VADERLANDSCM woordenboek; XXXV. DE EU   VADERLANDSC H WOORDENBOEK'» QORSPRONKLYK VERZAMELD door J a C o B u s kok: VIJF-EN-DERTIGSTE DEEL. Zuil- Zïp. MET KAARTER j PLAATEN en POURTRAITTEN, te AMSTELDAM, bij J O HANNES ALLART. NDCCXCYt   B E R I G T VAN DEN UITGEEVER. tjrij ontvangt hier, waarde Landgenooten, het laatfle Deel des vaderlandschen woordenboeks; een Werk, V welk ik niet fchroome, boven alle andere foortgelijke Verzamelingen, van de zijde van deszelfs nuttigheid, aan te prijzen bij de zodanigen, wier beoefening, onder andere, werkzaam is omtrent de meest weetmsw aardige bijzonderheden, het Land, waar in zij geboeren en opgevoed zijn, betreffendej $en Werk, aan V welk, om aan die belangrijker iedoelinge te kunnen beantwoorden, moeite noch kosten zijn gefpaard. Bekend, en in veeier handen, zijn verfcheiden Woordenboeken, met welke d& Faderlandfche Leezer met voordeel kan te * 3 raa-  n BERïGT van den UITGEEVER. raade gaan. Doch derzeher plan en uitvoering voldoet niet, op verre na, zo volkomen, als het onze, aan het gemelde oogmerk. Dat plan hleldt in, een berigt aangaande de meest merkwaardige voorvallen en bijzonderheden, van genoegzaam alle gewesten des bekenden aardbodems. Het natuurlijk gevolg daar van, is, dat de Faderlandfche Leezer, dikmaals, eenen grooten reeks van Artikelen moet over [lappen, voor dat hij van zijn zoeken de bedoelde voordeden gemete. Hier , daarentegen , is hij , om zo te fpreeken, altijd thuis. Bij ieder opflag valt hem in V oog, een Gewest, Stad, Dorp, Perfoon, en wat niet al meer? waar toe hij, in zijne hoedanigheid van Nederlander , in eene meer of min naauwe betrekking [laat. Van hier ook dat de Verzamelaar zich /leeds heeft toegelegd., om, zo veel doenlijk was, zich op volledigheid toe tf leggen, en geene moeite te fpaaren, om alles, wat hem weetens- en meldenswaardig fcheen, met gepaste uitvoerigheid te plaatzen. Niet ongelukkig -vleit hij zich, hier in geflaagd te zij'%. Niet verwaand genoegd intusfchen, is hij om zich te verbeelden, dat, ginds e» elders, gscne gaapingen kunnen worden aangeweczen. In de over-  BERIGT van den UITGEEVER. m overtuiging van zijn onvermogen, om, zonder hulp van elders, alles te kunnen melden, was verdient gemeld te worden, nodigde hij, meer dan ééns, zijne Landgenoot en uit tot het mededeelen van ongedrukte opfeilen, Perfoonen, Geflagten, Steden en meer andere zaaien betreffende. Niet vrug-tloos was die uitnodiging. Meer dan ééns wierdt daar aan voldaan, door het mededeelen van belangrijke Stukken, vooral onze Faderlandfche Geftagten betreffende. Met dankbetuiging aan de geagte Zenders wordt die me* dedeeltng hier openlijk erkend. Doch, veel ontbreekt 'er aan, dat de maate der mededeelinge zou vervuld zijn. Meer dan een bloot vermoeden is het, dat ginds en elders nog Aanteekeningen, Steden, Perfoonen en Geflagten betreffende, berusten, met welker mededeeling aan het Algemeen een weezenlijke dienst zou gefchieden, en die tevens tot de Volledigheid van ons Werk niet weinig zou bijdraógen. Daar het voorneemen is, bij wijze van naaleezing, een Bijvoegzel op dit Woordenboek te vervaardigen , worden , derhalven, alle bezitters van onuitgegeevene Stukken hier mede emfig verzogt, dezelve ten fpoedigjlc te zenden; kunnende dezelve van de on-  iv BERIGT van den UITGEEVER. ongefchondene teruggave der Oorfpronklijke Papieren , indien dezelve verlangd worde, zich verzekerd houden. Met gelijken dank als deeze verlangde Stukken, zullen ook ontvangen worden de aanwijzingen van mis/lellingen, of van overgefi'agens Artikelen, mids met een de bronnen, waar uit dezelve kunnen worden aangevuld, worden aangewezen. Van twee Provinciën, cntbreeken nog de beloofde Landkaarten. Te gelijk met de Bijvoegzels, zullen dezelve worden afgegeeven. VADER-  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. Zuilem en westbroek. In het Eenë.idertiafle Deel van ons Woordenboek, ter bekwaame plaatze, van West broek verflag gedaan hebbende, bepaalen wij ons hier tot de eerstgenoemde Heerlijkheid. Zij ligt in het Nederkwartier des Stichts van Ufec/it, aan de Noordzijde van den Vegtftroom. Haara uitgeftrektheid vinden wij beeroot op vijfhonderdtwaalf Mor* gens en vierhonderdvijfëntwintig Roeden Lands. Nu ongeveer driehonderdënvijftig jaaren geleeden, wierdt Heere frank van borsselen, Heer van Feere,, met deeze Heerlijkheid begiftigd, door den Bisfchop van Utrecht en den Abt van Oostbroek, mids daar voor betaalende honderd Nobelea ééns, eu eene jaarlijkfche erkentenis van vier Ponden. Heere frank van borstelen, zonder kinderen zijnde overleeden, kwam de Heerlijkheid Zuilen, volgens het regt van Erfopvolginge, aan zijne Zuster eleonora van borsselen, gehuwd san jaw van buren. Langs deezen weg kwam de Hearlijkheid in een ander Geflagt, te weeten, dat van Ruilemburg, naardien Heere jan, laatst genoemd, geene andere kinderen dan eene Erfdogter naaliet, die van Heere gerrit, Heere van Ruilemburg, de Echigenoote was geworden. Wel haast verwisfelde nu wederom de Heerlijkheid van Geflagt. Heere gerrit hadt eenen Zoon, jasper genaamd, welke, onder andere kinderen, eene Dogter verwekte, die met willem, Graave van Rennenberg, trouwde. Deeze, op den elfden Julij desjaars 1545» XXXV. deel. A OP Züi.  2 ZUILEN en WESTBROEK. op zijn Huis te Zuilen, zijnde overleeden, wierdt zijn Hart in de Kapel begraaven, maar zijn Lichaam te Oosthoek, en zijne Ingewanden, te Westbroek. Naderhand, egter, gelijk wij, op het Artikel het Dorp Zuilen, nader zullen vernaaien, is zijn Lichaam derwaarts overgebragt. Door het vroeger overlijden van eenen Zooue des Graaven van rennenberg, kwam, bij diens affierven, de Heerlijkheid Zuilen aan zijnen Kleinzoone jan francois van rennenberg; die, om zijne kinderloosheid, dezelve naliet aan zijnen Neeve herman, Graave van Rennenberg, Heere van Aldenkorn, en Proost van Sint Lsmbrechts Kerke te Luik, en van Oudmunfter te Utrecht; welke deeze goederen overgedraagen heeft op joris lalaikg, Vader van .willem lalaing, eerft n Graave van Hoogfiraten; wiens Zoon, anthonis van lalaing, alzo hij zelve, door vroeger overlijden, den tijd der Erfopvo'ginge niet beleefde, daar van de eigenaar wierdt; doch de Heerlijkheid eerlang verkogt aan kaspar quinget. Ten verzoeke van deezen, en ten zijnen behoeve, als mede van zijne nsakomeiingen, wierdt de Huizing van Zuilen, roet het Erf, groot omtrent drie Morgens, en nog twee Land. hoeven, gelegen in de Heerlijkheid, in plaats van Erfpagt, door de Gedeputeerde Staaten des Lands van Utrecht tot een onverfterfiijk Erfleen verklaard: onder deeze voorwaarde, dat het Leen, in gevalle van verflerf of vervreemdinge, verzogt zou moeten worden met een Voeder Rhijnföhen wijn, inhoudende vier Aamen : als mede, dat de Remonftrant, voor de Redende, of het afkoopen van den Jaarlijkfchen Canon, gaande uit de voornoemde Erfpagtgoederen, zijnde 's jaars negentien guldens en tien ftuivers, in ééns zou betaalen de fomme van tweeduizend guldens. Kaspar quinget, boven genoemd, verkogt de Heerlijkheid Zuilen aan adam van lokhorst, Heere van Akemade. Deeze liet eene eenige Dogter naa, elizabgth van lokhorst, die haaren Man, uit het Geflagt van reede van neoerhorst, eeneDogter baarde, anna elizabeth, naa het overlijden van gameiden adam van lokhorst, haaren Grootvader, Vrouwe van Zuilen geworden. Door haar huwelijk met hendrik jakob van tuyl van skrooskerken kwam de Heerlijkheid in dat aanzienlijk Geflagt,  ZUILEN. (Het Dorp) 3 fiagt, welk dezelve geduurende een geruimen tijd heeft beceeten. Zie mattheus, de Jure Gladii; m. alting, Notitia Germania Inferioris} Hiflorie van het Utrechtsck Bisdom. Zuilen, (Het Derp~) een verruaaklljk Dorp, in de boven gemelde Heerlijkheid , aan de rechter zijde van de rivier de Vegt gelegen , ongeveer een uur gaans beneden de Stad Utrecht. Indien Thule, in eene Ouden Giftbrief vermeld, het hedenda3gfche Zuilen zij, moet het Dorp, zo niet al vroeger, immers zedert het begin der Negende Eeuwe, een aanweezen gehad hebben. Van ouds ftondt hier eene Kapel, met eene Vikarij, die ter begeevinge van den eigenaar der Heerlijkheid Zuilen ftondt. In het voorgaande Artikel hebben wij verhaald, hoe het Lichaam des Graaven van rennenberg in de Kerk van het nabuurig Dorp Oostbroek wierdt begraaven. De Kerk van dit Dorp, in den Jaare 1580, zijnde afgebroken, wierdt het Lichaam, nevens de Graftombe, na de Kapel van Zuilen overgebragt. In het begin der naastvoorgaande Eeuwe wierdt de bovengemelde Kapel afgebroken, en, in de plaats van dezel/e, ten dienfte der Hervormden, eene nieuwe Kerk gebouwd, een kiein, doch fraai gebouw, hebbende op den Voorgevel, na den Vegtkant gekeerd, een klein zeskantig Kioktorentje. Nogthans beriep men 'er geeneu vasten Leeraar, maar wierdt, zints het Jaar 1620, tot in den Jaare 1652, nu en dan der Gemeente iets tot ftigtinge voorgeleezen. In het laatstgemelde jaar, naa dikmaals heihaald aanzoek, beriep men 'er eenen vasten Leeraar, hendkik thkman genaamd. Hij behoort onder de Klasfis van Amersfoort. In den Jaare 1748 wierden in het Dorp en de Heerlijkheid, als mede in eene Streek Lands, Zwe» zevenge genaamd, aan de (linkerzijde van den Vegtftroom gelegen, en aan Zuilen onderhorig, in alles honderdzeventig Huizen geteld. Door zijne Tichelbakkerijen en Steenovens is Zuilen zeer vermaard. Een goed gedeelte der Ingezetenen heeft daar van zijn beftaan. — Het Dorp Zuilen is, om  4 ZUILEN. (Het Dorp) eene bijzondere reden, merkwaardig, en heefc zich eenea naam verworven, die , onder den invloed der Verlichiinge deezer tegenwoordige dagen, na de uitrooijing van overoude, hoe zeer bij veelen geheiligde, vooroordeelen, met een reikhalzend verlangen uitzien. Wij hebben het oog op het affchaffen der bij de meesten voor hoogstnadeelig gefchatte gewoonte, het begraaven der dooden onder dien zelfden gretid, op welken de Christenen ter verheerlijkinge van den God des leevens openbaar verzamelen. Zuilen, voor zo veel ons bekend is, heeft, hier te Lande, het eerfte voorbeeld gegee. ven van het atfehafien dier wanvoeglijke gewoonte. Te weeten, naa lang beraad, gevolgd van eenpaarig befluit, wierdt, in den Jaare 1781, de Regeering der Pkatze te raade, om, onder goedkeuring der Edel Mogende Heeren Staaten des Lands van Utrecht, als mede van den Heere der Heerlijkheid, op eenen kenen afftand buiten het Dorp, eene Begraafplaats aan te leggen, en, met bewilliging der Ingezetenen, zich te verbinden, alle Lijken, zonder uitzondering,, niet meer in de Kerk, maar allen ter dier plaa;ze te begraaven. Niet alleen bij 'sLands Staaten, maar ook bij den Heere en de Vrouwe van Zuilen, vondt het verzoek een gunftig gehoor. De laatstgemelden deeden nog meer: zij verbonden zich niet ilegts, om ten hunnen opzigte deeze loflljke gewoonte te zullen doen in agt neemen, maar zij weezen , daarenboven, een gefchikten plek gronds aan, ten gemelden oogmerke beftemd, welken zij aan de bewindvoerders der Inftellinge ten gefchenke gaven. De begraafplaats ligt, op een kleinen afftand, een weinig ten Westen van het Dorp Zuilen, eenige Roeden van den gewoonen Rijdweg. De Begraafplaats is omringd met eenen fteenen Muur. De toegang pronkt met eene fraaie Poort, welke tot gepast Opfchrift draagt de Zinfpreuk: wy leeven om te sterven. Zie BROüëRlüS, Utrecht Verheerlijkt; alT1N6, Notit. German. Inferior. j 2Weu•we Nederlandfche Jaarboeken.  ZUILEN, (Het Huis te} enz. 5 Zuilen, ( Het Huis te) in liet bovengemelde Dorp, omtrent een Snaphaarfchoot ten Oosten van de Kerk der Plaatze gelegen, is zekerlijk een der oudfte Geftigten in zijne foort, in deezen oord, gelijk uit deszelfs gedaante duidelijk genoeg kan worden afgeleid. Het ouderwetsch Gebouw pronkt, naamelijk, met twee achtkantige Torens op de hoeken van den Agtergevel, en twee zeskantige Torens op de hoeken van den Voorgevel. De fpitzen fteeken boven het Dak van het Huis uit. Rondom ligt het Gebouw in breede en diepe Vijvers. Aan de voorzijde pronkt het met een ruimen Voorhof. De fraaie tuinen en beplantingen , agter het Huis, befiaan eene aanzienlijke uitgeftrektheid. Van binnen ontmoet men een goed aantal Vertrekken, den luister van zijne vroegere en tegenwoordige bezitters waardig. In of omtrent het Jaar 1300 geftïgt zijnde, wierdt het, in den Jaare 1536, door de Staaten des Lands van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofftad erkend. Meermaalen verfcheenen de eigenaars wegens hetzelve ter Staatsvergaderinge van het Gewest. Zie de gemelde Schrijvers. Zuilenbubg , ( Het Huis te) eene Riddermaatige Hofftad , in het Overkwartier des Stichts van Utrecht, nabij het Dorp Overlangbroek, ten Noordwesten van de Kark van die Plaatze. Langen tijd was het de eigendom van het aloud Stichtsch Geflagt uit den eng. Het Gebouw is een mengelmoes van oud en nieuwerwetsch. De oorfpronklijke gedaante is die van een vierkantig Steenen Huis. Hoewel het, in laateren tijde, door zijnen toenmaaligen eigenaar Jonkheer frederik christiaan rynhard, Baron van Keede, Gtaaf van Athlone, van nieuws is opgehaald, vertoonen 'er zich, egter, nog «enige oude fteenen Muuren. In den Jiare 1536, het tijd— flip der Riddermaatigheid van veele Huizen in het Sticht van Utrecht, wierdt ook het Huis te Zuilenburg tot die waardigheid verheven. r Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht. A 3 Zui-  * ZUILESTEIN. (De Heerlijkheid) ^ Zuixestein, (De Heerlijkheid} gelegen in het Overkvvartier des Stichts van Utrecht, een weinig ten Noorden van den Rhijn, bijkans op gelijktn aftland tusfchen de Steden Rheenen en Wijk bij Duurfiede. Zij draagt ook, zomtijds, den naam vaa Leerjum; onder welke benaaming wij, ter voegzaatne plaatze in ons Woordenboek, daar van reeds een kort verflag gedaan hebben; waarbij wij, egter, nu nog het volgende moaen voegen. Groote oneenigheden ontftonden, in het voorlte gedeelte der naastverloopene Eeuwe, over deeze Heerlijkheid. Adelheid van reede, Dogter van godard van reede, Heere van Amei otigen, in den Jaare 1609, het Huis Zuilefiein verkogt hebbende, voor eene fomrae van tienduizend guldens, aan joan renesse van der aa Proost vsn S. Jan te Utrecht, verkreeg deeze vervolgens, in den Jaare 1613, dat gedeelte van de Heerlijkheid Amerongen, welk den Domproost behoorde, en vervolgens de Heerlijkheid van Zuilefiein uitmaakte, in erfpagt. Hier tegen verzette zich de Heer van amerongen , beweerende dat het Goed, als aan Fideicommis onderhevig, niet buiten zijn Geflagt mogt . vervreemd worden. Bij deezen twist kwam nog een andere, tusfchen de beide genoemde Heeren over de paaien of grensfebeidingen der wederzijdfche Regts! gebieden. De S.aaten des Lands van Utrecht bemoeiden zich met dit gefchil, en beteugelden het voor eenigen tijd. Doch het vuur was wel gefmoord, maar niet gebluschti Met nieuwe woede begon het, van nieuws, te branden\ zints aan den Heere van amerongen het hooge Regtsgebied wederom in pandfehap was gegeeven. Fredrik henrik, Prins van Oranje en Nasfau, Stadhouder van het Gewest' ziende, dat zonder zijne tusfehenkomst, de peis bezwaarlijk zou kunnen getroffen worden, ftak zich eindelijk in de zaak een middel hebbende uitgedagt, om san dezelve een voeg! zaam einde te maaken. Naa alvoorens de overhoop liggende, partijen met elkander te hebben bevredigd, kogt hij de Heerlijkheid Zuilefiein, met alle derzelver onderhoorigheden. De Heeren Geè'Mgeerden, uitmaakende het Eerfte Lid der Staats, vergaderinge des Lands van Utrecht, en de Ridderfchap, Zijnde het tweede Lid, bekragtigden, in den Jaare 1630, dien  ZUILESTEIN. (De Heerlijkheid) 7 dien koop door hunne goedkeuring, 's Jaars daar aan volgende floot Prins fbedrik heneik met den Heere van amerongen een Verdrag, raakende de Landfcheiding der beide Heerlijkheden Zuilejlein en Amerongen, als mede wegens derzelver hoog, middelbaar en laag Regtsgebied, benevens den Impost van Cijs en Gruit. Ook dit Verdrag verworf den ftempel en het gezag der bekragüginge van hunne Edel'mogendenj die, daarenboven, den Prinfe ten gevalle, de Heerlijkheid Zuilejlein met het hooge Regtsgebied befchonken. Hoewel dus alles tot genoegen zich Scheen gefchikt te hebben, vertoonde 'er zich eene nieuwe zwaan'ghïid, hoewel van eene gantsch andere natuur. Zo kiein, en binnen 20 enge paaien, was de Heerlijkheid Zuilejlein beflooten, dat men 'er ter naauwer nood een genoegzaam aantal perfoonen vondt, welke, tot de bediening van het regt, de noodige bevoegdheden en vereischten bezaten. Om in die ongelegenheid te voorzien, verzon de Prins een voegzaam hulpmiddel. Hij liet het oog vallen op de belendende Heerlijkheid Leerfum, met oogmerk om dezelve met 'Luileflein te vereenigen, en alzo het bovengemelde bezwaar uit den weg te ruimen. De Heerlijkheid Leerfum was een eigendom der Staaten 's Lands van Utrecht, welke aldaar hoog, middelbaar en laag Regtsgebied oeffenden. Aan hun Edelmogenden liet derhalven fredrik henrik den voorflag doen, of dezelve genegen zijn zouden, voor eene voegzaame fomme, door verkoop, de Heerlijkheid Leerfum aan hem af te ito. Op dien voorflag wierdt eene volle Staatsvergadering belegd, tegen den vierèntwintigften Februari] des Jaars 1632, en, sraa eenige raadpleegingen, in dezelve befloten, „ in asn„ merkinge van 's Priufen groote verdienden, aan zijne „ Hoogheid in vollen eigendom in gefchenke op te draagen ' alle het Regtsgebied in Leerfum, benevens de Thinfen, " Pagthoenderen of Kapoenen, en den Erfpagt van den Wind '„ en het Stroogeld"; omtrent negentien guldens hadt dit alles, jaarlijks, aan 'sLands Staaten opgebragc. Aldus en langs deezen weg wierden Zuilen en Leerfum onder éénen Keer gebragt. Volgens Uiterften Wille van Prinfe fredrik henrik, kwam, bij deszelfs overlijden, Zuile/ïein aan zijnen NatunrA 4  8 ZUILESÏEIN, (De Heerlijkhij) enz. lijken Zoone fredrik van nassau, van welken wij, in een afzonderlijk Artikel, eenige bijzonderheden zullen mededeelen. Willem van nassau, Zoon van fredrik, door willem den III, Koning van Groot - Britannie, tot Graaf van Rochefort verheven, wierdt, naa zijns Vaders overlijden, Heer van Zuilejlein. Naa zijn overlijden, voorgevallen op den twaalfden Julij des Jaars 1708, kwam zijn Zoon, willem henrik van nassau, in het bezit daar van; doch hij genoot het flegts een korten tijd, naamelijk tot op den tweeden December des Jaars 1710, wanneer hij, door zijn overlijden, de Heerlijkheid naliet aan zijnen broeder fredrik Van nassau, Graave van Rochefort, Heere van Watjefiein. — Te zamen beflaan de beide Heerlijkheden eene uitgeftrektheid van honderdachtënzeventig Morgens Lands. Bij de opneeraing, in den Jaare 1748 gedaan, telde men 'er, in alles, zeventig Huizen. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht; halma. Woordenboek, Zuilestein , (Huis te) gelegen in de ftraks vermelde Heerlijkheid, tusfchen de Dorpen Leerfum en Amerongen, is een der oudfïe adelijke Gelligten in deezen oord. De tijd, in welken het gebouwd wierdt, is ons niet gebleeken, maar alleenlijk, dat het, in de vroegfte tijden, gelijk ook deszelfs nasm genoegzaam aankondigt, een eigendom geweest is van het aanzienlijk en overoud Geflagt van zuilen. Naa het uitfterven der oorfpronklijke bezitters, wierdt jan van zuilen van natewisch daar mede verlijd, op den zesëntwintigflen Februarij des Jaars 1465. H m volgde, in de maand September des Jaars 1497, zij» Zoon wouter van zuilen van natewisch; welke het, óp den eenendertigden Maart des Jaars 1502, verkogt aan diderik van beereweert. Tot in de maand Augustus des Jaars 1516 bleef hij daar van in 't bezit, warneer hij, bij verkoop, den eigendom overdroeg op frederik van seldenacq, des Heiligen Roomfchen Rijks Erfkokenmeester. Van hem erfde het zijn bros-  ZUILESTE1N. (Huis te) 9 broeder, jan van seldenacq , van wien het overging op jakob van seldenacq. - Thans kwam het Huis te Zuilejlein in een ander Geflagt, naardien de laatstgenoemde eigenaar, op den negentienden November des Jaars 1549, hetzelve verkogt aan ernst van nyenrode, Ridder, van welken deszelfs Dogter, geertruyd van nyenrode, hetzelve heeft geërfd, in de maand October des Jaars 1558- Thans kwam het Huis in het Geflagt van Amerongen, door haar huwelijk met godard van reede, Heer van Amerongen, die het naliet aan zijne Dogter adïlheid , gehuwd aan thomas marcus van wincfelt. Wat 'er, zeden, door den verkoop aan jan van renesse van der aa, met opzigt tot het Dorp, is voorgevallen, hebben wij in het naastvoorgaande Artikel verhaald. — Het Huis te Zuilejlein, in den Jaare 1536, toen het de eigendom was van frederik van seldenacq, des Heiligen Roomfchen Rijks Erf kokenmeester, door de Staaten des Lands van Utrecht, voor Riddermastig verklaard, is ten deftig Geftigt. Priris fredrik henrik heeft daar aan merkelijke verbeteringen gemaakt, en bragt het in de gedaante, in welke het zich tegenwoordig vertoont. Rondom is het voorzien met Trapgevels, op ieder van welke een zittende Leeuw is geplsatst, die een Wapen vasthoudt. Tusfchen de twee voorfte Gevels rijst, van den grond af, een vierkantige Toren, acht of negen verdiepingen hoog, alle welke met Venfters of Raamen voorzien zijn. Van boven pronkt de Toren met een Bol, uit welken een Windwijzer uitfteekt. Ter wederzijden van den Trapgevel, op de zijden van het Huis, z'ut men twee kleine Hangtorentjes, even als de groote Toren met Bollen of Knoppen gedekt. Aan den Ingang over den Brug (laan twee fphfa Torentjes, en san het Voorplein een fteenen Muur, langs welken eene Grafc loopt. Voor 't overige zijn bij het Huis ruime en regelinaatige Piantaadjen aangelegd. Zie MATTHffius, de Jure Gladst'; halma, Woordenboek j Tegenwoordige Staat van Utrecht. A 5 ZöS«  lo ZUILESTEIN. (FREDRIK van NASSAU, Heer O Zuilestein, (fredrik van nassaü, Heer van) was de vrugt van ongeoorlofden Minnehandel van fredrik henrik, Prinfe van Oranje en Nafou, Stadhouder der Vereenigde Nederlanden; Prins, di$, voor 't overige, met den naam van verfcheiden goede hoedanigheden ten grave daalde, doch gewisfelijk, in het oog der onbevooroordeelde Reden, den luister van dien roem deedt taanen, door deeze botvi'ering aan den drang zijner driften. Den naam der Vrouwe, aan welke fredrik henrik de trouwe, aan zijne beminnelijke Echtgenoote gezworen, opofferde, vinden wij nerger-s vermeld, ook niet den tijd of de plaats der geboorte van het Pnnshjk fpeelkind. Zijn Natuurlijke Vader, hem voor zijnen Zoon erkennende, liet toe, dat hij niet flegts zijnen Voornaam droeg, maar dat ook de naauwe betrekking, door den titel van nassau, algemeen waereidkundig wierdt. Heer van Zuilejlein wierdt hij gebijnaamd, zints hij, naa het overlijden van Prinfe fredrik henrik, die Heerlijkheid bij erfenis hadt bekoomen. -Van zijne vroege jeugd was hij in den Krijgsdienst opgetrokken ; en bekleedde, ten tijde als zijn Vader ftierf, den rang van Kolonel van een Regiment Voetknegten, in dienst van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Met behoud van dien rang en post, wierdt de Heer van zuilestein, in vervolg van tijd, aangefteld tot Gouverneuf van den jongen Prinfe van oranje , naderhand in 's Lands Gefchiedenisfen, onder den naam van willem den lil, wijd vermaard. Hij bekleedde dien post tot in den Jaa. re 1666. Thans, gelijk bekend is, beraamden de Staaten vaa Holland eenige fchikkingen omtrent 's Prinfen opvoeding, meer gefchikt om hem Vrijheid- en Vaderlandsgezinde begrippen in te boezemen. Geraaden vondt men het, uit dien hoofde, van den jonge Prinfe te verwijderen, allen,' die voor Engelschgezind te boek ftonden. De Heer van zuilestein moet als zodanig bekend geweest zijn. Althans men ontnam hem zijne waardigheid als Gouverneur, welke vervolgens aan den Heere joan van gend, Heere van Oosterweede, wierdt opgedraagen. Tot fchadelooslrelling,'voor deeze verlsating, bekwam zuilestein een Jaargeld van vierduizend guldens, voor den tijd van vijf jaaren, welke men re-  ZUtLESTE'N, (FREDRIK van NASSAU, fT-.v)enz. ii rekende dat, zonder dit voorval, zijn post no? zoude hebben moeten duuren. Van tijd tot tijd nam hij deel in de Krijgsverrigtingen, ter plaatze alwaar 's Lands belang zijnen dienst vorderde. Want, hoewel bekend voor een ijverig aankleever van het Huis, waar uit hij was gefproten, viel nimmer zijne Krijgsdapperheid in verdenking. In den Jaare 1672 diende zuilestein ln het Leger van den Staat, onder zijnen Natuurlijken Neeve, Prinfe willem der III. In de maand October diens jaars, terwijl Weerden in de magt der Franfchen was , waagde de Prins eenen aanflag tot ontzet van die Stad. De post aan de Grevenbrugge, tusfchen de ftraks genoemde Stad en Utrecht, wierdt den Heere van zuilestein toebetrouwd. De Franfchen kenden het gewigt van dien post, om dat dezelve bun den toevoer van manfchap en krijgsuoodwendigheden van Utrecht affneedt. Uit Warden op denzelven eenen uitval doende, verdeedigde zich de Heer van zuilestein een geruitaen tijd met Vaderlandfche dapperheid. Een einde aan dezelve maakte een vijandlijke kogel, welke hem dood ter aarde deedt vallen. Grevenbrugge viel ftraks daar op in de vijandelijke handen. De Franfchen voerden het Lijk des gefneuvekien binnen Weerden, doch zonden het, eerlang, met teekenen van hoogagtinge voor 'sKtijgsmans betoonde dapperheid, aan Prinfe wiliem den 111, die zich thans op den post omtrent de Nieuwer brugge hadt gelegerd. Het Lijk des Heeren van zuilestein wierdt, zedert, in zijne Heerlijkheid, ftaatelijk ter aarde befteld. Zie costerus, Hflorisch Verhaal; valkenier, Verward Europa. Zuilestein, (johan van renesse van) was een dier moedige Regenten, welke harts genoeg bezaten cm tegenftand te bieden aan Prinfe maurits , ten tijde als deeze openlijk zijnen toeleg aankondigde, om 's Lands Vrijheid den hartader af te fnijden. Naa verfcheiden andere verrigtingen, welke bij de zulken, die het met het Vaderland wel meenden, geoordeeld wierden tegen de Vrijheid aan te loopen, hadt  ia ZUILESTEIN. (JOAN van RENESSE van) hadt maurjts, in de maand Mai des Jaars 1618, de Regee. ring te Nymegen veranderd, om dat dezelve, zinis geruisen tijd, merkelijke genegenheid betoond hadt omtrent de , Remonftranten, welke, zedert eenigen tijd, in die Stad, en wel voornaamlijk ook in het Kwartier van Nymegen, tot een aanzienlijk getal waren aangegroeid. Gelijke gerteldheid van zaaken, in andere Gewesten, met naame ook in de Stad Utrecht, maakte de gemoederen ongerust, en deedt hun aldaar eenen zelfden willekeurigen maatregel dugten. De Heer joan van renesse van zuilestein hadt thans, nevens den Heere jusrus van ryzgnburg , Heere van Rijzenburg, van wegen Utrecht, zitting in de Vergadering van de Algerceene Staaten der Vereenigde Nederlanden in 'sGraavenhage. Beide Afgevaardigden, eenerlei inzigt van zaaken hebbende, hadden het voorgevallene te Nywegen niet vernomen, of zij gaven deswegen, aan hunne Lastgeeveren, hunne bekommernis te kennen. In eenen Brief, door hen na Utrecht gezonden, en door beiden onderteekend, gaven zij duidelijk te verdaan, hoedanig zij over 'sPrinfen gedrag oordeelden. De Regenten, te Nymegen van hunnen post omflsgen, noemde zij geoppresfeerae of verdrukte Heeren , en Vroomen, eiie men bij desjein of met opzet voorneemens was te vet laaien. Voorts meldden zij, in den zelfden Brief, „ dat „ zijne Doorluchtigheid, tegen reden en tot misnoegen van „ de goeden, op den voorflag van die van Nymegen, ter Aigemeene Siaatsvergaderinge was toegelaat en.'" Zij voegden 'er eenige waarfchuwingen nevens, naar hunne,meening, berekend ter afwendinge van dreigende gevaaren. Naderhand, toen het gevaar niet meer dreigde, maar daadlijk drukte, zijnde Prins maurits in eigen perfoon bitinen Utrecht gekoomen, liet zuilestein zijne wooning in 's Graavenhage tot eene Vergaderplaat? gebruiken van verfcheiden Heeren, Stichtfche Grooten, om gezamentlijk te beraadflaagen, wat hun, in deezen neteligen toeftand van zaaken, te doen ftondt. Doch het gevolg deezer raadpleegingen was het zelfde, 't geen doorgaans wordt ondervonden, wanneer ongewapende welmeenendheid tegen gewapende heerschzucht overfiaat. Maurits fchikce alles naar zijnen wil; zuilestein wierdt,  ZUILICHEM, (KONSTANTYN HUIGENS, Hr. v.} enz- n zedert, over zijne, dus genoemde, wederfpannigheid, in ragten betrokken, en mogt zich gelukkig agten, met verlies van ampten en waardigheden, althans zijn leeven te behouden. Zie Interrogatorien van suylesteyn , enz. Züilichem; (konstantyn huigens, Heer van) zie huigeus, (konstantyn; Heer van Luilichem, D^el Eenentwintig van ons Woordenboek. Zundert, (Groot} dus genoemd, in onderfcheiding van Klein Zundert, waar van wij vervolgens zullen fpreeken, is een aanzienlijk Dorp, gelegen aan den gewoonen Rijdweg tusfchen de Steden Antwerpen en Breda, in de Baronnie, en op den afftand van ongeveer drie uuren gaans, in het Zuidwesten , van de laatstgenoemde Stad. Hoewel hier zeer veele Roomschgezinden woonen, heeft men 'er tevens eene Kerk ten dienfte der Hervormden; het is een vrij aanzienlijk Gebouw, pronkende met een hoogen fpitzea Toren. De Leeraar, welke hier den predikdienst waarneemt, verrigt insgelijks dat werk in het nabuurig Rijsbergen: welke twee Dorpen, daarenboven, in het Burgerlijke, éénea Dingbank uitmaaken. Nu ruim vijftig jaarer/ geleeden, wierdt het getal der inwooneren van Groot Zundert, van beiderlei fexe, jongen en ouden , op tweeduizend driehonderd en tweeënvijftig begroot. — Een weinig buiten Zundert ftaat een Heerenhuis, het Huis te Laar, ook wel het Hof, genaamd. Het is een aanzienlijk Gebouw , van rondomme uit breede en wijde Graften of Vijvers opgetrokken. Van wegen de menigte van Landerijen, beftaande uit Zaai- en Weilanden , Beemden en Bosfchen, tot dit Huis behoorende, brengt het zijnen eigenaar aanzienlijke voordeelen op. Zundert, (Klein} in onderfcheiding van het naastvoorgaande dus genoemd, ligt flegts op een kleinen afftand van Groot Zundert, omtrent een half uur gaans nader aan Bre. da. In vroegere dagen plagten hier veele Leden van den Her-  14 ZURENDONK, enz. Hervormden Godsdienst te woonen; zi] verrigtten hunnen openbaare Eerdienst in eene vrij ruime Kerk, welke met een fraaien Toren pronkt. Het Geltigt is nog in weezen, doch thans buiten gebruik, om dat de Gereformeerde Inwooners zijn uitgeiïorven. 1 Zurendonk , een Dorp in de dus genoemde Meierij vsn 's Hertogenbosch, met de twee nabijgelegene Dorpen Maar. heeze, of Moerheeze, en Gastel, te zamen uitmaakende de Baronnie van Kiaanendonk. Oudheid- en Taalkundigen willen, dat de uitgang Donk, in welken de naamen van verfcheiden Plaatzin in de Meierij' eindigen, zo veel te kennen geeft als hoog verhevene plaatzen in laage of broekagtige Landen. De Baronnie van Kraanendonk behoorde, weleer, aan willem den III, Siadhouder der Vereenigde Nederlanden en Koning van Groot-Britannie. Naa deszelfs oveilijden, en bij de verdeeling zijner naagelaatene goederen, tusfchen den Konirg van Pruisfen eii joan willem fsiso, Prins van Oranje en Nas/au, Siadhouder van Friesland en Groningen, viel de Baronnie van Kraanendonk den laatstgemeiden te beurt. Tot op de jongde Omwenteling is dat erfdeel, benevens veele andere goederen van gemelde zijne Konii klijke Majefteit, in het Huis van Oranje en Na jart gebleeven. Zurendonk, ongeveer vijf uuren gaans ten Noord, westen van Helmond gelegen , is een middelmaatig Dorp. Men heeft 'er eene Gereformeerde Kerk, die niet zeer groot is, doch mat een tamelijk hoogen fpitfen Toren pronkt. De Leeraar, welke hier den gewijden dienst waarneemt, bedient insgelijks de Hervormde Gemeente te Maarheeze, een half uur gaans in het Zuidoosten van daar gelegen. Hij is Lid der Klasfis van Peel- en Kempeland, Zutfen, (Het Graaffchap) heden ten dage meer algemeen onder den naam van Kwartier van Zutfen bekend, thans uumaskende een gedeelte der Provincie van Ge'der. land, grenst ten Oosten san het Bisdom van Mmjler, ten Noor-  ZUTFEN. (Het Graaffchap") 1$ Noorden aan de Provincie Overijsfel; ten Westen aan het Kwartier van de Fe luwe, of meer eigenlijk aan de Rivier de Tsjel, welke hier tot eene grensfcheiding verftrekr, en eindelijk ten Zuiden aan Kleefsland. De geleerde alting, nevens veele anderen, den naam deezes Graaffchaps of Kwartiers Zutfeen Ipeldende, is van oordeel dat de oorfprong of reden der benaaminge moet gezogt worden in de Teenen, ten Zuiden van dit Landfchap gelegen. Zuidveen of Zuidfeen zou dus de oorlpronklijke ipelding weezen. Vroeger, dan in de Negende Eeuwe, outmoet men, aangaande Zutfen, onder den titel van Graaffchap, geen gewag bij de aloude Schrijvers. Ongegrond, intusfchen, is het, dat de vroegfte vermelding tot naa het midden dier Eeuwe zou moeten worden te rug gelchoven. Immers vindt men, op het Jaar 810, onder den titel van Graave van Zutfen, zekeren wichard, of, gelijk andéren hem noemen, wichman vermeld, die uit den Huize van Saxen afkomftig was. Drieëntwintig jaaren laater koomt ons voor, 't zij een Zoon of ander bloedverwant, onder den zelfden titel, reinier, die, 't zij onmiddelijk, of door tusfchenkomst van anderen, wierdt opgevolgd van zekere abelheid, Graavinne van Zutfen, welke, in den Jaare 856, met robert, Heere van Heusden, in den echten ftaat zich liet verbinden. Zints dien tijd, tot in den Jaare 1076, zijn de berigten, wegens de erfopvolging der Graaven van Zutfen, zeer gebrekkig. De laatfte, welke dien afzonderlijken titel voerde, was geerlak. In het gemelde jaar de zijde des Bisfchops van Utrecht tegen Graaf dirk van Holland volgende, fneuvelde hij in het beleg van Tsfelmonde. Hij liet geene kinderen naa. Het Graaffchap kwam dicnsvolgens aan zijnen halven Broeder gerard , Zoone van otto den I, Graave van Gelder. Zints dien tijd zijn de Graaven van Gelder altoos ook te gelijk regeerende Graaven van Zutfen geweest. Weshalven, wanneer men, in vervolg van tijd, in 'sLands Gefchiedenisfen, Edelen aantreft, die zich Graaven van Zutfen noemden, door dezelve geene anderen, dan afftammelingen van het aloude Huis van Zutfen, maar geenzins regeerende Graaven van dat Landfchap, moeten verüaan worden. De ongelukkige  15 ZUTFEN. (Het Graaffchap) kiga arnoud , Hertog van Gelder, om zich tegen zijnen wederipannigen Zoon adolf te handhaaven, verpande, in den Jaare 1472, nevens het Hertogdom Gelder, het Graaffchap Zutfen, san kakel, Hertog van Bourgondie, bij eene ove.Cinkomst, op den dertigften December des gemelden jaars, te Brugge geflooten Volgens de voorwaarden, daar bij getroffen en gefloten, zouden Gelder en Zutfen, voor driemaalhonderdduizend Rhijnfche guldens, aan den gemeldeu Hertogen karel van bourgondie worden afgedaan, om dezelve in pandfchap, naar Duitfche Regten, te bezitten; mids dat gemelde Hertogdom Gelder en Graaffchap Zutfen, door het te rug betaalen van de genoemde fomme, en van de onkosten, daar op gevallen, door gemelden Hertog karel van bourgondie, in en ten behoeve van deeze Landfchap. pen gemaakt, ten allen tijde wederom zouden "kunnen ingelost worden. _ > Hertog karel van bourgondie, Pandeigenaar van het Graaffchap ?Mtfen, niet lang naa deeze overeenkomst zijnde 01/erleedèn, befchreeven de Gelderfchen eenen Landdag te Nymegen. Hier namen zij het befluit, het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen op te draagen aan adolf van egmond, den bovengenoc-mden Zoone van wijlen Hertog arnoud van gelder. Doch deeze opdragt hadt geenen voortgang, uit hoofde van het fpoedig overlijden des benoemden Hertogs en Graafs. Hij liet twee onmondige kinderen na, eenen Zoon en eene Dogter, kakel en philippa genaamd. Over deeze beflooten zij, de Voogdij aan adolfs Zuster, katharina , op te draagen; die ftraks daar op, om befcherming voor haar zelve en haaren Neef en Nicht, tegen den Bourgondifchen Aanhang, bij lodewvk den XI, Koning van Frankrijk, aanhieldt. Daarenboven , deedt zij ernftrg aanzoek bij de Hertogin maria, Dogtar van Hertoge kakel van bourgondie, en haaren Gemaal, maximiliaan van oostenryr, dat de kinderen van haaren Broeder adolf, die te Gend in bewaaring wierden gehouden, haar mogten te. rug gezonden worden. Doch de Hertog hadt hier geene ooren na; 't welk de Staaien des Grsaffchaps Zutfen dermaate van hsin en de Bourgondifche heerfchappij vervreemde,  ZUTFEN. (Het Graaffchap') 1? de, d« zij te raade wierden, in de Maand Augustus des Jaars 1478, het Graaffchap te verpanden aan hendrik van zwartsenburg, Bisfchop van Munfter, voor eene fomme van zestienduizend Rhijnfche Guldens: onder beding, dat hij het Graaffchap aan de regte en wettige Erfgenaamen wederom zoude inruimen, zo ras zij hem de betaalde pandpenningen wederom zouden te rug gegeeven hebben. Tot een twistappel, tusfchen twee magtige Vorften, verftrekte het Graaffchap Zutfen, nevens het Hertogdom Gel' der, in den Jaare 1542. De gefchilvoerende partijen waren Keizer karel db V en willem, Hertog van Kieeve en Gwlik. Niet met den degen, maar met de pen, wierdt deeze twist gevoerd. Reeds zedert het Jaar 1539 hadt Hertog willem zijn regt op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen Maande gehouden, en aan de Rijksvorlten zijne fchriftlijke verdeediging van zijnen eigendom toegezonden. Gedeeltelijk bouwde hij zijn regt op zekere overeenkomst, door hem, in den voorgaanden Jaare 1538, met Hertog karel van gelder en Graave van Zutfen en 's Lands Staaten, getroffen. Inzonderheid, egter, voerde hij, ter verdeediginge van zijne eigen aanfpraak en eigendom, aan, zijne afkomst uit Vorften, die, zints eenen zeer langen reeks van jaaren, wettige Heeren van Gelder en Zutfen geweest, en als zodanig, door 's Lands Staaten en Ingezetenen, waren erkend geworden. Naa het overlijden van reinoud den IV, Hertog van Gelder-, was, naar zijne meening, volgens de natuurlijke opvolging, het Hertogdom, en dus ook het Graaffchap Zutfen, vervallen aan adolf, Hertog van Berg, wiens Grootvader, van Vaders zijde, een broeder van willem, Vader van reinoud , geweest was. Ook was adolf , door Keizer sigismund, met het Hertogdom verlijd geweest. Doch abnoud van egmond , wiens Grootmoeder, van Moeders zijde, eene Zuster van Hertoge reinoud zeiven geweest was, was, dit niettegenftaande, meester van het Hertogdom en Graaffchap gebleeven. Adolf, zonder kinderen zijnde overleeden, i.adt, benevens alle zijne overige Heerlijkheden, daarenboven ook zijn regt op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen nagelaaten aan zijns Broeders Zoone, XXXV. deel. B ge-  18 ZUTFEN. (Het Graaffchap) cerard. Keizer fredrik hadt deeze erfmaaking bekragtigd} als zijnde de aangeftelde erfgenaam, door zijne Keizerlijke Majefteit, met deeze twee Vorftendommen verlijd geworden: gelijk dan ook vervolgens gemelde Hertog gerard het regt op die Vorftendommen aan zijnen Zoone, willem, hadt nagelaaten. De laatstgenoemde, Hertog willem, hadt ter Gemaalinne genomen sibilla van brandenburg, en bij dezelve eene Dogter verwekt, maria genaama; die vervolgens de Moeder was geworden van den tegenwoordigen Hertoge van Kleeve en Gulik, aan welken zij al haar regt op het Her. togdom Gelder en het Graaffchap Zutfen hadt afgeftaan. — Zodanig was het hoofdbeloop der bewijsredenen, welke Herlog willem , ter zijner verdeediginge, aanvoerde; terwijl hij, even wei, op den gemelden overdragt, door zijne Moeder op hem gedaan, voornaamlijk zijn regt op de beide Landfchappen bouwde. Keizer karel de V, altoos van heerschzucht brandende, en door papieren wapenen zich geen onderfteld regt willende laaren octneemen, 't welk hij niet zou gefchroomd hebben, met ftaal te verdeedigen, verzuimde niet, om voor als nog op gelijke wijze als zijn tegenftreever voor zijnen eisch en aanfpraak in de bres te fpringen. Om zijnen flag te zekerder te neemen, bediende hij zich van de pen van den vermaarden Friefcken Staatsman , viglius ab aytta van zvu chem. In den tijd van twee dagen ftelde deeze een uitvoerig Gefchrift, 't welk, vervolgens, in den Jaare 1541, op den Rijksdag te Regetisbttrg, wierdt ingeleverd, 't Lust ons, tot volledigheid der Hiltorie, den hoofdinhoud ook van dat Gefchrift hier in te lasfchen. Keizer karel, of liever diens penvoerder viglius, merkte, onder meer andere bijzonderheden , aan, dat arnoud van egmond , aan Hertoge reinoud ben IV nader in den bloede beftaan hebbende, en, diensvolgens, ook van hem nadere Erfgenaam geweest zijnde, dan Hertog adolf van berg, gevolglijk ook hem met regt in het Hertogdom en Graaffchap was opgevolgd; dat Her- tog karel van bourgondie, in den Jaare 1472, arnoud van egmond het regt op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen «fgekogt, en zelfs, in het volgende jaar, aan ge-  ZUTFEN. (Het Graaffchap) 19 gerard, Graave van Gulik, voor den afftand van 't geen hij op deeze Heerlijkheden meende te eifchen te hebben, eene goede fornme gelds betaald hadt; — dat deeze afitand, door gerauds Zoonen, willem en adolf , en vervolgens ook door Keizer fredrik , bekragtigd geworden was, en dat maria , des Keizers Grootmoeder, en philips , des Keizers Vader, zedert, met het Hertogdom Gelder en het Graaf, fchap Zutfen waren verlijd geworden; — dat kabel van egmond, midlerwijl, zich van deeze Heerlijkheden hebbende meester gemaakt, nogthatis, eerst te Gotinchem, en vervolgens te Graave, met. den Keizer overeengekomen was, dat dezelve Heerlijkheden, in gevalle hij zonder wettige erfgenaamen mogt koomen te overlijden , aan den Keizer zouden koomen; — da: , eindelijk, noch gerards Zoon, willem , noch willsms Dogter , maria, noch der zei ver Echtgenoot, jan van kleeve , Vader en Moeder van den tegenwoordigen Hirtog van Gulik en Kleeve, naa gerards afitand, geduurende een tijdverloop van meer dan zestig jaaren, in 't geheel geene aanfpraak op Gelder en Zutfen gemaakt, en zelfs nageiaaten hadden, de titels deezer Heerlijkheden te voeren. Da zaakvoerder van karel den V befloot uit alle deeze bewijzen, dat 's Keizers regc op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, als gegrond en aan geene regtmaatige tegenfpraake onderhevig, moest erkend worden. Hat voeren van den penneftrljd nam hier mede rog geen einde. De Hertog van Gulik en Kleeve nogmaals het woord voerende, liet een tweede Gefchrift vervaardigen, waarin hij des Keizers bewijzen tragite te ontzenuwen, en 't welk hij insgelijks des Rijksvorften deedt ter hand (tellen. Hij erkende, in zijn Gefchrift, den afftand, door gerard, Graave van Gulik, aan Hertoge karel van bodrgoncïe, ten opzigte van het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, gedaan; doch hij beweerde met een, dat deeze afftand was gefchied op de uitdruklijke voorwaarde, dat het Hais van Bourgondie hem tegen de Heeren van egmond zoude befchermen: voor zo veel, intusfehen, desze voorwaarde niet was naagekoomen, beiloot Hertog willem daaruit, dat de afftand van geene waarde, en das als in 't geheel niet Ba ««•  ™ ZUTFEN. (Het Graaffchap gefchied, moest gerekend worden. — Om dit tegenfchrij ven te wederleggen, merkte viglius, in naame van zijnen Keizerlijken Meester, in een tegenvertoog, aan, dat Graaf gerard van gulik de penningen, voor den afftand van Gelder en Zutfen, hem beloofd, met 'er daad hadt ontvangen, doch dat zo min als hij zelve, zijne Opvolgers, den Keizer noch deszelfs- Voorzaaten, uit hoofde van deezen afftand, immer om befcherming tegen de Hertogen van Gelder, uit den Huize van egmond, verzogt hadden. Van geene baate, intusfehen, was al dit over- en wederfchrijven. De Rijksvorften , 't zij om dat ze in het gefchil geen behoorlijk doorzigt hadden, en alzo zich onmagtig bevonden om de wettigheid van den eisch van wederzijden te beoordeelen, 't zij om dat ze de Keizerlijke ongenade vreesden, indien zij zich voor Hertog willem verklaarden: zeker is het, dat de zaak, op den Rijksdag, eerst (kepende wierdt gehouden, en vervolgens aan den fpijker gehangen. Nogthans hadt Keizer kauel zijn hart op Gelderland gefteld, en befchouwde hij de bemagtiging daar van als een (tuk voor hem van de hoogde aangelegenheid. Een magtig Leger verzamelde hij, diens volgens, om met de wapenen Hertog willem te noodzaaken tot eene overgave, tot welke zijne fchriftlijke Vertoogen, tot nog toe, ongenoegzaam gebleeken waren. Te meer befloot Keizer karel tot dien (trergen maatregel, om dat Hertog willem, hangende den bovengemelden pennediijd, tegen hem eenige vijandlijke verbintenisfen hadt aangegaan. Voorfpoedig daagde Keizer rarel in zijne Krijgsverrigtingen, en bragt hij Hertog willem, binnen korten tijd, in zulk eene engte, dat hij, vreezende, behalven het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, ook zijn Hertogdom Gulik te zullen verliezen, geraaden vondt, zich te onderwerpen. Met zijn Leger bevondt zich thans Keizer karel de V voor Venlo. Derwaarts begaf zich dan de Hertog; als een overwonnene viel hij zijner Keizerlijke, Majedeit te voet, bekende zijne misdaad in het bieden van tegenftand aan het doorluchtig hoofd des Keizerrijks, en fmeekte om genade. Dit viel voor in den afloop des Jaars 1543. Op den zevenden  xxxv.]ripl.x HERTOG WïïXKM,vai.T KETJZER KAREL V.teVOET,en STAAT zjjn HERTOGDOM GELJW.R en GRAAT S CHAP ZUTFEN aan hem af.   ZUTFEN. (Het Graaffchap} 21 den September flooten zij een onderling Verdrag, waarbij, onder andere, Hertog willem van zijn Regt op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, voor altoos, af. ftand deedt, ten behoeve des Keizers. Weinige dagen, naa dat dit Verdrag was gefloten, kwa. men de Staaten van Gelder en Zutfen den Keizer, in zijne Tent voor Venlo, hulde doen. Van zijnen kant bevestigde de Keizer hunne Regten en Privilegiën, beloovende, geene Ampten te zullen geeven dan aan bekwaame lieden , die 'sLands taal fpreeken konden, en in eigen perfoon de Ampten bedienden. In 't bijzonder verbondt hij zich, geenen Stadhouder over Gelder en Zutfen te zullen ftellen, dan die 'sLands taaie kundig was. Daarenboven beloofde de Keizer, de Landen met geene fchattingen te zullen bezwaaren, dan in welke Baanerheeren, Ridderfchapen en Steden deugdelijk en naar oude gewoonte zouden bewilligd hebben. Zijne Keizerlijke Majeileit bekragtigde, in het volgende jaar, alle deeze punten, bij Opene Brieven, gedagteekemi te spiers, op den tweeè'ntwintigflen van April, Aldus kwam Keizer karel de V, naa een langdnurigen Oorlog, aan het gerust bezit van het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, de laatften in de thans genoemde zeven vereenigde Gewesten, welke zijner uitgeftrekte heerfchappije onderdaanig wierden. Reeds kort naa de bemagtiging hadt Keizer karel , tot Stadhouder over het Hertogdom en Graaffchap, aangefteld renó van chalons, Prins van Oranje, die reeds over de Provincie van Holland die zelfde waardigheid bekleedde. In 's Keizers naam ontving hij de gewoone hulde. Tot in den Jaare 1572 bleef het Graaffchap Zutfen met de Spaanfche heerfchappij vereenigd. Door den Graaf van den berge wierdt het daar van afgetrokken, en tot de zijde der Staaten overgebragt. Voor eenen tijd wierdt het. ze» dert, wel afvallig; doch van nieuws tot onderwerping zijnde genoodzaakt, nam het, in den Jaare 1579, deel in de Utrechtfche Unie, en is, van dien tijd af, een Lid gebleeven van het Bondgenootfchap der Vereenigde Gewesten. Niettegenftaande deeze inlijving, deedt 'er zich, van tijd tot tijd, een en ander op, die zich den eigendom van het B 3 Graaf-  » ZUTFEN. (Het Graaffchap-) Graaffchap Zutfen aanmatigde. Hét waren de afitammelingen van den in >s Lands Gefchiedenisfen zo vermaarden lamoraal, Graave van Egmond, in den Jaare i5<53, te Brusfel, door het Zwaard des Scherpregters gefnenveld, welke deeze aanipraak maaitten. Karel, Zoon van den onthalsden Graave, hadt, eenigen tijd naa zijns ongeiukkigen Vaders aflijvigheid, in Holland eenige vrugdooze poogingen aangewend om herfiel in de Voorouderlijke bezittingen. Karels Zoon, lodewyk, hadt zijnen eisch op het Graaffchap Zutfen op de M.nflerfche Vredehandeling ingebragt. Al vroeger hadt htj den titel van Hertog van Gelder en Graave vau' Zutfen aasgcnomen, en was, tot het afleggen van denzelven vergeefs vermaand zijnde, gebannen uit de Staaten des Konings van Spanje. Philips, Zoon van lodewyk, hadt, met even ongeiukkigen uitflag als zijn Vader op de Munfterfche, -zijne belangen ingebragt op de Nymeegfche Vredehandeling. In weerwil van dit alles kwam een telg van het doorluchtig Geflagt, met den dikmaals ontzegden eisch, van nieuws, ter baane. Deeze was proxopius francois , Graaf van Egi mond, Zoon van den laatstgenoemden. De Rijswijifche Vredehandeling was het tooneel, alwaar hij zijue zaak bepleitte. Behalven andere Heerlijkheden, op welke hij aanfpraak maakte, zie hier hoe de tegenwoordige Graaf van egmond zijn regt op het Graaffchap Zutfen zogt te bepleiten. Hij vertoonde, dat jan de I, Graaf van Egmond, gehuwd geweest was met maria, Dogter van jan, Heere van Arkel, en van joanna van gelder, die eene Dogter was van willem. Hettoge van Gulik , en van maria, Dogter van reinoud, Hertog van Gelder en Graave van Zutfen en van sofia, Erfdogter van Mechelen; — dat joanna van gelder twee Broeders hadt gehad, willem en reinoud, die beide, de een naa den anderen, Hertogen van Gulik en Graaven van Zutfen geweest, doch zonder kinderen over- leeden waren; dat, naa derzelver sflijvigheid, hunne nsUatenfchap was verbeeld geworden onder de nakomelingen . van joanna van gelder , zijnde twee Zoonen van haare Dogter maria, arnoud en willem van egmond, die beiden, door Keizer sigismund, met het Graaifchap Zutfen wa-  ZUTFEN. (Het Graaffchap') aj. waren . verlijd geworden •, onder beding dat de Saaifte deeze Heerlijkheid niet eerder zonde bezitten , dan naadat zijn Broeder zonder kinderen zou overleeden zijn; — dat arnoud, zijne Heerlijkheden verpand hebbende aan karel, Hertoge van Bourgondie, overleeden was, zonder de pandpenningen volkomen ontvangen te hebben, terwijl» evenwel, Hertog karel zich meester hadt gemaakt van het Graaffchap Zutfeni — dat adolf, Zoon van arnoud, kort hiernaa geÖorven zijnde, diens Zoon, karel, door de Staaten, tot Graaf van Zutfen beroepen zijnde, overleeden was, zonder kinderen na te laaten; — dat bij zijnen dood, het Regt, welk nij op zijns Vaders nalaatenfchap gehad hadt, vervallen was op de aframmelingen van zijnen Oud-Oom, willem, die, te gelijk met arnoud, karels Grootvader, met het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen was verlijd geworden; .— dar. een dier afftammelingeu, en wel de regte, was, de onthalsde lamoraal, Graaf van Egmond, van welken de tegenwoordige Graaf van egmond in eene rechte linie affiamde: als zijnde de gemelde lamoraal geweest een A"ter-Kleinzoon, van willem, den Broeder van arnoud van egmond; dat ingevalle men mogt van oordeel zijn, dat adolf van egmond, door zijnen Vader onterfd geweest zijnde, zijn Zoon karel geen Regt op de Voorvaderlijke Goederen konde hebben, men dan moest toeftemmen, dat dezelve zo veel eerder op willem van egmond vervallen geweest waren; — dat de Koningen van Spanje, als Opvolgers der Hertogen van bourgondie, geen Regt altoos konden hebben op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen, om reden dat de Pandpenniugen niet ten vollen betaald waren geworden, en om dat het gedeelte -ier bedongene fommen, 't welk onbetaald was gebleeven, daar bij gerekend zijnde de Renten, tot heden toe daar op geloapen, zeer veel meer dan het betaalde gedeelte bedroeg; — dat, eindelijk, de Staaten van Gelder en Z,utfen 'er even weinig Regt op hadden, om reden dat dezelven geen groeier Regt hadden kunnen verkrijgen, dan philips de IV, Koning van Spanje, hun hadt kunnen afftaan. B 4 O?  34 ZUTFEN. (Het Graaffchap) Op dit Vertoog, welks kragt, naar het oordeel van alle des kundigen, zeer ligt konde ontzenuwd worden, wierdt eenigen tijd gezweegen. In den Jaare 1698 vonden, eindelijk , de Staaten des Landfchaps geraaden, door het Hof de« Vorftendoms Gelder en des Graaffchaps Zutfen, een TegenProtest te doen in 't licht geeven. Het gefchrift was geteekend den dertigften Januarij des gemelden jaars. Deszelfs hoofdzaaklijke inhoud kwam hierop neder „ Dat zekere „ ghillet , zich noemende Gelastigde van den Graave van „egmond, eene Verklaaring en Protest hadt ingeleverd, „ vervattende eenen ongegronden Eisch op het Hertogdom „ Gelder en het Graaffchap Zutfen, zonder dat de gemelde ghillet, op de Rijswijkfche Bijeenkomst, erkend geweest „ was, en zonder dat zij ook wisten, dat 'er, van zulk „ eenen Eisch, eenig gewag was gemaakt in de Munfier„fche en Nymeegfche Verdragen; — dat zij, hierom, de „ overgelerde Verklaaring en Protest nietig en van onwaarde „ verklaarden, uit den naam der Staaten van Gelder en Zut. „ fen, zonder dat zij, voor tegenwoordig, konden goedvin„ den, de redenen te wederleggen, die in de Verklaaring „ vervat waren: welke Verklaaring, daarenboven, eene op„ eenltapeling van misdagen, zo ten opzigte van het Regt, „ als van de Gebeurde Zaaken, gelijk ook eene menigte „ van handtastelijke onwaarheden, behelsde." Van eenige merkwaardige voorvallen, in de etlijke jongstverloopene jaaren, het Graaffchap Zutfen bijzonderlijk betreffende, zullen wij nu nog een beknopt verflag mededeelen. Eene zwaare Overdrooming, in den Jaare 1754 voorgevallen, veroorzaakte ginds en elders, in het Graaffchap, groote fchade. De oorzaak hier van was, het opzwellen tot eene ongewoons hoogte van het Riviertje de Berkel, 't welk uit Munflerland vloeiende, zich binnen de Stad Zutfen, door het zogenaamde Broekierter, in den Tsfel plagt te ontlasten, doch welke laatstgemelde Rivier thans tot eene ongewoone hoogte zijnde opgezet, niet meer waters konde bergen. De omliggende Landen rondom de Stad vertoonden als eene opene zee. In de Heerlijkheid Borkelo waren opgezetenen, wier Huizen, voorheen, altoos voor Watersnood beveiligd ge-  ZUTFEN. (Het Graaffchap-) 35 geweest waren, in de droevige noodzaaklijkheid, elders een goed heenkomen te zoeken. Op zommigen plaatzen (tonden de Huizen tot aan de daken onder het water. In den Berkeldijk ontftonden twee Doorbraaken. Hier door wierdt de toegang van het platte Land na de Stad Zutfen, door alle de Poorten , ééne uitgezonderd , afgefneeden. Binnen de Stad klom het water tot zulk eene hoogte, dat niet alleen alle de Kelders vol liepen, maar ook de laagc plaatzen en ftraaten overrtroomd wierden. Zelf was eene der Kerken, voor eenigen tijd, onbruikbaar geworden. — Diergelijk een Ramp trof, van nieuws, dit Graafschap, in den Jaare 1764. Twee Doorbraaken in den Kanonsdijk jaagden het water tot zulk eene hoogte op, dat het gantfche Landfchap bijkans zich als eene baare Zee vertoonde. — Van aangecaamer vermeldinge is de werkzaamheid, vooral zedert de laatfte groote veertig jaaren, in het Graaffchap Zutfen aangevangen of voortgezet. Behalven de Yzergieterijen , in de Provincie Gelderland en elders niet ongemeen, waarin het oud Yzer van nieuws gefmolten, en tot Potten, Plaaten en andere gereedfchappen of werktuigen wordt gevormd, leidde de Heer joan koenraad brand eenen Yzeroven, of, om ons van het algemeen aangenomen kunstwoord te bedienen, eene Teer. hut te aan, te Ulft, in het Graaffchap Zutfen, niet verre van de Kleeffche Grenzen. In deeze Yzerhutten maakt men zeer goed en goedkoop Yzer, uit het Oehr, 't welk daar omllreeks wordt gegraaven. Het Oehr, of de Yzer-Ertz ligt, in dit gedeelte des Graaffchaps, oppervlakkig, en ais een dikke harde korst, tusfchen de Aardbeddingen in. Door middelen van houweelen, hamers, fchoppen en andere zwaare werktuigen, haaien de arbeidslieden het uit den grond, en brengen het voorts na de Yzerhutte, om aldaar gefmolten te worden. Men graaft 'er de Yzer-Ertz zo overvloedig, dat men het Oehr, in zeker opzigt, beter koop kan bekwomen, dan de Houtskoolen zelve, die ter fmeltinge gebruikt worden; dewijl de kregele Boer, onderfteund door baatzoekende Opkoopers, weetende de noodzaaklijkheid der Houtskoolen, dezelve op een hoogen prijs houdt. Da Yzer-Erts, welke in het Graaffchap Zutfen wordt gevonden , is al vrij rijk. B 5 De  i& ZUTFEN. (Bet Graaffchap) De honderd ponden ruwe ftpiE; leveren, niet zelden, tus«. fchen de zestig en zeventig ponders goed Yzer. — Een kort ▼erfhg, aangaande de werkzaamheid in de bovengemelde Yzerhutten, zal, vertrouwen wij, veelen onzer Leezerea niet onaangenaam zijn, Tot het fiuelten van Yzer heeft men, ge. jneerdijk, ongemeen groote Ovens, welker Muuren eene ongemeen zwaare hette kunnen wederiïaan, en nü eens grooter, dan wederom kleiner, gebouwd worden. Met deeze Ovens heeft gemeenfchap de Buis van een zwaaren Blaas, balg, die, als de Oven gloeijande is, het vuur geftadig aanblaast, en brandende houdt. Deeze Blaasbalg wordt bewogen door Paarden of door Merfchen; of anders, gelijk dit in de Yaerhutte bij U/ft gefchiedt, doet men denzelven werken door middel van raderen, die door loopende wateren bewogen worden. In zulk een Oven, aan welken een geweldig groot ftookgat is, werpt men, eer dezelve geftookt wordt, op den Soieltpan, of in het midden van den Oven, eene menigte gegloeide Houtskoolen, naar gelange van de hoeveelheid van Yzer-Erts; welke Houtskoolen, door de rondom woonende Opgezetenen, van Beuken- of Eikenhout gebrand, en uitgedoofd worden, met oogmerk om 'er zich naderhand tot het Yzerfneiren van te bedienen. Op deeze Kooien werpt men vervolgens de Erts, naa dat alvoorens dezelve, zo veel doenlijk is, tot kleine ftukjes is gebroken. Zcraujds wordt onder deeze ftofFe leevende Kalk gemengd; doch dit heeft inzonderheid plaats, ingevalle de Erts zeer vast is. Vervolgens worden hier op, laag om laag Erts en Kooien gelegd, tot dat de Oven behoorlijk vol is. Den Oven aldus zijnde gevuld , fteekt men 'er den brand in, die, door middel van den gemelden Blaasbalg, geftadig wordt aan den gang gehouden. De Erts kookt men zo lang, tot dat dezelve genoegzaam gefmolten en gietBaar wordt geoordeeld. Thans giet men de dus gefmolten Erts tot Staaven-, die. vervolgens, naa eens en andermaal, van nienws, aan het vuur blootgefteld geweest te zijn, door herhaald en langduurig fmeeden en flaan, van haare aankleevende fcorie, of fchuira en vuiligheid gezuiverd worden: waar naa men ze verder wederom , naar goedvinden , in kleiner of grooter, breeder of fiaal-  ZUTFEN. (Het Graaffchap-) 27 (maller ftaaven verdeelt, en aldus Staafyzer bekoomt. Wat voorts aangaat het gieten van ijzeren Potten, Piaaten, Kogels , Kanon en and:r Yzerwerk; hier toe worden door Werklieden, die men Vormers noeinr, uit Klei, tot het fatfoeneeren van welke zij eene bijzondere handigheid bezitten, Vormen vervaardigen, gefchikt naar zulke (lukken, als men gezind is te gieten. Het aldus in Vormen gegoten Yzer ondergaat geene verdere (meeding, 't welk de reden is, dat het altoos broozer en minder van waarde, dan het S;aafyzer is. Te Amflerdam, om dit in het voorbijgaan aan te merken, heeft men eene Yzergieterij, öaande op het Roeters ■ Eiland, alwaar dit in Gelderland gegooten Yzer hergooten wordt: welk Yzertuig, als zijnde andermaal gefmolten en gezuiverd, uit dien hoofde den voorrang verdient boven het uit Oehr onmiddelijk gegoten Yzer. Reeds in de voorgaande Eeuw waren 'er gefehillen ontdaan over de Grensfcheiding, tusfchen het Kwartier van Zutfen en het Hoogfticht van Munjler. Men hadt wel, van tijd tot tijd, daar omtrent eetaige fchikkingen beraamd, doch de zaak altoos onafgedaan gelaaten. In den Jaare 1765 wierdt men te raade, het (tuk ernftig bij de hand te neemen, en, ware het mogelijk, tot eene volkomene afdoening te brengen. Gelajtigden, van wederzijden, daartoe benoemd, daagden zo gelukkig , dat zij, in de maand Oflober des gemelden jaars, de Grensfcheidingen, tot wederzijdsch genoegen, bepaalden. Tot wegneeminge van onzekerheid, en ter voorkoominge van oneenigheden in het toekoomende, kwamen, de Gelattigden overeen, de Landfcheidingen door fteenen Paaien af te; perken. Het daadlijk zetten deezer fcheidpaalen gefcheidde in het volgende Jaar 1766, waarbij aan alles de vereischte bekragtiging wierdt gegeeven. Ten zelfden tijde vereffende men ook een nog hangend gefchil, meer bepaaldelijk het Kwartier van Gelder en het Bisdom Mnnfler betreurende, raakende zeker Regc van Weide, Koppelweide of Compofium genoemd, waaruit niet zelden hoogloopende onaangenaamheden , tusfchen de Opgezetenen van wederzijdfche landen, gereezen waren. Eene  aS ZUTFEN. (Het Graaffchap) Eene onderneeming, die veel goeds beloofde, wierdt, in den Jaare 1777, in het Kwartier ter hand geflagen. De Heer Mr. willem henorik van hasselt, door verkeering met den Leeraar der Waifche Gemeente te Arnhem, den Heere gevanon, uit het Zuidlijk gedeelte van Frankrijk geboortig, eenige kundigheden hebbende opgedaan omtrent het aankwee. ken van Z jde, waar toe de Heer van hasselt reeds voorheen eenige liefhebberij bezat, begaf zich na een Landgoed, niet verre van de Stad Zutfen gelegen, met oogmerk om 'er zich op den Landbouw toe te leggen. Met een bedoelde hij het bijzonder oogmerk, om, volgens de onderrigtiogen van den Leeraar gevanon , vermeerderd met kundigheden, opgedaan uit verfcheiden Schrijvers, Zijdewormen te kweeken, Zijde te winnen, en door het neemen van proeven te onderzoeken, hoe verre men deeze kweekerij hier te Lande zou kunnen brengen. Naa het doorworftelen van veelerhande zwaarigheden, en door onvermoeide naarftigheid, gelukte het den Heere van hasselt, naa verloop van tien jaaren, witte en geels Zijde te vinnen, welke, door lieden deezer zaake kundig, met de Fratifche en Italiaanfche Zijde gelijk gefield wierdt. Van nieuws trof het Kwartier een zwaare Ramp, in den Jaare 1784. Voor de hoofdftad des Distrikts borst, inde maand Februarij des gemelden jaars, de bevrozene rivier de Tsfel los, met een vernielingdreigend geweld. Schrikwekkend was het gedruis der afdrijvende Ysfchotzen. Tot eene vervaarende hoogte fcnooven die Schotzen op elkander, naar gelange van het klimmen van den Stroom. Deeze, daar zij, in den beginne, flegts iangzaam was geklommen, begon nu, allengs kens, met ongelooflijken fpoed, zeer hoog op te zetten, zo dat het water, in den aanvang der maand Maart, eene der Poorten van de bovengenoemde Hoofdftad invloeide. Tot nog toe was men voor Dijkbraak behoed gebleeven. Ook deeze ramp vermeerderde, eerlang, de elende. Bij het, dus genoemde, Hoendernest bezweek de Dijk; het water, nu een open hebbende, ftroomde, met fchrikbaarend geweld, door het Gat, Deerlijk was, onder dit alles, de toeftand der Opgezeetenen ten platten Lande; doch aan hun was geen hel.  ZUTFEN. (Het Graaffchap) 2* helpen, zo lang het opzetten der Riviere, en het overfchuiven Her Ysfchotzen, duurde. Zo ras de eerfte aandrang eenigzins bedaard was, en nog meer toen het water begon te zakKC;», was alleman in de weer, om den noodlijdenden alle mogelijke hulp toe te brengen. Door middel van Vaar.uigen haaide men Menfchen en Beesten uit de omliggende Landen eu Ptaatzen, en bragt ze te Zutfen, Niettegenltaar.de eenige Poorten deezer Stad waren toegedamd, ftondt dezeive, op zotnmige piaatzen, zo diep onder water, dat men de lieden, in de ocdergelegene ootden woonagtig, door middel van Schuiten, de leevcns- en andere noodwendigheden , moest toevoeren. Op de zelfde wijze voorzag men ook in de behoeften der bewooners van het platte Land; deezer jammerftaat was tot zulk eene hoogte geklommen, dat men, op verfcheiden plaatzen, elendeüngen aantrof, die, uit de daken hunner deerlijk gehavende wooningen, gretige handen reikten na de aangebodene behoeften en ververfchrogen. Dus verre gefproken hebbende van de algemeene Hiftorie van het Kwartier van Zutfen in het bijzonder, zullen wij deszelfs Geographifche verdeeüng kortelijk aanwijzen. Volgens de tot nog toe gebruiklijke verdeeling, bekleedt het Kwartier van Zutfen de derde plaats onder de vier Kwartieren van Gelderland Behalven de Hoofdftad, welke den zalfden naam ais het Kwartier voert, ontmoet men in hetzelve vier bemuurde, hoewel kleine, Steden, welke, tot nog toe, met uitfluiting van de overige Plaatzen van het Gewest, in de Staatsvergaderinge plagten befchreeven te worden, en aldaar haare Stem uitbragten. Zij zijn de volgende: Doesburg, Deutekom, Lochem en Grol. Nog twee Steedtjes heeft men 'er, welke, tot vóór de Omwenteling, in de regeling der Kwartiersbelaagen, niet gekend wierden: zij zijn Breevoort en Borkelo. Voorts heeft men, ten aanzien van het Landgebied , de vólgende verdeel ing in agt genomen. I. Het Schoutampt van Zutfen , behoorende aan de Hoofdftad, waarin men de volgende Dorpen en Gehugten aantreft: Vorden, Almen, Gurfele , Warensvelt, tVichmont, nevens de Adelijke Huizen te Dorth, Dam, Voorst, Bezelink, de Boedelhof, Velden, Verden, Hakfort, en Brmsberg. — II. Het  Zó ZUTFEN. (Hst Graaffchap) II. Het Landdrostampt van Zutfen, bevattende Zelhem, Hummel, Hengel, Steendre, Ruurloo, en Dote&om tuiten, als mede de Kadeelen Leemkoul, Kervel, Hummel, Eng~ huizen, Hagen, Ruurloo, Middeler , Wildenburg, Brantzenburg, Baak, Holthuizen, Spansweerdt, en Heyv.oort.