BYVOEGZELS OP HET V A D^E RLANDSCH WOORDENBOEK.   BYVOEGZELS OP HET VADERLANDSC H WOORDENBOEK; MET KAARTEN, PLAATEN etl POURTR.AITTEN. OORSPRONKLYK VERZAMELD BOOR J A C O B U S KOK. A- B. te AMSTELDAM, bij JOHANNES A L L A R Ti MDCCXCVII.   Verwijzing uitklapvel Boek: Barcode: zC~l Uitklapvel: Aantal: ^ Positie in boek: ^a Dit document wordt apart gescand.   BYVOEGZELS OP HET VADERLANDSCH WOORDENBOEK. A. A /^Xackmaryp, volgens den gewoonen tongval sEkmaryp thans een gering Dorp in Friesland, doch van ouds vermaard om eenige gebeurtenisfen, welke hier verdienen vermeld te worden. Even als in de meeste Friefche Dorpen, ontmoette men hier, van ouds, verfcheiden fteenen gebouwen, bij den naam van Stimen bekend. Een derzelven, zeer fterk en zwaar van muuren, behoorde aan joüke calema. AüoE. donia, zijn vijand, geholpen van jouke douwma, ontweldigde hem die Sterkte, in den Jaare 1459. Thans vestigde donia hier zijn vast verblijf, en viel, van daar, als een woeste roover, van tijd tot tijd, de bezittingen zijner nabuuren aan, van het Dorp Boxunt af tot heel aan de Stid Bohward toe. Niet flegts roofde hij het vee Hit de velden, A maa|  8 AACKMARYP. maat ftelde geheele Dorpen onder brandfchatting. Het kon niet misten, of deeze moedwil moest de algemeene opmerking wekken. De openbaare veiligheid was 'er mede gemoeid. In den Jaare 1461 befloot men, op eenen algemee•nen Landsdag, het Roofnest, met de gemeene magt van 't Land, uit te rooien: te meer, alzo de baldaadige eigenaar, 'ilrijdig met 'sLands wetten, vreemde knegten in foldij hielde. Welhaast wierdt de Sterkte van eene aanzienlijke magt, naar men wil, van wel vierduizend man, omfingeld. Doch, in weerwil van dit aanzienlijk getal, vonden de belegeraars zich genoodzaakt, onverrigter zaake, af te trekken, naadat rienk xamstra, sjoerd aylva en nog zeven voornaame lieden, «evens veele gemeenen, 'er het leeven hadden gelaaten. De reden deezes voorfpoeds der belegerden was, omdat zij zich Van Musketten bedienden, een, tot nog toe, in Friesland, onbekend Wapentuig. Opgeblazen op deeze zege, fteeg, allengskens, tot nog hooger top de euvelmoed en pionderzucht van donia mat de zijnen; welken hierom, en van wegen hun gevreesd en doodlijk Schietgeweer, de naam van Dreezen, of Duivelen, wierdt gegeeven. Met dit alles ftelde Eten het ontwerp, omtrent een herhaalden aanval, niet ter zijde. Gale galema, van Koudum, bloedverwant des voorgaanden eigenaars, geholpen van den bovengenoemden jouke douwma, in het volgende jaar, van nieuws, het beleg om de Stins geflagen hebbende, veroverde dezelve binnen veertien dagen, en deedt haar tot den grond toe flegten. 't Is te denken, dat de belegeraars, ter bevorderinge hunner onderneeminge, zich ook van Musket en Buspoeder zullen bediend hebben. Donia was het gelukt, de handen zijner vijanden door de vlugt te ontfnappen. De bezetting bedong vrijen uittogt, met behoud van lijf en goed. Men ziet nog, in dit Dorp, eenige overblijfzels van een oud Kerkhof dsr Pastorije van St. Jansga. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland»* Aalbüricus j zie ajdelbericos. As-  ABBAGAR-, ACADEMIE. ( Leidenfche') 3 Abbagar; lees hier voor abbega. Als iets, ten platten lande, in Friesland, niet zeer algemeen; pronkt de Kerk van dit Dorp met een fraai Orgel. Een zeer aanmerkelijk getal Stinzen of Sterkten verfierde, van ouds, dit Dorp. Onder andere lag hier de Stins van haring douwes; aangaande weiken wij verhaald vinden, dat deszelfs Moeder, in den Jaare 1500, zich in de droevige noodzaaklijkheid bevondt, om dezelve te moeten overgeeven aan Jonkheere martena, alzo deeze haar dreigde, in gevalle van weigeringe, haaren Zoon, welken hij gevangen hadt, in haare tegenwoordigheid te zullen onthoofden. Tien jaaren vroeger was de Stins van toppe sjaarda, gelegen een weinig ten Noorden van het Dorp, door douvve tietes hettinga en zijnen broeder epe, ingenomen en verbrand. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland, Academie. (.Leidenjche^ Volgens het algemeen aangenomen gevoelen, zou dit doorluchtig Kweekfchool van Geleerdheid en Weetenfchappen zijnen oorfprong zijn verfchul." digd aan de keuze der Leidenaaren uit twee Voorregten tot loon van betoonde dapperheid en taai geduld, in het ver" maard beleg hunner Stad, door Prins willem en 's Landj" Edelen en Steden hun aangeboden: te weeten, „ Vrijheid „ van tollen voor eenige jaaren, of een Lands Hooge „ School binnen hunne Stad." Geduurende onzen arbeid aan ons Woordenboek vielen ons in handen de onfchatbasre Bijvoegzels en Aanmerkingen des Hesren van wtN en aff deren op het 0.niterflijk Werk van onzen Vaderlandfchen Hiftoriefchrijver, 't welk ons zo menigmaalen tot gids"'en Vraagbaak diende. Bij het doorleezen dier Bijvoegzelen ontdekten wij menig eene dwaaling of verzuim, door ons begaan, door ons volgen van den doorluchtigen wagenaarwelken niemand eenen misflag of overzigt ten kwaade zal duiden, als zijnde, naadat hij zijn Werk voltooid hadt, nof* verfcbeiden hem onbekende ftukken uitgekoomen, en zeef ireele gedeelten der Vaderïandfche Gefghiedenisfen, door den A 3  4 ACADEMIE. {Leidenfche) arbeid van voornaame Mannen, bekend gemaakt ef opgehelderd. Gelijk wij nu, voor al het door ons verkeerd gelief, de of verzwegene, in zo verre het ter onzer kènnisfe is gekoomen, aan onze Landgenooten gaarne vergoeding doen willen, zullen wij van den arbeid des Heeren vak wyn, en der anderen, die aan de verbetering van het Werk van den Heere wagenaar gearbeid hebben, gaarne en met dankbaarheid ons bedienen; zullende dezelve ons niet ten kwaade duiden, dat wij meestal hunne eigen woorden overneemen, voor zo veel wij ons naauwlyks in ftaat bevinden, om hunne welgefpierde beknoptheid in enger bedek zamen te drukken. Met het Artikel academie van Leiden zullen wij eenen aanvang maaken. De Steller van deezer Aanmerkingen, gezegd hebbende, hoe hem, aangaande de aanbieding van een Hoogefchool» maa het overgaan der Stad gedaan, niets zekers was gebleken, behalven het zeggen van p. c. hooft, waarop wagenvaar zich beroept, maar alleenlijk, dat, geduurende de twee Belegeringen, de Staaten den Leidenaaren beloofd hadden , hen van veele Lasten, indien zij 't Beleg uithielden, te zullen ontdaan, waarop de Ingezetenen, nog in den Jaare 1577, aandrongen, en alstoen eene vrije Jaarmarkt verkreegen, gaat hij dus voort „ Wat, bijzonderlijk, het aanbod eener Hoogefchool betrede, men heeft, reeds voor mij, aangemerkt, dat, in de Refolutien van Holland, hier voor geen' grond te vinden is. De Staaten verklaarden, op den vierden Januarij des Jaars 1575> a*n den Prince, dat zij, ,, nopens het oprechten van „ een publique Schole ende Univerfiteyt binnen den lande „ van Hollandt, wel eeriyds, goede wille gehadt, ende „ ook eenigh concept hadden gemaeckt, maar dat hetzelve tot noch toe, te rugge gefteld was geweest door de dage„ lykfche zwarigheden der kryghsberoereen; dan dat zy, als „ nu, ter voldoening van zyner Excell: fchryven en falutaire „ vermaninge, eintelyk, bedooten hadden defelve Univerdteic „ te doen vorderen, en de Stad Leiden, tot de plaatz van „ dien, verkofen." < 2  ACADEMIE. 'Leideufche} 3 „ In de Vroedfchaps Refolutien der Stad Gouda, van den £weeëntwintigften December des Jaars 1574, leest men dee. ze woorden: „ Up huyden js ter Vroetfchap by de Bur„ gemren geproponeert, hoe dat zy ver (iaën dat men jn 5, Hollandt van meeninge es ten Uniuerfiteyt op te /teilen, »» Ende foe defe ftede jegenwoordellck van fobere weluaertc, 3, ende neringe es, js tzelue jn cojcatie (communicatie') ge„ leyt ende omme gevraecht, off men In geualle als bouen s, van Stats wegen folliciteren zal, om dveorfz» Uniuerfi. i, teit alhyer te hebben, Waerop gerefolveert Js fulcx te „ doen verfoucken." Gouda, fchöon één der Hoofdlieden, hadt dan, ten deezen tijde, denkelijk, aan Leiden nog geea aanbod gedaan. „ Ik zoude den loop der zaaken, omtrend de oprigtlng van Leidens Hoogefchool, voor mij, op grond der bovengemelde en andere redenen, tot nog toe, dus opvatten, Dat men, reeds een geruimen poos voor de Belegering van LeiJen , ernftig gedagt heeft een Hoogefchool, in Holland of Zeeland, op te rigten, waar toe men zelfs, bij de Staaten van Holland, met betrekking tot hun Gewest, een fchetze gemaakt hadt, doch 't geen egter de tijdsomftandigheden verhinderden werkftellig te maaken; dat men, na V ontzet van Leiden, meer Iugt krijgende, toen ook dat denkbeeld weder wakker is geworden , waarop Burgemeesteren van Goudm (uit welker Regeering Mr. jan jacobsz. één der Raaden was nevens zijne Excellentie) 'er aan de Vroedfchap kennis vatf gaven, op den tweeëntwintigflen December, boven gemeld; dat, ondertusfchen, de Staaten van Holland zich toen neg niet bepaald hebbende nopens de juiste Stad of Plaats, Goudenaaren, hier op, begrepen aan hunne eigene Stad tê mogen en te moeten denken; dat de last van Gouda, C'tgeen eenige dagen gedraald hadt ter dagvaard te komen) aan den Pnnfe, nu in Zeeland zijnde, denklijk niet tot op den achtentwintigften derzeive maand, zal zijn verborgen gebleven, ïe mmder, daar de Vergadering van Holland bij een was, en ter zaake van een voorgeflagen Verdrag door reouesens, de Heeren van wtno^arden en kamerling, op den vijfewintteftena n3ar hem geZonden wierden, die ipoedig reisA. 3 den  (■ ACADEMIE, (Leidenfche) ACHLUM. den en hem ook van dit werk, gelijk men, met grond, vermoeden mag, zullen gefproken hebben. Dat de Vorst, op dien acntènvwintigflen December, een brief afzendende aan de Staaten van Holland, daar in, wel de noodzaaklijkheid der oprigtlng eener Hooge School, binnen Holland of Zee. land, aanprees en zijne keus op Holland liet vallen, maar zich egter, nopens geene bepaalde Stad of Plaats, uitliet, vermijdende, langs deezen weg, één, of, misfchien, meer Hoofjftedeu, in haare verzoeken, opentlijk, voor het hoofd te ftooten, en teffens, zich zelve bloot te ftelien, indien men eens 't oor, meer naar een andereplaats dan Leiden, liet hangen; dat hij, des niet te min, voor zich zei ven, en als beloofd hebbende der Leidenaaren dapperheid, aan hunne Kinderen en Kindskinderen, te zullen gedenken, tot die Stad neigende, en deeze zijne bijzondere meening, door Mr* jiques tayaert, (dien hij, voorzigtiglijk, ten dien einde, met zijnen Brief herwaarts gezonden hadt) aan eenige Leden van Staat hebbende doen open leggen, hier op de zaak een gunftiger keer voor Leiden nam en 't geheele werk, reeds op den vierden Januarij des Jaars 1575, naar 's Prinfen wensch, ter Vergadering van Holland, wierdt beflooten: welke fpoed, voor't overige, van daar kwam, dat men, ten zeiven tijde, (gelijk ik reeds aanroerde,) handelde over een Verdrag met requesens, en bij 't fluiten van dien, naar meenjng van zijne Doorlugïigheid, een' ililftand van wape. * nen zou geboden, en de hoop afgefneeden worden tot op. rigting der Hooge Schoole. In de Goudfchc Refolutien, vtnde ik niet, (en 't verdient eenige opmerking) dat van da bovecgem. Stads last, en 't geen 'er op gevolgd was, eenig Rapport is gedaan." Zie Mr. h. va» wyn en anderen, Bijvoeg-, zeis en Aanmerkingen op j.wagenaar. Achuïm. AIj eene bijzonderheid, dit thans gering Ftiesch Dorp betrefieade, oordeelen wij dar opteekeninge niet on» waardig, dat men in den Tuin der Wooninge van den Pre- djkut  ACHLUM, ADDING. 1 dikant deszes Dorps, 't eenigen tijde, eenen Koperen Penning ' heeft gevonden, waarop men den naam las van dirk van bronkhorstj die aldaar genoemd wierdt Stadhouder van Vriesland, De Penning, die de grootte van eenen Schelling hadt, fchijnt bij van loon niet bekend geweest te zijn. Zie j. w. ts water. Adding , was, eertijds, een aanzienlijk en vermogend GeAagt in Groningerland. De Stamvader, immers de eerfte, welken wij aan het hoofd eener geregelde Opvolginge, ver. meld vinden, was Egge adding van Westerwolde; hij wordt vermeld ia «enen Brief van den Jaare 1391. Bij zijne huisvrouwe foo se (of fokje) kenema verwekte hij twee Zoonen: 1. Hajo adding, die volgt. 2. Bolo Adding, vermeld, in eene Brief van den Ja?re 1400. Hajo adding nam ter vrouwe N. N. reinste, Kleindogeer van Luibard, wiens Vader Lubbert Hoofdling te Embden was. Hajo verwekte eene Zoon, Egge adding, vermeld in eenen Brief van den Jaare 1447. In den Jaare 1475 wierdt hij gewelddaadij omgebragt, calaatende eenen Zoon, Hajo adding, die, bij zijne Echtgenoote N. N, verwekt» «wee Zoonen: 1. Jurgen adding, die volgt. 2. Lieve Adding, in den Jaare 1442 geftorven. Jurgen, vermeld in eenen Brief van den Jaare 1521, feadt ter Vrouwe eene Dogter uit het Geflagt van teema, bij weike hij Vader wierdt van Hajo adding, die, naa zijns Vaders dood, in den Jaare 1525, door de Abtdij Corvey met Westerwolde beleend wierdt. Zijne Echtgenoote was anna thedema, en hij bij dezelve Vader van 1. Hajo Adding, in den Jaare 1580 of 1581, kinder» ioos overleeden. A 4 a. Mar-  * ADDING, ADELEN. 2. Mar gat et ha Adding % gehuwd aan Ei/co Clant welken zij eenen Zoon baarde, Egbert Clant genaamd. Haar Jeeven was van korten duur, zijnde, zo wel als haar Man, reeds vóór haareu broeder Hajo overleden. 3. Elizabeth Adding, in den echt verbonden met Joost Leeve, die zich, terftond naa den dood van zijnen behuwdbroeder Hajo, door de Abtdij Cbrvey met de leengoederen van Westerwolde deedt beleenen. Zijn neef, Egbert Clant, boven genoemd, kwam hier tegen op, beweerende dat hij als mascula proles ex forore majori tiatu (het manlijk oir uit eene puder Zuster) moest worden voorgetrokken. Onder de papieren, berustende ten Hove Provinciaal binnen Gro. ningen, zijn nog eenige Stukken voorhanden, dit gefchil beseffende. Hoewel de afloop deezes gefchils niet duidelijk vermeld wordt, is het, egter, waarfchijnlijk, dat het ten voordeele van Leeve wierdt uitgefproken, alzo, in zekere Refolutie der Staaten Generaal van den Jaare 1612, Johan Leeve, Zoon van Joost, en niemand van den naam van Clant, in de Westerwoldfche zaaken vermeld wordt. f Zie Tegenwoordige Staat van Stad ea Lande*, Adelen. Bij deeze naam was, reeds vóór het midden der «chtfteEeuwe, in Friesland bekend een aanzienlijk Ge/lagt,'t welk, nog honderden van jaaren daarnaa, in dat Gewest met roem bekend geweest is. Naar de meening van zommigen, zou het, van Moeders zijde, uit Koninklijken bloede zijn voortgefproten. De Stamvader van dat Geflagt, adelbbik genaamd, woonde op zijn Slot, Adelburg genaamd, te S/xbierum, een Dorp, ongeveer een uur gaans ten Noorden van Harlingen gelegen. Deeze tradt in het huwelijk met konovelle, dogter van adgillus den' II, Opvolger van radboud , Koning der Friezen. De vrugt deezer echcverbimenisfe was fredrik van adelen. Zijne Moeder, eer,e verftandige en godvrugtige Vrouw, droeg de tederfte zorge voor zijne Opvoeding in de beginzels van den Christelijke» Gods.  ADELEN. Godsdienst, volgens de begrippen van dien tijd. Ook deel* de zij haaren Zoon haare kundigheden mede omtrent deeze en geene takken van geleerdheid en weetenfchap. Naa geruimen tijd dien post met alle getrouwheid en ijver te hebben waargenomen, beval konovelle haaren lieveling aan het opzigt van rixfrid, haaren Landgenoot, die thans op den Bisfchoplijken Stoel van Utrecht zat. Meer dan gemeene vorderingen maakte hier frederik van adelen in de kennis van Wijsbegeerte, Godgeleerdheid en andere nutte kundigheden. Zijn zedelijk karakter, zijne godsvrugt, befcheidenheid, goedhartigheid en andere fraaie hoedanigheden, ver* worven hem, daarenboven, de algemeene hoogagting en liefde. Zelf won frederik in die maate de hoogagting en gunst van Keizer lodewyk, dat deeze, van het overlijden van Bisfchop rixfrid de maare hebbende ontvangen, met zijne Gemaalinne zich na Utrecht begaf, met oogmerk om te bei werken, dat zijnen gunfteling de Bisfchoplijke Mijter op het hoofd gezet wierdt. Weinige moeite koste het den Keizer, om de keuze der ftemgeregtigden ten voordeele van van adelen te doen uitvallen. Meer moeite hadt het in, den verkozenen in de uitgebragte verkiezing te doen berusten. ÏJit alle zijne magt verzette zich frederik daar tegen, zich beroepend* op zijne onmagt, om eene zo gewigtige waardigheid te kunnen draagen. Voor het geroep des Volks en den wille des Keizers moest hij, ten langen laatfta, kamp geeven. Toen liet hij, onder zware verzuchtingen, en niet zonder het ftorten van traanen, zich het Bisfchoplijk gewaat aantrekken. Met groote plegtigheid, en met algemeene toejuiching, gefchiedde de inhuldiging. Dezelve was niet volbragt, of Bisfchop frederik deedt eenen keer na Zeeland, om , in gevolge des Keizers raad en vermaaninge, de bloedfchendende huwelijken, vooral onder de Opgezetenen van het Eiland Walcheren in gebruik, ts keer te gaan. In zijne maatregels, wijs beleid en kloekmoedigheid zamenpaarende, Haagde de Bisfchop niet ongelukkig in deeze onderneeming. Hoewel in 't eerst gewapenderhand zich daartegen verzettende, namen de fchuldigen, ziende dat men 't ernftig meende, yoor zwaarder ftraffen bedugt, de toevlugt tp5 'sBisfchops A 5 berm..  *° . ADELEN. bermhartigheid, zich onderwerpende aan de Kerkelijke boe. cedoeningeo, welke hun, uaa het verlaaten van het onwettig bed, wierden opgeleid. - & Naa het gelnkkig volvoeren van dit loflijk werk, vertrok Bisfchop frederik na Friesland, om zich aldaar te verzetten tegen eenige vreemde gevoelens, reikende het Ieerftuk der Dneèenheid naar Arianerij en Sabellianen} zweenende, welke aloaar gedreven wierden. Daar toe bediende LZf ™ ere" °DÜLFüSi welken vervolgens het opzigt over de Kerk van Stavoren wierdt toevertrouwd, en die bekend ftaat als de fligter van het eertijds vermaarde St.OdulfslZtel *»« ^ ijver van Bisfchop frederik voor de zuiverheid der ieere en der Kerkelijke tucht, dat bij niet flegts Zeeland en Holland, maar ook Friesland, Gromngen overijsfel en Twent doorreisde, allerwege de noodige fchikkingen beraamende, welke hij, terhandhaavinge TJl Atmëe ChriStIijke Leere' Dutti« en dienftig oor, deelde. Aan zo veel arbeidens en ijverens, in de watrnee«ing van zijn impt beantwoordde des Bisfchops uiteinde niet. Op zekeren dag, i„ den Jaare 838, in de St. lans Lapelle te Utrecht, den piegtigen Eerdienst verrigtende wierdt hij, door opgemaakte moordenaars, op eene wreed' aartige wijze, van het leeven beroofd. Zommigen meenen* dat dit feit gepleegd wierdt door bewerking van judith van betere», •.Keuen Echtgenoote, doch, uit loofde van bloedverwantfchap, op '• Bisfchops aanraaden, verftooten. Doch de Keizer, zedert, haar wederom tot zich genomen hebbende, zou de wraakzuchtige Keizerin haaren Gemaal tot dit affchuwelijk bedrijf hebben aangefpoord. Anderen evenwel, dit verhaal wantrouwende, geeven daar van andere redenen; en, naar onze meening, niet zonder grond, wanneer men m aanmerking neemt, dat frederik doorfijnen lröeder alfrik of adelbrik in den Bisfchoplijken Zetel wierdt opgevolgd; en 't welk zonder Keizers toeftemming niet kol de gefchieden. Alfrik, daarenboven, was de Man niet van wiet.lodewyk eenige oogluiking omtrent een misdaad*' gedrag kon verwaten. Volgens getuigenis der Schrijver! van deezen tijd, blonk alfrik uit in alle Christelijke deug- den.  ADELEN, ADMIRANT van ARRAGON. n den. Yverig was hij omtrent alle -deelen van den Godsdienst, en een geflagen vijand van alle ketterijen, en zogt daartegen het wankelende voik te verflerken. Met dit alles was hij zo weinig verkleefd aan sardfche goederen, dat hij, wel verre van zich met de inkomften van zijn Bisdom te verrijken, alte aan de Kerk van Utrecht ten gefchenke gaf, wat hij , in verfcheiden Dorpen van het Sticht, in eigendom bezat. Het eigenlijk jaar van Bisfchop alfriks overlijden vinden wij piet aangeteekend. Zie Vita fredrici Episcopi Trajefit. • aomirant van arragon, ( Dot! francisco de MENDOZa) sen Spsnjaard van veel aanzien en groot vermogen, nevens den Kardinaal Aardshertog, albertus van oostenrvk, inden jaare 1596, herwaarts gekoomen, toen deeze, door. Koning Philips van Spanje, aot Landvoogd der Nederlanden was be* noemd. Zeer tegen den zin der Nederlanderen, die zich gevleid hadden, dat, met de overkomst des nieuwen Landvoogds, de Spanjaarden hun gezag kwijt zouden zijn, wierdt den Admirant het Opperbeleid des Oorlogs opgedraagen, Het vertrouwen, welk in hem gefield wierdt, bedroog hij nier. Jn den Jaare 1598, een Leger van twintigduizend Knegten en tweeduizend Paerden hebbende bijeenverzameld, vervulde hij den Rhijnkant met den fchrik voor zijnen togt. Zija toeleg was, over den Rhijn te trekken, en voorts, door de Betuwe, na Heiland. In het begin van September des ge. raelden jaars voerde de Admirant, aan verfcheiden oorden, zijn Leger over de Maas, en trok vervolgens, door de onzijdige Landen van Culik, Keulen en Kleeve, na deri Rhijnkant, zonder zich te kreunen aan de fchennis van den Rijksbodem. Tusfchen Bon en Keulen, doet hij zijne Benden op gepreste Vaartuigen, over den Rhijn trekken, verzekert zich van den overzijdfchen oever, en jaagt, met behulp van Ewee Veldftukjes, de Stastfche Uitleggers den ftroom af tot san Rkijnberk. Hij zelve, met het gros des Legers, den pinker oever des. Rhijn? langs trekkende, verovert Orfoi, welk»  Te ADMIRANT v. ARRAGON. (Don F.dbMENDOZA> welks Vestingwerken, san welke men bezig was te werken, hif voorts deedt voltooien. Een gedeelte van zijn Leger, 'twelk tegenover die Stad zich hadt nedergeflagen, viel van daar in het Graaffchap Zutfen en het Land van Overysfel, bedrijven, de alomme, zo op onzijdigen als op vijandlijken bodem, onbeichnjfiijken moedwil. Doch de Dorpen der Veluwe, over welke^ de Admirant belastingen hadt uitgefchreven, weigerden hem aezelve, door Prins maurits daartegen gewaarschuwd zijnde. Ulrich van valkenstein, Graaf van Broek, zijn zwak Kasteel, naa eenige verweering, bij verdrag hebbende overgegeeven, wierdt daarnaa, in koelen bloede, op last, meent men, van den Admirant, vermoord. Wezel, omtrent deezen tijd, aan mendoza afgevaardigden hebbende toegeknikt, om hem, door onderwerping en gefchenken, te verin™» wierdt gedwongen den Roomfchen Godsdienst te tierltelien, en eene fterke Spaanfche Bezetting in te neemen. Daarenboven moest de Stad het Leger van Koorn voorzien en den Veldheere honderdduizend Daalders opbrengen. Naa Rees en Emmerik bezet te hebben, bemagtigde hij Kleiburg alwaar verfcheiden burgers wierden omgebrngt. AllengTkens' raderden nu elkander het Staatfche en Spaanfche Leger- zo. d« zij geduurige fchutgevegten hielden, waarin de Spaanfchen afgemat door koude en honger, veelal te kort fchoo- Z'a^\AiT"m' dS kl°ekheid 2ijner TroePen ™«rou, wende, durfde maurits, hoewel zwakker van volk niet aantasten maar trok na den Tsfel, flaande zich voor heul neder, 't welk hij befchoot, zonder het op te eSen Hieruit beiloot men, dat hij het Stadtje flormenderhand veroveren, en aan den Soldaat ter plonderinge wilde t n beste geeven Dit, evenwel, gefchiedde niet. In het begin Z November nam hij het bij Verdrag in. Intusfchen was de hongersnood in het Leger van den Ad ÜT a° êT geworden' dat overloopers en gevangenen verklaarden, in vijf dagen geen brood geproefd te hebben '«welk den Kardinaal andreas zijnde - ter ooren £k™* an menooza last deedt-geeven, met het Leger te rug te trekken en oP den Duitfchen bodem te overwinteren. Hij deedt het te *,„. Zijn Leger tïQk ■ groo£en4eels d™* Mun*  ADMIRANT v. ARRAGON. (Don F. deMENDOZA) 13 ' Munjlerland en 't Graaffchap Reklinghuizen , voorts door »t Hertogdom Berg en 't Graaffchap Mark, alwaar verfcheiden Steden ingenomen, geplonderd en met moord en vrouwenkragt vervuld wierden. Kalkar, Goch en Zatite wierden in de maand December ingenomen, terwijl de Admirant, de herhaalde klagten over deeze fchennis en moedwil, trotzeliik beantwoordde. Mendoza, midlerwijl, befpeurende, dat de Duitfche VorHen toeftel maakten om zich te wreeken, over het fchenden van hunnen bodem, fpaarde giften noch andere kunftenarijen, om hen onderling te verdeelen, terwijl hij, in eene Bijeenkomst der Rijksvorften, te Keulen gehouden, zijn gehouden gedrag breedfpraakig deedt verfchoonen en ophemelen. Met den aanvang van de maand April des • volgenden Jaars 1509, befloot hij, evenwel, het Leger, thans vijftienduizend maa flerk, de Winterkwartieren te doen verlaaten, en langs de beide oevers des Rhijns na den Stsatfchen bodem af te zakken. Omtrent eene maand daarnaa floeg hij zich, ter wederzijde van den Stroom, voor Schenkenfchans neder. Maar de Overfte richardot, zich herinnerende dat de Hertog van varma hier weleer het hoofd hadt geftooten, raadde tot het onderneemen van eenen inval in de Bommelerwaard.' Ook zag hij zich, eerlang, genoodzaakt, van daar op te breeken, flaande zich, omtrent het midden van Maij, met zijn Leger, voor Bommel neder. Terfiond deedt hij zijn volk arbeiden om de Stad te naderen. Een aanval op de Buitenwerken wierdt met groot verlies afgeflagen. 't Beleg wierdt flaauwelijk vervolgd, tot op omtrent het midden van Junij, wanneer de Admirant met fiillen trom opbrak, en tot bij Rosfum te rug week; boven welke Plaats hij, eenen inval in de Thieierwaard vrugtloos beproefd hebbende, den Schans St. Andries deedt ftigten. Met deezen arbeid verliep de Zomer; -S Der opteekeninge niet onwaardig oordeelen wij, bij deeze gelegenheid, dat zekere kabel de beaulieu, voornaam Koopman te Antwerpen, van welken Prins willens de I dikmaals zich bediende, bekend (laat als de eerde, die, hier te Lande, de vijandlijke Brieven wist te ontcijfferen; en, 't geen vreerad is, dat hij zuiks deedt, zelf wanneer hij de taal, in welke de Brieven waren gefchreven, niet verftondt. Zie Mr. h, van wyn, Bijvoègzcls en Aanmerkingen op j. wagenaar. Alkmaar. Ten oogmerke hebbende, om, bij wijze van Aanhangzei, de Gefchiedenisjen der voornaamfte Steden van ons Vaderland tot op de Omwenteling van den Jaare 1787 of nog verder, te vervolgen, zullen wij, met de niet onvoeg. 'xaame vermeerdering, van deeze Stad eenen aanvang maaken. Voor-  ALKMAAR. ai Vooraf, egter, zullen wij, uit de Bijvoegzels op wagrnaar, het volgende berigt mededeeien, aangaande eene mer« kelijke opfchudding, in den jaare 1714, alhier voorgevallen. 't Gemeen, (dus luidt dat Verhaal) „ zeer gebeeten op „ twea Pagters van 'sLands middelen, met Daame daniel sangne en adolph cromhout, viel, den zevenden Oéto>, ber, op hunne huizen aan en plunderde dezelven, met „ voornemen, om, ftraks daar aan , de wooning van Mr. „ kikolaas kien , Voorzittend Schepen der Stad ; die het Schoutsambt, bij 't openftaan dier bediening, waarnee„ mende, den Pagteren, in 't invorderen van 's Lands pen. ,, ningen, hulpe hadt beweezen; op gelijke wijze te behandelen. Dit laatfte, egter, wierdt nog voorgekomen, door het, „ tijdiglijk, op de been brengen van een gedeelte der Bur» gerij, die, geholpen van Stads bedienden, de plunderaars „ uit den anderen dreeven. De Staaten van Holland, dit „ werk zeer euvel neemende, fchreeven, terftond, na Alk. „ maar, met last aan den Officier der Stad, om de hand„ dadigen te vatten, lijfürsffelijk in regten te betrekken, „ en van veertien tot veertien dagen, aan hunne Edele ,, Grootmogendheden kennisfe van den Hand der zaaken te „ geeven. Doch kien antwoordde, dat de voortgang des „ oproers, zijns meenings, best door zagte middelen zou „ kunnen geweerd worden, en dat hij ten uiterften bekom„ merd was, Van het zelve- weder te zullen zien herleeven 1, en 'er den eerften aanftoot van te lijden, indien aan het, „ op zich zelve, heilzaam, maar, in de uitvoering, zeer „ gevaat lij k, oogmerk der Vergadering van Holland moest „ voldaan worden. Zelf verzogt hij, dat men hem, als „ geen Schout der Stad zijnde, van deeze beveelen geliefde ,, te ontdaan. Eenige dagen daar aan, wierdt Mr. willem „ byl, tot Schout aangeiield, maar de Staaten waren, dien „ onverminderd, bij hun befluit gehleeven, den Officier in „ der tijd gelastende, op bovtngemeiden voet, met de zaa« „ ken voort te gaan, en, indien hij, bij onverhoopten tegenftand of andere toevallen, eenig Krijgsvolk ter zijner „ hulpe mogt nood'g hebben, daar van kennis te geeven aan h ;hun, of, bij hun afweezen, aan Gekommitteerde Raaden, . B 3 „out  22 ALKMAAR. „ orri de noodige voorziening, ter handhaavlng van regt, te „ erlangen. Byl deedt, kort hierop, de misdaadigen vatten „ en de noodige getuigenisfen tegen hen inwinnen; ook lie„ ten de Staaten zich zijnen Ijver welgevallen, met aan. „ fchrijvinge, zo aan hem, ala aan Schepensbank van Alk„ maar, om onverwijld en flreng regt, tegens de Plunde„ raars, uit te oefenen, overeenkomlïig de Wetten en Pla„ kaaten deezer Landen, en te zorgen, dat de voorfchreven „ zaak, voor 't veranderen van Schepensbank; welke ver„ anderinge invalt op Kersavond; wierdt afgedaan. Dit laat„ fte, egter, gebeurde niet. In 't begin van Julij des vol„ genden Jaars, liep bij Holland een brief in van een deel ,, der oude; waar onder kien; en een deel der nieuwe ,, Schepenen van Alkmaar, nopens den toenmaaligen flaat „ van dit regtsgeding, ,, en aan wie, en waar aan, het ge. ,, „ hapert hadde, dat de zake, — voor de verandering der „ „ Schepensbank niet finalyk was afgedaan." Men maakte dien Brief commisforiaal aan het groote Bafoigne tot de „ regtszaaken, en befloot, eerlang, overeenkomlïig het Rap. „ port van dien, dat de dienende Schepenen van Alkmaar „ de aangevangen regtsplegicgen, ten fpoedigfte en kragtig„ fle, zouden hebben door te zetten: ook wierdt; „ ten ,, „ einde haar Edele Groot Mog. verzekert mogten wezen, „ „ dat aan derzelver goede intentie, dienaangaande, zou „ „ worden voldaan.;" het Hof aangefchreeven, den Proku„ reur Generaal te gelasten, van, te Alkmaar, naar de reeds „ gehouden en nog te houden' regtsgedingen, onderzoek te „ doen, en den Staaten zijne bevindinge, omftandigiijk, en 3, in gefchrifte, te berigten: zo als hij, na ruim vier wee„ ken, deedt. Hunne Edele Grootmogendheden Helden dit „ Berigt in handen van 't groot Befóigne tot de regtszaaken, om „ nader en aandachtig, te examineeren, en te diecen „ „ van confideratien en Advis?' Hoe het wijders, met „ deeze zaake afliep, is niet duidlijk, ter mijner kennisfe „ gekoomen. De Refolutien van Holland houden daar om», trend, voor zoo verre ik zie, een volkoomen ilüzwijw gen." Tor hier toe van wvn» Be-  ALKMAAR. fij Bekend, uit de Vaderlandfche Gefchtedenisfen, is da "Voorflag, door de Afgevaardigden van Leiden, in de maand julij des Jaars 1782, ter Staatsvergaderinge van Holland gedaan, raakerde üe fchandelijbe Werkeloosheid ter Zee, geduurende den naastvoorgaanden Oorlog met Engeland. De Regeering van Alkmaar, in de maand junij des voorleeden jaars, over dit zelfde Onderwerp van Werkeloosheid, waar over toen reeds geklaagd wierdt, raadplegende, was van oordeel geweest, dat men, ter bewia inge van de inwendige rust, allen onderzoek omtrent het Beftuur in het voorledene daar te laaten, en zich alleen hadt te bepaalen om eene fpoedige Werkzaamheid voor het vervolg uit te werken: in de vaste hoop, dat deeze zagtheid een nuttig, en aan hun oogmerk voldoend gevolg zou gehad hebben. Doch zich in deeze verwagting tot nog toe te leur gefield vindende, verklaarden nu de Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge, dat men nu riet langer onveiichillig of bedaard behoorde te zijn, maar dat de waare Oorzaak der Werkeloosbeid moest ■ worden naagefpoord, in gevolge van en in volkomene zamenliemming met den Leydenjchen voorflag. Die onbegrijpelijke Traagheid, voegden zij 'er nevens, kon niet, zo als zomraigen die noemden , als gepretendeerd, of ais Injimulatien van kwalijk geintentioneerden worden aangemerkt , daar dezelve niet alleen bij de geheele waereld in het voog liep, maar ook door verfcheiden Staatsleden, uit meer dan ééne Provincie, met naame die van Zeeland, met onderfcheidene benaimingen, sis die van zigtbaare onverfchoometijke Werkeloosheid, van fchandelijke Werkeloosheid, van n utneufe Jlaapende Traagheid, van onbegrijpelijke Direüie, van zo lang aangehouden hebbende Werkeloosheid der Navaale Magt, en verfcheiden andere betuigingen van ongenoegen , beftempeld. wierdt. Dén Vaderlandlievenden Geest van de meerderheid der A'kmaarfche Vroedfchap ademde deeze onderfieuning van den Voordragt van die van Leyden. In geene vergelijking, intusfchen, kwam dit bedrijf, bij 't geen men zedert uit deeze Stad ontwaarde. Het gantfche Land gewaagde 'er, eerlang, van, en baarde hetzelve merkelijke bekommering ten B 4 Stad.  ALKMAAR. Stadhouderlijken Hove. Het beloop der zaake, in den aan. vang des Jaars 1783 ontgonnen, verdient hier eene omftan. dige vermelding. Eene groote meerderheid, naamelijk, van Burgemeesteren en Vroedfchappen der Stad Alkmaar, nam, naadat op 't Vooritel van den Voorzittenden Burgemeester de dieu , hst Ruk, volgens last, door eenige Heeren van den Raad onderzogt was, op den achtëntwintigften November, een Beflnit in deeze bewoordingen vervat; „ dat voortaan niet meer eenige No.nnatien tot de Begeeving van de Ampten, van Burgemeesteren Schepenen, Thefauriers of Vroedfchappen dier Stad, zouden worden gemaakt, om daar op de Eleétie van den Heer Stadhouder deezer Provincie, of van iemand anders, te verwagten, noch dat men eenige Recommandatien tot ver vulling van Ampten en Commisfien, ftaande ter begeevinge of dispectie der Stadsregeeringe, zou verzoeken of ontvangen;, maar dat de gemelde Ampten, overeenkomftig de Handvesten, Privilegiën, en Oftroijen der Stad en derzelver Burgerij, door de Regeeringsvergadering zelve, als reprefcmeerende de Burgerij, bij directe aanftelling, zouden worden begeeven: en dat ook, ter vervullinge van de Commufien, de begeevingen of dispectien, ingevolge het onbetwistbaar Regt der Regeeringe, direct door de Regeeiinzs Vergadering zouden gefchieden." swuLgs Bij eenen Brief, door Afgevaardigden overgegeeven, deeden zi, den Erffladhouder de weete van dit Stadsbeflu t. p.e terftond den Overleveraaren mondeling, op 't plegtigst betuigde, geenzins in die kennisgeeving te berusten , maar zich daar tegen ten fterkften te verklaaren. Vijf Leden der Alkmaarfche Regeering weigerden deel te neemen in deezen flap en toonden zulks in eene aanteekening op 't Beflnit d.r Meerderheid. Zijne Hoogheid was van begrip, dat z.jr, betoond ongenoegen aan de Afgevaardigden, en die Tegenverklaring, de kragt zouden gehad hebben om de Meerderheid deeze zaak in nadere overweeginge te doen neemen en verandering van maatregelen te wege te brengen: dan hier van was to: in November niets gekomen.  ALKMAAR. Inmiddels overleedt de Heer jacob van foreest, Hoofdofficier van Alkmaar, en viel 'er, door diens do )d , een Vroedfchapsplaats open. Dit zette den Stadhouder aan om Burgemeesteren en Regeerders van Alkmaar eenen Brief te zenden, waar in hij het Befluit der Meerderheid befchreef, 3, als een alzins illegale, onbeflaanbaare en wederregtlijke daad, waar door de Meerderheid eigener authoriteit en v'a facti, getragt hadt de Conftitutie der Regeeringsvorm deezer Provincie, conform de Handvesten, Privilegiën en oude Gebruiken, aldaar fteeds plaats gehad hebbende, te veranderen, en daarenboven aan hem, in zijne kwaliteit van Erfftadhoudur, te ontneemen de Electie van Burgemeesteren, Schepenen, Thefauriers en Vroedfchappen, uit de Nominatien daar toe, volgens de Handvesten, Privilegiën en oude Gebruiken, geformeerd: waar toe hij, als Stadhouder, een onwederfpree. kelijk en door den Souverain van den Lande opgedraagert Regt hadt-, een Regt, 't welk niet alleen bij de voorige Stadhouders was genooten, en door hem, en dooï wijlen zijn Vader, als mede door zijne Vrouwe Moeder, als Gouvernante, altoos, en zonder eenige de minfte wederfpraake, was geoefend; maar ook, geduurende zijne Minderjaarigheid, door hun Ed, Groot Mogenden, als Voogden, wa* te werk gelegd." — Bij gelegenheid der thans opengevallene Vroedfchapsplaatze, betuigde hij niet te kunnen naiaaten dit alles hun nader onder 't oog te brengen, ten vriendlijkften en ten ernftigften aan te maanen, „ om als nog dit Befluit in te trekken en van de daar bij ondernomene nieuwigheid en inbreuk op de vastgeftelde Regeeringsvorm, en op zijns Regten, af te zien. En geliefden zij, onverhoopt en tegen alle ve.rwagting, daar toe niet te komen, dan verzogt hij dat zij, bij de tegenwoordig opengevallene Vroedfchapsplaats, zich zouden onthouden van eenig gebruik te maaken van 't bewuste Befluit, en niet voort te gaan tot eenigerlei aanftelling van een anderen Vroedfchap, zonder eene voorafgaande aan hem overgeleverde IMominatie, en daar uit door hem gedaane wettige Electie, dp des tot hier toe gebruiklijken voet; maar deeze zaak, als dan te laaten in haar geheel, tot hij dezelve, tgr eerst aanftaande Vergadering van hun Ed, 3 5 Groot  «6 ALKMAAS Groot Mogenden, zou hebben gebragt." — Vonden zij goed om ook aan dit laatiie verzoek niit ce voldoen, gingen zij over tot de daadlijke aanftelling van' een nieuwen Vroedschap, „ dan vondt hij zich genoodzaakt, als Erfftadhouder deezer Provincie, en uit hoofde van zijn pligt, om als zo. danig voor te ftaan, te vorderen en te bewaaren; de Hoogheid, Geregtigheid, Privilegiën en welvaaren van den Lande, Steden en Ingezetenen van dien, (vermids het overlijden des Hoofd-Officiers,) aan den Eerften Burgemeester, of oudften Vroedfchap, of wie anders daar toe zou meenen bevoegd en geregtigd te weezen, aan te fchrijven, om, offchoon hij daar toe verzogt en gemagtïgd mogt worden, zodanig een tot Vroedfchap aangefteld perfoon niet te neemen in den Eed, noch te ftellen in het bezit van eene Bediening, die hij niet anders dan geheel informeel zou kunnen en moeten aanmerken." Hadt zijne Hoogheid zeven maanden Iaaten verloopen, eer hij over dit Stad«befluit deezen Brief fchreef, zeven dagen verliepen 'er naauwtijks of hij ontving een antwoord, waar in de Meerderheid der Alkmaarfche Regeeringe fchreef, wel te kunnen begrijpen, dat haar befluit bij zijne Hoogheid verwondering, ja zelfs eenige bevreemding, veroorzaakte; doch dat zij, op haar beurt, verbaasd ftonden, op 't verneemen hoe *t zijne Hoogheid hadt kunnen goed dunken, de Wettigheid der wijze, op welke dat befluit genomen was, tegen te fpreeken: waar op zij, zteh bevlijtigd hebbende om de voliïrekte Wettigheid daar van te toonen, regt meenden te heb. ben om de uitdrukkingen ten hunnen opzigte gebezigd hard té vinden, woordlijk deeze betuiging laaten volgen. „Neen, Vorst! geene eigene Authoriteit en via facti zijn onze oogmerken geweest; maar wel een wettig herflel van onze door trouwe dienften, ja door het goed en bloed onzer Voorouderen, verkreegene Voorregten, tot welker genot wij, volgens derzei ver inhoud, bevoegd, en tot welker voorftand en bevestiging wij door onzen Eed verbonden zijn; geen oogmerk tot verandering van de Conftitutie der Regeering, maar wel om dezelve Conftitutie, zo als ze reeds in voorige Eeur wen is geoefend, en in de tegenwoordige weder is herftelJ ge-  ALKMAAR. *7 geweest, doch van welke men was afgegaan, te handhaaven. — En wat de door uwe Hoogheid aangehaalde Regeeringsvorm deezer Provincie betreft, wij kunnen niet nagaan, welke betrekking ons befluit op dezelve Provinciaals» Regeeringsvorm kau hebben, dan dat de Conftitutioneele onaf hangelijke Volksregeering daar door, ten opzigte van deeze ^ad, verfterkt wordt. En hoe gaarne wij, wel verre van aan uwe Hoogheid eenige Regten, aan dezelve wettig toekomende, te willen ontneemen, in tegendeel, ter bevvaa. ring en handhaavirog daar van, ingevolge onzer verpligting, het onze ook willen toebrengen , moeten wij nogthans betuigen, dat wij, ter goeder trouwe, tot nog in geen ander denkbeeld zijn, dan dat het Regt van Electie tot Burgemeesteren, Schepenen, Thefauriers en Vroedfchappen deezer Stad, volgens de Handvesten en andere Geregtigheden daar van, aan uwe Doorlugtige Hoogheid, onder reverentie, niet kart worden toegekend." — Het voorgenomen vervoegen zijner Hoogheid bij hun Ed. Groot Mogenden zouden zij afwagïen; en dewijl, volgens een Stadsbefluit, in de voorgaande Eeuwe reeds genomen, en nog niet ingetrokken, de opengevallene Vroedfchapsplaats nog eenigen tijd onvervuld behoorde te blijven, konden zij zich, als nog, onthouden om over des Stadhouders aanfchrijving in eenig verflag te ereeden. Staaten van Holland ontvingen, ter naaste Vergadering, een Brief des Stadhouders, waar in hij zich over de zeer groote Meerderheid der Alkmaarfche Regeeringe beklaagde, zijn Regt beweerde, en boven al zich ftiet, aan deeze, ge. lijk hij het noemt, opmerkenswaardige woorden, dat zij het genomen befluit voordroegen, als iets het welk geene andere ietrekking' op deeze Frovinciaale Regeeringsvorm zou kunnen hebben, dan dat daar door de Conflitutioneele onafhangelijke Folks Regeering, ten opzigte van haare Stad, zou worden verfterkt. „ Wij hebben," laat zijne Hoogheid <:ier op volgen, „ niet mogen nalaaten ons over eene zaak van dat gewigt en veruitzigt, aan U Ed. Groot Mogenden te vervoegen, ten einde ons alzo te kwijten van den fpeciaIsa last, welke door Hoogstdezeivea asn ons, bij het aanvaar-  ALKMAAR. vaarden van onze Waardigheid als Erfftadhouder deezer Provincie is gegeeven, om haamlijk voor te (laan, te vorderen en te bewaaren de Hoogheid, Geregtigheid, Privilegiën en Welvaaren van den Lande, Leden, Steden en Ingezetenen van dien, mitsgaders tot confervatie van onze en onzer Nakomelingen Regten, en Preëminentien , als Erfiladhouder, •tegen eene Onderneeming, zo direct tegen dat alles inloopende; terwijl wij egter van het notoir onregt 't welk ons door die Refoiutie wordt aangedaan, en van de hooggaande Lsfie, welke door dezelve aan onze gemelde Digniteit wordt toegebragt, zodanig zijn geconvinceerd, dat, bij aldien U Ed. Groot Mogenden dien aangaande, eenigen den minden twijfel zouden mogen hebben, *t geen wij nogthans niet kunnen veronderflellen, Wij, voor zo verre ons betreft, gaarne zouden mogen zien en lijden, dat de Cognitie daar over aan een der beide Hoven van Juftitie deezer Provincie wierde gerenvoijeerd, en 't zelve point aldaar langs de ordinaire wegen van Juftitie onderzogt, hoe zeer wij ook hebben gedifficulteerd denzelven weg van Regten in te flaan, daar wij hebben begreepen, dat deeze zaak niet flegts een Objeét van Juftitie , maar ook wel voornamelijk als eene materie van Politie behoord te worden geconfidereerd, en daar bij eerst de Regten en Hoogheden van fj Ed. Groot Mogenden zelve ten allerui{.erflen zijn geintresfeerd." Deeze Brief ging vergezeld van een Affchrift van het befluit der Meerderheid, als mede van de Tegenverklaaring der Minderheid, van de gewisfelde Brieven tusfchen zijne Hoogheid en de Alkmaarfche Regeering, en eindelijk van een nader Vertoog des Erfftadhouders zelve, tot verdeedi. ging zijner grieven tegen het bekende befluit; en eindigde met een verzoek, op deeze gronden rustende, dat hun Ed. Groot Mogenden dat befluit geliefden te niet te doen en buiten alle kragt te ftellen , en hem te'handhaaven bij het Regt, om, naar ouder gewoonte, uit eene Benoeming, de Verkiezing te doen. En dewijl 't zou kunnen gebeuren, dat, voor hun Ed. Groot Mogenden tot een eindelijk be2uit gekomen waren, de vervulling der opengevallene Vroed- fchaps.  ALKMAAR. 9$ fchapsplaatze zou behooren te gefchieden, en de tijd der vernieuwinge van de Wet te Alkmaar naderde, kon zijne Hoogheid niet afzijn op 't nadruklijkst aan te dringen op eene Provifioneele Voorziening, om de zaaken op den ouden voet te laaten; ten eindè dit ftuk, door het daadlijk te werk Rellen desïStadsbefluits, hangende de overleggingen, niet buiten zijn geheel gebragt mogt worden. Wanneer deeze Stukken ter Tafel van Staaten van Holland kwamen , drong de Ridderfchap fterk op de Provifioneele Voorziening i doch (lelden Dordrecht, Haarlem, Leyden, Amjlerdam, Gornichem en Purmerende voor, om , hangende de Raadpleegingen der Staaten, de Regeering van Alkmaar te overreden , om de Naamlijsten der Verkiezinge aan de Staaten toe te zenden, zonder dat daar door eenig agterdeel aan het beweerde Regt van den Heer Erfftadhouder, noch van de Stad Alkmaar zou worden toegebragt. Tot welk gevoelen ook Gouda, Rotterdam, Schiedam , Schoonhoven, Alkmaar en Monnikendam overhelden. Delft deedt vervol¬ gens een Voorftel, „ om den Brief des Stadhouders met de Bijlagen aan de Regeeringe van Alkmaar in handen te geeven , om hun Ed. Groot Mogenden te dienen van berigt; en dat inmiddels de opengevallene Vroedfchapsplaats niet zou vervuld worden; maar dat hun Ed. Groot Mogenden, ex plenitudine poteftatis, de tegenwoordige Burgemeesters, Schepenen, en Thefauriers, zouden doen aanblijven, en voorts te befluiten om de Onderhandelingen over de groote zaak, zo fpoedig doenlijk, voort te zetten." — Op aandrang der Ridderfchappe wierdt deeze Voorilag van Delft overgenomen; doch den volgenden dag verklaarden de Afgezondenen van Haarlem, Leyden, Amfierdam, Gouda, Gornichem, Schoonhoven, Alkmaar en Purmerende, hunne uïterfte verwondering, dat men den voorigen dag die zaak buiten befluit hadt gelaaten, en dat zij nog ten fterkften moesten aandringen, dat 'er, ingevolge van de uitgebragte Raadflagen eener groote Meerderheid, eene afkomst van deeze zaak mogt gemaakt worden. De Steden Rotterdam, Schiedam en Monnikendam oordeelden nogthans den bemiddelenden Vöorflag van Delft tot kennis hunner Lastigeren te moeten brengen, De  30 ALKMAAR. De zaak ter afdoeuinge weder op 't tapijt gebragt zijnde, ■wierdt, met afwijzing van den Delftfchen Voerflag, met twaalf (temmen beflooten, „ dat Copie van de Misfive van zijne Hoogheid, met de Bijlaagen daar toe fpecteerende, bij Misfive zou gezonden worden aan Burgemeesteren en Regeerders der Stad Alkmaar , met verzoek, om daar op ten fpoedigften derzelver Confideratlen en Berigt aan hun Ed. Groot Mogenden te laaten toekomen, en dat inmiddels, en hangende hunner Ed. Groot Mogenden Delibera. tien, de op handen zijnde Electien van Burgemeesteren, Schepenen, en Thefauriers dier Stad, onverminderd het wederzijdsch gefustineerde, zo wel van zijne Hoogheid als van de Stad Alkmaar, en zonder daar aan de minde atteinte te geeven, door hun Ed. Groot Mogenden, zouden worden gedaan." De Ridderfchap met de Steden Delft, Brielle, Enkhuizen, Edam en Medemblik verklaarden zich tegen dit Staatsbefluit; Hoorn zag het aan. Korten tijd daar naa leverde de Ridderfchap eene uitvoerige Tegenverklaaring in, beweerende, dat zijne Hoogheid, geduurende de Raadpleegingen over dit Onderwerp, niet, dan met het grootfte onregt, kon beroofd worden van het doen der Verkiezinge op den ouden voet. Zij geloofde niet, dat in de Registers van hun Ed. Groot Mogenden eenig voorbeeld van dusdanig een befluit, als men onlangs ten opzigte van zijne Hoogheid genomen hadt, zou worden gevonden, Niettegenflaande het voorbehoedzel, oordeelden zij, dat in de daadlijke ontneeming der uitoefening van het hem opgedraagen Regt, reeds een momentlijk grief lag opgeflooten, 't welk, in 't vervolg gantsch onherfteibaar zou kunnen zijn, en boven dien, door eene ontijdige navolging van meer andere Steden zou kunnen (Irekken, om de hooge Waardigheden des Erfftadhouders merkelijk te verkleinen, en ten minden zijne Hoogheid van het Regt der Verkiezinge te ontzetten. De twaalf Steden behielden 't aan zich deeze Tegenaanteekening te beantwoorden. De Stadhouder, weinig te vrede over de maatregelen docr de Meerderheid der Leden van Hollands Staatsvergadering genomen, zondt aan alle derzelver Leden een rondgaanden Brief;  ALKMAAR. 32 Brief; waar in hij de voorheen bijgebragte redenen tegea de handelwijze der Alkmaarfche Regeering aandringt, en» onder andere, verklaart: „ Wij hebben het ongenoegens dat onze bewijzen bij de Meerderheid der Leden van de Vergadering niet zijn gejustificeerd, en vinden ons dus op ééns, zonder eene plenaire kennisneeming van zaaken, ontzet van de daadlijke Executie van een Regt, niet alteen, zedert twee en een halve Eeuw, in alle de Stadhouderlijke Epoques erkend en geoefend; maar ook wel fpeciaal, zedert de Herftelling van het Stadhouderfchap daar aan ftandvastig en ongeftoord verknogt, zonder dat wij ons kunnen verbeelden, dat het grief, het welk ons, in ons voorzeide Regt zal blijken te weezen aangebragt. wanneer onze klagten, bij een volledig onderzoek, zo als wij vertrouwen, zullen weezen gewettigd, naderhand ooit of ooit zal weezen reparabel. — En wat zekerheid zal 'er, naa deeze Provifioaeele Ontzetting van het genot van een der aanzienlijkfle gedeelten onzer Stadhouderlijke Preëminentien, ten opzigte van Alkmaar, voor ons overblijven, dat wij niet, op gelijke wijze, van de Regeeringsbefiellingen der overige groote en kleine Stéden, zullen kunnen worden gedeposfedeerd? indien het genoeg is, onder allegatie en onder pretext van oude Privilegiën, zonder in aanmerking te aeemen den aart van de tegenwoordige Regeeringsvorm, en zonder aanzien van de beftendigfte en volledige pofesfie, eene Refolutie te neemen , om geene Nominatie aan de Stadhouder te prefenteeren, maar alle aanfïelling van Regenten via facti zich zeiven aan te maatigen; en wanneer op het Adres en de klag™ ten deswegen aan hun Ed. Groot Mogenden, provirloneei de Exercitie van het Regt van Electie van den Stadhouder zoude moeten worden overgebragt tot Hoogstderzelver Vergadering, zonder zeker te zijn, of niet de decifie der zaake zelve, door verfcheide beletzelen en gebeurtenisfen, nog zeer lange zoude kunnen worden opgehouden. Waar in blijft dan provifioneel de Stadhouderlijke Waardigheid refideeren ? War zal 'er dan worden van de werking van haare Preëminentien en Geregtigheden, en van die aanzienlijke en gewigtige Relatie, welke wij tot deeze Provincie bekomen hebben? Eene Re-  ga ALKMAAR." Relatie, die de aangenome Originaire Regeeringsfarm cha» racterifeert, en zonder welke de Staaten van den Lande, door de ondervinding overtuigd geworden, begreepen en op de allerfolemneelfle wijze gedeclareerd hebben, dat noch de Republiek, noch deeze Provinciën beflaan konden; zonder te gewaagen van de kleinagting, welke hier uit natuurlijk moet worden gebragt op die Waardigheid , waar in de hooge Regten van. hun Ed. Groot Mogenden zelve door ons worden waargenomen, en de Majeftas Publica, in hun. ne plaats, op eene Erflijke overgifte bekleed.'* „ Moeten wij niet met reden bedugt zijn , dat deeze zaaken, op die wijze voortgaande, en zommige Leden elkanders Redelijke en bijzondere intresfen, door onderlinge onderfteuniug en vereeniging, boven alles verheffende, wel» haast niets anders dan de Naam van Stadhouder deezer Provincie aan ons zal worden overgelaaten, en dat de effjétive werking, invloed en gezag, zo onontbeerelijk ter bevordering van de algemeene belangen, en zo plegtig voor ons en onze Naakomelingen aan deeze onze Waardigheid vastgemaakt, daar aan zal worden onttrokken; terwijl de gevolgen, welke hier uit moeten gebooren worden, niéts anders dan hoogstgevaarlijk voor den Lande kunnen weezen? Verbreeking van alle bandèn van vereeniging , eene geheete ophouding van alle hoogstnoodige Communicatie en Verftandhouding tusfchen de Leden der Hooge Regeering en Ons, en vernietiging van de Eer en Luister van die zelfde Waardigheid, die wij voor den Lande, voor Ons en onze Kinderen, onder zo duure verpligting, en zorge moeten cus. lodieeren en befchermen, moeten de eerfte vrugten zijn van de Werkloosheid onzer voorz. Geregtigheden en Pligten, welke wederom zullen zamengaan met ailerleie toeneemende Factiën en Cabalen in de refpective Steden; zo dat, in plaatze van eene goede orde te obferveeren , en de Eer der Magifirature, zo veel mogelijk, in alle derzelver Leden te doen refpecteeren, eene groote of mindere Meerderheid het beduur van alles, naar haar welbehaagen, en ter uitbreiding van haar gezag en authoriteit, zal na zich trekken, hunne overige wettige Medeleden, van allen invloed, aan-  ALKMAAR. aanzien en voordeelen ontzetten, en door eigendunküjke befluiten zich eindelijk aan alle erkentenis en werking der Stadheuderlijke Regten, hoe welgefundeerd en onwederfpreeklijk pok, onttrekken. Al het welk niet duister doet zien, dat het Erfftadhouderfchap zelve gevaar loopt om even daar door van eene veel nadeeliger Conditie en Natuur, te worden, dan de ftaat van eenig Amptenaar, Burger of Ingezeten van de Republiek, die zich, tot hier toe, op die Hoofdzuil onzer Vrijheid en Veiligheid beroepen en verlaaten heb* ben, dat niemand, hij zij wie^hij zij, hangande het Onderzoek en de Deliberatien of van de Politieke Hooge Overheid, of van de Regter, over eenige Sustenu, bevoegdheid of regt en daar aan toegebragten hinder en turbatie, kan worden ontzet van zijne Posfesfie, en zulks zo wel in zaaken van Regten en Geregtigheden, als in andere, voor en al eer ten deiinitive zal weezen gedecideerd dat een ander een beter en öerker Regt competeert." Burgemeesters en Vroedfchappen der Stad Alkmaar ontvingen mede een Affchrift van deezen rondgaanden Brieve, verzeld van eenen bijzonderen des Erffladhouders, waar in hij hun Befluit, 't welk aanleiding tot denzelven gegeeven hadt, gantsch wederregtelijk en eigendunklijk noemt, 't Gevolg hier van was, een rondgaande Brief van de Regeering dier Stad aan de Leden der Vergadering van hun Ed. Groot Mogenden. Zij geeven 'er hunne verwondering en bevreem. ding in te kennen, over den zonderlingen flap van züna Hoogheid, in het afvaardigen van eenen rondgaanden Brief, „ dien zij niet anders konden aanmerken, dan als een directe doleantie over het Befluit van den Souverain; waar in zijne Hoogheid, nogthaus, zo wel als zij verpligt was te berusten." Zij konden de verbaasdheid niet verbergen, welke hun getroffen hadt, op het zien, dat zijne Hoogheid zijn beklag voornaamlijk grondde op het zogenaamde Iaugduurige bezit en gebruik, van welke in de Commisfie aan den Erfftadhouder niet gefprooken wordt, maar wel van het in agtneemen en handhaaven der Privilegiën, „ 't geen door het voorwenden van langduurige Posfesfien en Gebruiken, tegen die Geregtigheden regelregt aanloopende, niet kon te wege DEEL I. C EU.  34 ALKMAAR. gebragt worden; weshalven zij vermeenden, dat zodanige Tosfesfien en Gebruiken geenen anderen naam verdienden dan van Ufurpatien van Regten en Preëminentien , door hunne Voorzaaten nimmer aan het Stadhouderfchap gehegt of gedefereerd." Tot het bijzonder agtteflaan op den Brief van zijne Hoogheid, en tot het fchrijven van deezen Waren zij bewoogen, „ om dat de Brief des Erfftadhouders, onder andere, zigtbaarljk aan de Leden der Hooge Vergaderinge gefchreeven was, om hun Stadsbefluit in zulk een haatlijk dag. Jicht te doen voorkomen, als ware 't zelve eene enorme Xefie van de Hooge Regten van den Souverain zelve, mits. gaders van de wettige Regten en Preëminentien van het Stadhouderfchap; ja welke onvermijdelijk naa zich zou fleepen alle die gevolgen, welke in dien Brief van zijne Hoogheid in 't breede worden gevanteerd, en hoofdzaaklijk nederkomen op eene door zijne Hoogheid gevreesde vermindering en kleinagting van eene zogenaamde Majejtas Publica, welke zijne Hoogheid zegt dat door dezelve, in plaats van ïlen Souverain, op eene Erflijke wijze bekleed wordt, en om, zo doende , ware het mogelijk, tegen ons voor in te neemen de Raadpleegingen over deeze zaak te houden. Hier door hadden zij zich Onvermijdelijk verpligt gevonden om de Leden der Hooge Vergadering op 't ernfligst aan te maanen en te verzoeken, om, met, ter zijde ftellinge van alle onverhooptlijk reeds verwekte vooroordeelen, mitsgaders van al dien ophef, waar mede, in meer gemelden Brieve, van de Sustenu van zijne Hoogheid wordt gefproo,ken, met toegeeflijkheid af te wagten, een ftuk 't geen zij vervaardigden, tot wederlegging van alles wat tegen de wettigheid van hun Stadsbefluit was aangevoerd." Zij beantwoordden den afzonderlijken Brief van zijne Hoogheid, en flooten in dit Antwoord hunnen rondgaanden Brief in; gelijk zij ook aan de Heeren van de.Ridderfchap, bij den Brief voor de andere Staatsleden gefchikt, een afzonderlijken Brief lieten toekomen, flaande op de Tegenaanteekening door de Ridderfchap ingeleverd, en, huns bedunkens, van zodanig een aart» dat het naauwlijks der moeite was?