9 DEN HEERE G E O R G E VAN HAEMSTEDE, GROOT KENNER der TOONEEL- en MUZYKKUNDE, WERDT HET T R E U R S P E L VAN RHADAMISTUS E N Z E N O B I A, gedienstelyk toegewït, door zynen vk.iendt A. BÓGAERT. A o   De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens Oclroy door de Heeren Staten van Holland en Wellvriesland, den 5den November, 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van RHADAMISTUS en ZENOBIA; Treurfpel, vergund aan Jan Helders. Jmfleldam, den 23 July, 1782. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die , door een' der Heeren Gecommitteerden, onderteekend zyn. As VER-  VERTOONERS. Piiarasmanes, Koning van I/yberië. Rhadamistüs, Koning van Armenië, Zoon van Pharasmancs. 2enobia, Gemalinne van Rhadamistüs, onder den . naam van Ismeene. Arz ames, Broeder van Rhadamistüs. Hiero, Afgezant van Armenië, en Vertrouweling van Rhadamistüs. Mi tranes, Hooftman van de Ly[wacht van Pharasmanes. H ydaspes, Vertrouweling van Pharasmanes. Phenicia, Vertrouwde van Zenobia. Lyfwacht. Het Spel [peelt in Artamtfe, Hooftftadt van "t Koninkryk Hyberië, in V paleis van Pharasmanes RIIA-  RHADAMISTÜS E N ZENOBIA; T R E U R S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Zenobia, onder den naam van Ismeene, PheniCia. Zen ob ia. aat my, Phcnicia, ten prooy aan myn ellenden : Bezwaar myn fmarten niet, in fteê van ze af' te wenden: Verlaat my doch: uw raadt noch 't leven dienen niet, Dan tot vergrooting van myn rampen en verdriet. 6 Goden! Goden, zo rechtvaardig! zyn uw flagen Niet zwaar genoeg, en moet een ftraffer lot my plagen? Phenicia. Zal dan myn hart, door uw gejammer als gefchroeft, U fteeds zien fchreijen, en tot in de ziel bedroeft? Het ruft bier alles, in een' diepen flaap gedooken, Daar gy, hoe afgemat, geen oog noch hebt gelooken. O wreede! indien de min u onbeweeglyk vint, Toon u ten minfte voor myn vriendfchap niet ontzint. Wat zyn uw rampen toch? gevangen, daar de trekken Van uw fchoone oogen 't vuur der liefde op 't krachtigft wekken: A 4 Gy  8 RHADAMISTÜS Gy breekt uw boejen, en verheerteen Vorft, zo groot Als ooit Hyberië op zyn' hogen troon genoot ' Wanneer hy eifcht, dat gy den ryksftafmeê zult voeren Heeft die begeerte iets in, dat u dus kan ontroeren ? Zo die verwinnaar, door zich fteeds verfmaat te zien, Thans moede is te vergeefs zyn hart u aan te biên* Door hoe veel ftrafheid en verachting, my gebleeken, Hebt gy zyn woede en toorn niet tegen u ontfteken?' Snak dan uw koelheid, en begunftig zyne min, Gy zult eerlang hem zien vernedert naar uw' zin. Ze n obia. Dien overwinnaar, zobarbaarfch, fchoon rykvan zegen , Voorwicn gy, doch vergeefs, myn ziel zoekt te bewegen,' Ken ik, Phenicia, veel beter dan gy denkt Welke ook de naam zy, die hem d'overwinning fchenkt, Wat glans hem 't voorhooft ook doet brallen, wat ook vreezen, Geen voorwerp is 'er, dat my moet zo haatlyk wezen. Uw trouwe vriendfchap is door my te lang gehoont, ' 'tls tydt, dat zy door myn ontdekking werdt beloont; Gy zult ten minfte, als gy myn deerlyk lot zult hooren, Myn dood niét fchorten, noch myn edel opzet ftooren. 'tls in myn ballingfehap, dat gy my hebt gckent En eencn flaaffchen Haat, die myn geboorte fchent: 'kTeA zo veel Koningen als ik Voorvadren reken, En heeft myn bloedt nooit, dan voor 't Godendom, geweken. Vorft Pharasmanes, die gantfch Afië trotfecrt, Ald'ydle nydigheid des Roomfchen volks braveert, Die wreede, aan wien gy wilt dat ik myn trouw zal geven, Is zelfs de broeder, van wien ik ontfong het leven. Ach! gaf de hemel, dat het noodlot, 't geen myn bloed Aan hem vereenigt, my, in zynen overmoedt, Doorandre banden niet verknocht hadt aan zyn ftamine! Maar'tnoodlot.hcchtendeaan dien knoop een zoetervlamHeeft hem den vader van myn' ega noch gemaakt, (me. Van  enZENOBIA. 9 Van Rhadamistüs... Phenicia. Goön! wat werdt myn- ziel geraakt! Hoe! gy Zenobia? Zeno.su. Die ben ik, als gefprooten Uit Mithridates en zyn koninklyke looten, En 't deerlyk overfchot eens Hamhuis, zo vermaart, Doch dat in rampen thans geen weêrga vindt op aardt. Myn vader, na een twift, hoe langer hoe verwoeder, Leefde eindlykin den fchoot der vrede met zyn' broeder; Armenië, hem nu gehoorzaam en voldaan, Zag hem met blydfchap voor zyn' grootftc Koning aan: Gelukkig zeker, zo zyn broeder minder jachtig Wasnaardat ryk geweeft, en meer zyn' eedr gedachtig; Maar die trouwlooze, in fteê van 't loflyk voor te ftaan, Befloot Armenië en zyn broeder te verrain. Hy, om myn' vader des te wifler aan te randen. Gaf ter verblinding hem zyn' tedren zoon in handen; En bracht hem Mithridaat in't hof op, op dat liy Voor hem een' vriendt wierde.en een bruidegom voormy. 'kBeken u, datzyn min bekoorde myne zinnen, En ik 't myn plicht achtte om hem mede te beminnen, Onkundig, dat men kon een neiging tot het kwaat Verbergen, onder zulk een heuffelyk gelaat. Phenicia. Geen Vorft nochtans zag zich beroemder allerwegen, Noch heeft doorluchter naam in Afië verkregen Dan Rhadamistüs, reeds by elk door zyn beleit. . . Zenobia. Hy heeft te veel doen zien' zyn möedt en dapperheid, 'k Was naauwlyks in myn jeugd tot vyftien jaar gekomen, Wanneer 't befluit wierdt tot dit huwelyk genomen, Prins Rhadamistüs was reeds meefter van myn ziel, Als Pharasmanes wreet in onze Staten viel, Gevolgt van Tiridaat, die, door zyn min gedreven, A 5 Myn'  to RHADAMISTÜS. Myn' vader dwingen wou my hem tot bruid te geven. Die Parth, gebelgt dat ik alreè verlooft was, bracht Alomme d'yslykheid en fchrik metzyne macht. Myn vader, dus verdrukt door eenen blöetverrader, Deedt vallen op den zoon de wreetheid van den vader; En, tot een meerdre wraak van zulk een' dwingeland) Beloofde aan Tiridaat zyn' fchepter en myn hand. Prins Rhadamistüs, door dien hoon als uitgelaten, Verwoefte op zyne beurt onze overige ftaten , Nam ze aan myn vader, joeg zyne vader zelfs daaruit; En nietsontziende, alstoen wanhoopiï? van befluit, Dwong Pollio in fpyt van Syrië, en daar neven Numidius, om hem myn vader op te geven. Ik zocht myn' bruidegom , tot in de ziel begaan , Daar toe te brengen, dat hy hem toch zou ontdaan: 't Wierd my belooft; en dat hy zou dien hoon vergeten, Indien zyn min door een onbreekbre liefdeketen Beloont wierd ; ja dat hy , op 't uur van onze trouw, Den ftaat in handen van myn' vader ftellen zouw. Bekoort door zulk een hoop, wierd door my voortgedreven 't Rampzalig huwlyk , dat myn' vader koftc 't leven, En die meineedige dorft aangaan, noch beklat Van 't zelve bloct, dat ik dus af te kopen hadt. Maar't Godendom, getergt door zulke fchelmeryen , Verlichte ons trouwvuur met de toorts der Razernyen, Wat huwlyk! Goden! welkeen bruidegom! ik gruw! P hen icia. 'k Weet, dat het gantfehe volk,, verbittert tegen u, En wytende u het lot des konings, fnoot vertreden, Die trouw niet aanzag dan met felle afkeerigheden. Zenobia. Dat muitent volk, hier door tot toarne en wraakgehitft, Vloog toe, onkundig dat ik niets van 't fchelmftuk wift. De Prins, geteiftert door zyn misdaat, fcheen te vrezen, En door dat groot gevaar als onderdrukt te wezen ; Doch  en ZENOBIA; 19 Maar vrees vry, dat ik in uw traanen, my tot hoon, Noch heden vinden zal de wraak op mynen zoon. VYFDE TOONEEL. Zenobia, Phenicia. TZe n 0b 1a. ieran, ach! zo myn lielde in'tendtzichmoetvérklaaren, (ren, Myn haat voor al uw woede uw ftraffe moet verzwaaVrees dat de min, gefterkt door myn bevalligheên, Den donder van myn' ramp ftortte op uw hooftalleen. Wat ftaat my meer t'ontzien? is 't noch geen tydt, 6* ichimme Myns vaders! dat myn wraak om u van toorne glimme? Kom my te hulp, 6 fchim myns bruidegoms ! begin , En ftort uw minnenydt ten mynen boezem in; (ven: Wreek ü door my, of door denzoon , hem noch gebleDe gruwel, die op ons uw vader heeft bedreven , Kan niet zyn afgewifcht dan door zyn' andren zoon; Aan hem is zyne ftraf bevoolen door de Go6n. Hy diene tot die wraak, hy wettige myn woede. Ga, myn Phenicia, ga, fmeek hem om zyn hoede * Dathy, om my van een gehaate macht t' ontflaan, Toch Rome fmeeke om my grootdaadig voor te ftaan; Dat hy haar' Afgezant, die heden ftaat te komen, Tot myn' befchermcr maake, of al het volk van Romen. Doe fcheemren voor zy n oog myns vaders kroon en ftaf; Maal hem de grootheid van myn bittre rampen af: Verwrik zyn plicht; fcherp door belang van ftaat zyn' degen, En fchets myn wanhoop om hem meerderte bewegen. Dewyl de min my al myn rampen heeft gewrocht, Door wien werdt anders, dan door haar, myn wraak volbrocht. Einde van 't Eerste Bedryf. B 2 TWEE-  23 RHADAMISTÜS Gy zaagt, hoe een ontzinde en opgeftove fchaar Myn toegefchikt geluk quam ftooren voor 't outaar; Hoe ik, in fpyt van al 't gevaar, dat my ontroerde , En doodlyk dreigde, myn Zenobia vervoerde. Vergeeffche poogingen! myn vlucht was vruchteloos. Verbeel myn wanhoop op dat uur u. Ik verkoos De doodt, en wilde my doorftooten met myn' degen; Maar myn Zenobia, tot in de ziel verleegen, Begon te weenen, en befproeidc myn geweer Met haare traanen, droef geftort ter aarde neêr; Ze omhelsde myne knien tot redding van myn leven, En zei me al wat de min het tederfte in kan geeven. Wat voorwerp, Hiero , voor een ziel verbaaft en bang ! Geen fehoonder quam ooit voor myn oog myn leven lang. Doch al haar fchoonheid, ver van my het hart te raken , Vergroote maar myn woede, en deedt my feller blaken. Hoe! zeide ik bevende, zou dan myn hant zo fnoot Den wenfeh van Tiridaat vervullen door myn doodt? Toen, wyl haar teer gefchrei myn drift noch meerder griefde, Gaf ik den doodfteek haar tot loon van haare liefde; En niets ontziende meer in myne razerny En dolheid, als gefchokt door een verwoedt gety Van fnode gruwlen, en door helfche drift bezeetep, Wierd zy van my noch in d' Araxes neêr gefmeetan ; Daar was het, dat myn hant haar dompelde in de ruft: Daar wierd onz'huwlykstoorts voor eeuwig uitgcbluft. Hiero. Wat lot voor een Prinfes, bekommert voor uw leeven! R h ad a m is tus. Door grooter dolheid na die gruweldaat gedreven , Van al myn' ftoet ontbloot, vervolgt, en fel beftreên, Verliet ik 't leven op myn wanhoop Hechts alleen ; Dat, al t'onwaardig, ftelde ik bloot aan duizent klin ren Van 't woedent volk, dat my hartnekkig quam befp in* gen Uit  en ZENOBIA. 23 Uitlaft myns vaders, die het noopte en drong, om my. Verwoet op t' offren aan zyn toorne en razerny : En had ik, zwaar gewont, niet lang het licht genooten, Zo een Romeinfche troep, uit Syrië aangefchooten, Met recht gebelgt te zien dien ongelyken ftrydt, Mv niet gerukt hadt uit zyn hand, en voorts bevrydt. 