1098, G 541   D E Bedrogen OFFICIER; B LTS P E U door H. van ELVERVELT; Te AM STÉL DAM, e y j. HELDER.S en A. MARS, in de Nes. i?8>. Met Privilegie.   aan t» e N W É L -E.fi. H E e r E, den he e RE CORNELISJACOB van der LYN; KAPITEIN van eene COMPAGNIE BURGERS der STAD AMSTERDAM; regent van het burger-weeshuis, En uit dien hoofde méde-regent van den schouwburg, &c. &c. u w zucht voor de edle Poe'zy, Ons reeds ten deel' gebleeken, (Een Kunst die ons wel zoet en vry Maar ook vol zin leert fpreeken,) Spoort my tot die vrymoedigheid, Schoon thans in kiesfche dagen, Dit Blyfpcl, voor't Tooneel bereid, Uw heuschheid op te draagen: Als gy het in uw gunst ontfangt, Het zal geen Afgunst fchroomen; 't Is alles wat myn hr.rt verlangt, Door Vriendfchap ingenomen: Het zal myn' Dichtgeest lieflyk zyn, En meer en meer ontfonken, Nu 't met uw' Naam, ó van der Lyn! Mag op het voorhoofd pronken, H. van EL VER VELT. A 2  VOORBERICHT- IIet Plan, of de grond/lag van dit Stukje , is te vinden in de Deenfche Schouwplaats van den Heer Baron VAN HOLBERG, waaruit ik hetzelve getrokken , e«, voor zo veel de Vinding aangaat, gevolgd'hebbe ; doch omtrent de gezegdens en fchikking, moest het eene heel andere gedaante hebben: gelyk dan ook de veelvuldige Tooneel-Stukken van gemelden Heer Baron , veele zyn , waar van de Vinding zeer geestig, en de Inhoudvcrmaaklyk en innemend'is; maar die eenige moeite nodig hebben, om ze, ten opzichte der fchikking, gezegden* en onwaarfchynlykheden, daar in voorkomende , bekwaam te maaken voor ons Nederduitsch Tooneel, dat zo weinig mregehnaatigheden en onwaarfchynlykheden wil dulden, als immers mooglyk is: invoegen , dat de Tooneel-Stukken van dm Heer van Holberg ietsmeerder vorderen dan eene enkelvoudige Vertaaling ; waar tegen de Franfche Tooneel-Stukken meerendeels die hoedanigheden hebben , die ten eenemaalc aan deeze ontbreeken. Ik kreeg dan , dit Stukje kezende , wederom lust, om te zien of het tot ons Tooneel bekwaam te maaken was; en dus is ''erdeeze Bedrogen Officier uit geboren, zo als hy thans ten Tooneele verfchynt. Ik weet'zeer wel, zo door de ondervinding, ah door cer.e Verkeering in den Schouwburg van byna veertig jaar en , dat het doorgoede en kwaade geruchten zal moeten wandelen, tot dat het veele ziektens, dat is allcrlcy Critiques ondergaan heeft; en dat het, dezelve doorftaandc, gezond worden en ■ langleeven zal; zo niet, zal het daar in fntuvelen, en zich moeten troosten met veele anderen. Ondertusfchen beken ik, dat de Critiques van Kuttdigen ons werkchk tot goede leering kunnen dienen; waar tegen die van Onkundigen Qgelyk zeker Dichter wel zegt~) zo min te tellen zyn, als het blaffen der Honden tegen de Maan. I  De Gecommitteerden tot ct gy 't beletten zult, hoe fraai gy't moogt beleggen. BRIT-  B L T S P E L. ?7 britto. 7.o gy myn Heer niet waart, zou ik wel durven zeggen, Dat gy nog dommer als een ezelskuiken waart; Maar nu zal ik u Hechts, uit eerbied, by een paard Gelyken. Als 'er zelf geen hoop is uit te vinden Tot uwe redding, wil uw gramfchap my verflinden; En als 'er hoop is dat men 't werk volbrengen zal, Stelt gy 't onmooglyk. "antonio. 'k Sta u toe te zeggen al Wat u behaagt, zo dit de vruchten kan doen rypcn. . Maar wat wilt gy beftaan ? britto. Dat kunt gy niet begrypen , Schoon ik het zeg. Maar ga terflond by Olfert buur, Daar naast den Jood, en vraag, of ik zyn huis een uur Öf twee mag hebben tot myn' dienst van deezen morgen: Dan moet je my terftond twee klederen bezorgen, Te weeten een japon, en een Soldaaten kleed, Én zendt die achter in, opdat het niemand weet'; Want ik moet binnen't uur voor jood en krygsmaufpeeGa, repje toch. (Ien, antonio. Ik volg met blydfchap uw bevelen. ZEVENDE T O O N E E Li britto, margaretha. Nbritto. u moet ik pasfeu op den Knecht van d'Officier. Al mis ik 't middagmaal, dat fcheelt my niet een zier. Indien hy Levi kent, zal ik zyn Broêr vertoonen: Kent hy hem niet, ik laat hem blyven in de boonen, En fpeel voor Levi-zelf... Maar zagt; ik hou me ftifj Daar komt een Dame, wat of die hier zeggen wil? margaretha. Hoe ongelukkig is het noodlot van de Vrou.weu & Der  i» DE BEDROGEN OFFICIER; Der Officiers! zy gaan al dikmaals, na het trouwen, Te velde, en komen zy dan uk het Leger t'huis, Verwekken zy ons vaak nog meer verdriet en kruis, Wanneer ze hun vermaak dan by matresten zoeken; Zo dat al meeuig een haar huwlyk moet vervloeken. BRITTO. ,, De droes! dat is de Vrouw van d'Officier misfchien, Die Hyacinthe heeft gekocht. MARGARETHA. Ik wil eens zien Of my de waarheid is gezegd, dat myn ontaarde En fnoode Man een Maagd, die hier een Jood bewaarde , Gekocht heeft, en die ftraks door zynen Knecht van hier Gehaald zal worden. ( BRITTO. „ 't Is de Vrouw van d'Officier. „ Triomf! dit zal my in myn' list en aanfiVg flerken. MARGARETHA. Ik zal hier wachten, om de zaak wel uit te werken , Opdat ik, als de Knecht haar haalt, zyn' toeleg fluit. Ik zal hem wederflaan, en roepen overluid, Opdat de gantfche buurt moge op de been geraaken. BRITTO. Kom , kom, ik fpreek haar aan; het zyn gedaane zaakeu. Mevrouw, hoe dus bedroefd? my dunkt gy flaatbedeesd. Het fchynt my toe, dat gy vergramd zyt en bevreesd. MARGARETHA. Weet, vrind, zo gy my kost en wilde uw hulp betoonen, Dat ik u , boven uw verwachting, zou beloonen. BRITTO. Gy kunt uw' Dienaar maar gebiên. MARGARETHA. My is gezegd, Dat een Slavinnetje, dat Stoffel, onze Knecht, Zal haaien, door myn' Man van deezen Jood, daar over, Gekocht is; en wylhymy dus hoe langs hoe grover Ueledigt, blyve ik hier op fchildwacat flaan: zo gy Ne  B L T S P E L. 19 Nu blyven, en dat werk beletten wilt met my, Zal ik u... BRITTO. Hoor, Mevrouw, gy komt zo net ter fneede, Of gy geroepen waart; want, zie ik kom hier mede Om die vervoering te beletten, en om u Zelf te onderfteunen in dat werk ; wat zeg je nu'? MARGARETHA. ïk ben u dankbaar, vrind. BRITTO. ó Zwyg van danken ftille; 'tls meer om mynentwil, dan wel om uwentwille, Dat ik u kom te hulp. MARGARETHA. Hoe dat? BRITTO. 