- %  ALKMAAÉ. rf-' ■ waardig fcheen Heeren, reeds vervuld met zulke bt de denkbeelden, over het Gefchiipunt, nader te fch doch dat zij van een Collegie, 't welk de eerfte ftei in de Souveraine Vergaderinge des Lands, niet wild< kondett verönderflellen, dat het reeds, wegens het C punt, eene bepaaling gemaakt hadt, zonder te hoor< zij van hunnen kant konden en zouden inbrengen. Eénigë Steden gaven wedericarijvens op denAlkmat Brief, andere niet; en zijn de Brieven a.sn dén Stad! en de Heeren van de Ridderfchap, voor zo verre wi ten, onbeantwoord gebleeven. Hadt de Regeering va waar tijd begeerd om het gevorderd Berigt, op he toog van zijne Hoogheid, in gereedheid te brengen, aan tot dén dérden December des Jaars 1784, eer zij ve, met eenige Bijlaagen, ter Staatsvergaderingc inlev Ten zelfden tijde vertoonden zij de Origineele Handve Vrouwe 'jacoba van beïeren » van den Jaare 1426, Acte van Approbatie en Confirmatie, van philips van öondie, van den Jaare 1450, op welke zij zich bei hadden, en wier beflaan, in 't Vertoog van zijne Hoo in twijffel wierdt getrokken; die vervolgens den Heere penfionaris en Groöt Zegelbewaarder van Holland, waaringe gegeeven wierden. — In 't flot des uitgew Eerigts, tot wederlegging van 't gevoelen des Erffts ders, door r. paludanus opgefteld , zegt de Rege „ Dat hun Ed. Groot Mogenden , overeenkomlïig n Aloude Handvesten, Privilegiën en Octroijen aan d< Alkmaar en de Burgerij, zo door de Graven en Gra' van Holland als door hun Ed. Groot Mogenden zei geeven, zich ten eenmaal onbezwaard zouden vinder het Verzoek van zijne Hoogheid, omtrent hun Stadsb als volkomen ongegrond en ftrijdig met de Handv Privilegiën en Octroijen van de hand te wijzen; e op te heffen het Staatsbefluit, dat, hangende de raa gingen op dit fiuk, de Verkiezing door hun Ed. Mogenden zou gefchieden. — Met dus eenen uitflag den zij zich des te meer, om dat, aan den eenen Volgens de eigene verklaaring van hun Ed. Groot IV C a  3* ALKMAAR. den, de oorfpronglijke èn waarlijke en wasragtige Conflitcitie van Regeering der Sreden van Holland en Westfries'.and mede bragt; dat het Collegle van Vroedfchappen in 'de Steden deezer Provincie het Regt en de Bevoegdheid hadt, om, in plaatze van 'de geenen, die ft erven, of hunne Poorterschappen ver lantert, ten hunnen believen, anderen te kiezen vit het midden der Bitrgerije;' en dat bij deeze Collegien 'sjaarlijks wierden gekoozen de gewoone Magijhaaten, te wêeten, vier', drie óf twee Burgemeesters, en zeven of meer Schepenen, om te dienen voor één jaar, gefchiedende deeze Eleciien, in-sommige Steden abfolute'.ijk, en in zommigen, "(die daar toe geene Handvesten 'of Privilegiën hadden,) bij Nominatie van een dubbel getal, -waar uit dan bij den Stadhouder de verkiezing' van %et gewoonlijk getal wierdt gedaan. — Dat op dit Fundament van Regeeiinge de Staat deezer Landen den tijd van vijf, zes en zevenhondér-d jaaren, ja zo lang de oudft'e Monumenten verjltekten , hadt berust; dat de Staat zich hier door, 'naast de hulpe van •God Almagtig, in den gevaarlijken Oorlog tegen eenen zo magtigen Vijand hadt gehouden in goede kloekmoedigheid en eendragt, zodanig, dat, geduut'ende den toenmaaligen Oorlog, nooit eenig Lid van deeze Landen, anders dan met geweld was afgtfcheurd, nooit Burgerijen oproerig, en nooit vtuitineerende Soldaaten in Holland en Zeeland waren gezien." ~ Aan den anderen kant fielden zij zich zulk eene afkomst van zaakeu voor: „ om dat eene tegenovergeftelde Verklaaring niet wel anders fcheen te kunnen gefchieden daa met bijzondere en uitdruklijke vernietiging van de aloude ea wettig verkreegene Handvesten en Privilegiën van Vrouw jacoba en van philips van boup.gondien , welke Alkmaar, ex titulo onerofo, uit hoofde van getrouwe dienden, hadt verworven; hoedanig eene daad hun Ed. Groot Agtbaaren met fiducie vertrouwden, dat hun Ed, Groot Mogenden niet zullen toeftaan, dat, tegen wil en dank der Stad en Burge. Tij, door de Graaven en Graavinnen deezer Landen, te regt zou hebben kunnen gefchieden, en welke zij zich daarom eerbiedigst verzekerd hielden dat bij hun Ed. Groot Mogenden nooit in eenig bedenken zou worden genomen." Overj  ALKMAAR. Overeenkomlïig met het Beflnit van hun Ed, Groot Mo." genden deeden zij, uit eene overgeleverde Naamlijst, in Ft. bruarij des Jaars 1784, eene Verkiezing van Regeeringsleden der Stad Alkmaar. Daar dus de groote Meerderheid van Alkmaars Vroedfchap voor de Vrijheden en Voorregten haarer Stad ijverde en waakte, mogt men reeds van vooren vastftellen, dat zij onder de Burgerij veelen aantrof, die met haar in gevoelens zamen(temden. Zo wel hier als elders bevondt zich, zints geruimen tijd, de Schutterij in een deerlijk verval. Vrijheidsliefde, bezefie men intusfchen, .hadt weinig klems, zo niet dezelve door magt gefchraagd wierdt. Van tijd tot tijd deedt dit bezef de zucht tot den Wapenhandel wakkeren, en gaf men daar van, hier ter Stede, in Noordholland het eerde voorbeeld. Meer en meer wakkerde die zucht, met het zeer gewenscht gevolg, dat, eerlang, het aanzienlijk ge. tal van vijf honderddrieè'nzeveniig Burgefs zich , door een Verzoekfchrifc, tot de Regeering wendden, om gelijke en beproefde Geweeren, ten einde, gelijk zij zich uitdrukten, oen Burger tot een -waar Schutter te tnaaken. Om dien lust nog meer te ontfteeken, en den Krijgsgeest aan te vuuren, wierdt men te raade, den Raad in de Vroedfchap en regeerend' Schepen, jan waards, Kapitein van een der Burgervaandelen, onder geleide van een gedeelte der Schutterije, met Krijgseere ter aarde te beftellen. Niet onverhoord bleef het verzoek; op eene loflijke wijze wierdt daar aan voldaan, overeenkomftig den wensch van verre het grootfle gedeelte der Burgerije, waar van het volgende jaar de treffendde proeven opleverde. Om de gewapende Schutterij in eene houding en tooizel, haarer beftemminge waardig, te doen ten voosfchijn koornen, gefchïedden 'er verfcheide» fchenkaadjen. Ds huisvrouwen van de meeste Leden der Regeeringe bekostigden, gezamentlijk, vier nieuwe fierlijke Vaandels. Het Collegium Medico - Pharmacuticum deedt een gefchenk van Koperen Trommels en Koperen Busfchen met Pijpen, benevens den verderen toeüel tot dit alles. Bat Goud- en Zilverfmidsgilde nam de toerusting van den C 3 Tam.  %ü ALKMAAR. Tambour Majoor voor zijne rekening. Met toepasfeiïjke Aanfpraaken wierden alle deeze giften overhandigd. Niet flegts bij de Wethouderfchap blaakte thans de zucht, om van allen vreemden, vooral Stadhouderlijken invloed, in het aanftellen van Regeeringsleden, ontheven te worden^ Volmaakt den zelfden lijn trok met haar het weldenkend gedeelte der Burgerije. Alleenlijk was men het niet volkomen eens aangaande de wijze, waarop, en de perfoonen, door welke deeze Verkiezing moest gefchieden. Tot wegneeminge van deezen twijfel, wierdt een Genootfchap van Weetenfchapminnende Burgeren te raade, op den voorafgelegden grond, dat de Souvereine magt in den boezem des Volks berust, en dat de Vrijheid en Veiligheid van Regent en Burger in Nederland volflrekt vordert, dat het Volk zijne Vertegenwoordigers benoemt en aanftelt, de volgende Prijsvraag uit te fchrijven: „ Of de gewapende Burgers, bij welke de „ befchermende en verdeedigende magt berust, niet de naast- geregtigden zijn, om, zonder in agtneeming van Gilden, „ of van eenige andere vroegere of laatere Bevoorregten, uit alle de belanghebbende Burgeren de hevoegdften en „ waardigften te verkiezen tot de aanftellers hunner Regen,, ten? —' dan of deeze Verkiezing ook door anderen, of „ door eenige mogelijke inrigting beter, veiliger, duurzamer en allezins gelukkiger voor Regent, Burger en 't geheeie Volk, plaats zou kunnen hebben? zo ja, door wie? of „ hoedanig?" Op het best gekeurde Antwoord was een Eereprijs gefield van dertig Dukaaten, of van eene Gouden' Medailje van die waarde. Ons is niet gebleken, dat die Eereprijs immer is uitgedeeld, maar wel dat de' Vraag in het volgende jaar herhaald wierdt. Het uitlooven van deeztn Eereprijs doet ons aan een anderen gedenken, door een Genootfchap Burgers, ter deezer zelfde Stede, opgehangen. Tien gouden Dukaaten zouden, volgens openbaaré aankondiging, het loon zijn van den eerften perfoon, die, als Bevelhebber of Kommandant, met siiet minder dan achtenveertig door hein bekwaam gemaakte Mannen, a'le buiten het Regtfgebied van Alkmaar, en ten plat*  ALKMAAR. 3» platten Lande van Noordholland woonende, naa verloop van een half jaar, zints de FJitfchrijving, zich aldaar vervoeg, de, en zekere bepaalde Wapenoefeningen tot genoegen verrlgtte. — Tot eere der Regeeringe deezer Stad moeten wij hier aanmerken, dat dezelve, zich boven het heerfchende vooroordeel, of liever de drukkende ongeregtigheid van her, voorgaand Beduur verheffende, in den Jaare 1784 het befluit nam, dat voortaan tot Officiers, Onder - Officiers en Rotmeesters der Schutterijs, tot Dekens en Raaden van Gilden en Ambagten, en tot Stads-Officianten, tot de laagere foort behooiende, en die tot de Regeering of op da Gereformeerde Kerk geene de minfte betrekking hadden, ook Burgers van den Roomfchen Godsdienst belijdenis doende zouden mogen aangefteld worden. Bij het doen van enkeie voorflagen of onrrugtbnare redeaeetingen, over den invloed des Volks op de Regeering, bleef het werk hier niet berusten. Op het voetfpoor van Haarlem, 't welk meer onmiddelijk den toon hadt gegeeven, wierden van de zijde der Regeeringe en der Burgerije Gelastigden benoemd, om over het gewigtig fiuk in onderhandeling te treeden. Deeze wierdt begonnen, en eenigen tijd voortgezet; doch het ontbrak aan eenftemmigheid, en verfcheiden omftandigheden rekten de onderhandelingen tot Sangwijligheid; die, eerlang, geheel te niet liepen, doch door de Regeering vernieuwd wierden, bij eene Bekend, snaaking, door baar afgekondigd, ten einde zes Burgers te kiezen, om met da Regeering over den Volksinvloed in onderhandeling te treeden. Op den achtentwintigden Augustus des Jaars 1787 gefchiedde deeze Afkondiging. Doch deeze maatregel deedt geene uitwetking. De inrukking der Pruis, fifche Troepen, kort daarop voorgevallen, leide de zwaare hand op alle Vrijheidgezinde ontwerpen , met minder opfchudding, egter, te Alkmaar, dan op de meeste andere plaatzen. — Ligt valt, uit al het bovendaande, af te lelden, dat eene verandering van zaaken, zedert, hi deeze Stad met reikhalzend verlangen te gamoet gezien, in dea aanvang des Jaars 1795 gretig wierdt aangenomen. C 4 Aka*  *0 AKADEMlE, te Franeker'. Akademie , te Franeker. Bij het door ons vermeld» aangaande dit Hoogefchool, kunnen wij niet nalaaten hier verflag te doen van een gefehil, hetzelve betreffende, en hoedanig de oneenigheid, door de tusfchenkomst des Stadhouders willEm den V, een einde nam. Reeds in den Jaare 1761 hadden verregaande moedwilligheden eeniger Jongelingen, Leden van het Hooge School te Franeker, aanleiding gegeeven , dat het Hof den Procureur Generaal gelastte, tegen drie der fchuldigften in Regten ta handelen, en dus de zaak der Akademifche Vierfchaar tc onttrekken. De Senaat zijn Regtsdwang verkort agtende, beklaagde zich, over het gedrag van den Hove, zo in dit als in andere gevallen, ten zijnen opzigte gehouden, bij de Curatoren; die dit Beklag, vergezeld van een Vertoog, bij. Gedeputeerde Staaten inleverden, met bede dat de Voorregten des Hoogen Schools mogteu gehandhaafd worden •, 't welk aanleiding gaf tot onderhandelingen tusfchen Gelastigden uit Gedeputeerde Staaten en uit den Hove; waar in zij het niet eens konden worden. Het Hof ftelde den Staaten een Betoogfchrift ter hand. Gedeputeerde Staaten bleeven niet in gebreke om 'er op te antivoorden, en te verflaan te geeven, dat het Hof, zints een geruimen tijd, getragt 'hebbende zijn Regtsgebied verder uit te firekken, en voornaamlijk zich in te mengen in zaaken tot het Collegie behoorende, fchoon 't zelve daar over het ongenoegen van den Souverain te roeermaalen hadt moeten ondervinden, nu ook den Akademifchen Senaat befprongen hadt, en aan 't Kollegie het wettig Regt -omtrent de zorg en 't befluur, aan *t zelve toevertrouwd, zogc te ontwringen. De gevoelens der Staaten verdeeld zijnde, bleef deeze zaak fleepende en onbeflist tot de Meerderjaarigheid van den Erfftadhouder, wien men, als Curator Magnificentisfunus, dezelve ter beflisfing opdroeg. Deeze deedt uitfpraak, dat de zaak zou gelaaten worden aan den Akademifchen Senaat, en gelastte het Hof zich daar in niet verder te mengen; die ook ieder der Studenten in eene Geldboete verwees. Zijne Hoogheid gaf wijders te kennen, dat, indien 'er, in 't vervolg, nieuwe verfchijlen van dien eart mogten omfhan, hij, als hun Ed. Mogenden zulks goed-  AKADEMlE, te Franeker. a% goedvonden, zich der beflisfnige in zulke onverhoopte gevallen niet zou onttrekken. Schoon de Staaten dit Befluit goedkeurden, oordeelde het Hof gegronde reden te hebben om zich daar over te beklaa. gen, en de bezwaaren deswegen zijne Hoogheid onder 'e oog te brengen, gelijk zij deeden bij eenen breedvoeriger! Brief. Het Antwoord behelsde de bevreemding van zijne Hoogheid over dit fchrijven; en dat hij, volgens verzoek, de zaak beflist hebbende, zo als hij ten meesten nutte van, den Lande meende te behooren, zich gaarne buiten de noodzaak^ kheid gezien hadt om den Hove te moeten voorhouden „ dat, zo lang als Onderwerping aan de üitfpraake der Heeren Stadhouderen in den tijd, het bekwaamde en toereikendfte middel tot Vereeniging der verfchillende gevoelens, en tot wegneeraing van Verfchillen en Oneenigheden zijn zou, en zd lang het Reglement Reformatoir op de Regeering van eenentwintig December 1748, de onwrikbaare grondHagen van zijn erflijk Regt en Gezag in Friesland zou uitleveren ; het zo lang eene ontegenzeggelijke waarheid zou zijn en blijven, dat de verbindende kragt en legislative uitwerking van zijne Decifien en üitfpraaken bij niemand min. der dan bij de Raaden van een Hof van Juftitie, aan weikers Hoofd hij geplaatst was, in twijfel moest getrokken worden." — Te minder betuigde hij vervvagt te hebben een aandrang van het Hof op eene intrekking van zijne Uitfpraak: dewijl 'er in dien Brief geen nieuwe redenen daar tegen waren aangevoerd; waarom hij zich aan de ééns ge. geevene Uitfpraak hieldt, ter overboodige opheldering het Hof verwittigende „ dat aan den Akademifchen Senaat van 'sLands Univerfiteit, ook in het Crimineele, eenige meer. dere Jurisdiaie, dan wel aan de Nederregters in de Steden en Landen,. moest worden toegekend." Het Hof, in aanmerking ntemende , dat het Staatsbefluit, bij 't welk de Uitfpraak van den Stadhouder bevestigd was, niet alleen eene Beflisfing van de zaak in gefehil; maar ook een Reglement voor het toekomende inhieldr, waar door het Regtsgebied van 't Hof voor altoos verminderd, en dat van den Senaat boven de aloude vast, C 5 ftel.  42 AKADEMlE, te Franeker. Hellingen uitgebreid wierdt, oordeelde zich verpligt, deswegen een nader Vertoog bij de Staaten te moeten doen, gelijk zij dit in Februarij des Jaars 1767 overleverden. Da Staaten meenden een middelweg in te liaan, met het ge•val, waar over zij in gevolge der Uitfpraake van zijne Hoogheid, beflooten hadden , alleszins te laaten als zijnde dit vonnis op eene wettige wijze geveld, — doch verklaarden van gevoelen te weezen, dat, voor het toekomende, het Befluit in den Jaare 1717 omtrent de Akadernifche Jurisdiftie genomen , in volkomen kragt diende te blijven, en de grondflag, op welken de voorkomende gevallen moesten worden beflist. Welhaast wierdt zijne Hoogheid van ter zijde onderregt, dat de Staaten, bij het ontvangen zijner Uitfpraak, zich daar mede wel vereenigd, maar op een Vertoog, door het Hof ingeleverd, ook van zich verkreegen hadden, om de Voorziening voor het toekomende in een gewigtig gedeelte te vernietigen, en door het inroepen van een door hem in dit geval, gewraakt Staatsbeflnit, de Uitfpraak , zo niet voor 't geheel, althans met betrekking tot een voornaarq gedeelte, buiten kragt te Hellen. Dit wekte 'sVorften misnoegen, die bij eenen Brief antwoord verzogt op twee vraagen, den Staaten van Friesland voorgehouden ,, of zij van gevoelen waren, dat het Befluit van den Jaare 1717, tot een Regel en Rigtfnoer, in de behandelinge van zaaken ea gefchilleu tusfchen het Hof en den Senaat zou moeten ftrekken ? — Maar vooral, of het hun ernst ware, om een Befluit, in 't gemelde jaar genomen, en dat dus den oorfprong verfchuldigd was aan de omftandigheden vau die tijden, waar in de Stadhouderlijke waardigheid over Friesland beroofd en ontbloot was van de genoegzaame Authoriteic om de Regeering in haare wettige Conftitutie te bewaaren; — een Befluit, waar bij aan den Hove Provinciaal, met opzigte tot twijfelagtige gevallen, de volkomene befchikking op de .uitlevering en de regtftelling der overtreederen wordt toegekend, tegen zijn regt van Cognitie en Decifie te doen gelden?" — Het antwoord op die vraagen was, gelijk men ligt kon denken, de Intrekking van het Befluit op 't Vertoog des  AKADEMlE, te Franeker, AMELAND. 43 des Hofs genomen, en het volharden bij het Staatsbefluit des voorgaanden Jaars. — Zijne Hoogheid kreeg hier van kennis, en betuigde zijn genoegen over den uitflag der zaake, $ie aan zijne hoop en verwagting voldeedt. Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken. Ameland. Zints de uitgave van het Derde Deel onze? Woordenboeks, een naauwkeuriger berigt en verfcheiden bijzonderheden, dit Eiland betreffende, ons zijnde ter hand gekoomen, oordeelen wij, bij manier van Bijvoegzels en Verbeteringen, dit Artikel met dezelve te moeten aanvullen. Het Eiland Ameland ligt tegenover het Noordoostelijks deel van Friesland, aan de Noordzee, op ruim drieënvijftig graaden Noorderbreedte en vierentwintig graaden lengte. Het. zelve ftrekt zich uit van 't Zuidwesten naar 't Noordoosten, ongeveer ter lengte van vijf en ter breedte van eene Zee. mijl, fchoon het aan den Oostkant merkelijk fmaller is. Ten Noorden heeft dit Eiland de Noordzee; ten Zuiden het vaarwater de IVadden; ten Westen een zeer ruim en diep Zeegat, waardoor Ameland van Terfchelling, omtrent ter lengte van twee uuren gaans , wordt afgefcheiden; en eindelijk ten Oosten het Pinkegat, een zeer diep doch eng vaarwater, *t welk door eene plaat, de Paardemarkt genoemd, wordt afgefcheiden van het zogenoemde Friefche Gat, door *t welk men uit de Noordzee na Dokkum en Groningen vaart: liggende ten Oosten Schiermonnikoog, ten naasten bij drié uuren gaans van Ameland. Het Westelijke Zeegat wordt op zich zelve gehouden voor het ruimfte en beste aan de Noordzee; doch is van weinig gebruik, dewijl 't binnen* waards tegen de banken fluit, en geene fchepen, die boven de acht voeten diep gaan, kan door laaten. Ondertusfchen koomen 'er wel eens groote fchepen, die wegens kwaad weder geen Zee kunnen bouwen, voor eenigen tijd, ten anker. De Wadden, die eene Zee van ongeveer drie uuren gaans breed tusfchen Ameland en Friesland maaken, zijn over 't alge-  44 AMELAND. algemeen ondiepe zandplaaten, tusfchen welke meer of min diepe killen doorloopen. Geduurende den Zomer heefE Ameland, over dezelve, tegen den groenen Frïefchen Zeedijk en de menigvuldige Dorpen van Oostergo, niet verre van daar liggende, een zeer vermaaklijk gezigt; te meer wijl dit vaarwater door eene menigte allerhande platboomde vaartuigen van Hamburg, Breemen, Groningen enz. bevaaren ■wordt. Thans koomen deeze fchepen aan den Oostkant van Ameland- aan den wal, zijnde het vaarwater, dat weleer veel nader aan Friesland langs liep, derwaards verloopen, tot onherftelbaare fchade voor 't Eiland, wegens de daar door veroorzaakte sffp.oeling van eene groote uitgebreidheid beste klei- en weilanden, welke men, denklijk, in voorige tijden, zeer gemaklijk zou hebben kunnen behouden door 't aanleggen van geringe dijkwerken ; doch 't geen thans, wegens den geweldigen ftroom en de diepte des vaarwaters, zeer bezwaarlijk zou vallen, ten zij de Provincie Friesland, voor wiens dijken en zeeweerïngen dit thans zigtbaar afneemend Eiland van veel waarde is, 't zelve, zo niet geheel, althans ten deeie, wilde bekostigen. Ondertusfchen wordt de fchade der affpoeünge een weinig vergoed door de voordeden, welke de Herbergiers en Winkeliers van 't Eiland Nes genieten, uit de verteeringen der voorbijvaarende en dikwerf aanleggende fchepen. Aan den Noordkant wordt Ameland, tegen het geweld der Noordzee, meerendeels beveiligd door eene reeks van hooge en breede Zandduinen. Ongelukkiglijk, echter, is in dezelve, omtrent-het midden, eene opening, waar door het water, ten tijde van hooge vloeden, dwars door het Eiland uit de Noordzee in de Zuiderzee of Wadden loopt, langs . eene flenk van genoegzaame diepte, om den doortogt te beletten; gelijk nog voor eenige jaaren bleek, toen twee jongelingen, van Nes na Ballum willende gaan, hier ongelukkig het leeven verlooren. Zo derhalven de ftroom voortgaat, aan den binnenkant den wal te naderen, is het te vreezen dat Ameland in tweeën gefcheurd, en een nieuw zeegat, tusfchen de dorpen Nes en Ballum, geopend zal worden. Ondertusfchen kunnen de Amelander duinen nog lang tot  AMELAND.' >< tot eenen voormuur van den Friefchen wal verftrekken, dewijl dezelve ruim een vierde uur gaans breed zijn. Zij beftaan met dit alles uit bar zand, en geeven geen voedzel dan aan eenige duizenden van Konijnen, wier jagt alleen aan den Landsheer is afgedaan, en welke 'er jaarlijks ongeveer tweeduizend Karolie Guldens inkomen van trekt, i Tegenwoordig, beftaat Ameland uit drie groote Kerkbeurten of Dorpen, met naame Hollum, Ballum en Nes; be« hoorende onder het laatfte Dorp nog eene Uitbuurt vaa bij de zestig Huizen groot. Het eerfte en aanzienlijkfte Dorp is Hollum, waarfchijnlijk voor deezen nog aanzienlijker dan tegenwoordig, dewijl 't zelve lag aan den mond der toenmalige Middelzee, welke, bij het Westeinde van Ameland, daar Hollum gebouwd is, tusfchen dit Eiland en Terfchelling in de Noordzee uitliep. Waarfchijnlijk fiondt hier weleer een zwaare fteenen toren, of ander gebouw, tot een baak in zee, dewijl ,hier - nog veele zwaare gehouwen fteenen in de wegftuivende duizen gevonden worden. Ook vindt men in dit Dorp de overblijfzels van een oud Kafleel, door Ko. ning radboud in den jaare 690, ter eere .van zijnen Afgod fosto gebouwd, en beftaande uit zeer zwaare gebakken Friefche fteenen, die nog heden ,sKonings Haag worden genoemd. Hollum is nog tegenwoordig een aanzienlijk Dorp, zich van het Noorden na het Zuiden uitftrekkende, met twee fchoone ruime ftraaten , waar van de huizen meerendeels in eene rechte lijn zijn gebouwd, met een' breeden rijd» weg tusfchen beiden, welke aan weerskanten met fchoone fchaduwrijke boomen is beplant. De eene ftraat heet de Oosterlaan, en de andere de Buuren: deeze beide ftraaten eindigen in eene dwarsftraat, die zich van het Oosten na het Westen uitftrekt, en gelijk de overige ten grooten deele met fchoone burgerhuizen is bebouwd. Aan het einde der laatstgenoemd ftraat, volgt, als 't ware, een Dorp van een geheel ander maakzel, uit eene menigte van min aanzienlijke en als door eikanderen gebouwde huizen zamengefteld, alwaar men teffens eene fchoone Herberg vindt, aldaar  0 AMELAND. aldaar voor eenige jaaren gebouwd, door eenen Burger, met naame johannes zwart, tot gerijf der Kooplieden, dié hier, bij gelegenheid van aanzienlijke verkoopingen van geilrande goederen, van alle kanten zamenvloeien. Hollum is voorzien van eene zeer groote Kerk eö Toren, gebouwd in den Jaare 1678, Waarfchijnlijk uit de ruïnen van het oude Klooster Foswerd, alhier door de Familie van kamminga, in den Jaare ncj), gefticht. De Kerk is voorzién van drie zwaare Koperen Kroonen, tot den avonddienst. Ook is de zwaare vierkante Toren, die tot een baak in zee dient, voorzien van eene zwaare Klok en een Uurwerk. Nog pronkt dit Dorp met twee fchoone en ruime Godshuizen of Vermaaningen der Mennoniten, in wier eene om de veertien dagen, doch in de andere om de drie weeken, door Mennonite Leeraaren, die alle ongeftudeerde perfoonen zijn, de Godsdienst wordt verricht. Voorts vindt men hier eene fchoone Marktplaats, alwaar alle jaaren* op den tweeden Dingsdag in September, eene groote Paardemarkt wordt gehouden; benevens eene fchoone met fteenen geplaveide Vischmarkt, en daar bij twee goede Brouwerijen, verfcheiden Winkels en eenige Bakkerijen, 't Geheele getal der Huizen te Hollum beloopt meer dan vierhonderd, bewoond door meer dan duizend inwooners. Met dit alles mag dit Dorp niet meer dan één Leeraar in gemeenfchap met het naastgeleegen Dorp Ballum hebben, welke, te Ballum woonende, den dienst in deeze beide Dorpen, voor de geringe bezolding van vierhonderdè'nvijftig Guldens, moet waarnee. men. Het tweede Dorp van Ameland, Ballum geheeten, is hef middenfle, doch kleinfte van drieën, en bevat tachtig goede burger Huizen, bewoond door driehonderd perfoonen. Hetzelve beftaat uit eene dubbele welbeflraate en met boomen beplante buurt, die van 't Zuiden na 't Noorden loopt, en nog twee dwarsftraaten heeft. Schoon Ballum in rang het tweede Dorp en ver het kleinfte is, heeft het echter verfcheiden aanzienlijke voorrechten boven de andere, naardien hier het Huis of Kafteel van den Landt-  Ameland. Landsheer gebouwd is, en dus teffens de hooge en laage Juftitie geoefend wordt. Ten dien einde wordt hier alle veertien dagen des Woensdags, buiten de vakantien, in de ruime en aanzienlijke Rechtkamer, welke op *t Heerenhuis 'is, Rechtdag gehouden, door de Burgemeesters der drie Dorpen. Het Kafteel zelf is een zwaar ouderwetsch, hoewel meert endeels van kleine fteen gemaakt, gebouw, beftaande ia ceu dwarshuis, welk Noordoost en Zuidwest loopt, met nog een' achtervleugel in 't Zuidoosten ; ftaande op dien hoek een Toren van eene groote zwaarte en hoogte, welke van boven met een' pijnappel voorzien is, en verre ia de Noordzee tot een Kaak dient. Noch ftrekt zich in 't< Noordwesten een vleugel uit, in welken de groote poor van.'t Kafteel is, boven welke het Wapen van den Heer sicke van KAMMiHGA, den toenmaaligen Landsheer, en zijne Gemaalinne katharina, in hardfteen is uitgehouwen, met het Bijfchrift, Nemo fine cruce. Het gantfche Kafteel is omringd met een' hoogen wal, en een aangenaam boschje, waar in men fchoone wandelwegen heeft, en waar aan een fuime Keukentuin is. Voor het Huis heeft men een ruim Plein, met eenige ftukken Gefchut voorzien, en daar nevens een ruime Boerderij en Hoornleger. Het Huis is geftigt op zwaare gewelfde Kelders, die deels tot gevangenisfen, deels tot gerief dienen; terwijl in hetzelve veele fchoone Vertrekken zijn, die een fraai uitzigt over het veld hebben. Het groote Dwarshuis is gebouwd in den Jaare 1604, doch de overige gedeelten zijn van vroeger tijd. Het Dorp Ballum heeft een kleine doch nette Kerk zon. der Toren, ftaande in 't bosch bij het Kafteel: dit gebouw is gefticht van oude Friefche fteen, en heeft, waarfchijnlijk, tot eene Kapel van den Landsheer gediend. In deeze Kapel, die voor weinige jaaren zeer fraai is verbouwd, vindt men den Graflielder der oude Heeren van ameland: ook zag men 'er, voor de verbouwing, eenige oude Vaandels en een groot Zwaard, dat thans op *t Kafteel te zien is, en gemeenlijk voor een Zwaard van grooten hir wordt gehouden. De  AMELAND. De Paftorie, gebouwd in den Jaare 1604, diende toen. maals voor den Predikant der drie Dorpen; doch in laater tijd verkreeg Nes een' eigen Predikant. Dezelve is in 't Zuiden van het Dorp gebouwd, en beftaat uit eene ruime Wooninge en Keukentuin; wordende op kosten van den Landsheer- en der Kerke- Voogdijichappen van Hollum en £allum onderhouden, en uit deeze drie beurzen ook de Predikant betaald. Midden in 't Dorp, in de Hcofdftraat, Haat een Klokhuis or loren, weleer van hout, doch in den Jaare 1755 van fteen opgebouwd; waar bij men teffens ziet liet fchavot en den geesfelpaal, met de zinfpreuk: . •9- ' • ■ 9 • Oderunt peccare lont virtutis amore, Oderunt peccare mali formidjne pezna. Nog heeft men in dit Dorp eene goede Herberg, eene geoktrojeerde Korenmolen., twee Menuanite Godshuizen, en even buiten 't zelve ten Westen de Galg. De weinige Luterfchen, die hier gevonden worden, zijn niet in ftaat om eenen Leeraar te onderhouden: doch de Clasfis van Amflerdam geeft jaarlijks vijftig Karolie Guldens aan den Predikant te Leeuwarden, mids dat hij drie reizen in 'c jaar op Ameland koome, om aan ziine celoofseenooten het Heilig Avondmaal uit te doelen. Anderhalfuur gaans ten Oosten van Ballum ligt het aanzienlijk Dorp Nes, dat over de driehonderd Huizen en ruim achthonderd Inwooners bevat. Dit Dorp is zeer onregelmaatig gebouwd ; zo dat men 'er, behalven eene dubbele Hoofdftraat, geene geregelde ftraaten kan vinden. Dit Dorp is, gelijk wij reeds gezegd hebben, het bloeiendfte van allen, wegens den daar voor bij loopenden ftroom , en de menigvuldige fchepen, die aanleggen, om zich van eenige behoeften te voorzien. Waar bij noch komt, dat hetzelve het naast aan Friesland ligt, en dagelijks menfchen van en na Holwerd, Blije en Ferwerd overvaaren. Midden in het Dorp ftaat een hooge vierkante Toren zonder Kerk, met ' een klok en flagwerk, welke tot een baak in Zee dient. De Gereformeerde Kerk is een laag en gering gebouw, niet bij  AMELAND. ,~nn ^« rjy* ....._ cu yy ener go, en - - —■>-<-"«.u cu iiuii reent Dii , hen zeiven voeren, gelijk die van Terjchelling doen, alle , ding zonder arglist. In teeken der waarheid voor alle , de geene, die deezen brief zullen zien, of te hooren , leezen, hebben wij Steden en Dorpen van Oostergo en , Westergo voorfchreeven onze naamen bij onze Zegelen of «ven. jueeze orier is bezegeld in 't Jaar  AMELAND. *r „ 1405, op St. Jans onthoofddingsdag." Welk ftuk, origineel in 't boere Friesch gefchreeven, met het meerendeel zijner Zegelen, in 't Jaar 1676 nog in weezen was. Indien Ameland toen nog zo naauw met Friesland was vereenigd geweest, als in de negende en volgende Eeuw, zouden de Staaten van Friesland, waarfchijnlijk, de zaak anders begrepen hebben. Doch de geweldige ftormen van de Jaaren 1181 tot 1222 hebben eerst de fterke Stinzen en de Landerijen op de Wadden verwoest, en daar naa alles in eene opene Zee veranderd; zijnde dit onheil voltooid in den Jaare 1284, wanneer de grond des Lands drie of vier voeten fchijnt verzonken te zijn; want nog heden, drie of vier voeten in 't zand graavende, vindt men eenen kleigrond, en daar in allerhande gereedfchappen, beenen, fteenen, enz. Evenwel is 'er ook nog veel best land weggefcheurd in de zwaare vloeden van den Jaare 1313, en die, welke eenige jaaren naa eikanderen ontftonden, van 1421 tot 1428. In den Jaare 1494, begaf zich pieter kamminga tot den Keizer maximiliaan, zich toen ter tijd binnen Antwerpen bevindende, en verkreeg van hem eene ruime bevestiging dier voorrechten, welke door de Staaten van Friesland te Hartwert, aan de Heerlijkheid van Ameland waren verleend. . In den Jaare 1510, verhoorde men eenige oude Grijzaarts,die eenpaarig getuigden, dat zij en hunne ouderen nooit van eenen Heer van Ameland hadden hooren fpreeken, dan uit den huize van kamminga, en dat het land, zo veel zij \visten, aan niemand anders onderworpen was. Hier mede komt volkomen overeen het getuigenis der Heeren Gedepu* teerde Staaten van Friesland, aan de Admiraliteit te Enkhuizen gegeeven, in den Jaare 1588. In den Jaare 1654, zonden die van Ameland twee Ambasfadeurs na Londen aan den toenmaaligen Protector olivier kromwel, om hem te overtuigen, dat Ameland volkomen onafhanklijk van Friesland was, en dat bijgevolg de Amelanders als volkomen onzijdig moesten worden aangemerkt. Niet weinig wierden deeze Ambasfadeurs met hunne wijde broeken en korte rokjens, door de Hovelingen, beD 5 fpot;  St < AMELAND. fpot; doch kromwel behandelde hen zeer vriendelijk, en verklaarde die van Ameland voor volkomen vrij en onzijdig. Dit zelfde geluk viel hun ook te beurt in den oorlog van den Jaare 1672, doch op verzoek des Keizers, die Ameland, bij deeze gelegenheid, befchreef als een Leen des Keizerrijks, dat zekerlijk een misflag was. Omtrent het Jaar 1635, ontftond 'er een hevig gefchil over het Leenrecht deezes Eilands, het welk toen beftierd wierdt door den Heere pieter van kamminga. Deeze was van den Hervormden Godsdienst; maar zijne Zuster kathaRina trouwde met ernst zuhm uit hommeren, Kapitein Majoor der Infanterij van den Staat. Deeze hadt hier door gelegenheid om alle oorfpronklijke papieren, raakende de Heerlijkheid van Ameland, in te zien en af te fchrijven; doch raakte niet lang daar naa met zijn' Schoonbroeder, wegens huislijke zaaken, in verfchil; 't geen hem, die van de Roomfche Kerk was, aanfpoorde om eene proef te nee. men, of hij de Heerlijkheid van Ameland niet voor zich zou kunnen verkrijgen. Hij bedankte hier om voor zijnen Militairen post, en reisde na Weenen, alwaar hij zich begaf bij de Heeren foppius van aitsema , anthony van waveren en sdmon de eeaumont , toen ter tijd Holland, fche Refidenten te Weenen; welken hij voorhield, dat Ameland eene vrije Heerlijkheid was, leenroerig aan 'den Keizer, welke dus dezelve naar zijn welgevallen kon beleenen. Deeze drie Heeren vonden zijn voorftel niet ongegrond, en wisten 't met eikanderen zo verre bij de Staatsdienaars van den Keizer te brengen, dat die den Keer kamminga na Weenen ontbood, om zich te verantwoorden; en wanneer dee. ze, als niet aan zijne Majefteit onderworpen, zulks weigerde, verkreegen de vier voornoemde Heeren van Keizer ferdinand een Diploma, waar bij Ameland hun wierdt opgedraagen. Pieter kamminga, midlerwijl, omtrent deezen tijd, dervende, liet de Heerlijkheid naa aan zijnen Broeder wvtse, die zich over deeze zaak bij de Hooge Regeering deezer Landen vervoegde, en aldaar alle mogelijke befcherming vondt; 't geen ten gevolge hadt, dat de drie Hollandfche Heeren te Weenen, befpeurende, dat de zaak, ZO  AMELAND. zo zij verder gingen, voor hun van zeer kwaade gevolgen zou kunnen worden, voor de beleening bedankten, die toen aan zuhm alleen wierdt opgedraagen, hoewel zonder eenige vrucht: want, hoewel 'er een foort van Afgezant des Keizers na Ameland vertrok, om den nieuwen Heer aldaar te huldigen, was fer bijna niemand die wytse van kamminga verlaaten wilde. Dus wierdt dan ook eindelijk zuhm genoodzaakt, vooreerst van zijne eisfchen af te zien; te meer, wij! de Staaten Generaal den handel , in deezen gehouden, onwettig beurden, bij het volgende Manifest, gegeeven op den zestienden Maart 1637. „ Is ter Vergadering van H. Hoog Mogende voorgedraag „ gen en in bedenken gefield, of men ongemerkt zou be„ hooren te laacen pasfeeren de Investituure van het Eiland „ Ameland, onlangs door den Keizer gegeeven , dan of „ men niet veel eer, tot confervatie van de Gerechtigheden „ van deezen Staat en voorkominge van veele kwaade Con. „ fequentien, niet behoort bij Publijk Manifest bekend ta „ maaken, dat men deeze proceduuren niet ftilzwijgend kan „ laaten pasfeeren, veel min voor goed aanzien. Waar op „ gedelibereerd zijnde, hebben H, Hoog Mogende gearres„ teerd ende verftaan, dat zij zodanige Proceduuren en In„ vestituure niet kunnen goed vinden, als zijnde van pra;„ judiciabele fequelen , en ftrijdig met den dienst van het „ Land. Verklaarende diensvolgens, zodanige proceduuren „en Investituuren, albereids geimpetreert, ofte noch te „ impetreeren, nui, geene ende van onwaarde. En zal hier „ van Notificatie gedaan worden zulks en daar het behoort enz." Men hoorde toen vooreerst weinig van deeze zaak; doch in den Jaare 1654 wist zuhm, door een boekje, genoemd Genuinus Amelandia Status, bij Keizer ferdinand den Derden, eéne Ordonnantie te verkrijgen, bij welke allen inwoo. neren van Ameland gebooden wierdt, aan zuhm, als hunnen wettigen Heere, trouwe te zweeren; terwijl Z. Kr. Majefleit teifens Graave willem frederik van nassau verzocht, om denzelven bijftand te willen bieden, tot verkrijging van voornoemde Eiland. Doch ook dit werkte even weinig uit, al?  Ameland: als toen, wat laater, de Overlte karel van dyk en de Noi taris johan schol op Ameland verfcheenen, om dea Ingezetenen, en den Heere van kamminga in 't bijzonder, eene afvraaging te doen, of zij de bevelen des Keizers al of niet wilden gehoorzaamen ? Want toen vervoegde zich de toenmaalige bezitter wederom tot de Staaten van Friesland, met dien gevolge, dat deeze hier op eenen brièf na Weeven fchreeven, van eenen nadrukkelijken inhoud. Zuhm, alle zijne voorgaande poogingen tot hier toe verijdeld ziende, zag egter van dezelve noch niet af; maar kwam bij nacht , met een Keizerlijke Diploma , en vergezeld van eenige Soldaaten, op het Eiland, om den Heer van kam. minca gevangea te neemen, en 't Eiland te vermeesteren. Dan, door eenig volk, tijdig uit Friesland overgekomen, wierdt ook deeze aanflag verhinderd; terwijl, tot meerder gerustftelling voor het toekomende, een Friesch Oorlogfchip in 't Noordwestelijke Zeegat van Ameland wierdt ge« legd. Zuhm, inmiddels te Weenen geen meerdere hulpe kun? nende bekoomen, en door zijne gedaane poogingen geweldig verarmd zijnde, bewoog een voornaam' Kasfier van Amfterdam, martinus doegen genoemd, hem met eene aanzienlijke fomme gelds bij te ftaan; doch waar van dezelve naderhand nooit eenen penning heeft weder gezien, dewijl zuhm eindelijk, zonder Heer van zijn Hijpotheek geworden te zijn, is verdweenen. Ondertusfchen wilden de Erfgenaamen van doegen gaarne hun geld te rug bebben: waarom zij, met verlof der Heeren Burgemeesteren van Amfterdam, in den Jaare 1675, hun recht op Ameland, wegens de aan den Heere zuhm opgefchooten penningen, overdroegen aan den Heere Graave van koningsek, voor eene bepaalde fomme. Deeze Graaf, insgelijks, door Keizer leopoldus, met een Diplo. ma voorzien zijnde, wiarf ten dien einde ruim honderdvijftig Soldaaten te Brcemen, welke hij in vijf fchepen infcheepte, terwijl eenige lieden, onder verzierde naamen, den toeftand van het Eiland zouden befpieden. Dan, terwijl deeze bet Eiland omtrokken, en de fchepen door tegen-  AMELAND. *, tegenwind opgehouden wierden, ontdekte men iets van de zaak; dus raakten de befpieders te Leeuwarden in hechte, nis, en de Soldaaten wierden zo wel ontvangen, dat hun en den Heere koningsek de onderneeming zeer kwalijk bekwam, en geheel in rook verdween. De geweldige ftorm en watervloed van den vijfden November 1675, was voor Ameland zeer nadeelig, dewijl de meeste dijken verwoest wierden en veeie landerijen affpoelden. Onder anderen wierden die van Hollum hier door in de noodzaaklijkheid gebragt, om hunne Miede merkelijk te verkleinen. Bij den vloed van den Jaare 1686 leed Ameland insgelijks niet weinig : want het water rees toen zo boog, dat 'er een fchip, door de Slenk, uit de Noordzee in de Wadden wierdt gedreeven. Tn den Jaare 1680, overleedt watse van kamminga, ea kort daar naa frans, zijn eenige Zoon, zonder dat 'er wettige afgenaamen uit diea tak van het huis van kammin, ga overig waren: waarom de Weduwe van watse, rixte van donia, de eenige erfgenaame van haaren overleeden Zoon, zich als Vrouwe van Ameland gedroeg. Naa haaren dood kwam de Heerlijkheid aan haaren Neef, den Heere wilko van holdinga, Baron Thoe Schwartzenbergk, Grietman van Baar der adeel, en zijne beide Zusters anna dodonela thoe schwartzenbergh, Gemaalinne van den Heere edzard van burmania, Grietman van Ferwerderadeel, ea janetta izabella schwartzenbergh, Gemaalinne van den beroemden Jr. sikko van goslinga , Grietman van Franekeradeel enz. In den Jaare 1703, befloeren deeze aanzienlijke Eigenaars der Heerlijkheid van Ameland, dezelve met alle haare inkomften, praeèminentien enz. te verkoopen; zijnde daar toe, volgens berichten in de Amfierdamfche en Haarlemfche Couranten, bepaald den achtëntwintigften Julij van dat jaar. Doch hier kwamen ondertusfchen tegen in, met eene bekendmaaking in de Leidfche Courant, de Aframmelingen van den Heer sikko renghers tot Codlinzen, welke oordeelden, dat de voornoemde Vrouwen geen het minfte recht hadden om deeze Heerlijkheid te verkoopen. Hier op volg. de  62 AMELAND. de van hunnen kant, onder andere fchriften, een Manifest of Remönftrantie van den Heere jan rempertus renghers, door welke de verkooping, op den bepaalden dag, in de Hopzak te Leeuwarden, wierdt geftremd. Doch kort hier naa wierdt de Heerlijkheid van Ameland uit de hand verkocht, voor de fomrne van honderdè'nzeventigduizend Kar. Guldens, en tienduizend Guldens wegens de onkosten daarenboven, aan zijne Hoogheid, johan willem friso , Prinfe van Oranje en Nasfau, Ërfftadhouder van Fiiesland, onder beftieringe van zijne Moeder, Prinfesfe amelia van anhalt dessau. Bij 't vertekenen van den Koopbrief moesten betaald worden zeventigduizend Guldens, en voo-ts de eene helft in klinkenden munte, en de andere helft in Landfchaps Obligatien, op de termijndagen van den eerften Maij der Jaaren 1705 en 1706, De Eigenaaresfen der Heerlijkheid hadden, tot het overdraagen van dezelve, last en volmagt gegeeven aan de Hee. ren alexander wydenbrug en bavius naüta. De plegtigheid der overdragt gefchiedde op den zevenè'ntwintigften Maij des Jaars 1704, wanneer de Heer nauta de Ingezetenen ontfloeg van hunnen eed, aan de voorige Landsheeren gedaan, terwijl daar en tegen de Heer van gemnich toe kingma , van wegens zijne Hoogheid, de Vblmagten en Burgemeesters van den Lande op nieuws in eed nam. Daar op wierdt de geheele Amelandfcke Regeering, op het Kasteel, deftig ter maaltijd onthaald, en de geheele Burgerij met een wijn befchonken. De geweldige ftorm en watervloed van Kersnacht des Jaars 1717, was voor Ameland niet minder nadeelig, dan voor veele andere plaatfen. Alle dijken wierden daar door weggefpoeld, en het water klom eenige voeten hoog in de meeste huizen, voornaamlijk te Nes, alwaar men den ondergang van 't geheele Eiland verwachtte: ondertusfchen kwamen 'er geen menfchen bij om, en de dijken wierden eerlang wederom herfield; doch fpoelden andermaal ten grooten deele weg, in den hoogen vloed van den Jaare 1719. In den Jaare 1723 zogt zeker Bisfchop der Janfenisten hier eene Kweekfchool op te rechten; doch 't bekwam hem zeer  AMELAND. #3 zeer flegt, wijl de rechtzinnige Katholijken dit zo euvel namen, dat zij, zelfs met fchietgeweer, door de glazen der Kerk fchooten, om dien Ketter 't leeven te beneemen Haare Hoogheid, Prinfesfe mama l-ouisa, zondt wel een detachement Soldaaten ter zijner befcherminge; doch de Janfenist, ziende dat hij 'er toch niets kon vorderen, verliet wijsfeüjk het Eiland, Op den zesè'ntwintigften Oétober van 't reeds gemelde jaar gingen de Visfchers, volgens gewoonte, 's morgens met hunne booten in Zee-, doch wierden door een' zo hevigen florm beioopen , dat de meeste in de branding van het ftrand wierden omgeflagen, en daar bij eenendertig perfoonen van Ballum het leven infchooten, meest alle ongelukkige weduwen en weezen nalaatende; doch die, door de liefdaadigheid eenigèr Hollandfche Kooplieden, eene merkelijke onderfteuning genooten. De ligging van Ameland wordt in 't algemeen voor zeer gezond gehouden, dewijl de hooge grond alomme een vast zandig ftrand heeft, uit het welk geene ongezonde uitwaasfemingen kunnen oprijzen. Alleen heeft het met alle Eilanden en Kusten in deezen oord gemeen, de koude waterachtige dampen, die dikwerf uit de Noordzee over 't zelve worden gevoerd. Men hoort hier zelden van zwaare onweeren, dewijl de donderbuien hier meesten tijds na een der zeegal ten trekken. Het water, dat hier in de kommen, putten en flootea wordt gevonden, is geheel vrij van zikigheid, en veel beter dan op veele piaatfen het regenwater; 't is aanmerklük dat, daar 't water, nabij de Zee, op 't ftrand in een put opkomende, zouter is dan veele zoutbronnen in Duitschlar.d, uit welke keukenzout wordt gemaakt, 't zelve daar en tegen, maar een fteenworp verder binnenlands gegraaven, volkomen zoet wordt bevonden. Dus heeft men bier, bij drooge jaargetijden, die egter, wegens den hoogen en barren zandgrond, op welken niets zonder overvloed van water wasfen wil, zeer nadeeüg zijn, zelden gebrek aan fchoon drinkbaar water. Om zulk water, bij drooge Zomers, in eene genoegzaame hoeveelheid bij de hand  É4 AMELAND. hand te hebben, zijn op bevel der Regeeringe, eenige met Iteen opgemetfelde putten gegraaven, welke men hier blanke putten noemt: dan de ondervinding heeft geleerd, dat dit putwater veel minder van deugd is, dan dat in ruime kuilen, hier Balen genoemd, verzameld wordt. Zo egter de droogte niet te aanhoudend is, verzamelt zich fteeds het ■water in groote plasten tusfchen de duinen; ja de overvloed van hetzelve is zo groot, dat daar uit verfcheidene, zich in de Wadden ontlastende, beekjens ontfpruiten, wier voornaamfte zijn de Monnikejloot, tusfchen Nes en de Buuren, en de Balk en Dammer/loot, welke laatfte van de Spieringen , die daar in zwemmen , ook wel de Spieringerjloot wordt genoemd: zijnde deeze beekjens in den wintertijd zo aanzienlijk, dat 'er dan, door derzelver water, verfcheiden voornaame Fabrieken aan den gang gehouden zouden kunnen worden. De gemelde Spier in gerfloot loopt door 't zogenoemds Schattepad na 't Westelijke Zeegat van Ameland, door 't welke fchepen, van bij de twintig voeten diep gaande, kunnen binnen koomen. De Wel Eerw. en zeer Geleerde Heer j. w. burger is van meening, dat men, met de uitgave van honderdduizend Guldens of daaromtrent, hier eene fchoone haven zou kunnen maaken, bekwaam om veele zwaare fchepen te bergen, en vooral dezulke, die door ftorm mogten verhinderd worden, in Texel of het Vlie binnen te loopen. Eene zaak, die voorzeker veel aandacht verdient, en, op meer dan ééne wijze, voor den Koophajn. del en Zeevaart der Vereenigde Gewesten , zeer heilzaam zou kunnen zijn, onder anderen door eene menigte van fchipbreuken voor te koomen. De gronden van Ameland kunnen in zes bijzondere foor* ten onderfcheiden worden. Om met den Zuidkant te begin. Hen, zo verdient vooreerst in aanmerking genomen te worden het buitenltrand, hier de Oere genoemd, welke, door den vloed en ebbe, tweemaal in de vierentwintig uuren, zes voeten diep onder water gezet wordt, en wederom droog loopt; zijnde deeze grond eene zandige vlakte, be. groeid met zeeëik, die kenbaar is aan zijne geele knoppen en buis-  AMELAND. 65 bnisjens, op welk kruid de Rotganzen aazen, die hier, inden Herfst, in eene groote menigte, met flagnetten gevangen worden. Naast deezen grond volgt de groene wal, die uit een goeden fchierachtigen kleigrond beftaat, doch door de daar tegen aan botzende golven meer en meer wordt weggeflagen, Deeze grond, die de Grie genoemd wordt, was voor deezen zeer uitgebreid; doch thans is 'er alleen een ellendig overfchot overgebleven, dat nog alomme door zeeflenken is ingefcheurd: zo dat men hier, door middel eener be* kwaame bedijkinge, veele duizenden morgens kostelijk bouwland zou hebben kunnen bewaaren, daar derzelver overblijfzel thans maar eene zeer geringe weide voor het vee verichaft. De derde foort van Landerijen bevat de nog heden bruikbaare bouw- hooi- en weidlanden, de Minden en Terpen genoemd; deeze zijn over 't geheel van een zandigen aart, doch door langduurige bebouwing en bemesting vruchtbaar gemaakt. In deeze Landerijen liggen ook de dorpen, en dezelve worden, tegen de daar buiten weidende beesten, gelijk ook tegen dé vloeden, door ringdijken, van zooden gemaakt, verdedigd. Ondertusfchen worden deeze dijken doorgaans te zwak bevonden om een hevigen ftorm af te keeren. De vierde foort van gronden beftaat uit kleine duinen en heuvels, die met helm, heester, en eene foort van zeer laage en over den grond verfpreide wilgen begroeid zijn. Deeze duinen behooren aan den Landsheer, ten minden in zo verre zij voornaamlijk dienen tot eene woonplaats voor eenige duizendeu Konijnen, welker jagt een der voornaamfle opkomften deezer Heerlijkheid is. 't Ware niet te min te wenfchen, dat deeze dieren hier verdelgd wierden, dewijl deeze woestijnen dan in zeer goed bouwland en bosfchadien zoudèn kunnen worden veranderd.. De vijfde foort van grond beftaat uit hooge en zwaare zandduinen, welke gedeeltelijk met fcherpfteekenden helm bewasfen zijn, en tusfchen welke de reeds bovengemelde waterplasfen gevonden worden. In deeae duinen is niets, deel L E dar  66 AMELAND. dat tot eenig nut kan dienen, te vinden, dan eene menigte van allerhande krachtige en welriekende kruiden, ais Leverkruid, Lepelblad, Carveij, Duizendblad, Eerenprijs, Hon-* derdguldenkruid, Kruizemunt enz. Ook zou de zwaare helm gevoegelijk tot het maaken van matten kunnen worden gebruikt. Eindelijk volgt, in de zesde en laatfte plaats, bet dorrer en onvruchtbaare Zeeftrand, waar tegen de golven der Noordzee dagelijks aanbruisfchen, en 't welk zo hard is, dat alle fchepen, die 'er op ftooten , oogenblikkelijk verbrijzeld; worden. Men vindt op hetzelve veelerhande, fchelpen, en daar onder fomwïjlen eenige zeidzaame; zo dat men hier, zo wel als te Scheveningen en op andere plaatzen, allerlei fchelp- en grotwerken uit de ftoffen, die aan ftrand gevon» den worden, zou kunnen maaken, In dè hooge duinen houden allerhande foorten van Zeevogels huis, vooral Meeuwen, die hier onder den naamwan Koppen bekend zijn, en veele fchoone groote eijeren ©p de duinen leggen, welke door de Amelanders naarftig. worden opgezocht. Hier aan volgen de Stennen, die ook goede eijeren leveren. Dan Bergeenden, die hunne eijeren bij hoopen in de gaten der Konijnen leggen, en dezelve aldaar uitbroeden, In de waterplasfen, die tusfchen de hooge duinen gevonden worden, houden zich veele wilde Eenden, Teelingen en andere watervogels opk Ook vindt men, in den Herfst, op de hooge duinen lbmwijlen Arenden. De kleine duinen zijn daarentegen vol Konijnen, die in kouleur . zeer verfchillen: zijnde de meesten aschverwig, fommigen sood, anderen wit, en eenigen pikzwart. De bonten zijn voor de Duinmeiers de aangenaamfte, dewijl men meent waargenomen te hebben, dat de jagt jaarlijks zo veel overvloediger is, als 'er meer bonte Konijnen gevonden worden. Op die zelfde piaatzen vindt men veele Kievitten, die 'er lunne eijeren leggen. Patrijzen, Snippen en Lijsters zija bier zeer overvloedig, en mogen door een ieder gefchooten worden; maar Ojevaars ziet men hier niet, waar van meir deeze reden geeft, dat 'er op 't geheele Eiland geene Kikjrorfchen worden gevonden, terwijl 'er daarentegen veele- Pad.  AMELAND. «y Padden huishouden. Haazen heeft men hier wel getracht aan te kweeken, doch te vergeefs, dewijl deeze dieren niet kunnen beftaan op plaatzen, daar de Konijnen de overhand hebben. Groote wateren vindt men op dit Eiland niet, maar wel eenige wijde poelen, waar in goede Aal en Bot gevangen wordt. Ook vangt men Bot en Garnaalen in de ftooten van de Grie, gelijk ook op het Zeeftrand, hoewel deeze vischt minder van fmaak is.. Aan den binnenkant des Eilands en op de Grie houden zich insgelijks veele vogelen op, en daar onder de zogenoemde bonte Leeuwerikken, die fchoone groote eijeren leggen. De hier te lande meest heerfchende ziekten zijn Waterzucht, Naarborftigheid en Jigtpijnen, waar door eenige verJammen, en anderen vroegtijdig ten grave daalen, daar anderszins de meeste inwooners taamelijk oud worden, vooral de mannen: waut wat de vrouwen betreft, dezelve fterven doorgaans vroeger; waarfchijnlijk om dat zij, altoos aan de naald zittende, genoegzaam geene bewesging hebben, terwijl ze bijna niets eeten dan visch en meelfpijzen, en zich in 't Theedrinken grootelijds te buiten gaan; waar uit ook teffens de reden kan worden afgeleid, waarom hier zo veele aan de maandelijkfche ontlasting zukkelen, gebugcheld zijn , en weinig kinderen ter waereld brengen; daar mannen integendeel, als bevaaren perfoonen, meer allerhanden kost eeten, en wijn enz. gebruiken. De natuurlijke Inboorlingen van dit Eiland zijn over 't algemeen middelmaatig groot van geftalte ; doch zeer groote en zwaare perfoonen worden zeldzaam onder de eigenlijke Amelanders gevonden. De vrouwen zijn in 't algemeen fchoon van aangezigt, en hebben inzonderheid zeer witte tanden. Ongemeen groot is haare zindelijkheid, zo dat de vermogende twee of drie pronkkamers hebben, in welke men niet, dan met daar toe gefchikte Kamermuilen mag koomen, terwijl de mannen, zo zij vuur willen zien, zich in een rookgat moeten behelpen. Voor het overige zijn de inwooners, dewijl de meesten in Holland verkeeren of verkeerd hebben, befchaafde en vrijmoedige menfchen; de E 2 Kol-  *» AMELAND. Hollandfche taal wordt dus ook over 't geheele Eiland ge. fproken, uitgezonderd alleen op 't Oostelijke deel van Nes, alwaar nog de oude Friefche Landtaal is overgebleeven. De boeren, die hun brood met den landbouw winnen, zijn ook zeer zindelijk: want naauwelijks is het vee in 't veld, of de Mallen worden met allerleie fieraaden opgepronkr. De graanen worden, om de zelfde reden, zo ras zij in huis gebragt zijn, gezuiverd, en wel op eene bijzondere wijze: zij worden naamelijk in zeer kleine fchooven gebonden., welke men in de hand, kan houden, en op een groot haardijzer, 't welk over een vat ligt, uitgeflagen: daar naa wordt het dus gedorschte koorn op een zeil geworpen, om het kaf door den wind te doen verftuiven, en voorts aanltonds na den Bakker of Stooker gebragt, of in kisten op. geflooten, *t Gevolg hier van is, dat men, eenige dagen naa den Oogst, niets van 't geheele werk meer verneemt, dewijl deeze boeren alle maar een' kleinen voorraad inzamelen, en geen meer land bebouwen, dan genoeg is, om hunne eigene huisgezinnen van brood en boter te voorzien. Hiér om vindt men hier ook geene Kernmolens, maar alleen Handkernen; 't geen teffens de reden is, dat zij, die zeiven geene boerderij hebben, de melk, boter enz. hier duurder moeten betaalen dan in Friesland. Veelen houden zich nog op met het aanvokken der alomme zo bekende Amelander Paarden, terwijl anderen aanzienlijke Schaapsweiderijen hebben. Geenerhande ambachten worden hier geoefend, behalven het timmeren, fchoen- en kleérmaaken, bakken, "brouwen ea ftooken: alle andere huisvaders zijn zeelieden; men vindt onder dezelve veele gefchikte en kundige perfoonen, die door hunne menigvuldige reizen veel hebben gezien en ondervonden; en dus kan men hier, geduurende den wintertijd, eene aangenaame verkeering hebben. Zeldzaam maaken zich de Amelanders aan zwaare misdaaden ithuldig; zijnde de zwaarfte ftraf, die in de laatfle twaalf jaaren daar geoefend is, geweest, dat eenige misdaadigers aan de Kaak hebben moeten ftaan. Voorts leeft men 'er zeer ftil : kaatzen, in de herbergen te gaan drinken eaz. is hier niet in gebruik , ea onder de jonge lieden wordï  AMELAND, AMERSFOORT. 