'tWas Corbulo, die daar uit ftaatsbelang van Romen Ter wraak van Mithridaat te laat was aangekomen, En die my redde, my! wiens boei hy zocht te fmeen. Die Roomfche heldt, geraakt door myn rampzahgheen, Of door't befpeuren van wat dapperheids bewoogen, Verlofte my, fchoon toen onkundig in zyn oogen. Door een zorgvuldigheid zo waart 's mans majcfteit. Gevoelig voor zyn deugd, doch zonder dankbaarheid, Hield ik myn' naam en ftam voor hem zeer lang verborRen: Voortflepende myn lot met afkeer, fteeds vol zorgen, Geduurig kwynende in herdenking, met veel fmart Een feller vlam dan ooit opvoedende in myn hart, Verwekte ik zonder hoop een gadelooze liefde, Die my fteeds teder voor een zielelooze griefde Dus fteeds in wroegingen, in liefde, in 'shartenleet, En zynde aan my de dag en nagt al even wreet, Leide ik in Afië een bedroeft en laftig leven Door geen belang, dan dat van Corbulo, gedreven, Steeds greetig naar 't gevaar, doch door een lotte fnoot Vondt ik den roem, daar ik flechts zocht een wiffe doodt, 'k Hadt reeds myn achtbaarheid en voorige eer vergeten, Een leet van tien jaar hadt die in myn ziel geüeten, Wanneer ik hoorde, dat Armenië haaft ftont Een' Vorft t'ontfangen, op de keur des volks gegront; Doch dat myn vader't ryk door ftil verzaamde troepen Wou dwingen, dat men hem totKoning uit zouroepcn. Ik voelde op dat bericht, dat myn belang van ftaat Weêr deedt herleven in myn ziel myn' ouden haat: 'k Ontdekte aanftonds daar op myn' naam en itam te S3der' B 4 Mta-  24 RHADAMISTÜS Miflchien te veel gebelgt op myn' ontmenfchten vader. En tegen zynen roem uit jaloezy gekant, Maakte ik dat Corbulo my koos tot afgezant. Hiero. Wat hoopt gy van dien naam ? wat zoet zal ze u doen fmaaken ? Wat aanüag kan uw haat toch hier werkftellig maken?. Hebt gy vergeeten in wat groot gevaar, myn Heer, Uwheete wraakluft u gevvikkelt heeft wel eer? Laat een vermeetle drift u niet te zeer verblinden. Ach! wat begeert ge u, zo rampzalig, t'onderwinden? Rhadamistüs. Weet ik het Hiero? dol, onzeker, ongeruft, Ivlisdadig zonder drift, en deugdzaam zonder luft, -Rampzalig fpeeltuig van myn doodelyke fmarte , Kent zich wel in dien ftaat, waar in ik ben, myn harte? Dat hart, door zorg op zorg oneindelyk beftreên, Haat welde zonden, maar bemint de deugd niet, neen! En fchoon het dagelyks door knaging werdt gereten, 'k Verzaak de misdaat niet in myn ontroert geweten. Ik voel het naberouw, doch zonder vrucht: my plaagt Een felle wroeging, die my onophoudlyk knaagt. Ik ken my zeiven niet, dan om my te vervloeken. Wat weet ik, wat my hier doet komen, wat doet zoeOf't wel de wanhoop, of de min is, of de haat? (ken? Zenobia is doodt] kunt gy in zulk een' ftaat, Na zulk een' zwaaren flag de minfte reden vinden, Om my te vragen, wat ik my wil onderwinden? Gedoemt, wanhoopig, en 't licht fchuwende der zon, Wilde ik, dat ik my aan 't heelal zelfs wreken kon. Ik weet niet, wat vergift my maakt dus dol te moede, Maar, tot myn wanhoop toe, 't verandert al in woede. 'kZoek hier den ftichtervan myn' ramp en droeffenis, Natuur zegt my vergeefs, dat hy myn vader is; (heid Doch 't is miflchien hier, dat de hemel om myn boosZich wil rechtvaardigen van zyne ftraffeloosheid; MüTchien dat my hier wacht d'onmydely!,c fchicht, Te  sn ZENOBIA. 25 Te lang tot treffing van myn hooft reeds opgelicht; En gaf 't wreet Godendom, dat d'uitgetflelde ftraffen Niet langer marden, om my 't wraakvuur te verfchafFen. Hiero. Vlucht uit dit doodlyk hof, ei vlucht, en haal, myn Heer, Des hemels gramfchap op uw hooft niet zwaarder neêr; Ten minfte, laat natuur uw wraakluft wat verzoeten. ?t Is alles heilig, wat uw oogen hier ontmoeten. Denk, zo ge u wreken wilt, dat gy moet elders gaan ' Gy kunt met my den weg naar ons gebiet inflaan. Rhadamistüs. Neen, neen, ik moet het lot volbrengen van myn leven; 'k Moet Rome dienen, 'k moet my wreken, of hier fneven. Steeds tegen vaders wit gekant en aangeftouwt, Heeft Rome zelfs haar recht en laft my toevertrouwt, Verzekert, dat ik tot myn nadeel niet zal faalen, Om door zyn' ondergang haar roem in top te haaien. De Romer is voor een' onzekren kryg bevreeft, Die meer dan eens voor hem is fchandelyk geweeft; Hy wil Armenië behouden, of daar ftooken Een twiftvuur, dat fteeds fel door onze nydtmagfinooken. Door Cezars gift ben ik reeds Koning van dat ryk, Doordien hy waant, dat ik 't geleden ongelyk Haaft door 't verwoeden van Hyberië zal wreken. Myn? vaders gramfchap is tot my te veel gebleken. Om zelfs te duchten , dat ooit eenig vrêverbondt Ons zal vereenigen op eenen vaften grondt. Dus is 't dat Rome, door elk eens verderf te brouwen, Zich komt meeftreffe van der Vorften lot t'aanfchóówen. Dus is 't ontwerp dier ftadt; dus weet zy haar beleid Te leiden langs den weg ter oppermogenthcid: (ten, Dus om haar macht, hoe wreet, onwrikbaar vaft te hechDurft zy aan myne wraak vertrouwen haare rechten,. Zy zent my hier in een' ontzachelyken ftant, Meer dan een zinnelooze en dolle, als Afgezant, B 5  26 RHADAMISTÜS. Die, door zyn drift vervoert, en heet op bloed te plengen , , Bequaam is zyne wrok tot 'svaders moort te brengen, 'k Befpeur haar inzicht wel; maar myn vergramt gemoedt Omhelft dat uiterfte en die wanhoop, hoe verwoedt. Dus is 't, dat ik uit haat tot Rome en hem te gader, Thans weêr befchouwen kom't paleis van mynen vader. Hiero. 'k Ben mede een Afgezant: d'Armeners hebben my De rechten toevertrouwt van hunne heerfchappy. Ik quam om uit hunn' laft uw' broeder op te dragen Een kroon, die, ondanksons, uw'vader kan behagen. 'k Heb reeds gehoorverzocht, om aan dien dwingeland Te zeggen, dat zyn ziel vergeefs door kroonzucht brand; Dat om hun ftaatsbelang d'Armeners noch bcgeeren, Noch willen, dat hy hen als Vorft zal overheeren. Hy zalhier aanftonds zyn; maar gy,myn Heervreeftgy, Dat, fpyt uwafzyn en uw lang verfchuilen, hy U niet... Rh a d am istus. Hy zag my nooit fint myne tedre jaren, Noch zal natuur zich aan zyn ziel genoeg verklaarcn, Om hem t' erinneren myn jeugdige gelaat. Ik vreesde alleen voor u; doch had ik u myn' ftaat Verborgen, gy miflchien waart ook verblint gebleven. Ik heb van myne komft reeds kennifle gegeven, En meê gehoor verzocht... ik hoor den Vorft: wat heeft Myn ziel, die reeds van woede op zyn aannadring beeft, Al moeite, om haare drift naar reden voor te komen! Laat ons nochtans die felle opziedentheid betomen, En oeffenen het beleid van eenen Afgezand, Op dat ik Rome diene, en houde d' overhand. TWEE-  en ZENOBIA. 27 TWEEDE TOONEEL. Pharasmanes, Rhadamistüs, Hiero, Mitranes, Hydaspes, Lyfwacht. Rhadamistüs. Ochooa 't my bewuft is dat geen Prins, ten troon ver^ heven, Aan twee Gezanten te gelyk gehoor moet geven , Nochtans, dewyl myn laft 't Armenifch ryksbewind Betreft, en zyn Gezant zich in uw hof bevind, Verzoek ik, dat gy my wilt in zyn byzyn hooren. Pharasmanes. 'kZou buiten dit geval my daar met recht aan ftooren, En dat beletten, wyl zulk een beftaan geenzins Voegt aan het wys beleid van een omzichtig Prins; Doch 'k wil my deze keer dit laten welbehagen, En hooren met geduld, wat gy hebt voor te dragen. Hy dekt zich, zo doet ook Rhadumistus en Hiero. Rhadamistüs. Een zegepralent volk, vermaart door roem en eer, Dat heden van myn ftem zich dient by u, myn Heer, En uwen aanflag weet, hoe gy hen tracht te heelen, Verkondigt u door my zyn opperfte beveelen. 't Is niet dat Nero, trots op 's ryks gefteltenis, Is onbcwuft, wathy aan u verfchuldigd is. 't Is Rome wel bekend, hoe ver uw oorlogszegen Uw glorie opbeurt voor al andere allerwegen; En dat kloekmoedig volk is over uw beleid Niet min verwondert, dan het eert uw dapperheid.^ Maar gy weet meê, hoever zyn macht en kragt zich ftrekken; Des moet ge u wachten u zyn toorne te verwekken. Armenië, onderzaat, of liever bondgenoot Van Romen, wacht thans van haar keur en uit haar' fchoot Naar ouder wvze een Vorft tot voordeel vanzyn ftaten. Gy  28 RHADAMISTÜS Gy weet het wel, myn Heer, en nochtans uw fokiaten Zyn reeds in optocht naar de Phafis, langs 't gebergt Van Kaukafus, dat met zyn kruin de wolken tergt: De fnelle Cyrus, langs haar boorden plat getreden, Vertoont uw vaanen, die reeds zwaaijen naar beneden, 't Fier Rome, grimmig om dien toeftel, haar bekent, Heeft tot die ftoutheid nooit de Koningen gewent; En fchoon zy, door haar recht dus lang terzy te zetten. Uw overwinningen niet poogden te beletten, Schoon zy 't ryk Medië en Tigranes liet begaan, Begeert zy nochtans niet Armenië af te ftaan. 'k Verklaar u dan den wil van Cczar; zyn begeeren Houdt in, dat gy u naar d' Araxes niet zult kceren. Pharasmanes. Schoon ik de dreiging van uw ydle reen veracht, 'k Beken nochtans, dat ik die taal niet hadt verwacht. Soldaat van Corbulo, met welk een trots en tooren Durft gy my Neroos laft in myn paleis doen hooren? En fint wanneer dacht hy, dat ik, die mynen naam Den aardkloot omvoerde op de wieken van de faam ; En door de zege, alöm door mynen arm bekomen , Reeds ben geleert niet meer te zidderen voor Romen, Vergetende myn' roem en glorie op een' dag, Nu voor zyn Afgezant zou hebben meer ontzag? Ik, die een krygsvolk queek, gehart door oorelogen, Waarmede ik dikwils zag de Romers onder d'oogcn?' Ik , die noch beven doe de Parthen , die tot fchrik Der Romers zyn, en hen braveer elk oogenblik? Dat zegepralent volk heeft met zyn' ftaatfiewagen , Ten prooy van zynen hoon, myn beeld noit omgedragen j De fehande , die myn arm hem toebracht, heeft alrê Den hóón gewrooken, die hy zo veel Vorften deè. Maar waarom zyt gy toch in dit geweft gezonden? Wil Nero my hier door den oorelog verkonden ? Hy zie wel toe: de pracht van dit onvruchtbaar oort Heeft niets, dat d'oogen of doet fcheemren , of bekoort; Myn hofftoct zelfs, al wat gy hier ziet, ja de luifter Van  èn ZENOBIA. 20 Van niyn paleis, 't is al maar wildt, en bar, én duifter; De bittere natuur teelt hier in flê van gout Maar volk en yzer, daar dit ryk zich op vertrouwt: 'tLand, onbequaam de zucht dermenfchen aantefpoo-' ren, Heeft niets dat Rome noch haar'vrekheid kanbekooren. Döch om te ftaken 't geen is buiten ons gefchil; Gy zegt, dat Rome myn befluit beletten wil: Maar waarom, zo zy reeds myn' aanflag heeft vernomen, Doet zy haar krygsvOlk niet in 'tvelt, en herwaarts komen? Wat doen uw benden nu? ftryt nu dat heerzentvolk, Slechts door Gezanten , en ontziet het fpeér en dolk? 't Is door het yzer, en 'tverwoeften van myn ftateft, Dat gy my dwingen moeft myn opzet na te laten ; Niet door een ydle reên den Roomfchen naam onwaart, Wanneer ik my een' weg wil baanen door myn zwaart, En Corbulo miflchien gaan trotfen aan d'Euphrates, Db'or my te wenden van het ryk van Mithridates. Rhadamistüs. Het Roomfche volk, dat fier en edelmoedig is , Waarfchouwt zyn vyanden tot hun behoudenis; En zo gy weigert naar zyn ftemme thans te hooren, Beef voor de rampen tot uW' ondergang befchöoreri. Zyt gy hovaardig op uw voorge heldendaam, Dien hoogmoedt zullen wy welhaafttegrontdoen gaan, Pharasmanes. 