1099, F 2   HER AKLIUS. TREURSPEL, TH AMSTELDAM, By ] a n Helde r s, in de Nes, Met Privilegie. 1.78a.   O P D R A G T Aan den HEER LAURENS BAAK, Heer van Wulverhorst, &c. Geleerde Baak, die, door uw lesfen, Der Dichteren Baak verftrekt aan 'tY, Beminnaar van de Zanggodesfen, 6 Toetfteen van myn Poëzv! Het zal u, hoop ik, niet mishaagen, Dat ik dees Franfchen Byzantyn, In 't Hollandfchkleed, uop kom dragen, Dat hy, met uwe naam , verfehyn' Op Amftels hooge Treurtooneelen; Daar hy, door's Voedfters zorg behoed, Gerechte Wraak haar rol laat Speelen, En d'Aartstieran, die eerst verwoed Zyn' waarden Vader bragt om 't leeven, Waarom Byzance zucht en treurt, Door trouwe Exuperes gefceeven, Stort van den Rykstroon op zyn beurt. * 2 Zo  Zo hy zich al te laag Iaat hooren, Niet als uw Samfon redeneert, Dat quets niet uw naauwkeurige ooren: Hy heeft geen Duirs by u geleert, By u, wiens Bybelfchc gezangen Zo zinryk zyn, als groots van trant: T Zy Ifraël, van druk bevangen, Klaagt om zyn lieve Vaderland, Of daar gy in den gloênden Oven, Op onnavolgelyken toon, Drie Jongelingen God doet loven, Of Babels Hoer fchopt-yan den Troon, Of Mozes door 't Roömeer gaat leijen,' Ten trots van Pharo's Krygsbanier, Of Bruid en Bruidegom leert vleijcn, Ontfleken door een heilig Vier. Ontfang, ö Glorie van de Baaken, Dan dit geringe Konstbanket. Een Schotel Moes kon Goden fmaaken, Hen door Philemon voorgezet. Myn Zangnimf zal haar wit befchieten, Mag zy dat zelve lot genieten. F, RY K. De  De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouw burg hebben, volgens Oöroy door de Heeren Staaten van Holland en WeA vriesland, den 5-den November, 1772. aan hun verleend, het recht vau deeze Privilegie,^ alleen voor den tegenwoordigen Druk van HERAKLfUS, Treurfpel, vergund aan Jan Helders. In J.mjleldam, den 23 July, 1782.* Geene Exemplaaren rullen voor echt .gehouden worden dan die, dooréén' der Heeren Gecom¬ mitteerden ondeiteekend zyn. VER-  VERTOONERS. ƒ PhOKAS, Keizer van "t Oeften. HERAKLIUS, Zoon ran Keker Mauritius, Minnaar van Eudoxe, aangezien voo, Martiaan. Martiaan, Zoon van Phokas, aangezien v»or Leonfus, Zoonvan Leontine, Minnaar van Pulcherta. Pu lcheria, Dochter van Keizer Mauritius, Minnares van Maitiaan. Leontine, gewezene Vocfler van Heraklius en Martiaan. E u doxes Dochtervanheontine^MinaaresvanHeraklius. K R i s p u &, Zwager van Phokas. ExüPERES,-i«to«% van Konjïantinopclc. A m i N t a s, Vrind van Exuperes Een Dienaar van Leontine. Het Tooneel is te Konftantinopele. HER A-  Pag. t HERAKLIUS, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Phokas, Krispus. Phokas. Ja, Krifpus, 't zy hoe groot een Kroon is van vermoogen, De glans is valfch , die van haar afïlraald in onze oogen. Die van den Hemel met een Scepter word vereerd, Kent haar' bekomm'ring niet, voor hy ze zelfs regeerd: Met duizent zoetigheên fchynt zy verzelt te wezen ; Maar zy veroorzaakt zórg, en een geduurig vreezen. Die waant, dat zyne troon voor eeuwig vaft zal Haan, Voeltze onder zynen voet wegzinken en vergaan: Inzonderheid zo hy, uit laage (lam gefprooten, Gelyk als ik, daar heeft zyn Meefter afgeftooten: En van een flecht -Zóldaat, in 't Ryksbewind gefield, Dat heeft verkreegen en behouden door geweld, (ven, Hoe meerder zulk een door zyn woede heeft doen fnecHoe hemde ftraf, die hy voorziet, te meer doet beven, Want wyl hy zelve niet, als gruw'len heeft gedaan, Vreefthy, datzulks hem mede in 'teind zal doen vergaan. Myn Rykstroon is gebout, zint eene reeks van jaaren, Op lykeii, die om ftaatsbelang gefneuveld waaren. 'kHeb , om geruft dit Ryk te houden in myn macht, A. Mau-  a H E R A K L I U S, Mauritius, met zyn vyfZoonen omgebragtDoch 'k heb vergeefs my door hun dood "ten Troon verheven, Zoo zy die wauk'lcn -doen. Men doet een Prins herleeven, Een jongeling, reeds in het bloejenft van zyn jeoedByzantium venvacht zyn komft, en 't volk, verheugd' In myn verdriet, fchynt, als gy zegt, ganfeh opgewogen: tWilhchtgeloovigrn myn nadeel zyn bedroogen Doordeeerflo, die, met magt gewapend, durft beftaan, My te verdelgen en geheel te doen vergaan Die zich durft vleijen , dat hy mede is van de looten. Uit vorft Mauritius, of dat gedacht gefprooten Kent gy zyn naam niet, daar dit valfch geruchtvan gaat? K R i s P u s. Het is Heraklius die na uw leeven Haat. Phokas. De vinder van 't gerucht moeft dit meer fchyn noch geeven. Heraklius kan my verfchrikken, noeh doen beevenZyn' dood is zeker, en wy zagen 't al te klaar * Om uit dat valfch gerucht het aldermeeft gevaar T« vreezen : hy genoot zes maanden naaulyks 't leeven Als hem een dolkwierd, oP myn wil, in 'thartcedreevem Wanneer de zuigeling, noch vers met zog gevoed, Uitzyne wonden veel meer melk ontliep, als bloed Na ik die ganfehe ilam deed m zyn bloed verfmoorénr Heett myne bedgenoot het leevenslicht verlooren, My heugt noch, hoe het kind twee dagen wierd gezocht, En was het niet ontdekt en in myn macht gebrogt Door Leontine, hy zou lichtelyk noch leeven, (ven, 'kHeb haar tot loon myn Zoon Prins Martiaan gegeel En haar als Voedfter zulk een waardig pand vertrouwd Dat, zonder moeder en by na al eeven oud, Was nagebleven. Zie, met welke dwaaze reden Het volk noch onderhoud hunn' lichtgeloovigheden.  TREURSPEL 3 K ris p u s. hts waar, 't gerucht, myn Heer, heeft wel een valfche fchyn: 'tBchaagthen echter, hóe belagchelyk 't mag zyn. -Doch "t zal u licht zyn, om het oproer voor te komen ^ Eer zulks voor waarheid by het Volk werd aangenomen. Toen gy Mauritius en 't Keyzerlyk geflacht Geheel uitroeide, door uw onbepaalde macht, Wierd maar één dochter uit dat bloed door u behouwen^ Zelf met voorneemen, om haar aan een Prins te trouwen , Die 't noodlot had gefchikt, na u ten Troon te treên. Het Volk bemind Hechts in Pulcheria alleen Tiberius, en 't bloed daar zy komt af te daalen. Elk zal verrioegt u zien met deeze Rykskroon praaien,; Indien zy, na uw dood, aan 't Keyzerlyke bloed Van Vorfr Mauritius voorzeker komen moet: ^ Neen, 't zal niet loopen na de fchaduw van een Broeder,Zo gy de zufter zelf verftrekt tot een Behoeder: En zy haar ziet door u betreên haar's Vaders Troon. Pres dan dat huw'lyk aan. Prins Martiaan uw zoon. Gaat, in het oorlog, aan't gevaar te bloot zich gecvei,s Verachtlyk fpelende met zulk een koftlyk leeven. ' Gy had voor lang gezien verydeld dit befluit, Had zulks Leonfus, door zyn kloekheid, niet gefluit: Ja, zonder deeze Held, voor wien het al moet becven,. Was Martiaan, myn Heer, gevangen, of van 't leeven Berooft geweeft Doch eer hy in de ftryd zyn bloed Uitftort, en fneuvcld, zo hy daar toch fneuv'len moet* Moet u de Prins, uit Vorft Mauritius nalaaten Een jonge neef, tot zuil van uw gebied en ftaaten : Die, door 't vereenigen dier Huizen, voor u wint De gunil van 't Volk, 't welk noch Mauritius bemind. Phokas. Wat voordeel kan my zulk een heilzaam opzet geevenj Dewyl my alles in 't volbrengen Wil weêïftreeven ? A * 'ïSchynf*  4 HERAKLIUS, tSchynt, dat Pulchcria, lang met myn Zoon, befloot Die Echt te ontvlieden, ja, al waar 't zelf door de dood: De haat en vyandfchap, die in hunn' harten woonen , Is de oorzaak, dat zy zich hier in weerfpannig toonen, Zy fchrikt, als zy my ziet, fchoon ik haar heb behoed, En de eer, die zy my toont, ftrydt tegens haar gemoed: 't Herdenken van haar ftaat, vernieuwt in haar gedachten, Vervoert haar, om myn macht hoogmoedig te verachten. Die wederfpannigheid heeft haare moeder, die Ik lang wouw fpaaren, aangekweekt; en ik voorzie, Dat my noch in 't vervolg 't hartnekkig tegenftreeveu Zal ftraffen : om dat ik haar hield te lang in 't leeven. K ri sp u s. Gebruik dan vry geweld, en volg uw wil, myn Heer: Want die hen vleid, verhard hun harten meer en meer. Als zachtheid vrucht'loos is, dan fteunt geweld op reePu o k a s. (den. k Wil ook beteugelen deez' dag haar korzelheden. 'kHeb haar ontboden; niet om haar te vleijen, neen, 'kWil, dat zy volg myn' wil en myn genegentheên. Kri spus. Zy nadert. TWEEDE TOONEEL. Phokas, Krispus, Pulcheria. » TT* Phokas. r^indelyk moet gy myn wil volbrengen: Het Ryk, Mevrouw, kan nu geen uitftel meer geheugen: 'tMoet Keizers hebben op de Bizantynfche Troon. Ik wacht die Vorften uit uw trouw met mynen Zoon.Voor al de zorg, die 'k voor uw jonkheid had voor deezen, Zal dit voorwaar een kleene erkentenifle weezen, Dat gy op deezen dag myn wil niet wederftreeft, Maat  TREURSPEL. s Maar eene gift ontfang, die myne hand u geeft. 'tZal u geen fchandezyn: bedenk myn groot vermoo gen: Myn Zoon en Kroon zyn die zoo weinig in uwe oogen? Na zoo veel weigering bied ik ze u weder aan: Aanvaarze: ik wil, dat gy my niet zult wederftean: Gy moet uw hart na myn' genegentheden voeden, Me als meefter vreezen, of als Vader vergenoegen. En zoo ge uw haat tot my noch aankweekten durft voên: Die niet bemind is, kan zich zelf wel vreezen doen. Pulcheria. 