BYVOEGZELS OP HET VA DERLANDSCH WOORDENBOEK.   BYVOEGZELS OP HST vaderlandSch WOORDENBOEK; O0RSPR0NKLYK VERZAMELD |>OOR. JACOBUS KOK. te AMSTELDAM,' bij JOilANNES ALLART, HOCCICVIU   BYVOEGZELS OP HET VADERLANDSCH WOORDENBOEK. C. Capellen, (johan derk van der) Heer tot den Poll. In het Negende Deel onzes fVoordenhoeks, maakten wij, ter loops, gewag van bet aanleggen eener Begraafpiaatze, ter eere van deezen beroemden Staatsman. De mishandeling, naderhand aan dit Gedenkteeken gepleegd, een bewijs, uit duizenden, tot welke gruwelijke uiterftea de opgeitooJrte ea iosgelaatene woede kan overOaan , gebiedt ons, van het zonderling wedervaren der eerwaardige Rustplaatze, een kort verllag te doen. Vooraf moeten wij het volgende verhaaien. Vier Overijsfelfche Edelen, allea broeders, alex- ander hendrik, freder1k benjamin, robbert j4sper, ea alexander philips van der capellen , bloedvrtendea van onzen Ridder, waren nevens éeez?n afgefproken, den hun overleevendea te beveelen, dat hunne Hoffelijke peel II. A overr  '"1 2 " CAPELLEN. CJOIÏAN DERK vam os?) overblijfzels, niet in een Kerkgebouw, maar in het open», veld, ter aarde moesten befteld worden. Niet verre van het Dorp Gors fel, welks Kerk het Familiegraf bevat, deeden zij zich eene Begraafplaats vervaardigen, zedert, in denJaare 1785, na?r de teekening van den bouwkundigen otten husly, in een eenvoudigen, doch weivoegelijken fmaak, voltooid. In een blaauwen fteen deedt men een Opfchrifc beitelen, de naamen der aanleggers vermeldende. Johan berk, nevens deszelfs Weduwe, h/ldegonda awna bentincï, beide in den Jaare 1784 zijnde overleeden, wierden derzei ver Lijken, in den jaare 17S5, uit de Voorouderlijke Begraafplaats derwaarts overgebragt. Ongeftoord fluimerden hier de eerwaardige Overblijfzels, tot aan den twintigftea September des jaars 1787, wanneer Uit Zutfen zeven Mansperfoonen ([twee derzelven waren Soldaaten) 's avonds omftreeks tien uuren, zich na deeze Rustplaats der dooden begaven, om eene fchennis aan te rigten , welke onder befchaafde Volken bezwaarlijk voorbeeld zal aantreffen. Deeze onverlaaten beklimmen den muur der Begraafplaatze, houwen met een bijl het Wapen des bij. hun zo gehaatsn Geflachts van den Naald, en poogen, met eene fchendzieke hand, het gemelde Opfchrift te bederven en te vernietigen. Dit Haal eener zo verregaande balddaadigheid ging gepaard met een gerugt, dat deeze Grafplaats geheel zou vernield ■worden ; dat, op den volgenden avond, eene bende 1 Graauws, ten getale van driehonderd, ter voltooijing dier Graffchennisfe, zou opdaagen. De Hoofdofficier dit gerugt ter ooren komende, bewerkte dat eenige Ruiters der waards gezonden wierden, ten einde den moedwil van zo veele laaghartigeh en ontmenschten te voorkomen. De talrijke hoop van Graflteefchenders daagde niet op. Doch de op de wagt gezondenen ontmoetten te middernagt, te deezer piaatze, den Rigter van Gorsfel, nevens twee andere Perlbonen,. beide uit Zutphen. Den Rigter namen ze in hegtenis, deeden ze na Zutphen brengen, waar zij den volgenden dag onsHangen wierden.  CAPELLEN. (JOHAN DÈRK van der) % De gepleegde Graffchennis, en de gerugten van verder daar op gemunte woede, bewoogen den Schoonzoon van Joham derk van der capellen, den Graaf van rechteren wester.* Veld, om de twee Lijken, op vollen dag, uit deeze gefchondene, onveilige en bedreigde Begraafplaats, na den LijlÉgraf kelder ia de Kerk van Gorsfel te doen vervoeren. Hier mede fcheen de woede tegen dit gefchondert Gedenkteeken der capellens bedaard, en bleef dezelve omtrens één jaar (luimeren. Toen ontwaakte, dezelve met nieuwe ert fchriklijker kragt. V/ij moeten, fchoon eenigzins de tijdorde overfchreedende, om, al wat deeze Graffiede betreft, bij een te voegen, de voltooijlng deezer Graffchennisie vermelden. Op den zevenden Augustus des Jaars 1788, den Jaardag der Prinfesfe van Oranje, deedt men deeze'Begraafplaats, met kruid bezwangerd, in de lugt vliegen. Het Buskruid, tot deeze voMagene vernieling gefchlkt, hadt men op eene karre van de Vduwe, een uur flegts van Arnhem» na dac Graf gevoerd. Deeze wierdt begeleid door één Onderofficier, één Conftapel en drie Burgers uit de Stad Zutfem Met een fchriklijken flag vloog de Begraafplaats in de lugt, en liet eene ruïne agter, die de oogen mogt verlustigen van de deelhebbers in dit fchendlg bedrijf, en die nevens hun den naam der Vrijheidlievende capellens eenen doodlijken haat toedroegen. Die eigenrte ruïne verwekte verontwaar* diging, fpijt en afgrijzen in aller braaven hart. Geen wonder dat de Heer capellen tot de marsch, gewaagende van die eindelijke vernieling des Familiegrafs, ook door zijn toedoen daar opgerigt, om, door voorbeeld, de vooroordeelen, ten opzigte van het begraaven in de Kerken, en bij de wooningen der leevenden, te doen verdwijnen, uitroept: „ Is 'er wel een voorbeeld onder de woeste „ Volken, welken altijd een heiligen eerbied voor de Döo„ den en derzelver Rustplaatzen toonden, van eene derge„ lijke woede voor handen! en heeft niet een ieder ver' „ baasd moeten flaan, dat zulk een euveldaad onönderzogt „ en gevolglijk ongeftraft is gebleeven." — Wij vinden aan. getekend, dat het Wapen der capellens, onbefchaadigd, oader de puinhoopen gevonden en van daar weggehaald is. A a Da  4 CAPELLEN. CJOITAN DERK van der) Der opteekening niet onwaardig oordeelen wij nog het volgende. In den Jaare 1789, terwijl de vijanden van van her capellen op het Kusfen zaten, hadt de beroemde Nederlandfche Dichter, Mr. w. h. sels, de edele kloekmoe» digheid, om voor capellens naagedagtenisfe zijne hoogagting, en over de gepleegde fchennis zijne verontwaardig ging, in fierlijke dichtregels, uit te boezemen. Van twee Kunstplaaten, door dien wakkeren Vaderlander in 't licht gegeeven, vertoonde de eene de Begraafplaats in vollen luistet — de andere de Puinhoopen, naa het doen fpringen van het Gedenkteeken op den 7 Augustus 1788 , verjaardag der Prinfesfe van Oranje. Onder de eerfte afbeelding Ia* snen deeze regels.: Zal hier capellens Lijk een fiille rustplaats vinden f j De Ridder was deeze aarde en al kaar c-wflxg moe*.. . Zal zich %'jn flerfiijk deel in deeze kuile or.tbinden? 6 Bomen ruischt het dan een zoeten (laapzang toe t Maar neen! — Zie hoe de mok met kruid en lont zich wapen..« Wie fluit een raafernij\ die God noch mensch ontziet-} Te rugge onedel volk', laat Neêrlandsch Ridder flaapent £n weiger aan zijn Lijk het recht der dooden niet. Bij de andere ontmoette men. dit Bijfchrift:. Gij die de handen fehendt aan doodkist, graf en lijken » Zie hier nu V noodlot van capellens Heiligdom!... Uw haat is als een vloed, die dammen beukt en dijken..* Zo borst een Etna los en wringt paleizen om.. . I Schande voor onze eeuw,. voor land en maatfchappijen, Dat zo veel wroks bejlaa —■ zo vuig een haat verfchijni Hier zou caligula om 's Ridders noodlot fchreien, En Sijracufes beul met het» bewosgen zijn.  CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der)S •Capellen. (alexander phihp van dep.) Op het Artikel, het doorluchtig Geflagt van deezen naam vermeldende, Deel ■IX. bl. 143, gewaagden wij van het geboorte- en fterfjaar, gelijk ook van het huwelijk deezes flagtaffers van Stadhouderlijke heerschzucht. Hem aangaande ontmoeten wij verfcheidsn bijzonderheden, der meldinge niet onwaardig. Behalven de Krijgsaropten, ter aangehaalde plaatze door ons genoemd, bekleedde van der capellen den post-va» Kamerheer bij den Stadhouder, zints het Jaar 1,759. Om zijne fraaie hoedanigheden was hij zeer gezien ten Hove, en genoot 'er zonderlinge blijken van gunst en agtinge. Zonder eenige invallende nevelen-, beftraalde capellen de Zon des geluks, tot in den Jaare 1783, wanneer hij eenige donkere wolken zag ontdaan. Gewoon om door den Stadhouder altoos met blijken van viïendfchap en vertrouwen behandeld te worden* befpeurde hij, in dat Jaar daar omtrent eenige verandering. Zich zeiven geenerleie reden hewust, aan 'sPrinfen zijde vriendfchapsbekoeling wettigende, leedt het niet lang, of hij vraagde zijnen Meester daar van na de reden; waarop de Stadhouder het onnozel antwoord gaf, „ dat hij niets tegen hem hadt, en ook ner„ gens van verdagt Meldt-; maar dat hij diens Broeder ca„ pellen tot den marsch aanzag als een zijner grootfle „ vijanden., die voor hadt, het Stadhouderfchap re culbu„ teeren, en met den Heer van der capellen tot de» pol, de eerfte .oorzaak was van de tegenwoordige trous, bles; dat daarom de Correspondentie, die hij met zijnea „ Broeder onderhieldt, aan hem eenige ombrage gaf* dat a, hij, .offchoon met de beste intentie van de waereld, zom„ tijds zaaken zou kunnen melden, waar van zijn Broeder „ «en verkeerd gebruik konde nsaaken.; waar door hij dam .„ de dupe van dezelve zou zijn.: dewijl 'bij die Heeren „ verdagt hieldt voor Aanftookers van de tegenwoordige 5, onlusten, en aanmerkte als Hoofden eener partije in de w Republiek, die het Stadhouderlijk Huis zogten over hoop „ re werpen. — Dat de eclatante wijze, op welke niet «1- leen zijn Overijsfelfche Neef, en zijn Broeder tot de m marsch, maar bijna zijné geheele Familie, ja/Zelfs zomA S w  « CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der) f, migen van de Familie zijner Huisvrouwe, zich tegen hem ,, fcheenen ts verzetten, hem nookzaakten op zijne hoede „ te zijn; terwijl hij dagelijks moest ondervinden, dat veele „ Perfoonen, die hem het meeste fchuldig waren, hem nu afvielen, en wantrouwen bij hem verweken." Van der capellen ging deeze verdenkingen te keer, met jrtj?rfoon naderde, hadt omgekogt om hem den inhoud' der Brieven, die zijne Hoogheid las, jnede te deelen. Zo openlijk gefchandvlekt, en in-de Nieuwspapieren befchreeven als ontflaagen van zijn post als Kamerheer, drong hij zijne onfehuid met fterker eifchen aan; doch zonder te vorderen. Hij bekwam weder ten antwoord, ,, dat de Stad„ houder geen het minfte bewijs tegen hem hadt; maar'dat „de vermoedens bleeven aanhouden, en dat, zo ras dia »y weggenomen.konden, wórden-, hij hem gaarne vvilde regt-  CAPELLEN. (ALEXANDER. PHILIP van der) 7 vaardigen; maar hem thans niet wel kon toeflaan zijn 7, dienst als Kamerheer te doen, en dus veel liever zag dat „ hij zich abfenteerde." Tot het laatde kon hij niet beduiten, het eerde hing van zijne Hoogheid af. — Om de valsch verfpreidde gerugten te keer te gaan, deedt hij in de Kieuwspapieren een Berigt plaatzen, dat de Eerroovende gerugten ten zijnen nadeele, zedert eenige dagen, in 'sGraavenhage en elders met kwaadsartige oogmerken, verfpreid* van allen grond van waarheid ontbloot waren: en hij 't aan zich behieldt om het Publiek, des noods, nadere opening te geeven, van die gebeurtenisfen., uit welken de aan hem nog onbekende eerroovende lieden, die gerugten verdicht en in de waereld gebragt hadden. Tot het plaatzen hier van gaf zijne Hoogheid verlof; alleen kon deeze «iet toedemmcn, de voorbehouding van het nader opening geeven: ook hadt van der capellen een en ander maal bij zijne Hoogheid betuigd, de noodzaaklijkheid waar ïn hij zich, door den Prins niet openlijk geregtvaardigd wordende, zou gebragt vinden,, om alles, wat deeze zaak betrof, te openbaaren- Veelen deeden herhaalde poogingen, om die hrèuke te heelen; doch met zo weinig vrugts, dat van der capellen, in 't einde, onder de dierde betuigingen van onfchuid en den fterkflen aandrang op onderzoek zijns gadrags, zijn post als Kamerheer nederlag. Een flap, die, hoe zeer zijne Hoogheid verklaard hadt dat dezelve nooit tot zijn fchsnde of nadeel, kon worden uitgelegd , bij veelen, ook in openbaare Gefchriften, «ene allerongunfligfte uitlegging kreeg, 't Welk van der capellen -op nieuw deedt aanhouden om eene openlijke fchuldloosverklaaring van zijne Hoogheid, die hem intusfchen met veel beleefdheids behandelde, en zelfs, nevens zijne Egt■genoote, met een aantal Perfoonen van den eerden Rang, ten Kove op een Avondmaaltijd verzogt. Dit gaf hem eenige flikkeringen van hoop; dan deeze verdweenen, en wanneer men r.aa veele gefprekken, en onderhandelingen om .eese openlijke Verklaaring te beraamen, die zijne de>fche Defenfieweezen hadt wel ten oogmerke geh'd, deeze atad met raad bij te ftaanj doch, behalven dat deeze niets r ' 4  CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der) 9 niets zou gebaat hebben, was hetzelve na Amjlerdam ge. Ja den nacht tusfchen den zestienden en zeventienden September hadt van der capellen de Wagten doen verdubbelen, en alle mogelijke zorg gedraagen om het vuuren, zonder zijnen uitdruklijken fchriftlijken last, voor te komen; ook hadt hij den éénigen afgerigten Kanonnier gelast, alle brandende Lonten weg te neemen, en dat 'er niet, dan op zijn uitdruklijken last, zou gevuurd worden. De tijding, hem 'smorgens ten vijf uuren gebragt, dat alles in orde en zeer Ml was, verfchilde zeer veel van die hij een uur laater ontving, dat de Pruisfen zich te Dalem vertoonden. Deezewaren, door den donkeren regenagtigen nagt begunftigd, in de grootde ftilte, tot voor Gorinchem genaderd, en hadden ijlings het gefchut achter den weg, tusfchen groot en klein Dalem, geplaatst, en alles gereed gemaakt om het onmiddelijk te doen fpeelen. Van der capellen, van de aankomst der Pruisfen verwittigd, begaf zich terdond na het Dalemfche Bolwerk. Maar hoe groot was zijne verbaasdheid, als hij, eenige voetftap. pen buiten 'shuis gezet hebbende, Bomben bij z;ch zag aedervallen. Dit was voor hem het eerde opontbod der Stad. Deeze eerde wierden welhaast door verfcheide anderen gevolgd, waar door een Molen op het Bolwerk en verfcheide Huizen in brand geraakten. Terftond liet hij alle de Posten op de Aiarmplaats rukken, en ftelde zich op het Parapet voor-het Front des Aanvals van den Dalem fchen dijk. Het werpen van Bomben aanhoudende, liet de Stadsbevelhebber van de Batterij vuur geeven; dan teffens op het Parapet den Aftocht flaan; 't welk eenigen tijd van geen uitwerking was, geduurende welken het vuuren uit de Stad aanhieldt, doch zonder iets te betekenen, daar de Pruisfen zich door den hoogen Dijk gedekt vonden. Naa het uitfleeken van een wit Vaandel hiefdr het fchieten op De Commandant , die in deezen hem opgedrongenen post, noch Groot-Major, noch Adjudant, tui zijnen bijftatd hadt, vondt eindelijk den Onder Major van de pvll, wien hij last gaf om met een Tambour buiten de Poort te gaan, A 5 eo  ÏO CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der? en te vraagen, wat men begeerde? Het antwoord luidde, dat men de Stad Gornichem binnen een half uur opeischte. Met dit antwoord niet voldaan, zondt hij deezen OnderMajor weder te rug, met verzoek om in' Perfoon den Bevelhebber deezes Aanvals te mogen fpreeken. Ter Dalem, fche Poort uit, en tot' op de Grenzen van het Hollandsck Grondgebied gereeden, kwam hem de Pruisfifche Bevelhebber, de Baron van romberg, te gemoet, Zonderling was dit onderhoud. Op capellens betuigde verwondering, wegens het onverwagt befchieten der Stad, kreeg hij van den Kollonel ten antwoord * dat hij hem, heden mogen, een Brief van den Hertog van brunswyk, Hoofdbevelhebber des Pruisfifchen Legers, toegezonden hadt; met bijvoeging dat op den Trompetter, die den Officier, met de bezorging des Briefs belast, vergezelde, onmiddelijk gefchooten was. Twee bijzonderheden, die van der capellen, van beiden even zeer onbewust, groote verwondering baarden: inzonderheid de laatfte; uit hoofde van zijnen gegeeven en herhaalden last, om, zonder zijn bevel, niet te fchieten. Dit bedrijf, voegde het Pruisfifche Legerhoofd 'er bij, hadt hem op de Stad doen vuuren en Bomben werpen, en dat hij nu, op 't eigen oogenblik, de Stad opeischte, op last des Hertogs van bruNSWyk, en uit naam des Konings van Pruisfen. Van der capellen, die, zo ras hij van den Onder-Major, de Opeifching der Stad verftondt, aan den Kollonel van sternbach Jsst gegeeven hadt, om- den uittocht zo te foeraamen, dat hij zich na het Veer van Papendrecht zou begeeven, om, zo 't mogelijk ware, Dordrecht te hulp te fchieten, met het lot der Burger-hulpbenden begaan, verzogt, dat alle de Burgerijen van andere Steden, een ieder na de zijnen mogten terug keeren; en dat hij, dit geweigerd wordende, zijn Perfoon hem aanboodt en overgafj mits het Goed en Bloed der braave, doch ongelukkige Burgèrije, in Gornichem voor plundering bewaard bleef. Dit wierdt hem toegeftaan, mits geen gewapend Perfoon zich uit de Stad begaf, allen de Wapens nederlagen, en alle Krijgs- en Levens-voorraad overgeleverd wierdt. Dit  CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der") tl Dit alles beloofde van der capellen , voor zo verre hij »er meester van was, onmiddelijk te zullen beveelen. Over. eenkomflïg bier mede beval hij eenen Officier van Rotterdam, fche Burger-hulpbenden, die zich bij zijne terugkomst nog aan de Dalem fche Poort bevondt, niet te moeten vertrekken, om dat alle Gewapende Manfchappen thans in Gornichem, nevens hem, Krijgsgevangenen waren; ook droeg hij zorg, om dit aan allen, die zich nog in de Stad bevonden, te Jaaten aanzeggen. Terwijl deeze Onderhandeling voorviel, aan de eene zijde der Stad, openden de Burger-hulpbenden, vol fchrik, aan de andere zijde, de Poort, en namen de vlugt na Dordrecht en elders. Van der capellen, in de Stad gekomen, begaf zich, naa 't gemelde vermaan aan de Gewapenden, om in de Stad te blijven , 't geen niet opgevolgd kon worden, door ds menigte der reeds Uitgeweekenen, na 't Stadbuis', deelde aan Burgemeesteren zijne gemaakte fchikkingen mede, met last, om vooral zorg te-draagen, dat geen Ge. wapend Man verder de Stad verliet, maar dezelve te beveeJen, zonder tegenftand de Wapenen neder te leggen; waarOp'hij de Inwoonders verzekerde, dat hun geen leed zou gefchieden, 'en hun op het ernftigde vermaande, zich ftil ie gedraagen. Staande dit bezetten en aantasten van Gornichem, hadt de Hertog van brunswyk. 'zich na Asperen begeeven, en op den Toorn dier Stad, van waar men Gornichem zien kon, een Officier met goede Verrekijkers geplaatst. Deeze ont. dekkende, dat 'er Brand op verfcheide plaatzen ia Gornichem was, en dat men ■ kort daar op niet meer hoerde fchieten, befloot de Hertog, dat Gornichem gedaadigd hadt, ijldde, met eenige Officieren, onder geleide van eenige Huzaaren, na die vermeesterde Vesten, en bereikte dezelve op 't eigèn oogenblik dat een Grenadier - Regiment 'er binnen trok. Hij ftelde zich aan 't hoofd, en nam de Stad in bezit. Geen wonder dat de Reegering met sen aantal der nl-iwoonderen hem te gemoet ging, hem hunnen verlosfer noemde, en dat bet roepen van Vivat Oranje! de lugt deede weêr»  « CAPELLEN. (ALEXANDER PHILIP van der) weergalmen, terwijl het Toorens, Huizen en Menfchen. aan geen Oranjefieraaden ontbrak. Van al het gebeurde gaf van der capellen den Hertoge vah brunswvk mondeling berigt. Doch deeze betoonde zich geheel onvoldaan over het laaten ontkomen der Bezet, flnge en de vlugt der Gewapende Burger- hulpbenden; en betuigde van der capellen, dat hij tot Gijzelaar zou ftrekJtcn, omtrent al het leed dat die geeneo, die den Prins van Oranje toegedaan waren, mogt overkomen. Hij verzogt, met eene Commisfie uit de Magiftraat, in tegenwoordigheid des Hertogs, te mogen fpreeken. De Burgemeesters barnevüld , daay, en bleiswyk, kwamen bij hem. „ Deezea „ bragt hijop dat wij hier 's Mans eigene woorden gebruiken, „ te binnen, hoe en op welk eene wijze hij di„ reet aangetoond hadt, hoe dat de Stad alle middelen van Defenfie ontbraken, en derhaiven in eene volledige phij„ fique onmogelijkheid was, om de minfte gereguleerde Ata taque te kunnen doorftaan; hoe dat zulks was bevestigd „ door alle deskundigen in de Stad prefent, waar onder de „ Luitenant Colionel Ingenieur Contrarolleur Generaal de 3, bock, Hoe hij, nog daags te vooren op zich genomen «, hadt, om zulks aan te toonen aan de Commandanten der s, Corpfen, bijzonder aan die van Dordrecht en Rotterdam, om dezelve na hunue Steden te doen terug keeren, en s,, door hunne voorafgaande Retraite, zijn eigene Retraite •l en die des verderen Garnifoens te faciliteeren, Hoe de Aiixiliairen zulks hadden afgeweezen en hem gedeclareerd „ hadden, alles tot defèn/3e van de Stad te willen wangen; 3, hoe hij daar op had gedeclareerd, dat eene zo temeraire „ Defenfie door hem niet zou aangevoerd worden; doch „ dat hij als dan de Stad met zijn Perfoon alleen zon de„ fendeeren, daar hij zich, bij eene onverhoopte Attaque, „ alleen, op het Parapet, voor bet front der Attaque zou Acrificeeren, direct de Retraite bevelen, en hij alleen als „, dan op de beste wijze zou Capituleeren, tot behoud der „ ongelukkige Burgerij. Dat, hij derhal ven, de Heeren van „ de Magiftraat, ja alle de Ingezetenen der Stad, die de » zaaien des kundig waren, fommeerde, of 'er iets in zijn  CAPELLEN, (ALEXANDERPHILIP van per) ewz. Tg „~a,„„ ta winden zou zfin. dat niet overeen kwam met „ s=u'-6 — " - . , ... dat van een eerlijs, ja nij aurrae zeggen, van ecu uui» • tengewoon genereus Mensen ! dat hij nu r van zijn kant, en van de Heeren van de Magiftraat, en van de geheele " Stad durfde vorderen, om zich voor hem, die zich vrij" willig voor de Stad en Burgerij hadt gefacrificeerd, zoda' nig, met allen fpoed te interponeeren, en Cautie tot zija Ontflag, 't geen op zijn woord van eer kon gefchieden, " te Hellen, als hij meriteerde, ja, hij durfde zeggen, als ,) zij hem verfchuldigd waren." Ondanks dit verdeedigend voorftel, kreeg hij bij zich ééa Officier en twee Onder-Officieren, om hem te bewaaren; en wanneer de Hertog na Meerkerk vertrokken was, wierdt de bewaarde en bewaakte, met een koets der waards gebragt, en 's anderendaags, op dezelfde wijze, tot het Hoofdkwartier agter Ameide. Voorts, onder 't geleide van een Luitev uant en twee Onder-Officieren, door Gornichem. en Thiel, na Nijmegen, gevoerd. Daar aankomende, ontfing hera een zaamer.gefchoolde fchaar van menfchen, die een vloed van fcheldwoorden, gepaard met de fchriklijkfte bedreigingen, tegen hem uitbraakten. Dit was flegts een voorfpel van het lot hem befchooren; Men voerde deezen, bij den Stadhouder en diens partij zo gehaaten Man, na Wezel, in een akelige Kerker, die zijne gezondheid krenkte, en uit welken hij geen ontflag kreeg, dan naa dat zijne herftelling oogfehijnlijk onder da onmogelijkheden behoorde. Gelijk hij ook flegts twee dat gen, uaa zijn vertrek uit Wezel, en naauwlijks te Utrecht aangekomen, onder den last der geledene ongemakken bezweek, en in den bloei zijner jaaren , aan zijn Vaderland a: aan eene zwakke Egtgenoote en zes onnozele Kinderen, ontrukt wierdt. Zie Nieuwe Nederland/the Jaarboeken* Cala, (pc Toren van) of Kalla. Zo zeker het voormtalig aanweezen van een Gebouw van ditn naam gefield wordt, 40 onz«ker Is de plaats, alwaar het eertijds plagt te ftaaa. Vol-,  H CALA, CDe foren van) Volgens van loon zou men die plaats moeten zoeken, bijkans een uur gaans beneden of ten Westen van het Pretorium agrippin^e, waar voor zommigen Roomburg, bij Lei. den, anderen het Huis te Britten houden. Doch anders Oudheidkundigen voeden daar omtrent andere gedagten* Zie hier, wat wij, in de keurige Bijvoegsels en Aanmerkingen op jé wagenaar, ten dien opzigte, vinden aangeteekend. „ Suetonius verhaald, dat calïgula een zeer hoogen Tooren tot een Vuurbaak voor de Schippers als een bewijs zijner overwinning op Brittannien op die hoogte, waar hij 2ich even in Zee begeeven hadt, liet oprigten. Dit was het.grootlte nut, het geen zijne overkomst en voorgewende overwinning te weeg bragten. De overeenkomst van naam baart zeker vermoeden, dat deeze Tooren aan den uitloop van den Midden-Rhijn door hem gefligt is, indien men maar bewijzen kon, dat ons Land het tooneel geweest is van al de buitenfpoorigheden, door