke zaken? Nu zai ik dien ontrouwe ook doen de doodsangft fmaaken, En ELFDE TOONEEL. Octaaf, Julia. Octaaf, uit het huis van Confiantia. 'kSprak Heer Leendert daar, en heb van hem vcrftaan, Dat gy thans Schout zyt. Julia. Ja» Octaaf. Gy Schout? hoe komt ge 'er aan? Zyt gy geen Vrouw ?  VAN HAAR MAN, .33 Julia. Gewis; rtyaar 'fc heb dit zo betteken, Om eens van my, met hem in dezen fchyn te fpreeken. Ik heb dit flechts verdicht, dat ik de Schoutsplaats had. Octaaf hebt gy nu noch myn aanflag niet gevat? Octaaf. Gy wilt licht de oorzaak van zyn haat tot u ontdekken. Julia. Gy hebt het wel geraan, dies moet gy voort vertrekken. Zoek volk tot hulp, doch maak voor al niet veel gedruis, En neem hem waar. als hy komt uit Conftancies huis: Breng hem tot onzent. Octaaf. Maar komt dit de Schout ter ooren VVat dan? ... Julia. 't Word.avond, wie zou juilt dit voorval hooren : De buurt is ftil: ik vrees voor die ontdekking niet. 2org flechts dat deze zaak in ftilte maar gefchiet. Octaaf. tk zal het waagen , en ik ga dan hulpers zoeken. fafic zag ooit zulk een klucht? wat zal die kaerel vloeken. Einde des tweeden Bedryfi,  34 De VROUW, RECHTER en PARTY DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Julia, Octaaf. TJulia. s hy daar binnen? Octaaf. Ja, hy vloekt, hy raaft, hy fcheld, Hy Is een burger, en zal klaagen van 't geweld. Ju lia. Hy heeft gclyk ; maar zal in 't kort wel fynder zingen. Ga, haal hem. OÜaaf binnen. 'k Zal het feit hem wel ten halze uitwringen.. Proef nu, 6 wreedc! hoe de doodfehrikfmaakt: ik zal... Maar 'k hoor hem, 't is hoog tyd. TWEEDE TOONEEL. Leendert, Octaaf, Julia, twee Dienders. Leen dert. ïjraiheen: is 't hiervan 't mal? Is 't noch nietlang genoeg? waar moet ik nu weêr hec nen? Ik zweer datditdeSchoutzalfbringenvoordefcheencn. Octaaf, wenkt de Dienders te vertrekken. Gy ziet hem daar, myn Heer : ik heb myn laft voldaan: Het overige kunt gy uit hem zelf verftaan. Julia. Heer, Leendert, 't is my feet. Leendert. Hoe duivel zal 't hier weezenf Nieuw-  VAN HAAR MAN. 3.5 •Nieuwbakken Officier? waar hebt gy ooit geleezen, Dat gy een burger zo moogt handelen ? ftaat u vry My dus te dwingen? waarom komt gy niet by my Als jy myn fpreeken wilt? of zyn dit nieuwe wetten ? Weet gy wei wat gy doet? Julia. Wil op uw woorden letten ! Denk dat Leendert te«en OElaaf. Denk zelve dat Jy ftaat'er om'en lacht? Ik geef jou ftraks een voet Julia. Myn Heer, al zagt, al zagt. ■Gy zyt zeer haaftig. Leendert. Daar leid jou niet aan gelegen, Ik ben zo als ik ben. Julia. Wil dan eens ovcrweegen Op welk een plaats gy ftaat, en fpreekzo als 'tbehoord. Leendert. Ik heb geen tyd daar toe, ik moet zo daadlyk voort. Julia. Wy fcheiden zo noch niet.gy moet hier by myblyven, En u ontfchuldigcn, op 't geen zy van u fchryven. Leendert. Van my? Julia. Ja, geef bericht, op dat men zeker zy. Hebt gy geen Vrouw gehad? wel aan, ontdek het my. Leendert. „ Och! och! wat zal dit zyn? de drommel haal dat vraagen. Ja, ik ben Weeuwenaar. Julia. Zy heeft haar wel gedragen? C % Was  36 De VROUW, RECHTER en PARTY Was eerlyk, is't nietwaar? Leende rt. Men zei zo. „ 'k heb geen zin „ In decze praat , ik vrees daar fteekt wat anders in. Octaaf, hem de hoed afneemende. Men moet voor 't hooggerecht metbloote hoofdefprccJulia. ken) Maar wat deed gy met haar? Leendert. ,, Hier zal de bommel breken. Ik dee ... Ik dee ... J u l ia. Nu voort. Leendert. Wat doet men met een wyf? „ Och !hy weet alles: 'k voel 'taan 'tbeeven van