63 wordt weinig tot vermaak of uitfpanning gedaan, dan het fpeelen met knikkers, en 't fleedjaagen geduurende den Winter. Zie Tegenwoordige Slaat van Friesland. Amersfoort. In ons berigt wegens de Gefchiedenisfen deezer Stad verhaalden wij, hoe de Lakendraperij aldaar eertijds een aanzienlijken tak van koophandel uitmaakte, doch, vervolgens, in deerlijk verval geraakte, 't was hierom dat men op den inval kwam, om den alouden bloei eenigzins te herftellen. Aanleiding daar toe gaven de Gebroeders beaune, den voorflag doende om 'er een Lakenfabriek, naar het voorbeeld van zommige Engelfchen en Franfchen, op «e rigten, en de onderfc'heidene werkzaamheden, daar toe behoorende, onder één Opzigt te brengen. Ten dien einde fielden zij eene Geldleening voor, van driehonderdduizend Guldens, In Aktien of Aandeelen van duizend Guldens ieder. Merkelijken opgang maakte deeze Leening, zo wel elders in de Vereenigde Gewesten, als vooral in het Sticht, daar men van de bevorderinge van den binnenlandfchen Koophandel, welke hier van het gevolg zoude weezen, een kiaar gezigt hadt. De Staaten des Lands van Utrecht deeden, in den Jaare 1775, behalven eene aanmerkelijke vermindering van eenige belastingen, en de geheele opheffing van andere, eene gifte van achthonderd Guldens ééns, en van zeshonderd Guldens voor de twaalf eerstvolgende jaaren, aan de Beftuurderen, met belofte van gunftige overweeginge' van 't geen verder, tot bevorderinge van den bloei der Laten fabrieken in dit Gewest, zou worden voorgedraagen Daarenboven bezorgde de Regeering v»n Amersfoort aan de Onderneemers verfcheiden ftedelijke voordeden. Deeze, dus aangemoedigd, bouwden, in den Jaare 1776, een gróót en zeer aanzienlijk Fabriekhuis, met al het noodige daar toe, keurlijk, doch zeer kostbaar, ingerigt. Ruim een half jaar r.aa het leggen van de grondflagen der Gebouwen, waren 'er reeds tusfchen de vijftien en zestienhonderd menfchen 2an het werk. Amersfoort bloeide alzo boven andere Sticht. E 3 fche  r AMERSFOORT. fche Steden; de fchamele gemeente, die werken wilde, behoefde 'er niet om brood te bedelen , of uit de hand gevoed te worden. Doch die bloei was van geen langen duur. Immers wordt ons verzekerd, dat de eerfte Onderneemers eerlang, het werk Haakten, en zij zeiven in zeer bekrompene omflandigheden vervielen. Ook hier ter Stede zag men, op het voetfpoor van andere, naa den fchandelijken Engelfchen Oorlog, het Patriottisch vuur ontvlammen. Men hadt 'er, gelijk elders, de gewoonte, ten Stadhouderlijken Hove te verneemen, welke perfoonen aldaar meest aangenaam waren, om op de Lijst der zulken, uit welke de Verkiezing tot Regeeringsleden moest gefchieden, gebragt te worden. Het nalaaten van dit vraagen van Aanprijzinge was de eerfte ftap, welken men slhier tot de Vrijheid deedt. Men zondt, in den Jaare 1783, de Naamlijsten van Burgemeesteren en Schepenen aan den Stadhouder, om 'er, overeenkomflig het Regeerings-Regie, ment, eene verkiezing uit te doen. Voorts gebeurden 'er nog andere veranderingen. De Burgerij verzogt en verkreeg van de Regeering eene nieuwe Wapenrusting. De Schutterij wilde men vergrooten, en, tot meerder luister, aan dezelve Granadiers toevoegen. Vlijtig arbeidde men, daarenboven, aan de oprigting van een Vrijcorps, met oogmerk om uit hetzelve de Burger - Compagnie van bekwaame Schutters te voorzien. Nu was de Burgerij wakker geworden, en deedt, in den volgenden jaare, verdere flappen tot grondwettig herftel. Even als in de hoofdftad van het Gewest, gefchiedde 'er eene Oproeping der Burgeren, om hunne Bezwaaren, raakende de Staats- en Stadsregeeringen, in te brengen. Het ontbrak niet aan Inleveraaren; doch die in hunne hoop op het bedoelde Herftel verijdeling meenden te voorzien, doordien 'er, van wegen de Regeering, een Commisfie van Onderzoek benoemd wierdt, of alle de Tekenaars behoorlijk geregtigd waren ? De Burgers, welke Bezwaaren hadden ingebragt, wraakten deeze Commisfie: deels om dat dezelve beftondt uit leden , aan wier burgerfchap, en bevoegdheid om zitting in den Raad te hebben, veele Burgers  AMERSFOORT. ?t gers twijfelden; deels om de handelwijze deezer Commisfie in het doen van onderzoek. Hier over leverden zij een Verzoekfchrift aan de Regeering in, en nog een ander, ora de Stads- van de Staatsbezwaaren te fchiftcn, en de eerfte, overeenkomlïig de Privilegiën, in de Stad zelve af te doen. in geen van beide gevallen wierden zij gehoord, en gefchied. de 'er, integendeel, eene Afkondiging, waar bij de aantijging, als of 'er eenige onbevoegde Leden in den Raad zasen, als eene lasterlijke onwaarheid wierdt uitgekreten. De welfde afkondiging behelsde een Verbod van het oproepen der Eurgeren , buiten kennis van den Raad, en eene vermaasning om zich van zodanige zamenkomften te onthouden. Duidelijk bleek hier uit, dat de Regeering geenzins eet» 20 Vrijheidminnenden Geest als de Burgerij ademde. Het volgende jaar leverde hier van nog fterker proeven. Eert aantal van zeventien Gecoofiitueerden, uit de Burgerij verkozen, verzogt, in de Maand Maart des Jaars 1785, door vijf Gecommitteerden, in die hoedanigheid, bij de Regeering erkend te worden, en met dezelve in onderhandeling te treeden, tot het vereffenen van Bezwaaren, bij hun Concept-Reglement opgegeeven. Een weigerend antwoord hieldt in, dat de Regenten van begrip waren, zelve Reprefentanten der Burgerij te weezen, en dus geene andere Gemagtigden te kunnen toelaaten; omtrent de aangeroerde Punten ia het Concept-Reglement zou de Raad eerstdaags zodanig be. fluiten als dezelve meende te behooren, en op die wijze alle andere behandelen; altoos in 't oog houdende, dat zij het waare belang der geheele Burgerij, en niet den zin van eenige weinigen moesten betragten. Schor klonk dit antwoord in de ooren eener Burgerije, die na herftel van Bezwaaren verlangde, en meende den besten weg ter bekominge ingeflaagen te hebben. Zij bleef in die onzekerheid tot den aanvang van Augustus, wanneer eene menigte Burgers, terwijl de Raad vergaderd was, voor bet Stadhuis zamenkwam, om die zaak, op nieuw, te on. derftaan, Ten betoon, dat de Gecommitteerden, onlangs benoemd, geene zich zeiven opwerpende, maar door de Burgers vrijwillig aangeftelde Perfoonen waren, befteraden zij E 4, *er  7* AMERSFOORT. 'er vijf uit hun midden, om als de zodanigen door dea Raad erkend te worden; teffens hunne begeerte te verftaaa geevende, dat deeze eenigen zou volnjagtigen om met de Geconftitueerden in de meermaals verzogte onderhandeling te treeden. Het Befluit was, op den zelfden grond als voorheen, weigerend; en het verzoek, vijf keeren gedaan , wierdt even zo veel maaien van de hand geweezen. Dit afflaaa nam één der Geconftitueerden zo euvel op , dat hij de Naa. men eischte der Heeren, die hun verzoek in den weg ftonden, met betuiging van dezelve niet meer voor Vertegen, woordigers des Volks te'zullen erkennen. De Raad fcheidde hier op. 'sVolgenden daags verzamelden de Burgers andermaal, ter zelfder plaatze. Naa dat eerst de Gecommitteerden bij eenen der Burgemeesteren vergeefsch hadden aangehouden om het beleggen eener Raadsvergadering, begaven zich de Burgers, voorgegaan door Gecommitteerden, derwaards, en na 't huis van de andere Burgemeesteren op één naa, met even wei. nig vrugts. De Raad craamer, met eenige Geconftitueerden in ean Koffyhnis getreeden, outboodt twee Deurwaarders, en beval hun, onmiddelijk de Vroedfchap bij een te. roepen. Slegts negen Heeren verfcheenen. Twee hunner wierden, naa eenig beraad, benoemd om de vergaderde, menigte af te vraagen, of zij de vijf Heeren tot hunne Ge, committeerden hadden benoemd? Een eenpaarig ja! bragt dit Raadsbefluit te wege: „ Op het inftanteüjk en herhaald „ verzoek van een groot aantal Burgers en Inwoonders „ deezer Stad, thans voor den Raadshuize vergaderd, heb„ ben de Regeerders der Stad Amersfoort, naa rijpe Deli„ beratie en voorafgaande Informatie van de voor den „ Raadshuize deezer Stad vergaderde Burgeren en Ingeze„ tenen, na derzelver begeerte, goedgevonden en ver„ ftaan, de Perfoonen van hendrik van eemdehen, bar. „ tholomeus de wvs, willem van eed en Jr., justus jo„ hannes treschouw co chrjstiaan johannes van root- ,, zelaar te erkennen als Burgeren Gecommitteerden, en de Perfoonen van gerrit vogelzang, steven camp, „ justus hoofd van huisduinen, Mr. hendrik $or, q, q[ » met-  AMERSFOORT. , $ ,, methorst, jan van dashorst, jan van ling, dirk la" „ gerwey, frans ter horst, abraham legerwey, w. pan„ nekoek, s. van straalzond, nicolaas van deuverden, „ w. van geenhuizen, j. h. roozen, m. dreijer «1 corne- „ lis warneke Az. als Geconftitueerden van een aantal van ,, zeshonderdvijfè'ntwintig Burgeren en Ingezetenen deezer Stad; erkennende dezelve in voorfz. Qnaliteit bij deezen; „ en zal deeze zonder Refumptie worden uitgegeeven." Dit Raadsbefluit, waar van een gedeelte der Amersfoort' fche Burgerij veel heils en de voldoening der langgerekte begeerte verwagtte, hieldt flegts vijf dagen ftand; immers de voorzittende Burgemeester deedt, in eene buitengewoon belegde Vergadering, naa dat tijdsverloop, het voorftel, om, bij voorraad, alle gewoone Vergaderingen op te fchorten» het onlangs genomen Befluit, wegens het erkennen der Gecommitteerden en Geconftitueerden, als onwettig te verwerpen, en, bij de weete van den toedragt der zaaken binnen de Stad aan Gedeputeerde Staaten, deezen te verzoeken om fen fpoedigften zodanig een Befluit te neemen, als zij het meest gefchikt oordeelden om de Regeering bij haar wettig gezag te handhaaven, en in ftaat te ftellen om vrij en onbedwongen hunne befluiten te neemen, zo als zij oordeelden meest ten oirbaar van Stad en Land te ftrekken. Dit ging bij de Meerderheid door, terwijl negen Leden van den Raad den inhoud van den Brief wraakten, tegen de verzending ftemden, en zich hunne nadere aantekening voorbehielden. Een Deurwaarder vertrok dien eigen dag met den Brief aan Gedeputeerde Staaten, die 'savonds bij een kwamen, fchoon ten getale van flegts vier of vijf, en naa verloop van één uur een Staaten Boode aan den Stadhouder afvaardigden , met verzoek, om, door het toezenden van een Regiment Krijgsvolk, de Meerderheid der Amersfcortjche Regenten tegen de Burgerij de hand boven 't hoofd te houden. Zijne Hoogheid voldcedt zo fpoedig aan dit verzoek, dat reeds den volgenden dag de noodige Patenten na Nijmegen wierden afgevaardigd, Eene Ruiterbende van tachtig Man, en driehonderdëntwintig Voetknegten ontvingen bevel E 5 em  74 AMERSFOORT. om na Eede op de Feluwe voort te rukken, en den volgenden dag te Amersfoort binnen te trekken. Zijne Hoogheid fchreef aan de Gedeputeerde Staaten, „ dag n hij, hoe afkeerig anderzins om van de Wapenen van den, „ Staat gebruik te maaken tegen de goede Ingezetenen, nog* m thans, uit aanmerking dat 'er geen ander middel fcheen „ over te zijn, om de Desorders en Regeeringloosheid, te Amersfoort plaats grijpende, voor te koomen," de doorhem aangeduide Gelderfche Troepen zondt. Een Regiment op de Repartitie van Utrecht ftaande, hadden Gedeputeerde Staaten, zo 't kon zijn, verzogt; doch de Kapitein Generaal oordeelde geen van deezen „ met genoegzaamen fpoed en Secretesfe» na Amersfoort te kunnen doen trekken. Naa hun Ed. Mogenden voorgefteld te hebben om de noodige maatregels te neemen, ten einde de Wapenen van den Staat aan geen hoonende bejegeningen mogten blootgefteld en het Krijgsvolk binnen Amersfoort van behoorelijke Inlegering verzorgd worden, verzogt zijne Hoogheid, „ van de „ Wapenen geen gebruik te maaken, dan wanneer de nood „ zulks volftrekt vorderde, en 'er geen ander middel was „ om de rust in de Stad te herftellen, en de Magiftraat bij „ haar wettig Gezag te handhaaven." Hier uit mogen wij opmaaken, dat de Gedeputeerde Staa. ten den toeftand van Amersfoort als hoogst, hachlijk hadden afgefchilderd. De vereende poogingen der Staats- en Stads Regenten met den Stadhouder gelukten, en de Generaal van der hoop, wien het bevel over dit Krijgsvolk was opgedraagen, vertoonde zich den zeventienden Augustus voor de Poorten van Amersfoort, aan 't hoofd zijner Ruiterbende, en wierdt onverhinderd binnen gelaaten, gelijk ook eerlang het overige Krijgsvolk, tot die Inlegering beftemd. Veel viel 'er voor ter Staatsvergaderinge over dit bedrijf, 't welk aldaar, door zommigen, wierdt befchouwd als „ een „ directe inbreuk op der Burgeren publieke rust en veilig„ heid", zo dat zij geene woorden konden uitdenken „ om „ hunne gevoeligheid deswegen te kennen te geeven'" Afgevaardigden van de Stad Utrecht, met naame , voerden deeze taal, aan wien, door de Vroedfchap, last wierdt ge-  AMERSFOORT. 7F geeven, om aan te dringen, dat het Krijgsvolk, in Amersfoort ingetrokken, terftond bevel kreeg om het Sticht te verlaaten, en, bij ontftentenis daar van, den volgenden dag„ in eene buitengewoone Vroedfchapsvergadering, verflag te doen, om dan te raadpleegen over het afzenden van Brieven aan de Staaten van Holland, Overijsfel en Friesland, en het uitvaardigen van verdere rondgaande Brieven aan de Staaten van het Bondgenootfchap. Ontzettende bekommernisfen, intusfchen , veroorzaakte het voorgevallene te Amersfoort door de meeste Gewesten er» Steden, alwaar een alarmkreet opging over de fchennis, der burgerlijke Vrijheid aangedaan. Steden bij Steden leverden daar over haare bezwaaren in, en drongen ten fterkfte, dar, Amersfoort ten fpoedigfte van het Krijgsgeweld moest ontheven worden. In die Stad zelve zat men ook niet ftil. De Minderheid der Regeeringe daar ter Stede rustte niet, maar> zondt een Brief aan de Vroedfchap van Utrecht, tot geleide van een Berigt, wegens het voorgevallene, 't geen aanleiding gegeeven hadt aan de Meerderheid om bij de Gedeputeerde Staaten hulpe te verzoeken; met voordragt aan die Vroedfchap om de Staaten van Holland, Overijsfel en Friesland het terug roepen des daar op ingebragten Krijgsvolk te helpen bewerken. — Het Verzoekfchrift der Geconftitueerden en Gecommitteerden te Amertfoort bij de Regeering, om bevrijd te mogen worden van de ingerukte Knegten, wierdt geheel gewraakt, als van onbevoegden komende: ook hieldt de Magiftraat deeze Krijgsbezetting ten hoogften noodzaaklijk, tot bewaaring van de goede Orde, voor den welvaart der Stad voordeelig, en aan niemand van de goede Burgerij tot hinder. Overeenkomlïig met deeze begrippen luidde eene Afkondiging, waar in zij hun gehouden gedrag verdeedigden, en beweerden, dat de Krijgsmagt niet zou dienen om de Burgers, in het doen hunner Verzoeken, te verhinderen; maar alleen om de rust en veiligheid der Stad te handhaaven. Het Ieedt niet lang of de rust wierdt te Amersfoort op eene alleronwederfpreekelijkfte wijze geftoord. Dewijl het Krijgsvolk, tegen den zin van een groot gedeelte der Burgerije  ?5 AMERSFOORT. gerije was binnen getrokken, en zich daar bleef onthouden, was het ligt te voorzien, en uit voorvallen, in deezen tijd niet ongemeen, op te maaken, dat tusfchen de Burgers en Krijgslieden, bij de geringfle aanleiding, groote beweegenisfen konden ontfhan. — Op den laatften Oétober verrigtte de Schutterij haare Wapenoefening, en vuurde af. Dit Burger-Krijgsbedrijf gaf aanleiding tot rustverftoorende voorvallen.- Smaadwoorden en fchimpende bejegeningen wierden welhaast van daadlijkheden gevolgd. Eenige Soldaaten kreegen vrij zwaare en mindere wonden. Hunne Spitsbroeders namen wraak, en hakten in op alles wat zij in Burger-uni. form gekleed aantroffen. Veele Burgers wierden gekwetst, geflagen, en de Huizen, waar in de door den Soldaat naa. gejaagde Burgers gevlugt zich geborgen hadden, moesten last lJjden door het infmijten, der glaazen. Met veel moeite brag. ten de Bevelhebbers hunne Onderhoorigen tot bedaaren, en m hunnè Kwartieren. Dan de wraaklust was niet verzadigd de moedwil niet uitgewoed: want 's anderen daags ontftonl den er op nieuw, beweegingen. Het kwetzen van een Soldaat bewoog eenigen zijner Makkeren om op een' Burger aan te vallen, hem een houw in de hand en eenige wonden u 't hoofd toe te brengen, als mede de glazen van het buis, waar in de gekwetfte de wijk nam, in te flaan. In deeze woede pleegde de Krijgsknegt veele andere balddaadigheden en ftraatfehenderijen, in 't einde door het geduung uitzenden van Ronden beteugeld. Wie de fchuld der eerfte aanleidinge tot deeze opfchuddingen te wijten zij, valt, onder eene menigte van eenzijdige voor- en tegen berigten, niet gemaklijk te beflisfen. Men vindt 'er, die dit den Soldaaten ten laste leggen, om dat, bij openbaar Gezag, omtrent de oorzaaken dier beweegingen geen Onderzoek gedaan is, 't welk zij meenen dat niet agterwege zou gebleeven zijn, indien de Regeering de misdaad hadt kunnen verhaalen op het gedeelte der Burgerije, bij haar in kwaaden reuk. Van hier kreegen de Krijgslieden de baarlijke naamen van Burger-beulen en bezoldigde Huurlingen Ut onderdrukking der Vrijheid. Geene  AMERSFOORT. n Geene baate altoos deeden alle deeze poogingen. Integeny deel wierdt het getal der Krijgsknegten nog merkelijk verfterkt, zints de Utrechtfche Staatsvergadering te raade was -geworden, zich derwaarts te verplaatzen, als zich, voor hunne perfoonen, te Amersfoort meer veiligheid beloovende. Op den dertigften Augustus des Jaars 1786 kwam, voor 't eerst, de Vergadering aldaar bijeen. Een verhaal van de verrigtingen deezer Staatsvergaderinge behoort niet tot ons tegenwoordig plan 3 hetzelve ftaat elders door ons gedaan te worden. Aangaande het voorgevallene, de Stad zelve be. treffende, zullen wij het volgende aanteekenen. Uit hoofde van het boven vermelde, kan niemand vreemd dunken, 't geen eerlang gebeurde, zo omtrent de Geconftitueerden, al3 het Genootfchap van Wapenhandel. Eerstgemelden verzogten, zo voor zich, als naamens een groot getal hunner Medeburgeren, dat de Stads Regeerders, ter afdoening van de Punten, Stads Regeeringsbeftelling betreffende, zouden gelieven te raadpleegen, en met toeftemming van de Burgerij te befluiten, en alzo, 't geen Huislijk de Stad raakte, af te doen, eer een veranderd Regeerings Reglement voor het Sticht zon zijn vastgefteld. Dan dit verzoek wierdt, bij meerderheid van ftemmen, afgeweezen, en kreegen de Inleeveraars de weete, dat hunne aangenomene hoedanigheid als Gecontiitueerden niet wierdt erkend; als mede, dat een ieder, die vermeende bezwaard te weezen, voor zich die bezwaaren moest indienen. Was het Genootfchap van Wapenhandel, in den Jaare 1783, met goedkeuring der Regeeringe, tot Hand gekomen, de Burgemeester kolf hadt op dit ftuk tegenwoordig een ander inzien. Hij beweerde, dat dit Genootfchap geenzii» bij het voorgewende oogmerk was bepaald gebieeven, maar zich bemoeid hadt met het Publiek Beftuur, door een Verzoekfchrift aan de Staaten, 't welk geen bet minde verband met de oefening der bijzondere Leden des Genootfchaps, ten nutte van de Schutterij der Stad Amersfoort, hebben kon. — Ook befchouwde hij het Genootfchap , zo als het zich thans bevondt, en in de tegenwoordige omftandigheden, als geheel nutloos, en veel eer «rekkende tot fchade der  7* AMERSFOORT. der goede Burgerije, en tot' onderhouding der verderflijke Partijfchappen. — Daarenboven diende, zijns oordeels, het Genootfchap, door het willekeurig inneemen van eene Vergader- eH Exercitieplaats, het aanflellen van Officieren, zonder vereischte goedkeuring, en foortgelijke overtreedingen van de bepaalingen aan 't zelve gefteld, zeer tot veragting yan de goede Orde en Gefchiktheid. — Dit voorftel vondt bij 't meerderdeel des Raads dien invloed, dat 'er eene intrekking van 't verlof, en vernietiging van het Genootfchap uit gebooren wierdt. Bij de openbaare Aankondiging hier van, welke tevens een Verbod inhieldt wegens bet draagen van Leuzen bij dit Genootfchap aangenomen, gefchiede een algemeener tegen alle Leuzen, hoe genaamd. De Minderheid der Amersfoortfche Regeeringe, gelijk zij zich tegen het verwerpen des Verzoekfchrifts van Geconftitueerden hadt aangekant, keurde bok de Vernietiging des Genootfchaps, met het daar aan verknogte wegens de Leu. zen, af. Zij begeerden dat hunne Tegenaantekeningen in de Stadspapieren zouden worden ingefchreeven. Dit ontmoete weigering; ten zij deeze Regeeringsleden verklaarden, geen Leden van 't bij meerderheid ontbondene Genootfchap van Wapenhandel te zijn: deezen dit niet verkiezende, bleef ook het infchrijven agter wege. Hadt Amersfoort, waar tusfchen Regenten en Regenten, tusfchen Regenten en Burgers; zo groot eene verdeeldheid heerschte, voorheen betreurenswaardige proeven ondervonden van de tweedragtigheid tusfchen de Burgers en de daar gelegerde Krijgsbezetting, ten deezen jaare zag het, met den aanvang van September, een alleraanftootelijkst bedrijf der laatstgemelde. Niets minder dan een veertigtal Soldaaten liep 'snagts, met geweld, het Huis open van den Heer cohen, floeg de glazen van buiten en van binnen Hukken, bragt aan Behangzels en Huisraad eene fchade toe, die boven de veertienhonderd Guldens beliep. Niets het geringde wierdt tot verhindering in 't werk gefteld. Geen wonder dat de Heer cohen zich des beklaagde. Men* zogt die wanbedrijf des Krijgsvolks , 't geen de Staaten onlangs, ter hunner beveiliging, der waards deeden koomen, te ver- goe-  AMERSFOORT. goeden door den Klaager te verzoeken, dat hij de fchade zou doen opneemen, alles te herftellen, en de Rekening aan de Stad te bezorgen, die aannam dezelve te betaalen Nog al fterker floeg men voort, in 't volgende jaar, ora de poogingen tot herftel van Vrijheid in bedwang te faoa. den. Ten blijke hier van dient de nieuwe Eed, welke aan de Schutterij wierdt afgevorderd. Volgens denzelven moest bij de algemeene belofte van Gehoorzaamheid aan de MagU ftraat elk Schutter verklaaren, „ dat hij zich niet be„ geeven hadt of begeeven zou in Eed of Dienst van zulke „ Perfoonen, welke zich thans in de Regeering der StadJ „ Utrecht of Wijk gedrongen hadden, bij de Staaten dee„ zer Provincie voor onwettig verklaard, om dezelve mee „ raad of daad tegen de gemelde Staaten, en alzo mede te« „ gen de Magiftraat deezer Stad,; als een Medelid van Staa„ ten te helpen ftijven en te fterken; gelijk ook, dat hij „ zich niet hadt verbonden of verbinden zou om Militaire „ dienften te doen onder eenig Burgercorps, of Officieren „ bij de Heeren Staaten deezer Provincie, of de Magiftraas „ deezer Stad niet gelegalifeerd, of voor wettig erkend; ea „ in het gemeen, dat hij met niemand eenige Verbintenis „ gemaakt hadt of maaken zou, tegen het Gezag des Ma„ giftraats, of waar door dezelve Magiftraat of Stad in on. „ gelegenheid mogte geraaken; en bij zo verre iets ter zij„ ner kennisfe koomen mogt, het welk deeze Stad of het „ Gemeene Land nadeelig zou mogen zijn, dat hij dit aart „ den Schout, Burgemeesteren en die van de Magiftraat zoa „ te kennen geeven." Binnen Amersfoort! Wallen bevonden zich Perfoonen die door reeds aangegaane Verbintenisfen buiten ftaat waren om deezen Eed te doen: den zodanigen wierdt, als zij des be. rouw hadden, en verlangen mogten, op nieuw, tot de Schutter.] te worden toegelaaten, de weg opengefteld ea aangeweezen _ Men liet niet naa om de Burgerij tot het doen van deezen nieuwen en zonderlingen Eed over te haaien. Onder anderen wordt verhaald, dat de Hoofdfchout, Raaden en de Secretaris tot het afneemen van dien Eed be! noemd, m plaats van den Schutteren de gevolgen des Eeds, Uk  *ö AMERSFOORT. indien zij deezen valschlijk zwoeren, voor te houden, in tegendeel alles' in 't werk fielden om de Burgers over te haaien tot het afleggen, door hun, die zich huiverig betoonden, te gemoet te voeren, dat zij alle zwaarigheden daar van op zich namen. Met dit alles liet zich naauwlijks het vijfde gedeelte der Schutterije tot het afleggen van dien Eed beweegen. De weigerende Officieren en Schutters wierden onmiddelijk- ontwapend. Amersfoort, niet alleen de Vergaderplaats der Staaten, ten wier gevalle gemelde Eed den Burger wierdt afgevorderd, cnderfcheidde zich mede door den toevoer van allerlei Krijgsbehoeften, gelijk wij reeds vermeld hebben. Dit berokkende deeze Stad een deerlijk ongeval, 't geen, naar het gefchaapen fcheen, nog veel deerlijker hadt kunnen afloopen. In deeze tijden van Burgerkrijg, wanneer men buiten, gewoone middelen bezigt, en wel op plaatzen van derzei. ver oorfpronglijke beftemming verre verwijdert, was zulks oorzaak van een ramp, dien wij niet ongeboekt kunnen Jaaten; zonder daar uit zodanige gevolgen af te leiden, als de voorbaarig en veel al ligtvaardig oordeelende Sterveling, niet zelden gewoon is uit bijzondere Gebeurtenisfen te trekken, en 't geen veele Schrijvers dier dagen, met eene verftandloos- en vermeetenheid deeden, om 'er geen Uegter naam aan te geeven. Tusfchen deezen ramp en de te dier Stede ingedekte Bedeftonden een verband te zoeken, en dezelve als een Straffe daar van aan te merken, komt den kortzigtigen Mensch niet toe. De Kleine Kerk dier Stad, van ouds de Lieven-Vrouwen Kerk geheeten, ftrekte thans ter Verzamel- en Bergplaats van Krijgsbehoeften niet alleen, maar ook om 'er de Werktuigen des bederf omvoerenden Krijgs te vervaardigen. Een llag, volfirekt gelijk aan dien van een zwaaren en nabij treffenden donder, welke de geheele Stad deedt daaveren, borst voormiddags omtrent elf uuren los, en vervulde alle de Inwooners met ontroering, fchrik en angst. In deeze verwarring roerde men oogenblikiijk den Alarmtrom, trok de Klok der Groote Kerk, floot de Poorten, en de geheele Bezetting verfcheen in de wapenen. Beeveude nieuws- gie.  AMERSFOORT. Si gierigheid begaf zich aan de deur om te verneemen wat dit fchrikbaarend gedaaver mogt weezen. Een dikke damp, zich boven de gemelde Kerk verheffende, ontdekte oogenbliklijk wat 'er gaans was, en liet niemand onkundig van den oorfprong deezes daaverenden flags. Bekend was veelen de bezigheid der Kanonniers, in dac Kerkgebouw, Bombem en. Handgranaaten vullende. Anderen wisten den voorraad van Kruid daar verzameld, op ruim honderdè'nzestig vaaten begroot. Met éénen flag was alles afgedaan; maar ook de geheele Kerk gefprongen en zo vollfrekt vernield, dat niets dan de muuren, en een gedeelte van het Dak, waren overgebleeven. De Tooren, op eenigen afftand van de Kerk verwijderd, bleef ongefchonden liaan. Wat de Kerk bevatte, van het noodige en ten fieraad dienende, was door het in. florten van het verwelfzel, en de kragt des kruids, vernield. De pijpen des Orgels waren gefmolten. De nabijftaanda Huizen deelden in dit ongeluk. Pannen waren af- en Gla. zen ingeflaagen. Zeventien Menfchen verlooren deerlijk het leeven bij deeze uitbarsting, anderen waren geblakerd en gekwetst. Onder de gekwetften, die ook dit ongeluk naderhand met den dood hebben moeten bekoopen, telde men een Bombardier. Van onder de puinhoopen gehaald, bekende hij, zo men berigt, de onvoorzigtige Veroorzaaker van dit onheil te weezen. Met een Mes de roest van de buis eener Bombe willende affchrabben, veroorzaakte dit vuur, *t geen zich aan het omflaande kruid der Werklieden mededeelde. De grootfle voorraad pulver bevondt zich gelukkig aan het andere einde der Kerke, en wierdt onder het nederftortend dak dermaate bedolven, dat het geen vlam vatte, en dit ongeluk, reeds zo groot, niet nog veel grooter maakie. Men fchoot oogenbliklijk met fpuiten en ander bluschtuig toe, 't geen veel gewaagd was. De in Amersfoort gebleevene Patriotsgezinden, want veeien waren uitgetoogen, ftonden bloot voor onaangenaamhe. den van verfcheidenerlei aart; de fchendzieke hand der Plunderzugt van eenige Krijgslieden flrekte zich uit aan het huis eens Burgers, wiens Winkel geheel bedorven, en ten prooïja wierdt der vernicJinge. De tappen uit Olie- en Stroopten.  «2 AMERSFOORT, AMSTELDAM, «en wierden uitgetrokken, en wat men niet gelustte of kon medeneemen, wierdt met voeten getreeden. Uit een opengebrooken Kabinet voerde men het Geld' mede. Het Verlof of Bevel daar uitgevaardigd, tot het draagett van Oranjetekenen, kon niet misfen van tijd tot tijd, onaangenaamheden en gantsch onvriendlijke ontmoetingen te veroorzaaken. Doch deeze, hoe zeer ook gevolgen van de heerfchende Tweedragt, waren kleinigheden, waar aanmen zo zeer gewoon geraakte, dat ontmoetingen, die in andere tijden veel opziens zouden gebaard hebben, nu ongemerkt doorgingen, of flegts ftoffe gaven tot het gefprek van den dag. Dit alles baande een gereeden weg tot de blijde verwelko. ming der Pruisfifche Troepen, en de volkomeae herftelling van het Stadhouderlijk gezag^ Zie Nieuwe Nederlandfehe Jaarboeken. Amsteldamv Veel, der meldinge waardig, is *er voorgevallen, in deeze Stad, zints de Uitgave van het Derde Dee^ onzes Woordenboek;, bevattende het Artikel, waar in wij van dezelve verflag deeden. Overeenkomftig met ons Plan, gaan wij hier die gaaping aanvullen. Rampzalige verdeeldheden, in de Lutherfche Gemeente ontftaan, deeden een goed getal Ledemaaten zich afzonde* ren, en ffraks het plan beraamen omtrent het vervaardigen van eene afzonderlijke Vergaderplaatze. Door koop eigenaars zijnde geworden van het Krankzinnigenhuis, aan de Westzijde van den Kloveniers - burgwal, bouwden zij, op den grond daar van, eene ruime Kerk, pronkende met een fraai Orgel, en van agter en ter ééne zijde van verfcheiden Vertrekken, tot onderfcheiden gebruiken dienende, voorzien. De Leden, welke hier vergaderen, onderfcheiden zich door den naam van Herjielde Lutherfche Gemeente, voor zo veel zij vaiï meening zijn, de echte Leere van lutker, elders verbasterd , in derzelver oorfpronklijke zuiverheid herfteld te hebben. — Lang beftoudt, hier ter Stede, eene Vergaderplaats van  AMSTELDAM. 83 van Jefuiten. Heimelijk kwamen eem'ge Leden aldaar bijeen, zints het Verbod dier Gezinte hier te Linde. Het Gebouw wierdt geopend voor eenen ieder, bij de Omwenteling van den Jaare 1787» Het is ruim en groot, ftaande op den Singel, tegenover de Garnaalemarkr. Wat vtoeger hadden de Roomschgezinden eene fraaie Kerk gebouwd, buiten de Raampoort, aan een Pad, welk na de Drie Baarsjes loopt; zij heet de Liefde. Onlangs heeft de zelfde Gezinte, binnen de Stad, eene geheel nieuwe Kerk ge. ftigt, bij den naam van het Duifje bekend, op de Prinfegraft, tegenover het Amftelveld. Door den fraaien Koepel, welke ten Dake oprijst, overtreft deeze Kerk alle andere Godsdienftige Vergaderplaatzen dier Gezinte in uitwendig vertoon en aanzien. Op de lijst van nieuwaangelegde Godsdienftige Geftigten mogen wij niet onvermeld laaten het Lutherfche Diaconie' en Beftedelinghuis; een treffelijk Geftigt, ftaande op het Weesper veld, tegenover de Stads Plantaadje, op den hoek der Nieuwe Keizers- en Muidergraft; voorts het Weeshuis en Hofje der Doopsgezinden van de Vergadering in de Zon ; het Roomsch - Katholijke - Ouden - Armen Comptoir, op de Keizersgraft , op den grond van den afgebranden Schouwburg; het Roomsch'Katholijk Maagden- en Meisjes» huis, met regt gehouden voor een der voortreffelijkfte en grootfte Gebouwen der Stad, ftaande aan het Spuij, op den zelfden grond, op welken het voorgaande Maagdenhuis plagt te ftaan; het Nieuwe Armenhuis der Roomschgezinden, of Huis van Barnrjtertigheid, op de Nieuwe Keizersgraft, gebouwd uit eeae Maaking vaii wijlen Jonkvrouwe corneua elizabeth occo; en eindelijk het Bejieedc» Ünghuis van de Diaconie der Hervormde Gemeente, op de Nieuwe Heerengraft, geftigt uit eene Maaking van Vrouwe johanna van mekeren, geboren bontekoning. — Onder de Waereldlijke Gebouwen verdienen nog vermeld te worden, als van lastere ftigtinge, de Nieuwe Nederduitfche Schouwburg , bij de Leidfche Poort; de Hoogduitfche Schouwburg, in de Ainftelftraat; de Franfche Schouwburg, op de Erwcemarkt; het overfraai gebouw der Maatfchappije, tot Zin^ Fa fpreuk  *4 AMSTELDAM. fpreuk voerende Fdix Meritis, aan de Westzijde der Kef. zersgraft, ten Zuiden van de Beereftraat; en eindelijk her tfweekfchool veor de Zeevaart, in het Oosilijk gedeelte der Stad, aan den Ykant, op den grond van het voormaals genaamde Willig Rasphuis. Bij alle deeze Geftigten mogen wij nog voegen een Gebouw in de Plaataadje, waaraan , terwijl wij dit fchrijven, nog gearbeid wordt, *t welk den naam van Badhuis zal draagen, het oogmerk, waar toe het zal dienen, genoegzaam uitwijzende. Alle deeze Gebou-wen draagen uit- en inwendig, meer of min, de Kenmerken van het vermogen onzer beroemde Waereldftad. Onder de Waereldlijke Gebouwen van laater tijd moeren genoemd worden de Nieuwe Koornbeurs, in den Jaare 1768, en het Comptoir van de Genteetie - Lands-Middelen , zedert het Jaar 1789 geftigt. Ook mogen wij, als eene heilzaame fchikking, hier gewaagen van een aanzienlijk getal Water, takken, bij openbaare Gebouwen, en in andere oorden der Stad, aangelegd, om,, geduurende befloten water, de Ge. meente uit dezelve te voorzien. Terwijl wij dit fchrijven, ig, men vlijtig werkzaam aan de verfterkinge en verbeteringe van de Nieuwe Haarlemmer-Sluis. Aan den Ykant zal dezelve in eene andere gedaante worden aangelegd. Eenige mindere bijzonderheden thans voorbijgaande, zullen wij den draad der Waereldlijke Ge/chiedenisjen ver* volgen. De Oorlog met Engeland, met welks aankondiging wij ons Verhaal beflooteu, veroorzaakte alhier de droevigfte «itwerkzels. rt Scheen alsof aan den Koophandel, op eenmaal, de Hartader was afgefnedén. Van de Waag op den Dam ftondt dikmsals flegts ééne deur open. Pakhuizen en Zolders bleeven volgeftapeld; Kooplieden, die tien of meer Knegten in dienst hadden, moesten dezelve, bij gebrek aan werk, laaten gaan. Sleepers, Pakkers en anderen hadden bijkans niets te doen. Ter voorkoominge van dreigende onheilen, befloot de ïlegeering eene Beleeningskas te openen, die, tegen twee en een half ten honderd, geld zou. *le vertrekken op belè'ehicg van Goederen en Effetfen, uit- ge*  AMSTELDAM. S? gezonderd Huizen, Pakhuizen, of andere onroerende Goe-deren, den veertigflen en taehtiglten penning onderhevig, als mede zodanige Waaren, die aan fpoedig bederf bloot, ftonden, ook buitenlandfche Effecten, hoe genaamd. Om, in gevalle van onvoorziene nadeelen, de Stad fchadeloos te fteflen, hadden eenige voornaame Kantooren voor eene aanzienlijke fomme zich verbonden. Geen wonder, derhal ven, wanneer de Wervingen ter Zee elendig langzaam voortgingen, dat Kooplieden en anderen daar over hunne luide klagten uitboezemden. Van hier dat de Regeering, met haare Burgers ééne lijn trekkende , door haare Afgevaardigden ter Vergaderinge van Holland, over deeze flapheid deedt klaagen, gelijk ook over eene voornaa. me reden daar van, het geringe handgeld, 't welk aan Matroozen, ten dienfle van den Staat, wierdt uitgeloofd. Om dit laatde kwaad te verhelpen, fpanden eenige braave Ingezetenen te zamen, tot het vormen van een Plan van Infchrijvinge, tot bevorderinge der Wervinge van Zeevolk, voor 's Lands Vloot. Binnen kort groeide de Iufchrijving tot vijfentwintigduizend Guldens.' Overeenkomlïig met deezen ijver was Je zorge, hier ter Stede, voor de Gekwetften in het Gevegt op Dozgersbank, zo ras men de maare hadt bekoomen, dat een goed getal daar van herwaarts zou gevoerd worden. Binnen vierentwintig uuren hadt men twee» honderd Slaapplaatzen in het Gasthuis vervaardigd, alwaar zij niet alleen van het noodige rijklijk verzorgd wierden, maar ook allerlei verkwikkingen, van tijd tot tijd, hun toevloeiden. Rijke liefdegaven getuigden, daarenboven, van het genoegen in dé betoonde dapperheid. Van den flaatelijken Uitvaart van wijlen den Schout-bij.Nacht bentinck, aan zijne Wonden, op Doggersbank bekoomen, alhier overleden, hebben wij elders, ter voegzaame plaatze, verflag gedaan. Op last der Regeeringe wierdt, in den Jaare 1782, het fteenen Sluisje op den Oude-Zijds-Voorburgwal, over het Gasthuis, meestendeels vernieuwd. Bij het graaven der fondamenten vondt men eene menigte Gouden Munten. Men ftste dat dezelve behoorden tot de Vijftiende Eeuwe, in F 8 den  M AMSTELDAM. den leeftijd van rudolf, Bisfchop van Utrecht. Eene dee-zer Munten, in 't Koper gebragt, bellaar de grooit» van een Hollasdfchen Dukaat. Men ziet, aan de eene zijde de beeltenis van martinus, In de Vierde Eeuw Bisfchop van Tours. In den Rand leest men, met Gottifche letters, de aanroeping, sancte martine epico! De keerzijde ver, toont het Wapen van het Sticht, en, in het midden daar van, het verdubbeld Wapenfchild van Bisfchop rudolf. Een Driehoek omvangt het Wapenfchild. In den rand leest men: um. rudolfi episco traject. Men giste dat de Monniken, ten tijde der Heryorminge, voor hunne bezittingen bedugt, deeze penningen aldaar begraaven, en, van daar verdreven, niet wederom tot zich zullen genomen hebben. De Regeering, naa dat de Werklieden op den eerfien dag eenige der Penningen verkogt hadden, liet ze voorts op het Stadshuis brengen. In de. maand Julij des genoemden jaars ontving deeze Stad een bezoek van den Grootvorst en de Grootvorliin, thans Keizer en Keizerin van Rusland, die zich onder den naam van Graava en Graavinne van het Noorden vermomden. Naa het merkwaardigfte der Stad te hebben bezigtigd, deeden zij eenen keer na Zaandam, en bezagen 'er de wooning, in welke Czaar peter de groote weleer zijn verblijf hadt. Het weeren der fïeeds toeneemende Opflijking van het Y voor de Stad, hadt al lang de aandagt van menig werktuigkundige gewekt. Over het verbeteren der gebruiküjke Moddermolens hadt een Burger der Stad, willem wirts, •en kundig üurwerkmaaker, zints eenigen tijd zijne gedag, ten laaten gaan, en in de plaats daar van een Vijzel-Moddermclen uitgedagt. Gelukkig flaagde eene proef, daar'mede genomen. Het Middenvak van een Modderfchoüw wierdt, door middel van één paard, in den tijd van ruim vier Minuten, vol gemaalen, met de hardde en zwaarfte Klei, zonder dat 'er eenig water binnen kwam. De Uitvinder, zijn werk niet volledig befchouwende, beloofde nog eenige verbeteringen, 's Mans affterven, niet lang daar naa voorgevallen, zal het daarltelle* derzelven verhinderd hebben. Ees  AMSTELDAM. |7 Een dienftig m'ddel, om de Bedelarij te weeren, en Iedigloopers aan werk en brood te helpen, zag men, in den §aare 1782,-tot ftand gebragt, in de oprigting van het Stads Werkhuis. Het ftaat op het Weesperveld, bij de Plantaadje. Niet minder grootsch is de uitwendige vertooning, dan de inwendige fchikking volmaakt berekend voor de doeleinden zijner beftemminge. Vrijwilligen kunnen 'er zich aangeeven, om voor eenigen tijd den kost te verdienen. Voor de ontucht en andere misdaadeu dient het tot eene bedwangen ftrafplaats. Zints korten tijd worden lieden, die voorbeen, om fchulden, in Stads Gijzeling binnen het Stadshuis waren opgeBoten, aldaar in verzekering gehouden. Van bet Diakonie Oude-Vrouwenhuis, 't welk in de «naand Februarij des Jaars 1783 honderd jaaren hadt gsftaan, wierdt, met veel plegtigheids, op eene godsdienftige -en tevens betaamelijk vrolijke wijze, het eerfte Jubelfeest gevierd. Een blijk van weldaadigheid betoonden, bij deeze gelegenheid, veele burgers van allerlei godsdienftige Gezin, ten, welke, 'sdaags naa het feest, den .toeftel koomende bezigtigen, milde giften deeden. In de maand Maart des zelfden jaars, maakte men, op last der Regeeringe, eenen aanvang met het afbreeken van den, dus genaamden , Onvolmaakten Toren, ftaande ten ^Vesten van de Nieuwe Kerk. In den Jaare 1*047 hadt men daar van den eerften fteen gelegd, doch het werk, tot zekere hoogte gevorderd, laaten fteeken, om dat men toen reeds eenige verzakking meende te befpeuren. In de wanftalüge gedaante, van boven flegts met een ijzeren leuning langs den kant gedekt, bleef het lompe gevaarte, tot op den gemelden tijd, ftaan. De herftelling van den Gverijsfelfchen Ridder van de ka. spellen tot den poll, in zijne waardigheid als Lid der Staatsvergaderinge van het Gewest, is zeer vermaard in onze Gelchiedenisfen, doch door ons niet vermeld, als beboorende tot een ander Plan. Verfcheiden andere voorvallen waren thans werkzaam of reeds gebeurd, welke men oordeel: de, hetftel of bevestiging der Vrijheid aan te kondigen. Niet ongemerkt meende een goed aantal Ingezeetenen van orize VF 4 Stad,  • ?8 AMSTELDAM. Stad, deeze gebeurtenis en toefland van zaaken te mogen iaaten voorbijgaan, maar deswegen hun in 't oogloopend genoegen te moeten betoonen. Dit gefchiedde o^, Sa er! dag, den zesèntwintigften. April, door het houden van èe„ pragtigen.Maaltijd, in het Logement * ^ ™ ™ ™ iiaale.narkt. Moeite noch kosten wierden 'er gefïard o£ -het Vrijhe.dsfeest allen mogelijken j„iscer bfT zetten Voor zeventig perfoonen, zo Onthaaiers als Gasten, w e dt' er viermalen opgedischt. Bezienswaardig s„ kosSi.T w-i inzonaerheid het Nageregr. Dit heftondt? behalren ' ' ~ ,vr, zr:d gefchikt was> uit Z *S tegenheid ftaande, en verdient eene meer bijzondere befchr* Het eerfte Tafelftuk, verbeeldende de Heelde Vrijhei* der Repuhl,ek, en aan >t boveneinde des Tafels geplaatst, befto.dc uit eenen Tempel, ruim vier en een halven vo hoog, van de Konnthifche Bouworde; de Kap ru£tte „p zeven Pilaaren tusfchen welke men hangendeP Festonnen zag Boven t Gebouw daagde de Gulden Zon der Vrijheid op. In t Fries las men, aan de eene zijde: templum IISertatis, Tempel der Vrijheid, w aan de andere zijde: Fulgeo omnsbus field door f. a. van der kemp , toen Leeraar der Doopsgezinden te Leijden, eenen der aanzittende Gasten, zedert wijd vermaard in 'sLands Gefchiedenisfcn. De Heer pieter vrede, Koopman te Leijden, en de Heer jan lugt Dirksz, Koopman te Amfleldam, onthaalden het aanzienlijk gezelfchap op Dichtllukken van hunopftel; terwijl, daarenboven, het oor geftreeld wierdt door een fraai Muzijk, en het aanheffen van eenige Vaderlandfche Feestzangen van den eerstgenoemden Dichter. Verfcheiden Kooplieden, op het Feest, als bekostigers of Gasten tegenwoordig, hadden hunne Schepen, op het Y leggende, rijklijk met Vlaggen doen proaken, en, bij herhaaling, de lucht doen weérgalmen van het losfen van 't Gefchut. Eene bijzonderheid, deeze plegtigheid betreffende, verdient hier nog onze aantekening. Jan gabriel tegelaar, een der bekostigers en beftuurders van het Feest, aan eenen bediende eene leuze gegeevfcr-. hebbende, onder het Nage- regt,  AMSTELDAM*. tegt, deedt zich een Doos brengen. Hij haalde daar uit eert fran.en gouden Gedenkpenning, en overhandigde dien aan Jonkheere j. d. van dsr kapellen tot den poll, ah flaande op deszelfs hertelling en wederverfchijning in de Over ajsfclfche Staatsvergadering. De Medailjeur holtzhey hadt d.en vervaardigd, en een Heer; welke den IWaaltiid niet bijwoonde, de kosten daar van gedraagen. Op de Voorzijde -van den Penning ziet men, op het Voetfluk eener Kolom ïitten, het beeld der Vrijheid, met haaren Hoed, in den Romeinfchen fmaak , op het hoofd; zij houdr, f„ haare rechterhand, des Ridders Wapenfchild, me' een Eiken of ^urgerkrans gedekt. In de andere hand houdt zij een Scepter met een Oog, welk ftraalen uitfchiet. Een Landman leunende op zijae Spade, ziet met verontwaardiging na den grond, op welken, voor de voeten der Vrijheid, een gebroken Juk legt. Tegen het Voertuk is geplaatst het Wapen van Overijsfel, als het Tooneel van de thans gevierde cebeurtenisfe. Zinfpeelende op het Regt. zo aan den Edelen Hidder als den Landman wedervaaren, leest men daar neveas: SUUM COIQUE, Dat is: Elk het zijne. In 't vetrchiet vertoont zich een Adelijk Huis, nevens een Bieren StUft en voor dezelve een ontfpannen Kar waar van het Paerd , langs den Yzelftroom, in de Weide loop: te graazen. Onder eene heider fchijnende Zon, leest men, aan da Keerzijde, deeze woorden: Nobilisfimo Equite johan deck van de kapellen tot den poll, Patri* wddito, & Agricolis in Liber. tatem rejlitutis, Decreto Ordinum Prapotentium Transifalani*. Zwolle I Nov. 178a. Daj  AMSTELDAM. ^ Dat is: Op de wedergeeving van den Edelen Ridder johan derk van de kapellen tot den poll aan het Vaderland, en de Vrijheidsherftelling der Akkerlieden, volgens Befluit der Edel Mogende Staaten van Overijsfel, ^ , te Zwolle, den i Nov." 178a. Onder dit Opfchrift vertoonen zich een Herdersftaf en Tuini ïfiansfeis, hier nevens een Boeren Speeltuig, onder een Vrij. faeidshoed, met bloemfestonnen verfierd. Soortgelijk een Gedenkpenning, doch van Zilver, wierdt aan ieder der feestgenooten aangebooden. Hij lag in eer» verzegeld Omflag, waar van de Zegelring was de Hoed der Vrijheid, in eenen Laauwerkrans, van Zonneftraalen verlichts met het Omfchrift: Zij gedoogt geen Dwingelandij. Hoewel minder kostbaar toebereid, dan de Vaderlandfche Maaltijd van April deezes Jaars, geen minder gerugt, nogthans, maakte een andere, welke, op den vierden Oftober, alhier gehouden wierdt. Zo wel het gewigt der Onderwerpen, die onderfteld wierden, in eene voorafgaande raadpleeging, te zijn verhandeld, als de luister en waardigheid der Leden, baarden ftoffe tot gefprek en gisfen in alle bijeenkomften. Het aanzienlijk gezeifchap vergaderde m het Logement de Doele, op de Garnaalemarkt, 'smorgens ten tien uure. Uit alle de Gewesten, uitgezonderd Zeeland en Stad en Lande, verfcheenen in hetzelve eenige Afgevaardigden. Zie hier eene Lijst daar van. Uit Gelderland; de Baron van nïvhnheim, Heer van Eek en mei, Lid der Ridderfchap van Nieumegen; de Ba. ron van der kapellen tot de Manck, Lid der Ridderfchap van Zutfen; de Baron van lynden van Oldenaller, en de Baron j. h. van zuy£*i van nyevelt, beiden Leden der Ridderfchap van de Veluwe. Uit Holland: de Heeren de gyzelaar, Penfionaris van Dordrecht; vredenburg, Raad in de Vroedfchap van Delft; van  H AMSTELDAM. van halteren, r0m!>wink£l , blok en van der burch, Raaden in de Vroedfchap te Leijden; hooft van vreeland , p. van LEYDEM, b. e. abbema, l. hovy , b. bicker en c. van der hoop, Raaden in de Vroedfchap te Amjleldam} horbach, Raad in de Vroedfchap te Schoonhoven; van der mieden, paludanus en van foreest, Raaden in de Vroedfchap, nevens ryzer en nanning du tour, Sekretarisfen te Alkmaar; ebbenhout, Raad in de Vroedfchap, en b. blok, Sekretaris van Enkhuizen. Uit Utrecht: de Baron van der kapellen , Heer van Schonauwen; Uit Friesland: Jr. s. van aylva, Grietman over West' dongeradeel; Jr. e. van aylva, Grietman over Baar der adeel j Jr. j. van eysinga , Grietman over Doniawerjlal; r. l. andringa de kempenaer, Grietman over Lemjlerlandi joannes casparus bergsma, Voimagt van de Grietenij Oost' dongeradeel. Uit Overijsfel: de Baron van palland tot Zuithem, Landdrost van Tsfelmuiden, en de Baron van der kapellen tot de Poll. Omtrent de zaaken, welke in de bijeenkomst zouden verhandeld worden, en de maatregels, daar omtrent te neemen, hadden eenige Zeeuwfche en Groninger Heeren, de onderwerpen der raadpleeginge toegedaan, hunne gedagten gemeld, en voimagt gegeeven aan hunne Vrienden, die zich te Amjierdam lieten vinden. De onderhandeling duurde van voormiddags ten tien tot 's namiddags ten vier uure, wanneer dezelve beuooien wierdt met een vriendlijken maaltijd. De geheimhouding, waar mede alles toeging, wat hier voor. viel, was oorzaak dat men alleenlijk konde gisfen naar het oogmerk der zamenkomfle. Waarfchijnlijk zal hier, zo niet de grond gelegd, althans gefproken zijn over de gewigtige bemoeijingen, welke, zedert, door het gantfche Nederland, zo veel gerugts verwekt hebben. Ongemeen ilreng was de Winter des Jaars 1784; men Helde denzelven gelijk met dien van den Jaare 1740. Op den Amftel en elders was het Ys zarnengeiiold tot eene dikte, waar van men zeldzaame voorbeelden heeft. Met dit alles viel  AMSTELDAM. ^ Viel 'er zeer veel Sneeuw, en groeide dezelve aan tot een© ongewoone hoogte. In verfcheiden oorden der Stad waren de wegen en ftraaten, hier door, bijkan» onbruikbaar geworden. Zwaar drukkende viel dit alles voor de fcharaele Gemeente, ongewoon, dikmaals onmagdg, om iets tegen een langen Winter op te leggen. Zeer wijd opende zich, bij deeze gelegenheid, de weldaadige hand, zo van bijzondere perfoonen, als van gezelfchappen. Een van deeze, beftaande uit ruim tien Leden, bragt, reeds vóór het midden van Februarij, bij een, zo uit hunne eigen beurfen, als uit die van hunne bekenden, eene fomme van meer dan tienduizend Guldens, en onderfteunde daar mede, eenige weeken, eert aanmerkelijk getal huisgezinnen, van allerlei Gezinten' De Armverzorgers der Joodfche Natie ontvingen daar uit een aanzienlijk gefchenk. Op den twintigften der Maand namen Heeren Burgemeesteren het befluit, omtrent het doen van eene buitengewoone Verzameling, aan de huizen der Burgerije, ten behoeve der behoeftigen, zonder aanzien van Kerkelijke Gezinte. De Verzameling gefchiedde op den drieëntwintigften, door de Wijkmeesters en Gekommitteerden tot de Schaalen, en bragt op eene fomme van vieréizestigdui. zend zevenhonderd zevenenzestig Guldens en tien ftuivers. Meer, meent men, zou dezelve hebben opgebragt, ware zij vroeger gefchied, en niet reeds vooraf, door gemelde en andere bijzondere inrigtingen, in den dringenden nood va» veelen voorzien geworden. Hier bij kwam nog, dat ten tijde van den Omgang, de Winter merkelijk bezon te'wiiken. ' Van de toeneemende zucht voor den Wapenhandel, be* fpeurde men ook in onze Stad in 't oog loopende blijken, Verfcheiden Kompagniën gaven 'er, van tijd tot tijd, duidelijke proeven van. Onder andere gingen hunnen Schutteren, geenzins met den minften ijver, voor de Heeren Kapiteinen huybert bastert, e. g. van beaumont en h. van slinge- iandt. Proeven van hunne bedrevenheid, zo in het afvuu. ren als werpen met granaaten, in tegenwoordigheid van een ongemeenen toevloed van aanfchouweren, vertoonde de Kompagnie des eerstgenoemden op den eerften, en die der twee  AMSTELDAM. twee andere gezamentlijk op den veertienden September. Verfckeide leden van Regeeringe, onder andere de Heer Hoofdofficier a, calkoen en de Burgemeesteren cuffort en dedel, vereerden de behandeling met hunne tegenwoordigheid , en betuigden daar over hun genoegen. Van de oprigting van een Kweekfchool voor V Lands Zeedienst hier zullende verflag doen, moeten wij een jaar of drie te rug treeden. Al aanftonds naa den Zeeilag op Doggersèank, in den Jaare 1781, was de Nederlandfche goedhartigheid op middelen bedagt tot onderhoud der zulken, welke, in die roemrugtige ontmoeting, van Mannen en Vaders waren beroofd geworden. De Haarlemmers gaven daar Van het eerlte voorbeeld, in eene openbaare uitnodiging, waar van de fteller was de veel geagte Doopsgezinde Leeraar martinus arkenbout, nevens de Leden van zijnen Kerkenraad , uitvinder en handhaaver van het menschlievend Tlan, Spoedig volgden onze Amfterdammers hunne nabuu. ren op het fpoor. Op don vijfden September zag men een Programma of Algemeen Berigt ten voorfchijn koomen, waar in de Stedelingen in hartetaal wierden aangefproken, hunne verpligting onder 't oog gebragt, en te gelijk eenige algemeene denkbeelden aangekondigd, aangaande het oogmerk en de inrigting van het op te rigten Fonds. Het heilzaam Plan was niet waereldkundig geworden, of het ontmoette eenen gereeden bijval. Rijklijke giften wier. den uitgeftort in eene Kist, ter ontvangst van liefdepenningen, geplaatst in het Burger-Weeshuis. Het getal der geevers en de fomme van penningen groeide, zints het rugtbaar wierdt, wie het hoofdbewind , over het ontvangen, belteeden en uitdeelen, zouaen voeren, en dat het Ontwerp was uitgegeeven met voorkennis va'n Heeren Burgemeesteren. Tot eere der Vaderlandfche Mannen zulten wij derzelver naamen hier lasten volgen; zij waren die der Heeren matthys ooster , matthias temminck , duco van HAREN, petrus cornelis nahuys, otto WILLEM JOHAN berg, culielinsjs TITSINGH, cornelis van LF.NNIP, matthys romswikckel , FRANColS hovius, DANIËL hooft de Jonge, JOAN-  AMSTFLDAM. .9/ joannes adami, jacob van staphorst, joannes arnoldus lette, en gerard HULST van keulen. Onder den naam van Vaderlandsch Fonds tot den Zee» dienst, moesten de penningen dienen, niet alleen voor de Weduwen van gefneuveldeu, b.'nnen de Vereenigde Gewes. ten woonagtfg; maar ook de uitlandfche Verminkten, ter verdeediginge van het Vaderland, en daar 'door onmagtig geworden om voor zich zelve te kunnen zorgen, zouden 'er uit trekken. Gebeurde het dat de penningen verder konden (trekken, dan de behoefte der trekkende Weduwen vorderde, zou hec overfchot zo lang mogen belteed worden aan oude, gebrekkige en behoeftige Zeelieden. Om elkander niet tegen te werken, en dies te uitgebreider nut te kunnen doen, vereenigden zich, wel haast, de Haarlemmers met die van Amfterdam. Ook verfmolt, eerlang, in het. vereenigde Fonds, het Plan van den Heer david van qksscher. Heelmeester van'het Gasthuis te Amfterdam, wiens kundige* behandeling niet alleen den lijderen veel heiis hadt toegebragt, maar wiens hart, getroffen door het zien van zo veel leeds, en gedagtig aan het lijden hunner dierbaarfte panden, ftraks naa het binnen brengen der gekwetften in het Gastl huis, werkzaam was geweest ten beste der noodlijdenden. Op den derden December wierdt de eerde openbaare Ver. gadering van Beffuurders en Deelgenooten gehouden, in de Kerk van het Gasthuis binnen deeze Stad. .Men deedt aU daar verflag van het beloop der ingetekende penningen zo' voor ééns als jaarlijksch; van het getal der reeds bekende Weduwen, als mede van de Vereeniginge des Hiarlemfchen met het Amflerdamfche Fonds. Zedert gaf men aan deeze allezins lofwaardige inrigtinge den naam van Vaderlandsch Fonds, dienende in 't algemeen tot aanmoediging van 'sLands Zeedienst, en in \t bijzonder ter onderfteuninge der behoeftige Zeevaarenden, enz. in den zelfden dienst. Taax op jaar, heeft men, tot heden toe, te Amfterdam eené openbaare Vergadering gehouden, om van den toeffand van zaaken natigt en verflag te geeven.' Nieuwen luister ontleende, in het einde des Jaars 1^84 dit menschlievend Plan, door den gelukkigen inval van'des' BEEL *' G zelfs  AMSTELDAM. zelfs Beduurderen. In aanmerking genomen hebbende de zucht van veelen onder de Vaderlandfche Jeugd voor den Scheepvaart, doch te gelijk, dat de meesten, bij mangel aan de noodige opleidinge, onvoorzien van de vereischte kundigheden dat gewigtig beroep aanvaardden, namen zij in overleg, tegen dit nationaal gebrek gepaste voorziening aan te wenden. Engeland gaf hun een voorbeeld van de heilzaame opleidinge van Jongelingen tot kundige Zeelieden. De voordeelen der Britfche Stigtinge wettigden hun ontwerp, om foortgelijk eene proeve te waagen ten behoeve van Nederland. Naa rijp beraad wierdt men 'i, eindelijk, eens, omtrent eene oprigting, waar aan men den naam wilde geeven van Kweek, of Oefenfchool voor den Zeedienst. Hoe heilzaam en wenfchelijk in zich zelve, zonder aanmoediging en onderfteuning van hooger hand, en van de Ingezetenen in 't algemeen, was zulk een Ontwerp onuit» voerlijk. Van hier dat de Beduurders van het Vaderlandfche Fonds, de zelfden, die in deeze loflijke onderneeminge werkzaam waren, zich vervoegden bij Burgemeesteren van^«fterdam, met verzoek, dat aan hun mogt worden toegedaan een Gebouw van Stadswegen, dienftig tot hun oogmerk. Gereedelijk verkreegen ze, ten dien einde, het Oude Werkhuis , of zogenaamde Vrijwillig Rasphuis, daande aan den Buitenkant. Het Plan hieldt in, om in dit Gebouw, naa de noodige vertimmering, aan te neemen ,, eenige Jongelin„ gen, bi.jnen de Republiek gebooren, zonder onderfcheid van welke Christlijke Religie (Gezinte) derzelver On„ ders waren, en bij voorkeure Kinderen van gefueuvelden „ in 'sLands Zeedienst. Zullende voorts deeze Jongelingen, „ buiten eenige kosten hunner onvermogende Ouderen, in „ dat Gedigt gehuisvest, gevoed , gekleed en tot den Zee9% dienst gevormd worden, door eene leevenswijze, opvoe» ding en onderwijs, allerbijzonderst ingerigt, om hen tot „ den dienst bekwaam te maaken." Hadden de Beftuurders fpreekende blijken ondervonden Van de milddaadigheid hunner Landgenooten, in den Jaare 2781, zij twijfelden niet aan derzelver rijklijkheid en goed- wi!»  