deezen Keizer gepleegd. Uit süetonius en dio cassius in het leeven van caligejla blijkt het, dat hij, nu de fchat van den Staat, door zijne Voorzaaten opgelegd, baldadig verkwist was, onder voor» wendfel van zijne Bataaffche Lijfbenden voltallig te maaken en tegen de Germaanen te oorlogen, niet anders bedoeld heeft, dan de rijke Wingewesten van Spanje en Frankrijk uit te plunderen , daar oneindig meer te haaien was, dan bij de Batavieren. Schoon hun Eiland ook tot de Gailiën gerekend wierdt; fchoon hij over den Rhijn getrokken, maar terflond weder te rug gekeerd is, maakt dit nog geen bewijs uit, dat dit juist in den verst afgelegen oord vari Galliên en wel in ons Eiland gefchied is. — Hier was ze* ier goede gelegenheid om naar BtittanraSn over te fteeken, maar nog beter aan de eigenlijke Gallifehe Kust. Hij wierdt van den Vader van brimo, een Caninefaat, befpot; maar; daar uit volgt niet, dat zulks in het land der Caninefaaten of in deszelfs nabijheid gefchied is. Het was eene dolle onderneeming, de Galeijen van drie Riemen, waar mede caligula zijn korten Zeetocht gedaan had, voor een gedeelte te land na Rome te voeren, maar hoe verder men deezen afftaad neemt, hoe veel grooter de moeielijkheid doe»  CALA. (De Toren van") jg deezer onderneeming wordt. En dat alles fchijnt te beflisfen: indien caligula zich hier onder de Batavieren opgehouden, en Germaanfche Gijzelaars, uit het School op zijn bevel heimelijk weggebragt, hadt laaten agterhaalen en in ketenen wegvoeren; behoefde hij tot een teken van voorgewende overwinning over de Germaanen geenen der grootfte Galliërs uit te zoeken en te beveelen, dat zij hun hair veranderen, en de Germaanfche taal leeren zouden, om voor overwonnenen van dien landaart in zijn zegenpraal te kunnen doorgaan. Daarom heeft men dien Tooren met meer waarfchijnlijkheid in Galliën geplaatst; en wel volgens montfaucon, die zelfs eene afbeelding van deszelfs overblijfzels levert, bij lloulogne. Intusfchen verloren onze Voorzaaten 'er niets bij, terwijl het hun nog tot voordeel nog tot eer kon verftrekken zulk een monfter te herbergen, het welk overwonne Volken, Bondgenooten en Romeinfche Burgers op eenen voet behandelde, zo dat niemand veilig was van zijne bezittingen, — ja van zijn leeven. Rijk te zijn was de grootfte misdaad, en bloedvergieten de grootfte wellust van caligula, van wien men niet meer behoeft te zeggen, dan dat hij wenschte , dat het Romeinfche Volk maar één hals hadt, op dat hij het vermaak mogt hebben van het zelve met eenen ftag te vernielen. Wij verliezen *er niets bij, dan de zekerheid van de ftigting van den Toe» ren van Culla of Caljaart, en van den verbaazenden aanwas in vermogen bij een volk, het welke men bij het Verbond maaken met caesar zo arm rekent, dat het geene fchatting kon draagen, en zich toen met den handel niet bemoeide. — Het beftaan van een overblijfzel, dat men den Toorn van Calla of Caljaart pleeg te noemen, door zoo veeie eenpaarige getuigenisfen bevestigd, trekken wij in 't geheel niet in twijffel, te minder, om dat wij gelooven, dac onze kusten zich nog veel verder, ten minften zo ver als de Brcê veertien hebben uitgeftrekt: maar die onbedenke* lijke fpoedige aanwas van vermogens, welke caligula zou bewogen hebben, om heei uit Italien de goederen van zijoe zusters en andere kostbaarheden te ontbieden, om dezelve hjer ten duurftea te verkoopen, is ons ajjoos verdagt voorge-  6ï cala, (De Toren van*) enz. «^nmen. Schoon de natuurlijke gelegenheid van ons Land lTZ uitloop van vermaarde rivieren, tusfchen Gaiiie» rVlanien • - het aankomen en afvaaren der Romein, 'ch^chepZ; het verblijf van de Keurbenden en eene meSe RoLnfche Kooplieden, van tijd tot tijd eene aanL8 e.0ke verandering" - en ten laatften een gunftigen imen'oop voor den Koophandel te wege gebragt hebben. Zie Bijvoegzels en Aanmerkingen op j. wagenaar's Vaderl. Hifi. Castro; (jambus de) zie bossius. (jacob) Cflten een van ouds zeer beroemd Volk, van welks oorfpï"g bij de Schrijvers, veele, dikmaals beuzelagt.ge, bn^d rheden verhaald' worden. Waarfchijnlijk moet hun V de it d in g*J* gezogt worden, van waar «j, door de oLmeene vrugtbaarheid der voortplant.nge, elkander als ZrlZZe »* andere oorden, ook Westwaarts aan, verTu tf, onder andere ook na den Rhijn en de Maaze; van Si d« onie Vooronders, de vroegfte bewooners deezer Landen, met dezelven in eenige betrekking zuMen geftaan hebben. Meer van dezelven te vermelden, loopt buiten ons ■ beftek. Clarüs campusj of Klaarkamp, eene» van ouds, zeer vermaarde AbtJij, in het Friefche Kwartier OoUergo, ra 7e g e«n« D Gadeel. Volgens emm.os zou haare ft* ting op of omtrent het Jaar „65 moeten gefteld worden. Het Geftigt was zeer vermogend in landerijen en andere beZi ingen DiKmaal3 namen de Monniken deeUn de binnenSS» oneer.gheden, welke, van tijd tot tijd, het Landfchap beroerden. Zie verder het Art. rinsmagerst. Cxoppenburg. ciohannes) Bij deezes Godgeleerden Ie* vensbijzonderheden, ter voegzaame plaatze door ons verlTd voeger, wii bier het aangeteekende omtrent den benoemden Man, door den geleerden m« Na de Schriften,  CLOPPENBURG. (JOHANNES) tj door cloppenburg in 't licht gegee^eu, genoemd te hebbeo, vervolgt hij aldus. „ Deeze Geleerde Man overtrof in bedaardheid en verdraagzaamheid, zo wel ais in kennisfe en fchranderheid de meesten van zijnen tijd. Niet ras gereed, om anderen té bedillen, Én zulken, die, behoudens het weezenlijke der Hervormde leer, van den gewoonen weg afgingen, verdacht te houden, hadt hij achting voor oorfpronglijke zelfdenkers. Hij pfente het ook zijnen leerlingen bij herhaaling in, oni toch niet blindlings het zegel aan de Woorden hunner Meesters te hangen, maar zeiven da zaak te onderzoeken, en niet gelijk de koeijen, zo als hij zich gewoonlijk uitdrukte, achter eikanderen 't zelfde padtjen te betreeden, maar hier en gins het waare en goede te gaan opfpooren (*). Deezen cloppekburg mooge men in zekere opzicht aanmerken als eon* voorlöoper van coccejus. Verfcheiden denkbeelden, welken naderhand het Coccejanisrüus mede uitgemaakt hebben, worden 'er reeds in zijne fchriften aangetroffen, in zijn werk, getijteld: Disputationes XI De Fcedere Bei et Testamento Vet. et N. in zijn Syntagma Exerc. Select, handelt hij opzetHjk over hèt Ferbovd der werken-niet adaSI opgei icht i en laat 'er zich fchier even zo over ilit, als na. derhand coccejus gedaan heeft. Veelen hebben hem daarom gehouden voor 'den eerften Leeraar in de Hervormde Kerk, die met de leer van het werkverbond voor den dag gekomen is Doch niet naar recht en waarheid. Van den hone^t heeft in zijn werk, adam en cïiiistus, V vierde Hoofd, ftuk, duidlijk getoond, dat niet weinige Godgeleerden, vooe cloppenburgs tijd, reeds van een werkverbond gewaagd en gefchree^en hebben. En vriemoet fomt in zijn meermaaleti aangehaald werk (f) eenige Eanekerfche Theologanten op, als sibrasdus lubbertus, HfiNEt. antomdes nerdskus, johannes makkovius en Willem amesius, die allen voor clop- pen- (*) ld tertatur marckius' in detineat. viidc cloppenb. operi. bus ejus prajfixa. (f) Athena Frif. Pag. 378 en 379« B  iS CLOPPENBURG. C JOH ANNE S) Penburg geleeraard en in hunne iesfen. en fchriften van een; Werkverbond melding gemsakt hebben. De woorden zeiven, uit de Werken van deeze Maunen , hier toe betreklijk, zijn 'er tevens door hem bijgebragt (*). Zelfs komt het mij voor, dat de opftellers van den Heidelbergjchen Katechhmus al met het denkbeeld van een Werkverbond zijn be. fcend geweest. Men leeze toch maar eens de negende vraag met het antwoord naauwkeuriglijk , en men zal zulks 'er niet onduidlijk uit opmaaken kunnen. Men vergelijke tevens de uitleggingen van ursinus zeiven ter deeze plaatze, en men zal zulks nog klaarer zien (j-), Dit gevoelen nopens het Werkverbond fchijnt het meest leevendig gewordente zijn, ten tijde van de hevige verfchillen met de Remonftranten; waar naa hetzelve fteeds bij de Hervormde Kerkleeraars langzaamerhand zeer algemeen, en bij zommigen het merk der regtzinnigheid geworden is. Maar 'cloppensurg heeft naderhand hetzelve uitgewerkt en opgefierd: zo dat het (*) Venema hadt dus geen recht, om te fchrijven, op „ onze Jkademie hebben onze geëerde voorzaaten het „ denkbeeld van een Werkverlond altijd verworpen." Korte verdeed, van zijne eer en !eir. bi. 59. (f) Venema fchrijft in de aangek, verd. van zijn eer en leer bl. 59, „ dat in den Katechhmus niet één woord ,, van het Werkverbond gefproken wordt." Dit is wel ja waar, voor zo verre men 'er het Schoolfche kunst» woord Werkverbond niet aantreft; maar wat het denkbeeld aanbelangt, dit, dunkt mij, kan men in de aan» gehaalde vraag en het daarop flaande antwoord oogenfchijnlijk ontdekken. De Schrijvers der Vadert. EibL XI. D. bl. 645. berispen dan ook, zo 't mij voorkom?, den Eerwaardigen oüboter, te onrechte daarover, dar hij in zijne bekende Katechismusverklaaring, de fpreek» wijze van plaatsvervangend Verbondshoofd gebruikt, en dus aan den Katechismus een' zin geeft, daar des» zelfs opftellers niet aangedacht zouden hebben. — Mijna oordeels, hebben zij 'er wel aangedacht»  CLOPPENBURG, (JöHANNÉS]) enz. 19 het bij deezen wel eene aanvalliger gedaante heeft gekree. gen, maar bij genen ook zijne waarde geheel verloorea heeft, als bij j r. wetstein, jak. alting, joh. vlack, en baltb. bekeer: tegen welken dieswege maresius en leydekker met drift en onbefcheid de pen gevoerd hebben. Naderhand heeft de groote vitrikga , de Vader, in zijne AphorUmi Theologie, op eene gemaatigde en bedaarde wijze het geheele leerbegrip aangaande het Werkverbond als gansch onfehriftmaatig verworpen. Eindelijk heeft de jonge camp. Vitbjnga zijns Vaders gevoelen omflagtiger uit elkander gezet, en krachiiger verdeed:gd in zijne Thefes Theologie* pracipue argamenti Elenctici, te vinden in zijne Opuscula* 'uitgegeeven door venemi. En hier in hebben beide geleerden veele en voornaame Mannen tot hunne volgers gehad, zo als zij ze thands Hog hebben. Zie a. ypei, Geschiedenis der Systema* tifche Godgeleerdheid* Coccejanery; zie coccejus. Coccejus. (joannes) Veelen onzer Leezeren, vielen wij ons, zullen in dank ontvangen het volgende berigt, aangaande deezen beroemden Godgeleerde, als bevattende een reeks Van bijzonderheden, een aanmerkelijk Jicht verfpreidenda over 's Mans leere en lotgevallen, en in 't algemeen over de Kerkelijke Gefchiedenis van de onrustig twistzieke da^ gen , welke hij beleefd heeft. Ypei is de Schrijver, welken wij, in dit berigt, op ons papier doea fpreeken. „ Deeze onfterflijke Man, (dus fchrijft hij) die een vijand van de Peripatetifche wijsgeerte, en ja van alle wijsgeerte was, hadt alle zijne kragten iogefpand, alle zijne fchatten van wijsheid en geleerdheid bellied, om de Godsfpraaken der Heilige Schrift te verklaaren en optehelderen. Onder deezen arbeid was hem de zin der Bijbelwoorden overal zo zaakrijk voorgekomen, dat zij alles betekenden wat zij maar met moglijkheid betekenen kenden* Naar Ba deo-  ao COCCF.JUS. (JOANNES) deezen zonderlingen ftelregi;! leide hij de Heilige Schrift uit. De vervulling van heel het Profeetisch woord was, zijns ©ordeels, kristus, welke even daarom alterwege moest gezocht, en ook gevonden konde worden. Hij befchouwde het gantfche Oude Testament, den Leviefchen dienst met alle des zelfs kerkplegtigheden, die den Israëlieten als een flaafscli juk waren opgeleid, en de geheele aané'enfchakeling der oude Joodfche gebeurenisfen, als iets voorbeeldigs, als eene grondfehets van kristus zeiven, of van de goederen en lotgevallen des Nieuwen Testaments, zo als ze plaats zouden hebben tot aan de voleinding ds.r waereld. Meenig iets ook van 't geene de Heiland in zijn verkeer hier op de waereld gedaan, geleerd en geleeden hadt, was, naar zijne gedrchte, eene alfchaduwing van de voorrechten des N T. en van *t geene voortaan in de Kristlijke Kerk voorvallen zoude. De gantfche leer der waarheid, zo als ze ons in de gewijde Schriften voorgedraagen wordt, konde, volgens zijne meening, het best verklaard worden, zo men dezelve voeglijk deedt rijiren met eene huishouding der vet bonden, welke God met het menschdom aangegaan hadt. Hij leerde, dat God met adam een werkverbond en na het verbreken van hetzelve een ger.adevei bond opgericht hadde, waar van de tienwoordige wet eene plegtfpraak, (een fot muiier) was geworden, roen hetzelve ftaatlijk vernieuwd wierdt, met het Israël'etendom in de woeftenije' van A>ahS. Dit waare het Oude Testament, zo als het in den Bijbel geheeten wordt, waar bij hij moses als Middelaar aanmerkte, en welk verbond hij beweerde van dezelfde natuur te zijn als het'nieuwe verbond, door het Middelaarfchap van jssus opgerigt. Uit kracht van dit Oude Testament waaren, naardemaal hetzelve voorbeeldig was, den Israëlieten geehe andere goederen toegevloeid, dan enkel tijdlijken , welken hun evenwel ten onderpande verltrekten van beter goederen, waar van men onder den nieuwen dag het genot daadlijk hebben zoude; de voorvruchten wierden 'er toen Hechts van geproefd: Gods goedheid voegde hun bij voorraad deeze zegeningen toe. Even daarom moesten ze aangemerkt worden niet zo zeer als kinders van God, maar als flaaven, dia üièg  COCCEJUS. (JOANNES) " flaêg in vreeze zijn. Op eene heel andere wijze wierdea dus de geloovigen, onder het ou ie licht lee.ende, gerechtvaardigd, dan die, welken onder het nieuwe leefden. ~Daar de Sabbat in de woestijn ingefteld waare, en niet ten zevenden dage'der waereldfchepping, moest men denzelven, als fchaduwachtig zijnde geweest, onder het }N. Testament voor afgefchaft houden. — Eindelijk verdeelde hij de gantfche gefchiedenis der Nieuwe Kerk in zeven tijdperken of zo genoemde Perioden , overeenkomllig met de zeven brieven, bazuinen, fioo'.en en zegelen in het boek der Openbaaring, en dezeven gelijkenisfenuit het van mattheus. „ Zie daar eene korte opgave der leerwijze van coccejus, en eenige voornaame bijzondei heden van zijn Godgeleerd ftelzel. Tot aan het Jaar 165Ü genoot de braave Man rust en toejuigching. Hij was toen reeds acht jaaren Hoogleeraar te Leijden geweest. Dan nu pakten 'er van lieverleê eenige zwarte onweêrswolken boven zijn hoofd zarnen: een vloed van haatlijke b.fchuldigingen, van bitze bejegeningen en l'iefdelooze verketteringen regende op hem los, terwijl hij door een' loeijenden wind van ftrenge kabaalzucht beftormd wierdt. lu het genoemde Jaar 1658 ontftonden de eerfle beweegingen tegen hem, over zijne gevoelens nopers den Sabbat, welken hij voorgedraagen hadt in zijne uitlegging van den Brief aan de Hebreeuwen. Hier tegen fchreef de Utrechtfche Hoogleeraar essenius eene Latijnfche verhandeling over de allijdduurende zedelijkheid der tienwoordige wet, en dus pok in '/ bijzondere van den Sabbat {de perpetuct woralitate Decalogi, adeoque fpec. etiam SMati) die ook in 't Nederduitse* 't licht zag. Hier op gaf coccejus uit een gefchrift, getijreld: Indagatio natut cs Snhbati et qiietis N. T. Onderzoek over den waaren aart des Sabbats en der rust van het N. T. in het Latijn en Nedeiduit.ch te Leijden in l2vo. Hoornbeek liet daarop volgen zijn ge* Ichrift: Heiliging van Gods naam en dag. Wijders verzette zich ten Jaare 1605 tegen hem gysbert voetius, ten aanzien van het onderfcheid tusfchen #cj>eï7taic et q£<5jiréctt?~, Amft. 1666. 8vo. zijnde eene Siider verklaaring van het nut der onderfcheiding in de be» tekenisfe der woorden irugzo-is en aQzcri?. Ook -kunnen Vfi) hier niet wel met Itilzwijgen voorbijgaan de onaangenaame omftand:gheden, waarin hij gewikkeld wierdt met samuel maresius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen , die zijne bittere'gal uitwierp tegen een Akademisch twistfehrift, over de huishouding der tijden {de Oeconotnia jTemporum) 't welk door den Auteur, Willem mo.mma, onder voorzitting van coccejus 1662, verdeedigd was: uit het. Zelve hadt hij drieëntachtig gefcbilvraagen {Qjtastior.es') verzameld ; hier tegen gaf coccejus weder zijne aanmerkingen uit ten Jaare 1663, welken briefsgewijze aan maresius waa. ren toegezonden. Naa de uitgave van deezen brief, betuigde wel maresius, hl zijn antwoord, 't welk ook het licht Zag, dat hij in het weezen der zaak met coccejus eens denkend waare; doch aan den anderen kant konde hij niet naJ'aaten, p'm laag op 's Mans arbeid te vallen, eu hesn een' Houten ftichter van fchadelijke nieuwigheden te noemen. Zelfs ja ging zijn wroeten tegen den goeden Man zo verre, dat hij uit deszeifs denkbeelden over de Alomtegenwoordigheid van God, welken hij in zijne Summa Theologia ex Scripturis' repetita bat. edita tóóï. 4tO.) voorge- draagen hadt, aanlèj'ding nam, om hem Van bedekte Soóinisaaerij te' befehüidigen, zo als hij dan ook vo'cïtaan ali«s * •* ia  COCCEJUS. (JOANNES) «S .jn openbaaren gefchrifte te werk (telde, om deszelfs regtzinnigheid verdacht te maaken, en hem bij de breede ge meente als een' gevaarlijken ketter ten toone te zetten. Wij zien dus, dat de twist over den Sabbat de deur «eoVnd heefc, voor de aanmerklijke verandering, die 'er in de manier van denken en leeten onder de hervormde Leeraars voortaan (tand greep. Groote omwentelingen hebben doorgaans kleine beginzels. Zo was 't ook hier. Vader .coccejus, wel een man van onderneeming, maar ook bedaard en voorzigtig in zijnen handel, ging langen tijd zwanger met het prijslijk toeleg, om het gezag, t welk de Scholastieken} in de kerk op nieuw gekreegen hadt te fnuiken en de gewoone leerwijze, welke door de filofoofy van arÏstoteles zo zeer bedorven was, voor een, zo t hem voorkwam, beter, en met de eenvoudigheid van den Godsdienst meer overeenftemmend, onderwijs te doen wijken In zijne lesfen, en ook hier en daar in zijne fchriften liet hij 'er zich wel over uit, maar onder bedekte termen', en niet zo opzetlijk en openlijk, als hij wel wensch£e En denklijk hadt hij nimmer zulken naam en aanhang gemaakt, indien zijn ambtgenoot heydanus hem niet op den gang gebragt hadde. Deeze gaf hem gelegenheid, om rondöit te fpreeken en fchrijven, zo ais hij dacht. Heydanus {iet eene Akademifche Verhandeling verdeedigen over den Sabbat en den dag des Heeren{de Sabbat» et die dowmimca) waarin hij beweerde, „ dat men nergens konde aantoonen, dat den Kristenen een gebod gegeeven waare, om den ' Sabbat te vieren, maar dat zulks alleen een oud kerkge. " bruik waare, en dat het bevel van God, den Israëlieten " opgeleid, om den Sabbat te houden niet moest gerekend " _«.Jo« ™ houders der Steden gezocht en geëerd waren, de voornaamfte en beste ftandplaatzen kreegen , en van tijd tot tijd in getal aangroeiden: waar door hunne zaak ten langen laatfien het te boven kwam,- en hunne leerwijze in hoog aanzien geraakte. In vervolg van tijden heeft men, naa dat de Staats wind waaide, hunne partij nu meer, dan weder minder, met zekere oogmerken begünftigd en bevorderd. — Tegen het einde van deeze eeuw begon het verfchilvuur, 't welk reeds gedoofd fcheen, weder op nieuw te ontvonken, en in vhm uitteflaan. De drift van fommige heetbloedige Voetiaanen holde zo verre buiten het fpoor, dat zij 'er onder de hand op begonnen te arbeiden, om de ftellingen def C a " Cm  36 COCCEJUS. (JOANNES3 Coccejaanen openlijk veroordeeld te krijgen : waartoe zij Koning willem in den arm zogten te neemen. Maar dit plan van hunne liefdelooze inzigten wierdt verijdeld. — De Staaten en de Vorst begeerden, „ dat men eikanderen zoude verdraagen, dat men eikanderen bij de gemeenten nier zoude verdacht maaken, dat de Hoogleeraars zich moesten wagten voor Hellingen, welken den Studenten aanleiding konden geeven , om de leer van den Godsdienst te behandelen naar de regels van de Wijsgeerte; en eindelijk, dat men bij bet beroepen van Predikanten moest zien naa mannen, ftichtlijk van leeven, en van eenen gemaatigden en vreemdzaamen inborst.'* ,, Wat nu in 't bijzondere het Godgeleerd Sijstema vancoccejus aanbelangt. — Hij hadt bij het leezen en doordenken der H. Schrift, zijns oordeels, gevonden, dat de gewijde Schrijvers de wijze, waar op Zondaars van God begenadigd en gezaligd worden, als een verbond van God met de menfchen pleegen te befchouwen. Dit beeld bekoorde den fchranderen man: en hij kreeg 'er zo bij uitftek veel mede op, dat hij op de zonderlinge gedachte kwam, om de gantfche Geloofsleer van het Kristendom onder het beeld Van een verbond tusfchen God en den mensch voorteftellen. Coccejus evenwel hadt hier in zijne leidslieden, welken hem den weg weezen, en hem met gemak, zo wel als metIpoed, deeden voortgaan, verder, dan zij zelven immer geweest waren, en hadden komen kunnen. Deezen waren, behalven waljeus en cloppenburg , inzonderheid gellius hot» Zenus snecahus, van wtlken wij gewaagd hebben, kaspar OLevianos, een der opftellers van den Heidelbergfchen Ka' techismus, en matthias martinius, een Godgeleerde van Bremen. De eerfte heeft in den Jaare 1584 te Leijden uitgegeeven een werk, getijteld, De gratuito Dei fadere et faeramentalibus fignis: de andere heeft 1585 te Geneve uitgegeeven een werk, getijteld, De fitb/iantia faderis gratuiti inter Deum et electos: en de derde 1618 te Bremen een werk, getijteld, De federis natura et gratite fignaculus V Tractatus. In die fchriften hadden deeze mannen de bouw»floffen bijeen gebragt, waar uit coccejus een geregeld za. B sa-  COCCEJUS. C JOANNES) 3> uienftel is begonnen optetrekken, 't welk zijne volglingen voltooid hebben. Coccejus is de eerfte geweest, die het verbonds denkbeeld, 't welk die mannen reeds hadden, ontwikkeld en bewerkt heeft. En hier uit is de bekende Verbonds methode, of het Vetbondsfystema ontdaan, waartoe •coccEjus in zijn werk, getijteld, Summa Ticctrina de fadere et Testamento Dei, het plan en den eerden aanleg gemaakt heeft. „ Het denkbeeld, aangaande een Verbond van God met den tnensch, leidt coccejus ten grondflage van een gezuiverd, -onwijsgeerig en geheel Bijbelsch Systema. Het Verbond zelf befchouwde hij als tweeledig, naamlijk als een Werkverbond, {fadus operum') door God met den mensch opgerigt voor den Val, en als een Genade Verbond {fisdus gratia) door God met den mensch gemaakt na den Val. Dit Genade Verbond wierdt volgens eene drievoudige Huishouding voorgefield: te weeten de Huishouding voor de Wet, onder de Wet, en onder het Evangelie. Wijders dacht hij nog aan «en bijzonder Verbond, 't welk God de Vader met zijnen .Zoon Christus aangegaan hadt. Dit alles gaf coccejus en zijnen leerlingen aanleiding, om de voordragt hunner leer onder woorden en termen te brengen, welken men bij het treffen en onderhouden van menschlijke verdraagingen gewoon is te gebruiken. — Men ziet dus, dat 'er in 'sMans arbeid veel vernuftig fpeelwerk zij, en 'er overal menschlijke vindingen onder loopen. 't Is waarlijk jammer, dat men zo van het eene gebrekkig uiterfte in het andere vait, en de eene klip willende vermijden op eene andere ftoot. „Het bovengenoemde werk, Summa Doctrines de fadere et Testamento Dei, is in eenen geheel nieuwen en zeldzaamea fmaak gefchreeven. Hetzelve is in zestien hoofddeelen gefpti&t. Eerst handelt hij in 't algemeen over het Verbond, ea in 't bijzondere van het Werkverbond: vervolgens van de affchsffing des Werkverbonds, die vijfërlei is: naamlijk het Werkverbond is afgefchaft door de Zonde, — door 't Verbond der genade, — door de verkondiging des Evangelies onder 't Nieuwe Testament, — door den dood des ligbaams, — en door de Opftanding van de dooden. Hier C 3 mede  $B COCCEJUS. (JOANNES) mede loopt het geheele werk ten einde, terwijl 'er tot elke bijzondere affchaffing des Werkverbonds de daar toe behoorende ftukken der Godgeleerdheid gebragt worden. — Dit gefchrift is vocrzeker een der belaugrijkfte werken, welken wij van coccsjus hebben; om zijne andere fchriften met vrucht te leezen en te verftaan, dier.e men hetzelve wel met opzet en ernst door te denken, naar dien zijne gevoelens voor het meerendeel overal op de leer der verbonden gegrond zijn. — Met dit alles moete men egter dit werk niet aanmerken als een volledig Godgeleerd Systema naar den finaak van coccejus. 