myn lyf. „ Och! och! de Schipper heeft my zekerlykbedroog»n". „ Ik hou my echter ftout. Julia. Is u de fpraak vervlóogen? Leendert. Wel neen; maar'kweetniet hoe 'k uw reden zal verftaaïi. Julia. Ik moet maar weeten hoe 't is met uw Vrouw gegaan.. Leendert. Ze is dood. Julia. Ze is dood. Maar hoe! want zo ik mag vertrouwen, \ Geen my gemeld word. Leendert. Wyl zy 't lecven niet kon houwen. Julia. Maar hoe! en op wat wys? Leendert. Zy Iticrf op Zee. \*  VAN HAAR MAN. 37 Julia. Maar hoe? Leendert. Zy blies haar aaffcm uit: hoe gaat het fterven toe ? Julia. 't Verdriet my langer na die zottigheid te hooren. Zie voor u wat gy doet: zo gy my durftverftooren ... Leendert. Jy hebt met vraagen my noch meerder moe gemaakt. Julia. Geef my dan meêr befcheid. Leendert. 'k Bid, dat gy 't vragen Maakt, Het is onredelyk : wie zou 't van u verwagten, Dat sry die fmart my weêr zoud brengen in gedachten? Denk dat een Man, als hy komt fpreeken van zyn Vrouw, Al is zy dood, weervoeld't vernieuwen van zyn rouw. Die zoete Vrouw, ja wel ik hoor niet van haar fpreeken, Ofik ben zo bedroeft, of mv het hartwil breeken. Hy huilt. Myn tranen... och ! mogt ik... 't is tégen het fatfoen Dat gy... foei fchaamje wat, een Man zult huilen doen. Julia. En ondertusfehen, komtmy een getuigen zeggen, Datgy het met uw Vrouw heel flcgthebtlaatenleggen, Dat gy haar fchand'lyk in een onbewoont geweft, Verlaaten hebt. Leendert. Myn Heer, het is een helfche peft Die dit verzonnen heeft. Julia. Ik kan't ook niet gelooven. Leendert. ■ (boven, Myn arme Vrouw, helaas! myn droefheid komt weer Hy huild. Nu ik die zaak herdenk... he, he, he, he, he C 3 0 Jam-  ?8 De VROUW, RECHTER en PARTY <*> Jammer! hoe ik haar toen werpen zag in Zee. (fen, Och! och! wat fmarthet my, 'k zal myn verftand noch mis» Als ik herdenk, hoe zy het aas wierd voor de Villen: Ik huil my noch wel dood. Julia. Maar heer, gy antwoord niet Zo als 't behoord: wat blyk dat zulks niet is ?efchied? Wy hebben tyd en plaats, en meer omftandigheden: 't Is nodig dat gy dit weerlegt met goede reden. Want myn Getuige zegt, dat gy de onnoofle Vrouw, Zelfs hebt gebonden aan 't geboomte, met een touw. Leendert. Dit's altemaal bedagt, myn Heer, om my te plaagcn! 'k Bid wees voorzigtig: wilt uw wysl>khier indraagen. Sla die Getuige gaè, en help my in-myn recht. Julia. Dat is de meening ook, 'k zal doen gelyk gy zegt: ',k Zal u behulpzaam zyn, terwyl gy ftaat te trouwen, Daarom zal ik u ook niet zoeken op te houwen , Maar aan den Heer Baljuw uw antwoord doen verftaan: 't Is morgen Rechtdag en dan is het haast gedaan. Leendert. Wat! aan den Heer Baljuw? Julia. Gewis, dit moet gefchieden : Dit is de kortile weg: ik gis hy zal gebieden U op de pynbank... Leendert. Hoe! myop de pynbank, Heer? Julia. Voorzeker, 't zal zo zyn : want deeze zaak is teer, En van een groot gewicht, gy kunt dit niet ontfpringen, Want de getuige zegt... Leendert. -De plei? de plei? wat dingen? fa  VAN HAAR MAN. 39 Julia. De plei ftaat zeker : 'k ftel dit maar alleenig voor, Om door de kortfte weg... Leendert. Myn heer, ik bidje, hoor? Wat hoefje deeze zaak aan hem bekend te maaken : Niet dat ik bang ben ; maar om fpoedig thuis te raaken, Ik zal mvn goudbeurs u voort ftellen doen ter hand: Houd alles flil, ftuur die getuige flechts van kant. 