AMSTELDAM. 99 -Willigheid, ter onderfteuninge van het rieuw beraamde Plan. Eene openbaare uitnodiging, ten dien einde, wierdt fpoedig gevolgd van het toebrengen van aanzienlijke giften. Om aan eene zaak, het gemeene welzijn betreffende, de noodige algemeenheid te geeven, deedt men openlijk bekend m aken, dat elk, genegen om iets toe te brengen, zijne penningen konde bezorgen, onmiddelijk, aan eenen der Beituurdereri, of zijne beurs uitilorten in eene beflootene Kist, voorbedag. telijk daar toe geplaatst ten Komptoire van den Notaris j. A. iETTE, in het Burger-Weeshuis deezer Stad. Ligt begreepen de Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappije het nut, welk, uit dusdanig eene Stigtinge, ook voor hunnen Scheepvaart konde voortvloeien. Jt Was uit aanmerkinge hier van, als mede van den dienst van het Land, en van den Koophandel in 't algemeen, dat, op voorflag van den Voorzitter, in eene Vergadering van den drieëntwintigften December, het gunftig Befluit wierdt genomen, „ om telkens op het einde van ieder jaar, te begin„ nen met het Jaar 1785, aan Commisfarisfen van het Kweekfchool af te geeven veertien Guldens, voor elk Schip, „ het welk voor de Kamer van Amfterdam, geduurende dat „ jaar, zou zijn vertrokken" Aangemoedigd door dit edelmoedig Befluit, en ten blijke van belangneeminge in het uitgedagt Ontwerp, vervoegde zich, in de maand Maart des volgenden jaars, een aanzien, lijk getal Amfterdamfche en eenige Zaanlandfche Kooplieden, met een Verzoekfchrift bij 'sLands Huoge Overheid. Zij vertoonden daar in, de noodzaaklijkheid der aanmoediginge van 'sLands Ingezetenen tot den Zeedienst, alzo het Zeevolk, zedert verfcheiden jaaren, meestal hadt beftaan uit Vreemdelingen, door de hooge huuren herwaarts gelokt, doch nooit in genoegzaamen getale, om den algemeenen Scheepvaart van deezen Staat behoorlijk te kunnen in (land houden; dat de meesten dier Vreemdelingen, naa gedaane reize, na hun Vaderland te rug keerden, en natuurlijker wijze niet konden aan, edaan zijn met die liefde voor Nederland, welke, in tijd van nood, zo onontbeerlijk is; dat zij, uit dien hoofde, met het grootfte genoegen en erkentenis G 3 ver-  7*0 AMSTELDAM. vernomen hadden het Plan der Beftuurderen van het Vaderlandsch Fonds, ter oprigtinge van een Kweekfchool voor den Zeedienst, als een dien Big middel om het gemelde gebrek aan Nationaal, en tevens ervaren Zeevolk, uit den weg te ruimen; dat hoewel zij niet twijfelden aan de mededeelzaamheid der Ingezetenen, ter bevorderinge van dit oogmsrk, nogthans bedugt waren, dat het Plan, op den duur, geenen ftand zoude kunnen houden, zonder een be. flendig en vast inkoomen, aan de uitgaven evenredig. Onalle deeze redenen verzogten de Ondertekenaars, dat het Hun Ed. Gr. Mogenden mogt behaagen, als een dienftig middel tot het bedoelde oogmerk, eene belssting te leggen op de Schepen, voor elke Reize, die vervolgens door dezelve zou ondernomen worden; „ te innen bij de Ontvan„ gers van 'sLands Convoijgelden en Recognitie-Meeste„ren bij.de Westindifche Compagnie, ieder voor zo veel „ hun Departement aangaat, en bij het afrekenen der „ Schepen van de Schippers af re vorderen, om daar van „ vervolgens alle Maanden aan Commisfarisfen van het „ meergenoemde'Vaderlandfche Fonds, ten einde voorfz. „ en alzo tot onderhoud van gemelde Kweekfchool voor „ den Zeedienst, behoorlijke rekening, mitsgaders uitkee„ ring van de ontfangen penniugen te doen." Op den zesëntwintigften Maij namen 'sLands Staaten, op het bovenftaande Verzoekfchrift, een gunftig Befluit! De gevraagde belasting wierdt bij hetzelve aldus gëregeld... Schepen van de Oostindiè'n en de Kaap. . ƒ 14 - : « Van de Westindièn, de Kust van Guinea en America. . . . ^ 6 . • _ Uit de Middelandfche Zee van Gibraltar tót ' de Levant. . . . t é j .ÏO- Van daar onder de vijftig Lasten. . . 1 - : - Uit  AMSTELDAM. 101 Uit Engeland, het Kanaal en den Bogt van Frankrijk. . . . . ƒ x . ; , Uic de Havens in de Noordzee en Kleine Oost. . . . . . i - : - Uit Noorwegen en de Kleine Oost onder de 24 Lasten. . . . . : . 10». Een nieuw bewijs van hunne hooge goedkeuringe, om. trent de Vaderlandfche Stigting , verleenden , nog in dit zelfde jaar, Hun Edele Groot Mogenden, door het fchenfcen van eene gifte van tienduizend Guldens, en de toezegging van eene onderfteuning met vierduizend Guldens, ge» duurende de zes eerstvolgende jaaren. Een ander blijk van aanmoedigende goedkeuringe ontving de Stigting. in den volgenden jaare, uit handen van den Heere hope , aanzienlijk Koopman, en den ViceAdmiraal zoutman. Een fraai Fregat, naast het Huis, op den vlakken grond van eene opene ruimté geplaats, was een gefchenk des eerstgemelden, een Stel Vlaggen en Zeinen dat des laatstgenoemden. Van het gewigtig aandeel van de Regeeringe deezer Stad , ter bewerkinge van een Verbond met Frankrijk, getuigen 's Lands Gefchiedenisfen. Onder de Burgerij befpeurde men een fpreekend bewijs van foortgelijke denkwijze. Een pragtige en kostbaare Maaltijd, aangericht in de Herberg de Doele, op de Garnaaleraarkt, op den zevenëntwintigften Januarij, moest voorKedagtelijk dienen ter betooninge van 't genoegen over die gebeurtenisfe. Zesenzeventig gasten en bekostigers zaten aan den kunftig verfierden Tafel. De Franfche Gezant, Markgraaf de verac, de vier regeerende Burgemeesters, hendrik hooft Danielsz, Mr. jacob elias Arnoudsz, quiryn van hoorn en Mr. jan elias huydecoper van maarseveen, nevens verfcheiden andere Regenten en veele aanzienlijke Kooplieden der Stad, vereerden dit feest met hunne tegenwoordigheid. Behalven verfcheiden andere fieraadiën, hier sn daar verfpreid, ftondt, in 't midden van den Tafel, een pragtige en trotfche Tempel, lang elf, breed vier, en hoog tien voeten. Twee kunftig geG 3 werk-  102 AMSTELDAM. werkte Beelden, vertoonende den Franfchen Monarch, odbwyk den XVI, en de Nederlandfche Maagd, verfierden het middenlte gedeelte des Praalgebouws. Vin de gouden en zilveren Gedenkpenningen, bij deeze gelegenheid vervaardigd wierdt vervolgens, een aan zijne Majefteit, als mede aan derzelver voornaamfte Staatsdienaaren, ter hand gefteld. Een voorval, welK niet weinig opziens en gerugts veroorzaakte, gebeurde hier, omtrent het midden van April. In onze Stad, zo wel als elders, hadt men een Genootfchap van Wapenhandel opgericht, onder de Zinfpreuk Tot Nat der Schutterij. Daarenboven hadt een goed aantal Ingezetenen eenen aanvang gemaakt met het houden van bijeenkomften, onder den naam van Burger -Sociëteit, in een Huis in de Warmoesftraat, een weinig benoorden de Pijlfteeg. Zij fpraken aldaar over zaaken, het algemeene welzijn, en die der Stad in *t bijzonder raakende. De Burgers, wien het ten deele viel, om in den avond van den vijftienden der gemelde maand, de Weesper- en de ütrechtfchepoort te fluiten, door eenen Onbekenden zijnde toegefproken, ontvingen, uit diens handen, een Paket; *t welk, geopend zijnde, bevonden wierdt, in te houden verfcheiden afdrukzels van een gedrukt, doch naamloos Boekje, tot tijtel voe. rende: Brief van een Heer uit Leijden aan zijnen Neef te Amfterdam. Een verzoek ging daar nevens, om aan ieder der wagtdoende Schutters een afdrukzel ter hand te ftellen. Naderhand bleek het, dat foortgelijke Paketten, ook bij de andere Poorten, waren afgegeeven. De inhoud van dat gefchrift liep, voornaamelijk, over de verrigtingen des gemelden Genoo;fchaps en der Sociëteit} lelijk wierden dezelve doorgeftreken, en in éénen rang geplaatst met de bemoei, jingen van den berugten daniel-raap, in den Jaare 1748. Men bragt de Paketten aan de Hoofdwagten, en ftelde ze voorts in handen van Hunne Edele Groot Agtbaarheden. Stoffe tot veel gefpreks hadt, nu al eenigen tijd, door liet gantfche Land, gegeeven een Vreemdeling, dje zich zeiven noemde, en bij anderen wilde gehouden worden voor een Prins van Albanië en Opperhoofd der Montenegrijnen. Geduurende de oneenighedea met den Keizer, hadt hij, door  AMSTELDAM. 103 door eene zonderlinge veinzerij, en door eene welflaagende opgave van gewaande grootheid, toegang verkreegen ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogenden, en dezelven eene Bende van zijne Montenegrijnen aangebooden, in gevalle de Republiek, tegen Zijne Keizerlijke Majefteit, dezelve mogt jioodig hebben. Volgens 't heerfchend zwak onzer Natie, Jt welk haar aan grootfpreekende uitianders dikmaals on« bezonnen doet geloof liaan, waren, ginds en elders, zom» migen door hem opgeligt, voor aanzienlijke fommen, in den waan van met een weezenlijken P-rins te doen te hebben,' Bijster vreemd klonk, diensvolgens, veelen in de ooren, bet gerugt, welk zich, in de maand April, verfpreidde, dat de onderftelde Prins, om fchulden, in hegtenisfe was genomen. Zo hoog, intusfchen, lag nog den gewaanden Vorst bet hart, dat hij zich verftoutte, uit zijnen kerker, kennis te geeven aan Hunne Hoog Mogenden van den gewaanden hoon, hem aangedaan, en daar nevens., fchaamteloos, te vraagen, of hij nu, voor zijnen betoonden ijver en aangewende kosten, ten behoeve der Republiek, eenige vergoeding hadde te verwagten? In zijnen Brief noemde hij Siich zei ven den Vriend der Republiek, den Bondgenoot van Holland, Nog hooger klom de verwondering der zulken, die, aan 's Vreemdelings voorgeeven, meer of min, het oor geleend hadden, toen zij vernamen, dat, op den zestienden Maij, zijne opfluiting in Crimineele begtenis was veranderd, Men hadt, naamelijk, ontdekt, dat de eigenlijke naam van den gewaanden Prins van Albanië stephano zaivnowich, en hij een medepligtige was van eenige perfoonen, die, geruitmen tijd geleeden, de Burgers chomel en jordan, Kooplieden te Amfterdam, voor eene aanzienlijke fomme, had. den opgeligt. Zijner misdaad bewust, en om het lot te «ntgaan, welk hem dreigde, floeg hij, in zijnen kerker, ia den nacht, naa den zesëntwintigften Maij, geweldige handen aan zich zeiven. Veel gerugts verwekkende was een ander voorval ter deeser Stede. Het was eene ftaatelijke bijeenkomst, van negenenzeventig Regenten, uit onderfcheidene Gewesten en Sttdeiip in Augustus gehouden, ter raadpleeginge over de beG 4 1*8*  'io4 AMSTELDAM. lansen d*s Vaderlands. Uit den fchoot deezer Vergadering» wierdt, zedert, gebooren, een Gefchrift, welk naderhand zeer vee! gerugts verwekte, onder den naam van Acte van onderlinge Fe.bintenisfe tujchen Vaderlandlievende Regenter. , ter handhaavivge der Republikeinfcke Conftitutie. De onderwerpen, in deeze zamerikomst verhandeld, en ter hand haavinge van welke de Leden zich onderling verbonden Wa7;;',De/er"ietigi"S Va" aile voi^kte Ariflokratie! " ,a f ,°, Familieregeering; J- het bepaaien van eene " hi!? ï ^lksregeeringe, ™™ ^ invoering van eene „ billijke Volksverregenwoordiginge; - de bandhaaving van „ het Stadhouderfchap, overeenkomlïig met de Regeerings„ gefteldheid deezer Landen; -.en, eindelijk, de handhaa" Hervormden Godsdienst, behoudens eene „ billijke Vrijheid van openbaare Godsdieustoefeninge voor „ andere Gezintheden," e Bekend is het lot, aan-de twee Gelderfche Steden, Hat. tem en Elburg, wedervaren. Overheid zo wel als Burger nam deel ter verijdelinge der maatregelen, door oranje met zijnen aanhang beraamd. Het gedrag der Gelderfche Staaten en van zijne Hoogheid, om deeze Steden, door dwang van den gewapenden arm, tot hunne maatregels over te haaien, afkeurende, was de Vroedfchap van oordeel, en deedt als een Raadsbefluit, ter Vergaderinge van Holland inbrengen, dat aan den Kapitein Generaal moest worden afgevraagd «ene klaare en rondborfiige opgave van deszelfs perfoneele -denkwijze over de geweldige maatregelen, door de Gelderfche Staaten, tegen de Steden Hattem en Elburg genomen,, en voorts, aan gemelde Staaten, te kennen gegeeven het ongenoegen van Holland, over het gebruik maaken van Troepen van den Staat, tot bedwang van Burger-Regeeringen en Burgerijen; met vermaaning om van zodanige gewelddaad.ge middelen af re zien, midsgaders de aanbieding van de bemiddeling deezer Provincie, tot het bijleggen der openftaande gefohillen: alles onder bedreiging van het aan. wenden van kragtdaadige middelen, in gevalle van weigeringe, ter handhaavinge van de Unie en van de regten van 's Lands Ingezetenen. 0 Ga-  AMSTELDAM. ios Gemoedigd door dusdanig eene denkwijze van den Agtbaaren Raad, hoewel het bovenftaande Befluit nog niet algemeen rugtbaar was, vondt zich een goed aantal Burgers, Leden des Genootfchaps van Wapenhandel , opgews-kt ert gedrongen, om, aan de benarde Steden, hunnen bijiland te betoenen. In volle waperrusting namen ze de reize aan na Gelderland, om aldus kragtdaadig te onderfchraagen de hulp en onderftand, zo in geld als krijgsnoodwendigheden, derwaarts afgefcheept. Geene baate deedt alle deeze hulpbia. ding. Hattem en Elburg wierden, door Krijgsgeweld, beHiagtigd, en van de meeste Ingezetenen verlaaten. Veeleu van dezelve vloogen in de armen van het weldaadig Amfier dam. Eene geldverzameling, ter voorzieninge in hunne meest dringende behoeften, leide den grond tot een Vaderlandsch Fonds, met welks oprichting en befluuring zich eenige aanzienlijke Ingezetenen belastten, en 't welk, zo ajs het Programma luidde, dienen moest, ,, het zij tot aa'n„ moediginge van den onontbeerlijken Burgerwapenhandel; „ het zij ter fchaêvergoedinge van zulke braave Leden der „ Maatfchappije, die, in de kragtdaadige bevordering van „ de voornaamfte en gewigtigfte belangen des Nederland„ fchen Volks, zo in hunne perfoonen, als vrouwen ea „ kinderen, ongelukkig, vervolgd of benadeeld mogten wor„ den; het zij tot bevorderinge van zulke middelen, als „ noodig zouden geoordeeld worden, tot weeringe van alle „ foorten van overheerfchinge en geweld." Onder dit alles hadden zich eenige Gelastigden van den Burger-Krijgsraad vervoegd bij Hun Edele Groot Agtbaarheden, om dezelven onder het oog te brengen, het gevaar, welk, onder de vrijheid, die men zich, in Gelderland, veroorloofde, de Provincie Holland, en, veelligt, ook onze Stad, boven het hoofd hing, 't en zij men, daar tegen, bij tijds op zijne hoede ware,- Geen ander gevolg, nogthans, hadt deeze Bezending, dan een Befluit, om de Schutterij, 20 wel bij dag als bij nacht, Wagt te doen houden; als mede, het benoemen van Kolonellen en vijf K^piteinen, om op de noodige middelen, ter beveiliginge der Stad, te raadpleegea. G $ Hads  ï door den Sekretaris van den Krijgsraad, H 5 voor-  " 123 AMSTELDAM. voorleezen, een Declaratoir, waar bij de gemelde Burgers „ als hebbende het vertrouwen der braave Burgerije geheel „ en al verlooren, verklaard wierden als vervallen van hun„ ne posten als Burgemeesters deezer Stad, en in die hoe- danigheid niet meer te zullen erkend worden." Terwijl nu het Burgemeesterlijk bewind alleen op de fchonderen van hooft rustte, was men fpoedig bedagt, de opengevallene plaatzen te vervullen, met de zulken, wier denkwijze meer in den thans heerfchenden fmaak viel. Eenige Afgevaardigden, ten Stadhuize verfcheenen, leverden een uitvoerig Adres over, in welks flot vier Burgers wierden voorgedraagen, met verzoek, dat uit dezelve eene verkiezing mogt gedaan worden. Tot verdriet der onverduldig wagten* de Burgerije, verliepen 'er nog vijf dagen, eer haare wensch vervuld wierdt. Toen verkoos de Agtbaare Raad tot Burgemeesters Mr. willem backer en Mr. joan geelvikck. Met veel ftaatelijkhe:ds aanvaarden deeze Burgers hun be. wind. Niet minder dan de afgezette Burgemeesters, was Mr. willem backer, Hoofdfchout der Stad, een voorwerp van den haat des thans bovendrijvenden Aanhangs geworden. Men rustte dan niet, voor en aleer ook deeze uit het bewind gezet was. Gaarne zou de Raad gezien hebben , dat de Hoofdfchout hadde kunnen befluiten, zijnen post neder te leggen. Doch de poogingen , daar toe aangewend, waren nutteloos. Den weg der Afzettinge floeg men dan ook ten zijnen opzigte in, en droeg, terftond, de opengevallene plaats op, bij voorraad, aan corneus van der hoop Gijs. hertsz, welke, op dit pas, de waardigheid van Voorzittend* Schepen bekleedde. Geduurende dit alles was de toeftand der gedreigde Stad Utrecht het heerfchend onderwerp der gefprekken. Uit de gewoone bijeenkomften wierden dezelve overgebragt in de Raadzaale, en hier, eerlang, het befluit genomen, om, uit elke Kompagnie der gewoone Schutterije, zes man te ligten, en dezelve, onder de noodige Bevelhebbers, allen ten ge» tale van zeshonderd man, na de benaauwde Stad te doen uittrekken, Elk Schutter zou een weekgeld genieten van zes  AMSTELDAM. M3 zes Guldens en vijf ftuivers, en de gehuwde, daarenboven, voor zijn huisgezin, weeklijks, drie Guldens. Spoedig was de beraamde Manfchap voltallig. Op den zeventienden Jullj vertrok dezelve, in vijftien Schuiten, na het Slicht. Deeden wij, boven, verflag van eene Vergaderinge van Vaderlandfche Regenten, in de maand Augustus des jongstvoorgaanden jaars, in deeze Stad, gehouden, nu vondt men geraaden , op den zesden dag der zelfde maand des tegenwoordigen jaars, zulk eene bijeenkomst te hervatten. Nog talrijker dan de voorgaande was deeze; 'er verfcheenen op dezelve verfcheiden aanzienlijke Staatsleden, uit verfchillende Gewesten der Republiek. Men kwam, egter, tot geen vast befluit; of, indien 'er iets beflooten wierdt, bleef de uitvoering agter, door de niet lang daar op gevolgde gebeurtenis. 's Daags te vooren. op den vijfden Augusten, hadt men hier een pragtigen Maaltijd gehouden, in de Herberg de Zwaan , op den Nieuwendijk, ter gedagtenisfe van de overwinninge, zes jaaren geleeden, door den Schout bij Nacht zoutman, op Doggersbank, op de Engelfchen bevogten. Behalven verfcheiden aanzienlijke Kooplieden en Bevelhebbers der Schutterije, lieten zich, op het (hatelijk Gedenkmaal, vinden, de Burgers Jr. r. j. van der kapellen tot Rij feit i Jr. pallakd tot Zuithem, Drost van Ts. felmuiden; Jr. van lynden tot den Q.'denaller; Jr kaarsolte tot den Doorn, Mr. rhynvis fiüth, Burgemeester van Zwolle, en verfcheiden andere Afgevaardigden tot de boven gemelde Vergaderinge. Slaande op de plcgtige gelegenheid, en in den finaak des tijds, waren de fieraaden van de Tafel. Op 't midden van dezelve pronkte een Stuk, draagende een aantal Zinnebeelden. De Middengroep was een Pyramide; aan de eene zijde van het Voetftuk zag men den Zeeflag, aan de andere de vlugt der Engelfchen; ginds en elders Zegetekens, met gepaste opfchriften. Aan eene KoJom, rustende op het Voetfluk, hingen de beeltenisfen van den Admiraal micht-l de ruiter , als mede die der broederen jan en cornelis de witt , als hebbende den Admiraal, in de hachelijklïe gevegten, verzeid, en eindelijk dar van  Ï24 AMSTELDAM. van den Vice- Admiraal zoutman. Een Leeuw, houdende eene Scheepskroon, nevens eenige Faambeelden, den roem der Overwinninge uitblaazende, dekte de Kolom. Aan de rechterzijde deezer Kolom hingen het oude en tegenwoordige Wapen, van Amfterdam, die, door Geniën, met Lauwerkranzen gekroond wierden. Aan de zijde deezer Kolom wierden de vier Elementen, in Saxisch Porcelein, verbeeld. Het Slukftuk was eene Groep, beftaande uit de beelden Roem, Gcdagtenis en Behouding; zinfpeelende op de gebeurtenis, van welke, in het Opfchrift, aan den Pilaar, gewag gemaakt wierdt. Aan de (linkerzijde zag men eene Kolom, aan welke de Wapens van Amfterdam gekroond wierden, voorts de vier Waerelddeelen in Saxisch Porcelein. Het (linker Sluitftuk was eene Groep, in welke de Vrijheid wierdt vertoond, doorjherculus befcherrad. Ter zijde was afgebeeld de Liefde tot het Vaderland. Overeenkomlïig met de thans heerfchende denkwijze, waren de Drinkleuzen, welke, onder den Maaltijd, gegeeven wierden. Zij waren de volgende: r. Hun Edele Groot Mogende; dat derzelver poogingen, tot Triomf der groote Volkszaake, nadruklijker en leevendiger, werkzaam zijn mogten, dan dezelve tot heden zijn geweest. s. De braave Staatsleden van andere Provinciën. 3. De Regeering van Amfterdam. 4. De Admiraal zoutman, en de Helden van Deggerstank. 5. De ondergang der tweeledige Tirannij, naamelijk die der Een- en die der affchuwelijke Veelhoofdige; de Triomf der Vrijheid; en de Goelijke Zegen over de poogingen der doorluchtige Volksvrienden. 6. De gewapende braave Burgerarm, door geheel Nederland. 7. Onze Brabantfche Vrijheidsbroederen, die Oas, volgens echte berigten, bij aile gelegenheden, ten goede indagtig zijn. Onderfcheiden van de reeds gemelde, was eene bijeenkomst, insgelijks in de maand Augustus, te Amfterdam gehort-  AMSTELDAM. 125 houden. Zij vergaderde, in de Groote Zaal der BurgerSociëteit, in de Herberg de Stad Lions, en beftondt uit de Afgevaardigden van ruim honderd Departementen, van Schutterijen, Gilden, Gekonititueerden, Genootfchappen, Sociëteiten en Gezelfchappen, gezamentlijk uitmaakende meer dan tweehonderd Leden, meest, zo niet geheel, uit de Provincie Holland bij een geroepen. Veel ophefs maakte men van de zaaken, hier verhandeld; zij waren: i. De invloed des Volks op de Regeering; 2. De Vrijheid van de Drukperze; 3. De invoering van eene vaste Landmilitie; 4. De Medewerking der ongewapende met de gewapende Burgerije. Doch, 't geen bovenal de algemeene aandagt welke, en van dezelve veel goeds deedt belooven, was de verkiezing, uit een Lijst van veertig Vaderlandfche Medeburgers, van vijfentwintig Nationaale Gekonjlitueerden, tot de zaak der onderhandelingen te Parijs. . Frankrijk, naamelijk, wierdt thans aangezien en geëerbiedigd als de Befchermgod, van welken men verlosfing en hulp verwagtte, tegen de Pruislifche magt, van welker zekere aannaderinge men, meer en meer, begon te fpreeken, zints de veel gerugtsmaakende gebeurtenisfe, de verhinderde reize van Haare Koninklijke Hoogheid, Mevrouwe de Gemaalinne van den Erffladhouder, van Nijmegen na 'sGraavenhage. Zeer gewigtige gevolgen hadt dit voorval op de Raadsbefluiten, welke, zedert, genomen wierden. Daar uit was, onder andere, ontdaan, het Befluit der Vroedfchap onzer Stad, om zijne Hoogheid willem den V te fchorzen in Hoogstdeszelfs hoedanigheid van Stadhouder en KapiteinGeneraal der ProvinGie van Holland, met inhouding van de Jaarwedden , en andere voordeden, aan die hooge waardigheden verknogt, en dezelve te doen dienen ten behoeve' der gewapende Genootfchappen. Vreemd mag het, indierdaad, fchijnen, 'dat, in den toeftand, in welken onze Stad zich thans be vondt, zommigert den moed bezaten, om, openlijk, daar tegen aan te druis» fchen. Dit, nogthans, gebeurde, op den dertienden Augustus. Acht Sloeproeiers van een Oorlogfchip, zich voorzien hebbende van eene Oranjevlag, nevens eene Kroon* wei-  *26* AMSTELDAM. welke de zelfde kleur voerde, trokken daar mede door een groot gedeelte der Stad. Doch gevorderd zijnde tot op de Vischmarkt, wierden ze ontmoet van eenen Ond«fehout met zommige Dienaars van het Geregt, ftraks gevat en gevanklijk onder het Stadhuis gebragt. Hemelhoog verhief de thans heerfchende menigte dit bedrijf. Men meende, daar in, te vinden een nieuw bewijs voor de wettigheid van den ftap, onlangs gedaan, in het af. zetten van den voorgaanden Hoofdfchout, en het aanftellen van den Burger, welke thans dien gewigtigen post bediende. Bij veelen wierdt, hierom, het ontwerp wederom leevende, reeds voor eenigen tijd, vooral in de Burger-Sociëteit, gé. cpperd. Men was, naamelijk, niet voldaan over den tegenwoordigen Schepensbank. Uitgezonderd van hogendorp van Hofwegen, tweeden Voorzittenden Schepen, verfchilden alle de overige Schepenen van de thans heerfchende denkwijze. Hogendorp, daarenboven, Kolonel der Schutterije, was veeU tijds afweezig, om elders buiten de Stad bet bevel te voeren. Hier uit ontflondt, bij veelen, een vermoeden, of, in zulk eene gefteldheid van zaaken, eene onpartijdigeRegtsoeffening konde verwagt worden. Gelijk het gemeenlijk gaat, veranderde het vermoeden, bij de driftigite ij veraars * in zekerheid. Dit bragt zommigen op den inval, om, zo als zij het noemden, ook den Schepensbank te zuiveren, eenige Leden af te zetten, en andere, die meer in hunnen finaak vielen, met dien volwign'gen post te bekleeden. Doch men konde het, omtrent de wijze, niet eens worden, Eenigen wilden deeze, geenen wederom andere, doch niemand allen gezamentlijk van hunne posten verlaaten hebben, Deeze tweefpalt was oorzaak- dat men tot geen vast befluit kwam. Onder dit alles was 'er, ten Stadhuize, eene zaak gaande, die uit dea aart der tegenwoordige tijden onmiddelijk voortvloeide , en befchouwd wierdt als een noodzaaklijb werk, zonder 't welk de begeerde Hertelling geene plaats bebben, immers geenen vasten ftand konde houden. Ik beb het oog op een nieuw Regeerings-Reglement, naar't welk, voortaan, bet Stadsbewind zou worden ingerigt. In Hol-  AMSTELDAM. , jm Holland hadt de Stad Haarlem daar van het eerfte voorbeeld gegeeven, en het ontwerp in zo verre tot ftand gebragt, dat het, weinige dagen vóór de Omwenteling, daadelijk ia kragt gefteld wierdt. Te luisterrijk en fireelende voor de Vrijheid, dagt men in onze Stad, was zulk een bedrijf, dart dat het elders geene navolgers zonde hebben. Yverig floeg de Vroedfchap de handen aan het wetk, beraamde een Plan, en bragt het, wel haast, in zulk eene orde en volkomenheid, dat 'er Gemagtigden, uit den Krijgsraad en uit de Gekonititueerden, benoemd wierden, om, op gezette dagen, het groote Ontwerp te overzien, te befchaaven, af te neemen en bij te voegen, en 't geheel in zulk eene orde en gedaante te brengen, dat het, als een uitftaande Reglement van bewind, ten algemeenen gebruike konde worden ingevoerd. Doch, 't geen, kort daar naa, voorviel, verfchafte ander werk aan de Vroedfchap, en deedt dit, nevens verfcheiden andere Ontwerpen, in rook verdwijnen. Al zints geruimen tijd hadt het gerugt geloopen, wegens de aannadering van Pruisfifche Troepen, om, aan haare Koninklijke Hoogheid, de verzogte, doch telkens geweigerde Voldoening, te bezorgen, voor den hoon, welken Hoogstdezelve meende geleeden te hebben, in 't verhinderen haarer reize na 'sGraavenge. Doch dit gerugt vondt, bij aanhoudenheid, bij de menigte, even weinig geloof, als men, daarentegen, zich vleide met de zekere verwagting van Franfche hulptroepen, welke men elkander diets maakte bij Civet te zijn gelegerd. Bijkans ongelooflijk, voor de zulke, die de dingen niet eenigzins van nabij gezien hebben, zijn de wederftreevingen der dugtigfte bewijzen, en, aan de andere zijde, de verzekeringen op zeer losfe gronden, te deezer gelegenheid aan weerkanten gedaan. Nogthans raakten zommigen aan 't wankelen, zedert het inleveren vau eene» Nota, door den Pruisfifchen Gezant, op Zondag, den negenden September, en de befluiten, ter Staatsvergaderinge, daar op genomen. In onze Stad, hoedanig ook zommigen, uitwendig, zich aanftelden , werkten de Staatsbemoeijingen zo kragtdaadig, dat men ijverig de hand floeg aan middelen «er verdeediginge, alzo men geeuzins twijfelde, in gevalle de  "«8 AMSTELDAM. de Krijgsmagt van zijne Pruisfifche Majefteit iet vijandigs ta den zin hadde, of Amfterdam zou gewisfelijk aanftoot lij. den. Behalven eene verfterking van Manfchap, na Muiden gezonden, wierden de Voorposten, bij üiemerdam, het Weesper-Tolhek, den Duivendregtfchen Brug, te Ouderkerk aan den Amftel, Amftelveen en op Halfwegen Haarlem en Amfterdam, verfterkt en roet Batterijen voorzien, ten einde om een geweldigen aanval, en dus den toegang tot de Stad, af te weeren. Intusfchen fcheenen zommigen, in 'sHage, meer vertrouwen te ftellen op de veiligheid van Amfterdam, dan van eenige andere Stad in Holland. Uit de ' raadpleegingen , aldaar gehouden, moeten wij zulks afleiden. Op Saterdag, den vijftienden September, was het Vergadering der Staaten van Holland en Westfriesland. Van wegen onze Stad verfeheen in dezelve de Burgemeester grelvinck, nevens de Penfionarisfen van BEReKEL*en van dér goes. Uit naame hunner Lastgeeveren deeden deeze den voorflag,, aangezien de Staatsvergadering, in 'sffage, niet meer veilig Ikonde gehouden worden, om • dezelve na Amfterdam te verleggen, en aldaar te raadpleegen op de middelen, welke ten meesten algemeenen nutte konden dienen. De Ridderfchap en eenige Steden verzetteden zich daar tegen; doch de Meerderheid bewilligde in den voorflag. Terftond naa het fcheiden der Vergaderinge vertrokken geelvinck en van berckel, ver. zeld van den Dordrechtfchen Penfionaris de gyzelaax , na Amfterdam; blijvende van der goes alleen in 's Bage. Straks naa hunne aankomst, nog dien zelfden avond, beierden de gemelde Afgevaardigden Vergadering der Vroedfchap; Een Brief, dienende ter uitnodiginge der Staatsleden na Amjlerdam, door dezelve opgefteld, wierdt, nog den volgen,den nacht, na 's.Hage verzonden, en, 'sanderendaags, in eene bukengewoone Staatsvergaderinge, geleezen. , In afwagting der naderende komfte van Hun Edele Groot Mogenden, was men, intusfchen, in onze Stad, ijverig bezig om de Raadkamer, op het Stadhuis, daar toe in gereed, heid te brengen. De onderfcheidene zitplaatzen waren reeds beftemd. De Afgevaardigden «van- Amjtetdam zonden zitten voor  AMSTELDAM. Hó voor den toegemetzelden Schoor/teen, aan hunne regterzijde de Zuidhollandfche» aan de (linkerzijde de Noordhollandfche Burgers, en, tegen over die van onze Stad, de Ridderfchap. Wel haast verfpreidde zich het gerugt der ongewoöne zamenkomfte, en lokte, 'sMaandags, eene groote menigte na den Dam; die nu, voor het Stadhuis, met eenige Stukken Gefchut voorzien, en met eene vermeerdering van Manfchap, uit de Schutterijs, bezet wierdt. Gering, egter, was het getal der Staatsleden, welke hier verfcheenen. Van hier dat men, aan de bijeenkomst, niet den naam van Staatsvergadiringe, maar dien van Conferentie gaf. De Generaal van RYssel, Bevelhebber van het Hollandfche en Stichtfche Cordon, van het voorneemen verwittigd, en van Naarden herwaarts gekoomen, verfcheen in deeze zamenkomst, om met de Leden te raadpleegen, over 't geen hem thans te doen flondt. Naa lang beraad, viel, eindelijk, het beflnit^ om de Vesting, tegen de Pruisfifche magt, te verdeedigen.' D« bijzondere befcherming, in welke de Generaal, door Hun Edele Groot Mogende, in 'sHage, was genomen, wierdt thans herhaald en met nieuwen nadruk toegezeid. Ia de «elfde Vergadering (tonden binnen twee Advokaaten, de een Sekretaris van de algemeene Vergaderinge der Genootfchappen, de andere, als Afgevaardigde der Amflerdamfche Gekonititueerden. De bij een gekoomene Leden begroetten zij met den tijtel van Edele Groot Mogende Heeren, en erkenden aldus dezelve als uitmaakende eene wettige Staatsverga. deringi Naa den hoogen nood des Lands, in hartroerende bewoordingen,^e hebben voorgedraagen, baden zij de Vergadering, bij al wat heilig was, „ zij zoude tog bet ba„ (tuur van 'sLands zaaken op zich neemen, het Land, en, » bijzonderlijk deeze Stad , als het eenig over gebleeven „ Bolwerk, befchermen; betuigende voorts, in naam hunner i, Lastgeeveren, de Vergadering, welke thans in 's Hage „ wierdt gehouden, niet voor wettig te erkennen, en, ge„ volglijk, ook niet de befluiten, daar in vastgelleid, maar „ veel eer dezelve aan te zien als door dwang genomen; „ beloovende, voorts, de tegenwoordige bijeenkomst en ,„ Regeering, tot den laatiten droppel bloeds, te zullen bel. deel I. 1 MaA  AMSTELDAM. „ pen befchermen en onderfteur.en, terwijl zij de Befluiten, „ hier te neemen, alleen voor wettig houden, en de Leden „ deezer Vergaderinge alleen erkennen zouden als wettige i,- Vertegenwoordigers van een vrij Volk, en als den eeni„ gen 'Souverein." Zij voegden 'er nevens „ dat men moest „ voortgaan met zich te verdeedigen; dat men, met de „ Burgermagt en het Krijgsvolk, welke men reeds bij de hand hadt, geholpen en onderfteund van de Franfche Le„ germagt, welke men, eerstdaags, te gemoete zag, den „ Pruisfifchen Vijand ligtelijk zou kunnen te keer gaan." Wijders gaven de twee Afgevaardigden in bedenking, „ of j, men, om de tegenpartij, binnen de Stad, in bedwang te „ houden, niet, op Maanden voet, eene Afkondiging be,, hoorde te doen, volgens welke allen, die Oranje boven „ zouden roepen, of met Oranjetekens verfierd in het open» 9, baar verfchijnen, op heeter daad, zonder forme van Pro„ ces, met den dood zouden geftraft worden." Het antwoord, op deeze Aanfpraak, behelsde, hoofdzaakelijk „ dat „ de omftandigheden, in welke zich verfcheiden Leden van „ de Afgevaardigden-der aanweezig zijnde Steden bevonden, j, de gezamentlijke Leden der Vergaderinge hadden doen befluiten, aan de twee boven gemelde Afgevaardigden, ,, van deeze omftandigheden kennis te geeven, en voorts „ dezelve onder 't oog te «brengen de onmogelijkheid, zon,, der naderen last hunner Principaalen, om iets te beflui- ten; doch dat men evenwel zoude tragten, deezen nade- ren last te bekoomen, en, intusfchen, voortgaan met he,t „ houden van onderlinge Conferentien" De Burgers van onze Stad voegden 'er neven , ,, dat de Agtbaare Raad ge„ reed was, en bleef, om alles in 't werk te Hellen, tot „ bewaaringe, beveiliginge en befcherminge van deeze Stad „ en derzelver getrouwe Burgerije.'' Terwijl de Vergadering der Staatsleden in de Raadzaale zat, kwam de Vroedfchap bij een in Burgemeesterskamer» Om zich van hunnen raad te dienen, hadt men dienftig geoordeeld, van berckel en visscher, Penfionarisfen der Stad, insgelijks te befchrijven. Doch zij verlieten■, eerlang, naa eenige woordenwisfeling, de Vergadering, dewijl Mr. mat- thys  AMSTELDAM. *«I thys straalman, Oud - Schepen en Raad, weigerde, zijne Item te geeven, zo lang de Penfionarisfen tegenwoordig wa,jen, om reden dat hij dezelve, tot zitting in de Vroedfchap, niet geregtigd oordeelde. Eene bijstere ontfleltenis heerschte, onder dit alles, door de geheele Stad, na de gantsch onverwagte tijding, op Zondag, den zestienden September, wegens het verlaaten der Stad Utrecht, door den Rhijngraaf van salm. De fchrik en vervaardheid nam toe, op het zien aankoomen, in den namiddag van dien Zondag, en op eenige volgende dagen, van eene menigte Vlugtelingen, uit het- Sticht, en van elders, met hunne beste tilbaare have. Handen vol Werks hadt nu de Vroedfchap, welke dagelijks, en zomtijds meer dan eens,'vergaderde, en waren de overleggingen, onder andere, voornaamelijk, daar toe ingerigt, om de inwendige rust en veiligheid te handhaaven. Van twee kanten ontflondt nu eene gegronde vreeze voor opfchuddingen. Aan de eene zijde was men bedugt, dat de bewooners der Eilanden, Kattenburg, IVittenburg en Oostenburg, en anderen, welke even eens gezind waren, door den tegenwoordigen ftaat der zaaken gemoedigd, het hoofd zouden opfteeken, en iet gewelddaadigs aanvangen. Aan den anderen kant Voedde men een niet minder gegronden angst, dat veelen der zulken onder de Gemeente, welke der thans heerfchende denkwijze waren toegedaan, ziende haare uitzigten, op herftel van zaaken, te leur loooen, tot misnoegen en woede zouden overilaan. Bij deeze twee redenen, tot vreeze voor rustverlloo. ringe, kwam nog eene derde; zij ontftondt uit de groote menigte van Vreemdelingen, van allerleien rang, en onder deeze veelen van de laagfte klasfe, die in het*Burgerleger of elders gediend hadden, en nu, van hulpe, toevlugt en den noodigen lijftogt ontbloot, in onze Stad eene fchuilplaats kwamen zoeken. Van twee middelen bediende men zich, om de rust te handhaaven, en de gemoederen van dus verfchillende gezintheden in bedwang te houden. In zulke oorden, alwaar men voor gevaar meest bedugt was, vooral op Kattenburg, yerfterkte men de Burgerwagten, ea zondt, daarenboven, I a van  133 AMSTELDAM. van uur tot uur, Ronden door de gantfche Stad. Verfcheiden Wagtvrijen en Uitkoopers, uit aanmerking van gebrek aan manfchap, en de drukte der wagtdoende Burgerije, ontzagen niet, • zich mede hier toe te verledigen. Het ander middel, hoewel zwakker in zijnen aart, doch *t geerr, evenwel, eene goede uitwerking deedt, was, het opwinden en verfterken der gemoederen, door dezelve te ftreelen met de naderende komst der Franfche Krijgsmage, om de Pruisfifche Troepen ten Lande uit, te drijven. Door deeze behoedmiddelen , hoewel, zelf naar 't oordeel der verftandigfien, tegen 't gevaar niet opgewasfen, wierdt, tot op den afloop van zaaken, midden onder den fchrik en angstwekkenden toefland, alle opfchuddlng geweerd en de algemeene rust ea veiligheid gehandhaafd. Wijd van een loopende waren, onder dit alles, de gezintheden der Burgers en Ingezeetenen der Stad, aangaande de zijde, welke men, ten opzigte der Troepen van Zijne Pruisfifche Majefteit, hadt te kiezen. Eenigen beweerden, men moest met den Hertog van brunswyk, die 't bevel over dezelve voerde, in onderhandeling treeden, en de best mogelijke voorwaarden tragten te bedingen, ©ra aldus te voorkoomen de verwoestingen en onnoemelijke fchaden, aan welke eene inagtige Koopftad, door een geweldigen aanval, zoude worden bloot gefteld. Anderen, daarentegen, riepen dat men thans moest vol houden, en den vijand afwagten, als kunnende dezelve, door den moed en de vereenigde magt der Gemeente, ligtelijk tot ftaan gebragt, en met fchande te rug gedreeven worden. Nimmer, misfchien, bevondt zich onze Stad in veeger toeftand, dan geduurende het tijdverloop , in 't welk de keuze, aangaande het te neemen befluit, ohbeflist bleef, Naa lang in 't midden te hebben gehangen, floeg, eindelijk, de fchaal over tot het befluit, om de Stad te verdeedigen. Ondanks de bedenkingen, voor bet tegengeftelde gevoelen, hier en daar geopperd, hadt, veelligt, tot den Raadllag, bij de Vroedfchap, daar omtrent genomen, niet weinig toegebragt, de woedende ijver van eenige Leden der Burger-Sociëteit, die, door hunnen invloed op de menigte,-ligtelijk, aanleiding zouden hebben kunt  AMSTELDAM. 133 kunnen geeven tot ongelegenheden, in gevalle de Raad, aan hunne denkwijze en gezintheid tegenftand hadde1 durven bieden. Zints dit oogenblik floeg men, meer en meer, da handen aan het werk, om de Stad in gedugten ftaat van tegenweer te brengen. Hoewel de Stad van een aanzienlijken voorraad van Gefchut en Krijgsbehoeften was voorzien, van wegen de menigte, egter, welke daar van, na de Buitenposten, was geyoerd., vreesde men, tot het bieden van een kloeken en hardnekkigen wederfland, daar aan gebrek te zullen hebben. "Van hier dat men de toevlugt nam tot de Admiraliteit, en derzelver Magazijnen deedt openen, om den verzamelden voorraad te verfterken. Veel viel hier over te doen , in eene Vergadering der Admiraliteitsieden , gehouden in den voormiddag van Zondag% den drieëntwintigften September, en eene andere, in den namiddag van dien zelfden dag. Van het gebeurde, in de beide zamenkomften, oordeelen wij een verflag niet ongepast, vermids hetzelve eene voornaame beweegreden was, om de Vroedfchap te doen veranderen van befluit, ten aanzien van de verdeediginge der Stad, en den grond leide tot eene onderhandeling met den Hertog van brunswvk, welke, zedert, ondernomen wierdt. De Edel Mogende Raaden, in den gemelden voormiddag vergaderd zijnde, deedt de Raad en Advokaat Fiskaal van der hoop aan dezelven eenen voorflag, die, vervolgens, goed gekeurd en in een befluit wierdt veranderd. De voordragt van gemelden Fiskaal kwam, hoofdzaakelijk, hierop Keder; „ Uit de flappen, die, van wegen de Regeeringe deezer Stad, gedaan wierden, door het Gefchut, Ammunitie en verder Oorlogstuig, van het Kollégie te vorderen, te eisfchen en weg te neemen, befloot hij, dat het gevaar van buiten fterk naderde, en dat alles ter verdeediginge wierdt toegeleid, hoewel de Raad ter Admiraliteit geheel onbewust was, zo wel van de kragt van dat gevaar, als van de middelen, die ter afwendinge gebruikt wierden. Dat, evenwel, dit Kollegie konde aangemerkt worden als een der voornaamfte Ingezetenen, daar het, in zijn Dok ea Magazijnen, zulke aanzienlijke panden, en van zulke eene I 3 ' uit-  134 AMSTELDAM. uitmuntende waarde bezat, en, uit hoofde dier aangelegenheid, wel hadt mogen verwagten, eenige kennis te hebben van den ftaat der zaaken. Dat hij Raad en Advokaat Fiskaal, daarenboven, in ervaring was gekoomen, dat de Kollegiën van Koophandel en de aauzienlijkfte Kantooren mede niet gehoord , en dat 'er Kooplieden waren , die gaarne hun belang zouden inbrengen , doch daar omtrent befchrootnd waren, uit vreeze voor perfoonlijke beleediginge van eenige opgezette menfchen, of van vreemde Gewapenden, in grooten getale herwaarts aangekoomen. Dat hij, vervolgens, in overweeging hadt genomen, aan den Raad voor te draagen, eene Commisfie te benoemen van eenfge Leden uit het midden van dat Kollegie, of van hem alleen, om aan Burgemeesters voor te draagen de voornoemde bedenkingen , het belang van het Kollegie , de zor» ge , welke het draagen, en de befcherraing, welke het aan den Koophandel moest verleenen, en daar nevens te kennen te geeven de verwondering van den Raad, dat aan denzelven niets wierdt medegedeeld van de termen van gevaar, en van de middelen ter verdeediginge; en tevens met nadruk xe verzoeken, dat de Maatfchappijen van Oosten Westindiën, de Beftuurders van den Levantfchen, Mus. kovifchen en Oosterfchen Handel, als mede de Confuls van vreemde Natiën wierden opgeroepen, om hunne belangen te kunnen inbrengen, en 't gevoelen der voornaamfte Kooplieden deezer Stad in te neemen." De Leden van den Raad, deezen voorflag in overweeging genomen hebbende, beflooten, den voorflag van den Raad en Advokaat Fiskaal goed te keuren; en vervolgens denzelven te verzoeken, den inhoud daar van aan Burgemeesteren voor te draagen, doch daar nevens te voegen, dat de afgifte van het Gefchut en verdere Krijgsbehoeften, door het Kollegie, ten behoeve van de Stad, door de Algemeene Staaten was afgekeurd, en Hun Edele Groot Mogende de Staaten van Holland en IVesifriesland bevel hadden gegeeven, om 't een en ander te rug te vraagen. Van des hoop, in gevolge diens Befluits, aan den Voorzittenden Burgemeester baojtEa, in gefcurifte, bepaaling van tijd en plaatze verzegt heb-  AMSTELDAM. 135 hebbende, om eene Commisfie, van wegen den Raad ter Admiraliteit, bij Burgemeesteren af te leggen, wierdt tegen één uure op het Stadhuis beftemd. Mij vondt aldaar, nevens den gemelden, den Burgemeester geelvinck: en de twee Penfionarisfen van berckel en visscher. Nog dien zelfden namiddag deedt van der hoop verflag van zijn we« dervaaren, hoofdzaakelijk behelzende, dat hij, naa voordragt der bedenkingen, boven vermeld, daar nevens hadt gevoegd , dat de Agtbaare Vroedfchap, de geopperde maatregels volgende, „ zoude beantwoorden aan de waare begin„ zelen van Regeeringe in deeze Republiek, medebrengende om in te neemen de bedenkingen en aanmerkingen van „ den Rijkdom der Stad, hetwelk zekerlijk is de Commer„ cie, en de Ingezetenen, welke denzelven drijven;" en dat voorts Burgemeesteren, deezen voordragt hebbende gehoord, hadden aangenomen, daar van kennis te geeven aan de Vroedfchap, en 'er over te zullen raadpleegen. In den avond van dien zelfden Zondag vergaderde de Vroedfchap, en ontving, naa het fcheiden van dezelve, van der hoop, van den Burgemeester geelvinck, een briefje, inhoudende dat de Raad, den voordragt van het Kollegie ter Admiraliteit in overweeging hebbende genomen, daar op hadt beflooten , 's anderendaags eene Commisfie te zenden aan den Hertog van brunswyr, en zich, intusfchen, vleide, dat 'er geene vijandlijkheden of nadere aantogt van Troepen zouden plaats hebben. Niet even eens wierdt dat befluit der Vroedfchap opgenomen. Bij een Declaratoir, onlangs uitgegeeven, hadt de Regeering verklaard, zonder medeweeten der Burgerije zich in geene onderhandeling te zullen inlaaten. Luidkeels versetteden zich hier om veele Leden, vooral der Burger-Sociëteit, tegen den genomen raadflag, als buiten hunne kennis gefchied. Eene korte wijl bragt zulks de Vroedfchap aan 't wankelen, ja, deedt dezelve geheel van befluit veranderen; 't welk, egter, wederom een anderen keer nam, in de namiddagsvergadering van Maandag den vierëntwintigften, in welke het ftuk van nieuws geopperd, en vastgefteld wierdt, het gevoelen van den Krijgsraad .in te neemen. i 4 Hier  Ï36" AMSTELDAM. Hier vervoegde zich de Hoofdofficier cornelis van der hoop Gijibertsz, ontvouwde aldaar breedvoerig den toeftand der Stad, drong het befluit der Vroedfchap ter onderhandeling ijverig aan, en verzogt daar'op het gevoelen der Leden. De meesten van deeze verklaarden zich voor eene Onderhandeling, mids 'er de Schutterij in bewilligde; die, kort daar op, insgelijks de toeftemming gaf, 't V/as nu inzonderheid te doen, de Gemagtigden te benoemen, ter voUoeringe van den gewigtigen last bij den Hertog van brunswyk. De keuze viel eindelijk op balthasar elias abbema en johan goll van Frankenstein, den eerften, Lid van het Defenfieweezen, en beiden Leden van den Raad; voorts, op gale isaac gales en jakob luden Hendrihz, den eerften Gelastigde van den Krijgsraad, den anderen van de Gekonftitueerden. Zij vertrokken op Diugsdag avond, en hadden, *sanderendaags, gehoor bij den Hertog, te Leimuiden, alwaar thans het Hoofdkwartier wierdt gehouden. Hun Last behelsde, hoofdzaaklijk, eene verontfchuldiging van de verhinderde reize van Haare Koninklijke Hoogheid, als gefchied om beltende redenen van noodzaaklijkheid; een verzoek om niets vijandlijks tegen Amfterdam ie onderneemen, en van dit alles kennis te willen geeven aaa zijne Pruisfifche Majefteit. Het antwoord hier op behelsde, voornaamelijk , eenen aandrang op de Regeering van Amfter. dam, om zich te fchikken naar het gevoelen der Staatsvergaderinge in 'sfiage, bij welke al het beflotene, zints geruimen tijd, voor nietig en kragteloos verklaard, en de Prins Ertitadhouder, in de uitoefening van deszelfs hooge waardigheden, volkomen was herfteld. Naa lang over en wederfprekens, verbonden zich de Afgevaardigden, zich beroepende op de bepaaldheid van hunnen Last om verder te kunnen gaan, aan den Raad voor te draagen, bij wijze van Satisfactie, aan Haare Koninklijke Hoogheid eene Misfive te zenden, in welke men z ch bereidvaardig toonde, voor zo veel in de verhinderde reize iet onbehoorlijks mogt hebben plaats gehad, daar voor eene gepaste voldoening te geeven, *iids men, van den anderen kant, afzag van alle vervolging der zoaanigen , welke in de bewuste zaak gemengd geweest  AMSTELDAM. 