— III Het Richterampt van Doesburg, betraande in het Karfpel v=n Angerlo, met de in- en buitenheemfche Drempt, Keppel, en de Huizen van Oldenhoven, Keppel, Kei, Bingarden, de Uilenpas, en Gysbeek. — IV. Het Schoutampt van Lochem, waar onder behooren de Kreits of Kring van Vervolde, nevens de Adelijke Huizen Pol, Vervolde, Laar, Amfen, Langen, Kluize, Diepet,broek, NeteHorst, Heest, en Karzenburg. — V. Het Drostampt van Breevoort, be. vattende het Stedeken van dien naam, nevens de Dorpen Winterswijk, Aalten, en Dinksperlo, als mede de Adelijke Geftigten Travenhorst, Vrageren en Walvoort. — VI. De Heerlijkheid van Bórkelo , bellaande in het Stedeken van dien naam, de Dorpen Eybergen en Geisteren, en de Adelijke Huizen Tignagel, Kysveld, Fokking, Amerfchot, Bloys» huis, en Rotshuis. — VII. Het Erfampt van Anholt. Niet eenerlei is de grond van het Graaffchap Zutfen. Op zomrnige plaatzen is dezelve zandagtig en fchraal, elders leamagtig, en ook niet zeldzaam, in andere oorden, goede en vaste klei. Veengronden, van onderfcheidene deugd, zijn 'er ook niet ongemeen; men graaft 'er Turf, beter ea ilegter, naar gelange van den grond. Hier en daar ontmoet men in de Veenen.eene ftcfie, die, even ligt als Tonder of Zwam, vuur vat, en ook in de plaats daar van door de Landlieden wordt gebruikt. Dat men, op zommige plaatzen, Yzer-Erts aantreft,. hebben wij boven reeds aangeteekend, daar wij van de Yzcrfoielterijen in het Graaffchap gewag maakten. Van de Regeering deezes Kwartiers zuilen wij hier geen uitvoerig verflag doen, als zijnde derzelver gedaante, zints de jongde Omwenteling', geheel verdweenen. Dit volgende, om te dienen ter aandenkinge aan de voorgaande dagen, zullen wij alleenlijk aanmerken, dat, naamelijk, de Regeering voormaals beftondt uit Ridderfchap en Steden, gezamentlijk Bitrnaakende de Staaten des Graaffchaps Zutfen. De Rid. der»  ZUTFEN, (Het Graaffchap) enz. 31 derfchap, het platte.Land vertegenwoordigende, beftondt uit Xodanige Hjogadelijke perfoonen, die bezitters waren van eene . Havezate of Ridder-Hofftad, binnen het Graaffchap gelegen, en ten muitten vierhonderd Guldens jaarlijks op. brengende. Nog andere vereiochten moesten bij hen plaats hebben. Tusfchen de. Riücerfciap en ue vijf genoeindfl Struinende Steden was cte Regeering des Kwarti rs gelijkelijk verdeeld; de Ridderfcmp aileen hadt zo veel ge^ags» als de ••■){ Steden te zumen; en onder deeze voerde de Stad Zutfen zo veel gez-g, als de vier overige Steden met elkander. Zie slichtemiürst, Tondel des Lands van Gelder, en Gel&rffle Gcjchitdentsfeni Nederlandfche jaarboeken, enz. Zutfen , {De Stad) tot nog toe Hoofdftad van het Graaffchap of Kwartier van dien naam, ligt aan den rechter oever van de rivier de Tsfel, bijkans op gelijken afftand, r.aamelijk dien van drie uuren gaans van de Overijsfelfche Stad Deventer en de Gelderfche Stad Doesburg. Eer wij de befchrijving der Stad mededaelen, oordeelen wij geraaden, de voornaamöe bijzonderheden, haare Hiftorie betreffende, in een aaneengefchakeld vertoog mede te deelen. Van den oorfprong der benaarninge hebben wij, in het voorgaande Artikel, reeds geiproken. Hier voegen wij 'er nevens, dat de Stad, in zommige Oude Brieven, bij den naam van Sutfenne bekend ftaat Hjewal de eeifte aanleg van Zutfen in de duisternisfe der Oudheid ligt begraaven, is 'er, nogthans, genorgzaame zekerheid voorhanden, dat de Stad van eene zeer hooge Oudheid is. Onder andere mag men dit uit de. volgende bijzonderheid afleiden. Burghard, Bisfchop van Utrecht, op het Jaar Elfhonderd vijf, ia zekeren Brief, van Zutfen gewaagende» verkiaart aldaar, dat hij de Handvesten en Papieren, behelzende de Voorregten der Zutferfche Kerke, hadr vernieuwd, om reden, zegi de Stichtfche Kerkvoogd, dat dezelve, door aen hoogen Ou. éierdowt, fchier onleeibaar varen geworden. De Uirechücae Bis-  32 ZUTFEN. (De Stad) Bisfchoppen, naamelijk, hadden, al van ouds, niet alleen de Stad, maar ook het geheele Graaffchap Zutfen, als leenroerig van hunnen Stoel aangemerkt. In den Jaare 1202, terwijl otto de II, Hertog van Gelder en Graaf van Zutfen, in Brabant gevangen zat, bediende zich dirk van der. are, Bisfchop van Utrecht, van die gelegenheid om eenen aanflag op de Stad te doen; naa een kort beleg wierdt hij 'er meester van. In den Jaare 1475 wierdt de Stad, nevens het geheele Graaffchap, door Keizer frederik den III, aan henrik van zwartzenburg , Bisfchop van Munflcr, in pandfchap opgedraagen. Geduurende de veel gerugtmaakende en landverdervende verdeeldheden, tusfchen de hekerens en de bhonkhorjten , welke Gelderland, op zo veel ramps en verwoestens, als de twisten der Hoek/chen en Kabeljaauv fchen Holland te ftaan kwamen, hieldt Zutfen zich aan de zijde der eerstgenoemden. Eerst de Keizer maximiliaan , in den Jaare 1498, en vervolgens diens Zoon phiups, in den Jaare 1505, zogten de Stad, door vleierij, en toen deeze niet baatte, door dreigementen, aan hunne zijde over te haaien; doch zij ftondt pal voor beiderlei drangmiddelen. Naadat B i^lle, in den Jaare 1570, door de Watergeuzen, was be» magtigd, verfcheen, eerlang, de Graaf van den berg voor Zutfen, en dwong dezelve, zich voor de Staatfche zijde te verklaaren. In de maand November des Jaars 1572 verfcheen Don frederik , Zoon van den Hertog van alva , voor de Stad, die met eene vrij talrijke Bezetting was voorzien. Naa dat hij de Stad vrugteloos hadt opgeëischt, plantte hij, op den drieëutwintigften November des gemelden jaars, het gefchut voor de Muuren, en maakte, uit dertien zwaare Stukken, zo een verfchriklijk vuur op dezelve, dat vooral in den Muur der Nieuwe Stad, een wijde bres wierdt gefchoten. Het krijgsvolk, met vreeze en angst bevangen voor den Spaanfchen bloeddorst, verliet, nevens een goed aantal burgers, ln den nacht, heimelijk de Stad. De overgeblevenen, dit vernomen hebbende, wilden, in den volgenden morgenltond, zich overgeeven. Doch de Spanjaards waren hun in de voorbaat. Door de gebankte Muuren zich eenen weg ca binnen baanende, jaagden zij alles over den kling, wat  ZUTFEN. (De Stad) wat de mine hadt van tegenftend te willen bieden. Toen lloegen zij aan het rooven, pionderen en fchoffeeren van Maagden en van Vrouwen. Naa dat de woede eenigen tijd haaren rol hadt gefpeeld, tradt de Spaanfche Stadhouder hierges, onderileund door eenige Hoogduitfche Overften, tusfchen beiden, om bij Don frederik, voor de overige gevangenen, zo krijgslieden als inwooners, lijfsgenade te fmeeken. Bijkans was de Veldheer, ten behoeve der elendelingen, omgezet, toen een Franciskaner Monnik, door zijnen gruwelijken raad, een fpaak in het wiel wist te fleeken. Hoewel van Zutfen gebooren , van woede, evenwel, tegen zijne Stadgenooten, om hunnen afval, brandende, ftookte hij een vuur van moordlust in het hart van Don frederik, door zijne bloeddorftige raadgeeving : Men moest de Eijeren in den pan kloppen, eer daar Kiekens van kwamen. Thans ontftondt 'er eene deerlijke ilagting. Alle de gevangenen wierden opgehangen, of in den Ysfelilroom geworpen en gefmoord. Zutfen ging, niet lang daar naa, wederom tot de Staatfche zijde over, doch wierdt, in den Jaare 1583, door den Overfte taxis, voor den Prins van parma, overmeesterd, geplonderd en gebrandfehat. Eens en andermaal zogten de Staatfchen, in de Jaaren 1584 en 1586, de Stad te heroveren, doch ftootten telkens hunne hoofden. Gelukkiger Haagde de jonge maurits, in den Jaare 1591. Met zo veel ijvers zette hij het beleg voort, dat de tijding der belegeringe en der bemagtiginge bijkans gelijktijdig in Holland wierdt vernomen. Hugo de groot, toen nog een vriend van maurits, fchreef Hierop de volgende Dichtregels. „ Accesfit titulis etiam Zutphania noflris, „ Non nifi Mauritio Principse digna capi. „ Spe nihil efl citius, tarnen hanc Viétoria vicit: „ Obfedisfe grave eft credere, Viétor erat." Prins maurits deedt de Stad merkelijk verwerken, en ia een gedugten ltaat van tegenweer brengen; zo dat zij voor eene der best bevestigde Steden in de Vereenigde Gewesten mogt gehouden worden. XXXV. deel, C Ru'1»  34 ZUTFEN. (De Stad} Ruim tachtig jaaren bleef Zutfen in de magt der Stafuen. Het Jaar 1672 deedt haar, nevens veele andere Gewesten en Plaatzen, zo in Gelderland, als in eenige der overige Gewesten, in de magt der Franfchen vallen. Hoewel in alles niet zo volkomen was voorzien, als behoorde plaats gehad te hebben ten aanzien van eene Stad van die aangelegenheid als Zutfen, was zij, nogthans, in eenen toeftand, om een beleg geruimen tijd te kunnen doorliaan, zo niet den vijand van haare Muuren afweeren. Het Magazijn was van veele Krijgsnoodwendigheden wel voorzien. Voor de Stad, op de rivier den Tsfel, lagen eenige fchepen, met den noodigen toeftel, tot een geheel Leger noodig, belaaden. Na eene andere plaats beliemd, konden de Vaartuigen, door het vallen van het water, hunne reize niet verder voortzetten, en wierdt men, over zulks, te raade, hunne laadinge aan land op te fiaan, op dat ze niet in 's vijands handen mogten vallen. Zelf Hak men, om dat te voorkoomen, den brand in^zommigen dier Vragtfchepen. De Bezetting beftondt uit vijfendertig Kompagniën Voetvolk, en drie Kompagniën Paarden; voorts twee Kompagniën Utrechtfche Burgers, ééne Kompagnie uit Amersfoort, en twee Kompagniën Waardgelden, ieder van honderd koppen; daar nog bij kwamen de verloopene bezettelingen uit Grol en Breevoort. Eindelijk wierdt nog de Bezetting verfterkt, door de Burgerij der Stad, verdeeld in Vijf Kompagniën, Deeze, tot bet uiterfte gemoedigd, hadt beflooten, voor de verdeediging van haare Stad, het leeven manmoedig te waagen. Op den zeventienden Junij kwam een Trompetter, in den naam des Konings van Frankrijk, de Stad opeifchen, docb hij wierdt afgeweezen. 's Anderendaags verfcheen 'er weder* om een Trompetter, verzeld van twee Gelderfcbe Edellieden , benting. en barreveld; doende zeer ruime aanbiedingen, zo san het Graaffchap, als aan de Stad: vrije oefening van den Hervormden Godsdienst, behoud van Vrijheden es Voorregten, en vrijen aftogt voor de Bezetting, met wapenen en pakkaadje, en te gaan werwaarts zij wilde. Bij weigering van deeze aanbieding, dreigde men, naa de bemagtiging der Stad, alles over den kling te zullen doen fpringen. Men be> leide  ZUTFEN. (De Stad) ZS Iside hierop eene Vergadering. De Heer van zwartzenburg, die ais Bevelhebber het gezag over de Krijgsbezetting voerde, wierdt eerst na zijne meening gevraagd. Zijn antwoord was, dat vermits hij eerst onlangs, uit hét Leger des Prinfen van oranje, in de Stad was gekoomen, de Ridderfchap, Magidraat en Gemeenslieden beter dan hij bevoegd waren, om zich desaangaande te verklaaren; dat hij wel veffcheiden gebreken hadt ontdekt, doch dat deeze nog zouden kunnen verholpen worden, althans voor het grootde gedeelte, indien men met allen ijver de handen aan het werk doeg. Intusfehen hadt men twee Afgevaardigden na het Franfche Leger gezonden, om over deeze en geene zaaken in onder-, handeling te treeden. Geduurende hunne afweezigheid beleide de Stadvoogd van zwartzenburg eene Vergadering van alle de Bevelhebbers, van den hoogden tot den laagdea rang, zo van de Bezetting als van de gewapende Burgermagt, dezelven zeer ernftig afvraagende, of zij genegen en gezind waren, de Stad tot het uiterde toe te helpen verdeedigen. Eenpaarig, en bij plegtigen eede, door het opdeeken der vingeren van hunne rechterhand, verbonden zij zich tot dia Vaderlandfche heldhaftigheid. In den naamiddag van dien zelfden dag verfcheen de bovengemelde Heer bentink, andermaal, in de Stad. Breed opgeevende van de goedertierenheid en zagtmoedigheid des Franfchen Konings; herhaalde hij de aanbiedingen , 's daags te vooren gedaan. Hij voegde 'er nevens, men hadt wel toe te zien, om door lang zammelen en draalen den tijd der ge-, rade niet te laaten verloopen. Om te meer kragts en nadruks bij te zetten aan zijnen aandrang op eene lpoedige overgave, vertoonde bentink eenen Brief, volgens weiken de Stad en de Provincie van Utrecht zich aan Koning lodewyk den XIV reeds hadden onderworpen. Bijstere ontdeltenis veroorzaakte dit berigt, vooral bij de Ridderfchap en Magidraat; zo dat dezelve, van dit oogenblik af, zich tot de overgave genegen toonden. Tegen den avond keerden de Stads Afgevaardigden te rug: waarop de Raad terdond wierdt bijeengeroepen. Tot diep in den nacht bleef dezelve vergaderd. Zonder dat men tot een bepaald befluit kwam, waren de C 2 meests  3« ZUTFEN. (De Stad) meeste Leden tot de overgave genegen, hun gevoelen inzonderheid aandringende met den geringen tegenweer, welk© men aan de groote overmagt der Franfche wapenen zouden kunne bieden. Eene geheel andere gezintheid heerschte 'er onder de Burgerij; de wankelende gezintheid der Wethouderfchap was niet ter haarer kennisfe gekoomen, of zij toon. de openlijk daar over haar misnoegen, onder andere daar van voor reden geevende, dat men tot nog toe geenen vijand hadt gezien. Op den twintigften Junij vergaderde van nieuws de geheele Wethouderfchap. De aanfpraak, met welke de Voorzittende Burgemeester die bijeenkomst opende, ftrekte duidelijk om zijne gezintheid tot overgave aan den dag te leggen. Een hardnekkige tegenftand aan de magt des Konings van Frankrijk , zeide hij, ware niet alleen vrugteloos, maar zou, daarenboven, dienen, om het misnoegen des Monarchs tegen de Stad nog meer gaande te maaken; iets, meende hij, 't welk de uiterfte verwoesting der Stad, ja van het geheele Graaffchap, als een onvermijdelijk gevolg, zoude naa zich fleepen. Hij voegde 'er nevens, tot meerderen aandrang van zijn gevoelen, dat hij, bij de voorwaarden van overgave» vrijheid van alle fchattingen, voor den tijd van twaalf jaaren, zou tragten te bedingen. Het gevolg van dit alles was, dat bij Burgemeesteren bet befluit wierdt genomen , om de Stad aan den Franschman over te geeveu. Tot zo verre met eenpaarigheid was de zelfde de raadflag der Ridderfchsp, dat alleen de Heer schimmelpenning zich daartegea verklaarde; hij wilde van geene overgave hooren, vermits hij tot nog toe geenen vijand hadt gezien. Onder de Gemeenslieden, voor het overige allen even als de Burgemeesters en Ridderfchap gezind, toonde de Gemeensman, Dofter lanzing, de zelfde kloekhartigheid als de Heer schimmelpenning. Beter dan alle de bovengemelden gemoedigd , waren de Burger Luitenanten. Een van hun, jan coulman genaamd, liet zich, onder andere, hooren, „ dat hij, in zijne jonge jaaren, den »> k"jiJ gevolgd, en altoos ondervonden hadt, dat men de „ beste voorwaarden bedong, wanneer men tot het uiterfte „ de tanden liet zien.''  ZUTFEN. (De Stad} Ondanks de tegenkanting van die Overheidsperfoonen, en in weerwil van de gezintheid van het meerendeel der Burgerije, wierden eenige artikelen op het papier gebragt, behelzende de voorwaarden, op welke men de Stad in 'svijand* hand wilde leveren. Drie Gemagtigden, nevens den Heer bentink, wierden daar mede aan den Koning van Frankrijk afgevaardigd, die op eenigen afftand was gelegerd. Naauwlijks, egter, hadt de Burgerij van hun voornemen de lucht gekreegen, of zij verzette zich daar tegen, bezwaarlijk kon zij zich wederhouden, om geweldige handen aan hun te flaan. Der Gemagtigden wierdt den uittogt belet, en aan bentink alleen vrijheid vergund, om zich in het vijandelijk Leger,te vervoegen. De Heer bentink aan zijne Majefteic verflag gedaan hebbende van den tweedragt en de oneenigheden, die binnen Z.utfen regeerden, gaf dezelve bevel aan den Hertog van orleans , om zich na de Stad te begeeven, en, in 'sKonings naam, van dezelve bezit te neemen, of, ingevalle men weigerde aan het opontbod te gehoorzaamen, alles tot een ftreng beleg in gereedheid te brengen. Op den eenentwintlgften Junij vertoonden zich de Fratt* fchen, voor de eerfte maal, in het gezigt der Stad; doch wierden, uit het grof gefchut der Wallen van Zutfen, zo dapper begroot, dat zij genoodzaakt waren, terug te trekken. In den volgenden nacht begon de vijand de Stad kuustmaatig te naderen. Van binnen maakten wel eenigen de toebereidzels tot het bieden van kloekmoedigen tegenftand; zelf deedt men eenen en anderen uitval, die den belegeraaren eenig nadeel toebrsgt. Doch voor zo veel de Stad vol wanorde en tweedragt was, vondt men, reeds in den naamiddag van den vljfSntwintigften der meer genoemde maand Junij, zich genoodzaakt, de Stad in 'svijands handen over te gee« ven. In den voormiddag van dien dag hadt men eene Raadsvergadering belegd, en in deze We eenige artikelen ontworpen, met welke eenige Gemagtigden van den Raad aan den Hertog van orleans wierden gezonden. De Hertog verwierp dezelve, en lch'eef hun andere voorwaarden voor. Men maakte wel de mine om dezelve te willen betwisten, doch orleans verwaardigde de Afgevaardigden niet, om met C 3 huffi  3* ZUTFEN. (De Stad) bun in nadere onderhandeling te treeden, en deedt hen, onder het geleide van eenige duizenden Kaegten en Ruiters, na de Stad te rog keeren. Geduurende deeze onderhandeling waren eenige Franfchen tot in het Ravelin der Stad doorgedrongen, en zouden, gewisfelijk, hunnen voet daar binnen gezet hebben, indien zij, door het ophaalen van eenen Brug, daar in niet waren verhinderd geworden. Doch op 'het roepen van den Burgemeester aan de Burgers, die op dè Wallen ftonden: Goed akkoott, Mannen! maakt open, wierdt de Brug neêrgelaaten, en de Poort geopend. Straks flooven de Franfchen, in grooten getale, na binnen, tot groot misnoegen der Burgers, die, op het hooren van den Franfchen Trommelflag, voor plondering bevreesd, daar men, in eenige sgterhoeken der Stad, reeds een begin van hadt gemaakt, het geweer nederfmeeten, en zich na hunne huizen begaven. De Bezetting, zo Bevelhebbers ais Gemeenen, wierden ontwapend, en in de Groote Kerk opgefloten; daar men hen gevangen hieldt, tot dat zij hun Losgeld betaald hadden. De Franfchen hielden post binnen Zutfen , tot in het Voorjaar des Jaats 16/4, niet, egter, zonder dat men hun, zo voor behoudenis der Vestingwerken, als voor Brandfchatting, honderdè'nvijftigdui. zend guldens hadt toegeftaan. Van de herhaalde en hoogloopenoe onlusten, opfchuddingen en beweegingen, in den aanvang der thans loopende Eeuw, in de Gelderfche Steden, en dus ook te Zutfen, voorgevallen, zullen wij hier geen verhaal doen. Dit valt niet in het vak eener bijzondere Stad, meer in dat der Algemeene Gefchiedenisfe van het geheele Gewest. Ter bekwaamer plaatze, vooral ook op het Artikel nymegen, hebben wij de meest merkwaardige bijzonderheden daar van vermeld. Om de zelfde reden treeden wij ook hier in geen verhaal van het voorgevallene in Gelderland, omtrent de bij de meerderheid driftig begeerde, doch bij anderen, en onder deeze Manneu van het diepst doordringend verftand, afgekeurde Verheffinge van Prinfa willem karel henrik friso tot Stadfiouder van het Gewest. Van eenige zaaken, laater voorgevallen en die de Stad Zutfen meer bijzonderlijk aangaan.  ZUTFEN. QDe Stad} S9 gaan, verkiezen wij, hier nog eenig verhaal mede w dealen. De mislukte, of liever de geweigerde Togt van een aantal Oorlogfchepen na Brest, om zich aldaar te vereenigen met de Zeemagt des Konings van Frankrijk, is eene der gebeurtenisfen, welke op het voorgaand Beftuur der Vereenigde Nederlanden een onuitwischbaaren blaam legt. Elk Vaderlandsch Hiftoriekundige herinnert zich die fchandvlekkende bijzonderheid van den Oorlog met Engeland, van den Jaare 1781. Sedert, en nog geruimen tijd daar naa, hadt elk den mond vol van de dringende noodzaaklijkheid, om Scheepsbevelhebbers, die, onder allerlei voorwendzels, een plegtig Staatsbefluit hadden weeten te verijdelen, te regt te (tellen, en van hunne wederhoorigheid, indien, gelijk men niet twijfelde, hun dezelve konbeweezen worden, de verdiende ïtrafgevolgen te doen wegdraagen. Ten Gelderfchen Landsdage wierdt, zo wel als elders, beraadflaagd, het benoemen van eene Commisfie töt Onderzoek der verdagte Zeeoverften. De Zntfenfche Burgers, op dat de wensch der Staatsleden, die aich voor het Onderzoek meermaalen hadden uitgelaaten, mogt vervuld worden, oordeelden aan den Vaderlande te Eijn verfchuldigd, thans niet (UI te zitten. Honderdënzeventig en iet daar boven, leverden, in den Jaare 1783, ter Staatsvergaderinge van het Gewest een Verzoekfchrift in, ra betaamelijke doch ernftige bewoordingen aandringende op de benoeming van een bekwaam perfoon, uit het midden der Vergaderinge, tot het bewuste oogmerk. Zij vonden, zeiden, onder anderen, de Inleveraars van het Gefchrift, zich eot het doen van dit Verzoek opgewekt, „ dewijl zomtijds, door eenen zaraenloop van invloeden, de wijze van be,, noeminge wel zou kunnen gefchieden op een manier, welke der Natie konde noch zou bevallen: alzo zij Ink> !' veraars van ter zijde, hoewel naar waarheid, onderngt „ waren, dat een veel vermogend Kwartier neigde om de Verkiezing aan de Ordinarii Gecommitteerden ter Genel', raliuit over te buten, en zij vermeenden, om genoeg „ bekende redenen, geregtigd en bevoegd te zijn, de Ordt3S norit Gmmmtteeréen als ongefchikt en ongepast tot het C 4 »» be"  4» ZUTFEN. (De Stad) verZ lY^ d6S °Dderz°<*s " merken» De InleZ Znr hM Verz°ek<^* de betuiging va» debu e' ' hUnnen,)>er' 10 van nabuurige Me- en de bekngen Van een Vaderland, nLPt\S a g °°gpUnt zouden ^houwen, en hen " de/e„ r g de" WeDSCh van ëantsch Nederland, in Bii2 Te0' Doch dit v«trouwen was ongegrond. 2t tSSy dW Staa[S,ede" Wierdt Verzoekschrift g enTefc °Pgenoment_ zii •»« van oordeel, dat het deeLgtï h r;erP^hUnner "»dP'«*h,gen waren, en teru;ngeh:;;Ddoor den ^«««v*.«. Van meer gevolgs was »t geen nog ten zelfden ïaare 178* ïrovineï Sj^rr15 V°°ri lelijk e£eL78d3é provincie Gelderland, dus begonnen ook te Zutfen veela Burgers het wederregte.ijke, >t welk, zo taVivirïï k i 'fe'zien T*?' ? hUn"e ^ *™ had^ d" X kin In GroDdwettige Herftelling was de kreet, wel- ken men, meer of mjn Inidr d > verhaal van den opkomst, voortgang én afloop Ter vêel ï rugts maakende Oneenigheid valt in ons PtarT ge* bii nnH^"' ^ rUim lweehond«d Burgers vereenigde zich b j ondertekemng, om hunne Grieven en Bezwaaren; ten vette I °mhrVen 16 W°rden' ™ de Gemeens ed n voor te draagen. en benoemden, om zulks op de gefchiktfte ml,ZhunCna0eD' * ^ ^ Mf ^committeerden dt. in hun naam, zouden fpreeken en handelen, mits de Ver! zo k chnften en Vertoogen, op de voeglijkfte wijze, en m« ' T8 de We"ige °verheid' opgefteld, e^ door de burgers onderzogt goedgekeurd en getekend ware" Beloovende de Gemeenslieden, a!s hunne Reprefentanten te' zu len btjftaan in alles wat zij tot voorftahdVanTRegt a terdenr^f0^ masken > en de G"«2E komftïï 'mhUn', * h°°fde Van '< geen ov«eenI 60 opgedraa«en ]a», zouden verrigten, eenige »oe.l.,kheid mogt overkomen, dezelve, naar hun vermog f aeeiner6 6eZa,mIijke en befcherming te zullen In-  ZUTFEN. (De Stad) 4t Ingevolge hier van leverden zij aan de Gemeenslieden, door hun het Tweede Lid der Regeeringe van de Stad Zutfen getijteld, en befchreeven als eene Vergadering, wier Voorregcen, zo wel als die der Burgerije in het algemeen, zederr verfcheide jasren in vergetelheid geraakt en op onderfcheide wijzen verdonkerd waren, een Adres over tot herItel van Voorregten en Privilegiën, welker verkorting zij ia 't breede opgaven. De Gemeenslieden bragten het in den Raad, zo als het geteekend was door meer dan tweehonderd Burgeren. Eene meerderheid van negen tegen drie Leden der Regeeringe vondt dit Adres, in allen opzigte, wraakbaar, en twij* felde niet of de Eerzaame Gemeenslieden zouden medewerken om dergelijke Adresfen voortaan van de hand te wijzen, als (trekkende om rust en eensgezindheid in de Stad te (tooren. Ook konden zij, de buitenfpoorigheid van veele eifchen, niet alleen; maar ook de ongepaste en beledigende (tellingen in dit Adres voorkomende in opmerking neemende, den voorflag niet omhelzen om uit de Regeering eene Commisfie te benoemen, die met eenige Gekommitteerden der Gemeenslieden in onderhandeling zou treeden, als kunnende zodanig een Adres, voorbehoudens het gezag van hun Ed. Groot Agtbaaren, en de aan hun verfchuldigde Eerbied, geen voorwerp van zodanige Onderhandelingen uitmaaken. —— De tijtel vaa Tweede Lid der Regeeringe van de Stad Zutfen, aan de Gemeenslieden gegeeven , verwierpen zij , als onbevoegd, wordende', volgens het Stadsregt, die Stad door niemand anders geregeerd dan alleen door Burgemeesteren, Schepenen en Raad. — Dat de Inleveraars van dit Verzoekfchrift, door te verklaaren, dat zij het vastgeltelde Reglement op de Regeering deezes Gewests van den Jaare 1750, niet in allen deele voor wettig konden houden, zich misgreepen hadden aan 's Lands Hoogheid, Regt en Geregtigheid, waar voor zij in allen gevalle verantwoordlijk waren en bleeven. Dat zij door het bijgebtagte, wegens de harde en onwettige behandeling als door de Regeering de Gemeenslieden aangedaan, hun Ed. Agtbaaren, tegen de waarheid aan fchandvlekken. —-' En, eindelijk, dat zij, met op meer dan ééne C 5 plaats,  42 ZUTFEN. (&? Stad) plaats, de geheele Burgery fpreekende in te voeren, 't zich hadden laaten gelusten oin telkens het zogenaamde Reglement van den Jaare 1705 weder in te roepen. Een Reglement „ »t welk," gelijk zij zich uitdrukten , „ zijne Geboorte „ verfchuldigd was aan Oproeren en Violentien eener ïopu-> laire Regeeringe, door hun nimmer als een Grondwet er- kend, waarom zij alle poogingen tot het weder invoeren „ van 't zelve aangewend, zouden moeten aanmerken als (trekkende tot ondermijninge van hun Ed. en Agtbaare wet„ tig en op de Privilegiën berustend Gezag; omkeering van „ de Conftitutioneeie Regeeringsform, en om eene verderflij„ ke Democratie, welke in die ongelukkige Epoque, het ,, begin deezer Eeuwe geweldaadiger wijze was ingevoerd „ geweest, en eenige jaaren, tot groot nadeel van de Stad „ en Burgerij, hadt fland gehouden, zo mogelijk, weder te „ doen herleeven." Twee der Burgemees teren, naamlijk bernard joost ver. stege en frederik benjamin van der capellen tot rysselt bragten eerst afzonderlijk hun Tegen verklaar ingen in, tegen dat afwijzend Befluit; het Regt der Burgeren om Ver. zoekfehtiften in te leveren verdeedigende, en aandringende op het benoemen eener Commisfie ter Onderhandelinge, door de Meerderheid afgeilaagen. Alexander rode van heeckeben de derde Burgemeester, die mede in het Raadsbeüuit niet bewilligd hadt, leverde, met de twee boven gemelden, eerlang een Raadflag in, ftrekkende om aan te toonen, dat de Gemeenslieden, in zeker opzigt, eene Regeering uitmaakten; dat het niet in allen deele voor wettig houden des Reglements van den Jaare 1750 den ongunftigen uitleg, daar aan gegeeven, niet verdiende; dat de Vergadering der Ge. meenslieden een waardigheid en invloed bezat daar aan toegekend, doch thans onthouden; dat het Reglement van den Jaare 1705, fchoon van geen verbindende kragt, niet voor geheel afgefchaft kon aangezien worden. Voorts billijkten zij de bezwaaren der Burgeren; wegens het maaken eener Benoeminge bij 't openvallen van een Schepensampt, en het aanftellen van bevoegde Perfoonen door zijne Hoogheid, als mede het verzogt kerftel der Burger Schutterijen. Het  ZUTFEN. (De Stad} 43 Het gedeelte der Zutfenfche Burgerij, 't welk den last der Burger Gecommitteerden geteekend hadt, door de Meerderheid befchreevea als lieden, waar van verre de meestea den Inhoud niet zouden hebben doorzien, en niet uit eigen beweeging, maar op inboezeming van anderen, tot zulk een ongehoorden flap gekomen; doch door de Burgemeester verstege voorgefteld als Burgers en Ingezetenen van Zutfen, d!e onder een der Gilden of Compagniè'n, of onder beiden, behoorden; en waar onder zich ook bevonden van de notabelile, gegoedfte en beste Burgers en Ingezetenen, vervoegde zich andermaal bij Gemeenslieden met dankzegging voor de aangewende poogingen, te kennen geevende niet zonder ontroeringe het Befluit der Magiftraat op 't ingeleverd Adres vernomen, en verftaan te hebben, hoe deeze hunne Verrigtingen, met een alzins ongunftig oog befchouwde, en hunne bezadigde onderneemingen wilde doen voorkomen, als ten oogmerk hebbende om de openbaare rust te ftooren, en de wettig vastgeftelde Conftitutie om te keeren. Oogmerken van welke zij, met een gerust geweeten, voor een Alweetend god, konden belijden geheel afkeerig te zijn, en niets anders te beoogen dan de bevordering van 't welvaaren der Stad. Weshalven zij Gemeenslieden verzogten niets onbeproefd te lasten om hun Ed. Groot Agtb. door alle mogelijke middelen, van die dwaaling te rug te brengen, en van het waare doel der Burgerije te overtuigen. Eén der twaalf Gecommitteerden ftelde der Burgerije voor om, bij de drie Burgemeesters, die hunne maatregels goedgekeurd en zich, tegen de Meerderheid gekant hadden, de hartiijkite dankbetuiging, bij wijze van een Dank-Adres, af te leggen. Dit vondt gereeden ingang, en een Dankfchrift, door de zamengeroepen Burgerij goedgekeurd , wierdt dit Driemanfcbap aangeboden. Wanneer de negen Burgemeesters dit Dank-Adres aan de drie overigen niet alleen overgeleverd, maar ook door den druk gemeen gemaakt • zagen, merkten zij 't zelve aan als blijkbaar ftrekkende om een r bij zeer groote meerderheid genomen, Magiftraatsbefluit door te ftrijken, en door een ongewoonen ophef der Advijzen van de drie niet inflemmende Ma-  ZUTFEN. (De Stad) Magiftraatsleden, de overigen bij de goede en (tille Burgerij, en in 't openbaar, in verdenking te brengen, als of zij mee minder ij vers dan de drie andere Leden het welweezen der Stad behartigden, en daar benevens in (laat zouden weezen om de Regten en Priviligien der Burgerije aan verkeerde inzigten op te offeren: alles (trekkende tot kennelijke verfmaading der wettige Regeeringe, en om de zedert eenigen tijd reeds te veel beltaan hebbende beweegenisfen meer en meer aan te moedigen. Waarom zij het verder verfpreiden en verkoopen van dit Dank-Adres, op eene boete van driehonderd Stadsponden, verboden. Intusfehen hadden Gemeenslieden aan de Regeering een Vertoog overgegeeven, waar in zij, tegen het Raadsbeduit der Meerderheid, het Gezag en de Agtbaarhcid aan hun Collegie toekomende, verdeedigden; zich over de minagting influitende wijze, op welke zij door de Magiftraat in de Vergiderkamer des Raads verfchijnende, zints eenige jaaren be. jegend wierden beklaagden; het aanneemen der Burger-Adresfen als piigtmaatig verdeedigden; en betuigden, „ dat het „ onverwagte Befluit om met Gecommitteerden uit de Ge„ meenslieden in geen Onderhandeling te treeden, op hun, „ op de goede Burgerij, en op alle weldenkende Gemoede„ ren in Nederland, eene aandoening gemaakt hadt, die zij ,, wel wenschten, dat hun Wel Ed. Groot Agtbaaren hadden „ gelieven voor te koomen: ja het tegenwoordig en toeko„ mend Gedacht moest verfteld (taan, wanneer het ontwaar „ wierdt, dat eene Regeering, die geenzim arbitrair, maar ,, van derzelver geboorte af aan, overeenkomttig die voor- regten, die het kenmerk van vrije Burgers fchetzen, was „ ingerigt, dat hun Wel Ed. Groot Agtbaaren, die derzel„ ver luister van het Volk ontleenden, evenwel op eene voor „ 't Collegie van Gemeenslieden gantsch niet vriendlijke, en „ voor de geheele Burgerije, zeer grievende wijze, zwaa„ righeid maakten, om in een billijk onderzoek te treeden „ in hoe verre de begeerten en vorderingen in het Verzoek„ fchrift vervat, gegrond waren, dan niet." — Zij beweerden de regtmaatigheid van den Tijtel door de Burgerij hun gegeeveni en dat de Burgers, die verklaard hadden het Regie-  ZUTFEN. (De Stad) 45 glsmei t van den jaare 1750 niet in allen deele voor wettig te kunnen houden, door een hard vonnis, als Verftoorders der Conftitutie en inwendige ruste te onregt gebrandmerkt, en geagt wierden zich hier door tegen 'sLands Hoogheid, Regt en Geregtigheid misgreepen te hebben. — Ook vorderden zij de ooripronglijke Papieren, tot hun Collegie behoorende, thans in de Stads Kancellarije berustende, te rugge.—« Ten flot fpraken zij de Ondertekenaars vrij van allen verkeerden en ftaatberoerenden toeleg, nogmaals aandringende op eene Onderhandelinge. De drie van de Meerderheid verfchillende Burgemeesters onderfieunden , door ingeleverde fchriftlijke Raadwagen, op 't nadruklijkst, dit Voordel der Gemeenslieden om de voor» geQaagene Onderhandelingen aan te vangen. Dan het Negental betuigde zijne verwondering, dat het Collegie van Gemeenslieden het eerfte ingeleverde Adres der Burgeren, na. der onder deunde, en, tot dat einde, onder 't oog van hun Ed. Agtb. bragt een Vertoog, dat dit Magiltraatsbefluit op eene wijze bejegende, welke geenzins overeenkwam met hunne verpligting om, niet alleen als Burgers; maar ook als Leden van 't Collegie der Gemeenslieden, het aan hun Ed. Agtb. verfchuldigde ontzag altoos in 't oog te houden, en de overige Burgerij daar in, met een goed voorbeeld voor te gaan —■ Zij ontkenden den rang, dien Gemeenslieden zich toefchreeven, en hun aandeel in 't Stadsbeduur, en konden met hun , onder den vreemden en ongehoorden tijtel van Tweede Lid der Regeeringe in geen Onderhandeling treeden, of zich ergens over in laaten, zonder aan hunne Authoriteit en Redelijke verpligting te kort te doen. „ Verklaarende „ hun Ed. Agtb. van nu af aan niet te kunaen gedoogen, „ dat dergelijke Titulatures door 't Collegie der Gemeens„ lieden zelve gevoerd of door de Burgeren en Inwoonde„ ren der Stad aan 't zelve gegeeven, of ook dat de Magi„ draat anders dan naar gewoonte zou getituleerd worden. —• „ Dat zij, eindelijk, geen aanmerking zouden maaken op het „ zogenaamd misnoegen en gemor, waar van Gemeenslieden „ zo hoog opgaven; doch voomaamlijk of alleen plaats hadt „ bij eenige weinigen, offcfioon die veelen van hunne vreed- „ zaame  4* ZUTFEN. (De Stad} „ zaame Medeburgeren, op allerlei wijzen, ter ondertekening van bun ontworpen Adres hadden weeten over te haaien, en die, ingevalle zij de paaien verder mogten willen te buiten gaan, moesten verwngten, dat hun Ed. Agtb. zich ,, niet zouden kunnen onthouden van zodanige efficacieufe ,, middelen te beraamen, als in goede Jullitie tot confervatie ü van de publieke rust, zou bevonden worden te behooren." — Thans gaven zij ook hunne Tegenaantekening op die der drie Mede - Burgemeesteren in 't licht. Waar in zij poogden aan te toonen, dat het wederftreefde Beflait op goede gronden fteunde; als mede dat 'er geen redenen waren om de Magifiraat verdagt te houden, dat zij der Burgeren Voorregten tragten te verdonkeren, of zelfs, zo veel in haar was, de middelen tot herftel bezwaarlijk te maaken. De drie Raadsvrienden befchuldigende van door bet uitgeeven hunner Ad vijzen, de raadpleegingen van de Magiftraat voornïtgeloopen, en het opgevat misnoegen in de hand gewerkt te hebben. Met veel moeite verwierf de Minderheid het geëischre regt van nadere Aantekening. Ondanks de bedreiging in 't laatfte Befluit der Meerderheid van Burgemeesteren ging de Ondertekening van het Adres voort, en zo fterk, dat men eerlang, vierhonderden dertig Ondertekenaaren telde, die bij hunne Naamtekening eene verklaaring voegden van de opregtheid hunner oogmerken, en volkomene zamenftemming in doel met de eerfte Inleveraarec. — De Burger - Gecommitteerden, door dit meerder aantal gerugfteund, deeden een Aanfpraak in de zamengeroepene Bijeenkomst der Burgerije, welke zij een nader Adres voorhazen, dat, goedgekeurd, aan de Gemeenslieden wierdt overgeleverd, die 't zelve den Raad ter hand Helde. — Het diende tot wederlegging van de verkeerde oogmerken aan de Inleveraaren toegefchreeven, en verderen aandrang van 't voorheen verzogte. ■— Hoogst vondt zich de Meerderheid gebelgd over den Tijtel van Tweede Lid der Regeeringe van de Stad Zutfen, weder san de Gemeenslieden gegeeven, „ eene onderneeming, die op zich zelve genoomen haar" gelijk zij zich uitdrukten, „ genoegzaame reden zou cple„ veren om de Inleveraars, wegens verfmaadiog van het wat- » tig  ZUTFEN. (De Stad} 4> „ tig Gezag der Regeering, in regten te verklaagen"; doch, bij aanhoadenheid alle blijken van gemaatigdheid willende geeven, en zich, voor tegenwoordig, van «erker maatregelen onthoudende, beflooten zij dit nader Adres, met herhaalde bekendmaak'ng van niet te zullen gedoogen dat dergelijk een Tijtel aan Gemeenslieden zou gegeeven worden, weder uit te reiken. De drie Heeren verfchilden, op nieuw, van de Meerderheid, en drongen aan op het houden der door hun meermaals gevorderde Onderhandeling. Om deezen tijd zagen de Raadfiagen door de Minderheid ingebragt het licht, met een bijgevoegden Brief aan de Zutfenaaren, onderteekend, uw Medeburger , in zeer fterke bewoordingen het gedrag der Meerderheid van Zutfens Burgemeesteren wraakende, de Burgers aanzettende om voort te vaaren, en boven al de Wapenen aanprijzende. De Regeering, in 't vermoeden, dat deeze Brief te Deventer zou gedrukt weezen, fchreef, ter ontdekking van den Oplteller, aan de Regeering dier Stad; doch ontving een haar geheel onvoldoenend antwoord. Die van Deventer verklaarden met weinig vrugts te kunnen raadpleegen over eene zaak, die de vrijheid der Drukpersfe aantastte, en liep omtrent een ftuk 't geen niets berisplijks inhieldt; te meer dewijl de aanfpooring der Burgeren , om zich in den Wapenhandel te oefenen, hoewel in al te fterke bewoordingen uitgedrukt, egter tot niets anders dan tot het welzijn van 't lieve Vaderland, en het behoud van deszelfs edelfte pand de Vrijheid, lcheen ingerigt: en overeenkomftig waar mede zij het herftel der Burgerwapenen la hunne eigene Stad te zeer hadden aangemoedigd en goedgekeurd om zulks ergens elders te kunnen helpen afkeuren of van de hand wijzen: veel min om hier in, met de Zut- feyifche Regeering, iets misdaadigs of oproerigs te vinden. Intusfehen was deeze Brief, door Burgemeesteren van Zutfen, bij openbsare afkondiging, reeds voor alzins oproerig verklaard, als waar in, bij het fmaalen op de Regeering, gewapende' zamenrottingen aan de Burgers wierden aange» preezen: op de ontdekking van den Opfteller zette men één duizend Guldens; doch vrugtloos. Bet  48 ZUTFEN. (De Stad) Het dugten voor die gewapende zamenrottingen bewoog de Meerderheid, ten eigen dage dier Afkondiginge , een heimlijk Befluit te neemen, om, tot een fpoedig en kragtdaadig fluiten van dezelve, in tijds, de uoodige fchikkinge te maaken, en 't gebruik van de fterke hand der Militie, en den Generaal Majoor van heeceeren , als Commandeur Van Zutfen, te verzoeken, om, in gevalle het mogt gebeuren, dat, door èene zamengefchoolde menigte Volks 't SchepeDshuis, of de Huizen der Leden van de Magiftraat, bezet, daar door het gaan en keeren, en de vrije raadpleegingen van hunne Ed. Agtbaaren geftremd wierden, op eene bedaarde en zagtzinnige wijze de Perfoonen en Huizen der Magiftraats Leden te dekken en te beveiligen, als ook te zoeken om tot hunne Vergadering den toegang te krijgen, ten eiDde met hun overleg te kunnen beraamen over de middelen, welke als dan noodig zouden bevonden worden: terwijl nogthans de StadsbevelheDber; na het vergeefsch aanwenden van alle vriendlijke poogingen, in den uiterften nood, gelast wierdt, geweldigen wederftand ontmoetende geweld met geweld te keer te gaan; ten einde dus de openbaare rust te beveiligen en toegang ter Magiftraats Vergadering te bekomen, om met dezelve gemeenfchaplijk te handelen. De drie Heeren, die in de andere maatregelen hunner negen Raadsvrienden niet geftemd hadden, verklaarden zich ten nadruklijkften tegen dit geheim Befluit, het onmogelijke der geheimhoudinge, en 't gevaar der ontdekkinge aanwijzende. Zij drongen het in gefchrifte nader aan; maar de Meerderheid volhardde. Weshalven der Minderheid niets anders overbleef dan openlijk aan hunne Medeleden te verklaaren, dat zij geen deel wilden hebben, aan de droevige gevolgen, welke, huns oordeels, niet misfen konden uit de volvoering deezes Befluits te ontftaan, en dat zij, uit dien hoofde zich varpligt vonden, om, langs den gefchiktften weg, aan de Zutfenfche Burgerij te toonen, dat zij nimmer hadden ingeftemd in een Befluit, *t welk eenig wantrouwen aan dezelve te kennen gaf. Weshalven zij aan zich voorbehielden alles des betreffende onder 't oog hunner Medeburgeren te bren. gen. Zij  ZUTFEN. (De Stad} 45 Zij deeden hetj met dé daad. Zulks hadt ten gevolge, daf de Ingezetenen de Gemeenslieden verzogten al hun vermogen in 't werk te Hellen om dit Raadsbefluit, te doen intrekken en vernietigen* Zij vervoegden zich, met allen aandrang die Verzoek der Burgeren onderfteunende, bij den Raad. Dë Geheimhouding was vervallen: de Raadslieden wierdea van de Eed daar op gedaan ontflaagen, en de Meerderheid gaf thstns het veel beweegings maakend Befluit in openlijken druk, met bijgevoegde verdeediging van hun gehouden gedrag, en wederlegging van 't geen daar tegen was aangevoerd. —1 Dé Schrijver des Brieft, op wiens ontdekking de bovengemelde belooning gefield was, gaf een tweede Aanfpraak aan zijné Medeburgeren in 't licht, nog fterker en ftouter taal fpree» kende dan de eerfte; den Baron van heeckeren, Heer van Zuideras, ten laste leggende, dat hij openlijk gezegd hade Vr vooruit te komen, den Prins geraadsn te hebben, dat het noodzaaklijk was, dat 'er te Zutfen Burgerbloed ge* ftort wierdt. Wegens welke aantijging deeze Burgemeester zich bij den Raad verontfchuldigde. Dit ftuk trok inzonden heid de aandagt der negen Burgemeesteren, in hun wederleggend antwoord* De Krijgebezetting in Zutfen wierdt verflerkt. Eenige Nieuwspapieren hadden vermeld, dat Burgemeester van der capellen tot den ryssel alleen, een gedeelte der Burgerij van nieuwe Geweeren met Bajonetten en Patroontasfen , op eigen kosten, hadt voorzien; doch hij wederfprak zulks openlijk, verzekerende, dat hij, niet alleen; maar met andere Voorftanderen van het wapenen der Burgerij, dit alles hade bekostigd. Als Hopman van deeze nieuwe Stads Compagnie Burgers, verzogt hij bij de Regeering eene beflootene plaats, in eene der Kerken, of in eenig ander Stadsgebouw, om zijne Burgerbende in den Wapenhandel te oefenen; ten einde den toeloop des Volks te vermijden, terwijl hij, bij vervolg een open plaats buiten de Stad zou verzoeken. De Burgemeesters verstege en rode van heeckeren', oordeelden dat hun Medeburgémeester moest bedankt worden,, voor zijn betoonden vlijt in de Burgerwapening; en dat, daar men aan Krijgsbezetting, in vroegeren dage, de Voor» XXXV. deel» D saaJ  5» ZUTFEN. (De Stad) zaal van 't Stadhuis wel hade toegedaan, dezelve met geene voeglijkheid aan de Burger Compagnién kon geweigerd worden. Doch het Negental ftondt verfteld. dat de Heer van der capellen tot rysselt, zich bevoegd oordeelde om, zonder voorafgaande toeftemming van de Magiflraat, zijne Compagnie, naar welgevallen, in den Wapenhandel te oefenen: dewijl Hoplieden met derzei ver Compagnién, onder bet xechtftreekfche beftuur en de bijzondere orders van de Magiftraat ftonden. Dan zouden zij hem, als hij met de Officieren dit verzogt, bij voorraad, het Gildenhun toeftaan. Het Drietal Burgemeesters beweerde, tegen dit Raadsbefluit, 't geen zij van onwaarde rekenden, als aanloopende tegen 't bedoelde oogmerk van de cprigting der Burger Compagnién , en ftrijdig met de vastgeftelde Reglementen, dat geen Hopman verlof van de Magiftraat hadt te vraagen om zijne Burgerbende in den Wapenhandel te oefenen. Van der capellen tot rysselt, in deeze zaak onmiddelijker dan zijne twee Raadsvrienden betrokken, leverde een nadere Aantekening in, ten flot van dezelve betuigende: „ Z^ch gedron„ gen te voelen, om, in gevalle hun Ed. Agtb. onverhoopt, „ niet konden goedvinden, door fpoedige maatregelen aan ,, zijn verzoek te voldoen, dat hem binnen en buiten ge> ,, fchlkte plaatzen mogten aangeweezen worden, om op Bur„ gergrond, Burgers in den Wapenhandel bekwaam te maa„ ken, hij als dan, om zich van zijn pligt als Hopman te „ kunnen kwijten, zich genoodzaakt zou vinden, om bi} „ zijne onderhebbende Compagnie, op eene der Stads Plei- nen en Gronden, de oefening der aan hun toevertrouwde „ Wapenen werkftellig te maaken; met verdere jjerklaaring, dat hij zich, door geen vrees in die zijn onnalaatelijk „ voorneemen, zou laaten te rug houden; maar rustig mee „ de braave Burgers, over welke hij de eer hadt het bevel ,, te voeren, voortvaaren, zich in ftaat te ftellen om des „ noods de rust en veiligheid der Stad te kunnen bewaar ti ren." In gevolge hier van zag Zutfen, eer dit Jaar ten einde liep, een fteeds aangroeiende Burgerbende, onder deeze» Hopman, met nieuwe Wapenen voorzien, met zwarte ftrik- kto  ZUTFEN. (De Stad) üt ken of kokarden cp de hoeden, optrekken, en de Wapenoefening volgens de nieuwe wijze verrigten. Meer opgangs, in het volgende Jaar 1784, maakte de Wapening der Zutfenfehe Burgeren. De meerderheid des Raad* hadt ze, in zeker voege toegeftaan. Dan dit voldeedt een gedeelte der Burgerij niet; waarom de dienstdoende Rotgezellen een Verzoekichrift inleverden, om niet op de oude wijze, gelijk de meerderheid des Raads wilde; maar in naa* volginge van de Schutterijen in Nederland, even als de Krijgslieden van den Staat, gewapend te worden; terwijl de vrije of wagtgeid betaaiende, met den anderen meer dan vierhonderd Leden uitmaakende, verzogten, om zich bij de Burger Compagnién te mogen vervoegen; of, ingevalle dit afgeflaagen wierdt, even als in de andere Steden, een Exercitie - Cenootfchap te mogen oprigien, ingelijfd blijvende in de Burger-Schutterijen, met aanbieding des Eeds van Gehouw- en Getrouwheid. — Verzoeken door de Gemeenslieden goedgekeurd en bij de Regeering zodanig aangedrongen, dat zij zich genoodzaakt vor.dt de algetneene Wapening der Burgerij toe te ftaan, of in het oprigten van een afzonderlijk Wapenoefenend Genootfchap te bewilligen: aan 't eerfte gaf zij de voorkeuze, en verleende gefchikte plaatzen ten Wapenhandel. Middelerwijl vervoegden zich een aantal Zutfer.aaren bij de Regeering, met bede, dat zij, van tijd tot tijd, meer beweegings in de Stad befpeurd en het voorneemen van eenige Burgers en Ingezetenen vernomen hebbende om een Vrijcorps op te'rigten, de Compagnie die in den Jsarei748, buiten de vijf Burger Compagnién, beltesn hadt, en Waar van het Vaandel nog op het Stadhuis bewaard wierdt, weder in fland mogten brengen. De Regeering wees dit van de hand; doch op eene wij. ze, die den Burgemeester verstege en de Raadsvrienden de roode van heeckeren en van der capellen tot rysselt niet voldeedt. De eerstgemelde leverde 'er zijn naderen raadflag op in; «rekkende om, uit eigen ondervinding, aan te toonen, dat die Compagnie, wel verre van gefchikt geweest te zijn om beweegingen te ftillen, in 't gemelde jaar, Da  «ja ZUTFEN. (De Staa") de grootfte beweegingen verwekt, dwang gepleegd, en de vrije raadpleegingen gewapenderhand belet hadt. Hoe het indienen van dit Verzoekfchrift reeds vernieuwde beweegingen in de gemoederen der Ingezetenen veroorzaakte, en aanleiding gaf tot partijfchappen tusfchen Burgers en Burgers: en, indien daar bij ook de zelfde Leuzen en Tekens van het Jaar 1748 vertoond mogten worden was 'er reden om te vreezen , dat dezelve, in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, op de gemoederen van een groot getal der Ingezetenen eene tegenovergeftelde uitwerking zouden doen dan in het gemel-de Jaar. Opftand van Burger tegen Burger, oproer, plundering, ftondt 'er uit te wagten. Te meer te dugten daar de achtfte Maart op handen was; bij gelegenheid van welken Jaardag men in andere Steden van de Republiek bevreesd geweest was voor het oogmerk om de oproerige beweegingen van het Jaar 1748 wederom te doen ontftaan. Ook dagt bij, dat de Verzoekers, die Voorftanders fcheenen te willen zijn van de belangen des Erfftadhoudêrs, Hoogstdenzelven, en diens Doorlugtig Huis, geen grooter ondierst hadden kunnen doen dan met zodanig een Verzoekfchrift, ïn deesen tijd, voor te draagen. — Jonkheer van der capellen tot rysselt ftondt over den Inhoud niet alleen, maar bijzonder over het mengzel der Onderteekecaaren veriield, als waar in hij de vroege Kindschheid met den Ouden 'van dagen, den Aanzienlijken met den Allergeiingften,, den Staatsman met den ilegtften Bedelaar, in eene rije gefchaard zag: en wederfprak vervolgens het ftuk met allen ernst. •— De Gemeenslieden noemden het een fnooden toeleg om weder in te voeren een armhartige Vrij - Compagnie, in den Jaare 1748, door éen onbezonnen gepeupel in trein gebragt, waar door, ten dien .tijde, hun Collegie, zo wel als dat der Magiftraat, op de gewelddaadtgfte wijze, was gedwongen geworden tot het neemen van maatregelen, welke in een Land, dat den naam van Vrij draagt, niet behooren genomen te worden, dan met rijp overleg en toeftemming van het gantfche Volk, of deszelfs Vertegenwoordigeren — eene Compagnie, waar aan, door iemand, die de minfte hoogagting hadt voor Vaderland, Vrijheid, Overheden, en goede Orde,  ZUTFEN. (De Stad) 5$ Orde, niet dan met het uiterfte afgrijzen, kon worden ge. dagt; en waar van de weder invoering, huns oordeels, nergens toe ftrekken zou dan om daar door, ware het'mogelijk alle Vaderlandfche poogingen te verijdelen, eene jammerlijke verdeeldheid, verwarring, ja misfchien een Burger - oorlog, te wege brengen. Zij zagen zulk een Verzoekfchrift aan als een middel om de Stad te ontrusten, den eenen Burger tegen den anderen op te hitzen, en dus zulk een ellendig fchouwtooneel te veroorzaaken, als men op andere plaatzen van ons Vaderland, herhaalde keeren, getragt hadt aan te rigten \ doch telkens door de wijze beftuuring der Overheden en de vTij eenftemmige Vaderlandfche denkwijze der Burgeren en Ingezeetenen gelukkig niet hadt willen opneemen. Een gedeelte der Onderteekenaaren van dit Verzoekfchrift.' berouw krijgende van hunne teekening, verklaarde voor de Magiftraat het ongeluk gehad te hebben, van door aanhoudende aanmaaningen, verkeerde onderrigtingen, en andere ongeoorloofde middelen, zich te hebben laaten vervoeren tot dit onderfchrijven; waar over zij hun leedweezen betuigden, en verzogten dat hunne Naamen mogten uitgefchrapt,. worden. — Zo zeer waren de Onderteekenaars tot weder oprigting der oude Oranje Compagnie in haat bij eenige dienstdoende Rotgezellen, dat zij aan den Burger-Krijgsraad Verzoekfchriften indienden om derzelver ontflag te verwerven. Niet ongeftoord ging het te wagt trekken der Burgerije en het oefenen van den Wapenhandel toe. Da belemmeringen en ongeregeldheden, gepaard met haatlijke onderneemingen op deezen en geenen, en vergezeld door hoonende verre* gaande daadlijkheden, klommen tot zulk een hoogte, dat de 'Regeering, door eene geftrenge Aankondiging daar tegen moest voorzien. Om de Wapenoefening der Zutfenaaren te aanfchouwen, hadden eenige Leden van het Vrijcorps te Deventer, zich derwaards vervoegd: doch hun waren, op 't bevel van den Generaal Major van heeckeren , Commandant dier Stad, door de Krijgsmagt aan de poorten, bij het inkomen, de Zijdgeweeren afgevraagd, die zij, overgegeeven hebbende, bij hun vertrek niet te rug vorderden. De Kommandant D s grond-  g4 ZUTFEN. (De Stad) grondde zijn gedrag op eene vegterij tusfchen twee vreemde Perfoonen in Uniform gekleed en met Zijdgcveeren gewapend, onlangs voorgevallen. Deeze hadt hem, tot bewaaring van de rus: en veiligheid der Stad, aan de onderfeheide poorten order doen ftellen om geene in Uniform gekleedde, en van Pasfen onvoorziene, Vreemdelingen, met hunne Wapenen , binnen te haten; maar die af te neemen, en in bewaaring van de Wagt te houden, tot derzelver vertrek. Bij het aanbod van de overlevering der agtergelaaten Zijdgeweeren van de Deventerfche Burgers aan de Regeering verzogt hij te mogen weeten, of zij dit door hem gegeevene bevel begeerden ingetrokken te hebben; dan deeze bedankten hem voor de gedrasgen zorg met verzoek om daar in te volharden. Deeze handelwijze behaagde van der capellen tot rysselt niet, die het afneemen van de Zijdgeweeren der Burgeren van een nabuurige Stad, Leden van een daar bij de Regeering erkend Vrijcorps, hoogst wraakte. —- De ontwapende Burgers beklaagden zich bij de Deventerfche Regeering, die, bij eenen Brieve, de Zutfenfche vroegen, of dit afvorderen dar Geweeren, op eene dreigende, ja van eenigen op eenen gewelddaadige wijze gefchied, gedaan was op last der Magiftraat? — Het antwoord diende om het gedrag der Krijgslieden te verfchoonen, en dat van een en ander der Vrijcorporisten te verzwaaten. Zij beriepen zich op het Raadsbefluit bij meerderheid genomen, om de voorzorg des Commandants te wettigen, bijbrengende de ongeregeldheden, voortijds door Leden van het Deventerfche Vrijcorps in Zutfen aangerigt, tegen welke zij oordeelden, met dubbele oplettenheid, te moeten waaken, bij gelegenheid der Jaarmarkt, en te meer daar toe de middelen in eigen boezem te bezigen , met hoe minder hoop van wel te flaagen zij oordeelden, in dit tijdsgewricht, yeigens de thans veel al aangekomene wijze van denken, op de medeweiking van anderen sich te mogen verhaten. Weinig genoegen namen die van Deventer in dit antwoord. Waren de gegeevene bevelen, tot het afneemen der Zijdgaweeiens rechtsftreeks uit dea boezem der Zutfenfche Re- fee.  ZUTFEN. (De Stad) SS geering voortgevloeid, dan zouden zij zich, fchreeven zij, kunnen vergenoegen met het gegeeven antwoord: dewijl zij ligtlijk begreepen, dat hun Ed. Groot Agtb. in het (lellen van orders tot rust en veiligheid binnen derzelver Stad naar goedvinden konden handelen; doch, daar zij grond hadden om te befiuiten, dat die bevelen, door den Commandant van heeckeren, zonder voorkennlsfe, veel min zonder bij zonderen last, der Regeeringe gegeeven en alleen door de Magiftraat van Zutfen naderhahd goedgekeurd waren, hadden zij, die, in dit tijdsgewricht nog meer dan ooit vreemd waren •san eene aangenomene wijze van denken, om eene Militaire Jurisdiétie ov&i Burgers te erkennen, of aan een Commandant, of commandeerend Officier, in eenige Stad Garnizoen houdende, toe te iaaten, dat hij, zonder uitdruklijk bevel der Regeeringe, diergelijke orders, die zij geheel als buiten beduur van het Militaire befchouwden, uitoefende, hier in niet kunnen of mogen berusten; maar gemeend het aangerand Gezag der Steden te moeten handh2aven. — Uit welken hoofde zij voluit verklaarden, te begrijpen, dat de Commandant, door het dellen deezer orders, op de Burgerlijke Vrijheid, op eene voor hunne Burgeren zeer hoonende wijze, hadt aangevallen, en door deszelfs verder gehouden gedrag, in het wederregtlijk bewaareu dier Zijdgeweeren, de waardigheid hunner Regeeringe ten fterkder» beledigd. Zij zouden nog eenigen tijd wagten, om de Commandant van heeckeeen, over wien zij oordeelden reden te hebben van zich te beklaagen, tijd te geeven, om de Burger Zijdgeweeren hun te doen toekomen , met eene voldoening geëvenredigd aan die zo ongeoorloofde als met minagting gepaarde handelwijze; terwijl zij zich anderzins in de noodzaaklijkheid zouden, gefield zien tot het gebruiken van zodanige middelen als de aart der zaake, huns sgtens, vereischte. — Voorts verzogten zij te mogen weeten of dit Verbod voor een bepaalden tijd, of voor altoos, in 't vervolg gegeeven was; ten einde zij, in het laatrte geval, omtrent hunne Burgers zulke maatregelen konden aeemen, als zij best keurden, tot voorkoming van verdere onaangenaame behandelingen: van zich niet kunnende verkrijgen om hunne Burgers, uit hoofde dat zij D 4 Le?  . 3$ ZUTFEN. (De Stad} Leden waren van een Corps, onder hunne onmiddelijke goedbeuring opgerigr, en die gedeeltlijk tot hunne aloude BurgerVaanderen en Hopmanfchappen behoorden, en nimmer ophielden Burgers te zijn, op een gelijken voet met de loontrekkende Militie van den Staat te behandelen, en dezelve na eene andere Stad gaande van Pasfen te voorzien. Te minder konden zij daar toe befluiten : vermids zij nimmer van gewapende Burgers uit andere Steden binnen Deventer koome'nde, zodanige Pasfen gevorderd hadden, of immer zouden vorderen. — Eindelijk drongen zij aan om nadere onderrigting, wegens de gewapende Deventerfche Burgers, die in Zutfen voorheen ongeregeldheden hadden aangerigt. Wanneer de Commandant van heeckeren zich bij de Ma, giflraat van Zutfen verontschuldigd, en aan dezelve de Zijdgeweeren nogmaals aangeboden hadt, namen zij dezelve over, èn zonden ze, met het Verdeedigfchrift des Commandant/, aan de Regeering van Deventer, vertrouwende dat hier door de opgevatte denkbeelden, wegens het gedrag diens Krijgsbevelhebbers , volkomen zouden opgeklaard weezen, en zij het ontdaane misnoegen zouden iaaten vaaren. Verklaarende dat, gelijk zij diens gedrag ten allen tijde hadden moeten prijzen, ook niet zouden naakaten zijn Ed. in dit geval te handhaaven. De be/elen aan de Poorten hadden geen plaat» meer, en het voorheen gebeurde met de Deventerfche Burgeren , die groote beweegingen te Zutfen hadden aangerigt wilden zij met oogluiking voorbijgaan. Schoon de Regeering van Deventer in het gegeevene be. ligt des Commandants geen genoegen nam, en meende nog pp voldoening te mogen aandringen, wilde zij, door een? bijzondere toegeevenheid daar toe bewoogen, voor dit msal, de zaak hier bij Iaaten berusten, en voor afgedaan houden' |n die billijke verwagting dat nimmer iets van dien aart' door dien Bevelhebber , tegen hunne Burgers weder zon worden ondernomen. Nieuwe doffe tot misnoegen verfchafte het Jaar 1785 aan de Zutfenfche Burgers. De Erfïladhouder den Heer f. k. toewater tot Ontvanger Generaal, en den Heer h. m leeuw van kool'wys tot Rentmeester der Geestiijke Goederen des  ZUTFEN. (De Stad) 57 Graaffchaps aangelteld hebbende, reezen daar over in de Kwartiersvergaderinge hevige gefchillen. Bij de meerderheid droegen die aanfteilingen de goedkeuring weg; dfech eenige Leden ontkenden volftrekt 's Prinfen bevoegdheid om dezelve te doen. De Jonkheeren r. j. van der cappellen tot de marsch en f. b. van der capellen tot rysselt, beweerden dit gevoelen in hunne Tegenverklaaringen. De eerstgemelde ging nog een flap verder, daar hij deedt aanteekenen „' dat hij, zo lang deeze handelwijze niet herfteld ware, de „ banden van het Reglement op de Regeering van Gelder- land zou aanzien als losgerukt, en buiten effeót gebragt; dat hij 't zelve aanmerkte als vernietigd, en van geen verbindende kragt meer." De Zutfenfche Regeering hadt, bij meerderheid van (temmen , den Jonkheer van nagel tot Hopman over de Marsch. poorter Compagnie benoemd. Veelen derzelve op hem mis. noegd, over het ontzetten van een Sergeant uit diens post, hadden hem ter verantwoording geroepen, en over diens verkiezing zich bij de Gemeenslieden beklaagd, die zulks aan de Regeering overbragten: dit ontmoette een alzins ongunfiig onthaal, en wierdt toegefchreeven „ aan de dagelijksch „ toeneemende ongerijmde demarches van de zogenaamde „ Gecommitteerdens uit de Burgerij, en het daar aan altoos „ greetig verleend wordende Appuï der Gemeenslieden." _ Twaalf Burgers, die geweigerd hadden, de Inhuldiging van dgn bij hun onbevoegd gekeurden Hopman bij te woonen, wierden over deeze afweezigheid in eene boete van vijfën. twintig Goudguldens beflaagen, en verweezen om die boete binnen vierentwintig uuren, te betaalen, met bedreiging, dat men hen anders wel zou vinden. Zij weigerden dezelve op te brengen, en de Regeering liet door den Omroeper bekend maaken, dat eenige roerende Goederen dier Perfoonen, zouden verkogt worden. Van ieder wierdt één (luk Huisraads verkogt, en goldt het, wat het ook mogt weezen, als één koperen Koffykan , één Vuurtang, één Lamp, één tinnen Schenkketel, één houten Theeblaadje, (luk voor (tuk, vijfenveertig Guldens, 't welk te overgenoeg was tot betaaling der boete en der kosten. — Hoe belachlijk dit ook afliep, D 5 merj  58 ZUTFEN. (De Stad) men herhaalde aan andere veertien weigerende Burgeren, de verkoopiag van hunne roerende Goederen, met volmaakt den zelfden uitfiag. Van ernftiger aart en meer gevolgs was 't geen omtrent den Heer engelbert gebhard johan crookceus voorviel. Deeze door zijne Hoogheid tot Gemeensman aangefteld zijnde, weigerde men hem Zitting en in den Eed te neemen. Hij vervoegde zich bij de Regeering, met kennisgeeving dat hij de Aanltelling van zijne Hoogheid aannam, met verzoek dat deeze des verwittigd wierdt. Aan zijne begeerte wierdt voldaan. Doch de meerderheid der Gemeenslieden vaardigde desgelijks een Brief aan zijne Hoogheid af, inhoudende dat ïij oordeelden den Heer crookceus niet in den Eed te kunnen neemen, of hem zitting in hunne Vergadering te kunnen vergunnen: dewijl hij zich, door zijn gedrag en denkwijze, die post eenmaal onwaardig hadt gemaakt. Deezen Brief deedt zijne Hoogheid der Regeering ter hand koomen; doch de Heer crookceus, het Collegie van Gemeenslieden midlerwijl in Regten betrokken hebbende, verfchoonden zich de Regeering van het verzogt berigt aan den Stadhouder; naardemaal zij, als Regters, in die zaak moetende zitten, zich in hun geheel wilden houden; zij zonden den Brief van zijne Hoogheid aan den Heer crookceus, die daar op berigt gaf, waar van de Raad een affchrift aan den Stadhouder deedt toekomen. — Doch het Collegie van Gemeenslieden nam eerlang een befluit, bij de Regeering ingediend, waar in het beweerde niet in Regten betrokken te kunnen worden, „ als t, van hunne Handelingen en Befluiten aan niemand verant„ woording verfchuldigd zijnde dan aan het Opperweezen „ en de Burgerij, welke zij vertegenwoordigden." De Raad antwoordde, dat de loop des Rcgts niet moest geftremd wordan, en dezelve aan partijen zon Iaaten wedervaaren wat Regt was. De Gemeente op de Dagvaarding niet verfchijnende, floegen Schepenen Vonnis, waar bij Gemeenslieden verklaard wierden gehouden te zijn den Heer crookceus, als Gemeensman van Zutfen, te erkennen en in te huldigen. Eer dit Vonnis daar was hadden de Gemeenslieden reeds befiootea de Gilden en Compagnién der Stad over die zaak te does  ZUTFEN. (De Stad} 55> doen vergaderen, 't welk de Regeering verboodt; en waar tegen de Gemeente eene Verklaaring inleeverde. Veele Burgers uit de Gilden en Compagnién hadden zich tot de Gemeenslieden vervoegd en hun gedrag goedgekeurd. Alle deeze woelingen hadden ten gevolge, dat de Zutfen» fclie Regeering, bij Meerderheid van negen tegen drie itemmen, in September befloot aan het Hof van Gelderland eenen Brief af te zenden, waar in zij zich. du3 beklaagen. „ Het is ruim twee Jaaren, dat wij ons alhier in zeer on„ aangenaame omftandigheden bevinden, door oprokkingetl „ van onrustige Geesten, weike, onder den fchoon klinken„ den naam van Vrijheid, een groot aantal van deezer Stads „ voorheen ftille en vreedzaarae Burgers en Ingezeetenen, „ hebben weeten in beweeging te brengen, en aan hun fnoer „ te rijgen. Hier van daan is het, dat ons zedert diverfe „ Adresfen, zo van het Collegie der Gemeenslieden als van „ anderen, zijn ter hand 'gefield, welke niet alleen in zeer onbetaamende en beledigende termen waren ingefteld; maar 9, ook veeltijds nieuwe en gearrogeerde Pretenfien, en op„ geraapte Bezwaaren behelsden.»' — Naa de opgave'van eene, huns oordeels, zo veel toegeevende handelwijze als hunne Waardigheid en het Charaéter, *t welk zij bekleedden, gedoogen kon, om den voortgang dier beweegingen te ftuiten, en daar door de ontilaane verfchillen bij de goede Burgerij , mitsgaders het Collegie der Gemeenslieden , weg te neemen, betuigden zij „ het genoegen niet te hebben mogen „ fmaaken om daar in naar wensch te flaagen; en integen„ deel te hebben moeten ondervinden, dat men, van den „ anderen kant, niet verkoozen heeft dien weg in te flaan; „ maar veel eer geprefereerd om telkens, door nieuwe In' „ flantien, de een al flerker dan de andere, ons, ware het „ mogelijk, tot de inwilliging hunner gefustineerde Preten„ fien, te necesfiteeren; zodanig, dat onze Toegeevenheid „ nergens toe gediend heeft, dan om de Drijvers te animee. „ ren, om geduurig al meer en meer te vorderen. — Het „ kon ondertusfchen niet wel misfen, of zulk eene manier „ van handelen moest ons van tijd tot tijd klaarder doen be„ merken, dat bet voornaama but en oogmerk der Hoofden » en  *a ZUTFEN. (De Stad) en Beleggers in deezen, wat men ook mogt voorgeeven, „ geenszins ware om Redres van getustineerde Bezwaaren „ te erlangen; maar veel eer, om, onder dien fchijn, de „ tegenwoordige Vorm van Regeeringe allengskens te onder„ mijnen." Het voorgevallene met den verkoozen Gemeensman crookceus in 't breede opgehaald hebbende, merkten zij aan, dat de gronden door de Gemeenslieden aangevoerd, ten bewijze van hun Regt tot de hun geweigerde zamenroeping van Gildens en Compagnién „ van dusdanig een aart waren, dat zij, in plaatze van aan het voorgefteide oogmerk, mits blijven„ de de tegenwoordige Vorm van Regeeringe, te beantwoor„ den, integendeel veel eer het oogmerk om dezelve te fub„ verteeren, en voor eene Abfoiute Democratie plaats te „ doen maaken, ten klaarften aan den dag leggen. Immers f, hoe kan het met de prefente Regeeringsform, en aloude „ Conftitutie beflaan, de Stellinge, dat binnen deeze Provin„ cie, de Souverainiteit in den boezem, van het Volk refi„ deert, en dat alle Regeerings-Collegien daar van haare „ ^Magt ontkenen? Hoe is daar mede overeen te brengen, „ het Reclame van het Reglement van den Jaare 1705, en „ wel als een fubfijleerende Grondwet, die met de grootjle s, ordere en legaliteit is tot (land gebragtl Hoe kan men „ dan als een Principe aanneemenj dat ah Gemeenslieden „ met de goedkeuring van Gildons en Compagnién gemu,, nieerd zijn, zij als dan aan geen Sterveling anders ver-, „ antwoordeliji zijn?" Zij verledigden zich, vervolgens, om, huns agtens, te be« toogen, dat de Stelling der Gemeenslieden, ais of de Vergadering van Gildens en Compagnién, om daar in zaaken van Volitie en Jujïitie te behandelen, in de aloude Conftitutie der Stad Zutfen gegrond zou weezen, te eenemaal valsch is; en ten anderen, dat althans de zaak van den Heer crookceus tot geen voorwerp van raadpleeging in dezelve gebragt mogt worden. Waar op zij vraagen „ ftrekt zulk een ondernee„ ming niet tot krenking van de hooge Regten en Preëmi„ nentien van den Heer Stadhouder, bij den wettigen Sou„ verain verleend ? Wordt hier door zijn onbetwistbaar Regt „ niet  ZUTFEN. (De Stad} 61 „ niet af bangelijk gemaakt van het Arbitrium popularis aura? „ Wordt dus doende 's Lands Hoogheid door de Infractie „ van het door de Heeren Staaten gearresteerde RegeeringB „ Reglement, niet aangetast? En wordt, zo zulks vrij kan „ doorgaan, niet den grond gelegd om dat Reglement ten 99 eenemaal den bodem in te Haan, en te vernietigen? — Ta 99 meer wanneer hier bij te gelijk in confideratie gelegd wor„ den de (route Hellingen in de (lukken der Gemeenslieden „ voorkomende hier boven reeds ten deele aangeroerd, zo 99 wel ais de flerke uitdrukkingen, en bedreigingen der On« „ derteekenaaren, om zich zelfs te richten, en buiten con,9 fent te vergaderen over al zulke zaaken ah Zij zouden „ goedvinden; dat haare zaak is, de zaak van Neêrlands „ Volk, en dat dan duizenden tot hunne hulp gereed ge* 9, vonden vierden : 't geen zelfs een Declaratie van een „ aanftaanden Burgerkrijg fchijnt aan te kondigen. Alles te „ zamen loopende tot één Hoofdpunt, naamlijk, het daar„ Jlellen eener abfolute Volksregeering, waar aan ieder Ma» „ giflraat, wegens haar gedrag verantwoordelijk zou zijn, „ met krenking der Souverainiteit van Ridderfchap en Ste' den," Als Medeladen van Staat oordeelden zij zich verpligt om niet langer de uitkomst met onverfchillige oogen af te wagten i maar in aanmerking neemende, dat zulks de Heeren Staaten zelve aanging die onvergenoegd zonden kunnen weezen, wanneer zij hun, van dit verregaande en de Hoogheid van den Lande zo zeer betreffende begrip langer onkundig lieten. Zij verzogten deswegen het Hof een Affchrift van deezen Brief met alle de nevensgaande bewijsflukken, op de bekwaamde wijze, en zo fpoedig doenlijk, tot kennisfe der Heeren Staaten te brengen. — 's Hof* antwoord was, dac zij, uit aanmerking van dit alles, goedgevonden hadden een Buitengewoonen Landdag te Nymegen tegen den achtëntwintigften September uit te fchrijven. Onder dit poogen om den Volksinvloed in Gelderland te weeren waren 'er, in dat zelfde Gewest, Mannen ijverig bezig om dien te doen" gelden. Veele Regenten vergaderden, op den eerden September, in Arnhem, om met elkander ver-  €2 ZUTFEN. (De Stad) vertrouwlijk te fpreeken over zaaken, zo het beleid der Gel» derjche Regeering als het gemeene Eondgenootfchap betref, fende, en de middelen te beraamen tot eene Grondwettige Hentelling, welke zij hoogst noodig oordeelden. Van deeze ftrijdige denkwijze droegen de handelingen over de zaak van Zutfen blijk. De Stelling daar door de Ir.leeveraaren der zo fterke Verklaaring beweerd, dat de Souverainiteit in den boezem des Volks beruste, en de Regeerders verantwoording aan het Volk zouden moeten doen, verwekte ter Staatsvergadering geen geringan en zeer onderfcheiden indruk, Deezcn hielden ze voor de leer der waare Vrijheid, geenen voor die der losbandigheid; allen zagen het Voorftcl, hoe ook begreepen, in als zwanger van de verst uitziende gevolgen, welken eenigen niet verlangden, en anderen met fchrik te gemoet zagen. —- In bet Kwartier van Zutfen was men van oordeel, dat de Regeerders van die Stad, zo de Meerderheid als de Minderheid, de Vergadering moesten verlaaten, zo lang 'er over de Zutfenfche zaaken zou geraadpleegd worden, als mede dat Jonkheer van der capellen tot de marsch zou hebben buiten te ftaan; dewijl hij, als Burger, het Adres mede hadt geteekend. Het Befluit der Staaten liep op deezen zin. ,, Dat de Mis„ five en Stukken van de Magiftraat van Zutfen behoorden „ gefteid te worden in handen van den Hove, om daar op „ ten naasten hun Ed. Mogenden te advifeeren; en dat, in. middels, door den Hove, ten fpoedigften Copie van de „ voorfz. Misfive zou worden gecommuniceerd aan de Ga» „ meente van Zutfen; ten einde, binnen den tijd van veer„ tien dagen, fchriftlijk aan den Hove op te geeven, 't geen zij zou vermeenen tot haare decharge te dienen. — Voorts, „ dat bij Publicatie, door het Hof, binnen de Stad Zutfen, „ een iegelijk zou worden aangemaand tot rust en eendragt: „dewijl hun Ed. • Mogenden, bij ontftentenisfe van dien, „ genoodzaakt zouden weezen, naar alle rigeur van Regten „ tegen de Contraventeurs te handelen; dat het Hof verder behoorde geauthorifeerd te worden, om, ongeprejudiceerd „ de Regten van de Stad Zutfen, daar op een waakend oog „ te houden. Met bijvoeging, dat, gelijk hun Ed. Mogen- m den,  ZUTFEN. (De Stad} 63 „ den, door het voorfz. bedoelen, om alle eigenwillige rig„ tiiigen tegen te gaan, en voor te koomen dat de Vrijheid „ uiet misbruikt wierde tot losbandigheid en wetteloosheid; dezelve ook geenzins van voorneemens zijn, om de Stem„ me des Volks zo verre te fraooren, om 't zelve den weg „ tot Klagten aan de Staaten, of den weg van Regten, naar „ dat de omftandigheden zulks medebragten, af te fnijden; „ maar dat deeze 't zelve altoos opengelaaten wierdt." Wel verre was dit Staatsbefluit van eene algemeene toe-? ilemming weg te draagen; immers tegen 't zelve verzetten zich de drie Heeren van de Stad Nymegen en Jonkheer van bronkhorst uit dat Kwartier, als mede Jonkheer van der capellen tot den boedelhof uit de Graaffchap. De Jonkheeren van pallandt tot keppel , en van heeckeren tot be cloesen wilden het eenigzins anders hxbben. -— Uit hee Kwartier van de Feluwe waren tegen het Befluit de Jonkheeren van haarsolten tot yrst, lvnden van oldenaller, zuylen van kyveldt Junior, schimmelpenninck van dek oye, spaan tot voorstonde en j. c. van eck. — Ook verklaarden de Afgezondenen van Harderwijk, de Heeren scheltinga, lynden van oldenaller, en van haarsolteh tot staveren, zich tegen dit Staatsbefluit. Zo als het lag wierdt 't zelve, in de gedaante van een Publicatie veranderd, ter Afkondiginge na Zutfen gezonden. Het baarde de verwagte uitwerking niet. De Burger-Gecommitteerden, de Ondertekenaars van het Adres, riepen alle die Burgers bijéén, welken geenzins afgefchrikt door deeze Afkondiging hunne Vertegenwoordigers met een Aanfpraak bedankten voor de gsnomene moeite en ijver, hun verzoekende daar in te volharden. De Gemeenslieden, even min vervaard, beflooten nogmaals de Gilden en Compagnién, onverkort de Raadpleegingen der Staaten, op te ontbieden; waar van zij der Regeeringe kennis gaven. De Meerderheid (want de Heeren versteege en van der capellen tot rysselt, waren van een ander gevoelen) volhardde bij het gedaan Verbod en de Publicatie, deedt de Aftens van Bijeenroeping, door de Gemeenslieden uitgegeeven, intrekken, en nog dien zelfden avond door een Postbode het Hof van Gelderland des kundfehap toekomen. Wan.  