'k WeetOnder- Schouten die welandre dingen fmooren. Julia. Gy kend my niet, uw goud kangcenfinsmybckooren: De zaak is van gewicht, dies antwoord my heel kort: Is 't waar, of logen, daar gy mee befchuldigt word? Jk zal dan zien. Zy [preekt zagt tegen OStaaf, ivelke vertrekt. Leendert. Maar, Heer,, och! och! wat moet ik lyden ! Julia. ïk weet één middel, daar ik u door kan bevryden : Ik zal 't uit vriendfchap doen, myn Heer, dies volg' myn Ik zeg beken het nu ; of't is daar na te laat, (raad! Wylik het anders zal den Heer Baljuw ontdekken, Die 't door de pynbank u wel uit den hals zal trekken: ' Maar 'k zie gy hoord my niet. Zy veinjl zig weg te gaan. Lee n d ert. Ik bidje! blyft wat ftaan. Julia. Ik wagt niet langer, fpreek, of 't is met u gedaan. Leendert. Och! och! myn Heer, genS, laat ik genS verwerven, 'k Beken het, ja, 'tis waar, ik heb myn Vrouw doen fierven. C4 DER-  49 De VROUW, RECHTER en PARTY DERDE TOONEEL. Octaaf, Julia, Leendert. T\ /|" Octaaf. j_V_fc yn Heer. Julia. Wel;., Octaaf. De Baljuw verwagt u in 't Comptoir. Leendert. Myn Heer, och! zeg hem niet. Julia tegen Octaaf. Ik kom zo aanftonds voor. Leende rt. Myn Heer, ik zal jou al myn goed'ren tranfporteeren, indien gy deeze zaak voor hem wild feercteeren. Een hand vol bloedskan jou niet helpen : och! och! och! Wat ben ik in een angft! ik bid, verlos my toch. Julia. 't Is wel, ik kom zo weer, en zal dan met je fpreeken. Leendert. Blyf noch een weinig, Hoor, gy kunt dit zo befteeken... Julia. Vt Is geen fatiben dat ik dien Heer lang wachten laat. Octaaf, blyf hier. VIERDE TOONEEL. Octaaf, Leendert. Octaaf. (jy ftaat 'er flegt mee kameraat. Leen-  VAN HAAR MAN. 41 Leende rt. Myn lieve vriend, heb jy niet wel wat geld gekreegei} Van zaaken, die jy voor jou Heer welhebtverzwegen? octaaf. Hoe zo? Leendert. Ik meen, of jy, wanneer men u liet zien Een goed ft.uk goud, zo groot dat gy daar van misfchiên, Zoud ieeven kunnen, niet zoudt weeten uitte vinden Een middel, om het oog van 't ander volk te blinden, Dat ik weg raakten? Octaaf. Ja, men doet al veel om geld. Leendert. 'k Beloof u... Octaaf. Geen belofte, ik moeft het zien geteld. Leende rt. Ga, met my, ik zal u voort ftellen doen ter handen Vyf duizend Dukatons, ga dan in andere lauden, En maak daar uw fortui.1. Octaaf. Eer ik iet verder doe, . Zo reik eerft al het geen jy by u hebt, my toe. Leendert. BH aar... Octaaf. Neen. Eer ik dat heb, wil ik jou niet meêr hooien. Leen dert. Ik zal.... Octaaf, Zwyg, alles is, zo gy 't niet doet, verlooren. C 5 Leen--  42 De VROUW, RECHTER en PARTY Leendert. Daar is het. Octaaf. Anders niet, kom laat ik zelf eens zien. Gy hebt wel goud in deeze binnebeurs miffchien. Wat knoopen het gy aan uw borltrok? Leendert. Zilv're knoopen? Octaaf. Pie moet ik hebben ... Leendert. Maar... Octaaf. Nu, doet bet wambus open. Snyze af. Leendert. Hou u geruft, 'k Zweer dat ik tienmaal meer Zal geeven als ik ben.... Octaaf. 'k Zeg dat ik die begeer. Wilt gy 't niet doen, brui heen. Leendert. Wat doet men niet voor 't leeven! Daar zyn zy. Octaaf. 'tls nu wel, wil nu je gefpens geeven, Zyn 't zilv're. Leendert. Ja, maar hoe! ... Octaaf. Zwyg, geef, of ik laatje ftaan. Leendert. Daar. Octaaf. 'k Moet myn kameraats hier door met blindheid flaan. Maar  VAN HAARMAN. 43 Maar neen 'k wil in een mand, jou liefft naar buiten draagen. 'k Betrouw haar niet. Kan jou dit voorftelnietbehaagen ? Leendert. Ik ben toch in je macht, doet zo gy het verftaat: 't Is my om 't even als ik maar raak op de ftraat. Octaaf. 