13? waren. Over deezen voorflag toonde de Hertog zijn genoegen, doch voegde 'er nevens zijnen wensch, dat de Afgevaardigden der Stad ten fpoedigfte na 'sHage mogten gezonden worden, tot het geeven van de gevraagde voldoeninge; zullende, ten dien einde, de ftflftand van wapenen, tusfchen den Hertog en de Stad geflooten, eenigen tijd verlengd worden. De Gelastigden, die bij den Hertog beleefd ontvangen, en meer dan eens ter maaltijd onthaald waren, keerden thans te rug na de Stad. In eene Vergadering der Vroedfchap, ftraks daar naa gehouden, nam men het befluit, overeenkomftig der affpraake met den Hertog van brunswyk, twee Gehstigden te zenden na 'sHage, om bij Haare Koninklijke Hoogheid een bezoek van pligtpleeginge af te leggen. De keuze viel op den Burgemeester nicolaas geelvinck en den Rsad matthys temminck. Zij vertrokken op Vrijdag na den middag, ten zelfden tijde als abbema en goll zich op weg begaven na het Dorp Lisje, om zich van nieuws bij den Hertog te vervoegen. Belde Bezendingen kwamen, eerlang, te rug, Antwoorden medebrengende, welke, voor Amflerdam, *t en zij men het hoofd in den fchoot leide, niet veel heils voorfpelden. Haare Koninklijke Hoogheid drong op de geëischte voldoening, en op de toe. treeding der Stad tot de reeds genomene bellaiten bij de overige Staatsleden. De Hertog, van zijnen kant, bleef bij de reeds meermaalen gedaane'- betuigingen van afhanklijkheid van de bevelen, hem gegeeven, of die hem vervolgens zouden worden toegezonden. Nog ééne pooging deedt de Vroedfchap, om den verderen optogt der Pruisfifche Troepen, die vast de Stad digter naderden, af te wenden. Doch, zo wel als de ; voorgaanden, deedt ook deeze geene baate. Op Zondag namiddag, den dertigften September, zondt de Hertog fchriftelijk berigt, dat hij den Wapenftilftand voor geëindigd hieldt, en verpligt was, zijnen Last, tegen de Stad, te volvoeren. Een diep geheim bleef, intusfchen, dit fchrijven, en 'sHertogen voorneemen, tot 's anderendaags, wanneer het „ in den vroegen morgen, ten vijf uure, aan Burgers en Ingezetenen wierdt aangekondigd, door een lchriktrekkend I 5 bai7  138 AMSTELDAM. balderen van grof gefchut. Vol angst, en onzeker aangaande de bedoeling en uitwerking, fprong elk van zijne Legerftede. Wel haast verfpreide zich het gerugt, dat alle de Voorposten der Stad, door de Pruisfifche Troepen, gelijkelijk waren aangevallen. Dit baarde vreeze en bekommering, die, bij veelen, fchier tot wanhoop klom, zints men vernomen hadt, dat eenige Pruisfifche manfchap, van Aalsmeer , over 't Haarlemmermeir geftoken, te Osdorp geland, en voorts meester was geworden van den Post bij Halfwegen Haarlem en Amfterdam. Het fchieten duurde tot 'svoormiddags' ten negen uure, toen men ontwaar wierdt, dat, ondanks den kloeken tegenftand der Amfterdamfche Burgers, alle de Voorposten reeds in de Pruisfifche magt waren. Verlegenheid, wanhoop, woede, eene zekere maate van blijdfchap, zodanig waren de aandoeningen , welke, naar ieders gezintheid en denkwijze, de gemoederen, onder en naa het gevegt, in beweeging hielden. Gelukkig bleef de Stad inwendig zonder opfchudding; niet weinig hielp daar toe, het uitzenden van geduurige Ronden door de gantfcbe Stad. Onder de benaauwende vreeze van Burgers en Ingezetenen , voor het aanltaande lot, welk hun zeiven en der gantfche Stad boven 't hoofd hing, liep de gedugte Maandag ten avond. Intusfchen wareii nogmaals drie Gelastigden na 's Hage gezonden, om, op zekere voorwaarden, in onderhandeling te treeden, en te beproeven, of het gefchil konde worden bijgeleid. De Artikelen, welke zij moesten voordraagen, en over welke zij, met Afgevaardigden van Kun Ed. Gr. Mogende, vervolgens handelden, waren, hoofdzaaklijk: Een behoorlijke invloed des volks; het behouden der Schutterije van haare Wapenen, en der Regeeringe en Amptenaaren van hunne waardigheden en posten; bevrijding der Stad voor Bezetting en Inkwartiering; en het niet afkondigen der Publikatie wegens het draagen van Oranjeverfierfelen, Het befcheid, welk de Afgevaardigden te rug bragten, was niet zeer voordeelig. De Vroedfchap leidde 'er uit af, dat haar geene andere keuze wierdt gelaaten, dan te buigen, of de Stad bloot te ftel-  AMSTELDAM. ftellen aan het onrniddelijk onberekenbaar geweld der Pruisfifche Legermagt, welke men moest verwagten, in gevalle van meerderen tegenftand, fpoedig, als een verklaarden vijand, binnen de wallen te zullen zien verfchijnen. Dit alles bewoog de Vroedfchap, dewijl alle verdere te* genftand geene andere dan zeer verderflijke uitwerkfels kon voortbrengen, toe te geeven, en zich te gedraagen naar de befluiten, reeds in de voorgaande week, ter Staatsvergaderinge genomen. Nogthans ging men niet over tot het doen van deezen ftap, zonder alvoorens de Burgerij, op den derden O&o'oer, in de Kerken te hebben opgeroepen, om te verneemen, of dezelve genegen ware om af te zien van de gemelde Artikelen, en alzo te berusten in de voorwaarden, welke men van de Stad geè'ischt hadt. Uit vreeze gaven veelen de toeftemming. Doch anderen bleeven even onverzettelyk. Men riep nog al, om het uiterfte te waagen. Zelf vondt men er, die, even als voorheen, het middel van doorfteeken van Dyken en Dammen wilden te baate neemen, en alzo de groote Overftrooming in 't werk ftellen over de Landen, van welke een goed gedeelte, rondom de Stad, door binnenlandfche Overftrooming, reeds onder water was gezet. In deezen tweefpalt der gemoederen voegde zich de Regeering bij de eerstgenoemden, als zijnde dezelve, haars oordeels, best beraaden voor het algemeene welzijn. Om evenwel niet onverhoeds dien ftap te doen, en zonder eenig medeweeten der Burgerije, wierdt, nog in den avond van den derden Oétober, eene Afkondiging gedaan, en vervolgens, onder den naam van Declaratoir, in verfcheiden oorden der Stad aangeplakt. Te merkwaardig is dit Gefchrift, dan dat wij diens inhoud* hier niet zouden mededeelen. Van woord tot woord luidde het aldus: „ Burgemeesteren en Raaden der Stad Amfterdam, vin. den zich verplicht aan de goede Burgerije te declareeren, dat zij altijd volgens hun geweeten ten meesten nutte van bet lieve Vaderland, in 't algemeen, en van deeze Stad en Burgerij in 't bijzonder, hebben getracht te handelen, en dat als nog, in de tegenswoordige omftandigheden, het welzijn van de Stad en derzelver Ingezetenen bij hen zwaarder weegt  Ho AMSTELDAM. weegt dan hun e derzelver afkondiging en aanplakking, tot nog toe, volftandig tegengehouden. Intusfchen verfpreidde zich, op den bovengemelden dag, een gerugt door de Stad, dat, ondanks het verbod daar tegen , de aanplakking der bedoelde Publikatien met 'er daad gefchied was op 'sLands Werf, waar van het Werkvolk, dikmaals, doorflaande blijken hadt vertoond van genegenheid voor 't Huis van Oranje. Zo veel geloofs vondt dit gerugt, dat Burgemeesters en Raaden dienftig oordeelden, uit hoofde der heillooze gevolgen, welke, uit zulk een bedrijf, zouden kunnen ontftaan, aan de  142 AMSTELDAM. de Edel Mogende! Raaden ter Admiraliteit fchriftelijk te verzoeken, aangaande de gemelde aanplakking, de noodige narigten in te neemen, de geenen, welke daar in de hand hadden gehad , tot hunnen pligt te brengen, en voorts naauwkeurige zorge te draagen, dat de aangeplakte Stukken, met alles, 't geen tot oneenigheden aanleiding zoude kunnen geeven, dadelijk wierden weggenomen. Geen ander antwoord volgde, in 't eerst, op dit fchrijven, dan een verzoek, uat de Perfoonen, welke aan Hun Ed. Gr. Agtbaarheden het gemelde gerugt hadden aangebragt, mogten genoemd worden. Doch in den namiddag lieten Hun Ed. Mo. gende weeten, dat, op gevorderd en ingekoomen berigt van verfcheiden Bevelhebbers van 'sLands Werf, naa gedaan onderzoek, hun niet was gebleeken, dat ergens dusdanig eene aanplakking was gefchied. Op de zelfde lijst fchreeven hier. om veelen dit gerugt met een ander, 't welk insgelijks deezer dagen liep, volgens "t weik Zijner Pruisfifche Maj fteit en den Hertoge van brunswyk eene groote fomme gelds was aangebooden, indien men mogt bevrijd blijven van bewilligirge en inftemminge met de Staatsbefluiten, zedert den achttienden September genomen, en van de vernietiginge van 't geen, zedert den zevenè'ntwigtigfteu Februarij des tegen woordigen Jaars, zo aangaande de Stads- als Regeeringszaaken, alhier verrigt was. Zints de ingekoomene tijding, dat de Afgevaardigden der Stad in alle de eifchen, zo van 's Lands St2aten als van Haare Koninklijke Hoogheid, hadden bewilligd, .begonnen zich, van lieverlede, de zaaken te fchikken en tot de aloude gedaante weder te keeren. Zommigen der afgezette Raaden keerden weder ten Stadhuize, gelijk ook de beide Burgemeesters dedel en beels, zo wel als de Hoofdofficier willem cornelis bakker. Zints de Pruisfifche Troepen, etlijke dagen, op eenigen aflland van de Stad gebleeven, en alleenlijk langs den Overroomfchen weg ingekwartierd geweest waren, begon men zich te vleien, dat zij geenen voet binnen Anfterdam zouden zetten. Doch men veranderde van gedagteii, naa dat de Hertog, op Dingsdag, den negenden Oilober, aan de Bur-  AMSTELDAM. ï43 Burgemeesteren eenen Brief hadt gezonden, bij welken zijne Doorluchtige Hoogheid van Burgemeesters en Raaden eischce de overgave van de Leidfche Poort, als moetende dienen cot een middel om verzekerd te zijn van de ontwapeninge der Auxiiiairen en Vrijwilligers, die zich binnen de Stad onthielden. De Vroedfchap, deezen eisch verftaan hebbende, benoemde ftraks drie Gemagtigden , om, 'sanderen daags, zich bij den Hertog te vervoegen, en met denzelven eene Capitulatie of Verdrag te fluiten. Naauwlijks was dit gefchied, of de Leidfche Poort wierdt bezet, door honderdvijftig Man Pruisfifche Troepen, behalven twintig Jaagers en even zo veele Huzaaren; wordende, bovendien, twee Stukken Gefchut op het Plein binnen de Poort geplaatst. Elf Batailjons, het Regiment van den Generaal Graave van kalkreuth, de Jaagers te voet, benevens alle de Huzaaren, ■wierden, vervolgens, in den omtrek der Stad, hier ea daar ingekwartierd. Ten zelfden dage ontving men hier eene Lijst van Regeeringsleden en Amptenaaren, welke als Fauteurs en Uitwerkers van het Attentat tegen Hoegstderzelver Perfoon begaan, Haare Koninklijke Hoogheid hadt begeerd, dat „ van haar Hof voor altoos verwijderd zouden blijven, en „ van alle Posten van Regeeringe en Bewind voor altoos „ zouden ontzet worden." Van de zeventien Perfoonen, op deeze Lijst aangefchreeven, behoorde een zestal in on! ze Stad. Zij waren adrianus pompejus van leïden, balt- hasar elias abbema, lodewyk hovy de Jonge, Mr. ja» bernd bicker, allen Raaden in de Vroedfchap en Leden van 't Amfterdamfche Defenfieweezen; nevens Mr. engelbert fraincois van berckel en Mr. ka rel wouter visscher, Penfionarisfen der Stad. Daarenboven wierden nu verfcheiden Plakaaten afgekondigd, van wegen *s Lands Staaten, behelzende eene intrekking van het verbod om Oranjeverfierrels te draagen, een bevel om geenen tegenfland te bieden aan de Pruisfifche Troepen, eene vernietiging van alle Genootfchappen van Wapenhandel, en eene Amnestie voor allen, die, ter zaake van het Huis van Oranje, zich aan eenige oproerige beweegingen hadden fchuldig ge-  144 AMSTELDAM. gemaakt, en uit dien hoofde gevangen of gebannen waren. Bij dit alles voegden die van den Geregte eene Waarfchouwing, bij welke een eigelijk ernftig vermaand wierdt, in de tegen» woordige omftandigheden, zich ftil en vreedzaam te gedraa» gen, eu aangeraaden, voor eenigen tijd, zich te voorzien van het thans algemeen gedraagen wordende Oranjelint, of eenige tekens, in welke die kleur voorkoomt; voorts geenen overlast te doen aan de Pruisfifche Troepen; met geen bloot geweer of gelaaden Snaphaan langs de Straat te gaan, en niemand, over 't al of niet draagen van Oranje, eenig leed te doen: alles met bijvoeging van bedreiginge van Lijfof Leevenftralfe, naar vereisch van omftandigheden. Naauwlijks waren deeze Afkondigingen gefchied, of de menigte, 3n grooten getale, op den Dam, voor het Stadhuis vergaderd, juichte dezelve toe, door het wuiven met de hoeden, en het roepen van Oranje hoven! $bk zag men, wel haast, van den Toren van het Stadhuis, de Oranjevlag waaien, *t welk langer dan een jaar geduurd heeft; als mede de Prinfevlag van het Huis der Oostindifche Maatfchappije en van derzelver Werf, gelijk ook van de Lands Werf, de Vischmarkt, en op veele andere plaatzen. Met dit alles, en ondanks de boven gemelde Waarfchuwingen, vernam men, van tijd tot tijd, dat, in verfcheiden oorden der Stad, daadlijkheden gepleegd wierden, wegens het draagen van Oranjeverfierfelen. Naar gelange het meerendeel der bewooneren van deeze of geene Wijk of Buurt den-eenen of den anderen aanhang was toegedaan, wierdt de eene aangerand, zomtijds mishandeld, om dat hij met die kleur was uitgeftreeken, de andere, daarentegen, om dat hij 'er niet van voorzien was. Van hier dat die van den Geregte geraaden vonden, de Waarfchuwing, wegens het draagen van Oranje, eerlang te vernieuwen. Een in 't oog loopend bewijs van de wispeltuurigheid des volks befpeurde men op den Dam, ter gelegenheid der verfchijninge van dedel ten Stadhuize, om, van nieuws, zitting te neemen in de hoedanigheid van Burgemeester. Hoorde men, voormaals^ bij liet aankoomen en aftreaden van den Burgemeester hooft, een luid gefchal van Vivat Vadef Hooft I  AMSTELDAM. HÉ Hooft! en, daarentegen, den eerstgenoemdén, een verfmaadend Hoeden op! toeduwen, de kans was nu gekeerd. DeDel, op Vrijdag, den twaalfden October, van het Stadhuis in zijne Koets willende treeden, vondt dezelve, intusfchen, met Oranjeverfierfelen rijklijk opgefchikt; alle 't welk, egter, de kloekmoedige Burgemeester, met veel bedaardheids, aari zijnen Knegt beval weg te neemen. Nu wilde het Gemeert de paarden ültfpannen en het Rijtuig voorttrekken. Met veele moeite belette zulks de Koetzier; doch kon evenwel niet verhinderen, dat men een lang touw aan den Disfelboom bondt, en dus den Paarden de moeite van het trekketi merkelijk verligtte. Onder het aanhoudend gejuig van Vivat Oranje l Vivat Burgemeester Dedet! verzelde de menigte! het Rijtuig, eerst na de Wooning, en voorts na den Stal des Burgemeesters, Om den aftogt der Pruisfifche Troepen, welke nu, nacht en dag, de Leidfche Poort bezet hielden, te verhaasten* naardien derzelver onderhoud^ dagelijks, aan Stads Kasfö op eene aanmerkelijke fomme kwam te ftaan, hadden Burgemeesters en Raaden* bij Hun Edele Groot Mogenden, aanzoek gedaan om een zeker getal Manfchap Troepen vari den Staat, om Bezetting te houden binnen de Stad. In voldoening hier van, zag men, eerlang, binnen trekken het Regiment Guardes ie Paard van Hun Ed. Gr. Mogende dé Staaten van Holland en Westfriesland, voorts het eerfte Regiment van Oranje en Nas/au, onder bevél van den Generaal Majoor van doph, en eindelijk het Regiment Zwitzers van den Generaal Majoor may. Dedel, als Voorzittend Bur^ gemeester , nam, even buiten de Haarlemmer Poort, het Krijgsvolk in den eed, 't welk, onder een onbefehrijflijk geroep van Hoezee! Vivat Orarje! binnen trok, en in Kerken en andere Openbaare Gebouwen wierdt ingekwartierd; tot dat men, voor hetzelve, bij de ütrechtfche Poort en in de Plantaadje, bekwaame houten wooningen badde opgeflagen. Geenzins in den fmaak van den Krijgsraad viel, Ondertusfchen, dit verzoek om Bezetting van Staatfche Troepen binten de Ssad. Dit kan blijken uit een Befluit,- genomen in KL * K eené  I4 AMSTELDAM. eene Vergaderinge, gehouden in den Doele, op den zelfden dag. als de Manfchap zoude binnen trekken. De Voorzittende Burgemeester dedel , 's daags te vooren , in den laaten avond, van het verzoek des Raads, en van de aanftaande komst der Sta&tfche Krijgsmagt, kennis gegeeven hebbende aan de Kolonellen , gaven deeze daar van berigt aan de overige Bevelhebbers der Schutterije, in allerijl door hen bij een geroepen. De Krijgsraad, zo veel de kortheid des tijds toeliet, de zaak overwoogen hebbende, kwam tot het befluit ,, ten einde om zich bij de gewapende Burgerij (bij •welke deeze zaak eene groote fenfatie zoude veroorzaaken) te kunnen verantwoorden, aan Burgemeesteren te remonflreeïen, dat de Leden van den Krijgsraad C falvo meliori) Van oordeel waren, dat het inneemen van Militie, om redenen , zo als thans gefchiedt, ftrijdig is tegen de Satisfactie van den Jaare 1578, den afjland van die SatisfaSie van den Jaare 1581, en de Refolutie van hun Ed. Gr. Mogenden van den dertienden Maart 1588." Menigvuldige blijken van vreugde vernam men nu, dag aan dag, onder de aanhangers van het Huis van Oranje, vooral onder de zogenaamde Bijltjes, over de voorgevallene Omwenteling, zo door het oprigten van onnoemelijke Eereboogen, op de drie Eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg, en in andere oorden der Stad, gelijk ook voor de huizen van eenige Regenten; als ook door fiaatelijke optogten, onder het zingen van zekere Liedtjes, ter eere der Staaten, van den Prinfe en deszelfs Gezin, den Koning van Pruisfen, den Hertoge van brunswyk en de Regeeringe der Stad. Anderen , daarentegen, welke nu het onderfpit delfden , vonden goed, zich van hier te verwijderen. Talrijk was de toeloop, ten huize van den Franfchen Konful iioncourt, om Franfche Paspoorten, vooral van Leden van Gewapende Genootfchappen , om, daar van voorzien, te gereeder te kunnen aangenomen worden in dienst van Frankrijk. De zamenloop voor eenige onaangenaame beweegingen doende dugten , wierden Burgemeesteren te raade, den Kcnful lioncourt op het Stadhuis te ontbieden , en daar over te onderhouden» Desgelijks namen abbema en MC-  AMSTELDAM. 147 BicKE.il, geweest zijnde Leden van het Defenfieweezen, en, op uitdrukkelijk begeeren van haare Koninklijke Hoogheid, van derzelver Raadplaatzen verlaaten, als mede de geweezen Burgemeester geelvinck van Castricum, het befluit, deeze Stad te verlaaten. Met een Paspoort van den Hertoge van brunswyk vertrokken zij na Brusfel, en de eerstgenoemde van daar na Parijs, alwaar hij zich, zedert, heeft neergezet. Gelijk de Leden van den Krijgsraad, vóór de Omwenteling, zich meermaalen bemoeid hadden rnet zaaken van Regeeringe, zij vonden geene reden, zints die veel gerugt maakende gebeurtenis, zo lang zij in hun bewind gelaaten wier» den, zich geheellijk daar aan te onttrekken. In het begin van October zonden zij, uit hun midden, eenige Afgevaardigden na 'sHage, om aan den Prinfe Erfftadhouder en deszelfs Gemaalinne eene Memorie te overhandigen, betreffende de handhaaving van de zulken hunner Stads Regenten, als, in den jongst afgeloopen Zomer, door de Burgerij waren aangefteld. Zij vertoonden daar in, „ dat de thans fungeerende Leden van Regeering aangefteld zijnde op verzoek en voorflag der Burgerije, daar uit ten duidelijkften gebleeken was het vertrouwen, welk in dezelve wierdt ge» field; dat dit vertrouwen , geduurende den tijd huns bewinds, meer en meer zijnde aangegroeid, de afzetting van dezelve eene gevoelige droefheid en vertwijfeling onder de Burgerij zoude veroorzaaken ; dat de Groote Krijgsraad, zo voor zich zeiven, als voor de Burgerij, hen Afgevaardigden hadt gelast, zich te vervoegen bij hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden, om dezelven te verzoeken, door Hoogstderzelver veel vermogende voorfpraak , bij 's Lands Staaten, aan de Burgerij het genoegen te verfchaften, haare tegenwoordige Regenten te mogen behouden; dat een gunftig befluit hier omtrent de liefde der Burgerij voor hec Doorluchtig Huis van hunne Hoogheden zou doen aanwak» keren, en een vertrouwen op Hoogstderzelver gunst doen gebooren worden; dat deeze liefde en vertrouwen der aan. zienlijke Burgerije van Amfterdam, door hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden, buiten twijfel, van geen geit a fing  MS AMSTELDAM. ring belang zoude worden aangezien, en de alleraangenaamfle uitwerkfels zoude hebben, terwijl het tegenovergeftelde van de akeligfte gevolgen zoude kunnen zijn, zo wel voor het gantfche Vaderland in 't gemeen, ais voor deszelfs aanzienlijklle Stad in 't bijzonder, in welker behoud en welvaart het Doorluchtig Huis van Oranje zulk een on. meetbaar belang heeft." Zij beflootea met een verzoek, „ om, op hunnen voordragt, met een gewenscht antwoord te mogen begunftigd worden." De herftelling der afgezet, te, en het bedanken der nieuwe Regeeringsleden, weinige dagen laater, ia onze Stad voorgevallen, diende ten blijke, dat hunne Hoogheden niet hadden kunnen goedvinden, aaa iet verzoek te voldoen. Weinige dagen naa het inleveren van deeze Memorie, vernam men in deeze Stad den inhoud der Voorwaarden, op welke haare Koninklijke Hoogheid zich genegen toonde om genoegen te neemen in de Satisfaftie, door Hun Ed. Gr. Mogende aangebooden. Eene deezer voorwaarden was, de herftelling van den Amfterdamfchen Krijgsraad op den ouden voet, nevens de ontwapening der Genootfchappen. Tegen deezen eisch oordeelden de Leden van den Krijgsraad zich verpligt, hunne bedenkingen te moeten inbrengen. Andermaal vertrokken, dienïvolgens, eenige Afgevaardigden na 'sHage, en, op den zestienden October, bij Hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden ter gehoor toe. geiaaten zijnde , overhandigden dezelven eene Memorie, waar in zij, aan Hoogstdezelven, onder 't oog bragten, „ dat de Amfterdamfehe Schutterij, zo wel als de Krijgsraad, nog tegenwoordig was ingerigt op den zelfden wet-> tigen voet, op welken zij, zedert veele jaaren, en wei bepaaldelijk zints het Jaar 1748 , door willem den IV, Hoogstloffelijker Gedagtenisfe, gevestigd was geweest; dat dit althans, met betrekking tot de Schutterij zelve, buiten twijfel konde gerekend worden, alzo, in het kiezea der waakende Manfchappen, geene de minfte nieuwigheden waren ingevoerd, roxar integendeel, ftiptelijk , agtervolgd de Ordonnantiën op de Schutterij, zodanig als dezelve zedert veele jaaren bepaald of uitgebreid w.ren. Omtrent de Be.  AMSTELDAM. 145 Bevelhebbers, uitmaakende den Grooten Krijgsraad, waren, in de daad, vooral in den beginne des loopenden jaars, eenige verwisfeliDgen voorgevallen; doch deeze waren veroorzaakt door het vrijwillig bedanken van eenige Bevelheb. bers; welke dus, als hebbende, uit eigen beweeging, afftand gedaan van hunne posten, met geen het minfte regt op dezelve wederom aanfpraak konden maaken. De aanHelling van andere Bevelhebbers was gefchied op den ouden wettigen voet, door Prins willem den IV bepaald. Omtrent de verkiezing van de vier Kolonellen, in dit jaar aangefteld, hadt de zelfde wettigheid plaats gehad ; zijnde, bij het Privilegie, door Hoogstgemelden Prins, aan den Krijgsraad vergund, dat dezelve de aanfielliug der openvallende Kolonels- en Hoofd-Qfficiersplaatzen zelve zoude hebben, volgens de Privilegiën en oude herkoomens. De plaatzen der vier voorige Kolonellen waren om geene andere reden opengevallen, dan om dat dezelve den Krijgsraad niet wilden bewaaren bij de Voorregten, door Prins willem den IV aan denzelven goedgunftig verleend. Geenzins bragtén de tegenwoordige Leden van den Krijgsraad de wettigheii hunner aanftellinge hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden onder *t oog, om dat zij de posten, waar in zij gefteld waren, gaarne behouden wilden; alzo zij dezelve (hoewel het zich eene eer rekenende, aan het hoofd van Kompagniën vrije Burgers te zijn) vooral in deezen tijd, als een zwaaren last befchouwden. De eenige reden van hunnen ftap was, een bezef van pligt, om te zorgen voor die Privilegiën, welke hun door Prins willem den IV vergund waren, en welke zij zich onwaardig zouden maaken, indien zij zich, aan de handBaaving daar van, weinig lieten gelegen zijn. De rust der Stad, en het genoegen der Burgerije, was 'er ook ten hoogden in betrokken, dat zij hunne posten bleeven waarneemen, alzo de gantfche Schutterij (gelijk zij, tot hunne eere, vrijmoedig durfden verzekeren) aan hun ten fterkften was verknogt. Zulk eene verknogtheid' aan hunne perfoonen genooten ze niet flegts van de Schutterij, maar ook van de Kooplieden en verdere Inwooners der Stad, aan welker oordeel zij hes gerustbjk wilden ovexK 3 laa-  ÜG AMSTELDAM. laaten, in hoé verre zij zich, met "opoffering van hunne eigen belangen, in het bewaaren der rust en veiligheid, van hunnen pligt gekweeten hadden." Zij beflooten met de betuiging, „ dat zij van de hooge wijsheid van haare Koninklijke Hoogheid eerbiedig durfden verwagten, datHoogstdezelve, thans nader onderrigt zijnde van den waaren toedragt van zaaken, volkomen overtuigd zoude worden, dat de Amfterdamfche Schutterij en Krijgsraad op den ouden wettigen voet was, op welken zij altoos geweest was; gelijk zij zich insgelijks vleiden, dat zijne Doorluchtige Hoogheid den Krijgsraad wel zoude gelieven te handhaaven bij die Vrijheid en Voorregteu , welke, door Hoogstdeszelfs Vader, aan denzelven goedgunftiglijk waren verleend en bevestigd geworden." Zijne Hoogheid, het voorftel der Amilerdamfche Gemagtigden hebbende aangehoord, gaf daar op, hoofdzaakelijk, tot antwoord, „ dat het verzoek der Heeren van te veel gewigts was, om 'er zich oogenbliklijk op te kunnen verklaaren; dat, intusfchen, de Krijgsraad konde verzekerd zijn, dat men geen voorneemen hadt, om de Voorregten, door wijlen Prins willem den IV verleend, te verkorten." Niet meer dan drie dagen verliepen 'er, zedert het inleveren deezer Memorie en het bekoomen antwoord, of eenige Afgevaardigden der Stad, zich bij den Hertog van brunswyk, in het Hoofdkwartier aan den Overtoom, vervoegd hebbende, ontvingen eene Nota, bij welke Zijne Hoogheid, als deszelfs gevoelen, te kennen gaf, de noodzaaklijkheid der vernietiginge van den tegenwoordigen Krijgsraad, nevens de herftelling van de oude Kolonellen, Kapi. teinen en verdere Bevelhebbers, en van zulke Schutters, als vóór de onlusten uit hunne posten gezet waren; als mede de verwijdering, uit de Burger-Kompagniën , van alle de zodanigen, welke tot eenige Burger-Genootfchap. pen behoord hadden. Oordeelde de eene of andere bijzondere perfoon, hier door, te zijn bebedigd, hij konde zich, ter behoorlijke plaatze, doen aanmelden. Op eene fpoedige afdoening der zaake drong de Hertog, als behoorende dezelve onder de voornaame voorwaarden der Satisfactie aan haare  AMSTELDAM. ■ 51 «jaare Koninklijke Hoogheid; en befloot dezelve met eene foort van bedreiginge, dat langer uitftel, veelligt, ten gevolge konde hebben, het neemen van maatregelen, welke de Pruisfifche Bevelhebber aan de Afgevaardigden verklaarde, dus lang gezogt te hebben te vermijden. Zonder uitliel wierdt nu de hand aan 't werk geflagen, om de ontwapening der Schutterije te volvoeren. Door alle Wijken der Stad zag men Vragtfleden rond rijden, om de Geweeren op te haaien, zo bij de gewoone Schutters, als bij de zo genaamde Contribuanten, of Uitkoopers, welke, zonder daar toe gehouden geweest te zijn, geduurende de hachelijkfte oogenblikken der Stad, zich hadden aangeboden tot het mede doen van Burger-Ronden. Van de BurgerBevelhebberen vervoegde zich een getal van niet minder dan zeventig, met een Verzoekfchrift aan Hun Ed. Gr. Agtbaaren, om een behoorlijk en eerlijk ontflag. De overigen, die niet verkoozen hun ontflag te verzoeken, door Burgemeesteren, in derzelver Kamer, ontbooden zijnde, ontvingen aldaar, ten overftaan der herftelde vier Kolonellen, de aan. zegging van het Staatsbefluit van den twintigften September, en wierden voorts ontwapend. Omtrent deezen zelfden tijd vervoegden zich de Bevelbebbers der vrijwillige Burger - Ruiterije, bij de Burgemeesteren en Vroedfchap der Stad, met verzoek om van den dienst, dus lang beweezen, te mogen ontflagen worden. Veel voordeels hadt, gewisfelijk, de Stad getrokken van derzelver werkzaamheid en ijver, in het handhaaven der algemeene ruste, toen dezelve, op meer dan ééne wijze, gedreigd wierdt. Hun Ed. Gr. Agtbaarheden, dit in aanmerking neemende, verleenden het verzogte ontflag, met bijvoeging van plegtige dankbetuiginge voor de beweezen dienften, ter bewaaringe van de openbaare rust en veiligheid. In 't laatst van O&ober ontftondt 'er eene geweldige op» Schudding in de Nieuwe Kerk, onder het gedeelte van het Zwitzerfche Regiment, 't welk aldaar, tot nog toe, zijn verblijf hieldt. De beweeging nam haaren oorfprorg uit misnoegen tegen eenen Onder-Officier, om dat dezelve, K 4, naar.  »5ö AMSTELDAM. naar den zin der Genieenen, te naauwkeurig was in het volbrengen der opgeleide bevelen, ter handhaavinge van eene llrenge Krijgstucht. Vergeefs zogten eenige hoogere Bevelhebbers , door hunne tegenwoordigheid en mondelinge orders, de misnoegden neder te zetten. In den avond van den dertigften der gemelde Maand, ten zeven uuren, was de euvelmoed zo hoog geklommen, dat 'er eenige Snap. haanen los gingen, en men, met do Bajonetten, inliep op den ongelukkigen Onder.Officier, die voorts, met zeven fteeken, moorddaadig wierdt omgebragt. Diergelijk eene opfchudding viel 'er voor in de Gasthuiskerk, onder 't gedeelte der Bezettinge, welk aldaar ingekwartierd was. Uit de zelfde oorzaak, als de rampzalig gefneuvelde, hadt ook, te deezer plaatze, een Onder-Officier den haat der Gemeenen zich op den halze gelaaden. Een drom van hoogere Bevelhebbers, welke hem omringde, ware geene genoegzaame beveiliging geweest, indien hij niet, door een klein Venttertje, zich met de vlugt gered hadde. Van de misdaadige Zwitzerfche Soldaaten wierden eenigen gevat, voorts na, den Overtoom geleid en aldaar aan de Pruisfifchen overgeleverd. Bijkans veertien dagen laater wierdt, over de gevangenen, buiten de Leidfche Poort, onder de boomen, het Zwitzerfche Standregt gehouden, in den vroegen morgeuftond. Het vonnis hieldt in, dat een met de Koorde, en twee andere met de Spitsroede moesten geftraft worden.' De Stads Binnen - Scherpregter volvoerde het eerfte gedeelte van het vonnis. Ten half tien uuren wierdt de gehangene afgenomen, voorts in een kist geleid, vervolgens, met de Schuit van het Gasthuis, na het Pestkerkhof vervoerd en aldaar begraaven. De twee andere verweezenen liepen zo lang, langs de dubbele rije hunner gefchaarde Spitsbroederen, pp en neder, tot dat ze, aan de toegebragte fisgen, nedervieïen: waar na ze, als fchelmen, wierden wegge! jaagd. Naa den afftand en het afzetten der Burger-Krijgsbevelhebberen, welke nu, zedert eenigen tijd, gediend hadden, was men, wel haast, bedagt op het beraamen van fchikm ^ verkiezen een nieuwen Krijgsraad* Zyie  AMSTELDAM. 153 Zijne Hoogheid, door de Regeering der Stad daar toe verzogt zijnde, benoemde twee Gelastigden, om, in zijnen naame, het werk te verrigten. Deeze waren Jonkheer gerLag jan dods, Ba field hebben, dat, hangende de Raadpleegingen over dat Reglement, door de Amhemfche Burgers niets wierdt ondernomen , waar door 's Lands hooge Geregtigheid zou worden verkort. De Regeering liet deeze .begeerte des Stadhouders bij openbaare Afkondiging bekend maaken. De Amhemfche Burgers waren des niet voldaan. Eenigen uit de Gezworene Gemeente begaven zich weder tot de Regeering met berigt, dat, te deezer oorzaake, eenige beweegingen onder de Burgerij plaats greepen, die fterk verlangde naa een Befluit van zijne Hoogheid op het gedaane Verzoekfchrift; terwijl veelen hun voorneemen verklaarden, om, naa verloop van drie weeken, van hun Jagtregt gebruik te wilisn maaken; waarom zij de tusfchenfpraak der Regeering voor de Burgers bij zijne Hoogheid verzogten, — Deeze, verwittigd van den naderen aandrang, fcheef de raadpleegingen op dat ftuk niet fpoediger te kunnen eindigen: dewijl hij voorneemens was die zaak ter kennisfe van de Staaten van Gelderland te brengen: en gaf teffens aan het Hof Provinciaal last om de noodige voorzieninge te doon, ten einde 's Lands Ordonnantiën, door geen eigenwillig befluit van eenigen der 'sLands Ingezetenen gekrenkt wierdt. Welk Hof daar op eene flerke Publicatie , niet alleen voor de Stad Amhem, maar voor 't geheele Kwartier van de Velu Wat dijn Heere van bakkerzeel aangaat, als Raad en Geheimfchrijver kwam hij in dienst van den Graave van egmond, en wierdt alzo in de zaaken der Nederlanden ingewikkeld. Hij nam deel in het Verbond der Edelen, en verfcheen, met voorkennis en toeftemming van den Graave van egmond, in derzelver Vergadering te St. Truijen. In de maand September des Jaars 1566 kwam hij, in naame en op last van zijnen Meester, binnen Oudenaarde; eerst, om de rust in die ftad te herHellen, waar omtrent hij ook gelukkig flaagde, door den Roomschgezinden hunne Kerken te laaten behouden, en den Hervormden eene plaats', tot het verrigten van den openbaaren Eerdienst op hunne wijze, toe te wijzen; naderhand, om het Verdrag, door de Landvoogdes met de Edelen gefloten, af ie kondigen. Een fchandelijke afval van de zaak, welke bakkerzeel tot nog toe hadt voorgeftaan, bezWalkte, «erlang, den behaalden roem. Naa de gunst van het Spaanfche Hof dingende, verliet hij de zaak der Bondgenooten. Hij vervolgde de voorftanders van het gefloten Verdrag, en verdrukte de Onroomfchen, vooral de zodanigen onder dezelve, die aan beeldftorminge fchuldig ftonden. Men verhaalt, dat ca5em3rood eene Vergadering van zulke Onroomr M 5 fchen  t«6 BAKKERZEEL. (JOHAN v. CASEMBROOD, Hr. ?*) T fchen betrapt hebbende, twaalf van dezelven verfloeg, tweeentwintig met de Galg en omtrent dertig met geesfeling irrafte. Ondanks al deeaen ijver, bereikte bakkerzeel zijn doelwit niet, maar moest aan alva's woede, tegen al wat, *t eenigen tijde, eenen geest van Vrijheid hadt geademd, ten ilagtoffer dienen. Op den negenden September des Jaars 1567 wierdt hij, nevens anthoni van straalen, Burgemeester van Antwerpen, gevat en in den Kerker geworpen. Om hem tot bekentenis zijner misdaaden te brengen, bragt saea hem ten Pijnbanke; wordende, voorts, zijne zaak met de uiterfte ftrengheid behandeld, door bewerking, vooral, meende men, van den wreeden vargas. Het Vonnis ter onthoofdinge, over hem geveld, wierdt in de maand Augustus des Jaars 1568, te Vilvoorden volvoerd. Tevens behelsde het Vonnis vesbeurdverklaaring van goederen; omtrent welke, egter, op goedvinden des Hertogs van alva, eenige verzagting gefchiede ten behoeve van bakkerzeels nagelaatene Weduwe. Deeze was wilhelmina van bronk» horst, uit welke hij verwekt hadt eene dogter, anna genaamd , eerst getrouwd met bartholomeo de toralva , Spaanfchen Majoor, en naderhand met Don de miranda, Gouverneur van Meurs. De Heer van bakkerzeel was een Man van meer dan, gemeene kunde en geleerdheid. Bij foppens vindt men eene optelling der Schriften, door hero ia 't licht gegeeven. Zie j. w. te water, Hijtot is van het Verbond der Edelen. Barbestein. Deezen naam voerde een Schip, in den Jaare 178Ö, van wegen de Nederlandfche Oostindifche Maatfchappij, na de Oostindiën beftemd. De gevaarlijke Opftand, op betzelve ontdaan , eene gelukkige demping daar van , en de geduchte ftrafoeffening omtrent de muitelingen, verdienen door ons vermeld te worden. Als Kapitein voerde c. van Vlaanderen het bevel op het Schip, en was hij aiaar mede van Middelburg in zee geloopen, aan boord heb-  EARBESTEIN. hebbende, behalven het Zeevolk, honderdvijftig Man Luxenburgfche Krijgslieden. Deeze waren het, die den verreuitzienden Opftand verwekten. Op den zevenëntwintigften November maakten zij zich meester van de Geweerkisten, dreigden de Officiers te vermoorden, braken vier Kisten met Geld op, en poogden, zo dra zij land ontdekten, van het Schip te ontkomen, en den geroofden buit mede te voe. ren. ~ Het viel voor op de hoogte van Duins, Een £»gelfche Kustbewaarder boodt, op de ontdekking, dat 'er iets euvels gebeurd was, den verzogten bijftand; en door diens befchikking, wierden 'er negenenzestig, die na de Franfche kust poogden te vlugten, door een gewapende Sloep agterbaald, en in het Kafteel van Sandows in hegteais gezet 5 van die het gelukt was den Engelfchen wal ta bereiken, wierden 'er nog twaalf geagterhaald en mede gevat. Het geroofde Geld, bij hun gevonden, wierdt den Kapitein weder ter hand gefteld, die op de reede van Duins, van de Kamer Zeeland hst kreeg de voorgenomene reis voort te zetten, naa dat hij, met de Officieren, van zijn Schip de noodige Verklaaringen van dit vooral zou opgemaakt en overgegeeven hebben, met agterlaating van de ia Engeland gevatte Muiteliugen. De Heer van lynden, Extraordinaris Envoyé ten Hov« van Groot-Brittannie, gaf des hun Koog Mogenden berigt. Een Fregat en Kotter wierden hier op na Duins afgevaardigd om de gevangenen herwaards te brengen. — Door '«j&aedl Kapitein smaaze uit Duins onderrigt, dat 'sKonings Raad niet hadt kunnen goedvinden , de Misdaadigers aan bun over te leeveren, uit vreeze van gevolgen, maar dat men deeze Muitelingen door de Wetten van Groot-Brit. tannie zou doen oordeelen, in geval men wilde bezorgen, dat 'er behoorelijke Getuigen van het Schip Barbeftein wierden opgehouden , om de gepleegde misdaaden in het Geregtshof te bewijzen, vonden hun Hoog Mogenden goed, door hunnen Envoyé, met dankzegging voor de beweezene dienften in het agterhaalen, vatten en gevangen houden, de overgaaye te verzoeken en uit te werken, 't Geen geschiedde, '«Landf V  588 BARBESTEIN. 'sLands Kapitein c. j. blois van treslong met het bewind over deeze afhaaling bekleed, hadt bevel om de Afgehaalden na de re;de van VUsJttigen te voeren, ten einde voor de Admiraliteit van Zeeland te regt gefteld te worden. Doch bij deeze rees eene zwaarigheid. Zij vreesde, wegens deeze Regtspleeging, in gefchil te zullen geraaken met den Baljuw der Wateren van Zeeland, die, uit hoofde van zijnen Lastbrief,' deeze Gevangenen denklijk zou eifchen, gelijk hij ook, op last der Staaten van Zeeland, deedt. Bij hun Hoog Mogenden wierdt bcgreepen, dat deeze eisch niet tvelvpegeiijk kon gedaan worden, en toonden zulks aan de Zeeuwfche Admiraliteit; dan, zonder de gronden van dien «isch toe te ftemmen, beflooten zij den Kapitein te gelasten, df! Gevangenen aan den Waterbaljuw over te leeveren, bui. f£& kosten van den Lande. Hier haaperde de overgifte; en verzogten Staaten van Zeeland hun Hoog Mogenden order te willen ftellen, dat de Schepen met de Gevangenen aan boord, hoe eer hoe beter, van hunne Stroomen zouden verzeilen; ten einde dezelve over te leveren en te regt te ftellen buiten het Grondgebied van dat Gewest, daar en zodanig als zij zouden goedvinden: waar omtrent zij zich geene partij zouden ftellen. Hun Hoog Mogenden namen dit euvel, en beflooten deeze zaak, ter afdoening? aan den Zeeraad op de Maaze ovet ïe géeven, onder toezegging om de kosten daar op vallende, naa den afloop der zaake, te betaalen. — De Admiraliteit op de Maaze nam onverpligt dit onaangenaam werk op zich, en benoemde tot het Onderzoek een Krijgsraad, beftaande wit zeven Lands Kapiteinen en één Secretaris, die het Officie Fiscaal bij den Krijgsraad waarnam, Mr. marinos hoog. Langen tijd duurden de ondervraagingen, uit hoofde van de moeilijkheid der Verhooren, die grootendeels in 't Fransch en Hoogduitsch moesten gefchieden, ea dat de Gevangenen aan 't Scheepsboord niet altoos zo zeer van den anderen afgezonderd als in de Gevangenisfen te Lande, maar al te veel gelegenheids wisten te vinden, om met elkander te fpreeken. Hun toeftand was intusfchen beklagglijk, en eene firaffe op zich zelve. Hunne Kleederen verfleeten, door  barbestein. i&j? de langduurigheid, dermaate, dat ze bijkans naakt ten verhoor kwamen, en daar in raad verfchaft wierdt, als mede ter voorkoming van ziekten. Meer dan een jaar leedt het eer alle de Hukken konden overgeleverd, en ingevolge van dezelve Vonnis geflagen wordeu 't welk in Januarij des Jaars 1788 gefchiedde, met eene ftaatlijkheid aan zo zwaar eene Regtsoefening voegende, en die, om de zeldzaamheid, hier melding verdient. De Admiraliteits Raaden sebastiaan van nooten en au* gustinus van der crap, met den Raad en Advocaat pieter paulus, welke laatstgemelde, in dit omflagtig geval, zichi oneindig veel moeite gegeeven hadt, en de Secretaris paulus van der heim, vervoegden zich den twaalfden Januarlï na Helvoetjïuis, om aldaar, in bijweezen van de Leden, die den Krijgsraad hadden uitgmaakt, de crimineele Vonnis» fen bij denzelven geweezen, door zijne Hoogheid en Raad bekragtigd, te volbrengen. — Op 'sLands Wagtfchap Schie» dam gefchiedde, dien eigen avond, de aanzegging des doods aan vier Misdaadigers, bij monde van den Heere paulus, ten aanhooren van elk die het begeerde. Den tot de doodftraf veroordeelden ftondt men toe gebruik te maaken van den Franfchen Predikant uit den Briel, en den Predikant des Zwitzerfchen Regiments in Helvoet/luis in bezetting. De twee volgende dagen wierden befteed in het uitbrengen der Vonnisfen over alle de overige Misdaadigers, wederom op 'sLands Wagtfchip, waar de Commisfie van hun Ed. Mog. mitsgaders de Leden van den Krijgsraad aan een ronden tafel gezeten was, en de toegang tot het Schip voor ieder openfiondt. Op den dag der Strafoefening wierdt van 'sLands Maga«i Zijn de Röode Vlag geheesfsn. Het Schavot was ter zijde van het Wagtfchip, waar op de Gevangenen zich bevonden, op het Ooster Hoofd geplaatst. Op 't zelve verfcheen eerst de Geweldige Provoost-Generaal der Admiraliteit op de Naaze, met één de Chirurgijns van het Wagtfchip, de twee Franfche Predikanten en den Leeraar van Helvoet fluit, welke iaatfte het openbaar Gebed voor de veroordeelden zou nitflorten; alleen gevolgd door eenige des Raads Helbaardiers, die  #90 BARBESTEIN, BARRIÈRE - STEDEN. die met hunne Hellebaarden rondsom het Schavot wierden geplaatst. Naa de bijzondere gefprekken met de ten dood gevonnisten, en het doen des Gebeds traden de Leeraars van bet Schavot. Vier wierden 'er met de koorde geftraft en opgehangen? zes met den ftrop om den hals, en nog zeven zonder denzelven, ftrenglijk met roeden gegeesfeld, gebrandmerkt * en voor onderfcheiden tijden van vijftig en minder jaaren vastgezet, en voorts gebannen. Negenentwintig ondergingen alleen de Geesfeling , eenigen met bijgevoegde uitbanning voor altoos, of voor meerder-of minder jaaren. Vijf wierdt hunne Gevangenis voor ftraffe toegerekend, en zij verweezen om aan boord van een der Lands Schepen met een getal van Hagen gelaarsd te worden, de Strafoefening der overigen van eene gefchikte plaats aan te zien, en den tijd, waar toe zij zich verbonden hadden, uit te dienen. Dit laatfte moesten ook zeven doen, alleenlijk veroordeeld om de Strafoefening te aanfchouwen. Eén wierdt van Sergeant tot Soldaat verlaagd, en moest, dus vernederd, zijne dienstjaaren volbrengen. Zestien wierden van alle Crimineele Procedures vrij. gefproken, en op vrije voeten gefteld, mits zij hunnen tijd uitdienden. — Vier der Gevangenen waren intusfchen gfr Itorven, en één hunner was, zijne boeijen verbroken hebbende, over boord gefprongen en verdronken. Zonder eenige de minfte ongeregeldheid liep de Strafoefening af aan zulk een aantal Misdaadigers; alle voorzorgen daar tegen waren genomen, zo door het onder de wapenen houden der Helvoetfluitfche Bezetting als door den bijrtand van eenige Ruiterij, ten dien einde van zijne Hoogheid dtr» waards gezonden. ' Barrière-steden. Bekend uit "sLands Gefchiedenisfenl is het, en door ons, op het Artikel barrière-traktaat vermeld, hoe veele jnoeite het aan den Staat der Vereenigde Nederlanden, gekost hebbe , om Barrière-Steden, of een Voormuur tegen Frankrijk, in de Spaanfche Nederlanden te bekoomen, die, ingevalle van een Vredebreuk met die Mogenheid, den eerften fchok zou kunnen afkeeren, of, gelijks veelen  BARRIÈRE - STEDEN. lgt -veelen dagten, ten ondoordringbaars befchutzel ftrekw ken. Zints een geruimen tijd waren dezelve zeer vervalUa en de Verbonden deswegen van wederzijden gemaakt verre van flipt agtervolgd. De Keizer, bij zijn doortrekken deezer plaatzen, derzelver deerlijk verval gezien hebbende, kwam in het denkbeeld, dat het beter ware die verflerkte plaatzen te ontmantelen, en de Krijgsbezettingen 'er uit te doen trekken. Het lijdt geen twijfel of Keizer josephus »e II. zou, daar het in deeze Gewesten geenzins ontbrak aan kundige Lieden, die niet verkleefd aan 't oude, zeer wel bevroedden, dat het geen voorheen van het uiterfte belang kon gerekend worden, nu, op zijn hoogst genomen, onverfchiilig was, 3a het aanhouden der Barrière - Steden voor den Staat nadeelig aanzagen, bij kennisgeeving van dit zijn oogmerk, den weg om het, tot wederzijds genoegen, door Onderhandeling te vinden, aangetroffen hebben- en mogt men, ter oorzaake der wederzijds verbindende Verdragen, zulks verwagt hebben. Schor klonk, derhalven, 'sKeizer bekendmaaking, door den Prins van stahrenserg, den Hollandfchen Gezant hop gedaan. Zii„ ne Keizerlijke Majefteit, welke thans zelve zijne NederI „ landfche Provinciën heeft bezigtigd, heeft onder anderen „opgemerkt, dat het, om verfcheide redenen, niet meer „ gevoegelijk was daar in alle verflerkte plaatzen te behoo„ den, en diensvolgens beflooten de flegting met het geen „ daar van een gevolg is, van het grootfte gedeelte, welk „ tot hier toe in weezen is geweest. Ingevolge van deeze „ bepaaling heeft zijne Keizerlijke Majefteit aan hat Gene„ raai Gouvernement der Nederlanden gelast, van wegen „ Hoogstdenzelven, hier van kennis te geeven aan hunne », Hoog Mogenden de Staaten Generaal der Vereenigde Provincien, om ten dien opzigte de behoorlijke orders te •„ geeven aan de Generaals en andere Officieren, over hec », Knjgsvolk in zijner Majefteits Oostenrijkfche Heerfchap„ pijen het bevel voerende." De Baron van reischachC >s Keizers Gezant in \Graavenhage, deedt zaaklijk dezelfde kennisgeeving j in welke maar al te zeer doorftraalde, hoe wei*  «55,2 BARRIÈRE-STEDEN. ^ weinig pligtpleeginge magtige Vorften doorgaans maaken met kleinere Mogenheden. Wanneer hunne Hoog Mogendtn, in dè beleefdfle be-< doordingen, door den Heer hop te Brusfel, en ook door den Baron van reischach aan 't Hof te Weenen, lieten weeten dat zij zich te eenemaal buiten ftaat bevonden om „ e'en'bepaald antwoord te geeven: dewijl zij, uit de over,, geleverde Kennisgeving, niet hadden kunnen opmaaken, \, hoe veele en welke plaatzen, tot de Barrière behoorende, ' beoogd wierden, nog wat door de Slegting en 't geen. " daar van een gevolg is, eigenlijk te verftaan was, nog ook hoedanig de behoorelijke orders waren, omirent het \', Krijgsvolk verlangd", ontvingen zij welhaast van de Hooge Regeering der Oostenrijkfche Nederlanden, waar men hec niet ligt waagde op gegeevene bevelen weder na Weenen te fchrijven, dit antwoord: „ Hunne Koninklijke Hoogheden, hebben niet, dan met de grootfte gevoeligheid kunnea " zien de uitdrukkingen van welken zich hunne Hoog Mo» *' genden bediend hebben: en, om te beantwoorden aan de bijzondere verhaasting, die ae keizer in aeeze zaait dsgeert, neemen zij geenzins uitftel om te verklaaren, dat zijne Majefteit geen enkele plaats zijner Heerjchappije, in welke Hollandfche Bezetting ligt, van de Slegting der i7».t!*,„„,0rh!!n . en 't seen daar een gevolg van is, uit- " L»w r>P algemeenheid deezer bewoordingen , reeds *' in de voorgaande Bekendmaaking uitgedrukt, laaten geen twijfel over, wegens de oogmerken van den Keizer. Hun- " ne Koninklijke Hoogheden meenen van de gevoelens vaa " hunne Hoog Mogenden jegens zijne Majefteit te moeten ' verwagten, dat zij thans wel ten dien einde aan de Generaals en andere Officieren de behoorelijke orders zullea , doen toekomen." De Staatsdienaar h. croumpipen daf antwoord den Heere hop overhandigende, betuigde, hoe hunne Koninklijke Hoogheden niet twijfelden aan zijnen ijver, om 'er het behoorelijk gebruik van te maaken, ten einde, overeenkomlïig met de verwagting van zijne Majefteit, eac vaardig en voldoend Befluit te bezorgen, O? 51 »>  BARRIÈRE-STEDEN. Op zulk eene taal viel geen twijfelen aan de uitgeftrektheid van 'sKeizers oogmerk; en de Staaten moesten het zich laaten welgevallen: weshalven zij bevelen afvaardigden aan de Krijgsbezettingen der Barrière-plaatzen, om dezelve te ontruimen. Zij leverden intusfchen eenige bedenkingen in, betreffende de Stad en het Kafteel van Namen, waar omtrent een bijzonder Verdrag tusfchen het Hof van Weenen en deezen Staat plaats vondt, ten oogmerk hebbende om nog nadere Vertoogen te doen , die het voorneemen des Keizers eenigzins zouden kunnen maatigen. Doch de Hooge Regeering te Brusfel gaf den Heere kop te kennen, dat 's Vorsten bevelen omtrent het flegten van alle Vestingwerken der Steden zo fteliig waren, dat men zelfs geene Vertoogen daar tegen durfde onderneemen. Ingevolge hier van kreeg de Krijgsbezetting te Namen dezelfde bevelen , als de andere, om die Vesting te ontruimen. Zommigen betoonden zeer groote. bekommerdheid over het verbreken van deezen Voormuur onzes Vaderlands; huns oordeels wierdt Frankrijk den weg geopend, Om, zonder flag of ftoot, op 't Grondgebied van den Staat in te rukken. Anderen gingen nog een ftap verder en trokken 'er, in hunne Staatkundige uitzigten, een gevolg uit, dat F; ankrijk, misnoegd op de Hollanders, den Keizer in zijn belang hadt weeten over te haaien, die, op aanraading des Hofs van Verfailies, dit befluit hadt genomen, om Frankrijk gelegenheid te geeven , wanneer het wilde, met een krijgsmagt in 't Land te vallen. — Maar veelen, fchoon niet te vrede over de wijze waar op de Keizer, zonder eenige onderhandeling, ons deeze Barrière ■ Steden ontnam, hielden zijn befluit voor een geluk en zegen. — Zij merkten aan, dat ons Gemeenebest door die Barrières nooit voor gevrar bevrijd Was, noch in het toekomende kon befchut weeeen. Onze Gefchiedenisfen leverden geen voorbeeld op, dat zij, ineen Oorlog mee Frankrijk, den aanval hadden afgekeerd: integendeel was als dan de bloem van onze Landmagt gevangen genomen, eer de vijand een voet op onze grenzen zette. Het geld wierdt aan die Vestingwerken, in reinig oogenblikken door dea Aanvaller vermeesterd, verfpild, dien ook ffiSfc L Ni bet  BARRIÈRE-STEDEN. het grootfte gedeelte van onze Artillerij in handen viel» Daarenboven konden zij, fchoon fterk genoeg om een grote te Landmagt te fluiten, niet als een befchuttende Voormuur" worden aangemerkt: dewijl Frankrijk , uitwijzens de Gefchieden isfen, om' in ons Land te vallen, zeer gemaklijfe door het Luikjehe op Nijmegen kon aantrekken, en, zonder veel ornflags, onze grenzen naderen. De gezonde Staatkunde hieldt alle Vestingwerken, te verre van de grenzen afliggende, voor nadeelig en gevaarlijk: het onderhouden waskostbaar, het otrderfteunen en de toevoer moeilijk, en konden zij ligt, van alle noodige bezorging en hulpe afgefneden, vermeesterd worden. — Zij hielden zich, fchoon niet in ftaat om de waare reden des Keizers voor het flegten dier Vestingwerken te doorgronden, verzekerd, dat, indien dezelve meer nuttig dan fchadelijk, en bekwaam waren om Frankrijk te fluiten, die verftandige Vorst nooit tot die Befluit zou zijn gekomen: dewijl zijne eigene Nederlanden dan aan een vijandlijken aanval wierden blootgefteld, thans ten koste van dit Gemeenebest verdeedigd. — Zij oordeelden de Barrières voor de veiligheid van onzen Staat gevaarlijk. Gefteld dat de Keizer voornemens was, denzelven met de wapenen aan te tasten, of zulks vereenigd met Frankrijk te doen, kon hij, gelijk het gerugt in den aanvang deezes jaars fcheen te verzekeren , uit zijn Duitsck Rijksgebied, vóór den aanval, ■ een ruim aantal Krijgsvolk na zijne Nederlanden zenden, waar door op eenmaal al onze Krijgsmagt, al ons Gefchut, en Krijgsvoorraad, in de Barrière'Steden liggende, van onze Grenzen zouden zijn afgefneden, en hij meester van een groot gedeelte onzer Krijgsmagt. Deeze- bedenking wierp het bekommerd gevoelen om verre der zodanigen, die vreesdem, dat deeze ontmanteling en ontruiming, door den Keizer, in goede verftandhouding met het Hof van Ferfailles, beraamd zou wee-' zen om aan 't zelve gelegenheid te verfchaffen tot een onverhinderd intrekken in ons Land: want het zou een droevig flegt Krijgsplan weezen, dat zij, in ftaat om een zeer groot gedeelte van onze Landmagt en Artillerij, op 't onverwagtfte, te vermeesteren, ons dezelve te rug zonden om pnze eigene Grensfteden te verfterken. p©  BARRIÈRE - STEDEN. 19$ De voordeden, voerden zij wijders aan, die uit het ilegten en ontruimen dier Vestingwerken voor Gemeenebest ftonden gebooren te worden, waren geenzins gering. De twistappel over het vermeerderen der Landmagt wierdt grootendeels weggenomen. Tusfchen de zes- en zevenduizend Man kreegen wij thuis; deeze vermeerderden de Landmagt, zon. der eenig bezwaar der Ingezetenen tot het onderhoud van meerder Krijgsvolks veretscht. Eene groote fomme zou ook *s Lands kas uitwinnen,' die anders moest befteed werden aan het onderhoud der Vestingwerken; welker kosten te hooger liepen, dewijl 't geen 'het eene jaar door den eenen Ingenieur was gebouwd, in een volgend, door een andtfr weder afgebroken, vernieuwd, en, zo men het noemde, verbeterd wierdt; de Jaarwedden der Gouverneurs en Commandanten zou men nu tot Krijgsbedieningen in de Republiek zelve kunnen gebruiken. - Ook zou het geld, door 'sLan^S Ingezetenen tot onderhoud des Krijgsvolks opgebrr.gr, nu door 'e zelve, binnen onze eigene Landpaalen, verteerd tot de Ingezetenen wederkeeren, en voor geen gering gedeelte aan belastingen, in 'sLands kas koomen. Het Krijgsvolk zo wel, als het Gefchut en Oorlogsbehoeften, zou dan tot verfterking van onze eigene Grensfteden ftrekken; uit Nawen alleen ftondt men een groot aantal ftukken metaal Geichut, thans zeer noodig, te wagten. Zeer zamenftemmende met die denkbeelden, is het begrip over deeze zaak door een Schrijver onzer Vaderlandjclte Ge~ fchiedenis/'e gevormd , als hij aanmerkt: „ De Veldsochc „ van den Jaare 1747 bewees de waarheid eener beden„ king, dat eene zo hachlijke ligging der Barrière-Steden ,j ten allen oogenblikke den Staat blootftelde, om zich in. „ gewikkeld te zien in een Oorlog met Frankrijk, voof * de belangen van eene vreemde Mogenheid, als mede de „ nutloosheid van alle die Bezettingen, om het hoofd te „ bieden aan de talrijke en wel afgerigte Troepen vsii een „ Krijgshaftig en mngtig Volk, 't welk zij moesten beteu„ gelen. De verkrijging en het behouden der Barrière hebben alleen fchadelijke Oorlogen en drukkende Belastjin„ gen voortgebragt. Hoe veel moeite hadt het bewaarefi ia? N a Ho«  ïqS BARRIÈRE-STEDEN, BATAVIA. „ Hoe groote geldfommen gingen ten Lande uit, zonder „ ooit weder te keeren? Wanneer men in bedenking neemt , ,, hoe' veel kwaads zulks veroorzaakt heeft aan een Staat, „ die nooit ftrafloos kon afwijken van een vreedzaam en „ bezuinigend Stelzel, zou men welhaast in de gedagten koomen, dat een zekere booze Geest die verkeerde Staat„ kunde inboezemde, en zeggen dat het Huis van Oos„ tenrijk de oogen van de Hoofden des Volks betooverd „ hadt, om hun te verbinden, dat zij, ten koste der grond. „ regelen van hunnen Staat, voor 't zelve Plaatzen be„ waarden, die 't zelve, uit hoofde van de afgelegenheid, „ niet kon bewaaren. Ook heeft dit Hof, zo ras het, docc „ de Verbintenisfen met Frankrijk aangegaan, van dien kant „ niets te vreezen hadt, het masker afgeligt, en zich be„ diend van het tijdftip, waar in het Gemeenebest zich niet „ kon beroepen op het gegeeven woord van de Handhaa- vers der Barrière. De Keizer heeft, door zijne Star* „ ten eener vreemde Onderwerping te onttrekken, het Ge„ meenebest ontheeven van eenen zeer zwaarert last, oei „ welken af te werpen het misfchien zelve geen moeds genoeg zou gehadt hebben. Zo veel meer vermogen dik„ wijls oude vooroordeelen dan weezenlijke belangen! Doch „ de Verbintenis des Keizers met Frankrijk van eene veel „ betwistbaarder vastheid zijnde, dat het voordeel van de „ vernietiging der Barrière voor 't Gemeenebest, is, in dit ,, geval, die ftap nog voordeeliger voor 't zelve dan voos „ hem." Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken j Cerisier, Tafereel. Batavia. Niet zeer gunftig zijn, veelal, de begrippen, ■welke, hier te Lande, aangaande de Leden der inwooneren van Nederlands Indie gevoed worden. Vooral heerscht» bij veelen, het vooroordeel, alsof Kunften en Weetenfchappen, en alle verdere kenmerken eener verlichte Eeuwe, aldaar in geringe waarde gehouden worden. Het Jaar 177^ leverde van de ongegrondheid diens opgevatten waans eea oye*.  BATAVIA. 19? overtuigend bewijs op. Al lang was men te llatavia bedagt geweest op het aanleggen eener Stigtinge, de bevordering van het algemeene best ten doelwit hebbende. Aan eene gunflige gelegenheid daar toe hadt het, dus lang, gemangeld. Het Plan ter oprigtiroge van den Oeconomifchen Tak der Hollandfche Maatfchappi/e, derwaards, in den voorgaande» jaare, gezonden, deedt die gelegenheid geboren worden: cn zag men, ten deezen jaare, te Batavia, een Genootfchap oprigten tot nut van Kunften en Weetenfchappen in 't alge» ween-; doch in 't bijzonder ter bevorderinge van den wel. vaard der Oosterfcke Volkplantingen van den Staat der Vereenigde Nederlanden, onder de Zinfpreuk: Ten nutte van het Gemeen, De Leden van 't zelve wilden het oogmerk •van den Oeconomifchen Tak, die ook de Volkplantingen van den Staat in 't wijdflrekkend Plan begreep, niet alleen met woorden maar ook met daaden te geraoet treeden: teffens een veel uitgeftrekter Ontwerp, en onafhanklijk van eenig ander Genootfchap vormende. De Landbouw, de Visfche» rijen, de Fabrieken, de Werktuig-, de Genees- en Letterkunde waren de hoofdvoorwerpen. — Aangenaam en Kunstbroederlijk was de fchikking deezes anderzins onaf hanklijken Genootfchaps: om, daar het zelve de grootfle helft der In. leggelden en Begiftigingen voor zich behieldt, ter uitdeelinge van de daar gefielde Eerbelooningen, het andere gedeelte over te zenden in drie gelijke deelen aan ieder der drie Jifeufchappijen in het Vaderland, opgerigt te Haarlem, Rot» $ er dam en Vlisfmgen; met verzoek, dat zij die Penningen in Contantenof in een Medaille, op den Stempel van het Bataviaasch Genootfchap geflagen, ter beantwoordinge van één of meer nuttige Vraagen wilden befleeden. Door den Raad van In die wierdt dit Genootfchap goedgekeurd, bekragtigd en begunfligd. De tijding van de Vredebreuk met Engeland, aan het einde des Jaars 1780 ontflaan, ontving men te Batavia in de maand Junij des volgenden jaars. Men vondt 'er, gelijk sommigen willen, die aan de egtheid van dezelve twijfelden. Althans wist de Kapitein van een Engelsch Schip, gordon, korte dagen naa het ontvangen, zo veel in te brengen tegen N 3 «e  BATAVIA, BATAVIEREN. de egtheid van ae Oorlogstijding, dat men hem, fchoon hij veel Uel 's in hadt, uit zijn beflag los liet. Hij vertrok en gaf der Engelfchen in Indie, zo veel mogelijk, berigt van de Vredebreuke, 't geen het verlies van zommige onzer Bezittingen eerlang ten gevolge hadr. Men bragt welhaast alles in gereedheid om den Vijand af te wagten: eenige Schepen na China, Bengalen, Suratte, of de Westkv.it beftemd, Haakten deeze reizen, en wierden ten Oorlog uitgerust, om den Vijand af te wagten, of te keer te gaan, waar toe men de.meerdere en mindere Vlootvoogden benoemde, en voorts de noodige fchikkingen maakte om de Landmagt te vermeerderen, op een geregelden voet te brengen, en door vrijwillige Javaanen van onderfcheide Landgoederen te ver. Herken, die zich meesterlijk ih den Wapenhandel oefenden; welke Bende, op eigen kosten der Bezitteren aangeworven, geene Soldij van de Oost - Inaifche Maatfcbappij zou trékten» vóór dat de Volkplanting vijandlijk wierdt aangetast; en zouden deezen met de geregelde Krijgsmagt dienen om de flranden, bij eenen vijandlijken aanval, te bezetten; ook fchreef men aldaar in Oftober een plegtigen Bededag uit. Batavieren. Ter nadere ophelderinge van 't geen wij. op dit Artikel, raakende het Staatsbeftuur deezes volks hebben aangeteekend, ontmoeten wij, in de keurige Lijvoegzels en Aanmerkingen op j. wagenaar, eene fraaie Aanteekening, welke wij da vrijheid zullen neemen hier woordelijk in te lasfchen. Dezelve, flaat op het door ons gefchrevene, Deel V. bl. 183. „ Driederleij £dus luidt die Aanteekening) of zoo gij wilt tweederleij rang had bij hen plaats, de Adel en het- Volk: de derde foort, welke lijfeigenen waren, kwamen eigeiilijk niet in aanmerking nog in den krijg, nog in de raadsvergaderingen. Deeze Lijfeigenen, die zij voor hun geld kogten, in den oorlog wonnen, in hunnen dienst gebooren wierden, of welke zich zeiven als lijfeigenen overgaven, wierden niet als de gewoone Slaaven in het huis en huislijke bezigheden gebruikt. Elk had zijne wooning en hield daar in huis naar welgevallen. Alleen had hij maar zorg te draagen, dat hij de bepaalde menigte van koorn, vee of kleederen  BATAVIEREN. ï.89 ren jaarlijks aan zijnen Heer bezorgde: bier mede had bij in zijn ftaat van afhankelijkheid voldaan. Het gebeurde zeer zeldzaam, dat zij van hunne Heeren geflaagen, met arbeid of gevangenis geplaagd, of op eenige andere wijze mishandeld wierden. Zij hadden het dus veel beter, dan de Slaaven van yeele Christenen, en mogen vergeleeken worden bij de iijfeige boeren in Rusland en Poolen. Evenwel gebeurde het, dat zij in oploopenheid en gramfchap door hunne Heeren om 't leeven gebragt wierden, als of zij vijanden waren, zonder dat zij zich dorften te weer ftellen. — Zomtijds wierden zij vrij gelaaten: maar dan hadden zij nog weinig voorregten boven de lijfeigenen: zelden hadden zij iets te zeggen in het huisfelijk, nimmer in het Lands -beftuur. ■— Zoo jaloers waren zij op de voorregten, welke den vrijen burger alleen toekwamen! Bij volken, die zich door Koningen lieten overheerfchen, wierden de Vrijgelaatenen, wel eens boven de Vrijgeboornen en Edelen verheeven. De Edelen en de Vrijgeboornen Qnobiles & ingenui) regeerden dus gemeenfchappelijk, het zij met, het zij zonder eenen zoogenaamden Koning. De voornaamfte posten wierden aan de Edelen overgelaaten, om dat zij wegens het aanzien, da: zij meest door hunne dapperheid en braafheid moesten verwerven en ftaande houden, het best een vrij volk konden beftuuren: maar zij moesten 'er door het gant' fche volk toe verkooren worden, en daarom zorg draagen, dat zij hun vertrouwen wonnen en behielden. Wanneer de Staat in den oorlog gewikkeld was, zag men niet naar geboorte, maar naar dapperheid. Elk wierd dan even na gerekend, terwijl elk verpligt was zijn leeven voor het Vaderland in de waagfchaal te ftellen; hoewel dit niet zoo zeer een pligt, als wel een eer, een voorregt gerekend wierd, de wapens voor dea Staat te voeren. Niemand vermogt dit, ten zij dezelve hem hier toe bekwaam gekeurd en verlof gegeeven had. Dan wierd de Jongeling plegtig of door een der Vorsten, of dg_pr zijn Vader, of door een nabeftaande op den landdag met een Schild en Framee vercierd, tot een lid van het Gemeenebest en deelgenoot van alle voorregten verklaard; — zelfs wel, wanneer hij van een uitmuntenden N 4 adel  203 BATAVIEREN. adel was, cf van zeer verdienftel jke ouderen afft rr.de, irt den rang der Vorsten l-erheeven. Deeze wapenen wierden nimmer afgelegd, z?'