ZUTFEN. (De Stad} Wanneer op den dertigften Oétober het Hof dit berigt toegezonden was, kwamen, op den eerden November 'savonds ten half negen, de beide Landfchaps Mombers binnen Zut' fen, voorzien van een aantal Affcbriften van eene Publicatie en een Brief van het Hof aan de Regeering; welke te middernagt met de Mombers vergaderde, en tot diep in den nagt raadpleegden, 'i Geen zij 's morgens om zeven uuren hervatten. Deeze onvermoeide werkzaamheden hadden ten gevolge, dat ten acht uuren de.klok geluid, en door den Secretaris, in bijweezen, van twee Schepenen, en twee Mombers onder het in de wapens liaan van de Hoofdwagt, eene Publicatie wierdt afgeleezen, en ten overdaan van twee Bodens overal aangeplakt, waar in men het gedrag der Gemeenslieden, affchilderde, in zich te bevatten „ een eigen,, rigtige en een openbaare veragtinge en vilipendie van het „ wettig Gezag der Hooge Overheid, tot verdooring der zo „ hoognoodige rust en eendragt binnen de Stad Zutfen:" waar om zij zich houdende aan de voorgaande Afkondiging „ alle Burgers en Ingezeetenen op het ernftigfte verboden, „ om, hangende de Deliberatien der Heeren Staaten, eenigen „ aanzoek of inltantie, onder wat voorwendzel het zou mo-> „ gen weezen, tot Convocatie der Burgerije aan de Ge» „ meente der Stad Zutfen, aan welke wij het dosn eener zodanige Convocatie bij onze Refolutie van heden mede „ fpeciaal hebben geinterdiceerd, te doen; maar alles te laa_ „ ten in dien daat waar in zich 't zelve tegenwoordig be„ vindt, En, wanneer het onvermoedelijk, en tegen alle „ verwagting mogt gebeuren, dat eene zodanige Convocatie „ tegen onzen wil en meeninge zou mogen worden gedaan, „ zich wel te wagten om in zulke Vergaderingen, dewelke „ wij, in zodanig een geval, benevens al het geen daar in „ zou mogen worden verhandeld, van nu af aan, in naame „ van de Landfurstlijke Hoogheid, verklaaren voor onwet„ tig, nul, en onbedaanbaar te houden, bij te wconen, veel „ min daar iets te helpen refolveerec. Waarfchuwende en „ gelastende voorts wel erndig een ieder, om zich dil en „ gerust te houden , en zich van alle eigenrigtingen, mitsga„ ders van alles, wat tot verftooringe van de rust en een» m dregt*  ZUTFEN. (De Stad) 85 „ dragt, als mede tot inbreuk en innovatien op 's Lands han> „ gende Deliberatien zou kunnen verfttekken, te wagteri, al- les bij poene, dat dia geenen, welken bevonden worden „ zich tegen deeze Publicatie te verzetten, of daar tegen, „ in 't eene of andere opzigt aan te gaan, als Vtrftoorders „ van de algemeene rust en openbaare Verbreekers en Over„ treeders van 'sLar.dfchaps Wetten en Ordonnantiën, naar exigentie van zaaken, met de uiterfte rigeur zullen worden „ behandeld en getkaft" Hier bij bleeven, ten deezen Jaa. re, de onlusten te Zsutfen gereezen; doch alleen om, in een volgend, met nieuwe kragt, te woelen. Te weeten, binnen onze Stad reezen, in den Jaare I7°6» op nieuw, oueenigheden tusfchen eenige Soldaaten en Burgers, die tot daadlijkheden uitborften. Onze Leezers zullen ons wel willen verfchoonen, dat wij die ftoorenisfen, zó veelvuldig voorkomende, flegts even aar.flippen , als di zelve niets bijzonder hooggaands behelzen; en wij ons niet in (laat vinden om tusfchen de vergrootende en veikleinenöe berigten, het midden te treffen. De nog hangende zaak van den door zijne Hoogheid aangeftelden en door de Meerderheid der Regeeringe goedgekeurde!), maar door de Gemeente geweigerden Geaieensman CROOKceus, wierdt voortgezet. Het Hof beweerde, in een breed uitgebragten Raadflag, de Verpligting der Stadsregering, om deezen Heer in gemelde post te plaatzcn en te handhaaven, ondanks alle poogtngen door de Gemeenslieden aangewend. Een weg van Bemiddeling dour de Staaten in dit gefchil en de daar toe betrekkelijke (tukken aange weezen, kwam den Gemeenslieden niet verkiesbaar voor. Onaangenaame Briefwisfelingen volgden daar op: en wierdt, in November, de aanftelling van den Gemeensman crookceus, door Staa'ten van Gelderland, voor wettig verklaard, en beflooten hem in 't bezit deezer Waardigheid te plaatzen. Wij koomen nu tot het Jaar 1787, vrugtbaar, zo wel als voor meest alle andere Nederlandfcha Steden en Plaatzen, zo ook voor Zutfen, in gerugtmaakende gëbeurtenisfen. Vier Boeren, in het Ampt van Zutfen, geweigerd hebbende, zekere Dienstgeldeu voor den Jaare 1784 te voldoen, wier- XXXV. deel. • ,» d8n  €6 ZUTFEN. (De Stad) den daartoe, bij Vonnis van het Scholten Gerlgt, ver weezen. Nogthans bleeven zij weigeragtig omtrent de betaaling. Het gemelde Gerigt gaf hier op eene A&e, volgens welke zij voor die fomme, en de kosten daar op gevallen, wierden uitgewonnen. De Executie, of Geregtelijke Verkooping, was bepaald tegen den eerflen Maart. Ten dien einde bega. ven zich de Heeren crookceus en hasenbroek na de Erven der gemelde Landlieden, de eerfte als Stedehouder van den Scholtus, de andere als Fiskaal. Doch aan de wooning, aan welke zij in de eerfte plaats haaren last zouden volvoeren, gekoomen zijnde, vonden zij aldaar een getal van ongeveer vierhonderd boeren bij een vergaderd, gewapend en onder het maaken van een groot getier hen opwagtende: waarom de twee bovengenoemden geraaden vonden , onverrigter zaake te rug te keeren. Tegen deeze geweidpleeging oordeelde het Hof zich verpligt, daadelijke poogingen te werk te nellen. In den avond ten tien uure van den negenden Maart kwamen twee Mombers van het Hof te Zutfen, en vertrokken ter middernacht wederom van daar in eene Koets, nevens den Stedehouder crookceus , verzeld van zes Dienaaren in eenen Postwagen, en voorts nog van een geleide van achtentwintig Ruiters van tuyl, en honderd Man Knegten van van WEtDEREN. 's Anderendaags morgens ten zeven uure keerden zij te rug. En waar toe hadt al deeze opfchudding gediend ? Wat was het bedrijf geweest der omflagtige bezendïnge ? Twee boeren, befchuldigd dat zij, acht dagen geleeden, tegen de koets van de Heeren crookceus en hasenbroek fieenen hadden geworpen , waren van het bed geligt, en wierden geboeid, over Zutfen, na Arnhem gevoerd. Ondanks de Vrije Staatsgezindheid van veele Zutfenfche Burgers,, begon de Oranjegezindheid, bij andere, zich meer en meer te vertoonen. De vermaarde heeckeren tot zuideras gaf daar toe het eerfte zein. Op den vierèntwiniigftea Junij verfcheen hij op de Parade, en vervolgens op het Stadshuis, met een Oranjekokarde getooid. Oogenbliklijk hadt dit naavolgers onder de Officieren en Soldaaten. Dit gaf aanleiding tot hevige twisten, alzo dit teeken den andersdenkenden geweldig mishaagde. In eene Herberg, de Laatfie Stut*  ZUTFEN. ( De Stad) 6"? S/uiver genaamd, even buiten eene der Stads Poorten, dwongen de Soldaaten de Burgers, hunne Zwarte Kokardert van de Hoeden af te neemen. Met goedvinden der Regee. ringe, en op bevel van den Commandant der Bezettinge, wierden vervolgens de Burgers ontwapend, hunne Geweeren opgehaald, en dezelve, nevens de Vaandels en Spontons, op het Stadshuis gebragt. Hier door ontftonden merkelijke onlusten en beweegingen in de Stad. De Regeering deedt wel alle zamenrotiingen en geweldpleegingen, bij openbaare Afkondiging, verbieden. Doch dit gebod deedt geringe baate. Hierbij kwam een voorval, 't weik de gemoederen neg meet gaande maakte. Zeker Schoenmaakersbaas, woonende in de Kieuwllad, fchoot, uit zijn Veniler, op eenen Ruiter: zodat hij oogenbliklijk dood ter aarde viel. Dit maakte het Krijgsvolk verwosd. Eenige Officieren, van dit voorval verwittigd , begaven zich, in allerijl, van de Hoofdwagt na het huis van den Schoenmaaker, met oogmerk om hem tegen de woede der Soldaaten te beveiligen. De geheele Straat, waarin de Schoenmaaker woonde, wierdt ftraks, door Ruiterij en Voetvolk, bezet. In tegenwoordigheid van eenen Stadsbode opende men het huis. Vier Officieren traden na binnen, om het te doorzoeken, terwijl eenige andere, met ontbloot zijdgeweer, buiten de wagt hielden, om het indringen der woedende Soldaaten te beletten. Men vondt alleen 'sMans Huis. vrouw, welke, onder het geleide van eenig gewapend Krijgsvolk, na het Stadshuis gebragt wierdt. Men doorzogt voorts alle de belende Huizen; in een van welke men een verfcholen Kleermaaker vondt, die, door vergisfing, voor den ge* zogten zijnde aangezien, bijkans het flagtoffer was geworden der door woede uitzinnige Soldaaten, doch nog beveiligd wierdt door de Officieren, hoewel niet dan met zeer veele moeiten. Terwijl men, al voortgaande met zoeken, aan de Huizen van eenige Patriotten, door het inflaan van glazen, zijnen moed koelde, vondt men, eindelijk, den Schoenmaaker op den Zolder van eenen Herberg, onder het hooi verborgen. Met veele moeite beletteden de Officieren het Krijgsvolk, dat het hem niet verfcheurde; een Moordenaar, zeiden ze, moest niet door eerlijke handen, maar door den E a Scteip-  68 ZUTFEN. (De Stad) Scherpregcer aan zijn einde koomen. Veel werks, evenwel, hadt het in, eer men den elendeling in de handen der Regeeringe hadt geleverd. Nogthans namen de Opfchuddingeu niet zo fpoedig een einde; aan verfcheiden Huizen wierden de glazen ingeflagen. Eerlang zag men eenen Tamboer van de Krijgsbezetting nevens twee Soldaaten door de Stad trekken, geleidende eene Kar, telkens ftil houdende voor de Huizen van bekende Patriotten, en dezelven hunne Trommels en Vaandels afvraagende, met aanzegging dat zij voortaan zouden vrij zijn van den last der WapenosfFeninge. Ook moesten de Burgerofficieren hunne Sjerpen, Ringkraagen, Degens en Spontons afgeeven. Vervolgens deedt de Magiflraat, door eenen- Stadsbode, de Geweeren en Wapens der Burgeren opnaaien; voorts alle Burgers tot ftilte en rust vermaanende, en de Exercitie- Genootfchappen verbiedende. De doodgefchoten Ruiter wierdt met alle Krijgseere ter aarde befteld, 'gevolgd van alle de Officieren en meer dan duizend . , Gemeenen, allen met Oranje Kokarden uitgeftreken. 't Liep, egter, aan tot in de maand November, eer de Schoenmaaker wiérdt gSvonnisd. De ftrafle, hem opgelegd, beftondt in eene gevangenis van vijfentwintig jaaren, in het Provinciaal Tugthuis te Arnhem, en, naa verloop van dezelve, in aitoosduurende ballingfchap buiten de Stad en het Schependom van Zutfen. De Heer van der capellen tot den marsch, bekend voor het hoofd der Zutfenfche Patriotten, niet lan. ger verkiezende zijn verblijf te houden in eene Stad, zo vol van opfchuddingen en oproerigheden, en alwaar hij zijns lijfs niet voinomen zeaer was, vertrou, eerlang, met fcchtgenoote en kinderen, na Deventer. Vóór zijn vertrek deedt hij alle zijne Goederen Geregtelijk inventarifeeren, en een lijst dier Goederen aan het Hof van Gelderland hebbende gezonden , beval hij ze aan deszelfs befcherming; welke hem ook beloofd wierdt. In zijne vooringenomenheid met het Stadhouderlijk Huls en Bewind, ontzag Gelderland moeite noch kosten, om, bij alle gelegenheden,, zo die zich aaobooden, als aangegreepen konden worden, daar van blijk en bewijs te geeven. Zutfen was niet agterlijk in dit kostbaar eerbetoon. In de Maand Sep-  ij twee SOLDAATEN en een TAMBOER haaeen.met een KAR, 1 van bekende PATRIO T TEN, be TROMMELS en VAANDELS AF. XXXV.Dlpl.H.   ZUTFEN. (De Stad) 69 September des Jaars 1788 hadt de Stad ongemeene ftaatelijkheid ten toon gefpreid, ter onthaalinge van den Prins mee zijtoe Echtgenoote, ter gelegenheid van een bezoek, 't welk der Kasfe op eene aanzienlijke fomtne gelds te ftaan kwam. Nog in dat zelfde jaar, wierdt, op Voorflag der Stad en van het Kwartier, ter Staatsvergaderinge bedoren, op de Provinciaale Gelderfche Munt een Zilveren Medailje te doen Haan, voor alle de Stemhebbende Leden van het Provinciaal Hof en de Rekenkamer, als mede voor alle derzei ver Eerfte Dienaaren, „ uit hoofde", dus luidde het S:aatsbefluit, van derzelver ftandvastigheld in het behoud der Repu„ bliek"; met andere woorden, om hun aankleeven van het Huis van Oranje. Met het vervaardigen dier Eerepenningen maakte men allen mogelijken fpoed; op den Gelderfchen Landdag, in de Maand Augustus des Jaars 1780, te Zutfen gehouden , wierden zij, op last der Gelderfche Staaten, door de Raads-Sekretarisfen, aan alle de Leden en Staatsdienaars dier Vergaderinge, tot een gedenkteeken, uitgedeeld. Op de Medaiije vertoonen zich drie Vrouwenbeelden, houdende de Wapens der drie Kwartieren, Nymegen, het Graaffchap Zutfen en Veluwe. Op het Voetftuk ziet men het Wapen der Provincie Gelderland, met dit Latijnsch Orofchrift: ut rupes immota manet : Zij flaat pal als een Rots,' en aan de Ommezijde: repub. ab ikteritu. servata. ord, D. G. et. C, Z. L. f. 1788 , omvlogten met Lauwerkranzen. ZeveB van deeze Gedenkpenningen wierden van Goud vervaardigd, voor den Stadhouder, zijne Echtgenoote, de drie Kinderen, den Koning van Pruisfen en den regeerenden Hertog van Brunswijk. Ook hier uit blijkt genoeg de bedoeling deezer gifte. / Hier mede eindigen wij ons Verflag , wegens de meest merkwaardige bijzonderheden, de Hiftorie der Stad Zutfen betreffende. Thans gaan wij over tot eene Befchrijving, haare uit- en inwendige gelegenheid betreffende. Zutfen, gelijk wij boven reeds hebben aangemerkt, ligt aan de rivier de T>fel. Een Stroompje, de Berkel of Bor. kei genaamd, ui: West falen afkomftig, verdeelt de Stad in tweededen, de Oude-Stad en de Nieuwe ■ Stad geheeteH. E 3 Het  yo ZUTFEN. (De Stad) Het Watertje vereenigt zich vervolgen» met den Tsfel, en verliest alzo zijnen naam. Door middel van het gemelde Stroompje kan de Stad, aan de Zuidoostzijde, tusfchen de Laarpoort en de Vischpoort, onder water gezet worden. Behalven deeze Verfterking, zijnde niet eene van de geringfle, heeft Zutfen nog eenige andere Vestingwerken. Men telt 'er vijf Poorten: de Marspoort, de Nieuwe-Stadspoort, de Laarpoort, de Hospitaals-, of zo als zij, bij verkorting, wordt genoemd, de Spittelspoort, en de Vischpoort. Reeds in den aanvang der jongstverloopene Eeuwe heeft men, voor de Stad, eenen houten Brug over den Tsfel gelegd; dezelve beflaat driehonderddertig voeten id de lengte. Een gedeelte van dezelve, namelijk honderdvijftig voeten, rust op fchepen, het overige op paaien. Voor het overige ligt de Stad jn eenen aangenaamen oord, wordende, vooral aan de Landzijde, omringd van vrugtbaare Graanakkers en grasrijke Weilanden. Wij gaan over tot de Befchrijving van de voornaamfte Waereldlijke en Geestlijke Gel/ouwen, In de eerfte plaats koomt hier in aanmeiking het Stadshuis; hetwelk alleen opmerking verdient om zijne oudheid en zonderling maakzel; het heeft drie Voorgevels, allen op Behalven de nu gemelde twee Nederduitfche, heeft men te Zutfen ook eene Wal/che of Franfche Gereformeerde Gemeente. Het Gebouw, waarin zij vergadert, heette, in de Roomfche tijden, de Minderbroeders Kerk. — Voorts is 'er eene Lu. therfche Kerk, klein, inderdaad, doch net en zindelijk, en met een Orgel verfierd. — Wijders hebben 'er ook de Doopsgezinden eene Gemeente, niet zeer talrijk in Leden; zints veele jaaren wordt zij bediend door éénen Leeraar, een kweeleling van het School dier Gezinte te Amfteldam, vergaderende bij den Toren en het Lam. — Eindelijk heeft men nog te Zutfen eene Statie van Roomschgezinden, die door een Waereldlijken Priester wordt bediend. Onder de Godsdienfiige Geftigten moeten ook de volgende genoemd worden. Twee Gasthuizen, het Oude en het Nieuwe, waar van het laatstgemelde, naar de Santinne, aan welke het gewijd wis, den naam van St. Elizabeths-Gasthuis plagt te draagen. Waarfchijnlijk is dit niets anders dan eene vergrooting van het eerde, naardien zij zo digt aan elkander iiaan, dat ze binnen eenen zelfden Ringmuur zijn befloten. Ook worden ze uit eene gemeene Beurs onderhouden. De Beftuurders van beide Geftigten draagen den naam van Pro~ viforen. — Bij dien zelfden naam zijn ook bekend de Verzorgers van het eene der Weeshuizen, welke men te Zutfen heeft, in 't welk voornaamlijk Kinderen van vreemdelingen worden opgenomen. Het ander Weeshuis, voor Kinderen van Burgeren gefchikt, ftaat onder het opzigt van zes Diakenen der Gereformeerde Gemeente. —- Daarenboven , om van andere minder noemenswaardige Godvrugtige Geftigten niet te gewagen, heeft men te Zutfen eene weldaadige Stigting, 's Heeren Bornhof, nu gemeenlijk het Huis Bornhof genaamd; misfchien, doch niet volkomen zeker, naar den Stigier, zekeren Heer born dus geheeten. Het gebouw is reeds oud, als wordende, nu bijkans vierhonderdvijftig jaaren geleden, als een rijklijk begiftigd Geftigt, vermeld. Een aanzienlijk getal oude lieden wordt 'er gehuisvest, en van aoodig leevensonderhoud verzorgd. Aan.  ZUTFEN. (De Stad) 7S Aanmerkelijk, naar gelange van de uitgebreidheid der Stad, was het getal der Kloosters, welke men, eertijds, te Zutfen ontmoette: te weeten, twee Mannen-, en vijf Vrouwenof Nonnen-Kloosters. Het eerfte Mannen-Klooster, dat der Dominikaanen of Predikheeren genaamd, ftondt midden in de Stad. In den aanvang der Dertiende Eeuwe wierdt het geftigt, door margareta, Dogter van gut of guido, Graave van Vlaanderen, en Gemaalin van reinoud den I, Graave van Gelder en Zutfen. Tegenwoordig dient het Gebouw tot het Latijnfche, en tot het Auditorium of de Gehoorzaal van het Doorluchtig School. — Het ander Mannenklooster wierdt van Franciskaaners of Minderbroeders bewoond, en wel bijzonderlijk van die foort der Orde, welke, om hunne onderhouding van eenen ftrenger Regel dan de overigen, Obfervanten genaamd wierden. Het Geftigt, ook onder den naam van het Klooster Galileen bekend, ftondt evea buiten de Stad, bij de Laarderpoort, en wierdt, in den Jaare 1455, door het aanzienlijk en vermogend Geflagt van koeynk , aldaar geftigt. Naa dat Zutfen de zijde des Konings van Spanje hadt verhaten, en de Hervorming aldaar was vasrgefteld, flegtte men het gewijde Geftigt tot op den grond. Hier en daar, egter, worden 'er de fondamenten, als mede eenige overblijfzels der ruime Kelders, nog van befpeurd. — De vijf Nonnenkloosters te Zutfen waren de volgende. Het Klooster Spitaal, waarfchijnlijk bij verkorting van Hospitaal of Gasthuis , nabij welk het ftondt, wierdt bewoond van Twaalf Nonnen, die naar den Derden Regel van den H. franciscus leefden. Het bleef in weezen tot in den aanvang der Nederlandfche Beroerten. Gelmina schimmelpenning, uit het aloud en vermaard Geldersch Geflagt van dien naame, was, in den Jaare 1572, de laatfte Kloostervoogdes. —. Het tweede Nonnenklooster voerde den naam van het Klooster Izendoorn, dus genaamd naar arnolda, Dogter van den Heere wouter keppel, en zedert gehuwd aan den Ridder willem van izendoorn, welke, te gader met haare Dogter johanna, zekere Heeren Huizing tot den opbouw van een Klooster hadt gefchonken. Het Geftigt is nog gedeeltelijk in weezen, doch merkelijk van gedaante veranderd; als zijnde, bij  ZUTFEN. (Dnonderdvijfè'iidertig Morgens en vijfhonderddrieëtidertig Roeden Lands. Een blijk des vervals van wel. vaart befpeurt men ook in het afneemend getal der Huizen, en, diensvolgens, ook der bewooneren. Meer dan dertig Huizen «ouden 'er minder bij de laatfte, in vergelijking van de naastvoorgaande optelling. Omtrent het Jaar 1505 onrflondt 'er een hoo,?loopend en Iangduurig gefchil, tusfchen de Regeering der Stad Hoorn en de Ingezetenen van deezen Ban. De laats;gemelden, opgezet, naar men wil, door eenen der voornaamften onder hen, waarschijnlijk een vermogend' Landman, pikter veerzen genaamd, beweerden, dat zij het regt hadden, om jaarlijks een perfoon tot Burgemeester, en een andeten tot Lid van Schepenst>ank in de gemelde Stad te benoemen. Ter ftaavinge van dit voorgewende regt, beriepen zij zich op de Handvesten en Privilegiën van bun Dorp, welke, naar hun beweeren, dat regt uitdrukkelijk aankondigden. Vermits die van Hoorn zich tegen die aanmatiging verzetteden, wierdt de zaak voor den Regter betrokken. Het Hof in 's Graavenhage deedt eene uitfpraak ten nadeele van die van Zwaag, verwijzende, tevens, dezelve in alle de kosten, welke, ter wederzijde, op het pleitgeding gevallen waren. S'ijf flaande op hunne gewaande waardigheid, en liever een gedeelte van hunnen welvaart willende waagen, dan afftand doen van een Voorregt, welk hun een voorkomen van aanzien gaf, gelijk llaande met dat van Stad- bS-  ZWAAG. 8r bewoonders, beriepen zich de Zwaagfeite opgezetenen op bet Hof van Mechelen. Doch ook hier viel de uitfpraak ten hunnen nadeele uit, met diergelijke verwijzing in hè; draagen van alle de kosten. Zo hoog Hepen deeze pleitkosten, dat verfcheiden welvaarende lieden , in den Ban en het Dorp Zwaag, die, tot het uitvoeren en volhouden van het Pleidooi , hunne goederen hadden verbonden, naa dat zij warea genoodzaakt geworden dezelve te betaalen, tot eenen ftaar, zo niet van behoefte, immers van bekrompenheid, vernederd wierden. Drie jaaren daar naa trof Ban en Dorp een zwasra ramp, door welken zommigan, die nog niets hadden overgehouden, een gevoeligen neep ontvingen. Een hooge Watervloed , voorgevallen op dén zestienden üctober des Jaars 1508, hadt een groot gedeelte van Noordholland onder den plas begraaven. Door verfterken en vethoogen der Dijken hadden die van Zwaag, gelijk ook van het naastgelegen Westerblokker, hat water uit hunnen Ban gekeerd. Eene maand lang wederllonden zij het geweld, doch moesten, ten langenlaatfte, kamp geeven. «— Zwaag Haat, in de Gefchie* denisfen van ons Vaderland, bekend als de Plaats, nabij welke de eerfte openbaare Predikatie, ten diende der Hervormden, in Holland, is gedaan. Het vooryal is merkwaardig, en verdient, in zijne omftandigheden, eene beknopte vermefding. Niet verre van de Stad Hoorn ftondt een Reguliers Klooster, op het Veld, of een Kamp lands, over weiken het voatpad van Blokker na Zwaag loopt. Op den veertienden Julij des Jaars 156Ö verzamelde, voor het Klooster, eene groote menigte volks, zo uit de Stad Hoorn, als van andere omliggende plaatzen bijeengevlocid. Jan arentszoon, bijgenaamd mandemaaker , naar het bedrijf, welk hij, voormaals, te Alkmaar hadt geoeffend, doch thans Predikant onder het Kruis, zou 'er het woord voeren. Eerst liet hij de Vergadering eenen Pfalm zingen, deedt vervolgens een Gebed, en hieldt eindelijk eene Leerrede. „ Maer", ('t zijn de woorden van den Hiftoriefchrijver gerakd brandt, waar van wij ons bedienen) „ alfoo de Burgermeesters (van Hoorn') „ juist op dien tijde» bij geval, met den Schout Meester „ joost huikesloot, den Onderfchout henrik korveb, en XXXV. deel. F „ twee  8a ZWAAG. „ wee jonge Zuidthollandtfche Edelluiden, bij de Reguliers „ Monniken te gast en vrolijk waren, hoorden lij 't rumoer „ van t volk, en niet wetende te denken wat het wefen v moght, fonden daar lemandt op uit, die hun tot befcheit „ braght, dat er gepredikt wierdt. Elk was ten hoogflen „verwondert. De Schout, de Onderfchout, een van de „ Monniken, en de twee Edelluiden Honden op; begaven „ lich tot aen de floot, die den weg van 't Klooster fcheide, dicht achter den Predikant, misfchien om hem ver„ vaertheidt aen te jagen. Hij ging des niettemin met fijne „ reede voort. Toen fprong de Monnik in de floot, en riep „ met eenen feer ijsfelijk; meenende daer door 't volk op de „ loop te brengen. Als fich echter niemandt verroerde, riep ■» de Schout O"1» hij hoorde iets bijbrengen uit het tiende », Capittel van 't Euangelium des Apostels Johannes) Ja, 9, ja, ik fal u wel leer en Johannes in '/ tiende en ging ,, weer naar *t Klooster. D'Onderfchout hoorde dén Predikant tot het einde der preeke, ook d'EdelIuiden, die, «, wederom ter maeldjdt komende, tot de Monniken dorften „ feggen, dat hun de reede niet quaiijk beviel." Tot hier toe het verhaal van brandt. Zonder eenige ftoornis, ging nu de vergaderde menigte uit elkander. — Van de hooge Oudheid deezes Dorps kan, onder andere, getuigenis draagen, de menigte van Duiffteen, welke men, voormaals, aan de Kerk vernam; als mede aan de groote en zwaare gebak, ken fteenen, van welke het gewijde Geftigt was opgetrokken. Aan den H. martinus wierdt, naa de ftigting, de Kerk toegeheiligd. De Pastorij ftondt ter begeevinge der Graaven van Holland. Sedert het Jaar 1573 zijn de Hervormde Ingezeetenen van dit Dorp door een eigen Predikant bediend; hij is Lid der Klasfis van Hoorn. Men heeft 'er ook eene Statie van Roomschgezinden. De Huizen van het Dorp ftaan, in eene lange Streek, die den geheelen Ban doorloopt, op merkelijken afftand van elkander verwijderd. Zie velius , Kronijk van Hoorn; Oadhe. den van Noordholland; claas bruin» Noordhollandfche Arcadia; g. brandt, Hiftorie der Reformatie. Zwaag.  ZWAAGDYK, ZWAAGTERSCHANS, enz. 83 Zwaagdyk, onderfcheiden in Hoogt Zwaagdijk en Laag* Zwaagdijk, zijn twee Buurten, in het gedeelte van (Vest. friesland, de Vier-Noor der-Koggen genaamd. In geen van beiden ontmoet men een Kerkdorp, maar flegts een aantal van nog geene honderd Huizen, hier en daar verfpreid. Zwaagterschans, weleer eene fterke Schans, in het gedeelte der Provincie Stad en Lande van Groningen, de Oldampten genaamd, nabij den Dollart, en de Reijde of Oude Schans. Deeze Sterkte, in de Gefchiedenisfen van ons Vaderland zeer vermaard, wierdt, door de Spanjaarden, aangelegd, deels tot dekking, deels tot verfterking van de Reijdeï Schans, al» zijnde zo dicht bij elkander gebouwd, dat zij onderling over en weder zich befchieten konden. Graaf wil» Iem lodewyk van nassau, Stadhouder van Friesland, in aan» merking hebbende genomen de groote aangelegenheid deezerSterkte voor de Ommelanden, wierdt te raade, op dezeive eenen aanflag te waagen. Ten dien einde vertrok hij, met eenige Schepen, van Dokkum, en de Eems zijnde opgeftevend, doeg hij het beleg om den Schans, en maakte 'er zich meester van, naa eenige dagen fchietens. Vergeefs tragte de Spaanfche Bevelhebber verdugo hem van daar te verjaagen. Graaf willem lodewyk den Schans met nieuwe verfterkingen voorzien hebbende, was dezelve hem van geen geringen dienst, ter bemagüglnge van de Stad Groningen, in welke hij, niet lang daar naa, gelukkig Haagde. Zie ubbo emmius; p. winsemius, Kronijk van Vrieslandt. Zwaan. (Ridderorde van den) Twee Orden van deezen naam vinden wij, in de aloude Gefchiedenisfen, vermeldj beiden , inderdaad, buiten de Vereenigde Gewesten, doch waarmede zommigen onzer Nederlandfche Edelen zullen ba. kleed geweest zijn , uit hoofde der naauwe betrekkingen» welke, al zints lang, tusfchen het Vaderland dier Orden sa £ 3 0bm  ?4 ZWAAN. (Ridderorde van den) onze Gewesten hebben plaats gehad. — Eene der Ridderorden van den Zwaan nam haaren oorfprong in Brabant; de ftigter daar van, zegt men, was salvius of salucius brabo, van welken, naar de meening van zommigen, het ftraks genoemde Gewest zijnen naam zou ontleend hebben. Hoogloopende oneenigheden heerschteii 'er, 't eenigen tijde, on.' der de Grooten des Lands-, menigvuldig waren de verwarringen, daar uit ontftaan, tot merkelijk nadeel der-inwooneren van allerlei klasfen en Handen. Het beteugelen der driften, en het voorkomen der uitfpattende gewelddaadighaden, was het prijswaardig oogmerk van het oprigten der Orde. Die van den Zwaan wierdt zij genoemd, om dat de Rid. ders, op een zwart kleed, eenen Zwaan, hangende aan een gouden Keten, op den borst droegen. Da reden diens Zinnebeelds is ons niet gebleken, zo min als de tijd, in welken de Orde tot fland kwam. — De andere Ridderorde van den Zwaan nam haaren oorfprong in het Land van Kleef. Van de aanleiding daar toe ontmoeten wij de volgende opgave. Theodorik, of didbkik, Hertog van Kleeft in den jaare zevenhonderdelf, zijnde overleden, liet een eenige Dogter ra, beatrix genaamd, welke hij tevens tot erfgenaame van alle zijne Landen en Heerlijkheden aanftelde. Landen, door eene Vrouw bezeten en beheerscht, waren, dikmaals, het voorwerp van baat- en heerschzuchtige Grooten, met de zwakheid des bewinds hun voordeel zoekende. Dit ondervondt, onder andere, Hertogin beatrix. Eenige nabuuren, haaren eigendom zich op eene wederregteiijke wijze tragtende aan te matigen, zogten vooraf zich van haaren perfoon te verzekeren. Beatrix , daar van de lucht hebben, de geroken, nam haare toevlugt op het Kasteel Nieuwburg. Een dappar Ridder, met naame elias, met mededogen omtrent de weerelooze Vrouwe aangedaan, en, veelligt, voor hem zei ven iets beoogende, worp zich hier als haaren befchermer op. Gelukkig flaagde hij in zijn ontwerp. De belaagde Hertogin bleef eigenaares, en voorts in het gerust bezit der Voorouderlijke nalaatenfchap. Wat nu de aanleiding tot het oprigten der bovengemelde Ridderorde aangaat; naar het Verhaal zou deeze geweest zijn, dat de Ridder EXIAI  ZWAAN, ( Ridderorde van den ) enz» 65 elias eenen Zwaan in zijn Wapen voerde, en beatrix daar door op den inval gebragt wierdt, om, ter zijner eere, de meergenoemde Ridderorde in te Hellen. Men voegt 'er ne. vens, dat de Hertogin, nog daarenboven, aan den kloekhartigen Ridder haare hand zou gefchonken hebben. Dit, intusfehen, is gantsch onzeker; gelijk, inderdaad, al wat omtrent deeze, en de eerstgenoemde Ridderorde, wordt verhaald , met veel fabelagtigs is omzet. Zie grvphius Ritter. Orden; Hi/loire des Ordres Militaires, ou de Cheva; ïiers. Zwaanebroeders; zie zwaanenmaal. Zwaanenburg, (Het Huis) gelegen in Gelderland, in het Graaffchap 'sHeerenberg, tusfchen de Dorpen Gendringen en Anholt, een aloud Geftigt, doch waar van de tijd der bouwinge ons niet is gebleken. Geduurende de twist- en jammerzalige tijden, welke onze Gewesten op zo veel verwoestens en moordens te ftaan kwamen, diende, meermaalen, dit Huis. tot eenen twistappel. Van geen klein gewigt moet het voor den bezitter, tot afbreuk zijner vijanden, geweest zijn, naardien men vindt aangeteekend, dat Hertog ar woud van gelder , in den Jaare 1425, zich zeiven met de bemagtiging daar van geluk wenschte. Nog tegenwoordig vertoont het zich in de gedaante van een deftig Kasteel, met twee ronde, en eenen hoogen achtkanten Toren, die van boven met eene Baluster omzet is. Voor ruim vijftig jaaren, toen een uit het Geflagt van lynden eigenaar van het Slot was, is een goed gedeelte van hetzelve vernieuwd en merkelijk verbeterd. Zie Tegenwoordige Staat van Gelderland. Zwaaninburg , van ouds het Huis ter Hart genaamd, of ook wel het Huis van Polanen, gelegen op den RhijnF 3 land-  «<* ' ZWAANENBURG. Iandfchen bodem, aan de Haarlemfche zijde van de Buurt Polanen, gemeenlijk Halfwegen Haarlem en Amflerdam geheten. Het ii een zeer deftig, en bijkans Vorftelijk, hoog vierkant gebouw, pronkende met twee deftige Voorpoorten en even zo veele Steenen bruggen. Van agteren heeft het een ruimen, welbeplanten Tuin. Van binnen ontmoet men veifcheiden fraaie Vertrekken, dienende, deels tot eene Vergaderplaatze der Hoogheemraaden van Rhijnland, deels tot eene Wooning voor den Kastelein, welke tevens den post van Opziener van Rhijnland bekleedt. Op de Stijlen ter wederzijden van de beide Ingangen ziet men eenen Zwaan. De naam Van het Geftigt, 't welk, omtrent het Jaar 1660, merkelijk is vernieuwd en verfraaid, zou hier van zijnen saam ontleend hebben. Zie j. van heemskerk, Batavifche Arcadia; cl. bruin t Noordhollandfche Arcadia. Zwaanenburg, in overoude tijden, een fterk Slot of Kasteel, in den fmaak der Eeuwe, van de Gothifche bouworde, m Waterland, door de Edele Heeren van persvn, in s Lands Gefchiedenisfen vermaard, en Heeren van die Landftreeke, tegen den zin der Opgezetenen gebouwd, waarfchijrd.jk om dat zij zich verbeeldden, dat het Geftigt moest dienen, om hen, ter belaaginge of bekortinge hunner Vrijheid in bedwang te houden. Van hier dat de Waterlanders, ss'. holpen van de Westfriezen en Kennemerianders, tegen hunBen Heer, jan van persyn, den Derden van dien naam. cpftonden, en in hunne verontwaardiging of woede het gehaate Kasteel Zwaanenburg om verre haalden. Zo hoog iep hter door de twist, dat dezelve, welhaast, verwandelde in eenen openbaaren binnenlandfchen Oorlog; welke niet vroeger, dan in den Jaare 1285, door'tusfchenkomst van den ongeiukkigen floris den vïfden, Graave van Holland, wierdt geëindigd; onder voorwaarde, dat da Waterlanders *es onder voeswerpen van het Kasteel zouden boeten met bet  ZWAANENBURG. het betaalen van zekere fomme gelds voor ééns, en voorts met het opbrengen van twee Jaarlijkfche Beden. Jan van persyn verbondt zich van zijnen kant, het om verre gehaaU de Kasteel, nimmer, althans niet van fteenen, wederom te zullen opbouwen. Zie Handvesten van Waterland; Op' en Ondergang van Vronen', Zoet* ftemtnende Zwaan. Zwaanenburg, nog een ander van ouds vermaard Slot of Kasteel van dien naam, weleer gelegen in Rhijnland, bij het Dorp Bodegraven. Zwammersburg zon het, volgens hoogstraten, naderhand vernoemd zijn geworden. Het Huis Zwaanenburg, daar wij nu van fpreeken, was het Stamhuis van het Ridderlijk Geflagt der zwaanen burgen , naar hetzelve dus genoemd, of die aan het Geftigt hunnen naam geeeeven hebben. Vermaard, hoewel, om zijne bedrijven, met ter goeder naam flaande, is. in 's Lands Gefchiedenisfen, een Lid van dit Geflagt, de Ridder vincent van zwaanen. 8ÜRC Hij leefde in het laatfte gedeelte der Vijftiende Eeuwe Van hem verhaalt bokkenbrrg, dat hij, zijnde een doodvijand van het Geflagt der brederoden , in den Jaare Zi, met behulp van die van Utrecht, de Stad en het Ka£ van Vianen, aan het ftraks gemelde Geflagt toebehoorendelbemagtigd, de Huizen der vermogendfte Ingezetenen, gelijk ook het Kasteel, uitgeplonderd, en vervolgens m het Ltfche grondgebied der Stad, groote verwoestingen zou hebben aangerigt. Volgens de opgave van simon van uwwen zou, uit het Ridderlijk Geflagt, zijn voortgefproten de Heer en Mr. paulus van zwaanenburg, in leeven Burgemeester der Stad Leiden , en Zoon van korneus van zwaanenburg , Hoogleeraar aan 't Hoogefchool der gemelde Stad, van wien wij ftraks, in een afzonderlijk Artikel, nader xullen fpreeken. Al vroeg, intusfehen, wierdt het Huts te Zwaanenburg een prooi der verwoestingen, veroorzaakt door de hoogloopende partijfchappen en openlijk uitbarftende on- «enigheden der befaamde Aanhangen van de Hoekfchen en KaF 4 bet-  M ZWAANENBURG^KORNRrTc, van) *>n «rond moeten ZoekeD " ' £ Z°U "Wn deZe,ve dieP * Zie Rhijnland; s. van leeuwen, B««vte ltlujltata. geren trap van uitwendig aanzien was gedaald wierdt nir een burgenijk Geflagt, te Leiden, geboren 'op' Z^Z alzo SToJdf8 -J;arS, Vi*-'^derdvierëlve t" n het Uiijnfche School te zenden 5.™ 7 g g °°n °P rio Vr ,w. j ^enuen. Nikolaas stookiüs bekleed- zen va T 7 P°,St ^ Rektori veel werk' deezen van den Jongeling, en leidde hm in het fpoor om na verre gevorderde kenni, tn de Geleerde Taaien te kunnen fzwl, EhS,Ven ^ ZUChC V°°r taalgeleerdheid 6 koe ter" de zwaaneaburg nog eene andere, die voor de Wisku de Door afzonaedljk onderwijs wierdt hij, in éTbeo7^' flA e„WeetenfChaP' V00r^cl» ^oor den beroem n ïa a d° eHen°trar Sedet X'Z^Z^^ borst op de Regtsgeleeraheidfe'n 'af lli^ZT^ v over als de Weetenfch.n, weIke hem, in ler gtor derden leelnjd, tot eene br«n van beftaan moest ve L Iet joliüs bevma, everard BRONItHOHST, korkelis»7GS„' en ceraro tuding , fieraaden van het lJ^LI ZZ fchool waren Z1]ne leermeesters. Naa etlijke jaaren oX «ens bekroop hem de lust, om, volgens een 1^ gebruik dier tijden, eeu uitl8D(3sch Hoogefchool te Vóór  ZWAANENBURG. (KORNELIS van) Vóór zijn vertrek, en hebbende nog niet meer dan den ouderdom van negentien jaaren bereikt, verdeedigde hij, in het openbaar, onder voorzitting van den Hoogleeraar bronkhorst, eene Twistrede van zijn eigen opftel. Thans bfgaf zich van zwaanenburg na Douay, eene toenmaals vermaarde Akadetnieftad in Frankrijk. Met onvermoeiden vlijt en, ijver, en een zeer gelukkigen opgang, beoefende hij hier zijne hoofdftudie, geduurende den tijd van veertien Maanden; naa verloop van dezelve, op den dertigften Maart des Jaars 1595, wierdt hij met den titel vaa Licentiaat in de Regten vereerd. Thans fcheide van zwaanenburg van de menigte der vrienden, welke hij te Douay zich hadt ge? maakt, en keerde te rug na zijne Vaderftad, met oogmerkom aldaar een vast verblijf te neemen. Twee jaaren hadt hij hier gewoond, hebbende dien tijd zeer nuttig beïteed, deels aan het geeven yan afzonderlijk onderwijs, deels aan het houden van openbaare Twistreden , wanneer aan zijne gevorderde regtsgeleerde kennisfe en dtfttekende ver-tienden volkomen regt gefchiedde. Bezorgers van het Hoogefchool, hebbende een Regtsgeleerden Hoogleeraarsiloel te vervullen, vonden, naa eenigen tijd zoekens, geen g. fchikter voorwerp , om het daar op te plaatzen, dan onzen kornelis van zwaanenburg, hoewel hij maar pas den ouderdom van drieëntwintig jaaren hadt bereikt. Aivoorens zijnen post te aanvaarden, vereerde men hem met den titel van Juris Utriusque Doclor. Den tijd van bijkans drieë" iertig jaaren bekleedde hij zijnen gewigtigen post met algemeenen roem, en tot groot nut van eene menigte Jongelingen, die zich bij hem als Leerlingen aandienden. Hij overleedc op den twaalfden Mai des Jaars 1630, hebbende bijkans bereikt den ouderdom van zesenvijftig jaaren. Met de waardigheid van Reclor Magnificus bekleed, hadt hij, in den Jaare 16)5, het Hoogefchool met lof beftuurd. Eene kleine Verhandeling, de Jure accrescendi, O/er het regt van Aanwas, naa zijnen dood, in den Jaare 1633, te Leiden, in Duodecimo, gedrukt, is het eenige Gefchrift, dat van zwaanenburg het licht ziet. Zie meursii Athente Batava; j. or- i>ers, Befchrijving van Leiden. F 5 ZWAA.  po ZWAANENMAAL. Zwaanenmaal. Bij deezen naam was, in vroegere dagen, ïn de Stad ''sHertogenboszh, een Maaltijd bekend, welke aldaar lljks plagt gehouden te worden, en op welken, onder andere fpijzen, een Zwaan wierdt opgedischt. Van de aanleiding en den oorfprong dier gewoonte ontmoeten wij, bij de naafpoorers der Vaderlandfche Oudheden en Gebruiken, het volgende verhaal. In de gemelde Stad 's Hertogenbosch woonden twee aanzienlijke en vermogende Edellieden. De naam des eenen woonende op het Steenen Huis Moriaan, was jacob kop! titen; die des anderen, die in het Huis Rodenburg zijn verblijf hielde, henrik becquerling , of, gelijk anderen hem noemen, beckendyn. Geruimen tijd leefden deeze Edellieden in minnelijke verftandhouding en aangenaame vriendfchap. Een ongelukkig misver/land verbrak die liefdekoord; eene doodlijke vijandfehap verving de plaats der voorafgaande wederkeerige genegenheid. Zelden liggen Grooten en Aanzienlijken overhoop, of lieden van mindere klasfe, door afhankelijkheid of zucht tot eigen belang genoopt, trekken partij in den twist, dikmaals meer uit vooroordeel of uit blinde onderwerping, dan uit rechte weetenfebap, of uit bezef van de regtvaardigheid der zaake, welke zij zich vermeeten aan te kleeven. Zo ging het te 's Hertogenbosch. Zo hoog liepen de oneenigheden, dat de leden van wederzijdfehen aanhang van woorden, meer dan eens, tot feitelijkheden kwamen, die het burgerbloed deeden ftroomen. Met leedweezen aanfehouden veele welgezinde burgers de verwijdering der gemoederen en hoogloopende oneenigheden. Elk wenschte dat aan dezelve een einde mogt gemaakt worden; doch alle deeze vergenoegden zich met wenfehen, zonder dat iemand onder deeze kloekmoedigheids genoeg bezat, of een middel wist uit te denken, om aan de bevrediging met vrugt te kunnen arbeiden. Een vermogend burger ondernam, ten langen laatfte, die moeilijke, doch heilzaame aak, in de hoop van gelukkig te zullen ilaagen. 't Is te denken, dat hij, vooraf, onder de hand, de gemoederen eenigzins zal hebben voorbereid, eer hij den flap waagde, die den weg tot vrede zoude baanen. Hoe 't zij, den tijd, aan vrolijke feesthoudiDgen, onder de leden der Room*  ZWAANENMAAL. 91 Roomfche Kerke, toegewijd, te baate neemende, nodigde hij, op eenen Vastenavond , de twee gefchiivoerende en overboopliggende Edellieden op een vriendlijken Maaltijd; om het feest te meer luisters bij te zetten, en, waarfchijnlijk, ook om door het aanzien des Gasten in zijn doelwit gelukkiger te llaagen, waren eenige leden der Regeeringe van 'sHertogenbosck in de zamenkomst tegenwoordig. Dezelve hadt de bedoelde uitwerking; de twee Edellieden, den lang ge voedden wrok vergeetende, reikten elkander de hand van broederfchap, en verzegelden de herftelde vriendfchap door het verwisfelen van eene rijklijke teuge. Onder andere Spijzen hadt de Vredemaaker eenen Zwaan doen opdisfchen. Groot en algemeen was de blijdfchap, welke de herftelde peis door de Stad verfpreidde. In gevolge daar van wierdt een aantal Burgers te raade, jaarlijks eenen Vriendenmaaltijd te vieren, ter gedagtenisfe van den herftelden vrede, en om tevens, indien bij zommigen eenige zaaden van afkeerigheid of onmin mogten fchuilen, derzei ven uitbotting in djds te verhinderen. Naar het voorbeeld van den Vredelievenden Bosfchenaar, was een Zwaan altijd de hoofdfchotel. Om aan de jaarlijkfche zamenkomst te meer kragts en vastigheids te geeven, kwam men op den heilzaamen inval tot het oprigten van eene Broederfchap, die den naam van zwaanenbroeders aannamen. Daar veelen na de eer van deelgenoot» fchap dongen, groeide de Broederfchap, meer en meer, in getal van leden, tot merkelijk voordeel van eensgezindheid en liefde der Gemeente en Burgerije van 'sHertogenbosck. Zwaanenmaal was de naam, waar mede men de vriendfchap en goed verftand kweekende jaarlijkfche zamenkomst betitelde. Het jaar van de oprigtinge der Broederfchap is ons niet gebleeken. Men wil dat dezelve heeft ftand gehouden tot in den Jaare 1566. De opkoomende en hand over hand toeneemende burger- en godsdiensttwisten van dien tijd, zullen, veeliigt, de Broeders hebben doen uit elkander gaan. Naar bet verhaal van zommigen zouden drie Pausfen, marti- DVt de V, eugenius de IV en innocentius de Vlil, de Broederfchap met hun gezag bekragtigd hebben. Zie e. van alkemade en Mr. p. van dek schelling, Nederl, Dischplegtigheden. zwaa-  V* ZWAANENREGT. Zwaanenregt. De Zwaan, om zijne plumaadje, geftalte en houding, onder de edelfte V/atervogels met regt eener' piaatze waardig, was al van ouds vermaard. Veel werki maakten, ten allen tijde, de Nederlanders van dien groot moedigen Vogel. Van hier dat het houden fan eene Zwaai nendnft als een bijzonder Voorregt' van deeze en geene Steden, adelijke Geftigten of bijzondere perfoonen, wierdt aangezien. Zie hier eenige bijzonderheden, welke wij om. trent het Zwaanenregt, in 'sLands Gefchiedenisfen ontmoet hebben. 'Er is eene Refolntie der Staaten vat, Zeeland, bij welke dezelve vastgefteld en gewillekeurd hebben, onder andere, dat, binnen hun Graaffchap of Provincie, alleen zodaBlge In- en Opgezetenen het regt en de vrijheid zouden hebben tot het houden van Zwaanen, die honderd Gemeten of vijftig Morgens Lands in eene Parochie in eigendom bezaten; die, zonder zodanigen eigendom, zich aanmatigden, Zwaanen te houden, verbeurden dezelve, en moesten noe daarenboven met veertig Ponden geboetftraft worden Zo veele zorge droeg.men, in Holland, voor het leeven, het onderhoud en de zuiverheid van den Zwaan, dat. in ver fcheiden distrikten, met naame in Delfland, Schi'eland en Rhtjnland, van wegen 'sLands Staaten, daar toe een afzonderlijk Amptenaar, meestal uit 'sLands Edelen verkoozen, wierdt aangefteld. Hij voerde den titel van Pluimgraaf. He! doen zuiveren en fchoonhouden der groote Wateren, en het wegneemen van het Kroos, was eene zijner amptverrigtingen. Al van ouds was het Ampt van Piuimgraave, als een bijzonder Voorregt, aan het oudadelijk Geflagt van Wask- TrnTT iK °PZigt t0t de H°°gheemraadfchapPen van Delfland en Rhijnland, wierdt dit Ampt, in den aare zestienhonderdzese-nzestig, door de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, ,], een onverfterfl.jk Erfleen, opgedraagen aan den Hoogedelen Heere H IWA,"ENMR VAN 0BDAM. Gouverneur van de Willemjtad. De Heeren van nmldwyk waren etfliike Pluim graaven van het Hoogheemraadfchap van Schieland. Aan den Heere van poelgeest wierdt, volgens Befluit der Staaten van Holland en Westfriesland, gedagteekend den tweeden Jannarij  ZWAANENREGT. 23 nuarij des Jaars 1500, toegeftaan het Voorregt, om eene Drift van twee paaren Zwaanen te mogen honden. Zo was ook aan het Huis te Leeuwen, in Rhijnland, onder het Ambagt van Alphen gelegen, het voorregt verknogt, om insgelijks'twee paaren Oude Zwaanen, met de Jongen, te mogen voeden, en te drijven in den Rhijn, en het Water tusfchen Zwamnerdam en Leiden, Aan de Provincie van Holland was het uitgeeyen van dusdanig een Voorregt niet bijzonder eigen. Het Huis te Ruwiel, in het Sticht van Utrecht, ondanks het verval,van deszelfs uitwendig aanzien en luister, heeft de Geregtigheid van Zwaanedrift, de Jagc en andere voordeelen, nog lang behouden. Ten blijke van de oplettendheid, welke 's Lands Regenten aan het inftandhouden der Zwaanen bedeed hebben, kunnen, onder andere, dienen, de Refolutien, Plakaaten en Ordonnantiën, van tijd tot tijd, door dezelven vastgedeld en afgekondigd. Op den achttienden Msij des Jaars vijftienhonderd achtenveertig verboodt Keizer karel de vyfde, in zijne hoedanigheid van Graave van Holland en Zeeland, onder bedreiging van zekere boete, eenige gemerkte Zwaanen te vangen, of te fchicten. In die zelfde hoedanigheid herhaalde karels Zoon, Koning philips de II, dit Verbod, bij een Bevelfchrift van den dertienden April des Jaars vijftienhonderdachtënveertig. Bij manier van Ampliatie wierdt dit Verbod tot verfcheiden andera bijzonderheden uitgebreid. Dus behelsde het Bevel, fchrift het verbod, om Zwaanen door Honden te Iaaten jaagen, of bijten, derzelver Jongen, of de Ëijeren te rooven, de Zwaanerijen te verontrusten , dezelve te verjaagen, en met boog of bus 'er op te fchieten; voorts zo min wilde als tamme Zwaanen, gateekend of ongeteekend, zonder hoofden, veeren of pooten, ter markt of te koop te brengen, of aan iemand ten gefchenke te geeven, zonder eene verklaa. ring en bewijs, van wien dezelve afkorndig waren, cf sah wien zij hadden toebehoord. Verfcheiden Steden , en onder andere Haarlem, hebben op het fchieten, beleedigen, vangen, en verjaagen der Zwaanen, ftrafoeffening, naar bevinding van zaaken, gedeld; zijnde zelf da Ouders voor de Kinderen , de Meesters voor hunne Knegts of Bedienden aan-  94 ZWAANENRËGT, enz. aanfpraakl„k. Volgens eene nieuwe Uitgave, van den Jaare zeventienhonderdacht, is ook deeze Keure van Haarlem s meuwd, en merkelijk verzwaard, Bij alle het bovenftaande voegen wij nog een merkwaardig Vonnis, op den tweeëntwintigften December des Jaars vijftienhonderddrieënvijftig geftreken, tusfchen den Heere vAn wassenaar, als Pluim, graaf van Rhijnland, en Heere jan oem van wyngaarden, eigenaar van het Slot Kroonenburg. Uit dit Vonnis blijkt dat al wie een Zwaan uit het Water haalde, of aan eenen anderen ontroofde, gehouden was, denzelven op te hangen m eene groote Kamer, ter hoogte van eenen voet boven den grond, en voorts den Vogel zo lang met goede roode Tarwe te overftorten of begieten, tot dat dezelve daar mede geheel bedekt was; blijvende vervolgens de Tarwe verbeurd aan den Pluimgraave. e a. mattreus, de Nobilitate} p. meRUla , van de Wildernisfcn; s. van leeuwen , Inleiding tot de Kostumen van Rhijnland; junii Batavia; pars, Katwijkfche Oudheden. Zwaartvegter, Oolfert) een Man van moed, onverzaagd, en dapper , doch tevens niet vrij te fpreeken van onbezonnen heiden fnorkerije; gelijk blijken zal uit het volgende verhaal, hem betreffende, 't welk wij hier verkiezen te plaatzen, ons bedienende van de woorden van halma, met welke die werkzaame Man, uit verfcheiden Schrijvers, het geval heeft voorgedraagen. ' „ Prins willem de eerste van Oranje (dns fchrijft hij) „ met zijne benden wederom van voor Maastricht weghge„ trokken zijnde in den Jaare van 158$ (dit moet zijn ,580) „ zoo richtten de Spanjaarts deswegen verfcheide omgangen „ en feesten aan, meenende nu genoegzaam meesters te zul„ len blijven, gelijk zij alomme ftoften, 't welk van veelen „ opgekropt, maar ook fomwijlen van eenigen niet onbeant- woordt bleef, waar onder wolfert zwaart?egter van „ Am-  ZWAARTVEGTER, (WOLFERT) enz. 95 „ Arnhem in,Gelderland bijzonder aan te merken valt, die n zijne Gelderfche manmoedigheijt niet verborgen kon hou„ den, als hij, in het Veerfchip van Antwerpen op Brutfel zittende, en eeniger Spanjaerden fnorkerijen hoorende, „ onbedachtzaam de Spaanfche Lanciers en Ruijters veracht„ te, voorgeevende, dat hij 'er wel hondert op eene rij uijt „ den zadel zoude konnen lichten, dat den hoogmoedigen Hertogh van alba aangedient wierdt, die daarop wolfert voor zich ontbiedt, hem zijn breedt opgeeven voorhoudt, „ en, hoe zeer hij, op zijne kniën gevallen, om genade bad, en de losfigheid zijner tonge befchuldigde, van hem, of het betoonen van zijne voorgeevende dapperheijt en „ fterkte, of lijfftrafFe voor die vermetelheijt vorderde, dus „ wolfert, ziende niets met verontfchuldigen of bidden te „ winnen, op des Hertoghs eijndelijken eijsch, dat hij flechts tegens drie Spanjaarden na elkander rennen zoude, doch „ met de keur van het beste paardt uijt des Hertoghs ftal, „ het fpel opentlijk te Brusfel tegens drie uijtgekipte Span„ jaarden begon, met dien uijtkomst, dat hij de twee eer„ ften, elk met eenen loop, en den derden met den tweeden „ loop uijt den Zadel lichtte, tot een geweldigen fpljt der „ Spanjaarden." Zie e. van brandt, Nederlandfche Gefchiedenisfen; d. p. pers, Verwarde Adelaar; p. de lange, Batavifche Romeijn. Zwake, een groot Water, of Melr, in het Zeeuwfche Eiland Zuidbeveland. Het is van eene langwerpige gedaante, ftrekkende genoegzaam Oost en West, en bijkans eene Mijl in de lengte beflaande. Uit het Westen (trekt de Zwa* ke zich een ftuk wegs uit agter het Dorp van der Nisfe. "Van daar loopt het water verder Oostwaarts, met eenen kogt, agter 'sGraavenpolder, tot omtrent het Poldertje vaü Kernelis Jansfen Bonen, alwaar het te niet loopt. Geen gering voordeel geeft de Zwake zijnen eigenaar, door de menigte Karpers en Palingen, die 'er in gevangen worden. In overoude tijden, toen Btafelen nog een afzonderlijk  9J5 ZWAKE, ZWALUWE. dóor lT' P Vöer V3n Malburg op Antwerpen door de Zwake, eiJ had[ dezeive zijnen loop door de Sloe, LTT" de" OP «et Ambagt van Bors. /eten, dle verder voortliep door den Nieuwe Kralen, t«n deele op Ovezant, en ten deele op bet Hetjnken-LantsAmbugt Oostwaarts op door den Louizen-Pilder, vlieten. ■M„.' n Middel-l»"*> en verder ten (W2«^ff uit, aldus valien.e M het Vaarwater voorbij ZW/;*. en wi- £ "elui !S — ¥V h°UdeDde èéWiin looi van AuJSS?' e" aldUS °°StWaarts °P tot he< ^nd Zie smallegange, Zee. land; gargon, Walcherfche Arcadia. Brabantfchen Bodem Do w™-- - , op den tijd, met den «aam van df^//T °°k ZOm- Be Heerlijkneid S ™ J!^^^?^ veele waard» voor den fciir-„,,, , u 8 lhe,d' en van -ienip geta, vTugtafpoders tmm ° f ^ a3"rijke Bouwlanden Aderen ZOmmiSen be1«an uit knden. let zeldza ms i L 7 ^ H°°iteelt en Wei- aanzien va^Ti ^e " * £ O "t^ D''S!"'kt" pondinge niet veraeId W0ldfa ' 6 Quoh,erei' der Ver- Ia  ZWALUWE, ent. . In vroegere dagen plagten de beide Zwaluwen niet meer dan eene Ambagtsheerlijkheid uit te maaken; de Heeren van Geertruldenberg , een vermogend en aanzienlijk Geflagt» waren daar van de Ambagtsheeren, terwijl, egter, de Heer* lijkheid zelve aan de Graaflijkheid van Holland in eigendom behoorde. Van hier dat de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, in den Jaare 1611, aan fredrik henrik, toen nog, bij 't leeven van zijnen Broeder, den Stadhouder maurits, flegts Graave van nassau, doch naderhand Prinfe van oranje, eenige gunst willende bewijzen, te raade wierden, het Hooge Regtsgebied der beide Zwaluwen aan hem op te draagen. Naderhand kwam de Heerlijkheid aan fbbdrik henriks Kleinzoon, der vermaarden Groot-Britannifchen Koning en Nederlandfchen Stadhouder willem den III, uit wiens nalaatenfchap de Heerlijkheid wierdt uitgeleverd aan den Koning van Ptuisfen; uit wiens handen, evenwel, zeden geraakt is in die van den Stadhouder willem den IV 5 wiens Zoon, willem de V, daar van eigenaar geweest is tot op zijn vertrek, in den aanvang des naastvoorgaanden jaars. Twee Dorpen liggen in deeze Heerlijkheid} van Web; ke wij nu eenig verflag zullen doen. Zwaluwe, (Hooge) een der Dorpen in de boven gemelde Heerlijkheid , ligt niet veel minder dan twee uuren gaans ten Westen van de Stad Geertruidenberg, een weinig verdef ten Noorden van de Stad Breda, en genoegzaam op even zo grooten afftand van Zevenbergen. Het Dorp, is vrij aan« zienlijk; wordende het getal der Huizen op Ongeveer honderdtwintig begroot. Men heeft 'er eene Kerk voor de Hervormden, welke eenen Leeraar hebben, die, bij maniere van Zamenvoeginge, ook de Gemeente in het nabuurig Laa* ge Zwaluw bedient. Hij is Lid der Klasfis van Zuidholland. Zwaluwe , ( Lange) een klein uur gaans ten Noorden van de Hooge Zwaluw gelegen, hoewel, in zijne benaaming, zulks niet, maar het tegendeel aankondigende, bevat, nog. thans, een grooter aantal Huizen. Die van het Dorp en van bet Ambagt worden op ongeveer honderdvijftig begroot. XXXV. dêel, G Meri  »8 ZWALUWE, (Laage) ZWALUWENBURG. enz. li k en deftig Heerenhu.s, met uitgebreide hovingen en be- fcïem,S-£r T0" h" " h6t toosten dTceider. fthe Stad Elburg. Langen tijd was bet de eigendom van -iet Geflagt van haarsolte. 6<™«hh van Zwammeudam, een fraai en welvaarend Dorp, en Halsheerlijkheid in het gedeelte der Provincie van Ho.iand, Rhtjnland geheten, aan den Nederrijn, welke tot den ee! woonen Trekvaart dient tusfchen de Steden Utrecht enLet den, vijfnenhonderdvijftlg Roeden, of ongeveer een uur gaans ten Oosten van het vermaarde Dorp Alfen, zevenhonderdtweeènnegentig Roeden ten Westen van het DorPT tn Ts'rJVfUiZ^d dnrlebonderd zesennegentig Roeden Z n k • fen' °e PlMC' omIeent ha«« *»« van den Dam bij Zwadenburg, dat Keizer fredrik den I, in zeseren ueveibrief van 't Jaar n 65, zegt den naam van Stedeke gehad te hebben. Men fchreef voor Swadenburg, ook Siatburg en Swadenburg. In den Blaffert der Kerkelijke Goederen van Utrecht heet het Swattingaburum. Van dit.Swadenburg^ wordt getuigd, dat het de Hoofdplaats was van een klein Graaffchap, 't welk dirk de V, te gelijk met Sodegraave ontnaam aan bavo, een'Leenman der Kerke van Utre,m en waar van zeker bewijs gehaald wordt uit een' G ftbnef van Keizer henrik den IV, van 't Jaar 1064. De wa^fl Trif 5gd d°Cr den Graave van HollaKd> ™« ««e Wchjnlijkheid, geme!den dirk den V, die in oorlog ge- HZxL T ï" cBi'rch°P VSn Utfecht' VoI«ens de« aa»' ?evfrief ™ Keizer fredrik den I, is deezen Dam naderhand vernietigd; egter zijn 'er vervolgens nog ge- fchü-  ZWAMMERDAM. 99 fchillen over geweest. Graaf willem de I, heeft hier, in den Oorlog tegen den Graave van loon, eene Vastigheid opgeworpen en ze den naam van Zwadenburgerdam gegeeven, naar den ouden Dam. Deeze Sterkte kan egter de oorfpronkelijke Burgt niet geweest zijn, die ten Zuiden van het Dorp omtrent tweehonderd Roeden van den Rijndijk gelegen heeft', want uit het reeds gezegde kan men afmeeten, dat de naam van Zwadenburg vroeger is bekend geweest, en hij kan niet wel anders dan van zekeren Burgt zijnen oorfprong hebben; welken eenigen Zwaanenburg noemen, en voor het Stamhuis rekenen van een weleer Ridderlijk Geflagt, dat dien naam voerde. Zij verhaalen wijders van dit Slot, dat het door de Hoekfche en Kabeljaauwfche partijfchappen geheel verwoest is; zonder *t jaar te melden. Naa den brand van 't Jaar 1672, geftigt door de Franfchen, onder den Hertog van Luxemburg, is dit Dorp weder fierlijk opgebouwd, ter wederzijde van de Straat met eene dubbele rij Huizen, waar van die aan de Noordzijde zeer vermaaklijk aan den Rhijn uitkomen. Het fchljnt tegenwoordig in een taamlijken bloei, door de Vee- en Landbouwerij en allerhande Neeringen en Handwerken. De grond hieromtrent beftaat, behalven de Veenlanden aan de Broekvelden, meerendeels uit Wei en Hooilanden; doch men vindt 'er ook zommigen Bouwlanden, die Hennip, Vlas, Haver en andera Veldgewasfen voortbrengen. Onder de Heerlijkheid van Zwammerdam is mede begreepen een Gehugt, de Overtogt geheeten, en grenzende aan Bodegraave. Hier hebben de Baljuwen, zo die van den Lande van Woerden, als die van Voshol, een Scheipaal doen zetten, om de fcheiding van 't Grondgebied aan te wijzen. Nog is 'er na den kant van Alfen een andere Scheipaal opgeregt, die hier de fcheiding van het Baljuwfchap van Rhijnland en dat van Voshol aantoont. De Huizen, die op de Oude Lijst der Verpondingen maar een getal van achtennegentig uitmaakten, zijn op da Nieuwe tot honderdeenënvijftig en twee Homzaagmolens ver. meerderd. Het Ambagt is in de Quohieren over de Landen aangeüaagen op tweeduizend vierentwintig Morgen en twee. honderdvijftig Roeden. De Kerk, die mede afgebrand nas, Ga i»  100 ZVVAMMERÖAM. s^^iKa-ï rfchoMen rpte- "■ nu, n.er 21Jnde> b8t,Mi De . De Rnnm l ' door een ledikant bediend wordt. ^an rno^Ove^rtn V? *,Me,Mn W°°Dta« Z-^rjtïïrXrtÏÏ T P3aS= de Heerlijkheid van blijkt uit een Brief , ,n den gelijk enz. van £j%?i£ ^Thli ÏT den Dijkfiraave en H„ , J te kenDen «eefti met gekomen ^zL ovt £ ,rraadeD ™ overeenden Rhijn ,Z ZltmZT^ T eW' P°'der * t0eft.«TfflM * ï ^"«heemrwdfchap de -en van Z^J^TgSn J?» 'F"" üjkheids en Wasfenaarfcbe Tollen ' ^ * Gmft lu\°TZlTmr:dam Zi]B eeniSe Hoflieden, als Paarden Toorendenr in de L'rk're ÏLSl'^ * y s«, ««n zjj kwamen om over voorflagen van Vre.  