't Is wel. O&aaf binnen, Leendert. Wat dwing landy. Octaaf met een mand uit. ik zal dat netjes draaijen, Komrasjes, 'k zal de mat u boven 't hooft toenaaijen. Leendert, Wel, wyl het zo moet zyn. Octaaf. Haal in jou kop, noch meêr. De droes! her uit, her uit! Leen d e r t. Waarom? Octaaf. Ik hoor myn Heer. Leen dert. Geef nu myn Gefpen. O ct a af. Zwyg, zo je daar af durft fpreeken : Maak dan vry ftaat dat jou dat bitter op zal breeken: Ik Zul hem zeggen dat je myn omkoopen woud. . Leendert. Ik bid, dat jy maar zwygt, en al myn goedje houd. VYFw  44 De VROUW, RECHTER en PARTY • VYFDE TOONEEL. Julia, Leendert, Octaaf. \YY Julia. W at 's dit? flus heeft uw goed zo niet aan 'tlyfge. hangen: Gy ziet zo wonderiyk, wat hebt gy aangevangen , De fchocn los? wat 's dit? Leendert. Ik heb die los gedaan : Ik Was zo benaauwd, en dagt het zal wel overgaan. Julia. Het is niet vreemd, dat gy het hart u voelt ontroeren, Zo gaat het met die geen die gruwelen volvoeren. Leendert. Maar hebt gy de Baljuw de zaak bekent gemaakt? Julia. Noch niet", ik voel myn geeft door medely geraakt. Maar zeg my had gy tot die wreedheid zo veel red m? Leendert. Gewis, meer dan te veel. Julia. Zeg my de omftandigheden: Ik ftel u vry zo gy de reden aan my toont. Le e n d e r t. „ Wat zeg ik hem nu beft? dat zy my heeft gekroond. „ Myn eigen fchande? neen, ik zal zo wat verzinnen , „ Dat maar wat fchyns heeft. Julia. Nu wil uw verhaal beginnen. Leendert. Wel aan, ik zal het u verhalen altemaal: Zy fprak den gantfehen dag niet dan de fransfe (aal: Zy  VAN HAAR MAN. «S 4$ Zylas Comediên, Romans en zulke grollen, Waar door haar zinnen zo geraakten aan het hollen, Dat zy den gantfchen dag wilde op den Schouwburg gaan. Ju liX. Moeit gy om zulk een zaak de handen aan haar flaan ? Die nu geen frans fpfeëkt, mirt het voorfchrift van wet leeven. Dat is een bott'rik, in de Waereld onbedreven: De Schouwburg is een School, daar ieder in zyn plicht Word onderweezen, en al fpeelend onderricht. Leendert. Maar kan dat gaan, myn Heer? des 's morgens lang te flaapen, En na de middag voor de venfters wat te gaapen, Of uit te loopön? Zie dat deed zy al den dag, 't Gebeurde zelden dat men haar voor 't ceten zag. Julia. Stierf al het vrouwvolk, die wat lang des fmorgens leggen, En doen, gelyk ik hoor van uwe Huisvrouw zeggen, , Men zag in korten tyd geën Juffers in dit land. Leende rt. Opftaande van het bedt, had zy voort by der hand, Pomade, vermiljoen. Julia. Dat 's by demeeftc vrouwen: Men mag zyn belt doen om de fchoonhcid lang te houwen, Of te verbeeteren. Lee ndert. Zy maakte my heel kaal, Het gantfche Jaar fprak zy niet dan de zelve taal, Dat was, van kopen , dan Japonnen, dan weer rokken, Dan Lubben, dan een Muts. Je lagt: neen: 't is geen jokken. Ju-  46 De VROUW, RECHTER en PARTY Julia. t Dit 's der vrouwen aart. Leendert. Zy zweeg geen oogcnblik, Maarfnapten zonder end Julia. Dan zyn zy in baar fchik, 't Is ook geen zaak die u moeit vrcemt te vooren koomen: Wift gy niet langer dat gy had een Vrouw genoomca? Leendert. Zy moeit fteets op 't Salet, of by 't Gezelfchap zyn, 2.y fchonk geduurig Thee, ot'dronk de befte Wyn, Zy floepte fteeds. Julia. Hoe! zou een Vrouw met deeze 7aakcn De dood verdienen? hoe veel zou die ftraf wel raakcn? Dit 's nu gemeen. Leendert. Moet ik ontdekken tot myn fchand, Hoe zy... Julia. Zeg alles, of gy raakt niet uit myn hand. Leen dert. Zy deed... maar Julia. Hoe ! gy zwygt, 'k zeg antwoord op myn vragen. Leendert. Wel, als 't dan zyn moet, 'k zeg zy deed my horens dragen. Julia. Is dat de zaak nu, die zo zwaar een ftraf verdiend ? Daar zyn 'er meer dan gy , en vry wat grooter, vriend. Is dat wat ongemeens? indien al zulke Mannen, Haar Vrouwen, op zo woelt een Eiland mogten bannen , Voor-  VAN HAAR MAN. 4? Voorzeker, dat geweft was in een korten tyd Zo volkryk, als'de (lad of't land waar in gy zyt. Leendert. Hoe' fprcekje haar noch voor? of moetik umeê ftelle.ii By 't volkje dat haar in myn afzyn kwam verzeilen? j ü li a. Ik heb die vuiligheid Lteeds als de peft gehaat. Ik heb een affchrik van zo gruwelyk een daad. Leende rt. 