'k Zal wachten, zonder my daar over eens t'ontroereri, Al wat uw Roomfche volk zal weten uit te voeren. Hiero. Indien dat moedig volk de keur ons van een' Prins Gewillig overliet, myn Heer, vermoedt geenzins, Dat gy d' Armeners naar uw luft en welbehagen Zoudt kunnen brengen om hun ryk u op te dragen. De Parther nydig, en de Romer ongeruft, Zoude elk van allen kant beftooken onze kuft. d'Ar-  3& RHADAMISTÜS d'Armeners, bezig om hun rampen te betreuren, 'Rekhalzen naar een' Vorft, die hen weêr op mag beuren ; Dat volk Wenfeht maar om vrede , en onder uw gezag Zou 't nooit befehouwen dien zo lang gcwenfchten dag. De deugden, die gy hebt, en die uw hart verfieren, Uw heldendaden, en beruchte krygslauwrieren, Al deze zyn by ons in waarde, en hoog geacht, Doch uw heerichzuchtigheid is ons niet min verdacht; En wy verlangen maar een' Koning te bekomen , Niet haatlyk aan den Parth, en trouw aan 't volk van Romen: In 't ent, wanneer ge ons tracht te brengen onder'tjuk, Brouwt gy den ondergang veel eer dan ons geluk. Pharasmanes. In dit vertoog, met zo veel ydelheên doorweven, Min door de reden dan door Romen ingegeven, Befpeur ik al te klaar, wat u dus fpreken doet. Wel, wyl dan 't oorlogsvuur het vonnis vellen moet; Zult gy haaft weten, of der Romers dwinglandye, Of my betaamt te ftaan naar uwe hcerfehappye, En of, fpyt zelfs uw vrees en averechts beleid, Een ander op u heelt meer recht, meer wettigheid. Aan wien toch zou myn recht dan over zyn gedragen ? Wie moet zyn erfgenaam van broeder, zoon en magen ? R iia d a mi s tu s. Hoe! gy, myn Heer, die hun verderf hebt voortgebracht? Gy erven, van die gy zo grimmig hebt geflacht? Pharasmanes Wat hoor ik! durft gy my in myn paleis dus hoonen? Myn lyfwacht.'... Hiero. 0 Ach! myn Heer, kunt ge u gevoelig toonen ? Phara sman es. Dank vry den naam, waar mede u Nero heeft vereert? Die heilige naam alleen, waar op gy my braveert, Ont-  in ZENOBIA. 3r? ' Ontrukt u myne wraak, waar aan, al moed ik fnevën, Ik d'onbefchaamtheid van uw tong zou overgeven. In fpytdes rangs, dien gy bekleet als Afgezant, Wyk, zyt gy vroet, myn' toorn, reeds lichter laage in brand; Keer weêr, en boodfchap en aan Corbulo en Romen, Hoe Neroos laft alhier by my werdt aangenomen. DERDE TOONEEL. Rhadamistüs, Hiero. WHiero. at doet gy, Heer ? wanneer gy alles, wat gy ziet... Rhadamistüs. Wat wilt gy Hiero! my bedwingen, konde ik niet; Daar by, hem tergende, verzeker ik myn poogen, Door zulk een ruchtbaarheid verfchalk ik Romes oogen. My blyft maar over, op dat ik myn' laft volvoer', Dat ik Hyberië in zyn ingewant beroer' Een tweefpalt brouwe, die hier arbeid mag verfchaffen Aan hem, die door zyn waan elk een durft tegen blaften,. Zyn onderzaten , door zyn heerfchzucht fteeds ontruft, Afkeerig volgende zyn blakende oorlogsluft, Zyn al zyne vyanden, en haten hem te gader. Kom, fpooren wy hunn' geeft noch feller op myn vader. Ik, tot een meerdre wraak van zyne razerny, Zal zelfs myn' broeder zien te trekken op myn zy. Ik weet een middel om zyn trouwheid te verwrikken; Ten minfte, laat ons hem met my in 't quaat verftrikken. Een Vorft, die teffens is een vader wrang van aart En dwingland, is een krooft, dat hem gelykt, wel waart. Einde van het Tweede Bedryf. DER-  32 R H A D A M 1 S T U S DERDE BE DRY F. EERSTE TOONEEL. Rhadamistüs alleen. Myn broeder wenfcht met my in 'theimelykte fpreè ken? Zou hy my kennen ? Goón! wat mag hem zyn gebleken? Het zy zo 't wil; hy koome. Ik voel dat myne wraak Zich reéds vleit met de hoop, hetzoetfte zielsvermaak. Hy kan niet wenfchen my in 't heimlykt'onderhouwen, Dah aangedreven door zyns vader misvertrouwen Tot breking van zyn' plicht. Hy komt: 'k merkzyn verdriet. 'kBen 't eenigfte offer van een' wreden vader niet. TWEEDE -TOONEEL. Rhadamistüs, Arzames. ZArzames. o vaders oogen my niet komen te misleiden; Is hy ganfch toornig en misnoegt van u gefcheiden; En kenne ik al te wel zyn trotsheid, fteeds zo ftraf, Dat ik zou denken, dat hy u vernoeging gaf. Mag ik op dat vermoên, en zonder te verbreken 't Ontzag uws rangs, myrt Heer, in veiligheid u fprekcn*' Mag ik vertrouwen dat my Rome hooren zal, En my afzondren van myns vaders ongeval? Rhadamistüs. Schoon hy't ontzag fchont, dat ik wettig heb bekomen, Verwacht vry alles van uw deugden, en van Romen; Het is van heden niet, dat zy uw heusheid acht. Arza mes. Wat zal die heusheid, wat die deugd, u zyn verdacht! Ij vrees, myn Heer, dat ik in dit gefprek zal krenken Al  É N ZENOBIA. 33 Al 't goeds, dat gy van my en myne deugd moogt den- ken. , n „ Wat ook het leet mag zyn, dat my ter nederllaat, Ik voel wel dat myn ziel geen mindre fchult begaat; En dat ik, fchoon ik werdt door wroegingen beftreden, Met meerder toeftel doe te kort myn deugdzaamheden. Ik weet, zo dra de kryg werdt tuflchen ons verklaart, • Waar toe myn vader reeds zyn oorlogsmacht vergaart, Dat ik u niet mag zien, veel minder u mag fpreeken, Dan met myn trouw en plicht gelykelyk te brekén : Ik weet het, en nochtans, met grooter fchult belaan, Roepe ik thans Romes hulpe en uw meêdoogcn aan. Een ftraffe vader, die myn heil niet wil gedoogen, Dwingt my dat ik u zoeke, en fmeeke om uw vet- moogen. u 'k Zal tot verfchooning van myn misdaat u, myn Heer, Al 't doen myns vaders op het fnoodfte nimmermeer Afmalen voor uw oog, wat my ook ftaat te vrezen : O neen; fchoon hy zo ftraf, zo wreet voor my mag wezen, . . * Schoon ik het doelwit ben van zyne grimmigheid, Hy is niet min voor my een Vorft vol majefteit. 't Is waar, dat nooit natuur zyn ziel zo wift te leiden , Om van z>n vyanden zyn zoonen t'onderfcheiden, Om 't bloet t' erkennen , datvanhemzynoorfpronknam. Ik ben 't alleen niet van zyn' koninklyken (tam, Die zyne ftrafheid heeft verwezen, om te fmaken. -Het wrangfte lot, dat een onedele ziel kon wraken, 'k Hadt noch een' broeder, Heer, doorluchtig en vermaart , Om zyne dapperheid een beter noodlot waart. Helaas! wat moet ik noch zyn ongeval beklagen! Neen , een rampzaliger heeft d' aarde nooit gedragen 1 Een vader tegen 't bloed, zyn eigen bloed, gekant, Heeft zelf het gladde ftaal in 't hart zyns zoons geplant. Miflchien dat my, om hem in rampen t' evenaaren, Dezelve hand , te wreet om 't.bloed zynzoonstefparen, C  34 RHADAMISTÜS Noch heden treffen zal; en 't yzer, fnood bemorft. Door 't broederlyke bloed , .my wringen in de borft. Meer fchuldig noch als hy, ftaat my niet min te wachten; (ten, Doch dit is 't niet, dat meeft bekommert myn gedachO neen, de doodt heeft niets, datmy voortaan vervaart; De zorg, die my ontroert, is van een' andren aart. Rhadamistüs. Wat ook uw aanflag zy, gy kunt u my vertrouwen, En u volkomen van myn hulp verzekert houwen, 'k Voel, op dien dwingelant veel meerjals gy geftoort, Dat my zyn naam alleen tot felle gramfchap fpoort. Ik, t'eenemaal voor u, en met uw deugd bewogen, Neem deel in uwen ramp, fchoon duifter voor myn oogen. Zo ge al 't belang wift, dat ik in u neem, gy zoudt De fmart haaft ftillen , die uw ziel dit onheil brouwt. Spreek,Prins, is 't noodig, dat de Roomfche Monarchye Zich tegen dien barbaar en zyne dwinglandye Metfpoetin 't harnas gespe, en allesftelle in brand? 'k Verzeker u dat ik, met uin een verftand, Thans met dezelve zucht tot wraak ben ingenomen. Zo 't noodig is, dat ik hier Corbulo doe komen, Wat uw befJuit ook zy, wy zullen haaft uw luft Vernoeging geven, en verzekeren uw ruft, Al moeiten wy voor u Armenië verwinnen. Arzames. Wat voorftel.' welk een raadt! wat brengt gy my te binnen? Hoe qualyk kent gy noch dit hart en zyn beftaan! Zou ik myn' vader en myn vaderland verraan? Zou ik de Roomfche macht in zyne ftaaten voeren, En heel Hyberië in zyn ingewant beroeren ? Ach! zo ik dus myn trouw moetfehenden, heeft van my Niet meer te wachten die beruchte Monarchy : Ik eifch niet meer van haar, zo ik zo fiJöot moet kopen Een weldaat, daar myn zielzo wettig op dorft hopen; En  en ZENOBIA. 35 En ik zie klaar, dat ik, gedrukt door tegenfpoet, Een' andren fteun voor een rampzaalge zoeken moet. Ik dacht dat Rome voor alle aardl'che ftervelingen Zo nut was als de Goön, zo trouw in alle dingen; 'k Dacht, dat gedrukt te zyn genoeg was, om van haar Gefteunt te werden in zyn rampfpoet en gevaar, 'k Durf dat noch denken ; en met die hoop ingenomen, Vergun my, dat ik om de byftand fmeek van Romen. Het°is voor een flavin, die hier beweent haar fmart, En zich van my dient tot beweegnis van uw hart; Het is voor een flavin, met ramp op ramp beftreden, Een beter lot wel waart om haar bekoorlykheden. Indien men op haar deugd haar' ftam zal giffen, moet Zy waarhk zyn gctcelt van een doorluchtig bloed. Zy toont ons klaar genoeg haar adelyke ftanden, Wanneer zy haar belang den Romer ftelt in handen. Zy zelf w!l u hier zien en fpreken, doch alleen ; Geen menfeh is ooit uw zorg zo waard geweeft voorheên. Myn vader, lang door een verwoede min gedreven, Wil my beroven 't geen my ovrig is gebleven, Dat in myn rampen my verrukte, en overwon, En flechts myn ziel, myn Heer, aan hem betwiften kon. 'k Verzoek uw byftand niet, om als een aardsverrader Haar weer t' ontroven op myn beurt aan mynen vader; Neen ! fchoon hy afftant deedt van zyn flavinne aan my, Myn lot waar daarom niet van alle fmarten vry; Ik tracht die fchoonheid flechts te redden , te behouwen, Zelfs zonder hoop van haar ooit wederom t' aanfehouRhadamistus. (wen. Ontbloot van alle macht, van weinig ftoet voorzien, Is alles wat ik kan, een fchuilplaats u te biên. arz a mes. En alles wat ik Wil. Myn ziel is wel te vreeden, En ik ga myne vlyt tot haar vertek hefteden, 'k Gevoel, geroert door iets, dat my te boven gaat, Dat ik Ismene thans met minder leet verlaat; Ca En  33 RHADAMISTÜS Niet lang genoeg gefmoort, gedempt met al myn krachten ? Wat zeg ik? moet ik dan voortaan, en min geiloort, Haar ftemme hooren, als myn vader die niet hoort? O wreede vaders 1 zyt gy meer als wy ontflagen Van 't recht der deugd, en van de reden na te°jagen ? Wat voorrecht hebt gy meer als wy, om niet in acht Te nemen, 't geen de deugd in haare plicht betracht? VIERDE TOONEEL. Rhadamistüs, Hiero. Rhadamistüs. Ach! Hiero, 'k heb niets met myn poogingen verkregen. Myn vroome broeder, hoe rampzalig allerwegen, Lydt d'overdwarsfmg van zyn liefde, en fmoort haar ftem: Indien de min niets kan, wat wacht men dan van hem? Watdeagd bezieithem! en wat fhoodheid fpoort myn lusten! Ik ben de hoop quyt van Hyberië t'ontrusten. De Vorft gaat morgen naar Armenië; wel aan, Voorkomen wy hem daar; laat ons de gruweldaan Volvoeren , daar het lot my noch toe fchynt te fpaarem Ik wacht maar naar Ismene om met u voort te varen ; Gy weet dat Pharasmaan, door haar bekoorlykheên Betovert, met die fchoone in 't huwelyk wil treên... Hiero. Wel hoe, myn Heer? Rhadamistüs. Zy kan my thans te ftade komen; Men zegt, zy is het bloed eens Bondgenoots van Romen. Kan ik een byftant aan myn' broeder, die my haar Reeds waart doet houden , dan ontzeggen? ver van daar! Daar by, is 't niet genoeg om haar van hier te fchaaken, Dat haar bekoorlykheên myns vaders ziel doen blaaken? Zy  eb ZENOBIA. 