ZWAMMERDAM. lot Vrede te handelen; 't welk egter te dier tijd vrugteloos afliep. Wij zullen hier tot flot een kort Verhaal bijvoegen van de Verwoesting, door de Franfchen, in het berugte Jaar 1673, te Zwammerdam aangeregt; gelijk het ons medegedeeld en aangeteekend is, uit den mond van oude lieden, die, in den Jaare 1725, nog in 't leven waren. Op den achtè'ntwintigften December, in den vroegen morgenftond, kreegen de Ingezetenen van Zwammerdam kennisfe, dat de Franfchen langs de Mijkaade in aantogt waren; en naardien zij zich van den Graave van koningsmark verlaaten zagen, pakten zij hunne beste goederen op en begaven 'er zich mede op de vlugt. Korten tijd, en, volgens zommigen, geen uur daar naa, vertoonden zich de Franfchen voor de brug, die over den Rhijn ligt. De weinige Manfchap, die 'er de Graaf van koningsmark onder 't bevel van een' Luitenant nog gelaaten hadt, hieldt hen hier wel een korte wijl op; maar de Franfchen middel gevonden hebbende om , met een Damfchuit, over den Rhijn te koomen, wierdt de Luitenant omfingeld, en door hen in 't water verfmoord; veelen zijner Manfchap toogen op de vlugt, maar de meesten verlooren 'er 't leven. De Franfchen, toen in Zwammerdam gekomen, begonden aanftonds alle Huizen open te breken en 'er alles, wat hun van het overgeblevene Goed aanftondt, te plunderen en te rooven. Vervolgens naken zij de Huizen in brand, die allen, benevens de Kerk, door het vuur verteerd zijn, uitgezonderd twee, waar in de vlam niet gevat hadt. Daar naa begaven zij zich na de Boerenhuizen landwaards in. Hier fchoot een Boer, die nog in zijn Huis gebleven was, op de Franfchen, 't welk hij op 't zélfde öogenbük met de dood moest bekoopen; en dees is de eenigfte der Ingezetenen van Zwammerdam geweest, die 'er in deezen togt is omgekomen. Even buiten Zwammerdam na den kant van Alfen vonden de Franfchen nog eenige weinige menfchen in de Huizen, die zij deerlijk mishandelden, alles afpersten en naakt en bloot door de fneeuw en bittere koude landwaards in joegen. De voornaamfte wreedheid, die hier gepleegd wierdt, was aan een' G 3 Met-  1™ ZWAMMERDAM, enz. Metfelaar en zijn Vrouw, die zij te zamen te bed vonden leggen, de Man wegen, een zwaare krankte en de Vröu ° eenige weinige dagen oud kraam,. De Kranke w er* ™ «t zij te ter Goude, daar zi , door huipe van anderen «og levendig met haaren Man gebragt wa» naa dagen overleedr. Een Dogterje 'de«i IVen, jaaren oud, wa. met andere kinderen in een Scïp Z borgen maar door den ouderdom en het overlaadt van . Vaartu.g ,„ gevaar van zinken geraakende, beLf lil z.ch met anderen te land, en zworf lang, den RhiS £ de laage z.jde, tot dat zij van een' Franfchen Ruiter dte h«.r aanzag voor een kind van goeden Huize. wSt gev^! gen genomen en op zijn paard gezet. Eerst wierd zli n. Zie m. alting, Notit. Ge, man. Inft. rioris; s. van leeuwen, Batavia Illuftrata; Rhijn tandjche Oudheden s valkenier, Verward Europa. Zwanevbld, (herman) een braaf Nederland,ch Schilder Wiens geboorteplaats wij, egter, niet vermeld vinden » mm als den tijd, op welken hij ter waereld kwam, of'zijne dagen heeft geëindigd. Zo veel is zeker, dat hij naar de gewoonte van veelen zijner Kunstbroederen, eene buitenlandfche reize deedt, en zich een langen tijd in Itaiu heeft onthouden. Te Rome was hij bij den toenaam van de Here. met bekend, niet alleen om dat men hem, in de nabuurfchap van  ZWANEVELD, (HERMAN) ZWARTEDYK. 103 van die Stad en van andere Italiaanfche Staden, onder de puinhoopen, zich in eenzaamheid zag ophouden, om die gedenkwaardige Gedenkftukken der Aloudheid te beftudeeren; maar ook om dat hij dikwijls het gezelfchap zijner makkeren en kunstbroederen in de Stad verliet, om naar de wonderen der Natuure, in het open veld, zijnen fmaak en pen. feel te vormen. In deeze foort van fchilderen Is hij tot een hooger graad van bekwaamheid genegen, en heeft een zeer beroemden naam verworven. Niet minder gelukkig flaagde hij in de behandeling der Beelden, welke hij met een zeer fraaier zwier fchllderde. Zie de piles, Airtgrè de la Vie des Peintres. Zwartedve, een fterke Schans, in het Landfchap Drenthe, op de grenzen van de Friefche Grietenije Upfterland, in de nabuurfchap van Bakkeveen, aan den weg, welke uit Friesland na Drenthe loopt. In den Jaare 1593 wierdt deeze Sterkte aangelegen, onder het beleid van willem lodewyk, Graave van Nasfan, Stadhouder van Friesland. Geduurende den tachtigjaarigen Oorlog met Spanj» ftondt zij, menigmaalen, ten deele aan vijandlljke aanvallen. In den Jaare 1673, alzo de Schans merkelijk vervallen was, wierdt dezelve, op last en onder toezigt van Prinfe maurits van nassau, Veldmaarfchalk van den Staat der Vereenigde Nederlanden, die, door den Stadhouder, Prins willem den III, tot het beleid van 's Lands Krijgsmagt in Friesland was gemagtigd, herfteld en in ftaat van tegenweer gefteld, ter afwendinge der vijandlijke aanvallen van den oorlogzuchtige» Bisfchop van Munfter. Zie schotanus , Befchrijving van Friesland tusfchen het Vlie en de Lauwert} winsemius, enz» ZwAH-  ?©4 ZWARTEHOOP. «•We, beLTnde uit 1' ■ ^ * kwalijk ^ruchcf een Vorften 'van ITutl™ l T ***** K**te». "o^r de vol«, hoewe, ^Jt?^i " "V'^ ^ ™ «meld. De Graaf VA„\Z Gelderfchen, bijeen verin den 2 „ hTbende T' T "nflaS °P C*»/* -groot geta, Onifon^""^? '" ^nJaareI5r2, '«*«p hadden afgezond^ V"* Van A™ Zwar- Kleef, ÏVevfaleTrtl ' *° r ™ Gelderland, %ong 0f /eZ Zntr l ^ Naar de« Een aiouTl t^ W°rdt ^erfcheidemïjk. —Jfe .f^E^TT** ^t mee', Z>J, naa den dood van 'ua*' hunne< Laken beloond wie/dén In ï ^ r°UWe' met zwa" volvoeren, deedt ze hT £ JP voori>emen te wijle tijds, te hebben laaien I ' * hen alhier' eene Groninger Qm^i^Z * de "W. het Piaue Eand aafaüe ziiden ^ J' ^ * pen; roovende, plonderende hrin/i ^ ' Jammerlii|t »fl>ewilligheden P^ ^^T^^ T**' ™ hunnen naam vervulden, en elk op u * van denzelven, qp de vl ' t™> °£ het hooren noemen * van Heere; ftaande den geenen ten^ r9 veraDderd« m den meesten loon konden veLeL ^', "3" Welkea VPWde na landen en gewesten , a,w a zVde *" «P buit vertoonde. Men vindt Zgetetet ^ VAN EGMOND, #w Va„ tt/i/A./. l^"**6™' FLORIS #*r genaamd'van karel 2^^W,," ^ bü den naam van Keizer m^J^v gezonden, om hetzelve van Hertoge ^ te neemen, zienA. !,„, . > * VAN sa*en °ver omtrent de h dfiin! va?T d* Friezen, o" boodf en de T Mr"ei'' heimeli'jk de*  ZWARTEHOOP. leggen, de noodige onderrigtlngen mededeelde; welke onderrigtingen van de plonderziefce bende zo getrouwelijk wierden in agt genomen, dat de Friezen, om van dezelve ontflagen te worden, tot het huldigen van Aardshertoge karel dies te fpoediger wierden overgehaald. Omtrent deezen tijd raakte de Zwartehoop merkelijk verftrpqid. Tweeduizend man van denzelven, Friesland hebbende verlaaten, begaf zich ra Holland, in Oostenrijkfchen dienst. Van de" overigen begaven zich veelen, in Franfchen dienst, na Italië. Hier dienden zij onder Hertog karel van gelder, die, naar het oogmerk van zijnen veldtogt bereikt te hebben, dezelven, in den Jaare 1517, na Friesland deedt wederkeeren. De Oostenrijkfche hadden, onlangs, zich hier van verfcheiden Plaatzen meester gemaakt, met naame van Stavoren,' Workum, Hindelopen en Bolsward, welke te vooren aan de Gelderfche waren overgegaan, Om den vetderen loop der Oostenrijkers te fluiten, vondt Hertog karei. geen bekwaamer middel,' dan om den Zwartenhoop derwaarts te zenden, van wiens dapperheid hij, in de Italiaanfchen Veldtogt, de fprëekendfte bewijzen hadt ondervonden. Naar bet platte Land alomme te hebben afgeloopen, belegerden zij Dokkum, en maakten 'er zich, bij verdrag, meesier van, op den twaalfden Junij des Jaars 1517. Vervolgens de Provincie zijnde doorgetrokken, gingen ze in de Kuinder fcheep, ftaken over na Holland, en zetleden, dertien dagen daar naa, ten getale van ruim'drieduizend man, bij Meden' blik voet aan land. Deerlijk waren de verwoestingen, welke zij-,' vérvolgens, in Holland- aanrigtten. De ftraks genoemde Stad wierdt ftormenderhand veroverd, leêg geplouderd, en plat gebrand. Opperdoes en Twisk aan kooien gelegd hebbende, toogen zij op na Alkmaar, alles, wat hua ontmoette, onderweg doodflaande. De ftraks genoemde Stad wierdt drie dagen agter een geplonderd. Zo groot was de buit, hier behaald, aan eetwaaren, klederen, juweelen, en andere kostbaarheden, dat, volgens verklaaring der Stedelingen, de geledèhe fchade in geene dertig jaaren door hén zou kunnen te boven gekoomen worden. Nog andere foortgelijke bajdasdigheden pleegden zij in hunnen optogt na de Bever* G £  ZWARTEHOOP, enz. dam en Haarlem, van waar zij, door de Amftellandfche Veenen, hunnen optogt hebbende voortgezet na het Sticht zich eerlang van Asperen verzekerden. Zint. deezen tijd' fcbijnen zij allengskens uic elkander geraakt, en ook hun naam te zijn verdwenen. Zie beninga, Ckron. pontanus, Gelder» fche Gefchiedenisfen, enz. Zwartenhond, (joachim henoriks) (welken toenaam hij, m het vervolg zijns levens, van zijn Huis den Zwarten Hond geheeten, heeft aangenomen,) wierdt in den Jaare 1566, m het midden van de beroerten zijns Vaderlands, van geringe Ouderen, te Am fier dam gebooren. In z,jne vroegfte jeugd wierdt hij, „Mr den ftaat zijner geboorte, eerlijk opgevoed5 doch in den Jaare i?77 waf neer deeze Stad onder het gebied der Staaten geraakte', Terloor hij, Hechts elf jaaren oud zijnde, zijne Ouderen, en met hnn de vruchten der tedere Ouderlijke zorg Aan zich zeiven nu bijna geheel overgelaaten, en reeds Zl begTelfJm ha" tege"S de SPaDi»rden hebbende ingezogen, begaf hij zich in dienst van jan kaleker, Ka! pitem ter Zee, voor Genemuiden, welke plats ter dier tijd door de Spanjaarden verbrand wierdt. Naa dat hij aldaar zijnen dienst volvoerd hadt, boodt faii zich den Kapuein ter Zee, geruit krynen, aan, weike in dit jaar voor Duinkerken kruiste. Gelukkig weder te huis gekomen, deedt hij vervolgen» eene reize, met den Schipper pieter lootsman, van Am fierdam na Portugal, en volbracht met denzelven dezen tocht. Tot hier toe hadt onze joachim om zijne jongheid, geene andere hoedanigheid dan die van Putger, of Zwabber, bekleed; doch nu wierdt hij voor half man aangenomen van 5ch.Pper roemes cornelis , met welken hij de reize na Spanjen aannam; maar dewijl dezelve aangehouden en dus  ZWARTENHOND. ( JOACHIM HENDRIKS ) 107 genoodzaakt wierdt zijn volk af te danken, begaf zicb joa^ chim op een Buijs, gevoerd wordende door cornems pietersz. van Edatu, en voer met denzelven na de Condaad op Villa Mora. Deeze, aldaar zijnen last hebbende ingenomen, ftevende na Londen; doch wierdt, door eenen Engelfchen Zeeroover, Kapitein kalwel genoemd, overvallen, en het fchip en volk zodanig uitgeplunderd, dat niemand iets behieldt; waar door onze jonge Zeeheld, beneveni zijne Reisgenooten, gedwongen wierdt, van Bristol na Londen, te voet te wandelen, alwaar hij op nieuws bij eenen anderen cornelis pietersz. van Middelburg, liggende te Ports* moutk, dienst nam, om na St. Lucar te vaaren. Deeze reize viel nog ongelukkiger uit dan de voorgaande: want bij gebrek van Vrijbrieven wierdt hij, benevens de anderen, gevangen, en op de Galeij gezet. Hier deelde hij, geduurende eenen geruimen tijd, in de elenden, welke het leven der beklagenswaardige Galeijroeijers verzeilen , en wierdt vervolgens, bij eenen Meester nicolaas, als Conftapel geplaatst, op het Kasteel van St. Lucar. De Ridder francois draak ondertusfehen met zijne Vloot aldaar aankoomende, en alles wat hij in de baaij vondt verbrandende, wierdt de bezetting genoodzaakt landwaarts in de wijk te neemen, en joachim dus mede weder uit het Kasteel gevoerd: van daar wierdt hij na Bouance gezonden, om de fchepen, welke behouden gebleven waren, en aldaar lagen, wederom te helpen toerusten, zijnde dezelve, volgens befluit van den Koning van Spanjen, gefchikt, om in het volgend Jaar 1588, met zijne geweldige Vloot, waat van de tocht zo rampfpoedig was, vereenigd te worden. Terwijl hij dus tot het toerusten deezer fchepen gebruikt wierdt, hoorde en zag hij veele zaaken, welke hij grootolijks tot nadeel van zijn Vaderland oordeelde te zijn, en op dat hij de nadeelige oogmerken der Spanjaarden, zo veel hij konde, verhinderen mogt, waagt hij het om te ontvlugten, en koomt gelukkig binnen de Condaad , alwaar hij eenen Schipper van Medenblik, kors jansz. Schout genoemd, ontmoette, welke gereed lag om na Zeeland te zeilen ; met deezen nam bij de reize na het Vaderland aan. In-  108 ZWARTENHOND. CJOACHIM HENDRIKS) 't lTltÓtS ï 0Dderwege« den Schipper zo veel van derf Saateï ïlnTTIT"™h^> dat dee"* ne hij van deezen tocht wist. g SolS ?! DOg da" WSS 0ntving ™» de tijding, dat de Spaanfche Zeemagt in aantocht was, waar 0P hii terftond wederom dienst nam onder den Admiraal marten zegersz g g fenSeomniï 'ff" f Zei'de' 6n V00r 8'ng uggen, om die Stad te h&7&tte>n j „ ttr2iine V]oot door hij met ^.todulS^J; ^8 S^Z\T SSJS bef' S 16 k— en d^ vijLThulp töe te brengen, het welk niet weinig toebracht tot het vruchte loos afloopen van dien geweldigen aanflag. " N«. dat hij deezen gewigtigen dienst voor zijn Vaderland «ider zijnen Kapitein, hadt helpen volvoeren wie dt hH eindelijk met denzelven afgedankt J t tTdfentn hetTa°nTn' ^ hÜ # ^ deB ■öè» ,w • • ^and' en trok» onder aanvoerina Vn SLT bet93,ing WiWdt * °°k hi« ** * ovS vAirJT;DEnaihisrbm diTonder jonbheer legd. Van daar g raak hii * gC- kenfchans en li 7 J' ln den Jaare '593. in SckenMjJfZ' 11 vd'-met de hdft van het Vaa«del, voor ken el;,,? 7CSting K^d^urg te helpen opmaaken. eindehjk wierdt hij, met zijnen makker hans van he daf hi, dl Ta tijd deed' befchieten' en "er was fchrokïenïeid Z\ 7^ b"'jkeD gaf ™ 2ij<* icnroKKenneid. De Belegerden namelijk, naa dat de noort Zertv^' ** «ebbende ad' h onder de Vesdng, en floeg eenen Bevelhebber, claas boe- len  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) icg» lf.n geheeten, in kluisters, met oogmerk om denzei ven voor den Prins te brengen; maar anderen, nijdig van eenen zo fchoonen buit in zijne handen te zien, floegen hem, op eene verraderlijke wijze, van achteren met de kolf van den Snaphaan zodanig, dat het bloed 'er naa volgde, en hij bedwelmd nederviel; zij ontnamen hem dus zijnen gevangen, en brachten hem bij den Provoost, welke hem den Prins aanboodt. Wederom tot zich zeiven gekoomen zijnde , tradt hij de Vesting binnen, beklaagde zich over het ongelijk hem aangedaan, en ontving de belooning hem door den Commandeur toegezegd. Naderhand wierdt hij met zijnen Kapitein na Deutekont. gezonden, van daar op Lochem, en verders op Zutfen, welke Stad ten dien tijde door den Prins belegerd, en na acht dagen veroverd wierdt. Met het leger vervolgens voorttrekkende, kwam hij voor Koever den, waar van de belegering ondernomen wierdt. De Spanjaarden,.. zoekende deeze Vesting te ontzetten, rukten met achtduizend man aan; doch door het wijs beleid van dien grooten Veldheer , en de dapderheid der Krijgslieden, wierden zij, in den zelfden-nacht, toen zij aankwamen, zo wel ontvangen, dat zij, met verlies van meer dan driehonderd man, en dertig paarden, gedwongen wierden te rug te keeren, waar door de plaats, naa een kort beleg, den Prins in handen viel. Naa dus van Stad tot Stad gezworven te hebben, geraakte hij eindelijk met zijnen Kapitein te Deventer in bezetting., verwachtende den volgenden Veldtocht, in welken Prins maurits Grol, Breevoort, Enfchede, Delfzijl, Reide, Opflag, de Jauwer, Lemen til, en de verdere omliggende plaatzen bemagtigde. Gelijk onze joachim naderhand de uitmuntendfte voorbeelden van dapperheid gegeeven heeft, toonde hij in deezen winter, dat hem tevens geen beleid ontbrak. Binnen Enfchede ■ lag, onder anderen, eene Compagnie Ruiters, onder bevel van den Italiaanfchen Ritmeester mendo, in bezetting; deeze van tijd tot tijd uitvallende, en hunnen loop na den kant van Deventer richtende, ftroopten en verwoesten alles wat hun voorkwam, zonder dat men hen hadt  110 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) hadt kunnen bezmen, en dfi ongelukklge landlJeden hunne wreede woestheid beveiligen. Joacmm oordeelde der. halven dat er geen ander middel om hen te beteugelen overig was, dan hen aan te tasten en te flaan5 hij onderzocht ten d,e„ einde de landiheek, en de toegangen'^ een bTh t welk tusfchen belden lag, en dezelve hebbende leeren ken' «en vervoegde hij zich bij de Bevelhebbers, bun aantoonende, dat 'er een enge doorgang was, welke aan beide kanten met een moeras was bezet, en waar omtrent men een iiïfaZ > g*** ha?' Z,jD °°gmerk was *» Vijand hier in te lokkeu, en door het volk, 't welk hii in hei bosch hinderlage leggen wilde, te doen aan^ " * ZMn ontwerp goed gekeurd zijnde, vervoegden zich da Kapueinen baal en i™ , elk met een KompagnS van honderd man, bij «weehonderdënzestig voetknechten8, welS 10 het voorgenoemde kreupelbosch lagen, terwijl zii zeU ve mé hunne Ruiters de beide zijden van'het bos h eS ten. Joachim zelf begeeft zich in den nacht, van dertien man verzeld, in het naaste boerenhuis onde 'de Stad £- 1h '/a t ,metude 2ijDe" de" Boer aa». maakt v l g weld drijft de beesten weg, houdt de menfchen opgefiooten, maar laat met voordacht eenen jongen ontloopen, in verwachting gelijk gebeurde, dat dezelve lijding van deêzen overlast zoude brengen in de Vesting dieDnlo„rringnie RUit6r,S V3n M£ND0' °P deeze wii" ™ die plondering verwittigd, maakte zich terftond gereed om deeze Roover. te achterbaaien, en, hunne Paarden gezadeld hebbende, volgden zij dezelve in allerijl oP het fpoor, 't welk hun te gemakkelijker viel, door dien hunne voetftappen, m de fneeuw gedrukt, den weg aanweezen, welken zij genomen hadden Door deeze bedriegelijke teekens tot aan den engen weg van het bosch geleid wordende, floegen zij denzelven zonder eenigen argwaan in , denkende dat de roofzieke bende hier u eene fchniiplaats gezocht hadt * doch nauwelijks waren z,j tot tusfchen de Moerasfen en het Kreupelbosch voorN gerukt, of zi, wierden door alle de Musketten, welke aldaar geplaatst waren, zo ruw ontvangen, dat veelen hunner van  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) rir van hunne paarden in den modder nederzeegen. De overigen, meenende hunne behoudenis te vinden in de vlugt, poogden te rug te keeren; maar weinig fchreden gevorderd zijnde hoorden zij de trompetten, aan beide zijden van het bosch, Wilhelmus van Nasfawwen blaazen, en vonden zich aan alle kanten bezet door het Voetvolk en de Ruiters, tot hun bederf uitgezonden: zij verdeedigden zich echter met grooten moed; doch reeds in den beginne, door den onverwachten aanval, in wanorde gebracht zijnde, en thans tegens eene groote overmagt te doen hebbende, wierden zij wel dra overwonnen. Van de tweehonderd man, waar uit de Compagnie beftaan hadt, bleeven honderdënzestig op het flagveld, veertig redden zich door de vlugt. De buit van klederen, geld en paarden, wierdt onder deeze gelukkige Avanturiers verdeeld. De bezetting van Enfchede, door deezen ilag zeer verzwakt zijnde, maakte eenen ftilftand van wapenen met de Staatfchen; doch joachim Hendriks , vreezende, dat de vijand ten eenigen tijde op hem wraak zoude neemen, om dat hij wist dat dezelve onderricht was, dat hij van dien aanflag de uitvinder en aanlegger was geweest, oordeelde veiliger zijn affcheid te verzoeken, en zich wederom in den Zeedienst te begeeven: derhalven van den Kapitein van den ende hier toe de toeftemming gekregen hebbende, vervoegde hij zich ten tweedenmaal onder den Admiraal marten zegersz. , welke, met andere Oorlogfchepen, gereed lag om op Frankrijk en Rochelle te convoijeeren. Terwijl zij derwaarts in aantocht waren ontmoette hen een Vrijbuiter van Biscaijen, die het in den nacht zocht te ont> zeilen; maar, dewijl de Maan zijn oogmerk ongunftig was, wierdt hij achterhaald en aangetast. Onze nieuwe Zeeman toonde in dit geval blijken van eenen zeldzaamen moed, welken hij met beleid paarde. Hij plaatste zich namelijk met zijnen eenen voet op den boort van zijn fchip, hielde zich met de eene hand, waar aan zijn bloote houwer hing, aan de hoofdtouwen vast, en met de andere gereed, om den Biscaijer, zo dra hij hem naa bij genoeg genaderd was, in bet want te grijpen; nauwelijks waren de fchepen bij elkan- 4*  lis ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) deren gekoomen, of hij' klampte aan Boort, en fprong terftond over; inaar dewijl zij te fterk,tegens eikanderen aan» botllen, en dns wederom Van een fcheidden, konden hem zijne makkers zo fcbielijk niet volgen, waar door hij zich geheel alleen op 'svijands fchip bevondt. Hij wierdt in het begin terflond aan zijnen arm gekwetst; doch viel, met eene verbaazende dapperheid, op de-tegens bem gevelde pieken in, kapte eenige in Hukken, en dreef den vijand na beneden. Vervolgens keerde hij zich tot den Stuurman, welke bij het roer ftondt, iloeg hem met zijnen houwer den hals en ftrot af, waar door hij.op een ftuk gefchurs dood nederviel, en zich dus van het fchip hebbende meester gemaakt, wendde hij het na het Jacht van. der Veer, waar op jan jansz* verhel het gebied voerde, waar op de overige Bootsgezellen mede overfprongen. Doordien nu zijne metgezellen niet wisten, dat hij op het fchip was, vreesde hij, dat zij hem in de donkerheid des nachts niet kennen, en in den eerften aanval misfchien uit onkunde dooden zouden; derhalven ging hijop zijnen buik nederllggen, en wachtende tot dat de eerfte iosfing hunner musketten over was, viel hij met alle de anderen en mee het zelfde geluid op den vijand aan. Voorts begaf hij zich na den Kapitein, die een Spanjaard was van St. Aadries, en vroeg hem in het Spaansch, waar zijne goederen en neutels waren. Deeze, zich in zijne moederraal hoorende aanfpreeken, gaf zich terftond aan deezen halven Spanjaard, met alles wat hij hadt, over, waar door joachim eenen rijken buit verkreeg: de andere Roovers wierden insgelijks uitgeplonderd, zijnde van dezelve in de eerfte woede omtrent vijfentwintig dood gebleven, welke men terftond buiten boort wierp. Naa dat men Krijgsraad hadt gehouden over het lot der gevangenen, wierdt befloten hen allen in zee te werpen, welk wreedaartig vonnis ook terftond wierdt uitgevoerd. Twee echter, die zich op hunne kunst van zwemmen betrouwden, wachtten niet zo lang tot men hen buiten boort wierp> maar voorkwamen het, door vrijwillig dien weg te verkiezen, en fprongen van zelfs in het water. De Kapitein ver-  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) n3 verzocht op eene plank gebonden te worden, welke wreede gunst hem wierdt toegedaan. Een deezer zwemmers bleef, 20 lang hij de fchepen in het oog hadt, digt bij den Kapitein; maar kort daar naa maakte hij hem los, en ftiet hem van de plank af, welke hij zich tot zijne eigene behoudenis toeeigende, laatcnde hem en zijnen anderen Makker ver» drinken. Naa duizend gevaaren, 20 van de Visfchen , welke hij nauwelijks vin zich konde weeren, als van de golven, te hebben uitgedaan, wierdt hij des morgens van een' Engelschman gered, welke hem bijna van koude verfiijfd, en half dood Van vrees, vad de plank afhaalde en te Rochelk binnen bracht. De Hollandfche Vloot kwam niet lang daar naa ook té Rochelk, en joACHiM, zich ift eené Herberg wat zullende Vermaaken, ontmoette aldaar dien zelfden Roover, welken hij, thans alle vijandfchap hebbende afgelegd, zeer goed onthaalde, van reisgeld voorzag, ën Verdëf van het noodwendige verzorgde, om zijne reize te kunnen vervolgen. Onze joachim hendeiks hadt tot hier toe in geene ahdero hoedanigheid, dan in die van Matroos, of Soldaat gevaaren % doch Wanneer hij deezen tocht hadt heipen volvoeren, verworf hij zich, door deeze en andere dappere daaden, de gunst zijner Opperhoofden zodanig, dat hij, onder den Kapitein jacob andriessen roest, als Luitenant, om op Engelland en Frankrijk te convoijeeren, verkozen wierdt. In het volgende jaar, wanneer zijne verdiende meer én meer waren bekend geworden, en hij omtrent den ouderdom Van dertig jaaren bereikt hadt, wierdt hij door het Coüegie ter Admiraliteit, te Amjlerdam, tot Kapitein aangefteld, om voor Duinkerken en Calais, welke plaatzen toen den Spaanfchen behoorden, te kruisfen; hij kweet zich ook hier in zo loffelijk van zijnen plicht, dat deeze zijn dienst geduurends twee jaaren verlengd wierdt. In den Jaare 159?, wierdt hem de last opgedragen om de Koopvaardijfchepen na Hamburg beftemd te convoijeeren» en naa denzelven volvoerd te hebben, verzelde hij, op het Schip, de Roode Leeuw, den Admiraal van Enkkuizen, ja» XXXV. deel. H ckr-  114 'ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) gerbrantsz., welke bevel badt ontvangen, om wederom voor Duinkerken te kruisfen* Deeze Admiraal, den doordringenden en onderneemenden aart van den Kapitein joachim Hendriks kennende, zonde hem van de Vloot af na Vlaanderen, om aldaar van de Ingezetenen eenige kondfehap te bekoomen, wegens het leger van den Marquis spinola, welke na Oostende in aantocht was. Hij begeeft zich dan, ingevolge zijne orders, met de floep na land, hebbende onder zich vijftig man; en blijft onder Duins, omtrent Zoutkooten, dicht onder het Corps de Garde der Spanjaarden, liggen,' met oogmerk om zich van de Visfchers, welke dien weg langs kwamen, meester te maaken. Hij liet ondertusfehen vijfentwintig Ruiters, de gewoone wacht uitmaakende, voor bij trekken, en meende twee Visfchers, die uit Zoutkooten kwamen, en deeze wacht volgden, te vatten; maar dewijl zich de Bootsgezellen niet ftil genoeg hielden, wierden zij ontdektwaar door alarm geflagen en de gantfche wacht wakker gemaakt wierdt, welke hen terftond vervolgde. Veelen geraakten veilig in de boot, maar anderen wierden genoodzaakt diep door het water te waaden, eer zij dezelve konden bereiken, wordende door de vijandelijke Ruiterij op de hielen gevolgd, tot zo lang, dat zij, die. droog kruid behouden hadden, vuur begonden te geeveri, en twee van hun van de paarden afligtten; hier door afgefchrikt, trokken zij te rug, en de Kapitein joachim hendriks geraakte met de zijnen behouden van ftrand, en niet onwaarfchijnbjk van de galg, welke hun loon geweest zoude zijn, indien zij den vijanden in handen waren gevallen. De Admiraal jan gerbrantsz. onderwijlen bevel ontvangen hebbende, om tegens de Spaanfche Galeijen, die zes in getal waren, aan te gaan, wierdt den Kapitein joachim hekdries het bewind opgedragen- op eene der Galei jen van den Staat, welke vijf van deeze fchepen benevens een Fregat hadt Iaaten toerusten, over honderdéntagtig Man, waar van Commandeur was lodger pieters van Vlinfinge». Hier op tot het  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 115 het aankoomen van den winter gediend hebbende, wierdt hij van den Prins, welke zijne bekwaamheid zo wel in den Land- als Zeedienst kende, ontbooden te Dordrecht, en gelast met zijn volk in de belegering van 's Hertogenbosch te trekken, aan welke orders hij gehoorzaamde, laaiende de Galei jen te Dordrecht; door het ongunftig gevolg egter van deze belegering, wierdt hij voor dien winter met zijn volk afgedankt. In het volgende jaar wierdt hij wederom ter Zee gebruikt, en benevens den Kapitein hartman, op eene Boot, de gulden Arent genoemd, voor Qrevelingen op de wacht gezon. den, om op het uit en inloopen der Duinkerkers te pasfen; hij bleef hier eenen geruimen tijd, door het vertrekken van zijnen metgezel hartman , alleen liggen; want wel verre van zijn voorbeeld te volgen, befloot hij post te houden, en zich liever dood te vechten, dan lafhartig de vlugt te neemen. Tegens den avond wierdt hij door vijf Duinkerfche fchepen, die met een Zuid-Zuid-Westen wind langs den wal aankwamen, overvallen; hij verdedigde zich tegen dezelve met de grootfte kloekmoedigheid, redde zich uit hunne han-. den, en week na de wacht, welke voor Duinkerken lag, en gaf dezelve kennis van het voorgevallene. Deeze dapperheid en trouw was oorzaak, dat hij in den Jaare 1509, onder de geweldige Vloot van Jonkheer pieter van der does, buitengewoon Luitenant Admiraal van Hoi" land, als Kapitein over honderd vieren vijftig Man, en als Raad van Oorlog, op het fchip de Gulden Leeuw, wierdt aangefteld. Wij zullen ons thans met de verrichtingen van deeze Oorlogsmagt niet ophouden; wij zullen derhal ven alleenlijk zeggen, dat deeze Vloot, naa van tweeduizend man, door ziekr ten, wel dertienhonderd; benevens den Admiraal zeiven, verloren te hebben, bij Annobon gefcheiden is, keerende een gedeelte na het Vaderland te rug, en gaande een ander gedeelte verder na Brazilië. Onze Zeeheld bevondt zich onder de eerften; doch was in eenen zeer Hechten toeftand, zo door fchaarsneid van H a voor-  fitf ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) voorraad, als door de menigte van zieken , welke hij in her fchip hadt; omtrent het Kanaal koomende, hadt hij niet meer dan negen man overig die gezond waren, waarom hij bevel gaf, indien hij door den eenen of anderen Vrijbuiter mogt worden aangetast, de eene helft van het kruid in de broodkamer te brengen en de andere helft in de kruidkamer te Iaaten, om in beide de lont te fteeken, indien men geene andere kans meer zag om zich te verdedigen. Het gebeurde op den zevenèntwintigften van Januarij van het Jaar 1600, dat hem in dien ftaat een Duinkerker ontmoette. Niettegenftaande zijne zwakheid , geboodt hij de Gefchutpoorten te openen, en de Hukken uit te haaien, ook deedt hij alle de Zieken, in hunne Bolkvangers gekleed, onder het boevenet zitten, met de Spiesfen in de hand. Hij deedt vervolgens terftond vuur op den Roover geeven, en trof zo wel, dat de kogels door het zeil en de compagne heen gingen; daar op gebruikte hij eene aartige krijgslist; hij liet namelijk planken leggen , waar op hij eene zekere hoeveelheid kruid ftrooide om een loopend vuur te kunnen maaken, en alle de Snaphaanen 'er boven op hebbende Iaaten binden, wachtte hij vol moeds den vijand af. Wanneer nu deeze aankwam, en naa bij genoeg genaderd was, ftak hij het loopvuur aan, en loste dus op eenmaal alle zijne Snaphaanen. De Roover, door het losfen van zo veele Musketten verzet, deinsde achterwaarts, oordeelende dit fchip met een groote menigte volks bemand te zijn. Joachim hendriks, van dit gelukkig oogenblik gebruik maakende, zette alle zijne zeilen bij, en ontkwam dus, door zijne fchranderheid en moed, uit de handen van zijnen vijand. Twee dagen daar naa ontmoette hem een Engelfchen Rover, van welke de Zee ook toen ter tijd vol was, welke 1 zijn boot hebbende Iaaten uitzetten, bij hem aan boort roeide. De Kapitein joachim hendriks deedt, gelijk tevooren, alle zijne zieken, met fpiesfen in de hand, onder het Boevenet zitten, en plaatste de gezonden boven op het dek, hen beveelende veel gewoel en geraas te maaken. De Kapitein van den Roover wierdt met heuschheid ontvangen en terftond  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 117 ftond in de Kajuit geleid, alwaar hij om voorraad verzocht, welke hem niet geweigerd wierdt, dewijl zij voor het Kanaal waren. Joachim hendriks , zijnen gast eer willende aandoen, onthaalde hem op Vijgen, Amandelen en Spaanfchen wijn. Terwijl zich de Roover hier mede vermaakte, zag hij telkens rondom zich, en veel behagen in het fchip vindende, herhaalde hij verfcheiden maaien, onder het drinken, en met den gewoonen vloek, dat hij een fchelm, een dief wilde worden om het Schip, voegende 'er nog andere uitdrukkingen en gebaarden bij, welke onzen Kapitein zodanig mishaagden, dat hij hem ernftig verzocht zich in rust te houden, en zich in deeze zijne begeerte te matigen. De Roover hieldt egter aan, waar door onze joachim hendriks, niet gewoon boerterijen van dien aart ftraffldoos aan te hooren, zo vertoornd wierdt, dat hij hem eene zilveren gefoldeerde fchaal op het hoofd in Hukken floeg. De Engelschman viel terftond, zwaar gekwetst, bedwelmd onder de tafel, zo dat men meende dat hij dood was, en joachim geboodt hem weg te fleepen en in de boot te werpen, gelijk gefchiedde. De Roover kwam egter wederom tot zich zeiven, en de Kapitein joachim hendriks, vervolgens te Plijmouth gekoomen zijnde, ontmoetten zij eikanderen op nieuws in die haven , wanneer de eerfte, wraak willende neemen van de behandeling hem aangedaan, onzen Kapitein bij den Major aanklaagde, en vergoeding verzocht voor de pijn en fmert, welke hij geleden hadt. Joachim ondertusfchen vervoegde zich bij den Agent van den Staat, wouter martensz. , welke toen te Flijmouth was, en verhaalde hem de gantfcha zaak gelijk zij gebeurd was, waar op deeze alles voor hem op de voordeeligfte wijze uitvoerde, zo dat hij volkomen in het gelijk gefteld wierdt. Hij derhalven, zijn volk ververscht hebbende, keerde verder te rug na het Vaderland, en bragt van honderdvierënvijftig man niet meer dan vijfenveertig, van welke nog het grootst getal ziek was , wederom te huis. Hoe ongelukkig ook deeze reize, en aar) hoe veele ram. pen hij ook geduurende dezelve bloot gefteld geweest was, Uet bij zich egter niet affchrikken, maar ging wederom, in H 3 het  ï!8 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) het volgende jaar, in zee, met het fchip de Roode Draak, om de koopvaardijfchepen te convoijeeren. In den Jaare 1602, wierdt bij de Staaten deezer Republiek goedgevonden, eene Vloot te zenden na de Westerfche kust, onder bewind van den Admiraal obdam, om tevens het geene omtrent de kust van Portugal voor mogt vallen, gade te liaan. Van elf fchepen, tot deeze reize gefchikt wierdt onzen Kapitein het bevel over een, de Zon genaamd, opgedragen; dit fchip voerde zesendertig lepelftukken. Wanneer hij omtrent de Barrels digt onder Roxent gekomen was, vernam hij, op eenigen afftand, eene Visfchers fchuit, en dezelve, met zijne boot, den weg hebbende afgefneeden, ondervroeg hij den fchipper, welke hem kennis gaf, dat hij omtrent zes mijlen Zeewaarts van hem. zeven fchepen hadt gezien, die hij oordeelde uit Brazil te koomen. De Kapitein zondt daar op den Visfcher aan boort van den Admiraal, wien hij het zelfde verhaalde, waar naa men hem toeftondt zijnen weg te vervolgen. De Vloot hieldt zich diensvolgens, geduurende den nacht, digt onder den wal, en 's morgens waren deeze zeven fchepen nabij haar genaderd, welke ziende, dat zij den Vijand als in de handen waren gevallen, zich door de vlugt poogden te redden. De Vloot daar en tegen deedt haar best om dezelve te bemagtigen, met dit gelukkig gevolg, dat'er zes, dio alle vol fuiker geladen waren genomen wierden, terwijl het zevende het op ftrand zette.. Het grootfte deezer genomene fchepen was tweehonderd lasten groot. De Admiraal obdam keerde met deezen buit weder na Engeland, en van daar na het Vaderland te rug, alwaar hij van de Staaten, ter erkentenis van zijnen dienst, eene gouden Keten ontving. Onze Zeeheld, door wiens toedoen voornamelijk deeze buit veroverd was, bleef ook niej onbeloond, maar wierdt, In het volgende Jaar 1603, onder den zelfden Admiraal tot Vice-Admiraal bevorderd, om dea voorigen tocht te hervatten; dezelve hadt egter geenen voortgang, dewijl de dood der Koningin ewzaseïh, tusfchen beiden kwam, D«  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 119 De Heer joachim hendriks zwartenhqnd bleef ondertus» fchen in dienst. Op het einde van dit jaar befloten de Staaten op nieuws eenen Westerfchen tocht te Iaaten doen, onder paulus van kaarden. De Heer zwartenhond kreeg ais Vice - Admiraal het fchip, den Hollandfchen Tuin, onder zich. De Vloot was zeven fchepen fterk, en beftemd om na de Spaatifche kusten te Ioopen, en haare reize verder voort te zetten, Werwaarts men oordeelen zoude, dat eenig voordeel te behaalen was. Zij liepen dan, op den achttien December des Jaars 1603, uit, en hielden het eenigen tijd langs de Spaanfche kust, alwaar zij egter weinig op deeden. Vervolgens ftaken zij over na de Kanarifche Eilanden, en bemagtigden twee fchepen met Wijn geladen; daar naa zetten zij de reize voort, over.de Linie, na St. Helena, alwaar zij, bij hunne aankomst, geene Kraaken vonden, maar bericht kreegen, dat 'er, op den zeventienden Maij, Hollandfche fchepen geweest waren. Naa dat zij zich op dit Eiland, van den eerften Junij tot den eerften Juüj, ververscht hadden, begaven zij zich na de baaij Todos los Santos, alwaar zij eenige Barken met ftukgoedereti, Suiker en Wijn geladen vonden, welke zij namen, vaarende vervolgens na Kaap St. Augustijn, en van daar na Fernambuco; doch hier deeden zij niets op. Deeze plaatzen derhal ven verlasten hebbende, richtten zij hunnen loop, langs de kusten, na de West.Indièn, bezoekende de Eilanden Dominico, Guadeloupe, Cuba, Espagno* la, enz. Verders zeilden zij na de Guinebas, Jamaica en de Kaap St. Antonio, en kwamen eindelijk, voor bij de Havana, langs het Kanaal van Bahama, op den tienden Maij 1608, naa eer.e reize van zeventien Maanden, met buit beladen, wederom behouden in Texel binnen. Naa deeze tochten, in welke onze Held ten allen tijde blijken gaf van zijn doorzicht en dapperheid, begaf hij zich tot een ftil leven, neemende zijn verblijf in zijne Vaderlijke Stad, Amflerdam, in het huis den Zwarten Hond geheeten, yan het welk hij zijnen toenaam ontleend badu Hier H4  "° ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS") Hier bleef hij tot het Jaar 1620, wanneer hij, wien nog grooter roem wachtte, door de Staaten van Halland, en den int» van oranje, verzocht wierdt, als Vice-Admiraal, on«w «ten Admiraal hauitein van Zeeland, weder in Zee te II66 KC Ha Hij nam deezen last aan, en begaf zich diensvolgens met denzelven om de Koopvaarders na de Middellandfche Zee te begeleiden, hebbende nog eenige Spaanfche fchepen mede onder hun geleide, dewijl het beftand tusfchen dat Rijk en ons Gemeenebest nog duurde, Toe„ de tijd van het beftand verftreeken was, zeilde dee- II w °\ Ó°oT d8 Stra" Pa de Sfaanfche Z«.-en wanneer Zij bij de Barrels gekomen was, ontmoetten haar negen Spaanfche fchepen, welke van St. Andries in Biseaijen kwamen ; van wederzijden deedt men een proef, wie last hadt eemge vijandfchap te pleegen, liggende boort aan boort, en *o naoij eikanderen, dat de Raes der fchepen tegens malkander ftteten. De Opperhoofden hadden de linten, de kenteekens van hunnen Landaart, aan den hals; de Admiraal en V.ce-Admiraal van den Staat ieder een Oranjelint, en die van Spanjen een van eene bloedroode koleur; men ftondt met uugetogene houwers in de hand, en het gefchut, zo wei als het klein geweer was in gereedheid: het fcheen eg. ter, dat geen van beiden order hadt om te flaan; want het bleef alleen bij dreigen, en de twee Vlooten zeilden elkan. oer als grimmende Leeuwen voorbij, zonder zich onderling «stug nadeel toe te brengen, neemende de onzen wederom den weg na het Vaderland. De Heer zwartenhond , van deezen tocht te rug gekomen, begaf zich op nieuws tot een ftil leven; maar in het jaar iöai, wierdt zijn dienst op nieuws van het Vaderland vereischt; de Staaten namelijk, benevens den Prins van oranje, en de Admiraliteit van Amfierdam verzochten hem om, ais Admiraal, het bewind over eene geheele Vloot, beftaande in drie Oorlogfchepen en tweeëndertig Koopvaa'rdijvaarderj, op zich te neemen. . Hij nam deezen last wederom gewillig op zich, ziende hifi door c»et alleen zijn aaagien merkelijk vermeerderd, nmr  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) iai maar tevens eene nieuwe gelegenheid voor handen, om zijn Vaderland, aan 't welk hij zijn geheel leven hadt opgeofferd, van dienst te zijn. Het fchip, waarop hij geboodt, was Zeelandia genoemd, het fchoonfte en weerbaarfte van het Land, voorzien van veertig zwaare, en zestien fïeenftukken, en met honderden vijftig koppen bemand. Met dit fchip zeilde hij van Amflerdam na Texel, deedt een overzicht van het volk, in tegenwoordigheid van de Gecommitteerden, baer, raap en antony jansz., beraamde de Zeinen, verkoos de Scheepsraaden, en bragt alles tot de reize in orde. Zes dagen daar naa liepen twintig Koopvaardijfchepen uit, en drie dagen naderhand volgde hen de Admiraal, benevens de Kapiteinen dorp en steenbach, acht of tien Koopvaarders, en een Indischvaarder. Op den vierden dag daar nas gagen zij het Eiland Whicht, en op den zevenëntwintigften December kwamen de andere Kapiteins en vijf Schippers, die tot Scheepsraaden benoemd waren, bij hem aan boort. Naa met deezen te hebben geraadpleegd , verdeelde de Heer zwartenhond de Vloot in drie Esquaders, van welke het eene door den Admiraal, het tweede door den Kapitein dorp, welken hij voor dien tijd tot Vice - Admiraal aanftelde, en het derde door den Kapitein steenbach, als Schout bij nacht, zoude geleid worden. In deeze orde liepen de drie Oorlogfchepen, met hunne tweeëndertig Koopvaarders, na de Spaanfche Zee, en kre» gen, op den negenden Januarij, de Bergen, Salines genoemd en den volgenden middag den Vijgenberg, alwaar zeven afgedwaalde fchepen bij hen kwamen, in het gezicht. Op den dertienden, wanneer zij de Straat genaakten, riep de Adml» raai de Schippers tot zich, en vermaande hen zich in alles gereed te houden, op hunne onderhebbende Esquaders wel te letten, en niets, buiten bevel, te onderneemen. Op den veertienden, 'smorgens, liep de Vloot de Straat recht in, en ieder ftelde zich in gereedheid om te vechten. JX\ voeren deeze engte in de geregeldfte orde door, zijnde het Esquader van den Admiraal in bet midden, dat van den Vice-Admiraal aan Stuurboort, en dat van den Schout bij H 5 nacht  122 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) nacht aan Bakboort, en geraakten in den namiddag, ten drie «uren, door dezelve heen, zonder eenige vijandelijke ontmoeting gehad te heb.ben. Dus verre in hunne reize gevorderd zijnde, wierdt op den zesè'ntwintigden in den Raad beflooten, dat zich de Vloot, onder de Eilanden Majorca en Minor ca, zoude verdeelen; dat de Heer jacob steenbach de fchepen, die na de Golf van Na*bona , Genua, la Specia, of Livorno moesten, zoude geleiden, en dat de Admiraal,, benevens den Heer dorp, bij die fchepen zoude blijven, welker reize ftrekte ria de Golf van Venetien. Dus van een gefcheiden zijnde, wierden zij, op den eerden Februarij, door eenen dorm beloopen, en vermisten daar door den Kapitein, of Vice-Admiraal dorp met drie Koopvaardijfchepen. Den volgenden dag kregen zij Sardinië in het gezicht, en op den zevenden Traphona; op den negenden dag bereikten zij de Kaap Pasfaro en op den elfden de:"Griekfche kust. Zeven der Koopvaardijfchepen bedankten toen den Admiraal voor zijn geleide, en zeilden na de Golf van Venetien. Hij zelf duurde na Caia/onia, en vervolgens na het oude Zacijr.tus, dat thans Zante genoemd wordt. ' JNoa dat de Heer zwartenhond aldaar zijne Commisfie en de'orders van den Staat vertoond hadt, voegden zich twee Hollandfche fchepen bij hem op de Reede, verhaalende dat zij deu Heer dorp bij' het Eiland Corfu of Corcijra gezien hadden. Deeze fchepen moesten ook na den Levant; maar dewijl zij zeer rijk beladen waren, maakten zij zwaarigheid om, zonder geleide, de reize derwaarts aan te neemen, te meer, wijl hnn bekend was, dat 'er acht of negen Barbaarfche Roovers, bij Modone en de Kaap Sapienza, 't welk recht in hun vaarwater was, kruisten: zij verzochten derhalven den Admiraal, om hen zo verre te willen geleiden, tot zij buiten gevaar waren, 't welk deeze beloofde gaarne te willen doen, zo dra de Kapitein dorp , aan wien reeds brieven waren afgevaardigd, bij hem gekomen zoude zijn. Dewijl egter de komst van deezen wierdt vertraagd, en de fchepen dus in hunne reize wierden opgehouden, drongen zij  ZWARTENHOND. CJOACHIM HENDRIKS) 123 zij erufiig bij den Heer zwartenhond aan om te vertrek» ken, waar op hij hun beloofde alleen met hun in zee te zullen fteeken, indien de Kapitein binnen acht dagen niet op kwam daagen. Op den vijfden Maart kwamen vier Galeasfen van Venetien bij hen op de Reede , gefchikt om op de Roovers, die bij Modone lagep, los te gaan; de Kapitein dorp zondt ook ten zelfden tijde eenen brief aan den Admiraal, en kwam 'sanderen daags zelf, met nog een Engelsch Koopvaardijfchip, dat van Venetien kwam, bij hem. Op den elfden gingen zij allen onder zeil, benevens ze» vreemde Koopvaarders, en zagen naa den middag de voornoemde Galeasfen, van welke de Generaal morosini hun deedt aanzeggen, dat zij nog op gisteren de Roovers bij de Kaap Sapienza gezien hadden; dat zij een van dezelve genomen , en meer dan veertig Turken hadden gedood; hij voegde 'er bij, dat zich meer dan dertig Turkfche Roovers in den Levant onthielden. Op den twaalfden voeren zij voor bij Modone, en den volgenden dag voor bij Sapienza en Matapa; op den veertienden geraakten zij bij Zerigotto en Candia, en zeilden vervolgens langs het land heen. Op den zeventienden kwamen de Schippers, welke de Admiraal van zante onder zijne Vloot genomen hadt, bij hem aan boort, bedankten hem voor zijn geleide, en vervolgden hunne reize. De Heer zwartenhond, thans in deeze Gewesten niets meer te verrichten hebbende, keerde te rug, en kwam op den achttienden April wederom onder Sicilië, op den tweeentwintigften bij Sardinië , en op den achtëntwintigflen te Livomo op de Reede, alwaar hij geene Middellandfche fchepen vondt, maar hem een brief van den Prins van oranje, wierdt ter hand gefield, waar in hij een affchrift vondt van de Inftru&ie voor den Kapitein alteras, benevens een uittrekzel van eenen lastbrief, inhoudende, dat zij de Spanjaarden en hunne Aanhangers met alle vijandfchap zouden hebben te bejegenen. De Koning van Spanjen namelijk, weetende hoe moeijelijk het ware iets tegen de Nederlanden te ondeineemen, zo lang zij hunnen Koophandel ongeftoord dreeven, en de Zeg met  »4 ZWARTENHOND. QOACHIM HENDRIKS) met hnnne fchepen als bezaaid hielden, oordeelde het voor zich van 't hoogde belang te zijn, hunne magt te fnuiken, door hunne fcheepvaart, de bron van hun welwezen, te ftooren; hij zondt ten dien einde eene Vloot van vierentwintig fchepen na de Straat van Gibraltar, met bevel om de Hollandfche fchepen, welke derwaarts hunne reize richten zouden, aan te tasten. Dan de Algemeene'Staaten, van deeze vijandelijde onderneeming kennis gekregen hebbende, en niet onkundig, dat net het verval van den Koophandel de hartader van den bloei des Lands wordt afgefneden, draalden niet, maar verzamelden in allerijl de Oorlog- en Koopvaardijfchepen, welke bij der hand waren, met oogmerk om den vijandlijken aanval af te keeren, door den vijand in zijne eigene wateren aan te tasten. De Heer zwartenhond , wien men het bewind over deeze onderneeming opdroeg, ontving tevens bericht, dat de Kapitein laurens alteras, benevens nog drie andere Kapiteins, met eene ten Oorlog uitgeruste Vloot van Koopvaardijfchepen, in de Straat van Gibraltar zoude koomen, en dat hij zich met dezelve moest vereenigen, om gezamentlijk de te rug komst van den Kapitein steenbach uit den Le. vant, te Zante of Cephalonia af te wachten. De Admiraal, vervolgens van de Kooplieden van Livorno verftaan hebbende, dat de Kapitein alteras met zijne Vloot aldaar zoude aankoomen , befloot in die haven te vertoeven. Op den derden Julij naderde de gezegde Vloot te Stad, beftaande uit de fchepen van den Heer alteras, thans tot Vice- Admiraal aangefteld, van de Kapiteins liefhebber, cats en auke claassen buisman, verzeld van tweeëntwintig Koopvaardijfchepen, hebbende Prins maurits, aan de Kapiteins joris van cats en buisman gelast zich van Livorno na Marfeille te begeeven, om aldaar nadere bevelen te ontvangen. De Admiraal zwartknhond konde over den ontvangenen last, om de Spanjaarden overal en op allerhande wijze aan te tasten, zijne vreugde niet verbergen, dewijl hij hoopte (bant  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 135 thans gelegenheid te zullen hebben, van zijnen ijver voor het belang van zijn Vaderland, en zijnen moed te kunnen toonen. Hij ftelde derhalven order, dat de Koopvaarders, die te Livorno met laaden en losfen bezig waren, zulks in alle veiligheid konden verrichten, en hun bevolen hebbende zijne wederkomst aldaar te verbeiden, ging hij met den Vice-Admiraal alteras > en de Kapiteins liefhebber en dorp onder zeil, zettende zijnen loop na de Eilanden Capruïa, Ehbo en Piano/a, en vervolgens na Traporca. 'sAvon.s was deeze Vloot tot Martinique genaderd, van waar zij ttevonde toe voor bij de Kaap Lcocato of" Leucaia; op den eerlïen Augustus kwam zij 'snachts voor Zante, alwaar de Admiraal, door een fc'uip, ^at uit den Levant te rug kwsm, tijding ontvirg, dat de Kapitein steenbach en zijne onderhebbende Koopvaarders in goeden ftaat waren; maar dat zij nog wel vijf of zes weeken nodig zouden hebben om in gereedheid te zijn. Dewijl de Heer zwartenhond onderricht was, dat te Cephalonia de Schippers claas willems in 't hof , en jlootske , benevens cors kroon lagen, zondt hij, cp den derden Augustus, derwaarts een bark, om hun van zijne aankomst kennisfe en tevens bevel te geeven van zich gereed te houden, om met hem onder zeil te gaan: 's avonds ont. ving hij van deeze Schippers antwoord, waar bij zij hem te gelijk de weet deeden, dat zij den Kapitein steenbach aan het Eiland Cyprus gefproken hadden, dat deeze toen flecht* één Koopvaardijfchip bij zich hadt, en dat de andere van hem afgefcheiden waren, om aan het vaste land, geduurende tien of twaalf weeken, hunnen handel voort te zetten. De Admiraal, uit deeze berichten oordeelends, dat door het vertraagen van den Kapitein steenbach, ligtelijk de gelegenheid zoude kunnen verloren worden van de vijanden met voordeel aan te tasten, deedt de Kapiteins waarfchuwen, om zich gereed te houden, en de Koopvaardijfchepen niet te verwachten. De Schipper pieter bartels van Fenetie kwam toen nog bij de Vloot, en zij alle gingen terftond onder zeil na Sicilië, en vervolgens na Sardinië. Op  i'46 ZWARTENHOND. CJOACHIM HENDRIKS) Op den negenëntwintigften bij Monte Christo gekomen zijnde, fcheidde cors kroon van de Vloot af, zonder 'er iets voor af van gezegd te hebben, en op den twaalfden September kwamen zij gelukkig aan de Eilanden van Erts op de Reede* alwaar zij den Kapitein liefhebber met negenenvijftig Koopvaardijfchepen vonden, die alle den Admiraal hadden opgewacht. De gamfche Vloot vereenigde zich daar op terltond, en vertrok; ter middernacht geraakte zij buiten gaats, wanneer zich zekere meinaro schuur , welke met zijne Boot van tyarJeiLle kwam, en mede voorgenomen hadt de Straat door te vaaren, bij haar voegde, en twee dagen door ilorm opgehouden zijnde, liep zij voor bij Majorca en Mir.orca ea vervolgeus midden door. De Heer zwartenhond vernomen hebbende, datdeSpaanfche magt in de baaij van Gibraltar lag, oordeelde thans de gelegenheid geboren te zijn, om zijn Vaderland den gewig. tigftcn dienst te bewijzen , en zijnen naam onfterflijk te maaken; en gelijk rechtgeaarte zielen door braave voorbeelden worden aangefpoord, wilde zwartenhond den dapperen heemskerk in zijne groote onderneming navolgen. Hij deedt dan den Krijgsraad zaraenkoomen, en ftelde voor om eene halve Maan voor de baaij te maaken, den vijand de gladde laag te geeven, en dan terftond met alle magt op denzelven aan te vallen, om hem dus, was het mogelijk, ten eenemaal te vernielen. Schoon 'er veelen voor waren om het manmoedig befluit van den Admiraal te volgen, brachten egter anderen deezen dapperen Held onder het oog, dat de Spaanfche Vloot uit achtentwintig wel toegeruste fchepen beltondt, dat hunne Manfchap vertch was, en dat zij zich aan hun eigen land bevonden; dat, daar en tegen, de onze Hechts vier Oorlogfoepen fterk was;- dat veele der Koopvaardijfchepen zeer kostelijke ladingen in hadden, en dat het dus te veel zoude gewaagd zijn, met eene zo ongelijke magt den Vijand aan te tasten: dat het derhalven beter zoude zijn te wachten tot zich de Spanjaard in volle Zee vertoonde, en dan het gevecht met hem te waagen. Daar  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 12? Daar de Heer zwartenhond voorzichtigheid met dapperheid paarde, volgde hij den raad van deeze laatften, en wachtte den vijand in Zee. Op den vijfëntwintigften September waren zij, 'smorgens, bij de Kaap van Galfo, voortijds het Promontorium Charidamum genoemd-, aangekomen; hier ontmoetten zij vijf JNederlandfche fchepen, die met Zout geladen waren, en zich met Hamburgfche brieven trachtten te dekken. Zij liepen vervolgens na Malloga, en dreeven, door flilte opgehouden, tot op de Turkfche kust. Op den eerften Oétober kregen zij den berg van Gibrak tar, en den zogenaamden Scherminkelberg, in het gezicht, en naa dat de fchepen in Esquaders verdeeld waren, en alles tot het gevecht in orde was gebracht, kwamen zij 'sna* middags tot op drie mijlen nabij de Straat; hier wierden zij wederom door flilte beloopen, en door den flroom te rug gedreven. Onderwijlen"zagen zij, dat de Spaanfche Vloot, uit meer dan twintig Oorlogfchepen en Galeijen beliaande, de baaij van Gibraltar uitliep ea na Zeuta in 'Africa overflak, Tegens den avond omtrent drie mijlen te rug gedreven zijnde, deedt de Admiraal den Raad aan boort roepen, bij welken befloten wierdt, dat men 's nachts, indien de koelte wilde wakkeren, klein geil zoude maaken, om tegens het aanbreeken van den dag voor de Engte te weezan, doch dat men dezelve in de donkerheid niet zoude doorloopen. De ftilte bleef egter aanhouden , geduurende verfcheiden dagen, eu zij dreeven dus te rugge van de eene kus: na de andere. Op den zestienden, 'smorgens, was de wind Westlijk, en niet verre van de Kaap Molk zijnde, hielden zij derwaarts heen, van meening zijnde aldaar op de Reede te loopen* doch zekere jan dapper, tot de Vloot behoorende, kwam van onder den wal met volle zeilen r.aa hen toe ftevenen, en bracht den Admiraal bericht, dat hij eenen Engelscbman, die van Kadix kwam, gepraaid, en van denzei ven verffaan hadt, dat hij 's daags te vooren bij de Spaanfche fchepen, die vierentwintig fterk waren, geweest was; dat zij voergenomen hadden de Nederlanders bij de Kaap Molk- te koo- men  128 ZWARTENHOND, CJOACHIM HENDRIKS) men bezoeken; dat zij veele zieke en onbedrevene bootsgezellen aan boort hadden , en dat 'er meer dan zeventig Spaanfche fchepen, op de aankomst van deeze Vloot, langer dan eene maand gewacht hadden, doch dat de overige reeds waren vertrokken. Terwijl de Schipper jan dapper nog bij den Heer zwar» tenhond aan boort was, kreeg men reeds de Spaanfche Vloot in het gezicht, die op de onze afkwam. Men belag derualven terftond Krijgsraad, en befloot den Vijand met allen moed het hoofd te bieden. Wanneer de Raad gefcheiden, en elk wederom aan zijn boort gekomen was, gaf de Admiraal het^eln om van den wat af te houden, en zeewaarts in te keeren, en hier door bracht hij de Vloot, welke eenigermaaten verftrooid was nader bij eikanderen. Uehalven dit oogmerk hadt hij een ander, om namelijk dus ook de Spanjaarden te noodzaaken het land te verlaaten en in zee te koomen, waar door zij van de hulp hunner Galeijen verweken wierden , van welke men reeds eenigö onder den wal gezien hadt. Hij wendde derhalven zuidelijk over, en kreeg dus zijne meeste fchepen bij een. De Spaanfcbe Vloot, welke uit twintig fchepen van Oorlog en twee Asfabres beftondt, hadt onder zich den Admi. raai van Napels, en dien van Spatijen, benevens hunne Vice. Admiraalen, en kwam met zodanig eene woede en moed op öe Nederlanders af, als of zij dezelve geheel wilde vernielen. De Heer zwartenhond daar en tegen ziende, dat hij zijnen vijand op het ruim, eu dezelve nu geenen onderftand van het land te wachten hadt, liet zijn marszeil loopen, en ging op den wind leggen, bereidende zich kloekmoedig tot Haan, alhoewel de Vloot nog niet geheel in orde was, en de fchepen zich niet alle onder hunne Esquaders gevoegd hadden. Omtrent ten drie uuren nas den middag kwam de Spaacfche Vloot bij de onze, hebbende, zo het fcheen, den meesten zin om den Admiraal, den Vice-Admiraal liefhebber , en  2WARTENH0ND. CJOACFiM HENDRIKS) I3f en eenige kloeke Koopvaarders, die bij eikanderen waren, te beltrijden; doch nauwelijks was zij tot binnen een' kanonfchoot genaderd, of zij zette het bij den wind, en bleef das te loefwaarts van de onze liggen. Waarlijk een bewijï van bloohartigheid; want indien zij inderdaad dien moed bezeten hadt, welken zij in haare aankomst vertoonde, zoude zij, zonder te draalen, tot het gevecht gekomen zijn. Hier liggende, en den wind tot hun voordeel hebbende» begonden de Spanjaarden hevig te fchieten, 't welk door de Nederlanden op dezelfde wijze wierdt beantwoord: van wederzijden wierden hier door de zeilen en het loopend want merkelijk befchadigdj den NapoHtaanfchen Admiraal wierdc de bloedvlag met de bramfteng na beneden gefchoten, eö hij op verfcheiden plaatzen door den Heer zwartenhond en eenige Koopvaarders getroffen; doch het gevecht was nog niet algemeen. De Nederlanders, het voordeel van den wind misfende, konden den vijand niet na bij koomen, terwijl deeze geeneti lust toonden om te naderen. Naa dat'vervolgens, door onzen Admiraal, de fokkefchöot van den Napolitaan in ftukken was gefchoten, kwam dezelve, zijns ondanks, zagtjes langs het fchip Zeelandia, afdrijven. De Heer zWartemiond, dit ziende, geboodt niet te fchieten, voor hij. zeer naa bij zoude gekomen zijn. De Napelfche Admiraal begroette onderwijlen den onzen met het losfen van honderdënvijfdg musketten; doch wierdt uit twee halve kartouwen en een drieling, alle met dubbeld fcherp geladen, zo wel ontvangen, dat 'er een treurzang in zijn fchip opging, en hij zijne doorboorde kiel, noordwaarts over, over ftaag wierp, wordende van zeven of acht vaa zijne fchepen, onder onophoudelijk fchieten op den Admiraal ZWARTENHOND, gevolgd. Deeze ftondt ondertusfehen met eene bedaarde dapperheid, geduurende den tijd van het gevecht, op het verdek, terwijl duizenden van kogels voor bij zijn hoofd fnorden; met den houwer in de hand op en neder wandelende, gaf hij zijnen bootsgezellen moed, en maande hen aan tot hunnen plicht. Het voorbeeld van deezen Bevelhebber verwekte bij XXXV. deel, I da  J30 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) de zijnen zulke eene moedigheid, dat ieder man als een Leeuw wierdt, en dat zij met den grootften ijver hunnen last volvoerden, met zulke eene ftilte, dat 'er nauwelijks een woord gehoord wierdt: de gefteuvelden wierden terftond weg georacnt, op dat het gezicht 'er van den moed der overigen nic: mogt doen verflaauwen. Ondertusfchen kwam een der Spaanfche fchepen, de Schout bij nacht, voor den Admiraal over drijven, wordende door denzelven, gelijk ook door de Heeren liefhebber en alteras , fterk befchoten; en dewijl hij allengskens midden in de Vloot kwam, wierdt hij door den Kapitein dorp zodanig getroffen, dat hij, met bloed bemorst, en op veele plaatzen doorboord, fcheen te willen zinken, drijvende reeds, geheel in onmagt, op zijde. Hoe veele redenen onderwijlen de Nederlandfche Vloot hadt van zich over haar Oorlogsgeluk in deezen te verheugen, wierdt echter haare vreugd verminderd door het verlies van den Vice-Admiraal alteras, welke op de Kompagne ftaande, en zijn volk tot dapperheid aanfpoorende, door eenen doodelijken kogel getroffen wierdt, waar door deeze kloeke Zeeheld zijne ziel ten dieufle zijns Vaderlands, midden in de overwinning, uitblies. De Napelfche Admiraal en eenigen van de zijnen, ter zijden afgeweken, hadden zich in dien tusfehen tijd hetlteld, en het daar op Zuidwaarts keerende, trachtten zij op nieuws de Vloot te naderen; verfcheidene van hun wierden door de onzen zo wel ontvangen, dat zij genoodzaakt wierden weder over ftaag te Ioopsn. De Admiraal zelf tastte een der Kospvaardijfchepen aan, waar op jacob zaal het bevel voerde, en hem met zijne boegfpriet op zijde gekomen zijnde, rukte deeze twaalf (tukken op eene zijde, en gaf den Napolitaan de volle laag, met dat gevolg, dat hij met verhaasting van hem aftrok; hier op wierdt hij van alle kanten zodanig befchoten, dat hij den moed geheel fcheen te verliezen, en nauwelijks door eenige flaauwe fchooten antwoordde. De Spaanfche Vloot geraakte dus eindelijk geheel in verwarring, en dewijl de meeste van haare fchepen reddeloos gefchoten waren, nam zij de vlugt, waar toe de aankomende duisternis haar zeer gunftig was.  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 13! De Kapitein liefhebber bark onder tusfchfm nog den wind Van een of twee fchepen , waar onder de Vice-Admiraal was, afgewonnen; doch wierdt door de donkerheid verhinderd den zei ven geheel te vernielen, en dus emdipile dit, Voor de Nederlanders, zo roemrijk gevecht, het welk, in* dien het door den nacht riet gefcheiden waare geworden, den Neierlanderen eene volmaaktere overwinning gegeeven, en den Spaanfchen het zeker verlies van hunne gantfche Vloot gekost zoude hebben. Naa den flag bevondt men, dat het getal der dooien op de gantfche Vloot (legts twaalf of dertien, en dat der ge* kwetden veertien of vijftien beliep. De Vice- Admiraal alteras was onder de eerden, en de Admiraal hadt zes doo* den en acht gekwetften; doch zijn fchip was aan alle kanten zodanig doorboord , en de zeilen met het loopende want zodanig in ftukken gefchoten, dat het bijna geheel vernieuwd moest worden. 's Avonds laat naa het gevecht praaide de Heer zwartenhond claas willemsz. in 't hof , voerende het fchip de St. Jacob, welke hem verzocht digt bij hem te willen blijven, om dat zijn groote mast zo befchadigd was, dat hij 'er nauwelijks zeil aan voeren kon. De Admiraal hadt reeds twee buitengewoone vuuren ontdeken, op dat zich de fchepen daar naa zouden konuen richten, en zo veel mogelijk bij eikanderen blijven. Hij hieldt gemelden claas willemsZ., geduurende den gantfehen nacht, bij zich; doch de andere fchepen zeilden meest alle door den harden wind te lotfwaarts op, en 'smorgens bevondt hij zich van Hechts vijf fchepen verzeld, met welke hij verder voortdevende, tot dat het grootst gedeelte der Vloot wederom vefeenigd wierdt. 's Namiddags deedt de Admiraal den Scheepsraad vergaderen, en men befloot, de eerde bekwaame Reede ian te doen, zo om de befchadigde fchepen te herdellen, als om versch water in te nemen, en vervolgens de reize na het Vaderland voort te zetten; men bracht egter dit befliit niet terflond ten uitvoer , om dat niet raadzaam geoordeeld wierdt, in den donker, op eenige Reede te loopen, en wendde dus weder zeewaarts. I a Op  13* ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) Op den volgenden dag waren de fchepen op nieuw» verflrooid: de Admiraal hielde wel zagtjes na de bepaalde Ree» de toe; doch dewijl alle de fchepen te windwaart bleeveu liggen, en niemand hem volgde, begaf hij zich weder i» Zee. 's Nachts geraakte de Vloot, met eenen Oostelijken wind, in het naauw van de Straat, en 'er vervolgens gelukkig, door, wordende van achtenzestig fchepen geen een vermist, 's Volgenden daags kregen zij de Kaap Spartel in het gezicht, en hier fcheiden negenendertig fchepen, welke na de Westindiën moesten om Zout te haaien, van hun af; de overigen, een uitgezonderd, die ter Kaperij bleef vaaren, bracht de Admiraal, op den veertienden van November, des. Jaars 1622, behouden in Texel binnen. De Kapitein steenbach, welke met den Heer zwartenhond was uitgevaren, en men gehoopt hadt, dat zich te Zante bij de Vloot gevoegd zoude hebben, was endertusfchen in den Levant opgehouden, en dus in zijne reize vertraagd. Van den Admiraal namelijk bevel ontvangen hebbende om de fchepen, wier reize na de Golf van Narbonne, Genua, ha Specia, of Livorno gericht was, te geleiden, fcheidde hij gelijk gezegd is, op den veertienden Januarij, van de Vloot af, verzeld zijnde van vijfentwintig Koopvaardijfchepen. Gelukkig kwam hij met alle zijne onderhebbende fchepen "te Livorno aan, en hieldt zich aldaar op, tot zij alle ontladen waren. Vier van hun namen eene nieuwe lading in, en vervolgden met hem hunne reize na den Levanf; zij wierden egter door tegenwind opgehouden, zo dat zij niet voor • den zeventienden Maij aan het Eiland Cyprus aanlandden. Hier vervorderden de Koopvaarders hunnen handel, terwijl de Heer steenbach na Alexandrette, en langs de kusten van Syrië zeilde, om de .Zee te zuiveren, en dus zijne Vloot voor allen overval te beveiligen. Op deeze wijze heen en weder vaarende, wierp hij ein^ delijk op den achtëntwintigflen Junij het anker onder Cyprui uit, aan de Zuidzijde bij Limafol, Ter-  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) m Terwijl hij hier lag, kreeg hij eene Zeemagt van veertig Galeijen in het gezicht, welke recht op hem aan kwam; hij, oordeelende dat het een Spaanfche Vloot was, nam het kloekmoedig befiuit om door dezelve heen te flaan, en ftelde zich ten dien einde in den besten ftaat van tegenweer. Op de aangenaamfte wijze egter ontdekte hij zijne misvatting; want als deeze Vloot nader bij gekomen was, bevondt hij, dat het de Turkfche Zeemagt was, die, volgens gewoonte, de gantfche kust langs liep, om de fchatting voor den grooten Heer op te haaien. De Bevelhebber van deeze Vloot was de bassa Gaüé, die zich zeiven den Vader der Nederlanders noemden. Met de grootïle heuschheid en vriendfchap wierdt de Kapitein steenbach van denzelven bejegend, wien hij nog daar en boven beloofde, óa Nederlandfche Slaaven, welke hij bij zich hadt, ten getale van negentien, aan den Ambasfadeur van Hunne Hoogmogenden te zullen vereeren, zo dra hij Conjlan'tinopoUn zoude aangekomen zijn. De uitkomst leerde ook vervolgens dat zijne belofte niet ijdel was geweest. De Kapitein hieldt zich tot den veertienden Augustus onder dit Eiland op, gewacht hebbende tot de fchepen hunnen handel volvoerd hadden, en begaf zich vervolgens met hun na Zante, alwaar hij, volgens het bericht en de orders hem toegezonden, de Oorlogfchepan meende te vinden, met weL ke hij na het Vaderland zoude te rug keeren. Aldaar, op den veertienden September, aangekomen zijnde, vondt hij niemand, dan twee Venetiaanen, die hunne reize na den Levant gericht hadden. De Schippers der Koopvaardijfchepen, zich dus in hunne hoop te leur gefield vindende, vreesden zeer, om, onder een zo zwak geleide, de Straat van Gibraltar door te vaaren, te meer dewijl zij niet onkundig waren, dat 'er eene aanzienlijke Spaanfche Vloot op hunne komst lag te wachten, waar door zij groot gevaar liepen van met hunne rijke ladingen in de handen van den vijand te vallen. De Kapitein steenbach, hoewel alleen zijnde, moedigde «ogthans de Schippers aan, om met hem den tocht te waa. gen, hun voortellende, dat zij misfchien wel hier of daar I 3 het  Ï34 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) het een of ander Oorlogfchip, 't welk hen in nood onderdennen konde, zouden ontmoeten; dat zij niet onwaarfchijn» lijk zouden kunnen ontfnappen, en dat zij, indien de Koopvaarders hunnen plicht mede wilden betrachten, wel in daat zouden zijn eene matige Vloot vsn de Spanjaarden te wederlUan. De Schippers, aldus aangemoedigd, befloten de reize te ondeaeemen, en vertrokken met htm gezamenlijk van Zan* te, zijnde flecht voorzien van eetwaaren en ververfching, dewijl men met hun aldaar niet hadt willen handelen, om dat men vermoedde, dat 'er eenige befmetting onder hen heefsch'.e. Zij richtten terdond hunnen loop na Maltha, alwaar zij op den dertigden Sepcembe; aankwamen; doch ook daar Wierdt hun niet toegelaten ouder het Kasteel, of in de Ha. ven te ankeren, om dat de toen regeerende Grootmeester, een Spanjaard zijnde, zijn eigen landaart meer dan de Nederlanders begundigde, en door dit bewijs van vriendfehap vreesde in verdenking te geraaken bij de zijnen. De voortge Grootmeester, een Franscnman zijnde, hadt altoos den JJederlanderen zijne befcherming gegeeven; doch was op den veertienden van de zelfde maand gedorven. Zij begaven zich dan van daar na T>«, om zich te ververfchen, en in hoop van aldaar eenige fchepen van de Vloot van den Admiraal zwartenhond te vinden; doch deeze was reeds zesentwintig dagen te vooren vertrokken, en de ververfching wierdt hun, om de voorzeide oorzaak , ook geweigerd: zij kregen deihalven niets dan alleen verscta water, fin een weinig voorraad, dat door de Bootsgezellen bedeld Wierdt. Schoon weinig door deeze te leur flellingen aangemoedigd, befloten zij egter den vaorgenomenen tocht te volvoeren, en begaven zich ten dien einae op den vijftienden Oftober van daar, en kwamen op den drieeatwintigden voor het paaaw van de Straat, zonder eenige fchepen gepraaid te hebben. Ongelukkiglijk wierden zij hier door dilte opgehouden, SB dfeev«P gedyureuds vijf daeen om, daar gij, indien h«q de  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 13S de wind gunftig geweest ware, de Straat misfchien zouden hebben kunnen door geraaken, zonder door de Spanjaarden achterhaald te kunnen worden. üe Vloot welke in Gibraltar lag kreeg hen derhalven wel dra in het gezicht, en de Spaanfche Admiraal zondt terliond bevel aan zijnen Vice «Admiraal, Don juan de fachardo, om een Esqaader in gereedheid te brengen, ten einde de Nederlanders, welke zij daar zagen, te neemen en op te brengen. Deeze, ingevolge de ontvangen orders, maakt zijn eigen Schip van achtenveertig metaalen Itui-ken, en met vijfhonderd Soldaaten bemand , vaaroig, en voegt hier nog drie wel gewapende Galjoenen, benepens een Fransen Schip, bij. De Heer steenbach, deeze vijf wel gewapende fchepen, uit de baaij van Gibraltar, op hem aan ziende koomen, deedt de Schippers bij zich aan boort koomen, om met hun te befluiteu welken weg men zoude inflaan. Dewijl het getal der vijandelijke fchepen, hoewel veel «erker bemand, aan het hunne gelijk was, nam men het recht Nederlandsen befluit, dezelve in te wachten en het hoofd te bieden. Op den negenëntwintigften zagen zij, dat de vijanden voorgenomen hadden hen aan te tasten, waar op steenbach bij alle de Schippers aan boort voer, en hen , gelijk ook de Bootsgezellen , met de kragtigfte redenen vermaande, om thans hunne eer en eed, aan den Lande gedaan, niet uit het oog te verliezen of te verzaaken, maar zich dapper te gedraagen , voor het goed der Kooplieden als hun eigen te ftrijden, en hun Vaderland eer aan te doen, door 't bewonen van hunne kloekmoedigheid, beloovende hier op een ieder die de vlag van den vijand konde afhaalen eene vereering van honderd Hukken van achten. Door 't voorbeeld van hunnen Bevelhebber dus aangemoedigd, beloofde ieder zich met de groottte dapperheid te zullen gedraagen, waar op de Kapitein, met groot genoegen, na zijn fchip wederkeerde, alwaar hij, naa dat h j het gebed in het algemeen hadt doen uufpreeken, zijn eigen volk zo veel moeds inboezemde, dat zij hem man voor man beloofden met hem te zullen leeven en fterven. 