't Is niet meer, dan eene grondtekening, of aanleg, waar naa zijne Volglingen hunne Theolo* gifche ftelfels bearbeid hebben. Hij zelf heeft wel gefchree» ven een werk, getijteld, Summa Theolcgia cx fcripturis re-. fetita, 't welk het eerst te Leijden is uitgekomen in 't Jaar 1662, en naderhand te At. fier dam 1660, in 4to, gelijk ook in 't Nederduitsch, vertaald door th. awtokides, 169Ó. Doch dit is meer volgens de gewoone orde, welke men in de Systemas houdt, vervaardigd: alleenlijk heeft het boven de algemeene leerftelfels dit eigen, dat het fchriftmaatig en Uijbelsch zij, zonder inmengzels van fchoiastieke en wijsgeerige fpitsvindigheden. In deeze opzicht heeft hetzelve zeer veel waarde, 't Is afgedeeld in zesendertig plaatzen (Loei') door welken 'er zevenënnegentig hoofdftukken heenloopen. „Men kan uit het gefchreeven opmaaken, dat coccejus een vijand waare van de Peripatetifehe wijsgeerte, en ook met alle wijsgeerte weinig op hadde, en dat hij als een voortref, lijk fchriftuitlegger geene andere geloofsleer, dan eer.e zuiver Bijbelfche wilde gangbaar doen worden, die van alle bovennatuurkundige termen, onnutte vraagltukken en fchoolfche fpitsvindigheden ontbloot, den volksleeraar meer te ftade ionde komen. Men kan 'er te gelijk uit opmaken, dat hij in de algemeene leermethode der Theologanten eene groote verandering daadlijk begon te bewerkftelligen; Hij veranderde niet alleen de voordrage, maar hij verrijkte ook de Dogmatiek met eene meenigte van Artikelen, die anders tot de geloofsleer niet gebragt wierden, en verbond daar aan eene isasuwkeuijge verkiaarfag van zijne Bijbelfche Hoofdbewijzen,  COCCEJUS. (JOANNES) 39 zen. De Scholastiekerij kreeg hier door dus een' geweldi. Ten zijnen leeftijde begonnen de Godgeleerden in het bearbeiden van hunne Sijstemas reeds uit eikanderen te loopen. Onder alle Theologanten, in die dagen, was 'er niemand, die de fchoolfche leermethode zo fterk voorftond, en zo ijverig voortzette, als voetius, en niemand, die van dezelve grooter afkeer hadt, en haar meerder afbreuk zocht te doen, dan coccejus. Beiden hadden zij hunnen aanhang. De genen, welken voetius aankleefden, hielden zieh bij het beoefenen eener dorre en wijsgeerige fchoolgeleerdheid, die het brein vulde met allerlei ingewikkelde kundigheden, maar onvruchtbaar voor het hart was. Schoon 'er toch ook onder hen eenigen waren, die in het fcholastieke zekeren wan. fmaak krijgende, de Godgeleerdheid op eene meer ongeknnftelde en fchriftmaatige wijze verkoozen te behandelen. Maar de volglingen van coccejus floegen allen den nieuw ontdekten weg in, zuiverden de Godgeleerdheid van de bedorven fcholastiekerij, leiden zich toe op de uitlegkunde, vormden Bijbelfche leerftelzels, en fielden de waarheden, 20 als ze in de kerk beleeden wierden, in een helderer en eenvoudiger daglicht voor ; de Theologie bleef wel zo eene fcefpiegelende weetenfchap, maar ze bekwam toch door zulk .eene vervorming eene fchooner gedaante, en gewon door ■haare fchriftuurlijkheid niet weinig ten behoeve van het werkdadig Kristendom: — waare toch dezelve door de Coccejaanen daar toe maar wat meer aangewend!" Niet onaangenaam zal, bij dit alles, het berigt zijn, welk wij, bij onzen Geleerden Schrijver, aantreffen, wegens de Preekmethode der Coccejaanen, in de vroegfte tijden der opiomfte van den veelgerugtmaakenden Aanhang, in tegenfteliing en vergeleken met die der Voetiaanen, welke, gelijk bekend is, met de aanhangers van coccejus bijster overhoop ïagen. „ De Voetiaanen (dus luidt het berigt) verklaarden hunaen Tekst gedeeltelijk naar de uitlegwijze van kalvyn , en gedeeltelijk naar die van hugo de groot, leiden zich zeer «oe op gemoedlijk preeken, en verkoozen het ftichtlijke koC 4 vea  43 COCCEJUS. (JOANNES) ven het leerzaarae. Zij vergeestlijkten hunnen Tekst, ea bragten denzelven over op elk mensch: de letter was toch eene doode letter. Daar toe waren ze opgewekt geworden door hunnen fmaak in Engelfche fchriften en predikatiën. Hunne leerredenen waren gantsch niet naauwkeurig bearbeid. 'Er was te veel fchoolgeleerdheid in: zij fpraken van Effecten, Qbjekten, Concepten, enz. waar van de gemeente niets met al verftond, 'Er waren te veel fchrifrplaatzen zonder oordeelkunde onder eikanderen geplaatst: dit heette Schriftuurlijk preeken. Zij gebruikten dikwerf oneigenaartige en duistere fpreekwijzen, die, fchoon zij over den eenvoudiger) Godsdienst van kristus fpraken, uit de leer van moses flaatÜjken Godsdienst ontleend waren. Zij bedienden zich van verbloemde, dichterlijke. Oosterfrhe fpreekwijzen. Zij fpraken Hebreeuwsch- en Grieksch-Nederduitsch. Zelfs liep 'er hier en daar een Latijnsch of Grieksch gezegde onder. Ondertusfchen beijverden zich de Voetiaanen, om in bearbeide toepasfingen , met onderfcheiding van menfchen de harten'te treffen, en tot Godsdienstige werkzaamheden te beweegen. Eerst kreegen de Ketters hun deel, dan wendden zij zich" tot het groote gros der gemeente, 't welk zij sis onbekeerden |befchouwden, en ten laatften richtten zij hunne rede tot het kleiner hoopjen, de Godsvruchtigen, tot welken zij meenigmaalen het langst en het meest fpraken. „ Wat de Coccejaanen betreft. Deezen hadden eene drooge en leérmeesterachtigé predikmanier. Zij verklaarden hunne tekften woordlijk van het begin tot het einde! Z-j fpraken wijd en breed over den gro dtekst, en leiden hunne geleerd, heid ten toon met allerlei taalkundige aanmerkingen over het Hebreeuwsch en Grieksch, en Kritifcbe gislingen. Hunne verklaaringen liepen meestal uit op verborgen uitleggingen, gezogte zinfpeelingen, en gewaande voorzeggingen van toe.' kornftige zaaken. Hunne predikatiën geleeken meer naa geleerde Verhandelingen, dan naa ftichtlijke leerredenen. Zij meenden overal de zeven perioden aaritetreffen. Zij hadden grooten zin in het verkiaaren van de wonderwerken en de geliikanisfen des Heilands en van de Evangelifche gefchiedenisfcn. Dezelven wierden eerst wijd en- breed verklaard; daar  COCCEJUS. (JOANNES) 4ï daar naa ging de leeraar over, order voorgeeven van den verborgen en mijftieken zin 'er uit op te delven, tot omflagtigheden, waar in hij de weldaaden van de nieuwe huishouding , of de lotgevallen der Kerk onder den nieuwen dag, in dat wonderwerk, in die gelijkenisfe, of in die gefchiedenisfe als afgebeeld, aantoonde, en over het voorrecht van eene volmaakter zondevergeeving fprak. Met zulke langdraadige verklaaringen van den letterlijken en verborgen zin bezig weezende, hadden zij geenen tijd overig, om zich met eene doorgaande toepasfing onledig te houden, maar moesten het met een laat ons twee of drie doen afloopen. De toepasfingen waren zeer kort, en daar bij, zo als men het noemt, algemeen, zonder onderfcheid tusfchen geloovigen en ongeloovigen in acht te neemen. Zommigen zelfs lieten de toepasfingen geheel achter wege; en veronachtzaamden volftrekt, op de beoefening van geloof en de betrachting van deugd aan te dringen. Ik bezit nog eene leerrede van vitringa, den Vader, over jes. XI. i, met 's mans eigen hand gefchreeven, welke hij als Student opgefteld en gedaan fchijnt te hebben : — zij is gedagteekend den vijftienden Januarij 1680, en den derden Maart deszelfden jaars wierdt hij Kandidaat te Leeuwarden. — Deeze leerrede, mij eens gevallig toegekomen, is een geleerd vertoog over den genoemden Tekst, maar geheel zonder toepasfing. Dus laat hij zich aan het flot van zijne oordeelkundige Verklaaring hooren. ,, Hier mede eindigen wij, God ootmoedelijk bid„ dende, dat hij ons gelieve te geeven verlichtende oogerr „ des Verltands, op dat wij hoe langer, hoe meer onzen ,, jEi-us, en zijn getuigenis, welke de Geest der Profeetièn „ is, in dezelve vinden moogen. Amen!" Dit is de gantfche toepasfing, indien men het zo noemen wil. Hoe zeer de geleerde Man naderhand van predikwijze veranderd is, kan men zien uit zijn Werkjen, Animadverfiones ad Methodum Homiliarum Ecclefiasticarum rite injlituendarum, te Vraneker in den Jaare 17a 1 in 8vo. uitgekomen, part. I. C. I. II. en 111. — Znlk een prediken hield langen tijd ftand onder de Coccejaanen. En een groot deel van de gemeente was ** mede gediend. Zij gingen ongemeen gefticht en geC 5 z&  43 COCCEJUS, (JOANNES) enz. zegend na huis, wanneer de Leeraar in zijnen Tekst de perioden hadt kunnen aantoonen, of in vernuftige fpeelingen en profeetifche kleinheden was uitgewijd; fchoon hij dan ook geen enkel woord gefproken inogt hebben, 't welk het hart konde treffen, of tot het betrachten der Evangeliepligten eenigen weezenlijkcn fpoorflag gaf. Over de behoeften der Ziel bekreunde men zich, helaas! niet, of weinig. De fmaak wierdt geffreeld; en dit was genoeg. Dan tegen het einde deezer eeuw waren 'er zommigen uit hun, die onder het oog kreegen, dat het toepaslijk deel der leerredenen 't meefle nut ter verbetering van hart en daaden, 't eenige doel der prediking, konde te wege brengen. Deezen begonnen hunne toepasfingen uittebreiden, en op de leest van die der Voetiaanen te fchoeijen. De Hoogleeraar Roëtx, alardin, Predikant te Arnhem, d'outrein , Predikant te Amfter. dam, david flud van giffen, Predikant te Dordrecht, en meer anderen, die naderhand ernfligen of Coccejaanen van den ernst genoemd wierden, vingen aan op dien verbeterden trant te prediken. Hunne toepasfingen zijn voor het hart en praktikaal, vol vuur, en wel uitgewerkt." Zie a. ypei, Geschiedenis der Syitematifche Godgeleerdheid. Cock. (g. t. de) Rechtzinnigheid is eene loü'jke, zelf onmisbaare hoedanigheid van eenen Godgeleerde, Maar, hoe vreezelijk wordt dit woord misbruikt! Onder fchijn daar van veroorlofde men zich, menigmaalen, de meest in 't oogloopende inbreuken op de liefde en goedwilligheid, zekerlijk mede te betrekken tot de Rechtzinnigheid, indien deeze niet alleen fchriftuurlijk denken, maar ook fchriftuurlijk doen en handelen influite. Bij de veelvuldige ftaalen van het verfchrikkelijk overhoop leggen met zich zelve van Godgeleerden, die van voor de Rechtzinnigheid te waaken en te ijve» ren den naam willen hebben, kan het wedervarene aan den Man, in 't hoofd deezes Artikels geplaats, een nieuw voorbeeld voegen. De cock was een Man van meer dan gemee. ae  COCK. (G. T. de) 43 ne begaafdheden, en, door zijne Proeve van Bijbeldichten,, Brieven en Mengeldichten, onder de Nederduitfche Dichters met roem bekend. In den Jaare 1765 bekleedde hij, onder de Hervormden, het Leeraarampt te Harich, een Dorp in de Friefche Grietenij Gaasterland. Op verzoek eene predikbeurt te Leeuwardeu waarneemende, hadt hij tot zijn onderwerp genomen de Christlijke Liefde. Behalven dat hij in zijne Leerrede een prediktrant volgde, van den algemeen aangenomenen merkelijk verfchillende, ademde dezelve» daarenboven, eene veel grooter maate van verdraagzaamheid, dan de Stadspredikanten, die hem gehoord hadden, konden verdrangen; deeze vondt 'er dit, geene wat anders, in te berispen, en zij gaven 't hem onmiddelijk, naa dat hij afgetreeden was, te verftaan. Een hunner verhandelde, den volgenden Zondag, den zelfden Text en 't eigenst Onderwerp. Schoon zulks niet weinig opfpraaks verwekte, en veelen in de gedagten kwamen, dat de Arminiaan op zijn minst in de Leerreden, van de cock hadt uitgekeeken , zou de zaak, waarschijnlijk, hierbij hebben blijven berusten, indien het beroep te Beetgum, een fraai Dorp onder de Kinsfis van Leeuwarden, op hem niet gevallen ware. Een Brief, door drie Leden deezer Gemeente gefchreeven , haalde de veel gerugts gemaakt hebbende Leerreden op, en verzogten zij de Klasfis, deeze zaak nauwkeurig te onderzoeken, ten beste hunner Gemeen, te. Veele Leden keurden het doen der Schrijveren van deezen Brief goed; doch door de meerderheid wierdt de Leeraar aan de Gemeente te Beetgum toegeweezen. Men vondt naderhand reden om die Brieffchrijvers aan de Klasfis voor te draagen als lieden, die niet uit zich zeiven, maar door anderen aangezogt en opgezet, dien bezwaarenden Brief fchreeven. De Eerw. j. chevalier, des verdagt, wierdt gedagvaard en maakte zwaarigheid, om hier op gedrongen, pnder eede te verklaaren, geen deel Jer in gehad te hebben. Alle deeze handelingen hielden de gefprekken over de Leerrede van de cock , en 't vermoeden ziji.er onregtzinnigheid, leevende: een vermoeden, niet weinig toegenomen, dewijl hij zich niet gehaast hadt, om op de Kiasfis van Leeuwarden te verfchjjnen, daar zitting te verzoeken,. ea  «4 COCK. (G. T. de) en uit eigen beweging, wegens de (hikken, waaromtrent men hem verdagt hielde, zich regtzinnig te verklaaren. Een der Leden bragt in 't midden of het niet dienftig was onder, zoek na deeze Leerreden te doen: het vondt ingang, en vier Leeraars, daar toe benoemd, vervoegden zich bij de Predikanten, die ze gehoord hadden. De verklaaringen van Leeuwaardfche Predikanten hiltrop en ratelband, vol bezwaaren, wierden verfterkt, door die van b, van der feen en h. rkinalda, Predikanten te JVoudsend en Huifum. Dan, eer deeze Verklaaringen ingeleverd wierden, hadt de Eerw. de cock, door den raad van oordeelkundige Vrienden be» woogen, zijne Leerreden in 't licht gegeeven, in hoope, dat hier door het wangunftig uitftrooizel van onregtzinnig. beid, als een loopend vuur voortgeflaagen, in zijne vaard gefluit, zijn goede Naam voor den fel bijtenden laster beveiligd, en zijn dienst bij zijne tegenwoordige Gemeente Biet onnut zou gemaakt worden. Veel mogt hij zich des belooven; dewijl ze met eene volledige goedkeuring der Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid op Frieslands Hoogefchool te voorfchijn tradf. De Gelastigden om op die Leerreden onderzoek te doen, maakten, uit de ingewonne getuigenisfen, drie. punten van bezwaar op, tegen de regtzinnigheid van den Eerw. de cock; die dezelve beantwoordde, doch, in verfcheide febrift. lijke onderhandelingen, die tot in het volgende jaar liepen, niets vorderde. In Januarij befloot de Klasfis alle de ingeleverde Stukken te doen drukken, aan elk Lid een Afdruk te bezorgen, ten einde men in eene aanftaande Vergadering, met de vereischte omzigtigheid, zijnen raadflag zou kunnen inleveren. Maar de tijd, beftemd om deeze zaak af te doen daar zijnde, wierden de raadpleegingen der Klasökaale Broederen, van welken de befchuldigde niet veel goeds te wagcen hadt, gefiremd door een befluit van Gedeputeerde Staaten van Friesland, die, het ongeregelde, onwettige, en flinkfche in de handelingen omtrent den Eerw. de cock aangetoond, en opgemerkt hebbende, hoe eenige Zeloten thans gereed Honden, om, bij opgemaakte Kabaaien, over deeze zaak is oordeelen, goedvonden de hand op dit gefchil te leg*  COCK. (O. T. de) 45 leggen en de Klasfis van Leeuwarden het verder voortzetten te verbieden; „ en in deezen," gelijk zij zich uitdrukten zorge te draagen, dat de driften der Geestlijken da „ Kerk niet op nieuws beroerden, Kerklijken tegen Kerk„ lijken, Ledematen tegen Ledematen, op zeiten, door he« „ tragten om eene haatlijke Inquifitie in te voeren." Door dit Staatsbefluit zag de Leeuwaarden]che Klasfis zich genoodzaakt het onderzoek, met zo veel vlijts en hoope van een gewenschten uitflag, docjr de partijen van de cock aangevangen, te laaten fteeken, fchoon de gevoelens des Leden, over den inhoud van het Staatsbefluit, wijd uit eikander liepen: terwijl de bezadigften oordeelden, dat mem terftond aan de bevelen van hoogerhand moest gehoorzaamen, befioot de meerderheid tot het doen van tegenverklaa. ringen, zo bij Gedeputeerde Staaten, als bij den Erfftadhoüder. Een tiental onttrok zich aan deeze handelwijze, door een tegenfchrift, betuigende, geen deel in dezelve te neemen. Zestien Predikanten arbeidden aan een breedvoerig Beklaagfchrift, 't welk bij Gedeputeerde Staaten wierdt ingeleverd; als mede aan 'c geen bij den Erfftadhouder moest dienen, en door twee Afgevaardigden, in een afzonderlijk gehoor, zijne Hoogheid wierdt ter hand gefteid , nevens twee Verzoekfchriften van de Ëerw. Heeren hiltrop ea chevalier. De zich beklaagende Leden der Klasfis van Leeuwarden meenden eenen gewisfen weg, tot verkrijging van hunneri wensch, ingeflagen te hebben, en dagten dat Gedeputeerde Staaten, met het beantwoorden van het ingeleverd lang en groot Verzoekfchrift, niet zouden voortgaan, eer zij de gedagten van zijne Hoogheid daar op vernomen hadden; doch zij vonden zich hier in bedroogen, wanneer zij kennis kreegen, dat dit Staats - Collegie volhardde bij het laatst genomen befluit, om de zaak van den Eerw. de cock voor afgedaan te houden, en de Inïeveraars des Verzoeksfchrifts wel ernftig gelastte, zich flipt overeenkomftig daar mede te gedraagen; zullende, bij gebrek hier in, alsVerftoorders der gemeene ruste geflraft worden. Zij merkten aan, dat dit Verzoekfchrift voornaamlijk gegrond was op eene algemeene  46* COCK. (G. T. de) Helling onder de Kerklijken, dat zij een onafhangelijk regt bezuren, om over 't geen de Leer betreft te oordeelen en te beflisfen, zonder dat de waereldlijke Magt en Regeering 2ich daar mede hebbe te bemoeijen: welke verregaande Helling en meening altoos veele ftoornisfen verwekt en droeve gevolgen naa zich gefleept hadt: alle de Leden der Klasfis ten ernftigfte aanmaanende om zich van alle rustftoorende Inquifitien in de oonfcientien der menfchen te onthouden, en zo veel mogelijk, als Christlijke Leeraaren en Vredepredikers betaamt, den Vrede aan te kweeken; met bijvoeging, dat zij, in dit genomene en nu herhaalde beflnit, geenzins ten oogmerk hadden de handen der Kerklijken ten eenemaale te binden, of hun wettig regt te naa te koomen, als zij, op eene wettige wijze, de zaaken vervorderden; en, gelijk zij altoos verpligt waren, de bezwaaren en vraagflakken, welke zij op Sijnoden wilden brengen, ter tafel van Gedeputeerde Staaten overleverden, ten einde ze onderzogt en 'er geoordeeld mogt worden, of men daar over, ten nutte Van de Kerke, in die Vergadering kon handelen. Alle hoop was intusfeheu den tegenftanderen van deö Eerw. de cock niet benomen; zij vleiden zich met de gedagten, dat zijne Hoogheid, door zijn veel vermogend gezag, zou uitwerken, dat de zaak diens Leeraars aan 't onderzoek van de Klasfis zou overgelaaten worden. Doch deeze hoop ontzonk hun, toen in November, uit het antwoord des Erfftadhouders bleek, dat hij dit Huk insgelijks voor afgedaan hieldt. Naardemaal hij dus met de Gedeputeerde Staaten uit éénen mond fprak, is het geenzins te verwonderen, dat de te leurgeflelde Klasfikaale Broeders, hunne verdere poogingen in 't verdeedigen van Regten en Vrijheden, die zij beweerden der Kerklijke Vergaderingen toe te koomen, zo gemaklijk Haakten, verheugd genoeg over de verzekering van zijne Hoogheid, „ flat hij de wettige Regten „ van de Kerk in 't algemeen, en van de Eerwaarde Klasfis' „ in Jt bijzonder, altoos, op 't kragtdaadigfie, zou hand„ haaven." Van deeze berusting gaven zij, bij eenen dankbetuigenden Brief, kennis aan zijne Hoogheid.  COCK, (G. T. de) enz. '47 Het Friefche Staatsbefluit hadt, ondertusfchen, in andere Gewesten vrij veel bekommernis verwekt bij de Voorftauders der Kerklijke Magt; onder andere bragt de Klasfis van Schieland, op de Zuid-Hollhndfche Sijnode, bij het voorflellen van 't Lemma Kerklijke zaaken Kerklijk te behandelen, dit Staatsbefluit ter baane, met bijvoeging van de bezwaaren tegen den Eerw. de cock ingebragt, betuigende hier uit geen ander begrip te kunnen vormen, dan dat aan de Kerklijke Vergaderingen van Friesland, door dit Staatsbefluit, belet wierdt, over V jluk der Leere vrij en Kerklijk te handelen: eene zaak, welke de Klasfis van Schieland bekommerlijk voorkwam, en gefchikt om de nadeeligfte gevolgen voor Kerk en Burgerftaat te veroorzaaken; wenfchende dat Nederlands Kerken bewaard mogten worden bij de Vrijheid om over 't Huk der Leere, naar gods woord, en de aangenomen Formulieren van Eenigheid, onbelemmerd te waaken en te oordeelen; hoopende dat dit Staatsbefluit of veranderd, of buiten werking gefield, mogt worden. — Dan zij vonden zich in die verwagting, even zeer als hunne Friefche Medebroeders, bedrogen. Zie Verhaal fan 'i voorgevallene in de berugte zaak van Dr. de cock. Collot d'escury. In het Tiende Deel van ons Woordenboek plaatften wij de volgreeks van dit oud-adelijk Geflagt, in zo verre dezelve ter onzer kennisfe was gekomen. Zedert, door de gedienftigheld eener echte hand, met eenige bijdraagen zijnde begunftigd, deelen wij dezelve, met dankbetuiging voor die gunst, onzen Leezeren mede. Het Artikel collot {Emondels Ecuier) d'Escurij, bi. 46a in het genoemde Deel N. 7 vermeld, moet aldus worden uitgebreid. Collot Cemond els) d'escCry, jongfle Zoon van henry scuier collot d'escury en van johanna martina geer. trüyd sweerts de landas, geboren te Alkmaar, op den 2t Augustus 1726, was Luitenant Colonel in het Regiment van de»  4& GOLLOT d'ESCURY. den Generaal Graave d'Envie. Op den 21 Augustus 1770 •radt hij in 't huwelijk met Cabrielle Sophia van Eek tot Over beek, Dogter van Samuèl van Eek, befchreven in de Ridderfchap van het Kwartier Veluwe, daarnaa Colonel van de Cavallerie en Majoor Commandant van Arnhem, en van Vrouwe Jacoba Wilhelmina Maria Couter. Het Artikel collot QHenri Ecuier) a'E'Curij, op de zelfde bladzijde voorkoomende, moet aldus gefield worden. Collot (henry) d'escury, oudfte Zoon van simon collot d'escury en van deszelfs tweede Vrouwe, elizabeth baren, Kapitein in dienst van den Koning van Engeland, onder het Regiment van Lighton, nam ter Vrouwe Anna Coutes van Montrofe, uit een zeer aanzienlijk Geflagt in Schotland. Hij overleedt te Montrofe, bij Edenburg, o{, den 7 Maart 1779, geene kinderen nalaatende. — Zijt broeder simeon collot d'escury, insgelijks Kapitein in En> gelfchen dienst, is ongehuwd overleden. De Tak van hel Geflagt collot d'escury, welke zich in Engeland hadt ge?' vesiigd , is, gevolglijk, uitgeftorven. Op de bovengemelde en de volgende bladzijde gaven wi éene bloote lijst der kinderen van simeon pierre collot d'escury, Heere van Naaldwijk en Sliedrecht, verwekt, niet, zo als aldaar verkeerdelijk vermeld wordt bij anna Aiaddalena de la faille, maar bij 'sMans eerfte Echtgenoote charlotta elizabeth van der bukch. Zie hier de bijzonderheden, die Leden des Gellagts betreffende, ons medegedeeld. a. Hendrik collot d'escury, geboren te Dordrecht, op 31 Januarij 1740, Heer van Niemandsvriend, wierdt Raadsheer m den Hove van Holland, Zeeland en Friesland, den 4 Augustus 1767, en vervolgens, den 16 Oótober 1781, Sekretaris van de Generaliteits Rekenkamer. Tweemaalen is hij gehuwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was cathakina cornelia van zanen, Dogter van Mr. Reinier Floris van Zanen, Raad en Burgemeester der Stad Haarlem, en van Maria Maurice le Leu de Wilhem, geboren te Haarlem, op den 26 Februarij 1749, en op den 11 Junij 1777 overleden. Ruim vier jaaren daarnaa, te weeten, op den ai  COLLOT d'ESCURY. 4£ 21 Oaober 1781, tradt hendrik collot in een*tweede huwelijk, in 'sHage, met maria suïanna fagel, Dogter van Mr. Hendrik Fagel, Griffier van Hun Hoog Mogende de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, en van Anna Catharina Sluijsken, geboren den 6 Maij 174Ö. In het eerfte huwelijk hadt hij verwekt, 1. Catharina Charlotta Collot d'Escurij, geboren 1» 'sHage, den 21 Augustus 1770. De volgende waren de kinderen van het Tweede Bed. 2. Elizabeth Henriette Emelia Collot d*Escurij, gebo-" ren in 'sHage, den 2 September 1782. 