'k Zou zweeren dat gy... Julia. Laat ons van uw Huisvrouw fpreeken. Leendert. Noch meer ? Julia. Gewis: is u haar ontrouw klaar gebleekenï Hebt gy Getuigen dat zy dus haar plicht en eer Gefchonden heeft? Lee ndert. Zou 'k niet ? ja al te veel, myn HeerJ Julia. Wel nu, op dat gy ziet hoe ik u ben genegen, Zo gy my toonen kunt, dat dit.zo is gelegen, Zal ik u laaten gaan, en fpreeken daar niet van. Ik weet hoe zulk een zaak moet fmarten aan een Man; 'k Zal noch een weinig tyds die euveldaad verzwygen, Zie ondertusfehen uw Getuigen hier te krygen. Leendert. Indien een van uw Knegts mogt naar Beatris gaan. Ik zou de waarheid van myn zeggen doen verftaan : Zy weet het, hoe de zaak was door myn Wyf beueeken. Eén Diender uit, die Julia iets inluiflert. Julia. Myn Heer, ik krys daar volk, dien ik zal moeten fpreekC11: Oaaaf  4$ De VROUW, RECHTER en PARTY Octaaf zal zorgen dat gy hier Beatris ziet. Volg deèzen Dienaar, en weerftrecf hun order niet. Tegen Oötaaf. Gsi, roep de Vrienden hier. ZESDE TOONEEL. Constantia, Julia, Jacob. Constantia. 'ÏVTyn Hecr,zbu 't waarheid weezen? Uw hart dat gy aan my zoo menigmaal voor deezeh Hebt aangeboden, kan dat nu niet zyn voor my? .Spreekt Jacob waarheid, zeg ons hier uw mening vry. JUlia. Schoon ik door zyn verhaal my voel verongelyken , Zegt hy de Waarheid, ja, doch'thart,welkudeed blyken Zó groot een vinnigheid, blyft echter even teer, Maar 't is uw Vriendfchap, niet uw trouw, die ik bc geer. De hemel heeft, helaas-! te veel belets gegeeven , En zonder Wonderwerk kan ik met u niet leeven, Indien gewenfehten ftaat: dies kies hem totuw„man, Dewyl dat ik die niet aan u verftrekken kan ; Het is my leet, maar 'k moet... C on sta ntia. Laat ons de reeden hooren. Julia. Dewyl gy 't eifcht, wel aan; maar wilt u-nlet v.erftoorcn, Ik ben aireets getrouwd. CONST an tia. Hoe fchelm, zyt gy getrouwd ? Julia. Zo haaftig niet, ik bid, dat gy uw drift weerhoud. Co n-  VAN HAAR MAN. 4? Constantia. Waarom my dan bemind? waarom uw Echt vcrzwecgen, En onderwyl getracht, om u door alle wegen Te veilen in myn gunft? Julia. Schoon dat ik ben gchuuwd, En 't hart voor 't fchenden van de huuwlyks banden, gruwt, Het ftaat my vry om u.en uwe deugd te minnen, Ik hoop ook eeuwig om uw Vriendfchap al myn zinnen... Constantia. Zwvg, zwyg: wie hoorde ooit zulk een bui^en/poortg- 't" heid? , Bedrieger wyl gy my zo fchandlyk hebt mislem, ZweerVu deeze daad in't kort te doen berouwen. Julia. Zoud gy, Mejuffer, aaneen Vrouw dan willen trouwen? Constantia. Gy Vrouw? Gy? T Ti ^ Julia, baar Boezem ontblootencie. Oordeel zelf. Constantia. Daar is gecntwyfiel mee. Julia, tegen Jacob. Die Medeminnaar, vreeft gy die nu noch myn Heer ? Jacob. Vergeefmy, gy kunt min, en minnenyd verwekken, ö Constantia. Maar wat bewoog u tochdees kleed ren aan te trekken? Julia. Gy beide zult verbaaft aanhooren myn verhaal: ' 't Zyn wonderen, ikbid, ga met my naar de zaal: ' 't [shiernietveilig, ik hoor Leendert herwaarts