!fs niet op de Landsvergaderingen en bij de maaltijden. Zoo wierd elk van jongs af tot den krijgsdienst vrijwillig geworven, en uit zulke Vrijwilligers beftond de gantfche krijgsmagt van den Staat. Iylen kende geene bezoldelingen of ftaande krijgsmagt, maar dee*e jongelingen, welke zich onder opzigt begaven van zulken, die ouder van dagen en in dapperheid beproefd waren, vervulden derzelver plaats. Het was hun geen oneer zich in 't gevolg van zulken te begeeyen. Naar dat zij het verdienden, wierden zij volgens het oordeel, van hun Hoofd bevorderd. Dit gaf een grooten naijver onder deeze Volgelingen, om de eerfte plaats te bekleeden, en onder de Opperhoofden, om de meesten en bekwaamden onder hunne opzigt te hebben. Zij maakten hun, aanzien en hun magt uit, terwijl het hun in vrede tot luister en in den oorlog tot eene befchuuing veyftrekte, met een groot aantal uitgeleezene jongelingen omTingd te zijn. — Wanneer het tot een vegten kwam, was het fchande voor een Opperhoofd, overwonnen te worden , en fchandelijk voor zijn gevolg, hem in dapperheid niet te evenaaren. Zelfs was hij voor al zijn leeven infaam en yeragteitjk, welke den ftrijd verlaaten bad, terwijl zijn Opperhoofd nog overig was. Hun voqrnaamfte krijgspligt en krijg eed was hem te befchermen, voor hem zich in de bres te ftéllen, hem 'er de eer van te geeven. Hier door maakten zij zich zelf hij vreemde natiën beroemd en gevreesd,— iti zoo verre, dat een Staat te minder aan vijanden bloodgefteld w&s, nsar maate zij een grooter aantal had van zujIce Opperhoofden en ftrijdbaare Jongelingen. Deeze benden wierden wel niet betaald, evenwel van al het geen zij noqdig hadden voorzien door hunne Opperhoofden, en daarenboven , wanneer zij het verdienden tot aanmoediging befchonke-> met een oorlogspaard of een uitmuntend wapentuig. Met de onkosten, welke hier toe vereischt wierden, was «ie Staat niet bezwaard, maar zij wierden in den oorlog {loor dei buit go, 3r. „ dat wordt , volgens den Hebreeuwfchen en Griekfchen „ ftijl, verftaan door de woorden nedergedaald ter helle of ten grave, gelijk in ons Geloof ftaat, hoewel het nergens ,, zo te leezen is in Gods woord." Hier voor moest hij fchrijven in de tweede uitgave eeniglijk: In wat ftaat „ was christds toen? Antw. Gelijk in ons Geloof ftaat, „ hoewel het nergens zo te leezen is in Gods woord." Dit w-as  BEKKER. (BALTHAZAR) att Was in de daad zo veel als: „ Wij moeten gelooven, 't geene de Kerk gelooft, fchoon wij niet weeten 9 wat wij 'er door verftaan, en wat wij gelooven." (*)— Laat dit genoeg zijn van 'sMans Theologifche leerwijze. Het blijkt, dat hij zijn best gedaan heeft, om het onderwijs in de Schooien en Kerken te hervormen , en de heerfchende gebreken van het zelve zo goed, als iemand, gekend heeft. Voorzeker zoude hij ook meer zijn wit ge« fchooten hebben, indien hij niet onder de verdenking van onregtzinnigheid gelegen hadde. Hoe gegrond of ongegrond t ten aanzien van de genoemde gefchriften, deeze verdenking mooge geweest zijn, en met wat recht of onrecht hij daar over van de Kerklijken mooge aangeklampt weezen , geeven wij hier aan het oordeel van verftandigen vrijlijk over» Dan het is eik en ieder bekend, dat hij in de laatfte jaaren van zijne bediening is afgeweeken van de leer der Hervormde Kerk, in zijne gevoelens nopens de werkingen van den Duivel; daarin door malebrahche, daillon, en anderen reeds voorgegaan zijnde. Meer dan eens, hadt hij op de Amfterdamfche Predikftoelen het gemeene denkbeeld wederei) Zomwijlen waren evenwel de aanmerkingen der Klasfen gegrond, alfchoon zij het punt van regtzinnigheid niet betroffen: bij voorbeeld Hoofdftuk VII; 18. wordt gevraagd: „ waarom fprak de Duivel tot eva ,, en niet tot adam? Antw. om dat de vrouwen door, ,, gaans ligter te beweegen zijn, dan de Mans, want „ zij zijn zo fterk niet. H.t vromvlijke vat is het zwakfte, 1 pet. HL 7. en dat Zij ligtlijk hunne mannen kunnen beweegen: want daarin zijn de ,, vrouwen de flerkfle, 3 esd. III: 12." Hierop merkte de Klasfis van Bolsward aan: „ Deeze reden kan gelden in den ftaat der verdorvenheid: maar wij oordeelen, dat het niet gevoeglijk kan worden bijgebragt tot dit ftuk in den ftaat der volmaaktheid eva gefteld zijnde." Zie Friefche Godgeleerdheid, bl. 4P3 en 494. O 9  »r* BEKKER. (BALTHAZAR) derfproken, en zijne bijzondere gedachten vrijborstig open geleid: doch in'het Jnar 1691 gaf hij ^e Leeuwarden en in 'sHage in het licht zijn werk, de Betoverde Wereld geti}teld, in 8vo, verdeeld in twee Boeken. Waar naa hetzelve nog in het eigenfte jaar te Amfterdam, in vier Boeken ia /ito. uit kwam, met meenigvuldige bijvoegzelén wel voor de helft vermeerderd, en in korten tijd verfcheiden maaien herdrukt wierdt. Ook Wierdt hetzelve in andere malen overgezet. In dit doorwrocht werk toont hij wel een geleerd man te zijn, doch zijne vrijheid van denken draaft buiten de juiste paaien. Zo hij zich ergens als een Eartefiaan uitlaat, dan is het hier. De grondgedachte, waarop hij zijn gantsch Sijstema .van de leer der Geesten bouwt, is eene Kartefifche Helling. „ Ik houdt mij hier aan," fchrijft hij (*), „ dat"een Geest eene denkende, ea een Ligeh'aam „ eene uitgeftreKte zelfftandigheid is." Uit deeze Helling leidde hij met eenen grooten omflag van redenen het bewijs af voor zijn gevoelen, dat geene denkende en afgefcheiden geesten, zo min kwaaden als goeden, op'uitgeftrekte ftoflifhe ligchaamen, en dus ook niet op het menschdom, werken hunnen. Daar uit volgde, zijns inziens, dat de Bijbelberichten, aangaande de werkingen van Engelen en Duivelen, ïn eenen verbloemden zin moeten verftaan worden. De genoemde Kartefiaanfche ftelling bragt hem wel misfchien nieï regtftreeks op zijn geliefd denkbeeld, maarzij verflerkte hem *er toch in: en daar hij een zo groot liefhebber van de Kartefiaanfche Filofoofye was, konde hij ook niet nalaaren dezelve, ter ftaaving en ten betooge van zijne Theologijche begrippen, ter hulp te roepen. — Zie daar weder een bewijs, dat de Wijsgeerte, hoe noodzaaklijk ook voor den Theologant, egter bij zommigen meer fchadefijk, dan nuttig 2jj# — Wijders verzet hij zich in dit werk zeer tegen de volksbegrippen nopens het beftaan van fpooken en nachtfchimmen, en tegen het algemeen geloof aan tooverij. Ten aanzien van het laatstgemelde heeft hij buit.en alle tegen- ' fpraak (*) Het tweede Boek, het eerfte Hoofdft. §. 231-,  BEKKER. (BALTHAZAR) «3 fpraak veel goeds gedaan; de leer der fpookerijen en tooverijen heeft bij befchaafde lieden thands weinig ingangs, ten minften op verre naa niet meer dien ingang, welken zij van oudsher te vooren had. Het fchrijven van dit Boek brouwde hem veel zuurs. Hij haalde 'er zich eene magtige bende van kloeke weerpartijen meê op het lijf, tegen welken bij niet beftand was (*). Hij hield zijne lireng ftijf vast, •ea moest dus bezwijken. Hij wierdt in Augustus des Jaars 1692 ■ C*)''Onder deezen bevonden zich joh. van der waaijen, de Vader, m. leydekker, joh. marck, en andere ontelbaaren. Van der waaijen fchreef in den Jaare 1693 een werk, getijteld, de Betoverde Wereld van b. bekker onderzocht en wederlegd, in 410., welk ge- j- fchrift naderhand r. andax-a tegen zack. webber, die zich fchuil hield onder den naam van joh. adolphz., een' volgling van bekker, doch die veel verder ging, dan hij, gehandhaafd heeft in onderfcheiden werkjens, ia de Jaaren 1693, 1696 en 1098. Leydekker gaf ■uit de Godlijkheid en waarheid der H. Schriften te gelijk van den Godsdienst verdeedigd, in 8vo. marck heeft uitgegeeven Disputationes de daemoniacis, ad marc. IV. 24. en Exercitationes ad loca jelectfl v. et 39. test. 1694. in 410. waarin hij ( Exercit. XXIX. ad marc. li 32.) bekkers gevoelen beftreeden heeft. On•der de Predikanten hebben tegen hem gefchreeven «f.roene wegen, van der hooght, brink, j. leydek- iKER, enz. en onder de Remonftrantfchen, molinjrus. Men verhaalt, dat a. reland, nog ftudent zijnde, bij de uitgave van bekkers Betov. Wer. dit Versjen ?er op maakte, zinfpeelende op de letters R in ^t ? Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, klinkende Er, r», ■ren Errores [dwaalingeu) R habet Aufonittm Liber hic, habet Rque Pelesgum & ke-bet Hebraum, pratereaque NihiU O 3  ar* BEKKER. (BALTHAZAR) 1692 van zijnen leeraarspost ontzet, doch behield zijne jaarwedde, zo lang hij leefde (*). Zijne gevoelens wierden niettemin van anderen greetig omhelsd, en in het geheim gekoesterd; ook hebben zij naa zijnen dood begunftigjng en verdeediging genoeg in het openbaar gehad, zelfs wel op den Predikftoel. Men weet, wat thomasius en newton daaraan toegebragt hebben. En nog onlangs zijn ze weder verleevendigd door eene nieuwe Hoogduitfche uitgave van het bovengemelde werk, welke de liefhebbers aan den geleerden semler (f), die 'er zijne aanmerkingen heeft bijgevoegd , (*) Martinet meldt in zijne Hi/lerie der Wereld, V. bl. 68, dat hij afgezet is in den Jaare 1691, doch zulka is eene blijkbaare feil. 't Is gebeurd in de Noordhollandfche Sijnode te Alkmaar 1692 in Augustus; Zie M. Vitr. ann. in comp. c. vitr. II. p. 106 en Naamr. van de Predik, der Klasfis van Franeker, door greytjanus, bl.' 33. Ter deezer laatst aangehaalde plaatze vindt ik ook eenen misflag. Alles, Wat daar aangemerkt ftaat van het boek, de Betoverde Wereld, moest piet* betrekiijk gemaakt zijn geweest op dit boek, maar op het meer gemelde werk, de vaste fpijze der volmaakten. Deeze misflag moet het naauwkeurig oog van "den Haagfchen heringa, die, nog Predikant te Mzrfum zijnde, dat werkjen naa den dood van greyPanüs overgezien, verbeterd en uitgegeeven heeft, ontglipt weezen. — Bekker was reeds in het begin van het Jaar 1692 tien weeken in zijnen dienst gefchort geweest door de Klaslis van Amfterdam, die hem te gelijk het openlijk uitkomen voor, en verder verdeedigen van zijne gevoelens tén ftrengflen verbooden hadde. Doch daar naar fchijnt hij zich niet ge. draagen te hebben: zijne eiadelijke afzetting zoude *er anders niet zo fpoedig op gevolgd zijn. Verg, Ne^r lands ondergang gedreigd en nabij % door koei^ m.sn» bl. 50. (f) Zie een voorb. daar van in de H. E. van WEJSMANf!» II- p. o§ó.  BEKKER. {BALTHAZAR) i*« voegd, verfchuldigd zijn. — Welk een ruim veld 'sMans -(tellingen in onze dagen bij een groot deel Protestanten heeft in gekreegen, behoeven wij niet te fchrtjven. — In sommige -Kerkklasfen moeten de. Kandidaaten der heilige •bediening zijne begrippen openlijk verzaaken. En geen een -fystematisch leerboek onder de Hervormden is 'er, of dezelven worden 'er breedvoeriglijk in wederleid; en dikwerf wordt hem, in meer dan eén opzicht, te kort gedaan. Bekker heeft, naa zijne ontzetting van den Predikdienst, -ook nog uitgegeeven een werk, getijteld, De leer der Gereformeerde Kerken van de vrije Nederlanden, begreepen én derzelver Geloofsbelijdenisfe, gedrukt in Ato. te Amjler,dam 1696; beftaande uit negenendertig wel opgeftelde Predikatiën, waarin hij zijne overeenilemming met de oude leer der Hervormde Kerk aan den dag legt. Niemand, die onpartijdig oordeek, en de dingen uit het sregte gezichtpunt befchouwt, zal het ontkennen kunnen, dat hjecker, onaangemerkt zijne begrippen nopens de leer der ■Geesten, een groot man geweest zij. Over het geheel gekomen hadt hij de zaak aan het regte einde. Bij uitliet wel wist hij de menschlijke vindingen, waarin de Godgeleerdheid gehuld was, te onderfcheiden van de eigenlijke «Godsdienstkunde. Gaarn zoude hij gezien -hebben, dat anderen met hem de hand aan 't werk hadden gefiaagen, om .dk hulfel los te maaken, en het fystema der heilige waarheden in een beter form te brengen: maar zulks gefchiedde -aiet, althans niet, dan van zeer weinigen. Hadde hij het ^vertrouwen van zijne geloofsgenooten kunnen behouden, hij zoude voorzeker zeer veel nuts gedaan hebben. Hij hadt de weldoener van zijne tijdgenooten kunnen worden, fchrijft .SPiTTiiER (*), indien zijne begrippen maar war gezuiverde? swaren geweest, en hij in zijne manier van voordragt maar vwat meer omzichtigheid gebruikt hadde. st -Is waarlijk te beklaagen , dat geleerde mannen, van «eiken men zich iets «goeds beloovfia mag,, -dikwerf -z® •poe- C) 't M. t. b, f. 454. O 4  ai6 BEKKER. (BALTHAZAR) fpoedig, door dwaallicht verbijsterd, van den weg geraaken; maar 't is ook te beklaagen, dat, al gebeurt dit niet, zij evenwel meenigma.len' in hunne heilzaame onderneemingen zo gedwarsboomd worden door lieden van geringer kunde, welken de naijver, dé wangunst, en de hoogmoed "daar toe opvoert, terwijl deezen opgewonden worden door de fel fchreeuwende ftem van het domme gemeen, dat geene oude paaien verzet 'wil hebben. Zo dra eenig Leeraar het 'er openlijk in welgemeendén ernst, en met opregte inzichten, op toe legt, om het menschdom wijzer en beter te maaken, ontmoet hij gemeenlijk bij hetzelve, in plaatze van' dank, onHeuschheid en tegenftand. Zonder dat men deszelfs doel, gevoelens en braafheid eenigermaate in overweeging neemt, wordt hij dikmaals uitgekreeten voor het leelijkfte, wat 'er maar op is, — voor een' Atheïst. Dit is bekker' bejegend, zelfs lang- voor dat hij zijne Betoverde Wereld gefchreeven had, en toen hij nog over de werkingen der Geesten overeenkomitig met de leer der Hervormde Kerk. dacht (*). Dit is meer andere groote mannen bejegend, tot merklijk nadeel van het Kristendom, ook in het laatfte van deeze Eeuw." Ba- (*) Zie zijne Friefche Godgel. bl. 35. en verg. bl. 378 en 579- Naa het uitgeeven van zijne Betoverde Wereld, wierdt hij van zommigen voor nog gevaarlijker Atheist gehouden, dan spiivoza: altoos koelman fchildert hem zo verfoeilijk af in zijnen Ntêrlands ondirg. bl. 4951. — Ik ben zeer verwonderd, dat de Hoogleeraar stilling in zijnen Theobald of de Dmeeper, I. bL 53. Dr. bekker in eenen rang ftek met spinoza en de Engeljche Deisten. Beter deukt over hem de Vertaaier van dit werk, die onder *s Mans beeldtenis lieyer fchrijft. Zie bekker, die vervolgd, den satanen zijn ras. Ten satan, maar een vriend v.m God en Christus mu  BERCKEL. (ENGELBERT FRANC01S van^ ar? dbrckel, ( engelbert FRAisg ois - van j geboren uit een aanzienlijk Hollandsch Geflagt, Man van ongemeene ervarenis in de Pvegtsgeleerdheid en Staatkunde, in den Jaare 1762 tot Penfionaris van Amflerclam aangefteld, was zo diep ge- mengd in de gefchillen , welke de Omwenteling van den Taare 17R7 ziin voorafgegaan, dat eenig veTrflr-g zijner ver- rigtingen, allen de zucht voor 'sLands Vrijheid en de Regten zijner Stad ademende, geene onvoegzaame plaats in ons Woordenboek zal beuaan. Van elders is bekend, en behoeft hier niet uitvoerig door ors verin;ld te worden, hoe de Amerikaan/che Staaten, door Frankrijk voor een Onafhankelijk Gemeenebest verklaard zijnde, en met die Kroon een Verdrag hebbende gefloten, vervolgens ook de Vereenigde Gewesten, dooreen Verbond van Vriendfchap en Koophandel, aan zich zogten te verbinden; zendende, ten dien einde, herwaarts william lee, welke daar van opening deedt aan jan de neufvïlle, Koopman te Amfterdam, welke het ontwerp ter kennisfe van Burgemeesteren dier Stad bragt. Tusfchen hngelattd en de Scaaten van Noord-Amerika was op dat pas nog de zoen niet getroffen, maar wel daar toe eene onderhandeling gaande Van hier begreepen Burgemeesteren, dat van den Voorflag, tot nog toe, ter Vergaderinge van Holland geene melding kon gemaakt worden, doch tevens, dat'het belang van 's Lands Koophandel geboodt, het ftuk niet geheel van de hand te wijzen. Met geheimhouding moest alzo dit onderwerp behandeld worden. Diensvolgeus gelastten Burgemeesteren den Heere van berckel aan den Amerikaan te verklaaren, „ dat ingevalle de aangevangene Onderhandelingen „ tusfchen Groot - B'itannie en het Congres der Vereenigde ,, Staaten van Noo' d-A nerika, geene uitfluitende Bedingen ,, ten nadeele van de Republiek zouden behelzen, Burge„ meesteren, alsdan, van hunne zijde, zo dra de Onafhan„ kelijkheid der Vereenigde Noord. Ameriksanfche Staaten, „ door Engeland erkend zou zijn, alles zouden aanwenden, „ wat in hun vermogen was, om het Verbond van Koop(, handel, zo als hetzelve dan ontworpen en goedgekeurd „ zou zijn, bij de verdere Bondgenootea ter vastheid te o Os » "el*  ai* BERCKEL. (ENGELBERT FRANCOÏS van) „ helpen brengen." Daarenboven was, door den Penfions. ris van bercicel, met voorkennis van Burgemeesteren, de bovengenoemde Amfterdamfche Koopman gebruikt, om de Handelingen met, den Heere william lee voort te zetten, en met denzelven te maaken „ een Ontwerp van een Trak,, taat van Commercie, hetwelk, zo dra de erkentenis vaa de Onaf hankelijkneid der Amerikaaricke Staaten , door »» Engeland, daar zou mogen zijn," tot een voorwerp van «verweeginge der Staaten van Holland, door de Regeering van Amfterdam, zou kunnen voorgefteld worden. Bijstere beweeging, zo ten Stadhouderlijke Hove als ia Engeland, baarde dit Ontwerp, zo ras het, nevens de Papieren , daar toe betrekkelijk, door eene onvoorziene gebeurtenis, rugtbaar was geworden. Van berckel, hoewel bij, klaarblijkelijk, flegts als Minister de bevelen zijner Prin■cipaalen hadt volvoerd, wierdt het voorwerp, tegen 't welk zo wel de Stadhouder als het Engelfche Ministerie hunnen vuilen zwadder uitfpuwden. In een Vertoog, door den Grwt -Britannifshen Afgezant, Ridder yorke, op den tienden November des Jaars 1780, ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende ingeleverd, behelzende eene opflapeling vaa alles wat nijd en kwaardaartigheid kan verzinnen, wierdt, onder andere, van wegen zijne Groot - Britannijche Majefieit geè'ischt, „ dat de Penfionaris van berckel, en deszelfs me„ depligtigen , openbaar zouden geftraft worden, als ver„ Hoorders van de algemeene rust en fchenders van het „ Regt der Volken." Men vondt 'er zelf bier te Lande, zo fel op den Penfionaris en die verder de band in deeze zaak gehad hadden, gebeten, dat zij beweerden, „ dat 'er niet beter op was, dan de Heeren, die deel hadden gehad „ in het "benoemen van dit ftrafwaardig Ontwerp, na Enge. „ land over te zenden, op dat de Koning naar welgevallen „ met die fchuldigen mogt handelen." Met zulk een hoon en aantijginge bezwaard, fleet vak seerckel den volgenden Winter. Zijner onfchuld zich ten volle bewust, oordeelde hij, niet langer het geleden ongelijk «e moeten verkroppen. Op den vierden Maij des Jaars 1781 %-ervsegde hij zich met een uitvoerig Vertoog, de kenmer-  BERCKEL. (ENGELBERT FRANCOIS van) 219 ken van zijne kunde en braafheid draagende, bij Staaten van Holland, verzoekende om vrijgefproken te worden van dien laster. — Wel hadt hij, die reeds omtrent negentien jaaren, als Penfionaris van Amfterdam, de Vergadering van hun Ed. Groot Mogenden bijgewoond hadt, opgemerkt, dat de Leden der Hooge Regeeringe den buitenfpoorigen ftap des Engelfchen Ridders, met ftilzwijgen en veragting, hadden beantwoord, en was hij ook genegen geweest die zaak op dezelfde wijze te behandelen; maar zich, van alle Perfoonen, in yoRKS Vertoog voorkomende, alleen met naame genoemd en befchreeven vindende als boven alle fchuldig, en het hoofd van een complot, begreep hij, naa rijpen raade, zo verregaand eene kwetzing van zijne Eer niet te kunnen gedoogen, en verpligt te zijn, zich voor 't Gemeen en de Naakomelingfchap, bij welke hij beledigd was geworden, vaB zodanig een laster, hoe eer hoe beter, te moeten zuiveren: eene haudhaaving van zijnen Naam, te noodzaaklijker geworden, dewijl men, naa de uitgave van dat fchendcnd Vertoog, niet hadt naagelaaten, allerlei nadeelige gerugten, ten zijnen opzigte, uit te ftrooijen, en zelfs in de Nieuwspapieren te verfpreiden. Reeds voor lang zou van berckel zich, ten dien einde, bij' hunne Ed. Groot Mogenden vervoegd hebben; dan hij wagtte den uitflag hunner Raadplegingen af: in welken tusfchentijd yorke, op nieuw, de Strafoefening, onder zeer fterke en gantsch ongehoorde bedreigingen, vorderde. De zaak voor den Prefident en Raade van den Hove Provinciaal gebragt zijnde, hadt de Heer van berckel, inverwagting dat deeze fpoedig zouden voldoen aan deezen eisch, begreepen, zulks ook te moeten verbeiden; in de vaste veronderftellinge, dat de bij deezen uitgebragte Raadflag eene volkomene Regtvaardiging, zo van Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stad Amfterdam, als van hunnen Penfionaris, en eene daar uit voortvloeijende zuivering van zijne gefchondene Eer, zou behelzen: en hij dus ontheeven zijn om hun Ed. Groot Mogenden met een bijzonder Verzoek lastig te vallen» — Doch, naa verloop van ruim diie maanden, was het  sso BERCKEL. (ENGELBERT FHANCOIS van) hst eerst dat het gemelde Hof, in ftede van dien verwagten t'aaJflag , een Brief zondt, bij welke''t zelve Hunne ES. Ci oot Mogenden in Confideratie gaf, of de reden, waarom zij het Ad vis van het Hof hadden gerequirèerd (dat is, om allé voorgeevens van weigering vari Administratie van Juftitie, bij aldien dezelve op goede gronden zou' mogen gevraagd zijn, af te fnijden) door de Rupture, die des on'-aangezien daar op is gevolgd, nu niet was koomen te cesfeereii: en het daarom niet vreemd en ongefaifoneerd zott tsijn, ter contemplatie van den Vijand, in het voorfchree•ven Examen te treeder,. Vermids deeze Brief onbeantwoord "bleef, oordeelde van ' berckel , -dat eën langer ftilzitten hem met geene billijkheid altoos kon wörden afgevergd; of dat ïij -zijn Eer en goeden Naam,niet ,blootgefteld kon laaten aan •de Veelvuldige uitftrooizels, of daar door, min of meer, aanleiding gêaven tot twijfel, of de béfchuldiging des Ridders, bepaald tegen hem gerigt, niet wel eenigen grond mogt hebben. De opgegeeveue Bedenking behelsde geene 'Regtvaardiging van gedrag, ja zelfs geen openbaare tegen•Jpraalt -van den aangetijgdeh laster. Hij was "er meer dan aemand anders in betrokken, en kwam voor, als het Hoofd de Heer van berckel zich uitdrukt, ,, bij aldien dezelve ,„ Waarheid, in ftede van Laster, was,:in 't geheel niet te .„ pisfe zou koomen eenig prajliminah" Examen van den Hove Provinciaal te Tequireeren, of naamlijk tegen zo» „ danige Euveklaaden , bij de Regten en Wetten deezes y, 'Lands al of geene voorzienrnge zou zijn gedaan; maar „ eene Daad, waar tegen bij alle Regten en Wetten van 9, befchaafde Volken, voorzieninge was gedaan, en ongef, twijfeld ftrafbaar zou zijn, en over zulks ftoffe van Cri.„ mineele Proeedures opleverend* Wel hadt de Heer van berckel in overweegmg genomen, om zijn openbaar aangetasten Naam te zuiveren, door de Opgave van alles wat door hem, met betrekking tot het Con» ,eept- Tradaat, was verrigt, ten betooge, dat hij geen de minfte aanleiding hadt gegeeven tot de vinnige Befchuldi* ging, die hij, in gevolge van het daaromtrent betuigde ia  dEKCKEL'. (ENGELBERT FRANGOIS vaW) 32if de Tegenverklaring van hunne Hoog Mogenden op de VerKlaaring van het Engelfche Hof, geen' de minfte zwaarig* Iieid maakte, bij hunne Ed. Groot Mogenden, eea opgerraapten Laster te noemen. • Doch hadt hij, naa eene bedaarde overweeging, het beter tot bereiking van zijn oogmerk geoordeeld, zich bij bünne Ed, Groot Mogenden te vervoegen, om aan de eene zijde, op de overtuigendfte wijze te doen zien, dat hij zie» geenzins aan het ftrengfte onderzoek van zijne Daaden ea Gedrag poogde te onttrekken, indien, tegen alle verwagting, door deeze of geene befcheiden, van wegens den Engelfthen Staatsraad ingeleverd, hun Ed. Groot Mogenden in 't begrip mogten gevallen weezen, dat 'er zelfs maas eenige fchijn was voor de gegrondheid der Befchuldiging door den Ridder yoree tegen hem afgegeeven;— of, aan de andere zijde, bij.ontftentenisfe van- dusdanige bezwarende befcheiden, van hun Ed. Groot Mogenden', zodanig eene Verklaaring van zijne Onfchuld verwerven, als hemt tegen alle vermoedens kon dekken. — Te meer hadt hij tot het doen van deezen ftap beflooten: dewijl hij zich verzekerd hieldt, dat de bekende Billijkheid van hun Ed» Groot Mogenden geenzins kon toelaaten , de noodige orders niet te ftellen om een Minister van een der aanzienlijkfte Steden yan Holland behootelijk te regt te doen ftellen, om, ten voorbeelde van anderen, geftraft te worden, bijaldien hij daaden gepleegd of vermoedens gewekt hadt» van zich zo verre te buiten gegaan te hebben als hem wiertfc ten laste gelegd — of wel, in tegendeel, dat hunne Ed. Groot Mogenden anderzins zwaarigheid zouden maaken , hem eene Verklaartng van Onfchuld te verleen en, welke hij, in den bijzonderen zamenloop van omftandigheden, waar ia deeze zaak zich bevondt, met des te meer regt fcheen te mogen vorderen, om dat zijne Befchuldigers buiten het bereik van de Ordinaris Juftitie deezer Landen gefteld zijnde, hij in de onmogelijkheid was om, door dat middel, eene behoorelijke Voldoening, wegens die Belediging te kunnea verwerven.  922 BERCKEL. (ENGELBERT FRANCOIS van) Hij verzogt, op deeze gronden, dat, in 't eerfte gevel, de Befcheiden ten fpoedigffen mogten overgezonden worden aan den Hoofd-Officier der Stad Amfterdam, om het Regt van de Hooge Overheid desaangaande tegen hem te kunnen waarneemen, en aan hem aldus de gelegenheid te verfchaffen, om zijn gefchoüde Eer, voor 't oog der gantfche waereld, (door middel van de Ordinaris Juüitie,) te kunnen verdeedigen — of, in het tegengeftelde geval, wanneer hun Ed. Groot Mogenden geene befcheiden ten zijnen nadeele ter hand gefteld waren, noch ter hand gefteld hadden kunnen worden, hem daar van Verklaaring te verleenen ; ten einde daar mede alle lasterende gefprekken, en invlegtingen in de Nieuwspapieren kragtdaadig te kunnen tegen gaan. De Ridderfchap was, bij 't overleeveren van dit Gefchrift, van oordeel, dat het behoorde gefteld te worden in handen van de Leden , om 'er bij de raadpleegingen over den Brief van den Hove, zodanig op te letten, als men zou vinden te behooren : de andere Leden, uitgezonderd de Stad Schoonhoven, verzogten Affchriften, om 'er het goedvinden hunner Zenderen op te verftaan. Zeer ligt was 'er een lang uitftel te voorzien. De Brief van het Hof van Holland, fchoon gunftiger dan de eerstloopende gerugten en te voorbaarig in de Nieuwspapieren gezette tijdingen, dat dezelve liet gedrag van eenige Leden der Amfterdamfche Regeering geheel afgekeurd en veroordeeld hadt, kon met reden geen voldoening geeven aan den Heer van berckel. Het Hof vondt zich zeker grootlijks met deeze zaak verlegen, en ontweek den opgelegden last, om dezelve 'te onderzoeken en te beoordeelen, naar zommiger gevoelen, zeer voorzigtig en ftaatkundig; met aan te merken, dat de Eisch des Konings van Engeland, om door het ftraffen van den Penfionaris van berckel met diens Medepligtrgen, een voldoening te erlan. gen voor de gewaande fchennis, ophieldt: dewijl hij de zaak in gefchil van den Regtbank der Billijkheid voor dien van Geweld gefleept, en, met de Oorlogsverklaaring, voldoening door zijnen Degen, en niet door Vonnis van een Nederlandsen Gerechtshof, gezogt hadt; hunne opgeleverde i be-  BERCKEL. (ENGELBERT FRANCOIS vah> ttüj bedenking grondende op den bekenden Regel: Daar geen Klaager is, daar is geen Regter. Genomen dit Hof hadt, hoe zeer ftrijdig met de gefchaapenheid der zaake, en allen regt, kunnen goedvinden de klagten des Konings van Groot-Britannie te billijken; fchoon deeze, gelijk het voorverhaalde des de overtuigendfte blijken oplevert, niet anders dan loutere voorwendzels waren om ons, met eenen onverhoedfchen Oorlog, op 't lijf te vallen , zouden die klagten , door dus een Vonnis, eene regtvaardiging bekomen hebben, die de onpartijdige waereld 'er nu aan weigerde; en hadt hetzelve niets kunnen uitwerken tot bevrediging van dit ons onheilzoekend Rijksbeftuur. Dus een Vonnis zou ook niet wel bebben kunnen ftrooken met het geen hun Hoog Mogenden Sn de kortlings uitgegeeven Tegen verklaaring des wegen ge. zegd hadden» ,,1^-5 Veelen w,«f£fi;;'ï$,fc!t'' deeze ontwijkende Inbedenkinggeeving des Hoifn';«lk'*!:l rdic te vrede; zij wilden den Penfionaris, «a«f$:Leden dér Atr.fierdanifche Regeeringe, volkomen ge?e,guii-ttdif!,d, en, voor 't oog der geheele waereld, Engeiaisdf ', sis valscb, ten toon gefteld hebben. D'»cit, -é^. deeze vrijfpraake, bij buitenlandfche min zou beteekend hebben, als dat hes kiagt billijkte: dewijl men ze beide "s in hunne eigene zaak, op welken van eenzijdigheid valt, was het vdrköflw^^(WSi^t%' van den Handel der Amfierdatnfche Heeren een wederfpraak van het misprijzen en afkeuren dier Onderhandelinge door hunne Hoog Mogenden, onmiddelijk gevolgd op de klagte des Konings van Groot - Britant>ie; het duidde niets minder aan, dan dat hunne Hoog Maagenden te voorbaarig geweest waren in eene geoorlofde zaak te veroordeelen, en die Leden der Awjlerdamfcie Regeeringe grootlijks verongelijkt hadden. Tot verontfchuldiging van dien ftap in 't midden te brengen, dat dezelve door hun gedaan was om de moeilijkheden met het wreerelig Britfche Rijk, daar men zich ingewikkeld vondt, niet te vermeerderen, en, ware het mogelijk, te ontworftclen, zou de teeke- b3s  hH BERCKEL. (ENGELBERT FRANCOIS van) men van eene vreesagtige i ifchiklijkheid, reeds al te zeef oneen Staat ontluisterende, vermenigvuldigd hebben. Het Hof dagt, door deeze Helling mogelijk aan de beide Partijen genoegen te geeven, en de geheele zaak fleepende, of voor afgedaan te houden. De Engelschgezinden juichten deezen vond toe; doch anders denkenden in den Lande be. klaag !en den door Engeland verongelijkten Staatsman nevens de zijnen, en zagen met genoegen dat hij, niet berustend» in een ontwijkenden Voorflag, dien zij niet vrij hielden van den fchijn te geeven als of men zich tegen Engeland vergreepen hadt, en blijde was in den Oorlog zelve een redmiddel gevonden te hebben, op het onderzoek zijner zaake. en herftel van Eer aandrong. — Schoon het voortzetten deezes gefchils aanleiding kon geeven om de thans hoogstfehadelijke verdeeldheid te vergrooten, kon de Penfionaris niet raadzaam ftil zitten. De befchuldigingen wierden, van tijd tot tijd, verleevendigd, en men deedt zijn best om de Ingezetenen in te boezemen, dat die daad der Regeeringe van Amfterdam de bron was van alle de Oorlogsrampen. Hier uit kon een allerverdeiflijkst oproer ontftaan. Die denkbeelden te fluiten was het belang van den Penfionaris, en vaa de daar in betrokken Amfterdamfche Regenten niet alleen-, maar 't belang van 't geheele Gemeenebest. — Ontelbaar waren de Voor- én Tegenfchriften omtrent dit ftuk in 't licht gegeeven: en kan het niet ontkend worden, dat, fchoon veele van wederzijden de kennelijkfte lidtekens van onverftand en drift droegen, andere, op eene verflandiger, bedaarder en ieezenswaardige wijze gefchreeven waren, en nog leezing verdienen. 't Liep aan tot in het einde des volgenden Jaars 1782, eer aan deeze verdrietige zaak een einde wierdt gemaakt. Amfterdamfche Kooplieden trokken zich dezelve, ten langen laatfte, aan. In de maand April des genoemden jaars eene zamenkomst belegd hebbende, namen zij in dezelve in overweging, om aan de Regeering hunner Stad'een Verzoekfchrift aan te bieden, dat de Heer van berckel , in wien de Koopbeurs van 's waerelris Koopftad zo veel vertrouwen ftelde, in de Onderhandelingen met den Heer adams mogt gebruikt wor-  BERCKEL. ( ENGELBERT FRANCOIS van ) -22$ worden; als mede, dat hij, ten dien einde, gelijk voorheen, de Staatsvergaderingen van Holland zou bijwoonen \, en dat, indien 'er onverhoopt zich zwaarigheden hier tegen opdeeden, de Regeering der Stad de volkomene Regtvaardiging van den Penfionaris wilde bewerken, pit oogmerk, zo vol bïijks van hartlijke genegenheid der Kooplieden voor dien Staatsman, welken zij zo gaarne in de waarneeming van zijn post herfteld zag«n,°bleef onuitgevoerd: dewijl men begreep, eene zaak van dien aart aan het wijs Beduur der Regeeringe te moeten overlasten, en, dat het herltel voor den Penfionaris, zonder de allerm{nfte tusfchenkomst der Burgerije $ veel luisterrijker zou .weezen. — Het lang verwijl, dat de 'Heer van berckel, in de volle bekleeding van zijn Penfionarisfchap tradt, met ter hooge Vergaderinge des Lands te verfchijnen, verwekte niet weinig gemors; men dagt, dat Amfterdam hier aarzelende, in den eerst betoonden ijver verflapte; ja de drift floeg over pm te zeggen: ,, wordt van „ berckel thuis gehouden, dan moet hij fchuldig zijn; en „ is hij fchuldig", hoe veel te meer dan die Regeerders, op „ wier uitdruklijken last hij alles verrigue!" Doch dit morrend misnoegen zwe«g, en de wensch eer Kooplieden wierdt vervuld, toen de Regeering van Amtle-dam in November befloot, dien Penfionaris weder de Dagvaard te doen bekleeden. Zedert dien tijd hadt van berckel , fleeds getrouw aan zijne Staatsbeginzelen, geen gering aandeel in de poogingen, die van tijd tot tijd wierden te werk gefteld, om ha Stadhouderlijk ge2ag binnen de vereischte paaien te rug te brengen , en andere wederregteiijkheden, welke h j voor Staat en 'Vaderland fclmdelijk keurde, te beteugelen. Geen wonder, derhalven, dat men, in den Jaare 1787, zijnen naam gefpeld vondt op de L'jst der Staatsmannen, weike. onderden narm van Saiisfadtie, aan den wraaklust des haisvrouvve van wit-< Lem den V moesten worden opgeofferd Men vindï' 'er zelf, die van oordeel waren, dat Amptsontzetthg niet het eenig kwaad zijn zoude, Welk hem zoij weciervaaren, maar dac zelf zijnen perfoonlijke veiligheid eenig gevaar dre:gde. Zeker immers is het, dat van berckel veele aanmaaningen, deel L P doch  *2f> BERCKEL, (ENGELBERT FRANCOIS van) eitzv doch allen naamloos, ontving, dat hij wel zou doen om deStad en het Land te ruimen. Dit niettegenftaande beflooc hij tot blijven, en hadt, zedert, harts genoeg, om zijn ge» houden gedrag, in Stads- en Staatszakken, openlijk te verdeedigen, in een Gefchrift, getiteld: Misfive van Mr. e. f» van berckel,. Oud-Penfionaris der Stad Amfterdam , aa» tien Heer Mr. N N. houdende Antwoord op eenige gevraagde Eiucidatien , raakende den Inhoud °der Memorie vanden Heere Mr. joachim rendorp. Deeze Amfierdamfche Burgemeester, in geheel andere beginzels dan de Penfionarisftaande, hadt-hem, in zijne bekende Memorie, hevig aangetast^ en van verfcheiden zaaken befchuldigd. Leezenswaardig is die Misfive van van berckel. Deeze, zints het Jaar 1787 een amptloos leeven leidende, overleedt in den Jaare 1796, geene kinderen nalaatende. De Heer pieter.' johan van berckel, Raad en Burgemeester van Rotterdam, eerfte Gezant bij de Vereenigde Staaten van Noord-Amerika& was de broeder van den Penfionaris. s Zie Nieuwe Neder!. Jaarboeken*. Boërhaave. (hebMANus) Zints dé uitgave eener nutteVeizameling van Leevensbefcbrijvingen, nader bekend geWorden met den Man, zo aanftonds genoemd, gaan wij ons van de belofte kwijten, in het Zevende Deel or.zes IVoordenboeks aangekondigd. Hermanus boerhaave wierdt opden laatften December des Jaars 1668 te Voorburg bij Leiden geboren5 hij was- een Zoon van jakobus boerhaave,. Predikant op her gemelde Dorp, en van agar paalder. Zijne familie was oorfpronkelijk uit Vlaanderen, fints langen tijd te Leiden gevestigd, en van zeer middelmaatige middelen. In den ouderdom van vijf jaaren verloor hij reedszijne Moeder, die nog drie andere kinderen naliet. Een jaar daar naa hertrouwde de Vader van onzen boerhaave j; en zes andere kinderen, bij zijne tweede Vrouw verwekt, vermeerderden zijne familie. Gelukkige Landen, alwaar de weelde en algemeene dartelheid eenen Vader voor die vermeer--  BOERHAAVE. (HERMANUS) «27 meerdering niet doen vreezen! Daar greep evenwel ééne gelukkige omflandigheid in dit huisgezin plaats, die den ouden Heer boerhaave tot een grooten troost en vreugde moest verftrekken. Zijne tweede Vrouw, de Stiefmoeder zijner voorkinderen, was de gemeene moeder van alle de kinderen haares Mans, en zij verdeelde haare tedere zorgen en geduurige oplettendheden, gelijkelijk, en zonder het geringst onderfcheid, tusfchen hen allen en haaren waarden egtgenoot. Wat hem zeiven betreft, hij was, 't zij door èene natuurlijke zugt, 't zij uit «ene verftandige zuinigheid, de Leermeester van alle zijne kinderen, zo lang hij dat konde zijn. Hij befpeurde welhaast in onzen herman uitmuntende gefchiktheden, en verordende hem om 't eenigen dage eene plaats als de 2ijne te bekleeden. Zijne uitzigten ftrekten toen niet verder; hij hadt hem, ten dien. einde, op den ouderdom van elf jaaren reeds merkelijke vorderingen in het Latijn, Grieksch, en 't geen men fraaie letteren noemt, doen maaken; en ter zelfder tijd, dat hij zijn Geest ontwikkelde, droeg hij zorg om zijn lighaam te verfterken, door hem een gedeelte van den dag op 't land te laaten werken; andere oeffeningen waren hem te duur, en 't was een volftrekt vereischte, dat zijne goede opvoeding hem weinig onkosten veroorzaakte. In weerwil van deeze zorg voor des Jongelings gezondheid, wierdt dezelve egter tusfchen zijn dertiende en veertiende jaar van eene kwaadaartige zweer in de dije aangetast. Hij wierdt, bijna vier jaaren lang, en door de kwaal en door de Geneesmiddelen gemarteld; eindelijk, naa alle de voorfchriften der Genees- en Heelmeesters uitgeput te hebben , belloot hij om het kwaad dikwijls met zijn eigen water, daar hij zout in liet fmelten, te zuiveren, en hij genas zich zeiven op deeze wijze. Een voorteeken, zo men wilft van zijn toekomend geluk in 't geneezen der kwaaien. Deeze lange ziekte verhinderde den voortgang zijner Studiën niet. Hij hadt uitteraart te veel weetlust, en uit hoof. de van den ftaat zijner fortuin te fterke aanprikkeling, om ledig te zitten. Veertien jaaren oud zijnde ging hij te LeiP a 4m  as8 BOERHAAVE. (HERMANÜS) dtn op het Latijnfche School; hij ging fchielijk van eene Jaagere klasfe na eene hoogere, en overal won hij den prijs. Hij was flegts vijftien jaaren oud, wanneer de dood zijns Vaders hem zonder hulp, zonder raad, zonder goed Bet. Schoon de Godgeleerdheid het groot oogmerk zijner Studiën was, hadt hij zich egter ook vrij wat verlustigd in een we'etenfchap, die misfchien voor al.e menfchen op de waereld nuttig, maar voor Godgeleerden, die aan bepaalde fielzels gebonden Zijn, wat gevaarlijk is, ik meen de Wiskunst. Onze boerhaave wierdt door onweerftaanbaare bekoorlijkheden tot deeze Studie getrokken , en het kort derhalven niet nvsfen of hij moest daar zeer fchielijke vorderingen in maaken. Getukkig vondt hij in dezelve, naa zijns Vaders dood, een toevlugt, welke hij niet voorzien hadt, Hij vondt middel om te Leiden te beftaan, en zijne Theolog;fche Studiën voort te zetten, door de Landmeetkunde aan jonge Lieden van rang te onderwijzen. Van een anderen kant deedt de ziekte, waar van hij geeeezen was, hem aanmerkingen maaken over de nuttigheid der Geneeskunst, en hij maakte een aanvang mei de voor> jiaame Schrijvers in' die weetenfchap te leezen, beg'nnende met hippokrates, daar hij eene levendige en driftige verwondering voor opvattede. Hij volgde de publieke Profesforen niet; hij nam flegts eenige lesfen van' den beroemden Drelincourt, maar bij woonde de openbaare ontleedhigera fiaarftig bij, en ontleedde zelfs verfcheiden dieren bij zxh zeiven. Hij hadt niet noodig, dan die dingen bij zijne meesters te leeren, welken men zien moet, om'er een klaar denkbeeld van te kunnen maaken; al het overige leerden hem zijne boeken. Nie.tegenftaande dit uitgeftrekt ontwerp'van ftudeeren vorderde egter zijne Godgeleerdheid'; dat is te zeggen, hij vorderde in 't Grieksch, Hebreeuwsch, Chsldeeuwsch, m de Critica van 't O. en N. T., in de Kerkelijke Hiftorien , en het leezen der vroegere en laatere Uitleggeren. Gelijk men de fterkte van zijnen geest nu reeds duidelijk bemerkte . zo hadt men hem geraaden, om de Geneeskunst met de God-  POERHAAVE. (HERMANUS) aa» geleerdheid te verbinden; en dewijl bij tot de eerde reed* •van-zelfs overhelde, zo lag hij zich, mtt gelijken ijver, op beide weetenfehappen 'oe, en poogde die twee bedieningen, •die voor de twee noodzaakelijkfte in de Maatfchapp j gehouden worden, te vereenigen. Doch hij bevondt wel ras, dat hij, fchoon voorbeiden «ven bekwaam, voor beiden egter niet even gefchikt was. Hij hadt zich in de Godgeleerdheid geoeffend op zulk eene wijze als boven alles te wenfehen ware, aai elk Theologant «leb. tiaar in oeffende, dat is te zeggen, h;j hadt veel, maar vooral opmerkzaam , tot die ftudie betrekkelijk geleezen.; ïiij hadt veel, maar vooral onparujdig, overpdnsJ; en het .gevolg hier van was, gelijk het altoos is, en noodwendig wezen moet, dat hij den Godsdienst, den eenvo-udigen Christelijken Godsdienst , 'befchouwde als thismaakt door eene snenigte beuzelagtige gefchillen, en gewaande ophelderingen, welke de Theologifche hairkloverijen daar in gedrongen had-den, en die, wel verre van des Zaligmaakers bedoeling te «bevorderen, daarentegen niet, dan verwarde twisten , duistere onderfcheidingen, en bittere verdeeldheden hadden voortgebragt. Hij was zo fterk overtuigd van deeze zekere, maar onaangenaame waarheid, dat hij eene openbaare vraag wilde «itgeeven, hier op uitkomende: „ Waarom heeft het Chrisv, tendom voormaals, door onkundige lieden gepredikt, zo s, veele voortgangen gemaakt? en waarom heeft hetzelve 9, heden, door Geleerden aangekondigd, z? weinig ingang?" Men begrijpt ligtelijk, waar toe zulk eene denkwijze bem brengeu, en waar aan zodanige gefprekken , of zelfs bedenkingen, hem blootftellen moesten? — Konde hij, roet zodanig eene vrije manier van de zaaken te befchouwen, zich voor de vervolgingen zijner aanftaande amptgenooten dekken? konde hij hoopen hen tot zijne gedagte over te baaien f Was hij niet verzekerd van, op zulke voordellen, een algemeenen oorlog tegen zich te verwekken ? En welken .oorlog5 Goede God! een oorlog van Theologanten! Een louter toeval, waaromtrent hij zich niet te verwijten fcadt, voegde zich waarfcbijulijk bij deeze bedenkingen, en &epaalde beat om van de Godgeleerdheid en den PredikP 3 dienst  233 BOERHAAVE. ( HERMANUS) dienst af te zien. In eene jaagfcbuit zittende nam hij deel in een gefprek, 't welk over de gevoelens van spinoza ge. voerd wierdt. Zekere onbekende, die, gelijk men vrij algemeen aantreft, meer ijver dan bekwaamheid toonde, tastte dat zamenflelzel zo kwalijk aan, dat boerhaave hem vraagde, of hij spinoza geleezen hadt? De Man was verpligt te erkennen van neen! Maar hij vergaf het daar mede niet aan den Jongeling, die hem deeze vraag hadt gedaan; zie daar het regte kenmerk van een dommen ijveraar. Hij hadt spinoza nooit geleezen, hij konde derhalveu deszelfs gevoelens niet weêrleggen; ,maar hij konde boerhaave zwart maaken, en niets was gemaklijker dan hem, die zulk een onbefcheiden vraag gedaan hadt, bij geesten, even bevooroordeeld, even dom en bitter, als hij zelf was, te doen doorgaan voor een aankleever en voorftander van een Godslasterlijk gevoelen, waar tegen de Overheid behoorde te waaken, en waar voor, bij mangel daar van, alle regtfchaapen Christenen moesten waaken. Dit was juist de weg, dien de onbekende twistredenaar infloeg. Het Gemeen, niet flegts vatbaar voor, maar zelfs greetig naar, dergelijke ongunliige berigten, miste niet van die vinding te onderfleunen1, en in korten tijd ging onze boerhaave voor een Spinofist door. Die gewaande Spinofist is egter zijn geheel leven door zeer regelmaatig geweest in het betragten van de pligten van Godsvrugt, bij voorbeeld in zijne morgen- en avondgebeden; hij fprak den naam van het Opperwezen nooit uit, zelfs niet in natuurkundige onderwerpen, zonder zijn hoofd te ontblooten; een eerfeewijs, 't welk inderdaad voor al te bijzonder kan gehouden worden, maar *t welk een. Spinofist ten minflen niet, en 't welk een Huichelaar niet regelmaatig, gedaan zou hebben. Naa dit geval befloot hij, om voortaan geen Theologant is zijn, dan voor zo verre noodig ware om een goed Christen te weezen, en hij gaf zich geheellijk aan de Geneeskunst over; hij wensclue zich van toen af reeds geluk, en heeft dit zijn geheel le*en lang gedaan, wegens de verlosfing van dien valfchen ijver, welken hij zou hebben moeten too13611, tegen gevoelens, die onderzoek vorcieren, en van die v©r-  BOERHAAVE. (HERMANÜS) 331 veroordeeling der zogenaamde ketterijen, die flegts verdraagzaamheid noodig hadden. Nooit vondt hij zich bekwaam voor de gedwongen partijzugt van die Geestelijken, de hunne Hemmen geeven, terwijl hun hart hun wederfpreekt, en die zich dubbel fchuldig maaken, om dat hun mond vervolging, hun geweeten verdraagzaamheid ademt. In 't Jaar 1693 wierdt hij als Doktor in de Mededicynen aangenomen, en ging met zijne Mathematifche onderwijzingen voort, waar van hij leeven moest, wagtende op Patiencen , die hij nog niet hadt. Toen deeze hem begonnen te zoeken, en zijne inkomften vermeerderden, befteedde hij al. -les, wat hij konde overhouden, om zijne boekerij te verbeteren, en hij befchouwde zijne meerdere ruimte niet anders dan als een middel, om zich bekwaamer in zijn beroep ie maaken. Om de zelfde reden , waarom hij boeken aankogt, deedt hij zich ook een Laboratorium voor Scheikundige •.proeven maaken, en fchoon hij zich geen Tuin verfcharfen ■ionde, oefende hij zich egter fterk in de Kruidkunde. Zo men onze eenvoudige opgave wegens het beloop van' boe-rha ave's fludien een cogenblik overweegt , -ftaat -men meós verbaasd over de menigte onderfcheidene, en geheel •verfchillenrie kundigheden, die zich in een enkeld hoofd opstapelden. Hoe vreemd zal men dan ophooren, als wij durven zeggen, dat hij daar zelfs de -Regtsgeleerdheid .en de Staatkunde bijvoegde. Daar zijn Geesten, die gefchikt fchrjnen voor alles, wat op aarde weetbaar is, en die, door de ■waardigheid van hun begrip, de getrouwheid van'hun geheu hun Geneesheer, en hij bezogt hen, zonder een oogenbliit be-  atf BOERHAAVE. CHERMANUS) beraad, vóór de rijken en grooten, die zijne hulp verlang, den. Hij befchouwde hen, welken hij tot zijne lefen toeliet, met welker onderwijs hij zich belastte, als zijne aangenoomen kinderen, aan welken hij zijne hulp verfchuldigd was; en terwijl hij die kinderen in hunne ziekten bij tondr, gaf hij hun doorgaads de aauwkeurigfte en nuttigde onderrigtingen tevens. Hij hadt drie Profesfiën , en vervulde dezelve alle op da eigen wijze. Hij gaf in den Jaare 1707 zijne Inllitutiones Medicie, en in den Jaare 1708 zijne Aphorismi de coghtfcen. Ais et curandis mortis, in 't licht. Wij fpreeken niet dan van de eerfte uitgiven zijner werken, die altoos van verfcheiden andere gevolgd zijn. Die beide gemelde werken, en bijzonderlijk de lr,ftituti&nes, worden in de hoogde agting gehouden bij hen, die bevoegd zijn daar over te oordeelen. Hij ftelt zich daar in voor hippokrates naa te volgen; op het voorbeeld van deezen' grond hij zich alleen op eene duidelijke en wel bevestigde ondervinding, en laat alle zamenflelzels agter wege, die, fchoon flikkerende en vernuf. tige voortbrengzels van een geoeffdnden Geest, door de Natuur niet gewettigd worden. Die wijsheid van bherhaave was in zijnen tijd nog agtenswaardiger dan ten tijde van Hippokrates, toen de zamenftelzels noch zo-menigvuldig noch zo verleidende waren. De navolging van hippokrates blijkt ook in den gedrongen en kragtigen dijl, waar in de gemelde werken gefchreven zijn. Het zijn in zekeren opzigte niet dan beginzels van waarheden, of zaaden, die ten uiterften ingedrongen, zaamgepakt, en dus verkleind zijn, weiken men moet ontzwagtelen, uitrollen, ophelderen, gelijk hij in zijne verklaaringen deedt. Zoude man hebben durven denken, dat de Inftitutionet Medic* en de Aphorismi van boerhaave zo veel gerugt gemaakt, zo veel roem verworven zouden hebben, om zich buiten de grenzen der Christenheid te verfpreiden, tot in" Turkije door te dringen, en daar in het Arabisch overgezet te werden? En door wien? Door den Muftl zeiven. Verftaan de bekwaamde Turken dan Latijn? Zijn zij in ftaat ora eene menigte zaaken te begrijpen, die betrekking hebben toe  BOERHAAVE. (HERMANUS) l%f tot onze Ontleedkunde, tot onze Scheikunde, tot meer andere Studiën, die in Europa beoefend, in Tukije verwaarloosd, althans weinig Verftaan worden? Kunnen zij de verdienden voelen van een werk, 't welk, niet dan voor de Geleerden gefchreven, een geoeffend brein vereischt om verftaan te kunnen worden? Die bedenkingen Zijn natuurlijk. De Heer albert schultbns , egter, Hoogleeraar in de Oosterfche taaien, en bij de geheele waereld erkend voor eea Man zijner zaake volmaakt kundig, meldt in zijne Lijkrede, welke bij op order van de Univetfiteit van L'deti óver z'jnen Amptgenoot gedaan heeftt niet flegts, dat de gemelde twee werken „ door den Mufii zeiven ftsai en „ zinlijk in de Arabifche Taal overgezet, en ter Konftsnti„ nopolitaaufche Drukperze vervaardigd waren," maar vervolgt ook: ,, voor vijf jaaren heb ik eenige ftukken deezer „ vertaaling, uil Kor>liantinopoien den Heere eokrhaave toe„ gezorden, getoetst , en bevonden getrouwelijk met hes „.oorfpronkefijk over een té koomen." Eene andere bijzonderheid, die de Inftitutiones betreft, is niet minder opmerkefjk, fchoon zij van een geheel anderen aart is. Toen dit werk in den Jaare 1713 herdrukt wierdt, plaatfte h'j daar eene Opdragt voor aan den Heer abkaham drolenvaux, Raad en Schepen der Stad Leiden, waar in hij hem zeer ernftig en in zeer levendige bewoordingen be" dankt, dat hij zich wel heeft willen berooven van zijne eenigfte dogter, om dezelve aan hem ten huwelijk te geeven. Het was drie jaaren naa zijn huwelijk, *t welk h'j in den Jaare 1710 voltrokken hadt, dat hij deeze dankbetuiging aan zijnen Schoonvader, en deeze Hefdeverklaaring aan zijne Vrouw openlijk deedt. Hij hadt fmaak in die foorten van Opdragten, en hij wilde liever een ftreelend bewijs van vriendfehap aan zijns gelijken geeven, dan zich nederwerpen aan de voeten van eenen Grooten, die hem onder de menigte zijner vleijerem moogel'jk opgenerkt, maar waarfchijnlijk zeer gebrekkig onderfcheiden zouda hebben. Hij droeg zijne Chijmie op aan lijn Broeder jakob boerhaave, Predikant, die, door zijnen Vader tot de Geneeskunst gefchikt, hem veel geholpen hadt ia  9*8 BOERHAAVE. ( HERMANUS) in zij"e fcheikundige bewerkingen, daar hij, fchoon voof den H. Dienst verordend, zich bijna aan overgaf. In ver» voig van tijd ruilden deeze broeders hunne verordeningen, als ik inij dus mag uitdrukken; de voorgenoomen Predikant wiesdt Doclor in de Medicijnen, en de voorgenoomen Medicus wierdt Predikant; en men ziet uit dit geval, 't welk inderdaad gemeener is dan men vermoedt, dat de Natuur zich niet aan ouderlijke destinatien Hoort. Ik beb van den Heer boerhaave nog niet gefprooken als Profesfor in de Kruidkunde. Hij kreeg dat beroep in dea Jaare 1709, een jaar, geheel Europa door, zo noodlottig voor de Planten; maar waar van men zoude kunnen zeggen , dat Leiden indien niet e?ne uitzondering ware, ten minilen in Boerhaave eene rijkelijke vergoeding hadt. De nieuwe Profesfor vondt in den'tuin der Univerliteit drieduizend planten , en hij hadt dat getal in den Jaare 172Ó reeds verdubbeld. Gelukkig hadt hij al vroeg, gelijk wij reeds gezegd hebben, eenigen fmaak in de landöouwerij gekreegen, en niets ftrookte beter, en met zijne gezondheid, en met zijne zugt voor een eenvoudig leven, dan de bezorging van een tuin, en de lichaamsbeweeging, die hier mede verbonden was. Andere handen konden werken, maar zij zouden door dezelfde oogen niet geleid zijn geweest. Hij miste niet de Leerwijzen , die in de verdeeling der planten vastgefteld waren, en derzelver naamlijsten, te volmaaken. * Naa het afdoen zijner lesfen in eene zijner drie beroepen, vertrokken de vreemdelingen met verwondering en eerbied voor den grooten boerhaave uit Leiden, en gingen zijn naam en roem in hunne landen verbreiden. Elk der drie beroepen trok een troep, die kwam en ging, en zich alle jaar vernieuwde. Zij die van Leiden gekomen waren, zonden, of liever drongen, anderen derwaards, en de volgende overtroffen de voorgaanden dikwijls in getal. Men kan zich geen bekwaamer, geen kragtdaadiger middel verbeelden, om de agting van een groot man allerwegen te verfpreiden, en hem in korten tijd over geheel Europa bekend te doen worden. De beste boeken maaken langzaams voortgangen iu vergelijking van deeze vlugt. Een  BOERHAAVE. (HERMANUS) 230 Een groot Profesfor in de Geneeskunst, en een groot Geneesheer, kunnen zeer onderfcheiden , zeer verfchiiJende wezens zijnj zo waar is het, dat de menfchelijke natuur een raadzei, de menfchelijke karakters vermengd zijn, en dat, het geen onmiddelijk met malkanderen verbonden fchijnt, zeer dikwijls inderdaad gefcheiden is. Boerhaave vereenigde die twee onderfcheidene talenten in zijn perfoon. Hij was een ongemeen bekwaam Geneesheer, en om dit enkel door de Hukken te bewijzen, hij trok, behalven dien ver» baazenden toeloop van Studenten, nog een anderen, nog grooteren vloed na Leiden, namelijk van een taüooze menigte Lijderen, die hem van alle kanten, als een orakel, kwa« men raadpleegen over allerhande ziekten, die de gemeene Geneeskunst fcheenen te befpotten; raadpleegen, ook niet Zelden, over ongeneeslijke ongemakken, die het gebrek van oordeel in hun onbepaald vertrouwen openbaarden; raadpleegen, eindeüjk, over kleinigheden, die zekerlijk de moeite van de reis en de aandagt des grooten Mans niet waardig waren; maar die dikwijls ruim zo veel als gewigtiger gevallen medewerkten om zijne middelen te vermeerderen. Ik heb hooren verzekeren, dat Paus benedictus de XIII hem heeft laaten raadpleegen. Naa dit alles zal men zich niet verwonderen, dat Vorfien, die zich in Holland bevonden, gelijk czaar pieter ds I, en de Hertog van lottharingbn, naderhand Groot Her» tog van Toskaanen, hem met hunne bezoeken vereerd hebben. Het is in zodanige gelegenheden het Publiek, 't welfe zijne Meesters mede fleept, en hen , om zo te fpreeken, dwingt, naar hunne begrippen te denken; of liever, het is de overheerfchende verdienfte, die Vorst en Onderdaan beiden dwingt. In den Jaare 1731 verkoos de Koninklijke Akademie der Weetenfchappen te Parijs onzen boerhaave tot een haarer bultenlandfche leden, en eenigen tijd daar naa wierdt hij ook lid van de Koninklijke Sociëteit te Londen. De Franfchen beroemden zich de Engelfchen voorgekomen te zijn, fchoon de verkoorne meer verbintenisfen in Engeland dan in Frank* rijk hadt. ?  