3. Rohert Willem Collot d'Escurij, geboren in 'sHage, den 6 December 1783. 4. Hester Collot d'Escurij, geboren in 'sHage, den 6" Julij 1785, en op den 14 November des zelfden jaars aldaar overleden. b. Johan Marte collot d'escury , grboren te Slie* drecht, den 6 Julij 1742, wierdt, Sn den jaare 1757, Page van zijne Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau — vervolgens, op den 21 junij 1768, Contrarolleur van de Convoijen en Licenten te Rotterdom — in de maand Meij des Jaars 1774, Raad in de Vroedfchap der gemelde Stad — den 23 Maij 1786 Bailjuw en Dijkgraaf van Schieland — en in de maand Februarij 1788 Ontvanger Generaal Van het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze. Op den 14 November des Jaars 1768 was hij in 't huwelijk getreeden mee wilhelmina christina du tour, Dogter van Gerrit Manen, du Tour, Raad en Burgemeester der Stad Alkmaar, en van Maria Baatt, en geboren den 17 September 1741. De volgende zes kinderen zijn uit dit huwelijk geboren. j. Simeon Jacob Carel Collot d'Escurij, geboren te Rotterdam, den 18 Februarij 1770, wierdt Page van den Ërfftadhouder Willem den V, en vervolgens, in den Jaare 1787, Vaandrig in het Regiment Hollandfche Guardes te voet. 2. Hendrik Collot a*Escurij, geboren te Rotterdam," den 4 September 17/3. D 3. Mare  COLLOT d'ESCURY. 3. Mirc Willem Gerrit Andri Collot d'Escurij, gebo ten te Rotterdam, den 14 September 1774. 4. Anna Charlotta Miria Collot d'Escurij, geboren te Rotterdam, den 24 September 1775? 5 Carel Emilius Els Collot d'Escurij, geboren te Rotterdam, den 26 Meij 1779. ' 6 Albertina Miria Clementia Collot d'Escurij, gebofen te Rotterdöm, den 16 Julij 1782. c. Eme/ia Christina Els Collot d'Escurij, geboren te SHedrecht, den 29 Januarij 174S» wierdt, op den 24 Februarij 1777, in den Echt verbonden met Mr Carel Jan "Bosfchaert, geboren den ai Februarij 1734, Raad en Burgemeester der Stad Schiedam en Ontvanger der Convoijen en Licenten aldaar, Zooae van Mr. Hendrik Bosfchaert, Raad en Burgemeester der gemelde Stad, Hoofdingelande van Delfland, en Gecommitteerde in het Ed. Mogende Kol» Jegre ter Admiraliteit op dé Maaze, en van Vrouwe Theodora Schipperts. d. Levina Marta Collot d'Escurij, geboren te Gorinehem: den 3 November 1746, en op den 9 Februarij 177a overleden. e. Her,ri'êtta Jacobina Collot d'Escurij, geboren te Gorinchem, den 25 November 1748, overleedt op den t Junij des Jaars 1769. ƒ. Margareta theodora coli.ot d'escury, geborea te Gorichem, den 1 Oétober 1751, wierdt, den 22 November .781, in den Echt vereenigd met balthazar daniel van idsinca, geboren den 23 Augustus 1745, Raadsheer der Stad Groningen, en Afgevaardigde, van Wegen die Stad, ter Vergaderinge van Hun Hoog Mogende de Staaten Generaal der Vereeuigde Nederlanden, Zoone van Meijert Johaa van Idfinga, Gouverneur en Directeur van Ambofna, en van' Balthazarina Kien. Eéne Dogter en twee Zoonett waren de vrugt deezer Echtverbintem'sfë 1. Johanna Biltkazarina van Idfinga. 2. Simeon Petrus van Idfinga. 3. Matthijs Adolph van Idfinga.  COLLOT d'ESCURY, enz. St g. Robert Collot d'Escurij, geboren te Gorincbem, den 26 April 1753, Sous - Lieutenant van de Holiandfche Guardes te Paerd; den Dienst verlaaten hebbende, in de maand December des Jaars 1784» tradt hij op den zesden Februarij des Jaars 1785 in het huwelijk met Magtelina Chris, tina Ltstevenon, geboren den 20 Augustus 1740, Dogtef van Franeois Lestevenon, Burgemeester van Amlterdam, ea van Elizabeth Alewijn. h. Marta francine collot d'escury, geboren te Gorinchem, den 4 Augustus 1754, gehuwd, den 10 September 1781, met nicolaas de gYzelaar, Raad in de Vroedfehap en Sekretaris der Stad Gorinchem, mitsgaders Ontvanger der Convoijen en Licenten aldaar, Zoone vaa Mr. Nicolaas de Gijzelaar, Raad in de Vroedfehap en Burgemeester, mitsgaders Penfionaris der gemelde Stad, ea van Johanna Maria van Borcharen. Consulentschap. {A8e van) In ons berigt wegéns den Hertog lodevvyk van brunswyk wolfembuttel (zie Bij* voegzels, Deel I. bl. 339) maakten wij gewag van deeze Acïe, tusfchen den gewezen Stadhouder willem den V, geduurende deszelfs Minderjaarigheid, en den Hertog, ger floten; Het veelgerugtmaakend Stuk der Vaderlandfche Hifiorie mogeh wij hier niet verzwijgen. Van woord tot woord luidde het aldus. „ Naardemaal wij op onze Meerderjaarigheid, en bij den aanvang onzer Regeeringe, iterativelijk en ferieuslijk in overweeging hebben genomen, hoe dat wijlen onze Heer Vader, Hoogstzal. gedagtenisfe, reeds in en vóór den Jaare 1749, zeer ernftig bedagt is geweest, om den Heer Prins louis van srUnswyk, die zich als toen in dienst van haare Keizerlijke en Koninglijke Majefteit bevondt, door alle meest kragtige inftantien , te beweegen om in den dienst van de Republiek over te gaan, onder den naam en met den tij,el van Veldmaarrchalk over de Troepes van den Staat; maar in de daad en realiteit, om met Hoogstgedagten Onzen Heer Vader den geheelen last van het Militair Departement tó helpen draagenj om met Hoogstdenzelven te weezen en geD 2i eon-  $z CONSULENTSCHAP. (Atle van) Confidereerd te worden, op den voet van een vertrouwd Vriend en Bloedverwant, om met denzelven Heere Prinsfe de concert te gaan , en van zijne talenten en wijze raadgeevingen gebruik te maaken in alles, dat het Commandement van 't Leger en het Militaire weezen eenigzins zou mogen concerneeren, en vooral en voornaamlijk met dit groote oogmerk, en tot dit gewigtig einde, dat, indien het den Hemel behaagde, over zijne dagen vroegtijdig te disponeeren , baare Koninglijke Hoogheid en Wij, nevens onze Vrouwe Zuster, in denzelven Heere Prinsfe zouden vinden, een Vriend en Bloedverwant, wiens raad en asfiftentie voor Ons van zo groote nuttigheid, en van zo veel toe* verlaat zijn konde: gelijk alle deeze energique betuigingen woordlijk voorkomen en gevonden worden 'm de eigenhandige Mi:fi-ves door Onzen Heer Vader op den elfden November 1749, en achttien Januarij 1750, aan Hooggemelden Heer Prinsfe geadresfeerd. ■— Hoe dat Hoogstgemelde Heer Prinsfe van brunswyk aan alle die herhaalde iwftancien gecedeerd, bet Hof van Wenen, alwaar Hoogstdezslve zich op een zeer avantageufe voet, en in de voordeeligfle relatien van faveur en naaawe Bloedverwantfchap, met haare Keizerlijke en Koninglijke Majefteiten geplaatst vondt, verlaaten hebbende, en her waards overgekomen zijnde, naa das daar toe waj geobtineerd de aggreatie van haare Keizerlijke en Koninglijke Majefteiten, aan wien Onze Heer Vader de overkomst en bezittinge vsm Hoogs-tdenzelven Heer Prinsfe als een fpeciaal faveur, bij Misfive van den tienden November 1749, hadt yerzogt, de zo goede en hoogst wijze voorzorge van onzen Heer Vader door Evenementen , welke zedert gebeurt zijn, ten vollen is gejustificeerd. en voor Ons door eene daadlijke ondervindrnge, van de hoogfte utiliteit en van de allerheilzaamfte gevolgen geweest is: terwijl het fataal tijdftip, waar in Wij van Hoogstgedagten onze» Heer Vader wierden beroofd, het geval al vroeg heeft doen exteeren, waar in de falutaire voorzieningen van Hoogstdenzelven, in het engagement en employ van den Heere Prinsfe van brunswyk, voor Ons en Ons Huis van deeze zo nuttige uitwerkinge zijn bevonden, dat wijlen haare Koning? x s  CONSULENTSCHAP. (Me van) 5J ninglijke Hoogheid, Onze Vrouw Moeder, Hoogstzal. gedagtenisfe, niet heeft gehefueerd om, bij dispofitie van uiterften wille Hoogstdenzelven Heer,Prins, die altoen reeds door de Heeren Staaten der gezamenlijke Provinciën tot Reprefentant van den Kapitein Generaal was aangefteld, tot Executeur testamentair en Administreerende Voogd over Ons en Onze zeer beminde Vrouwe Zuster te verzoeken en te benoemen. „ En hoe dat eindelijk het luctueus evenement, waar door haare Koninglijke Hoogheid, onze Vrouw Moeder, mede van ons is weggerukt, den zamenloop der beide gevallen heeft daargefteld, waar door de zo goede en hoog wijze voorzorge van wijlen Onzen Heer Vader, dit voor ons onwaardeerbaar voorregt heeft uitgeleverd, dat wij in den Hooggemelden Heer Prins van brunswyk, door al het geen Hoogstdezelve aan Ons, zo ten aanziene van de Reprefematie van Ons als Kapitein Generaal , als in 't bijzon, der met opzigt tot Onze Educatie heeft gepresteerd e. beweezen , oneindig meer hebben mogen genieten en ondervinden , dan Hoogstgedagte Onze Heer Vader van de voorfchreevene zijne zo goede en hoogst wijze voorzorge en van zijn volmaakt vertrouwen op Hoogstgemelden Heer Prinsfe zich ooit zou hebben kunnen belooven. „ En naardemaal Wij gaarne wenschten gelegenheid te hebben, om Ons nog voor eenigen tijd van den raad en atgftentie van Hoogstdenzelven Heer Prinsfe van brunswyk te bedienen, en Hoogstdezelve aan ons gedeclareerd heeft, dat Hij door de fterkfte banden van tedere Liefde en Vaderlijke adfectie aan Ons verbonden, genegen en bereid was om zijne vermogens, daar die voor Ons van eenig nut konden weezen, nog vopr eenigen tijd, aan Ons op te offeren. „ Zo is 't, dat Wij met Hoogstgemelden Heere Prins van brunswyk wederzijds en onderling zijn geconvenieerd en verdraagen over de poincten en in maniere hier naa vol-' gen de. „ x. Dat Hooggemelde Heer Prins van brunswyk zich èza Ons zal engageeren en verbinden, zo als Hoogagemelde D 3 zich  g4 CONSULENTSCHAP. {Ati> van) zich aan Ons engageert en verbindt bij deezen, omme Ons in het beleid der zaaken, zo wel van het Militaire Departement, als van alle de verdere en andere Departementen, onder Ons gezag behoorende, met raad en drad te zullen adfifteeren en bijftaan in alles, ten allen tijde, en zo menigmaal Wij zulks van Hoogstdenzelven zullen requireeren, en voor Ons dienflig en noodig zullen oordeelen, „ a. Dat Hoogstgemelde Heer verpligt zal zijn om in «He zaaken, welke door Ons in zijne handen zullen wor» den gefield, Ons getrouwiijk te dienen van Hoogstdeszelfs raad en advis; daar in advifeerende en handelende zo als in goede Confcientie, tot bewaaring van Onze Hoogheid, Pretogativen, en Geregtigheden, mitsgaders ten meesten dienfte en welvaard van den Staat der Vereenigde Gewesten, zal vermeenen te behooren, zonder daar van af te wijken, door gunst of ongunst, voor eenige bijzondere Provinciën, Steden, Collegien of Leden van dien, of voor eenige particuliere Perfoonen, het zij buiten of binnen de Regeering, ofte uit eenigerlel andere oorzaaken, hoedanig dezelve ook aouden mogen zijn, in alles anders niets voor oogen houdende , dan het geen tot voorfiand van Onze waare en ïechtmaatige belangens, en ten gemeene beste, en tot bevordering van het meefte welzijn deezer Landen, op de eScacteuste wijze, zal kunnen en mogen (trekken. „ 3. Dat Hoogstgemelde Heer Prins van brunswyk zich, ten voorfchreeven einde, geftadig bij en omtrent Onzen Perfoon zal onthouden, en in 't bijzonder verpligt zijn Ons ig accompagneeren op de reize, dis Wij eerlang in de Provinciën , Steden en Plaazen, onder Ons Erfftadhouderfchap ieforteerende, (taan te onderneemen. „ 4. Waar tegen Wij Ons, voor en ten behoeve van Hoogstgemelden Heer Prins, op het kragtigfte engageeren en verbinden, om Hoogstdenzelven, ter zaake van al het geen ïüj, tot prestatie van dit Engagement, en in het geeven van den gerequireerden raad en adfiftemie zal hebben gedaan en verrigt, van alle aanfpraak, naamaaning en responfabiliteit, ten vollen en völkomenlijk zullen indemnifeererj en bevrijden, zo als W|j Hoogstdenzelven daar van indera- nj.  CONSULENTSCHAP, (Atte van) enz. 55 nieeren en bevrijden bij deezenj, niet willende, dat Hoogstgemelde Heer Prins, ter dier zaake, aan iemand anders, dan aan Onze eigene Perfoon, eenige rekenfchap of verantwoording verfchuldigd zal zijn; en, in cas, aan Ons, geduurende dit Engagement iets menschlijks mogt overkomen, willen en begeeren Wij, dat Hoogstgemelde Prins van brunswyk zal kannen volftaan met op Onze geheime Secretarie over te leveren en te doen depoüteeren de Stukken en Papieren tot ons bewind fpeSeerende, welken ais dan onder rioogstderzelven berustende zouden mogen zijn, zonder dat Hoogstdezelve aan Onzen Erven, Succesfeuren, of Regt verkrijgenden, tot het geeven van eenige opening, veel min tot het doen van verantwoording verpligt zal zijn, ofte daar toe op eenigerlei wijze genecesfiteerd zal kunnen of mogen worden. „ En dit alles alzo bij provifie en tot ons beiderzijds kennelijk wederzeggen toe." Wederzijdfche Handtekeningen, en Zegels der Wapenen bekragtigden deeze Overeenkomst, terwijl de Hertog vam brunswyk den Eed op die Verbintenis in handen van zijne Hoogheid had afgelegd. Cornelis antoniszoon, of cornelis teunisse, gelijk hij zijnen naam ook wel fchijnt gefchreven te hebben, was Raad van Amflerdam, en Schepen dier zelfde Stad, in de Jaaren 1544, 1546, 1548, i550, 1554. en voor 't laatst in den Jaare 1557, wanneer hi| den post van Voorzitter bekleedde. In den Jaare 1547 was hij tot Raad verkozen. Niet onbeftaanbaar met dien aanzienlijken rang onder zijne medeburgers wierdt het beroep geoordeeld, welk hij waarnam; 't was dat van de Schilderkunde, waarin hij, nevens drie anderen, allen insgelijks Amfterdammers, of te Amfterdam woonagtig, in de Zestiende Eeuwe, uitmuntte. Deeze ■waren dirk jacobszoon, pieter arnoudszoon en dirk basrndszoon. Van Cornelis antoniszoon hangt nog heden, eene afbeelding van Amfitrdam op de Thefautie Ordinaris D 4 «icr  $6 CORNELIS ANTONISZOON, enz. dier Stad. Het Stuk is in den Jaare 1556 gefchilderd, en vertoont de gebouwen en huizen in, derzelver natuurlijke geftahe. Naderhand heeft de Schilder deeze zelfde afbeelding, in twaalf bladen, in houtfnede, uitgegeeven. De Hiftoriefchrijvcr j. wagenaar erkent, in zijne befchrijving van Amflerdam, ter ophelderinge van de aloude gelegenheid en gedaante der Stad, zich dikraaals van die afbeelding bediend te hebben, als zijnde hem , volgens zijne verklaaring, geene ouder echte afbeelding van dezelve voorgekoomen. Voorts zijn 'er van deezen zelfden Schilder nog eenige oude Schutters-Stukken voorhanden; onder welke uitmunt het tafereel, verbeeldende zeventien Schutters, zittende aan eenen tafel. Het hangt in den Gang voor de kleine KrijgsraadKamer, en is in den Jaare 1533 gefchilderd. Bij de Kunst, kenners is het Stuk bij den naam van Braspenning;-Maat. tijd zeer bekend. Zie j. wagenaar, Bfchrijxing van Amfier\ dam. Corver, (gerrit) Zoon van Mr. nicolaas corver, Schepen van Amfterdam, wierdt aldaar gebooren, in den Tfaare idoo, en reeds Vaderloos in den Jaare 1692; welk verlies, nogthans, eenigzins vergoed wierdt, door het hertrouwen zijner Moeder met den Burgemeester gekbrano j-ancras. In den Jaare 1714 wierdt de Heer corver Commisfaris der Stad, en beklom, in den Jaare 1716, het Raadhuis, in de hoedanigheid van Schepen: welke waardigheid, egter, hij flegts eenmaar heeft bekleed; volgende hij, in den Jaare 1719, zijnen overleedenen broeder, jajs corver, «p, in den post van Kolonel der Stedelijke Schutterije. Naa aivoorens, in de Jaaren 1721, I?22 en 1723, van wegen de Stad, zitting gehad te hebben in het Kollegie van den. Raad van Staate, beklom de Heer corver het Burgemeester-'* lijk gefloelte, voor de eerftemaal, in den Jaare 1731, en *ervolgeas nog negenraaalen, en wel, voor de laatfte reize, ia  CORVER, (GERRIT) enz. 57'- ih den T^re 1748; in welk jaar de Heer corver, nevens eenige andere Regenten, om de rust der Stad te bewaaren,. alle zijne ampten en waardigheden, in de handen van den Stadhouder, nederleide; uitgezonderd de Houtvesterij van de Plantaadje der Stad, en van de Heerlijkheid van Brede, rode. Het overfchot zijner dagen fleet hij, meestal, in dille afzondering, op zijne Hofftede Watervliet, in de Heerlijkheid Felsen, welke hem' toebehoorde. Bij zijne Echtgenoote, Vrouwe margareta munter , verwekte hij céne Dogter, die, bij den Heer jan hooft, Moeder wierdt van gerrit corver hooft , onder het voorgaand beftuur Schepen en Raad van Amfterdam, en tot op de Omwenteling van den Jaare 1795 Drost van Muiden; gehuwd met eene Dogter van den Heere willem straalman, bij welke hij verfcheiden kinderen heeft verwekt. Men berigt ons, dat gerrit corver hooft, nevens zijn talrijk gezin, met der woon zich na Arnhem heeft begeeven. Curtenius, (petrus) een vermaard Godgeleerde, geboren te Amlierdam, op den zevenden December des Jaars 1716. Eerst genoot hij, in zijne Vaderftad, het onderwijs van den Hoogleeraar d'orville, in de Griekfche en Latijni'che taaien, en, vervolgens, ook in andere kundigheden en weetenfehappen, aan 'sLands Hoogefchool te Leiden. Zints het Jaar 1739 bediende hij, onder de Hervormden, het Leeraarampt, twee jaaren te Burgerdam,, vijf jaaren te Deventer, en acht jaaren te Gouda. Hij wierdt, in den Jaare J754, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, aan het Doorluchtig School, in zijne Geboorteftad, beroepen, ea, in het volgende jaar, tot gewoonen Leeraar der Nederduitfche Gemeente aangefteld. Met aeer veel toejuichinge en naloop bekleedde hij den laatstgenoemden post. Curtenius overleedt, in den ouderdom van bijkans drieënzeventig jaaren ; op den derden Augustus des Jaars 1789. Zijne uitgegeevene Schriften zijn, meestal, van een uitlegkundigen inhoud. De meest bekende Werken zijn , Ferklaaring over D S het  S* CURTENIUS. (PETRUS) het Lied van Moges; Mozes laat (ie Zegen, Dood en Be. graav.nis; over het Eirffe Hoofd/luk van den Brief aan de Ephefen; en over de zwaarfte plaatfen in de Brieven van Paulus. Onder *s Mans nagelaatene Papieren heeft men gevonden, eene Verklaaring van den Heidelberg/chen Catethismus. De Leidfcne Hoogleeraar broes heeft daar van do uitgave bezorgd.  DAM. CJAN van dbn) - -St JL/am j (jan van den) een perfoon van ongemeene fchraa. derheid en vernuft, in welken, nevens veele anderen, de Natuur een voorbeeld ftelde van het vermogen der aangeborene talenten, en van de hoogte, tot welke zij, door vlijt en uaarftigheid geholpen, zich verheffen kunnen. Van geringe Ouderen geboren, wierdt hij opgeleid tot een gemeea Handwerk, om, bij tijd en wijle, het Vaderlijk Gezin te fchraagen, en voor zich zeiven een zober beftaan te winTien. Onder het vlijtig beoeffenen daar van openbaarde zich, wel haast, eene overhellende zucht tot de Wis- en Werk* tuigkunde, en maakte hij daarin zo groote vorderingen, dat hij, eerlang, in zijne Geboorteftad Amfterdam, openbaarè lesfen in de Natuur- en Starrekunde gaf. Een Kunstftuk, door hem vervaardigd, en met den naam van Sphera Perfe&a betijteld, beftondt uit een Spheer, op een voetftuk, waar in een uurwerk was geplaatst; dit bragt alle de Hemelfche Lichaamen, als ook onze Aarde, in beweeging, zo dat men daar, met ée'nen oogflag, alles kon waarneemea wat aan het uitfpanzel voorviel; ook kon het uurwerk afgezet , en alles met de hand in beweeging gebragt worden. Het ftelde iemand in ftaat, om, binnen ééne maand, van de Starrekunde een uitgeftrekter en duidelijker begrip te krijgen, dan naar de gewoone wijze, door veel tijds daar aan te befteeden. Beknoptheid, fraaiheid en maakzel gaven, «an dit Werktuig, den voorrang boven alle Planetariums toC nog uitgevonden, en konden de Liefhebbers hetzelve bij den Uitvinder en Maaker bekomen, van onderfcheide grootte, en met meer of minder bijzonderheden, naar ieders veri'iêzing. Zün werktuigkundig vernuft vervaardigde veele aa»  :6b DAM, CJAN van Een) DEKKER. ("TAN) andere Kunstftukken, die de bewonderende goeakeuring der Lief hebberen wegdroegen. Dekker, (jan) Niet ligt lasten wij ons eene gelegenheid ontgaan, om daaden, boven de gewoone foorte, in lofwaardigheid uitmuntende, nevens derzei ver bedrijvers, door middel van ons Woordenboek, aan de kennis der laate naakomelingfchap te overhandigen. De Koopvaardijfchipper jan dekker verfchaft ons, van nieuws, die aangenaame gelegenheid. In den Jaare 1759, was hij, onder het Convooi der Zeel Kapiteins dirk hartog en jacob de wilde, met eene Vloot van omtrent vijftig Koopvaardijfchepen, uit de West-lndië» behouden tot voor den Hollandfchen wal gekomen, en met vijf Zeeuwfche Schepen na Vlisfingen moetende, op de hoogte van de Maas van 't Convoij gefcheiden, zeilende alt Commandeur van dit vijftal. Reeds in de West l«dign had. den de Engelfcbe Kaapers het bijzonder op zijn Schip gemunt, 't zelve naauwkeurig doen uitfchilderen, en met eene gantfche menigte te gelijk op hem gepast; doch, hadt hij om die verkenning te ontwijken, zijn Schip, kort vódr zijn vertrek, laaten verfchilderen. Dit kon hem niet beveiligea yoor de aannadering eens Engelfchen Kaapers in het opkomen der Gronden: alles duidde aan dat deeze op hem een kans zou waagen. De wakkere dekker, welbemand en van het noodige tot tegenweer voorzien, riep zijn Scheepsvolk zamen, en vroeg wat te doen, indien deeze Roover hun aantastte? 't Rustig Volk antwoordde éénpaarig, dat zij, in 't gezigt van 't Land zijnde, niet voorneemens warea zich te laaten neemen en opbrengen; maar dat ?ij vegten Zouden, zo lang zij ftaan konden. Van den moed zijns kloekberaaden Volks verzekerd, liet hij alles in gereedheid brengen om te flaan , maakte, klein zei* om den op hem aaa zeilenden Vijand te toonen dat hij hem niet vreesde: deeze, die toerusting en het onverzaagd inwagten ziende, hadt geea fust zijne kragtea te beproeven; op gemaklijker buit wag« tende, deinsde hij af, en loefde op. Delft.  DELFT, « Delft. Indien eenige andere, immers deeze Stad diende ten tooneele van veeigerugtsmaakende bemoeijingen met de openbaare zaaken , Stad en Lard betreffende. In den Jaare 1784 wierdt dat woelig tooneel geopend, met het bedrijf van eenige Schutteren, die de Burgerwapening fmaaklijk. zoekende te maaken, zich eerlang tot een Genootfchap vormden s onder de Zinfpreuk: Tot herjlel der Delfrfche Schutterije, voor Vrijheid en Vaderland. In een Verzoekschrift aan de Regeering, het oogmerk der oprigtinge ontvouwende, zogt men de Wettiging (Legalisatie) des Ge. nootfchaps te verwerven. In 't eerst ontmoette het verzoek een gunftige bejegening. Eene plaats wierdt ter behandelinge der Wapenen aangewezen; het getal der Leden groeide telkens aan. Dk griefde zommige Regenton, die, opgeftookt, veelligt, door anderen , van den naam van Vrijcorps fchrikten, en van allerlei fchadelijke bedoelingen der Wapenhan. delende burgers zich de ooren vol lieten blaazen. Een Raadsbefluit trok, eerlang, de gegeevene vrijheid in, en veroorlofde alleen de WapenoefFening bij nacht op de Wagten. Een voorbode was die Nachtoeffening van de bedoelde'vernietiging des Genootfchaps. De Beftuurders van 't ïelve wierden voor Burgemeesteren ontboden, en ontvangen op eene wijze, zeer veel van de voorige verfchillende. De invoering der reeds ontworpen Wetten wierdt belet; men verboodt ze zelfs den Leden tei beoordeeling voor te draagen, en een Stads Secretaris gaf aan de Beïtuurderen des Genootfchaps te kennen, dat Burgemeesters een befluit genomen hadden om het Genootfchap te vernietigen, hun tefi» fens vriendlijk raadende, deeze Heeren daar in te voorkomen en zelve te bedanken voor hun Genootfchaplijk fcrcflaan. — Verre van dit vermaan op te volgen, bragten Gelastigden des Genootfchaps de klagten der Leden , met een klemmende voorgeleezen aanfpraak voor de Wethouderfchap, beflooten met de betuiging, „ dat het Genootfchap, in de „ verdeediging der goede zaak, dus rustig wenschte voort „ te gaan!" Dan, buiten geftaan hebbende, ontvingen zij. Uit den mond der Wethouderfchap, het berigt, „ dat 'er na „geen Exercitie - Genootfchap meer noodig was, dat zi|  6i DELFT ft gedisfolveerd waren;" van welk Befluit, door vier Lö. den der Regeeringe gewraakt, zij een affchrift bekwamen.