'k Heb u niet meet" Te zeggen tot bericht, dan dat myn braave Heer Op dat Slavinnetje verliefd is. 'k Heb vernomen Dat hier wel haast de Knecht eens Officiers zal komen , Om haar te haaien, en ik zoek dat werk met list Te (tuiten, en dien Knecht te foppen, zo 't niet mist. MARGARETHA. (dachten, Watzegt gy? dat komt fchoon! Menzou, naarmyngeDan wel het beste doen, met hier zo lang te wachten, Tot dat de Knecht verfchynt en haar vervoeren wil; Terwyl ik dan om hulp zal roepen, kunt gy ltil Met dat Slavinnetje het hazepad verkiezen. Wat dunkt u? BRITTO. Neen, Mevrouw, daarzou ik by verliezen. 'tZyn andre middelen die ik gebruiken moet: De Jood is hier bekend, dies is uw raad niet goed. Want byna yder huis heeft de eer van meenigmaalen Met agt of tien percent zyn' uitfchot te betaalen : Ook wil myn Heers Papa die liefde van zyn' Zoon Volftrekt niet lyden; zodat ik een' andren toon U a Poer  so DE BEDROGEN OFFICIER; Door myn beleid en list, op deze fnaar moet flellen; Zie daar de rede, dat my andre zaaken kwellen. Geloof vry, dat 'er in myn hoofd geen zenuw is, Die niet gefpannen ftaat gelyk een boog! ik gis, Dat ik de vruchten van myn'aanflag nu kan plukken. 1 MARGARETHA. 'k Wensch u geluk daar meê. BRITTO. Ik denk het zal wel lukken. Maar zeg hoe heet uw Man? MARGARETHA. Zyn naam is Diderik: Maar in de wandling noemt het volk hem Turkenfchrik. BRITTO. De droes! dat is een naam, die niets meer heeft van noden, Die, op een'fteen geprent, een'Os zou kunnen dooden. MARGARETHA. Dat 's waar, de naam is wel heldhaftig, maar van aart Is hy een bloode bloed. BR ITTO. Ik wed, dat ik de kaart Zo fraai verfchiet, dat gy 't niet beter zoudt hegeeren: 'k Zal maaken dat uw Knecht u, in Slavinne-kleêren, Vervoert. MARGARETHA. Die aanflag zal bezwaarlyk zyn. BRITTO. ó Neen. Ga met my in dat huis, daar ik de oinflandigheên U verder zeggen zal. MARGARETHA. Men dient dan niet te draalen: 'k Weet dat myn Mans lakey haar flraks zal komen haaien. BRIT T O. Is hy wat listig? MARGARETHA. 't Is cea auaime en bloode das, Die  B L T S P E L. 21 Die eerst myn Mans Tamboer en Briefbeftelder was; Die, ziende dat myn Man had op een'Brief gefchreven, Captein d'Infantery, zo wonder was bedreven, Dat hy aan onzen Boer eens fchryvende, als wel meer Gebeurd was, ook zo deedt, enfehreef, myn Heer, de Jan, Boer dTnfanterie. (Heer, BRITTO. Ha, ha ! dat was knaphandig. Ik merk het al, die borst is kundig en verflandig. Welaan, Mevrouw, ga heen, eu ireê maar in dat huis s Ik kom u by. MARGARETHA, "t Is wel. 4 G T S T E TOONEEL. BERNARDO, ELVIRE, BRITTO. BRITTO. N u ftaat de zaak wel pluis... Maar zagt, zie ik daar niet onz' ouden Heer verfchynen, „ Met zyne Zuster ?... ja dan moet ik ras verdwynen. BERNARDO. Wat zegje, Zusje, is dat niet een bedroefd geval...? Maar kyk, ze zyn al weg. ELVIRE. Als ik het zeggen zal, Myn lieve Broêr, gy zyt wat al te ligt verlegen. BERNARDO. (gen. Neen, 'kheb daar, tot myn leed, meer proeven van gekreEen mensch, fehoon zyne wond geneezen is en ftil, Gevoelt nog wel een' fteek, als 't weerverandren wil; Zo k'ryge ik ook doorgaans, als my in korten tyde Iets overkomen zal, een" Heek in myne zyde: En als my dat gebeurt, dan weet ik voor gewis, Dat my een groot verdriet of hartzeer naakend is: Dien zydefteek gevoelde ik weder dezen morgen, (gen En'tblykt, aan't geen myn Zoon beftaat, dat mynezorB 3 Niet  zi DE BEDROGEN OFFICIER; Niet ydel zyn; en fchoon de Jood my heeft beloofd, Dat hy 't beletten zal, het leit me zwaar in 't hoofd, ELVIRE. Gy tilt te zwaar aan al de waereldlyke zaaken. (ltaaken. 'k Heb zwaarder ramp geleên , en moet myn droefheid lk raakte, als gy wel weet, op een' en zelfden tyd, Myn'Man en Dochter, myn twee waardïle panden kwyt. Want myn Pandolph bleef in den Veldflag met de Turken, En myne Dochter wierd, door die barbaarfehe fchurken, In flaverny gefleept, naauw in haar tiende jaar. BERNARDO. Ja, ja, 't is waarheid, gy hebt veel geleden; maar Nochtans, geloof ik , dat een droef verlies van Kindren, Den Oudren minder dan hun flecht gedrag zal hindren. ELVIRE. Ik bidde u, redeneer zo dwaas niet; is 'er wel Een grooter leed dan 't myn'? het uwe is kinderfpel I3y 't myne: ik moest myn' Man verliezen, en daar boven, Myn huis zien plondren, en myn Dochter weg zien roo- BERNARDO. (ven. 'k Ontken dat niet, Mafeur; maar 't hartzeer mag zo groot, Zo zwaar zyn als het wil; men kan nog eens dien nood Vergeeten door den tyd: maar ik heb alle dagen Nieuw hartzeer aan myn' Zoon, en reden om te klaagen; Dat krenkt my des te meer, en maakt my als ontzind. Doch fchoon het ongeluk u huisraad, Man en Kind Heeft doen verliezen, hebt gy echter, wel te weeten, Nog groote Goedren in Dalmatië bezeten, Die gy behouden , en daarna voor goede munt, En duur verkocht hebt, en waar van gy leeven kunt Met reputatie, zo ge u naar den tyd wilt voegen. ELVIRE. Met reputatie wel; maar geenzins met genoegen. Indien de Hemel my zo gunstig ware, dat (fchat, Ik wist, waar zich myn kiud onthoudt, 'kzon al myn* Om haar te losfen uit de flaverny, belleeden. BER"  B L r S P E L. »8 BERNARDO. 'k Wou dat het weezeu kon, en 't is niet zonder reden; Want ik had haar beftemd, eêr ge ongelukkig wierd, Voor mynen Zoon, die dan wel beter gemanierd, En zo baldadig niet, tot hartzeer van zyn' Vader , Zou leeven. Want als ik de gantfche zaak wat nader Bedenken wil, zo moet uw Hyacinthe omtrent Nu agttien jaar zyn. ELVIRE. Is u dat zo net bekend? BERNARDO. Ja; want ik ben gewoon het alles op te fchryven , In myn memorieboekje, en kan u ftraks geryveu, Zo gy het zelf niet weet. Daar is het... maar hou flil, Het hapert aan't gezicht... waar drommel is myn bril?... Ha, ha, daar is ze... nu zal ik het wel eens leezen. 