treden, ' Kom volg, en hoor de zaak met haar omltandigheden. ,ri mui. 7V  50 De VROUW, RECHTER en PARTY ZEVENDE TOONEEL. Leendert met gezueld tegen de Dienders uitdringende. "\^/^eg , weg, "tis vruchteloos, dat gy my wederhoud: De pynbank vrees ik meer, hoe kloek ik ben enftout: Wanneer ik daar aan denk, dan kan geen moed ons baatcn, Ik ben te zwak, de Schout is niet te vreên met praaten: Ik heb hem boven dit, myn fchande doen verdaan, 't Is al om niet, hy wil daar geen geloof aan flaan: Hy wil dat ik hem zal doen door getuigen tooncn , Dat ik een koekkoek ben, dan zal hy my verfchoonen. Ik .... ACHTSTE TOONEEL. Leendert, Octaaf, Beatris. ips Octaaf. J_^/aar 's de vryfter. Leendert. Goed; maar 'k fprakhaar liefit alleen^ Octaaf. Heel wel, als 't u gelieft. NEGENDE TOONEEL. Beatris, Leendert. Beatris. H eer Leendert, omwatreên Hebt  VAN HAAR MAN. |* Hebt gy me ontbooden? Leendert. . . Hoor Beatris, wu niet fchroomen, Het is uit hoogen nood, dat ik u hier deed k'oomen. Beatris. Uit nood? Leende rt. Gewis, niï ftaat myn leeven in uw hand. Beatris. In myne hand ? Leendert. ,. . Ja toch, myn hals blyft hier te pand, Zo. gy my niet verloft : gy kunt my nu het leeven Behouden, zo gy my wild gunftig antwoord geeven. Zeg maartwec woorden , 'kzie my op dien eigenftond, In vryheid. Beatris. Hoe! myn Heer: twee woordenuit myn mond, Zyn die zo kragtig? wel zeg op dan, zonder draalen, Al wouj'e 'er hondcrt, 'k zal om u die wel herhaalen. Leendert. Cy zult die zeggen? Beatris. Ja. Leendert. In 't byzyn van de Schout? Beatris. ,\Vel waarom niet? Leendert.' 'kDank jou, dat jy myn lyf behoud. Je moet dan zeggen. . .. Beatris.' Wel, verwacht gy noch een vraager? 'Wat moet ik zeggen? Leendert. Dat ik was een hoorendrager: D a Dït  52 de VROUW, RECHTER en PARTY Dit zyn dc woorden, die ik heb van u verzogt. Beatris. Gy fpot myn Heer, en hebt dit om de kluchtbedocht. Leendert. Geenfins. Beatris. Gy boert. Leendert. Ik zeg, gy moet hem dit verkiaarën, Al zouje liegen. Beat ri s. 'k Zal my daar wel voor bewaaren: Jou zulk een fchande doen? Leendert. Ik zeg,, dat ik 't begeer: Is 't beter dat ik bang, dan dat ik mis myn eer? B eat ris. Hoe! hangen ? jy ? waarom ? jy hangen! jy. Leendert. Wat vragen! Om dat men hangen wil al die geen horens dragen Zottin, jou wysheid zal my helpen aan myn dood. B e a tris. Maar denk eens wat affront? Leend ert. 'k Bid help my uit den nood ; Ik zal 't vergelden , 'k wil, al waar ik 't nooit voor dcczen Beatris, 'k moet, en wil een hoorendrager weezen. Beatris. Al uwe vrienden, al uw kenniffen. . . . Leendert. Al weer...; Beatris Die zullen lachen, dat gy zo verliest uw eer, Leen-.  VAN HAAR MAN. 53 Leendert. Dwarsdryffter, hebben zy wel reden my te kwellen , Om dat ik haar gclyk... ik zal dat wel beiteilen. Beatris. Maar zeg my, op wat grond, ik dceze zaak zal doen? Uw vrouw is immers dood ? Leendert. Nu fpreekjc met fatfoen. Te kende Julia, jy moet my niet verfchoonen, Maar zeggen, hoe dat zy met horens my dorft kroonen. Beatris. Waarom ? Leendert. 'k Word dol! waarom? wyl zy vergat haar plicht. En andre mans Beate is. 'k Lieg niet, 't zyn zaaken van gewicht. Al wierd gy noch zo dol. Leendert. Ik vergje niet te liegen: Zeg maar de waarheid, 'k wil de Schout ook niet bedriegen. . Die kaerel, op die nacht my in den tuin ontfuapt. Wat deed die daar? jy weet hoe ik hem heb betrapt, Beatris. Die kaerel was by my ? Leen d ert. By jou? wil overwegen Dat jy toen anders fprak. Beatris. Dat 's waar, 'kwastoen verlegen, 1 v vroeg, en dreigde my, ik zag 't geweer ontbloot, Ik docht toen, zeg ik neen , dan raak ik zelve dood. Leendert. 