-Het gebruik van de Sehutters Kamer wierdt hun ontzegd. ' De Tegenpartij, moedig op de behaalde Zege, juichte ever den val des Genootfchaps; 't welk zich nogthans hier door niet liet verpletten; maar, in eene gehuurde Kamer, geregel le Vergaderingen hieldt, en ter Wapenoefening een fluks Lands kogt binnen de Stad onder de Stads wal. Niet zonder veel fmaads en hinders van het Gemeen zetten zij daar den Wapenhandel Voort, en gaf het Genootfchap een Getrouwen Vriendenraad aan de Deiftfche Schutterij in 't licht. Om door iets uiterlijks den Delftfchen Burger op het nerftel der Schutterij te doen denken, en een fchets van derzelver vootigen luister en invloed te geeven, wierden Beftuurders des Genootfchaps te raade, den Bardezaan (*) in te voeren; 't welk in Augustus, met veel flaatlijkheids $ op 't Exerci-ieveld gefcniedde, met een Aanfpraak, waar in Van dit oud Krijgstuig onder andere betuigd wierdt: ,, Dee. ze Bardezaan in de handen van den Burger-Hopman« „ zegt meer dan willekeurige ooren verdraagen kunnen. Hij ,» is een ftomme Pleiter voor 't aloud Schutterlijk Regt. Hij „ is de Veideediger van die Burgerlijke Glorie, welke de „ Glorie der trotfchen doof fchijnt. De vuist, die, lange „, vóór deezen moedloozen tijd, deezen gedugten Bardet$ zaan omvatte, ftreedt voor het Vaderland, met eene oih ,, ver- De Bardezaan was een ouderWetfche Sponton, weleer gedraagen door de Hopmannen der Schutterij; doch, in den Jaare 1674, hadt men dit uïtfteekend Eereteken voor den Sergeants Hellebaard verwisfeld. Hoe dit was bijgekomen, wordt omftandig ontvouwd in een Verzoek, fchrift door verfcheide Hoofdlieden der Deiftfche Schutterij bij de Regeering ingeleverd, om bij de Schutterij den Bardezaan voor den Hellebaard te verwis feletj. Zie paape Gefchiedenis van het Genootfehap te Delft j U. 64. enz.  DELFT. 63 vergeüjklijke trouwe; maar zij liet zich ook geen Regten „ ontfutzelen, voor welken Hopman en Schu ter hun goed, „ bloed en leaven fielden. 'Er ligt een glans op van die „ oude beminnelijke deftigheid, die nimmer eene veragtlij,j ke, eene ongeoorloofde, en onverdraaglijke tusfchenruim„ te gedoogde tusfchen den Burger en zijn Reprefentant, ,j die de Overheid nimmer den verfchuldigden eabed onthielde; maar die ook nimmer in het ftof kroop voor Bur„ gerlijke Dwingelanden, die fteeds vergeeten hebben, dat, „ in Nederland, he: ';olk niet is om de Hoofden, maar de „ Hoofden om het Volk zijn-, die vergeeten hebben, dat zij al hun t'ezag, al hun glorie, ontleenen van dat Volk, „ dat hun tot Reprefentanten heeft aangefteld. De punt van „ deezen B^dezaan was altoos na Set hart van den Volks» „ tijran gerigt, terwijl zij zich eerbiedig vernederde voer „ die edele, voor die waarlijk groote en beminnenswaardige „ Volksbeftuurderen, wier naamen en gedagtenis geze end „ zullen blijven bij Ons en de laatfte Naakomelingfcb.p !** Bij het invoeren van deezen Bar ezaan gaven de Vrouwea der Wapenoefenende Lfden een Koperen Trommel aan *t Genootfchap ten gefchenke. Intusfchen gingen de Leden des Genootfchaps ijverig voort in den Wapenhand •!, en verkreegen daarin, wel haast, genoegzaame bedrevenheid, dat zij beflooten af te vuuren. Door het loopende gerugt, dat liörgemeesteren zulks zouden beletten, lieten zij zich niet affchrikKen, en hadt het afvuuren voortgang Twee voorvallen van baldaadig affehieten, zo van Zakpistoolen als van een gelaaden Geweer, bragten een verbod te wege om binnen Delft en het Grondgebied, met eenig Schietgeweer te fchieten. Het Genootfchap merkte dit verbod aan, als alleen ingerigt tegen Kwaaddoeners en S'raatfchenders, en oordeelde, uit dien hoofde, zich niet verpligt het vuuren te ftaaken. Dan de oudfte Beftuurder kreeg welhaast van Burgemeesteren de weet, hoe Zij vernomen hadden, dat, niet tegenftaande het verbod van let fchieten, op het Exercitieveld des Genootfchaps met kruid gefchooten was, en dat dit niet meer gefchieden moest. Men draalde niet om zich bij de Wethouderfchap detwegen »  ■t DÉLFT. te beklaagen; doch dit beklag wierdt met geene gunftige ooren aangehoord, en 'er volgde een verbod , dat, voor als nog, in de eerstkomende veertien dagen, op het Exercitievoiu, agter de St, Anna Tooren, als waar in zeer veele bi&ndbaare en gevaarlijke Ammunitie-goederen van 't Gemecne Land berusten, niet zou mogen gefchooten worden. 11e:: breedvoerig Vertoog des Genootfchaps drong op 't vrij gebruik, met de fterkfte bewoordingen, aan; dit wierdt doo; de Regeering ter zijde gelegd, die bij het voorheen genomene befluit volhardde. De gefielde veertien dagen wagtte men zonder vuuren af; doch de St. Anna Tooren, vour welke de vrees van gevaar zeker zeer ongegrond was, w.erdt vergeeten, en het vuuren^ ging onverhinderd voort. 0.i; Winter-wapenoefeningen te kunnen volvoeren, huurde he; aangroeiend Genootfchap een ruim Gebouw, onder den naa u van den Ouden Doe/en bekend, 't welk, in volle wa. penrusting, met Muzijk en Aanfpraaken, in December wierdt IPgrWljd. Li het volgende jaar was het Genootfchap bedagt op het nanneemen van Krijgsmans fieraaden, om zich voortaan van Epaulets en Dragons te bedienen, en richtte dezelve in naar de Kleuren vau het Stads Wapen, zwart en wit, voor welk laatfte men zilver verkoos. Die Krijgsmans opfchlk gaf aanleiding tot openlijk misnoegen en handdaadigheid, gevolgd van eene Afkondiging der Heeren van de Wet, bij welke het draagen van deeze en andere onderfcheidings teekenen, op de boete van. vijfentwintig Guldens, verboden wierdt. Deeze fieraaden wierden afgelegd. Het draagen van het in een zak gerolde Vaandel, na het huis des Vaandrigs, vergezeld van eenige Leden, verwekte een verbod der Magi.itraat aan de Leden om met eenige Wapenrusting zich langs flraat te vertoonen, bij partijen uit meer dan vier Perfoonen beftaande, veel min het een of ander Teeken, gebruikt bij gelegenheid eener-Exercitie, door geen de allerminfte autho» riteit gewettigd, gewapenderhand na het een of ander buis te geleiden, onder bedreiging van éene gelijke boete als ia 't voorgemelde geval te verbeuren. Men gehoorzaamde.  DELFT* % Maar dit alles gaf aanleiding dat de Leden zieh vaster aan elkander fnoerden door eene plegtige Verbintenis, met hunne handteekening bekragtigd. „ Zij verbonden zich," dus luiden de woorden, „ om met alle mogelijke bedaardheid, voorzlgtigheid en verftandig overleg, doch teffens „ ook met alle onverfchrokkenheid, kloekmoedig- en ftand„ vastigheid, op de wettigé en met hunne Vrijheid over„ eenkomende wijze, hunne perfoonen, eere, leeven, reg* „ ten, en bezittingen te zullen verdeedigen, handhaaven ea „ beveiligen , gezamenlijk en met vereenigde ktagten. — „ Insgelijks verbonden zij zich ter verdeediging en tot rug„ fleuning van de Perfoonen der hunne Burgerregten hand„ haavende Stads Regenten; zo wanneer dezelven, in de bevordering en verdeediging van 's Lands waare Confiitu„ tie, eenig leed of hinder in hunne perfoonen of bezittin„ gen, mogt worden toegebragt. Dus verboiden zij zica „ tegen allen en een iegelijk, 't zij grooten of kleinen, aan,, zienlijken of geringen, die, of door dwingende övsTheer„ fching, door kwaadaartige wraakzugt* door blinde voor-s „ oordeelen, of opzettelijke boosheid, iemand hunner of „ der getrouwe Stads Regenten, onverdiend, in hunne pér„ foonen, eere, leeven of regten en bezittingen zouden be„ naadeelen, beledigen of vervolgen. — Zij verbonden zich „ om zulks ten allen tijde te doen, het zij gezamenlijk als „ één Genootfchap uitmaakende, het zij, dat één of meer j, van hun, als Leden en ter zaaké des Genootfchaps aan* it gevallen, vervolgd en beledigd mogten worden. — Zij „ verbonden zich, om niet flegts voor hunne competenten „ Regter, voor hunne Stadgerioöten; maar ook voor ge„ heel Nederland én de Naakomélingfchap, hunnen onfchuld „ te betoogen, hunne beledigers te noemen, en dé heilloo„ ze bronnen, waar uit alle deeze onaangenaamheden wa„ rert voortgefprooten, zonder ëenigë bewimpeling der zui„ vere waarheid, zonder eenig het minfte aanzien Van par„ foonen, met ernst en befcheidenheid, aan te wijzen ea ,, open te leggen. — En eindelijk, verbonden zij zich, om „ op eene betaahielijke wijze, alles wat in hun-vermogeiï n was te zullen toebrengen, ter initandhoudhjg van het Ge« E », noot*  '66 DELFT. „ nootfchap." — Ten zelfden dage verpligtten zich de Leden tot het gebruiken van Blnnenlandfche Fabrieken. Bij de openlijke Wapenoeffeningen vondt zich hetGenootIcnap aan veele onaangenaamheden, ftoorenisfen, en ongeregeldheden blodtgefteld. De fmaile Gemeente te Delft wierdt zoins daar in onderfteund door lieden van de ruwfiefoort uit Rotterdam, 'sGraavenkage, Overfchie en andere nabuurige plaatzen, eerwaards heen gevloeid. Ondanks dit alles nam het Genootfchap fterk toe; zulks verzoette hei leed, en bovenal (trekte het tot een ftreelend genoegen, wanneer, bij het fluiten des openlijken Wapenhandels voor dit jaar, te midden der Krijgsverrigtingen. uit eene tent tot gemak der fchoone Kunne opgeflaagen, drie bevallige jonge Juffers te voorfchijn traden. De diepe ftilte, welke alom heerschte. kondigde eene nieuwsgierigheid aan, die welhaast voldoening erlangde; toen zij ieder met een verfierde fchotel voor het front traden, en een haarer eene AanfpraaK deedt. gevolgd van de uitdeeling der Eerlaurieren, die met verrukking en toejuiching ontvangen, onmiddelijk daar naa op aller hoeden pronkten, terwijl de Hopman eene dicht» maatige Dankzegging uitboezemde, door de zelfde Juffer met een dichterlijke Geluk- en Zegenwenseh beantwoord. Om deszen tijd kwam ''er te Delft een tweede Genootfchap van Wapenoefening te voorfchijn, door eenigen met den naam van het Obfervatie-m Corps, door anderen met dien van het Regenten Corps, doch over *t algemeen met dien van het Osanje Coips betijteld. 't Zelve berokkende het eerfte Genootfchap verfcheide moeilijkheden. De Leden daar toe behoorende waren gewoon bij den Wapenhandel zwarte Cocarden te draagen; ook gingen'vèelen. buiten den tijd der Wapenoefeninge. met dit fieraad. begrijpende dat het niet verboden was, noch ergerlijk voor iemand zijn kon; dewijl verfcheide onbeamptë Perfoonen. zo wel als de Offi* eieren, der Schutterij en Stads Amptenaars dezelve onverhint derd droegen. Doch eenigen, op dit Teeken gebeeten dreigden niet te zullen rusten, voor dat deeze Leuzen uit den weg geruimd waren..  DELFT* i 6? Veele onaangenaamheden ontftondcn deswegen op de Schutters wagten: een en ander kreej lasc om, of de wagt te verlaaten, of de zwarte Cocarde af te leggen: en geert van beide verkiezende 4 wierden zij van de wagt gezet. Da gehoonde Schutters beklaagden zich daar over bij het Geregt; doch vonden geen vlot gehoor. Het Genootfchap wilde deezen flruikeifteen wegneemen, en gaf der Regeeringé daar van kennis, met betuiging, dat zij, de waare beweegredenen van dit alles kunnende gisfen, met angst de gevolgen van deeze te geweldige flappen te gemoet zagen. Dat zij, hóe zeer van hun Regt overtuigd, hoe zeer in flaat om dat te kunnen handhaaven, egter begreepen, dat 'er Regten van kleine waardij op zich zeiven waren, welkers handhaaving, offchoon met den volkomenften uitflag b&< kroond, te duur gekogt kon worden. Dat zij, wier beken* de bedoelingen en verrigtingen zaaken van het uiterst gewigt en dierbaarst aanbelang voor Stad en Vaderland betroffen, 'er dus wel verre van af waren, om, op eene bekrom» pene en laaghartige wijze, de rust der Stad te waagen aart eene zo nietige beuzeling, als het draagen eener zwarte Ëocarde, waar in zij nooit eenige waarde gefield hadden, en 't welk nimmer een fiuk van aanbelang hadt kunnen worden, zo niet zommige lieden, bij gebrek van weezen* lijke oorzaaken, daar in een voorwendsel gezogt hadden, om hunnen önbillijken haat tegen braave Medeburgers bot te vieren; Dat zij daarom, ten einde de Wethouderfchap, en de geheele Stad, het vreedzaam doel des Genootfchaps 2ien mogt, het vrijwillig en ongevergd befluit genomen hadden, om in deezen van hun Regt af te zien, befchou* wende dit als de beste wraak, die zij op hunne laaghartige partij ncemen konden, en om teffens daar door te bewijzen j wie waarlijk de Rustverfloorders waren. Zij verklaarden, derhalven, voorneemens te zijn, voortaan geene zwarte Cocardes meet op Schutterüjke bijeenkomften te zullen draagen; egter ten nadruklijkfte aandringende om de beledigde Schutters Regt te doen erlangen, en dat verder de gepaste maatregels mogten genomen worden, om de zulken, die, voor geene edelmoedige gevoelens vatbaar, uit deeze Ja fee-.  88 ÜELFTj betooTide ïn fchiklijkheid zelfs nieuwe ftcffe tot ergernis en rustverftooring mogten zoeken * in zodanige laage en verderflijke oogmerken kragcdaadig te fluiten: aangezien vrijwillige opofferingen, gelijk deeze^ niet tot in het oneindige konden vermenigvuldigd worden. — De Wetbouderfchap betuigde ten uiterflen getroffen en voldaan 'te zijn, over de edele denkwijze van het Genootfchap, en ten hoog,, ften fenfibel over zulk eene edelmoedige opoffering; dat j, zij ook daar van op de Wagten zonden laaten kennis„ geeven, en de vereischte maatregels neemen, dat niemand ,-, der Leden des Genootfchaps verder zou beledigd wor„ den." — Een aantal Burgers van Delft en Delftshaven, vervoegden zich met een Smeekfchrift bij de Staaten van Holland, opgevald met kiagten over verkeerd beftuur en misbruiken, en verzogten de onderfteuning der Stadsregeering bij het rnleeveren. Verfcbeiden handelingen des Genootfchaps, meer het algemeene Land dan bepaaldlijk de Stad Delft betreffende, on« aangemerkt voorbijgaande, flappen wij over in den Jaare 1786, vrugtbaar in voorvallen , de Stad zelve raakende. Met manlijke ftandvastigbeid over menig eene tegenkanting zegevierende, groeide' de luister des Wapenhandels onder de verdrukkingen. De Leden, dus lang de Oude Doelen voor eene Vergaderplaats gebruikt hebbende, verwisfclden zij, eerlang, dezelve voor een grooter, gemaklijker en aanzienlijker Huis, in 't beste der Stad, waar zij een Vaderlandfche Sociëteit oprigsten, om geregelde bijeenkomften te houden,. tot het voeren van nuttige en vertrouwlijke gefprekken, het leezen van Nieuwspapieren, Dag- en Maandschriften, en Boeken 'sLands zaaken betreffende. Een in» geleeverd Opftel van Wetten voor 't Genootfchap, wierdt onderzogt, befchaafd en aangenomen. Het gunftig onthaal, in den voorleeden jaare, het Genootfchap te Dordrecht aangedaan, door den Commisfaris Politiek van het Zutdhollandfthe Sijnode, den Heer van perïyn, en de Leden dier Kerkvergaderinge, bewoog de Leden des Delftfchen Genootfchaps, om, toen in deezen jaare die Kerklijke Vergadering te Delft, ia fied§ van je Breda, cm 1%  DELfT. 6« gewigtlge redenen, vergaderde, de Leden op bet veld van Wapenhandel te verzoeken, tot het bijwoonen eener buitengewoone Afvuuring. De Heer van persyn nam voor zijn perfoon dit verzoek aan, en beloofde het aan den Commissaris Politiek wegens de Stad, en de Leden der Kerklijke Vergaderinge, voor te ftellen. De Heer van persyn wierdt met Krijgseere op het Exercitieveld ontvangen, en zette zich op een der Eereftoclen voor hem en zijnen Mede-Commisfaris, den Heer van alder wereld , die niet verfcheen, in eene tent geplaatst, gelijk ook de Predikanten, die 'er zich lieten vinden, zitplaatzen aantroffen. De Wapenhandel wierdt beflooten met vier Eerefchooten: één voor hun Ed. Groot Mogenden de Staaten van Holland en Westfriesland; één voor den Heer Commisfaris Politiek van persyn; één voor de waare Volksvrienden, onder de Delftfche Regenten; één voor de Eerwaarde Leden der Kerkvergadering: die, met den Heer van persyn , naa dat hem eene aanfpraak gedaan was, onder het betoon van Krijgseere, van het Wapenveld geleid wierden. Dit openlijk bedrijf tekende genoegzaam, wie ond-^r de Leden der Kerk vergaderinge, den Burgerwapenhandel waren toegedaan, en wie zich liever bij de Tegenftanders van denzelven te Delft vervoegden. De dag van een volkomen Zegepraal oordeelde dit Genootfchap aangebrooken, toen de Staaten van Holland, de Gewapende Genootfchappen, met dusdanige gevoelens als 't zelve bezield, in hooge befchermlng namen. De dus lang misgunde Eer, om met vliegend Vaandel en flaande Trom door de Stad te mogen trekken, meende 't zelve te mogen eisfchen, door eene Verkiaaring ter Vroedfehap in te dienen, die een der ijverigfte Voorftanders den naam van fterk. niet durft onthouden, als bevattende verfcheiden uitdrukkingen, in een firaffen, befchuldigenden en volftrekt eifchenden toon gedeind, en welke, diensvolgens, bij de Delftfche Vroedfehap geene kleine ontzetting baarde. Naa rijp overleg wierdt dezelve te raade, Beduurderen des Genootfchaps aan te zeggen, ,, dat het der Vroedfehap aangenaam zou weezen, om, ftaande de Raadpleeging der Commisfie tot „ het onderzoek der Verklaaring benoemd, op de gemelde E 3 » wi  DELFT» ,, wijze, niet dpor de Stad te trekken." — Hoewel men een kort aanftaanden dag bepaald hadc om dit te volvoeren, betuigden de Leden des Genootfchaps, aan de Vroedfehap 't verzogte genoegen wei te willen verfchsffen, en de optrekking uit te Hellen; nogthans in die wederkeeiige verwagting en het vertrouwen, dat de Gelastigden tot het on. derzoek, en hun Ed. Gr. Agtb. niet zouden marren met het berasmen der vereischte fchikklngen, zo tot het beëedigen van de Leden des Genootfchaps, als het bepaalen der jioodige maatregelen tot het handhaaven eener vaardig werkzaame Juftitie, in gevolge der Plakaaten van 'sLands Staarten, tegen alle Rustverftoorders en Oranje boven fchreeuwers. Eene OnderhïndeÜng tusfchen de G-llastigden uit de Vwedfchap en Gevolmagtigden uit de Leden des Genootfchaps, om de Eensgezindheid tusfchen de Regenten en Burgers te herftellen liep vrugtlpos af. — Men beproefde andermaal het bij eene vriendlijk fehikking te vinden. Eenigen uit het Genootfchap daar toe benoemd, vervoegden zich bij een der Heeren Veertigen, met kennisgeoving, dat het Genootfchap volftrekt beflooten hadt, te zullen trekken; doch teffens 'er zeer op gelleld was dat de trekking met genoegen der Regeeringe gefchiedde. Dit hadt ten gevolge «Jat de Vroedfehap deeze zaak andermaal jn overweeging pam. Intusfchen hadden de Afgevaardigden ter Staatsvergadetinge hun verlangen betuigd om de meening van het Staatsbefluit ter V/ettiginge der Gewapende Genootfchappen nader te venlaan, en daar op vernomen, ,, dat het oogmerk van „ hun Ed. Groot Mogenden , bij het beraamen diens bes, fluits, in geenen deele geweest zijnde of kunnende weeT ?, zen, om eenige de minfte atteinte aan het noodige gezag „ der Wettige Magiftraaten toe te brengen, hun Ed. Gr. 0, Mog, mitsdien de Dispofitie over het marcheeren van ,, Gewapende Corpfen, door Steden en Plaatzen, bijzonder ,, met vliegende Vaandels en flaande Trommels, ais notoirv lijk. afhangende van de ta geeyene peri^üüea,, door de  DELFT. 7» „ refpedive Magiftraaten, zich in geenen deele konden aan,, trekken." Van dit befluit ontvingen de Bellnurders des Genootfchaps een Affchrift, met aanmaaning, om, tegen het oogmerk der Staaten, zonder veslof der Regeeringe van Delft, met (laande Trom en vliegend Vaandel, niet door de Stad te trekken; doch liet de Vroedfehap het den Beftuurderen vrij en onverlet om ten dien einde, bij een gepast en decent Adres, de •tioodige vergunning te vraagen, waar toe zij dag en uur ■fielden. — Zij verzogten diensvolgens, om dit Verlof tegen den tweeden Oftober, ten dien zelfden dage, en kresgen vrijheid om 'snaamiddags, op de gevraagde wijze, na het. Veld van Wapenhandel zich te mogen vervoegen; doch onder bijzonderen last, om, wanneer zij, in 't vervolg, 't zij gedeelttijk, 't zij geheel, door de Stad zouden willen trek» ken, als dan daar van aan de Heeren ^urgemeesteren, op derzelver gewoone Vergaderingen, ten minden twee dagen te vooren, te moeten kennis geeven, om daar toe de noodige vergunning te vraagen; terwijl de regeerende Burgemeesters verder verzogt wierden, om, in gevalle bij hun daar omtrent eenige beden-kingen mogten plaats hebben, als dan des kennis te geeven aan de Vroedfehap. Alles, nogïhans, met dien verfhnde, dat uit het neemen van dit Be. fluit het gevolg niet zou kunnen worden getrokken, als of het Gewapend Corps daar door zou zijn gelegalifeerd: blij. wende de Leden van het Genootfchap, voor zo veel dezeive den Eed als Schutters hadden afgelegd, gehouden en verpligt om zich, in allen deele, te gedraagen naar de Grdon-. cisruie op de Schutterij en Burgerij. Eene vergunning, met zodanige bepaalingen vergezeld^ kon de Genootfchaps Leden op verre naa niet volkomen Cmaaken; dan was dezelve genoeg om „ het lang gewenschte tijdflip der Genootfchaplijke Zegepraal te doen ver„ fchijnen, en de Vrijheid, naa zo veel tegenfiands, onaan. „ gennamheden en vervolgingen te hebben doorgewordeld, „ door haar rechtaarte Zoonen gevolgd, langs de draaten „ van Ddft te voeren!" gelijk een ijverig GenootfcüapslicJ zich uitdrukte. E 4 De  •?« DELFT. De Leden vergleden, in volle Wapenrusting en Uniform, ten gewoor.en Huize der zaraenkomlte. Schoon door vijftig uitgetrokkenen na Utrecht hun getal gedund was, maakten zij egter een niet onaanzienlijken trein uit. Vooraf reeden drie Leden te paard, geleid door den Heer van spreeuwenburg ; agter deezen plaatfïe zich de Voorzittende Scnep.en w. a. van hoeken, ais de cpenftaande post van Hoofd-Officier waarneemende, vergezeld door twee Stadsbodens en eenige Geregtsdienaars. Hier op volgden de Gewapende Manfchappen , met flaande Trommel, vliegend Vaandel, en keurlijk Muzijk, met den Heer a. w. van Haaften, Hopman Commandant, aan 't hoofd. De Leden van Eer wielden geleid door eenige Heeren Officieren der Schutterij, Leden des Genootfchaps, en gevolgd door de Leden van Wapengenootfchappen uit onderfcbeide piaatzen, ter hijwooninge van deezen optocht, in hunne Uniformen, veticheeoen. Gewapende Manfchappen, met vier Leden des Genootfchaps te paard, flooten den trein, die onder eea verbaazenden toevloed van aanfchouweren, langs de voor. üaamfle flraaten na het Exercitieveld heen, en naa den ver. ïigten Wapenhandel, langs eenen anderen weg, te rug trok. Ondanks de talrijke en toegevloeide menigte ging alles ftii en bedaqrd; dan zeker niet zonder groot misnoegen van de meerderheid der Regeeringe, en een gedeelte der Bur. gerije. Hoe.verfchillend deeze te Delft dagt, is ons uit veelvuldige voorvallen bekend, en leeverde dezelve, weinig dagen naa deezen optocht, daar van een nieuw blijk. Eea ander Genootfchap , zich het Schutterliji Exercitie-Gezelfckab noemende, onder de Zinfpreuk: De Godsdienst, Eeudragt, Liefde en Trouw Is 't vaste Fundament van ieder Staatsgebouw. Liet door zijne Befluurders bij de Vroedfehap, den zeven* «jen Oftober, een Verzoekfchrifc indienen, waar in zij zich, beriepen, op hun ftiptiijk gedraagen naar den inhoud eener Af-  DELFT. 