39 Zy ftrekt een borg aan my. 'kVerwacht haar hier; verfpie CzicDeez' plaats rondom, op dat geen menfch ons hoore oi Ga heen, zy-komt daar licht; begunftig onze reden, En maak dat zy my kan naar wenfch haar zaak ontleden. VYFDE TOONEEL. Rhadamistüs, Zenobia. Zenobia. Is 't aan rampzalige, die zuchten onder 't juk Eens trotfen dwinglands , en beftulpt met fmart en druk, Geöoreloft, myn Heer, hoewel in flavernye, Te fmeken om de hulp der Roomfche Monarchye? Mag ik de zorg, tot heul van myn ellende en val, By u verzoeken van die Heerfchers van 't heelal? De hemel, die het al voor hunne macht doet vrezen... Rhadamistüs. Wat's dit! rampzalige! wathoorik! welk een wezen! Wat ftem! gerechte Go6n, wat voorwerp! welk een licht Vertoont zich thans voor myn onmenfchelyk gezicht! Zen o b i a. Hoe! kan myn oog uw ziel zulk een ontroering geven, Myn Heer? Rhadamistüs. Ach! zo myn hand niet hadt berooft van 't leven... Zenobia. Wathoorik! welk berouw! helaas! ik beef van fchrik ! Wat droef herdenken treft myn hart dit oogenblik! Waar ben ik ? ach, myn ziel begint haar kracht te misfen! Beneem, myn Heer, beneem my myne ontroerenisfen ! Myn bloed heeft zich geftremt in 't binnenft van myn hart. Rhadamistüs. Ach! 'ktwvffel niet meer naar de drift, die my verwart. C 4 Myn  en ZENOBIA. 41 Zou haaft vergeten, hoe zy wierdt door u beledigt; De min, verfchonende uw jaloerfche razerny, Gaf met gewenfchte vreugde u wederom aan my. Denk echter niet, datik, en zonder mededoogen, U wederom kan zien met wrange en hatende oogen. Rhadamistüs. Hoe ! ver van my voprtaan met fchaamte e-, bittre fpyt Te drukken, en myn ziel te doemen voor altyd, Is 't zelf Zenobia, die vreeft van my te haten? En , als vergetende haars vaders moort en ftaten, En al de wreetheid door myn razerny verricht, Zich wil ontfehuligen, 6 Goón ! voor myn gezicht? Helaas ! ftraf my veel eer: uw doodelyke goedheid, Zelfs my vergevende, behoud van myn verwoedheid. Ei, fpaarmyn bloed geenzins: beroof my zelfs 'tgeluk Van u t' aanfehouwen tot een' trooft. in myne druk. "Hy valt haar te voet. Moet ik, om u daar toe te prikkelen, uw voeten Omhelzen, op dat ik myn razerny mag boeten? Denk tot wat prys ik wierdt uw' bruidegom ; 't wil al, Zelfs tot myn min toe, datik 't leven miffen zal. Die 't quaat niet ftraft, werdt zelfs meêplichtig aan de zonden. Stoot toe; maar denk, fchoon ik myn eeden heb gefchonden, D Hoonde en griefde door de drift van mynen geeft, Dat gy nooit uit myn zielafwezent zyt geweeft; Dat, zo het naberouw voor onfchuld kon verftrekken , Ik bittren haat noch wraak in u zou kunnen wekken ; En dat, in fpyt uws toorns, myn grootfte razerny Alleen was, dat gy wierdt te teêr bemint van my. Zenobia. Sta op, 'k vergeef het u ; 'k heb deernis met uw fmarte. Waar toe dient dit berouw , dat u verfcheurt het harte? Myn ziel, die onvermoeid zich aan de deugd verbint, Zal nimmer haten , 't geen zy eertyds heeft bemint. Zeg my in wat geweft gy voortaan wenfcht te leven: C 5 Spreek  42 RHADAMISTÜS Spreek maar, en ik zal my met u daar heen begeven Geruft dat het berouw, dat dus uw ziel befchreid, ' Meer voorkomt van uw deugd dan uw rampzaligheid. Gelukkig zeker, zo myn vlytvoor u kon ftrekken Ten voorbeelde, om daar door d' Armeners op te wekken, Uw macht t' erkennen als myn .ziel, die daar voor zwicht, Of flechts te leeren het betrachten van hunn' plicht. Rhadamistüs. Gerechte Goón ! kan 't zyn , dat d' ysfelykfte zonden Met zo veel deugden aan elkander zyn verbonden ! Dat gy aan 't lot van een' ontzinden hebt gepaart 't Volmaakfte voorwerp, dat uw eigen hand-was waard ! Hoe ! kunt gy my weêrzien, en zonder dat myn woe. de, De fchim uws vaders, fnood vermoord in koelen bloede, Noch broeders liefde, een Prins zo zeer berucht alöm, U doen vervloeken uw' rampzaalgen bruidegom? Hoe! kan ik waanen, dat ge Arzames min zoudt wraken , En, als gevoeleloos, niét om zyn deugden blaken? "Wat zeg ik? is myn heil noch niet te groot, zo gy De minfte liefde uit plicht noch over hebt voor my? Zenobia. Verban die achterdocht, die myn gemoedt zou tergen , Of wil uw minnenydt, voormy onwaart, verbergen ; En denk vry dat een ziel, die u vergeeft en acht, Nooit zonder misdaat werdt gehouden voor verdacht. Rhadamistüs. Vergeef, myn waarde bruid, myn zinnelooze liefde, Vergeef een achterdocht, die my met weêrzin griefde, Min uwer waardig dan uws bruigoms , meer gegrond Om u te hoonen, dan myn zjpl daar rechttoe vondt. Geef my uw hartweêröm ; gewaardig aan myn zuchten, Om heden met my naar Armenië te vluchten : 'k Ben Koning van datryk door Cezar: kom befchouw, Hoe  bh ZENOBIA. 43 Hoe ik myn misdaam daar zal boeten door berouw. Myn Hiero is alhier; wy mogen op hem bouwen, En kunnen onze vlucht aan zyne zorg vertrouwen. Ei, wacht myn komft hier af, ik zal 'er zyn , als'tlicht Zyn fakkel heeft gedooft, en voor de naarheid zwicht. Laat, als het lot ons weêr vereenigt, ons niet beiden , Dat een barbaarfche hand voor eeuwig ons komt fchei- den. Vaar wel. Zenobia. Vaar wel; myn ziel, geruft en overheert, Zal willig volgen, 't geen uw hart op haar begeert. ZESDE TOONEEL. Rhadamistüs alleen. OGoden ! die my haar weêrom geeft, of myn wen. fchen Te kroonen; my, hoe fnood, den blydften aller menfchen Te maken , door een gaaf zo heerlyk; gun aan my Doch een gemoedt, dat deze uw weldaln waardig zy? Einde van 't Derde Bedryf. VIER-  44 RHADAMISTÜS VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Zenobia, Phenicia. Phenicia. Mevrouw, ik bidt blyfftaan. Hoe ! vreeft gy n>y t'ontdekken, (ken? Wat uit uw oogen kan dien vloedt van traanen trekHebt gy een zielsgeheim , datik niet weten mag, Na zo veel zaken my vertrouwt op dezen dag ? Arzames gaat van hier., gy zucht! zou dan defmarte En 't ftraffe noodlot van dien Prins u gaan'ter harte ? Baart hy die zuchten? hy die traanen? ach! hy gaat, En zich verbeeldende dat gy zyn min verfinaat, Als balling uit dit hof, op dat hy zyn Ismeene Betreure in Colchos, en zyn groot verlies bewecne. Zenobia. Ach! ver dat ik u zou vertrouwen myne fmart, Zo fchuldig, waarom kan myn fel benepe:. hart Die fchande van myn ziel niet in myn traanenfinooren? Laat af, Phenicia, ik wil u niet meer hooren. 'k Verwacht hier den Gezant van Cezar Nero ; laat, Laat ons alleen. TWEEDE TOONEEL. Zenobia alleen. W^at is 't, dat my te hoopen ftaat? O onvoorzichtige! waar wordt gy toe gedreven, Om u ganfeh over aan een' blinden plicht te geven? 'k Voorkoom hier zelfs den nachten duiftemis; voor wien? (zien; Voor een' ontmenfehten, die myn bloed niet heeft ont- Voor  én ZENOBIA. 45 Voor een' meinedigeti, meer als de hel te vrezen, En die natuur met rechtheeft uit myn ziel verwezen. Vergeet ik dan zo licht, dat zyn barbaarfche hant 'tMoordadigftaal heeft in myns vaders borft geplant? "Wat zeg ik5 zelfs befmet met weuelboze lusten, Heb ik wel deugds genoeg om my om het t' ontrusten? Zou hy wel heden zo misdadig zyn voor my , Indien myn ziel zich van een fchuldig vuur vondt vry ? Ach ! laat ons zonder leet die fnoode zucht verfmooren; Myn bruigom is 't alleen, naar wien myn ziel moet hooren: Schoon hy is wreet, hy is een gift van 't Godendom, 't Staat my niét vry het doen van mynen bruidegom Te wraaken, noch van hem iets heiloos te vermoeden. Helaas! in weêrwil van myn rampen en zyn woeden. Was 'tmy onmoogl>k hem weêrom te zien, en niet Ger'oert te worden door zyn doodelyk verdriet. Wat heeft de huwlyksbandt een wonderlyk vermoogén! Men komt; wat voorwerp, Goón! vertoont zich voor myn oogen! DERDE TOONEEL. Arzames, Zenobia. Arzames. Hoe! zie ik u weêrom? zyt gy nocri hier, Mevrouw ? Wat Godt geeft my u weêr tot trooft in mynen rouw?" Zenobia. Ach! vlie van my, myn Heer, gy waagtalhie'ruw leven. Arzames. (ven,.' Al moeit' myn vader my aanftonds den moortfteek gcZou ik wel ecnig deel begeeren aan het licht, Wanneer ik misfen moet uw godlyk aangezicht? (den Door zo veel fmart verdrukt, eifch ik maar dat de'GbDat droevig zoet, dat hy my voor uw oog mag dooden. De ziel, zo diep geraakt, dat ik van u moet gaan, Als  46 RHADAMISTÜS Als of myn liefde uw hart voor my hadt aangedaan; Zoek ik alleen de doodt.... Goón J 'k zie uw traanen vlieten! Zoudt gy gevoelig zyn voor myne zielsverdrieten! Was 'tzo, hetwrangfte lot verzette my niet meer. Zenobia. Ach! ver van naar uw min te luifteren, myn Heer, Zie flechts d'ontroering en den toeftant van myn harte; Ontferm u over myn crbarmelyke fmarte. Ei vlucht; ontzie het leet, dat my verdrukt, gy hebt Een' medeminnaar, die in woede welluft fchept. Ach ! zo hy u by my quam onverwacht verraffen, Ik fturfvan leet, en fmoorde in myn gefchreideplasfen. "Vaar wel, myn Heer, vaar wel: indien myn bede opu Ooit iets vermocht, eifmoor de driften, dieu nu... Ar z a mes. Wat medeminnaar, zo vervaarlyk, mag dat wezen? Staat my een ander als de Koning dan te vrezen? Zen ob i a. Ach! zonder dat gy zoekt in dat geheim te trcên, Was 't niet genoeg, dat het uw vader was alleen ? Vlucht, Prins, en wil u aan myn traanen overgeven; Vernoegt dat my uw ramp beweegt, en 'thart doet beven. » Vertrek, eêlmoedig Prins, ei vlucht van ftonden aan. Arz a m es. Zou ik een trouwloos vriend myn tedre min verraSn? Goón ! wat ontfteltenis komt in myn ziel gerezen ! Hoe! fteeds mecminnaars, en zelfs nooit bemint te wezen ? Vergeefs wilt gy dat ik zal vluchten; dat, Mevrouw, Is my onmooglyk, fchoon 't my 't leven koften zou. Gy weent, maar niet voor my. Wie is die medemin* naar (naar. Ismeene? noem my toch den naam van dien verwin- ■ Hoe komt dat gy noch in dit doodlyk hof verbeit» Werdt u de hulp , door my verzocht, dan ook ontzeit? Heeft  en ZENOBIA. 