'kWas dankbaar, voor de zorg, die ge in mynkindfche dagen, Gclyk gy roemd, voor my geftadig hebt gedraagen. Zoo lang my is vergunt een vrye keur en magt, Heb ik myn recht (leeds met eerbiedigheid betracht: Maar nu ge my wilt naar uw dWtnglandy doen leeven, Is 't eind'lyk tyd, Barbaar, uw wil te wederftreeven, My te verklaaren, dat ik fpreek, als Dochter van Een Keizer, tegens u, & wreede, als myn Tyran. Gy moeft my 't edel bloed, waar uit ik ben gefprooten, Verborgen hebben , om het geen gy had beflooten , Naar uwe wenfchen, te volvoeren; want om my Té doen gelooven, dat die gift zoo waardig zy, Moeilik, gelyk voorheen, noch gans onkundigweezen, Dat Vorfl Mauritius myn Vader was voor dezen. Bezie uw' gift eens, 'tis een gift, die'khaaten moet, Wiens weigring, zoo gy waand, uw' achtbaarheid misdoet. Gy geeft my, zo ge zegt, uw Zoon en Kroon daar neven : Is 't laatfte 't uwe wel? dat gy aan my wilt geeven? Hebt gy wel eigendom aan dit gebied? ö neen: De Kroon, door't voorrecht van'myn bloed, komt my . alleen: En uwe Zoon is my niet waardig, 6 Verrader: Om dat hy is geteelt van zulk een fchelmfche Vader. A 3 'kVer-  HERAKLIUS. 'k Verftaa uw mildheid niet, gy fpreekt van geeven da'at Gy my Hechts weder geeft, 't geen gy eerlt naamt,' Barbaar. Dewyi gy hem, met my, wilt zien ten Troon verheven Geeft gy me 't Ryks-gebied, alleen om 't u te geeven ' \erwyt myn haat niet meer, dat ik van myne ftam Die gy verdelgde, noch uw woede alleen ontkwam • Die valfche goedheid kwam niet voort uit mededoógen: Uw■ ftaatsbelang alleen heeft u daar toe bewoogentWas om uw voordeel, dat gy my in 't leeven liet, ö Wreede, maar om myn onnoofle jonkheid niet JNu gy de Rykstroon, door uw onrechtvaardigheeSen Ziet wankelen, wilt gy dat ik die zal bekleeden Om u Hechts meerder te verzekrcn van 't GebiedVerdenk Pulcheria van zulk een lafheid niet. kWeet, dat de Troon, waarop ge als Dwingland zyt verheven, My toebehoort, dat ik daar moet de wetten geeven, En al de Waereld voor myn magt geboogen zien, JUatikhetRyk, 't welk gy regeert, zelf moet gebiênMaar Lk begeer het niet, zoo lang dat, ó Verrader ' Is met het bloed geverft van myn vermoorde VaderWanneer 't door 't uwe weêr gezuivert is daar van, Zal 'r my een heuchlyk en zoet voorwerp zyn, Tieran Door uwe dood wil ik my zien ten Troon verheeven. Ja, k haat u eeuwig, 'k word alleen door wraak gedreeven. Zoo is Pulcheria, zoo wil ze zyn, Barbaar. Laat u een ander (maar verg zulks niet meer van haar) Als \ adereeren, of als Meefïer dienftbaar weezen • ïk ben te moedig om de Beul myns bloeds te vreezen. Of hem te vlcijen. Phokas. 'kHeb myn toorn geweld gedaan, Vm u te aanhooren en uw neiging te verftaan. Ik  TREURSPEL. 7 Ik merk wat u misleid, en my zoo zeer doet haaten: 'k Acht u te veel, om in die dwaaling u te laaten. Veracht myn Scepter en dit Keizcrlyk gebied, Dat ik uw vader heb ontrukt; maar denk ook niet, Dat uw gezag my diend, om 't vrcedig te bewaaren. 'k Regeer gants Ooften, zonder u, fint twintig jaaren; En 'khad daar recht toe, door de keur, die 't volk toen deed: Daar is geen erf-recht, tot dit Ryk, gelyk gy weet: Het Krygs-volk heeft de raagt, hem, dien het kan behaagen, GeLyk hun wettig Vorst, den fcepter op te draagen. Dit is ons lot, dat, in 't verandren van den ftaat, D'een Keizer werd gekroond, en d'ander 't leeven Iaat. ■Om dat ik, door het Volk, wierd op den Troon verheven, Moeit Vorit Mauritius de Rykskroon en het leeven Verliezen : 't was my leed dit fchouwfpel aan te zien: Maar 't moeit noodzakelyk, tot ruftvan'tRyk, gefchiên.'kHeb zulks gedoogt, hoe zeer 't myn ziel ook kon mishagen : Maar om het Ryk weeraan zyn Stamhuis op te draagen , Deed ik, wat ik vermogt:'k behield een Dochter, die* 'k Alleen uit vrye keur van 't Ryk, 't welk ik gebie, Maak deelgenoot: en fchoon 'k' uw hulp niet heb vatt nooden, Werd u een goed, dat my behoord, zelf aangebooden, Pulcheria. Verachtlyk hoofdman van een bende die 't Gebied Alleen door oproer hebt verkreegcn, fchaamt ge u niet, U zelf een wettig Vorft van dit Gebied te noemen? Durft gy noch op uw' deugd en keur van 't Krygsvolfc roemen, Die met geweld verkreegt den Keyzerlyken magt, En al de mynen hebt rampzalig omgebragt? Gy beeld u in, dat zulks tot nut van 't Ryk verfterkte ; Dat,die pnmenfchJykJieid uw naam ge.eafi.MS bevlekte -. A 4 Ja»  * HERAKLIUS. Ja wat. noch meer is, gy, gy beeid u zelf noch in, Dat ik die gruweldaan kan bannen uit myn zin • . ■ Maar jaar ik op myn beurt u beter onderrichten •' ^ Men,lan§C tyd V°0r '£ Woelï ëeweld ^eil i En fchoón de Troon lang door Verraders is bekleed Is evenwel dit Ryk een Erfryk, als gy weet " Daar gy geen deel aan hebt: Mauritius, myn Vader Verkreeg het; wyl de Vórft Tiberius geen nader Venvandfcbap had, dan hem, d,e hy Lwagerfchap Myn flamhu.s reekenen, dat ik ben van de looten* Van Theodozius en Konftantyn gefprooten tnaoude ik nu myn bloed verlooch'nen? zou'kmyne Phokas. Begeert gy 't Keizerryk? welaan, ik geef 't u weer ipreek openhartig; >k wil uw/ haat dif vryheidgeeven YSJ^h** Werd' -o"ginggtoege: Zeg dat ik u 't gebied nu weder geef. tot zoen Van de uwen , om daar meê hun fchimn en te vo doen Zeg■ a ies -t geen uw haat en wraakzucht kan behagen-' 1 "'vSa'S? V°0r'C haft dieh0°"-Sd Ik zal aauhooren ai uw woeden, ja, ze- vrv Al t geen u vleijen kan, in uwe Razerny If? °"lTat-rCCdün ka" myn 20011 u 200 m^hagen. frt^I* y 'n Wi6g dG Beul van magen, "Is hv nieru^r'^ f i"^ WOede f^uvlen deed? Vb? met waardig dat hy deezen Troon bekleed' Moe zyne vyand zelf hem, omzynedeugd, niet eeren> £?*weftef®S m n h0°Peiï' «'Weren teelt wel te, VVaereld zoo volmaakt een Prins Mc- vrouw ? ' Ecu hart, als 'tuwe, zoo kloekmoedig en zo trouw. ... Pul-  TREURSPEL. £ Pulcheria. Ik kan uw misdaan van zyn deugd wel onderfcheiden ; Myn haat, als wettig, kan myn hart zoo niet misleiden; Ik acht deez' deugdelyke en edelmoed'ge zoon Wel waardig , dat hy praal met de alderfchoonlte Kroon. 'kBen van de blyken, die hy geeft, in myn gedachten Verwondert: 'k voel my zelfgeperft, hem zeer veel te achten .• Ik eer zyn dapperheid ; 'k voel zelf, dat myn gemoed, Tot zyne wellland, en zyn heil, veel wenfehen doet. Hy'smy, gelykhywect, niet waardig: dit's de reden, Dat hy ook niets verzoekt; zyn koele afkeerigheden Getuigen, dat hy is vertoorent, om dat gy, 't Geen hy onwaardig is, verzoeken durft aan my. En dat zyn hert, befehaamd, om 't geen gy voor durft draagen, Tot myn voldoening, in myn weigrenfehept behaagen. Uw déugdelyke zoon, was myn genegentheën Wel waardig, moed hy niet na u ten Rykstroön treên: Die grootheid, om my tot zyn liefde te'beweegen, Die gy vertoond, is zelfde hinderpaal daar tegen. En waant gy, na gy al de myne hebt doen doón, Door uw verwoedheid, dat Pulcheria uw Zoon Een wettig erfgenaam van dit Gebied zal maken? Een Moorder vellen op haar Troon, haar bloed verzaaken. Neen, neen, kend gy te recht myn edelmoedigheid, Weet gy, dat die zyn deugd van uwe misdaan fcheid, Zoo maak ook onderfcheid in 't geen gy my wilt geeven : Laat ik alleen my zien op 's Vaders Troon verheven, Of houw het Ryk, en geef my uwen zoon alleen, Myn haat gedoogt niet, om methem ten Troon te treên: En zoo gy oordeelt, dat het u tot groote fchanden , Zou weezen, zooge een Vrouw denfeeptergaaft inhatr den, AS Gj  io HERAKLIUS. Gy kunt die aanftonds in een waarder hand belteenWant Prins Heraklius myn Broeder, die voorheen ' Uw woede ontkwam, is noch behouden in het leeven • Men zegt, hy zal zich haaftaan't volk te kennen geeven' En weder eifchen van uw hand zyn Vaders Kroon * Maakvooruwivleefterplaats, Tie'ran, tree van de troon. Phokas. Ha! Trótfe, ik zie, wat u dus itout maakt en verwaaten • Uw fierheid durft zich op dat valfch gerucht verhaten' Gy fchept vermaak, dat gy u zclven aus misleid * Maar... ? Pulcheria. Ik beken, 't is valfch; want uw bloeddorftigheid. Om al uw gruweldaan onmenfchlyk te vergrooten, " Was niet vernoegt, voor dat rampzalig was vergooien Het bloed der myne: maar dit valfch gerucht vermaakt Myn ziel, die nu alleen naar uw verdelging haakt. Mauritius kan u noch in het graf doen beeven : En wyl hy zich de naam van zyne Zoon durft geeven Wil hy de Vader ook gclyk zyn ; dan is hy, ' Tyran, veel Waarder tot het liyks-gebied, 'als gy. 'k Zal zulks toefteinmen, en hetvolk hem openbaaren Hem voor myn Broeder, en hun Keizer doen verklaaren, En door de macht, die 'k op de harten van 't Gemeen Noch heb, zal ik naar wenfeh hem doen ten Ryks-troon treên. Gy zclfmocft.zo de deugd uw ziel noch kan vertfaa«-en Hem als uw'wettig Vórft den feepter op gaan draagen! Erken hem als getcelt uit myn en fiam en bloed: Dien u hiervan, voldoe uw wroegende gemoed. Phokas. 