14 In  W ZWARTENHOND, (JOACHIM HENDRIKS) In deeze moedige gefteldheid verwachtten zij hunnen vijand, die recht op hen aankwam, bevindende, dat de drié Galioenen ieder van zesendertig metaalen ftukken voorzien, en met tweehonderd Soldaaten bemand waren; de Franfche Petache, hadt tweeëntwintig ftukken en honderd man op. Van deezen koos ieder der Nederlanders zijn man uit. De Spaanfche Vice-Admiraal fcheen den Heer steenbach teiftond aan boort te willen leggen; doch eer hij aankwam deedt hij eenige fchooten , waar door een man het leven verloor,.en den Konftapel een arm wierdt afgefchooten. Vervolgens naa bij gekomen zijnde, loste onze Kapitein zo wel zijne boven als onderlaag, met dit voorfpoedig gevolg, dat de Spanjaard, in plaatze van aan boort te klampen, bij lag, zijnde zodanig getroffen, dat men in zijnen boeg een gat zag, in 't welke men een ftuk gefchuts met zijn rolpaard zoude hebben kunnen verbergen. Geduurende meer dan een uur lagen zij eikanderen dus op zijde, fpeelende met klein en grof gefchut onophoudelijk op eikanderen. Eindelijk fcheen de moed van den Vice-Admiraai te verzwakken; hij verweerde zich, doch niet anders dan iemand die in onmagt ligt, Ondertusfchen veranderde de wind , die Noordwest geweest was, in Zuidoost, zo dat de beide fchepen over ftaag geraakten, koomende de Vice - Admiraal met zijn achterfchip voor de fteven van steenbach. Nimmer zag men mer grooter ijver dan toen eenig gevecht voortzetten. De Kapitein, kunnende met zes ftukken voor uit fchieten, namelijk met vier boeg- en twee halsnukken, verzuimde deeze fchoone gelegenheid niet, maar fchoot met dezelve den Vice-Admiraal terftond van achteren in, waar door eene zijner Gaanderijen van boven nederviel, en de kogels wederom voor uit vloogen. De Muskettiers, ziende, dat zij dus voor het gefchut van hunnen vijand bloot Honden, liepen alle na voo. ren; de Kajuit geraakte in brand, doch wierdt gelescht; beneden hoorde men het getier van door fchrik bevangene en wanhoopende lieden, terwijl 'er, geduurende een kwartier »ur«, noch musket, noch kanon gelost wierdt, Men konde sien, dat de Bevelhebbers de Soldaaten met den octblooteg hou-  ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) 37 houwer van vooren na achteren dreeven; doch de Nederlandfche musketten joegen hen wederom van daar na vooren, terwijl 'er van tijd tot tijd verfcheidene op den weg bleevea liggen. Steenbach loste daar op nogmaals zijn gefchut, waar door de Spanjaard van hem afdeinsde, wordende door den Kapitein in eene ftreek van bloed al fchietende vervolgd. Men kan van de hevigheid van het gevecht hier uit oordeelen, dat het bloed den vluchtenden Vice-Admiraal ten fpijgaten uitliep; de duisternis begunftigde zijnen aftocht, en bewaarde hem voor eenen zekeren ondergang. De andere Spaanfche fchepen, tegen» welke de Koopvaarders gevochten hadden, waren weinig minder dan hun Opperhoofd gehavend, en zijn voorbeeld volgende namen zij gelijk hij de vlugt, zettende hunnen loop na den wal, om hunne geleden fchade, gelijk zij kort voorheen, wanneer zij door den Heer zwartenhond geflagen waren, gedaan hadden, wederom te herftellsn. Het gevecht hadt meer dan twee uuren geduurd, en den Spanjaarden tweehonderd en tweeënzeventig man gekost; het verlies der Nederlanders bedroeg flegts eenige weiüige Bootsgezellen. De Heer steenbach wierdt door de duisterheid van den nacht genoodzaakt het verder vervolgen te ftaaken; hij zocht derhalven zijne fchepen, die achter gebleven waren, weder op, en vondt dezelve aan het ftaande en loopende Want zeer befchadigd, hebbende de fchepen zelve, misfchien uit onkunde der Spanjaarden, zeer weinig geleden. Wanneer zij nu geduurende den nacht hunne fchade genoegzaam herrteld hadden, trachtten zij gezamenlijk de Straat door te loopen; doch door flilte niet hebbende kunnen vorderen, zagen zij 's morgens de vijf afgeflagene fchepen aan de Barbaarfche knst leggen. Zij hoorden dien dag tien of twaalf fchooten van den Spaanfchen Vice-Admiraal, gelijk zij vermoedden, om oiderftand. '«Volgenden daags, zijnde de eerfte November, kwamen zij voor de engte van Gibraltar, en zagen aldaar zeventien fchepen van de Vloot, welke tegens den Admiraal zwartenhond geflagqn hadt, 1 5 Dee-  j38 ZWARTENHOND. (JOACHIM HENDRIKS) Deezen, den Heer steenbach met zijne Koopvaarders verneemende, maakten zich gereed, om hem den weg af te fnijden, waar op steenbach, niet dienftig oordeeiende zich roekeloos in gevaar te begeeven, en niet onkundig, dat, gelijk men zegt, veele Honden der Haazen dood zijn, befloot met de zijnen de Straat weder in te loopen, 't welk hem te gemakkelijker viej, om dat hij, boven wind zijnde, deeze Vloot gemakkelijk konde ontzeilen. De wind Westelijk zijnde zette hij zijnen loop na Algiers, in hoop van zich aldaar te kunnen ververfchen. In zijnen tocht derwaarts volgden hem dertig Turkfche fchepen , die op den vierden November bij hem kwamen; zij waren door de zeventien Spaanfche fchepen gejaagd, welke, beter bezeild zijnde, een' Prijs, die vol Renegaden was, van hun hadden afgefneden. Dan deeze overwinning, hoe gering ook, kwam hun duur te ftaan, dewijl deeze ongeiukkigen, den dood voor de Slavernij kiezende, wanneer 'er reeds meer dan zestig Spanjaarden op hun fchip overgekomen waren, den brand in het kruid ftaken, en met hnn in de lucht vloogen. De Turken zeilden rondom de Nederlandfche fchepen om, groetten hen ieder met drie fchooten, en liepen te Algiers binnen. De Heer steenbach hieldt het dien nacht, met zijne Vloot, in Zee, uit vreeze voor den ftroom, welke hen op ftrard hadt kunnen zetten, vermids de wind uit het Noorden woei; doch op den vijfden kwam hij met twee zijner fchepen in de haven, zijnde de twee andere van hem afgefcheiden. Hier wierdt hij met alle teekenen van eer en vriendichap ontvangen, en handelde geduurende zijn verblijf met de Regering over verfcheiden gewigtige zaaken, betreffende het welzijn van 't Gemeenebest, waar van hij, bij zijne te rug komst, aan den Prins verflag deedt. Naa dat de Heer steenbach zich zeiven en zijn volk genoegzaam ververscht, en de fchepen met alle nooddruft voorzien hadt, vertrok hij op den negenëntwintigften November, met groot genoegen van den Basfa en den Admiraal  ZWARTENHOND. CJOACHIM HENDRIKS) 139 raai van de Zee. naa dat zij hem vijftig Nederlar dfche Slaa. ven, volgens het Verdrag met Hun e Hoogmogenden gefloten, hadden overgeleverd, uit de haven, en richtte zijne vaart langs de kust. Voor Tetuan genaderd zijnde wierdt hij van den Gouverneur verzocht hem een gedeelte buskruid over te doen, vermits men vreesde, dat de Spanjaarden iets vijandelijks tegens de stad in den zin hadden; dewijl egter de Heer steenbach oordeelde, dat het onvoorzichtig ziju zoude, zich van zijne wapenen te ontdoen, zo lang hij z:lf niet in zekerheid was. lloeg hij dit verzoek beleefdelijk af, geevende alleenlijk eene halve ton, die met dankbaarheid wierdt aangenomen. Vervolgens zijne reize voortzettende, liep hij, op den eenëntwintigften December, met de zijnen de Straat van Gibraltar door, 't welk te veiliger gefchiedde, dewijl de Spaanfche Vloot na Qarthagena, om te overwinteren en kalfateren, vertrokken was. Op den eenendertigden Januari] kwam hij in de Hoofden, en vondt aldaar de twee fchepen, die op den vijfden November, voor Algiers, van hem ge« fcheiden waren. Thans wederom voltallig zijnde namen zij de reize gezamenlijk na het Vaderland aan , en wierden door den Heer steenbach, gedeeltelijk in de Maas, gedeeltelijk in Texel behouden binnen gebracht. Van zijne verrichtingen aan de Heeren ter Admiraliteit de He eren Staaten van Holland en zijne Prinfelijke Excellentie, verflag gedaan hebbende, wierdt de Heer steenbach, door dezelve van *s Lands wegen bedankt, terwijl hij van de R.eders der fchepen , welke hij zo dapperlijk befchermd hadt, eene goude keeten ontving, ter waarde van zevenhon» derd Guldens. De Heer zwartenhond, reeds voorheen van zijnen Iaat•ften tocht in het Vaderland te rug gekeerd, hadt het dreelend genoegen g-had, dat de Heeren Staaten en zijne Excellende, Prks maurits, ten hoogden voldaan over zijne braave verrichtingen, hem hunne erkentenis betoonden op eene Wijae zijne trouwe en dapperheid waardig. Ook hadt hij in.  f40 ZWARTENHOND, (JOACHIM HENDRIKS) enz; ïndedaad eenen onfteiflijken roem verworven, en zijn Vader, land de gewigtigde dienften beweezen. Hij beiloot des mee reden vervolgens op zijne Lauweren te rusten; want fchoon bij door den Koning van Denemarken, en naderhand door dien van Zweeden, onder aanbieding van het hoogde aanzien, wierdt aangezocht, tradt hij egter niet in hunnen dienst, als hebbende zijn leven alleenlijk aan zijn Vaderland toegewijd. De dood, welke hem, terwijl hij zich, gelijk voorheen; in AmSterdam hadt nedergezet, op den vijfden Junij, in den Jaare 1627, wegnam, verhinderde, dat hij geene langduurige vruchten genoot van de achting, welke de dankbaars Landgenoot aan zijnen heldenmoed toedroeg. Zie wagenaar, Befchrijving van Am. fterdam, en onze meeste Nederland, fche Hiftoriefchrijvers. Zwarteslüis , of gemeenlijk Zwartfluis genoemd , een Dorp in de Provincie van Overijsfel, onder het Drostampt van Vollenhoven, aan de rivier de Vegt, welke zich, ter deezer plaatze, onder de benaaming van hei Zwartewater, in de Zuiderzee ontlast. Het Dorp is tamelijk volkrijk, van wegen den drukken Turfhandel, welke van hier, voornaamelijk op Holland, wordt gedreeven. Men heeft 'er eene Kerk ten diende der Hervormden. Ook zijn 'er de Doops. gezinden vrij talrijk, als die hier twee afzonderlijke Gemeenten en Vergaderplaatzen hebben. Even als verfcheiden an. dere Plaatzen, in deezen oord, zo wierdt ook Zwartfluis, ïn het rampzalig Jaar 1672, door den Krijgshaftigen en eerzuchtigen Bisfchop van Munfter, zonder eenigen tegendand te ontmoeten, bemagtigd. Zie valkenier, Verward Europa. ZwAfc,  ZW ARTEWAAL, ZWARTEWATER. 14a Zwartewaal , een Polder of Ambagt, nevens een Dorp van dien zelfden naam, in het gedeelte van Holland, het •Land van Voorn geheeten, beiden gelegen ten Noorden van de rivier de Maas, ten Oosten van de Heerlijkheid va» Heenvliet. In de Lijst der Verpondingen ftaat het geheele Distrikt aangeteekend voor vijfhonderd Gemeten en tweehonderd achtenzestig Roeden, dat is, iets meer dan tweehonderdvijftig Morgens Lands. Op honderdtwintig, meerder of minder, mag het getal der Huizen begroot worden. Het Dorp is fraai, van een regelmaatigen aanleg, als zijnde in verfcheiden Straaten verdeeld. Een zwaare ramp trof da Plaats, op den vierëntwintigften Augustus des Jaars 1717. Een geweldige brand leide een goed gedeelte in kooien. Eene bloeiende Visfcherij, de voornaamfte handteering, en daar uit ontftaane welvaart, ftelde de Ingezetenen in ftaat, om hunne Huizen, fraaier dan te vooren, uit den puinhoop te doen ten voorfchijn treeden. Tot gerief der VIsfcherije dient eene bekwaame Haven. De Kerk, in welke de Hervormden hunnen openbaaren Godsdienst oeffenen, ftaat beneden den Dijk, en is van een laag vierkant Torentje voorzien. De Leeraar, welke den dienst waarneemt, is Lid der Klasfis" van Voorn en Putten. Twee nitwaterende Sluizen ontmoet men in den Polder; beiden het overtollige water in den Maasftroom ultftortende. Voor het overige behoort de Am bagtsheerlijkheid aan de Stad Briele; door koop wierdt zij" in den Jaare 1724, eigenaares van dezelve uit de gewezene dus genaamde Graaflijkheids Domeinen. Van wegen de Regeeringe der gemelde Stad, wierdt aldaar, zedert, een dus genoemd Sterf-Ambagtsheer aangefteld. Zie Tegenwoordige Staat van Holland' Zwartewater. In den Tegenwoordigen Staat van Over* ijs/el ontmoeten wij, van dit water, een kort berigt, welk, hier woordelijk zullen overneemen. „ Verfcheiden kleine „ binnenlandfche wateren, zijn dienstbaar aan den Koophan- u del  tf£ ZWARTEWATÊR. 3, del van Zwolle. Vier Weteringen, gefchikt om het Zal* „ landfcbe binnenwater af te voeren, en allen in haren loop „ de zelfde ftreek met den Ysfel houdende, worden voort. gaande langzamerhand bevaarbaar, vereenigen zig eindelijk „ niet verre boven deze Stad, en geven, met eene ftreng „ van de Vegt; ■— na dat zij de Stad doorfneden hebben, ,, den oorfprong aan het Zwarte water, Zig Noordwaards ,, van Zwolle uitlirekkende, befpoelt deze ftroom Hasfelt en ,, Zwartfluis, en ftort beneden Genemuiden door het Zwol- fche Diep in de Zuider-Zee. Dat dezelve (.dus vervolgt „ onze naauwkeurige liefebrij ver) al van oude tijden af be„ kwaam zij geweest om Schepen te dragen, kan aan wei5, nig twijffeling onderhevig zijn; doch de vaart nam hier ,, voornamelijk toe, na dat de Koupbandel zig, in het laat„ fte der vijftiende en in den aanvang der zestiende eeuw, „ van Kampen naar Zwolle begon te verleggen." Tot zo verre onze Landbefchrijver Wij voegen 'er nog nevens, dat de reden der benaaminge moet gezogt wonen in de kleur van het water, 't welk , als door en over een Veen» agtige grond loopende, eene bruine of zwartagtige ver we fchijnt te hebben aangenomen. Zie Tegenwoordige Staat van OverijsfeL Zwartewater. Bij deezen naam was, in overoude tijden, bekend, eene Benediktijner Nonnenklooster, in de Provincie van Overijsfet, eertijds, aan het Water van dien naam, zo even vermeld , en niet verre van Zwartfluis gelegen. Naar het Verhaal onzer aloude Kronijkfciirijveren zou het van eene hooge Oudheid, en reeds in den Jaare twaalfhonderdzevenëntwintig geftigt zijn. door eenen rudolf, of ruDOLPHOS, Burggraaf van Koeverden, op b=vel van willeBRORDüs, den vijfëndenigften Bisfchop van Utrecht. Men voegt 'er nevens, dat de kosten der bouwinge van het gewijde Geftigt hem waren opgelegd bij manier van ftrafoeffeninge, als moetende dezelve dienen, deels als eene boete voor zijne wederfpannigheid tegen den gewijden Stoel van  ZWARTEWATÊR, enz. -43 Utrecht, deels ter uitwisfching van zijne misdaad, gepleegd in het heiligfchendend vermoorden van Bisfchop otto den tweeden. Mariënburg was de oorfpronklijke benaaming van het Geftigt. Volgens het getuigenis van willem heda zou dezelve in die van Zwartewater zijn veranderd naar den voorbijloopenden Stroom, welke, gelijk wij boven aanmerk, ten, zich, van wegen den veenagtigen grond, zwartagtig, immers donkerbruin vertoont. De Mater van het Klooster voerde den titel van Prioresfe, gelijk de Monnik, welke het opzigt over de Wonnen hadt, met den naam van Proost wierdt betiteld. Rijklijk begiftigd, zo door den eerlien grondlegger, als door volgende weldaadige godvrugtigen, moet het gewijde Geftigt geweest zijn, naardemaal een getal van wel vijfentwintig Geestlijke Zusters of Nonnen daar in «en ruim genot van iijfsnoodwendigheden en leevensverkwik. kingen hadt. Ten tijde der Spaanfche beroerten en der veranderinge van Godsdienftig Kerkbeftuur hier te Lande, is het Klooster Zwartewater geflegt, en deszelfs eigendom tot andere oogmerken aangewend. Zie pikart, Oudheden van Deventer, en uit hem hoogstraten, Woordenboek, Zweder van kuilenburg. Wegens de twisten en oneenigheden, ter gelegenheid der verheffinge van deezen onrustigen mensch op den Bisfchoplijken Zetel van Utrecht, ontmoeten wij het volgende berigt. Naa het affterven van Bisfchop fredrik van blankenheim, ontftondt 'er een groot verfchil over de verkiezing van eenen opvolger, waar uit eene duurzaame fcheuring in de Utrechtfche Kerke gebooren wierdt. De nabuurige Kerkelijke en Waereldlijke Mogendheden preezen bijna elk een bijzonder voorwerp aan, tot het bekleeden der Bisfchoppelijke waardigheid. De Aarts, bisfchop van Keulen drong op de verkiezing van zijnen Broeder, walraven van meurs: de Bisfchop van Luik op die van albrecht van huyj de Hertog van Berg droeg gerard VAN  344 ZWEDER van KUILENBURG. van kleeve; anderen wierden door anderen aangepreezen. Doch onder alle de mededingers naa den mijter kwamen meest in aanmerking rudqlf van diephout , Kanunnik te Keulen, en z weder van keulenburg , Domproost te Utrecht. Rudolf hadt de meeste ftemmen in 't Kapittel, zelfs die van zweder, welke verklaard hadt dat men geen beter Bisfchop zou kunnen vinden. Rudolf wierdt dan, bij meerderheid van ftemmen, verkooren. Men gaf den Paus, martyn den V, terftond kennis van deeze verkiezing, en verzogt hem den verkooren Bisfchop te willen bevestigen. Doch hij vondt ongeraaden, aan dit verzoek te voldoen, en droeg, kort hier naa, het Bisdom van Utrecht op aan ra. ban, Bisfchop vanJSpiers, die, verftaande dat het Sticht in hevige partijfchspp;n verdeeld was, zich ligtelijk beweegen liet om zijn regt tot het Bisdom aan zweder van kuilenburg af te ftaan; die hem daartegen zijne Domproostdij overdroeg. Zweder vervoegde zich hier op aan 't Hof van Rome, daar hij 'sPausfen welbehaagen, en erkende zweder voor Bisfchop. Doch het overig gedeelte van 't Sticht hieldt het nog met kuoolf, en beriep zich van de uitfpraak van Paus martyn op eene Kerkvergadering en op den Paus, die aldaar zijn zou. Martyn nam dit zo euvel, dat hij alle Kerkelijke doften verboodt, in alle Plaatzen van 't Sticht, daar men zweder niet erkende. Zommigen onderwierpen zich aan dit bevel uit ontzag voor den Paus; doch anderen fchroomden niet, den dienst te blijven waarneemen. Midlerwijl, hadt Bisfchop zweder zich meester gemaakt van het Slot ter Horst. Ook leedt hst niet lang, of hij noodzaakte de Steden Rheenen en Amersfoort om hem als Bisfchop te ontvangen. Rudolf, die zich te Utrecht onthieldt, bevreesd voor zijne komst, week in ftilte ter Stad uit. Zweder, in Augustus des Jaars 1425, heimelijk in Utrecht gekomen, bragt, volgens het gebruik dier tijden, zulk een groot getal van ballingen met zich in de Stad, dat 'er een geweldige oploop uit ontftondt ; in welken de Burgemeester barend proois, die de zijde van rudolf gehouden hadt, en nu krank te bedde lag, gevaarlijk gewond, en, terwijl hij de laatfte Kerkgeregten ontving, van 't leeven beroofd wierdt. Zom-  ZWEDER van KülLENBURÖ. i45 Zommigen vernaaien , dat zweder zelf gepoogd hadt dè handen te liaan aan den, Burgemeester, doch 'er in belet géworden was. Vast gaat het, dat hij al wat 'er diert dag veïrigt was voor zijne rekenirg nam, en als wel gedaan verdédigde. Bisfchop zweder zat tien maanden te Utrecht binnen welken tijd hij, weeklijks, zijnon mededinger ru'dolf vloekte en in den ban deedt. Ook verbondt hij zich eerlang met de K.bbeljaauwfchen in Holland, die terftoid hun werk maakten om de aanhangers van den Bisfchop in U Sticht, die te gelijk Vrienden der Hoekfchen waren, geweldiglijk aan te tasten, Zweder , zich door den tijd zeer gehaat gémaakt hebbende te Utrecht, liet zich, in den Zomer des Jaars 1426 door zommigen , die hem zogten te ontzetten van 't bewind, overhaalen , om zich voor eenen tijd na Amersfoort, Rheenen en *t Slot ter Horst te begeeven, waar toe hij, om de kosten zijner hof hou dinge te befpaj ren, befloot. Rüdolf onthieldt zich, ten deezen tijde, heimelijk op 't huis te Wulven, wagtende op gelegenheid ora zich van Utrecht meester te maaken. 2,veoer was zó dra niet uit Utrecht vertrokken, of jan* van renesse vaM rynouvven trok, aan 't hoofd van eenige manfchao, ter Stat! in, verfloeg het Gilde der Vleeschhouweren, dat zweders zijde hieldt, en zich tegen hem verzet hadt, en liet rüdolf den volgenden dag in de Stad. Zweder, verfieemende wat 'er gaans ware, begaf zich terftond te rug na Utrecht, verzeld van eenig krijgsvolk; doch men floot hem de 'poort: voor 't hoofd: waar op hij, na Amersfoort g>keerd, met moeite binnen de Stad raakte. Kort hier naa, wist hij, bij verrasfing, Gelderfche manfchap in de Stad te krijgen, die" egter, eerlang, met hulp van die Van Utrecht en Emmenes , na buiten gedreeven wierdt. Midlerwijl, was Bisfchop rim ' dolf, eerst door de Rldderfchap en Stad van Utrecht, daar iiaa door de Ridderfchap en Steden van Qverijsfel, en eindelijk ook door de Geestelijkheid tot Poftulaat", Ruwaard ert Befchermer van 't Bisdom aangenomen. Zweder wierdt alle* Regtsgebied ontzeid. Hij was nu uit Amersfoort ge weeken 9 en bevondt zich dan eens te Kuilenburg, dan eens te Arnhem, en ook wel te Dordrecht, verzeld van de Kanunni* XXXV. deel. K kea  Ï46 ZWEDER van KUILENBURG. ken, die zijne zijde hielden. In 't volgende jaar floot hij een Verbond met filips, Hertog van Bourgondie, die zich, wat laater, het Graaflijk bewind over Holland wist te verkrijgen, en nu, van arnoud van egmond, Hetog van Celder, geholpen, die van Utrecht en Amersfoort vijandelijk begon te bejegenen; tegen hen ontdoken zijnde, om da. Bisfchop rudolf , wiens zijde zij aankleefden, zich met Vrouwe jakoba en haaren Hoekfchen aanhang verbonden hadt. Hertog fiups floeg, eerlang, het beleg voor Amersfoort, daar die -van Utrecht, onlangs, nog driehonderd fehutters in geworpen hadden. De belegerden, die zich wakkejtlijk kweeten, wierden, tot driemaalen toe, van de wallefi' na binnen gedreeven. Doch de Utrechtfche fehutters, van de Amersfoor-tfche vrouwen geholpen, gingen de belegeraars, in 't normen, met ziedend kalkwater te keer, en noodzaakten hen, eindelijk, de Stad te verlaatén. Zij hadden 'er zo veel volks voor verlooren, dat zij volle acht dagen bezig waren om de lijken uit de graften te haaien, en ter aarde te beftellen. Terwijl 't beleg nog duurde, kwamen de Kabbeljaauwfehen te fchepe voor Spaakenburg, en bemagtigden Bunjchooten, waar naa zij de belegeraars voorzagen van mond- en krijgsbehoeften. De Amfterdammers in 't bijzonder hielden een groot Katfchip in den mond van de Eem, om den toevoer na Amersfoort te water af te fnijden. Rudolf van westkerke voer met eenig Krijgsvolk de Vegt op, doch wierdt, aan land getreden, door de Stichtfche boeren, tegengetrokken , en, eerlang, door die van Utrecht, met merkeliik verlies, op de vlugt gejaagd. Van de Utrechtfche zijde wierdt de Betuwe afgeioopen. Doch deeze togt bekwam den Utrechtfchen kwalijk. Die van Nieuvtnegen trokken hun tegen, en dreeven hen, met groot verlies, uit de Betuwe te rug. Ondertusfchen , trof men, van tijd tot tijd, een Beftand, doch niet voor Januarij des Jaars 1430 een vasten Vrede. Bisfchop rudolf verbondt zich, bij dezelve, om verzeld van de Wethouderfchap der Stichtfche Steden, Hertog filips, eene halve mijl buiten Utrecht, knieJende, om vergiffenis te zullen koomen fmeeken. Ook zon men hem met kruisfen en vaanen ter Stad in haaien, en zijne  ZWEDER van KUILENBURG, enz. 147 zijne banier, drie dagen agtereen, Hellen op de poorten van Utrecht, Amersfoort en Rheenen. Door deezen Vrede , wierdt de rust met de nabuuren kerlteld; doch de fcheurlng in de Utrech.fche Kerke bleef nog eenen geruimen tijd duuren. Bisfchop rudolf vervolgde egter zijne zaak zo ern* ftig aan 't Hof van Rome , dat hij, eindelijk , door Paus eugenius den IV, in 't Bisdom bevestigd wierdt. Doch Bis. fchop zweder, ongezind om zich aan 'sPausfen uitfprask te onderwerpen, beriep zich van dezelve op de Kerkvergadering, die toen te Bazel zat. Zelfs begaf hij zich in perfoon der waards, doch overleedt 'er, in 't volgende jaar. Zie Tegenwoordige Staat- van Utrecht. Zweers; (david) Zie SWEERS (david) Deel XXVIII, bl. po. enz. Zweers; (isaac) zie sw-eers (isaac) Dael XXVIII, bi. 92. enz. Zweins; zie sweins, Deel XXVIII, bl. 100. zwichem, Of zuichem (viglius van ayta van); Zie vi» clius van ayta van zuichem, Deel XXIX. bl. 248. enz. Zwieten , ( Geflagt van van ) eertijds in Holland zeer vermaard, doch nu, meer dan anderhalve eeuw geleden, geheel uitgeftorven, ontleende dien naam van een Huis of Kasteel, waar van wij vervolgens zullen fpreeken. Het Geflagt, welks naam onderfcheidenlijk gefpeld wordt, bij eenigen, en wel de meesten, zwieten, bij zommigen swieten, bij anderen Zweeten, of sweeten, erkende voor zijnen Stamvader gekard emmerszoon van zwieten. Deeze, wiens Echtge» noote wij niet genoemd vinden, liet drie Zoonen naa: I. Ramp van zwieten. II. Frank van zwieten. III. Jakob van zwieten. K % Heer  ï4§ ZWIETEN. (Geflagt van van) Heer ramp was Vader van twee Zoonen : 1. Dirk van zwieten. 2. Herman van zwieten. Dirk van zwieten leefde ten tijde van willem den vierdïn, Graave van Holland, en verzelde denzelven op den ongeiukkigen togt na Friesland, alwaar hij, nevens den Graave, in een gevegt tegen de Friezen, bij Stavoren, fneuvelde. In zijn huwelijk met Jonkvrouwe N. N. hadt hij eenen Zoon verwekt, Klaas van zwieten, genoemd drakenburg. In den befaamden landberoerenden twist tusfchen de Hoekfchen en Kabeljaauwfchen hieldt hij het met de eerstgenoemden. Een ijverig voorftander moet hij van dien aanhang geweest zijn , naardien hij bekend ftsat als een Martelaar van de zaak, welke dezelve voorftondt. Zo hoog liep de woede van den anderen aanhang, dat, volgens aanteekening onzer aloude Kronijken, Heer klaas van zwieten, met nog wel achttien van zijne bloedverwanten aldaar wierdt doodgefla. gen. Op het Jaar 1370 wordt dit moorddaadig bedrijf geplaatst. Hij fchijnt geene kinderen te hebben nagelaaten. Heer h rman van zwieten, als de jongde Zoon van Heere ramp, boven vermeid, dak, nevens zijnen broeder, na Friesland over, en vondt 'er insgelijks zijn einde. Hij liet na boudewyn van zwieten. De laatstgenoemde heeft het Geflagt voortgeplant, en was alzo de Voorzaat van adriaan van zwieten, van welken wakkeren Vrijheidsminnaar wij vervolgens afzonderlijk zullen fpreeken. Hier merken wij nog aan,, dat de van zwietens aan de voornaamde Hollandfche" en Zeeuwfche Geflagteii zich door huwelijken verzwagerd hebben, namelijk aan die van boschhuizen, van der does, maalstede, kriekenbeek, rietwyk, nySnrode, cats, diemen, ruyven, mansart, assendelft, leeuwen, ter goude, oem van wyngaarden, d1epenburg, poelgeest, hoogwoude, ysselstein,'schoten, oestgeest en anderen. Behalven de bovendaande, ontmoeten wij, aangaande dit Geflagt, nog de volgende berigteri. Al in den aanvang der Veertiende Eeuwe, zelf nog vroeger, moet het eene merkelljke uitgebreidheid gehad hebben ; immers vinden wij op het  ZWIETEN. (Geflagt van van) 149 het Jaar 1324 genoemd, dirk van zwieten, boüdevvvn van zwieten, floris van zwieten, timan van zwieten en hugo van zwieten. Van den Jaare 1373 tot in den Jaare 13S7 bekleedde nog een andere, dan de bovengenaamde biek van zwieten, het ampt van Baljuw van Delfland. Hij hadt eene dogter, die zich in den echt verbondt met arend van iionthorst, — BoUDEWYN van zwieten, die teil tijde van Hertoge philips van bourgondie leefde, bekleedde bij denzeiven den aanzienlijken post van Raad en Thefaurier. —Dirk van zwieten , Hoogheemraad van Rhijnland , ont. ving, in den Jaare 1381, van Hertog albregt van beye. ren, tot een Erfleen, Urk en Emelwaarde; doch deeze goederen wierden wederom ontzegd, in den Jaare 1412, aan zijnen Kleinzoon insgelijks dirk genaamd, Ridder, in den Jaare 1429 in 't huwelijk verbonden met Jonkvrouwe johoanna, Dogter van arend van leyenberch. 't Was zijn Grootvader, welken wij boven reeds vermeld hebben, als in een gevegt in Friesland, bij Stavoren, gefneuveld. — Ten tijde van jakoba van beyeren leefde hugo van zwieten; hij moet zich a-n de eene of andere misdaad van Staat hebben fchuldig gemaakt, naardien, in den Jaare 1418, zijne goederen verbeurd verklaard, en door de gemelde Graavin verkogt wierden. Veeien uit dit Geflagt bekleedde de voornaamlle ampten en waardigheden te Leijden. Onder andere vindt men genoemd adriaan van zwietsn, Heer van Opmeer, die, in den Jaare 1486, Ridder wierdt geflagen. De Keizerlijke Lijfartz gerard van zwieten, was hier van een afflammeling. Van Leijden hadt een tak van dit Geflagt zich verplaatst in Amflerdam. Lieden van 't eerfte aanzien en vermogen moeten de derwaarts verhuisden geweest zijn. Immers vinden wij op de Regeeringslijst vermeld claes jacobsz. van swieten en hendrik jacobsz. van swieten, beiden, naar hunne geboorteplaats van Leijden gebijnaamd. De eerfte wierdt, in den Jaare 1555, Raad, zat in Schepensbank in de Jaaren 1556' en 1558, bekleedde de Burgemeesterlijke waardigheid in den Jaare 1569, en wordr, 't geen iet zeldzaam is, 't en zij, misfchien, hier eene misfielling plaats hebbe, op het Jaar 1571 wederom als Sche« E 3 pen,  !5© ZWIETEN, (Geflagt van van) enz. pen, en wel als Voorzitter vermeld. De andere was Schepen in den Jaare 1564. — In de Zestiende Eeuw bloeiden 'er twee takken van dit Geflagt. Uit den eenen tak was da beroemde Bondgenoot adriaan van zwieten voortgeiprooten, van welken wij nader zullen fpreeken. De andere tak voegde zich bij de Tien Belgifche Provinciën, en bleef den Roomfchen Godsdienst aankleeven. Zie w. van gouthoeven, Oude Holland' fche Kronijk; s. van leeuwen , Batavia lllustrata ; j. w. te water ( Hi flor ie van het Verbond en de SmeekSchriften der Nederlandfche Edelen, Zwieten, (Huis te") een eertijds beroemd Land- en Stamhuis in Holland, van hetwelk, gelijk wij boven hebben aangemetkt, het eertijds vermaarde Geflagt zijnen naam ontleende. Het was gelegen in het Hoogheemraadfchap van Rhijnland, aan den hoogen Rhijndijk, in de Heerlijkheid van Zoeterwoude, niet verre van Leiderdorp. Volgens zijne oorfpronküjke ftigting en in zijne aloude gedaante was het een aanzienlijk Slot, de gewoone verblijfplaats der Heeren van zwieten» Adriaan van zwieten, Heer van Zwieten, befchreven in de Ridderfchap en Edelen van Holland, mitsgaders Hoogbaljuw en Dijkgraaf van Rhijnland, verkogt het voorouderlijk geftigt aan den Heere rornelis bicker , van Amflerdam, wiens Kleinzoon, Mr. gerard ricker, bijgenaamd van zwieten, Heere van Zwieten, Baandetheer van èe Baronnie en Hooge Heerlijkheid Kesfel, Heer van' Heikoop en Boeikoop, Raad der Stad Amjlerdam, het Huis te Zwieten, in den Jaare 1716 , van zijnen Grootvader geërfd hebbende , hetzelve zeer pragtig, naar den hedendaagfchen bouwtrant, heeft doen veranderen. Eenige overblijfzels der aloude gedaante, en alzo een gedenkteeken der hooge Oudheid des gefligrs willende bewaaren, verkoos de herbouwer de vier zwaare Hoektorens, nevens eenen ruimen overwelfden Kelder, in weezen te houden. De Plantaadjen en Lust- boven  ZWIETEN. CADRIAAN van) 151 Itoven wierden insgelijks aanmerkelijk uitgebreid en verfraaid, jammer is het, dat het pragtig en om zijne oudheid eerwaar» dig Geftigt, in den Jaare 1794, tot den grond toe is afgebroken. Zie hoogstraten Woordenboek, j. w. te water,- enz. Zwieten, (adriaan van) boven, meer dan eenmaal, in 't voorbijgaan , vermeld, Heer van Zwieten, voorheen ook van Kalfiagen en Schrevelsreckt, doch welke Heerlijkheden hij, in den »Jaare 1557, hadt verkogt; Hoogheemraad van Rhijnland, zedert het jasr 1565, afgezet in den Jaare 3568, doch in den Jaare 1572 wederom herfield, was de Zoon van kornelis van zwieten en anna van borselen, dogter van adriaan van borselen van weldamme en maria van eversdyk. Hij wierdt geboren te Leijden, doch in welk jaar, vinden wij niet aacgeteekend. Zekerlijk moet zulks een geruimen tijd vóór het midden der Zestiende Eeuwe zijn voorgevallen. Al vroeg vertoonde hij de blijken van zijnen afkeer van het Spaanfche dwangjuk, nevens eene blaakende zucht voor de herflelling van vryheid in de Kerk en Burgerftaat. Van hier dat hij door zijne onderteekening hec vermaarde Verbond en Smeekfchrift der Edelen en andere aanzienlijke Mannen bekragtigde. Het kon niet misfen, of dit. bedrijft moest hen den haat des Hertogs van alva op den halze laaden. In het Banvonnis, op den éenëndertigften Maij des Jaars 1568, tegen zevenenveertig uit Leijden voortvlugtige perfoonen geveld, bekleedde, op de lijst der veroordeelden, de naam van adriaan van zwieten de eerfte plaats. De befchuldiging , tegen hem ingebragt, behelsde, dat hij de nieuwe predikatiën hadt bijgewoond, en daarenboven medepligtig geweest was aan andere misdaaden, welke daar uit volgden, zonder dat evenwel deeze misdaaden bij naame genoemd worden. Hoewel aan geen vast verblijf be< paald, onthieldt zich, egter, van zwieten , in zijne uitlandigheid, meestal te Embden. Van tijd tot tijd keerde hij, iieimelijk, in zijn Vaderland te rug, om over deszelfs red. K 4 dlr)S *  353 ZWIETEN. (ADRIAAN van) ding, zo met Prins willem van oranje, als met den Leij« deufchen Penflouaris paulus buys, en andere lieden van aanzien, mondelijlt te raadplegen. Wanneer bij zich buitenslands onthieldt, behandelde hij dat zelfde onderwerp door briefvyisfeling. in den Jaare 1572 fchijnt van zwieten zich in Engelavd te hebben opgehouden. Zeker immers is het, dat men zijnen naam ontmoet op de Lijst der Watergeuzen, welke de Stad Briele bemagtigden. Men weet dat dezelve uit het genoemd Koninkrijk in zee waren gedoken. Gelukkig geflaagd zijnde in deeze eerde onderneeming, welke als de toebereiding, of liever als de eerde dap tot 'sLands verlos* fing mag befchonwd worden, wierdt 's Mans ijvervuur daar door ontdoken, tot het doen van verdere poogingen. Oudewater, Woerden en Gouda wierden, door zijne bewerking, inzonderheid, gewonnen. Van de bemsgtiging der laatstgenoemde Stad zijn eer.ige bijzonderheden ter onzer kennisfe. gekoomen, welke wij d>;r ve/meldinge wel waardig agten, vermids van zwieten als de voornaamfte daar in de hand gehad hadt. Kort naa de inneeming van den Briel, zo ras het gerugt; daar van ook tot Gouda was doorgedrongen, hadt men aldaar merkelijke beweeging ondar de Burgerij befpeurd. De Regcering deedt dezelve wel bcdaaren, niet zo geheel nogthans, of zij begon telkens wederom, uit te barsten. Men deedt alle de Poorten fluiten, uitgezonderd de Tienden en de pijkspoor.te; die, evenwel, door eenige Schutters, onder opzigt van een Lid van de Wet en een Lid van den Raad, bewaakt wierder), Intusfehen hielde van zwieten heimelijk verdrad in de Stad. Daar door gemoedigd, en hoewel flegts verzeld van negenenzestig gewapende mannen, en eenen douten knaap, zittende op een opgezadeld paeid, waagde hij het, in den vroegen morgenfto^d van den eenentwintigden Junij des Jaars 15725 zich te vertoonen voor de Kleipoort. '\ Is waarfcbijnüjk, dat hij zijnen toeleg tegen de Stad aan deeze zijde ondernam, om dat deeze Poort alleenlijk gefloten gehouden, doch niet bewaakt wierdt. Wel ras bleek nu zijne verdandhouding binnen de Stad niet, vrugtloos geweest "' ' (ft  ZWIETEN. (ADRTAAN van) 153 te zijn. Want naauwlijks was van zwieten voor de Poort verfchenen , of dezelve wierdt met geweld geopend door 'eenige Burgers, wier getal, van zwietens manfchap daar mede onder gerekend zijnde, welhaast tot zes of zevenhon» derd aangroeide. Slegts een eenig man ontving , bij deeae gelegenheid, eene kwetzure. Nu rukte van zwieten terftond voort na het Stadhuis, en deedt 'er de Vroedfchap vergaderen. Geene kleine moeite hadt het in, om de leden tot het doen van den voorge» fchrevenen Eed te beweegen. In de Refolutien der Vroedfchap ontmoeten wij daar omtrent de volgende aanteekeningen. De Heer van zwieten (leest men aldaar) „ als defe „ Stede uijt crashte van zijne commisfie geinvadeert hebben„ de van wegen Co. Mat. ons alre G. H., ende den Prin„ che van Orangicn als fyne Mat. Stadthouder van Hol. „ landt", hadt de Vroeifchap terftond ,, voorgehouden ze- keren fehriftelijke Eed, dien hij gedaan wilde hebben". doch weiks inhoud niet vermeld wordt; doch omtrent walken de Leden der Vroedfchap, begrijpende, aan de eene zijde, dat die Eed „importeerde groote zwaricheyt endepericule", en, aan den anderen kant lettende „ op de dreigementen ,, van den voorfz. zwieten'', beflooten „ hem vriendeliken „ te bidden met den voorfz. Eed te verdraegen vier of vijf „ dagen, om midlertyi met den anderen deshaluen breder „ te comuniceren" De Heer van zwieten nam hier genoegen in: indiervoege, nogthans, dat hij de Leden der Regeeringe, mitsgaders de Hoofden der Schutteren, terftond, in zijne handen eenen Eed deedt afleggen, bij welken zij beloofden, aan Koning philips. als mede „ aan den Stadthou,, der van Ho/landt, van fyne Mat. geordonneert", gelijk ook aan de Stad van Gouda, gehouw en getrouw te zullen zijn; met bijvoeging en onder voorwaarde, nogthans, dat, van wederzijden, van de zijde der Onroomfchen, naamlijk, zo we! als van die der Roomfchen, de Godsdienst vrij, en alle geestüjke en waereldlijke Perfoonen en Geftigten onbefchadigd zouden blijven. Naauwlijks was de Tjeftemde tijd verloopen, of de Heer van zwieten deedt, van nieuws de Yroedfchsp vergaderen, en gaf aan dezelve te kennen, dat K g bij  i54 ZWIETEN. (ADRIAAN van) hij het geflotene Verdrag, betreffende het niet befchadigea van Geestlijke en Waereldlijke Perfoonen en Geftigten, nies langer konde doen onderhouden, ten zij men alvoore*» den. Eed, in de voorgaande Vroedfchaps Vergadering voorgehouden, afleide. Dus fterk aangefproken, befloot, eindelijk, de Vroedfchap ,, tot voorkominge van alle inconvenienten, ende Kerkrovingke, die door trefufeeren van den voer/z. eede ,, nwghen gefchieden", denzelven gezamentiijk in de handen van den Heere van zwieten ie doen: onder voorwaarde, nogthans, dat hij, aan zijne zijde, insgelijks hoofdzaaklijk zweeren zoude, dat aan niets of aan niemand eenig nadeel toegebragt, of gedoogd zoude worden dat die van de nieuwe Religie zouden „ invadeeren, fpolieeren ofte befchady. ,3 ghen eenighe Kercken, Cloosteren ofte Gcdshuyfen; oft« „ dat, ingevalle hy deshaluen ofte jn eenigh poinct jn ge„ breecke waere, jn fulcken geualle, mijn Heeren van de „ Vroedfchap van hoiren eedt voerfz. ontflaghen ende be„ vryJt fullen wefen." De doorkundige van wyn , uit wiens voortreffelijke en nutte Aanmerkingen en Bijvoeg/els tot de Vaderlandfche Hiflorie van jan wagenaar wij de bovenftaande bijzonderheden hebben overgenomen, Is niet zeker, of de Heer van zwieten den bovengemelden Eed gedaan hebbe, maar wel, dat hij zich, door Belofte, tot nakooming der voorgeflagene punten hadt verpligt; 't geen men, voegt hij 'er nevens, den twaalfden van Hooimaand deezes Jaars (1572) befloot, aan hem, toen afweezig zijnde, onder 't oog te brengen; naardemaal, ondanks die Belofte, de Hervormden, in de Gasthuis - Kerk, begonnen te prediken, en, twee dagen te vooren, in de St. Jans-Kerk, ,, was ge,, fchiet Spoliatie — ende botten dyen dreygemente van den „ brandt in de Kercèe te fteecken.'" Ovdiwater, gelijk wij boven hebben aangemerkt, wa» eene der Hoilandfche Steden, kort naa de inneeming van den Briel, door den Heer van zwieten bemagtigd. Bossu deedt, in het volgende jaar, eenen aar.flag op die Stad, om haar tot de Spaanfche zijde te rug te brengen. Doch onze wakkere Bondgenoot verijdelde dien toeleg. Niet zo gelukkig Haagde hij in den Jaare 1575. De Spaanfche Bevelhebber HIER-  ZWIETEN. (ADRIAAN van) 155* hierges veroverde de Stad ftormenderhand; om, nogthans, flegts weinige maande dezelve in bezit te houden, als naa verloop van welke zij, door van zwieten, aan 'sPrinfen zijde wierdt terug gebragt. Op Gouda kreeg nu onze wakkere Held eene nadere betrekking, vermids hij aldaar tot Stadvoogd of Gouverneur wierdt aangefteid. Hier genoot hij de agting en liefde van Regeeringe en Burgerije. Tot regtmaatige ftoffe van geene geringe verwonderinge diende het hem, derhalven, dat de Wethouderfchap, buiten zijne voorkennis, en gevolglijk zonder zijne bewiliiging, een befluit nam, en ook met 'er daad, zo ras het befluit was genomen, aanftal maakte, om bet Oude Kasteel van Gouda, waarop, ten dien tijde, de Gouverneur, veeltijds, zijn verblijf hieldt, tot den grond toe af te breeken. Weerden, in den Jaare 1575, door den Graaf van megen belegerd, was aan van zwieten haare behoudenis verfchuldigd. Door middel van Duiven met de belegerden verflaud houdende, wist hij dezelven zo veel moets in te fcherpen, dat zij, door hunne ftand vastigheid, den vijand noodzaakten, het beleg op te breeken. Van deeze zorgvuldigheid, zo wel als van 'sMans overige verdienften, zal, veelligt, het loon geweest zyn, dat hij, in den Jaare 1579, indien niet al vroeger, tot Kastelein van (Voerden wierdt aangefteid. Volgens zommigen zoude van zwieten , in den Jaare 1577, den voorflag, raakende eene onderneeming op het toen nog Spaanschgezind Amfterdam, ter Staatsvergaderinge gedaan, kragtdaadig onderfteund, en in een Befluit hebben doen veranderen. Zeker gaat het, dat hij in aanmerking kwam onder de Krijgsovetflen, gedoodverfd om het bewind over dien gewigtigen aanflag te voeren. Niet enkel tot de Provincie Holland bepaalden zich, intusfehen, zijne vrijheidbevorderende werkzaamheden. Hij hadt, daarenboven, het oog op de provinciën Gelderland, Utrecht en Overijsfel, en (lelde alle mogelijke middelen te werk, om dezelve tot 'sPriafen jïijde over te haaien. Krijgsbedrijven waren niet de eenige bezigheid, welke van zwieten onledig hielden 5 hij bemoeide zich, daar en. boven,  156 ZWIETEN, ("ADRIAAN van) ZWIN. boven, met de gewigtigfte Staatsverrigtingen. Zo was hij, m den Jaare 1579, een der Gemagtigden, die met den Aardshertog matthias en met Prins willem van oranje, .over de Utrechtfche Vereeniging, in onderhandeling moesten treeden. Vier jaaren daar naa wierdt hif, nevens andere Gelasttgden, aan den Prinfe gezonden, om over de gewigtigfte aangelegenheden, het Vaderland betreffende te fpreeken. Zeer gezien bij Prins willem was van zwieten , en droeg hij zijner Doorluchtigheid een zeer genegen hart toe; van welk laatfte, onder andere, ten bewijze kan dienen, dat Jij het Befhnt der Staaten van Holland en Zeeland, om de hooge Overheid aan den Prinfe op te draagen, kragtdaadig hadt helpen bevorderen. Van het vertrouwen, welk oranje In van zwieten ftelde, ontmoeten wij een blijk in den jaare 1583, wanneer hij, nevens nog twee andere Afgevaardigden, "f^ Wkrdt Sezonden' om "kere hoogloopende gefchtllen aldaar te bemiddelen, en de openbaare rust te herftellen;.waarin zij ook zeer gelukkig fhagden. De laatfte vemgtmg was deeze, welke wij aangaande van zwieten vinden aangeteekend. Hij overleedt in den Jaare 1584 Hij was gehuwd geweest met josina van naaldwïk , dogter van adriaan van naaldwyk en alida van ophemert ge- zegd eloemendaal. Hij liet twee Zoonen na , rornelis van zwikten en adriaan van zwieten. Kornelis bleef ongehuwd, was bij de begraafenisfe van Prinfe willem den herstem tegenwoordig, en fneuvelde, in het beleg van Heus den, m den Jaare ,589. De andere heeft zijn Geflagt voortgeplant, tot in den Jaar? ^30, wanneer het laatfte IVIansoir van hetzelve overleden is. . * Zie j. w. te water , Hifterie van het Verbond en de Smeekjchriften der Nederlandfche Edelen. Zwin. Bij deezen naam is bekend een kleine 'Zeeboezem, waar door het onlangs nog genoemd Staats Vlaanderen van net Land van Kadzand wordt afgefcheiden. Zwin-   XXXV.Dlpl.III.  ZWINGLIUS. (ULRICUS*) 15? Zwinglius , ( ulricus , of, gelijk zommigen fchrijven, udalkicus ) een vermaard Zwitzerfche Godgeleerde, en Herv .rmtr der ten zijnen Ieeftijde aangenomene Godsdienftige lce.n^ünppen; een Man van veel vermaardheid, wiens ge* vo lens, al vroeg, ook tot onze Gewesten zijn doorgedrongen, tnv geruimen tijd, onder de heerfchende gevoelens eenen hoofdrang bekleed hebben; een Man, derhalven, hoewel een uit.ander, wiens vooriiaamfte leevensbijzonderheden en lotgevallen in or,s Woordenboek geene onvoegzaame plaats bakleeder. — Het vroegfle leevenslicht aanfchouwde zwinglius te Woldenkaus, op den eerden dag des Jaars 1484. De eerfte gronden van Taalgeleerdheid en der kennisfe van de Wijsbegeerte leide hij, eerst te Bazel, en vervolgens te Bern. Met zo veel vlijts en ij vers, met een gezond verdand gepaard, beoeftende hij zich in de laatstgenoemde Weetenfchap, dat hij, al in den Jaare 1506, tot Meester in de Wijsbegeerte wierdt bevorderd. Tot de gewijde Orde beliemd zijnde, wierdt nu de Godgeleerdheid zijne hocfaftudie, doch paarde daar nevens eene vlijtige beoeffening der Griekfche en He» breeuwfche taaie, als een noodig behulpmiddel tot het verkrijgen van het rechte verdand van die belangrijke weetenfchap. Met langzaarae, doch wisfe fchreden de baane der Godgeleerdheid en daar mede vermaagfchapte kundigheden optreedende, liep het aan tot in den jaare 1516, eer zwinclius van hei openbaar onderwijs eenen aanvang maakte. In hec Kanton Giaris aanvaardde hij 't eerst het gewijde dienstwerk. Hier, gelijk wij vervolgens rader zullen doen opmerken, zag hij reeds het licht opgaan, welk vervolgens in zijn verdand zo heldere draalen heeft gefchoten. Vlijtig las en beoeffende hij de gewijde Schriften, en onder dezelve inzonderheid ook de Brieven van den Apostel paulus, Veifchei. den maaien fchreef hij dezelve af, ja leerde ze van buiten. Meer en meer drong hij aldus door tot het rechte verdand dier Schriften ; daarenboven bragt die beceffening hem het voordeel aan, dat hij meer en meer gemeenzaam wierdt met de Griekfche taaie, gemeenzaamer zelf dan met het Latijn. Veel gunst en vriendfchap genoot zwinglius van een Zwit> zer-  ^£f ZWINGLIUS. (ULRICUS) zerfchen Baron, theobaldus gevolzag, door wiens bezorging hij gelegenheid vondt tot het leiden van een Uil leeven waarin hij, met zijne naafpoorfngen paarde vuurige gebeden tot God om het rechte verftand der gewijde Schriften; als wordende in hem de overtuiging meer en meer ieevendig, dat dezelve, volgens de gewoone uitlegging, aan den volka m een zeer verkeerd licht wierden voorgedraagen. Niet laag vertoefde zwinglius in die afzondering. Tot ZuncA was de faam zijner geleerdheid en godsvrugt doorgedrongen. Derwaarts wierdt hij, in den Jaare 1510, beroepen. A\ aanftonds naa zijne komst aldaar, maakte hij eenen aanvang om het Euangelium van mattheus voor zijne toehoorders te verklaaren. Door eigen ervarenis overtuigd van de nuttigheid der taalkennisfe, en een duidelijk inzigt heb. bende van de voordeelen, welke eene meer algemeene verfpreidmg van dezelve zou kunnen aanbrengen, opende hij een Leerfchool, waarin hij wel voornaamlijk in de Griekfche en Hebreeuwfche, doch te gelijk ook in de Latijnfche taaien onderwijs mededeelde. Dat zelfde Jaar 1519 vertoonde eene proeve van zwinglius kloekmoedigheid, en dat de waarheid niet Heats aan hem zeiven dierbaar en de dwaaling haatlijk was, maar dat tan d.e zelfde gezintheid ook alomme zogt aan te kweeken Een ItaliaamcA Monnik, bernardinus samson geheten' kwam, in dat jaar, den handel der Afiaaten in ZwLrland prediken, met de zelfde onbefchaamdheid, als de berugte joannes tetzel dien handel in Duitschland dreef. Openlijk verzette hij zich tegen dien Aflaathandelaar, en ontmoette in zijn bedrijf, zo veel bijvals, dat hetzelve mag aangemerkt worden als de eerfte merkwaardige gebeurtenis, die deu weg heeft gebaand tot de Kerkhervorminge in de Zmtzerfche Cantons. In het volgende jaar verfcheen te ZuricA een Momfik van de Orde der Minderbroederen, franciscus lambertus genaamd. Met deezen hieldt zwinglius een openbaar twistgeding, over de aanbidding der Heiligen en over de Offerande der Misfe. Men wil dat onze Hervormer dien Monnik, 'ie dien niet overtuigd, immers tot zwijgen heeft gebragt. Éven ge-  ZWINGLIUS. (ULRICUS) ï& gelukkig fleagde zwinglius in eenen redetwist mei twee andere zendelingen en aannam gers der iloomfehe Kerke. Door die overwimiinge, en door zijne aanhoudende voordrage van den predikftoel, aliengskens veld winnende, gelukte het den moedigen Hervormer, de groote meerdtrne;.! zijner Gemeente in zo verre tot zijne gevoelens over ie haaen, dat, te Zurich, de Mis afgefchaft, en, op den denienden April des Jaars vijftienhonderdvijfëntwintig, het Avotdmaal op die wijze wierdt uitgedeeld, zo als nog neden aldaar en in de overige Gemeenten der Hervormden gebruiklijk is. Omtrent dien zelfden tijd vernam men ook te Zurick eenige beweegingen, verwekt door de befaamue Munftetfche Wederdoopers, i'onregt, door zommige Kerkelijke en Waereldlijke Hillori fchrijvers verward met de zagtztnnige en vredelievende Mennoniten of Doopsgezinden. In 't eerst, zege men, tragtte zwinglius die lieden, door minzaamheid en zagtzinnigheid, tot ftaan te brengen; doch wanneer deeze middelen niets baaien, gaf hij hen over aan de waereldlijke Overheid, welke hen, door gevangenis , ballingfchap of andere harde middelen, zogt uit te roeien. „ 't ls noodig", fchrijft elders mosheim , „ op te merken, „ dat zwinglius niet altoos dezelfde middels ter bekeiringe aanwendde , als. luther: ook was hij 'er, in bijzondere „ gelegenheden, niet, vreemd van om geweldige maatregels te gebruiken tegen de zodanigen, die hardnekkig de bijgeloovigheden hunner Voorvaderen aankleefden. Men wil ,, (_gaat hij voort) dat hij aan de wereldlijke Overheid zulk „ een uitgeftrekte *^nagt in Kerklijke zaaken hebbe roege„ fctireeven, als geheel onbeftaanbaar is met den aart van „ den Godsdienst. Doch, (voegt hij 'er nevens) over 'e „ geheel genomen, moet de nijd zelve erkennen, dat zijne „ oogmerken opregt waren, en zijne ontwerpen de hoogfie, ,, goedkeuring verdienden." Mosheims Engelfche Vertaaler, archibald maclainr, hoewel anders een ijverig verdeediger van zwinglius tegen aangewrevene vlekken,'febijnt geenen kans gezien te hebben, om de Kerkhervormer van deezes vlek rein te wasfehen. Be.  ^ ZWINGLIUS. (ÜLRICÜS ) Bekend is de fcheuring, welke, eerlang, en nog bij het leeven der aanvoerders der Hervorminge, voorviel tusfchen de Lutherfche en Zwitzerfche Kerken. De leere van zwinglius raakende het Avondmaal, gaf daar toe de vooraaama aanleiding. Lutiiek beweerde, „ dat het Lichaam en liet „ Bloed van Christus weezenlijk, fchoon op eené wijze „ welke 'smenfchen bevatting zeer verre te boven gaat' „ tegenwoordig zijn in bet Avondmaal, en tevens met het „ Brood en den Wijn den Avondmaalhoudenden worden ,, toegereikt." - Het gevoelen, daarentegen, welk zwn glius omtrent het Avondmaal beweerde, kwam hier op neder , „ dat het Lichaam en Bloed van christus niet weezen„bjk tegenwoordig zijn in het Avondmaal, maar dat het „ Brood en de Wijn alleen dienen tot uitwendige Teekens „ om in de gemoederen der Christenen, de gedagtenis van „ het Lijden en den Dood des Godlijken Zaligmakers, en ,, de weldaaden, daar uit voortkomende, te verlevendigen"; gebruikende zwinglius, in eene zekere pkats zijner Schriften, hier omtrent, deeze woorden: Coena Dominica non altud quam commhmorationis nomen meretur. wBeiï Ï?T: h°e ZCer °°k uit e!kander dopende gevoelens, hadden hunne voorftanders, zommigen L een me^ dan gemeen vermogen. Lieden van het hoogfte aanzien lie ten zich daar aan gelegen liggen. Phiups , tn^raf J t Hesfin t onder andere bedugt voor de fchadellike gevolgen welke, voor de zaak van het Protestantfche 'weezeni „Vt deeze gefchillen zouden kunnen ontft,a„, als hs^2' oo verre na nog geene bevestigde gedaante'hadt S toonde zich genegen, om, naar zijn Inzien, on de best' mogelijke wijze, een beflisfend einde te maaken J a Sonde d ™ dien dnde beft2mde » " Ï JaTreÖ:S uenhonderdnegeneatwintig, eene zamenkomst tusfchen de « fchUvoerende Leeraaren te Marpurg, om, ware 't mogeliS' aan het aanjiootlijk en voor de Hervorminge niet zïrt eere verftrekkende gefchil eene einde te maaken ^ 6 Zi]öe deS eerstS^oemden Honden oecolampawus, bücerüS en hedion ; de andere hadt tot mede-  ZWINGLIUS. (ULRICÜS) irJi medeftrijders melanchton, justus jonas, nevens osiakder, brentius en agriola. Zommigen hebben aangeteekend, dat vermits de, zo genaamde, Engelfche Zweetziekte, ten deezen tijde, te Marpurg regeerde, en daar door veele menfchen wierden weggeruit, de zamenfpraak reeds op den derden dag, wierdt afgebroken, en dp onderbandelaars uit elkander gingen; zijnde zij wel omtrent verfcheiden ftukken minnelijk overeen gekoomen, doch blijvende, evenwel, het voornaamfte gefehil, raakende de tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal, onbellist. Volgens zommigen zouden de gefehilvoerende partijen, met de volgende minne» lijke affpraafe, uit elkander zijn gegaan: „ Naardien wij het „ in da voornaamfte Geloofspunten met elkander eens zijn, 4, zullen wij ons, in 't toekooraende, van twisten en dispu.,, teeren onthouden, en God bidden , dat hij onze oogen, ,, aangaande het ftuk van het H. Avondmaal, wii verlich* „ ten, en ons een middel tot eensgezindheid aanwijzen." De bovengemelde was eene van des Zwitzerjchen Hervor* mers laatfte openbaare verrigtingen , in het ftrijdperk der Godgeleerde gefchilvoeringen. In het volgende Jaar 153° fneuvelde hij in eenen veldfbg, tusfchen de Protestanten van Zurich en derzei ver Roomschgezinde landgenooten, die, ter verdeediginge van het Pausdom, de wapens hadden aange» gord. „ Zwinglius (getuigt mosheim ) was bij deezen ftrijd „ niet tegenwoordig, om het bloedig werk eens Krijgsmans „ te verrigten, maar met oogmerk, om, door raadgsevingen „ en aanfpooringen, de manhafte verdeedigers van de zaak „ der Protestanten te helpen bemoedigen." Op welk getuigenis hij edelmoedig genoeg was deeze aanteekening, aan den voet eens blads zijner Kerküjke Gefchiedenisfe, te Iaaten volgen. „ De Lutherfchen (dus fchrijft hij) welke dit on„ gelukkig uiteinde van zwinglius aanmerken als een blaam ,, in het Charafter van dien grooten Man in 't bijzonder, „ en voor de Hervormde Kerk in 't algemeen, openbaaren „ eene grove onkunde van den aart en zeden der Zwitzer* „ fche Natie in deeze Eeuwe. Want gelijk alle de bewoo. „ ners van dat Land tegenwoordig in den wapenhandel op« ,, gebragt worden , en verpligt zijn te velde te trekken. XXXV. deel. L m wan-  «62 ZWINGLIUS. (ULRICUS) „ wanneer de verdeediging van hec Vaderland zulks vordert, „ dus was ten tijde van zwinglius deeze verpligting zo al„ gemeen, dat noch de Dienaars Van te Buangelie, noch de „ Hoogleeraars der Godgeleerdheid, van deezen Krijgsdienst „ verfchoond werden. Dus (gaat hij voort) fneuvelde ook „ in het eigenfte gevegt, waarin zwiKOLrus het leeven ver„ Ioor, hieronymus rotanus , een der Leeraars in de God,, geleerdheid te Bafe/.' Men wil dat zwinglius, den laar> ften adem haaiende, zijnen geest zou hebben uitgeblazen, met de godvrugtige en vertrouwende uhboezeming: Zij kun* run wel het Lichaam dooden; doch de Z,el kunnen zij niet dooden. sMans vijanden, voegt men 'er nevens, hienwen zijn l.chaam i„ vier ftukken, en, een vuur ontftoken hebbende worpen zij dezelve daarin, om ze te verbranden. Het Hart, evenwel, bleef onbefchadigd, en wierdt, naa verloop van etlijke dagen, door zijne vrienden gevonden. Zwinglius was, ongetwijfeld, een Man van ongemeene begaafdheden, en wordt met regt genoemd onder de eerften, d.e het werk der Kerkhervorminge bij de hand hebben genomen. Mosheim geeft hem dien verdienden lof, en voegt 'er nevens: „ Men moet zelf bekennen, dat die voortreffelijke „ Man reeds eenige ftraalen der waarheid zag, eer luther „ tot eene openlijke fcheuring met de Kerk van Rome „ kwam." Op welke woorden de Hiftoriekundige maclainb de volgende aanmerking laat volgen: „ Onze Geleerde Ge„ fchiedfchrijver (zegt hij) fchijnt dit niet met genoegen te „ erkennen, naardien de Duitjthers en de Zwitzers met el„ kander in gefchii zijn over de eer, wie van hun de eerfte „ ontdekking tot de Hervorming gedaan hebbe. indien even„ wel de waarheid hem genoodzaakt heeft , deeze bekentenis „ te doen, hij heeft dezelve van eenige verzagtingen doen „ gepaard gaan, die eer kondig dan nauwkeurig zijp. Hi| „ zegt, dat zwinglius reeds eenige paaien der waarheid „ zag, eer luther tot eene openlyke fcheuring met de Kerk „ van Rome kwam; om ons daar door in een denkbeeld te „ brengen, dat luther de waarheid kan gezien hebben, lang „ voor dat deeze fcheuring voorviel, en gevolglijk zo vroeg s, als zvracuus. Doch (gaat gij voort) het is te over be. kend»  ZWINGLIUS. (ÜLRICUS) tftj „ kend, dat de laatstgenoemde, reeds zedert zijne vroegfte jaaren, zich grootlijks hadt geërgerd aan verfcheide der „ bijgeloovige gebruiken d;;r Roomfche Kerke 5 dat hij reeds ,, in den Jaare 1516 een aanvang hadt gemaakt om de Schrif„ tuure voor 1 Volk te verklaaren, en de dwaalingen eener „ bedorvene Kerke , hoewel met groote voorzigtigheid ert „ gemaatigdheid, door te baaien, en dat hij zeer e.'ele en ,, uitgebreide denkbeelden hadt van eene Algemeene Hervar. minge, op dien cgenrten tijd, dat luther bijkans het ge„ heele llelzel der Paaperij nog aankleefde, de Afhaten al„ leen uitgezonderd. Luther (voegt hij 'er nevens) ging „ zeer langzaam voort in de bevrijding van de voorcerdee„ kn der Opvoeding, waar van zwinglius, door de krsgt „ van een ftout vernuft en ee; e ongenieene maate van ken. ], nisfe en doordringendheid, zich zeer gemakiijlr. onifloeg."