47 Heeft Cezars Afgezant dat onheil ons befchoren? Ach! laat my d'oorzaak van uw zielsontroering hooren. Spreek; myn ftantvaftigheid, Mevrouw, zal daarom niet Bezwyken, fchoon 't myn ziel mocht aandoen met verdriet. Hoe ! zult gy nimmer uw ftilzwygentheid verbreken ? Ik u nooit minnen met myn onöphoudlyk fmeken ? Verlaat my alles? en , tot meerdring van myn pyn, Moet gy, fchoon gy niet mind, fteeds onmedogend zyn ? Zenobia. Wel aan, myn Heer, wel aan, ik zal u vergenoegen, En my volkomen naar uw zielsbegeerte voegen: Dat nodig onderricht betreft my meer als u. Uw edelmoedigheid, aan my betoont tot nu , (den. Beloonde ikflecht, wilde ik 't geheim u niet vermonIk ben door 't huwlyk aan ander man verbonden. Arzames. Gerechte Goön? Zenobia. En hy, aan wien ik ben verknocht, Is die Romein, wiens hulp gy hebt voor my verzocht. Arzames. Ach! was het Cezar zelf, myn toorne zo rechtvaardig... Zenobia. Bedwing d' oplopentheid dier drift uw ziel onwaardig. Maar't is hem aan uw haat te lang reeds bloot geftelt; 't Is een meêminnaar, die, fchoonhyu rampvoorfpehv Uw mededogentheid meer waart is dan uw tooren, Wièns naam uw ziel niet zal dan met ontroering hooren, Aan u verbonden door den zoetften knoop: 't is dan Vorft Rhadamistüs. Arzames. Hoe! myn broeder! Zenobia. En myn mart. Ar-  48 RHADAMISTÜS Arzames. Zyt gy Zenobia, & Goón ! moeit tot myn fmarte Dan zulk een fnoode vlam ontvonken in myn harte? Wat ziel durft zich voortaan beroemen, naar 't geen my Thans overkomt, dat zy van zonde en quaat is vry? Ach! welk geheim ontdekt ge aan my, 6 Koninginne? Beloont ge op deze wys dan d' allerteêrfté minne? Zenobia. Zulks wilde ik u zo veel verbergen als ik kon; Maar nu gy 't weet, én wie myn ziel eer overwon. Moet gy voortaan myn eer en myne deugden fpaaren. Wat ü te doen ftaat, kan zyn naam u wel verklaaren; Die zegt u, dat gy nu voor eeuwig moet den brand Der liefde fmooren, die in u heeft d' overhand, 't 'Geheim-, 'myn' mondt ontglipt om u te vergenoegen , Doemt u tot zwygen, en uw hart daar naar te voegen, Myn ziel was aan haar' plicht te veel verbonden, om. ... 'kHoor iemand; vlucht, myn Heer, ach! 'tis myn bruidegom. VIERDE TOONEEL. Rhadamistüs, Zenobia, Arzames, Hiero. Rhadamistüs. Myn broeder!... Hiero, fta. Wat komt myn oog t' aanfchouwen! „ Mynzielkan naauwlydshaar ontroering wederhouwen. Wy zyn gereed, Mevrouw ; het vallent avondlicht Zal met zyn fchaduw haaft verduiltren elks gezicht. Zenobia. Dewyl ik my, myn Heer, u overheb gegeven, Houdt my hier niets; ik ben bereid met u te leven. Gy, meeftervan myn lot, kunt Hechts gebieden, 'k zal Waar gy me ook brengen wilt; u moedig volgen, al Was 't in de bitterlte geweften. Rha-  SO RHADAMISTÜS Keer weder tot my met een min geftoort gelaat; Verdruk my langer niet met een' onwaarden haat. 't Is waar, haar fchoonheid heeft myn ziel in mm doen blaken; Maar kende ik haar?deswilvoormyuw koelheid ftaken. Rhadamistüs. Wat hoor ik! hoe! dorft u Zenobia, ö Goón! 't Geheim myns levens dan vertrouwen? welk een hóón ! Die zaken zyn voor my zulk een gewichtig teken , Dat ik my dwingen wil om daar niet van te fpreken; En 't is uw deugd, die my van u verzekert houdt, Datgy vergeeten zult, dat ze u zyn toevertrouwt. Doch ik kan midlerwyl myn gramfchap nauw weêrhouwen, Mits zy u een geheim, zo wichtig, dorft vertrouwen; Dat moeit ten minften met myn ftemming zyn gefchied, En eer verzwegen, dan ontdekt tot myn verdriet: Ja, zo ik iets daar van ooit wilde aan u verklaaren, Myn liefde alleen tot u kon 't u wel openbaaren. Die myn verborgentheên trouwlooslyk durft verraSn, Kan naar den naam niet van een fchuldelooze ftaan, Noch vry, het zy hoe 't zy, van ihoode misdaat wezen. Uw deugd , Prins, die elk een kan uit uw oogen lezen, Is my bewuft, 't is waar; maar dat beneemt de fmart Noch d' achterdocht geenzins van myn beledigd hart. Arzames. Hoe! breid uw minnenydt dus bitter, dus uitzinnig, Zich tot Zenobia dan uit, myn Heer, zo vinnig? Kunt gy dus hoonen, die... Zenobia. Myn Heer, laat hem begaan, Die hartstocht paft wel aan een ziel met fchult bela^n. Gy kent myn' bruigom niet, noch 't zieden van zyn' tooren, Noch zyne oplopentheên, die naar geen reden hooren. Maar wyl men dus myn deugd durft hoonen, die thans vry Van  52 RHADAMISTÜS Myn liefde derft voor u. Vaar wel; gy kent uw plichtSmoor dan uw vlam, en kom nooit weer voor myn ée^ zicht. ° Tegen Rhadamistüs. Voor u, zo dra ik zal den naaften nacht beleven, Zal ik op deze plaats my aan u overgeven; Ik ken de woede wel van uwe minnenydt, Maar 'k ben te moedig om te vrezen voor uw fpyt. VYFDE TOONEEL. Rhadamistüs, Arzames. Rhadamistüs, Barbaar, als ik ben, zal ik dus haar deugd beloonen l Dus en myn' broeder en myn bruid dan teffens hooneil! (zien, Vaar wel, Prins; thans befchaamt myn dooling klaar te Zalik myn razerny gaan boeten voor haar knien. ZESDE TOONEEL. Arzames, alleen. Waart doelwit van myn min, aanbidlykfte aller vrouwen, Volmaakfte voorwerp, dat myn oog ooit quam befchouwen, 't Is dan gedaan ! gy werdt voor eeuwig my ontrooft! Voor eeuwig! en uw zon voor myn gezicht gedooft! O min! 6 wrede min, moeft gy om my te plagen Myn medeminnaars dan verkiezen uit myn magen? Ach, vluchten wy van hier... Maar hoe! wat wil Mitraan. ZE-  en ZENOBIA. 53 ZEVENDE TOONEEL. Arzames, Mitranes, Lyfwacht. MlTRANES. Ik volg met leet myn plicht, myn Heer, maar Pharasmaan, (gen... Wiens gram gemoedt men nooit met bidden kon beweArzames. Wel nu? Mitranes. Wil, dat ik u zal vorderen uw' degen. Gedoog... Arzames. Daar is myn ftaal; maar wat heb ik misdaan ? Mitranes. Daarvan, myn Heer, kondeik de reden niet verdaan; Doch 'k vrees voor u, en nooit heeft eenige vervoering :\ an 's Konings gramfchap ons veroorzaakt meer ontroering. Hy woelt, hy noemt uw' naam, hy raaft, hy knarffetant, En dreigt met u gelyk den Roomfche Afgezant. Ik hoorde een mompling by den Vord, als of gy heden Met iemand waart in een geheim gefprek getreden. Arzames. Mitranes, 't is genoeg, 'k ben over u voldaan ; Volvoer uw' laft, waar gy my heen leit, wil ik gaan. O noodlot! aan uw fchicht zal ik my overgeven, Spaar maar myn' broeder en Zenobia by 't leven. Einde van het Vierde Bedryf. D 3 V Y F-  5 ; RHADAMISTÜS V Y F D E BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Pharasmanes, Hydaspes, Lyfwacht. Pharasmanes. Hydaspes, 't is dan waar, dat myn ontrouwe zoon Verftand houdt met den vloek en vyand van myn kroon? Die zoon, wel eer zo trouw, zo braaf, zo waart geprezen , Zo minnelyk, zou nu dan wederfpannig wezen? Die zoon. die al myn hoop was tegen 't Roomfche volk, Vergeet dan dus zyn' plicht, en wet op my zyn dolk ? • Ach ! 'tis te veel, dat gy Ismene, 6 fnó verrader! Durft minnen , en dit ryk te kort doen met uw' vader! Weèrftrcven te gelyk myn glorie en myn min .... 'k Heb eer uw' broeder om veel minder misdaat in ... Maar 'tis vergeefs, dat ge een ftoutmoedig Prins, ó Romen' Dus omzet, om daar door myn opzet voor te komen; Niets kan zulks'ftrcmmen dan myn nederlaag en doodt; Een vyandt min of meer baard my geen vrees of noodt. De drift, die tegensu my doet zo wettig zieden, Komt my, ó Romen ! een flachtöffer meert' aanbieden In myn'ontrouwen zoon; koos hy uw zyde, hy! (my. Hy wordt dan tot myn wraak zelfs een Romein voor Maar wat zeit Hiero, deedtgy u wél rondlyk hooren? Weethy wel, wat hem van myn goedheid is befchooren, Zo hy myn' aanflag fteunt, en 't volk met hoopevoedt? Hydaspes. De hoop van weldaan raakt zeer weinig zyn gemoedt; Steeds onbeweeglyk aan uw' opdracht tot myn fmarte, Heeft hy getoont, myn Heer, een onverzettlyk harte: 't Zy dat hy waarelyk zyn' plicht wil volgen, of Zyn  es ZENOBIA. 55 Zvn macht tot hoger prys wil ftfiüea aan dit hof, Te wel bewuft, dat hy u dienen kan of fchaden, Verzuimde ik niets om hem uw weldaan aan te raden. Pharasmanes. Wel aan • 't is dan vergeefs naar vrede meêr te ftaan. Al moeit de laft des krygs my eerloos doen vergaan Zal ik het oorlogsvuur in 't Roomfch geweft ontite> En van^at trotfe fchuim de ganfche werelt wreken. Wat haat ik 't Roomfche volk! de bloote naam alleen Van zyn' Gezant vervoert myn ziel tot bitterheên , En baart een afkeer van een doodelyk vermoogen: Zo dra hy zich alhier vertoonde voor myn oogen, Ontroerde zich myn hart. Hyishet, die myn' zoon Verleit heeft; hy, die fnoot belagen durft myn kroon! Hier beide en te gelyk op een' dag aangekomen... Die fchelm! ha, 't is te veel! 't befluit is reeds genomen. Men haal... maar 'k zie hem. TWEEDE TOONEEL. Pharasmanes, Arzames, Mitranes, Hydaspes, Lyfwacht. Pharasmanes. C3trouwlooze, ondankbre irnaar Wat zeg ik? in uw ziel licht reeds myn moordenaar! Oflaafvan Nero! fpreek, wat hebt gy voorgenomen? Tegen Hydaspes. Hydaspes, haal myhier den Afgezant van Romen. 3 Tegen Arzames. Voorhem is 't, dat ik ubefchaamen wil; voor hem Dat ik befchouwen wil, met wat gelaat de Item Des ooggetuigen van uw opzet u te voren Zal komen, en hoe gy hem aan zult kunnen hooren. Wy zullen daarna zien, of dan uw vloekgenoot Zyn ftoutheid houden zal in 't aanzien van de doodt. D 4 I!c  56 RHADAMISTÜS Ik zie, gy doet thans van uw trouwheid geen betooiiing, Arzames. Die is daarom niet min oprecht voor mynen Koning. Pharasmanes. Zoon, 't licht onwaardig, maak tot redding van uw leet Dat ik 't geheugen van uw fnoot befluit vergeet ' O Goden! kenners van myn'haat, en ziel, en zinnen Konde ik een' vriend van dat vervloekte Rome winnen! A rza mes. Dat fchandige verwyt, my t' onrecht opgeleid, Toont geen bewys in 't minft van myn ontrouwHieid Waar dient die fmaat toe, waar die namen, my gégeven? Heb ik de doodt verdiend , beroof my vry van 't leven- Doch vlei u geenzins, dat ik in dit ongeval V door vcrnedring om genade fmeeken zal. (nen, Zou een, die zich zo wreet tot myn verderf komt too- £011' medeminnaar noch begeeren te verfchoonen? Ik weet dat d'achterdocht, ook hoe gering, by u De plaats van misdaat heeft gehouden, zelfs tot nu- Dat hy, die gy verdenkt, reeds is gedoerat daar neven, En dat gy nimmer hebt geweeten te vergeven. Wie kon my fchutten voor uw woede heet op moord ? Gy, die my altydtdoemde, en nooit my hebt gehoord? Pharasman es. Wat zoudt gy zeggen om uw misdaat te verfchoonen ? Arzames. Al wat myn deugd u tot myn voordeel kan vertoonen: Dat uw verdachte zoon, indien hy zyne trouw Gefchonden hadt, zich in uw macht niet geven zou. Pharasmanes. Hoe komt op heden dan dat heimelyk onderhouwen, Zo 't waar is, dat gy t' zaam geen' toeleg zoekt te brouwen? Wanneer ik Rome haat, en haar myn ziel vervloekt, Zyt gy my trouw, als gy haar' Afgezant bezoekt' Hebt gy getracht met hem in 't heimelyk te fpreken, Om  en ZENOBIA, 57 0m zyn' geleden hoon en fmaat op my te wreken? Want gy hebt nimmer, dien ikhaate, mogen zien, Dan om myn wraakluft ofte fchaSn, of hulp te biên : Het een of't ander heeft u van uw' plicht doen wyken. En 't is daar op, dat ik hetvonniffe moet ftryken. Verlicht my dan daar op; verdedig vry uw eer. Arzames. 