'kZal, Trotze, my voldoen met uuwftrafte geeven, Myn goedheid Zal voortaan myn plicht nietwederftreeven. ^£ Verdraag te veel, door myn geduld, van uwé haat: Een  TREURSPEL. ir Een Meefter, die zich van zyn Dienaar dwingen laat, Zyn naam vergeet en zich laat fchandelyk onteeren, Maakt zich onwaardig, om hem langer te regeeren: Een misdaad, ongellraft te iaaten, kweekt en voed Een trotfe grootsheid in *t hovaardige gemoed. Braveer, fcheld, vloek my, laat u dat gerucht verblyden : Vcrfterk de harten, die zich door die waan misleiden: Maak een verand'ring in myn lot: maar kies de dood, Of tegen morgen mynen' Zoon tot Echtgenoot. Pulcheria. Weet, myn verkiezing zal daar in gemak'lyk wcezen, Ik haat dat Huw'lyk en de dood doet my niet vreezen. DERDE TOONEEL. Phokas, Pulcheria, Heraklius aangezien voor Martiaan , Martiaan aangezien voor Lconfus, Kkispus. BPhokas. lyfby uw opzet, dat gy fterven wilt. Myn Zoon, Kom, nader my, op dat ik u haar trotsheid toon. De Ondankbre, wiens verwyt verdient geen meededoogen. Durft na 't bederf noch van den Zoon en Vader poogefl. Zy is het zelf, myn Zoon, die onder 't Volk nu heeft Geftrooit, dat nu de Prins Heraklius noch leeft, Maar 't zy wat onheil me ons kan door de Muiters brouwen, Zy zullen morgen haai- zien fterven, of u trouwen. Heraklius, aangezien voor Martiaan. Myn Heer... Phokas. Wacht u, dat gy myn toorn ontfteeken doet. Heraklius Schoon fk de liefde, die 'k. een Vader toonen moet, MIS-  ra HERAKLIUS. 'Misbruik, ik moet my zelf daar echter toe verpynen Om u te zeggen, 'dat het voor het Volk zal fchynen, ' Als of gy u niet op uw wettig recht verliet: ' Maar dat myn HuW'Iyk u moed veften in 't gebied. Het voorrecht van myn bloed doet my na u regeeren: 't Zou myn grootachtbaarheid en groote naam onteeren, Indien ik door een vrouw moeft klimmen op den Troon. Phokas. Wel aan, dat zy dan flerv', gy hebt haar nietvannoón. Heraklius. Draag zorge voor uw ftaat, voor my, en voor uwlceven • 'tVolk, tot de liefde van Mauritius gedreeven, Zou, zo gy zyne ftani uitroeide, licht verwoed Ons offren aan de wraak van dat vergooten bloedDie met Heraklius aireets zyn ingenoomen, Zoud gy daar door zien tot het uirterfte oproer komen. Geloof my, Heer, 't is beft, beroof haar van dien ftaat Die haare trotsheid durft verwerpen : 'k bid u, Iaat ' Haar Onderdaan , wilt my een and're Bruid verfchaffen : Gy kunt de trotsheid van de Ondankbre niet meer ftrafDan haar te geeven een van Hechten ftaat ten deel.(Ten, Phokas. Hoe, daar Mauritius, zelf in zyn graf zoo veel Vermoogen heeft, dat hy myn Staat en Troon doetbce. ven, Wilt gy, dat ik hem zal een' andre Zwager geeven, Een niedeftander van zyn opgeworpen Zoon, Die 'k reets moet vreezen... Heraklius. fk heb vrinden... Phokas. Daar'teen Kroon, Of fcepter geld, daar heeft de vriendfehap geen vermoogen: De glans van '{ krooaengoud verblind en fluit hen de oogei1» Haar  TREURSPEL. ij Haar Trouw zou u gewis verftccken van 't gebied. 'kWil, dat zy fterven zal. Pulcheria, tegen Heraklius. Ik bid, belet toch niet, Dat ik vcreenig met de myne, cii van meer plaagen; Door zoo gewenfchten dood, in't einde werd ontilaagen. Tegen Phokas. De damp myns bloeds -zal zelf de blikfem, die de hand Des hemels reets verheft om u, ö Dwingeland! Voor uwe gruweldaan rechtvaardig te doen fneven, In 't treffen op uw hoofd, meer kracht en zwaarte geeven: U zal't verfchriklykft zyn 't vcrftorten van myn bloed. Phokas, tegen Heraklius. Zie, welk een razerny de Ondankbaare in 't gemoed Noch aankweekt, 'k Heb haar dood onfeilbaar voor-; genomen : 't Befluit zal deezen dag ook werden naagekomen: Ten zy ze met u treed in 't huwelyksverbond: Dit's't middel, daar ge alleen haar door behouden kont,' VIERDE TOONEEL. Heraklius, aangezien voor Martiaan, Pulcheria, Martiaan, aangezien voor Leonfus, HHeraklius. y waant vergeefs my tot uw liefde te beweegen, Uw weigering, Princes, is wettelyk daar teegen: Ik ken dereên: 'tzou ons niet voegen, door die Trouw, Die twee geflachten te vereenigen, Mevrouw; t> Neen; ons beide is reets een ander lot befchooren: Een ander Minnaar hebt ge ln uw gemoed verkooren: En die Leonfus, daar ge al uw vermaak in vind, ls ook wel waardig, dat uw ziel hem teer bemind. Gy  f4 HERAKLIUS. Gy word van hem gevleid, gevierd, ja aangebcedcn* Myn grootftc wenfch is, om in 't Huwelyk te treedon Met zyne Zufter, die ik aanbid, acht en eer: Myn ziel bemind haar; en zy mind my ook zoo teêri Ja, haare Moeder zelfbegunfligd ons in 't minnen- ' 't Werd alles, 't geen zy maar tot voordeel kan verzinnen Van onzer beider Min, door haare zorg befchikt. De band, daar onze ziel zoo zoet in is verflikt Is onverbreekelyk, elk wenfcht 'er in te fterven.' Pulcheria. Die Held kan veel op dit rampzalig hart verwerven, En dat ik hem ontfang van uwe hand , myn Heer * Verhoogt zyn agting en verdienften noch veel mee'r Maar, ach ! 'tis nu geen tyd, om aan myn Min te denkenBen ik in ftaat, om hem myn Hart en Trouw te fchenken? Kan ik beminnen, daarjk my in doodsgevaar... Heraklius. Vrees toch de Wreedheid niet zoo veel van die Barbaar. Vergeef het my; om dat hy u ter dood durft doemen , Kan ik onmogelyk hem mynen Vader noemen; lk, die uw leeven tracht, ten koften van myn bloed Te hoeden, voel Natuur verdooft in myn gemoed- ' Ik wil zyn Zoon niet zyn, zoo hy u dingt na 't leeven. kZal.totuwhulp.my in het grootft gevaar begeeven. 't PU lch eria. k Heb nu niet voor de dood te vreezen ,■ noch de Trouw, Daar uwe vader ons zoo wreed toe dwingen wou; Maar voor .t gevaar, daar ge u zo blindlings m wilt fteeken; Martiaan. Ach-j Prins, wil u beraün: Mevrouw, hoor my eens fpreeken. Ik bid u, dat gy toch om onzer Min, en »y Om onze vrindfebap, door die trouw de razerny Des Dwingelands ontvlucht: heb meerder mededoogèiï Met  TREURSPEL. ïg Met uw rampzalig lót, en fehoon gc u Held voor oogcn l w's Vadersdwinglaridy, cnwrcede onmcnfchlykheên, Laat u verwinnen door uw plicht, uw deugd, en reên. Spaar, ipaar u zelf, en wil u toch zo bloot niet geeven^ Heraklius. Myn heer, wat zegt ge? gy behoede my het leeven; Zou 'k die erkentenis verbannen uit myn zin; En u berooven van het voorwerp uwer min? Zoude ik voor Dienaar van een woedend Vorfl verflrekken, My met de fchandc van zyn razerny bevlekken ? Zou 'k zo ondankbaar zyn voor myncn vrind ? en zou 'kEudoxe, die 'k zoo teêr bemin, zyn ongetrouw? Zou ik myn wreedheid aan Pulcheria betoonen? Zou 'k my zoo haatelyk zyn ? en dus my zelve hooncn? Ik ken u beter, Heer, als gy u inbeeld, en 'k Weet, wat gy waardig zyt, en ik u fchuldig ben. Tegens Pulcheria. Wil in Leonfus dan Prins Martiaan ontfangen; Wyl'kmyn geluk, Mevrouw, zie aan het zynehangen-, Die gun ft, die gy hem toont, bewyft gc aan Martiaan. Laat ons ftantvaftig die gevaaren wederftaan. Ik ga by Phokas, 'kzal, zoo ik hem zie volhcrdcn In 't vonnis van uw dood, zyn groofte Vyand werdenv Vaarwel, Mevrouw. Pulch eria. Vaarwel, kloekmoedig Prins, ga heenr Prins, dubbelt waardig, om een Rykstroon te bekleên. Een andre vader waard. Ha! dwingland, kan het weezen* Dat deeze Martiaan is uit uw bloed gercezen? Voorkomen wy 't gevaar, en laat ons fchciden, gy Hebt vrienden en ik veel misnoegden op myn zy. Het volk is op de been, laat ons geen tyd verliezen: De eer wil het, en de Min noopt ons tot dit verkiezen. Martiaan. De wreeds Dwingland heelt uw leeven tot een bórg Ir.  i6 HERAKLIUS. In zyn verwoede hand. Helaas! Mevrouw, ik zórg, Dat ge al roekeloos, u in 't gevaar zult fteeken : Ik vrees, dat Phokas zal op u die aanflag wreeken. Pulcheria. De nood verplicht ons geen gevaart'ontzien, myn Heer. Laat ons den Dwingeland kloekmoedig gaan te keer: Men moet niets vreezen, als men 't alles heeft te vreezen: Kom, laat ons doen, het geen men 't oorbaarft acht te weezen, Tin over middelen , die't veiligft zyn, beraSn: Laat ons, in dit gevaar, het alles onderflaan. Einde van hei Eer fis £edryf. TWEE-  TREURSPEL. ï7 TWEEDE. BEDRYF. - EERSTE TOONEEL. Leontine, Eudoxe. HLeontine. eb lang gevreesd dat hy dit niet verbergen zou. Eudoxe. Zyn openhartigheid fpruit uit zyn min, Mevrouw. Leontine. Hy 's wat te roekeloos geweeft, in dit ontdekken. Oyzyt noch jong: het kon u licht tot nadeel ftrekken Oy hebt dit groot geheim aan iemand voort gczeid En mooglyk een vertrouwd, die 't uit wangunftighéid Weer heeft berucht gemaakt, dit doet den Dwingland vreezen, Dat Prins Heraklius noch zal in 't leeven weezen. Hy tracht zyn vyand, die voor hein verborgen -aat Reeds voor te koomen: wyl hy hem na 't leeven ftaat Zie wat gevaar, Eudoxe, u dreigt door dit vertrouwen Ue Prins, die hy dus lang heeft voor zyn Zoon ^choi> wen, a En zelf van kindsbeen in zyn Hof heeft opgevoed Gy, die hem hebt bemind; ik, die hem heb behoed, , Wy zullen te gelyk, kan hy 't geheim ontdekken, Ellendiglyk, hem tot een offerhand verftrekken. ï£nwg' Mevrouw> d:>t ik aan u verfchuldigd ben. Van d r „I 2y"' indien d°°r my het minfte teeken Van dit geheim, ooit aan den Dwingland was geblee- B Leon-  IS H E R A K L I U S. Leontine. Maar waar uit fpruit dan dit gerucht? of is de Prins, Of ik daar oorzaak van? Eudoxe. & Neen, Mevrouw, geenzins, Men zegt niet anders, als dat hy noch is in't leeven: Niet, hoe ge uw Zoon vour Prins Heraklius liet fnceven, Die gy met liflighcid verwuTcld hebt, en aan Den Dwingland gaaft tot Zoon, in Mee van Martiaan ,■ Dié 't gantfche Hof noch voor Leonfus komt te aanfchouwen. Had ik 't ontdekt, men zou Heraklius niet houwen Voor Martiaan, Mevrouw, noch Martiaan ook niet Voor mynen Broeder, of Leonfus; hier uit ziet Gy klaar myne onfchuld, want men zegt flechts, dathy heeden Noch leeft: men hoord aan 't Hof daar van geen verder reeden : Wat meer is, het Volk, vervoerd door dit gerucht, Beeld zich wel in, dat hy komt daalcn uit de lucht, Ja dat de Hemel hem doet wederom hericeven. Om aan dien Dwing'Iand zyn verdiende itraf te geven. Daar komt hy zelf. TWEEDE TOONEEL. Heraklius, Leontine, Eudoxe. \Dr7 Heraklius. V at raad, ik moet den Dwingeland Nu cindelyk het groot geheim ontdekken : want Hy fchynt door dit gerucht geheel ontdekte w'cezen: En zyn bekommering doet my meer rampen vreezen ; Niet, dat hy my, of myn geboorte houd verdacht, & Neen! hy kent my noch zo weinig, dat hy tracht My  TR EURSPEL. 