—■ JMosheim den bovengemeiden lof, met éene fchroomvallige hand, aan den Zwitzerjche Hervormer hebbende toegezwaaid, offert aan luther, door 'er onmiddelijk op te Iaaten volgen» „ Hij (zwinglius) werd, egter, naderhand, fterker aangemoedigd, door het voorbeeld, en onderrigt door de Schrif„ ten van den S»xifche Hervormer 5 en dus kreeg zijn ijver „ voor de goede zaak nieuwe kragt." Ook bij deeze uitdrukking vondt de meer ger oemde Ecgelfche Vertaaier ma* claine zich verpligt, van zijnen Schsiiver te veifchilicn, en, naar ons inzien, geenzins op zwakken grond. Aldus fchreef hij in eene Aanteekening op de bovenfhande woorden s „ Dit „ is wederom niet naauwkeurig. Uit de naastvoorgaande „ Aantekening, en uit de egtfte Gefchiedkundige Gedenk, fchriften blijkt, dat zwinglius de Gewijde Schriften voor ', het Volk verklaard, en het Gezüg en de Opperhoofdigheid van den Paus in twijfel hadt getrokken, vóór dat da " naam van luther in Zwitzerland bekend was. Daaren* boven, in llede van eenige onderfigting van den Duitféha Hervormer te ontvangen, overtrof hij hem zeer verre in )| Geleerdheid, Bekwaamheid en Oordeel, en was veel beter , gefchikt om zijn Leermeestet dan zijn Leerling te zijnj „ gelijk de vier Boekdeelen in folio, welke wij van zijn» „ Werken hebben, ten overvloede bewijzen." La Ms* \  'fr ZWINGEIUS. (ULRICUS) Lol J ' 6 OflT^*»* van den geleerden MOiHiiM, nog eenige trekken, zwinglius kernerkende overneemen. M Udalricus zwinglius (dus fchrijf hij elders) „ een ^witzer van Geboorte, begaafd met een ongemeen " ïMf M *berpZinnig oordeel, vervuld met eenen „ brandenden ijver voor de Waarheid, was de Grondvester „der Hervormde Kerke.» (t'Onregt, derhalven, gelijk uit verfcherden bijzonderheden in dit Artikel duidelijk genoeg is g bleken, wordt dan die eere, door veeien, uit onkunde Tnln / u 61 voorvaüed' aan calyinüs toegefchreven. Indien den Hervormden eene menfchelijke benaaming moet aankleeven, die van Zwingliaanen zou hun beter dan de naam van Calvinisten pasfen). „ Deeze groote Man (ver„ volgt mosheim).wilde in de Piegtigheden en Bijbangzels „ des Openbaaren Eerdiecsts, veele dingen, welke luther „ met verdraagzaamheid en toegevenheid genegen was te ,, dulden , als Beelden, Altaaren, Waschkaarzen, de Duivel. „ bezweering en de Oorbiegt, verbannen en affchafF-n Hij „ hadt niets minder op 't oog in zijn Land, dan eene wijze „ van Godsdienstoefening in te voeren, uitmuntende door „ haare eenvoudigheid, en, zo verre als mogelijk was af „ gefcheiden van alles, wat eenigermaate fttekken kon'om „ den geest der bijgeloovigheid te voeden.» Overneemenswaardig i, de Aanmerking van den meer genoemden maclaine op dit gedeeite des Ontwerps van den voor 't overige bij hem hooggefchatten Zwinglius. „ Het ontwerp (merkt ,, hij aan) van zwinglius was zekerlijk voortreffelijk; maar „ in de uitvoering daar van ging hij, misfchien, te verre „ en ging meer te raade met de Voorfchriften der Rede' „ dan met het geen de Menfchelijke Natuur in haaren tegen' „ woordige ftaat vordert. De tegenwoordige Vereeniging „ tusfchen Z,el en Lichaam, welke gezamentli/k werken, in „ de bedrijven van de Zedelijk werkende Weezens, zelf in „ die, welke meest afgetrokken en gezuiverd fchijnen, maakt „ het noodzaaklijk , om met de uitwendige Zintuigen zo " 7 a ■ au- de yerflandeli>ke Vermogens te raadpleegen, „ m de infteiling van den Opeabaaren Eerdienst. Daarenbc* „ vea  ZWINGLIUS. ( ULRICUS) 16S „ ven (vervolgt de Engelfche Aanmerker) tusfchen eenen „ Eerdienst, die zuiver en wijsgeerig zedelijk is, en esnen „ plomp en tastbaar bijgeioovigen Eerdienst, zijn menigvul„ digs tusfchen beiden gelegene om Handigheden, door welke „ een zedelijke Eerdienst aandoenlijker en opwekkender kan „ gemaakt worden, zonder daarom tot bijgelovigheid over „ te flaan. Een aanzienlijk gebouw, een itaatlijk muzijk, „ eene wel aangelegde reeks van uiterlijke gebaaren, fchoon h zij in zich zelve onze Gebeden niet een zier aaugenaamer ,.. en welbehaagelijker bij de Godheid maaken, dan als of ze „ zonder deeze omftandigheden haar werden opgedraagen, „ doen, nogthans, eene goede uitwerking. Zij verheffen het „ gemoed, zij verwekken in hetzelve eene gevestigde en „ ftaatelijke aandoening, en zijn dus bevorderlijk tot de „ vuurigheid van deszelfs Godsdienftigheid." De vermaarde joannbs calvinus, hoewel, wat de hoofdzaak der Godsdienftige leerbegrippen aangaat, in de voetdappen van zwinglius treedende, verfchilde, nogthans, van hern in eenige bijzonderheden. Zwinglius hadt een plan van Leere en Kerktucht ontworpen , en ook ingevoerd. Dit plan behaagde niet in allen opzigte aan calvinus : weshalven bij dienftig oordeelde, hetzelve, in zommige opzigten, te veranderen en te befchaaven. Om bet verfchil tusfchen deeze twee doorluchtige Kerkhervormers te doen blijken, lust het ons, hier eene opgave te doen van die verandering of befchaaving. Dezelve bepaalden zich tot de drie volgende bijzonderheden. De eerfte bijzonderheid was deeze: „ In zijn Ontwerp „ van Kerkbeftuur (wij bedienen ons van de woorden van „ den Hooggeleerden mosheim) hadt zwinglius eene vol„ dtekte en onbepaalde magt, in zaaken van den Godsdienst, „ aan de Burgerlijke Overheid afgedaan, en de Kerklijken „ op een trap van Ondergefchiktheid geplaatst, die veelen „ mishaagde; maar tevens erkende hij eene zekere Onderge„ fchiktheid en verfchil van rang onder de Dienaars der Ker„ ke, en oordeelde het zelfs raadzaam, aan hun hoofd een ,, blijvenden Voorzitter of Superintendent te ftellen, bekleed „ met zekere maate van toevoorzigt en gezag over 't geL 3 i, heele  I« voor gelijk van rang en agt„ baarheid verklaard worden. >,' Ten tweede» fmaakte het gevoelen, door zwinglius, H ten opz.gte van het Avondmaal, omhelsd, in geenen deele s, aan Calvin, die, om de gewenschte vereeniging met de „ Lutherjche Kerk te bevorderen en geraaklijker te maaken, 5, een ander in plaats ftelde; 't welk overeenkomftiger fcheen „ met de Leere dier Kerke, en 'er, in de daad, maar wel„ nlg van verfchilde. Want daar de Leer van zwinglius „ alleen eene figuurlijke Tegenwoordigheid van het Lichiam 0 en Bloed des heeren , door de Tekens van Brood en Wijn afgebeeld , erkende , en een Godvrugtig herdenken ,, aan oen Dood van Christus, en aan de Weldaaden daar door den Menschdomme verworven, ajnmeikte als da „ eenigs vrugten van de viering des Avondmaals, gaf cals, vin aan dit ftufc eene gjhsel andere uitlegging. Hij er» „ kende eene weezenttjie, hoewel Geestlijke, Tegenwoordig„ beid van Christus in dit Bondteken: of, om dit met an„ dere woorden uit te drukken, hij beweerde, dat waare ?? Christenen, die, met een leevendig Geloove, tot de vie* m fifg dJe gewijde {aftelling toetraden, op eene z&kere ii wij?o  ZWINGLIUS. (ULRICUS) l0y „ wijze vereenigd werden mei den mensch christus; en „ dat, uit die vereeniging, het geestlijk leeveu der ziele „ nieuwe kragt ontleende, en tot een hooger trap van zui„ verheid en volmaaktheid opklom. Deeze foort van fpreek„ wijzen (vervolgt de Hoogleeraar) vondt men ook in de „ Kerkboeken, door luther opgefteld; en, naardemaal cal- vin, onder meer andere dingen, aanmerkte, dat de God„ lijke Genade, door de onderhouding van 'sheeren Avond. „ maal, den Zondaaren toegebragt en verzegeld werd, zijn „ veelen tot de gedagten gekomen, dat hij het gevoelen om„ helsde, \ welk voorgefteld wordt onder de barbaarfche „ benaaming van Impanatie (Fierbrooding), en maar zeer „ weinig verfchilde van de Leer der Luthctfche Kerke, om„ trent dit gewigtig Onderwerp. Wat hier van ook moge „ weezen, (fchrijft mosheim verder), zijne (calvin's) be- glippen verfchilde wijd en ver van die zwinglius voor„ ftotidt: Want daar, volgens den laatstgemelden, alle Chris~ 9, tenen, zonder onderfcheid, wedtrgeboorenen of onweder- gehoorenen, deel konden verkrijgen aan het Lichaam en „ Bloed des heeren, bepaalde kalvin dit voorregt alleen „ tot de Godvrugtige en Wedergeboorene Belijders van jst, sus naam. „ Ten Derden. Het voljlrekt Befluit van god, wegens „ het toekomend en eeuwigduurend lot der menfehen, 't f, welk geen gedeelte maakt van de Godgeleerdheid van „ zwinglius , was een Hoofdleernuk in het Geloof van „ calvin, die de volgende Leer met allen ijver inboezemde, dat god, door van alle eeuwigheid een gedeeelte des „ Menschdoms ter eeuwige Gelukzaligheid, en een ander „ gedeelte ter eicdelooze elande te fchikken, tot het maaken „ van dit onderfcheid door geene andere beweegreden was „ aangezet, dan door zijn eigen goeddunken en vrye wil„ leueor." Tot dus verre loopt mosheims berigt, wegens bet verfchil tusfchen de twee hoofden der Hervormde Kerke, in de drie gemelde bijzonderheden. Voorheen hebben wij verhaald, hoe zwinglius, ftraks naa zijn aanvaarden van den gewijden Dienst, eenen aanvang maakte met de verklaring van het Euangelium van mattheus, L 4 Ze'  ZWINGLIUS, (ULRICUS) bevoegde L«L; en. Te"«B«n«. ™« h« oordeel van gliubL,u :■ geenZ'Di Van ^lemlen ontbloot. Zwingliu bep«Ide zijne ublegkunde en geleerdheid niet biTda v n ,f£heetBoeketGNier ™'M°> -"«"^ HooVduu^tan^^ek ExT * ^ 3tekend ? *««-™» «n* gelee dhetMn H dW eerfte Hervo™»> welke de God» *Tgi£otJa Z T ee" Zamenuelzel heb. ding tot fe eT f?8'* °f K"r,e en /«** boewe niet itTf ^' W"rin Leerftukken, ^•Srter\S^rT' WOrde" behande'd' heefc h)i « ^ e7:iderhand:ninJT« IZ1 DeelJ2 )ner Werken' ^gelaschr. „ Dit Boek" The Z Z c^Z^dTkut8e Gefüdeais der ^ <™ ter, recula geheten, in 't vervolg de Echtgenoote van rudolfus gualt*8US , een Man van geen gering aanzien en vermogen. Zie hottingebus; ruchat, in zijne HU ftorie der Zwitzerfthe Reformatie; J. l, Mosheim , Kerklijke Ce/chiedenis} h. venbma, Hiftoria Ecclefue Chris* tjaiue. Zwolle, of, gelijk zommigen fchrijven, Zwol, is een vermaarde, kooprijke, fraaie en aangenaame Stad, in de Provincie Overijsfel, en was aldaar, tot op de Omwenteling des voorgaanden jaars, in rang de derde of laatfte onder de drie ftemmende Steden van dat Gewest. Zij ligt ééne mijl van Deventer, twee mijlen van Kampen, in het Westlijk gedeelte van het Kwartier van Zalland, niet verre van den Ysfelftroom, fchuins tegenover het Gelderfche Steedtje Hat. tem, aan het riviertje de Aa, 't welk door de Stad loopt, ?en vervolgens zich in de rivier de Vegt ontlast. Omtrent den oorfprong der benaaminge zijn het de Oudheidkundigen op verre na niet eens. Eenige Schrijvers leiden den naam af van het woord Wol, en den fterken hand;l, welke eertijds daar in wierdt gedreven; zij beweeren, dat Zwal eene verbastering zijn zou van IVol of d'tVol, of fVolfiad. Even zo verre gezogt als deeze, is de afleiding, door picart geopperd. Hij zoekt den oorfprong in het woord Zaal, volgens hem, in de oude Scijtbifche taal, van weike de onz« zoude ontleend zijn , een Heerenhuis beteekenende; welk woord, door de onderfcheidene buigingen door Zal, Zuii, Zuol, in Zwol zou zijn verwandeld. Anderen, wederom, beweeren, dat de Stad haaren naam heeft ontleend van het wel dijen of zwellen der runderbeesten, in de grazige weiden, in welke, zedert, de Stad wierdt gebouwd; of ook wel van de gezwellen, aan welke het vee, op dien grond, plagt onderhevig te zijn. L S Doch  s7° ZWOLLE. Doch wij willen met zo onzekere gisfingen, meest van Wch.jnlijkheid ontbloot, onzen tijd fpillen, noch des Lee«« geduld m.soruiken. 't Geen wij, volgens de geloof, waardigfte oirkonden, als zeker kunnen berigten, is, dat, «1 lang voor dat de Stad gebouwd wierdt, men hier een Kerspel vondt, welk den naam van Zwol voerde. Aldus is «r nog een Brief voorhanden, door bernulphos, Bisfchop van Utrecht gegeeven, in den Jaare duizenden veertig, n t welken blijkt, dat het gemelde Kerspel toen reeds den naam van Zwolle voerde. Bisfchop beenulphcs fchonk, bij 11\l if', V pïtr°onfChap d6r Ke"Pe'kerke van Zwole InJZ VM, DeTten We!ke *if£e* zede»> «ns en sndermaal, door volgende Bisfchoppen wierdt bekragtigd. Jl A b°v™*™U* ««spel lag een Dorp, Middelwijk genaamd Door zijne voordeelige ligging e„ andere gunftige omftandigheden, groeide dit Dorp, al gaande weg. in aan«ten en vermogen. De ingezetenen wierden rijk en magtig jot zo verre, dat zij, in den jaare twaalfhonderddertig,^ ch in fta« bevonden, om willmrom, vijfendertigen BbfiS van Utrecht, eene goede fomme gelds te v»rfttekk»n Z verfterkinge van zijnen Burgt of Kasteel Hardenherg- als mede, om hem ,n het daar aan volgende jaar, bij tf ftaan met een aanmerkelijk getal manfehap, in den oorlog, welken hij tegen de Drentenaars voerde, en die hij, door deeze hulp gefchraagd, overwon, en van hunne vermetelheid, in den opftand tegen het geheiligd hoofd der Kerke, de dêer lijkfte gevolgen deedt ondervinden. Niet onbeloond bleef deeze dubbele dienstbetooning. f„ •rkeotemsfe der toegebragte hulpe, begiftigde de Mijtervorst de Dorpelingen, ,n den Jaare twaalfhonderddrieëndertig, me Stads Voorregten; hij fteide twaalf Burgemeesters aan, om de Stad, en eenen Schout, om het omliggende land te richteo en te beftuuren. Daarenboven fchonk hij aan de nieuwe Stad verlof, niet alleen , om door het graaven van eene breede Graft, en het aanleggen van eenen houten Wal zxh te mogen beveiligen tegen de gewelddadigheden, welke, bii «anboudenheld, gepleegd wierden uit de omliggende Stinzen «»f Heerenhulien, welke, ten de,zen tijde, zo veele fchuil- plast-  ZWOLLE. 17» plaatzen van plondmars en roovers waren; maar hij gaf, daarenboven, bevel, aan een groot geta! landlieden en boeren, in dtn omtrek woonagtïg, om den nieuwe Stedelingen, ter voortzettinge en befpoediglnge van dien arbeid, de behulpzaame hand te bieden. Op den zesè'ntwintigiten Julij des bovengenoemden jaars, overleedt Bisfchop willebraud in de nieuwe Stad, weike, zeriert haare verheffing tot dien rang, beftendig Zwol wordt genaamd. Onzeker is het, of zij reeds vroeger, en toen zij nog een Dorp was, dien naam gavoerd heeft. Van tijd tot tijd groeide de Stad in aanzien en vermogen der bewconeren, en in gaal van wooniügen. Te midden van dien bloeieuden (land trof haar een deerlijke ramp. Verfcheiden omliggende heerfchappen, onder welke men de Heeren van voorst met naame genoemd vindt, den toenemende luis» ter der Siad met een nijdig oog aanfchouwende, lieten zich, door den boozen ceest der wangunst, zo verre vervoeren, dat zij, in den Jaare dertienhonderdvieréntwintig, in dea nacht voor den feestdag van St. margariet, de S;ad in brand fiaken; die, van wegen de houte huizen, met riet gedekt, hoedanigen, tot nog toe, de meeste huizen waren, zo fpocv dig voortfloeg, en met znik een alverr.ielend geweld, dat, van alle de gebouwen, geene andere, dan het Kerkje van Bethlehem en regen, andere zeggen, vijfhuizen, behouden bleeven. De gedagtenis van dien Brand heeft men, in het Volgende tweeregelig Tijdvaers, bewaard. PostM, pest ttia C, post X duo, quatuor I que Kox Margar tollis igni tu coticita Zuollis. Tot merkelijke hoogte moet, ter deezer tijd, het vermogen der Zwollenaaren geïlegen geweest zijn Wint, niette» genftaaude hunne Stad niets dan een puirhoop vertoonde, wierden zij, egter, daar door niet afgefchrikt, om hand aan het werk te flaan. De herbouw wierdt fpoedig bij de hand genomen. In de plaats van houten en leemen, zag rnen c» fleenen huizen ten voorfchijn koomen, met pannen of tegel» gedekt. Eene veel fraaier Stad, even als een Fenix, wierdt sJdas uit haaren asch geboren, Be»  . ZWOLLE. Belang is de gewoone drijfveer van verbintenis »worden de drukkendfte beleed gingen en ' ? tegen jan van disst, Bisfchop »M v JV°°8Sr inderdaad, deeze verbintenis, alzode MiSoï^ ^ « *i met de Z„tar „ «ne lilf JJ^'J" " de rooverijen, de land- en dorpplonderin enafdedenhn,zen, te beteugelen, waar toe hij met de'bemag igfg vari het Huis der Heeren van voorst eer,™ " " s"s'ng ,van Gelukkig flaagde de mug, het Kasteel moest voor de krag? ^ het geweld znner wapenen wijken. Toen noodzaakte hij, niet negTde Heeren van voorst, maar ook derzei^r u V, g burgers en ingezetenen van Zt^^S'^r"1''^ te, eene groote fomtne ge.ds te eta7en Om hu„ Zi zijner overmagt te doen gevoelen v ragt deedt ?n e^hriftlijk^S^ verbonden, de goederen hunner landgenoot niet m erte belofte inzonderheid de Heeren^ ïïï^ * Niet lang bleeven deeze getrouw aan hunne belofte V,™ K^neïwe^ bet platte Land van flj*^ ^^JS S deren moedw,l pleegende, met allerlei knevelarijen en «ld* afperzingen van de ongelukkige landlieden. Ta"Ta» " ^ vervulde .hans den Bisfchoplijken Zetel JZIZ ' goede oogen konde hij die onregtvaard^he^n T ftooringen niet aanfchouwen. In den tS- / ree-  ZWOLLE. m reeden bijval ontmoette. Die van Deventer en Kampen, insgelijks door Bisfchop jan van arkrl aangezogt, waren minder toefchietende, maar moesten, door toezegging van groote Voorregten , worden overgehaald. Ligt is het te denken, dat de zamenverbonden Edellieden , nu van den magtigen deun der Zwollenaar en verdoken, hun bedrijf niet ongewroken lieten. Alle het kwaad en nadeel, welks volvoering in hun vermogen was, berokkenden zij aan de Stad en derzelver Burgerije. Geholpen door de Heeren van rechteren, vielen zij in de Voordad, en leiden dezelve in kooien. Dien ramp wilden de Zwollenaars niet ongewroken Iaaten. Naa het afbranden der Voordad deeden de belegeraars een geveinsden aftogt. Thans waanende den kans fchoon te zien, vervolgden hen de Stedelingen; doch vielen, ongelukkig, in eene hinderlage. Een goed getal der uitgerrckkenen liet 'er het leeven. Zeventig der rijkde burgereu vielen in de handen der vijanden, en wierden gevanklijk weggevoerd. Niet dil zat, intusfehen, de Utrechtfche Bisfchop. De Zwollenaars, eenigermaate, aan hun eigen noodlot overlastende, hadt hij de handen vol werk met het maaken van toebereidzelen tot het beleg en de bemagtiging van het Huis te Voorst, de voornaame bron van 'sLands onheilen. Doch vermits het jaargetij te verre was verloopen, om, in het waarfchijnlijk vooruitzigt op een gewenschten ultflag , de belegering van een Kasteel, om zijne derkte vermaard door het gaiufche Land, te onderneemen, vondt de Bisfchop geraaden, de volvoering van zijnen toeleg tot in den volgenden jaare dertienhonderdtweeënzestig, te verfchuiven. Verfcheiden tusfchenvallende hinderpaalen en de menigte en grootheid der toebereidzelen waren oorzaak, dat het werk der belege* ringe niet vroeger dan in de maand Augustus des gemelden jaars ondernomen wierdt. Yverig waren , midlerwijl, de Zwollenaars onledig met het beraamen van diendige middelen en maatregelen. Zij vervaardigden allerlei foort van Krijgsgereedfehappen, onder andere een foort van Oorlogstuig, Blij. den genaamd, op de Romeinfche wijze. Volgens het verbaal of de gisfing van zommigen, zoude een z«ker Plein in de  *74 ZWOLLE. de Stad Zwol daar van den naam van Blijmarkt ontleend fiebben, om dat de gemelde Gereedfchappen op dien plek wieraeu gereed gemaakt. Van geen geringen dienst, of om beier te zeggen, de voornaame oorzaak der bemagtiginge vm het Kasteel was deeze toerusting. Niet aileen beukten de Zwollenaar*, met groote fteenen, de vervaarlijk dikke en zwaare Muuren van het Kasteel, maar wierpen ook doode krengen, nevens drek en allerlei vuiligheden in de Graften s waar door een befmettende flank uit dezelve opging, en het water ondrinkbaar wierdt. Deeze list deedt eene gewenschte im werking. Da belegerden, door aanfteekende ziekten verzwakt en gebrek aan water lijdende, vonden zien gunod. zaaat het Kasteel over te geeven, wiens fterkte, voor het overige, nog geruimen tijd tegenftand zou hebben kunnen bteaeo. Vijftien weeken hadt het beleg geduurd. Naa dat hex Kasteel tot den grond toe was geflegt, fchonk de Bis. fchop de fteenen, zijnde allen louter Duiffteen, aan de ZwoU ienaaren; welke dezelve vervolgens verorberden tot den op. bouw van den St, Michleh Toren en Kerk, waar mede in den Jaare veertienhonderdzes een aanvang wierdt g-maaktgelijk blijkt uit het volgende Tijdvaers, welk men aaii eenen fteen des Torens plagt te leezen» O MichaeL SanCte, tVrres aht Omtrent deezen tijd wierdt te Zwolle een tooneel geopend krielende van fchrikwekkende gebeurtenisfen, aangerigt onder fchijn van de Vrijheid te willen handhaaven, doch volvoerd op eene wijze, welke duidelijk toonde, hoe dit edel beginzei geenzins de eenige of de waare drijfveer was. De Overlieden der Gilden, of Gildemeesters, waagden eene pooging om de gedaante der Stadsregeeringe te veranderen. Gerugfleand door hunnen invloed op het volk, veelen van 't welk in hunnen dienst was, ondernamen zij dien verre uitzienden aanflag. Hun eerfte bedrijf was eene openbaare weigering om zich aan het gezag van den Raad te onderwerpen. Zo dikmaals 'er iets van de Puije van het Raadshuis zou worden afgeleezen, vergaderden zij in het Gildëhuis, 't welk tusfchen de Praauw- en Paapenftraaten ftondt. Zo ras da Geheimfchrijver ophieldt met leezen, of zomtijds nog vroeger, riepen de Gildemeesters luidkeels: Dat verfiaan wij zo niet! Dat willen wij anders hebben ! Geene moeite liet de Wethouderfchap onbeproeft, om de tegenfianders van hutt gezag tot reden te brengen, en tot hunnen pligt te doen wederkeeren. Nu eens beloofden zij beterfchap, en zich ftil te zullen houden; doch dit was van'korten duur: telkens hervatteden zij hunnen moedwil. De Raad, zijne onmagt kennende, om tegen den fterken ftroom op re roeien, vervoegde zich tot den Bisfchop, met verzoek om hulp, en ter verhoedinge van Regeeringloosheid en den uiterften ondergang van den algemeenen welvaart. De Kerkvoogd zondt eenige manfehap, die, in St. Lucia-nacht, door beöelling van den Raad, heimelijk in de Stad wierdt gelasten, met bevel om zich na de Groote Markt te begeeven, als de Klok honderd zou geflagen hebben; 't welk kort naa middernacht gefchiedde. De feestdag van St. lucia , naamelijk, was de tijd, op welken, van ouds, de Keure der Gemeenslieden plagt te gefebieden; waarnaa de avond en een gedeelXXXV. Dm, M t«  *r$ ZWOLLE. te van den nacht aan de vrolijkheid gewijd was. De Gildemeesters, zich insgelijks in hun Gildehuis vermaakende bevonden zich, naa middernacht, nog bij elkander. Onverwagt wierden zij van de gewapende manfchap overvallen, en vervolgens na de Markt gebragt, alwaar, bij voorraad, eenige Scherpregters en Biegt vaders waren bijeen gekoomen. Zommige Gildemeesters, die vroeger gefcheiden waren, nevens eenige andere Roervinken onder de gemeente, wierden van hunne bedden geligt, en na de zelfde plaats gebragt. Hier nam men hun de Biegt af, waar toe, egter, veeien, om hunne befchonkenheid, niet gefchikt waren, en leide hun vervolgens het hoofd voor de voeten. Het getal der onthalsden wordt op honderdèüdrie begroot. Hunne lijken wierden in het Portaal der St. Michiels Kerk, in een groot gat, begraaven. Een goed getal burgers verliet de Stad, anderen wierden gebannen. Door deeze ftrengheid wierdt de twist tusfchen den Raad en de Gemeente wel gefust, maar niet uitgedoofd. Door bemiddeling van den Bisfchop van Munfler ontvingen de uitgewekene en ballingen, in den Jaare veertienhonderddrieëntwintig, verlof om te mogen te rug keeren. Het regt van Zilver te munten was, door de Stad Deventer, en, waarfchijnlijk, ook door Kampen, reeds zedert den aanvang der Veertiende Eeuwe, geoeffend. De Zwollenaars, hoewel geen geld flaande, hadden, egter, de raadpleegingen. met de andere Steden, over het Muntweezen, telkens bijgewoond. Omtrent den afloop der Eeuwe ontvingen die van Zwolle, van Keizer frederik den derden, het regt, om niet alleen Zilver, maar ook Goud te mogen munten. Geene middelen liet .de Raad onbeproefd, welke ftrekken konden om den bloei, welvaart en het genoegen van Stad en Burgerije te bevorderen of te vermeerderen. Overijsfel was, voor langen tijd, vermaard door de zucht ter aankweekinge van nutte kennisfe. Bekend is het Doorluchtig School van Deventer, en vermaard om het groot aantal van geoeffende verilanden, die aldaar zijn aangekweekt. DeZwollenaars, door zo een loflijk voorbeeld opgewekt, en overtuigd van den luister, welken diergelijk eene ftigting aan hunne Stad 200»  een groot aantai. GHJJEMEESTERS op beTEKSIUÏAG vjusSTIATCIA, utdkn nacht, op de GROOTE MARKT te ZWOTJ.E ONTHOOFT. XXXV. Dipl .IV.   ZVVOLLË. 179 zoude bijzetten, beraamden de noodige fchikkingen, volgens welke de Jeugd en Jorgelingfchap onder hen in taalkennis en andere fraaie weetenfchapperi, naar den fmaak der eeuwe, konden onderwezen worden. Daarenboven werkte de Natuur kragtdaadlg mede, ter be. Vorderinge van den welvaart der Stad. Een onvermaardë Stroom, het Zwarte Water genaamd, die de Muuren van Zwolle befpoelt, doch, zints onheugelijke tijden, niet bevaarbaar was geweest dan voor Schuiten en andere ligte vaartuigen, nam, al gaande weg, eene andere gedaante aan. Dé toeneemende fchnuring van het water der Zuiderzee, aatt den eenen kant, en, aan de andere zijde-, de uitloop van een menigte Veenwater, 't welk, zedert de uitbreiding der Turfgraaverijen, telkens toenam; en eindeïijk de ontlasting van het Vechtwater: alle deeze oorzaaken {panden te zamen, Om aan het gemelde Zwarte Water eene diepte te doen be* komen, dat het van fchepen, welke zes en meer voeten diep gingen, konde bevaaren worden. Maar zo voordeelig de Natuur aan onze Stad was, even ongunftig was dezelve da twee andere Overijsfelfche hoofdlieden. Door de geduutigö opwerping van Zand wierdt de Tsfel, aan welke dezelve gelegen zijn, bijkans onbruikbaar voor Schepen, die eenig aantal Lasten konden voeren. De bovengemelde verandering was oorzaak, dat de Scheepvaart en Koophandel van Zwolle zeer aanmerkelijk begonnen te bloeien: voornaamlijk, om da£ de Westfaalfche en Duitfche Kooplieden hunne goederen (en koopmanfchappen met aanmerkelijk voordeel over deeze Stad verzonden, dewijl ze hier door bevrijd waren van het betaalen van den Ysfeltol, die te Kampen gevorderd wierdt. Ongelukkig gaf deeze vermeerdering van welvaart der Stad Zwolle aanleiding tot een hooploopend misverftand meE de Stad Kampen, 't welk in daadlijkheden uitbrak. De Kampenaars, naamelijk, waren, al zints langen tijd, In hef bezit geweest van eenen Tol op den Tsfel; een voorregt, door Bisfchop frederik van blankenheim hun vergund. Zij hielden flaanden, dat dit regt zich zo verre in de Zuiderzee uititrekte, als men eene diepte van drie en eene halve El waters peilde; en, gevolglijk, dat de fchepen, die in of nie M a h«  **° ZWOLLE* vlf 7 W kWameD' 20 wel 1114 de zulfee, die den Ysfel bevoeren, tot het bets.ien van deezen Tol verpligt waren. De Zwollenaars, van hunnen kant, befchouwden hf voorgeeven van die van Kampen al, eene nieuwigheid, en we,gerde„ voiftrektelijk, zich daar aan te onderwerpen. Eerst X„mn' , 1 ^«toogen, de Sjezen gefchillen bij te «eggen. Doch toen deeze niet baaiten, kwam men ten bn. jen laatfte, tot feit.ijkheden. Een Zwolsch ïhiT-kS.Ï den Jaare v.jftienhonderdtwlntig, door de Kampenaars, gewapenderhand, genomen; en toen zij zich niet wilden iaaten S n °m h6tZelVe 18 °ntflMn' naraea de Zwollenaar» eenige Burger, van Kantpen gevangen. Deventer, deezen aanftootlijken en hoogloopenden twist haarer Zuster.Steden be e, Vr^T aan2ieDde' ,radt 318 middela"es beiden. Vrugtloo», egter, waren alle haare poogingen. Met even weintg vrugt zonden de Staaten van het NederSt hunne Afgevaardigden na de overhoopliggende Steden óm door hunne tusfchenfpra.k, den twist een einde té doen Te.' men Vrugtloo, zelf tradt de Bisfchop van'Siï, « zelfden oogmerke, met zijn gezag tusfchen beiden. De eeni- Z^Z Wdke ",le deCZe tusfc^> * «*« ■S J . aa°' 318 mede eenen Rentmeester, die al! ' hoG'vP v,n h D de" Bisfch°P wierdt betaald, ten behoeve van Hertoge karel invorderde, maar hij paarde ook tT^rnbet ui:fchrijvan van *^**.ï**,™ d g tot dag, zwaarder wierden, en door de uitgeputte ingezetenen naauwlijks en niet dan zuchtende konden worden 2 floeg het woest gepeupel zijne fchendige handen, en verniel* de het, benevens verfcheiden andere kunstftukken. Naa deezen uitflap hervatten wij den draad der Waereldlijke Gefchiedenisfen. Hoewel de Zwollenaars in het Ver* bond der Utrecktfche Vereeniginge waren getreden, weiger* " den zij, nogthans, Staatfche Bezetting in te neemen. De Roomschgezinden, die nog een zeer aanzienlijk getal uit* maakten, en altoos op hunne luimen lagen om hunnen Godsdienst wederom in het voorgaande aanzien te herflellen, zog» ten zich van die gelegenheid te bedienen, om de Spanjaar* den in de Stad te brengen. Schier was dit ontwerp naar hunnen wensch uitgevallen. Niettegec (taande alle de leden der Wethouderfchap, nevens de Hoplieden der Straaten^ 'sPrinfen zijde hielden, hadden de afgezette Magiftraaten , gefierkt door eenigen uit de burgerije, wien het hart over: Spanje hing, de zaaken, onder de hand, indiervoege weeten te beleggen, dat zij in de maand Julij des Jaars vijftienbanderdtechtig zich genoegzaam meester van de Stad zagen. Heime» lijk hadden zij eenige boeren binnen doen koomen, en onder de band berigt gezonden van den toefiand der zaaken aan den Heere marten schenk, met verzoek dat hij ter hunner hulpe zich zou gereed houden. Niet zo heimelijk kon dit alles volvoerd worden, of de Onroomfchen kreegen de lucht van den toeleg. Zij verfchansten zich op de Groote Markt, hielden de St. Michiels-Kerk, het Kerkhof, de Kamper Poort en den zo genaamden Rooden Toren bezet, en zonden, intusfehen, aan de twee andere Hoofdlieden om hulp en onderhand; met dien gevolge, dats naa verloop van twee dagen, eenig Krijgsvolk van Kah$en, en twee Vaan» dels uit de burgerij van Deventer, ter "Njrmex, hulpe aankwamen. De bode, welke het verzoek na Deventer hadÉ overgebragt, wierdt, in het wederkeeren, jammerlijk ver-, moord door de Roomfcbe boeren. Diergelijk lot trof den Zoon eens Burgemeesters van Kampen, terwijl hij, om denl Zv/olfche Hervormden bij te fpringen, aan bet hoofd eemget burgers van zijne Vaderftad, in aantogt was. Maar deeze moord wierdt den boeren uit het Mastenbroekfche, welke denzelvea gepleegd hadden, betaald gezet, door het uitplon. XXXV. deel. N : van Zwoke en der andere Steden een openlijke inbreuk gefchiedde. Zints dit voorval ontmoeten wij, in de Vaderlandfche Gefchiedenisfen, geene voorvallen, in welke onze Stad meer bijzonderlijk betrokken was, geduurende eenen langen reeks van jaaren. Dat ftilte en vreedzaame tijdperk mag gezegd worden, ten einde te zijn geloopen in den Jaare zevemienhonderdvijfè'nvijftig. In dat jaar, en zedert levert bet voorgevallene binnen Zwolle verfcheiden gebeurtenisfen op, welke wij, den draad der lotgevallen tot heden toe willende aan elkander binden, niet robgen overflaan. 't Is bekend , hoe haare Koninklijke Hoogheid, Moeder van den gewezenen Stadhouder willem den vyfden, in het gemelde jaar, aan de Staaten van Friesland halt verzogt, met haar een Plan te beraamen, raakende de beftelüng op de N 3 Voog-  *98 ZWOLLE. Voogdijfchap met den aankleeve van dien, over haare kinderen, ingevalle de Gouvernante, geduurende derzelver Minderjaarigheid, mogt koomen te overlijden. Gelukkig flaagde dat Plan in het genoemde Gewest. Al vroeger hadt Gelderland, omtrent het zelfde onderwerp, een befluit, tot haar genoegen, genomen. Hier door gemoedigd, wendde de Gouvernante het oog na Overijsfel, en fchreef aan de Staaten van dat Gewest eenen Brief, waarin zij dezelven voorfloeg, omtrent de Voogdijfchap, naar het voorbeeld en in het voetfpoor der twee genoemde Gewesten, insgelijks zodanige voorziening te doen, als zij vertrouwde van hunne gewoone voorzigtigheid en ijver voor het Huis van Oranje, en het bandhaaven der tegenwoordige Regeeringsgelleltenisfe, en hier in door verwijl geene gelegenheid te geeven, tot misveiftanden, en voor den Staat verderllijke oneenigheden. Het goedvinden der Staaten hier op te gemoet ziende, boodt zij aan, tot meerder (poed hunner Raadpleegingen, zich niet te willen onttrekken om haare Bedenkingen, indien zij dezelve mogten verlangen, te Iaaten toekomen. De Overyfelfche Staaten, op den gewoonen Landdag in Maart te Zwolle, deezen brief ontvangende, namen denzelven danklijk aan, en verzogten om de mededeeling der aangebodene Bedenkingen van de Vrouwe Gouvernante. Welhaast ontvingen zij een Ontwerp, 't welk door de Afgevaardigden der drie Hoofd, fleden wierdt overgenomen. Deventer verklaarde, zonder eenig uitftel, 't zelve aan te neemen, zo verre die Stad aanging; Burgemeesters van Kampen en Zwol deeden desgelijks. Doch dit werk, 't geen, in 't eerst, zo vlug fcheen te vlotten, haperde in beide de laatstgemelde Steden, waar de Gezwooren Gemeente, of, gelijk men ze bij verkorting doorgaans noemt, Meen/e, geen genoegen nam in eene en andere bijzonderheid tot het Stederegt behoorende. Te Zwolle deeden Burgemeesters de Gezwoore Gemeente buitengewoon bijeen vergaderen, en aan dezelve de brieven der Gouvernante, met bet Ontwerp, voorleezen; bijzonder voorhoudende de punten tot de Stad betreklijk, verklaarende dat mi èm 'm daadüjk hunne toeftemming gegeeven hadden, ver»  ZWOLLE. W verzoekende de Vrienden van de Meente hier in hun voetfpoor te volgen. De Meente hieldt het Voorftel in beraad, en verzogt, dat het geheele Plan, één dag of meer, mogt leggen in de kamer van 't Stadhuis, waar de verkiezingen van Burgemeesters en Gemeensmannen 's jaarlijks gefchieden, om 't zelve aldaar te kunnen nagaan en overweegen. Dit wierdt geweigerd ; zij drongen deezen billijken eisch niet verder aan; doch de verlangde toeftemming nog uitftellende, kreegen zij een nader aanzoek van den Magiftraat, om zulks te doen, en deeze zaak voort te zetten: op eene derde en dringender aanmaaning, gefterkt door het voorbeeld van Deventer, leverde de Meente, wel verre van toeftemming te draagen, een beredeneerd weigerend befluit in, 't welk te meer onze opmerking verdient, dewijl zodanig een verfchynzel van wederfpraak en het voorftaan van Regten, 'er veel opziens baarde. Wij zullen 'er eene en andere trek uit overneemen, en teffens aantoonen, wat hier 't verfchil was. Naa eene hartlijke betuiging van alleszins te willen medewerken tot heil der Stede, en van gereedheid om in alles toe te ftemmen, wat haare Koninglijke Hoogheid, mogt voordraagen, in zo verre de Privilegiën en Wetten der Stad, welker heilige bewaaring de groote Burgerij van alouden tijde aan de Gezwooren Gemeente, onder dierbaaren Eede, vertrouwd hadt, eenigzins zouden kunnen toelaaten, merken zij op, dat zij, het tegenwoordig Voorftel met de Stads oude Wetten en Privilegiën vergeleken hebbende, moesten vastftellen en vertrouwen, dat haare Koninglijke Hoogheid, van welke men bij mogelijkheid geene volkomene kennisfe van alle de veelvuldige bijzondere Stad- en Landregten vergen kon, in gevalle zij van de waare gefteldheid, en van de zonderlinge Voorregten der drie Hoofdlieden van Qverijsfel, en bijzonder van Zwolle, grondig berigt bekomen hadt, zeker zou onderrigt geweest zijn, „ dat de Stad Zwolle eene „ Vrije en van niemand afhangende Stad was, wier Regee„ ring beftondt in zestien Burgemeesters, verdeeld in acht „ Schepenen, en acht Raaden, mitsgaders in achtenveertig „ Gemeensluiden. — Dat de Regeering van Burgemeesteren alken voor .één jaar was. — Dat de keur der BurgemeesN 4 terea  ™ ZWOLLE. " die nfll,Ve°lk0inen MD de Gezwoore Gemeenten ftondt, om » *e ahe jaar, op den gezetten dag te doen. - En dat Z :tLf Z°Ts wp^itot Schep2cen en » . maal! ' ™ * g™' die siaa" « vooren, en voor. ;; S'vcSS^,Raaden geweest wweD« °f wei de- defïf aSf ha"glii;!!eld e" dit OPPerW *r Stad, had- SeTen lZ 1H nde'J Wa"U£er Ze langsn **n dezelfde SS hl ,W1Crdt' hadde" die' biï Stads willekeuren. Z izfa!IP denJ 0Btrek V3n éétl i3" beperkt; op dié van 11 ^ Gezwoore<* Gemeente'de aanftelling "Ï^T °«Wev». voor één enkel jaar! mo.te ê7 dS Wet' die aanfle,,eD; ande'e *»»■"«■ gen mogen zij daar in nog maaken, nog gedoogen. On- do nhjk kwatn het hun, derha.ven, \0or\ 'zich eenen anderen Eed te verbinden, oa regeerde Burgemeest rs voor eén langer tijd dan één jaar, en wel zo langde zullen doen ' ZtSZ',t0t^ de MeerdeW^d van den tijdlijken ErfiUdhouder of Erfftadhouderesfe. Jl? eena verandering in da Stadsregten konden zij £Ln S f°g..°0k aa" *ud««»P en Steden, ondj dea minften mdragt op Stads Keuren toelaaten. Zulks zou JfT kl|n"en/eeven» '■ daar uit te befiuhen tot zekere •fhargelukhetd, welke de Eer van het oöafhangelijk zZ op geenerlei wijze lijden kon: te meer nog, doordien, in voonge dagen, de Heeren van de Ridderfchap geene ger ngê Poog.Dgen oP dit ftuk gedaan hadden, waar uit een bekende tweelpalt onder de Leden van den Staat ontftondt, poogingen, door hunne Voorzaaten, in tijds, en zodanig ve*. lirt K a th;C!'.federt eene ,engte van iaa™» niemand aan de beftendigbeid van der drie Steden volftrekte onafhangelijkheid meer getornd hadt. Wel te regt oordeelden zij, dat haare Koninklijke Hoog. heid behoorde te begrijpen, dat de Regeerigsform der andere geweten, ais mede. de geringere Priviligiéa van de Steden  ZWOLLE. aor in dezelve, bijzonder van het nabuurig Gelderland, daar zij alle aan de Provinciaale Staaten , en aan een Hof onderworpen lagen, van Overijsfel en de uitfleekende Voorregten der drie Hoofdlieden in dezelve oneindig verfchilden, zo dat het geen elders, agtervolgens den gedaanen Voorflag, zonder eenige zwaarigheid, hadt te werk gefteld kunnen worden, in Overijsfel, en wel bepaald in Zwolle, niet kon gefchieden zonder de gronden der Regeeringe, door alle Regenten bezwcoren, te beweegen. Zij wenschten, dat de Gouvernante de Stad bij haare aloude en altoos welbewaarde jaarlijkfche en- onafhangelijke Keuren zou befchermen, en bij nader overleg, wel willen bepaalen, dat, in het ongelukkige geval van Minderjaarigheid, dezelve Keuren, zo van Raad als Meente, ondertusfchen en tot de Meerderjaarigheid toe, alle jaaren zouden moeten gedaan worden, op dezelfde wijze en met dezelfde uitwerking als voor den Jaare 1747. Hier in konden zij niet zien, dat eenige zwaarigheid ftak, of voor de Stadhouderlijke Waardigheid, of voor de tegenwoordige Regeeringsform; dewijl de Meerderjaarigheid daar zijnde, het Regeeringsbeftel, agtervolgens het Regee* rlngsreglement van den Jaare 1675, den Heere Erfiladhouder zou worden ingeruimd, zonder eenig nader befluit of fchikking. Op dit Reglement hadden zij hun Eed afgelegd, en konden zij niet wel verftaan, tot het doen van een nieuwen Eed, op de thans gemaakte fchikkingen. Zij wenschten dat deeze bezwaaren, bij eenen brieve, ter kennisfe van haare Koninklijke Hoogheid mogten gebragt worden. A|le Leden der Zwolfche Meente, ondertusfchen, waren niet van dit begrip der Meerderheid; eenige leverden, ten bewijze hier van, eene Tegenverklaring in, dezelve daar op grondende, ,, dat de Voorregten en Privilegiën en de „ bijgebragte Artijkelen van het Stadsregt, alleen gefchikt naar eene Regeeringsgefteltenisfe van een Stadhouder ont* „ bloot, niet toepasfelijk waren, op de tegenwoordige ge„ lukkige Regeeriügsgefteltenisfe, bij welke de beftelling der „ Leden van den Magiftraat volkomen ftondt, en afhing van „ het welbehagen van den Heere Erfiladhouder, of die geeN 3 j, nen9  ZWOLLE. „ nen, die den Stadhouder vertegenwoordigt.'* Geen wonder oat lieden, die dus dagten en redenkavelden, het vaardig toetreedt der Stad Deventer, fchoon vonden, en ala voorbeeldiijk aanpreezen. - De Magiftraat, met boven opgegeeven Befluit der Meerderheid verlegen, deedt haar best om 'er verandering in te bewerken; doch deeze bleef volharden bij het ingeleverde Befluit. Te Kampen was de Gezwoore Gemeente, althans eene Meerderheid van negenentwintig tegen zeven, op den zelfden grond als de Zmlfche, tegen de bepaaling, dat, geduurende de veronderftelde Minderjaarigheid, de Regeering in de Steden zou aanblijven, en dat, bij openvalling, de vervulling zou moeten gefchieden onder goedkeuring der Ridderfchappe; verfcheide zamenroepingen baarden geene verandering. De Magiftraat verzogt die groote Meerderheid om haare redenen in gefchrifte te Hellen, ten einde ze aan de Gouvernante mogten gezonden worden; doch zulks wierdt van de hand geweezen, onder aanbod van dit wel te willen doen, indien haare Koninglijke Hoogheid zulks zou eifchen. De zwaarigheden te Zwolle door de Meente ingebragt, hadt men aan de Gouvernante overgefchreeven. Zij gaf eer' lang ten antwoord, dat zij wel afzag van de Poenale Claufule raakende den Eed, die alle Regenten, mitsgaders de Gemeenslieden, zouden moeten doen op de gemaakte fchikking wegens de Voogdijfchap ; doch dat zij bleef aandringen, op de twee andere tegengefprokene punten, te weeten de Jaar. lijkfche volduuring der Leden van de Magiftraat, die ftaande de onderftelde Voogdijfchap in Regeering zouden zijn, en de goedkeuring der verkiezing van Regenten, door Ridderfchap en Steden, als oefenende de Voogdijfchap, geduurende de onderftelde Minderjaarigheid. — Schepenen en Raaden te Zwolle, de Gezwoore Gemeente bij een geroepen hebbende, lazen het fchrijven der Prinfesfe voor, en leverden het over ter nadere overweeginge, met allen aandrang om 'er in toe te ftemmen, ten einde de Magiftraat in ftaat zon gefteld worden, om van wegen de Stad, in dit gewigtig en geen uitftel lijdend werk, ter Vergaderinge van Ridderfchap «n Steden, nevens de andere Leden, die meerendeels gereed  ZWOLLE. aos waren, te helpen befluiten. — Naa gehoudene overweeging bleek, dat eene kleine Meerderheid thans het Voorftel met de gemaakte veranderingen omhelsde, hieldt de Minderheid het daar voor, dat, in eene zaak van die natuur geene overftemming kon plaats hebben. De Magiftraat kon egter goedvinden, die Meerderheid volwigtig te keuren, en de Meente te doen fcheiden met de gewoone bewoording, de Vrienden van de Meente worden bedankt! Dan 't was hier mede niet afgedaan; op de gewoone Vergadering van Raad en Meente in Junij, leverden dertien Leden een breedvoerig Voorftel in, ftrekkende om de gehoudene handelwijze der Regeeringe ten opzigte van Meerderheid, in eene zaak die met eenpaarigheid moest gefchieden, te wraaken, en aan te toonen, dat die Meerderheid, eens gefteld zijnde dat zo mogt gelden, hier op geene voegiijke wijze plaats hadt, wel fterk zich verklaarende tegen de ongeregelde flappen in deezen gedaan. Ondanks de kloekmoedige tegenkantingen en hartige taai der Zwolj'che Meente, wierdt de zaak doorgedrongen, en het Reglement op de Voogdijfchap, in overeenftemming met Gelderland en Friesland, vastgefteld. Een gefchil van eene andere natuur, reeds vroeger begonnen, doch, in het bovengemelde jaar ten einde geloopen, hadt, geruimen tijd, veel beweeginge veroorzaakt binnen Zwolle, het hoofdtooneel van dat gefchil, en verbiedt ons, hetzelve onaangeroerd voorbij te flappen. Het gefchil betrof eenen Leeraar der Hervormde Gemeente te Zwolle, anto. mus van der os. In den Jaare zeventienhonderdachténveertig, van 'sGraaveland, derwaarts beroepen, nam de oneenigheid, kort naa zijne komst aldaar, eenen aanvang, groeide ailengskens, en nam, van tijd tot tijd, allerlei gedaanten aan. Zie hier, hoe eene bekwaame pen de opkomst, voortgang en afloop der veelgerugtmaakende zaake met eenige algemeene trekken, hebbe voorgedraagen. , Ligte verdenkingen van onregtzinnigheid, van welke het gerugt de komst van van der os te Zwolle reeds was voorUit geloopen, gaven wel ras aanleiding, om, met meer dan gewoone oplettenheid, toe te luisteren, en 't ontbrak niet «.'•.,., aan  2°4 ZWOLLE. aan de zodanigen, onder zijae Amprgenooten, en de Leden der Gemeente, die welhaast grond waanden te vindon, om hem te befcbuldigen, en zulks met de daad deeden. Eene groote maate .van verdraagzaamheid hem eigen, wederhieldt hem van fterke uitdrukkingen, en boven al van uitvaaren tegen anders gevoelende Cnristenen, waar door hij, binnen kort, de gewoone haatlijke Godgeleerde Scheldnaamen van Armtmaan en Sociniaan moest hooren, en zich in onaangenaamheden, met de meesteu zijner Amptgenooten en veele ■leden vondt ingewikkeld, die ftapels gecnigenisfen inleverden wegens zijne afwijkingen van de Leer der Kerke in veele Geloofsftukken. Hij bleef, te midden van die onlusten, op den zelfden trant leeruren, en verfchafte zijne partijen ftoffa van beklag, an Kerkenraad, op Kiasfis, oP Sijnode, en bij Buitengemeenten^ aan tegen- en verdeedigfchriften was geen einde; de Staaten van Overijsfel, en zijne Hoogheid wierden 'er mede gemocla. De omftandigheden waar in hij zich bevondt zette hem te meermaalen aan tot de keuzen van ftoften, waar in hij voor 't vrij onderzoek in den Godsdienst pleitte; genoeg voor zijne Vijanden, om hem niet alleen als een Verbreeker van alle Kerkltjke Banden, ten- toon te ftellen; maar ook dat nadeehge vermoeden van hem in te boezemen, ais of hij, ten eenigen tijde, zulks omtrent de Politieke Wetten zou befiaan, ten minften in bedenkinge te geeven of hij, die het eerfte deedt, wel te goed was tot het laatfte. In'zulk een licht poogde men hem te doen voorkomen, bij haare Koninklijke Hoogheid; die blaam weerde hij af, en wisc te gen de gedaane befchuldigingen van Ketterij uit zijne Leere* .getrokken, zich dermaate te zuiveren, dat niet flegts eenigen zijner Amptsbroeders, maar de Hoogleeraars joh. van den üonert en joh. jac schultens hem van de aacgetijgde befchuldigingen vrijfpraken. — Wel verre van hier in te berus- ' ten, voer m;:n voort met Bezwaaren in te brengen, en de KerkHjke Handelingen liepen, in dit jaar, af met een Sijnodaal Befluit, 't welk hem voor afgezet en ontzet van alle deelen van den Heiligen Dienst, en zijne Standplaats opengevtdien verklaarde, verzoekende de Regeering van Zwolle, dit  ZWOLLE* a*S dit geftreeken Vonnis der Sijnode te onderfteunen en te bekragugen, „ ten einde 't zeive, gelijk het in de Handelin„ gen der Sijnode ftaat uitgedrukt, in weêrwil van alle lis— „ tige on geweldaadige poogingen van den Vorst der Duis„ ternisfe, en Vader der Leugenen, en tot voorkoming van „ alle Confuflen, die door het uitvoeren van de bedreigin- gen van Do. van der os, om, niet tegengaande het ,, onregtvaardig Oordeel van de Stjnode van Overijsfelt „ evenwel onder gods hulpe te zullen voortvaaren, om zijne ditrbaare Gemeente van Zwolle , met Leer en Lee» „ ven te fiichten, zouden knnnen ontftaan, zijne uitwer» „ king mogt doen." Zijn Verzoekfchrift bij de Magilbaat baatte niet, Het eerfte Befluit was, een Bev?l tot ftfiftand van zijn dienst tot nader order; en weinig dagen daar naa gevolgd, door een gebod om zich van alle deelen des Heiligen Dienst te onthouden. Van der os, hadt zich op een Sijnode Na'ionsal beroepen, en.de Sijnode van Overijsfel dit beroepers aangenomen; hier op gronde hij bij de Magiftraat te Zwolle een verzoek om befcherming en handhaaving tegen i!le kwelling en verongelijking, en het behouden zijner Jaarwedde, tot den tijd, dat de uitfpraak van het Sijnode Nationaal, de zaak geheel zou hebben afgedaan, zich zo lang als wettig Predikant te Zwolle aanmerkende, fchoon hij, alleen uir gehoorzaamheid aan 't Befluit der Regeeringe, den dienst niet waarnam. Doch men begreep in dit Verzoek, zo als het lag, niet te kunnen treeden: men hieldt hem voor geen Predikant meer; maar zou bij, iugevalle een Sijnode Nationaal ten zijnen behoeve wierdt uitgefchreeyen, en hij daar zegepraalde, terftond als wettig Predikant in de Zwolfcke Gemeente herHeld worden, als of hij onafgebroken daar geftaan hadt, de gewoone Jaarlijkfche Wedde genieten, en ook, *t geen hij in dien tusfchen tijd hadt moeten misfen, wederkrijgen. Eerlang wierdt hem het Avondmaal en de Zitting in der Predikanten bank ontzegd. Hier mede liep eene zaak, die zo veele jaaren hing, ten einde, 's Mans Partijen zegevierden; doch veelen oordeelden, dat de Christlijke liefde en zagtmoedigheld in deeze handelingen uit het ooge verboren waren. Va»  boo* ZWOLLE. Van het Sijnode Nationaal, waarop vam der os zich hadt beroepen, is niets geworden. Wat 's Mans volgende bedrijf aangaat, wij vinden aangeteekend „ dat hij, eenigen tijd „ Amptloos geleefd, doch zijne Godgeleerde Studiën voort„ gezet hebbende, deels tot die gevoelens verviel van wel„ ke men hem voorheen, als ftrijdig met de Leer der Ker„ ke, befchuldigde, Zijn lust tot het Predikampt, en 't be.»» grip dat hij zijne Medechristenen, zo veel mogelijk, ten „ nutte moest weezen, deedt hem befluiten, bij eene kleine „ Gemeente der Doopsgezinden in de Beverwijk, het Leer„ aarampt te aanvaarden; doch tot hetzelve kon hij niet wor„ den toegelaaten zonder den Doop der Bejaarden te onder„ gaan, die aan hem wierdt toegediend, 't Geen der Heer„ jckende Kerke geen geringen aanftoot en gelegenheid gaf „ tot veele Gefchriften, waar op hij niet goedgevonden ,, heeft te antwoorden: 't welk zommigen hem, ten kwaade „ geduid, en anderen hoogstprijslijk gekeurd hebben; dan „ 'er waren onder de Doopsgezinden die met de penne zijn „ gedrag in deezen verdeedigden." Vervolgens wierdt hij in eene veel talrijker Gemeente dier Gezindheid, te Oostzaandam beroepen, alwaar hij, onder het genot der agtinge van alle verftandigen, en tot algemeen genoegen, den predikdienst heeft waargenomen tot in den Jaare zeventienhondvijfënnegentig, wanneer hij daar van vrij willigen afftand heeft gedaan; hebbende zich, zedert, met der woon na Zwolle begeeven, alwaar hij, ondanks het voorgevallene aldaar, onafgebroken veele vrienden hadt behouden. Een rijklijk aandeel hadt de Stad Zwolle in dé bemoeijingen, welke vooral in den Jaare zeventienhonderddrieëntach. tig eenen aanvang namen, en vervolgens met zo veel ij vers, dat 'er het geheele Land van gewaagde, wierden voortgezet. Het nabuurig Deventer hadt aan de Zwollenaaren den toon gegeeven. Niet alleen hadt men aldaar een Twaalftal BurgerGecommitteerden aangefteid, van wegen de Gilden geiastigd om met de Stads Regeering, over eenige zaaken, de algemeene belangen betreffende, in onderhandeling te treeden, maar ook, ter aanmoediginge der Burgerwapeninge, een Vrijcorps opgerigt. Die van Deventer het werk naar genos-  ZWOLLE. zo? noegen verrigt hebbende, zonden daar van een omftandig berigt aan de Gilden der Stad Zwolle, dezelve aanfpoorende om dit hun voorbeeld te volgen. In eene Vergadering der voorzittende en naastvoorzitteude Leden wierdt de Brief geopend, geleezen, en daar over geraadpleegd; men vondt goed zes perfoonen uit de Gilden te benoemen, om met zes anderen uit de Burgerij, deezen Brief rijplijk te over weegen, en hunne gevoelens daaromtrent aan de Gilden en verdere Burgeren mede te deelen. Dit Twaalftal oordeelde het noodig en zeer dienftig om in Zwolle, even als in Deventer, een Burgercommisfle te maaken. Kort hier op wierden 'er zeven uit de Gilden, en zeven uit de overige Burgerije, zonder ouderfcheid van Godsdienstgezindheid, tot die waardigheid aangefteid; van welke gebeurtenis zij niet nalieten die van Deventer berigt te zenden, met aanbod van eene vriendnabuurlijke Verftandhouding. Welhaast was dit Lichaam in werkzaamheid en leverde een Verzoekfchrift over, wegens de Drostendienften, het Regt van de Jagt, en de Militaire Jurisdictie, en het affchsffen der Aanprijzingen. Gelijk ook de Gemeente den Erfftadhouder eerlang voor dezelve bedankte. — Drukten zij in dit opzigt de voetftappeo der Deventerfchen, niet min deeden zij zulks, in een Vrijcorps, als een Leerfchool in Krijgskunde, op te rigten, en de geregelde Wapenoefening der Burgerij tot ftand te brengen. Een bewijs, hoe na den Zwollenaaren de veiligheid en het behoud van het Vaderland aan het harte lag, vertoonde het volgende jaar. Bij de opneeming van den ftaat van de Verdeediging des Lands was gebleken, hoe die ftaat wel weereloos mogt heeten. Daar over deeden die van Deventer hun beklag. De Zwollenaars, van den zelfden geest als hunne nabuuren gedreven, herhaalden de hartige taal, mee welkezij hunne Stads Regeering hadden toegefproken. „Naauw„ lijks (dus lieten zich onze Stedelingen hooren) is een „ fchandlijk gevoerde Oorlog tegen het Rijk van Engeland „ geëindigd, of wij zien ons, door een niet min gedugten „ en ondankbaaren Nabuur, die door de fchatten der Repu„ bliek, en door het bloed van 's Lands Ingezetenen is groot „ gemaakt, op nieuw aangevallen. „ Het  *o8 ZWOLLE. „ Het geheel verval van 's Lands Fortificatiën en Fron„ tieren, veroorzaakt door eene Direétie, waar van in de Jaarboeken van geen een Volk eenig voorbeeld te vinden is, doet het hart van elk Nederlander bloeden, die daar uit, met ontroering en verontwaardiging de vermeerdering „ ziet van het dreigend gevaar, het geen de geringe Magt ,, van deezen Staat, in vergelijking met die van onzen Vijand, „ reeds genoeg gedugt maakt. „ De halftarrige werkloosheid, in ipijt van de geheele „ Natie, geduurende den gantfchen laatften Oorlog uitgehou„ den, en het vooruuzigt, dat de zelfde Directie, die onze „ Froutieren en Fortificatiën verwaarloosd heeft, en de oor„ zaak dier werkloosheid geweest is, over 'sLands Magt, ,, al weder, immers gedeeltlijk, het beftuur zal Voeren, zou„ den ons voillrekt moedloos maaken, zo niet hoe langs hoe meer, de braave Regenten, door eene ontwaakte en „ haar belang kennende Natie onderfteund, tbons meer dan „ te vooren, in ltaat waren, de Uitvoerende Magt de Be. velen van den Souverain te doen eerbiedigen. ,, Doch, zal dit met de daad gefchieden, dan zullen, voor zeker, daar toe nu aanftonds, in 't begin van deezen „ Oorlog, de noodige en kragtdaadige Voorzieningen moeten „ gefchieden, en dan zal vooral de Raad van Staaten van „ een ander Ministerie moeten voorzien zijn, dan 't geen „ 't welk de oorzaak is, van dien weerloozen ftaat, waar „ in zich de Fortificatiën en Frontieren thans bevinden. „ Blijft de Uitvoerende Magt aan den Souverain onder» „ worpen, en worden, in deeze kommerlijke tijden, bij een „ Collegie, 't welk op 'sLands befcherming eene zo naau. „ we betrekking heeft, bekwaame, werkzaame, en Vader* „ landlievende Ministers gebruikt, dan is 'er nog hoops ge„ noeg over, dat de Natie, op het voetfpoor haarer Voor. „ ouderen, goed en bloed opzettende, het Vaderland en de Vrijheid, tegen derzelver Vijanden, zal kunnen verdeedi„ gen; doch , zal dit mogelijk worden, dan zal zij ook daar toe moeten worden in ftaat gefteld, waar toe het „ voorzeker volftrekt noodzaaklijk is, dat, met allen fpoed, „ de Frontieren en Fortificatiën in den best mogelijken ftaat „ van  ZWOLLE. ao£ j, van tegenweer gebragt, en de Natie in *t algemeen ge» „ wapend en in de behandeling der wapenen onderweezea „ worden. „ Een vereischte, 't welk inzonderheid in deeza Provin,, cie plaats heeft; daar men aan derzelver weerloozen toe„ ftand niet dan met fchrlk kan denken: terwijl uit het Rap„ port der Heeren Gecommitteerden van. de Provincie van ,-. Holland blijkt, dat de kundige en braave Generaal du „ mouun, reeds over lang een Plan ter verfterking van dee,, ze Provincie, en van deeze Stad in 't bijzonder, hebbes „ overgegeeven; doch 't welk het lot ondergaan heeft, om „ met zo veele anderen, agter de bank geworpen te wor„ den. „ Wij hoopen dan , dat nu ook, dit of zodanig ander „ Plan, als in deeze omftandigheden mogelijk en best ge„ fchikt is, met allen fpoed, zal worden in 'c werk gefteld, gelijk mede dat , op het Voetfpoor der Provincie van „ Utrecht, en overeenkomftig de Grondwet van den Staat, „ de Ingezetenen deezer Provincie in 't algemeen gewapend „ en in den Wapenhandel onderweezen zullen worden; ten einde dus in ftaat te geraaken, om ook met vrngt, met „ eige hand en ter verdeediging van het lieve Vaderland „ mede te werken: vertrouwende, dat het daar toe Over„ ijsfets Ingezetenen, die van ouds af nimmer fchroomden „ zich tegen allen Slaavernij, .ook ten kosten van hun lee„ ven en bezittingen, te verzetten, aan geen moed ontbree„ ken zal. „ Wij gevoelen wel, dat de uitvoering van dat alles aan „ zwaarigheden onderworpen, en kostbaar voor den Lande zijn zal; doch meenen, dat geen zwaarigheden, hoe groot ook, zo dezelve niet geheel onoverkomelijk zijn, in dee0, ze omftandigheden één oogenblik beletten moeten het ge~ „ heele Land in een zo veel doenlijk weerbaaren ftaat te „ brengen." Zij verzogten over zulks de Stads Regeering de zaaken daar been te helpen ftuuren; „ dat 'er, van nu af aan, „ zodanige maatregelen mogten genomen worden, dat de „ Uitvoerende Magt,'vooral geduurende deezen Oorlog, in XXXV. deel. O n haare  ZWOLLE. „ haare natuurlijke ondergefchiktheid, aan den Souverain ge„ houden wierdt; op dat dezelve niet wederom de uitvoe- ring van de Befluiten en de Bevelen van den Souverai» j, zou kunnen nalaaten of uitftellen, en het Vaderland niee „ weder gevaar loope, om, als in den voorigen Oorlog, „ het flacthofter eener fchandelijke werkloosheid te worden tl en dat bij den Raad van Staaten een Ministerie* gebruikt „ wierde, 't welk uit kundige, werkzaame, en Vaderland„ Bevende Mannen, die van eene beproefde trouwe zijnde, „ het vertrouwen der Natie hebben, zou beftaan; en dat ten ,, minnen, geduurende deeze zorgelijke omftandigheden, de „ Diredie niet zou worden gelaaten aan de tegenwoordige s, Ministers, die door het fchandlijk verzuim, 't geen ten „ opzigre van alles wat het Defenfieweezen van het Land ,, betreft,^ plaats heeft, alle Fiducie der Natie verzwakÈ „ hebben." — Voorts verzogten zij, dat de Frontleren en Forfficatien van Overijsfel, door kundige Ingenieurs mogten onderzogt, en deeze, als mede de Stad, ten fpoedigften, in een behoorlijken ftaat van tegenweer gebragt worden; en om de Wapening en Wapenhandel der Ingezetenen. Niet vrugttoos was deeze voordragt. Tot de vermeerdering van Krijgsmagt, en de verdere middelen van Verdeediginge, wierdt, met toeftemming der Zwolfche Regeeringe, ten Lar.ds.fage van het Gewest befloten. op den zelfden voet, als daar toe, bij de Staaten van Halland, een befluis was genomen. Nog het zelfde jaar vertoonde twee voorbeelden van de koenheid der Zwollenaaren, in het handhaaven hunner Regten, en het voorftasn der Vrijheid. Boven hebben wij ver» haald, hoe men, te Zwolle, het befluit hadt genomen, voortaan geen agt te flaan op zo genaamde Recommandatien of Aa prijzhgen des Stadhouders in het verkiezen van Burgemeesteren, als hebbende deeze Aanprijzingen, zints een reeks van jaaren tot hier toe inderdaad de kragt gebad van bevelen, ingerigt om lieden, die van des Stadhouders hand vioogen, en blindeling deszelfs wil volgden, in het bewind te brengen. Tbans gebruik maakende van dit regt, wierdt, in de maand Januarij, eene opengevallene Burgemeestersplaats, doos  ZWOLLE. 211 door Keurnoocen opgedraagen aan j. d. van der wyk , Overfte Luitenant van het Genootfchap van Wapenhandel. — De andere ftap, blijk verwonende van de Vrijheidliefde en Eensgezindheid der burgeren van onze Stad, was gelegen in de opngting van dat Genootfchap. Het kwam niet alleen fpoedig aldaar tot ltaud, maar ook zonder die oneenigheden, welke in andere Steden tnsfchen zodanige Genootfchappen en de overige Burgerijeu meermaalen Hand greepen. Integendeel waren de Leden door de Burgerij, door bijna alle de Gildtn, en veele andere Burgeren en Ingezetenen, in hunne poogingen onderfteund geworden. Het beroemde zich op het voorregt, dat het niet alleen de toeftemming van 's Volks lieprefenranten hadt verkreegen, maar ook op de uitdruklijke begeerte van het Volk zeUe gugrond wasj terwijl ook eenige Gilden, ten betoon van aanhoudend genoegen, de noodige Vaandels hadden aangeboden. Doch boven el oordeelde 't zelve geen geringen luister daar uit te ontvangen, dat het den baron van der capellen tot den pol aan 't hoofd zag, die oij het vastftellen d.r We^en, in Januarij deezes Jaars, a^n de Leden van het Sctiutters Genootfchap eene Aanfpraak deedt, die 's Mans denkwijze, aangaande de Vrijheid, en derzelver gebruik, in zuilt een dag zette, dat wij niet vermogen aan dezelve eane piaats te weigeren. Het is met meer genoegen, dan ik woorden kan vinden, om uit te drukken, dat ik U lieden, dat ik ons al' len, dat ik deeze ötad, dat ik de goede zaak, de zaak ' der Vrijheid, geluk wenfche met het grootewerk, 'twelk ,) heden onder ons is tot ftand gebragt. " „ Ons eerfte zamenftel van Wetten was, gelijk Gijl. weet, - in veele opzigten onvoldoende; wij waren, reeds in onze ]\ eerfte bijeenkomst, genoodzaakt van 't zelve, in weezen„ lijke Artijkelen, af te gaan. En naardien eene Maatfchap„ pij, zo talrijk en van zulk een aard als de onze, niet lang zonder goede Orde, zonder goed Beftuur, beftaan kan, „ zo dagten wij, dat wij aan 't vertrouwen, waar mede „ Gijl. ons hebt vereerd, door ons tot ü lieder Officieren „ aan te fteilen, als mede aan da pligten, die deswegen op O a ,» ons  312 ZWOLLE. „ ons lagen, niet beter konden beantwoorden, dan door, zonder tijdverzuim, een hieuw zamenftel van Wetten te „ vervaardigen, en aan ü lieden ter overweeging voor te „ draagen; een zamenftel, waarde Schutters! waar in de „ Officieren, inzonderheid de Luitenanten en Vaandrigs, ge„ toond hebben dat zij in ftaat zijn, Opofferingen aan het ,, Algemeen te doen : en dat ü Ueier genoegen en belangen », hun meer ter harte gingen dan regten, die hun toekwa* „ men, en die zij, door middel van het voorig Plan, waar „ op zij aangefteid waren, wel en wettig hadden verkree» gen. „ Onze Maatfchappij was reed3 talrijk genoeg om alle t, die ongelegenheden te ondervinden, die alle zo oude als „ nieuwe Maatfchappijen ondervonden hebben, in welke de „ Menigte, in plaats van de Beftuuring haarer zaaken in „ handen van weinigen te ftellen, verkoozen heeft, zelve „ in eigener Pèrfoonen te regeeren. In de oude Griekfche „ Republieken, en de Republiek van Rome viel het Volk, „ dat is de Leden van die groote Maatfchappijen, in dit ,, ongelukkig denkbeeld; en dit was de oorzaak, dat die „ anders bloeijende Maatfchappijen, die, in andere opzig„ ten, gefchaapen fcheenen de Eeuwen te zullen verduurea, „ niets anders dan tooneelen van onafgebrooken verwarrin„ gen vertoonden, die op den ondergang van alle dezelve „ uitliepen. — Wijl onze Maatfchappij, gelijk ik gezegd » heb, reeds talrijk genoeg was, om alle de nadeelige ge„ volgen te ondervinden, die uit gebrek aan goede Orde, „ gebooren worden, en naardien de aard en oogmerken „ onzer vereeniging de goede Orde op een nog meer bij. „ zondere wijze onder ons noodzaaklijk maakten, zo meen» „ den wij voor alle dingen dezelve onder onze Maatfchappij te moeten uitvoeren. „ Wij hebben dit in ons zamenftel van Wetten gedaan; „ maar wij hebben ons ook herinnerd, fteeds voorgefteld, „ nimmer uit het oog verlooren, hoe klein de overgang tus„ fchen het handhaaven van goede Orde, en het bekorten „ der Vrijheid is; — hoe dat, van alle tijden, de fchreeu„ wendfte inbreuken in elkanders regten, ja de gruwelijkfte „ dwin-  ZWOLLE. s ij „ dwingelandijen onder het Menschdom, enkel en alleen or« *, der een glimpig voorgeeven van dat handhaaven van goe» „ de Orde, gepleegd en uitgeoefend zijn. Wij hebben, der„ hal ven, gemeend, bij dit invoeren van goede Orde onder „ de Maatfchappij, U lieder Regten, als Leden van dezelve „ aangemerkt, allerangstvalligst te moeten bewaaken, en wij „ beroepen ons op allen, tot wier kennis nu of namaals het „ door ons opgefteld Plan van Wetten zal koomen, of wij „ in deezen getrouw geweest zijn, of niet, aan onze grond„ beginzelen en verpligtingen. „ Overal, in alle zaaken, waar U lieder Invloed noodig „ was, zelfs waar die maar niet fchaden kon, hebben wij 9, aan denzelven zijnen loop gegeeven. Nimmer hadden de „ Leden van eenige Maatfchappij meer noch kragtdaadiger „ teugels in handen ter leiding, des noods ten bedwang, „ van hun, die zij tot Directeurs van dezelve hadden aan„ gefield , dan Gijlieden. Voor zo verre ons bekend is „ heeft geen Schutters Genootfchap, geene Burger fchutte„ rij, de magt om niet alleen de Officieren te benoemen; „ maar ook, in geval van misnoegen over derzelver dienst „ en gedrag, hun te kunnen ontzetten. Deeze Magt hebt „ Gijlieden en ik twijfel geenzins, of Gijlieden zult dit Ar„ tijkei der Wetten, zo als het ook in de daad is, fteeds „ aanmerken als de hoofdzuil, als het plegtanker van Ulieder „ Vrijheid, als Leden deezer gewapende Maatfchappij. Hier „ door zult Gijl. fteeds zo veel invloeds over uwe Officie- ren en Directeuren kunnen uitoefenen, als noodig zal zijn „ om elk tot zijnen pligt te houden. ,, Doch fpaarzaam, waarde Schutters! moet het gebruik „ zijn, 't welk Gijl. van dit middel moet maaken. Het „ moet, even als het ontzetten van kwalijk dienende Re„ geerders, in 't algemeen, een uiterfte zijn, daar Gijl. „ niet ligt toe moei, en ik houde mij verzekerd niet ligt s, toe zult koomen. Dit middel, hoe heilzaam in geval van „ nood, zou, te vaak, ofte onvoorzigtig gebruikt, erger 3, dan de kwaaie zelve kunnen worden. „ Vergunt mij, manhafte Schutters! nog een oogenblik et aaadagts omtrent een ander allergcwigtigst onderwetp. Ik O3 „ be-  414 ZWOLLE. „ bedoel den aart der Krijgstngt, die, zullen wij ons oog»", merk bereiken, onder ons dient ingevoerd te worden. — „ Het is de zugt tot Vrijheid, die ons heeft zamengebragt. „ De ondervinding van alle tijden en Volken hadt ons ge„ leerd, (gelijk ik mij onlangs bij eene andere gelegenheid „ uitdrukte; „ „ dat, zonder Wapenen te hebben, en die » „ te kunnen behandelen, het onmogelijk is, dat een Volk „ zijne Onafhankelijkheid buiten of binnenslands kan be„ „ waarer. Dat door de Wapenoefening onze Voorouder» „ „ Mannen waren gebleeven. Dat de Vrijheid, enkel door „ „ de Natie zelve, in eigener Perfoon, kan worden bew „ fchermd. Dat Burgers haare natuurlijke Lijfwagt zijn. „ „ Dat haar, in het midden van een ongewapend, weer»ï „ loos of verwijfd Volk, eenen zetel te willen ftigten , „ „ een harsfenfchim, een ijdele droom is." " „ Wij hebben ons over zulks, ten einde onze Stadgenoo„ ten, zo veel in ons is, gewapend en in den Wapenhandel „ geoefend te krijgen, en, inzonderheid, om zelfs voor on„ ze Perfoonen, de hedendaagfche Krijgskunde te leeren, tot », dit Militair Genootfchap vereenigd; maar nimmer zouden ,, wij dit ons oogmerk bereiken, indien wij ons niet aan eene naauwkeurige Krijgstugt gewenden. Het moet, der„ halven, onze wil en welbehaagen zijn; wij moeten allen „ daar in overeenftemmen, dat zo veel ondergefchiktheid „ onder ons zal plaats grijpen, als noodig zal bevonden „ Worden, om het voorgeftelde oogmerk te bereiken. Wij „ willen, derhalven, dat de noodige Orders en Commandos „ worden gegeeven, en dat zij worden ten uitvoer gebragt; „ doch men zou zich vergisfen, wanneer men die Orders 5, deeze Commandos aanmerkte, als den wil van den Offi« s,, cier of Onderofficier, die dezelve geeft. ■— Ween.» Man. „ nen! zij zijn de Orders de Commandos, zij zijn de wil „ en 't welbehaagen van het gantfche Genootfchap, Da „ Officier, of Onderofficier is flegrs de mond van het Ges, nootfchap. De Leden van het Genootfchap willen, das » die Orders, die Commandos zullen worden gegeeven, jtt „ aan hun zeiven worden gegeeven, en door hun zeiven ■m worden ten uitvoer gebragt, » De  ZWOLLE. tig „ De Leden van het Genootfchap volbrengen dus, in da „ daad, hunne eigene Orders en Commandos. Deeze be„ denkiug moet de Leden, (en ik bedoel hier voornaamlijk „ de jongere Leden, wier oordeel minder rijp en wier bloed «, meer vlugtig is,) de Correétien, die bun, (doch altijd, }, zo als onder vrije lieden betaamt, met befcheiuenheid,) „ moeten en zullen gegeeven worden, met genoegen doen s, ontvangen. Zij moeten nimmer vergeeten, dat den Knjgs» „ dienst te leeren, hunne bedoeling is, en dat zij dit voor4, geftelde doel nimmer kunnen treffen, dan door de, inges, volge van hunne eigene begeerte aan hun gegeeven Cor„ rectien en Bevelen, met alle uiterlijke vertoonmg van Mi„ litairen fpoed en bereidvaardigheid, ja met eenen uuerlij„ ken fchijn van Krijgstugtlijke gelioorzaamheld, te ontvan» 8, gen ea ten uitvoer te brengen. „ Wijl nu, manhafte Schutters! Ulieder Genootfchap tot „ ftand en dus het toppunt mijner wenfchen vervuld is, m neem ik deeze gelegenheid waar, om Ulieden mijne er„, kentenis te betuigen voor de eer, die ik heb genootet» „ van door Ulieder eenpaarige Hemmen aan het hoofd van „ hetzelve geplaatst te worden. —■ Niets zou mij sangenaas, mer zijn dan in die post met en onder Ulieden de Krijgs„ kunde te mogen leeren •, doch, om niet van andere belet„ zelen te fpreeken, mijne huislijke zaaken verbieden mij f, zulks. Zij hebben mij nimmer toegelaaten langer dan „ eenige Wintermaanden onder Ulieden te vertoeven, en het „ is zeer mogelijk dat mij zelfs dit voortaan niet meerder zal gegund zijn. — Ik zal de Regeering deezer Piovin„ cie niet verlasten; maar het is mij ondoenlijk een Post „ onder Ulieden te blijven behouden, in het waarneemen s, van welken ik, noch aan de piigten daar aan verknogt, „ noch aan mij zei ven zou kunnen voldoen. ïk ftel dezelve „ daarom ter dispofitie van 't Genootfchap, welks belangen „ ik des niet te min nimmer zal nalaaten, naar vermogen, „ te bevorderen, en welks goedkeuring en gunflig aanden„ ken mij fteeds dierbaar zullen zijn." Zo groot het genoegen was waar mede de luisterende Schutters deeze Aanfpraak van hunnen Kollonel hoorden, zo O 4 z-ef.  410 ZWOLLE. zeer bedroefden zij zich over den gedaanen afftand in 't ein. de; doch vonden reden van nieuwe blijdichap, toen zij, door onaflaatenden vriendlijken drang, hem overhaalden om van dit voorneemen af te zien, en hij hun beloofde dien pose, nog vooreerst, te zullen blijven bekleeden. Hoe verre ook het Genootfchap van Wapenhandel te Zwolle gevorderd was, bleef de fiurgerfchutterij nog in de oude laagte; zulks bleek uit een voorftel in April, in eene buitengewoone Vergadering van Raad en Meente aan Burgemees teren, Schepenen en Raaden gedaan, »t welk op deezen zin hep. — Daar het gebeurde te Rotterdam een ieder moet overtuigen van de voldrekte noodzaaklijkheid eener welgewapende en welgeoefende Burgerij, oordeelt de Meente, dat het meer dan tijd wordt, dat het Burgerregiment alhter uit het diep verval waar in het ten dien opzigte geraakt is, herfteld worde, en verzoekt dat Schepenen en Raaden daar toe, ten fpoedigften, de noodige voorzieningen gelieven te doen; en inzonderheid alle Burgers en Ingezetenen van Zwolle, die, ingeval van nood, in de Wapenen, moeten koomen, gelasten, binnen zekeren bepaalden tijd, zieh van eene goede en gelijke Wapenrusting, naar het voorfchrift daar van, door Schepenen en Raaden te geeven, te voor. z.en. Vertrouwende de Meente, dat allen, wier vermogen zulks toelaat, daar toe, overeenkomftig Eer en Pligt voU vaardig zullen zijn; terwijl men bereid is om met Schepenen en Raaden middelen te beraamen, ten einde die geenen, welken zich hier toe onvermogend zullen verklaaren, daar mede, van Stadswege, te voorzien; en uit haar Gelastigden te benoemen om met de Afgevaardigden van Schepenen en Raaden, omtrent een algemeene Wapeniug der Burgerije de noodige fchikkingen te ontwerpen. In diepen rouwe wierdt de Vrijheidminnende Burgerij van Zwol'e gedompeld, in de maand Junij des meer genoemden Jaars zeventienhonderdvierè'ntacbtig. Op den zesden dag dier Maand, ovorleedt, binnen deeze Stad, ten huize van zijnen boezemvi .end den Bsron van palland tot zuthem Dro/t ian fsfelmuiden', de vermaarde Ovtripjelfche Ridder j. d. van dek capellen tot pen pol. Ten blijke van hoogag- tinge  ZWOLLE. 