'kHeb niets, dat ik aan u meer zeggen kan, myn Heer; 't Is een geheim, dat u myn ziel niet kan verklaaren, En 'theiligfte belang my dwingt voorutefpaaren. DERDE TOONEEL. Pharasmanes, Arzames, Hydaspes, Mitranes, Lyfwacht. AHydaspes. rmenifche Afgezant en die van 't Roomfche ryk... Pharasmanes. Welnu? Hydaspes. Zyn reeds gevlucht, en hebben te gelyk Ismeen gefchaakt. Pharasmanes. O Goón' wathoorik! ha, verrader, Is dit uw toeleg met dien fchelm dan op uw' vader? Dat myn verlpreide wacht by een rukke, ieder een ■ Zich voort vervaardige om myn voetfpoor na te treen. Eerlooze, vlei u niet van ongeftraft te leven. Hydaspes. Uw wacht, byeen gerukt, heeft zich op weg begeven, En volgt de Romers reeds op 't fpoor van allen kant. Pharasmanes. Ach, waarom kunt gy niet, óRome! van myn hant, Als ooggetuige van hun ftraf, nu d'eerftelingen Ontfangen, daar myn wraak zo wettig naar zal dingen! Hy idl tveg §acm. D S A*'  58 RHADAMISTÜS Arzames. Ach, ik verlaat u niet, al moeft ik fterven, neen' Leen my gehoor, ik zal aan u 't geheim ontleên ' t Is geen Romein, myn Heer, die gy dus wilt vervolgen: Ver dat zyn oorfpronk u moet maken zo verbolgen, Is hy gefprooten uit het heerlykfte bloed; Zelfs uit een bloed geëert, en in dit hofgcvoedt. Een bitter naberouw zou zyne doodt u baaren; In 't endt, zo gy hem fpaart, zult gy met eene 'fpaaren Ismenes bruigom; 't is ... Pharasmanes. Volvoer uw lift: meent gy, Dat dit zal ftremmcn myn gerechte razerny ? Arzames. Ach! wil doch, dat ik u verzeilen mag, gehengen, 'k Verbindt my uw flavin hier wederom te brengen.' Pharasmanes, TrotiMdooze zwyg, en ga van my verrader, ga. Mitraan, verzeker hem. Gy allen volgt my na. VIERDE TOONEEL. Arzames, Mitranes ■ Arzames. OGoón! getuigen van zyu dolheid waart te haten, Zult gy hem aan zyn woede en drift dan overlaten? Door wat lot mag het zyn, dat dit rampzalig uur Met gruwelen belaat de liefde en de natuur? Maar ik moeft fpreeken, en miffchien hadt hem bewogen (gen... De naam van zoon, natuurhadt mooglyk't mededooHelaas! wat zou het zyn, fchoon ik dien hadt gemelt? Ver van dat deze naam dien wreedaart hadt beknelt, Hadt die alleen gedienttot meerdring van zyn plagen. Wat zeg ik? ach! wat baat, wat baat mytoch het klagen? Wat ftaat my in dien ftaat, waarin ik ben, noch al TeGvrezcn! Sterven wy: licht dat myn ongeval Myns  en ZENOBIA. 59 Myns vaders zielbeweege, en kooni' totmeêly noden Van twee rampzalige, verlaten van de Goden. Myn waarde vriend, indien myns vaders bitter hart Uw ziel bewogen laat voor al myn ramp èn fmart, Neem ik tot u, tot u myn toevlucht vol vertrouwen. Ik eifch niet, dat gy zult myn noodlot tegenhouwen : Vrees niet, dat ik iets zal beftaan uit overmoedt. Maar zo gy kennis hadt aan dat doorluchtig blued, Thans zo gedreigd, gy zoudtten kofte van uw leven Het wis befchermen, en het uwe daar voor geven. Volgmy, myn waarde vriend; dat uw erbarming my Te hulp koom', het bewaar' voor's vaders razerny. Ach! ben ik hulploos en ontwapent zo te vrezen , Dat uw onwrikbaar hart noch kan bekommert wezen ? Ik eifch alleen van u, dat gy in aller fpoedt My flechts geleiden wilt, daar ik den Vorft ontmoet. Mitranes. Dat ik uw deugden eer, moetik, ö Prins, bekennen; Maar 'k volg myn' plicht, en zal uws vaders wet niet fchcnnen. 'kVerzoek dat gymy zulks nietvergd.ikfchrik daar van. Arzames. Wel aan, dewyl u niets voor my bewegen kan... Maar ach! het is gedaan ! ik zie hem herwaarts komen. 0 Goden! welk een bloed laat ge ons door d'adrcn ftroomen! * Tegen Pharasmanes. „Myn broeder is van kant! *Ach! wat hebt gy beftaan? YYFDE TOONEEL. Pharasmanes, Arzames, Mitranes, Hydaspes, Lyfwacht. Pharasmanes. 'k rjeb my gewrooken, en myn gramfchap is vol- |"~f daan. 'k Ontmoette omtrent dit hof den fchelm, te meer geprikkelt Door  Co RHADAMISTÜS Door 't nakent onheil, daar hy zich hadt in gewikkelt. Een wal van lyken, die zyn arm reeds hadt gevelt. Weêrhielt de itoutften , als bevreeft voor zyn gewelt. 'k Heb hem tot tweemaal toe, en zonder iets te fchroomen, Zien trachten om weêrom Ismene te bekomen; Zyn yver wierdt daar toe zo krachtig aangefpoort, Dathy tot tweemaal prangde endoordrong in de poort. In 't endt, geheel gebelgt om zyne uitzinnigheden , Ging ik in 't midden van zyn' ftoet hem tegentreden; Hier op verbleekte elk een , en heeft myn dappre hand, In fpyt der zyne, 't ftaal hem in het hart geplant. Ga, fnoode, zie hem in Ismenes armen fterven, Ga 't loon ontfangen, dat uw ontrouw kon verwerven. Arzames. Hoe ! hy is doodt, myn Heer? ftoottoe, ftoottoe en fpaar Na zulk een wreden flag uw' zoon niet, moort my maar. „O Goden! hebt gy my myn' broeder weêr gegeven, ,, Op dat hy door de hand myns vaders dus zou fneven; Mitranes, ik bezwyk. Pharasmanes. Hoe konit toch, dat zyn hart Door 't lot eens fchaakers werdt beroerd met zulk een fmart! Die Romer, aan wiens ziel myn ftaal zich heeft gefchonden, Is aan Ismene, zo hy waarheid fprak, verbonden; En hy nochtans, zo door haar fchoonheid aangedaan, Bezucht zelfs zyne doodt, en fchreid de Goden aan! Wat doet in zyn bederf hem deelen? wat hem zuchten? Wat is 't geheim dan van zyn doodlyke ongenuchten? Maar ik, hoe komt nu , dat na zo veel bitterheid Myn ziel, myns ondanks, dus inwendig in my fchreid? Door wat betovering voel ik het medelyden Daarbinnen fluipen, en met myne gramfchap ftryden? Wat item, zo klagende, beroerd myn ziedend bloed, En  6z RHADAMISTÜS LAATSTE TOONEEL. Pharasmanes, Radamistüs, Zenobia, Arzames, Hiero, Mitranes, Hydaspes, Phenicia, Lyf-wacht. Pharasmanes. Rampzalige, wat is 't, dat u hier weder brengt, Daar u de blixem van myn ziel dus heeft gezengt, Wat komt gy zoeken ? Rhadamistüs. Ik kom voor uw oogen derven. Pharasmanes. „Wat is myn ziel benauwt! Rhadamistüs. Schoon ik het licht moet derven, De doodt gevoel, vrees niet datik, vervoert dooor fpyt, Uw ziel zal knagen met een doodelyk verwyt. (ven Uw hand heeft my het loon, voor't geen ik heb bedreMet zo veel razernye en fnoodheid, flechts gegeven; ?h Wenfch dat dit Rillen mag des hemels tóórn, gefpaart Voor my dus lange: ik was het daglicht niet meêr waart, r Tegen Zenobia Ei, wil uw traanen, myn Zenobia, toch toornen; Uw vader Mithridaat heeft nu zyn wraak bekomen. Pharasm aN es. Wat hoor ik! Mithridaat wat beelt heb ik gefchent? Rampzalige, kan u dat bloed zyn onbekent? Wat ander kan uw ziel zulk een ontroering geven? Maar ach, wat gruwel, zo hy 't is, heb ik bedreven? Natuur! ach, wreek u vry, het is myn zoon: Rhadamistüs. De dorft, Die gy naar 'tplengen van myn bloed voede in uwborft, Was die niet machtig om dat helder aan uw oogen t' Ontdekken ? 'k zag u daar met zulk een drift naar poogen, Da£  en ZENOBIA. 63 Dat ik niet anders dacht, of 't was u wel bewuft. Pharasmanes. Waarom verzweegt gy 't my in 't blaaken myner luft! Rhadamistüs. Gy hebt zo vreeffelyk, zo ftuurs geweeft voor dezen, Dat uwe kinderen, rampzalig en verwezen, U, als hun vader, in hunn' mannelyken ftaat Nooit konden aanzien om uw' onverzoenbren haat. Gelukkig dat, wanneer uw hand myn ftrafvolvoerde, Ik u zo heilig fpaarde, en iets myn ziel beroerde ; Gelukkig dat natuur, die nooit myn drift verwon, Van my zich op dien ftondt meeftereffe maken kon: In 't endt, nu ik een bruid, myn ziel zo waard, moet derven, Gelukkig, dat ik vindt myn' vader in myn fterven. Ik zie uw tranen; gy verandert fteeds van verf... Tegen Arzames. Myn broeder, kom, omhels my voor het laafte; ikfterf. Zenobia. Is uw gerechtigheid door zulk een' flag gebleken, O hemel! waarom moeft ge aldus myn' vader wreken? Pharasmanes. Myn waarde zoon!... 6 Rome! is nu uw haat voldaan? Tegen Arzame\ Gy, wien ik fmeek om van haar fnootheid my voortaan Te wreken, ga, beheerfch d'Armeners trouw en teder; 'kGeef u Zenobia met myne vriendfchap weder; Ik, fel geteiftert door de gramfchap van de Goön, Ben zulk een offerhand verfchuldigd aan myn' zoon. Einde van 't Vyfde en laat/Ie Bedryf.    RHADAMISTUS E N Z E N O B I A; TREURSPEL. DOOR A. B Ó G A E R T. o Te AMSTELDAM, By Jan Helders, Boekdrukker, in de Nes 178a. Mei Privilegie.   en ZENOBIA. ii Doch haaft herroepende zyn vorige euveldafln En woede, recht hy een afgryslyk bloedbadt aan; Vols; my, riep hy my toe, dat volk, te fnootaan 't muiten, Waant aan myn dapperheid vergeefs den weg te fluiten. Volg my. Het outer toen verlatende, nam hy My in zyn armen, dol van toornc en razerny, Door Artaxata met zyn lyfitoet fors gebroken , Wiens manfehap vaders wraak in 'tharnashadtgedoken: Doch ziende ons kort daarna omringt van .allen kant» En nemende als verwoed den degen in de hant, Stiet hy... Maar ver dat wyzyn misdaatu doenhooren, Laat ons 't geheugen eens rampzaligen verfmooren. Verfchoon myn deugd van een verhaal, dat my ontffert; 'kHeb reeds te veel van dien onzaaligen Prins gemelt; Dat droef herdenken heb ik nooit in myn gedachten Herroepen, of zyn lot deed my van rouw verfmachten. 't Zal dan genoeg zyn, dat gy weet, myn zielsvriendin, Dat ik, 't flachtoffer van zyn hoopelooze min, Zieltoogendein denvloedtgefmaktwierd doorciewoede ■Van my zo waardt een hant, fchoon rookent van myu bloede. Phenicia. Hoe! was 't uw bruigom , die... 6 Goön! wat bitterheid.' Ze n obi a. Des doods bcnauwtheid had myn oog reeds overfpreid, Wanneer de hemel, door de zorg van weinig knapen, Toen weidende aan den vloed Araxes hunne fchapen, My redde uiteen gevaar, dat onvermydlyk fcheen. Maar ik was nauw ontihapt die doodfche angftvalligheên, Of 't lot myns bruidegoms trof my de ziel noch nader, 'k Vernam niet zonder fchrik, dat zyn ontmenfehten vader, Voorwendende de wraak zyns broeders, doch den rang Zyns Zoons benydende uit een haatlyk ftaatsbelang, Ons volk had tegen ons de wapenen doen fmeden; Dathy , in ftilte in 't R>k Armenië getreden, Hy  12 RHADAMISTÜS Hy zelf zyn' eigen zoon hadt deerlyk omgebracht, En tot een offer aan zyn ftaatzucht wreet geflacht' Toen.hebbendeaan myn fmartden vryentoomgeeeven Vervloekte ik al de zorg voor myn rampzalig leven • ' En zonder lect myn ryk verlatende en myn faam ' Zwurf ik in Medië met een bedekten naam. Kortom, na tien jaar fmarts, na tien jaar fiavernyë By ieder vreemt, ontbloot van hulpe en heerfchappyè'. Wanneer ik hoopte in 't endt een zoeter lott' ontfaan, li-of tvuurdesoorlogs myn onzaalitje fchuilplaats aan. Arzames , voerende den fchrik op aller wegen Verwoefledat gewcft, geblikfemt doorzvn' dègen; Arzames, voortgeteclt uit zulk een haatly'k bloer Arzames, die myn ziel nochtans beminnen moet' Zoon van een' vader, daar ik eeuwig voor moet vrezen, En broeder van een Prins, myn bruidegom voor dezen. Phenicia. Kunt gy, wat ook de plicht mag wezen van uwtrouw, JL>e fchim wel hoonen van uw' bruidegom, Mevrouw, Zo gy de liefde van een' Prins hoort, die zyn minne ' Door duizent weldaSn heeft getoont aan zyn flavinne? Zenobia. Indien ik noch de vrucht van mypè rampen las, Dat deze alleen myn hoop toch niet afwezent was» Maar door zyn wrede plicht ver van dit hof gedreven, Berooft Arzames my myn toevlucht in dit leven. Daar by verneem ik dat Armenië , de troon Myns vaders, daar ik ben gewettigt tot die kroon, Staat in der Parthen of Romeinen hant te vallen, Zo een min waarder met dien glans nietkomtte brallenWyl Pharasmanes, die zich met dat kroonrecht vleit, Zich ten vertrekke naar Armenië bereit. Phenicia. Wel aan, fpan alles in om zyn gewelt t' ontkomen • Hebt gy met by uw recht voorude macht van Romen» Zy wil door haar' Gezant, die 't hof alrê verwacht, Hier  êk ZENOBIA. 