19 My tot het huwlyk van Pulcheria te dwingen, Om my als wettig in het Ryksgcbied te dringen. Men kan onmoogelyk, fchoon my'tbelang van'tbloed, En haar een blinde drift dit Huwlykhaaten doet, (vc:i, Dien wreeden Dwing'land in zyne ongeduld wcèrftreclly, die de hindering, ons door Natuur gegeeven, En d' overeenkomt!: van ons bloed niet weet, Mevrouw, Zegt, dat zy kiezen moet, de dood, of myne trouw, 'k Heb alles, om hem om te zetten , ondernoomen. Zy kan die bloedfehand niet, als doorde dood , ontkoomen. Nu oordeel, of het noch geen tyd is, dat ik toon Te zyn Heraklius, niet Martiaan, zyn Zoon ? Dat ik myn Zufter, door de dood van dien Verrader Weêr redde, en my zette in het erfdeel van myn Vader. Leontine. Wyl u die bloedfchande, of haar dood Hechts maakt beducht, Dank ik den Hemel, die u, in dit groot gerucht, Niet heeft bekend gemaakt, nu heb ik niette vreezen , Als uwe dapperheid, dat die te groot zal wcezen. Ik bid u, matig die, verpynig u wat meer: En wyl u Phokas noch niet heeft ontdekt, myn. Heer, Zo blyf zyn Zoon noch, en wil u niet kenbnar'maaken : 'k Weet middelen genoeg, om deeze Trouw te ftaaken, Ja hoe die Dwingeland uw Zufter dreigt ten val, Zjt vry geruft, dat ik zyn woon wel Ruiten zal. 't Is noch niet nodig, dat ge u daarom bloot zoud gec.vom Verzeeker my van u, 'k zal inflaan voor haar leeven. HCHAKLIÜ S. Nooit kryg ik wecder die gcleegenthcid, 't Gemeen Is, zonder dat men weet, wie 't aanvoerd, op de bf.cn. 't Schynd dat de Hemel zelf heeft eindelyk beflooten, Om de Aardsdwingeland ten Ryks-troon af te ftooten. Zy heeft dat groot gerucht geftrooit, op dat het hert Van 't Volk,het welk my mind, meer aangemoe !igd werd, B 3 Om  20 HERAKLIUS. Om hunne Vorft te zien weêr op den Troon verheeven. 'kZal n)y ontdekken, ik word daar toe aangedreeven. "Weêrftreeven wy de wil des Hemels nu niet meer: Maar toonen wy aan 't Volk zyn wettige Opperheer. Vermeiden wy't gevaar, 't geen ons konde overkoomen. Dewyl elks hart alreeds zo verre is ingenoomen Met Prins Heraklius, kon't lichtlyk zyn, Mevrouw; Dat zich een ander, met die naam , wel waap'ncn zouw; Dan was 'tvoormy te Iaat, na 't Ryksgcbied te trachten ; Myn recht te vorderen: het Volk zou my niet achten. Men zou den Dwingeland verfchoppen van den Troon, En in die razerny my ftraffen als zyn Zoon. Leontine. 'k Zal, zonder dat ge u zyt genoodzaakt te verklaarcn Als Opperhoofd van't Volk, wel fluiten die gevaaren ; Hou tot het uitterfle u bedekt: verlaat u meer Op my, als op het wuft en wanklend graauw, myn Heer. Ik hoop, dat gy my niet hier in zult wederftreeven: De zorg, die 'k zeedert uw geboorte, voor uw leeven Gedraagen heb, dunkt my, verdiende wel zo veel. Laat my alleen begaan: ik zal het werk geheel Volvoïren, en het niet ten halven laaten fteeken : 'k Zal Phokas ftraffen, en de dooduw's Vaders wreeken: Ik, ik alleen zal hem doen fncuv'len, ik begeer Dat niemand anders deel zal hebben in die eer: Die oiïerhande moet alleen door my gefchieden; G; leeft alleen doormy, doormy moet gc ook gebieden. Beveel me uw lot tot gy daar van een uitkomft ziet. En waag zo licht de vrucht van twintig jaaren niet. Eudoxe. Ik bid, myn Heer, zo 'k iets op u noch door myn fmee' ken Vermag, dat ge u in dit gevaar niet poogt te fteeken. De dood des Dwingclands, hoe zeer daar elk na tracht, Zou zyn een misdaad, wierdzv door uw hand volbracht. 'tVolk  TREURSPEL 21 *t Volk zou verftelt ftaan, dat de Hemel had beflooten. Zelfs door zyn Zoon, hem van den Rykstroon af te ftoo,ten. Ja eik zal zeggen, Heer, wanneer gy hem doorfteekt, Dat gy uw Vader moord, fchoon gy uw Vader wreekt. Men zal, fchoon gy hem komt tot zoen uws wraaks te fl achten, *t Voor een bewimpeling van uwe misdaad achten , En fchoon 'tgecn misdaads is.nochthansin zulkeen fchyn, Is 't zeekcr, dat uw roem hier door bevlekt zal zyn. 'k Weet dat de drift tot wraak HerakliuiS, tegcttS Eudoxe. Wel, 'k zal my overgeeven ; Ik kan dcliefde, en ook de erkent'nis niet weêrftreeven; Ik ftel 'tgeheim alleen in uwe hand, Mevrouw, Ik zou ondankbaar zyn, zo ik 't uws ondanks wou Ontdekken : wyi ik al myn wenfchen en myn hoopen, Die'kop deeze aanflag .bouw, z.ou vruchtloos afzien loopcn. Gy zyt de naafte tot de Rykstroon: ik beken, Dat ik alleen die aan Leonfus fchuldig ben: En die bezitten zou ten koften van zyn leeven: 'k Ben des verplicht, die aan zyn Zufter weer te geeven. Niet, dat alleen myn plicht my aanport, om 't gevaar, Het geen myn Zufter dreigd, dus voor tekoomen: maar D'aanbiddelyke glans van uw bekoorlyke oogen, Heeft my het allermeeft tot ditbefluit bewoogen. Ja, waarde Eudoxe, ik heb na deeze Troon alleen Getracht, op dat gy die zoud neevens my bekleên. ^ Had myn gewifle met geen bloedfchand te bevlekken • Om die te ontvliên , had ik maar uit het Ryk te trékkenMaar 'k zou my zelfs hier door berooven van het geen Ik aan u fchuldig ben : door my zoud gy alleen , Zo ik du Ryk verliet, het Ryksgezag verliezen. Des bid ik, wilt zelf tyd, en middelen verkiezen Vnx door des Dwinglands dood, u op den Troon te zien. B 3 Maak  22 II E R A K L I U S.' Maak my daar Mecfter van, indien gy wilt gebièn. 't Gevaar myns Zufter kan in 't minft geen uitftcl lyden: Gy moet van deezen dag haar van de Dood bevryden, Of morgen zal ik zelf met my te raaden gaan. Leontine. 'j; Vcrzeekcr u van haar, laat alles op my ftaan; Voor uwe Zufter hebt gy niet beducht te vvcezen : Gy hebt haar huwelyk, noch haare dood te vreczen. DERDE TOONEEL. Leontine, Eudoxe. tl e o n t i n e. s nu geen tyd meer, om voor ute veinzen,neen, Zyn liefde port my tot die openhartigheên. Ik zal myn oogwit van het geen ik heb bedrecven, Niet meer bedekken, maar 't aan u te kennen geeven. Gy kunt my hulpzaam zyn : uw dienft komt my te fta, Gy weet, dat Martiaan bemind Pulcheria: Laat ons hem van 't gevaar zyns Minnareffe fpreeken, En maken, dat zyn liefde ons mag van Phokas wreeken; 'k Wil dat die fneuv'len zal,zelf door zyn eigen Zoon. Dit is de reeden dat ik liet Leonfus doon, in fteè van Martiaan: die moet myn wraak voltrekken: 'k Wil, dat hy zelf tot Beul zyns Vaders zal verftrekken. Eudoxe. Mevrouw ! Leontine. Gy ftaat verftelt: ftraft hem de Hemel niet, 't'fs'btHyk; dat het door zyn eigen Zoon gefchicd: Dit 's 't middel onzer wraak, die ftraf komt hem rechtvaardig, Ons paft dit aan te gaan, de Dwingland is het waardig; Schoon ons deeze aanflag milt, en Phokas komt ons voor, ajyti wraak ftaat echter vaft: men zal de Vader door Zyn  TREURSPEL. 23 Zyn Zoon doen fneuv'len, of de Zoon door zyne Vader, Totzoen uws Broeders; des beraaden we ons niet nader: Laat ons Heraklius behoeden, door 't gevaar Van deeze twee. Eudoxe. 'k Beken 't, hy is dit waardig, maar De Zoon , Mevrouw, heeft niet verdiend, zulks tonderwinden , ■Zyn deugd behoord by ons wat meer gena te vinden. Leontine. Hy is een Dwingiands Zoon , die haatlykc afkomfi heeft Alleen verdiend, dat hy aan hem de doodfteek geeft. Schoon hy zyn deugd komt door die dwaling te bevlekken ,' Zy zal tot hoeding van de onnoozele verftrekken. VIERDE TOONEEL. Leontinb, Eudoxe, Pagie. EP a g i e. xuperes, Mevrouw, wenfcht u te fpreeken. Leontine. My! Eudoxe, ik fta hier door verftelt, ga, zeg, dat hy Vry binnen koom. Hoe.' hy my fpreeken? om wat reede ? Ik ken hem naauwelyks; maar hy haat Phokas meede: Vermits zyn Vader ook door hem is omgebragt. Uw tong heeft ons vcrrailn : ik heb dit wel gedacht. VYFDE TOONEEL. Exuperes, Leontine, Eudoxe. hexu p e re s. eraklius, Mevrouw, dus lang bedektgebleevéo; B 4 U  H H E R A K L I ,U S. Is nu bekent. Leontine. Zie! Eudoxe. Zo.... Leontine, tegen Exuperes. En zint wanneer? Exu pe res. Zo even. Leo ntine. Maar zal hy fterven ? Is het vonnis al gevelt? Exuperes. Hy is den Dwingeland, na 'k merk, noch niet gemald. Doch 'k bid, ontftel u niet: wy hebben niet te vreezen. 'k Zie hem zelf naderen. Leontine. Hoe kan dit mooglyk weezen? 'kZie niemand anders, als Leonfus. Exuperes. Waar toe dus Te veinzen? ZESDE TOONEEL. Martiaan, aangezien voor Leonfus, Leontine, Exuperes, Eudoxe. DM a rti a a n. aar 's een brief van Vorft Mauritius, Gy,'die zyn hand kend, kuntmydaar van oop'ninggeeven ; Zie, is zy nagebootft , of heeft hy 't zelf gefchreeven ? Zeg, is het billik, dat ik my daar op vertrouw? Was hy myn Vader? Of ben ik uw Zo"on, Mevrouw? L e o n-  TREURSPEL. 