217 tinge voor de uitmuntende hoedanigheden des Overleedenen, verzogt het Genootfchap van Wapenhandel, waar van, gelijk wij boven verhaalden, de.Ridder de Stigter was geweest, den Eerwaardigen j. du puy , Secretaris van dat Genootfchap, en Leeraar der Waljche Gemeente in onze Stad, tot het doen eener ftaatelijke Lijkrede. Op verzoek des Genootfchaps wierdt, door de Regeering, eene der Stads Kerken, ten bovengemelden oogmerke afgedaan. Een Treurmuziek, vóór en naa de Lijk- en Lofrede, vermeerderde en vergrootte de vereerende treurrigheid der toegevloeide menigte. Da Leden des Genootfchaps, allen in hunne Uniform uitgedoscht, waren bij den ftaatlijken Uitvaart tegenwoordig. Volgens eenpaarig befluit, namen zij den Rouw aan voor zes weeken; dezelve beftondt in een zwarten ftrik om den flinker arm. Veel gerugts veroorzaakte, in den aanvang des volgenden Jaars zeventienhonderdvijfëntachtig zekere Publicatie, door den Stadhouder, op zijn vermeend gezag en regt, alomme aan de Provinciën ter afkondiginge en aanplakkinge verzonden. Wij oordeelen het Stuk hier te moeten plaatzen, als itaande jn verband met het gedrag der Zwolfche Burgerije, vervolgens gehouden. Zie hier, hoe de Stadhouder zich aanmatigde, eene taal als die van eenen Souvereinen Vorst te voeren. „ Wij willem, bij de Gratie gods Prins van Oranje en Nasfau enz., doen te weete, dat, zedert eenigen tijd, onder de Ingezetenen deezer Landen ontflaan is een geest van Partijfchap, door welken aan eenigen van onze Landgenooten, tegen Onzen Perfoon en Beftuur wantrouwen en ongenoegens zijn ingeboezemd, die voor Ons geweest zijn van de onaangenaainfte gevolgen. Dat anderen van 's Lands Ingezetenen zich door den flroom der opgevatte Vooringenomenheid niet hebbende Iaaten wegfleepen, zich veroorloofd hebben uiterlijke Vertooningen, tegen welke de Hooge Overheid , in zouimige Provinciën, noodig geoordeeld heeft voorzleninge te doen. Dat, in weerwil derzelven eenigen van 's Lands Ingezetenen daar in voortvaaren, waar door aanleiding genomen wordt, om zo valschlijk als kwaadaartigiijk uit te ftrooijen, en te verfpreiden, dat door Ons. of van Os Oc.  iti 2W0LLE. Onzenwege de goede Gemeente zou worden opgeruid tot Oproer, met het dwaaze en alzins befpoilijke oogmerk, om het Gezag, wettiglijk op Ons gedevolveerd, op eene onwettige wijze, te vermeerderen; ja zelfs te verwisfelen voor de Souverainiteit; over deeze Landen, en dat uit zodanige aanblaazingen van Ons of van Onzenwege zouden gefprooten zijn die Beweegingen, welke hier en daar, in zommige Plaat, zen van de Republiek, van tijd tot tijd, zijn befpeurd geworden. ° „ Dat Wij in ervaaring zijn gekomen, dat in verfcheide Plaatzen en m verfchillende Provinciën, de Ingezetenen, inzonderheid ten Piatten Lande, weigeren te gehoorzaamea aan de gewoone Bevelen van de Hooge Overheid om zich in den Wapenhandel te oefenen, en in ftaat te ftellen om. tegen een buitenlandichen Vijand zich, des noods, te kunnen defendeeren. En alzo Wij, inzonderheid in den critieken en gevaarlijken toeftand, waar in de Republiek zich thans bevindt, door den Oorlog, met welken dezelve op nieuw bedreigd wordt, niets aanzien als gevaarlijker en naadeeliger voor de waare belangen van het dierbaar Vaderland dan Partijfchappen, onderling Mistrouwen, Verdeeldheden, en ongehoorzaame Wederfpannigheden aan de Bevelen van 's Lands wettige en gebiedende Overheid; en 'er Ons, aan den anderen kant, ook ten hoogden aan gelegen ligt, dat wij noch verdagt, noch met grond befchuldigd worden van den toeleg, om eenige fchadelijke en oproerige Beweegingen te willen favorifeeren, veel min te doen gebooren worden; daar het Ons al verder hoogstfmertlijk moet vallen , wanneer Onze Landgenooten zich, om Onzenwille, door het gebruik van verkeerde en onbetaamelijke middelen, in gevaar brengen van fchade en fchande, en alle de gedrengheid der Juditie te moeten ondergaan; eu daar Wij, wel verre van de Kleur van onzen Naam immer te hebben willen doen dienen toe eene Leuze van Oproer en Ongehoorzaamheid, zo als wii het hartzeer gehad hebben , dat zij daar voor is verklaard geworden, nooit iemand, met genoegen, daar mede hebben zien pronken , dan die zich distlngueerde door liefde tot Vrijheid, Eeodragt en Gehoorzaamheid, en daar door be- toon-  ZWOLLE. aio toonde een waare Vriend te zijn zo van Ons als van het Vaderland. „ Zo is 't, dat Wij het ten uiterften nuttig en noodig geoordeeld hebben, alle de Ingezetenen der Republiek bij deezen te informeeren van Onze waare Gevoeïens en Bedoelingen, daar heenen gaande, dat Wij niet alleen geene grootere maate van Gezag verlangen, dan aan Ons wettiglijk competeert, en door de Heeren Onze Predecesfeuren is gepofedeerd geweest; maar zelfs dat Wij, den uiterften afkeer hebbende van het doen van inbreuk op de Souverainiteit en Vrijheid van een Land, wiens Vrijmaaking en Onaf harikelijbheid, de grootlie Eertijtel is van onze Voorouderen, die geenen, die op de eene of andere wijze, heimlijk of in 't openbaar, zouden mogen tragten, eenige onwettige Vermeerdering van dat Gezag aan Ons te doen defereeren en opdrasgen, (bijaldien 'er waarlijk, tegen Ons vermoeden, zodanige inzigten bij den eenen of anderen zouden mogen huisvesten,) niet zouden kunnen aanzien als Onze waare Vrienden, noch als de waare Vrienden van den Vrijen Staat der Vereenigde Nederlanden; dat Wij niets met meerder ijver begceren en verlangen, dan eens wederom, in dit Ons Vaderland, onder alle des zelfs Inwoonderen, te zen herleeven, die Harmonie en Eensgezindheid, zonder welke het gevaar, uit eenen buitenlandfchen Oorlog fpruitende, nog conliderabel moet toeneemen; allen Lnsteraaren den mond te floppen, de waare Liefhebbers des Vaderlands te vereenigen; en alle Onze Landsgenooten te overtuigen, van Onzen ijver en opregte begeerte om het Vaderland uit alle uetzelfe aooden, zo ver Ons vermogen reikt, onder den bijftand van god Almagtig te redden, en hetzelve tot het hoogst mogelijke toppunt van Luister, Voorfpoed, Welvaaren, Vrede, Vrijheid en Onafhankelijkheid te brengen. „ Dat Wij aan deeze wettige en met Onze genegenheid zo zeer als met Onzen pligt overeenkomftige middelen, en geenzins aan de onbetaamelijke wegen van Oproer, Muiczugt, Ongehoorzaamheid, en Wederfpannigheid, verlangen fchuldig te zijn de Agting en Liefde van Onze Landgenooten, die Ons zo onontbeerlijk is, om Ons te bemoedigen in de  256 ZWOLLE. de gewignge Post, waar in Wij door de Godlijke Voorzie, nigheid geplaatst zijn; dat Wij, daarom, ten hoogften af. keurende alles wat ftrekken kan om de zo noodige en wenschlnke Harmonie te ftooren, of liever het herftel daar van te beletten, de Wetten en Bevelen der Hooge Overheid LÏ?Ün?n'ren Buree»wi»eo aan te ftooken, allen en een iegebjk der Ingezetenen van deeze Republiek willen verzogt, vermaand en gewaarfchuwd hebben, om zich te onthouden van alle hcentieufe en aanftootelijke Discoursfen en Gefchrif. ten, mitsgaders van alle oproerige Beweegingen, en van het Sk? iT- "arleidi"gu gCeVeD kan tot het ondeneeinen van feitlijke Buitenfpoorigheden en ftoorlnge van de gemeene inTV megenÖneel> zich> in a»en opzigte, te gedraa. gen zo als het aan ftille, vreedzame en gehoorzaamdingezetenen tegen over hunne Overheden betaamt. „ En, op dat deeze Onze Gevoelens ter kennisfe koomen van de geheele Natie, verzoeken Wij, dat deeze alomme worde gepub .ceerd en geaffigeerd, ter plaatze waar men gewoon is Publicatie en Affictie te doen.» S De Gezwoorene Gemeente te Zwolle de Waarfchnwin? op naam van zijne Hoogheid uitgegeeven, in de Nieuwspapieren gezien en vernomen hebbende, dat men ten oogmerke hadt dezelve in Overijsfel ,e doen afkondigen en aanplakken, oordeelde zich verpligt te verklaaren, dat zij het doen van Publ.cat.ea van die natuur, door of oP naam van iemand buiten den Souverem, aanzag en hieldt voor een inbreuk op de Regten van de Souvereiniteit, en eene daad, waar toe niemand bevoegd was; waar om zij verzogt, dat zulk eene Bekendmaaking in Zwolle, en het Regtsgebied dier Stede geen plaats mogt hebben, en verder dat Schepenen en Raaden alle poogingen geliefden aan te wenden om te beletten dat zulks in Overijsfel niet mogt gefchieden. Naar den wensch der Gezwoorene Gemeente te Zwolle viel dit uit Immers de Staaten van Overijsfel zonden, Ja Maart, den Stadhouder eenen Brief, om de bedenkingen, bij hun gebooren, bij het overweegen van den Brief tot geleide dienende van de Afdrnkken der Publicatie, als mede van  ZWOLLE. Jtzt van het Verdeedigfchrift die Bondgenooten toegezonden, aan zijne Hoogheid op te geeven. Niet onduister, merkten zij aan, kon daar nit worden opgemaakt, dat zijne Hoogheid die Beweegingen, tegen weiken de Staaten van verfctieidene Gewesten reeds geoordeeld hadden, als tegen gedugte beginzelen van Oproer, te moeten waaken, verkoos te befehouwen als daaden, die op Zich zeiven aangemerkt, noch oproerig, noch misdaadig waren, en het ftrenglijk ïlraffen van dewelken tegen de Regtvaardigheid zou aanloopen; als mede dat zijne Hoogheid de droevige Verdeeldheden, welks defezê Republiek, nu zeden veele jaaren, haat moeten ondervinden, gaarne zou willen toefchrijven aan de Tegenkanting, welke zijne Hoogheid in deszelfs maatregelen van de 'zijie der Regeering hadt moeten ondervinden, en niet aan die Werkloosheid van de Uitvoerende Magt, waar tegen niet alleen door de Regenten; maar ook door het beste en verlichtte gedeelte der geheele Natie, zulk eene algemeene Stem was aangeheeven; eene Stem door het vergeefsch verlpillen van zo veele Millioenen in den Engelfehe» Oorlog, en den fchtoomlijk vervallen ftaat van alles, dat tot Verdeediging aan de Landzijde dienen moest, genoegzaam geregtvaardigd. Zij verkoozen niet te onderzoeken in hoe verre de toegezonde Publicatie, en over 't geheel de maatregels door zijne Hoogheid genomen, gevolgd wordende, dezelve gefcnikt waren om het daar bij opgegeevene oogmerk te bereiken, te weeten de Rust en Harmonie onder de Ingezetenen van den Staat, en de Gehoorzaamheid van de Ingezetenen aan hunne wettige Overheden te herttellen, of aan te kweeken. „ Dan zij hadden," dus luidt bun woordelijk fchrljven, „ niet mogen naalaaten hunne verwondering daar „ over te betuigen, dat zijne Hoogheid in 't begrip hadt „ kunnen vallen, dat Wij zouden condefcendeeren om eene „ Publicatie, zonder onze Concurrentie of Voorkennis inge„ ileld, waar over Ons, door het drukken en na elders ver„ zenden door de gantfche Republiek, de Deliberatie was „ afgefneeden, en die den Naam van uwe Hoogheid, tegen „ alle gewoonte, en tegen alle analogie van onze Conflkutie w aan het hoofd droeg, te Iaaten emaneeren; en Wij willen 9* gaar-  53* ZWOLLE. „ gaarne vertrouwen, dat uwe Hoogheid, bij deezen vernee» „ mende, dat Wij door zulk eere condefcendence zouden „ agten aan Onze Digniteit te kort te doen, in 't vervolg, „ zich met diergelijke Voorflagen aan ons niet zal addresfeeren. „ Ondertusfchen hebben wij uwe Hoogheid wel willen „ informeeren, dat Wij de Commotien in andere Provircien „ ontdaan, en ook bij Ons, fchoon in eene geringe maate, ,, befpeurd, als eene zaak van die natuur befchouwd heb„ ben, welke de ernltigfle en ook wel degelijk ftrenge maat„ regelen van Ons vorderde, en dat Wij, ten gevolge daar „ van, eene Publicatie hebben gearresteerd en geëmaneerd, zo als wij gemeend hebben met de omftandigheden best „ te zijn gefchikt. „ Hartlijk wenfchen Wij , dat de poogingen zo door Ons, als ian de andere Bondgenooten, fteeds efficacïeus „ mogen bevonden worden om de Commotien geheel te ver„ ijdelen, en niet minder, dat het Wantrouwen, ten aanzien „ van U Hoogheids verrigtingen en bedoelingen, waar over Uwe Hoogheid zich beklaagt, eerlang mogen cesfeeren; „ waar toe wij oordeelden vooral te kunnen (trekken, zo U „ Hoogheid, ingevolge van het verlangen der geheele Na„ tie, mogt gelieven te verkiezen zich te ontdoen van die „ verkeerde Raadslieden, waar aan Wij in 't bijzonder dee„ ze Demarche, nevens zo veele andere Abuifen, als waar „ over de Natie gevoelig is, attribueeren; en dat U Hoog. „ heid daar en tegen zich geliefde te voorzien van cordaate „ Raadslieden, die het gemeene Belang boven hunne partica„ liere Inzigten prefereerden, en het daar op toeleiden, dat „ de poogingen van U Hoogheid met die der Staaten der „ refp:ftive Provinciën inftemden, op dat alzo het Vertrouy wen en de Eendragt moge worden herfteld en beftendig „ blijven, waar toe wij met alle onze Vermogens opregtlijk „ betuigen te willen medewerken, om alzo het lieve Vader- land nog voor verdere onheilen te bewaaren, en, onder „ gods zegen, wederom tot voorlgen bloei te brengen." Ligt begreep men te Zvtoilc, zo wel als elders, dat men "vrugtlooze poogingen deedt, ter bekoominge van eene alge- steenc  ZWOLLE. 223 sneene affcnaffinge der ingeflopene misbruiken, en het daarftellen eener Grondwettige Heritellinge, zo lang mer flegts bier en daar de takken befuoeide, en den wortel des kwaads onaangeroerd liet voortgroeien. Op deeze onderftelling rustte een Verzoekicbi iK, 't welk te Zwolle, gelijk ook in de twee andere Overijsjelfche Hoofdlieden, ter onderteekeninge wierde aangeDoden. Het behelsde de volgende hoofdpunten „ de n Affchaffing des Regeerings-lleglernents van den Jaare 3> 1675. — Dat de Regeeringen der Steden en Meentens uit p haar midden, eene Commbile zouden formeeren tot hei „ opfpooren van alle oude Regten en Privilegiën. — Dat'de Burgerijen, tot het opgeeven hunner Bezwaaren, zouden) „ worden opgeroepen — Dat de Meentens de vrije keuze „ vao Schepenen en Raad zouden hebben. — Dat de Bur„ gerij doji Klekeri, uit het midden van hun bij looting „ te verkiezen, oe Gemeenslieden zouden aanftellen; en heC „ kegt aan zich benouden om onwaardige Reprefentanten, „ uit het Ucnaara der Meentens te verwijderen, en af te „ zetten." Het kon in een Gewest, waar het Vrijheidsvuur dermaate onder de Burgers gloeide, waar zo veele Regenten 't zelve aanblaasden, aan geene Tekenaars ontbreeken; en ontmoette de geteenenda VetzoekfcGriften, in deeze drie Hoofdlieden, een ailergunftigst ontaaal. Uit Raad en Gemeente wierde eene Commisfie benoemd, om met Gecommitteerden uit de Burgerij, een Plan tot een verbeterd Regeerings-Reglement te beraamen. Dan het ontbrak niet, inzonderheid te Zwolle en Kampen, aan lieden, die niets onbeproefd lieten om deeze Onderneeming te dwarsboomen en te ondermijnen, dooi bet zaad van tweedragt rustenen Regenten en Regenten, tusfchen Burgeren en Burgeren, en tusfchen Regenten en Burgeren te zaaijen, 't geen weelig opgroeide bij het inleeverea en beoordeelen der Bezwaaren; onder de Voorftanders van het Patriottismus heerschte, bij wijlen eene droevige verdeeldheid. Niet bij den enkelen Voorflag bleef de zaak, betreffende de Affchaffing van het Reglement op de Regeering, Eene gun. flige bejegening hadt het Verzoekfchrift te Zwolle ontmoet, en  524 ZWOLLE. en een aanzienlijk getal Onderteekenaars gevonden. Het gewigtig ftuk zelve wekte ook de aandagt der Staatsvergaderinge van het Gewest. In den Jaare zeventienhonderdzesëntachtig bragt men aldaar een breedvoerig Verflag uit, omtrent de Verbetering der Regeeringe van Overijsfel. 't .Zelve vervatte een Voorflel, voor de Staaten van dat Gewest gefchikt, waar van de aanvang genoegzaam is om ons te doen bemerken, door weik een geest de Opftellers gedreeven wier. den. Het was in deeze woorden begreepen. „ Dat de ,, rampzalig gevoerde Oorlog met Engeland ons geleerd „ hadt, dat in de inwendige gefteldheid der Republiek, eene „ Verandering, en wel eene fpoedige en kragtdaadige Ver. «ft andering, volftrekt vereischt wierdt, zou niet de geheele ,, Republiek ten gronde gaan. „ Dat het de tijd niet meer was om te ontveinzen, dat ,, in ons Land twee HoofJpartijen waren, die elkander ge„ duurig dwarsboomden; dat daar door onze Staat alle „ kragt fcheen verboren te hebben om zijne Waardigheid „ en Regten te handhaaven? dat daar uit allerlei inwen. „ dig misnoegen, wantrouwen en gemor ontjlaan waren. „ Dat Miliioenen fchats verfpild waren om vertooning te „ maaken als of men tegen de Engelfchen een Oorlog hadt „ willen voeren; en dat men dien Oorlog hadt kunnen ver„ mijden en neutraal blijven, zo het Land, volgens het Ad„ vys van den Baron van der capellen, in 't Jaar 1784, „ en vervolgens verfcheide opgevolgde Hollandfche en Fries. „ landfche Refolutien, op zijn tijd eene behoorelijke Zee„ magt gehad hadt; dat de oorzaaken hier van, en van alle „ onze opgevolgde gevaaren en fchadens en vernederingen, „ enkel en alleen inwendig in het verward en verbasterd „ en daar door verdeeld Regeeringsgefiel onzer Republiek „ huisvesten. „ En wat het Wantrouwen en Gemor der Natie betrof „ dat dit geen bewijs behoefde, zo men zijne ooren niet gel „ flooten hadt voor de bittere klagten der commercleerenda „ Ingezetenen, en zijne oogen over de fteeds duurende teke„ nen van misnoegdheid omtrent het Beftuur van 's Lands „ zaaken, en van het mistrouwen op een zeer groot aantal 1» vaa  ZWOLLE. a25 „ van zulke Heeren, die dat Beftuur in handen had. ,, den. „ Dat 'er geene Verbetering in het algemeen Beftuur, en „ gevolglijk geen Herftel van Eendragt, te hoopen was, „ zonder dat de Regenten zelve in de bijzondere Provin. „ cien, ernstlijk onderzogten — welke Gebreken in hunne Provinciaale Regeering plaats vonden — welken verderf„ lijken invloed die Gebreken op de generaale Regeering „ der gantfche Republiek hadden en welke de Midde* „ len waren om die Gebreken uit den weg te ruimen, of „ genoegzaam te verminderen» De Ridderfchap verklaarde zich tegen het Voorftel , als ftrekkende ter geheele Omkeeringe der Conftitutie van Re* geeringe. De Meerderheid der Zwolfcke Regeering vond; zwaarigheid in toe te ftemmen, om, nog op deezen Landdag, in Maart, eene Commisfie te benoemen, tot het onder* zoek van het ingediend Verflag. Maar, ten «olgenden Landda ge , in Maij, bragt deeze Stad als haaren Raadflag uit, dat, zonder den inhoud des Voorftels van de Stad Deventer goed- of af te keuren, eene Coromisfie diende 'benoemd ta worden, tot onderzoek der Punten in het Voorftel vervat, met vol magt om over dezelve, betrekkelijk tot het Reglement van Regeering, naa voorafgaande mededeeling aan zijne Hoogheid, en inneeming van Hoogstdeszelfs aanmerkingen, een Verflag op te maaken, om aan Ridderfchap en Steden voorgelegd te worden, behoudens de vrije Raadpleging voor alle de Leden. — In dit Voorftel ftemde de Ridderfchap, en de Stad Kampen terftond, en eindelijk ook Deventer; en wierden onverwijld zes Heeren daar toe benoemd, drie uit de Ridderfchap, de Drosten van vollenhoven en haaksbergen, benevens den Heer van voerst van alerdink, en uit de Steden Deventer, Kampen en Zwolle de Burgemeesters weers, ve5terink en rouse. Van deezen last deeden zij verflag op den Landdag in Oétober te Deventer, en gaven een Concept-Reglement, met de Aanmerkingen der Gelastigden over. Te welker gelegenheid pallandt van zuiTHEM, Drost van Tsfelmuiden, met nog vijf Edelen, de Heeren j. e. mullsrt tot db t XXXV. deel. P LEEM-  425 ZWOLLE. leemküile, r. h. de vos van steenwyk tot den hoogen" hof, r. c. w. van rechteren tot westerveld, a. c. w. van haarsolte tot den doorn , «1 r. w. sloet tot mehx- veld, een Voorftel ter baane bragten, ftrekkende om het drukkende en fchadelijke van het oude Rêgeerings-Reglement des Jaars 1675 aan te toonen, met aandrang om da gewigtige zaak, de verandering van 't zelve, ten fpoedigften, onder handen te neemen, en ten meesten genoegen der Ingezetenen , af te doen. Waar op de meerderheid goedvondt, het Reces van den Landdag te doen voortduuren tot den vierden December. De zes bovengemelde Ridders, op wier voorflag de Vergadering was blijven voortduuren, om over de Verbetering en Verandering van het Regeerings - Reglement, waar omtrent zij hunne gedagten met alle rondheid hadden opengelegd, te raadpieegen, droegen, bij het openen van dezelve, in December, hunne nadere gedagten voor; hier in beftaande, dat de verfchillende Bezwaaren, door de onderfcheide Leden van Staat, met betrekking tot het Regeeringsbeftuur van Overijs. fel ingeleeverd, zo veelvuldig, en veele daar onder van dien aart, waren, dat, indien dezelve alle te gelijk zouden worden afgedaan, zulks geene geringe vertraaging zou toebrengen aan het Herftel dier Bezwaaren, welke die fpoedige verbetering het meest vereischten. Om dit voor te koomen, oordeelden zij het hoogstnoodig, dat, vóór alle andere, die Bezwaaren onderzogt en verbeterd mogten worden, uit welker voortduurig het grootfte nadeel te vreezen was, en waar van eene fpoedige afdoening het meest ter bevordering van het algemeen belang ver. eischt wierdt. — Onder deeze verdiende, naar hun begrip de eerfte plaats, de bij het Reglement van den Jaare 1675 aan den Heer Stadhouder opgedraage Begeeving van bijkans alle Piovinciaale Ampten, en Staats - Commisfien. ,, Dat „ toch hier door," dus lieten zij zich hooren, „ de Regenten gebragt waren onder eene verregaande afhankelijkheid ,, van den Stadhouder — en nog niet eens van den Heere j, Stadhouder alleen; maar ook van deszelfs vertrouwde Gun. „ delingen, en dat zulk eene afhankelijkheid ten allen tijde,  ZWOLLE. 227 „ en vooral in de omftandigheden , waar in zich het Vader. „ land thans bevondt, voor de Republiek in 't algemeen, „ en voor Overijsfel in 't bijzonder, allergevaarlijkst was, waren waarheden, welke zij overtollig oordeelden te be,j wijzen; daar elk onzijdige van dezelve volkomen over* „ tuigd was." Te deezer oorzaake hadden zij niet onledig geweest om naauwkeurig te onderzoeken op welk eene wijze dat Bezwaar'best herfteld, en de Begeeving dier Ampten en Commisfien, ten meesten nutte van 't Gewest, en het o^ereenkomftigst met de waare gronden van deszelf3 Conftitutie, voor het vervolg, zouden kunnen begeeven worden. —— Twee fchikkingen, het een op de begeeving der Amp:en, het ander op de begeeving der Commisfien, ontworpen hebbende, gaven zü dezeve over, van oordeel, dat ze zulke voorflagen behelsden, ais gevoegelijk ten grondflage, althans tot een leidraad, der raadpleegingen over deeze gewigtige onderwerpen zouden kunnen dienen; in die hoope, dat de verdere Leden van Staat hunne bedenkingen, over een zo netelig onderwerp, met dezelfde openhartigheid zouden mededeelen. Inmiddels vertrouwden zij, dat hun Ed. Mog. door het onderzoek dier Ontwerpen, eensdeels zouden worden over-' tuigd, dat zij alzins gezogt hadden daar bij de Gelijkheid onder de Leden, en de Onafhankelijkheid van dezelve van elkander, te bewerken: overtuigd. dat het daadtellen van zodanig eene Gelijkheid en Onafhankelijkheid voor het algemeen belang allernoodzaakiijkst, en het éénigst middel was, om de maar al te zeer verzwakte Harmonie, onder de Staatsleden te herftellen, en, voor het gevolg, duurzaam ie maaken. — En dat, anderdeels, hun Ed. Mog. daar uit zouden ovstrtuigd worden, dat zij geen het minfte oogmerk hadden om den Heer Stadhouder het genot te ontzeggen van zodanige Regten, als met het welzijn van Overijsfel, en met eene daar toe zo volflrekt noodige Oaafkelijkheid der Leden van Staat en met het Souverein Gezag van hun Ed. Groot Mogenden konden worden overeengebragt; en dat zij geheel vreemd waren, om het Stadnouderfchap tot eene nisubeduiP 3 de*.  ZWOLLE. dende en alleen flegts in naam beftaande Waardigheid te maaken; hoedanige vermoedens maar at te veel, in deeze dagen, verfpreid wierden, tegen Regenten, die niets anders beoog, den, dan dat Ampt binnen deszelfs wettige paaien terug te brengen. Hier van zouden zich de duidelijkfte bewijzen opdoen, indien hun Ed. JYlog. die Regten, welke, volgens de gemaakte Ontwerpen, door den Heer Stadhouder zouden worden uitgeoefend, geliefden te vergelijken, met die, welke afgellaan waren aan de Heeren Stadhouders vóór willem den III, en dus aan alle die Stadhouders, welke door een vrije keur waren aangefteid: onder welken zelfs drie Prinfen uit den Huize van Oranje zich bevonden, en daar onder een maükits en willem de H, wier invloed voorzeker, uitwijzens de Gefchiedenis van hunne tijden, in Overijsfel groot genoeg was. — Dan toch zouden hun Ed. Mog. ontwaa. ren, dat aan dezelven veel minder Regts en Invloeds over de begeeviug der Provinciaale Ampten hadt toegekomen, dan zij bij hun Ontwerp voorftonden aan de Heeren Stadhouders, in 't vervolg, toe te kennen. Des te meer vertrouwden deeze Heeren, dat alle Leden van Staat nu geneegen zouden zijn, om, op den door hun voorgeflaagen, of op eenen anderen beteren voet, hartlijk mede te werken, tot verbetering van het gemelde grievend en voor het belang, en de Vrijheid der Natie, allergevaar. lijkst bezwaar. — Om dit heilzaam oogmerk te gemaklijker te bereiken, en zodanige Leden te gemoet te koomen, als uit hoofde van hunnen Eed bij de aanvaarding hunner Pos. ten, zwaarigheid mogten vinden in het Regeerings-Reglement de noodige verandering te maaken, herhaalden zij den meer. maals gedaanen Voorflag, „ dat de Leden van Regeering „ zich, op het voorbeeld van voorige tijden, onderling van „ dien Eed, voor zo verre daar toe noodig, zouden ontflaan." Met te meerder nadruks moesten zij op eene fpoedige herftelling van dit Bezwaar, de begeeving der Ampten en Commisfien betreffende, aandringen, om dat hetzelve afge. daan, en de Leden van Staat in de noodige Onafhankelijkheid  ZWOLLE. 229 heid herfteld zijnde, de verdere Bezwaaren voorzeker des te gemaklijker, ten nutte van den Lande, en deszelfs goede ingezetenen,'zouden kunnen herfteld worden. Daar benevens dienden, naar hun oordeel, ten zelfden tijde, de kleine Steden, herfteld te worden in de aan haar toebehoorendej doch, door het Reglement van den Jaare 1675, buiten derzelver bewilliging, ontnomene vrije Keuren; als mede in haar Regt om over gewigtige, en ter vermijdinge van alle verfchillen voor het vervolg nader te bepaalene Punten, ten Landdage verfchreeven te worden, als laatende het Regt en de Billijkheid niet toe, dat deeze beide voor de kleine Steden zo gewigtige Punten langer onafgedaan bleven, door haare verdere Bezwaaren, die het al te omflagtig zijn zou alle zo fpoedig te onderzoeken en af te doen, en als dan met de verdere Bezwaaren over het Provinciaal Regeeringsbeftuur, zouden kunnen worden bepaald. Alle de Leden namen dit Voorftel der zes Ridderen over. De zwaarigheid, wegens den Eed, door welken alle de Staatsleden, bij hunne komst aan de Regeering, het thans zo zeer betwiste Reglement bekragtigd hadden, kwam weder ter baane, cn men herhaalde het beweerde deswegen door de Leden der Ridderfchap op den Landdag in Maart deezes Jaars. Verfcheiden bedenkingen wierden voorts door de Ridderfchap ingebragt, onder andere, dat zij, niet dan ten koste van volflagene Meineedighefd, van het Regeerings-Reglement konde afgaan. Doch de Steden Deventer en Kampen toonden op dit ftuk van den Eed een geheel ander inzien, en betuigden nimmer in die gedagten geftaan te hebben, „ dat deeze afgelegde Eed aan de Leden van de Regeeringe „ voor altijd zou hebben toegemuurd den weg tot — en ge„ heel afgefneeden alle mogelijke Middelen van Redres, en „ Verbetering in 't zelve Reglement," wanneer de gezamenlijke oi" immers verre weg de meeste Leden der Regeeringe van de noodzaaklijkheid dier Verbeteringen overtuigd waren, en zulk een Redres nog daarenboven door eenen algemeenen en bedaarden wensch des Volks, bij herhaaling, en ernftig verlangd wierdt. Dat zij, met de zes Ridders, van begrip waren, dat deeze Eed, geen hinderpaal kon noch behoorde P 3 te  530 ZWOLLE. te zijn, voor eenige Leden der Staatsvergadering, om het gewenichte werk tier Verbetering van het Reglement ten fpoedigften, met allen ernst en kragt, ter hand te neemen, en de Beraadflaagingen daar over te verhaasten en onverwijld voort te zetten, om eerlang des wegen een Befluit te kunnen neemen, den Lande heilzaam, en gefchikt om het wantrouwen der goede Ingezetenen geheel te verbannen. Dat zij, „ hoe zeer een Ontflag van deezen Eed, hier toe geheel „ onnoodig en overtollig agtende, egter, om aan zodanige Leden der Staatsvergadering, die bier omtrent in gemoede bezwaard zijn mogten, te gemoete te koomen, wel daar „ toe wilden inftemoien, dat de Leden en Ridderfchap en „ Steden onderling, zo verre noodig, zich ontfloegen." Verre was de Stad Zwolle van onverwijld de voetftappen der twee andere Hoofdlieden te drukken. Groote onaangenaamheden reezen 'er, wegens de vertraaging, door zommige Leden der Gezwooren Gemeente, veroorzaakt, die een bij voorraad ontworpen Plan met haatlijke naamen beiïempelden, en het van de hand weezen; terwijl anderen het in naderen jaadflag hielden. Eene kleine Meerderheid der Regeeringe merkte het bewuste Reglement aan, „ ais wel en te regt „ ingevoerd, voor een Verbond tusfchen de Staaten en den „ Stadhouder, en dat men dus, uit hoofde van den Eed, „ onbevoegd zou weezen, daar in verandering te maaken," en viel het befluit daar mede overeenkomftig; 't welk op verre na tiet voldeedt aan den zin van veele Burgeren, die het op een hoogen toon wraakten, en dus genoegen nam in den Raadflag, 't welk de Gezwooren Gemeente eerlang uitbragt, „dat het bezwooren Regeerings-Reglement kon, ja „ zelfs behoorde veranderd, en de Stads Afgevaardigden „ moesten geraagtigd worden om, van wegen Zwolle, mede „ te ftemmen voor het onderling ontflaan van de Leden der », Staatsvergadering van den Eed op 't zelve afgelegd." Dit verfchil van de Meerderheid des Raads en der Gemeente bragt een latgduurige Vergadering tusfchen die beide Regeericgslichaamen te wege. De Gemeente drong fterk aan op de medewerking des Raads tet vernietiging van het Ro. |eerwgi=Reglement; doch de Meerderheid bleef huiverig, 't welft  ZWOLLE. s$t 't welk zij, die naa deeze vernietiging haakten, zeer euvel duidden, en heulen met de Meerderheid der Ridderfchappe noemden. Niet alleen wierdt der zodanigen gedrag in de Nieuwspapieren met de haatlijkfte verwen afgefchilderd; maar men dreigde zelfs die Regeeringsleden van hunne posten te ontzetten. Meer dan veertienhonderd Zwolfche Burgers en Ingezetenen ftonden in 't begrip van de Meerderheid der Gemeente; en maakte zulks hunnen Medeburgeren in een Berigtfchrift bekend. . Bij eene nadere Raadpleeging van den Raad op dit fluk, ftsaken de Stemmen; zo dat de Raad niets kon befluiten; dan in de Gezwoorene Gemeente verklaarde de Meerderheid, het tegenwoordig Regeerings-Reglement, in zo verre het de Stad Zwolle betrof, voor vernietigd en afgefchaft; en dat niemand, bij de aanftaande Verkiezing van Burgemeester, tot die Waardigheid zou mogen verkoozen worden, dan die zich vaardig verklaarde, een nieuw verbeterd Reglement te heipen vastftellen en invoeren: immers naa dat hij ten eerften Landdage van den Eed op het tegenwoordig Reglement zou onttogen weezen. Geduurende deeze raadpleegingen wierdt in bedenking gegeeven, of niet de zo genaamde Kleine Steden, welke niet ten Landsdage befchreven wierden, over het onderwerp moesten gekend worden. Ten haaren nadeele viel de beflisimg dier vraage uit. 't Lust ons, hier te vermelden het gedrag, door die van Hasfelt, eene der Kleine Steden, in deeze gelegenheid gehouden. In de maand April hadt de Regeering van het Steedtje aan de Staaten Overijsfel eenen Brief afgevaardigd, waar in dezelve voluit verklaarde, geen de minfte Verandering te zullen dulden, in het RegeeringsReglement „ waar op," gelijk zij fpraaken, „ alle de Leden s, van de Regeering, met hunne Concurrentie, het Stadhou„ derfchap op Prins willem den IV, in de Manlijke en „ Vrouwlijke Linie erflijk, ja men mogt zeggen op generaal en univerfeel verzoek van alle Ingezetenen van den LanM de, met volkomen toeftemming en toejuiching, gedefereerd „hadden, en door zijne Hoogheid aangenomen was; van „, den Eed daar op gedaan, zouden zij de Staatsleden nim« „ mer ontflaagen houden." P 4 Ver-  23* ZWOLLE. Veranderden, hoedanïge men daar voor hadt, zelf» Jn de gedagten te neemen, keurden zij onbeftaanbaar, wilde men eerlijke Regenten en opregte Christenen blijven. Uit welk een oogpunt, zij Regenten, die dit beftonden, befchouwden, draagen wij befte met hunne eigene woorden voor, en tê meer om dat men in de taal der Haifelfchen, fchoon verre van de befchaafdfte, de meening leest der t^SS -die met hun m de zelfde Staatsbegrippen ftonden. „ Wat „ook tegenwoordig eenige Oproerige Geesten, die uit de „ tegenwoordige verwarringen hun voordeel zoeken te trek„ ken, en dte, om dit hun voordeel an uiterften te pous„ feeren en gaande te houden, onder het fch*jnfchoon mas„ ker van Regten en Privilegiën, alles koomen te ondernee. „ men, al moest hetzelve ook thans, als 't ware, *t ziet „ toogende lieve Vaderland den doodfteek geeven, koomen " l°%tej,wenden» dat de Reglementen of Injlrutlie op het „ Erfftadhouderfchap aan de Oppermagt zoude onderwon „ pen ztjn, en dat diensvolgens een ftilzvtijgende, en zelfs „ door uitdruklijk beding niet te verliezene voorbehouding, „ veranderd zouden mogen worden-, indien de Oppermagt „ bevondt, dat het Heil of Regt des Volks, of van deszelfs „ Leden en Genootfchappen dit vereischte. — En wat men „ ook mogt voorwenden van eene honderdmaalen wederlegde v verbreeklijkheid van den Eed, waar mede het tegenweer. „ dtge Regeerir.gs. Reglement was bezwboren, en van Ver„ lichting, Verlichte Tijden, Volksflem, Onvervreemdbaars „ Regten, en wat dies meer was, zij meenden met grond „ te mogen vertrouwen, en ftaande houden, dat dan hun „ Ed. Mo#J conform het Regt der Natuure, even zo wel, „ ja nog veel meer, vtrpligt waten, hun gegeèven Woord „ en Beloften te houden, en daar en boven met folemneefe „ EeJe bekragtigd, dan Private Perfoonen. „ Wat men ook mogt voorwenden van Heli, of Regt," „ of Stemme des Volks, men moest waarlijk wel zeer onnozel zijn, zo men niet befpeuren. konde, dat in deezen „ geen waar Belang d.;s Vaderlands, of Heil des gantfehen „ Volks j maar enkel Particulier Belang en Particuliere Oog„ merken van eenigen fcttoolen,, welke met het beftaan vate u h'ea  ZWOLLE, 233 „ het tegenwoordig Regeerings - Reglement geen plaats kon„ den vinden, of hun beflag, zo als men begeert, verkrij„ gen. — Waarom anders dit Regeerings-Reglement, ge„ duurende bijkans veertig jaaren, in vreedzaame en tranquü„ le tijden, onaangeroerd gelaaten, en juist nu, ten tijde van „ de grootfte tweedragt en verwarring, daar buiten dat over. „ vloedige alle even zeer, tot behoud des zinkenden Vader. „ lands, om expeditie fchreenwende zaaken , voorhanden „ waren, daar mede voor den dag gekomen, om het, als „ 't waare, kwijnende en uitteerende Vaderland, ten eene,, maale te doen verteeren ? „ En, als ook die zogenaamde Stemme des Volks, of het „ groot aantal Requestranten, waar op de Regeering der „ Stad Deventer haare Propofitie bouwde, door onpartijdl. „ gen, hoofd voor hoofd, behoorelijk opgenomen en geèxa„ mineerd wierdt, vertrouwden wij gerustlijk, dat de zoge„ naamde Stemme des Volks, en dat groot getal Requestran„ ten op een zeer klein getal Perfoonen zou infmelten, die, „ om hun eigen belang en oogmerken te bevorderen, Re„ questen geformeerd, en daar mede rondgelocpen hadden, „ of doen rondloopen, bij menigvuldige eenvoudige misleide „ lieden, en die. Requesten door dezelve doen teekenen, „ zonder dat die Teekeeaars eens wisten wat zij teekenden, „ of de materie kenden, waar over die Requesten rouleer„ den. „ Wat betrof de voorgewende Verlichting en Verlichte Tijden, die de Licentie der Drukpers zou veroorzaakt „ hebben, wanneer men met eenige oplettenheid ging naa„ fpeuren, wanneer de tegenwoordig Conftifia, Verwarring, „ Tweedragt, buitenfpoorige Onderneemingen, en 't totaal „ Verval en Veragting der Wettelijke Oppermagt, begonnen „ ware, men zou bevinden, dat dit alles zijn begin gene* „ men hadt, toen een zo genaamde Pose van den Neder„ Rhijn, Politique Kruijer, Courier van Europa, Dieneer„ nteerfehe en Zuidhollandfche Couranten, en foortgelijke, „ de Heeren Staaten , Erfftadhouder , Regeerlngsleden, en .„ voorts ieder, die hun voorkwam, flrafloos hadden begln„ aen te testeren, haatlijk af te fchilderen, en daar op hun. P 5 „ m  334 ZWOLLE. „ ne bittere gal te loozen, en daar door een ligtgeloovig „ Gemeen te misleiden en op te ruijen. — Zo dat men die „ voorgewende Verlichting veel eer voor een alles verduis„ teren den Nevel, akeligfte Duisternis, totaal Verderf van „ Zeden, Verwarring van alles, en wegneeming van alle Or„ der, dan voor Verlichting moest houden, en dat een on„ bepaalde Licentie van korten duur behoefde te zijn, om alles onherftelbaar te ruïneeren." Het overige van deezen langen Brief, dient, om, zo de Schrijvers zeggen, te betoogen, dat de Verandering of liever Vernietiging van het meergemelde fundamenteele en permanente Regeerings - Reglement t en dus het wegbreeken der Fundamenten van onze Staats Conftitutie, ons geheele Staatsgebouw, ja zelfs het hoofdzaaklijke van de Unie van Utrecht, onvermijdelijk moest doen inftorten; als mede om aan te toonen, dat de kwaade üitflrg des Oorlogs met Engeland, en de overige Staatsrampen, aan geheel andere oorzaaken waren toe te fchrijven, dan de Regeering van Deventer bij het doen des hun zo zeer mishaagenden en fterk gewraakeen Voorftels, wilde. Inmiddels hadt de Stadhouder van het voorgevallene op den Landsdag kundfchap gekregen, als mede van een verzoek der Staaten van Overijsfel, om hun, vóór den aanftaanden Maart, zijne Aanmerkingen over het hem toegefchikte Nieuwe Regeerings-Reglement te zenden. Bij het inkomen deezes verzogten befcheids , vernamen zij, „ dat zijne Hoog„ heid, het Regeerings.Reglement nooit anders hadt kunnen „ befchouwen, dan als een Pactum Conventum (een gefloo„ ten Verdrag,) tusfchen de Heeren Staaten en den Stad,, houder, en als een fundamenteele Staatswet op de Orde „ der Regeeringe, welke nooit anders, dan met eene geza. „ menlijke Inftemming van alle Staatsleden, en zijne Hoog„ heids Medewerking, kon of behoorde veranderd en ver. „ nietigd te worden. • „ Doch dat zijne Hoogheid, uit de ontvangene Stukken „ en Advijfen, het tegendeel gezien, en daar uit te gelijk „ vernomen hadt, dat men dien aangaande zo verre was „ voortgegaan, dat het Ontflag van den Eed op dit Regle- }, ment  ZWOLLE. 235 „ ment afgelegd, tot Befluit gebragt was; waar tegen hij „ ten fterkfte protesteerde; terwijl hij, aan den anderen „ kant, zich nog bleef voeden met de hoop, dat eene be« ,, daarde overweeging van het gebeurde, en van de gewig„ tige gevolgen daar van, de Leden der Meerderheid zou „ doen afzien van het verder aankleeven aan het gemelde „ Befluit en Ontflag, en met hunne overige Medeieden doen inftemmen, dat het Regeerings - Reglement nimmer, dan met eenpaarlge bewilliging, en met zij^e medewerking, op „ eene geldende wijze, kon veranderd of vernietigd worden. „ Voor zo verre, egter, eenige duisterheden zouden mo„ gen plaats hebben, of dat daar in eenige Artijkelen zou„ den mogen gevonden worden, welke ten gemeeuen nutte ,, van Overijsfel konden beweezen worden eene Verbetering „ noodig te hebben , zou zijne Hoogheid niets aaiige.-iamer „ weezen, dan om met een waaren ernst en voivaaroi£ieid „ daar toe, even zo we! als tot herftel van andere ingcfl -o„ pene Abuizen, mede te werken, en in de Oi)d,.rha;.c>.iiü„ gen dasr over alle zodanige toegeevenheid te gebruiken, „ als eenigzins, behoudens de fundamenteele gronden dar „ Regeeiings Conftitutie, en van de Inflelling van het Erf„ ftadhouderfchap, met deszeifs waare inrigting, tot wek.jn „ van de Provincie, en van de duurzaame belangen van des. „ zelfs Ingezetenen, naar gronden van Regt en Billijkheid „ zou kunnen gevorderd worden." Verder betuigde de Stadhouder „ eene al te naauwe be„ trekking te hebben op de Provincie, en al te groot deel „ in derzelver behoud en voorfpoed te neemen, dao dat hij „ niet wenfchen zou, tot herftelling van de Rust en Eens„ gezindheid, met wegneeming van het heerfchend mistrou- wen, ten genoegen van de goede Ingezetenen, te kunnen „ toebrengen , zelfs met opofferfrg van eenige zaaken en „ punten, waar op hij anderzins eene wettige aanfpratk kon t, maaken. — Indien als een gepast middel daar toe mogt „ worden aangezien, dat de Burgerijen in de Hoofdlieden, s, eenig deel gegeeven wierdt aan de bevordering der blj„ zondere Stedelijke en Burgerlijke Belangen, was hij ook „ niet ongeneegen om daar toe, op eene gevoeglijke wijze, t, mede  236 ZWOLLE. „ mede te werken; egter onder alle zodanige bepaalingen „ en voorzieningen, als de Conftitutie van oLijs/el en het „ veosenlijk welzijn van den Burgerftaat zelve zou kunnen " nfl ' cClie' Zonder Eadeel ain de weezenlijke », Regten van 'sStadhouders Erflijke Waardigheden, waar " mllm™' t6f "aadeele van ziine wettige Opvolgeren, ,, mogt afftaan, nader zou kunnen geregeld worden. Ten flot voegde zijne Hoogheid hier bij, „ dat, daar „ deeze onderfcheidene Voorwerpen van het uiterfte belang " TZlen "ie£ ta met veel Voedzaamheids, op eene „ geregelde en conftitutioneele wijze, behoorden behandeld ' r^Z^'r 1 ^Z6" oordeeld«. dat dezelve door „ Commisfansfen wierden overwoogen en behandeld. In „ gevalle men hier toe mogt overgaan, boodt hij zich gaar" ÜLMn' om «"te P«foonen, met den noodigen last, te „ wat daar toe behoort, zouden kunnen over weegen; ten „ einde eene gelukkige en gewenschte overeenkomst te be„ werken, die, door eene daar op volgende goedkeuring, „ zou kunnen worden bevestigd en bekragtigd. L Dit was „ naar 'sStadhouders gedagten, het beste, zo niet het eenig „ overblijvend middel, in den tegenwoordigen ftaat van zaat ken, daar alles hun gezamenlijk riep en verpiigtte om het „ dierbaar Vaderland niet langer, onder den alles verwoes. „ tendengeesfel van Onrust en Partijfchap, aan den fchroom. „ Inktten ondergang bloot te ftellen, de Rust en de Harmo„ me te herftellen. Hij vertrouwde dus, dat hun Ed. Mog " 2' ëaf.S beginze!eD eener waare Vaderlandsliefde, deeze „ VoorftelUng wel in ernftige overweeging zouden willen „ neemen, en zonder eene zaak van 'dat alleruiterst'aanbe„ lang als de bewaaring der zo heilzaame en pleetig be„ zwoorene Conftitutie, «verder buiten haar geheel te bren„ gen, niet zouden afkeerig zijn, om deeze oogmerken te „ bevorderen, en tot ftand te doen koomen " De Afgevaardigden van Zwolle deeden den eerften ftap tot het aanvangen deezer Onderhandelingen, met op last hunner Zenderen, m 't midden te brengen, dat het pïan van Hervorming van het Provinciaale Regeerings. Reglement, door eenige  ZWOLLE. eenige Heeren Edelen ter Vergadering van Ridderfchap en Steden, den vijfden December 1786, overgegeeven, over 't algemeen hun niet ongefchikt voorkwam, om tot een Onderwerp der Raadpleegingen, over dat Stuk, te kunnen worden gelegd, en dat ten ipoediguen, bij wijze van Commisfie, of anders, daar over wierdt beraadflaagd, en om daar bij in overweeging te neemen zodanige Bedenkingen, als door den Heer Erfftadhouder zouden mogen ingezonden worden. ■— De Drost van Zalland en de Meerderheid der Edelen namen deeze Verklaaring der Zwolfche Afgevaardigden over. De Meerderheid der Ridderfchappe gaf haar gevoelen op den Brief des Stadhouders, te vertlaan; oordeelende, dat de gezamenlijke Leden van Staat de voorgeflaagene Commisforiaale Onderhandeling behoorden té aanvaarden, en dat zij, indien alle de overige Medeleden, insgelijks daar toe mogten neigen, gereed waren eene Commisfie te helpen beraamen, en zulke fchikkingen met hunne Medeleden te maaken, naar welke de Commisfie, op de best mogelijke wijze ingerigt, de wenschlijkfte gevolgen kon doen verwagten. Drie Leden uit de Ridderfchap, nevens één Burgemeester uit elk der drie Hoofdlieden, kreegen last den Brief des 'Stadhouders nader te onderzoeken, en des verflag te doen aan de Vergadering. Dit alles hadt ten gevolge, dat eerlang door den Stadhouder tot Commisfarisfen na Overijsfel benoemd wierden, de Heeren jan elias, Baron van Lijnden, befchreeven in de Ridderfchap des Kwartiers van Nijmegen, ' buitengewoon Raad in den Hove van Gelderland, Burgemeester der Stad Nijmegen; abraham otto florentyn vatebender, gewoon Raad in den Hove van Gelderland; Mr. willem van citters , buitengewoon Afgevaardigden ter Vergadering van de Algemeene Staaten wegens Zeeland, mitsgaders Geheimraad, Geheimen Secretaris en Requestmeester van zijne Hoogheid. Staaten van Overijsfel beftemden om met deeze Heeren in onderhandeling te treeden, uit de Ridderfchap de Heeren pallandt tot zuithem, heerdt tot evertsberg, en de vos van steenwyk tot nyerwal, uic de Steden Deventer, Kampen en Zwolle, de Burgemeesters WEERTS, STENNEKES en THOMASSE a THUE5SINK. Wel-  23^ ZWOLLE. Welhaast verfcheenen de twee eerstgemelde Gevolmagtigden van zijne Hoogheid te Kampen, ter plaatza tot de Onderhandelinge gefchikt, de laatstgenoemde vondt zich verhinderd mede te koomen. Daags naa hunne aankomst, op den twaalfden April des Jaars 1787, vingen de Onderhandelingen aan; doch Haagden de Heeren Afgevaardigden des Stadbouders hier even weinig •, als die eigende Mannen deeden toen zij, ter bemiddelinge, in 't Sticht gezonden waren: want op den zestienden dier zelfde Maand liepen de Onderhandelingen zonder eenige vrugt af, en verlieten de twee Heeren Ge. lastigden van zijne Hoogheid, Overijsfel onmiddelijk. Van eene Stad, zo Vrijheidlievende als Zwolle, konde men geene andere verwagting voeden, dan dat dezelve, even gelijk haare Zus»er-Steden, haar ongenoegen en afkeuring zou doen blijken van de bekende behandeling, de twee Gelderfche Steden Uattem en Elburg aangedaan. Zie hier, hoedanig een gedrag onze Stad, nevens de twee overige, bij deeze gelegenheid, gehouden hebben. De Regeeringen der drie Sttde.1 hadden zo ras nkt vernomen het Staatsbefluit van Gelderland om de Knigsmagt tegen de Steden Uattem en Elburg te gebruiken, of zij oordeelden deezj Staaten, alsmede den Kapitein Generaal, te moeten aanfehrijven, om, waare het mogelijk, de.volvoering daar van te voorkomen. — Het mogt haar niet gebeuren, op eene derzelver. wederfchrijvens te ontvangen. De zugt deezer Steden, om niets onbeproefd te Iaaten, 't geen het fchnkhjk oogenblik eens Burgerkrijg,, kon tegenhouden; de drift en gisting onder haare Burgerijen, en alle 'sLands Ingezetenen, die van rondsomme, ter verdeediging dier Steden, aanfnelden, gereed om bloed' en leeven op te offeren, genoegd bij het onbear-twoord Iaaten der gezondene Brieven, om dé uitvoering dier Bevelen flegts eenige weinige dagen op te fchorten, ofte vertraagen; ten einde het door haar beoogde en voorlocpig gedaane aanbod vjn Bemiddeling en Tusfciienfpraak, op de reeds uirgefchreeven en zelfs met den mees.en fpoed vervroegde buitengewoone Vergadering van Ridderfchap en Sreden, kon worden uitgewerkt; dit alles deedt die Stede>ï befiuiten tot het benoemen eener, Bezending, beltaande uit de Burgemeesters SCÖKT  ZWOLLE. a3j* sloet en jordens van Deventer; van heimenberg en vam knuth wegens Kampen; en rouse en ra veste yn wegens Zwolle, met de Secretarisfen van suchtelen, de mist en eeckhoüt, om, op den vierden September, zich te begee» ven na '/ Loo, en aldaar bij zijne Hoogheid, mondeling, op de kragtigfte wijze, te onderdennen, alle gronden en beweegredenen reeds in brieven bijgebragt. Op hunnen weg na 't Vorstlijk Loo ontwaarden die Heeren, dat de gevreesde en afgebeden Aanmarsch van Krijgs^ volk reeds werklijk daar, en deszelfs afitand van de Steden Uattem en Elburg flegts eenige weinige uuren was. In deezen benarden toefiand vonden zij goed, om nog, vóór het afleggen van hunnen last bij den Stadhouder, eenen naderen Brief aan de Staaten van Gelderland, toen te Zutfen vergaderd, te ontwerpen, en in allerijl van '/ Loo derwaards te zenden. In deezen herhaalden zij, met eenen aandrang, geevenredigd aan de vermeerderde bekommeringe, veroorzaakt door den daadlijken Aantocht des Krijgsvolks, de verzoeken tot opfchorting der gegeevene bevelen, en aanvaarding der Bemiddeling, vermeldende het oogmerk hunner Bezendinge bij zijne Hoogheid; terwijl zij 'er een Affchrift bijvoegden van een Brief der Stad Uattem, waar in deeze verklaarde, op redelijke voorwaarden, wel te willen bijkomen. Ten gehoor bij zijne Hoogheid toegelaateri, gaf de eerfte Heer der Bezendinge, Burgemeester sloet , de rede hunner overkomst te verftaan. Een der Secretarisfen las daar op den jongst afgevaardigden Brief aan Staaten van Gelderland voor, als mede dien der Regeeringe van Uattem aan de Regeering van Zwolle; inhoudende het aanbod van een vriendlijk verdrag, met aandrang, dat zijne Hoogheid zijne goede dienden geliefde aan te wenden om de Staaten van, Gelderland te beweegen, van derzelver Befluit om de Ste^ den Uattem en Elburg met Militair Geweld te bedwingen, af te zien; immers dit op te fchorten, tot dat Staaten van Overijsfel derzelver Bemiddeling zouden hebben kunnen aanbieden. Op dit alles gaf zijne Hoogheid te kennen: „ Dat hij 'n alièen was van 't gebruik van Geweld, dat hij ook niet moest  Mo ZWOLLE. „ moest worden aangezien voor den Aufteur van dat werk; „ maar alleen de ftrikte bevelen van de Heereh van Gelderland uirvoerde; dat hij, egter, kon verzekeren, dat nie* „ mand Geweld in zijn Regt, Goed, of Vrijheid zou ge. „ fchieden; dat het aan de Steden Hat tem en Elburg ftondt, om, onder voldoening aan de Orders van den wettigen „ Souverein, van Militair Geweld bevrijd te blijven; dat de „ Intentie van het Garnifoen was, om, op eene Conftitutio,, neele wijze, onderzoek te doen naa de oorzaaken der „ Onlusten, zonder blootgefteld te zijn aan de feditieufe Be„ weegingen van onrustige Perfoonen. Dat de Magiilraaten „ van de Overijsfelfche Steden beter gedaan hadden, hunne „ Burgerijen te rug te houden, om het Territoir van eene „ andere Provincie gewapend in te trekken. Dat ook het „ zenden van Militie na eene of andere Stad niet ongewoon „ was. Dat men in Overijsfel zich daar over niet behoefde „ te ontrusten: dewijl hij wel kende zijn Pligt en Eed aan „ de Staaten der Provincie van Overijsfel gedaan, en geene „ Troepen derwaards zou zenden, zonder derzelver Requi„ fitie en Orders." Men antwoordde; dat, dewijl de Steden, waar tegen de Militie gerigt was, althans Hattem, geneègen waren om zich in 't vriendlijke te vergelijken; en men dus verhoopte, dat zijne Hoogheid zou verbieden, het inmiddels pleegen van Geweld. Dat het aan de Regeeringen dér drie Steden ondoenlijk was, hunne Burgerijen te rug te houden. Dat ook van alle oorden Burgers en Ingezetenen kwamen toefchieten, en eene gemeene zaak maakten, en dat dus een Burger-oorlog, het vergieten van Buigerbloed, te dugten was, zo de Militie niet belet wierdt voort te gaan. — Waar bij, met naame de Heer ravesteyn opmerkte, dat, daar bier tusfchen Leden en Steden van één én de zelfde Provincie different was, het zelve, naar het Eerfte Artijkel der Unie bij wege van Juftitie, door Arbiters of Accoord op aan te bie« dene Mediatie, behoorde beflist te worden. Zijne Hoogheid herhaalde hier op „ zijn Pligt, om, als Kapitein Generaal, ftipt de Orders der Staaten te gehoorzaamen." - De Heer ravesteyn zeide, onder welneemen, dat  ZWOLLE. t,At dat men zijne Hoogheid niet adiëerde, als Kapitein Generaal, maar als Stadhouder zo wel van Overijsfel als van Gelderland, en dat het een der weezenlijkfle Regten en Pieëminentien, zo wel als de Pligt, van den Stadhouder was, ora te zorgen, dat de Eenigheid, zo veel mogelijk, geconferveerd, en ingevolge van de Conftitutie te werk wierdt gegaan; zo dat men verhoopte, dat zijne Hoogheid toch zou gelieven te interdiceeren, dat inmiddels geen geweld ge. pleegd, maar een gedugte Burgeroorlog voorgekomen wierdt, ter Confervatie van het lieve Vaderland, en ten wsezetilijken dienfte van zijne Hoogheid en Hoogstdeszelfs Doorlugtig Huis. — Waar op zijne Hoogheid antwoordde', „ Bat hij „ zijn pligt wel kende; doch 'er niets in kon doen! " De Heer knuth verzogt den Stadhouder tot emploij van Hoogstdeszelfs Credit; en kreeg ten antwoord; „Dat hij geen Credit.meer hadt, en het dus befpottelijk zou weezen „ van hem het emploij daar van te vergea!" De Heeren Gelastigden, bemerkende, dat geen aandrang, hoe ingerigt, kon helpen om zijne Hoogheid toen te beweegen tot eenige flappen, 't zij van Vertraaging in het volvoeren van het Beliuit der Staaten van Gelderland, 't zij toe het doen werken van zijnen Invloed op hun Ed. Mog. na. men sffchcid en vertrokken van 't Loo, niet weinig aangedaan over het mislukken hunner aangewende pooging. Met het gefchil over het Regeerings-Reglement der Pro* vincie van Overijsfel, welk, gelijk wij boven verhaalden, te Zwolle zeer hoog was geloopen, was dat met het S ars Reglement onmiddelijk verbonden. Eene Commisfie uit den Rasd en Meente bragt een Verflag uit over der Burgeren Bezwaaren, (trekkende om aan te toonen, Vooreerst, de Bevoegdheid van het Volk om alle Regeerings-Reglementen, het des oirbaar agtende, te veranderen, — Ten tweeden, dat het Reglement des Jaars 1675 en 1748 onwettig ingevoerd en onbeftaanbaar was, als zonder toefiemming des Volks vastgesteld. Bij dit Verflag voegden zij een Cor.ccpt-Reglement op de verkiezing van de Leden der Gezwoorene Gemeente binnen Zwolle, nevens eenige Punten van Beswaar. XXXV. DEEL. Q Ou-  *42 ZWOLLE. der BuL „ ' e8n' betrefFende de Vr'ie ******* der Burgeren van hunne Reprefentanten of Gemeenslieden. Wanneer eene kleine Meerderheid der Magiftraatsleden het l tL°m ge,ef VeranderinS « Regeerings-Regiement te maaken hadt daargefteld, kwam 'er van den kant der ZZltt T°? 66116 Verk,aan'Dg aan B"'gemeesteren. nen 5 rSt'3(f7RfeD' mUsgaderS de Leden der Gezw°°^ mLZ f Z0lkl tC voorfchiin» bij welke zij zich beklaagden dat h.er door van de hand geweezen was, het in. gediend Bezwaar, wegens de Vrije Aanflelling hunner Ge meenslieden, niet tegenftaande de Commisfie uit Raad enMeente, volgens hun uitgebragt Verflag, 't zelve volledig "° t nS"'l] h3dt toeSekend, en he: nog onlangs door vijf Magiftraatsleden ten vollen was bekragtigd j weshalven zij niet konden naalaaten, uit hoofde van het Regt, hun wettig toekome„de> te betuigen, „ Dat zij het met geene „ Onverfchilligheid zouden aanzien, wanneer de thans Va„ cante Plaats in de Gezwoorene Gemeente, op den der„ tienden December eerstkomende, weder, naar gewoonte* „ wierdt vervuld; en over zulks bij deezen infteerden, dat „ door hun Wel Ed. Hoog Achtb., voor deezen jaare, de 3, Keur van de Meente wierdt uitgefteld, tot zo lange de „ Burgerij, volgens een daar toe gefchikt Plan, zou in ftaas „ gcuciu *jju, ae veritiezine van hunns ïJpnr«o.nr„n, nu onder den voornoemden Collonel alhier wordt opge„ richt, als een braaf Schutter te dienen, en ten dien einde „ de orders van bovengenoemden Cjllonel, en van mijne „ verdere Commandanten, in alles zo veel mogelijk te gehoorzaamen, onder die voorwaarde nogthans, dat ik , in „ dienst zijnde, mij onder eene bepadde en behoorliike „ discipline zal onderwerpen, en dat, wanneer ik in dienst „ van deeze Provincie tegen den vijand zoaanig geölesfeerd „, mogte worden, dat ik na mijne geneezing, die op kosten „ van de Provincie zal moeten gefchieden, buiten ftaat mog„ te zijn geraakt, om mijne kost te winnen, de Pro vinei 3 1S voor mijn onderhoud, of indien ik, gehuwd zijnde, fiieuQ 4 w ve"  24g ZWOLLE. „velen mogte voor het onderhoud van mijn „a te Iaaten ..frouw en Kinderen -,i zorgen," en*. Spoedig moer Je ^oop, om dienst te neemen, geweest zijn.' itll ed Ïeri. trnWaa fden tr,°kken d° Wee BataiKons der op gngte Brigade na het Exercitieveld, en wierden'er, door *ur6enuegter van der wyck in den Eed genome Voorts kwam hier nog ,ot fland eene Compago*S™s hU7I°T die zich dagehjks in den Wapenhandel'offfLel ' Op den laatften Augustus wierdt, binnen Zwolle eene wa3eeTne F/0Vi"C:eie ^houden vt'de To h" onrtr C"PPea iB °""Js/>i> 6D daa;i» belloc en TLztZ gT Leger Va" Z™*^ Burgers er, Ingezetenen, binnen deeze Provincie, en om hetze've te z^ eVderdLrekken> D°Ch dS k°mSt ™ £ za-ren deedt dn ontwerp, gelijk ook een ander, zijode een Concept. Reglement Van Regeering va„ de StaTzlalZ wel ras i„ duigen valIen. Zo we) a]s " hier alles op den ouden voet herfteld. Bijzooderhedeid.ar van te vermelden, befchouwen wij als overtollig• z\waren ge i^ordg met die elders in ons Gemeen es tb en l laa gehad in dat voor veeien" zeer noodlottig djduip! gt „ ! tegenftaar.de kunnen wij niet iaaten, hier over' te febrijven eene Pub fcatie, ,„ de maand September des volgenden aars .eventienhonderdachtëntachtig, door Burgemeeste'ren, Sc penen en Raaden der Stad Zwolle afgekondigd, als dr age X de kenmerken, aan de eene zijde, hoe bezwaarlijk de Vr j heidsliefde wanneer zij eenmaal heeft wortels gefchoten 8ieh laat uitrooien; aan den anderen kant, tot welke verre! gasnde flappen, van onderdrukkinge do heerschzucht zich laat •vervoeren, en hoe *ij, zeif door die-flappen, haare eigen vreeze voor gevaar en de zwakheid haarer zaake aan Jen dag legge. Bij de bedoelde Publicatie wierdt verboden zo „ wel aan de Leden der gewezen Burger-Sociëteit, als'aan „ allo andere Burgers en Ingezetenen, het oprichten of bij. „ woonen van eenige Sociëteiten, Gszelfchappen of Bijeen. „ kemften, waarin opzettelijk gehandeld wordt over zaaken v:h9: gemeene Land of Stadsbefluur betrefter-de, of waarin' „ eeniga  ZWOLLE. 24* „ eenige Addresfen of Requesten, daartoe relatief, worden „-ontworpen, geleezen of gtteekend; gelijk insgelijks verbo,, den wordt, aan alle petfoonen, 't zij als Leden, 't zij als „ Confulenten, tot de (zeggen hun Ed. Agtb.) zo genaamde, „ Burger-Commisfie hebbende behoord, het zij allen te za« „ men, het zij gedeeltelijk, 't zij openbaar, 't zij clandestin, ,, te houden eenige Vergaderingen of Bijeenkomften, en daar„ in te verhandelen eenige poinéten, het bellier van Regee„ ringe, of algemeene Stads en Landszaaken betreffende» „ of tot hun voorige pretenfe qualiteit eenige de minfle „ relatie hebbende; zullende integendeel verwagten, dat zij, „ (zeggen hun Ed. Agtb.) van hunne dwaalingen te rug „ keerende, zo wel als andere Burgers en Ingezetenen zul- len medewerken, om onderlinge rust en eenigbeid in dea n Burgerftaat te heipen bevorderen, daar toe de (NB) Va,, der lij ke poogingen hunner Regenten te onderfteurien, „ en daar door aan dezelve weder te doen geworden dat ge„ zag en.die achting, zonder welke zij buiten ftaat zijn het „ heil der Burgerije behoorlijk mar hunnen wensch te ba„ vorderen." Voorts verbieden Hun Ed. Agtb. „ wel uit* ,, drukkelijk aan alle Burgers en Ingezetenen het teekenea van eenige Qualifkatien, welke mogten ftrekken tot aan,, Helling van nieuwe zogenaamde Burger-Gecommitteerden, „ gelijk ook niemand zodanige .aanftelling zou mogen aan,, neemen;" gaande dit alles gepaard met bedreiging van fraffij aan de overtreeders, als openbaare rustverftoorders* Hoe aanftootlijir in de ooren van den vrijen Mensch zommige uitdrukkingen, in deeze Publicatie gebezigd, mogen klinken, nog meer krasfende is de taal, in het hoofd des Gefehrifs gevoerd, waar door de rampen des Vaderlands ge« fchoven worden 00 de Burger-Sociëteit en Bwger-Commisjie, opgerigt in eenen tijd, is men onbefchaamd genoeg van te durven zeggen ,, toen niemand der Burgeren en inge- zetenen, zo veel ons bekend is, te onvrede was over „ het openbaar Beftuur en de ftandgrijpende Conftitutie! I! * De ijveriglte voorftander van het voorgaande Beftuur, hoedanig hij ook moge gezind zijn omtrent den aanleg en den waarfchijuüjken uitllag der jongde Omwentelinge van den Q 5 Ja-  «5® ZWOLLE. «v!..^ ,\ /f' enJk°rt Daa hetSeen aidM' ™ voorgevallen, zulk eene tul durven fpreeken, moeten voorwerpen z.jn van zijne ver.gtinge, om thans geene harder uitdrukkingen te gebruiken. ïiel.jken overlast en fchade leeden van de Engeifche Troe- Z'e^ ^'?" V°°r dS i0ngfte Omwenteling, doo « dC a},esvoo"d»jVende Franfchen vl gtten: weshalven de Republikeinen aldaar met opene armen wier tZTSST'ea hetwerk der 0m~ *iT£ Om dat de yan Z»* zeer veele gedenkwaard.ee voorvallen opleverde, hebben wij ons bij ^Ze ZTo * £g doet' 60 ZU"en "U ™ dö Söd Zdv^ eeDig Mder™Wat de gelegenheid der Stad aangaat, in 'c algemeen mogen wij aanmerken, dat dezelve tamelijk groot, zeer volkrijk, luchtig, en met drie Graften doorfneden is. Men heeft *er drie Ple.nen of Markten, voorts breede Straaten die zeer «et en gemaklijk zijn geplaveid, en waar op men eene zindelijkheid befpeurt, dte men in veele andere Steden niet aan treft. Al voor lang fpaarde het Stadsbeiluur moeite ncch bosten, om de Stad, zo wel van binnen als van buiten le verfraaien.^ Dezelve ligt in een zeer aangenaamen oord",'..„ een riviertje, welk in het Zwarte Water valt. De lucht l 'er bij uitneemendheid gezond, m den omtrek verlustig eich bet oog, door het aanfchouwen van vrugtbaare Koorn landen en grasrijke Weiden. Hier bij koomen nog de fr„fe" wandelwegen, rondom de Stad, waaromtrent dezelve elders weinige haar, gelijken heeft. Diergelijke wandelwegen ve SM* ** ^ h0°g <*gaande VpenbooMen telt 'er drie Landpoorten: de Sasfenpoort, de Die ferpoor, én de Kamperpoort, allen heg.e en zwaa e ge"ot wen De twee eerstgemelde Poorten zijn, in den Jaare veerttenhonderdacht te gelijk met de Muuren rondoi de &ad, gebouwd. De Sasfenpoort wordt, bij de kenners! voor  ZWOLLE. ast voor een meesterftuk van bouwkunde gehouden. Buiten de Kamperpoort, aan het einde van den Brug, Raat een Wagt. huis, van Benthemer Heen opgetrokken, in zijne foort een der fraaifte gebouwen, die mea elders aantreft. — Voorts heeft men 'er eene Waterpoort, de Roode Toren genaamd, insgelijks een fraai geftigt, in den Jaare zestienhonderdzeven' entwintig op den grgnd eens voorgaande Torens geftigt. Twee andere Poorten, de Visch- en de Steenpoort, zijn, bij de vergrooting der Stad , binnen de Muuren getrokken. — Tusfchen de Kamperpoort en de Sasfenpoort rijst, uit de Stads Graft, een ronde Toren, een zwaar en vast gebouw, waar in 's Lands Buskruid wordt bewaard. Dezelve voert den naam van Gelderfche Toren, om dat hij in de Gelderfche oorlogen wierdt gebouwd. Wij gaan over tot de Openbaare Gebouwen. Onder de Waereldlijke moet in de eerfte plaats genoemd worden het Stadshuis, waar van de ee;fte grondflagen gelegt wierden in of omtrent het Jaar veertienhonderdachtè'n veertig. Het geftigt, hoewel, van buiten niet veel bouwfieraads verwonende, is van binnen voorzien van verfcheiden fraaie Vertrekken, en van al wat tot deszelfs beftemminge wordt vereischt. De Gevel van 't Stads Wijnhuis, 't welk 'er naast ftaat en 'er als ingelascht is, is veel fierlijker, dan die van het Stadshuis, van Benthemmer fteen opgetrokken. Het laatstgemelde gebouw pronkt met een vierkanten Toren, van Benthemer fteen, die twee Vertrekken boven elkander heeft. Voor de Luive of de Puije, die zeer fierlijk is uitgehouwen, leest men de volgende regels. „ Aspice fublïruélura, qui prateris / arte theatrum, „ Unde Magillratus publica jusfa fonant. „ Hinc promulgantur leclisfima nomina Patrum; „ Hinc Populus pacem, hinc tristia bella capit. „ Accenfis facibus, quid? quod cenfura feveri „ Judicis exilio noxia damna notat." De Stads Waag is esn tamelijk ruim gebouw; het dien! tevens tot een Pakhuis, wordende aldaar de goederen, na Htti  aS* ZWOLLE. B«fi* en elders beflemd, opgeflagen, en zo lan b dat er genoegzaame voorraad voorhanden ). ^ m ' Het Zijdmuur is het tegen den Ag erg veT vS £ 's„,„// iaaK"ndige A. moonen, geooren Zwollenaar was. ffPPfr teekening agter zijne Neoerduitfche PJf ï " volgende verflag. „ ' ^ van het Kerkleeraar) „ was in dit r ,«J \ J de vermaarde .^iïï^^* van h hove, in den Jare l6,5 Daar Sentr^"^ * Johannes kok, toen Rektor der LatijnfchesZ,ï t, maals in den Haee. en Prnf«f„, V Cho,e' na' ,, fbrekentheiit te ï to Hi8«» « Wel- » de Lind, in Groate en Kleine Lind verdeeld, Oudelar.ds* Ambagt, Sckobbelende-Ambagt of Zmjndrecht, Meer dervoort, Kijfhoek, Hendrik - IdO' Ambagt, Rijsoort, Strevels*hoek, en Sandelins- of Adriaan -Pieters- Ambagt. Volgens aloude Verpondingslijsten bevat de geheeie Zwijndrechtfche Waard tweeduizend achthonderd achtentwintig Morgens tweehonderdveertig Roeden Lands; doch, volgens naauwkeuriger opgave van laater tijd, zou de uitgeftrektbeid op flegts tweeduizend zeshonderd zeveren vijftig Morgens driehonderddrie Hoeden moeten gefteld worden. Zie Theatrum Hollandiie; van heus* sen ; Tegenwoordige Staat van Hok land. Z?D2WiND, ook Zijdenskerk genaamd, fs een groore Buurt, in het gedeelte van Westfriesland, de NieuwdorperKogge geheeten, behoorende onder het aanzienlijk Dorp Oude - Niedorp, ruim drie uuren gaans ten Noordoosten van de Stad Alkmaar. In vroegere dagen plagten hier wel negentig Huizen te ftaan. Men ontmeet 'ér eene Gereformeerde Kerk, doch zonder Toren: waarom de Klok aan den Voorgevel hangt. Jn den Jaare zestienhondërdtweeëhvijftig wierdt, aan het gewijde Geftigt, de eerfte Steen gelegd. It> tnsichen is het getal der Gereformeerde Ledemaaten hier zee? gering; nu ruim veertig jaaren geleden telde men 'er flegts. vijf huisgezinnen, tot die Gezinte behoorende. De Leeraar * van Oude-Niedorp koomt 'er, van tijd tot tijd, den Open» feaarea Godsdienst verrigteuo. „, Zie Tegenwoordige Staat van HoL land.  