't Staat hier of hier omtrent, dat kan niet anders weezen. Ik zal dat blaadje maar eens nazien, luister, Zus: Den een en-twintiglle van Januarius Verfcheen een donkre wolk, die zich in 't westen Helde, En die ons regen, ofwel vochtig weer, voorfpelde, Maar door den wind verdween... ELVIRE. Ha, ha, waarom fchryft gy Die wisjewasjes op? B ERNARDO. Om redenen, die my Daar toe moveeren, want het baat my menigvuldig. Het moet hier ergens ftaan, wees maar niet ongeduldig. Den twee-en-twintigften , doende eene wandeling, Zag ik een Meisje, dat zo fluks daar heene ging, En zo behaaglyk was, dat ik haar overreedde... Neenzagt, dat is het niet. ELVIRE. Ei, Broêr, verhoor myn bede, En lees eens voort; misfchien zal dan van uw gedrag, Vaa 't leven uwer jeugd iets komen aan den dag, B 4 fat  ö4 DE BEDROGEN OFFICIER; Dat u 't beftaan uws Zoons zo ySiyk niet zal maaken, Als gy nu oordeelt. bernardo. Neen , dat waren andre zaaken. Wacht maar een oogenblik, het moet hier ergens ftaan. Den drie en-twintigften kwam my een gramichap aan \ Dewyl Coufyn Alphons my ftout dorst tegenfpreeken \ Dat ik aaineekende om het op zyn' tyd te wrecken. elvire. Dat is byzonder vroom. bernardo. Dat is tot daar en toe. Den vier-en-twintigften fcheurde ik myn eene fchoo... Neen, dat is 't ook niet... wacht... ik wed dat ik 'net /inde. Den vyf-en twintigften droomde ik, dat myn Lucinde... Ei wat, waar drommel of het ftaat?.. ik lyk wel zot. Laat zien; den dertigften had ik een fchelms bankrot... Ei, ik geloof, dat ik 't al over heb geflagen. Hy leest al mompelende. Ja, ja, ik dacht het wel, ik was al een'ge dagen Te verr', hier ftaat het promt, zo als ik had verwacht. Den acht-en twintigften, omtrent ter middernacht, Beviel myn Zuster van een Dochter, tot haar vreugden; De Hemel geev' dat zy opgroeije in eere en deugden! Daar heb je 't... maar daar is nog by vergeeten, dat Myn Zoon ter dier tyd reeds het onluk heeft gehad, Dat hy veranderde in een' weerwolf, tot myn finarte, elvire. Spreek zo verbitterd niet. bernardo. Dan zou hy nu myn harte Zo niet bedroeven, die fchavuit! NEGENDE TOONEEL. britto, ineen japon, bernardo, elvire. britto. ,s Nog dimmer draai! „ Nu  B L Y S P E L. 35 „ Nu is myn werk verbrod; zie daar onze oude Paai „ Met Tante nog. BERNARDO. Maieur, kom, laat ons binnen treeden, Ik hoop op Levi, en dat fielt my nog te vreden. ELVIRE. ■V/el nu, wil dan uw hart van de andre zorg ontdaan. BRITTO. „De Hemel zy gedankt, dat zy naar binnen gaan. „Nu heb ik goede hoop ,#at de aandag zal gelukken, ,, En dat ik van myn list gewcnschie vrucht zal plukken... ,.Ja, want daar zie ik reeds den Knecht van d'Officier, TIENDE TOONEEL, BRITTO, STOFFEL. ISTOFFEL, ndien myn Heer my wel beduid heeft, moet het hier, Of hier omtrent zyn, daar ik een Slavin moet haaien, Wist ik het huis maar, om niet lang vergeefs te dwaalen. BRITTO. „ Ik zal 't je wyzen. STOFFEL. 'k Ben voor deezen nimmermeer In deze ftad geweest. BRITTO. „Te beter is 't, Compeer, „Om jou te foppen." STOFFEL. Ha! wat zou 't een fchooue zaak zyn, Te plondren zulk een ftad! dat zou een groot vermaak zyn. BRITTO. „ En zulk een' Plonderaar te foppen, zal niet min „ Vermaaklyk zyn, en dan is 't tyd dat ik begin, „ En deezen Soljer maar eens aanfpreek. Nou, ik groetje. Men Vrind, ik zie toch datje vreemd bint; ei, wie moetje Toclifpreeken, zeg? B 5 STOF-  2.6 DE BEDROGEN OFFICIER; STOFFEL. Woont hier geen mensch in deezen flraat? BRITTO. Ja toch, ik woon 'er in met andre Bieren, maet. STOFFEL. 'k Heb hier een'Brief, die'k moet beuellen of vertoonen Aan zeker Man, die hier in deeze flraat moetwoonen. BRITTO. Is deeze man niet ien van isrels Kindren? stoffel Neen, Het moet een Jood zyn. BRITTO. Nou, dan is 'et als ik meen ; Want Isrels Kinderen, men vrind, dat bennen Joeden. STOFFEL. Dat wist ik zeker niet BRITTO. Nou, hou 'et my ten goeden, Dat ik je vraag. Ben jy de Hoffecier zen Knecht? STOFFEL. Welja. BRITTO. Moet jy dan niet by Levi zyn? STOFFEL. Dat *s recht. BRITTO. IkbindeMan. Maar zeg, heb je ook een'naam? STOFFEL. Ja zeker; Myn naam is Stoffel, en myn toenaam Muurenbreeker. Daar, Levi, lees den Brief. BRITTO. Ik weet alreö den zin. Begot, je komt toch 'ier, om te 'aaien myn Slavin? STOFFEL. Zo is 't. BRIT-  B L T S P E L 27 britto. Nou dan biu jy de rechte, by myn leven. stoffel. De Kapitein heeft me ook dien zegelring gegecven, Die jy moej: houden tot dat hy het andre geld Komt brengen. britto. Goed! dan is toch alles wel befteld. Ik zal ze roepen... Kom toch, Hyacinthe! ELFDE TOONEEL. margaretha vermomd, britto, stoffel. britto, tegen Margaretha. / Ik ftaaje Te motten levren an die vrindfehap, daarom gaaje Maar met 'em 'een. stoffel. Is zy wat mooi, vrind Levi? britto. Wis. De Hoffecier koopt 'aar om dat ze ien fchoonheid is. stoffel. Ik moet ze brengen daar ze in veiligheid zal weczen ; Alwaar myn Heer met haar kan fpreeken zonder vreezen , 1E11 zonder dat zyn vrouw daar iets vau weet of ziet. britto. - Kiai! is zy jeloers? stoffel. O! 't Is een booze Griet, Die zo jeloers is als de duivel, en die gaeren Haar' Man doen dansfen wil na 't klinken van haar fnaaren: Dat is te zeggen, dat ze voogd wil zyn, en ftout Haar' Man beletten wil dat hy een Meisje houdt, Voor zyn pleizier, zo als de mode is van veelHeeren; En daarom loeptze nu geduurig fpioneeren, Maar ze is gefopt! brit-  38 DE BEDROGEN OFFICIER; BRITTO. Ai, ai! dat's fyntjes overleid. STOFFEL. Nou, Levi, vaar dan wel; liet blyft als 't is gezeid. Myn Heer zal daadelyk wel hier zyn, na gedachten, En brengen 't ander geld. • BRITTO. Goed, goed, ik zei hem wachten. Dat gaat voorrrefflyk! en dit voorval fpoort my aan, Om in 't begonnen werk nu verder voort te gaan: Nu wil ik ook liet geld, dat Levi moet ontfangen, Zelf zien te trekken, al zou Britto moeten hangen. Hou, holla. Heer, waar ben je? T WA A L F D E TOONEEL, ANTONIO, BRITTO, ANTONIO. .Alhier. Is zy al weg? BRITTO. Ja 't eerst' Bcdryf is uit, en 'k ben in overleg, Om op het óogériblik het tweede te beginnen. Blyf hier op fchildwacht ftaan , terwyl ik ga naar binnen, Om my in 't Soljers pak te fleeken, ANTONIO. 