25 Leontine, leeft. Door Leontina is den Dwingeland bedroogcn: Hy heeft Leonfus, en niet myn Zoon geflacht; Want zy, met de Erfprins van het Keizer ryk betvoogen, Heeft zelf haar eigen Zoon daar voor ter dood gebragt. Gy onderdaanen, die my zyt getrouw gebleeven, Handhavent zyne wraak, her ft el hem op den Troon, Heraklius is noch behouden in het leeven ; Hy gaat by 't gantfche Hof voor Leontines Zoon. Mauritius, 6 Ja, 'tis waar, myn Heer, het geen u komt ter ooren: Wanneer uw Vader zag 't rampzaalig uur gebooren, Dat hy de Rykstroon moert inruimen, voor 't geweld Des Dwinglands, wierd gy my door hem ter hand gefield. In dit vertrouwen heb ik my ook trouw gedraagcn. Toen Vorfl: Mauritius in boeijens wierd gedaagen Met zyn vier Zoonen, heb ik u behoed: ja 'k waar Byna ontdekt geweefl, en zeifin lyfsgevaar Hier door gekoomen : maar ik heb , om u het leeven Te bergen , zelf myn Zoon aan den Tiran gegeeven. Die ed'le zucht, die 'k tot Mauritius genacht Gedraagen heb, heeft tot die wreedheid my gebragt. Ik zei, dat myne Zoon, de Zoon was van uw Vader : Door die verwiffeling bedroog ik dien Verraader, Leonfus fneuvelde, *ach! vergeef het my, 't gefchied * Zy zucht. Uit geen berou, myn Heer, ö neen, in 't minite niet. 't Herdenken van zyn dood, is deeze zucht wel waardig, 'k Heb als een Onderdaan, voor zyne Vorft dienftvaardig En trouw, myne eigen Zoon van 'sleevenslichtberooft, Ik heb natuur verkracht, maar niet ganfeh uitgedooft. De Dwingland, door die fchyn van blydfchap uitgelaaten, Begunftigde my fleeds met Rykdom, Macht en Staaten. Ik wou dit groot geheim niet brengen aan den dag, * Voor ik uw dapp'ren arm eerft zeegepraalen zag , B 5 En  jj£ II E R A K L I U S. En uwen Heldenkruin vercicrt met Lauwerblaaden. De gantfehe Wacrcld zag dan klaar, door uwe daaden, Dat ge uit Mauritius gcfprooten waard ■ en gy Had daar door 't hart des Volks getrokken op uw zy. En wyl ik dacht, dat Vorft Mauritius geen teeken Van 't groot geheim, dat my allecnig was gebleeken, Had nagclaaten, was ik by my zelfs beducht, Of myne ontdekking niet zou gaan voor valfch gerucht. Exuperes. Om meer zyn wreedheid aan Mauritius te toonen, Dwong hy hem 't offerhand te aanfchouwen van zyn Zooncn; De Vorft, die 't zag, had die verwiffeling belet, Was 't vonnis door de Beul niet fchielyk voortgezet. Hy zweeg, zo dra hy 't bloed van uwen Zoon zag ftroomen, Wyl hem de dood was in zyn opzet voorgekoomen. Mauritius, die dit toen tot zyn voordcel nam, Zei't voort aan Fclix, die hem ftil bezoeken kwam, Stak hem dien brief toe, op dat ze altyd na zyn leeven , Getuigenis van uw geboorte kondc geeven. Doch Eclix volgende de Vorft, gaf my dat pand, Kort na zyn dood, Mevrouw, zelf met zyn eigen hand : Hou daar, myn Wind, zei hy, met d'oogen half gebrooken, Dien muen Prins, Iaat niet tmi Vader mgewrooktn. Ik dan dus lang, myn Heer, gewapend met die Brief, Heb dit gerucht geftrooid, om eens te zien, hoe lief Voor 't Volk zou weezen. 'kBen ook tot myn wit gekoomen, 't Gemeen is, naar ik merk, met u heel ingenoomen, Des Dwing'lands vyanden zyn hier door opgewekt, Doch 'k heb aari hen niet meer, als 't oorbaar was, ontdekt. Uw naam alleen ontfteekt hun ed'len moed en tooren , Zelf,  TREURSPEL. éf Zelf, zonder dat zy van 't geheim iets verder hooren. Gy hebt nu alles klaar gchoort, hoe zy haar bloed Tot haar behoudenis, geofferd heeft: nu moet Gy haar in zulk een fchoon en edel opzet volgen. Alle onze vrinden zyn vergaard: het Volk verbolgen Aan 't muiten, ziet u te gemoed, met ongeduld: Het hart des Dwingelands is gantfeh met fchrik vervult: Zyn Aanhang laat het hoofd verbaasd en moed'loos hangen. Verwaardigd 't Volk Hechts, dat zy uit üw mond ontfangen Het vonnis van zyn dood. 'tBrand reeds, om hem vol moed Op te offeren, tot wraak van uw vergooten bloed. Ma rtuan. Ik fla op deeze maar verbaart en gantfeh verflaagen. Tegen Leontine. 'kBen voor de zorg, die 'k u voor d'Erfgenaam zio draagen , Van Vorft Mauritius, op 't allerhoogft verplicht. Gy weet, Mevrouw, door wiens aantrekkelyk gezicht? Ik al vermeefterd was', dat ik in dat Beminde En heuglyk Voorwerp nu, helaas! een Zufter vinde. 'kVerlies een Minnares, fchoon ik een Scepter win: Hetlaatft behaagd my, maar het eerrt ftryd met myn min; Doch d'eer zal haaft die drift uit myn gemoed verbannen. Tegen Exuperes. 'tVolk, dat tot Phokas val te zaamen is gefpannen, Vereifchteen Opperhoofd: ga, voeg u derwaards heen, En laat me een oogenblik by Leontine alleen. Vermaan uw vrinden, datzy hunne plicht betrachten. Spaar toch de Zoon, als gy de Vader komt te flachten : Hy heeft het haat'lyk bloed niet meer van dien Tiran, Dewyl hem 't Oorelog gezuiverd heeft daar van.  =* HERAKLIUS, Exuperes. Ik ga, wy zullen u met ongeduld verwachten, Gehoorzaam onze plicht, en eer en eed betrachten. ZEVENDE TOONEEL. Martiaan, Leontine, Eudoxe. MMartiaan. evrouw, 'kwil gaarn, om uwe Edelmoedigheid Niet te bcleedigen, gclooven 't geen gvzeid, ° Een ander hield het licht verdacht, en zóu vertrouwen Dat gy 't geheim dus lang verborgen hebt gehouwen ' Om dat uw Dochter, door de zuiv're en teed're Min ' Van Martiaan, eerlang de Kroon, als Keizerin Te beurt moed vallen: dat gy me, om bclane vatu Staaten, Hebt in de inbeelding, van uw Zoon te zyn, gelaatenMaar zulks te denken, zou een misdaad zyn. 'kBcklaa» Me alleenig, flat ik zulk een dwaaze liefde draag, °' Dat ik zelf, door uw raad, genoopt en aangeprikkelt My blindlings heb in die rampzaal'ge Min gewikkelt.' Wat hadt gy daar meê voor? wat hoop trokt gy daar uit? Leontine. 'k Had u, eer 't verder liep , 't ontdekt, en d'Echt gefluit • Ook vreesde ik daar niet voor: wyl Phokas, die een ander Befluit had , 't Huw'lyk niet zou toeflaan met malkander. Ik wift wel, dat ge iets groots zou door die vlam beflaan, En dat den Dwingland, als hy door uw hcldendaan 'tHart van Pulcheria in wedermin zag blaaken, Door zyn verhindering zich haatelyk zou maaken. Ik vind my in myn hoop ook niet bedroogen; want lk  TREURSPEL. HERAKLIUS. Behoed my flechts van u ooit weeder aan te fchouwen. Phokas. Men zal uw dapperheid beproeven. Krifpus, ga, Breng hem gevangen in het naaft vertrek, en fla Zorgvuldig op hem acht: gy zult hem daar bewaaren, Tot ik het vonnis van zyn ftraf zal openbaaren. Martiaan. Vaar wel, Mevrouw , vaar wel , 'k heb 't al voor u en my Beftaan: myn dood laat u in wreede flavcrny. Gy moet een uitkomft van den Hemel nu verwachten. DERDE TOONEEL, Phokas, Pulcheria, Exuperes, Amintas. TC"* Phokas. SH„n gy, verdryf nu vry die hoop uit uw gedachten, Ik heb Heraklius, uw Broeder, in myn hand, 'kHeb niet te vreezen, noch u meer te vleijen : want Jk zal hem ftraffen, en my van uw trotsheid wreeken : 'kZal u voor eeuwig van die ydle hoop verfteeken. Weerhoud uw zuchten, noch uw droeve traanen niet Schrei vry om zyn verderf, en zucht om uw verdriet.' Pulcheria. Ik zuchten, Dwingland, neen.' ik heb in 'tminft geen reeden, 'kZou zuchten, zo hy, door zyn fmeeken en gebeeden, Zyn Stam , of groote naam in 't minfte had bevlekt, En door lafhertigheid een fchaamte in my verwekt', Zo hy u had gevleid, door deeze hoop gedreeven,' Dat gy hem fpaaren zoud in dit verachtlyk leeven: Maar neen! hy hield zyne eer volkoomentlyk in acht: Hy bad den Hemel niet, noch 't Noodlot, groot van .kracht, Noch  TREURSPEL. 4r Noch heeft dien Arm, die hem de dood dreigd, willen keeren: Hy heeft de gramfchapvan de Goón niet willen weeren: En zonder dat hy u hield voor ondankbaar, of Op 't noodlot fchold, heeft hy getoond, tot zyne lof, Een Meefter van zich zelf, van u, en 't lot te weezen: En verre van de dood van uwe hand te vreezen, Vliegt hy ze in de Arm,-als onvermydelyk, niets vleid My meer, in al myn ramp, als zyn ftandvaftigheid. Hy was myn Minnaar, ja myn Bruidegom voor deezen : Nu zal hy my voortaan een lieve Broeder weezen, Die in het minft niet is van zyne Stam ontaard: Hy is me als Broeder, of als Minnaar, eeven waard. Phokas. Princes, ontdek voor my wat klaarder uw gepeinzen. Zo gy uw Broeder ('t is nu vruchteloos te veinzen) In 't leeven fpaaren Wilt, en hoeden voor zyn val, Zo volg myn wil, en min myn Zoon, 'kbeloofu, 'kzal, Zo gy hem trouwd, aan u die Broeder werd gegeeven. Pulcheria. Hoe! meend gy dat myn ziel, door deeze hoop gedreeven, Tot deeze laffigheid vervallen zou ? ó neen ! Is uwe Dwinglandy niet met zyn bloed te vreên, Zo wil Pulcheria mcthaaren Broeder flachten. Phokas. 'tls wel: door uwe haat heeft hy zyn dood te wachten. PuLCHERJA. En ik voorzie alreeds uw ftraf, ö Dwingeland! De Hemel, om u zelfs door eene fterker hand Te ftraffen, doet de hulp der Menfchen niet gedyen, Zy wil uw boosheid zelf verdiende ftraf doen lyen, En zo, als men voorheen aan u Leonfus gaf, Voor mynen Broeder, zo zyn mooglyk, tot uw ftraf, Noch de and're vier uw woede en razerny ontkoomen , De ftaat, wiens ondergang ftond door hun dood te fchraomea, Cs Had .  