j.4o BOERHAAVE. (HERMANUS) Hij verdeelde zijne oplettendheden gelijkelijk tusfchen dié twee Maatfchappijen, zendende aan elke de helft van heft Berigt wegens een groot werk, vijftien geheele jaaren, nagt en dag, en zonder afweeking, op een zelfde vuur agtervolgdi waar van het befluit was, dat de kwik onbekwaam, was om eenige wezenlijke verandering te ondergaan, en bij gevolg om in een ander metaal verkeerd te worden. Deeze bewerking paste niet dan aan een Scheikundigen, die tevens zeer kundig en bekwaam, zeer geduldig, en in ruime omftandigheden geplaatst was. Hij beklaagde zich egter de onr kosten niet, maar oordeelde die wel befteed te zijn, om dat bij door zijne proef de Alchij misten voor hunne vrngtlooze tijd- en geldfpillingen , en onvooizigtige lieden, die hun ge-* hoor gaven, voor hunne bedriegerijen hoopte te beveiligen. Zijn leeven was ten uiterften arbeidzaam, en zijn geitel, gehoon uitteraart meer dan gemeen fterk, bezweek daar oneer Hij miste niet lichaams- beweegt, 't zij te voet ofte faard, te maaken, zo veel het weder en zijnej bezighedenj hem vergunden; en wanneer hij niet konde uitgaan fpeelde hij op de Güitarre, eene uitfpanning ten uiterften gefchikt Óm de ernftige, en zelfs droevige bezigheden, daar hij zo zeer mede bezet was, op te volgen, maar die tevens eene zekere zagtheid van ziel onderdek, welke lieden, aan die foorten van bezigheden overgegeeven, niet altoos hebben, en vooral niet altoos behouden. Hij heeft drie zwaare en fmartelijke ziekten gehad. De eene in den jaare 1722, de tweede in 1727, en de derde eindelijk, die hem uit dit tijdelijke heeft weggenomen, op den drieëntwintigrten September 1738. De Heer schultens, die hem drie weeken voor zijn dood in 't bjzonder zag, getuigt, dat hij hem, in 't midden vaa zijn lilden, vondt met de gevoelens niet flegts van onderwerping , ma^r ook van liefrje voor hem, onder-, wiens wijz« en vaderlijke voorzienigheid hij deeze voo-bi'gaande fmarten lee^t. Met zulk/ eene gefteldheid kan men ligt oordeeten, dat zijne zeden altoos zuiver, zijn gedrag en wandel deugdzaam waren. H-j ftelde zich. gereedelljk in de plaats van anderen, het welk'noodwendig eene billijkheid en toegeevend-. heit*  BOERHAAVE. (HERMANUS) S4I heid moest voortbrengen, en hij ftelde gereedelijk anderen in zijne plaats, waar door hij de trotsheid, die zich anders zo ligtelijk van 'smenfchen geest meester maakt, voorkwam of ftuitte. Hij ontwapende de kwaad::artigheid en den laster, door daar geen agt op te flaan. Hij vergeleek derzelver trekken bij die vonken of fpranken, die uit een groot vuur opgaan, wel een weinig flikkeren en vrees verwekken, maar die terftond uitgaan, zo men daar niet op blaast. Uit het geen wij van zijnen grooten roem en den verbaazenden toevloed van Studenten en Lijderen gezegd hebben, begrijpt men van zelfs, dat zijne geldmiddelen fterk vermeerderen moesten. Men ftaat egter verbaasd over den fchat, dien hij heeft nagelaaten, wanneer men daar bij in aanmerking neemt, dat hij denzelven niet dan door de wettigde middelen gewonnen heeft. ' Dezelve wordt op bijna twee millioenen Hollandlche guldens begroot! Eene verbaazende vordering inderdaad voor een Man, die niets bezeten hadt! maar men bedenke, dat hij drie Profesfien, en. in elk derzelver een ongemeens toeloop hadt; het welk derhalven aanmerkelijke voordeelen moest opbrengen-, dat h!j onophoudelijk van alle kanten wierdt geraadpleegd, en, zonder dat hij 't eischte, rijkelijk betaald, naar gelang van het aanzien der perfoonen, die hem raad vroegen, en van den eerbied, waar mede men hem befchouwde. Voeg daar zijne eenvoudige levenswijze bij, daar hij aan gewend was, en welke hij niet konde of moest verlaaten. Hij hadt geen vermaak althans in eenige verfpilling van trotsheid, van vertooning» geene grillige verkiezingen of zwakheden, die niet zelden eene kostbaare levenswijze maaken; eindelijk, bij was een wijs beftierder zijner wettig verkreegen fchatten, en heeft een vrij hoogen ouderdom bereikt. „ Het was derhalven, „ (deeze woorden van eenen Schrijver, die een fchets^van. „ zijn leven gegeeven heeft, mag ik wel de mijne maaken,) „ zijn fchuld niet, dat hij zo rijk wierdt." Doorgaands hebben de menfchen een fortuin, niet naar hunne onbepaalde begeerten gefchikt , maar hunne zeer bepaalde verdienden overtreffende; dat van boerhaave was boven zijn begeerte, maar naauwelijks evenredig aan zijne ongemeene verdienden veel I. Q er?  &42 BOERHAAVE, (HERMANUS) rrrr. en onvermoeide werkzaamheid. ï-k heb reeds gedeeltelijk gemeld, dat hij zich op den zeventienden September des Jaars 1710 in huwelijk verbondt met maria, dr-olenveaüx , een uitmuntende vrouw, waar mede hij agtè'ntwintig jaaren gelukkig geleefd , en waar bij hij vier kinderen verwekt heeft, waar van de eerstgeboorne, johanna maria, alleen haare ouders overleeft; „ dewelke, zo als de Heer schui> „ tens zich uitdrukt, het nooit voor wat groots heeft acn„ gezien de eenige.erfgenaauie te zijn van eene rijke nalas„ tenfchap, maar het als den grondflag en de vervulling van „ haar geluk befchouwt, de deugd van haare Vader geërfd te hebben." Twee andere dogters zijn in haare eerfte kindsheid geftorven, en een Zoon kan naauwelijks gezegd worden geleeSite hebben. Beverningk. (hiehonymus van) Aangaande deezen doorluchtigen Staatsman vinden wij, in de Bijvoegzels op Wagb. kaar , nog a?ngeteekend, dat hij te Gouda flegts eenmaal te weeten in den Jaare 16Ó8 , de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed heeft, maar tot het einde zijns leevens Vroedfchap dier Stad, als- mede Curator van het Hoogefchool te' Leiden gebleven is. „ In de eerfte betrekking," leezen wij verder in die. Aanteekening, „ wierdt hij, nog ten Jaare „ 1689, mede benoemd om de Stads Afgevaardigden ter „ Vergadering van Holland, met zijnen raad bij te ftaan, in „ het gefchil met Amfterdam, over de verkiezing van Sche,, penen.. In het laatfte, beverderde hij mede den aankoop ,, der aanzienlijke Boekerij van den wijdvermaarden isaae „ vossius, die, te Londen, op den twintigften Februarij des* ,, Jaars 1689, was overleeden. Die Boekfchat van Griekfche „ en Latijnfche handfehriften, mitsgaders van andere, uir> 9> muntende en zeldzaame, werken, wierdt, voor drieënde*„ tigduizend guldens, door de Leidfche Hoogefchool, go „ kogt; hebbende de .Staaten van Holland aan Curatoren en „ Burgemeesteren verlof gegeeven om, daar toe, de noodige „ penningen op te neemen. Onder 't opzigt van den Am. m bas-  ÈEUNINGEN. (KOENRAAD van) „ basfadeur van cuters-, wierden die Boeken, uit Engeland, „ herwaarts overgemaakt*" Beuningen. C koensaad van) In ons berigt wegens deeEen Staatsman vermeldden wij zijne ijver tegen de bevordering van Prinfe willem den III. Niet vreemd was het, daarom, dat deeze den Burgemeester een vergramd hart toedroeg. In zijne bekende Bijvoegzels heeft de Heer h. van wyn het affchrift van eenen door hem gezienen eigenhandi. gen Brief van Prins willem doen drukken, waardig om doof ons te worden overgenomen, als van die vergramdheid ea Printen leevendigen aart een fpreekend bewijs vertoonende. Dieren, den eerfte April 1683, op den middag. myn heer! ,, Ik heb, deze morgen, wel ontfangen UEde. brief, met i, de Bylagen van gisteren. Ik heb met aendaght gelefen „ die fchone conflderatien van den Hr. van beuningen VooC „ foo veel hy extaieert de maght van Vranckr. en de ree,, den, die meu heeft om defelve *t apprebeuderen, dat gaec „ direftdyk tegens fyne gronden, om met Vrankr. ooyt in j, allianae te treden; vvant, indien alle fondementen waef ,s waren, die hy ftelde, fo en is 'er mets overigh voor ons, „ als onj te fubmitteeren; foo fyn die conflderatien ofte „ malitieus ofte tegens fyne eygen opinie. De meefte van „ fyn fondementen, die hy verders ftelt, fyn onwaerheiden „ ofte élatie, die hy uit fyn eygen hooft maeckt* als mede ,, de conclufie; maer het laetfte van . al fyne conflderatien is „ een onverdragelyk dry^ement- dat myn bloet in myn hoof „ heeft doen reyzen, als ik defelve periode heb gelefen. Ik ,, ben foo geindigneert van dat geheel gefchrift * dat ik UEdT „ het niet genoegfaem kan feggen. Het fal UEde. feer fa„ ciel fyn om het te refuteerett, maer het fmert my aerJ „ myn hert, dat UEd. foo veel onnodige moeyte fal moeten „ nemen, en daer door fo veel koftelyken tyt verlooretf j, gaen, die UEde. veel beter hadt kunnen befteeden ten  244 BEUNINGEN, (KOENRAAD van) enz. ,, diende van Republicq. Ick voorfie feecker, dat, naer dsx UEd. defe fchone conflderatien fal hebben beantwoort, dst „ de Heeren van Amfterdam het daer toe fullen willen diri„ geeren tot een Befognie in Hollandt, daer ick my oock „ fal laeten vinden, maer van beuningen moet daer prefent „ fyn; en ick pretendeere my oock 't expecloreren, gelyk hy gedaen heeft; maer het Landt fal daer oock van wa,, gen, want ick ineene niets by my te houden, alhoewel ick feecker ben, dat van beuningen en ick, naderhadt, „ irreconcliabel fullen fyn maer daer vraegh ik niet nae: „ d'eenigfte faek, die my feer bedroeft, dat is te zien dat „ het Gemeen tb veel heeft geleden ende noch fal leyden» alleen door een turbulenten geest. Ick verfoek, dat UEd». „ my wil laeten weeten , tegens wat dagh ofte tyt UEd» „ my in den Haagh wil hebben; want ick fal daer niet alleen komen, maer vliegen, indien ick koftte, om dienft „ te doen, ofte, om beter te feggen, datter geen quaet en „ gefchiet. UEd. fal, nootfaecklyck, alle de leeden, fo „ veel doenlyck, tegens de raifonnementen van den Hr. van „ beuningen dienen te preoccuperen. De eenigfte van zyne „ raifonnementen, die ick apprehendeere dat ingrefïïe mogh» „ te vinden, fyn die van d'apparentie van een oorlogb, „ want die fyn, naer myn oordeel, niet fo kiaerlyck te „ wederleggen , als wel d'andere, en daer in komen veel „ faecken, die men de menfehen fo niet en kan doen be„ grypen. Ick fal UEd. refcriptie inwaghten en blyve ona, verandelyck." Myn Heer, UEd. Dienstwillige Vriend? (was getekend) G. Prince d'orange. P. S. „ Ick hoop dat Gelderlandt en Overysfel, defe '„ week, in Equipage fullen confenteeren, volgens de Ho!» „ landfche Refolutie." Biggenkerke, gemeenlijk Beekerke genaamd , is eene Heerlijkheid met een Dorp, op het Zeeuwfehe Eiland Walche? rettr.  "TïIGGENKERKE, BLOEMEN. (NOLBERTUS v.) 245 ten. la overoude tijden was Biggenkerke eene afzonderlijke Heerlijkheid, naar welke een aanzienlijk Geflagt zich liet noemen. Het ligt ten Noorden van Koudekerke, en dus ook van Msfingen, niet verre van de Noordzee. De Heerlijkheid paalt ten Noordoosten aan die van Kt ommenhoeke, waar van het Dorp, op eenige weinige huizen na, verdwenen is. Biggenkerke, zo wel als de ftraks genoemde Heerlijkheid, behoort aan de Stad Vlisfmgen. Zie Tegenwoordige Staat van Zeeland* Bloemen, (nolbertus van) gebooren te Antwerpen, ïn den Jaare 1672, heeft, insgelijks, een aanmerkelijk gedeelte van zijn leeven in onze Stad gelleeten. Naa eenige vorderingen in de kunst gemaakt te hebben, deedt hij eene reize na Rome, alwaar hem, door de Bentvogels, de bijnaam van Cefalus wierdt gegeeven. Naa zijne wederkomst uit balie, vertoefde hij, eenigen tijd, in zijne geboorteHad; doch begaf zich,v vervolgens, na Amfterdam, alwaar hij, zedert, tot in een -hoogen ouderdom, zijn beftendig verblijf heeft gehouden, zonder 'er, egter, veel fortuin te maaken. Van 's Mans verdienden kan men een denkbeeld vormen, uit een Altaarftuk, in de Roomfche Kerk de Boom, in de Kalverftraat, verbeeldende eenen Kersnacht ; het is een van zijne beste Stukken, welke hier gevonden worden. In 't laatst van zijn leeven maakte hij, inzonderheid, zijn werk ivan het geeven van Lesfen in de Tekenkunst. Hü bereikte een hoogen ouderdom; doch zijn eigenlijk Sterfjaar is ons niet gebleeken. Blom. (c. ) Meermaalen vertoonden wij ftaalen van de verregaande heerschzucht der Kerkdijken, en van een ingebeeld regt, alsof eene, ik weet niet welke, Godlijke zending hem vrijwaarde van de magt der Waereldlijke Overheid, aan welke zij, ook in zaaken, die op de burgerlijke rust en orde onmiddeüjken invloed hebben, onderwerping doch gehoorzaamheid zouden verfchuldigd zijn. De KerkQ 3 leer*  B4S BLOM. (C.) lceraar c. blom kan de lijst dier Yveraaren, inet een ver» ontwaardigingwekkend voorbeeld vergrooten. Te Leeuwarden, alwaar deeze Man het predikampt onder de Hervormden bekleedde, moest, in den Jaare 1763, eene Leeraarsplaats vervuld worden. De Regeering dier Stad gaf te kennen, hoe zij gaarne zag, dat de Verkiezing viel op eenen Inboorling van Friesland, die tevens de leerwijze van cocCejus volgde. Eene Landswet, die, hoewel eenigzins in vergeetelheid geraakt, nimmer was afgefchaft, pleitte voor het eerfte gedeelte van dit verzoek. Nogthans konde de Kerkenraad goedvinden, een Drietal in te leveren, waarop niet den Vreemdelingen ftonden. Zes maanden was het Drietal blijven leggen, wanneer de Kerkeraad eene Bezending aan de Magiftraat benoemde, met last om op eene eerbiedige, doch ernftige wijze, het nadeel van zo lang ophouden der Beroepinge, dezelve onder 't oog te brengen. De Leeraar blom, aan het hoofd der Bezendinge, volvoerde wel dien last, wat de hoofdzaak betrof, doch in eene zonderlinge Aanfpraak, waar in valfcha welfpreekendheid met Geestlijken hoogmoed, een vreemd mengzel uitleverden. Dit Huk wierdt, op des Redenvoerders verzoek, niet alleen ia de Handelingen des Kerkenraad» woordlijk. aangeteekendj maar men zag 't zelve, zeer fchielijk in druk, en teffens, dat het voor een groot gedeelte overgenomen was, uit eene Leerreden, in de voorgaande Eeuwe, door den Eerw. w, «rakel uitgegeeven. Eenigen verhieven die Aanfpraak hemelhoog, anderen fielden ze zeer laag, en vonden in dezel. ye hoonende, fmaadlijke, en naar oproerigheid fmaakende Bi'tdtukkingen, het gezag van den Magiftraat, ten hoogften beledigende. Met zulk een oog, zag de Regeering van Leen* warden dit Stuk aan, en beflöot zodanige middelen aan te wenden, als kragtdaadig konden 'ftrekken, om zijn Eerw. te leeren, hoe hij zich jegens zijne Overheid te gedraagen hadt-, -en den Drukkar tot meer omzigtigheids te vermaanen. De Eerw. blom wierdt verweezen in eere Geldboete vatj honderd Goudguldens, van de eerstkomende vervallene Penningen zijner Wedde af te trekken, ten behoeve van 's Stads. Artsenkamer, en voorts om, ia rteftraat. Voor 't overige was de Heer joannes de bosch een eerlijk, welmeenend, openhartig , en bij uitfteekendheid godvrugtig Man. Hij over. lleedt, ongehuwd, op den eenendertigden Januarij des Jaars 1785, in den ouderdom van bijkans tweeënzeventig jaaren. 's Mans nagelaatene Teekeningen worden, onder het kunst, iievend Gellagt, bewaard. Zijn broeder, wijlen de geagae Zede-,  Bosch, (joannes de) enz. 25? Zededichter bkrnardüs de Bosch, fchreef>-in zijnen hoogen ouderdom, op het overlijden des geliefden broeders, eenen Lijkzang, met het vuur van een jeugdigen Dichter, waar in het broedertijk hart in den lof van des overleedenen Karakter, Kunstvermogen en Godsvrugt, naar verdienfte, uitweidde. Botnia. (syds »ƒ sixtsjs van) Van den Edelman, in ons Woordenboek vermeld, moet onderfcheiden worden een andere, van dien zelfden naam. Deeze was getrouwd met elizabeth alberda, dogter Van REiNT alberda, Van 't Zand, en helena ripperda. Naa het overlijden van deezen syds van botnia, die aan zijne huisvrouwe alle zijne goederen, en dus ook Hottinga - State, gelegen in het Dorp Nieuwland, tusfchen Snesk en Bo.'su/ard, bij Uiterften Wille hadt beiproken, hertrouwde zijne Weduwe met guiliam mar. DOwkl, Ridder, voormaals Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan het Hoogefchool te Groningen , en naderhand Gezant van het Hof van Engeland bij de Algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden. Zie j. w. te water» Ëoudaan, (gualterus petros) geboren, in den Jaare 1704, te Utrecht, alwaar zijn Vader, petros boubaan, 'ten dien tijde, het Leeraarampt, onder de Hervormden, bekleed, de; doch, flnts het Jaar 1710, te Amfterdam, tot zijnen dood toe, welke in den Jaare 1733 voorviel. De Heer b.uPAAi#, zich op de beoeffening der Regtsgeleerdheid toegeleid, en den trap van Meester in die Weetenfchap hebbende beklommen, hadt nu een gebaanden weg, om tot da aanzien, lijkfte Eereposten te geraaken. In den Jaare 1730, nam hij, voor, de eerftemaal, zitting in Schepensbank, en bekleedde, zedert, dien gewigiigen post, in de Jaaren 1735, i738 , 1739 . I74i, 1742, '747 en 1748, om', vervolgen*, op* te klimmen tot de fiurgemeesterlijke waardigheid, in den Jaare 1761, en nog elf maaien, met eere en luister, daar mede bekleed te worden. In den Jaare 1730 was hij Raad der Stad, en, in den Jaare 1741, Bewindhebber dutr Oostïndifche PEEL L R iYIaaU  958 BOURG. C LOUIS FABRITIUS du) Maatfchappij geworden; hebbende, daarenboven, verfcheider» jaaren, het Ampt van Commisfaris Politiek bekleed. De Heer boudaan overleedt, op den derden Januarij des Jaars 1781* het zevenënzevent:gfte zijns ouderdoms» Bourg, (louis FASRiTius du) te Amfterdam, op den tweeden Julij des Jaars i6p3, geboren, hadt tot Vade? «enen Koopman in Manufactuuren, en uit Frankrijk herkomftig, ln 't eerst fchreef louis, eenigen tijd, bij zijnen Vader op het Komptoir, met oogmerk om tot den Handel te worden opgeleid. Veel fmaaks hebbende in de Teekenkunst, genoot hij, inmiddels, het onderwijs, eerst van jan de lmresse en vervolgens van jacobus van huyzum. Enkele liefhebberij was de grond deezer oeffeninge. Naderhand, eerst door het bekoomen van een Ampt op het Stadhuis, envervolgens van het Kosterfchap in de Araftelkerk, meer ledigen tijd verkregen hebbende, befteedde hij denzelven, or» zijner heerfchende neiginge bot te vieren- Zedert maakte hij kennis en vriendfchap met den beroemden Graveerder bernard picart, en wierdt, langs dien weg, bekend met de fraaie Teekeningen van persyn, le sueur en le brun; waar door hij i« het verhevene der Kunst fmaak kreeg, en, eerlang, opklom tot den rang van een bekwaam Hiftoriefchilder.' Inzonderheid, egter, fhvkte zich zijne genegenheid uit rot het wel teekenen van het Naakte. Van hier dat hij hes teekenen van Akademiebeelden, meer dan vijfentwintig jaaren, met onafgebroken lust en ijver, heeft voortgezet. Veele zijner Teekeningen zijn, door bekwaame Graveerders, ;o in boeken als elders, in 't licht gebragt Eene zinnebeeldige vertoor.ing van de zorge voor behoeftigen, kranken en gebrekkigen° hangende voor den Schoorfteen, in de Weeskamer , bij de Nieuwe Kerk, is door du bourg gefchilderd, De wapens der Kerkmeesteren van de Wester Ktrk , in een. Zinnebeeldig tafereel gefchilderd, hangende in het Komptoir Tan Ker«meesteren, is, insgelijks, de vrugt van zijn Penfeel. Diergelijk een ftuk hangt ook in het Komptoir van de Amftel Kerk waar van, gelijk boven is gezead, du bourg Koster was. Doch het voornaamfte zijner Kunstftukken, is, het  BOURG, CLOUIS FABRITIUS du) enz. 259 het groot Schoorfteenfi.uk, voor den kleinen of noordlijken Schoorfteen van de Kamer van het Committé van Juftitie op het Stadhuis. Het verbeeldt de Geregtigheid, zittende op eenen zetel, verzeld van de Wakkerheid en Standvastigheid, raadpleegende meiWijsheid, Voorzigtigheid en Godsvrugt, doende Geweld en Bedrog wijken, en wordende gekroond door de Gelukzaligheid. Met zo veele Kunstbekwaamheden paarde du bourg den roem van deugdliefde en een geregelden wandel; met wel- ■ ken hij, op den zestienden September des Jaars 1775, ten grave daalde, in den ouderdom van ruim tweeëntachtig jaaren. Bourgogne, (antonie van) of bourgondie, gemeenlijk de groote Bastaard van Bourgondie genaamd, ais zijnde een Zoon van Hertog phiups van bourgondie, door hem, onzeker bij welke Vrouw, buiten echt verwekt. Het voornaamfte, of wel eenige bedrijf, welk wij van hem aangeteekend hebben gevonden, was zijn aandeel, nevens adolf van ravestein, in het doen ftraffen van de voornaamfte hoofden en aanleiders van eene hevige opfchudding te Zierikzee, in de maand Augustus des Jaars 1472 voorgevallen. Kakel, Zoon van philips, hadt zijnen natuurlijken broeder, tot het doen uitoeffenen van die ftraffe, derwaarts gezoi.den. Zie j. wagenaar , Vaderl. Hi/7, Bourgondie; (maria van) zie maria van bourgondib. Bourignon, (antonettb") eene zonderlinge Vrouw, van meer dan gewoone begaafdheden, gelijk uit de volgende leevensfchetze zal blijken , wierdt geboren te Rijsfel, ia Vlaanderen, op den dertienden Januarij des Jaars 1616; haar Vader was johan bourignon, een Koopman, haare Moeder, mabgareta bekwarth. Bij haare ter waereld kornfte zag zij 'er zo lelijk uit, dat haare nabeftaanden eenige dagen in beraad ftonden, of het niet dienftig zijn zou haar als een wanichepzel te verfmooren. Met de jaaren begon haare misR a maakt-  260 BOURIGNON. (ANTONETTE) .naaktheid allengs te verdwijnen, en men ftelde dit benaji ter zijde. Toen zij vier jaaren cud was, befpeurde zij reeds, dat de Christenen niet volgens hunne beginzels leeven: hierom verzogt zij, dat men haar zou aanwijzen waar het land der Christenen ware. Zij geloofde niet, dat zij in dat larid was, zo lang zij zo groot eene tegenftrijdigheid ontdekte tusfchen de Voorfchriften van jesus Christus en het gedrag van haare Landgenooten. Een der grootite wederwaardigheden, weike haar vervolgens in het huis haarer Ouderen, overkwamenwas, dat men haar met geweld ten huwelijk wilde befteeden; dit ftreedt zeer met haare neiging: zij was meer gefield op een Klooster dan op een Man. Twee redenen meldt de Schrijver van het Leeven van antonette bourigmon , iedet van welke afzonderlijk, of beide te zamengenomen haar: van het huwelijk kunnen weerhouden hebben. De eerfte re'den was dat zij menigmaalen ooggetuige was van het onbefcheiden gedrag van haaren Vader tegen haare Moeder, welke dikmaals het voorwerp was van zijne woede en oploopendheid; dat zij hierom, door haare kinderlijke omhelzingen, haaren Vader zomtijds zogt ter neder te zetten, 't welk haar bij wijlen ook gelukte; en dat zij zich vervolgens afzonderde, daar. zij, overdenkende, welk een rampzalige ftaat een ongelukkig huwelijk was, haare gebeden ten hemel opzondt, zeggende: Mijn God, mijn God! geef, dat ik nim. mer mij in 't huwelijk begeeve i" De andere reden van haaien afkeer van den gehuwden ftaat, kwam voort uit een edeler beginzel. „ God (zegt de zelfde Schrijver) had: haar, van der Jeugd aan, met zo eene buitengewoone maate van iuischheid begiftigd, dat zij zelve dikwijls verklaard heeft, geduurende haar geheele leeven, nimmer, zelfs niet bij overijling, de geringfte gedagten te hebben gekoesterd, der luischheid en ingetogenheid van den maagdelijken ftaat onwaardig. De H. theresia fchrijft, dat God haar voormaals met de zelfde genade hadt begiftigd; doch Mejufrer bourignon bezat haar in eene zo overvloedige maate, dat zij, orn zo te fpreeken, afdaalde op de geenen, welke rondsom haar waren. Haare tegenwoordigheid verfpreidde een reuk v var*  BOURIGNON. (ANTONETTE) arJï van ingetogenheid, welke de vleefchelijke vermaaken deedt vergeeten, en (deeze bedenking voegt 'er haar Leevensbefchrijver bij) ik Iaat het aan de ondervinding oVer van hun, welke met aandagt haare fchriften geleezen hebben, of zij daar van niet eenige indrukzels gevoelden, en niet eenigen trek befpeurden tot deeze Gode zo aangenaame deugd," In weerwil van deezen afkeer, wierdt zij, door haaren Vader, ten huwelijk beloofd aan eenen Franschman ; ook was de tijd tot het vieren van het trouwverbond reeds beftemd; doch zij voorkwam zulks, dewijl zij heimelijk het huis haarer ouderen verliet, en voorts de vlugt nam. Dit gebeurde op Paaschdag des Jaars 1636. Nogthans viugtte zij niet om zich in een Klooster op te fluiten; zij wist dat de Geest des Euangeliums niet heerscht in deeze ftille • verblijfplaatzen: maar zij hadt voorgenomen, zich na de eene of andere wildernis te begeeven. Ten dien einde verkleedde zij zich in bet gewaad van eenen Kluizenaar, en vervorderde haaren weg met allen mogelijken fpoed; doch in een dorp in Hetie* gouwen wierdt zij aangehouden, alzo men eenig vermoeden kreeg, dat zij van eene andere fexe was, dan haar kleed vertoonde. Nimmer was zij in grooter gevaar, ten aanzien van haaren maagdelijken ftaat, dan bij deeze gelegenheid: zij was gevallen in de handen van een Krijgsman, die haar «liet dan door een foort van Wonderwerk ontfloeg. De Priester van het dorp verloste haar uit het gevaar; en ver3F,ids hij in haar blijken van een hooger dan menschüjken geest meende te befpeuren, gaf hij 'er kennis van aan den Aardsbisfchop van Kamerijk, die haar vervolgens kwam fpreeken, het Kluizenaars-leven afraadde, en vermaande na bet huis haarer Ouderen weder te keeren. Niet lang hieldt zij zich egter op ten huize van haaren Vader. De Aardsbisfchop van Kamerijk hadt deezen aangecaaden, zijne dochter aan haar eigen oordeel over te laaten, en volkomene vrijheid van Geweeten te doen genieten ; dit was eene der voorwaarden van haare wederkomst. Ondanks dezelve, begon men haar, andermaal, lastig te vallen met TOorflagen van een huwelijk, en wel zo ernltig, dat zij, anders geen kans ziende om den aandrang haarer Ouderen R 3 tegen»  BOURIGNON. (ANTONETTE) tegenfland te bieden, voor de tweede reis de vlugt nam. Dit gebeurde in den Jaare 1639 Thans begaf zij zich regelrecht tot'den vermelden Aardsbisfchop, van welken z'j de vrijheid verwierf, om nevens eenige andere Juffrouwen van haaren fmaak, in het Dorp Blaton, een Genootfchap op te regten. Doch wanneer de Aardsbisfchop haar kort daar naa deeze vrijheid opzeide, was zij genoodzaakt, zich na Luikerland te begeeven, van waar zij eerlang in Vlaande* ren wederkeerde. Hier Heet zij verfcheiden jaaren in afzondering en eenvoudigheid; niet, egter, zonder zekeren jongeling eene geweldige liefdedrift voor haar in te boezemen, en die, om toegang tot haar te krijgen, den fchijn van heiligheid vertoonde. Hij was een boerenzoon en genaamd saulieu,- en zo men mag geloof liaan aan alles, wat in het Leeven van antonette van hem gezegd wordt, een groote deugeniet. Zij zelve verhaalt, dat deeze perfoon laar grooten overlast aandeedt, en haar door bedreigingen, zelfs door haar het blbote Mes op den keel te zetten, tot zijne fnoode oogmerken zogt te noodzaaken. Weshalven zij, om van hem ontflagen te worden, zich genoodzaakt vondt, haare toevlugt te neemen tot den Waereldlijken arm. Saulieu liet haar voorts in vrede, en vervoegde zich bij eene andere Geestlijke dochter, bij welke zijne fchijnheilige bedriegerijen beter flsagden. Naa dat bourignon eenigen tijd dus in de afzondering geleefd hadt, keerde zij andermaal na Rifsfel, daar zij tot aan den dood van haare Moeder, en vervolgens ook nog eenigen tijd bij haaren Vader bleef: waar naa zij haar voorgaand afgezonderd leeven hervatte. Naa haars Vaders overlijden, wilde zij in 't eerst haar erfgoed niet aanvaarden ; doch zij veranderde van befluit, en de aanzienlijke fomme, door haare Ouderen nagelaaten, groeide merkeiijk aan onder haar befluur. In den Jaare 1653 aanvaarde zij het beftuur van het Gasthuis van onze lieve Vrouwe der Zeven Smarten te Rijsfel; en omhelsde vervolgens, in den Jaare 1658, den NonnenHaat, naa alvoorens de Orde en het Gewaad van den H. augustinus te hebben aangenomen. Doch het ongeluk wilde,  BOURIGNON. f ANTONETTE) aft de, dat dit Gasthuis, vier jaaren dsar naa, zo algemeen met den Geest van Toverkunde befmet wierdt, dat alle jonge dochters, welke in gemelde buis in de kost beileed waren, gehouden wierden een verbond te hebben aangegaan met den Duivel. Het gerugt hier van verfpreidde zich algemeen, en de .kwaadfpreekers maakten antonette overal uit voor 't hoofd der Toverkollen. De Wethouderfchap van Rijjei liet haar in verzekering neemen, zondt Geregtsdienaars na het Klooster, om onderzoek te doen, en deedt haar vervolgens voor zich koomen om zich, ware het mogelijk, van den aangewreeven blaam te zuiveren. Doch met hoe veel kragt van redenen zij zich verantwoordde, 't was alles vrugteloos; zij begreep, dat de befchuldigingen der geenen, welke haar vyandig waren, meer invloeds hadden dar, haare vertoogen; en om derhalven niet meer bloot te ftaan voor fmaad- en fchimpredenen, hing zij het Nonnenkleed op den tuin, en vertrok na Gent. Dit viel voor in het Jaar \€6i. Zodra was zij niet te Gent gekomen, of god, gelijk zij zelve fchrijft, openbaarde haar groote geheimen. In deeze ftad *n te Mechelen hieldt zij zich vier jaaren op. In de laatstgenoemde ftad maakte zij vriendfchap met een zekeren perfoon, welke haar altoos is getrouw gebleeven. Zijn naam "Was christ1aan de cort. Deeze mensch, op twee onderfcheidene tijden kort naa elkander, en met zwaare bedreigingen, in gevalle hij niet gehoorzaamde, door een hooger dan menschlijk bevel opgewekt, hadt het grootfte gedeelte zijner bezittingen toevertrouwd aan eenige nabeftaenden, welke voorgenomen hsdden Meen Eiland in Holftein, Noordrand genaamd, door de Zee «©verftroomd, droog te maaken; door dit middel was hij in het bezit geraakt van de Tienden, van het opperbeftutir, eu selfs van een gedeelte van den grond deezes Eilands. Zijn TOorneemen was om nevens zijne Geestlijke Vrienden eti Vriendinnen zich met der woon derwaarts te begeeven. Onder deeze was ook onze bourignon. Zij vertrokken dan, om dit voorneemen te volbrengen, ^ezamentlijk na Amfterdam, in den Jaare 1668; hier liet Antonetxs haar Boek drukken Over het licht der Waereld. R 4 Oa-  3f54 BOURIGNON. ( ANTONETTE ) On.Jer hunne reis,;enooten bevondc zich een goed getal Jan* feniften, die zich nevens haar na de zelfde plaars van afzonderiPge begaven. Haar verblijf te Amfterdam duurde langer dan zij in 't eerst verwagt hadt; geduurende hetzelve wierdt zij bezogt van lieden van allerleien rang en fmaak. Dit deedt haar-hoopen, dat de hervorming, welke, zij predikte-, van vrugt zoude zijn; nogthans wierden 'er weinigen gevorfden, welke een vas: befiuit namen om haare beginzels te volgen. Labadib en zijne Leerlingen zouden gaarne de reize na Ncordftrar.d hebben willen aanneemen; en vermids zij eene) aanzienlijke fomme gelds booden om het geheele Eiland te koopen, leende de Heer de cort daar aan greetige ooren. Doch bourignon wees hunnen^, voorflag van de hand, voor reeden geevende, dat de Gevoelens en de Geest, wel. ke- ladauïe en zijne naavolgens beheerschten, ftn'jdig waren Eet het Licht en den Geest, welke haar beftuurde. ,, Zij hidt (fchrijft zij zelve ergens) ten opzigte van labadie reeds eenige inwendige bevindingen van god en een hejnelsch gezigt gehad, waar in god haar in den Geest hadt vertoond een Man, klein van geftalte, (dit was labadie) zeer bezig om met een grooten haak in de band den val van een groot huis, of van een inftortenden Tempel te belettent en door een gebrek, welk zij met hem hadt gehouden, waar door zij, hoewel vrugteloos, getragt hadt hem teweerliouden van het Sijnode van Naarden te tarten, cn hem van zijne dooling wegens de kwaade Leer der Voorfchikkirge te overtuigen, was zij ten vollen verzekerd, dat hij zijne begrippen uit de zelfde bron fchepte als de overige Geleerden ; en in z;jn gedrag niet inwendig door god verlicht, noch door de zagte bewecgingen der Godlijke aanblaazingen be. ftuurd wierdt." Te Amfterdam raakte zij eenige reizen in gefprek met ettelijke Cartefisanen, en onder deezen met hridanus en burmannus; doch hunne beginzels mishaagden haar dermaate, dat zij verzekerde,, „ dat god zelf haar uitdrukkelijk hadt te kennen gegeeven, dat de Carteliaanfche Wijsbegeerte de fnoodfte en de vervloektfhj van alle Ketterijen was, welke immer in de waereld geleerd zijn, eene volflagene God.  BOURIGNON, (ANTONETTE) agg Godverlochening, of verwerping van god, in welks plaats de verdorvene Reden zich zogt in te dringen." Zij fchreef hier meer boeken dan zij 'er Leerlingen maakte; ook hadt zij hier veelvuldige openbaaringen, in welke haar eene overgroote menigte gantsch zonderlinge zaaken ontdekt wierden. Midlerwij! was haar Leerling de cort na Noordftrnnd vertrokken, doch hij overleedt 'er, niet lang naa zijne aankomst, op den twaalfden November des Jaars 1669, alle zijne goederen nalaatende aan antonette bourignon; doch *t hadc geene geringe moeite in , om zich in 't daadelijk bezit van zo een vetten brok te ftellen. In den Jaare i67r verliet zij Holland, om de reize na Noordftrand aan te neemen. Zij hieldt zich eenigen tijd op in verfcheiden' plaatzen van Holftein, en was genoodzaakt eenige Leerlingen, welke zich tot haar vervoegd hadden, hun affcheid te geeven; zij zag, dat een iegelijk hunner op zijn eigen gemak en voordeel zag, en zij begreep hier uit, dat dit niet het rechte middel was om eene kudde nieuwe Christenen aan te ' leggen. In Noordflrand gevestigd zijnde, voorzag zij zich van eene eigene Drukkerij: wr.nt haare pen was zo vlug als anderer lieden tong; zij liet op deeze Drukkerij de Boeken, welke zij in 't Fransch, in 't Hoog- en Nederduitsch fchreef, drukken. Juffrouw bourignon wierdt hevig bedreden in verfcheiden Boeken, in welke haare Leerftellingen en Zeden wierden aangetast; zij zelve verdeedigde zich in een Werk, waar aan zij den tijtel gaf van Getuigenis der Waarheid, en waar in de Kerkelijken van haar geenzints gefpaard worden. Doch dit was het rechte middel niet om den Vrede te zoeken. Twee Lutherfche Leeraars trokken inzonderheid den alarmklok, b'j openbaaren gefchrifte beweerende, dat men voormaals lieden verbrand en onthoofd hadt,'wier Leerbegrippen min onverdraagelijk waren dan die van antonette bourignon. Ook vatten de Labadisten, misfchien uit weerwraak, eerlang de pen tegen haar op. Het drukken en verfpreiden baarer Werken wierdt eerlang verbooden. In December des Jaars 1673 begaf zij zich na Flensburg; doch hier wisten «ommigen het gemeene Volk dermaate tegen haar op te hitR 5 zeat  t$ Dordrecht, in den Jaare 1408. < trouwd met Jan van Boilaild* (_ Ridder. B. Afftammelingen van godschalk van brakel. Johan valt Brakel, Schildknaap, Bailjuw van Gouda, £n den Jaare 13S0, Trouwde met Geertruid Booth, dochter van Aart Booth, Ridder , op Duiveflein, Burgemeester van Dordrecht, en van Elizabeth Oem van Barendrecht. Willem van Brakel, Schild- p itnaap, Schout van Dort, j doodgellagen tusfchen Rotter- | Johan van brakel, Schilddam en Ovcrfchie, waarover ge* Karei en Antonette van Dee ^ trouwd met Jofina vaa Bo«» len. Zij wonnen | fele» heeft ^seuiatea. K* Dirk van Biakel, in 'tjaar 1599 getrouwd met N. vaa Zuilen vaa Hardenberg. Zoot  BRAKEL. (Gejtagt van van) L Zoon van Johan van Brakel. Johan van Brakel, ge- f Willem Fredrik van Bra* jrouwd met Maria Louifa van \ kei, die in echt nam Jakoba jLiere, volgens de huwelijks- f Pompe, en twee dochters voorwaarden, ten Jaare 1669. naa liet L. Zij wonnen (_ Ik vermoede , dat deeze geweest zij de Kapitein, en, naderhand, Schout bij Nacht J. van Brakel , die den tocht na Chattam bijwoonde in den , Jaare 1667, en den hevigen zeeftrijd voor Soulsbaai in den Jaare 1672. Men zie brandt in 't Leven van de Ruiter. Hij fneuvelde in den Zeedag in den Jaare 1690. Wagenaar Vad. Hift. VII. D. p. 112. K. Zoons van Dirk van Brakel, floris adriaan van BRA- f DlKK louis van ÏRAKEt," kel, die, bij Margareta Gijs J die, bij Jakoba Woutrina da berta Steeland, verwekte [_ Lange, gewonnen heeft M. Jakob van brakel, ge- (~ Dirk van brakel, Kolo. trouwd met Maria Katharina nel onder 't Regiment Mari« van Borsfele , dochter van niers van Douglas. Adriaan van Borsfele van der Hooge, Heere van Gelder-. Philip jaGob van brakeli malfem, en van Geertruid ^ Afgevaardigd ter Vergaderinge van Welderen. Zij hebben der Algemeene Staaten, we- gewonnen Sens de Provincie Zeeland. Jacob dirk van brakel, beschreven in de Riddeafchap de» (^Kwartiers van Nijmegen. Doei-  \ BRAKEL, (Geflagt van van) enz. 17% L. Dochters van Willem van Brakel. Louifa Ifabella, getrouwd, in *t Jaar 1720, met Willet» van Liere, Heere van Katwijk, Drosfaard van Heusden ea Breda, Hoogheemraad van Rhijnland, Henrietta Philippitra, in echt vereenigd mét Christiaafli Reinoüd van Wijhe, Heere van Echtel't. M. Zoon van Dirk Louis van Brakel. Ft.ob.is adriaan van brakel, béfchreeven in de Ridder» ifchsp dei Kwartiers van Nijmegen, Zie j. w. te water, W. Hor ie van 'hei Verhond, enz. der Nederlandfcké Edelen. Srakel; (pieter van) zie witte, (jacob eduaüd de) Brakel. (Wilhelmus a 0f van) Aan de haagedagtenisfe deezes GodVrugtigen Leeraars oordeeleh wij een eénigzinsi uitvoeriger verflag te zijn verichuldigd, dan Het Artikel, in het Achtlie Deel onzes Woordenboeks, van bem voordraagt* Gaarne bedienen wij bns daar toe van den arbeid des ver-4 flaridigen en geleerden a. ypsy , in zijné fraai gefchrevene! Beknopte Letterkundige Ge/chiedenis der Systematische God* geleerdheid, van wiens bérigten en aanmerkingen wij iii 'c vervolg nog meermaalen zullen gebruik maaken. 'sMans be-i rigt aangaande de Schriften en leerwijze van Vader van brakel luidt aldus: „ Deeze Man, dus fchrijft hij, heeft behalven verfcheiden andere fchriften in het licht gegeeven ëétl o&Rh l S Werkj  274 BRAKEL. (WILHELMUS a of vmj Werk, getijteld, Redelijke Godsdienst, in welken de Godlijke •waarheden des genadenverbonds worden verklaard, tegen partijen befchermd, en tot de praktijke aangedrongen; 't welk thands nog in veele huishoudingen gebruikt wordt, en bij ongeletterde lieden op hoogen prijs ftaat. Het werk is in drie deelen afgedeeld, waar van de twee laatften in édn' band zijn. De eerfte druk is uitgekomen te Rotterdam in den Jaare 1700; terftond hadt het boek zulk een' aftrek, dat 'er in den Jaare 1701. reeds een nieuwe druk wierdt opgeieid, waar in hier en daar de zin wat verkort», en op andere piaatzen weder wat uitgebreid is. De detde en de volgende uitgaven zijn merklijk. vermeerderd. De twaalfde druk kwam uit te Rotterdam ia den Jaare 1733^ waar naa het ten minften nog viermaal herdrukt is, zijnde de zestiende druk uitgekomen in den Jaare 1749 (*)■ Het eerfte deel behelst de Geloofsleer, 't Beloop der hoofdftukken, waar in de leerpunten der Hervormde Kerk behandeld worden, verfchilt niet van 't geene men bij andere? ftelzelfchrijvers ontmoet. Eerst handelt de Schrijver over de natuurlijke Godgeleerdheid, vervolgens over de Heilige Schrift, over God, over Gods befluiten, over de Schepping, de Voorzienigheid, het Werkverbond, de Zonde en' derzelver- gevolgen. Dit loopt af in vijftien hoofddeelen. Hier op handelt hij van het Genadeverbond, van jesus voldoening, van jesus Godlijke en Menschlijke Natuur, vaa Zijne Ampten en Staaten, van de Kerk, en wijders van deRoeping, Wedergeboorte, Geloof, Rechtvaardiging, van den Doop, van het Avondmaal, en van het Leeven des Geloofs op de Beloften. Alle deeze Hukken zijn breedvoerig bearbeid in zevenentwintig hoofddeelen. En eindelijk befluit hij mee (*) '/ Is al iets zonderlings, dat Vader brakel, zo als verhaald wordt,, voorneemer.s zijnde, dit werk uittegeeven, langen tijd naa een1 Drukker heeft moeten zoeken, en mauw. lijks éénen, en nog wel een" Roomschgezinden, heeft kunnen overhaalen, die hetzelve van de pers in de waereld wild» zenden.  BRAKEL. (WILHELMUS a ef Van) 275 inet eene waarfchouwnde Bejiuuring tegen de Piëtisten, Quiëtisreu en diergelijke afawaalende tot een natuurlijken en geesttoozen Godsdienst onder de gedaante van Geestiijk* heid. Dit ftuk, over 't geheel genomen niet kwalijk gefchreven, is een Aanhangzel op het Eerfte Deel, en is ook afzonderlijk door den Schrijver uitgegeeven. Jn dit deel vart *s Mans Werk treft men hier en daar fchoone zaaken aan, die waardig zijn overwoogen te worden; maar ook zal een kundig Leezer *er wel iets in ontdekken, 't welk de proef van zijn gezond oordeel niet kan doorftaan. Veele bewijzen voor de leer, welke de Schrijver voordraagt, doen zomwijlen niets af, en bederven zelfs vaak de beweerde Helling. Trouwens het boek is gefchreeven in tijden, waar? in men de waarheden van alle kanten nog zo wel niet bekeeken hadt, als thands Dit m het oog gehouden, moer men van des Mans leerftelzel zeggen, dat het zeer wel opgeft ld, vrij wel gezuiverd van fcholastiekerij, en in een* populairen lmaak ingericht zij. De praktifche aanmerkingen, waar mede het doorvlochten is, en welken voornaamlijk ter toepasfing bij elk hoofdftuk gevoegd zijn, maaken herzelve Voor het algemeen nuttig en ftichtlijk. Brakel was een regtzinnige Vsetiaan: doch hij was regtzinnig uit overtuiging, en niet uit flaaffche eerbiediging van me schlijk gezag. En men moet van den braaven man zeggen. dat, fchoon hij eigenlijk voor het ongeletterd gemeen gefchree* ven heeft, hij zich egter heel niet gefchikr hebbe naar da volksdwaalingen van zijne eeuw Bladz. 368. 711—713, ?ï5—7'7» 79<5, 105a, 1057 -I059. enz. fpreekt hij vart de onbepaalde en welgemeende aanbieding van christus aart allen, die onder het Euangelie leeven, op eene regt ver. flandige en manlijke wijze, en gantsch niet naar de denkbeelden van de zogenoemde ouJe lichtdrijvers. En ten aanzieu van het uiteinde der voor het redengebruik iïervendö kinderen laat hij zich ook uit in termen, die aan den mees. ten hoop der eenvoudigen niet wel fmaaken zullen : Bladz4 p58 fchrijft hij: „ Alle kinders der bondtgenooten, (die* „ van gedoopte ouders) 't zij bekeerde of onbekeerde, 't f, zij voor ofte naa het ontvangen des Doops, in hagts Sa „ jonk-  t76 BRAKEL. (WILHELMUS a of van) „ jonkheijt ftervende, moeten gehouden worden zalig te „ zijn, u;t kracht van het verbond Godts, in welke zij ge„ boren zijn, en alfoo te zijn kinderen des Verbondts: zijn „ de ouders onbekeert ende trouwloos in het Verbondt, dat „ is op haer eigen rekeninge; de Sone zal niet dragen de ,] misdaet des Vaders." En Bladz. $69. „ In christus ge„ heijligt te zijn," zo als in het Doopformulier geleezen wordt, ,, is deel te hebben aen christus." Het Tweede Deel van 'sMans arbeid is een zedekundig ftelzel, waar in hij, zo ?Is in het hoofdfchrift geleezen wordt, handelt over het' heilig leeven der Bondgenooten in der zeiven teeneenten , mfneemen en firijden. Hij begint met de Heiiigmaaking : dit ftuk hadt bij in het leerftelzel der Geloofspunten, als zijnde geheel praktikaal, overgeftaagen. Hier op gaat hij over tot de Godlijke wet, de Tien Geboden, als het richt, fnoer der heiligheid. Hij verklaart dezelve. Hij neemt vervolgens tot zijne onderwerpen de liefde tot God en den Heere jesus, de vreeze van God, de gehoorzaamheid aan God de Hoop op God, de vergenoeging, de lijdzaamheid, de opregtheid, het gebed; hier bij geeft hij eenige ophelderende en toepaslijke aanmerkingen over het gebed des Heeren. Wijders prijst hij allerlei kristlijke deugden aan, als nederigheid, zachtmoedigheid, vreedzaamheid, naarfiightid* milddaaditheid, enz. Voorts geeft hij zijne beftuuringen aan den Kristen in "t geene hem bij 't beoefenen van zijd, Kristendom hier in dit leeven dwarsboomen kan. Eu ten flotte laat hij volgen iets over den dood, den (laat der afgefcheiden geesten, de opftanding, 't laattte oordeel, en het e-uwige leeven. Dit Deel bevat eenenzestig hoofdftakken. In hetzelve draalt zeer veel Godsvrucht en naauwgezerte tederheid van hart voor god door. Men heeft 'er hier en daar gemoedlijke lèsfen, die met ftichting kunnen geleezen worden. Hadt de Schrijver thands geleefd, hij zouds verfcheiden zaaken met meer kieschheid en oordeelkunde voorgefteld hebben; 't gebrek hier aan moet men in een' man van de Zeventiende Eeuw met een verfchoonend oog over. zien. De fmaak is zints dien tijd zeer verbeterd. In de daad', bijaldien 'er thands geene zuiverer en voor de gemeene  BRAKEL, (WILHELMUS a of van) enz. 277 vatbaarheid gefchikter zedekundige werken waren, zouden wij het bij voortdnuring als een nuttig huisboek aan ongeletterde Kristenen aanbeveelen, van weikeu het reeds zo veele jaaren lang met genoegen en nut gebruik is. Het Derde Deel bevat de bedeelir.g des Ver bouds, en Gods beftuur in zijne Kerk, van adam tot aan het laattte der dagen. Dit Deel, voornaamlijk de verklaaring van johannes Openbaaring, welke 'er in voorkomt, is het minst belangrijke, en dient vjd eenvoudigen met voorzigtigheid en met geen te groot vertrouwen op des Schrijvers uitlegkunde gebruikt te worden. Brakel moet grooten arbeid aan dit werk hefteed bebben; zijne uitgegeeven Leerredenen ten minften fieeken 'er fterk bij af, en hebben op verre naa zo veel goeds niet. „Wij hebben ons zo breedvoerig over dit gefchrift van 33rakel uitgelaaten, om dat hetzelve thands bij zeer veele Hervormde Kristenen geheel geene of altoos eene geringe waarde heeft, en hetzelve toch die algemeene verachting waarlijk niet verdient." Braunibs. (johannes) Zie hier het berigt, aangaande dessen vermaarden Godgeleerde, van den Geleerden ypey. „Hij was een geleerd en fchrander Theologant, bij zijne tijdgenooten beroemd, en van zijne leerlingen zeer gezien. Ook was hij een bekwaam Wijsgeer. In zijne jeugd hadt hij vrij veel op gehad met de oude Filofoofy van aristoteles; doch te Nijmegen Predikant zijnde, was hij begonnen de fchriften van descartes te leezen; hij deedt dit met grooten ijver en met een zonderling genoegen tevens: en nu verwierp hij langzaamerhand verfcheiden wijsgeerige begrippen, welken hij ki vroeger jaaren ingezoogen hadt, en wierdt een Kartefiaan. Dit was voor zijne hoofdftudie geen voordeel. 'Hij liet zich door den grooten ftroom mede voeren, en verfehikte zijne Godgeleerde kundigheden, op het voorbeeld •van heydanus en wrrricmus, naar de nieuwe Wijsgeerte. Te Leijden hadt hij zijne letteroefeningen verrigt, en tot xijne Leermeesters in de Godgeleerdheid gehad heydanus en coccejus. Aan de lesfen des laatften was hij zeer verkleefd S 3 ger  37$ BRAUNIUS, (JOHANNES) geweest; coccejus zelf hadt ook veel zorg voor nem gedraagen; en onder denzelven hadt hij verdceligd eene Akademifche verhandeling, de Potentia Scriptura. Zijne Theologie was, gelijk men hier met grond uit opmaaken mag, jn het begin dus vrij zuiver van fpitsvindige wijsgeerigheden: 't geene hij van aristoteles geleerd hadt, vondt hij met de verbondsvoordragt en met het Coccejanismas niet beflaanbaar; de Filofoofy wierdt van hem gehouden voor bijfludie, die hem alleen een' goeden aanleg tot denken over voorkomende onderwerpen gegeeven hadt. Jammer was het dus, dat hij, toen hij als Hoogleeraar het meeste nut aan Gods kerk doen konde, zijne zuivere Godgeleerdheid met de onzuiverheden van descartes ontfierde. Verfcheiden fchriften zien van hem het licht. Onder anderen heeft hij in den Jaare s688 te Amfterdam. in 410. uitgegeeven een Systematisch werk, getijteld, Dccttina Fsderum, five Sy.tewa Theo!e-gi Wij Jordaen van Foreest, Johan de Grebher, Bartelmies Tomas, ende Frans van Teijlingen, Leenmannen in «3e Graeflicheid van Holland Certificeeren mits defen voor de geregte Waerheid dat wij op huijden date van deefen ge. fien, ende geleefen hebben eenen brief gefchreven in franchijn, beginnende Walraven heer tot Êrederode etc. in dato den VI dach van Julio anno XVc en een befegelt met een groot uithangent rooden fegel met vier leuwen ongerafeert, maar geheel goet, fuijver ende dervende alle lufpitie van bedrogh, dan op 't eijnde van de laetfte regele wat duijfter geworden fijnde van de handellnge, dat niet foo wel leesbaer en was, maer is gefchreven nae de teneur van de duijtfche, foo datter geen veranderinge van finne in gelegen is, daer 't inhouden van defelve brieff was gefchreven foo hjer nae volcht. „ Walraven Heer tot Bredenroede tot Vijaenen, burchs, grave tot Utrecht, heer tot Ameijde ende van heems„ roede doen te weeten, alfoo maechtael van de Luijden „ mitter tijt Lichtelijck uijter kennisfe compt, ende die een „ den anderen vergeeten ende onbekent werden, ende bïj„ fonder die minde den meerten, als fij er niet bij en ver. „ keeren ende daer orT die maechtael dan niet ware weer „ te bevinden en is, dan uuijt oude fchriften ende bij le- vende fame ende Oorconde, ende wat van natuijre ende „ redenen weegen, wie hij. fij groot ofte cleijn behoort „ fijne maegeu alfoo wel die arm als die flechte eeren, „ ende voor te flaan, daar hij die bekennen can, ende ais ,, hij woude, dat men hem deede, waaromme. Zoo is 't f, wij daar aff natuijren ende redenen willende ende begee. „ rende te voldoen, en alfoo fij ons daar voor kennelij„ ken gemaakt zijn, door Oude conde ende bij Oude waarh. „ foo onfe register ende van' anderen in voortijden hooren „ ouderen daar op gegeven, ende ook eens deels bij ons j, daar op geilen,'ende gehoort hebben hier mede verklaert, ende bekent voor ons nr.egen geweest Zaliger Matijs » Dircxen ? Jan Dircxs, Walraven Dircxs met hare broederenf ende als wij daar qmme hier mede nog be. S 5 „ ken-  afa BREDERODE. iGeflagt van) B, kennen ende verclaeren voor onfe maegen, de kinderen 9, van hen luijden daar af gecommen, ende thans alfoo ne9, raentlijken, Matijs Jan/en, Cornelis Diuxs, Matijs Vre„ dercxs, Johan Vredrixs, dirk Walravensen, Jacobs „ ende Gerrit Reijers met hoeren medewerckeren als van „ haere fweert fijde in voortijden afgecoomen van Bastar„ dijen van onfe hoffteede van bredenroede, daaromme wij 9, dezelve geern gevordert faegen van eenen ijgelijcken ende 3, bijfonder om te mogen gebruijken alie alfulker eeren, vrijt, heeden ende vorders als hem Luijden dieshalven haere ,, gebuijrte voorfz: van onfer hoffteede daar aff toecomen „ foude moogen, bidden ende begeeren daarom allen den „ geenen, die fij deefe onfe opene brieven hooren, ende „ heurs raets ofte hulpe behoeven mochte, dat fij luijden „ daar door behulpich vorderlick ende geradich willen wee„ fen, omme onfen wille, dat willen wij altijd geerne wee„ der verfchulden in gelijcken ofte meerder faecken jegens ,, een ijgelijck. in oorconde 'sbriefs hebben wij Walraven Heere tot Brederoede &c. voorf. onfe fegel aan deefen „ brieve doen en hiete hangen bij onfer Regter wetenheijt „ gegeven in 't jaar ons Heeren duijfent vijv hondert ende „ een op ten vi), dat de Vloot in Douveren was vervaardigd. Hier toe zoude ook kunnen dienen zekere Zinneprent, meede (zo ik, uit de beeidtenisfen, kleeding enz., denke) van die Eeuw j op welke, in 't verfchlet., een Kafteel, op een Rots, (*) Van meteren, Nederl. Hiftor. bl. 681. die door grimeston, Hiflor. of the Netherl. fol. 351. wordt uitge* fchreeven. (*) Eoxüorn, Toneel van Holland, bl. 283. Tg  BRIEL. (De) Rots, vertoond wordt, met het bijfchrift Douris, waar voor vier driemast - fchepen liggen, en daar over de Stad Briel: doch ik vinde geen genoegzaamen grond om vast te ftellen, dat die fchepen der Geuzen Vloot bedoelden, of op deeden overtogt, aldaar, gezien wordt (c). ,, Dat de tijd der inneeming op den eerften April, (die op «en Uingsdag viel) moet geplaatst worden, blijkt, om geene Schrijveren aan te haaien, ontegenzeglijk, uit het hoofd eener oorfpronglijke Thefaurie-Rekening der Stad Briele, alwaar men leest, expireerende den eerften Aprilis anno „ twee ende tzeventich, als den Grave van der Marck bin- nen derzelver Stede quam (dj." „ De Watergeuzen, den koers na Texel zettende, waren gekoomen tot voor Egmond aan zee. Op deeze hoogte draaide de wind, zij keerden toen weder en liepen, met klein zeil, de Maze in; alwaar, des middags om twee auren, hij fchoonen dage (ej , de Hopluiden brand en daa1ï , CO Vergel. cletn, Dank-Offer. bl. 32 en 72; en j. van iperen , Hiftor. Redenvoer. over miggrode, Voorred, bl. 13 — 17. Vergel. bl. 35— 37. (d) Buiten <.