't Is heel wel. DERTIENDE TOONEEL. DA N T O NI O. us word die Officier de dupe van het fpel. Gaf nu de Hemel dat het verder naar myn wenfchen Mogt gaan, ik fchatte my't gelukkigfte aller menfchen. 'k Ben tusfchèh hoop en vrees; myn hoop ftaat niet zo pal, Of 'k vrees ook dat de Jood myn'Dienaar kennen zal. Hoewel hy 's listig om een' aanflag uit te werken. O liefde, wil hein in zyn onderneeming fterken! Op  B L Y S P E L. ' 29 Opdat ik Hyacinth', my meer dan 't leven waard , Verkryg... maar hoe', hebt gy dat werk zo ras geklaard ? VEERTIENDE TOONEEL. ANTONIO, BRITTO, ah een Soldaat. JBRITTO. a, vertrek nu maar, ik zal't wel verderfchikken. VYFT1ENDE TOONEEL. BRITTO, LEVI. NBRITTO. u geld het onzen Jood; ik moet hem wat verfchrikkefl, En, op zyn Krygsmans, wat brutaal ftaan op myn ftuk. Hy fchelt hard aan. LEVI, van binnen. Begot! wie fchelt daar zo? BRITTO, nog eens fchellende. Maak op, fmous, of ik rufc Het huis omverr'. LEVI, van binnen. Ai, ai, wie binje? BRITTO. 15 ben eenfteeker, Een kerver, houwer, ja 'k ben StoffelMuurenbreeker. LEVI, vanbinnen. Een Mierenbreeker, ai, wat vreemder naam is dat! BRITTO, Maak op de deur. LEVI. Gediid. BRITTO. 'k Heb nooit geduld gehad; Ik be"n een Krygsman. LEVI. Ik een Birger. CRIT-  3o DE BEDROGEN OFFICIER; BRITTO. 'k Zeg, maak open , Of ik zal daadelyk het gantfche huis doen floopen. LEVI. Kou kyk, 'ier bin ik; wat mot je'ebben toch, Sinjeer? BRITTO. Kent gy my niet? LEVI. Och neen. BR ITTOé Hebt gy dart nimmermeer Een Muurenbrcekers naam in tydingen geleezen? LEVI. Neen, zeker niet, men 'eer. BRITTO. Hoe! hebt gy dan voordeezeu Ook van den Veldflag by Ragufa uooit gehoord? LEVI. 'k Weet daer niet of. BRITTO. Dan ben je een Ezel, met een woord. LEVI. Kiai! elk weet het zyn; 'k fta mooglyk ook te weeten, Dat jy niet weet, Sinjeer, of dat je bint vergeeten. BRITTO. Wat zou je weeten! weet je wel wat eene Armee, Een Regiment is? of een Compagnie quarrée? LEVI. Neen, toch niet. BRITTO. Ken je dan een ordre de bataille, Aproche des petards, of ordre de muraïlle? Een Contrefcharp, een Corps de garde, een Bastion, Een Bataillon, een E squadron, of Pelotton, Een Ravelyn, een Salve garde , of een Escorte, Een Drommedaris, of een ferme de la porte ? LEVI. Ai neen, Sinjeer, 'k fta nooit t'ebbe in de Kryg geweest. BRIT-  B L Y S P E L. 31 e rit t o. Dan bin je flimmer als een onvernuftig beest. levi. (gen...? Kyk, waarom word jekwaed, Sinjeer, magikjevraabritto. O! als ik kwaad was, zou 't 'er euvel met u dagen. Maar 'k heb geen kwaad in 't zin; wy Krygsliên fpreeken Wanneer wy goed zyn van humeur... maar a propó! (zo, 'k Heb hier een'Brief, die aan een'Turk of Jood moet Ik weet het zelf niet. (weezen, levi. Ai! ik fta 'em dan te leezen. Begot, ik zie 'et al, ik 'eb niet meer van doen. 't Is van de Hoffecier. Nou, zo, fpreek mit fatzoen. Je bint gezonden om de Wfeisje van me t'aalen? britto. Zo is 't. Mynheer zal lïraks de rest van 't Geld betaalenv Zie daar is zyn Signet, dat ik u toonen moet, Ten teeken dat ik wel de rechte ben. levi. 't Is goed, *t Is goed, men vrind, nou zei ik jon de Meisje geeven; Jouw' Eer ftaat goed te zyn, 'k 'eb meermaals van men leMit 'em genegotieerd... (ven Hy roept aan de deur. Yacinthje, kom iens 'ier. britto. Maar hoor, vrind Levi, 'k ben de Knecht van d'Officier, En wy Soldaaten zyn wat woest en ongeflepen, Neem dat niet kwaalyk. levi. Neen, ik 'eb je toch begrepen. Ik weet 'et wel, je lui bezit toch in den aart Meer reedlykheid, al fchyn je zo wat onbedaard. ZES-  32 DE BEDROGEN OFFICIER; ZESTIENDE TOONEEL. BERNARDO, HYACINT HE, LËVI, BRITTO. HBERNARDO. etfcheen myeven toe, dat ik daar hoorde kyven „ By onzen Levi-buur, en kon in huis niet blyven , ,, Om dat ik vreesde dat myn Zoon, verward van zin, Daar weèr een nieuw geweld begon om zyn Slavin. „ Maar'k zie daar een'Soldaat, dus heb ik niet te vreezen , „ Wyl ik hem fchatde Knecht van d'Officier te weezen. LEVI. Daer is de Meisje nou, vrind Mierenbreek , maar wil 'Aar toch bewaren, want daer zyn 'er, die 'er Uil Op loeren, kyk, verftaje? BRITTO. O! 'k wil dat wel gelooven: Maar hoor, al kwam de droes, ommy dien buit teonrrooven, 'k Zou 't hem beletten... maar wat is dat voor een vent? Hy wyst op Bernardo* BERNARDO. Geluk, vriend Levi, nu zal myn verdriet in 't end' Verdvvynen! LEVI, tegen Britto. Kyk, dat is de Vader van de fnaakje, Die my de Meisje wou onifitslen, maar ik maakje 'Em nou een lange nees. BRITTO. „ Die oude Saggelaar! Komt hier ter kwaader uur om 't werk te ftooren ; maar „ 'kZalhembetaalen". Hoe ! wat zeg je, is dat de Vader Van hem, die... LEVI. Ja, maar 'oor, 'eer Mierenbreek... BRITTO. tegen Bernardo. Verrader! Dat  Ê L T S P E L. 33 Dat jy nog komen durft voor myn gezicht, dat zal Je doodkist zyn. Hy trekt zyn'' degen en flaat met het plat op Levi en Bernardo, die zich achter. Levi verbergen ■ ml, waardoor ze beide overhoop vallen. LEVI. Ai mir! BERNARDO. Och! bitter ongeval! LEVI. 'Begot, 'eer Mierenbreek, je mot toch my verfchoonen. BRITTO. V ga dan uit den weg... ik zal den ouden toonen, Dac niemand ftraffeloos die domheid kan beftaan. LEVI. Maar 'oor ien woordje... BRITTO. Ik bid, laat my toch eens begaan. Wil hy Mynheer, het geen hem dierbaar is, ontrooven! Ei wacht, ik meen hem met een' flag den kop te kloovenl LEVI. Ai neen, maar 'oor. BRITTO. Je moest my liever helpen, dan Zou ik den ouden guit... LEVI. Maar 'oor iens, de oude Mail Is toch mit ons, en wil... BRITTO. Wie kan het wederleggen? Hy is de Vaêr van hem... LEVI. Laat ik je liaan te zeggen, Et is de Vader, maar men ziet 'em zeiver kwaed, En ongenoegd, om dat de Zeen de Meisje ftaet Te willen fteelen. C BRIT-  34 DE BEDROGEN OFFICIER; BRITTO. Zo! dat laat zich anders hooren. Dan- vraag ik om excus! BERNARDO. Och ja, bedwing uw'tooren, Heer Officier, je doet me vtiéndfchap, dat je die Slavin maar mede neemt, wyl ik niets liever zie. En vreesde dat ze mogt myn' Zoon in handen raaken. BRITTO. Ho ! ho ! ik geef het hem om deeze noot te kraakcn. Ik zal haar brengen daar ze wel bezorgd is. BERNARDO. Goed! En om te toonen dat je 'er my pleizier meê doet, Zal ik je boven dien verëëren twee dukaaten. Ei draag toch goede zorg. BRITTO. Daar kunt ge u op verlaaten. Mynheer, uw Dienaar. Kom nu, Meisje maat, je zult. Met my... IIYACJNTHE. /Helaas! moet ik... BRITTO. Ja, ja, heb maar geduld. „ Hoe, ken je Britto niet? ! , HYACINT HE. / „ ó Hemel! BRITTO. ,, Wil toch zwygen. Kom, laat ons gaan, ik zou ligt anders kyven krygen. Vaart wel, Mesfieurs. BERNARDO. Vaar wel. Z E-  S L T S P E L. 35 -ZEVENTIEN D E TOONEEL. BERNARDO, LEVI. BERNARDO. H oor, Levi, ik beken, Dat ik, fchoon ik myu' rug nog voel, te vredeh ben. LEVI. Dat mogt de divel zyn. BERNARDO. Hier uit is af te meeten, Dat hy zyn kaas eh brood niet ligt eal laaten eeten , En dat hem niemand ook zyn' prooi ontneemen zal. LE.Vl. Dat's wel, maar'k voel myn rig. BERNARDO. O ! dat Is niet met al, Ik kreeg toch wel het meest. LEVI. Verwart, je bint ook nader : Maer waarom ftaet hy my teflaeu? je bint de Vader. 'Et is een fchitk, ik wou... BER NAR DO. Verwensen hem niet, het was Een eerlyk kaerel. LEVI. Ai, dat komt toch niet te pas. Dan was hy toch voor my, begot, wat al te heerlyk. BERNARDO. 'kLagch om de (lagen, als ik eens bedenk hoe deerlyk Myn Zoon nu op zyn neus zal kyken, met zyn' Knecht, Die fnoode en looze boef! ha, ha ! dat bolt me recht. C a- AGT-  £0 DE BEDROGEN OFFICIER; A G TT I E N D E TOONEEL. ELVIRE, BERNARDO, LEVI. TÜ7" ELVIRE. W el Broér, hoe ftaat de zaak? BERNARDO. Heel goed, fchoon ik de flagen Nog voel... ELVIRE. Wel hoe, hebt gy dan , in uw oude dagen, U laaten flaan? BERNARDO. Ja toch, ELVIRE. En wie heeft dat gedaan? BERNARDO. Een Muurenbreeker die geleerd was in het flaan , En dien ik, om dat hy daarin zo was bedreven, Nog twee dukaaten tot belooning heb gegeeven. ELVIRE. Wel dat is wonder, en, zag ik u niet bedaard, Ik zou haast denken, Broêr, dat gy befchonken waart, tls vreemd; gy dient my dit wat nader uit te leggen. BERNARDO. Hoor toe , Mafeur, ik zal 't u duidelyker zeggen, 't Slavinnetje, waarop myn Zoon zo heeft geloerd, Is even vóór uw komst gehaald en weggevoerd, Door de Officiers Lakey; dies heb ik niet te fchroomen, En al de zwaarigheid is van myn hart genomen. Maar deeze Vent, zo dra hem Levi had gezeid Dat ik de Vader was, geraakte in toornigheid, En had ons beide haast vermoord met zynen degen, Vóór dat hy onderricht had van de zaak gekregen ; Maar toen bedaarde hy en ik was zo verheugd , Dat ik hem nog betaalde. ELVIRE. Een zonderlinge vreugd! Maar  B L r S P E L. 37 Maar zyt gy beide niet onnozel ? naar myn oordeel, Is dat een poets geweest, meer tot uw na-dan voordeel. Want dit geval, als ook de gramfchap van dien Knecht, Is wat gezocht: my dunkt die wagen gaat niet recht. Het kan wel zyn dat een vermomde Muurenbreeker jt7 beide door een' list... LEVI. Ai neen, Mevrouw, 'k weetzeker, i 'Et was de rechte, ik 'eb de zegelring gekend, En de 'and des Hofficiers, die met men Krespondent De accoord gefloten 'eeft: ik zei 't je ftaan te zeggen, Om de 'iel geval, verftaaje, in 't kort jou uit te leggen, BERNARDO. Kom , doe dat in ons huis, dat's beter. LEVI. As je wil, Papaatje, ik bin te vreên. NEGENTIENDE TOONEEL. BRITTO, ziende de voorigen in huis gaan. „ Zagt, Britto, houjeftil. (ken! „ Daar gaan ze in huis... en wel met Levi... fchoonezaaCouragie! Britto, nu moet gy het werk volinaaken. 't Slavinnetje is airede in zekerheid gebragt; En wyl ik nu de komst van d'Officier verwacht, Heb ik my ras verkleed om wéér voor Jood te fpeelen. Dus heb ik 'tfpel verdeeld in drie verfcheiden deelen... Maar zagt, ik hoor gerucht; ik ga wat aan een zy. TWINTIGSTE TOONEEL. BRITTO, DIDERIK, STOFFEL. IBRITTO. s waarlyk de Officier, Muurbreeker is 'er by. , ,Daj valt my toe. Hy gaat in dc deur ftaan. C 3 Dl-  S8 DE BEDROGEN OFFICIER; DJ DE RIK. Zo dat gy alles wel ter degen Bezorgd hebt? STOFFEL. / Ja, Mynheer, wees daar niet om verlegen. Ik bragt het juffertje aan het huis van de oude Vrouw, Zo als gy had belast. DIDERIK. Meel goed; ik prys uw trouw. Waar is de Corporaal? STOFFEL. Die ftaat om op te pasfen, Daar om de hoek , zo dat u niemand kan verrasfen. DIDERIK. Maar hebt gy iemand (want de zaak is van gewigt) Ook iets ontdekt? STOFFEL. Neen, heer Kaptein, ik weetmyn'pligt. DIDERIK. Waar woont de Jood? STOFFEL. Daar gints; en heb ik wel gekeken, Zo ftaat hy in de deur. DIDERIK. 't Is wel; ik zal hem fpreeken. Ik wensch u goeden dag, Mynheer en vrind; ik ben't, Die 't Meisje heeft gekocht van uw' Correspondent, Eu wyl ik haar reeds door myn' Knecht heb laaten haalen4 Kom ik nu zelf om u ten vollen te betaalen. BRITTO. 'lel goed , myn 'eer. DIDERIK. 'k Ben u verpligt, dat gy zo lang Gewacht hebt naar het geld. BRITTO. Ai, 't was me niet eens bang, Je bent toch heerlyk, 'eeft men Krespondeut gefchreven. Dl-  B L T S P E L. 39 DIDERIK. (ven, Heel goed: maar wil toch aan geen' mensch te kennengeeDat ik de kooper ben. BRITTO. Begotje, neen, ik moet Toch ftaen te zwygen. EEN-EN-TW1NTIGSTE TOONEEL. LEVI, BRITTO, DIDERIK, STOFFEL. LEVI, uit het huis van Bernardo komende. ISfou, Papaatje, weesgegroet;. 'Et word men tyd, wyl ik nog veel 'eb aan te vangen. Ik ftae maer gints en weer de rokje om te hangen, En 't manteltje an te doen, om na de becrs te gaen... ,, Maer 'oei begot, wat's dit? 