4*. H ERAKLIUS. Had Edelmoedigen genoeg om haar te hoên, En zonder dat gy iets in 't minfte kunt vermoên, Wierd gy, ö Dwingeland, zeer lichtelyk bedroogen: "Wyl gy uw Keizer nooit gezien had voor uwe oogen. Wil dan vry vreezen, dat al de and're, een voor een, Hier niet verfehynen, om hun Dwingland te vertreên, En dat zy hunne komft niet eer te kennen geeven, Voor gy de Dag gevoeld, die u van 't heilloos leeven Berooven zal. Ik zelf zy hem tot loon beloofd , Die voor myn voeten breng, Tiran ! uw godloos hoofd: Ja, de alderllimfle Slaaf zal ik my waardig achten, Indien hy durft beftaan u aan myn wraak te llachten. Dies zo gy veiliglyk het Ooften wilt gebiên, Moet gy Heraklius allecnig niet ontzien Te dooden, maar met hem zyn Zufter om doen koomen; Zy zal, zo lang zy leeft, u voor uw val doen fchroomen. VIERDE TOONEEL. Phokas, Exuperes, Amintas. HP n o k a s. eb met vermaak gehoord naar vruchtloos dreigen; a5, maar Schoon ik, door dit vcrwyt, beleedigt ben van haar, 't Bloed van Heraklius zal my genoegzaam wreeken. Maar gy, die ik nu voor myn waardfte vrinden reeken, Wiens baat ik vreefde; doch die'k nu getrouw bevind , Die klaarlyk toond, dat gy uw Keizer recht bemind: "Wyl gy myn Vyand hebt in myne band gegeeven, Wil my nu raden, door die zelfde drift gedreeven, Beraam nu middelen met my, tot zynen val, Of ik hem openbaar of ftil doen fterven zal? Zal ik het zeeke'rfte, of het heerlykft middel kiezen? * Exu-  TREURSPEL. 43 Exuperes. 'tls nodig, Heer, dat gy hem 't leeven doet verliezen: Maar 't is het zekerfte dat gy zyn dood bciluit In 't openbaar, op dat gy 't woên der volken fluit: Indien zy 't weeten, hebt gy geenszins meer te vreezen, Dat iemand, met zyn naam gewapend, zich na deezen Weer rep, dat anders licht noch namaals kon gefehiên, Wanneer zy hem niet voor haar oogen fterven zien. Phokas. Men zal dan, om het Volk het muiten te beletten, Zyn Hoofd op eenen Spiets voor 't Hof ten toon doen zetten. Exuperes. Zo gy hem in 't Paleis doet fneuvelen, myn Heer, 'tHartnekkig Muit-gefpan zal zulks toch nimmermeer Celooven, ja, men zal door't gantfche Hof verbreijen, Dat gy Leonfus, om hun oogen te misletjeo, Een valfche naam geeft, gy zujt haar uit dat vermoên Niet brengen, 't zal nooit van hun dwaaling afftand doen. Phokas. 'kZal 't Volk den Brief doen zien, en haar te kennen geeven, 't Geen zelf Mauritius, zyn Vader, heeft gefchreeven^ Exuperes. Men houd die voor verdacht, na twintig jaaren is Het teeken van zyn hand uit haar geheugenis Vervlogen: des zo ge u voor dat gevaar wilt wachten, Zal 't nodig zyn, myn Heer, hem op de Markt te (lachten. Op dat hy ftervende aan het muitend Volk bely, Dat hy Heraklius, uw waare Vyand, zy. P n o kas. 'k Beken, 't is veiligfl hem ia 't openbaar te dooden: En ik voorzie reeds, dat het ook zal zyn van nooden Dat  44 HERAKLIUS. Dat Leontine na zyn dood meê raak van kant. Maar zo 't oproerig graauw hem rukt uit onze hand? Exuperes. Wie zou zulks durven? 't Volk zal zyn de moed bezweek en , Wanneer 't zich zelf ziet van zyn Opperhoofd verfteken, Alleen 't gerugt van zyn Gevangenis zal haar Geheel ontzetten en verftrooijen van elkaar. 'tZal de alderftoutfte zelf doen fidderen en beeven, Als zy Heraklius zien vóórhaar oogen fneeven. Volvoer op 't kortft zyn ftraf, en geeft het müit-gefpan Geen tyd, myn Heer, dat het te zaamen rotten kan : De Mark en Rcn-plaats moet gy voort aan alle kanten Op 't naauwft bezetten met uw kioekftc Lyf-Trauwanten, Maak dat de hoeken van de Straaten met uw wacht Verzfeekert worden: ja hou alles vry verdacht: Laat ons hem niet alleen , (zo word men niet bedroogen,) Geleiden na 't Schavot, maar zelf hem voor onze oogen Zien fterven: denk, datwy genoegzaam zyn voorzien Van trouwe Vrinden, die ons byftand zuilen biên: En niemand zal beftaan, om hem uit onze handen Te rukken, ïk wil zelf myn hoofd daar voor verpanden. Phokas. Galleen, Exuperes, 'komhels uw trouwe raad: 'tls 'tzeekerft middei in deez' wankelende ftaat. Men zal de oproerige door deeze flag zo treffen , Dat zy voortaan zich nooit weer teegens my verheffen, 'k Zal aan de Hoofden van myn Krygs-volk doen ver' ftaan, Dat zy verzekeren die plaats en derwaards gaan. Vergaar uw Vrinden, om alle onheil af te weeren. Zeg, dat zy onder my faam zullen 't Ryk regeeren. V Y F;  TREUR SPEL. 4 ch ! wat verwarring, die ons beide» Belet ons Stamhuis te onderfcheiden'. Zelfweet een Vader niet, tot wien Hy zich, als zynen Zoon, zal keeren: Elk meent zich, door dien naam, te onteeren; De drift, om zulk een fchand te ontvliên, Maakt, dat wy 't waare licht ontbceren, En 't diep geheim niet kunnen zien. Door Leontina's Mig poogen Werd ik begunftigt, of bedrogen. Zy menge ons lot vry door malkaar; 'tLicht, dat my daar van is gegecvea ls magtig, om te wederftreeven 'tBefluit van dien geweldenaar. Doch zo hy.my behoud in 't leven , Hou 'k myn Geboorte twyrTelbaar. De Dwingland kan my, door zyn vlcijen En tederheden zo misleijen, Dat hy me een ftrjd wekt in 't gemoed: Hy toontme een vrindfchap alle dagen, Zo minzaam, zuiver en volflaagcn, Dat ik vaak twyffel, of hem 't bloed Dat Vaderlyke hart doet draagen, Dan of hy 't uit gewoonte doet. iP  64 HERAKLIUS. In deze onzekere gedachten, Schyn ik fomtyds na wraak te trachten: Waar als ik zie, hoe die Tieran My poogt in 't leven te behouwen , "Voel ik zo *t vuur van wraak verkouwen. Dat ik geenfins befluiten kan, Of'k hem, als Vader zal aanfchouwen, Of die my heeft berooft daar van. Gy, die, voorheen ten Troon verheven, Ontydig wierd berooft van 't leven, Verlichtme, in deze duiftre ftaat, En toon my, in myn hoop en vreezen, Dat niemand, uit uw bloed gerezen, Zb Iichtlyk zich vervoeren laat, Dat ik verdien, uw Zoon te weezen, Schoon ik het niet ben in der daad. Verfterk myn haat, die, half bezweeken, Noch echter poogt uw dood te wreeken: En dien afgryfelyke moord 'kZie iemand nad'ren tot myn hulp. Ik ben verhoort, TWEEDE TOONEEL. Heraklius, Pulcheria. Heraklius. Zyt gy 't, Mevrouw? Wat God heeft u toch hier gedreeven ? Pulcheria. 'kHeb, op des Dwinglands lalt, my herwaards aan begecven. Hy ruil niet, voor hy raake uit dit verward geval. He ra-  TREURSPEL. 65 Heraklius. I Hoe! meent hy, dat hem dit dooru gelukken zal? Pulcheria. Dat meent hy; maar het zal hem miffen, dien ontzinden. Hy denkt, een Broeder is, eer als een Zoon, te vinden, En dat ik, volgens d'aard en inborft van een Vrouw , De werking van Natuur hem licht ontdekken zou. „ Heraklius. Ach! kond gy door Natuur, die ik inmy voel zwygen, Van myn geboorte toch een zeker teken krygen : 'k Bid, help my midd'lerwyl, zo 't moog'lykis, weêr- ftaan, ^ d'Oned'le vreeze, daar ik door word aangedaan. Pulcheria. Wat licht, wat zekerheid wiltgy noch meer verwerven ? Gyzytmyn Broeder niet, indien gy vreeft voor fterven: Die laffe vrees, myn Heer, ontdekt ons, wie gy zyt. Heraklius. Ik vreezen voor de dood? 'kben die getroóft altyd. Laat my d' Aarts-Dwingeland vry tot het fterven doemen: Ik ben Heraklius: 'k zal op die naam fteeds roemen, Die mede-fleepen in het eeuwig duifter graf: 'k Zal nimmermeer ontzien zyn alderwreedfte ftraf. ■ Maar, ach! hy handelt en onthaalt my, als een Vader: Wat naam ik hem ook geef, 't zy Dwingland, of Verrader, Hy hoort dit lafteren met zulk een koel gemoed, Dat hy my telkens aan de waarheid twyff'len doet. Hy ziet my aan gelyk een Zoon, uit hem gefprooten : 'k Word niet bewaakt, fchoon ik moeft werden opgeflooten. Ikdwaalin duifternis. Mevrouw, en fchrikvoor'tlicht. Ik wil het geen ik moet, en zoek hier in myn plicht, 'k Vrees, dat ik hem. zo hy myn Vader is, zal haaten: E 'k Be« -  66 II E R A K L I U S, 'k Beklaag hem, zo ik hem niet ongeftraft mag Iaaten. Dat hart, ontwaardig door zyn vrindfchap, die my vleit. Ontiteekt van toorn, en't beeft van mededoogenheid; 't Kan zich op geen van die bcweegingen vertrouwen. Dan doem ik, 't geen ik ecrft wou voor rechtvaardig houwen. Ja, alles is by my verdacht, in deze ftaat, Zowel de vriendfchap, als de wraak-zucht, toorn, en haat. Dus blyft myn Ziel in die vertwyffelingen fteeken, En hoort Natuur niet meer voor d'een.als d'ander fpreeken. 'k Bid, dat ge een Broeder dan de grond dier zaak ontdekt. Pulcheria. Gy zyt myn Broeder niet, wyl gy 't in twyffel trekt. Hy, die , zo wel, als gy, dien eer-naam poogt te draagen, Heeft van 't begin af .daar nooit twyffel aangeflaagen. d'Aarts-Dwingeland handelt hem, zowel, alsu, ten Hoov': Maar dat doet Martiaan niet wank'len in 't geloof. 'tSchynt, dat Natuur hem, doorbedriegelykeftreeken, Doet voor Mauritius en u voor Phokas fpreeken. 'He r ak liu s. Hy 's Martiaan, Mevrouw, daar geeft hy proeven van : Hy 's ongevoelig, als de Zoon van een Tieran. *t Hart is zo wreed nooit, dat zo edel is gebooren: 't Word door mcêdoogen eer ontroert, als haat entooren : 't Is zelf bewogen met zyn 's Vyands ramp en fmert: En als 't al eenigzints door wraak geprikkelt werd, Zo zal d'errinnering der vriendfchap hem beletten, Om, volgens zyne plicht, die hars-tocht voort te zotten. Die hoog verhev'ne deugd, die myne Ziel gebied, Bevlekt  T REURSPEL. 6f Bevlekt in 't minft den glans van myn geboorte niet. Ik twyffel, en zo 'k door die twyfflinghebmisdreeven, 'k Heb dan rny zelf genoeg daar door myn ftraf gegeeven. Myn Ziel, zich vlei jende met dien onzekren fchyn, Wenfcht daar wel in verfterkt, maar niet weêrftaan ié ^yn. Ik bid u, om uw hulp , ik dacht die ook te erlangen; Maar zulk een dood'lyk woord niet uit uw mond te ontfangen. Pulcheria. 