ZYL, op ZYLE. s6r Zn., of zyle, een Watertje, of Vliet, in Holland. Het neemt zijnen oorfprong in den Rhijn, tusfchen het ver» maaklijk Dorp Leiderdorp en de Stad Leiden, naauwlijks een halfkwartier uur gaans van eene Poort dier Stad, de Zijlpoort genaamd, en die, waarfchijnlijk, van dit Watertje haaren naam ontleend heeft. Vervolgens loopt de Zijl door de Heerlijkheden van Leiderdorp, Qeslgeest en Warmend, valt in het breede Water, het Zweijland genaamd, vereenigt zich, daarnaa, ter (linker zijde, met de Eijmerspoel, en vervolgt daar mede zijnen weg voorbij het Dorp de Kaag, ontlastende zich wijders in het Kaager-Meir, en alzo, door het Lange Rak, in het Leidfche en Haarlemmer Meir; terwijl het, ter rechterzijde, door de Spijkerboor, in de Kever valt, en daar mede vereenigd aan den anderen kant van het Kaager Meir heen ftroomende, door den Huigfloot zich wederom in het Leidfche en Haarlemmer Meir ontlast. 'tWas |si de nabuurfchap van dit Watertje, dat het Leger van Graave lodewyk van nassau, voor zijne Echtgenoote, Vrouwe ada, Graavinne van Holland, zich in het bezit van het Graaffchap willende vestigen, door Graaf willem, Oom van Vrouwe ada , deerlijk geflagen en voorts op de vlugt wierdt gedreven; met dat gevolg, dat een groot getal der Vlugtelingen , de Zijl willende overzwemmen , in het Watertje zijn einde vondt. In laatere tijden wierdt de Zijl onder de, zo genaamde, Vroonwateren gerekend, daar de Stad Leiden het regt van Visfcherije op oeffende, die jaarlijks bij de Vroonmeesters plagt verhuurd te worden; met het beding, dat de Huurders alle de Visfchen, die door hen gevangen wierden, binnen Leiden ter markt moesten brengen: alles in gevolge de Keuren, in den Jaare vijftienhonderdvierënnegen*ig daar op gemaakt. Grooter uitgebreidheid, dan tegenwoordig, moet eertijds de Zijl gehad hebben, naardien beka faet een Meir noemt. Nogthans gewaagt 'er melis stokb yaa onder den naam van Water. ,, Ende oec alsmen die warheit verhoert, „ Worden veele ter zeiver wile j, Verfmoert in 't Water, heet die Zile t, Dats in 't Water bi den Riue." * R 3 De  ZYL. (Het Huis te) De Kronijkfchrijver heeft het oog op de bovengemelde nederlaag van Graave lodewyk van loon. Zie alting, Notitia Gemani* Inferioris; s. van leeuwen, Kostumen van Rhijn» land; melis stoke , Rijmkronijki\. matth^eus, Anale 3a. Zyl, {Het Huis te) ook wel, bij uitfteekendheid, het Zijlhof geheeten, dus genaamd naar deszelfs gelegenheid aan of omtrent het boven befchreven Watertje de Zijl, Het was het Stamhuis van het eertijds vermaard oudadelijk Hollandsch Geüagr van zyl. Naar alle waarfchijnlijkheid zal het reeds iii de Veertiende Eeuwe, zo niet vroeger, geftigt zijn, naardien men, bij de aloude Kronijkfchrijvers, vindt aangeteekend, dat, ten tijde der Hoekfche en Kabeljaauwfch-Zland. beroeringen, in den Jaare veertienhonderdtwintig, Hertog jan van bkyeren het Kasteel ftormenderhand bema-nigde, en naa alvoorens allen, die hij 'er binnen ontmor-tte aan Zijn wraakzwaard te hebben opgeofferd, 'er den brand in Hak. Het Huis, in vervolg van tijd, wederom herbouwd zijnde, veroverden eenige Hoekfche Edelen, onder welke zich willem en jan van zyl bevonden , het Geftigt, en Helden het onder de bewaaring van dirk polter, uit den Hage. Van tijd tot tijd deedt deeze, met zijne onderhoon'g© manfchap, uitvallen op de Kabeljaauwfchen, en plonderde de Huizen ter Does en Zwieten. Zeden diende het raeerroaalen ten voorwerpe van vijandlijke aanvallen. Het Huis bleef in het oorfpronklijk Geflagt tot in den Jaare veertienhonderdnegentig, wanneer het, door verkoop, vervreemd wierdt; gaande vervolgens over in het bezit van verfcheiden «igenaaren. Zie s. van leeuwen, Inleiding tot de Oudheden en Grondwetten van Rijn* land; als mede Batavia lllujlrata; j. van heemskerk, Bataviich Ar» èadia.  ZYL. (Het Geflagt van vanJ atfj Zyl, (Het Geflagt van van) een Oud adelijkHollandsch *Gaflagt, onder het voorgaande Artikel, als eigenaar van het Muis te Zijl vermeld, moet al in den aanvang der Veertiende Eeuwe, niet flegts een aanweezen, maar-ook vermaardbeid gehad hebben. Immers vindt men, op het Jaar der. tienhonderdzesëntwintig, vermeld, Jan van zyl, Ridder. Deeze liet naa eenen Zoon, insgelijks genaamd, Jan van zyl, Knaape; hij woonde op het Huis te Ziil, en overleedt aldaar in den Jaare dertienbonderdzesêazestig, «alaatende eenen Zoon en eene Dogter: Dirk van zyl, die volgt, en Jutte van Zijl, geisuwd te Utrecht, met Gerrit Dsêcl, Zoone van Lambert Dedel, In den Jaare derdenhoniderdzevenëazestig aldaar onder 's Lands Edelen geteld. Zij baarde hem Gedard Dedel, Raad en Schepen der Stad Utrecht, die tweemaalen getrouwd geweest is, te westen, met Theo" jdora Ruijsch, Jansdogter, en met Elizabeth Pot, Jakobs-. -dogter, en bij dezelve heeft verwekt de volgende kinderen-: I. Gerard Dedel, Abt van Oostbroek. a. Jan Dedel, Kanunnik te Sint Maria. 3, Jakob Dedel, die verfcheiden kinderen heeft aagélaaten, en van welken het Geflagt van Dedel in 's Graa-. wenhage, in wettige linie en mansoir, sfkomftig is. 4. Geertruid Dedel, Abtdis van het Adeüjfc fuiïerenftift van Sr. Servajs, te Utrecht. 5, Jan Dedel, Kanunnik van St. Servaas en Oud* Munfter; deeze ftondt in hooge agfing bij zijnen ftadgenoot >en bloedverwant Paus Adriaan den Zesden, 6. Elizabeth Dedel, die zich in het huwelijfc «Iheeft begeeven met Jan van Rodenborg. Dirk vAr*zyl, Janszoon, boven vermeld, nam ter Vrouwe alyd van der boes , en wierdt bij dezelve Vader van cwee kinderen: Gerrit van zyl, die volgt, en Elizabeth van Zijl, getrouwd met Koenraad, Heere van Oosterwijk, bij Gorichem, uit het edel G^flagr van Arkel| g|j wierdt bij fcsm Moeder van de volgenda kinderen: R. 4 & Kont*  ZYL' (ffet Gejlagt van van ) a. Koetiraad, Heere van Oosterwijk. Ridder* welke ter Vrouwe bekwam Machtelt van Uittenbroek, Pontanusdogter, te Utrecht. °' »«» Oosterwijk, die ten man heeft gehad Willem van Bochuizen, welken zij eenige kinderen heeft gebaard. Gerrit van zyl, Dirkszoon, boven genoemd, Ridder, was Raad en Kamerling van Hertoge Philip, van Dourgor^ die. Hij triJt in 't huwelijk met AlijdEggerts, Zuster van jan Eggerts, Heere van Purmerend, die deeze Heerlijkheid verkogt aan zijnen Schoonbroeder; welke dezelve naderhand door verkoop wederom heeft overgedraagen op Jsn, Burggraave van IVlontfoort. Heer gebrit overleedt op den elfden Maart des Jaars veertienhonderddrieënvijftig, ea liet ra de volgende kinderen: Dirk van zyl, woonende op het Voorouderlijk Kasteel bet Huis te Zijl. Nimmer een wettig huwelijk hebbende aangegaan, liet hij een Basterdzoon na, Frederik genaamd -die in het water ongelukkig zijne dagen eindigde, geene kinderen naiaatende. Alijd van Zijl, gehuwd met Jakob van der Does, bij Leiden, en Moeder van kinderen. Willemina van Zijl, die in het huwelijk tradt met den Zoon van eenen Burger van Leiden, welken zij kinderen heeft gebaard; welke, 'sMoeders toenaam aanneemende, bij bet Wapen van hunnen Vader, zijnde een Zilveren Kruis oP een Zwart Veld, op het hart van dat Kruis het Wapen hunner Moeder, zijnde een gouden Arend met een lazuren of blaauwen bek, en klaauwen in een Rood Veld, geplaatst hebben, met eene Meermin in den hoek. Eene deezer kinderen was Catkarina van Zijl, Danielsdogter, Weduwe van Jan Oem van Wijngaarden, overleden in 's Graavenhage, in den Jaare vijftienhonderdzevenënnegentig, zonder kinderen na te iaaten. Zie s. van leeuwen, Batavia /Uit* ftrata. Zyï.;  ZYL. (GERARD PIETERSZ. van) 26$' Zyl, (gesard pieterbz. van) Zoon van pieter gerritie, Lijstemaaker te Leiden, een vermaard Kunstfchilder der naastvoorgaande Eeuwe, wierdt, volgens zommigen, te Amfier dam, doch, naar de meening van anderen, te Leiden geboren. De tijd zijner ter waereldkomfte is niet aangeteekend: zekerlijk moet dezelve niet lang naa het begin der Ze» ventiende Eeuwe zijn voorgevallen: om reden, dat het eene bekende zaak is, dat hij een Leerling was van den vermaarden antoni van dyk , welke in den Jaare zestienhonderdveertig, of een jaar laater, overleden is. 't Is bekend, hoe de ftraks genoemde Kunstfchilder, door groote beloften ten Engelfchen Hove gelokt, van Antwerpen na Londen met 'er woon vertrok. Van zyl, een groot bewonderaar van vam dyks kunstgewrogten, zijnen overtogt na Engeland hebbende vernomen, volgde hem derwaarts, met oogmerk om de behandeling van het penzeel, door onmiddelijk onderwijs, nog verder te befchaaven. Te Londen nam hij zijnen intrek in Westmunfter, tegenover het Huis van zijne hooggefchatten Leermeester; die zo veel werks maakte van van zyl, dat hij, als 't ware, zijnen eigen fmaak in hem overftortte: reden waarom de liefhebbers hem den bijnaam van van dyk in 't Klein plagten naa te geeven. Terftond of kort naa het overlijden van van dyk keerde hij te rug na zijn Vaderland, alwaar hij voorts, tot aan zijnen dood, in flilte de penzeelkunst oeffende. In den Jaare zestienhonderdachtè'n» vijftig, of, volgens anderen , vijfenvijftig, woonde hij te Awfterdam, in de Harteftraat. Zijne meeste Schilderftukken, nog voorhanden, verbeelden vrolijke gezelfchappen van Mannen en Vrouwen, meestal fchoon naar 't leeven gefchilderd. Even als in de Stukkeu van zijnen Leermeester, bewondert men de handen der Vrouwen, zo om de kunst van fchilderen, als om de tederheid en fchoonheid van omtrek. Onder de Gewrogten van zijne kunst is inzonderheid in hoogagting bij de kenners het Schilderftuk, verbeeldende den dus genoemde Verloren Zoon, in 't oogenblik als hij, te paerd gezeten, affcheid neemt van zijnen Vader, op wiens gelaat de bekommernis en angst met fpreekende trekken ftaan uitK 5 ge-  CeS gVL. COTTO van)-* gedrukt. Den tijd des overlijdcns, zo min als dien der gefcaorte ven onzen Kunftenaar vinden wij niet vermeld. Zie houbraken, Schouwburg der Nebé i derlandfche Kunstfchilders, ZarL, (otto va-n) of anders ook, volgens den fmaak üer tijden, met eenen verlatijnden naam, otto zilius gehe«en, wierdt geboren te Utrecht, uit een Oud en niet onaan. aienlijk Geflagt, op den dertigften Augustus des Jaars vijf. tienhonderdachtè'ntachtig. Door zijnen Vader, zints zijne vroegfta jeugd, tot de Letteroefeningen gefchikt, vermits foij daar toe in zijnen Zoon eene overhellende geneigdheid befpeurde, wierdt otto, op zijn achtfte jaar, na 't Latijnfche School gezonden. Behalven het Latijn, oeffende hij eich ook, eerlang, in het Grieksch en Hebreeuwsch. Op Eijn schtiende jaar wierdt van zyl in het Genootfchap der $efuiten aangenomen. Zedert gaf hij, te Roermonde, onderwijs in de Latijnfche Spraakkunst. Nevens de Taalkennis paarde hij de beoeffening der Godgeleerdheid. Zijne bedrevenheid in die weetenfchap, gevoegd bij zijne welbefpraakte tong, was oorzaak dat hij met veel roems den Kanzei beklom. Te Leuven en te Brus/el predikte hij, met grooten «oeloop, voor de Broederfchappen der H. Maagd, In het ïaatst van zijn leeven bekleedde hij den post van Rektor van het Kollegie te 's Hertogenbosch en Gend. Zijn fterfjaar winden wij niet vermeld. De volgende Werken zijn, door feem zeiven gefchreven, of vertaald, in 't licht gegeeven: Hifiorie der Mirakelen van Onze Lieve Vrouwe te 'sHertogenbosch. Te Antwerpen, 1632, bij Plantyn. Ruramunda Illujlrata, of Opgehelderd Roermond. T« Leuven, 1613, in 8vo.  ZYL, COTTO van) enz. zé? Het Leven van S. xenofon en S. maria, en hunne Zonnen johannes en arcadius; door johanhes bol» landius , uitgegeeven op den 26 Januarius. Het Leven en de Mirakelen van de Heilige Martelaar en cysus en johannes, bij bollandüs te vin» den op 31 Januarius. Rïardocheus triplex, of drievoudige levenshaat van mardochay, Zijn middeljie, zijn laagjle, en zijn hoogjie. Zie Hijlorie van het Utrecht/che Bis-, dom. - Zyl, (pietsr valkendaal van) even als de nu aanïtonds vermelde, te Unecht, misfcMen uit het zelfde Geflagt, doch veel vroeger, te weeten in het voorfte gedeelte, niet, zo als halma en hocgstsaaten Ichrijven, den Dertiende, maar drfii Vijftiende Eeuwe geboren, van aanzienlijke ea vermogende Ouderen. In zijne Jongelingfchap, om de kundigheden, in zijn Vaderland Verzameld, verder uit te breiden, deedt hij eene reize buitenslands. Onder andere vertoefde hij eene wijle tijds aan het Hoogefchool te Rostock, en beklom aldaar den ersp van Bacalaureus in de Godgeleerdheid. Sedert keerde hij te rug in zïjne Geboorteftad. Als Prior van het Reguüershuis eindigde hij aldaar zijne dagen, in den Jaare veerticnhonderdviji'ër.tachiig. Hij was een arbeidzaam Man, en, naar den fmaak zijner tijden, van Geleerdheid niet ontbloot; dit blijkt uit de Schriften, door -hem vervaardigd en in 't licht gegeeven. Zij zijn de volgende : Commentaria in libros Sententiarum, of Verklaaring. over de boeken der Schooljpreuken. Bei  ZYL, (PIETER VALKENDAAL Van) enz. Set Oude en Nieuwe Testament door verfcheiden Naamwoorden op de Orde van 't A. B. C. onder» fckeiden. Secunda Secundx, of het Tweede Deel der Somme of Mort Begrip van Thomas. Quafliones de Mulo, of Vraag/lukken over het Kwaad. Verfcheiden Sermoenen over de Zondagen en Heilige» dagen. i* Zie Hifiorie van het Utrechtfehe Bis» dom. C°0 « een der grootfte bedijkte Waarden van Mordholland, ten Noorden, met deszelfs Zeedijk gelegen aan het Koegars, langs >t welke de Dijk ook ten Noordoosten heenen loopt, en in dezelfde Streek vervolgt langs den Wieringerwaard, tot aan de Scheiding tusfchen de Bannen van Schagen en Barfingerkorn. Van hier gaat de Zijpe met derzelver Bedijking ten Zuiden en Zuidoosten langs Schagen, Burghorn, Sint Maarsen en Eenigenburg tot niet verre van Kabbendam, van waar de Strekking ten Zuiden loopt, langs de Banne van Schoort, Groet, Hargen en Pet■mwt aan den Droomerdijk van den Hondsbosfche, daar de Indijking van Haazenpolder een fchuinfchen Hoek Westwaard maakt. Van den Haazenpolder gaat de Zeedijk ten Noordwesten langs het Strand der Noordzee en de Banne van Kalans-Oog. Voor de oudfte Bedijking, beftondt de Z^e, waarfchijnlijk, uit diergelijk gebrooken Land, Gorzmgen en Ondiepten, geduurig onder Water liggende, als au nog benoorden de Zijpe, bij >t Koegars gezien worden. Van de eerfte Bedijking vindt men geen zeker befcheid. Onze Kromjken getuigen dat Graaf willem, Broeder van Tv °EN Slt i0 df jMre "°3 > Z"Pe " "men gerhiden. Men zoo hier uit fchijnen te mogen afneemen, dat  ZYPE. (De} »c£ dat de Zijp toen reeds tot Land gemaakt was: ten zij merr^ door de Zijpe enkel verftaan wilde een Kanaal of Swin9 dat uit de Noordzee tusfchen Petten en den Ketelduin doorliep en van 't welk de Bedijking haaren naam zou gekreegen hebben. Sedert wil men, dat de Bedijking is ingebroken. In een Handvest van Hertog albrecht van den Jaare 1388, wordt gezegt, dat Rijnland niet meer aan die Zijpe dijken zal. Elders vinden wij, dat willem, Eerfte Heep van Schagen, een Bastardzoon van Hertog albrecht, de eerfte de Zijpe bedijkt heeft en töt Land gemaakt; welke gebeurtenis mogelijk tot gemelden Jaaren 1388 kan gebrage worden. De gemelde Handvest toont niet donkerlijk dat ds Zijpe toen zoo groot niet was als tegenwoordig, loopende den Dijk, van Petten tot aan Kalans-Obg, en van daar na de Keins, een Buurt in de Schager - Kogge. Uit oude Egte Stukken is ons gebleeken, dat omtrent den Jaare 1440, aan de Heeren van egmond en brederode , van 's Graaven wege, eisch gedaan is om de Zijpe te bedijken, of dat hij» als Overheer, dit zelfs zoude doen. Uit laater Stukken en voornaamlljk uit het Oktrooi van den Jaare 1551, kan men nagaan, dat de Heeren van egmond en brederode zwaarigheden over de Bedijking van de Zijpe hebben opgeworpen, om dat dezelve te naa zoude raaken aan hunne Jurisdictiën, te weeten, ten aanzien van de Jurisdi&ie der Heeren va» egmond aan de Heerlijkheid van Petten, en ten aanzien vaa de Heeren van brederode aan die van Kalans-Ooge. Dit kan, federt den Jaare 1440, of vroeger, het werk van tijd tot tijd tegengehouden hebben; hoewel men de Bedijking van de Zijpe altoos als noodzaaklijk heeft aangemerkt, gelijk, in den Jaare 1443, aangetoond, en deswegen, op dea dertienden April des zelfden jaars, raaminge gemaakt wierdt. Hier op volgde, dat Hertog filips van bourgondie, op den eerstvolgenden eerften Maij, een Oktrooi verleende om de 7Ajpe te bedijken. Hij gebruikte 'er deeze bewoordingen in, zeggende: „ te vreden te zijn, dat het voorf. Land, de „ Zijpe genaamt bedijkt wierdt, het zij door ons, of op onze kosten, het zij het bedijkt wierdt door anderen, zo© u als het door onze Gouverneurs en Raaden gevoegiijkst en » voos-  ZVPË. (De) „ voordeeligst zal uitgevonden worden." De Steden Meden, blik, Hoorn en anderen gaven in dien tijd te kennen, dat zij aan dit gemeene Werk niet doen konden, alzo zij te zeer bezwaard waren. Doch het zij door wien de Bedijking toen ïn ftand gebragt is, men heeft reden om te denken, dat 'er omtrent dien tijd iets ondernomen wierdt; indien het waar zij, dat de Zijpe naderhand, in de Maand September des Jaars 1500, een Doorbraak geleden heeft. Hoe het daar mede moge zijn, dit is zeker dat deeze Polder omtrent dien tijd, lang met de Zee gemeen gelegen heeft, fchoon men het heroijken, om het groot gevaar van gantsch Holland, noodig en ook doenlijk oordeelde- In het Oktrooi van Keizer karel van den eenendertigden Maart des Jaars 1551, naa den loop van den Hove, verleend aan Heer jan van schoorel, Kanunnik van St. maarten te Utrecht, wordt gemeld dat de Keizer, in den Jaare 1516, aan zijnen Neeve korkelis van zevenbergen, insgelijks Oktrooi vergund hadt' om binnen zeven jaaren de Zijpe te bedijken, 't welk niet volbragt was. Heer jan van schoorel, met zijne eerfte Medeftanders, ving het Werk aan; doch het bleef wederom fteeken, ten nadeele van vèelen, welke zij in deeze Onderneeming hadden ingewikkeld; waarom Koning filips de II in den Jaare 1561, Oktrooi verleende, waar bij hij verklaarde de Bedijking te zullen doen, ten zijnen koste, bevestigende de Ingelanden in hun voorheen verkreegen Regt. Hier door wierdt de Zijpe eerlang 'drooggemaakt, en met zeer goeden uitfiag bebouwd. De Allerheiligen Vloed des Jaars 1570 deedt de Zijpe op nieuws inbreeken. Men ondernam de Herdijking in den Jaare 1572, doch een nieuwe Overftrooming verdierf het aangevangen Werk : ook wierdt het door sonoi geheel bedorven, om den Spanjaard, naa 't bemagtigen van Haarlem te beletten in NoaitdhoUand in té dringen. Het duurde tot in dea Jasre 1597, eer de Bedijking op nieuws wierdt ondernomen; doch met goed gevolg, zo dat zij eindelijk omtrent in den tegenwoordigen ftaat gebragt wierdt. In de Zijpe heeft men fchoon Bouwland; doek meest Weiland, waar van fommige Landen, aan den hoogeft kant, dit bijzoaders hebben, dat zij acht óf négen jaaren be* weid  2T?PÈ. (De] weid zijnde, omgeploegd en drie of vier jaaren bebouwd worden. Tusfchen Kalans-Oog en Pesten, tegen de Zijpe» plagt weleer een hooge Zandduin te leggen, de Ketelduin genaamd. Deeze is meest over de Zijpe geftooven en heefe hier veel Lands bedorven. Naa de laatfte Bedijking is de Zijpe regetiduizendzeshonderd Morgen Lands groot bevonden, die door achcien Groote en zestien Kleine Watermolens bemaalen worden. In 't Jaar 1732, wierden 'er voor de Zijpe en den Haazenpolder, vijfhonderddertig Huizen efJ één Molen in de Lijsten der Verpondingen gebragt; in den Jaare 1749. waren 'er maar vijfhonderdzesè'ntwintig Huizen. In de Bediiking zijn eigenlijk geene Buurten van merkelijk: belang,, naardien de Hnizen veelal van malkander verfpreid ftaan; doch men hetft 'er aangenaame en fcnoone Landhuizen, met vrugtbaare Piantaadjen. De Zijpe wordt in Noord-. en Zmdzijpe verdeeld; in ieder Deel, is een Gereformeerd' Predikant, die onder de Klasfis van Alkmaar behoort- Zij> bedienen ieder twee Kerken.. De vier Kerken in deeze Be» dijfemg zijn aan St. maarten?, Eer.igenburger, en Sehager-* B^ug en OuUe-Sluis; van deezea is de Kak, aan St. Maar*um Brug, een fraai en lugtig Gebouw, omringd met een* Kerkhof, rondsom met Boomen bepiant. Zij wierdt ge» bouwd in den Jaare 1697, en pronkt met een vierkanten Tooren, van boven met een foort van een Koepel gedekt. De Kerk aan Schager Brug is weinig beter dan een Boeretr* huas, en die aan Qude-Sluii is zeer oud en bouwvallig zijnde het voorfte ged:eke het School. Ook zijn 'er in de Zijpe twee Vergaderplaarzen der Vlaamfehe Doopsgezinden 5. een derzelven is aan de Oude-Sluis en de andere aan de Mennisfe. Buurt. De Roomschgezinden hebben 'er twee Statiën,' die door één Priester, zijnde een Waereldsheer bediend worden. In de Zijpe is een fraai Weeshuis tusfcheo de Schager-Brug en da Sr. Maartens - Brug aan de Trekvaart. Hier van ftaat her Beftier aan drie Regenten, dia ufo de Hoofd-Ingelanden verkooren worden. De Crimineeie Civile en Dijksregeering wordt waargenomen, door der* Dijkgraaf, die tevens Baljuw is, benevens zeven Heemrasdeu, die tevens Schepenen en Weesmeesteren zijn, een Pen-  $72 ZYPE, (De-) ZYPE, ( zigt, koomen de inwooners van Zierik&ee, geduurende den Zomertijd, zich meermaalen op Zijpe verlustigen. ?YP2W  2YPESTEIN. (Eet Gefiagt van) &7% Zypestein. (Het Geflagt van) Ondanks de aanmerkingen , ïiü en dan gemaakt j op het plaatzen der lijsten van voornaame Nederlandfche Geflagten in ons Woordenboek, vinden wij geene redenent om vah den regel, dien wij, zints den aanvang ons zeiven hadden voorgefchreven, af te wijken. Adeldom, of afkomst uit ëan aloüd en aanzienüjk Gèüagt, indien dezelve door perfoneele verdiende én eigen waarde nier gefchraagd worde, is bij ons, zo zeer als bij iemand, een bloote harêfe fchitn. Z'ch daar op te verhovaardigen, of eeitige aanfrjïaak tè maaken op voorregten, ten koste van anderen, is een inöreuk op de Wel begrepene onvervreemdbare regten van Menschlijkheid en Gelijkheid. Dit, intusfchen, is geene reden, waarom wij geene plaats zouden mogen gunnen aan de opvolging van Ge(isg:en, welker leden, om deeze of geene bijiondertieden, uitgemunt, of den Va'derlande goede dienden bewezen heboen. Eener Natie ftrekt bet altoos tot eere, Mannen te hebben voortb'ebragt, die iri den kring van burgerlijke deugden, of in meer fchitterende omaandighederi, zich loflijk gekweten hebban. Bij de naazaaten, indien deeze nog aanw'eezig zijn, moet de loflijke eerzucht wofden opgewekt, te treeden in da voetftappen hunner voorgangeran, eri zich den raam, welken zij voeren, vaardig te gedraageh. Wij mogen 'er nevéns voegen, dat aan eene niet ongeoorlofde nieuwsgierigheid wordt voldaan, door het aanwijzen van den leiddraad, langs welken da herkomst der nog leevende en bloeiende Geflagten kan worden terug gebragt tot aan den eerden oorfprong, indien deeze tot éene aanmerkelijke Oudheid opklimme. Nevens andere, deels nog bloeiende, deels reeds ukgedorvene Nederlandfche Geflagten, is het laatstgemelde bet geval des Geflagts van Van zypestein, wélks afdamming en voortgang wij nu gaan vei baaien. tïet Geflagt ontleende zijnen naarri van een Kasteel of Geftin, gelegen in het bekende Hollandfche Dorp Loosdrechi; het dondt aldaar tegenover de Kerk, en droeg, zo in de Öerkte en vastheid des Gebouws, ais in zijne ligging, te midden van breede- Graften en uitgebreide Plantaadjen y ds XXXV. deel. S ken-  &74 ZYPESTEIN. (Het GeJIagi van) kenmerken van het vermogen des Stigters. Hoewel, door verloop des tijds, merkelijk in verval geraakt, bleef het, nogthans,, in weezen tot in den Jaare zestienhonderdtweeën, zeventig, wanneer het, door de Franfchen, tot den grond toe wierdt afgebroken. Niets anders is daar van overgebleven, dan eene Wooning en Schuur, als mede aan den weg twee fteenen Pilaaren. Men zag, weieer, op dezelve de Wapens van kornelis ascarius van zypestein, Kanunnik ten Dom te Utrecht, Houtvester, Baljuw en Rentmeester van Brederode, en van deszelfs echtgenoote maria van derhorn. Een Zoon, uit dit huwelijk gefproten, even als de Vader genoemd, bezat dit Goed tot een Onverfterflijk Erfleen van den Huize van Mijnden en Kronenburg. De Stigter van dat Huis, en de Grondlegger des Geflsgts, was, Willem nicolaaszoon van zypestein. Geboren in den Jaare twaalfhonderdeenënzestig, was hij eerst in dienst van engelbregt , Graave van der Mark, en naderhand van willem den vierden, Graave van Holland. Hij nam ter Vrouwe Geertruyd van Duyverden. Beiden bereikten een hoogen ouderdom: Heer willem dien van tweeëntachtig, en zijne Echtgenoote dien van drieënzeventig jaaren. In de Kapelie van het Huis te Zijpeftein wierden hunne ftoiTelijke overblijfzels ter aarde befteld. De volgende waren de kinderen, in deezen Echt verwekt. I. Clarius clasius van zypestein, die volgt. II. Jan van Zijpejlein. III. Nicolaas van Zijpefiein, overleden in den Jaare deriienhonderdvijftig. IV. George Maarten van Zijpefiein, Pelgrim en Ridder van Onze Lieve Vrouwe van Jeruzalem, naa het overlijden van zijne Oudlten Broeder, en vervolgens van zijne Moeder, in den Jaare dertienhonderdtweeëndertig, gekoomen aaa het bezit van Zijpeftein en Koolwijk. V. Cyprjanus van zypestein, die insgelijks velgr. VI. Johanna van Zijpefiein, overleden in den Jaare dep» tleohoaderdïwirjtig.  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van") 275 Clarius clasius van zypestein, Willemszoon, was Heer van Zijpeftein en Koolwijk, nam ter Vrouwe wilmyna foeit, en overleedt in den J&re denicnhonderdeenendenigj zijne Weduwe overleefde hem bijkans vijftig jaaren. Twee kinderen hadden zij te zamen verbekt: 1. Ascanius van Zypefiein, een Geestlijke, en alzo zonder kinderen getor^en. 2. Willem fcoRKELts van zypestein, die volgt. Cypriakus van zypestein, vijfde Zoon van Willem vaii Zypefiein sn Geertruyd van Duyverden, traJt, in den' Jaare dertienhonderdtwintig, in 't huwelijk met' cosima van nyenrode, overleedt in den Jaare dertienhonderdveertig, en lies Ba twee Zoonen: 1. Willem van Zypefiein. 2, Adolph van zypestein « die volgt. Willem koknelij van zypestein, Clarius Clafius Zoon» èn van Wilmyna Foeit, gehuwd, in den Jaare dertienhonderdachte'-nveertig, met anna van eck, ftierf bijkans gelijktijdig met zijne Echtgenoote, te Weeten, in den Jaare dertier.honderuëntachtig, hebbende verwekt deeze volgende kinderen. 1. Kornelis ascanius van zypestein, die volgt. 2. Nicolaas van Zypefiein, geftorven in den Jaare deriienhonderdvijftig. 3. Hentica van Zypefiein, 4. Willem van Zypefiein. 5. Hans van Zypefiein. 6. Gerard van Zypefiein. Adolph van zypestein, Zoon van Cyprianm van Zype* flein en Gefina van Nyenrode , was Knaape in Holland, tradt in 't huwelijk, in den Jaare dertienhonderd vijftig, met sara voet, en overleedt in den Jaare denfenhonderdnegemigi hebbende verwekt 1. Willem van Zypefiein. 2. Nicolaas van Zypefiein. 3. Adolph van zypestein, die volgt. 4. Clafina van Zypefiein. Kornelis ascanius van zypestein , Zoon van Willem Kornelis van Zypefiein en van Anna van Eek, is tweemaal! ga ge-  275 ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) getrouwd geweest. Zijn eerfte huwelijk ging hij aan, in den Jaare dertienhonderdeenënzeventig, met johanna asewyn tct Alderholt, en trads, naa derzelver overiijden, in een tweeden Echt met wilmyna servaes. Hij overleedt, in den Jaare veertienhonderdveertig, hebbende, uit zijne twee huwelijken, de volgende kinderen verwekt: I» Jan van zypestein, die volgt. '2. Nicolaas van Zypefiein, gellorven in den Jaare dat. tienhonderdachtëctachtig. 3. Clafina van Zypefiein, overleden in dea Jaare dertiecbonderdeenëntachtig. 4. Jan IVillem van Zypefiein. 5. Johanna van Zypefiein, gehuwd aan Willem Perfyn, doch kinderloos geftorven. Adolph van zypestein , Zoon van Adolph van Zypefiein, en van Sara Voet, trouwde, in den Jaare dertienhonderd, tweeënzeventig, met catharina van der haar , bij. welke hij drie kinderen verwekte: 1. Wiüemina van Zypefiein* 3. Cyprianus van zypestein, die volgt» 3. Elizabeth van Zypefiein, Geestlijke Zuster. Jan van zypestein, Heer van Zypefiein, Zoon van ifor» nelis Acanius van Zypefiein en van Johanna Afewyn, tot Alderbolt, nam ter Vrouwe, in den Jaare veertienhonderd, clara schade van westrum, en was bij zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare veertienhonderdveenig, Vader ga. worden van zeven kinderen: te weeten, 1. Klaas van Zypefiein, kinderloos geftorven, in den Jaare veertienhonderdzestig. 2. Willem Van Zypefiein, insgelijks zonder oir overleden, in den Jaare veertienhonderdeenënzeventig. 3. Jan van Zypefiein, Heer van Koolwijk, in den Jaare veertienhonderdveertig gehuwd met Eleonora van Wyns' fen, uit Gelderland, en, in den Jaare veertiènhondérdvijftig kinderloos geftorven. 4. Jan van zypestein, die volgt. 5. Gysbert van zypestein, die insgelijks volgt. 6 Adolp van Zypefiein, overleden in den Jaare veertienhonderdnegencien» 7. Ascao  ZYPESTEIN. (Het Gejltsgt van") 47? 7. Ascanius van Zypefiein, geftorven In den Jaare veertienhonderdnegenënvijftig, zonder kinderen. Cyprianus van zypestein, Zoon van Adolph van Zypefiein en van Catharina van der Haar, was Kapitein ten diende deezer Landen, begaf zich in den echt, in den Jaare dertienhonddrieênnegentig, met petronella schimmelpenmmck, geboren Nyenrode, en overleedt in den Jaare veertienhonderdzeventien, hebbende verwekt 1 1. IVi&em van Zypefiein. 2. Johanna Aletta van Zypefiein. 3. Nicolaas van zypestein, die volgt. Jan van zypestein, Zoon van Jan van Zypefiein en van Clara Schade van IVestrum, was Heer van Zypeftein, en nam ter Vrouwe, in den Jaare dertienhonderdveertig, wilmyna van drakenborg , bij welke hij flegts éénen Zoon verwekte, Willem van zypestein, die volgt. Gysbert van zypestein, Zoon van Jan van Zypefiein en van Clara Schade van Westrum, tradt in 't huwelijk met louïze van heemskerk, en was, bij zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare veertienhonderdachtënzestig, Vader geworden van 1. Willem, van Zypeftein, in den Jaare vijftienhonderd kinderloos gedorven, 2. Johanna van Zypeftein. 3. Johan van Zypeftein. 4. Ascanius van Zypefiein. Nicolaas van zypestein , Zoon van Cyprianus van Zypefiein en van Petronella Schimmelpenninck, geboren Nyenrode, begaf zich in 't huwelijk, in den Jaare veertienhonderddertig, met elizabeth bor, en verwekte bij haar de volgende kinderen : 1. Willem van Zypeftein, overleden in den Jaare veertienhonderdeen ën n egen tig. 2. Karei Hendrik van Zypeftein, Kapitein. 3. Batavus van zypestein, die volgt. 4. Nicolaas van zypestein, zal insgelyks volgen. • S 3 Wil-»  a?8 ZYPESTEIN. {Het Geflagt van") Willem van zypestein, Zoon van Jan van Zypefiein en van Wi/mjna van Drakenburg, wts Ritmeester in Holland. Tweemasten is hij gehuwd geweest: eerst met Vi&eria van Rigter tot Buyten, en vervolgens met janne loon, tö' Driebergen, en was Vader van de vólgende kinderen: 1, Maarten van Zypeftein, Pelgrim. 2. Maria Martina van Zypefiein , Abtdesfe van het Nonnenklooster te Utrecht. 3> Johanna van Zypefiein, getrouwd met Helmich van Dicmen, in Braband. 4. Lambrecht van zypestein, die volgt. Batavus van zypestein, Zoon van Nicolaas van Zypefiein en van Elizabeth Bor, was Ritmeester van een Regi-V ment Paerden in Holland, en nam ter Vrouwe sophia van; «emerten. Bij zijn overleden, voorgevallen in dea Jaare vijfiienhonderdtwintig, was hij Vader van 1. Elizabeth van Zypefiein. 2. Qatharina van Zypefiein, Echtgenoote geworden van Leonard Vermeulen, Luitenant ter Zse. . « 3. Jan Willem van Zypeftein, Knaape in Holland. 4. "Johanna van Zypeftein, in den Jaare vijftienhonderd jrjjiet huwelijk getreeden met Godefredus Hengst van Blok. Nicolaas van zypestein, tweede Zoon van Ncolaas van, Zypefiein en van Elizabeth Bar, boven genoemd, nam ter Huisvrouwe wilmyna van rymsdyk. Hij overleedt in den Jaare veertienhonderdachtënnegentig, hebbecde in zijn huwelijk verwekt de volgende kinderen: 1. Nicolaas vadi zypestein, die volgt. 2. Petrus van Zypefiein. 3- Willem van Zypeftein. 4. Gysbert van Zypefiein. De drie laatstgenoemden zijn in hunne vxoegïïe jeugd ga. florven. Lambreciit van zypestein, boven vermeld, als de Zoon van Willem van Zypefh'in, en deszelfs tweede Echtgenoote janne Loon te Driebergen, was Luitenant onder de Frie» H9f tyj trsdt in den echt met henrxetta varnewyk, en Qve}.  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van*) 279 -overleedt in den Jaare vijftienhonderd achtenvijftig, nalaatende twee Zoonen : 1. Willem van zypestein, en 2. Evert van zypestein, die beiden zuilen volgen. Nicolaas van zypestein, Zoon van Nicolaas van Zype. fiein en Wilmyna van Rymsdyk, trouwde met sophia van ratzveld, en wierdt bij haar Vader van de volgende kin» deren: 1. Johan van Zypefiein, die, in den Jaare vijftienhonderddrieënveertig, Kapitein wierdt over honderd Koppen te voet, in dienst deezer Landen. 2. Aitanius van Zypefiein. 3. Johanna van Zypefiein. 4. Gofewma van Zypefiein, de Echtgenoote geworden van Willem de Sint Giilis. 5. Abraham van zypestein, die volgt. Willem van zypestein , Zoon van Lambrecht van Zype* fiein en van Henrietta van Varnewyk, nam ter huis vrouwe •heurietta de wilhem, bij welke hij eenen Zoon verwekte, igenaamd, Jan van Zypefiein, die op den eerden Ofïober des Jaars vijftienhonderdzaeënnegentig tot Raad in de Vroedfchap der Stad Utrecht wierdt verkozen. Evert van zypestein, tweede Zoon van Lambrecht van Zypeftein en van Henriëtta van Farnewyk, tradt in 't huwelijk met geertruid hoyers , 'Martensdogter, en van Geertruid Schade, Dirksdogter. De volgende zeven kinderen wieiden uit deezen echt geboren: li Aleid van Zypefiein , geboren op den veertienden öftober des jaars vijftienhonderddertig, zonder kinderen overleden. 2. Marten van zypestein , die volgt. 3. Hendrik van zypestein, volgt insgelijks. 4. Geertruid van Zypefiein , geboren op den eenentwintigden Maart des Jaars vijftienhonderddrieënveertig, en kinderloos geftorven. 5. Lambrecht van Zypefiein, geboren op den achttienden Augustus des Jaars vijfüenhonderdvijfenveertig. 60 Dirk van zypestein, zal naderhand volgen. S 4 7' GS*'  Mo ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) 7. Gysbert van Zypeftein, geboren op den eenentwin. tigften Maart des Jaars vijftienhonderdachtenveertig. Abraham van zypestein, Zoon van Nico/aas van Zijpeftein en van Sophia van Ratzvelt, was Heer van Zijpeftein, en nam ter huisvrouwe johanna de sint gillis, bij welke bij eenen Zoon verwekte, Aart van Zijpefiein, Heer van Zijpeftein, doch zonder wettige nakomelingfcbap overleden. Marten van zypestein, ais oudfte Zoon van Evert va* Zijpeftein en Geertruid Hoijers boven vermeld, wierdt geboren op den zevenè'ntwintigften Januarij des Jaars vijftienhonderdzever.ëndertig. Hij was Eerfte Kommies, en naderhand Ontvanger van alle de Mondbehoeften en Krijgsnoodwendlgheden ten dienfte der Vereenigde Nederlanden, volgens Lastbrief, hem daartoe gegeeven, en geteekend op den 11 Februarij des Jaars vijftlenhonderdnegenëntachtig. Daarenboven was hij Ontvanger of Penningmeester van alle de goederen der drie Juffrouwen - Konventen in het Sticht van en te Utrecht: als van Sint Servaas, Sint Mariëndal, en de Abtdij van Zoest, in Eemland, volgens Lastbrief, hem gegeeven op den drieërttwintigften Maart des Jaars vijftienhondeidachtëntagtig. Op den achtlten Junij des Jaars vijftiet?honderdeenënzestig tradt hij, voor de eerftemaal, in het huwelijk met beatrix schade van westrum, Wiilemsdogter, en van Henrtka van Zuijlen van Nieve/t, die geboren was in Jen Jaare vijftienhonderdeenënveertig, en overleedt op den zesëntwintigften Maij" des Jaars vijftienhonderdeenënnegentig. Vervolgens ging hij eene tweede Echtverbintenis aan, op den zesëntwintigften Oetober des Jaars vijftienhonderadrieënnegentig, met Catharina Anraet", Jaspersdogwr. Het laatfte huwelijk was onvrugtbaar; doch in het eerfte hadt hij de volgende kinderen verwekt: 1. Johan van zype.stein, die volgt. 2. Even van Zijpefiein, geboren op den achttienden Jacuarij des jaars vijftienhonderdzesenzestig, en overleden in het negende jaar zijns ouderdoms, in den Jaare vijftien! honderd vijfer zeventig. 3. Erik van yypesteih, volgt insgelijks. 4. iéuM  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van} 28I 4. Anna van Zijpefiein, geboren den drieëntwintigftea Maart des Jaars vijftienhonderdeer,ënzeventig, getrouwd den dertigften Maart des Jaars vijftienhoiiderdneger.ënnegentig, met Antonij Perfyn. Van korten duur was deeze huwelijksverbintenis; haar man ftorf nog geene maand, naadat zij te zamen vereenigd waren. 5- Willem van zypestein, za! insgelijks volgen. 6. Geertruid van Zijpefiein, geboren den vijftienden Petober des Jaars vijftienhondeenënzeventig, en geftorven in den Jaare zestienhonderdachtenveertig. Op den derden van de maand Jaaaarij des Jaars zestienhonderdzeven was zij in t huwelijk verbonden met Mr. Kornelis Snels, Eerften Kainerling van zijne Hoogheid-Prinfe Maurits. 7. Henrika van Zijpeftein, geboren den derden November des Jaars 1579, en ruim twee maanden naa haare gebooae overleden. Hekdrik van zypestein, Zoon van evert van zypestein en van geertruid hoybes, geboren op den twaalfden der maand Augustus des Jaars vijftienhonderdnegenëtidenig, nam ter huisvrouwe diverda van hensbeek, en verwekte bii dezelve de volgende vier kinderen: 1. Evert van zypestein, die volgt. 2. Maarten van Zijpefiein , getrouwd met johanna van Rijneveit. 3. Maria van Zijpeftein, de Echtgenoote geworden van Izaak 'Janszoon, 4. Henrika van Zijpeftein, in 't huwelijk verbonden met Petrus Christiani. Dirk van zypestein, Zoon van evert van zypestein en van geertruid hoyers, broeder des naast.oorgaanden boren den tweeëntwintigften December des Jaars vijftienhonderd vieren veertig, tradt hij in het huwelijk met hillegonda échkiek , dogter van ERt>sT schriek. Hij was Baljuw en Dijkgraaf van Woerden. JNiet meer dan één kind was de ?iugt zijner echtverbintenisfe, te weeten, Geertruid van Zijpeftein, die de Echtgenoote wierdt van Kornelis Zaals, Mx. johan van zypestejn , Zoon van maakten van zype? 5 siEirf  *8s ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) stein en van beatrix schade van westrum, wierdt geboren op den zestienden Maart des Jaars vijftienhonderd vierenzestig. Hij was Meesterknaap van Holland, en wierdt, op den zevenden Maij des Jaars vijftienhonderdachtentachtig, in bet huwelijk vereenigd met catharina van nyenrode, dog. ter van Jonkheere Kornelis van Nijenrode, een der vermaarde zamenverbondene Nederlandfche Edelen, en van Ca. tharina van Neverum. Onze johan van zypestein was van de wettige defcendenten van het mannelijk oir, quartilleerende hun Wapen met dat van Nijenrode, 't welk wederom met dat vaa Perfya gequartilleerd was, om dat hunne Moe. der, boven genoemd, de laatfte Erfdogter was uit den Huize van Nijenrode: waarom dan ook johan van zypestein, vóór het overlijden zijner Haisvrouwe catharina van nyenrode, op den negenden Maart des Jaars zestienhonderdzestien, met het Kuis te Hillegom en deszelfs Duinen en Waranden verlijd is. Heer johan overleedt op den negenden April des Jaars zestienhonderd vijfentwintig, en ligt begraaven te Hillegom, onder een blaauwen Zark, met het volgende Graffcarift: Hier leid begraven Juffrouw CATRYiMA va» NEVERUM Weduwe van Jonkheer CORNELIUS van NYENRODE fterft.... Hier leid begraven de Heer JOHAN van ZYPESTEYN fterft op het Huis te Hillegom den y April 1626. Hier leid begraven Juffrouw CATRYNA van NYENRODE Huisvrouw van JOHAiM van ZYPESTEYN fterft den 23 February 1615. Uit het bovengemelde huwelijk van Mr. johan van zypestein en catharina van nyenrode waren geboren de volgende kinderen : 1. Beatris van Zijpefiein, zijnde gehuwd geweest aan den  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) den Heere Jakob van der Does, Raad en Griffier van zijne Hoogheid Fredrik Henrik, Prinfe van Oranje. 2. Hester van Zijpefiein, op den vijfentwintigden September des Jaars zestierihonderdtweeëotwintig in den echt verbonden met JVJr. Ficter Coenen, Sekrataris van zijns Hoogheid Prinfe Maurits van Oranje. 3. Kornelis van zypestein, die volgt. 4. Margareta van Zijpejïcin, de Echtgenoote geworden van Quirijn Aker, Pieterszoon. 5. Kornelis van Zijpeftein, in den echt vereenigd mee Jakob Boom, Overfta van een Regiment Voetknegten, ten dieiifte van zijne Koninklijke Majefleit van Zweden. 6. Jphannes van Zijpefiein, in den Jaare zestienhonderdvijfentWintig, ongehuwd, overleden. 7. Gsertruid van Zijpeftein, de Huisvrouw geworden van Hans Frederik Coelman, Overde Luitenant van een Regiment Voetvolk, in dienst van zijne Koninklijke Majefteit van Zweden. Erik van zypestein, Zoon van maarten van zybesteijj en van beatrix schade van westrum, geboren op den eerften Januarij des Jaars vijftienhonderdachtenzestig, was Eerde Commis der Financie der Vereanigde Nederlanden. TweeEaaien is hij gehuwd geweest. Op den elfdan April des Jaars vijftienhonderdzeveeënnegentig ging hij zijne eerfte echtverbintenis aan, met johanna van uytewaart, Oliviers dogter, welke hem, nog geene tien maandtn daarnaa, te weeten, op dan achtentwiniigften Februarij des volgenden Jsars vijftienhonderdachtennegentig, in het Kraambedde, door tien dood ontviel. —• Op den vierden Augustus des Jaars vijftienhonderdnegenënnegentig tradt erik van zypestein in een cweade huwelijk, met godelive van kasembroot, dogter van Leonard van Kafembroot, en overleedt op den zesëntwintigften Junij des Jaars zestienbonderdnegen. Zie hier de naamen der kinderen, door Heer Erik uit zijne twee hu> welijken verwekt. Uit het Eerfte Bed. li Johanna van Zijpefiein, geboren den eenentwintigden Februarij des jaars vijftienhonderdachtennegentig, wai> Vrouwe vat?  *S4 ZYPESTEIN. (Het Geflagt van} van Wllligelangerak. Tweemaalen is zij gehuwd geweesr. Haar eerfte Echtgenoot was Charles Heraugicres, Edelman van Ksmerijk, en Kapitein van een Vaandel Voetknegten; van wiens beleid, in de bemagtiging van het Kasteel van Breda, door middel van een Turffchip, wij, ter bekwaams plaatze, uitvoerig verflag gedaan hebben. Zie ons Woorden» boek, Deel Twintig, bladzijde vijfhonderdzesenvijftig. Naa diens overlijden, hertrouwde Vrouwe Johanna met Gillis van Ledenberg, den vermaarden Geheimfchrijver der Staaten 'sLands van Utrecht, die, om zijne tegenkanting der heerschzuchtige en wederregtelijke bedoelingen van Prinfe Maurits, in moeite geraakte, en daar door tot het wanhoopig befluit kwam, om geweldige handen te flaan aan zijn eigen leeven. Van dit alles hebben wij, op 'sMans Artikel, in ons Woor. denhoek, uitvoerig verflag gegeeven. Zie Deel Tweeëntwin. ng_, bladzijde tweeëndertig en volgende. Ten minften eenen Zoon hadt Johanna dien elendeling gebaard. Uit het Tweede Bed. %. Mr. leonard van zypestein, die VOÏgt. 3. Beatrix van Zijpefiein, getrouwd aan den Heere N. N. Lathouwer. 4. Philippoorf van ZijpeJlein, in het huwelijk getreden met Jaques Martini, Commis Generaal der Ammunitie van Oorlog te velde, in dienst van de Staaten der Vereenigde Nederlanden. Mr. willem van zypestein, boven vermeld, als de vierde Zoon van maarten van zypestein en van beatrix schade van westrum, geboren den vierentwintigften Januarij des Jaars vijftienhonderdvijfenzeventig, was Kanunnik ten Dom te Utrecht, als mede Afgevaardigde in het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit in Zeeland. Op den negenden Februarij des Jaars zestienhonderdzeven tradt hij in 't huwelnk met Hester Verhoeve, en overleedt op den zestienden April des Jaars zestienhonderd veertien. Hij ligc begraaven in de Buurkerk Utrecht, alwaar zijn Wapen, gequartilleerd met dat van zijne Moeder, op eenen blaauwen Zark uitgehouden gevonden wordt, met bet volgende Graffchrift; Hier  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van') *8f Hier leid begraven Mr. WILLEM van ZYPESTEIN, in zijn leven Raadt ter Admirali. teit in Zeelandt. Bij bovengemelde zijne Huisvrouw hadt hij de volgenda kinderen: 1. Mr. Maarten van Zijpeftein, die tweemaal getrouwd geweest is: eerst, met J.onkvrouwe N. N. van Duijne;, ver^ volgens, met Jonkvrouwe N. N. Nijhaes. 2. Mr. Aernold van Zijpeftein, ongehuwd geltor ven. 3. Willem van Zijpeftein, insgelijks vroeg overleden. EvERD of everard van ZYPESTEIN, ZoOH Van hendrik van zypestein, en van dieverda van hensbeek:, nam ter huis vrouwe margareta van varesteyn, bij welke hij ds volgende zes kinderen heefc verwekt. J. Adriaan van Zijpeftein. 2. Andries van Zijpejiein, 3. Hendrik van zypestein, die volgt. 4. Geertruid van Zijpefiein, in 't huwelijk verbonde» met Johan Gmnning. 5. Diderika van Zijpefiein, in den echt getreden met Heijman van Esveldt. 6. Everd van zypestein, die insgelijks volgt. Mr. kornelis van zypestein, Zoon van Mr. johan vaw zypestein en van catharina van nyenrode, geboren den veertienden Junij des Jaars vijfiienhonderdzesennegentig, was Kanunnik ten Dom van Utrecht, en Heer van Hiilegom. Tweemaalen is hij getrouwd geweest. Op den tweeëntwfn» tigften Februarij des Jaars zestienhonderdachtentwhuig trade hij, voor de eerfte maal, in 't huwelijk, met geertruio van den cornput, die hem, op den vijfentwintigften Augustus des Jaars zestienhonderdneger.ënveertig, door den dood ontviel. Voor de tweede reize ging hij eene echtverbintenis aan, met Airiana Beaumont, en overleedt op den tweeden Maij des Jaars zestienbonderdvijfenzestig. Het laatfte huwelijk was kinderloos; doch in het eerfte hadt hij de volgende vijf kinderen verwekt. X. Ca.  fiffö ZYPESTEIN. (Het Geflagt vdn) ■ 1. Catharina van Zijpeftein , geboren den negenden Maart des Jaars zestienhonderdnegeeëetwintig, is tweemaalen getrouwd geweest. Haar eerfte echtgenoot was Air* Kornelis Fannius, Vrijheer van Oud-Haarlem en Kortenbos, Raad Ordinaris in den Hove en Leenhove van Holland en Westfriesland, die cp den tweeden November des Jsars zestienhonderdvijfenzeventig overleedt. — Naa diens overlijden tradt Vrouwe Catharina in een tweede huwelijk, met Mr. Gerard Bikker van Zwieten, Heere van Zwieten, Eerflen Raad en Rekenmeester der Graaflijkheids Rekenkamer, Meesterknaap van Holland en Hoog'Heemraad van Rhijnland, overleeden op den achtften Maart des Jaars zeventienhonderd^ achttien. Bijkans negen jaaren vroeger, te weeten, op den zevenëntwintigften Maij des Jaars zeventieLhonderdnegen t was zij zelve ten grave gedaald. 2. Jan van zypestein, die volgt. 3. Kornelis ascanius van zypestein, volgt insgelijks. 4. Maria van Zijpeftein, geboren den Vierden Februarij des Jaars zestienhonderdtweeënveertig', is tweemaalen gehuwd geweest. Haare eerfte echtverbintenis ging zij aan, op den negenden Maart des Jaars zestienhonderdachtenzestig, met Theodoor van Vrijbergen, Kolonel van een Regiment Voetknegten, in dienst van den Staat der Vereenigde Nederlanden, mitsgaders Komrrj3ndeur en Luitenant Majoor van de Stad Sluis in Vlaanderen en Onderhoorige Forten; hij overleedt op den negenden December des Jaars zestienhonderdnegenenzeventig. In een tweede huwelijk wierdt Vrouwe Maria verbonden, in dan Jêare zestier,hoaderdnegenti», met Otto vrn Lymborg, Kolonel in dienst v,an den Staat der Vereenigde Nederlanden; zij overleedt op den achttienden November des Jaars zeventienhonderdeneen. 5. Maarten van zypestein, zal insgelijks volgen. Mr. leokard van zypestein, Zoon Van erik VAN zypestein, in deszelfs tweede huwelijk met godeline van casembroot, bekleedde , in den Jaare zestienhonderddrieënveertig, den post van Raadsheer in den Raad van Vis anderen, — in den Jaare zestienhonderdvierenzestig dien van Ontvanger van de Exploisen *-» en was, 't eenigen tij ie „ Pen-  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) 25? Penfionaris van Middelburg. Tweemaalen is hij gehuwd ge. v/eesc. Zijne eerfte Echtgenoote was elizabeth molenaar — de tweede, Sufanna Staets. Hij overleedt in den Jaare zestienhonderdvierenzestig. Zijn laatfte huwelijk was onvrugc baar; doch uit het eerfte hadt hij kinderen verwekt, te weeten: 1, Erik van Zijpefiein, vroeg geftorven. 2. Erik van Zijpefiein, insgelijks in zijne vroege jeagrS overleden. ' Hendrik van zypestein, Zoon van everard van zypestein en van margareta varesteyn, was Kornet, en tradï in 't huwelijk met margareta daesdonk, bij welke bij ds volgende kinderen heeft verwekt. 1. Johan van zypestein, die volgt. 2. Adriaan van zypestein, volgt insgelijks. 3. Antomy van zypestein, zal daarnaa volgen. Everd of everard van zypestein, Zoon van everard van zypestein en van margareta van varesteyn , broeder des naastvoorgaanden, nam ter Huisvrouwe aletta vaw veldhuizen en wierdt bij. dezelve Vader van de volgend® twaalf kinderen, 1. Everard van zypestein, die volgt. 2. Elizabeth van Zijpeftein, 3. Gerarda van Zijpeftein. 4. Everd van 'Zijpeftein. 5. Margareta van Zijpefiein. 6. Huybert van Zijpeftein. 7. Hendrik van Zijpefiein» 8. Gerarda van Zijpefiein. 9. Hendrik van Zijpeftein. to. Margareta van Zijpeftein. tl'. Margareta van Zijpefiein. 12 Gera,da van Zijpeftein, de echtgenoote geworden van Mr. Johan van Baerle, Raad in de Vroedfchap de? Stad U;recrit, als mede Extraordinaris Gecommitteerde inden Hove Provinciaal des Lands van Utrecht. Htj overleedt ep den veertienden Maart des Jaars zeventienhonderdelf. Jan van zypestein, Zoon vsn Mr. kornelis van zype- STEI»  «*8 EYPESTEIN. ( tiet Geflagt van ) stein en van geertruid van cornput, gebooren den eenen. twintigften Oftober des Jaar9 zestienhonderdeenëndertig, was Kanunnik ten Dom te Utrecht, en Ritmeester van een Regiment Ruiterij, in dienst van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Op den zesëntwintigften Oétober des Jaars zestienhonderdzestig wierdt hij in den echt verbonden met Maria harenkaspel, welke hem cp den vierden Januarij des Jaars zestienhonderdzesenzestig door den dood ontviel, 's Jaars daaraanvolgende tradt hij in eene tweede echtverbintenisre, met anna bikker, en eindigde zijne dagen op den achteniwintigften Junij des Jaars zestienhonderdnegenënzestig. Niet meer dan ééne dogter was de vrugt dier beide huwelijken!, te weeten, Maria Geertruid van Zijpeftein, die Vervolgens de echtgenoote wierdt van haare vollen Neeve, kornelis ascanius van zypestein, van welken wij, in 't vervolg, nader sullen fpreeken. Mr. kornelis ascanius van zypestein, Zoon van Mr. kornelis van zypestein en van deszelfs eerfte Echtgenoote geertruid van den cornPut , was Heer van Zijpeftein en Hillegom, Kanunnik ten Dom van Utrecht, Houtvester, Baljuw en Rentmeester van Brederode, Commisfaris Generaal van de Legerwagens van den Staat in den' Jaare zestienhonderdeenenzeventig, Envoijé van wegens Hun Hoog Mogende de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden bij den Keurvorst van Keulen. Op den negentienden September des Jaars zestienhonderdtweeënzestig tradt hij in 't huwelijk mn maria van der horn, en overleedt op den zevenden funij des Jaars zestienhonderddrieëüzeventig. Hij hadt de drie volgende kinderen verwekt. i. Kornelis ascanius van zypestein , die volgt. a. Andries van zypestein, zal insgelijks volgen. 3. Jan van Zijpejtein, geboren op den eerften "lanuarli des Jaars zestienhonderdzeventig, diende den Staat ter z-e en fneuvelde, op den tienden Julij des Jaars zestienhonderd'! negenttg op i Lands Oorlogfchip, waar van Bevelhebber was Philips van der Goe». ^ Mr.  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) s8o Mr. maarten van zypestein, derde Zoon van Mr. kor NKLis van zypestein, en van geertruid van den cornput" geboren op den vijfentwintiglten December des Jaars zestien' honderd vijfenveertig, was Baljuw van den Nijburg, en Generaal van de Ammunitie der Legers van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Op den zevenëntwintigilen September des Jaars zestienhonderdzesenzeventig liet hij zich in 't huwelijk verbinden met quirina korneua pieterson. Hij overleedt op den zevenëntwintigften Julij des Jaars zestienhonderdeenëmacatig, en zijne Weduwe op den vijftienden Maart des Jaars zeventienhonderdzeron. Niet meer dan één Zoon was de vrugt deezer echtverbintenisfe, te weeten, Maarten adriaan van zypestein, die naderhand zal volgen. Johan van zypestein, Zoon van hendrik van zypestein, en van margareta daesdonk, nam ter Huisvrouwe petronelle middelkoop, en wierdt bij dezelve Vader van de volgende kinderen: 1. Anna van Zypefiein. 2. Marta van 'Zypeftein. 3. Hendrik van Zypeftein, Leeraar in de Hervormde Gemeente te Doorn, in het Overkwartier des Stiebts van Utrecht. 4. Willem-van Zyheftein» 5. Wtlmyna van Zypeftein. 6. Margareta van Zypeftein. 7. Antony van zypestein, die volgt. Adriaan van zypestein, Zoon van hendrik vah zYpesTEtN, en van margareta van daesdonk, was Leeraar onder de Hervormden aan de Meeren s tra.it in 't huwelijk met kori\elia dyk verhoeff, bij welke hij de volgende feir.de» ren verwekte: 1. Jan van Zypeftein, Regtsgeleerde, Advokaat voor den Hovq »an Utrecht. Hij overleedt op den vijftienden Junij des Jaars zesaenhonderddrieënnegentig, in dea ouderdom van negenënzestig jaaren. 2. Hester van Zypeftein, in het huwelijk vereenigd met Johan Hettogh, Stadhouder van he: Kwartier van Oos. ter wijk. XXXV. mei. T 3. Hek.  aóo ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) 3. Hendrik van zypestein, die volgt. 4. Maria van Zypefiein, de echtgenoote geworden van Petrus de Lange, Predikant in de Hervormde Gemeente te Oosterwijk. Antony van zypestein, derde Zoon van hehdrik van zypestein , en van margareta van daesdonk , nam ter Huisvrouwe maria van eilten, en verwekte bij dezelve eenen Zoon, die den naam voerde van Hendrik van Zypefiein, welke zich in 't huwelijk begaf met Maria van Galen. Everard van zypestein , Zoon van everard van zypestein, en van aletta van veldhuizen, geboren den twintigften Februarij des Jaars zestienhonderdzesendertig, waa Raad in de Vroedfchap, Burgemeester en Hoofdfchout der Stad Utrecht, Buitengewoon Afgevaardigde ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende, de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, Gewoon Afgevaardigde ter Verga, deringe van Hun Edel Mogende, de Heere Staaten 'sLands van Utrecht, als mede Afgevaardigde ter Kamer van Financie dier zelfde Provincie, Hoog Heemraad van den Lekkendijk Bovendams, enz. enz. enz. Tweemaalen is hij getrouwd geweest. Voor de eerde maal tradt hij in 't huwelijk met catharina van der woerd; naa welker overlijden, voorgevallen in de maand Augustus des Jaars zestienhonderdeen. entachtig, hij eene tweede echtverbintenis aanging^mecfyijV/,» Codde. Hij overleedt op den eenentwintigden Augustus des Jaars zevectianhonderddertlec. Hoewel zijn laatde huwelijk onvrugtbaar was geweest,1 waren, daarentegen, hem, uit zijne eerde vrouwe, niet minder dan dertien kinderen geboren. Kinderen uit het Eerde Bedde. 1. Kornelia van Zypeftein, in den echt verbonden met Dr. Kornelis Beerninck, eerst Gouverneur van Macasfer, en vervolgens Heere van Oudhuizen, en bij der gratie Gods Proost en Archidiaconus der Kerke van Si. Jan te Utrecht. Vrouwe Kornelia ha2re Man na het Oosten verzeilende, overleedt aldaar, terwijl dezelve, op Macasfsr, den  Zypestein. (Het Oe/iagt van} 29* den gemelden post bekleedde; alwaar hij» ter eere der Overledene, eene Graftombe deedt vervaardigen, die naderhand door de Indiaanen wierdt vernield. Dr. Beerninck Heet de laatfte zijner dagen in het Dorp Mijdrecht, en overleedt aldaar in den Jaare zeventienhonderdzeveeëntwintig* 3. Met la van Zypefiein , in den echt vereenigd, op den eerften November des Jaars zevemienhonderdzeven, met Mr. Korneiis Antony van IVachendorf, Raad en Schepen der Stad Kleeve, Sijndicus Titulair der Landftanden van Brandenburg, en, wegens dezelve, Afgevaardigde op den Landdag van het Markfche en Kleeffche; en naderhand, zeden het Jaar zeventienhonderdnegen, Sekretaris van de Politie en Finantie der Stad Utrecht. Hij overleedt op defl tweeden April des Jaars zeventienhonderddertig. 3. Gerarda van Zypefiein, 4. Johan van Zypeftein. 5. Gysbert van Zypeftein* 6. Everd van Zypeftein. 7. Catharina van Zypeftein. 8. Gerarda van Zypeftein , op den eerften Junij deS Jaars zestiethonderdtweeënnegemig in den echt verbonden met Dr. Alexander Karei Philip van IVachendorf, Ontvanger der Bordens Tienden, nu Hospitaalmeester van het Jo. hannuer of Malthezer Konvent van St. Catharina te Utrecht, 9. Catharina van Zypeftein. 30. Johanna van Zypeftein. 11. Catharina van Zypeftein. 12. Everd van Zypefiein. i 13. Hillegonda van Zypeftein, voor de eerfte maal getrouwd met Mr. Jakob van Mansvelt, Kanunnik ten Dom te Utrecht, Maarfchalk van de Stad en den Lande van Montfoort, Dijkgraave van den Zuid-Yffcldijk, als mede Genomineerde tot het Eerfte Lid van de Stad Utrecht. Naa diens overlijden, voorgevallen op den vierden November des Jaar* zevetuienhonderdtien, ondernam zij een tweede huwelijk net Everard de Beer, Kanunnik en Kameraar ten Dom te Utrecht, welke, op den zevenden December des Jaars zeven» tienhonderdtweeëndenig, overleedt. T a Mt*  m ZYPESTEIN. (Het Geflagt van) Mr. kornelis ascanius van zypESTEiN, reeds vroeger ver» meld, als de Zoon van Mr. kornelis ascanius van zypestein, en van maria van der horn, geboren den eenendertigden Januarij des Jaars zestienhonderdzesenzestig, was Heer van Z'jpeftein en Hillegom. Op den dertigften Augustus des Jaars zestienhonderddrieënnegentig tradt hij in 't huwelijk met maria geertruid van zypsstein, des Heeren jan van zype. steins dogter, zijne volle Nicht, zo als reeds boven is vermeld. Een aacta! kinderen wierdt uit deeze echtverbintenisfe geboren, van welke de volgende den volwasfen ouderdom bereikt hebben. J. Anna Catharina van Zypeftein, geboren den dertigften April des Jaars zestienhonderdnegenënnegentig. 2. Maria Chrfstina Kornelia van Zypeftein , geboren den dertienden April des Jaars zeventienhonderdzes. 3. Kornelis Ascanius van Zypeftein, geboren den achttienden Augustus des Jaars zeventienhonderdzeven, Kommis van de Konvoijen en Licenten van het Edel Mogende Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam. Mr. andries van zypestein, Zoon van Mr. kornelis ascanius van 'zypestein, en van maria van der horn, wierdt geboren op den twictigften September des Jaars zestiechonderdzevenënzestig, begaf zich in het huwelijk, op den eenendertigden Augustus des Jaars zestienhonderdtwee.ëanegentig, met maria van ducem, en overleedt op den negentiende Oktober des Jaars zeventiehhonderddrieëntwlntig. De volgende kinderen waren de vrugt deezer echtverbintenisfe. 1. Maria van Zypeftein, geboren den vijfden Maij des Jaats zestienhonderddrieënnegentig, en op den vierentwintiglten van de zelfde Maand overleden. 2. Mr. kornelis ascanius van zypestein, die Volgt. 3. Maria Machteld van Zypeftein , geboren op deh vijftienden jn&ij des Jaars zestienhonderdzesennegentig, en op den eenentwintigden April des Jaars zeventienhonderdnegentien, ongehuwd, geftorven. Mr. maarten adriaan van zypestein, Zoon van Mf. maakten van zypestein, eU vsu quirina kornelia pieter- son,  ZYPESTEIN. (liet Geflagt van) 493 «on, geboren op den vierden November des Jaars zes;ienhonderdeenentachtig, was Raad in de Vroedfchap der Stad Alkmaar, Kastelein en Rentmeester van Nievaart, Tweemajjen is hij getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote wierdt, op den negené'ntwintigften Maart des Jaars zeventienhonderd, zeven, margareta helena coldenbach , welke hem, op den achttienden September des Jaars zeventienhonderdvijftien, door den dood ontviel. Op den achttienden April des volgenden Jaars zeventienhonderdzastien tradt hij, van nieuws, in den echten ftaat, met magdalena kien. Hij overleedt op den vijfeutwintigften Junij des J:ars zeventienhonderdzeventien, en zijne Weduwe op den eenentwintiglten December des Jaars zeventienhonderdtwintig. Geene kinderen wierden uit het tweede huwelijk geboren, maar de volgende Waren de vrugten der eerfte echtverbintenisfe: 1. Qjiirina Catharina van Zypefiein, geboren op den achtften Augustus des Jaars zeventienhonderdacht, en in de maand Maij des Jaars zeventienhonderdeenendertig, in den gehuwden ftaat vereenigd met Volhert van Jever. 2. Jan van Zypeftein, geboren op den drieëntwintigftcn November des Jaars zeventienhonderdnegen, was Waldgraaf van den Lande van Kuik, Waranteur van de Warande ija de Baronnie van Breda, en Ontvanger van Etten. Op den zesden Junij des Jaars zeventienhonderddertig tradt hij in 't huwelijk met Dorothea Elizabeth Weijer. 3. Helena Kornelia van Zypeftein, geboren den veertienden Maart des Jaars zeventienhonderdveertien. Anthony van zypesteih, Zoon van johan van zypestein» •n van petronella middelkoop , is tweernaalen gehuwd .geweest. Voor 't eerst nam hij ter Huis vrouwe, op den drieentwintigften Februarij des Jaars zeventienhonderd, catharina terence. Deeze, op den vierden December des Jaars zeventienhonderdnegenè'ntwintig, hem door den dood zijnde ontvallen, ondernam hij, in het volgende Jaar zeventienhonderddertig, een tweede huwelijk, met Catharina Takel, die bem, egter, geene kinderen baarde; terwijl hij, bij de eerfte Vrouwe, een aantal van dertien kinderen hadt verwekt, waar van wij hier de Lijst Iaaten volgen. T 3 Kin-  ZYPESTEIN. (Het Geflagt van*) Kinderen uit het Eerde Bedde. 1. Johanna Petronella van Zypefiein, geboren in dan Jaare zeventienhonderdeen, en op den vietentwintigften Fe» fcruarij des Jaars zeventienhondardvier overleden. 2. Atam van Zypeftein, geboren in dén Jaare zeventien, honderddrie, en geftorven op den achttienden December des Jaars zeventienhonderdtwaalf. 3. Maria van Zypeftein, geboren den vijfentwintigften Januarij des Jaars zeventienhonderdvijf, en op den drieèntwlntigften Augustus des zelfden jaars overleden. 4.' Jan van zypestein, die volgt. 5. Everd Willem van Zypefiein, geboren den dertigften Julij des Jaars zeventienhonderdnegen, tradt, in den Jaare zeventienhonderddertig, in het huwelijk met Anna Takel, volle Zuster zijner Stiefmoeder. 6. Johanna Petronella van Zypeftein, geboren op den tweeden September des Jaars zeveritienhonderdelf. 7. Anna l'Fillemina van Zypeftein, geboren op den achtentwintigen Oétobar des Jaars zeventienhopderddertierr. 8. Maria van Zypeftein, geboren op den eenendertigHen CcV)ber des Jaars zeventienhonderdzestien. 9. Catharina van Zypeftein, geboren op den achten, twintigften Augustus des Jaars zeventienhonderdachttien. 10. Henrika van Zypeftein, gesoren op den zestienden Maart des Jaars zeventiechonderdtwictig. it. Henribtta van Zypefiein, geboren op dan tweeè'atwunigften November des Jaars zeventienhonderdeenentwintig. 12, Antony van Zypefiein, geboren op den zesden Ja. jiuarij des Jaars zevenueïihonderdvkrentwmtig, en op den zesden November diers zelfden Jaars overleden. 13. Huybert Jan van Zypefiein, geboren den achtften Februarij des Jaars zeventienhoncerdzesertwintig. Hendrik van zypestein, Zoon van adriaan van zype. «tein, en van kornelia dyk verhoeff, bekloadde het Leer. aaraaipt in de Hervormde Gemeente te Montfocrr, Hij hadt Zich in den echt Iaaten verbinden met elizabeth van zuyUjv , weifee hesa door den dood wierdt ontrokt ia den Jaare zeven*  ZYPESTEIN. (Eet Geflagt van) 295 zeventienhonderdeenendertig, zijnde bij hem Moeder geworden van eene dogter, genaamd Gerarda van Zypefiein, doch die, voor dat zij den volwasfcn ouderdom hadt bereikt, geftorven is. Mr. kornelis ascanius van zypestein, Zoon van Mr. andries van zypestein, en van maria van duren, gebo- ren den zesëntwintigften O&oher des Jaars zestienhonderdVierennegentig, was Raad en Prefident Schepen der Stad Haarlem, mitsgaders Commisfaris van wegen Kunne Edele Grootmogende tot redres der Verpondingen over de Huizen in Holland en Westfriesland. Op den achttienden Februarij des Jaars zeventienhonderdeeuentwintig tradt hij in 't huwelijk met maria de lange , geboren op den tweeden April des Jaars zestienlionderdzesennegentig, en verwekte bij dezelve de volgende kinderen: 1. Bonaventura van Zypefiein, geboren den zesentwintigften Oéïober des Jaars zeventienhonderdeenentwintig. 2. Kornelis Ascanius van Zypefiein, geboren op den dertienden Maart des Jaars zeventienhonderddrieëntwintig. 3. Maria Machtelt van Zypeftein, geboren den achtentwiLtigften Maart des Jaars zeventienhonderdvierentwintig. 4. Suf arme Christina van Zypeftein, geboren op den zesden Februarij des Jaats zeventienhonderdeenendertig. Jan van zypestein, Zoon van antony van zypestein, «n van catharina tarwee, geboren den eerften Augustus des Jaars zeventienhonderdzes, was Opziener van de Yzermagazijnen der Nederlandfche Oostlndifche Maatfchappij te Batavia. Hij hadt ter Hulsvrouwe genomen Agnes Catharina Vlaming, bij welke hij verwekte, Catharina Wynanda van Zypeftein, geboren op den veertienden October des Jaars zeventienhonderdeeneudeitig. REGIS  REGISTER der HOOFDZAAKEN. LETTER Zaa—-Zuid. DEEL XXXIV. Z,an ** Zaan, (Willem van der) 3. Zaanden, (Dorp) {s. Zanden, ^Heerlijkheid) 19.' Zaandam, (Uosr-) 2r. Zaandam (West-); zie WestZaandam, Deal XXXI. Zaanden, (Willem van) 2$, Zaandijk 28. Zaanredem, (Pierer) 31* lichtleven, (Herman) 32. Zachtleven, (Kornelis) 33. Zalc-Bommel; zie Bommel, Deel VII. Zand, (Huis het) S4. 't Zand da^r Buiten ib Zande (Het) 35' Zandenburg; zie Sanden- burg, Deel XX VI. Zar.denburg # Zandfirde 37* Zandhorst, (HetHuis te~) ib. Pag. Zandijk 3g. Zanegeest 29. Zanten, (Gerard Beukels- zoon van) ^ Zaopoort, (D