'oezel ik dat verftaen ? ,, Kiai! daer zie ik iets , dat doet me gantsch verflomlen". BRITTO. .,, Verdord, daar is de Jood! nu zal 't er duivels homlen. ,, Maar'k hou couragie"! DIDERIK. Maar, gy weet wel, Levi, dat Ik tien dukaaten reeds op hand gegeeven had? BRITTO. Ta recht, men 'eer. LEVI. „ Kiai! wat zal ik ftaen te maaken ? ,, Ter is bedrog. Ai, ai, dat binnen flechie zaakeu. DIDERIK. Hier is de rest van 't geld BRITTO. Goed, goed, genadig 'Eer. LEVI. „ Ik ftae bedieveld, ai! C 4 Dl-  4© DE BEDROGEN OFFICIER; diderik. Het Meisje is mooi en teér, Maar anders is 't wat duur. britto. O! ze is de fchoone beeldie. levi. „ Vervloegt bedrog!... Men 'eer de Hoffecier, wat fcheeltje? Je word, verftaeje, toch bedrogen; want ik bin De rechte Levi, die de geld voor myn Slavin ■ Mot 'eben. britto. Ai, dat iiegje, ik kenje van voordeezen, levi. Bin ik niet Levi, gek, wie ftaen ik dan te weezen ^ diderik. Wat 's dit te zeggen? britt o, , , '°°r, Men'eer de Hoffecier, t Is een vermomd Soldaat, een gaauwdief, die ons'ier Een trek wil fpeelen. diderik. Dan zal hy zichzelv' bedriegen levi. Men 'Eer, geloof'em niet, de fchirk wil ftaen te liegen, britto, tegen Diderik. Ei, kyk, we worden toch al dikwils van dat foort Van fchelmen zwaar vervolgd. diderik. c . , , Dat heb ik meer gehoord. Spreek, hondsvot, wat heeft u genoopt te deferteeren, hn van wat Regiment? levi. T. , . , flIen 'eer, ik ftae te zweeren. Ik bin de rechte jood, en ook de heeriyk man. britto. Wat groote legen! wie of dat bewy?en kan,? LE-  B L Y S P E L. 41 LEVI. Ei, luister toch, Men 'eer, ik ftaeje te getygen, Dat deze fchirk van jou de geld maar zoekt te krygen: Ik zei 't je toonen, kyk: je gaf men Krespondent De tien dekaaten zelf op 'and; 'k'eb ook gekend De zegel, en de Meisje aan jouw Soldaat gegeeven; Ik ben toch Levi zelf, ik zweer je by myn leven. DIDERIK. Wel hoe, wat zal dat zyn? dat lykt wel fpookery, Twee Levies! BRITTO. 'Oor je 'em toch niet liegen! 'k zweerjeby Myn leven, dat 'y wist ons werk te fpionneeren. Wat loozer vogel! LEVI. Na! ik bin de man mit heeren. Vraag'ier de gautfche Biert. Maar kyk, wat bin je toch? Jy bint de gauwdief, en je maakt de loos bedrog. DIDERIK. Een van u beiden is een fchelm, maar hymagvreezen. LEVI. Kiai! 'eer Hofficier, wat ftaeje gek te weezen, Dat jy niet fpeeren kent, 'y maakt de legenaar. BRITTO. Nou zie je, 'Eer Hofficier, de gauwdiefftukken klaar. DIDIRIK. Geen twist meer; Stoffel kan die zaak het best beflisfen; Wie gaf u 't Meisje? STOFFEL, wyxende op Britto. Hy, Mynheer, dat kan niet misfen. En deeze is, na my dunkt, als ik hem wel bezie, Dragonder by Kap te in Vuurvreeters Compagnie Weleêr geweest, en hy moet Jochem Trekholt heeten. LEVI. Na, toch , waarachtig niet. BRITTO. Ja, 't is zo, wel te weeten. C 5 Ln  42 DE BEDROGEN OFFICIER; En om te zien, men 'Eer, ik bin de rechte, kyk 'Ier is de teeken van je ring. diderik. f Gy hebt gelyk. k Zie al hoe 't zit, ik weet wel raad met zulke knaapen levi. Aai! dat's de legenaar, die my de geld wil knapen. diderik. Holla, Corpraal! CORporaal, met eenige Soldvaten uitkomende. Mynheer! diderik, wyzende op Levi. Dat is een Deferteur. Ga , breng hem in arrest. corporaal, tegen Levi. Kom, ga met ons, Sinjeur. levi. Ai. Deferteer! na, 'k bin de birger, al men dagen. diderik. Breng hem maar weg, ik zal daarna hem ondervraageu. corpora al. Kom voort maar , voort! levi, terwyl hy wegge/Zeept word. Hilf, hüf J ik bin verkeerd gevat. brittq. „ Die list is wel gelukt! diderik. Wat fnooder guit was dat! br3tto. Och, dat gebeertons meer, datfchelmen (laan te tooncn De gauwdief-flikken. diderik. 'k Zal zyn misdaad niet verfchoonen. Daar, Levi, is het geld, ik dank u voor 't krediet, Maar wil toch zwygen ! britto. _ , Ai, myn 'Eertje, zou ik niet? Je word bedankt, ik groetje. TWEE.  B L Y S i> E L. 43 TWEE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. bernardo, elvire, diderik, stoffel, bernau dq. ïk meende dat ik even Wéér hoorde een nieuw geweld... Maar'k moet het my ontgeeyen; f - \ 't Is (lil, en *k zie geen' menschdan gints een Officier, Met een'Soldaat. elvire. Indien ik wel zie, zou ik fchier Geloovcn, dat die Heer my meermaals kwam voor oogen. diderik. (.gen. Die Dame ken ik, of ik ben verbruid bedrogen. elvire. o Ja, hy is 't. Mynheer de Kapitein, zyt gy 't? diderik, haar omhelzende. Madame Elvire, wat geluk! ik ben verblyd, Dat ik u hier nog mag in goeden welftand vinden. Uw Man was in het Veld een myner beste vrinden; Toen wy campeerden by Raguza, ben ik vaak By u in huis geweest. elvire. Dat 's buiten tegenfpraak, Mynheer; maar federt heb ik duizend ongelukken Eu rampen uitgeftaan, die my nog heden drukken; Myn huis wierd overmand, en door het Turks gebroed Geplonderd, die my dus beroofden van myn Goed, En hebben voorts myn Volk en Dochter meêgeiiomen In flaverny, die ik alleen nog ben ontkomen. diderik. Ha! dat waar' nooit gefchied, was ik 'er by geweest. Myn naam alleen wierd by de Turken al gevieesd. Zo  «4 DE BEDROGEN OFFICIER; Zo dat ze, daar ik my vertoonde, of maar liet hooren, Den bun verlieten, en met fchrik de vlucht verkooren. Ik durf wel zeggen, dat ik met myn Corps alleen Zynde op party, zo wel tien duizend man, als een Gejnasfacreerd heb! dus bragt ik den Turk in naarheid, Al waar ik maarverfcheen. Spreek, Stoffel, is'tgeen waarheid? STOPPEL. Ja zeker, heer Kaptein. DIDERIK. Om deze reên kreeg ik Van onzen Generaal den naam van Turkenfchrik. ELVIRE. Is 't mooglyk, Heer, hebt gy daarom dien naam gekregen? DIDERIK. A Ja, de Generaal vereerde my een' degen, En bragt my zelf nog in de tent des Hertog's van Dalmatiën, en fprak: zie hier dien grooten Man, Dien tweeden Scaaderberg, dien Turkfche Geesfelroede? BERNARDO. Is t UlOOglyk! DIDERIK. O, ik was altoos wel op myn hoede, En zag niets liever dan een troep gewapend Volk Der Turken, die ik dan begroette met myn' dolk, En byten deedt in 't gras, als Stoffel kan getuigen. STOFFEL, Gewis, Heer Kapitein, de Turken moesten buigen, Al waar gy u liet zien. DIDERIK. D , Den Turkfchen Groot-vizier, ^odolsky. had ik-reeds by zyne mouw en fchier (men, Gevangen; maar een bombe , op't onverwachtst'gekofcloeg my te rug, en heeft my dat geluk benomen. k Zal nooit vergefeten, hoe hy op zyn Tuiksch alreè Verbaasd nep; ah, la, la! BER-  B L T S P E L. 45 bernardo. Wat meende hy daar meê? diderik. Dat is te zeggen: och, bewaar uw lieve panden, Gy groote Mahomet; en redt my uit de handen Van deezen Menfchenfchrik! bernardo. Dat wondert my gewis. Zo weinig woorden, en zo veel beduidenis! 