't Oog, dat in zulk een zaakfomtyds 't doordringenfte is * Waant vaak het licht te zien, daar 't dwaalt in duifternis. Ook kan 't wel zyn, myn Heer, dat ik, na d'aard der Vrouwen, Die voort opvolgen 't geen zy 't eerftvoor wettig houwen , De haat tot Phokas heb te diep in 't hart geprent: Dat zy zo 'twii, zyn liefde en vriendfchap zal in'tend Voor u ganfeh dood'lyk zyn. En fchoon het mededoogen Heeft op een ed'le Ziel het allergrootft vermoogen , 't Is haatlyk, als het ftrekt ter gunft van een Tieran. Gy moet hem haaten, al waard gy een Zoon daar vart: En twyffelt gy daar aan, gy hebt in 't minft geen reden* Te twyfflen aan "tverraad, dat hem ten troon deed tree* den. , n t 't Zy hy u ftraf onthaalt, of gunftlg met u leeft» U tot het fterven doemt, of zyn genade geeft, Hy 's echter een Tieran; dewyl hy door dit vleijen Uw deugd tracht te verraSn en van haar plicht teleijert. Blyft by die twyffeling; maar haat hem niet-te-min. Voor my, ik twyffel mede , en zou , 't zy wat hy in Het werk mogt ftellen, my geenzins daaropverklaaren. Noch 't groot geheim, fchoon ik hetwift, hem openbaaEen van u beiden is myn Broeder, dat 's gewis: (ren. Maar 'fe zal , op dat ik my niet in myn keur vergiff, E a Den  (58 HERAKLIUS. Den een niet meer daar voor erkennen, als den ander. Het morrend Volk rot op de Hof-plaats by malkander: Men heeft Exuperes gezonden tot hun ftraf; Dit geeft my hoop , ons lot hangt van dezeuitkomftaf. Maar Phokas komt. DERDE TOONEEL. Phokas, Heraklius, Martiaan, Pulcheria, Lyfwacbt. MPhokas. evrouw, hebt ge iets op hem verwonnen? Pulc heria. Al 't geen ik uit den grond zynsharts heb lezen konnen, Betoont klaarblyk'lyk 't geen ik my had ingebeelt: Hy fchynt myn Broeder, en niet uit uw bloed geteelt. Phokas. Zo zult ge uit myn verlies dan zulk een voordeel trekken ? Pulcheria. De Hemel, wil, ter gunft van my, zynftam bedekken; Want mynen Broeder was al lang van kant geraakt, Had zy die duiftere verwarring niet gemaakt. Phokas. Hoe! die verwarring kan hen beiden licht doen fneeven. 'k Zal hem terliefde.van myn Zoon, genade geeven, Maar 'k wil ten minfte, dat hy my die zelf ontdekk', En, tot erkentenis, uit deze dwaaling trekk'. Tegen Heraklius. Laat af ondankb're, u dus hartnekkig aan te ftellen: Het is tot u, dat ik Natuur voel overhellen : 'k Voel voor den ander niet die tederheid van 't bloed, Die waare tekens van een Vaderlyk gemoed, Gy zyt het, die alleen dit hart tot u kunt trekken, Aanfehouw dees' traanen, die my tot getuigen ftrekken -. Denk,  TREURSPEL. 6# Denk', met wat liefde gy van my zyt opgevoed, Met welk een dapperheid zyn Arm u heeft belvcd, Wat gy ons beide daar voor fchuldig zyt gebleeven. Heraklius. 'k Wil u daar voor uw' Zoon, en hem zyn Vader geeven. Phokas. Noemt gy dit geeven? Gy zyt d'oorzaak van zyn dood. Heraklius. 'kWil fterven, om dien Prins te redden uit den noodt. Phokas. Noemt dit veel eer, wylgy 't niet weezen wilt,ontrekkea. Heraklius. Ik geef hem u genoeg, door hem aan u te ontdekken. Phokas. Gy roofd myhem genoeg, dewylgy, door een fchyn, Een ander opwerpt, en u zelf ontkent te zyn. Heraklius. Ik geef hem u genoeg, door u dus te onderrichten. Phokas. 'kBegeer niet, dat gy me in myn dwaaling zult verlichten. Ze is al te lief en waard om die te wederftaan, Ik neem u voor myn Zoon, neem my voor Vader aan: Bedwing u zelf, en doe Heraklius herleeven: Zo ziet gy hem eerlang als Vorft ten Troon verheven. Heraklius. Ach! 't gaat te hoog,'k voel dat myn glorie, met geweld, 'tOntzag verbreekt, dat haar door dwang was voorgeftelt. Tot welk een haatelyk befluit durft gf niet komen ! Wanneer men word tot Zoon van iemand aangenomen, Moet die genade ons meer verheffen. Welk een hoon! "Wat onuitwisbre fchand zou 't weezen voor de Zoon Van Vorft Mauritius, liet hy zich zo beleezen! Wat zou hy voor het Ryk een fchiïkk'lyk Monfter weezen! E 3 Pk*-  7o HERAKLIUS, Phokas. Hoop e-? de dood niet meer, die gy verdient: gahcon, Gy fan myn gramfchap niet, als tegens hem alleen. Vergeefs tracht ge ü onwaard tot zulk een ftaat te toonen ; Ik ken hier d'oorzaak van, en zal myn bloed verfchoonen. Uw onderlinge liefde en vrindfchap is zo groot, Dat ge, om zyn leeven te befchermen voor de dood, Veinft Martiaan te zyn: maar ik zal haalt uw poogen Veryd'len: Lyfwacfet, kom, doorfteek hem voor zyn oogen. Heraklius. Houd op, trouwlooze! ■ Martiaan. Ach! Prins, wat wilt gy doen? Heraklius. De Zoon voor 's Vaders woede en razerny behoên. Phokas. Vaar voort, Octaviaan. Heraklius, Wacht u, zulks te onderwinden. Martiaan. Spaar hem dien Zoon flechts dien hy tracht in u te vinden. Stoor toch geen lot, dat hem zo minzaam is en zoet: Maar laat my fterven, Prins, indien ik fterven moet. Heraklius zal zeer vernoegt ten grave daalen ; Dewyl gy, na zyn dood, zult met zyn Ryks-Kroon praaien. De Hemel rekk' den loop uws levens, op- dat gy Noch lang regeeren moogt, tot nut der Hecrfchappy. Phoka s. Dit gaat te hoog: ik kan dit laftren niet gedoogen. Ik zeg u andermaal, doorfteek hem voor zyne oogen. H e r a-  TREURSPEL. 71 Heraklius. Laat af, Barbaar, ik ben.... Phokas. Wie? Heraklius. 'k Weet niet wat ik doe. Phokas. Gy kunt hier na daar op u welberaan. Stoot toe. Herakiius. Ik ben.... wat zeg ik! Phokas. Spreek. Heraklius. 'kBen, zo'kmy moetverklaaren, Die ik moet weezen, om hem 't leven te bewaaren. De vrindfchap port my, dat ik, tot erkentenis, U toon die liefde, dié hy aan u fchuldig s Ta Heer, 'kbeloof u zo getrouw te zyn na dezen, Als ooit Heraklius zyn Vader konde weezen 'kVerklaar, omzynentwil, zyn Stamhuisvoor het myn: Ta dat zyn Ouders zelf, myn wettige Ouders zyn. Maar gy, gy zult dan ook als Berg ftaan voorzyn leeven: Dat hy niet door het lot des Oorlogs kom te fneeven, Noch in het heimelyk te fchelms verraaden word Doch dat het Blikfem-vuur niet op hem nederftort! Wan zo de gramfchap van de hemel me onrechtvaardig Be 00L van een Vrind, voor my zo lief e^^ardig Ik zou me aan u van dax verlies dan wreeke fchoon Gy al myn Vader waard, myn Heer, en ik uw Zoon. Vrees niet- gv beide zult my tot een fteunfel weezen. De liefde, die hy tot u draagt, verbant ^imf^i Myn Ziel bezwymt van vreugde; ikwenfch nu anders niet, „ . ... Als dat gy beide word geftelt in 't Ryks-gebied. Dank zy den Hemel, die my weer myn Zoon doet vinden. E 4  7* HERAKLIUS; Maar gy, gy zult u aan Pulcheria verbinden: Door die gehoorzaamheid beveiligen, dat gy Prins Martianus zyt, de waare Zoon van my. Heraklius. Zo wilt gy dan , dat ik zal met myn Zufter trouwen? Phokas. Hebtgy, zo ftraks my voor uw Vader niet gehouwen? Pulcheria. Tieran , fchoon hy al gaf zyn ftem tot deze Trouw, Meent gy, dat myne haat daar door verdwynen zou? Wie geeft u zulk een hoop ? om dat gy hem doet vreezen, Beeld gy u in, dat ik ook om-gezet zou weezen: Dat ik, onaangezien die onuitwisb're hoon, Zou trouwen met myn Broer, of met een Dwinglands Zoon. VIERDE TOONEEL. Phokas, Heraklius, Martiaan, Pulcheria, Krispus, Wacht. Krispus. Ty zyt, ö Vorft, veel'aan Exuperes verbonden, 't Oproerig Volk, dat in de Wap'nen wierd gevonden, Leit t'eenemaal gedempt, door zyn beleid, en kracht;' De aanvoerders heeft hy hier gevangen meê gebragt.' Phokas. Dat hy hen brenge in een der naafte Hofvertrekken: Ik zal de grond zien van hun eed-gefpan te ontdekken. Krifpus vertrekt, Phokas vervolgt, tegens Heraklius. Maar gy, ondankb're, neem my voor uw Vader aan. Het Graauw, dat tegens myn gezag was opgeftaan, Is op het nad'ren van Exuperes verdoven. 'kHeb niets te veinzen: 'k ben nu al myn vrees te boven. Tegen Pulcheria. Gy hebt een oogenblik noch tyd: dien u daar af: 'tZal anders zekerlyk gedeijen tot uw ftraf. Wilt  TREURSPEL 73 Wiltgy niet, dat den een zal met den ander fneeven, Moet gy niet weigeren, myn Zoon uw hand te geeven. Ik zal hen beide doen vergaan voor uw gezicht, Zo ik in 't kort niet in myn dwaling werd verlicht, 'kBegeer geen Zoon, aan wien myn naam tot fchand zou ftrekken, Die myne liefde haat, en zich die poogt te onttrekken. Pulcheria. Gy wreede, dreig my niet, 'kben tot de dood bereid. Phokas. Zou'k u doen fterven? neen: myn goedertierenheid Was dan te groot voor u, ftel 't vry uit uw gedachten : Gy hebt van my niet die genade te verwachten. Denk eer— Pulcheria. Waaraan, Tieran? Phokas. Met my in d'Echt te treên, Terwyl hun beider bloed zal ftroomen om u heen. Pulcheria. Ach! welk een ftraf. Phokas. Ze is groot: maar dit is myn begeercn: Wyl gy, de dood ten trots, myn gramfchap durft braveeren. 'tStaat noch aan u, Mevrouw, uw Broeder te behoên, 't Weet nu een middel, daar'k u door kan beeven doen. VYFDE TOONEEL. Pulcheria, Heraklius, Martiaan» DPulcheria. ie bloodaart vleide u, om dat hy begon te vreezen: Maar dat is d'aard van een Tieran, dat minzaam weezen, Die tederheden zyn niet dan geveinft geweeft: 'tWas enkel dwang: hy dient zich van geweld, ofvrecft, E 5 Hy  74 HERAKLIUS. Hy 'sonverdraaglyk wreed, of toont zich lafvan zinnen, Na 't blind geluk hem fchynt te haaten, ofte minnen. 'kZag naauwlyks, dat de vrees dien Dwingeland begaf, Of'k wierd gedreigt van hem met d'allerwreedfte ftraf. Myn Broedfer... 