13 Hier't lotbefliflen der Armenifche oppermacht. Stel tegen dien barbaar, als heerfchter van die landen, Uw wettig ryksbelang aan dien Romein in handen. Hy zal hier heden zyn : welaan, fmeek hem -om 'trecht Van zynen Keizer, die 't verfchil der Vorften flecht; Maak dat hy diene tot uw toeverlaat en trouwe, Hy u befcherme en redde, of vlucht methem Mevrouwe. Zenobia. Hoe, ik! kan ik myn boei verbreken? zal men my Gelooven, dus berooit en noch in flaverny? Zou... ach, Arzames! Goön! durfik myn oog vertrouwen! TWEEDE TOONEEL. Arzames, Zenobia onder den * naam van Ismcne, Phenicia. IArzames. s 't my geöorlooft noch uw fchoon gezicht t' aan. fchouwen? Zenobia. "Zyt gy het zelf, myn Heer?;hoe! heeft uw dapprehant Reeds heel Albanië... Arzames. 't Is alles overmant Door mynen arm; doch als 't geluk my allerwegen Het hooft belauwert met verwinning, eer, en zegen, Schyntmy uwwreetheid, doormynzielzozeerontzien, Met onverwinbre kracht alleen het hoofd te biên. Ik ben verzekert, dat myn wederkomft den tooren Myns ftraffen vaders als verwoedt op my zal fpooren; Myn wanhoop nochtans, en myn minnenydt, Mevrouw, Verftouten my een ryk, bevoolen aan myn trouw En zorg, hoe ftrafbaar ook die zaak zy , te verlaten. Om u t'aanfchouwen in myns vaders hof en ftaten. Is 't waar, Mevrouw, dat een vermeetle Vorft,geraakt Door  14 RHADAMISTÜS Door uw bekoorlykheên , tot u van liefde blaakt? Dat haaft de huwlyksknoop zyn weni'chen zal bekroö. nen? Wil doch de drift van een' rampzal'gen Prins verfchoonen. Myn fmart verbittert u ; 'k merk dat uw ziel en zin Met dwang de klachten hoort van een bevreesde min. 'tDoet my geen wonder, dat myn woorden u mishagen; Een minnaar, die 't geluk begunftigt, voegt het'klagen: Maar my, die fteeds het doel was van uw ftraftigheên , Die zonder hoop de min fteeds plaagt, en icheurt van een; Maar my, die nimmer toonde uw' wil te wederftreven, Waar klaag ik over, en wat hoop wierdt my gegeven? Gebelgt nochtans om 't lot, waar voor ik billyk gruw ; En dat u dreigt, klaag ik rechtvaardig over u, En een meöminnaar, die u wil aan my ontfchaken. De min, detedre min, die my tot u doet blaken, Ach ! hoe rampzalig ook , is door gerechte fpyt Niet vry nochtans van een verborge minnenydt. Z e n-obi a. 'tls al te waar, myn Heer; de Vorft, van liefde ontfteken, Die ik verfoei, heeft van zyn huwlyk my doen fpreken; Maar wat zyn macht ook zy, en wien ze palen zet, Hy tracht vergeefs myn ziel te buigen naar zyn wet: Niet dat ik, als geraakt door cenig mededogen, Uw driften goedkeur, of uw min my heelt bewogen. Arzames. Ondanks de tedre min, die my voor u verteert, Maak my het voorwerp van den. haat, die u beheert; Leg op myn liefde vry, Mevrouw, de ftrengfle wetten, Als gy uw trouw maar met myn' vader wilt beletten. Zo gy voor andre als my in min moet blaken, ach! Gcefmy meêtfiinnaars, die ik vry opofferen mag, Eiï waar aan zich myn ziel kan zonder knaging wreken. De liefde heeft altyd niet voor natuur geweken ; 'kVoel  ■ en ZENOBIA. m 'k Voel 't aan myn minnenydt te klaar, die fteeds vergroot. Wat weet ik 't, zo de Vorft eenswierdtuw'bedgenoot, Waartoe ik wierdt vervoert door my dus t'onderdrukken ? 't Is 't eenigft goed niet,datzynhantmy wil ontrukken: Armenië , dat thans een' Vorft begeert, heeft my Door Hieroos raat verklaart tot d'opperheerfchappy; En vlytig om uw boei met luifter te verzoeten , Kwam ik hier om die kroon te ftéllen aan uw voeten : Maar 'k vindt dat vaders nydt my, als een dwingeland, Noch wil beroven van dien fcepter en uw hand. Laat hy Armenië, begeert hy 't, my ontroven, Als hy me Ismeenelaat, die alles ftreefttc boven; Haar te behagen is my waarder dan een kroon, En al dé weldaam, die ikaffmeekvan de Goön. Zen obia. Ach, waarom hebt gy my dan hier gevoert voor dezen? Hoe droevig my myn lot ook elders fcheen te wezen, 'k Genoot ten minde daar een fchynruft, my zo waart; Uw averechtfche zorg heeft myne ramp verzwaart. Daar by, wat moogt gy toch verhoopen van uwm-inne ? Paft'zo veel liefde wel aan 't lot van een flavinnc ? U is noch onbekent, hoe groot myn rampen zyn; Niets kan myn traanen, die u baaren zulk een pyn, Doen drogen, niets , ó Prins, verlichten myne fmarten. Ach! fchoon de min te zaam vereenigde onze harten, Geen bandt van trouw kan ons verknochien immermeer. Uw' grootfte vyand is de Koning niet, myn Heer. Een ftraffe plicht, waar van geen wet my kan bevryden, Noch hoort naar traanen , of rechtvaardig medclyden, Moet voor altoos uw min , hoe teder zy ook blaakt, Totzwygen doemen, wyl myn ziel haar billyk wraakt. Ik hoor gerucht. GoonJ 'tis de Koning! ach, zyn naderen Jaagt door de vrees voor u en my myn bloet doord'aderen. DER."  0 RHADAMISTÜS DERDE TOONEEL, Pharasmanes, Arzames, Zenobia ander den naam van Ismeene, Mitranes, Hïdaspes, Phenicia, Lyfzvacht. WPharasmanes. at zieikl'tis myn zoon! bevlekt hy dus zyn trouw» „ Wat opzet brengthem hier? en gy.. gy zwygt.Mevrouw? Arzames is by u ? ik vindt hem hier gekomen , En zonder dat ik van zyn komft iets heb vernomen? • „ Wat moet ik denken noch van haar ontfteltenis'. Tegen Arzames. Gy, aan wien myne wraak zo duur bevoolen is, Dien ik met zulk een keur grootmoedigkwam vereeren, Spreek, Prins, wat zorg heeft u hier wederom doen keeren ! Wat noodt, wat opzet bracht u weder in myn hof, En zonder dat ik 't weete en zonder myn verlof ? Arzames. Kon ik vermoeden, na uw' roem in top te voeren, Dat u myn wederkomft in 't minfte zou ontroeren? Ach ! gy kent al te wel myn trouw, om zo verdacht Te houden,'t geen my hierherroept, en heeft gebracht. Denk vry, myn Heer, nu gymy hier ziet, dat myn daden En zorg bekroont zyn met onkreukbre lauwerbladen. Wanneer ik u verryk ten kofte van myn' bloet, En 't alles weêrgaimt door 't ge'fchaater van myn' moet, Fn oorlogszegen, om t' verflaan van'svyandsfchaaren, Beken ik, dat ik u rechtvaardig moet verklaaren , ■ Dat ik tot loon van myn bedreve heldendaln, Nooit had verwacht zulk'een bejegening t'ontfa&n. 'k Vernam van alle kant dat Syrië, dat Romen, Dat Corbulo uw ryk thans dreigde t' overftroomen; 'k Dacht, dat myn plicht my riep om u mynarmtebiên, En 'k vleide my, dat e;y my met vermaak zoudt zien. Ik  en ZENOBIA. 17 Ik kon niet denken , dat myn ongcdult en fmarte De wantrouw brengen zou in 't vaderlyke harte; Dat gy verdenken zoudt myn plicht, myn trouw, myn eer. 'k Quam om ïn't uitgaan van uw ruftvertrek, niyn Heer, U teêr t' ontmoeten, en myn zege u te verkonden, En heb Ismeene by geval maar hier gevonden. Pharasmanes. 'k Vrees Rome, Corbulo, noch Syrië, neen Prins; Die namen, hoe berucht, verfchrikken my geenzins; En my mishaagt met recht dat iets, niet waart te fchromen, U zonder myn verlof heeft van zo ver doen komen. Daar by, wat heeft uw arm , uw yver meer verricht, Dan 't geen een onderdaan, een zoon my is verplicht? En wat uw roem zy, welke uw daden, eerbedreven. Waant gy, dat deze uw fchult haar niet heeft uitgewreven ? Weet, dat uw Vorft daar van't geheugen noch bewaart. Alleen dat hy niet ftraffe een misdaat van dien aart. Het zy hoe 't wil, vertrek deez'dag, ofvrëes myn'tooren, En ga uw minnevlam in 't ryk van Colchos fmooren. 'k Verbie u boven al Ismeene meer te zien. Verneem , dat zy haaft met myn ryksftaf zal gebiêrr, Myn vlam bekroonen met haar tederheid en minne, En heden zyn zal door myn' echt uw' Koninginne, Schoon ze uw flavin eer was, dewyl haar godlykheid Wel dubbel waardig is zo groot een majefteid. Dat 's u genoeg gezegt, dat ik hiervoor myn oogen Getuigen, als gy zyt, niet kan, noch wil gedoogen. Vertrek.  i8 RHADAMISTÜS VIERDE TOONEEL. Pharasmanes, Zenobia onder den naam van Ismeene, Mitranes, Hydaspes, Phenicia, Lyfzvacht. EZ e n o b ia. n uit wat recht meent uwe minnenydt, Dat gy de heerfcher van myn ziel geworden z)t? Vergeefs biedt gy my aan met luifter te verëeren , My op te beuren op den rykstroon der Hybeeren; Myn bart is tot dien prys te winnen nimmermeer. Daar by, wat weet gy, of ik doordetrouw,myn Heer, Die heiige trouw, die nooitwierdtzonderftrafgefchon. den , Niet ben voor eeuwig aan een ander man verbonden? Weet gy of't bloet, dat my het licht gaf in 't begin, My wel veroorlooft om te hooren naar uw min ? Pharasmanes. 'k Ben onbewuft, 't is waar, uit wien gyzytverrezen; Doch was uw ftam zo fchoon, als hy behoortte wezen, Genoeg verheerlykt is de naam van Pharasmaan, Om zelfs te durven naar 't verbont der Goön te ftaan. Vergeefs voegt gy de lift by uw bravade en tooren , Een ydle ftrik, wyl gy naar mynen wil moet hooren. 'k Heb al tot buiging van uw ziel in 't werk geftelt, Myn liefde min als Vorft, dan minnaar, ugemelt: (ren, Maar myn gemoedt, -getergt door uw verwaant braveeLaat d'onbepaalde macht nu op zyn beurt regeeren : En wyl ik my aan u als Vorft verklaren moet, (bloed; Vrees myne macht, Mevrouw, of 't zieden van myn En weet dat Vorften, fpyt de liefde en haar vermogen, Nooit zo veel tegenftand gewoon zyn te gedogen; Dat zy zelfs heerfchen op hun min met volle kracht, 'k Befpeur uw weigering, en waarom gy my veracht; Arzames wederkomft, die eer uw' boezem griefde, Is oorzaak, dat gy dus verfmaden durft myn liefde: Maar  eo RHADAMISTÜS TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Rhadamistüs, Hiero. ZHiero. yt gy het, dien ik zie ! kan ik myn oog vertrouwen! Leeft Rhadamistüs noch ! mag ik hem hier aanfehouwen! Kan 't zyn, dat eindelyk 't verzoende Godendom Aan onze traanen u noch geve wederom: Zytgy het wel, myn Heer? watlot, wat grootvermogen Vernietigt het gerucht, datgy ons waart onttogen? Rhadamistüs. Ach! gaf het Godendom , dat my dezelve hant, Die 'tryk my roofde, 't ftaal hadt in myn hart geplant! Maar neen, de hemel, door myn woên tottoorn gedre. ven, Heeft myne dagen, die metdroefheidzyndoorweven, Verlengt, op dat zyn fchrik my uur op uur verteer'. Bewys uw' yver een' rampzalig Vorft niet meer; Zie my niet aan dan voor een'razenden, een'fnoden, Te'waart de grimmigheid der menfehen en der Goden , Die 's hemels wraak voorlang gédoemt heeft voor zyn quaat. Rampzaalge mengeling van wroeg/ng, woede en haat, ünwaart uw vriendfehap, noch zo teder als voor dezen! Snootvoorwerp! teffens waart gehaat, beklaagt te wezen. Verrader aan natuur en aan de min ! barbaar, Trouwlooze, dwingelant, ontmenfehte, moordenaar! Indien myn ziel niet fteeds door knaging wierdt gereten, 'k Zou, dat 'er Goden zyn, en wraakvuur is,vergeten. Hiero. 'k Zie graag zulk een berouw, waar door ge uw deugd herfticht; Maar  en ZENOBIA. 