't Is dan niet waar?' D 3 Bea-  54 De VROUW, RECHTER en PARTY Beatris. Geenfins. Leendert. Myn vrouw heeft na behooren Zich dan gedraagen ? Beatris. Ja, en toen, en van te yooren. Zo lang 'k haar heb gekend beminde zy de deugd. Leendert. Maar heeft zy haar niet eens met andre mans verheugd. Beatris. Wel neen. Leendert. Niet eens ? Beatris. In ernft. ' Leendert. Zie daar, dan moet ik hangen. Och , add're tong, Serpent, wat hebje aangevangen? 'k Heb jou getuigenis, zo vals, te licht gelooft: "k Heb haar van 't leeven door myn jalouzy berooft, Gejoovende, dat my haar ontrouw was gebleken, Deed ik, al wat men doet, door bittre haatontfteeken: En tot myn ongeluk vind ik nu , en beken Hoe zeer 'k 't wenfeh dat ik geen hoorendrager ben. Gy, gy zyt de oorzaak van haar dood, wil nu ook trachten, Voor zulk een boosheid , dit myn onheil te verzagten : 'k Vergeef jou alles; maar in deeze hoogen nood, Waar in gy ziet dat ik gevaar loop van myn dood, Dien my ten minften, als 't Vals, nu voor getuigen ; Zeg dat ik 't ben geweeft, zie zo het recht te buigen, Bewys het zo gy kunt, gy zult my vriendfchap doen , Ik vrees meer voor de galg, als vóór 't gewaand fat•* iben. Bea  VAN HAAR MAN. 55 Be at ri s. 'k Geloof dit; maar kan ik de Schout bewyzen geeven Van dingen , die niet zyn, ik voel my aangedreeven, Door myne plicht, myn Heer, om voor haar eer te ftaan, Te zeggen dat gy haar hebt ongelyk gedaan. Leendert. Wel eer ik hang, zal jy jou ftraf van my ontfangen : Ik wil jou beul zyn. Hy grypt haar hy de hals : Zwyn, getuig, eer ik moet hangen. Beatris haar verweerende. Help, help, ik word vermoord, och ! help! Leendert. Ik wil dat jy, Als ik gevoelen zult, jou boozc fnoode pry TIENDE TOONEEL. Octaaf, Leendert, Beatris. WO ctaaf. at 's hier te doen? Leendert. jk wü dat zwyn de hals omwringen. Beatris. Die oude zot, wie hoorde afgryfelyker dingen ? Wil zyn een hoorenbeeft al fchoon dat hy 't niet is. Leende rt. Karonje, fprcekje noch? ik zal u ftraks, gewis.. Octaaf. Ga jy naar binnen. . P 4 ELF- é  $6 De VROUW, RECHTER en PARTY ELFDE TOONEEL, Leendert, Octaaf. Leendert. Och ! nu is het omgekoomeu. Myn vrouw is dood, en 'k heb haar onfchuld klaarvernoomen; Eer ik gehangen word , fterf ik door naberouw: Foei, foei, dat ik zo heb gehandelt met myn vrouw. Maar, och! daar komt de Schout: my dunkt, 'k zie voor myn oogen, Myn waarde Julia, och! och! ik ben bedroogen. Zie daar al weêr. Octaaf. Myn heer... Leendert. De fchrik ontflelt myn bloed. Octaaf. Bedaar, het is de Schout, denk datgy zwygen moet. TWAALFDE TOONEEL. Julia, Leendert, Octaaf. W. . Julia. el: uw getuigen, gecit die, naar myn wcnfch, u 't leeven? Wat zegt zy? zalzy ons bewyzcn kunnen geeven? Leendert. Helaas! ik heb meer eer* als ik wenfch dat ik had. Julia. Gy hebt dan uw gevaar nu ook wel recht gevat? Leen-  VAN HAAR MAN. 57 Leendert. Ik heb een gruw'lyk ftitk, 'k beken het, aangevangen. Maar zo ik koekkoek was had zy haar loon ontfangen. J ulia- 't Schynt dat gy mocilyk word, om dat gy zulks niet zyt. ■ ' Le en d ert. Ik'ben vol wanhoop, zie myn tranen: welk een fpyti Julia. Wenfcht gy dat Julia de deugd had laten vaaren ? Leendert. Och ja, myn Heer, och ja, dat durf ik u vcrklaaren : r Waar zy bemind gewecft van andre mannen, dan Had ik getuigen, die ik nu niet vinden kan. Julia. Zo weet gy dan