'knoem u dus; m'ylgy die naam wilt draagen, Mint gy me als Zufter, zo behoed my voor zyn plaagen. Heraklius. Hoe kunnen we u behoên, zo hy ons beide dood? Pulcheria. Een ed'le raad vormag zeer veel, in zulk een nood. Martiaan; Ik weet geen beter raad, dan met den Zoon te paaren, Om u voor 't huw'lyk van den Vader te bewaaren : Dit moet gy niet ontzien, om grooter kwaad te ontgaan. Pulcheria. Hoe vond ik hem, indien ik zulks al wou beftaan? Wie zal me in't huw'lyk, 't welk my zou tot fchand gedycn, In 't minfte kunnen van bloedfchendery bevryen? Martiaan. 'tZou voor ons alle drie, 'k beken 't, gevaarlyk zyn: Maar'k wilde, dat men flechs uw Bruigom waar in fchyn, Men met u leefde, als een Broeder, na het trouwen; Om den Aarts-dwingland in zyn woede te weêrhouwen. Pulcheria. Zo zou men veinzen ? Ach! welk een lafhertigheidl Heraklius. 'tls edelmoedig, als het een Tieran misleid. Krygt gy. uw Broeder, zult gy bel gelukkig weezen : Hy heeft in 't heimlyk dan twee vyanden te vreezen, Die fteeds eikanderen aanmoedigen, om dien Gemeenen Vyand eens een voordeel af te zien , Tot dat hun veinzen werd voleindigt met zyn leven. Pul c h e ria. 'kZal, totbehoud'nis van u beide, u niet weêrftreeven. Maar  TREURSPEL. 75 Maar veinzen, om dat gy 't my raad in dit geval. Maar zeg eens , wie my hier zyn hand in leenen zal: Wie van u beide zal, met my, dit onderwinden? He» a k lius. Gy, Prins, wiens fchranderheid die lift weet uit te vinden. Martiaan. Gy, die van Phokas reeds erkent word voor zyn Zoon. Heraklius. Gy, die aan haar dus lang uw hart hebt aangeboön. Martiaan. * Gy kunt zyn tederheid veel eer, als ik, bclaagen. Heraklius. Gy zult, als Minnaar, haar het beft daar in behaagen. Martiaan. Gy gaaft al in 't begin uw ftem daar toe, na 't fcheen. Pulcheria., Ach! Princen, 'kzie, dat gy die edelmoedigheên Niet kunt verloch'nen, daar uw Ziel door word bewogen : Dat gy de fchyn zelfvan geen misdaad'kunt gedoogen. Ik heb ook anders niet van u verwacht in 't end; Dewyl uw ed'le deugd en aard my was bekent. Ik volgde uw raad op, om die weigering te hooren. 't Weet, dat een hart, dat tot de Ryks-kroon is gebooren, Het kleenft bedrog, als laf en fchandlyk, wraaken zal.' Men ftelle onze uitkomft dan, ö Princen! aan 't geval. Heraklius. Maar denk, wat my dan niet al rampen ftaan te wachten: Men zal my in een ftaat, ganfch onbekend, doen dachten, Niet als Heraklius; fchoon ik, vol ed'le moed, Die heerelyke naam beveilig met myn bloed: Ook zal myn dood dien Prins geen voordeel kunnen geeven: Wyl ik hem, O-ervend, niet kan houden in het leven. Martiaan. Ik bid, Mevrouw, zie ook-myn ongeluk eens aan. Ik  7Ö HERAKLIUS. Ik ben Heraklius, Leonfus, Martiaan, En op een enk'le dag, als drie verfcheiden looien, Uit Keizers, Rechters, enTieranncn voort-gefprooten. Ik ken my zelve niet in dit verward geval; En vrees ook, dat ik in die dwaaling fterven zal. Heb met de wreedheid van myn lot wat mededoogen. Pulcheria. 'tLot valt u wreed, 'kbeken't, ik ben daar door bewo'k Beklaag u alle bei, in uw rampzaligheid. (gen: De dood, die van my werd, met ongeduld, verbeid, Zal, fchoon de Dwingeland my die ontzegt te geeven, In 't kort de loop daar van volenden met myn leeven. 'kZal... Wat of die Verraar toch herwaards komen doet. ZESDE TOONEEL. Pulcheria, Heraklius, Marti an, Amintas. HAMl ntas. eb my gezuivertvan dien naam, in Phokas bloed. Heraklius. Wat zegt gy ons? Amintas. 'kZeg, dat de wreeker van uw Vader Die laftcr-naam geenzins verdient heeft van Verrader, Dat Phokas dood is, en gy Meefter zyt, myn Heer. Hbraklius. Waar van ? Amintas. Van 't Ryk. Martiaan. Door u? Amintas. Neen; maar ik deel in de eer. Heraklius. Wie 's d'oorzaak dan.datwe onze elende zyn te boven? Amin-  TREURSPEL. 77 Amintas. Dat is Exuperes, kond gy dit wel gelooven ? Martiaan. "Wat zegt ge? Exuperes, die zelf ons eerft verried? Amintas. Dat ftrekte alleen om u te zien in 't Ryks-gebied. Heraklius. Is hy 't niet, die het Volk dorft in het oproer fluiten. Amintas. Hy is het, op wiens laft het volk eerft raakte aan 't muiten. Martiaan. Heeft hy d' aanvoerders niet gevangen meê gebrogt. Amintas. Die waaren aan hem , dooreen eed-gefpan , verknocht, En hadden met dien Held, in 't heimelyk bcfiooten , Den Dwingland, onder zulk een fchyn, na 't hart te ftootcn. Hy treed, kwanfuis mot Zyn gevangen, vry en ftout Door't Hof, tot aan't vertrek, daar Phokas zich onthoud : 't Getal der Wacht was kleen, die we aan den ingang vonden. Na dat ons Krifpus, die men had voor af gezonden, Belichte, dat hy ons terftond te woord zou liaan, Zyn wy gezamentlyk ter Kamer ingegaan. Men deed, zo dra wy den Geweldenaar begroeten, AU' d'overwonnenen neêr-knielen voor zyn voeten. Q Dit was het teken van den aanval voor dat volk.) Zy trekken, vol van moed, hier op terftond hun dolk. De dapp're Exuperes, vervoert door ed'le tooren,(ren; Schiet aanftonds op hem toe, en laat zich fchielyk hoo■ Laat af, maakt plaats, riep hy, my komt den eerjle flag, Hier door her/lel ik my iveer in myn oud gezag. Hy treft den Dwingeland : doet hem ter aarde ploffen , Daar hy van ieder een, uit wraak, noch wierd getroffen, 't Volk- roept en fchreeuwt hier op al juichende en varblyd: Lang  78 H E R A K L I U S. Lang leef Heraklius, zyn Vyanden ten fpyt. Zyn Hof-wacht, al te zwak, om ons te wederftreeven,' Antwoorde op dit gelnit: Lang moet dien Erf-Prins leven. Men vond zc)f onder al zyn Lyftrawanten niet Een enk'le fiem, die zich voor Phokas hooren liet. P V l C h e r i At , . •_ Met wat gevaar heeft dit dien Held niet ondernomen? Amintas. Myn Heer, daar zie ik hem met Leontina komen. ZEVENDE TOONEEL. Heraklius, Martiaan, Leontine, Pulcheria, Eudoxe, Exuperes, Amintas, gevolg van faam-gezwoornen. IHeraklius. s dan de ftraf heid van ons lot in *t end verzoet? Is "t waar, Mevrouw, 't verhaal, dat ons Amintas doet? Leontine. 't Geluk dier aanflag is bezwaarlyk uit te drukken. 'tBcleid dat ieder tot verwond'ring moet verrukken... Heraklius aan Exuperes. Kom, ed'le Ziel, omhels twee Princen, die u niet Beloonen kunnen, naar uw dienft, aan hen gefchied. Exuperes. Ik bid, dat één van twee my wil genade geeven, Zo 'k u gewrooken heb, 't koft dan zyn Vader 't leeven. Martiaan "r Zy, VS ie 'r van beide treft', men trooftxich in zyn dood : Dewyl't een Dwingland was, die onzen val befloot. Doch 'k weet niet, welk een ftryd ik in my voel ontfteeken. Heraklius 'tls mooglyk Natuur die ge in uw Ziel hoort fpreeken. Doch, Prins, uw lot is niet rampzaliger dan 't myn, Kryg  TREURSPEL. 79 Kryg ik de Kroon, gjj zult myn Zufters Bruigom zyn. Tegens Leontine. 'tStaat nu aan u, Mevrouw, om deze twift te fliffen: Trek ons toch end'lyk eens uit deze duifterniflén. Leontine. 't Geen ik zou zeggen, hieldt gy licht'lyk voor verdicht. Martiaan. Men kan niet beter dan door u zyn onderricht. Leontine. Dat kon u moogelyk noch achterdenken geeven : Maar daar's een Brief, zelfvan de Keizerin gefchreeven. Aan Pulcheria,, haar gevende een Brief. Gy kent het allcrbeli haar hand, Mevrouw, titel nu 'tLot van een Broeder en een Bruidegom aan u. Zie, wat geheim zy aan my ftervend toevertrouwde. Pu lch eria. Ik kus de Brief; dewyl ik die als heilig houde. Leontine. Komt, Princen . hoort nu, uit wat Stam gy beide fpruit. Heraklius, tegens Eudoxe. 'tZy wie'k ookweezen mag, gy zyt en blyft myn Bruid. Pulcheria, leeft. Wie zoude in zulk een druk, noch zulk een vreugd ver•wachten! Na Leontine, door onze ondergang gekwelt, Haar eigen Zoon, in plaats liet van de myne, {lachten, Heeft zy den Dwingeland myn Zoon ter hand geftelt, Dus heeft zy voor myn bloed haar eigen bloed'vergooten, En tzueemaal dien Barbaar door lifligheid verradn, Die gy Leonfus noemt is waarlyk Martiaan : De valfche Martiaan is uit myn bloed ge/proten. Constantina. Pulcheria, tegens Heraklius. Gy zyt myn Broeder dan! Heraklius. En gy krygt naar uw zin, Na  go HERAKLIUS. Na die verwarringe, het voorwerp van uw Min. Leontine, tegens Pulcheria. Gy wilt te veel, om u met bloed-fchand te bevlekken. Zo dat u dit geheim niet kon tot nadeel (trekken. Tegens Martiaan. Vergeef het my, myn Heer, dat ik eerlt heb getracht Te doen, het geen nu door een ander is volbragt. Martiaan. Deze algemeene vreugd wil ik geenzins verftooren. Maar ach ! Vergeef 't my , zo Natuur een zucht laat hooren. Schoon hy geenzins verdient bemint te zyn, het bloed Maakt echter, dat een Zoon zyn Vader minnen moet. Men kan zo fchielyk niet die neiging meefter weezen. He raklius. Zyt dan Leonfus noch, gelyk gy waard voor dezen, En min de Vyanden van dien Aarts-Dwingeland: Op dat de naam zelfvan zyn Na-zaat raak van kant. Tegens Eudoxe. En gy, Mevrouw, die my dus lange kolt behaagen, Aanvaart myn hart en kroon, die u word opgedraagen. Eudoxe. Myn Heer, gy toont hier door uw edelmoedigheid. Heraklius, tegen Exuperes en Amintas. En gy myn Vrinden, door wiens moed en kloek beleid, Ik nu zo onverwacht heb 't Ryksgezag verkreegen, Laat ons den Hemel eerlt bedanken voor dien zegen, En dan Heraklius, als Erf-Prins van de Kroon, In 't aanzien van al't volk, verheffen op den Troon. Einde van- 't Vyfde en laat/ie Bsdryf.