2i Maar hoort men altyd wel de ftemme van de plicht'? Zelfs Mithridaat, toen u zyn ontrouw was gebleken, Bemachtigde u genoeg om u daar van te wreken. Rhadamistüs. Verfchoon myn misdaat niet, maal my eer tot myn ftraf Den gruwel van het lot van Mithridates af. Herroep dien droeven dag, die overfchriklyke eeden. Die ik door 't ftorten van veel bloeds heb overtreden. ' Zo gy noch heugnis van 't getal hebt, wreet genacht Door myne dolheid, en moorddadig omgebracht, Zo fchat myn wroegingen naar myne gruweldaden, 'k Wou dat die Vorft, toen hy myn liefde hadt verraden, Noch ftraffer lot van my verdiende dan de doodt, Dat myn gehoonde min nauw haare wraak genoot; Maar myn Zenobia, wat hadt die my misdreven? Gy ziddert, 'k zie het wel; uw hart, uw hant, geheven Door een' gerechten toorn, doorftiet myn trouwloos hart, Indien gy weten kont, myn vriend, hoe ver mynfmart De wreetheid heeft gcvoert van myn' ontzinden tooren En dolle minnenydt, genoopt door felle fpooren. "Verneem myn rampen, of veel eer myn gruweldaSn; Maar zonder dat verhaal, myn traanen wyzen ze aan. Hiero. Geraakt als gy om't lot, dat gy metrechtmoogtvloeken, Zal ik niet, of gy zyt misdadig, onderzoeken. Die zo veel wroeging heeft, is zonder misdaat niet. 'k Beklaag alleen , myn Heer, uw fmartelyk verdriet:. Bedaar, en wil u een min hooploos leven gunnen, En zeg my verders.. . Rhadamistüs Hoe zal ik voleinden kunnen? . Hoe durf ik u myn woede en razerny ontleen, Daar al myn bloed ftremt op 't herdenken flechts alleen? 'k Behoef u, 't geen gy weet, niet weder te vertoogen, Uzweeftnoch, wat myn hant verriehtheeft, klaar voor oogen; B 3 Gy  36" RHADAMISTÜS En 't is tot ftilling van myn fmarten in dit leven Genoeg, myn Heer, dat ik ze aan u mag overgeven Ach! kon ik my aan u ten kofte van myn bloed Toch quyten voor dien dienft, diemy uw goedheid doet: Maar myn ramp wil, dat, om die weldaatte beloonen Ik flechts de weldaat zelf tot offring u kan toonen. Rhadamistüs. £ Begeer van u ook, Prins, geen'loon van andreu aart; Kan hy niet uwer zyn, hy is wel rriyner waart Gedoog, dat ik voortaan u tot een' broeder ftrekke En uit het doolhof, dat uw imart veroorzaakt, trekke k Beklaag u, Prins, dat gy een' vader hebt zo wreet Maar, waarom zal zyn toorn u brouwen zo veel leet? Waarom wilt gy ismeene en haar bekoorlyke oo^en Verlaten, zo uw ziel is door hunn' glansbewoo"-en' Vertrouw haar lot en 't uwe aanmyne trouws en borg, En volgt me op zekre plaats bevryt van alle zor» Gevoelig om uw leet, kan ik niet zonder fmarte&' Ten prooy u laten aan uws vaders bitter harte Ik merk aan uw gezicht, dat u myn raadt mishaagtDoch zogy wift, wie ze u metziel en monde opdraagt... Arzames. Geef my een' raadt, myn Heer, die ik vry na ma? ko- Meerwaardig aan myn' plicht, en een' Gezant van RoOp morgen meentde Vorft uit dit paleis te gaan, Om naar Armenië den weg voort in te flaan ; Wy moeten heden hem Ismene zien t' ontfchaken • Myn vader kan ons haaft die zaak ondoenlyk maken, En zy heeft in haar' noodt gcèn ahdre hoope meer ' Dan die zy op uw hulp en goe Iheid veft, myn Hèer. Reeds op uw wys beleid en deugden vol vertrouwen, ■ Wacht z> met fmart om u te mogen onderhouwen. Vaarwel, myn Heer, vaar wel, myn byzyn zou misfchien. Beletten, dat zy u haar 's hartengront liet zien. DER-  £ n ZENOBIA. 37 DERDE TOONEEL. Rhadamistüs, alken. Is't dus dan dat uw haat, barbaar, ontmenfehte vader, Zich tegen 't bloed verklaart, gefprooten uituw ader? Vrees, wyl de liefde reeds Arzames ziel regeert, En door haar doodlyk vuur hem innerlyk verteert, Dat zelfs dat bloed, zo vaak verfmaat, aan 't muiten raakte, En, door uw woên gebelgt, van felle gramfchap blaakte. Hoe groot 't ontzag ook van dien vroomen zoon zy, waar Zyn toch meêminnaars, die niet wrokken op elkaar? Neen, daar is geen gemoed, hoe groot, hoe hoog verheven, Dat door de min niet werdt tot zondigen gedreven. Maar 'ktracht vergeefs zyn ziel t'ontwortlen van haatplicht; Myn broeder, wiens gemoedt voor geene aanlokzels zwicht, Is tot geen zondigen, gelyk ik ben, gebooren. Waart gy een' zoon zo trouw wel waart, tieran? uw tooren Eu ftrafheid noopen zelfs zyn deugden fterker aan; Niets kan zyn trouw en plicht van 't rechte fpoor doen gaan, En onderworpen fteeds... Wat voorbeelt voor my! Goden! (den, Hebt gy myn'broeder, fchoon gebooren uit dien fnooDan met die deugd gekroont, verfiert met zo veel trouw, Op dat ik vaders aart te meer gelyken zou! Wat is 't, dat myne woede en razerny durft waanen? Een zoon t'ontrukken aan de deugd, en hem te baanen Een' weg tot gruwelen? ach! volgen wy haar eer; Dat vry natuur verwinne, en myn gemoedt herkeer'. Heb ik d'invloejingen van haar geduchte machten C 3 Niet  40 RHADAMISTÜS Myn hand ! hebt gy dan maar de helft van 't feit bedreeven? (ven.' Slachtoffer van een wrede, onwaardig 't licht en 't leDroef voorwerp van een min, wanhoopende, verdacht, En die myn dolheid tot het uiterft heeft gebracht! Na zo veel woede die my noopte om u te dooden, Zyt gy 't Zenobia ? Zen obia. Zenobia!. ö Goden! O wrede, doch my noch zo waarde, bruidegom ! Zyt gy het Rhadamift? zie ik u wederom? Rhadamistüs. Kan wel uw ziel, zo fchoon van glans, zo vry van vlekken, (ken? Dat noch een oogenblik, Mevrouw, in twyffel trekJa, 'kben die wreedaart, die ontmenfehte, die barbaar, Die trouwclooze, die verwoede moordenaar. Gaf toch Jupyn, dat gy me, als 't voorbeeld dertierannen, Voor eeuwig uit uw ziel en zinnen had gebannen! Goón! die my haar hergeeft, waarom hergeeft gy dan Haar niet aan een, die zich haar waardig noemen kan! Door wat geluk, als door myn waar berouw bewoogen, Staan zy noch toe, dat my uw luifter ftraale in d'oogen ? Maar ach! moeit ik myn bruid, myn lieve bruid, dan in 'tPaleis myns vaders noch ontmoeten als flavin? Goón! heb ik niet genoeg betreurt myn euveldaden? Moeft gy myn ziel noch met dat voorwerp overladen ? O minlyke offerhand van myne uitzinnigheid, Wat maakt me al wat ik zie misdadig! maar, gy fchreit? Uw traanen vloeijen? Zenobia. Ach! kan ik, en u aanfehouwen, En myne traanen , en myn zuchten wederhouwen ? f O wrede, gaf Jupyn, dat uw bloedgierge hand Geen andre alsmy het ftaal ooithadde in 't hart geplant r Mvn toorenlooze ziel, door uw gezicht bevredi?t, Zou  er ZENOBIA, 49 Rhadamistüs. „Snoode logen, Ik daclu, Prins, dat gy al naar Colchos waart getogen; Te wel bericht, waarna uws vaders gramfchap tracht, Had ik, dat ik u hier zou vinden > niet verwacht: Maar wyl gy voor altydt ismene moet begeven, Zorgt gy zeer weinig voor 't behouden van uw leven; En daar gy vrezen moeft een' vader u zo wreet, Zie ik, dat ge u in dit zoet oogenblik vergeet. Arzames. (gen; Wanneer een ziel haar min moet aanhaar' plicht opdraAchtzy 't gevaar niet, dat haar dreigd of kan belagen; En dat zoet oogenblik , dat gy aan my verwyd, Staat duur een'minnaar,die 'tmoet miflen voor altydt. 'k Zie al te klaar, dat ik myn liefde moet verzaken, Ten minfte kan 't my uw bejeegning kenbaar maken: Maar eer het duifter u van hier vertrekken doe, Sta my, myn Heer, dat ik my uws beklage, eens toe. Waar aan toefchryf ik beft de koeiheid van uw reden? Wat baart my een onthaal van zo veel tegenheden? Deez' dag, deez' zelve dag, hetheugd my wel, liet gy Óp een veel teerder wys uw vriendfchap zien aan my. Myn vader, die gy my vertoont zo wreet te wezen; Is die meêminnaar niet, die'tmeeftmy ftaat te vrezen; Daar is 'er, fpyt zyn toorn, een ander noch, meer wreet Als hy is, die my baart myn fmertelykfte leet. (zen ; Myn taal verzet u, 'k merk uw toorne uit uw gepeinMaar 'tis hieruit, myn Heer,hetis hieruit met veinzen. Natuur kan in myn ziel zich langer niet weêrftaan. Ach! waarom werdt uw hart ook zo niet aangedaan Door haar onfmoorbre ftem, die zelfs uw ziel moet loven ! Dan zou een wreed geheim my langer niet beroven Vanu, myn broeder, thans te kennen, en vernoegt t'Omhelzen, nu het lot ons weder t'zamen voegt. Ach! wil u niet aan myne omhelzingen onttrekken; .Waarom wilt gy dat zoet met bitterheid bevlekken? *' D * Keer  ek ZENOBIA, 51 Van blaam is, Rhadamift, fpreekop, en antwoord my: "Waar over klaagt gy? baard uws broeders min uw klachten? (ten. Barbaar, al was 't zo, dat myn ziel zyn deugd moeftachDe maar van uwe doodt zo meenigmaal verfpreid, Liet die my geen meeftres van myn genea:entheid? "Waar dacht gy, dat my hadt een echtknoop toe verbonden , Die op een' zeiven dag gemaakt wierdt en gefchondcn? "Wat voordeel meent gy uit dien dag te trekken , daar Myn bloed, myn min tot loon, geftort wierdt voor 't altaar? Herroep het noodlot eens van myn doorluchte magen; Denk aan 't vergoote bloed uw moordluft opgedragen , En overweeg dan eens, waar op gy bouwen kont, "Wat liefde en trouw aan u verfchuldigd was myn mondt, 't Is waar dat ik, als met uws broeders ramp hewoogen, Ons beider lotgeheim verraSn heb aan zyn oqgen: 'k Weet echter niet, of ik 't daar door wel heb verraan; Maar weet, dat ik 't alleen heb voor uw eer gedaan. Ik zocht alleen de hoop van zyne vlam te fmooren, Een ftem te dempen , die myn ziel nu niet mag hooren; Maar wyl ge uw achterdocht niet meer kunt toornen, ken Dan vry dit hart, dat gy verdrukt, en wie ik ben ; 'kZal 't door een enkle fchets u kennen doen, en laten Daarna u racefter van myn noodtlot en myn ftaten Uw broeder was my waard,'kontken het niet, noch wil Het zelfs nu loognen, of eens trekken in gefchil; Maar hy, die zulks niet wift, zou 't heden noch niet weeten, Wierdt door uw achterdocht myn hart niet fel gereeten. Tegen Arzames. Na die bekentenis zeg ik aan u niet meer; Gy kent te wel een hart als 't myne is, om, myn Heer, Te denken, datik het niet zou regeeren kunnenMyn bruigom leeft, des kan myn ziel 11 niets vergunnen; D a Myn  few ZENOBIA. 61 En baart dien droeven galm zo wrang in myn gemoedt? Hoe komt nu dat ik beef? wat quaat heb ik bedreven'? Heb ik den Tnoortfteek een onfchuldige gegeven? Of is 't Romeinfche bloed zo dierbaar, dat het niet Geplengt kan werden dan met nafmart en verdriet? 'k Heb door myn heerfchzucht eer doorluchtig bloed doen ftroomen; En zonder dat berouw ooit in myn ziel kon komen; En nu ik, die my hoonde en fardé, heb geftraft, Schrikt myn ziel voor haar wraak, zo wettig haar vér- fchaft! Waarom baart my zyn doodt die zielsöntroereniffen? Wat moet ik doch van myn ontftelt geweten giffen? Toen ik het haatlyk bloed des trotfen heb geftort, Beroerde al 't myne, en fcheen myn arm zelfs als gefchort; Hy, eer zo vreeffelyk, fcheen tot zich zelf te keeren, Veranderde terftond , en , ver van zich te weeren, Verfchoonde fteeds myn bloed, toen ik zyn bloed ver* goot; En wederhiel zyn' arm, fchoon reeds gewond ter dood. 'tGeen my Arzameszeit, herroept myn ziel met fmarte. Verlicht d ontroering, die gy my verwekt in 't harte; Myn zoon, hoor my, myn zoon, herneem uw zinnen weêr. Arzames. Wat kan dit naberouw u baaten ? ach! myn Heer, Mocht gy in eeuwigheid dat droef geheim niet weten, En nevens hem, van wien gy vader waart, vergeten. P h a ra s man es. Ach! gy verfchrikt my meêr, leg my dat uit, verlaat My langer niet, myn zoon, in myn' onzekren ftaat. Maar, Goön ! wat voorwerp, om myn'ziel op nieuws te plagen En fel te ryteli, laat gy voor myn oog opdagen! LAAT