't ëeen deezen dwong te vertrekken. ,, Dat (ƒ) „ Et vint a men Bort marin bran de camuehr, le „ quel me di a tu a man gé ? et lui donr.eis mon dernier Frumoge." Deeze woorden fchreef mij wijlen Jonkr heer O. Z. van haren (wiens ftaal geheugen aan veelen nog bekend is) meer dan eens geleezen te hebben ia, en onthouden uit, het 'Journal, 't geen door zijn' (in den tekst, hier boven, vermelden) Voorvader, daam van haren, van deezen en andere togten, eigenhandig was gehouden. Dit onwaardeerbaar Handfchrift, 't geen. men zegt veele bijzonderheden te hebben bevat, wierdt, met de Boekerij , op Wplvega, in den nagt van den, eerften Januarij des Jaars 1733, door de vlammen verteerd. De tijding hier van zou den toenmaligen Heer Griffier van Hun Hoog Mog., Mr. francois fagel, zo getroffen hebben, dat hij verklaarde, zijn halve Bibliotheek te hebben willen misfen voor 't behoud vaa dit Stuk. Brieven van O. Z. van haren, van 21 Januarij en 27 Mey 1777, aan my! De laatfte, in hogen ouderdom overleden, Heer Griffier, Mr. hsniuk fagel, die dat Gefchrift in zijne jeugd behandeld hadt en de Gefchiedenisfen van zijn Land kende, heeft 'er mij, te meermalen, met lof, van gefprooken. — 'Er is, zo ver men weet, geen Affchrift van. Qj VnN meteren, /. C. bl. 6$. BOR. 6 B. bl. 365. HojFD. 6 B. bl. 220.  3co BRIEL. (De) . „ Dat niemand, in den Briel en Maasland/luis, thans aan Watergeuzen dagt, dan de Veerman, jan pietersz koppelstok, (zo noemen hem Stads Archiven) fchrijven hoofd en bor, voor onze wagen. (h). Doch men heeft, voor eenige jaaren, te regt, opgemerkt, hoe het, in deezen oort, geene vreemdigheid kon gerekend worden, thans aan deezen te denken; daar zij (reeds in 15Ó9 bekend en overal gevreesd) in den Zomer des Jaars 1571, een landing gedaan hadden in het nabuurig Ooltgensplaat; alwaar zij, naa 't berooven van zekeren Bierfteeker, gysbrecht hendrjkz gezegd, den Bel of Klok der Kerke (i) met zich gefleept hadden (ij. Ook blijkt het zeker, dat die van binnen, alras, op onraad, en niet flegts op Koopvaardijfchepen, zo als zommigen meeeen, bedagt waren, wijl koppelstok , bij zijn' komst aan Land, de Poort gefiooten en den Raad vergaderd vondt. Maar op welken onraad, kon men natuurlijker denken, dan op de Watergeuzen? daar Engeland alva, zedert een poos, te wille was, en men, thans, ter Zee, geen andere buiten! landfche Vijanden hadt » Dan, (h) Hoofd, /. c. 6 B. bl. 229. Bor. /. c. (j) Ook, nog lang naa dien tijd, pasten de Watergeuzen de Klokken der Dorpen weg te haaien. Bor. 6 B. bl. 367. (k) Ferlydbouck van den Rriele, op 8 Junij 157I, en clein. /. c. bl. 34. alwaar men ook vindt, dat men, in Augustus des Jaars 1567, eenige Basfen op de Muurtoorens gebragt, en de Stad toen mede 't haare gedaan hadt, ter uitrusting van twee Oorlogfchepen en een Jagt „ ter de„ fenfie van de Visferij, om te beletten die inuafie der „ Piraten ende Zeerovers?' 't Geen nader blijkt uit het Memoriaelbouck van den Briele, op 16 Aug. 1567, en de Refol. van Holl. van 14 Maart en 14 April 1567. Dat, egter, door die Piraten en Zeerovers, de 'Water. geuzen niet verftaan wierden, hebben anderen reeds doen zien ('sgravezande, Hiftor. Aaneenfchak. bl. 158.) Ik zou 'er liefst de Engelfchen en Deenen door verftaan, aset welken wij, toen ten tijde, oneens waren.  BRIEL. (DO 3oï Dan, dit zij hoe 't wil; koppelstok, die, volgens de beste Schrijveren, uit eigen beweeging, treslong aan boord voer, fchijnt geen vrees voor de Watergeuzen, welker Bode hij ftraks wierdt, gehad te hebben, en dus, denkelijk, één van die Burgers geweest te zijn, die 's Prinfen zijde en der' nieuwe leer waren toegedaan; de zelfde, die men, als Ouderling, in den Briel, reeds ten Jaare 1569 (/), vermeld vindt „ Mij is gebleeken, dat deeze Veerman, of Binnevaerder, (zo als hij meede genoemd wierdt) een kregel en ftout kaerel, veelmaals, met deezen en geenen, bijzonder over de baringneering, welke hij hanteerde, in gefchil was; in zo verre, dat hem, in Oétober des Jaars 1570, door Schepenen, was gelast, op bedreiging van gijzeling, drie ponden, voor een' ton harinck, te betaalen aan willem cornelisz brouwer , die toen Raad en, bij de komst der Watergeuzen, regeerend Schepen van den Briele was («). „ Treslong, een Brielenaar, zal hem en zijnen ftouten aart, denklijk, gekend en, op die gronden, bij lumei, aangepreezen hebben, „ als de regte man, om hem dienst te „ doen." ,, *t Is natuurlijk te denken, dat de Regeering zich zeer beklemd vondt op den elsch der Vlootelingen. Zij wist dat, behalven de geringen, veele aanzienlijken de nieuwe leer omhelsd hadden, onder welken ook de geweezeu', nu gebannen', Bailiuw sandyck (»), Oom van treslong, be- hoor- (/) Cleyn. /. c. bl. 74. («) Verlijd en Pantzettingb. 14 Oei:. 14 Nov. 1570 en 1 Oct. («) Èlisabeth, Zuster van jasper van treslong, Bailiuw van Voorne en den Briel, Vader van onzen treslong, was gehuwd met nikolaas van sandyck, dien wagen. bl. 354. alhier, santwyck noemt, (welken naam hij ook wel eens in de Archiven draagt. Reken. Cathar. Kark. gefloten 8 Aug. 1562.) en, van 1558 tot in 1563, 't zelve Ambt bekleedde. Van leeuwen in Batav. liluftr. bL na. noemt hem, kwalijk, Scheut van Hoorn,  eofJ BRIEL.-(DO hoorde; die, thans voortviugtig, openbaarlijk was ingedaagd. De Wet hadt, zo 't mij toefchijnt, dit werk, ten allen tijde, wel met veel befcheidenheid behandeld en, nog onlangs, aan den Bailiuw, Jr. johan van duvenvoorde, verklaard, de zaak van zekeren aert pietersz, ,, gebannen ter caufe „ van troubelen voorleden" niet te kunnen afdoen, dan „ in \t volle Collegie O):" maar, op last van alva, hadt men, fomtijds, flrenger moeten handelen, eenigen ter dood brengen e \ de goederen van anderen aanflaan. 't Huis van sandyck was, weder, onder deeze laatften geweest, en den Spaanfchen Knegten, ter logeeringe, ingeruimd moeten worden (p); al het welke de Watergeuzen, zo zij binnen kwamen, met woeker konden verhaalen. Die inkomst, egter, was niet ligt te fluiten, daar 't ontzet ver af, en zij voor de poorten waren; te minder, daar veelen, fchoon de woede van lumei's benden dugtende, heimlijk verlangden, door eenen eerlijken glimp, zich van alva's juk te kunnen ontflaan, en Roomsch en Onroomsch zijnen tienden penning en Spaanfche benden vloekte. Die Benden hadden, nog onlangs, der Stede op 't hart gelegen. rVien hadt ze, zo wel als een, in de Maaze gelegen hebbende Spaansch Oorlogfchip, onder zekeren Hopman scuulenburch (a), bijna van alles moeten voorzien en, op Stads kosten, zekeren joost cornelisz moeten aai neemen, „ voor dat bij die Biogers „ in xt Spaehsch jegens di "Soldaeten vertolkte" De Stad hadt, zedert, de tusfehenkomst van 't Hof van Holland bij den Hertoge gebeden, en wns, langs dien weg, eerst op den negentienden November des Jaars 1571- dit Volk Kwiic ge* raakt (rj, 't geen toen na Utrecht gezonden wierdt. „ Naa CO Verlijd en Panzettingbouck. 26 Maart 1.^74. (J>) L c. a, «8, 30 Junij 1569. en Thef. Rek. van 1 C&. 1571. 1 Apr. 1572. (O Hij maakte zich zedert, in Noordholland, aan 'sKonings zijde, berngt. Zie wagen, bl 356. (rj Thefaur. Reken. Briel. van 1 Oét. 1571 —r April 1572. Artic. „ Vuytgeuen van Schenkagien." Ik teeken dit te meer  BRIEL. (De) aof „ Naa veel raadpleegens, egter» waar onder ook 't gevaar van *s Konings ongenade, bij de overgave, niet zal vergeelen zijn, kwam men tot befluit. Jan pietersz nickel (dien ik ook jan pietersz tinnegieter genoemd vinde (•),) ging voor. 't Is te vermoeden, aat hij één der afgezondenen van den Raad geweest was, om met lunei, kort naa kcppelstoks boodfchap, te fpteeken (/). De vrees van geplunderd te worden en de zorg om zich en 't zijne door de vlCgt te redden, was bij hem, zijn* medegenoot jan jansz koekebakker en de andere Regenten, veeliigt de hoofdreden, waarom zij in de overgave (temden, en daar op den Raad verlieten, zonder de Vlooteiingen daadlijke kennis van 't beflootene te geeven, waar door deezen verpligt wierden, zich zeiven ruimbaan te maaken, lumei, door ró30l, de Noortpoort deedt opbranden, en treslong zich na de Zuidpoort begaf; 't geen niet kan gefchied zijn, zonder andere Poorten en MuurJeuren Cu) voorbij te trekken, die dus, denkelijk, allen geflooten waren. „ Bij de inneeming, die hier op volgde, vondt men, volgens onze Schrijveren, de aanzienlijkfte inwoonderen gevlugt; één zelfs hunner vermeent, dat 'er naauwlijks vijftig weerbaare mannen in de Stad gebleven waren (vj. Treslong wederhieldt, als ook onze wagen, zegt, den vlugtenden joan van Dt/VENvooRDE. Hij was niet alleen Rentmeester, meer aan, om dat 'er uit blijkt, dat onze Schrijvers (Zie bor. /. c. bl. 366. Col. 2 meter. 4 B. bl. 60) niet wel zijn onderrigt geweest, wanneer zij de zaak in dier voege hebben voorgefteld, als of flegts alva het Krijgsvolk, ten deeze tijde, uit den Briel hadt genomen, om die van Utrecht te plaagen , en het daarom in hem als een feil aanmerken, den Briel, in zulk een haglijken tijd als deeze, van manfchap te hebben ontbloot. (f) Thefaur. Rek. Briel. exper. Bamis. 1573. bl. 4. (O Meter. I. c. 4 B. bl. 69. C«) Dat 'er zodanige waren, leeren de Stads Archiven» (v) Bor. /, e. bl. 366. I  304 BRIEL. CÖO eer, maar, zo als wij ftraks in 't voorbijgaan zagen, ook Bailiuw. In zekeren brief, vier dagen hier naa gefchreeven, verhaalt men, dat verfcheide Regenten naauw bewaard Wierden (w). De tweede Burgemeester, klaas jansz koekebakker, fchijnt het met de vlugt te zijn ontkomen. Hij was nog afwezig in den Jaare 1575,- maar in 1577 be vondt hij zich weder in den Brieie (x), ,, Dat, bij 't overgaan der Stad, de woede der plundering, alleen op de Kerken en Kloosters, maar geenzints, op de Burgerij, viel, is 't eenpaarig gevoelen van alle Schrijveren, voor zo ver mij bewust is, even als van onzen wagen. bl. 345. Dat de bovengemelde Geestelijke Geftigfen zeer flegc behandeld wierden, is zeker, ook fchijnen de Hoofden der Watergeuzen hun deel uit den buit gehadt te hebben, en, daar onder, van haren een fchoone geborduurde CafutfA (y); maar, wat de Burgerij betreffe, zo de minderen al vrij kwamen, (w) Van de spiegel. I. e. bi. 112. Qxj In de Thefaur, Reken., gedaan op 11 Junij 1575, over I Julij 1572 tot Uit. Oél. i572> leest men „ van Claesz. „ Jansz, voorgaande Burgemeester Trefoner, dewelcke t. „ zijne Rekeningh nyet gedaen en heeft, maer ef tot ü „ noch toe abfent." Doch, in 1580, deedt hij zijne I Rekening over 1 Oft. 1571 tot 1 April 1572; die ik 011. der Stads Papieren gevonden heb. In een gefchreven For. f „ muiier van dm Eedt bij de vuyfgeweeckenen , tkeurder ,, weder comfle in Hollandt, te doen ," vinde ik, dat Nicolaes Jansz Kouckebakker dien eedt heeft gedaan op vüj Martii 1577. Hij zal dus toen reeds te rug gekeerd zijn. (y) » Vn beau Cafuffte brode." Brief van Jonkheer O. Z. v. haren van 27 Mey 1777, aan Mij. Men befchuldigt, dat hij aan boordt, geene andere dan gewijde Kelken enz. uit de geplunderde Kerken, gebruikte, carolus /. e. p< 9 et 10. Toen treslong, den 20 Maij, na Vlisfingen, met drie Schepen overftak, was zijn Volk met Kappen en Kafuijffelen der Geestlijkheid gekleed. Bor. I. c. 6 B. bl. 370.  BRIEL. (De) gos meiij kan dit, in 't algemeen, niet van de aanzienlijkften, met naame van de Leden der Regeering, worden gezegd. Immers in de Thefauriers Rekening, eindigende met den eerften April 1572, en gedaan ten jaare 1580, wordt, nopens den voorzittenden Burgemeester micker , geleezen, „ dat de pennyngen van de wyn excys, niet zjne goederen, int income vag Lume, binnen dezer ftede van den Brie„ ie, genomen ende hem afhnndigh zyn gemaict" Scheldende trien hem, vervolgens, die gelden kwijt, nadien hij „ pre/entcèrde zulx by eede te affirmeeren."" Ook lees ik, in de Refolucien van Holland, ten Jaare 1579 («), een verzoek der Lrfgenaamen van den bovengem. ., Jr. Johan van Duvenvoorde, in zyn leven Rentmee'fler van Voorne, „ om Rembourfement van f 600Ö, ten tyde van den Graef „ van der Marck, uit dejjelfs comptoir afhandich gemaect" Dat ook, bij de ihneeming, eenige huizen in brand geraakten, b. v. dat van pieter pauwelsz steus.s, op den Timmerwerf, en andere (a), leeren dé Stads Boeken van den B'ieie; die, voor 't overige, zedert den eerften April tot den eérften Jttlij, meestal ontbreeken, en (èj zelfs een poos daar naa, zeer verward en door een loopende, gehouden Zijn. De Huizen dei- voornaamfte Vlugtelingen diénden terftond voor lümsi en zijne Hopluiden. Da Onder-Admiraal, bartel entens, hadt zijn' intrek in dat van deii geweeken Schepen, karel gansz, alwaar lümei en andere Bevelhebberen, dikwijls, eene vrolijke maaltijd hielden (» „ WaÉ (z) l. c. op1 17 Oei. bl. 244. (a) In Heiligen Geeft. Reken. Briefte van 13 avond 1573 — 13 avond 1574. (b) 't Geen ik hier zeg van den Briel, heeft, dn'zeer të bejammeren is, ook elders, omtrënd deezen tijd, plaats. De Memoriaalen van 't Hof van Holland worden veri mist van 13 Juli] 1571 tot 4 Decemb. 1572. en de ReJolutien der Staaten van den 7 Decemb. 1571 tot dea 25 Auguft. 1574. (e) Bij deeze Maaltijden waren * nü en dan, ■ maïkew eri i V Aasu»  aot» BRIEL. (De) „Wat de Inneemers van den Briele betreffe, men beeft 'er naa onzen Schrijver, uitvoeriger Lijst van gemaakt, die in de hier onder aangehaalde Schrij veren {dj, kan nagezien worden; bij welken men nog voegen kan willem en frederik van dorp, en een Edelman uit het Geflagt van rengers. Wagenaar fpreekt van oom hedding d'ovelens, als van één perfoon, doch ik zoude ze liever voor twee houden; zo, om dat hoofd en sor (e) duidlijk leezen „ oom hedding9. en d'ovelens als, om: dat hommo hottimga (ƒ), en la dou" aachje, Dogters van wijlen den Schepen willem heerMans, tegenwoordig, en fchijnt mavken, zedert, over eene te itoute gemeenzaamheid van lumei zich beklaagdte hebben. Dees dagvaardde, hier op, de Zusters, nevens twee Dienstmaagden voor Schepenen van den Briel en won, eerlang, in, een verkiaaring van de Dienstmaagden, onder anderen houdende, (Vetlijdb. op 5 en 27 Aug. 1572.) •> dat mayken ftooyt kwaad van hem en „ [prak, maar aliyl bly en v'rolyk vats hem Jcheydde j en dat hy haer nooyt handt of vinger, mit ghewelt, „ hadt aangeraakt, en men van hem niets anders wist 1 „ gehoord of gezien hadt, dan van een Heer mit eeren?* Zedert fchijnt deeze twist afgedaan. Hoe zeer ik niet gewoon ben mij 'sLandsHiftorie met een altijd gefronsd gelaat te verbeelden, zoude ik mij, egter, gewagt hebben dit Verhaal, bij den ernst der overige zaaken, te voegen, indien het niet, eenigzints, ftrekken konde, om het vreemde en ruuwe mengzel van zedige en onzedige begrippen, in den woesten lumei te kenfehetzen 5, ' die, cp deeze zaak teder, voor 't overige het rooven, branden en moorden, voor daaglijks fpel hieldt. (ƒ} Van 'haren, Geuzen, in *t Hiftor. Verhaak cleyk, Dankoffer, bl. 73 en 74- Te water, tweede Eeuwgetif enz, bl. 28 — 36. (<0 Hoofd, /. c. bl.' 236. Boa /. c. (ƒ) Carolus de reb. Geft. caspari a'robles, pag. 11, die zijnen naam door homerus overzet, doch de naam var* Hom*  BRIEL, (De) so? douve, bij andere gefjkdjdige Schrijveren, onder de Scheepskapiteinen der Watergeuzen worden geteld, 't Kan zijn, dat ook zekere van tol, c. musius en van der laan Oj), tot deezen behooren, „ Naa lumei, in 't vervolg, de Stad tegen den aanval van bossu, verdeedigd hadt, wierdt zij meer gefterkt, de Noord, en Zuidpoort herfteld, en voor deeze laatfte, een nieuw Bolwerk gelegd, zedert lumei's Bolwerk genoemd (h), doch 't geen, met de beide oude Poorten, niet meer aanweezig is. Treslong wierdt, zedert, Gouverneur ea Kapitein-Generaal der Stad. Hij komt dus reeds voor op den zeventienden Julij des Jaars 1572 (ij. De Regeering, met naame ook jan pietersz tinnegieter, bleef, naa den eerften Aprils meest buiten bewind (k) en op den eerften Jnlij, wierden nieuwe Leden aangefteld. Duveavoorde, egter, behield het Bai» ■ ■. *. ~r j Hommo was, voor lang, in Friesland bekend. Men vindt HmmovaiiCamftru. I. c. p. 105. Nyeoke Hommez, p. ;02. enz. en dit H^mme, kan, in onzen tongval, ligtelijk in Oom veranderd zijn; ook droegen meer Lieden dien Voornaam. In 1504 virsde ik een Schout van de oude Tonge Oom Gillisz gezegd (Origo nidnafcér. dé Rugge MS. p, 92 et 93,) Hedding kan, op gelijke wijze, van Hettinga komen; ten zij men liever dagte op Hiddinci, 't geen een Gelbgt in Groningen was. Carolus. I. c. p. 221. Ik weet zommigen oom hedding een* Zwollenaar heeten, (haring's Geuzen, in 't Hiftor, Verh.j maar ik vinde geen genoegzaam bewijs voor dia gedagten. (?) Cleyn. I. c. bi. 74. (h) Verlijdb. van den Briele 13 en 17 Julij 1572. M. 12. Thefaur. Rek. Briele 1 Julij uit. Oct. 1572. bl. 12 — 15 Vfo. (O Verlijd en Panzettingb. van dien tijd. (*) Thefaur. Rek. expir. uit. April 1573. M» 4* v»  Sof BRIEL. (Dè) Bailiuwfchap, waar in hem treslong ook, naderhand, op^ volgde ('V Tot hiertoe van wyn. Al vroeg, zints den rampzaligen Engelfchen Oorlog van den Jaare 1781, welke aan veelen onzer Landgeuooten de oogen hadt geopend voor het wederregtelijke in de Regeeringsbeftelling, ontftondt ook ia deeze Stad- gefchil over de Aanprijzing van den Stadhouder tot Leden van Regeeringe. 't Was in den Jaare 1783' dat dit gefchil ter baane kwarsj In haar verband met vroegere gebeurtenisfen vinden wij de zaak aldus verhaald. Korten tijd naa de Verheffing van willem den IV, was bij de Vroedfchap in den Briel beflooten, om 's jaarlijks vóór het maaken dep benoeming van Schepenen, door de Regeerende Burgemeesters, of oudfte Vroedfchappen, aan den Erfftadhouder, en aan de volgende Stadhouders en Gois« vernantes in den tijd, te doen vraagen, of zij ook iemand tot die benoeming hadden aan te prijzen ? — Naderhand hade die Vroedfchap, in den Jaare 1750, goedgevonden, dat Voortaan aan den Erfftadhouder zou worden öpgedraagen de volkomen befchikking over de jaarlijkfeke Verandering der Magiftraat, over de Vroedfchapsplaatzen, als mede over alle de Ampten en Commi'.fen, welke in V vervolg openvielen, en waar over het maaken eener benoeming aan de Vroedfchap ftondt , met overgave dat deeze Vroedfchap, zich, in de begeevinge van dezelve Ampten en Commisfien, volkomen Kaar '/ genoegen van zijne Hoogheid zou gedraagen. — Wel was, naa het overlijden van willem den IV, in overweeging gebragt om aan de Gouvernante de zelfde opdragt re doen; maar de gevoelens liepen zo wijd uit een, dat men tot geen befluit hadt kunnen koomen. — Doch, toen willem de V het Stadhouderfchap aanvaardde, droeg de Meerderheid aan dien Vorst de zelfde magt op als zijn Va. (0 Thefaur, Rek. van 1 Julij uit. Ott, 1572. Vergelijk verder, nopens deeze Stof, mijn medegedeelde aan dea ï Heere te water, Vetb. der Edel: 2 D. bl. 334—227, 230 en 451.  BRIEL. (T>e~) 309 Vader bezeten hadt, die 't zelve niet in volle uitgeftrekfheid 'uitoefende, maar zich met de aanprijzingen vergenoegde: fchoon de Heeren, die eich toen tegen de Meerderheid verklaarden, en de reden van hun verfchillend begrip aan zijne Hoogheid ontvouwden, nooit eenig deel aan de Regeering kreegen. De tegenwoordige Vroedfchap, uit twintig Leden betraande, nam dit ftuk in overleg. Tien derzelven verbonden zich om aan zijne Hoogheid hun bezwaar te kennen te geeven ©ver de gewoonte, zints eenigen tijd door de Vroedfchap gevolgd, om 'sjaarlijks, door eenige Afgezoiidenen, den Stadhouder te vraagen, wie hij tot de Naamlijst van Schepenen en tot Verkiezing van Oudfchepenen, Eurgemeesteren en Raaden der Str.d geliefde aan te prijzen, als mede, om, bij 't openvallen van Vroedfchapsplaatzen, Stadscommisflen, Ampten en Bedieningen, dergelijk eene Bezending aan zijne Hoogheid te doen, en naar diens aanprijzing zich te gedraagen. 't Welk zij ftrijdig oordeelden met de Keuren, Octrojen, en Regten hunner Stadspoorteren; ais mede tegen de fsatere bevestiging dier Privilegiën door Staaten van Holland, fcijzonder met het Oaroy van den Jaare 1650, en dus tegen bisn Eed, bij de aanvaarding van bunnen Vroedfchapsampr. De andere tien ftonden in een tegenovergefteld gevoelen, en wilden zich houden aan de gewoonte, zedert den Jaare 1766, in agt genomen. .Deeze gelijkheid der ftemmen verdween, door dien één der eerstgemelden betuigde van gedagten ver» anderd te zijn, en zijne gedaane teekening voor ongedaan te houden. De negen Vroedfchappen , fchoon dus de Minderheid geworden, gaven, bij eenen Brieve den Stadhouder het gemelde bezwaar te verftaan, on'der betuiging van waare hoogagting voor deszelfs Perfoon en Huis, hem ernftig verKoekende het hun ten beste te willen duiden, ., dat zij vers, wagcten dat zijne Hoogheid zou gelieven op te houden „ met het doen dier aanprijzingen." , Gelijk de Vroedfchap verdeeld was, zo was ook de Bn'elfihe Burgerij. Bij eenigen, der Minderheid toegedaan, was *en Verzoekfchrift ontworpen en ter teekening gelegd, aan. .«klagende op het affchaffen der aanprijzingen, en 't herftel V 3 det  <3io BRIEL. C.D-) der Privilegiën. Cm dit tegen te gaan, liet de Vroedfchap eene Afkondiging .doen, de Burgerij verinaanende zich te onthouden van de Onderteekening; eene Afkondiging, van eenige Regeeringsleden kragtig tegengefprooken, en van geener waarde gehouden. Het aangeplakte zo zeer betwiste Vroedfchapsbefluit wierdt op de meeste plaatzen afgefcheurd, tegen welk bedrijf eene nadere Afkondiging door die van den Geregte gefchiedde , onder belofte van tweehonderd Guldens aan den Ontdekker van den Daader, 't Gemelde Verzoekfchrift was egter door honderdtweeëntwintig Burgers geteekend en der Regeeringe overgeleverd, die een tegenovergefteld Verzoekfchrifc, dat alles op den ouden voet mogt gei laaten worden, van tweehonderddrieënveertig Burgers ontving. Te midden dezer woelingen hndt zijne Hoogheid aan Burgemeesteren en Vroedfchappen van den Briel gefchreven , dat hij, om redenen, verkoor, nu tot de openftaande Vroedfchapsplaats fiiemand voor te draagen, of aan te prijzen. De regen Kceren vervoegden zich bij Staaten van Holland met Verzoek, dat de Vroedfchaps befluiten, ftrekkende tot opdragt van de aanprijzingen of Regeerinj-sbeltellingen aan zijne Hoogheid voor aanloopende tegen de Privilegiën mogten. verIttsard, en de Vroedfchap verpligt worden om zich naar de Handvesten te gedraagen , en dat inmiddels de vervulling van de onenftaande Vroedfchapsplaats zou opgefchort blijven. Dit katfte wierdt toegeftemd, en het Verzoekfchrift in han den der Meerderheid van de B ielfchs Regeering gefield, die niet'naliet hier op te berigten, dst zij het gedrag der Minderheid zeer vreemd en onbeftssnbaar venden; hoe het groctfte aantal der Burgerije met haar in één begrip ftondt, en dat de uitgefielde vervulling der opengevallene plaats niet noodig was: dewijl zij bereid waren, om , overeenkomftig het fchrijven vaa zijne Hoogheid, tot die verkiezing, voor als nu, zonder aanbeveeling toe te treeden. Hun Ed. Groot. Mogenden vondeu goed die opfchorting op te Befen. Voorts wierdt de zaak der B'ielfche Rtgeerings Meerderheid en Minderheid in Commisfie gefteld, en bragt de Meerderheid der Gecommitteerden van hun Ed. Groot Mogenden dee.  BRIEL. (De) 3" deezen Randflag uit, „dat, vcrmids de befluiten der Brtelfche Vroedfchap vaa den zevenden Julij 1748, achttienden " Augustus 17SO, en derden Maart 1766, waar over de Minderheid der Leden van de Vroedfchap der Stad Brielle **■ zich bij hunne Ed. Groot Mogenden beklaagd hadt, in geenen deele overeen te brengen waren met den inhoud " dér Handvesten, Pr-vilegien en Octroijen aan de Regee- ^ ring dier Stad gegeeven, deeze befluiten door hun Ed. Z Groot Mogenden zouden behooren vernietigd te worden; " dat de Regeering zich zou hebben te houden en te ge- *' draagen aan die Privilegiën, in alle Plaats- en Ampt-begee- ^ vingen:" een Raadflag, eerlang in een Staatsbefluit veran- derd. Duidelijk is uit dit berigt te fpeuren, hoe zeer de Oranje- gezinde Aanhang, ter deezer Stede, de overmagt in handen fcadt Maar nog duidelijker bleek zulks in het berugte Jaar 1787 't welk hier tooneelen ontfloot, fchrikwekkende boven'veele andere, die elders geopend wierden. Een Voorbode van 't geen men verder hadt te verwagten, leverde de achtüe dag van Maart, aan de gedagtenisfe der geboorte : - : Holland . . . 2C0OCO - : - : Zeeland , • . 3COOO - : - ; Utrecht ■» ',:. , , 25000 - : - : Friesland , , . 40000 - ; - : Overijsfel . . . 36000 - ; - : Groningen . . , 25000 - : - : *t Land van Drente . , 5000 - : - : ƒ 411000 • : - j Zijne Hoogheid ; . ƒ 200000 - : - : ƒ 611000 - ; - :  BRUNSWYK: WOLFENBUTTEL, (LODEWYK v.) 3°7 Slaadpenfionaris, en die door het opftellen en zenden daar -van kennis droegen; maar de agtbaare Raad van Amftekflad, ■kon, nog wilde die bedekking gehengen: en wierdt, den veertienden dier maand, het te rug gcgeevene Vertoog, onder geleide van een Brief, uit naam van Burgemeesteren, door den Burgemeester j. eendorp, aan den Raadpenfionaris gefchreeven, hem toegezonden, met verzoek om 't zelve .zijne Hoogheid te overhandigen. Naa zich beklaagd te hebben, over het veraoomen ongenoegen van den Stadhouder, wegens het inleveren des ge> dagten Voorftels >ter Staatsvergaderinge in Maij, betuigden die van Amfterdam, dat zij, gefteld aan het Hoofd der Regeeringe van een ongemeen volkrijke Stad, in welke de f malle Gemeente reeds gevoel begon te krijgen van gebrek, voortfpruitende uit werkloosheid , verpligt waren, op de best mogelijke wijze, te toonen, geene gelegenheid voorbij te willen laaten gaan, om den welftand van het Land, en van deszelfs goede Ingezetenen, te behartigen, indien zij het behoorelijk Gezag en de goede Orde, welke in esne Volks«egeering alleen gevestigd zijn in het vertrouwen van de Gemeente, en de Bargerij op derzelver Regenten, niet geheel «n al zouden verliezen , en binnen kort alles het onderst Jboven willen zien. —- Het fcheen hun toe, dat de behandeiing van zaaken, zedert een geruimen tijd, en voor al zedert de Vredebreuk met Engeland, aan de geheele Natie, ïiiet zonder reden, vreemd en onbegrijpelijk was voorgekomen; dewijl men, niettegenftaande de toegeeflijkheid aan bet verlangen van Engeland, van dat Rijk, jaaren agter den anderen, niet don minagting, fmaad, en hoonende bejegegingen hadt ondervonden.; welk alles nu nog bekroond was door een openbaaren oorlog, begonuen met het wegtieemen van een aanzienlijk getal onzer Schepen, en het overrompelen onzer huitenlandfche Bezittingen, nogthans in eenen weerloozen ftaat gebleeven was, en geene genoegzaame maatregelen hadt genomen om de Republiek in ftaat te ftellen tot verdeediging van haare Vrijheid, welverkreegene Regten, uitgebreide Zeevaard, en wettigen Koophandel. X 4 Hïee  328 BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) Kier op gceveti zïj eene ichèts van de agtérlijkheid om alles, w.-t tot het Zeeweezen behoort, overeenkom(Wg htei de genomene Befluiten te werk te ftellen; zij ftonden,- met alle 'sLands goede Ingezetenen, in het opbrengen van pewoone én buitengewoone Lasten, zeer verbaasd over de weinige uitvoering, of traagheid in dezelve, van zulke-gc wigtiga Befluiten- van den Souvërain. Het ging de verb'ee!ding te boven te moeten gelooven, dat de geftèldheid der Admiraliteiten zo flegt zou zijn, dat de voorgeflaagene"Uitrustingen in geert twee jaaren, een daadlijk beftaan gekree¥,en hadden, fcbocn het aan geene penningen daar toe ontbrooken hadt, en de nood (reeds aangroeide. De oorzaaken van deeze traagheid en werkloosheid kon men zo min be. grijpen, als het niet volbrengen der Befluiten tot beveiliging der Kusten en Zeegaten; vooral kon men-zich geen berrip vormen van onverwagte beletzelen en zwaarigheden, welke iet .uitloopen der weinige fchepsn, d.'e men veronderftc-lde dn Raat te weezen om Zee te kiezen, hadden verhinderd, mdSs naa dat zjne Hoogheid daar toe bevel gegeeven hadt. Braave Regenten moesten het hunnen onvermijdelKken pligt oordeelen, in zulk een toedragt van zaaken, te onderzoeken -waar aan zodanig een onverantwoordelijk verzuim was toe te fchrijven, en na te gaan, dóór wélke middelen daar tégen voorzien, en alles, zo veel mogelijk, nog tot behoud van dsh Staar, gefchikt en herfteld, zou kunnen worder. Een deezer middelen was, gelijk zij nu, bij herhaaling betuigden, den voorheen gedaanen Voorfkgora zijne Hoogheid, gedtiurende deezen oorlog, een' Raad toe te voegen; een Voorflag niet gebooren uit eenig mistrouwen op zijne Hoogheid, golijk kwaadgezinden zijne Hoogheid hadden zoeken diets te maaken. „ Maar," en hier kwamen zij tot de groote zaak, welke wij met de eigene woorden zullen vooiftdlen, dat zodanig een Mistrouwe'n alleen viel op den geenen, wiens invloed op den Geest van uwe Hoog. heid, gehouden wordt" voor de naafte oorzaak van de traagheid en flapheid in de behandeling der zaaken. — Over zulks heeft de Regeering y^.AmjUrdam geoordeeld r.iet langer, door ftüzwijgen zich, aan pligtverzuim fchuldig te moeten maa*  BRUNSWYK WOLFENBUTTEL.' (LOÖEWYK v.) 32$ maaken; maar zich, hoe ongaarne ook, gedrongen gevonden tot deezen ftap te 'koomen, en aan uwe Hoogheid, met ver» fchuldlgden eerb'red; doch teffens met die openhartigheid', welke het gewigt der zaake vordert, onder.'t oog.-te brengen, en rtmdelijk te declareeren, dat, volgens algemeen begrip, de Heer Hertog voor de eerfte oorzaak wsrdt gehouden van den ellendigen en gebrekkigen ftaat der defenfie, waar iii het Land zich bevindt; van al het geen daaromtrent plaats hseft; en van alle de verkeerde maatregelen, zede» een geruimen tijd ganomen, met alle de fataale gevolgen," Hit dezelve geproflueert, en dat -msn uwe Hoogheid-kan verzekeren, dat de haat en afkeer tégen den Perfbon en het Ministerie van den Hertog tot die hoogte is geklommen', dat daar uit de frcheufte en onaangenaamfte gebeurre iisfen ,• voor 't welzijn en de rust. van 't algemeen te wag'.en zijn.",, Dat 'er,"- vaaren zij voort, ,, geen twijfel aan -!s cf dit gezegde zal uwe Hoogheid we! reeds' van anderen zijn voorgekomenv doch, bijaldien zulks al niet gebeurd was, zulks cehiglijk ''moest' worden toegcfchreeven, san vreeze voor de uitwerkzelen van het ongenoegen Van den Ker6g: terwijl mên zich, met opzigt tor het vcorgeftelde, met alle fulucie durft beroepen op het getuigenis van zo veele eerlijke en cordaate Leden der Regeeringe, als uwe Hoogheid, dieswegen, onder het geeven van de noodige vrijheid tot- fpreeken, en ernflige aanmaaning, om volgens pügt en confeientie de-waarheid te zeggm, zou gelieven te ondervraagen — dat Z'j, meer dan eens, met zeer vee! leedweezen hadden vernomen, hoedanig de Heer Raadpenfionaris z:ch, in *t bijzijn v»n! onderfcheidene Laden van de Vergadering van Holland, hadt beklaagd over het mlsverlhnd, dat tusfchen den Raadpenfionaris en den meergemelde* Hertog plaats hadt, gelijk mede over den invloed, welken de zo evengedagte Hertog op den Geest van uwe Hoogheib heeft, waar door zijne -poagingen ten beste van het Vaderland, te meermaalen zijn verijdeld geworden, — Dat' deeze discrepance, en verfchillendheid van oogmerken en fcotimenten, tusfchen den Principaalen Raad van uwe Hoogheid, eu den Eerften Minister van deeze Provincie, alkenX 5 niet  532 BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) van de Natie herfteld, eene algemeene gerustheid en genoegen verwekt, en een ieder aangefpoord en bewoogen worden, om alles, wat mogelijk was, met blijmoedigheid, toe te brengen tot het volvoeren der maatregelen van zijne Overheid, daar men thans overal het tegen overgeftelde aantrof en nkt dan een algemeen beklag hoorde over de verdeeldheid- en -werkloosheid der Regeeringe. Zij gaven te venlaan dat het thans voorgeftelde niet alleen aan de Regeering van Amfletdam hoogst noodig voorkwam; maar dat-zij grond hadden om te denken, dat de voornaam» He Leden der Regeeringe van dit en de overige Gewesten, het ftuk even zo aanmerkten. Ten flut fióegen z;j zijne Hoogheid voor, dat het Gemeenebest , 't geen noodzaaklijk het -een of ander plan moest iiezen, alleen de keuze hadt, om, of den Vrede'met Engeland te herftellen, of den^p-orlog met alle magt door te zetten, ten einde daar door te fpoediger een1 eerlijken Vrede te verkrijgen. Dit moest de begeerte van elk braaf Ingezeten zijn , en hier toe ftrekte ook de voorheen gedaane voorflag on met Frankrijk in deezen Krijgstocht gezamenlijk te werk te gaan. — Over deeze keuze verlangden zij met zijne Hoogheid.;.in. ernftig. overleg te treeden; doch beweerden, dat hoe zeer ook Verzoening de voorkeur verdiende , egter niets moest verzuimd worden om de Republiek op allerlei wijzen in zulk een ftaat te ftellen, dat zij niets w.-n haare Vijanden te vreezen; maar grond hadt om deezen te dwingen tot het tr-agten naa een herftel van dien Vrede, dien zij zo onregtvaardig als moedwillig, zonder wettige oorzaak,, verbrooken hadden. Wanneer de Stadhouder, zijns ondanks, dit hem onaangenaam Vertoog ontvangen hadt, met bijvoeginge dat het hem vrij ftondt, daar van zodanig een gebruik te maaken als hij zou kunnen goedvinden, kreeg de .Hertog van brunswyk onmiddelijk kennis van den inhoud, althans het blijkt niet dat hij denzelven vroeger geweeten hebbe. Niet onkundig was de Veldmaarfchalk van den algemeenen roep in den Lande opgegaan, dat zijn Perfoon hier niet langer kon geduld worden, van de veelvuldige Schriften ten zijner*  BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. ("LODEWYK v.) 73$ nadeele verfpreid, van fchimp en fpot Prenten, om hem ten doel der algemeene' verguizingen te ftellen, uitgegeeven; doch hadt hij dit alles aangezien met eene veraguVg, niet vreemd voor een Man, in zulk een (land; en die te midden van alle deeze woelingen, tegen hem, het genoegen genoot, dat, geduurende de geheele maand Maij, te 'sGrauver^e in *t gezigt van 't Hof een Meijboom ter zijner eere geplant 'ftondt, vercierd met een zinnebeeld, vertoonende een Zegepraaiend Held, in 't gezigt van een vlugtend Leger, met de Zinfpreuk hostkjvi terror de schrik der vy^dbn. Hoe aanftootelijk dit voor veelen was, hoe-zeer zommigen, dit Zinnebeeld voor eene befchimping en de Zinfpreuk voor een bits verwijt duidden, hij mogt het houden voor een blijk van de genegenheid der Schutterijs van de Hofph-ats. Van eene onvergelijklijk veel ernfliger natuur, dan alles tot nu tegen hem uitgekomen, was dit Vertoog der Regee« ringe van Amfterdam} het leedt ook niet langer dan tot dea eenentwintigden Junij of hij vervoegde zich, met eenea breedvoerigen Klaagbrief, bij de Algemeene Stffatea; v/aar in hij, naa eene optelling van een meer dan dertigjaarigen dienst, als Veldmaarfchalk, Voogd, en het bekleeden des Militaire quaüteiten van den Minderjaarigen Stadhouder, en, het naa diens Meerderjaarigheid, weder aanvaarden van dea post als Veldmaarfchalk, zich beklaagt, dat hij, ten voorwerp van den algemeenen haat gefield en genoodzaakt was, zich bij hunne Hoog Mogenden te vervoegen, met klagten over het beftaan der Regeeringe van Amfterdam, die met het Vertoog zijne Hoogheid eerst voorgeleezen, naderhand te rug genomen, en vervolgens weder aan dien Vorst gezonden, h'em de gevoeligfle belediging hadt aangedaan. . Uit hetzelve, 't geen zijn Perfoon betrof, woordlijk opgehaald hebbende, vervolgt hij: „ Uit dit alles zullen uwft Hoog Mogenden niet zonder verontwaardlginge gewaar worden, dat, naa eene reeks van reflexien, de een haatlijket dan de andere, en waar in geen ééne befchuldiging ten laste van mijn Character als Veldmaarfchalk van den Staat voorkomc, en de overige meest al (leunende op zogenoemde algemeene gevoelens, en te vooren met kunst verfpreidde getaf-  IH BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.} rugten, Heeren Burgemeesteren, egter, hebben kunnen goedvinden, om bij zijne Hoogheid aan te houden, dat Hoogst, dezeive mij* op eene fletrisfante wijze, van zijn Perfoon en Hof gelieve te verwijderen, en mij dus, gelijk een overtuigde Misdaadiger, zonder verder onderzoek, tot een eerroovend Bannisfement te verwijzen. —i Een zodanige demarche, derhalven, gepaard met zo veele haatlijke en humiliante uitdrukkingen, gedaan niet door private Perfoonen, maar" door eene Depuatie van twee regeerende Burgemeesters, nevens den Penfionaris van eene der aanzienlijkfte Steden tran Holland, uit naam eö op last van de Regeering dier Stad, en zulks opzettelijk en naa rijp overleg, in welke Memorie men op de allerinjurieufte wijze heeft geinhereert, door oe overzending en ter handfleliing van dezelve aan zijne Hoogheid, kan ik niet anders dan ten hoogden lefif voor mijn Petfocn en Charafter confidereeren, als door welke demarche men, zonder iets fpecifiqs tot mijnen laste te durven opgee'en; ja, niettegeuflaande men zich genoodzaakt vindt bij dit zelfde ftuk mij vrij te kennen van de gerugten, die geloopen hebben ten mijnen laste, van een verregaand en ongeoorlofd attache:nent aan het Engelfche Hof, van kwaade trouwe en Corruptie, den laster niet te min, als het fchijnt, geloof te geeven, en betoont op mij te willen werpen de fchuld van alle rampen van den tegenwoordigen tijd, ten einde daar van die geenen, die 'er de waare oorzaaken van zijn, te ontheffen. Ik zou mij derhalven onwaardig rekenen dat Character door U Hoog Mogenden aan mij toevertrouwd, langer te bekleeden, bijaldien ik mij, onverfchillig of ongevoelig omtrent dezelve betoonde." 't Was, gelijk hij betuigde, voor den Staat en' voor hem van aanbelang te weeten of 't geen hem ten laste gelegd Wierdt op grond fteunde, dan niet, en of hij, diensvolgens, het vertrouwen niet Janger verdiende van den Voist, aan 't hoofd van deeze Republiek gefteld , op wiens getuigenis hij in deezen de vrijheid nam zich te beroepen. Hij vervoegde zich, deswegen, tot hunne Hoog Mogenden , en door dezelve tot de gezamenlijke Hooge Bandge. tiooteu, met eerbiedig verzoek en ernftigen aandrang , om gtt  BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) g-f ïiaa een nauwkeurig en ftreng onderzoek, op eene gevoeglijke wijze, gezuiverd te mogen worden van den boon ben» aangedaan. Ten dien einde was zijne begeerte, dat hunne Hoog Mo. genden het daar heen geliefden te wenden, „ dat de vie? regeerende Burgemeesters der Stad Amfterdam, nevens den Benfionaris visscher, verpligt wierden om voort te brengen de gronden, op welken zij hadden kunnen goedvinden hein« op eene zo verregaande wijze, té beledigen, en al het gefielde behoorelijk waar te maaken, zonder 't welk hij hes tftet anders dan als lastertaal zou kunnen aanmerken; en om, In *t bijzonder, nader op te geeven de verdere punten vaa bezwaar en befchuldigingen, welke zij, ten zijnen laste, zouden vermeenen te kunnen inbrengen, mitsgaders dezelve in regten te bewijzen: en dat, zo wanneer zij daar in zonden mogen blijven in gebreke, 'c zij van iets op te geeven, *t Zij van het opgegoevene behooreüjk te kannen bewijzen, mogt worden naagevorscht, wie de Uitftrootjers zijn der fchandelijke gerugten, ten zijnen opzigte verfpreid, op dac zij als dan als Lasteraars, naar verdienften, mogten geftrafs worden: hij, als dan, Zulk een regtvaardigend Befluit van hunne Hoog Mogenden en de Hooge Bondgenooten moge erlangen als zijn eer en geenen naam, voor 't oog der Natie, en van geheel Europa, zuiverde, en eene voldoening geëvenredigd aan den hoon hem aangedaan." Zijne Hoogheid, reeds misnoegd op Amfterdam, en, op nieuw, in ongenoegen ontftooken tegen die Stad, wegens het herhaald voorftel om hem eenen Raad toe te voegen» thans gepaard met dea voor de Algemeene Staaten openbaar gemaakten eisch om dea Hertog van zich te verwijderen 5 den Hertog, dien hij, als een tweeden Vader, geagt en ia wiens raad hij altoos een groot vertrouwen gefteld hadt, trok zich de zaak zijns geweezen Voogds als zijne eigen aan. Ter Algemeene Staatsvergadering zich bevindende toea de Brief des Veldmaarfchalks wierdt ingeleverd, en voorge[eezen, beantwoordde hij de vraag des Voorzitters, dea Heer van lynden tot hemmen, of hij eenige bedenkingen over dien Brief hadt te opperen? in deezer voege „ dat, ZljUi  S36 BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) ^zijns bedunkens, het onderzoek over de gegrondheid of ott. jregrondhei 1 der nadeelige gerugïen tegen zijne Hoogheid den Heer Veldmaarfchalk Hertog van brunswyk, niet ge. .weigerd kon worden: dewijl het aan hunne Hoog Mogenden niet onverfchiilig kon zijn, of iemand, die zich in derzelver dienst bevondt, en boven al iemand, met zulk een aanzienlijk Character bekleed, zich hadt fchuldig gemaakt aan 't geen wai'r meue men hem betigtte; en dat iemand, die wel ds;',t, niet kon lijden oDder zulk een blaam te blijven, en in zijn eer te worden aangetast, die hem dierbaarder dan het leeven zijn moest. — Hij gaf, derhalven, in overweegmg, dat de Brief door de Afgevaardigden der onderfcheidene Gewesten, hoe eer hoe beter, ter kennisfe gebragt mogt worden van de Heeren Staaten hunne Principaaien; en dat, dien overminderd, die Brief commisfor'aal gemaakt zou worden in handen van eenige Heeren Gecommitteerden van hunne Hoog Mogenden, om. denzelven te onderzoeken, en van derzelver bevindinge aan hurme Hoog Mogenden verflag te doen." 't Welk beide gefchiedde., De Flertog op 's Volks gunst hoopende , maakte zijn verdeedigenden Brief welhaast algemeen ; doch dewijl dezelve, uit het Vertoog van Amjleraat», alleen dat gedeelte behelsde, 't welk zijn • Perfoon betrof, wierdt de Ke-.eering dier Stad te raade haar Vertoog geheel in 't licht te geeven. Beide deeze Stukken ontmoetten veel op- en voorfpraaks. Geheel de. EngeUchgezinde Aanhang geraakte in rep en roer. Verantwoordingen en verdeedigingen van den Hnrtog, nu in deezen dan' in geenen vorm gegooten, doorzwierven de Gewesten, en wierden deeze door de Wedeipartij, op zeer verfchiliende wijzen, beantwoordt,, en het gedrag der Ata-, fierdamfche Regeeringe verdeedigd. — Tot het vermeWen van dit fchrijfgewoel kunnen wij ons niet in laaten; en is zulks te minder noodig daar, 't geen wij zullen moeten aanteekenen van het voorgevallene deswegen in de Vergaderingen des Lands, ons het weezenlijkfle door de voor- en tegenftanders des Hert'ogs bijgebra^t zal onder 't oog doen ftelien. — Alleen kunnen - wij hier niet voor bij te melden, dat het beweerde van zommigen, als of hst Vertoog der Ra.  BRUNSWYK* WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) 337 Regeeringe van Amfterdam, niet zo in gefchrifte zou zijn overgezonden als het den Prinfe was voorgeleezen geweest, geen grond hadt. immers Burgemeesters van Amfterdam, de vry tzmminck en rendorp, als mede de Penfionaris visscher. hebben op dit gefchrift, zo als 't zelve ter Vergaderinge van Holland, den twaalfden Junij is overgeleverd, met hunne handteekening, het volgende gefteld, „ Dat dit ftuk woordlijk 't zelfde was, zonder eenige bijvoeging of aflaating, 'e welk in de tegenwoordigheid van hun ondergeteekenden, op last van Heeren Burgemeesteren, door den Penfionaris visscher, aan zijne Doorlugtige Hoogheid, op deii achtften Junij 1781, in prefentie van den Heer Ra'adpenfionaris, was voorgeleezen, en door den voornoemden Penfionaris eigenhandig gefchreeven.*' De Heeren Gelastigden uit de Algemeene Staaten tot het onderzoek van den Brieve des Hertogs van brunswyk waren zeer vaardig in het neemen van 't volgende befluit, den tweeden Julij uitgebragt, „ Dat hunne Hoog Mogenden geen reden waren voorgekomen, welke eenigen grond gaven tot zodanige befchuldigingen en verdenkingen van kwaade trouwe en corruptie, als den HeerHertoge, in eenige naamiooze gefchriften, fameufe libellen, en ontè'erende gerugten, wierden ten laste gelegd, en in *t openbaar verfpreid; dat zij, integendeel, dezelve houden voor onwaaragtig en hoo. nende lastertaal, uitgedagt om de eer en agting van- dien Heer te bezwalken en door te ftrijken, terwijl hunne Hoog Mogenden hem van de blaam , bij die lasterfchriften en gerugten fchandelijk aangewreeven, volkomen vrijkenncn en zuiver houden;" dat, ingevolge hier van, de Heeren Staaten der onderfcheidene Gewesten bij Brieven zouden worden verzogt en in bedenking gégeeven,, of Hoögstdezelven niet zouden kunnen goedvinden, om ieder, in gevolge der Plakaaten van den Lande, de noodige voorzieninge te doen ter beteugeling van de Autheurs, Drukkers en Verfpreiders van alle dergelijke fameufe libellen, en kwaadaartige lasterfchriften , waar in de eer en goede naam des Hertogs zo gevoelig wierdt aangetast en gefchonden. Wal  338 BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK vJ) Wel verre was de Hertog , fchoon hij betuigde ten uiterfte gevoelig te weezen voor de blijken van vertrouwen en genegenheid, hem te deezer gelegenheid betoond, van daar in genoegen te neemen. Hij liet, twee dagen daar naa, bij monde van den Voorzitter, ter Algemeene Staatsvergadering inbrengen; hoe hij zich overtuigd hieldt, dat hunne Hoog Mogenden niet ten oogmerke konden hebben de zaak daar bij te laaten berusten, veel min dat daar mede zou voldaan zijn aan zijn eerbiedig verzoek, behelzende een aandrang op een nauwkeurig en flreng onderzoek, en daar op volgend regtvaardigend befluit en voldoening; en hier moest hij te meer op aandringen, dewijl hij, door dit befluit, zonder voorafgaand onderzoek genomen, geenzins kon gerekend worden gezuiverd te zijn van de hem aangewreeven blaam, waar toe hij vermeend hadt, het befluit van de gezamenlijke Hooge Bondgenooten te mogen en te moeten verzoeken, gelijk bij bij deezen deedt. — Men vondt goed, de Afgevaardigden ter Vergaderinge te verzoeken om van deezen naderen aandrang des Hertogs hunnen Afvaardigeren kennis te geeven , ten einde zulks in aanmerking te neemen bij hunne raadpleegingen op den Brief des Hertogs, die nog gehouden ftonden te worden; welker uitflag wij thans met een woord melden. Het befluit van Gelderland viel, de Afgevaardigde ter Generaliteit te gelasten, het daarheen te rigten, om bij Holland te bewerken het neemen van zulke maatregelen, als men de bekwaamde oordeelde om den Hertog, wegens den ftap van Amfterdam, genoegen >te doen geeven, en te zuiveren vaa den opgelegden blaam; aangezien men de gerugten, wegens den Hertog verfpreid, aanzag voor enkele lastertaal. Verfcheiden Edelen, evenwel, min gundig over den Hertog denkende, deeden tegen dit befluit hunne Verklaaringen aanteekenen. De meerderheid van Vriesland ftemde in met Holland» Stad en Land was, genoegzaam, eensgevoelende met Gel' derlatid. gelijk ook Over ijs/el. Na dien zelfden kant, deE vrijfpraake van den Hertog, helde ook Utrecht over, terwijl men. eindelijk, in 'eeland tot geen befluit kwam. Inmiddels hadt brunswyk ïn alle Nieuwspapieren eene Be.lendmaaking geplaatst, waarin hij zich zeiven het enfchuldig V9t&  ƒ BRUNSWYK WOLFENBUTTEL. (LODEWYK v.) 3$9 Voorwerp van den kwaadaartigften laster noemde, en elk eenen uitdaagde, de gedaane betigtigingen te bewijzen; ter. wijl de Koningen van Deenemarken en Pruis/en zich, eerlang , voor hem verklaarden, en bij de Algemeene Staaten deeden aanhouden, dat deeze netelige zaak ten genoegen des Hertogs mogt worden afgedaan. In het begin des Jaars 1781 kwam dezelve van nieuws ter baane, met eene Verklaaring des Stadhouders, door de Ridderfchap ter Vergaderinge van Holland ingebragt, behelzende eene verzekering, „ dat „ nimmer of ooit door den Hertog aan Hem, willens en „ weetens, eenige daad was gegeven, niet overeenkomende „ met 'sLands waare belangen; terwijl, daarenboven, de „ vervallen ftaat der zaaken t'onregt aan den Hertoge wierdt „ toegefchreven." De Ridderfchap, deeze Verklaaring onderfteunende, beweerde dat men daar in genoegen moest neemen ; terwijl Friesland thans op de verwijdering van den Hertog aandrong. Doch deeze, zonder den uitflV des gefchils af te wagten, vertrok, ep raad des Stadhouders en van anderen, in de maand Maij, na 's Hertogenbosch, waar van hij Gouverneur was, met oogmerk om 'er den volgenden Zomer en Winter door te brengen. Terwijl hij aldaar vertoefde, verfpreidde zich het gerugt, wegens de befaamde Aéte van Confulentjchap, tusfchen den Stadhouder, geduu. rende deszelfs Minderjaarigheid, en den Hertog gefloten,' waarbij de eerstgenoemde zich onder eene ongeoorlofde ver' pligting omtrent den anderen Helde, en deeze zich een gezag aanmatigde, met zijne Ampten ea Eed onbeltaanbaar. Het geheele Land gewaagde van die ontdekking. Holland en Friesland drongen 'er op aan, dat de Hertog behoorde te worden afgezet van alle zijne posten en waardigheden; de vijf overige Gewesten hadden zich nog niet verklaard, toen brunswyk : om eene gevreesde vonnisvelling te voorkomen, zijne Krijgsbedieningen nederleide met eenen Brief, in de maand October des Jaars 1784 aan Hun Hoog Mogen-, den gefchreven; verlaatende voorts, niet lang daarnaa, 'slier* togenhossh, en zich na Aken begeevende, alwaar hij, in hoogen ouderdom, zijne dagen eindigde. Zie N. Nederlandfche Jaarboeken. Y a Bo-  340 BUMA, (HOTZE) BURGEMEESTERS. Buma, (hotze) lid der zamenverbonden Edelen, was, ia den Jaare 1570, Bevelhebber in Friesland. Met verbeurdverklaaring zijner goederen wierdt hij, door den Raad van Koning philips den II van Spanje, van daar gebannen. Vaa geen langen duur was zijne Uitlandigheid. Op last van sonoi, keerde buma, naa eene afweezigheid van twee jaaren, derwaarts te rug, met een Vaandel Knegten, en ontving, kort daar naa, het bevel over het Vlek Makkutn. Op de aannadering van het Volk van den Heere van billy, verliet hij de Plaats, en redde zich met de vlugt. Zie voorts het Zevende Deel van ons Woordenboek, op het Art. bonga* alwaar aangemerkt wordt, dat in de fpelling van de naam van buma, bij de oude Schrijvers, groote oneenpaarigheid regeert. Zie j. w, te water , Hiftor ie van het Verbond der Edelen» Burgemeesters. Uit de Bijvoegzels van Mr. ir. van ww oordeelen wij het volgende, de oudheid en den oorfprong dezer waardigheid betreffende, niet ondienftig over te neemen» „ Het eerfte gewag van dezelven (te weeten, Burgemeesteren) vinde ik te Dordregt, op 't Jaar 1285 en »286. In Zeeland vindt men ze reeds op 't Jaar 1253. In zommige andere Landen, b. v. in Hoog-Duitschland, waren zij reed» op dien tijd, of vroeger, onder den naam van Civium Ma~ giftri, dat is, Burgermeesteren, bekend, en deeze fpelling fchijnt de oudfte. Men leest, dat het Volk van Luik, ten Jaare 1254, in een oproer, twee Meesters, aanftelde, omde Vrijheid der Burgeren te befchermen. In Braband en Vlaanderen waren ze ook zeer oud, onder den naam van Commun Meesteren, Een ervaren oudheidkundige heeft aan. geteekend, dat men, in Dordregt, eerder gewag vindt van den Burgemeester der Gemeente,(die, eigenlijk, voor'sVolkbelangen tegen de te groote eisfchen van den Heer moest waaken) dan van 's Heeren Burgemeesteren." „ Ik zou niet vreemd zijn te denken, dat, omtrent è» Dertiende Eeuw, de oorfpronglijke inftelling deezer Overhellij  BURGEMEESTERS, enz. s4, den, aan de Gemeente, op veele plaatzen, te danken zit en dat dezelven zedert, door 'sLands Graaven, zijn bevestigd; zo egter, dat de laatften bet Burgemeesterlijk gezag, t geen wel eens zeer hoog fteeg, door het invoeren van een Burgemeester van 'sHeeren wegen, op zommige plaatzen, eenigzints bepaald hebben. In (tukken van de Veer tiende en Vijftiende Eeuw, vindt men, der Burgemeesteren bediening meest beftaande in den Stedelijken ontvang en uitgave; do'ch, het blijkt dat zij, vroeger, ook wel eens niet flegts Ontvangers waren, maar Stedelijke Overheden, met welken de Schepenen en de Schout gijzelen konden: men bemerkt dit, bij voorbeeld, uit het Handvest, aan die van Middelburg, ten Jaare 1253, verleend." Bukman, (franciscus of frans) zie hier he£ ^ yan den geleerden a. ypei, aangaande het Godgeleerd Zamenftel. zei en de denkwijze van deezen vermaarden Nederlandfchen Godgeleerde. „ Deeze man (dus fchrijft hij) heeft wel den weg betreeden, dien coccejus hem aangeweezen hadt, maar week toch in verfcheiden bijzonderheden van hem af. Hij heeft ook het eene en andere ter verbetering van het Coccejantsmus toegebragt, vooral ten aanzien van de behandeling der Profeetifche Schriften. In het Jaar 1671 heeft hij te Utrecht uitgegeeven een' Systematisch leerboek, waarin hij een geregeld ftelzel der Kristlijke Geloofsgevoelens, zoals ze door coccejus naar de Verbondsmethode bewerkt waren, voordraagt, 't Is getijteld, Synop/is Theologie, et Speciatim Oconomi* faderum Dei ab initis feculorum usque ad confummationem eorum, zijnde twee deelen in Quarto. Naderhand is hetzelve eenige maaien herdrukt, als te Utrecht in de Jaaren 1Ó81 en 1Ö87, te Gerieve in den Jaare 1691 te Bern, te Amfterdam en te Franeker in den jaare 1699, en te Amllerdam in den Jaare ij-or. Hetzelve' is vertaald in het Nederduitsch, en in twee Deelen uitgekomen te Utrecht u de Jaaren 1683 en 1688, onder den tijtel van Synopfts of Kortbegrip van de H. Godgeleerdheid, enz. In het Eerfte Deel, 't welk uit vier Boeken en dertig Hoofdftukken befiaat, geeft hij zijne lesfen over de huishouding des Ouden y 3 Testa-  *iï BURMAN. (FRANeiSCUS of FRANS) Testaments voor en onder de wet, na dat hij het Verbond van god met de menfchen verdeejd heeft in een Werkverkond en Genadeverbond, en over het oprichten en weder affchaffen van het Werkverbond zijne gedachten medegedeeld hebbende, met het Genadeverbond begonnen is, In dit Deel ■wordt veel gevonden, 't welk .eige&üjk niet tot het leerftellige behoort, maar alleen zijne betrekking heeft op den Godsdienst der Aartsvaderen en vooral der isracilers , zo als dezelve in het openbaar met eene fiaatiijké plegtigheid moest geoefend worden. Het Tweede Deel, uk tweeëntwintig Hoofdftukken beftaande, behelst 'srr.3ns begrippen over da huishouding des Nieuwen Testaments. Ook iu dit Deel roert hij meenigmaalen iets aan, {hu niet onder het dogma» tieke gebragt kan worden. In het Eerfte Deel worden zommige artikels heel anders van hem genoemd, dan in de gewoone fystemas: bij voorb. het artikel van den val en van fte erfzonde draagt den naam van de overtreeding dn Werk' yerbonds, en de gevolgen der overtreeding van het Werkverbond bij den eerften mensch en zijnen l nakomelingen. Doch in het met de pen gefchreeven fystema, 't welk hij zijnen leerlingeu heeft vporgeleezen, waar van ik een exemplaar in handen heb, en 't welk in de hoofdzaak-en met het gedrukts overeenkomt, heeft hij de gebruiklijke benoemingen. Dit gefchreeven fystema is eenige jaaren ouder, dan het gedrukte: 't is van het Jaar 1663. Dit fchoone leerftelzel heeft wegens de bondigheid, de geleerdheid, de bijbelhunde en de goede fchrijfwijze, welke er overal in ontdekt wordt, uitneemende verdienden. De Schrijver heeft alle fchoolfche Terminologie vermijd, alle redekundige zifterijen weggelaaten, alle onnutte gefchilvraagen overgelhagen, en alle wijsgeerige omflagtigheden verworpen. Zijn voordel li eenvoudig, bevatlijk en bijbelmaatig. — Evenwel zijn 'er in dit fystema gebreken: zo als onder anderen een voornaam gebrek is, dat hij geduurig kunstwoorden bezigt, weiken bij het aangaan van menschlijke verbonden en konirakten gang* haar zijn: dan dit gebrek was een heerfphend kenmerk der Coccejaanfche leerwijze. Ook'is het voorzeker een gebrek, dat 'er hier en daar het Katefianismus njtkljkairkoiBt.. Filie van  BURMAN, (FRANCISCUS of FRANS) enz. 343 van limborch, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid onder de Remonftranten te Amfterdam, heeft aangetoond, dat burman bij het behandelen der leer van Gods Almagt eenige wijs geerige gedachten woordlijk overgenomen heeft uit de Cogitata Metaphyfica van spinoza , C. IX. — Uit dit fyaema van horman is zamengetrokken, en te Amfterdam in dea Jaare 1690 in i2mo. uitgegeeven een kort begrip, onder dea ïijtel van Synopfis Sjnopfeos Theologie et Speciaiim Oeeonowiia Eederum. 7Ae a. ypei, Gefchiedenis der Systematische Godgeleerdheid. Burmannus (petrus) Secundus, op dea drieëntwintigften O&ober des Jaars 1713, te Amfterdam, gebooren, naa dat hij, op verfcheide takken van Geleerdheid, vooral op de kennis der Latijnfche en Griekfche taaien, zich hadt toegelegd, wierdt tot Hoogleeraar in de Hiftorien en Welfpreekendheid beroepen, eerst aan het Friefche Hoogefchool, akhuizen (Ludolf) 182. Francisco de Mendoza) ïj. Bakhuizen (Ludolf) 184! Adriaan Willemszoon 15. Bakkerzeei (Johan van Adrichomius(Christianus) ib. Caferabrood, Heer v.) ib. Aduwart 16. Barbeftein i8d. Aggema rf. Barrière-Steden joo. Alben Hottenus 19. Batavia 10<5. Aldegonde (Philips van Batavieren 198. Marnix, Heer van &.) 20. Batenburg ( Gijsbert en Alkmaar ib. Diderik van) 20a. Akademie, te Franeker 40. Bedum 203. Ameland 43. Bekker (Balthazar) 204. Amersfoort 69. Berckel (Engelbert Fran- Amfteldam 8a. cois van) 217. Andala CRnardus} 159. Boerhaave (Hermanus) 326. Be-  R E G I Pag. Beverningk (Hieronymus van) 242. Beuningen (Koenraad v.) 243. B'ggenkerke 244. Bloemen (Nolbertus v.) 245. Blom (C.) ib. Boedeker; ( Balthazar) zie Deventer. Borlèie (Jonker Jan, Vrijheer van) 2$ï. Borfele (Philip Jacob v.) van der Hooge ib. Bosch 255- Bosch (Bernardus de) ib. Bosch (Joannes de) ib. Botnia (Sijds c/"SixfJS v.) 257. Boudaan (Guaiterus Petrus) ib. Bourg (Louis Fabritius du) 258. Bourgogne (Antonie v.) 259. Bourgondie; (Maria v.) STER. Pag. zie Maria van Bourgondie. Bourignon (Antonette) 259» Brakel (Gejlagt van van) 267. Brakel; (Pieter van) zie Witte (Jacob Eduard de) Brakel (Wilhelmus a of van) 273. Braunius (Johannes) 277. Brederode (Gejlagt van) 279. Briel (De) 297» Brouwer (Adriaan) 318. Brunswijk Wolfenbuttel (Lodewijk van ) 323.' Buma (Hotze) 340» Burgemeesters ib* Burman (Franciscus of Frans) 341. Burmannus (Petrus) 343. Burum, of Buurum **. Buurt (Adrianus) 344*   ■