71 Afkondiging door de Wet van Delft in den voorleeden jaare gedaan. Uit het gebeurde met bet andere Exercitie -Gezelfchap.' meenden zij met regt te mogen beiluiten , dat die Afkondiging ingetrokken, of wel tot geheel andere einden en oogmerken ingerigt was; en gaven, uit hoofde der vergunning aan dat Genootfchap door de Regeering verleend, te kennen, dat zij alle Beëedigde Schutters der Stad, „ nu ook „ gaarne, uit een fterke zugt voor den zo nuttigen Wapen„ handel, en, om geene veragting bij andere Exercitie Ge„ noot- of GezeMchappen of de Ingezetenen deezer Stad te ,, ondergaan, zo menigmaal zij zulks mogten verkiezen van „ hun Exercitie-huis na hun Exercitie-veld en van daar wederom te rugge te trekken met flaande Trom en Mu„ zijk, zonder Distinctie-Teekenen hoegenaamd, en welke „ bij de Schutterij niet gewettigd waren, te gebruiken; mits ,, dat zij van zodauig een optocht telkens daags te vooren „ der Regeeringe kennis gaven, en dat hun ook, zo me- nigmaal ais zij zulks mogten vorderen, de noodige bij.' „ ftand der Juftieie wierdt verleend." Aan 't zelve wierdt vrij en onverlet gelaaten om, tegeii het midden van ieder maand, wanneer zij, in 't geheel, 'c ef gedeeltelijk, door de Stad zouden willen trekken, zulks op de verzogte wijze, te mogen doen, zonder daar bij eenige andere Perfoonen toe te laaten, mits daar van twee dgaen te vooren Burgemeesteren kennis geevende: alles on« der die bepaalingen als verder vastgefteld waren ten opzigte van het andere Genootfchap, en het zelfde uitdruklijk beding, dat uit dit alles geene Legalifatie of Wettiging deezes Genootfchaps kon afgeleid worden. Gelijk elders was men in Delft bedagt om den geboorea en gezeten Burger aan den Vreemdeling te doen voorttrekken. Om dit te bewerken vervoegden zich een aantal Burgeren aan de Veertigen dier Stad, met verzoek, dat de openvallende Ampten en Bedieningen, met uitfltiiting van Vreemden en Huisbedienden, aan gebooren Burgeren en Ingezetenen, zonder onderfcheid van Gezindheden, mogten "pegeeven worden, en niet aan Vreemdelingen, of zij moesE § «en  DELFT. «en zes agter een volgende jaaren daar gehuist en gezeten geweest hebben, of ten minfien vier jaaren, indien zij zicli door den Egt aan Burger Dogters verbonden hadden. Wanneer de Afgevaardigden van Deift ter Staats verga de. ringe verklaard hadden wel te mogen zien, dat de Naam. lijst tot de openftaaude Hoofd- Officiersplaats door hun Ed. Groot Mogenden gemaakt zou worden, vervaardigden dee» zen uit de veertig Raaden een Drietal, ten einde zijne Hoogkeid uit hetzelve eene verkiezing mogt doen. Uit hetgeen tot hier toe binnen Delft was voorgevallen, was ligteiijk af te leiden, dat de tijd, eerlang, nog meer gerugtmaaken.de gebeurtenisfen zou baaren. Een aanzienlijk: getal Burgers, ijverige Voorflanders van Vrijheid en Grond, wettige Herftellinge, aan de eene zijde, en aan den anderen kaut eene Regeering, de meeste van welker Leden van des Stadhouders hand vloogen, en ter Staatsvergaderinge altoos met de Ridderfchap, dat wil zeggen, tegen zulk eene Her. (telling ftetnden: eigenaartig ftondt dit gefchapen, eenen ge» wigtigen ommekeer van zaaken te moeten voortbrengen. Daar een omftandig berigt ons in te veel uitvoerigheid zou doen uitweiden, zuüen wij flegts eenige der meest gedenk* Waardige bijzonderheden mededeelen. Het oprigten van eene Vaderlandfche Sociëteit en het aan. (tellen van Geconftitueerden, in den Jaare 1787, naar *C voorbeeld van veele andere Steden, was de voorbode van gewigtige voorvallen, en de grond des verzoeks van de Stads Regeeringe om eenige Ruiterij; welke haar, ten getale van vijftig man , flraks wierdt toegezonden. Van toen af namen de verdeeldheden meer en meer eene ernftige gedaante aan, vooral zints men vernam, dat het Burger- of Vlie» gend Legertje in aantogt was. Moedig op die hulp, wierden de Geconftitueerden te raade, ernftig door te tasten, vooral ten aanzien van het afzetten van eenige Regeeringsleden, die geoordeeld wierden, het vertrouwen der Burgerije meest verbeurd te hebben. Het Burger-Leger vertoonde zich wel haast, en nam de Haagpoort in bezit; waar naa hef werk der afzettinge welhaast zijn beflag kreeg. Eea Siental Regenten trof die dag, en wierden fpoedig de openge»  DELFT. yg gevalle >e plaat-ei door anderen vervangen. Naa een verblijf van tien dagen, zag men nu het Burger-Leger, in hee laatst van Augustus ^ opbreeken. Niet lang daar naa verfpreidde zich het gerugt wegens de aannadering van Pru'sll. fche Troepen. Geconftitueerden, de eifchen zijner Majefteït vernomen, en dawop geraadpleegd hebbende, bragten hes bt'fluit uit, „ dezelve volftrekt af te flaan, en liever alles „ op te offeren, dan ons vrij en aanzienlijk Gemeenebest ,, de wet te laaten voorfchrijven." Overeenkomftig daar snede was de voorflag der Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge j dezelve luidde, „ om die Provincie of Provinciea, 3, welke aan de Pruisfifche Troepen den vrijen doortogt na „ Holland zouden vergunnen, als Vijanden van den Staat, „ en vervallen van het Bondgenootfchap, te verklaaren." Streng was dit Befluit, doch niet noemenswaardig bij de Maatregelen, die thans bij de Leden des Genootfchaps van Wapenhandel genomen wierden 5 in fterkte overtroffen zij alles, wat men elders van dien aart vernam. Der meldinge overwaardig oordeelen wij het Voorftel, welk zij aan den Stads Raad deeden. Naa aangeduid te hebben, dat zij de Eifchen des Konings van Pruisfen, zo vernederend en onbillijk vonden, dat geen waar, en vooral geen gewapend Vaderlander, dezelve zonder verontwaardiging en regtvaardige gramfchap hooren of herdenken kon; dat deeze Eifchen, wel verre van den rechtfchaapen Patriot vreeze aan se jaagen, hem veel eer op zijne eigene waardij, op de Eere van zijn Vaderland, en op het welzijn van het Algemeen, bedagt deeden zijn, en bij tijds die maatregelen neemen, welke de goede zaak des Volks verdient, en zijnee waardig bevonden worden — veronderftelden zij, dat waardige Reprefentanten van vrije Burgers nimmer zouden toe» flesnmen om die Eifchen in te willigen, en rekenden zich verpligt den Raad van Delft het algemeen Befluit door de Genootfchapsleden genomen, bekend te maaken; ten einde de Raad, waar in de Leden een volkomen vertrouwen flel-. den, zodanige maatregelen zou kunnen neemen als de nood $es lieven Vaderlands vorderde. WW  76 DELFT. Waar op zij dus voormaren; 't zijn hunne eigene woorden: ., Bij het afïlaan deezer vernederende Eifchen, zou het mo,, gelijk kunnen gebeuren, dat de Koning van Pruis/en, „ welke deeze Eifchen aan een Vrij Volk heeft durven „ doen, zijne Militaire Magt gebruikte, om, ware het mo» „ gelijk, met geweld, ons te dwingen om dat geene te ac„ cordeeren, waar toe geen Eerlijk, geen Vrij Volk, en ïf Moedig Vaderlander immer vrijwillig befluiten kan. „ In zodanig een geval, Wel Ed. Agtb. Heeren! heeft ., het Genootfchap van Wapenhandel befiooten, om met alle „ mogelijke Magt, uit te trekken, en deeze Provincie ten „ dienfte te ftaan, op alle zulke Plaatzen als de nood zal ,, vereifchen, en bevonden zal worden ter meeste afweerin» „ ge van vijandelijk geweld te kunnen (trekken; niet twijfe„ lende of de Gewapende Burgermagt van Holland zal met „ zulke of dergelijke kragtdaadige poogingen desgelijks den „ algemeenen Vijand te keer gaan, en zijne heillooze oog,, merken helpen verijdelen; het Genootfchap althans zal, „ van zijne zijde, alles te werk (tellen, om hunne Gewa. „ pende Medebroeders hier toe aan te fpooren. „ Dan, daar het zeer hachlijk en onvoorzigtig gehandeld „ zou weezen, deeze Stad van alle Gewapende en Welden. », kende Vaderlanders te ontblooten, daar 'er met zekerheid „ een aantal van den Aanhang van Oranje in deeze Stad zou overfchieten, die, wanneer de Gewapende Magt van „ het Genootfchap was uitgetrokken, zich denklijk, of lie„ ver zeker, verzetten zou, zo tegen de waardige en Va„ derlandiievende Leden van deezen Agtbaaren Raad. als „ tegen de Vrouwen, Kinderen, en verder agterblijvende „ Vrienden der uitgetrokken Manfchappen, welken als dan „ zeer ligt ten prooije der verbitterde Oranje • ijveraaren zou» „ den kunnen worden; zo heeft het Genootfchap, ter ge„ rnstftelling van deezen Ed. Agtbaaren'Raad, en verdere „ Weidenkenden, tevens befiooten, om, in gevalle de Inval „ door Pruisfen gefchiedt, zich direct meester te maakes „ van, en te arrefleeren alie zodanige Lieden, zonder asnzien van Perfoonen, die bij het Genootfchap bekend (laan „ voor  DELFT. ft, ^ voor Aankleevers en Handhaavers van de fnoode en vefM raadelijke bekngens en oogmerken van willem dem V. , Deeze gearresteerde Perfoonen zal het Genootfchap met zich tegen den Vijand aanvoeren; alle dientien, tot wel„ ken zij zonder vrees gebruikt kunnen worden, opleggen; „ hun aan het heetfte vuur blootfielleh, en, in gevalle de „ goede Partij moest bukken, gemelde gearresteerde Perfoo» ,, nen, de eerfie Slagtoffers der Nederlaage doen worden. „ Insgelijks, zo naa de uittrekking de Aanhang van Oran* „je in deeze Stad, den Ed. Agtb. Raad, of de goedü „ Burgerij, iets in 't allerminst mogt beledigen, of gewei» „ dig attaqueeren, zullen de gearresteerde en medegevoerde », Perfoonen, daar voor aanfpraaklijk gefield worden, ea ,, voor alles moeten boeten, wat hun Aanhang in deeze ,, Stad, tegen den Ed. Agtb. Raad, of goede Burgerij, misdoet, en de billijke Straffe hunner Aanftookingen ea „ Volksmisleidingen, zonder eenige Form van Proces, daad» ,, lijk ontvangen." Deeze Verklaaring wierdt aan het opgebrooken BurgerLeger voorgeleezen, en algemeen, door het driemaal aan» flaan der Wapenen, toegejuicht, ten teeken van daar mede io te ftemmen, en dezelve als zijn eigen Befluit aan te neemen. — Men las dezelve, in de Nieuwspapieren, met wijd» verfchillende aandoeningen. Veele Voorftanders van de zaak der Patriotten zelve, huiverden, op het verneemen van zul* ke flappen, die eene ongehoorde verdelging der Partij dreigden. En valt het ligt te raamen, welk eene uitwerking dit Stuk moest baaien binnen Delft zelve, waar men bij onder» vinding wist, dat het Genootfchap het niet bij dreigen liet berusten, maar bet doen 'er bijvoegde. De verflaagenheid was onbefcbrijfbaar groot. Veelen der voornaamfte Aanhangeren van Oranje koozen terftond de partij om de Stad te verlaaten. Doch de tijd gedoogde niet, dat allen, of de meesten» dit redmiddel te werk konden ftellen. Waar van het gevolg was, dat veelen de uitvoering van deeze fchrikbaarende Verklaaring deels ondervonden. Naa de bevestigende tijding, dat eea gedeelte vaa het Pruisfiieh Krijgsvolk, tegen Gtr-  1$ DELFT. Gornichem in optocht, en tot op een kleinen afftartd vari die Stad genaderd was, nam men maatregels om het ver* klaarde voorneemen daadlijk te volbrengen, het Arrest aan te zeggen, en de Gevatten terftond na de Hoofdwagt op het Stadhuis te 'rrengen. Dit viel te beurt aan de Heeren h. j. VAN rooyen, a. VV. var hoeken, c. on derde wyn- caard , b. lambrechts , alle afgezette Vroedfchappen ; j. l. d. bruyn, geweezen Secretaris der Stad; p. sonne, Beduurder van het Delftfche Exercitie-Gezelfchap; a van dyk* die vlugtende met een f ijdtuig, agterhaald wierdt; j. nieuwemhuyzeN) woüter leeuwe, deeze laatfte in plaats en tot zo lange zijn Meester c. van der winkel in hunne handen zou zijn. De verdere Afgezette Raaden, en anderen -, had. den reeds hun heil in de vlugt gezogt, en deeden dit niet weinigen, door den nagt begunftigd, terwijl de geltrengllë Huisbezoeking, met de fcherpfte bedreigingen tegen de Ver», bergers, gefchiedde. De dag brak aan, en het vlugten nam een einde. Zomi mrger Huizen waren met wagten van het Genootfchap omzet; deeze Honden ook bij de geflootene Poorten ; zonder verlof mogt niemand ter Stad uit; de Schuiten wierden opgehouden , en mogten op het uur niet afva irei , voor de Schuit, die eerst moest koomen, daar was. De Godsdienstoefening ging beevend toe, daar men in de Kerk rondzag' of 'er ook in waren, die men gaarne in handen zou hebben. De Leeraars ontvingen een Briefje, bij 't welk zij gelast wierden met het volmaaktfte Gebed te befluiten. De1 Raad vergaderde dien dag verfcheiden keeren , ook des avonds. Bij de Regeeringsleden was wel geneigdheid om de Gevangenen te ontdaan; doch het Genootfchap weigerde hier in te bewilligen. Alleen verwief de Regeering, dat de Gevangenen, in eei der vertrekken van het Raadhuis, hunne Slaapplaatzen hadden; en ook verlof kreegen om iets van hunnen toedand, die zeker zeer benaauwend was, aan Egtgenooten en Kinderen, te doen weeten. Naa het flijten van een bangen nagt en dag wierden de gevangene Heeren, op het onverwagtst, uit hun Arrest onttogen, en onder eenen toevloed van aanfchouweren, door eea>  DELFT* 7$ eenige Genootfchapsieden, na hunne Huizen geleid; naa vooraf een Gefchrift te hebben moeten teekenen, bij 't welk zij beloofden niet uit Delft te zullen gaan. Welhaast greep 'er een ontzettende lotwisfeling plaats. Den eigen avond der flaaking deezer Heeren, liepen 'etvoor de Patriotten aüerontzettendfte tijdingen in van den voortdringenden aanmarsch der Pruisfifche Legerbenden, het verlaaten van Utrecht, en 't lot van Gornichem. Eenigen der voornaamfte Bewerkers der Regeeringsverandering, maak» ten zich weg. Het te rugkeeren van het Burger-Leger vermeerderde de verflaagenheid. De Genootfchapsieden namen wel het befluit om, met het Burger - Leger, ten wederftantl der Pruisfen uit te trekken; doch dit zou Delft, waar de Schutterij was afgedankt, geheel van wagt ontbloot hebben, De Regeering verboodt, derhalwen, het uittrekken, en ontfloeg de Leden des Genootfchaps van Wapenhandel uit den Eed, als Genootfchappers, en wierden zij, als Burgers ea Schutters, in Stads Eed genomen; in gevolge van welken zij, bij het fpoedig vertrek des Burgers-Legers, in de Stad bleeven. Het geheel gelaat der dingen veranderde. Het luiden dar groote Klok ging eene Afkondiging voor, dat men, bij het inkomen der Pruisfifche Troepen, daar tegen geen den minfien wederftand zou bieden; en vóór dien tijd, of geduurende het verblijf deezes Krijgsvolks te deezer Stede, zich fiii en vreedzaam gedraagen. Op den negentienden September kwam 'er, 's morgens vroeg, een Staatenbode , met last, om het Plakaat tegen het draagen van Oranjeteekenen van de voorgaande mannfi op te heffen. Dit gefchied zijnde, wierden de Oranjevlaggen van de Torens, en andere openbaare Gebouwen, uitgeftooken. Niemand vertoonde zich op Straat, dan met Oranje vercierd, en men hoorde de Stad wefirgalmen van Hoezee I Vivat Oranje! Oranje bovenl Zamenfchoolende Volkshoopen liepen, onder dit geroep, met vlaggen langs de Straaten. Veelen der pas uitgeweékenè ^oorfiauders van den 'Stadhouder keerden, -vo! blijdfchapsj weder. Kon-  «0 DELFT; Kortftondig was die vreugde. Dezelve wierdt geftoord door de ontzettende tijding, dat 'er een hoop gemeen Volks, uit het nabuurig 'sGraavenhage, op weg was, om in Delft een plunderrol te fpeelen, van welken zij reeds eeu voorfpel vertoond hadden onder den weg in de Herberg de koetswagen. Men vondt zich in de grootfte verlegenheid, hoe deeze woelende hoop te weeren. In deezen nood deedt de Regeering, bij klokkengelui, de afgezette Burgerij oproepen, met verzoek dat ieder op zijn Loopplaats zou verschijnen, en de Stad, in deezen dreigenden nood en verwarring, bijftand bieden. De Burgerij voldeedt hier aan. De ontzettende tijding, dat de hoop volks, dien men op omtrent vierhonderd man fchatte, het op Delft gemunt hadt, wierdt op den middag, waar bevonden; daar die zich voor de Haasfche Poort vertoonde in eene fchrikbaarende gedaan^ te, eenigen met Grenadiers mutzen, anderen met hoeden op, wel voorzien van Geweeren en Patroontasfen; die dit misten voerden Bijlen, Stokken, Vlaggen, en uit aller oog was de Plunderzugt te leezen; De gelioote Haagfche Poort, bij welke men hun, met vriendlijke woorden, zogt op te houden, wierdt welhaast met geweld opengebroken, en gaf doortocht aan een woesten hoop, die onder het geweldig fchieten met kogels, de Stad inftroomde. Wederftand bieden was der ontwapende Burgerij, in den beginne, volftrekt onmogelijk. Terwijl deeze zich, zo goed als in die verwarring gefchieden kon, wapende, en fchikking maakte om baat te trekken van het Kanon voor 't Stadhuis geplaatst, was het ingedrongen Gepeupel reeds bezig met plunderziek geweld te pleegen, in verfcheide gedeelten der Stad. Een twintigtal Huizen moest der woede van dié toomlooze bende ten doel ftaan. En wist men zeer wel die Bit te kippen, waar Patriotten woonden, fchoon zij bij ' vergisfing ook de fchendzieke handen floegen aan liet Huis eens Oudburgemeesters; dan zij betuigden verkeerd geweest .te zijn, en verzogten dat de Heer de eöver , de fchade Zou gelieven op te geeven, met toezegging van betaaiingi doch hij vorde-de dezelve niet. Door goede woorden, door «en drinkpenning, door ruim wijn te fchenken, en fmee* f ° ke.a«  DELFT» ïS2 kende voorfpraak, bleeven eenigen der met Plundering gedreigden verfchoond, of leeden Weinig overlast. Bovenal ftondt ten doel hunner losgelaate woede het Sócieteitshuis. Het daar Vooriiaande Wagthuis wierdt in *t water gefmeeten; dien Weg ging ook het ftukkengeflaagen huisraad; bovenal haalde deeze plunderzieke Bende het hart op in eene kamer volDelftsch aardewerk, met het zinnebeeld der Vrijheid, en dergelijke fieraaden, befchilderd, daar gereed om eerstdaags verloot te worden. Dit wierdt in een oogenblik vergruisd. Het Huis gehêel uitgeplunderd, zou nog Verder fchennis geleden hebben, indien de Burgerij geen wederftand geboden hadt, zich van 't Kanon en klein geweer bedienende. Het geweldig fchieten deedt kogels in de huizen vliegen. Op den floep vso het Societeitshuis wierdt een Haagfche Plunderaar doodgefchöoten; en niet weinigen kwamen 'er met Wonden af. De geboden tegeniland wierdt fterker: dewijl de Burgerij meer en meer in dê wapenen kwam, en eindelijk de woedende hoop tot Wijken noodzaakte. Onder dit wijken geraakte dezelve meer en meer in verwarring, en het doodschieten van twee der vlugtenden verhaastte de fchreeden der anderen; die Welhaast tot aan de Vest vervolgd, geen andere uitkomst zagen, dan het water aan het zogenaamde Duivehgat in te gaan; hier ontkwamen veelen het met zwemmen, terwijl de Burgers op hun fchooten; eenigen verdronken, welker Lijken vervolgens wierden opgevischt; Zommigen floopen nog ter Haagpoorie uit: zo dat Delft, Vóór drie üuren 'snamiddags, zich van dit fchuim verlost zag. Alle de Poorten waren geflooteh, de Valbruggen opgehaald, en met Burgerwagten bezet. Bij de Haagpoort plaatfte men een ftuk Gefchut. Geftadige Ronden van gewapende Burgers gingen 'er door de Stad, door de Magiftraat verzogt in 't geweer te blijven, met toezegging, dat zij tioodige ververfching Op het Stadhuis zouden vinden. Men bragt derwaards in bewaaring eenige Perfoonen, verdagt van deel gehad te hebben aan de Plundering; doch dee?en wierden 's anderen daags geflaakt. — Dien eigen avond kreeg F de  DELFT. de Stad eenig voet , en te middernagt een;g Paaidevolk, 't welk terflond de Rondens deedt, nevens de Burgerij, die den gebeelen nagt ook bij de geplunderde Huizen waakte. De Stad bleef dus in rust, en de gedreigde wederkomst eer Haagfche Plunderbende bij woorden. In bet terugtrekken moest de Herberg de Koetswagen-, ■waar zij de eerfte fchennis hadden aangevangen, op nieuw, de door wederftand te Delft getergde woede bezuuren. Dit Huis wierdt nu geheel uitgeplunderd, zo dat de romp. zeer gehavend, flechts ftaande bleef. De Wijn-, Bier-, Brandewijn, en andere Vaten wierden vernield, de Rijdtuigen aan ftukken geflaagen, en in 't water geworpen. Met één woord, alles was een volflaagene verwoesting. Deeze dreigde ook de Buitenplaats van den Heer w. h. teding van berkhout; doch dezelve kwam 'er af met het opbreeken der Wijnkelder en het inflaan der glazen. Het fmeeken der Lieden op dit Buiten gelaaten, voorkwam verdere vernieling. Ook lieten zij zich verbidden door een Huisman, op wiens Boerenwooning zij het gemunt hadden: dewijl zijne Vrouwe nog zeer, jong kraams was. — Een Koornmolen onder denweg wierdt ook met plundering bedreigd. De Zoons en de Knegt waren reeds gevlugt: dan de oude Lieden kogten biddende, met de overgifte van het geld, dat in huis was, de plundering af, en de fchennis van de Molen, boven in welke de Dogter met zes kleine Kinderen de wijk genomen hadt. De Tuinhuizen aan den Haagweg droegen door de ftukkengeflaagen glazen , de teekens van het voorbijtrekken deezer fchendzieke bende. Eene Afkondiging der Regeering tegen Geweld en Oproer ftrekte om het verder binnen de Stad bedaard te houden. Ook bleef den geheelen volgenden dag de gantfche Burgerij in de wapenen. Men hieldt dc Poorten geflooten, bovenal de Haagpoort. Geene voorzorgen, ter voorkoming van een bezoek als dat des voorigen daags, wierden agterwege gelaaten. Dit belette het houden van den gewoonen Marktdag. De Huislieden mogten, zonder verlof, niet na buiten gaan om hun Vee te melken, dan alleen de Waterlostfche Poort uit. In de Stad kon men bij de Haagpoort  DELFT. biet koomen, fterk bewaakt .door de wagten der Burgerij, die niemand doorliet, of, wie 'er eenige noodwendige verrigting hadt, met Burgers derwaards deedt geleiden. De Geweeren aan het Duivelsgat in 't water gefmeetea, Wierden, bij het opvisfchen, grootendeels ftukken geflaagen bevonden. Honderdvijftig Pruisfifche Huzaaren trokken toen Delft in: een nieuw en veel toeloops verwekkend vertoon, zo aangenaam voor veelen als haatlijk voor anderen, die zeker van fpijt zwollen op het gezigt van zommigen deezer, die te voet door de Stad wandelden, vergezeld van eenigen der Soldaaten uit de Bezetting , die een Hoezeel Vivat Oranje ! bij deeze gelegenheid , aanhieven. Dit Volk trok enkel door. Dan de Bezetting wierdt met Staaten Krijgsr volk dien eigen dag 'svonds verfterkt. ■ Op den middag gefchiedde de Afzetting der nieuwe veertig Raaden, en de heritelling der afgezetten in hunne posten. Waar op onmiddelijk.de vernietiging, volgde des Genootfchaps van Wapenhandel. — Met den avond bedankte de Regeering de Burgerij voor de betoonde getrouwe dienden, met verzoek van de-W3gten nog waar te blijven neemen; onder toezegging dat men vervolgens over ge wittige zaaken met de Burgerij zou handelen. Deeze ging 's avonds ten negen uuren, naa dat zij drieëndertig uuren lang in het geweer geftaan hadt, uit elkander; terwijl egter twee Com» pagnien dien nagt nog de wagt moesten betrekken. Naa bet bedaaren van dit gewoel, door Oproerkraaiers veroorzaakt, 't geen een algemeenen nood fctieen te drei. gen, kwam zeer eigenaartig de oude wrok boven. Veelen oordeelden nu, op hunne beurt, te mogen weigeren het betrekken van eenige Wagten met de Leden van het vernietigd Genootfchap, als mede met de zodanigen, die de Acte van Qualificatie op de Geconftitueerden geteeke.nd hadden. De veranderde Regeering was dit gedeelte der Burgerij? ten wille, en wierdt, den eenentwintigden September, openlijk afgekondigd, dat alle de Leden van het vernietigd Genootfchap , *s avonds vóór zeven uuren, hunne Geweeren op het Stadhuis moesten bezorgen, dat zij als Schutters van hun Eed ontfiaagen en buiten dienst gefteld waren. Een lot, £ a thans  *+ DELFT, DEURHOFF. CWTLTTM) thans juist vier weken gelejen het anders denkend gedeelte der Rurgerije overgekomen. Zis IV. Ne *r/. Jaarboeken i Vervolg Op WAGENAAR, enz, Dectrhoff. (wiliem) Bij 't geen wij, deezen zonderlingen Man betreffende, ter zijner plaatze vermeld hebben, agten wij niet ongepast bet volgende aanbangzel, uit ypey's Letterkundige Gefchiedenis ontleend. „ Deeze (dus fchrijft de geleerde Man,) de leer der Hervormde Kerk onderzoekende, meende te merken, dat 'er het eene en andere in gevonden wierdt, 't welk naa het Spinozimus riekte. Hij wilde ze van deeze bedorven lucht zuiveren; maar de goede Man bevuilde zijne eigen Hellingen met het geene waatr xaede bij te onrecht waande, dat die van anderen bezoedeld waren (.