'k Zal dat noteeren... met verlof... diderik. Daar zyn geen taaien, Die in de kortheid by de Turkfche kunnen haaien. elvire. Maar, heer Kaptein, wat zoekt gy toch in deeze flraat? didërik. Madame Elvire, ik ken uw' inborst, en verlaat My op uw eerlykheid, zo dat ik u de reden Daarvan wel zeggen wil: ik heb, niet lang geleden, In 't leger een Slavin van zeker' Jood gekocht, En wiens Corespondent ik hier heb opgezocht, Dien ik het geld gaf dat ik fchuldig was gebleven, Om dat hy 't Meisje reeds had aan myn' Knecht gegeeven. bernardo. Ei, ei, Mynheer, zyt gy de Kooper dier Slavin? diderik, tegen Elvire. „ Kan hy wel zwygen ? elvire. Ja, ik fta u daat voor in. diderik. (Ien. „ Goed, goed! " ó Ja, ik ben 't, en heb ze reeds doen haa- bernardo. Och, dat verheugt my, en ik dank u duizendmaalen, diderik. Waarom ? bernardo. Om dat myn Zoon zichzelv' verfiingren wou \an  46 DE BEDROGEN OFFICIER; Aan die Slavin, dat ik met (mart beleeven zou. DIDERIK. Stel u gerust, Papa, die vrees is al vervlogen, Want ik heb haar, als 't is gezegd, in myn vermogen. BERNARDO. Daarom ben ik verbfyd. ELVIRE. Maar, Heer, kan uw Slavin Ook de Italjaanfche taal verdaan? DIDERIK. Gewis, vriendin: Zy is, zo 'k wel heb, in Italië geboren. ELVIRE. Gy zoudt my vriendfchap doen, als Ik haar eens mogt hooren En zien; want mooglyk zou ze wel iets weeten van Myn Huisgezin, en van myn Dochter. BERNARDO. Ja, dat km Wel weezen, Zuster;-en indien Mynheer zou kunnen Beduiten, om ons die genade te vergunnen, Dat wy haar mogten zien en fpreeken... DIDERIK. Met pleizier. Ga, Stoffel, haal haar eens. ELVIRE, tcrwyl Stoffel binnen gaat. Is zy niet verr' van hier? DIDERIK. Neen, zy is aan de markt, by een' van myne vrinden, Daar ik haar heb bedeed, om myne Vrouw te blinden; Dewyl ik juist voor haar niet weeten wil, dat ik Dat Meisje heb gekocht. BERNARDO. Wel hoe, Heer Turkenfchrik! Ik dacht niet dat gy, die zo manlyk zyt van weezen, Zo dapper in het veld, nog voor een Vrouw zoudt vreezen! Dl-  B L T S P E L. 47 DIDERIK. Hoe! ik haar vreezen? met een' opflng van 't gezicht, Kan ik myn Vrouw en Volk doen üddren. 't Is geen Pligt» Maar een beleefdheid, dat ik ftel myn recht ter zyden , Om de onrust, die ik daar door hebben zou, te myden. BERNARDO. ,, Ik zal myn' Zoon hier eens doen komen met zyn1 Knecht, „ Opdat ze hooren-wat die Medeminnaar zegt, En dus, door vrees en fchrik , die zotheid vaaren laaten. Hy gaat aan de deur. ELVIRE. Wat kost u de Slavin? DIDERIK. Net feventig dukaaten. ELVIRE. Dan moet ze fchoon zyn. DIDERIK. Ja , Mevrouw, zy is zo fchoon, Als Venus zelf... maar wie zyn dat? DRIE-ENT WINT1GSTE TOONEEL. DIDERIK, BERNARDO, ELVIRE, ANTONIO, BRITTO. BERNARDO. Dat is myn Zoon , En zyn Lakey. Ik heb dezelven laaten komen, Opdat ze zien, dat hen de buit al is ontnomen. DIDERIK. Zy kunnen zwygen ? BERNARDO. Ja, daar is geen twyffel aan. Tegen Antonio, Ik  48 DE BEDROGEN OFFICIER; Ik roep u hier om u te toonen , dat voortaan IKJ moeite onnodig is, die gy nog mogt belteeden Om die Slavin; hoor toe, en klister naar myn reden. Verlaat uw dwaasheid, zo gy daar nog hoop in ichept, Doordien gy anderzins uw flraf te wachten hebt Van deezen Officier, die haar nu in zyn magt heeft. BRITTO. „ Dat zalhy nader zien, aan 'tgeen myn brein bedacht heeft", ANTONIO. Patiëntie dan, Papa. DIDERIK. Daar is geen zwaarigheid. Mynheer uw Zoon zal zich, wyl 't zo gefchapenlek, Wel troosten. Doch ik moet, by 't geen ik u te vooren Gezegd heb, verder ook de rest u laaten hooren. Gy hebt waarfchynelyk gehoord, dat Itrakjes hier Wat ruzie fcheen te zyn ? BERNARDO. Zo is 't, Heer Officier, Dat heeft ons voor de deur doen komen. DIDERIK. 'k Zal 't u zeggen.' Het Was een duivels ftuk, dat's niet te wederleggen, Dewyl het my byna een fom van zesmaal tien Dukaaten had gekost. Een Gauwdief, die misfchien Gefpionneerd ,. en iets ontdekt had van de zaaken , En die als Jood vermomd... maar'k zie myn*knecht genaken , Met myn Slavin. ELVIRE. Myn hart is fteeds bedroefd in my, Als ik Gevangens zie, gedoemd tot flaverny. FIER.-  B L Y S P E L. VtER-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. DIDERIK, MARGARETHA vermomd, ELVIRE* BERNARDO, ANTONIO, BRITTO. STOFFEL. DIDERIK* "V^ees welkoom, Engel. tegen Elvire. Zeg, houdt gy't voor ohbehoorlyk, Wanneer een wakker Man, wiens Vrouw niet heelbekoorlyk , En ook wat oud is, nog een fchoone byzit houdt? ELVIRE. Dat fchynt de mode wel. DIDER IK. Ik heb myn Vrouw getrouwd Om 't geld en om haar als Huishoudfler aan te merken. En fchoon de jalouzie en list geweldig werken In haar, ik acht het niet. Nu zult ge een aangezicht Aanfchouwen, dat gelyk is aan het zonnelicht. Kom, fchoone, laat u zien, ontdek uw lieve weezen ; Doe weg dien fluyer, want wy hebben niets te vreezen» MARGARETHA, den fluyer afdoende. Als 't u belieft; Mynheer. DIDERIK. ö Hemel! wat is dat? MARGARETHA, hem flaande. 'tls uw Slavinnetje , het is uw lieve fchat. DIDERIK. Cnen* .Ach, ach! myn lieve Vrouw; genaê, wil my verfchooIk zal 't nooit weêr doen. MARGARETHA, hem flaande, en dryvende over het Tooneel. Ta, 'k zal u genade toonen. J D li ER.*  go DE BEDROGEN OFFICIER; BERNARDO. Wel hoe, Heer Turkenfchrik, watvreeslyk onderfcheid! ÈLVIRE. Heer Officier, wat 's dit? waar is uw dapperheid? BERNARDO. 6 Tweede Scanderberg! hoe nu zo laf te moede? Denk op den Veldflag by Raguza. ELVIRE. Geesfelroede Der Turken! denk toch op den Groot-vizier. DIDERIK. Ei my! BERNARDO» Ga, Stoffel, help uw' Heer. STOFFEL. Dat ftaat me hier niet vry. 'k Vecht nergens dan in 't Veld. DlDERIKj tegen Bernardo en Elvire' Ei, houdt myn Vrouwtje tegen. BERNARDO. Nou, Juffrouw, 't is genoeg... ELVIRE. Ei, laat u toch beweegen.' MARGARETHA. Neen, neen, laat ik hem toch betaalen voor dien lof, Dien hy my gaf: vindt hy dat linnen wat te grof, Een eerelyke Vrouw kan dat niet fynder krygen. DIDERIK. Ik zal 't nooit weêr doen, lief. STOFFEL. Ik kan niet langer zwygen.' Want ik geloof dat wy verraaden zyn, en dat De Jood, die even als een gauwdief wierd gevat, De rechte is. DIDERIK. 