voor ü geen toevlucht uit te vinden? , Leendert. Niet als uw goedheid, geld, en tranen, 'k heb geen vrinden Julia. Het is' my leed, Leendert. Myn Heer! Julia. Neen-, 't recht ga nu zyn gang. Le e n d ert. Och! raakt het aan het Recht 'ris zeker dat ik hang. Julia. Dat 's zonder twyffel, wyl dat gy niet aan kuntwyzen, Waar in zy u misdeed, maar dat gy haar moet pryzen. Leen dert. Ach! waarom nam ik toch zo eerelyk een vrouw? Had ik een ligtekoöy genóomen , 'och ! hetzou Nu beter voor my zyn. Juli a. Gy ziet dan dat uwza'aken-, ' ü 5 Kiel  S8 De VROUW, RECHTER en PARTY Niet meer in ftaat zyn om na rechten goed te maaken . 'k Moet dan de Heer Baljuw ontdekken zulk een daat. Leendert. Myn Heer! Julia. Wilt gy dat ik myn plicht verzaak ? Leendert. Wat raad! Julia. Octaaf, kom breng hem weg. Leendert. Och! laatje toch bcleezen! Myn lieve Schout! ik bid! Julia. Breng weg, het kan nietweczcn. Leendert. Denk dat de galg.... Octaaf. Kom, kom. Leen dert. Heer Schout, Heer Schout, een woord. Octaaf tegen Leendert. Daar komt Heer Jacob met Conftantia, voort, voort. DERTIENDE TOONEEL. Constantia, Jacob, Julia, Leendert, Hendrik, Octaaf. BConstantia. lyf, blyf, Oaaaf. Tegen Julia. Myn Heer, ik heb u iets te ontdekken, 't Geen aan Heer Leenderttot behoudenis kanitrekken. Julia. Kom, gaanwe in myn vertrek? Con;  VAN HAARMAN. 59 Constantia. Heer Jacob blyf by hem. VEERTIENDE TOONEEL. Jacob, Leendert, Octaaf. WJ a co b. y komen tot uw hulp, indien gy geeft uw ftem, Tot al het gene wy tot uw behoud beginnen. L ee n d ert. Och ja, myn Heer, och ja. Jacob. Gy moet een ander minnen: Conftantie hoord aan my, haar moeder vindt dat goed. Leendert. !t Is wel. Jacob. Maar daar is iet dat gy verrichten moet. Leendert. !k Wil alles doen, als ik dedoodmaarmagontkoomen, Och! 't leeven is zo zoet. Jacob. Wy hebben voorgenoomen, TJ uit te huwen aan een Juffer die de Schout Zeer nabeftaat, licht dat'dit ftrekt tot uw behoud: Wanneer hy zwygt, kunt gy het leeven niet verliezen. Leendert. Och, ongelukkig menfeh, ik zal wel moeten kiezen, 'kMoethoorcns dragen, ofkmoethangen,'kziehetwel. Jacob. Uw vuile jalouzy, ftrekt uw gemoed een hel, Kan door uw wanbedryf die drift u niet berouwen? Leendert. Zal 't dan zvn hoer niet zyn die ik zal móeten trouwen.  Co De VROUW, RECHTER en PARTY Jacob. Neen, een veel waarder pand, verblinde, mits dat gy Zult zwecren , dat gc uw drift, die booze jalouzy Verbannen zult, dat gy van heden af, uw zinnen Zult fchcrpcn om uw vrouw volftandiglyk te minnen. Leendert. Och ja : dat zal ik doen, en kon ik uit de dood Weer doen herleeven myn zo dierbaare Echtgenoot, Ik zou, dat zweer ik u, my werpen voor haar voeten Haar bidden om genade , en dus myn misdryf boeten : , *k Heb van die wreede daad tot in myn hart berouw. VYFTIENDE en laatfle TOONEEL. Julia in vrou-zve klederen, Constantia, Beatris, Jan, Leendert,'Octaaf, Jacob. OJulia. ndankbare! houd uw woord , zie hier, zie hier uw vrouw. Leendert. Wat zie ik... Julia. Julia. Gelooft gy 't niet ? Leend ert. Kan 't weezen ! Ach ja, myn Julia! zyt ge uit de dood verreezen ? Ik bidde u om gena, 'k vervloek myn gruwelftuk : Wie redde u uit de dood, wie geeft my dat geluk. Julia. Sta op, 'k vergeef het u, ik zal 't u wel ontdekken : Vernieuwen wy onze Echt, die my tot vreugd kan ürekkcn. Tc-  VAN HAAR MAN. 61 Tegen Conftantia. En gy, vrindin, ontta'ng by dees verbintenis, . Myn Medeminnaar, die uw deugden waardig is. Einde tan het derde en laatfle Bedryf,