*)• Hij wierdt in zekeren zin een Kristen Spinozist. „ Alle (*) Misfchien hadt deurhoff in de Systetnas wel iets gevonden, dat hem tot deeze meening 't eerst eenige aanleiding hadt gegeeven. Bij voorbeeld, men leest in zom» mige zamertftelzels der Godgeleerdheid, betreklijk gods alomtegenwoordigheid, dat hei Opperweezen, (daar op komt toch het gevoelen gemeenlijk uit) nergens in en nergens uitgeflooten zij. Welligt zoude iemand uit zulk eene manier van voorfrel afleiden, dat dan het geene eigenlijk gods weezen uitmaakt, zelf en volkomen in ieder denkbaare ruimte zijn moest-, dat alles dus god, buiten hem niets, en zo — de waereld zelve god zijn zoude. Doch dit gevolg is zo verwerplijk, als ongegrond, en grenst voorzeker vrij naa aan het Spinozismus. Verfcheiden Godgeleerden hebben misfchien daarom ook liever gods overaltegenwoordigheid willen befchrijven als die Godlijke eigenfcbap, waar door god fteeds van alles eene duidlijke en klaare kennis heeft, zo dat 'er niets voor hem bedekt en verborgen », ea ww m  DEURHOFF. (WILLEM) 8j Alle menfchen," dit waren zijne gevoelens, „ zouden eene en de zelfde denking en' uitbreiding zijn, in het begin van god gefchaapen. De zielen en lichaamen der menfchen moesten aangemerkt worden niet als bijzondere zelfftandigheden, maar als zo veele verfcheiden wijzingen {Modi) van de algemeene denking en uitbreiding, die maar eene was," Zijne overige gevoelens op te tellen, zoude hier te veel plaats beflaan. Verfchillende Schriften zien 'er van hem het licht. Daar onder zijn zijne Beginfelen van waarheid en deugd, Amft. IÓ84-; en Grondvesten van de Christltjke Godsdienst, te Amfterdam 1690 in 8vo. uitgegeeven. In het iaatfte heeft hij zijn ontwerp der Heilige Godgeleerdheid geplaatst, 't welk wonderlijk zamenhangt. Ook mag hier wel genoemd worden zijne Befpiegeling van de Heilige Godge. leerdheid. Amft. 1697. waarin hij met 't bovengemeld gevoelen in ronde woorden voor den dag komt. Ten Jaare 1715 heeft hij alle zijne Schriften in eenen bundel laaten drukken onder den Tijtel van Overnat uur lijk en Schriftuurlijk zamenflel der Heilige Godgeleerdheid, afgeleid uit het kennelijke Gods, uit de weezenlijke genade gif te, en uit de Heilige Schrift. Naa zijnen dood, voorgevallen den tienden Oftober 1717, kwam 'er nog van hem uit een boek, genoemd, De Denkbeeldige Wijsgeer, vertoond in willem deur- waar door ieder oogenblik elke andere kracht aan Hen» haar beftaan en vermoogen, om te werken, te danken heeft, zo dat hij dus overal tegenwoordig is. Verg. vitringa, Doür. Retig. Chrifi. III. §. 133, en zijnen leerling h. siccama , Kort begrip der waare Godgel., bl. 55 en 56. — Zie hier over ook ooedeilin, p. 340—343 en jochims Handt, tot den Godsd. bl 33 en 44. Door Gods alomtegenwoordigheid verftaat deurhoff, eene uitwendige af noeming, fjwek eene zonderlinge uitdrukking!] aan God toegefchfeeven, om dat Hij alles krachtdaadig onderhoudt. Zie Beg. van H',. en Deugd, bl. 373, volgens koelm. verv. van V verg» der Cartes. Vhilof. bl. 18 en 19. ra 1  $6 DEURHOFF, (WILLEM) DEVENTER. deurhoffs beginfelen vin Waarheid, T. h. van den honert en r. andala hebben ijverig ,de pen tegen hem gevoerd. Daar door is hij ook aan de eer gekomen, om in zommige -.Akademifche gehoorzaalen bij het Theologisch onderwijs beoordeeld en wederieid te worden." Zie a. ypey, GefchUdenis der Systematische Godgeleerdheid, »*»»v'"0 *.üa-A..*..;: .u ; .ftfl '/.XP./. t\L\v>. mi Deventer. Door de naauwkeurige berigten, te vinden in den Tegenwoordigen Staat van Overijsfei, in ftaat zijnde gefield, dit Artikel met eenige weetenswaardige bijzonderheden te vermeerderen, zullen wij van die gelegenheid gaarne ons bedienen. i Van het Gymnafium, of Letterkundig Kweekfchooi, welks hifiorie, volgens het getuigenis van den kundigen Opfieller, de Nederdtiitfche Leezer, tot nu toe, nergens heeft kunnen aantreffen, ontmoeten wij hier het volgende verflag. „ Anna van tvvickelo, Weduwe van martinus boederer, en baar eenige Zoon, balthazar boedeker, maakten in Maart des Jaars 1584 te zamen een Testament, waar bij.zij een gedeelte hunner naa te laatene goederen beftemden tot het opregten van eene Univerfiteit of llluftre School; onder voorwaarde, dat twaalf jongelingen, uit braave maar onvermogende ouders bier ter Stede geboren, en wel zulken die «oor tien Reétor en de overige Leermeesters der triviale School gefchikt gekeurd wierden, ieder vijf jaaren lang in tost en huisvesting onderhouden, en om niet bij die Univerfiteit onderwezen zouden worden; dat deze jongelingen ïrier voor onder de verpligting zouden liggen, der Stad, ia lakëfi tot welken zij bekwaam bevonden wierden, volgen* 1 goedvinden van de Magiftraat, ten dienfte te\Haan; en dat twee van dezelven door de naaste erfgenaamen van de 'Testateuren, twee door het Kapittel, en de agt overigen door Schepenen en Raad zouden worden benoemd. Aan deze laatflen bevalen zij ook de uitvoering van dezen hun(üsb uiterften wil? w Meo  DEVENTER. *7 „Men mag het met regt als eene zonderlinge omftandigheid ■in de gefchiedenis van ons Gymnajium opmerken, dat het zijne geboorte aan eene vrouw en aan eenen krijgsman hadt te danfceu. Deze krijgsman was buiten twijffel niet van de gemeene foort, en het fmert ons, maar eenige weinige berigten nopens zijn leven aangetroffen te hebben, welken wij onzen Lezeren zullen mededeelen. ,, Balthazar' boedeker was geboren in den Jaare 1540, In zijne jeugd doorreisde hij Duitschland, Fiankrijk fvn Italië. Hij bezogt de Afrikaanfche Kusten van de Straat van Gibraltar af tot in Egypte toe, in Napelfche, Sici. Uaanj'che en Maltezer galeien. Hij was in den Jaare 15 71 tegenwoordig bij dén zeeflag van Lepante, waar de Turkfche Vloot geheel door die der Christenen wierdt verflagen. Vervolgens diende hij, in den Keulfchen krijg, als Officier te Paard, onder den Overften homburg, die aan 't hoofd Hond van een Nederlandsen Regiment. Eindelijk begaf hij aich tot rust, en trad in huwlijk met johanna grotenhuis, welke hij in den beginne des Jaars 1617 kinderloos agterliet, cn die zelve in Oetober des Jaars 1630, den ouderdom van eenëntagtig jaaren bereikt hebbende, naa dat zij juist den aiterflen wil haares Egtgenoots hadt zien ter uitvoer brengen, is overleden. „Zij hadt namelijk met den aanvang des Jaars 1629 de Magiüraat in 't bezit gefield van de voor het Gymnafiam beflemde goederen; het welke gefchied zijnde, men aanftonds ten ijverigften bedagt was op 't herwaards lokken van de st/ereischte Hoogleeraaren. Martinus schichardus, di  $o DEVENTER. Eén der Profesforen voert hier, even als in de andere Hooge Schooien onzes Vaderlands, den titel van Rector Magnificus, en blijft dien gedunrende drie jaaren behouden. Afgaande doet hij in 't openbaar eene korte adnfpraak, roept zijnen opvolger op, welke nevens hem de Katheder beklimt, overhandigt denzelven Zegel, Sleutels en andere dingen tot het bellier van 't Gymnafium behoorende , laat eindelijk het geftoelte geheel over aan zijnen Amptgenoot, die de plegtigheid met eene doorgaans uitgebreider Redevoering befluit. Lijkredenen bij het affterven van Profesforen zijn niet in gebruik. Bij dat van david scanderüs, dea eerften Hoogleeraar die hier ftierf, lieten deszelfs Amptgenoten een Programma aanplakken, welk, naa een korte loffpraak van den overledenen , alle beoeffenaars en begunfttgers van geleerdheid tot het bijwoonen van dè begraaffenis uitnoodigde. Bij volgende flerfgevallen begon men een beknopt berigt van den levensloop des geftorvenen in dat gefchrift te plaatzen ; en naderhand, toen de noodiging, uit hoofde van verandering in de manier der lijkllaatfien, niet meer te pas kwam, bleef het Programmma eene H-'ftorie> fche Lofrede." Aangaande de Doopsgezinden, ook wel genoemd Mennoritten, ontmoeten wij, in het bovengemelde Werk,- een berigt, welk wij der overneeminge niet onwaardig oordeelen. Het bewijst, aan welke onaangenaamheden deeze, over *t geheel genomen, agtenswaardige Gezinte, eertijds ten doele ftondt. Vermeld hebbende, hoe de Vergaderingen dier ftille Christenen, in den Jaare 1620 voor de eerfte reize, en vervolgens meermaalen verboden wierden, verhaalt de naauw* keurige Schrijver de volgende bijzonderheden. „ De herhaalingen bewijzen ondertusfchen, dat de Regeering haare verordeningen maar flappelijk handhaafde. Voor 't Jaar 1652 hadden dezelven zeker wederom eenigen tijd plaats gehad, dewijl wij'een raadsbefluit van dien tijd vinden, ftrekkende om dezelven vervolgens niet meer te gedoogenj doch ook dit kan niet lang ftand gehouden hebben: want ia den Jaare 1663. maakte men een Konkordaat, niet, gelijk voorheen, om die bijeenkomften geheel te ftremmea, maar  DEVENTER. .*T om der Mennoniten „ overgrooie licencien in haare publieke Kerkelijke exercitiën en confummaten van huwlijken in H haare Vergaderingen te refreneeren (*)"; en zedert weeeen wij ook niet dat immer een volftrekt verbod hebbe plaatgehad, hoewel ook in laater tijden nu en dan bekrompen zielen opftonden, welken deeze Gezindheid naar hun vermogen poogden te onderdrukken. Vooral dient ondèr deezen de naamlooze Schrijver van zeker in den Jaare 1670 verfpreid blaauw-boekje, die zich zeiven een' Liefhebber van waarheid en regte vrijheid noemt (f), in aanmerking te koomen, en fommigen der redenen, welken dezelve, benevens veele andere meer algemeene uit Godgeleerde en Staatkundige gronden afgeleid, bijbrengt, om te toon en welke hinderuisfen de volgers van menno aan den btoei der Stad veroorzaakten, zijn ons zo onderhoudend voorgekomen, dat wij geene verfchooning denken te behoeven, wanneer wij de beide laaiden hier woordetijk inlasfchen. „ Om datfe tot fonderlinge fchade van veele Gerefor„ meerde Burgeren de Neeringe weten na'e haer te trekken; „ midts haere vermogende middelen plaatfen fy haare Winc-. , kels in 't beste en 't gelegenfte van de Stad: verfièn haere 1 Winckelen met feer goede waren; nemen niet de hoogde 4, winde: veele Gereformeerde uyt gebreck van fulcke mid„ delen connen dit alles (dat in fich niet quaet is) foo niet „ na doen. „ Vee» .(*) Zie Concord. v. d. 24 Sept. 1663. Nogthans wilde mea een jaar te vooren de Gemeente der Mennoniten nog aiet sis een wettig Lichaam aanmerken, want een legaat van 400 gulden, aan dezelve gemaakt, wierdt verklaard aan den Huis - Armenftraat vervallen te zijn, bij RefoU van den 25 Ofi. 1662. £f) De titel is deze. Redenen waarom de Ed. Achtb. Ma« giftraat den Mennisten tot Deventer niet magh toela« ten Conventiculen te houden: door een Liefhebbet vatt IVaarheyt en van rechte Vryheyt. In dit Stukje zija ook de boven aangehaalde Publicatien te vinden.  -ft DEVENTER. „ Veele Ingezetenen der Stadt zelfs in profesfe Gerefor,, meert, ontbloot yan den yever voor de Religie, en van „ de liefde tot haere Geloofsgenoten, gaen haere Mede„ broederen verby en Drengen haer geit in de Winckeien „ der Mennisten welcke twee laetfte Redenen niet daer „ henen tenderen om de Mennisten die der fyn uyt de Stadt te wyfen. maar om haer niet te doen voortgroeyen ,, en te doen uytfterven metter tydt, door het verbieden haerer Conventiculen: want fy niet geern en woonen daar ,, fy fo ingetoomt werden datfe geen Conventiculen honden » mogen." Ondertusfchen denke men niet, dat eene diergelijke redeneertrant zonder voorbeeld is. Neen. De Patriarch ribera gebruikte onder anderen eene drangreden van de zelfde geflatte, toen hij filips den III wilde overhaalen om de Mooren uit Spanje te verdrijven, dat is, tot het neemen van dien maatregel, welks uitvoering zo zeer geftrekt heeft om den welvaart uit dat Rijk voor Eeuwen te verbannen. „ De „ Mooren," zeide deeze Spaanfche liefhebber van waarheid en regte vrijheid, „ zullen , niet uitgedreven wordende, „ eerlang alle de rijkdommen van 't Koningrijk in hunne „ handen hebben. Zij zijn niet alleen werkzaam, maar ook ,, zuinig en fpaarzaam in den hoogden graad. Zij kannen „ voor kleiner dagloonen arbeiden, en vergenoegen zich jn „ den handel met veei geringer winden, dan 'er vereischt „ worden om de Spanjaarden te doen leven; w.ar van 't „ gevolg is, -dat veelen onder deezen van koophandel en „ van arbeid worden uitgefloten, en dus vervallen tot be„ hoefte. Door gantsch Kafiiiu en Anaulafie ziet men de „ Spaanfche Dorpen in eenen vervallen flaat, terwijl die „ der Mooren toenemen en bloeien; en de Spaanfche huis„ lieden, fchoon de vrugtbaarffe gedeelten des Lands be„ bouwende, zijn buiten (laat om hunne pagt te betalen, „ terwijl de Moorfchen, niettegenftaande dat zij doorgaani „ de dorde ftreeken bewoonen, het derde gedeelte hunner „ voonbrengzelen aan de eigenaars der landhoeven kunnen 3t uitreiken, en tevens niet alleen hunne huisgezinnen onder- m non-  devfnter; 9S „ houden, maar nog jaarlijks iets opleggen ter vermeerde„ ring van hunne bezittingen." De Schrijver van 't genoemde blaauw-boekje verhaalt ons, dat de Mennowte*: ten zijnen tijde in twee Sektea verdeeld waren, de ééne naar eenen ten cate, de andere naar eenen kremeh den naam draagende; en dat die van ten 'cate ónder de Vlaat*irg* , de andere tot de VlaantsFriejen behoorde. Wat bier van zij, tegenwoordig hebben zij maar ééne K-irk, fchoon ''er nog énkele huishoudingen gevorden warden, die zich r.iet eigenlijk onder dezelve agten te behooren, en deeze wordt zekert een dertig jaaren door eenen regelmaatig beroepen Predikant bediend, het welke te vooren alleen gefchedde door eenen Vermaner, uit het midden der Gemeente daar toe verkozen. De afkondiging en inzegening van der Mennoniten huwlijken veroorzaakten in de voorige Eeuw eenige moeilijkheden , dewijl men hun niet wilde toelaten, die in hunne eigen Kerk te laaten gefchieden: doch naderhand wierdt vastge* Held, dat zij door eene Kommisfie uit de Magiftraat in den êgten ftaat zouden bevestigd worden, volgens een afzonderlijk daar toe beraamd formulier; en deeze fchikking wordt nog heden agtervolgd. Naa dien de Doopsgezinden, uit hoofde van begrippen, Welken het wenfchelijk ware dat door de geheele waereld gekoesterd Wierden, maar welker algemeene naaleving de werkelijk plaats hebbende omstandigheden ondoenlijk maken, weigerden gewapend op te trekken, trof de Regeering in den Jaare 1690 met dezelven eene overeenkomst, volgens welke zij twee brandfpuiten tot Stads behoef onderhouden, en daar tegen van alle daadetijke wagten en togten vrij Zijn, en ook geen hooger wagtgeld dan andere Burgers behoeven te betalen. Geenzins eene der meest agterlijken was deeze Stad in haare werkzaamheden, tot het daarftellen van noodige verbeteringe in het bewind van zaaken, zints, door den fchandelijken Engelfchen Oorlog, der Natie de oogen geopend waren. Naa dat, in den afloop des Jaars .78a, een Twaalftal Gecommitteerden was aangefteld, floeg men ftraks de band  H DEVENTER. hand ran de hervorming van ingeflopene misbruiken. EenigS Stadsampten lagen 't eerst aan de beurt. Door zijne veelvermogende Aanprijzing, hadt de Stadhouder, op het vervulle:i van dezelve, een kragtdaadigen invloed. Die Aanprij. z'n^en wierden zijner Hoogheid, in een beleefden brief, opgezegd. Het gelukkig flaagen van deezen eerften baande den weg tot een anderen ftap. Met een Verzoekfchrift vervoegue zich de Burgerij bij de Gezworene Gemeente, waar in zij haare begeerte te kennen gaf, dat dezelve, ten aanzien van de verkiezinge van Regeeringsleden, nimmer op eenige Aanprijzingen, (bedoelende daar mede die des Stadhouders) agt liaan, maar, „ overeenkomftig met haarea ,, E,ed, de opengevallene plaatzen altoos zou aanvullen met j, de IVijsfien, Nutften en Besten." Een gunftig verhoor vondt dit Verzoek bij de Gezworene Gemeente, die, van hgar befluit, daarop genomen, even als van het voorgaande, aan den Erfftadhouder kennis gaf. Op den eerstvolgenden Keurdag ging de Gezwoore Gemeente, overeenkomftig met dit befluit, te werk, en zondt de gemarkte Keur van twee Burgemeesteren en vier Gemeensmannen ter goedkeuringe aan zijne Hoogheid He: draalen des antwoords baarde kommer, dat ae keuze den Erfftadhouder niet mogt behangen, en hij het misfebien zou goedvinden dasr in veranderingen te maaken. De gegrondheid van deeze vrees bleek: dewijl hij twee Burgemeesters, te vooren boven hunnen rang geplaatst, doch bij de keure weder in den voorigen rang gebragt, op nieuws in dien voorigen rang rerftelde; doch de twee andere Burgemeesters, 2onder aanbeveeling benoemd, goedkeurde; twee der geioozene Gsmeensmannen wraakte hij, en benoemde twee anderen in hunne plaats, laatende de twee overige, desgelijks zonder Aanprijzing benoemd, blijven. — Groot misnoegen rees' 'er op het bekend worden deezer veranderingen. Vier der Gecommitteerden uit de Burgerij vervoegden zich bij de twee door, zijne Koogheid aangeftelde Gemeenslfeden, die, op hun aanzoek, bij een fcliriftlijke verklaaring, aas de Regeeriug ingeleverd, affiand deeden van deeze inplaau» Helling. Naauwlijks was de Magiftraat en de GezwooreneGe- meen-  DEVENTER. g£ meente op het Stadhuis vergadert, of de Twaalf Gecommitteerden der burgêtfj verfcheenen aldaar, met verzoek, om tot het doen van een voorltel aan de Gezwoorene Gemeente, in derzelver Vergadering te mogen toegelaaten worden. Minzaam en ftaatlijk was de bejegening hun aangedaan. Een der Heeren las een Vertoog voor van *t geen de Burgerij, met betrekking tot de te rug gezondene Keur ter oore gekomen was, gepaard met eene herinnering van het befluit, door de Gezwoorene Gemeente, op *ï verzoek der Burgerij , over de Regeeringsbeftelling genomen; 't zelve behelsde een berigt hoe de twee door zijne Hoogheid aangeftelde Gemeensmannenvan dien post afgezien hadden; en gaven zij te kennen niet te twijffelen of hun Wel Ed. Agsb. zonden., met alle minzaamheid, de twee Heeren, in rang door zijne Hoogheid weder boven anderen gefield, wel weeten over te haaien, om dien rang aan de twee andere wederom af te (laan. De Gezwoorene Gemeente onderrigte de Schepenen en Raad van de Bezending door Burger Gecommitteerden aan hun gedaan, en verzogte dat 'er geen aanftalte, noch tot het na de Kerk gaan, of tot het afneemen van den Eed, mogt gemaakt worden, eer zij nader over het ftuk geraadpleegd hadden. Deezen verklaarden zo lang vergaderd te zullen blijven, en ontvingen, welhaast, bij de overgifte van het Vertoog der Burger Gecommitteerden de boodfchap, dat de Gezwoorene Gemeente, voor en aleer ergens verder coe te kunnen koomen, de twee Regenten, in 't Vertoog vermeld, een duidelijk en rondborftig antwoord af te vraa» gen, of zij al of niet konden en wilden voldoen aan het verzoek, door de braave Burgerij ten hunnen opzigte gedaan, ten einde zij, dit vooraf gegaan zijnde, nader zoudeö kunnen overleggen wat hun vervolgens te doen ftondt. Geen zwaarigheid altoos hadt het in, om, daar de twee door zijne Hoogheid aangeftelde Gemeenslieden bedankt hadden, de twee door den Prins afgekeurden op nieuws, tot Medeleden der Gezwoorene Gemeente te kiezen; maar de twee boven hunnen rang gefielde Burgemeesters moesten ook .overreed worden, om daar van afftand te doen. Bij den eêsea  DEVENTER. eenen ging het vrij gemaklijk; bij den anderen vondt het meer werks, als die op het maaken van zékere fchikkingen aandrong; doch tot welke de Gemeenslieden van zijne S'raat zich weigerden in te laaten. Het befluit der Gezwoorene Gemeente, aangenomen en goedgekeurd door de Magiftraat. was, den Stadhouder nader te fchrijveh, en tot het bekomen Van wederantwoord, de gewoone plegtigheden bij de jaarlijkfche verandering der Regeering, en het afleggen van den Eed, op te fchorten. Onder, alle deeze onderhandelingen, meest fchriftlijk voortgezet, was het avond geworden eer de Burger Gecommitteerden , van alles een hun voldoend verflag kreegen. Geduurende de drukke verrigtingeh op dien dag was de toeloop der nieuwsgierigen naa den üitflag, op én omtrent het Raadhuis, zeer groot; fchoon alles volmaakt ftil bleef, en geen zwecmzel van onbetaamlijkheid zich vertoonde. Zo de Magiftraat als de Gezwoorene Gemeente fchreef zijne Hoogheid met kennisgeevlng van al het verrigtte, en verzoek dat het hem behaagen mogt, de keuze, Zo als die voorheen gemaakt was, te bekragtigen. Eene volledige goedkeuring volgde eerlang, en daar op ook de Beè'ediging. Dan, vermids de Erfftadhouder, in deezen bewilligenden Brief, gewaagde vaH het handhaaven zijner wettige Regten, en hoe hij, in het tegenwoordige geval, tefftond zod kunnen vorderen de toepasfing van het Stadsregt, op de door zijne goedkeuring aangeftelde Gemeenslieden;' en ook gebruik maaken van zijn Regt omtrent den rang der MagïÖraatsperfoonen in verfchil, bleeven noch de Regeering, noch de Gezwoorene Gemeente, in gebreke om, bij nader fchrijven, hem, het wanbegrip, waar in hij, huns agtens, fiondt, onder 't ooge te brengen. Op het Art marck (frederik aoolf van der) zullen ■wij de lotgevallen diens beroemden Hoogleeraars verhaalen. Hier teekenen wij aan, dat hij, bij het opgaan der Vrijheidzon , door de Befluurders en Bezorgers van het Doorluchtig School in deeze Stad, bij eene groote meerderheid van Hemmen, in den Jaare 1783, van Lingen tot Hoogleeraar in het Natuurlijk en Burgerlijk, zo wel als in het Vaderlaudsch en Ro-  DEVENTER. 97 Romeinfche Regt beroepen, en hem tevens het Groot Burgerfchap wierdt aangeboden. Kaauw verbonden met dit betoon van Vrijheidsliefde bij de Regeering, was haare bewilliging in de begeerte eener Bende Vrijwillige Burgeren, verzoekende om zich in den Wapenhandel te mogen oeffenen. De Magiftraat keurde het ingeleverde plan goed, vorderende alleen van de Officieren der Vrije Burger Militie, bij 't aanvaarden hunner Posten, op het Stadhuis bij handtastinge aan de Voorzitters hulde eh trouwe te moeten belooven aan de Magiftraat, en geene Wapenen daadlijk tegen iemand te zullen doen gebruiken, dan op derzei ver bijzonderen last, of daar toe verkreegen verlof.— Ook befloot de Stadsregeering, de gantfche Burgerij van gelijke Wapenen te voorzien. Op den achtften Maari viei *er eene kleinigheid voor, die ten betoon ftrekte van de toen heerfchende denkwijze te dier Stede. Het gebruik bragt mede, dat het Burgervaandel, op den verjaardag des Stadhouders de wagt hebbende, met Oranjeftrikken aan dén hoed optrok. De Vaandrig, wiens beurt het thans was, liet zijne Manfchap aanzeggen, om, zonder dit verfierzeï, te verfchijnen. De Hopman ftondt in een ander begrip, en vervo gde zich deswegen bij de Magiftraat; hij kreeg geen voldoend antwoord, en de Burgers verfcheenen zonder Oranjeftrikken. Twee blijken van eene beredeneerde Vrijheidsliefde onder de Burgerij deezer Stad vertoonde het Jaar 1784. Het eene beftoudt in een Adres aan de Regeering, waar in de inleveraars hun misnoegen te kennen gaven over den rampzaligen ftaat van de Verdeediging des Lands, en daar omtrent de noodige voorziening verzogten. Sterker taal, dan waar in dit Adres fprak, kan men bezwaarlijk zich verbeelden, ia het (lot'daar van verzogten zij de Stads Regeering, de zaaken daar heenen te helpen ftuuren, „ dat 'er, van nu af aan, zodanige maatregelen mogten genomen worden, dat „ de Uitvoerende Magt, vooral geduurende deezen Oor„ log, in haare natuurlijke ondergefchiktheid aan den Sou. „ verain gehouden wierdt; op dat dezelve niet wederom de „ Uitvoering van de beflauen en de bevelen van den Souli », ve-  «58 DEVENTER. „ verain zou kunnen namaten of uitftellen, en het Vader„ land niet weder gevaar loope, om, als in den voorigen Oorlog, het flachtoffer eener fehandelijke werkloosheid te ,, worden; en dat bij den Raad van Staaten een Ministerie „ gebruikt wierde, 't welk uit kundige, werbzaame, en Va„ deriandiievende Mannen, die van eene beproefde trouwe „ zijnde, het vertrouwen der Natie hebben, zou beftaan^ „ en dat ten minfteu, geduurende deeze zorgelijke omflan„ digheden, de Direétie niet zou worden gelaaten aan de tegenwoordige Ministers, die door het fchandlijk ver„ zuim, 't geen ten opzigte van alles, wat het Defenfie„ weezen van het Land betreft, plaats heeft, alle Fiducie „ der Natie verzwakt hebben." Het ander be'drijf der Deventerfche Burgerij was gelegen in een verzoek aan de Regeering, de zaak daar heen te wenden ,, dat door onzen Staat, ten fpoedigfte, een aan„ zoek tot eene Verbintenis met Frankrijk gedaan, en 'e? „ nimmer aan het vernieuwen der Verbonden met Engeland „ mogt gedagt worden." Aangenaam waren beide Verzoeken aan de Stads Regeeringe, en wierden, diensvolgens, de Afgevaardigden ten Landsdage gelastigd, daar mede over. eenkomftig hun gevoelen uit te brengen. Tusfchen Deventer en het nabijgelegen Zutfen, ontfiondt, in deezen jaare, eenig gefchil. Om de Wapenoeffening der Zutfenaaren te aanfchouwen, hadden eenige Leden van het Vrijcorps te Deventer zich derwaards vervoegd: doch waren hun, op *t bevel van den Generaal Major van heecreren, Commandant dier Stad, door de Krijgsmagt aan de poorten, bij het inkomen, de Zijdgeweeren afgevraagd, die zij, overgegeeven hebbende, bij hun vertrek niet te rug vorderden» De Commandant gronde zijn gedrag op eene Vegterij tusfchen twee vreemde Perfoonen, in Uniform gekleed en met Zijdgeweeren gewapend, onlangs voorgevallen. Dit hadt hem, tot bewaaring van de rust en veiligheid der Stad, aan de onderfc'neide poorten order doen (lellen, om geene in Uniform gekleedde, en van . Pasfen onvoorziene, Vreemdelingen, met hunne Wapenen, binnen te laaten, maar die af te neemen, en in bewaaring van de Wagt te houden, tot der-  DÈVENTËR. 