't Kan wel zyn. STOF.  B L T S P E V 51 stoffel. Ik zal hem eens gaan haaien. diderik, terwyl Stof el heengaat. Ja, doe dat. bernardo. Ik beken, dat ik al meenigmaalen Gevallen heb gezien enbygewoond; maar 'k zag Nooit diergelyks; ik zal 't noteeren deezen dag. elvire. Dat was een Vrouwen list, heel fchrander uitgevonden. bern ardo. Zo is 't; maar ik kan dit geval nog niet doorgronden, Hoe is 't 'er meê gefield, Heer Officier? dideRik. Och, vrind, Ik weet het zelf niet: want ik ben daarin zo blind Alsgy zyt; maar het fchynt als waar' het afgefproken, En daarom flel ik, dat myn Vrouw dit werk befloken Zal hebben met den Jood, die daar woonachtig is. bernardo, wyzende op het andere huis. Daar, meent gy? diderik. Neen, daar, daar! bernardo. Mynheer, dat hebt gy mis, Daar heeft nooit Jood gewoond, maar federt lange jaareo Woont daar heer Olfert, die... diderik. O deerlyk wedervaareu! Danbenikfchelms verraên, en 't is een guit geweest, Dien ik voor Levi hield; dat fpyt my nog het meest. elvire. Hoe, waren dan by u twee Jooden? diderik. Wel te weeten: Elk zei, dat hy de rechte, en Levi was geheeten. Onnoozele als ik ben!... maar daar komt de eene lood. d 9 rff/  ga DE BEDROGEN OFFICIER; y-YF-ENTWINTIGSTE TOONEEL. LEVI, DIDERIK, MARGARETHA, BERNARDO, ELVIRE, ANTONIO, BRITTO, STOFFEL. KLEVI. iai! wie zag ooit zulk een fchelms bedrog, zo groot! BRITTO. „ Sta, Britto, fta nu vast, nu zal de bombe breeken". BERNARDO. Dit is de rechte Jood, dat lyd geen tegenfpreeken. Zeg ons eens, Levi-buur, boe 't werk gefchapen zit? LEVI. Ach, Bierman, 'k weet 'et niet. MARGARETHA. Wel aan, ik kan u dit Geheim verklaaren , hoort: ik kwam hier om te ontdekken , Welk een Slavin myn' man tot byzit zou verftrekken, En vondt hier by geval een'Knecht, diemy, als vrind, Zyn hulp beloofde, en zei, dat hy reeds was gezind Om die Slavin myn' Man te ontvoeren ; dies wy beiden , Tot ééne zaak gezind, den aanflag overleiden. Hy bragt my in dat huis, daar hy zich he^ft verkleedt, En my ook als Slavin hervormde, om dus gereed Tot d'aanflag, my in plaats van die Slavin te geeven In handen van myn Mans Lakey, die, onbedreven In deezen list, my bragt ter plaats voor haar beftemds Dit was een eerlyk Borst, die, al was hy my vremd, My goeden dienst deed... en, als ik niet ben bedrogen, Is hy het zelf geweest, die hier ftaat voor onze oogen. Zy wyst op Biirlo. BRITTO. j, Ei, zwyg, en fnoer uw tong. BERNARDO. Ha! fchurk, hebt gy uw' pligt Uq trouwloos..,? ie-  B L T S P E L 53 LEVI. Ja, zo waerl ik ftae zen aangezicht Te kennen; hy is 't, die 't Slavinnetje kwam 'aaien, Geklied als ien Soldaat. \ BERNARDO. ö Guit! 'k zal u betaalen. BRITTO. Mynheer, verflooruniet, ik zal u zeggen... BERNARDO. Neen, 'k Zal u doen firaffen voor uw fnoode arglistigheèn. Maar waar is 't Vrouwmensen, die Slavin?... ANTONIO. In myne handen, En die ik nooit my laat ontrooven myner fchanden; Ze is zo gering niet als gy meent, Papa, en uit Een braaf ttaliaansch gcflacht gefproten, luidt Haar eigen woorden; doch haar huis moest de ongelukken, Die in den oorlog vaak het eêlst gedacht verdrukken, Bezuuren, wyl het door de Turken wierd verwoest, En zy in flaverny agt jaaren leeven moest. Men kan haar lot met dat van Tante vergelyken, Het welk heel duidlyk uit haar zeggen komt te blyken; Haar Vader, ook Pandolph genaamd, bleef in het veld: Haar Moeder heet Elvire, en is het Turksch geweld Ontvlucht, doch verder heeft zy niets van haar vernomen. ELVIRE. 6 Hemel, wat ik hoor! is 't waarheid, of zyn't droomen ? Dan is 't myn Dochter. BERNARDO. Hoe! uw dochter, Zuster? ELVIRE. I«- Waar is zy ? dat ik haar omhelze. i. ik bid u ga, D 3 En  54 DE BEDROGEN OFFICIERj En haal haar daadlyk hier. ANTONIO. Ga, Britto. BRITTO, heen gaande. Ik zal vliegen. Wat fchooner uitflag! BERNARDO. Maar de fchyn kan ons bedriegen. Wees toch voorzichtig, Zus, en onderzoek het wel. ELVIRE. liet lyd geen onderzoek, wyl ik het zeker ftel. Want alle omftandigheên doen my de zaak gelooven. ANTONIO. De Hemel geev' het, dan ben ik myn leed te bovenï Z E S-E N-T W 1 N T I G S T E EN LAATSTE TOONEEL. BERNARDO, ELVIRE, IIYACINTHE, DIDE» RIK, MARGARETHA, ANTONIO, LEVI, BRITTO, STOFFEL. JELVIRE. a, zy is 't, ik ken haar al... myn Dochter, kom2 Omhels my! wat geluk, ik vinde u wederom! / IIYACINTHE. Ach, Moeder /zyt gy hier? wat gunst, wat Hemeïzegen! BERNARDO. Kom, Nichtje, omhels uw' Oom; 'k was eerst nog al verlegen: Maar nu 't zo uitvalt, ben ik in myn hart verblyd, En wil ook, dat gy met myn' Zoon verëenigd zyt. ANTO NIO, omhelzende Hyatinthe. Wat wonderlyk geluk, myn Lief! / IIYACINTHE. ' ]a, 't is een wonder De  B L Y S P E L. 5£ De Hemel toont my thans zyn weldaad in 'tbyzonder" Ik vindt myn Moeder weêr, en gy, dien ik bemin, Zyt zelf myn Neef! MARGARETHA. Ik fchep een groot behaagen ia Uw wederzyds geluk, en wensch u lang te leeven In die geneugte en lust. BERNARDO. Dat wil de Hemel geeven! Wy danken u, Juffrouw; kom, gaan we, om, met vermaak, Nog meer te hooren van die wonderlyke zaak, Die'kwel noteeren zal. LEVI, hem wederhoudende. Dat kan nou alles likken; Maar waar blyft nou men geld? men geld, dat zyn de flikken: Dat moet ik 'ebben. DIDERIK. Neen, dat hebje mis, myn vriend, Het was myn geld... BRITTO. En dat ik eerlyk -heb verdiend. MARGARETHA. Zo is 't, myn Vrind! gy zult het houden, want ik fchenkje Dat geld voor uwen dienst. DIDERIK. Maar lief! ik bid, bedenkje... MARGARETHA. Geen praatjes meer, 't moet u genoeg zyn , zo ik meen, Dat ik u deze part vergeef. DIDERIK. 'k Ben dan te vreén, En dank u voor die gunst. B ER.  56 DE BEDROGEN OFFICIER. BERNARDO. En gy hebt niet te zorgen, Vriend Levi, voor uw geld; 'k zal u van daag of morgen, Te vrede (lellen. LEVI. Goed , Papaatje , dan is 't uit. BRITTO. Dus ziet men d'Officier bedrogen en gefluit. EINDE.