99 derzelver vertrek. B j het aanbod van de overlevering der agtergelaaten Zijdgeweeren van de Deventerfche Burgers aar» de Regeering verzogt hij te mogen weeten, of zij dit doof hem gegeevene bevel begeerden ingetrokken te hebben; dan deeze bedankten hérrt voor dè gedraagen zorg, met verzoek om daar in te volharden. Deeze handelwijze behaagde van der capellen tot rysSelt niet, die het afneemen van de Zijdgeweeren der Burgeren van een nabuurige Stad, Leden van een aldaar bij de Regeering erkend Vrijcorps, hoogst wraakte. — De ontwapende Burgers beklaagden zich bij de Deventerfche Regeering, die, bij eenen Brieve, de Zütphenfche vroegen, of dit afvorderen der Geweeren, op eene dreigende, ja van eenigen op eene gewelddaadige wijze gefchied, gedaan was Op last der Magiftraat? — Het antwoord diende om het gedrag dér Krijgslieden te verfchoonen, en dat van een en ander der Vrijcorporisten te verzwaarép. Zij beriepen zich op het Raadsbefluit bij meerderheid genomen, om de voorZorg des Commandants te wettigen, bijbrengende de ongeregeldheden, voortijds, door Leden van het Deventerfche Vrijcorps in Zutphen aangerigt, tegen welke zij oordeelden j met dubbele oplettenheid, te moeten waaken, bij gelegenheid dér Jaarmarkt, en te meer daar toe de middelen in eigen boezen! te bezigen, met hoe minder hoop Van wel te fiaagen zij oordeelden, in dit tijdsgewricht, volgens de thans veel al aangenomene wijze van denken, op de medewerking Van anderen zich te mogen verlaaten* Weinig genoegen namen die van Deventer in dit antwoordt Waren de gegeevene bevelen, tot het afneemen der Zydgeweeren, rechtsftreeks uit den boezem der Zütphenfche .Regeering voortgevloeid, dan zouden zij zieh, fchreeven zij, kunnen vergenoegen met het gëgeeven antwoord : dewijl zij iigtlijk begreepen, dat hun Ed. Groot Agtb. in het (lellen van orders tot rust en veiligheid binnen derzelver Stad naar goedvinden konden handelen; doch, daar zij grond hadden offil te befluiten, dat dié bevelen, door den Commandant va.v heeckerkn, zónder voorkennisfe, v«l min zonder bijzonderen last, der Regeeringe gegeeven en alleen door de Ms. G ft gt"  co DFVENTER. giftraat van Zutphen naderhand goedgekeurd waren, hadden zij, die, in dit tijdsgewricht nog meer dan ooit vreemd waren van eene aangenomene wijze van denken, om eene Militaire Jurisdictie over Burgers te erkennen, of aan een Commandant, of commandeerend Officier, in eenige Stad Garnizoen houdende, toe te laaten, dat hij, zorder uitdrukljjk bevél der Regeeringe, diergelijke orders, die zij geheel als buiten beftuur van het Militaire befcbouwden, uitoefende, hier in niet kunnen of mogen berusten; maar gemeend het aangerand gezag der Steden te moeten handhaaven. — Uit welken hoofde zij voluit verklaarden, te begrijpen, dar de Commandant, door het flellen deezer orders, op de Burgerlijke Vrijheid, op eene voor hunne Burgeren zeer hoonende wijze, hadt aangevallen, en door deszelfs verder gehouden gedrag, ia het wederregtlijk bewaaren dier Zijdgeweeren, de waardigheid hunner Regeeringe ten fbrkften beledigd. Zij zouden nog eenigen tijd wagten 9 om den Commandant van heeckeren, over wien zij oordeelden reden te hebben van zich te beklaagen , tijd te geeven, om de Burger- Zijdgeweeren hun te doen toekomen, met eene voldoening geëvenredigd aan die zo ongeoorloofde als met minagting gepaarde handelwijze;- terwijl zij zich anderzins In de noodzaaklijkheid zouden gefield zien tot het gebruiken van zodanige middelen, als de aart der zaake, huns agtens, vereischte. — Voorts verzogten zij te mogen* weeten of dit Verbod voor een bepaalden tijd, of voor altoos, in 't vervolg gegeeven was; ten einde zij, in hes. laatfle geval, omtrent hunne Burgers zulke maatregelen kon. den neemen, als zij best keurden, tot voorkoming van ver* dere onaangenaame behandelingen: van zich niet kunnende verkriigen om hunne Burgers, uit hoofde dat zij Leden waren v=n een Corps, onder hunne onmtddelijke goedkeuring opgerigt, en die gedeeltlijk tot hunne aloude Burger-Vaandelen en Hopmanfchappen behoorden, en nimmer ophielden. Burt ers te ?ijn, op ee i geü.keii voet met de loontrekkende Mi'itie van den Staat te behandelen . en dezelve na eene andere Stad gaande va| Pasfen te voorzien. Te minder konden zij daar toe beuuiien; vermids zij nimmer van Gewa- pea«  DEVENTER. TOi pende Burgers uit andere Steden binnen Deventer komende, zodanige Pasfen gevorderd hadden, of immer zouden vorderen. — Eindelijk drongen zij aan om nadere onderrigting, wegens de gewapende Deventerfche Burgers, die in Zutphen voorheen ongeregeldheden hadden sangerigt. Wanneer de Commandant van heeckeken zich bij de Magiftraat van Zutphm verontfchuldigd, en aan dezelve de Zijdgeweeren nogmaals aangeboden hadt, namen zij dezelve over, en zonden ze, met het Verdeedigfchrift des Gommandants, aan de Regeering van Deventer; vertrouwende dat hier door de opgevatte denkbeelden, wegens het gedrag diens Krijgsbevelhebbers, volkomen zouden opgeklaard weezen, en zij het ontftaar.e misnoegen zouden laaten vaaren: verklaarende, dat, gelijk zij diens gedrag ten allen tijde hadden moeten prijzen, ook niet zouden naalaaten zijn Ed. in dit *geval te handhaaven. De bevelen aan de Poorten hadden geen plaats meer, en het voorheen gebeurde met de Deventerfche Burgeren, die groote beweegingen te Zatphen hadden aangerigt, wilden zij met oogluiking voorbijgaan. Schoon de Regeering van Deventer in het gegeevene berigt des Commandants geen genoegen nam, en meende nog op voldoening te mogen aandringen, wilde zij, door eene bijzondere toegeevenheid daar toe bewoogen, voor dit maal, de zaak hier bij laaten berusten, en voor afgedaan houden, in die billijke verwagting dat nimmer iets van dien aart, door dien Bevelhebber, tegen hunne Burgers zou worden ondernomen. „ Van de goedkeurende agting en genegenheid, in welke het Deventerfche Vrijcorps, ook bij lieden van het hoogde aaruien, deelde , vertoonde dé maand Januarij des Jaars 1785 een meldenswaardig bewijs. Ruim honderd man van »t zelve begaf zich, in volle Wapenrusting, vergezeld van Veldmuzijk , na den Gelder, bij hei Dorp ff'tjhe, de Havezaate van den Baron van dedem, toen bedemden Gezant van deezen Staat bij de Ottomanvifche forte. Het oogmerk van deezen optocht was, het haaien van twee metaalen Veldftukjes, door den Grootvader van dien Heer, den beroemden Krijgsheld dedem, op de Franfchen veroverd. De Heer van G 3 den  ?os DEVENTER, ken celder hadt deeze Gedenkfiukken van Voorvadjrlijke dapperheid, die omtrent tachtig jaaren op het Voorplein, ter Zijde van de deur der Ridderlijke Wooning, gedaan had» den, aan de Deventerfche Vrijburgers ter bewaaring en gebruik vergund, onder voorwaarde van dezelve nimmer buiten Deventer te voeren. Bij de aankomst deezer Burgerbende wierden de beide Veldftukjes driemaal gelost. Naderende ep voorbij het huis trekkende, beweezen de Officieren aan den Heer en Vrouwe van gelder, die ter opwagtinge voor de deur ftonden, de Krijgseere; welke zij, naa op fpijs en drank getoefd te zijn., nogmaal herhaalden, en den avond medebragten als zij dit Gefchut, op de Affuiten ieder van vier paarden getrokken, in Deventer binnen haalden, onder een grooten toevloed van aanfchouweren; aan welke het op den Huize de Gelder ook niet hadt ontbrooken, van overaj was het Volk derwaa.~ds heen gevloeid om deese zeldzaame vertooning te zien, Vrugtbaarer in gebeurtenisfen, dan ons plan gedoogt te yerhaalen, was het berugte Jaar 1787, ook voor Deventer. De veelvuldige woelingen, ter zaake der Gecommitteerden, Jiepen tot zulk eene hoogte, dat eenige Regeeringsleden, dezelve moede, verklaarden, liever dan Janger door dezelve gefchpkt en verontrust te worden, hunne posten te willen nederleggen , en elders te gaan woonen; een voorneemen, egter, "t geen zij ter zijde fielden, op een ingeleverd Adres, Waar bij de Onderteekenaars verklaarden, voor hunne en der Stad? veiligheid, lijf en leeve veil te hebben. Niet weinig wierdt voorts de Wethouderfcbap gemoedigd, doordien zich eenigen der Kerkleeraaren, zo van de Walfche en Nederduitfche Gereformeerde, als van de Doopsgezinde Gemeente, openlijk voor haar verklaarde, en tegen de meer pf min openlijk woelende Kabaale van Oranjegezinde burgers. ViLLEPotx, Leeraar der eerstgenoemde, van evcse, suermond, HOGtWAL en bosveld van de andere, én «uiper , Leeraar der Doopsgezinde Gemeente, liepen daarom bij de Stadhuudersgezinden fterk in \ oog, ta Honden ten doele *an iistenaa! en fmasdredenea. Veel  DEVENTER. ft»] Veel gerugts maakte, ten deezen tijde, een Verzoekfchrift, de Regeeii igsverandering betreffende, gefield en aan 't hoofd eener Burgeicommisfie ingeleverd door den Hoogleeraar f. a. van der marck, een ftevigen ftean van den Patriotfchen Aanhang binnen Deventer. Op den grondflag, „ dat voort. „ aan alle Stadhouderlijke Invloed op de verkiezing van de „ Regeering der Stad behoorde op te houden, en dat deeze ", van de Burgerij alleen, als den wettigen Souverein, af. " hanklijk moest weezen — verzogten zij, dat vóór den „ aanftaanden Keurdag een Befluit ter affchafflnge van het „ oude Reglement, voor zo verre het Deventer betrof, „ mogt genomen worden; dat voorts de Magiftraatsperfoo„ nen, die op aanftaanden Petri-dag zouden gekozen wor. „ den, zonder des Stadhouders goekeuring, daadlijk in den „ Eed zouden worden genomen, naa dat zij, egter, alvoo„ rens allen, hoofd voor hoofd, verklaard zouden hebben, , genegen te zijn om van goeder harte mede te werken tot een nieuw en verbeterd Reglement, waarbij de "Regeering " vrij en van den Stadhouder onaf hanklijk wierdt gefield, „ en de keur der Gemeenslieden, volgens een nader te be„ paaien plan, aan de Burgerij wierdt overgelaaten." In gevolge van dit Verzoek gefchiedde, eerlang, de aanftelhng van nieuwe Regeeriugsleden. Ondèr dit alles was men geenzins gerust tegen de yeel. vuldige , wel bedwongene, maar niet t'ondergebragte Stad. houdersgezinden binnen Deventer. Van hier dat men te raade wierdt, uit het nabuurige Zwolle, eenige gewapende «■patriotten, ter beveiliginge der Stad, te verzoeken; die ook, met onverwijlden fpoed, op den achtëntwintigften Junij, ten getale van bonderdvijftig, kwamen binnen trekken. Ongelukkig gaf dit bedrijf aanleiding tot eene Stadontrustende gebeurtenis, Eenige Zwollenaars, *sdaags naa hunne aankomst, in den vroegen morgen, voorbij het huis gaande, in *t welk de Oranjegeziuden vergaderden, en boven de deur Burger-Sociëteit leezende, traden binnen, en eiscbtea Morgendrank. De Kastelein weigerde ditn te tappen, dewijl het geen openbaar huis was, maar aan eene Sociëteit toebehoorde. Hij verwittigde de Leden van het voorgeval. G 4 lene$  364 DEVENTER. lene, en wierden deezen dien morgen'6ij een geroepen tegen den tijd dat men een beloofd herhaald bezoek der* Zwolienaaren verwagite. Zij kwamen en vorderden Morgendrank, Op last der Leden floeg de Kastelein dien eisch al. Du haat hoogloopende woordwisfeling van wederzijden ten gevolge. De Leden van het Burgercorps des verwittigd begaven zich na de Alarmplaats. Met zeer weinig Manfchap fchoot de eerst gereed zijnde Officier toe, en deedt daar reeds van den anderen kant, zo zommigen willen, gefchooten, althans geweld gepleegd was, terflond vuuren met dien uitflag, dat drie Leden der Sociëteit terflond fneuvelden en twee kort daar naa aan de bekomene wonden overfeeden. Geen dooden, maar eenige Gekwetften, telden de Gewapende Deventerfche Burgers. Verbitterd namen zij het huis, welks toegangen terflond bezet wierden in De Ge nootfchapsleden, in 't naauw gebragt en voor de wraak der getergde Burgeren dugtende, zogten een goed heen koomen met over dak en muuren te klimmen, en zich in mbnurfeÓ huizen te bergen. Veelen ontkwamen het. Dan bij het onderzoek dier huizen vondt men nog een twintigtal, wier naa. men cpgefchreeven, doch zonder eenig leed, op vrije voe ten gefield wierden. Inmiddels hadt men de Stads Póórten gefboten. Het Geregt toefde niet met het Societeitshuis te doorzoe ken, en de Papieren na het Stadhuis te doen brengen Twee Perfoonen , die zich voor hoogst oproerig hadden doen keuren, wierden in hegtenis genomen, en drie Officieren der Burgerij, die Leden deezer Sociëteit geweest waren onbe- < kwaam verklaard om de Stad te dienen. De vernietiging der Sociëteit volgde welhaast, wordende de Leden verboden, om, waar het ook zijn mogt, Vergadering te h, uden onder bedreiging van als Verlloorders der openbaare rust té zullen geftraft worden. Men rekende het aantal der Leden op omtrent vijfhonderd. — De floorenis deezer bij de Patrioiten lang gehaatte Zamenkomst, in het Huis het Dorstige M'i't, was wel van veel beduidenis; doch wagt de woelende Partij niet te onder. Vrees dat deeze, verbitterd, het hoofd zou opueeken, deedt het binnen trekken van nog hoa minder in bedwang zijnde, zich vooral aan geen minder „ geweldenaarijen zou fchuldig maaken. „ Ook heeft de uitkomst onze vrees ten vollen bevestigd* v Want, om nu niet eens te fpreeken van werklijke Viola» „ tie van ons Territoir, waar op zich van die Manfchappen „ reeds eenigen gewapend vertoond hebben, zijn wij in 't „ zekere onderrigt, dat de Hoven van onze Ingezetenen» ,, die hier op FeluwscA Territoir voor onze Stad liggen, al« „ mede derzelver Buitenplaatzen, verder op in Fe luwe ge» „ legen, dagelijks op de brutaalfte wijze worden geplunderd „ en geruïneerd. — Immers, hoewel wij niet willen affir* v meeren, dat al dit geweld door de Militairen alleen ge« s, pleegd wordt; ma#r zelfs reden hebben om vast te Hellen ,, dat dezelve door eenige kwaadaartige uitgeweeken Ingeze* „ tenen onzer Stad, als ook waarfchijnlijk door Opgezetenen ,, van ü Ed. Mog. Provintie, worden geholpen, is het eg* ,, ter zeker, dat het leggen van die Militie daar ter plaatze. }, als de eenige oorzaak van alles moet aangemerkt wor** ,, den. „ Misfchien zullen U Ed. Mog. reeds onderrigt zijn va* ?, de zorgvuldige maatregelen, die wij hebben in 't werk ,, gefield, zo door het afneemen van onze Ysfelbrug als au» «, ders, op dat de Ingezetenen, wier Goederen geene be» •1 we  .ïo8 DEVENTER. ,, tere behandeling ondergaan dan of dezelve door gedecla. reerde Vijanden overweldigd waren, en die voor hunne ,, Perfoonen zelve geene veiligheid verwagten kunnen, in„ dien zij, ter bezorging van hnnne zaaken zich op ü Ed. „ Mog. Territoir begeeven wilden; ja, die zich, op den „ grond van onze eigene Jurisdictie, geene genoegzaame „ zekerheid belooven durven, door eene rechtmaatige ver„ ontwaardiging gedreeven, de Verftoorders van hunne Rust „ en (je Vernielers van hunne Have niet met geweid te keer „gaan en van hun eigendomlijk Land afdrijven. Dan wij „ willen niet onderftellen, dat U Ed. Mog. van alles een getrouw en onzijdig verflag bekomen; dewijl wij het on„ mogelijk agten, dat U Ed. Mog. dan niet aanftonds or. „ dere zouden ftellen, ten einde niet alleen de fchuldigen „ te doen ftraffen, maar ook de Officieren zo Politiek als „ Militairen, onder wier oog deeze Gruwelen zonder tegen» „ fland gepleegd worden, tot hunnenpligt te doen wederkee* ,, ren ; en die bedenking is het welke ons heeft doen be„ fluiten, U Ed. Mog. dit egte narigt te doen toekomen. „ Geenzins hebben wij voor te ontveinzen, (want waar „toe zouden zodanige omwegen langer dienen?) dat de „ Politieke denkwijze der Scaaten van onze refpedtive Pro» ,, vincien thans zeer verre uit elkander loopen; doch, daar „ Ridderichap en Steden altoos getoond hebben, niets mee* ,, ter harte te neemen dan dat alle Disferfien, door Bond. genootfchaplijke fchikkingen, mogten worden getermi„ neerd, en daar wij als nog opregtlijk betuigen voor ons „ in die zelve denkwijze te continueer*, meenen wij, met „ regt, te mogen verwagten, dat U Ed. Mog. thans naar „ waarheid onderrigt, wel ten eerften orders gelieven te „ ftellen, dat bovengemelde Troepen ten minften zo verre ,, van onze jurisdictie geëloigneerd worden, dat onze Inge„ zetenen veilig kunnen uit- en ingaan, en hunne Goede„ ren, die zij zich, in vertrouwen op de Proteétie van den „ Souverain, op ü Ed. Grondgebied geacquireerd hebben, „ gebruiken. „ Wij meenen in deezen niets te vorderen, dan het geen, „ «aar de ftrikfte regelen van billijkheid, niet geweigerd zal » kun.  DEVENTER^ JOÖ }) kunnen worden: dan, zo nog andere motiven noodig wa„ ren, om U Ed, Mog. te perfuadeeren, zouden wij 'er „ kunnen bijvoegen, dat, daar alle deeze balddaadigheden, „ onder het draagen van Oranje Leuzen, het gefchreeuw „ van Oranje! en het fpeelen van Oranje - deuntjes gepleegd ,, worden het zeer te dugten is. dat hier door onder onza „ Ingezetenen, ja onder de geheele Natie, het denkbeeld „ zal gevoed worden, dat het Huis van Oranje niet beter dan met fchending van de geheiligde Regten der Ingezetenen kan worden gediend; als mede, dat het nalaaten „ van zodanige mefures het aanzien moet hebben, als of U „ Ed. Mogenden Tro pes het voorneemen hadden van onze „Ingezetenen zo lang te tergen,-tot dat het uitgeput ge„ duld tot wederwraak overfloeg, en daar uit een Pretext „ te neemen, om op ons Territoir in te breeken, en daaf „ insgelijks hunne Roof- en Plunderzugt den teugel té vieren. ,, Alles wat wij verlangen, is, dat U Ed. Mog. met daa„ den mogen toonen, de aanleidingeu tot eenen Burgerkrijg „ te willen vermijden, terwijl wij, van onzen kant, voor „ de geheele waereld kunnen betuigen, daar toe het onze „ gedaan te hebben, en, wat ook gebeure, op de regtmaa- tigheid van onze zaak vertrouwende, alles zullen aanwen„ den, om onze Vrijheid en Onafhanglijkheid te bewaaren, en vastlijk daat maaken van alle Weidenkenden onder dé v gantfche i\atie te zullen woiden onderfleund." Vrugtloos waren deeze klagten , vrugtloos deeze betuigingen, vrugtloos deeze aanmaaningen en waarfchuwingen. Met geen antwoord verwaardigd, en blootgedeld blijvende aan de zelfde en nog hoogerloopende fchennisfen, vervoegde dé Deventerfche Regeering zic'h anderwerf, op den zestienden dier zelfde maand, bij eenen Brief, aan het Hof van Gel. derland, waar in zij, naa beklag over het niet beantwoorden met woorden of daaden aan haar voorgaand fchrijven,. vermelde, het zijn de eigene woorden, „ dat gisteren. avond omtrent half acht uuren de jongde Zoon van den „ Overften plettenberg , en een Ingenieur, naar gisfing rappart genaamd, beide in U Ed. Mog. Provincie Gar. ,* ai»  119 DEVENTER. „ rtifoen houdende, hebben kunnen goedvinden om op onS Territoir, in de Heiberg de Oude Strookap, door gerrit j, tempelman bewoond wordende, te koomen, denzelven, a, nevens nog een ander Perfoon, jan p.ekes genaamd, te dwingen om O'nr.je aan de hoeden te doen, en htm, op de gedaane vérweigering, met geweld daar toe te willen ,, noodzaaken. — Dat vervolgens gemelde plettenberg en „ de Ingenieur de Glazen en alle Meubels, zo beneden als ,, boven in 't Huis, aan ftukken geflagen, de Bedden door,, gefneeden, en alles zodanig hebben verwoest, dat men j, zulks van de Barbaarfte Volken niet erger 2ou kunnen ,, verwagten, zo als dit een en ander uit de hier bijgevoeg„ de Informatien zal kunnen blijken (*). Waar uit ü Eds 3, Mog. teffens zullen kunnen verneemen , dat, naa dat ,, plettenberg en de Ingenieur de Glazen hadden ingeflaa„ gen, eenige Boeren, uit U Ed. Mog. Provincie, die^ s, even gelijk de genoemde Officieren, de Oranje Leus droe3, gen, zich bij hun vervoegd en dezelve in de verder ge» „ daane Plunderingen geholpen hebben. „ Daaden," dus vervolgen zij, „ die wij niet anders daft „ als eene Vijandlljke Aggresfie en Schendingen van on« Souverain Territoir kunnen noch mogen befchouwen, eti die ons dus volkomen Regt geeven om daadlij k tor ge. weldige Maatregelen, ter beveiliging van onze Ingezete» „ nen, en ter bewaaring van ons Gezag, toevlugt te nee„ men, en dus te voldpen aan de begeerte onzer Ingezete» nen, die, alle deeze Geweldenaarijen, onder hun oog ge„ pleegd ziende, ten einde van hun geduld geraakten, eri zich tot de billijkfte Wederwraak zagen aangefpoord. — „ Daar wij egter gelukkig zijn gedaagd om de gistende ge» „ moederen tot bedaaren te brengen, zullen U Ed. Mog. fri n ons gehouden gedrag, een nieuw bewijs vinden, dat, bij „ aan- (*) Deeze beêedigde Informatien, die de gepleegde Gewefdenaarijen met alle de bijzonderheden, grootlijks tot verzwaaring dienende, vermelden, kan men leezen in d» ff. Nederl. Jaarb. bl. 2182 — 21 SS.  DEVENTER. lis ,, aanhouden beid, ons niets meer ter harte gaat dan ota zagte middelen in 't werk te fteUen , en dus doende het „ fchroomlijke van eenen Burgerkrijg voor te komen." Ingevolge hier van verzogten zij het Hof van Gelderland, om door eene regtmaatige ftrafoeffcning, over de genoemde Officiers en verdere Handdaaaigen, eene fpoedige en met den aart der zaake overeenkomende Satisfaétie en Schade» loosftelling van den in zijne Goederen balddaadig benadeelden Burger. — Ook drongen zij weder aan op de verwijdering des Krijgsvolks van hun Grondgebied: vermids zij anderzins niet konden inftaan voor de gevolgen, die uit een •langer verblijf zouden kunnen voortvloeijen, en de akeligfte Tooneelen opleveren, waar aan zij, en %o zij veronderftelden het Hof van Gelderland, niet dan met aandoening ea afgrijzen konden denken: terwijl zij, zo dezelve onverhoopt mogten plaats grijpen, zich altoos bij de geheele waereld zouden kunnen verontfchuldigen, van, tot derzelver voorkoming, alles in *t werk gefield en die van Gelderland in tijds aangemaand te hebben, om ter bereiking hunner heil» aaame oogmerken, te willen medewerken. Van tijd tot tijd groeide het getal der van elders gekome» ■ne burger-hulpbenden binnen Deventer. Van geene baate. egter, waren dezelve tegen de overmagt der eerlang opdaagende Pruisfifche Troepen, die, ondanks alle voorzorge, van binnen aangewend, zich van Deventer verzekerden. Zie hier, hoe die bemagtiging zich hebbe toegedraagen Zo ras het Krijgsvolk des Koning van Pruisfen op Gel. dersch Grondgebied getreeden en verder na Holland getrokken was, bleef de Veldbakkerij met eenige Ruiterbenden van de Regimenten röhr en kalrreüth te fPagenmgen. Daar omftreeks lag de Ritmeester wyrkauch met den Luitenant krofft en eenige Ruiterij, onledig met op de viugtenden uit Halland te pasfen, en ze aan te houden, als mede met «Ie van daar opgezondene Krijgsgevangenen over te neemen, te bewaaren en na Kleefsiand te brengen. De Luitenant Xkofft met vierëntwintig Ruiters na den kant van Zutphen gereeden, kreeg daar, uit den mond eens Koopmans rosvn, berigt, dac de meeste Ingezetenen te Deventer het Hui» 739  DEVENTER;, van Oranje geneegen, doch, in 't betoon van die genegen= heid, kragtdaadig belet ^waren door hulp der Fatriottifche partije van elders toegefchikt. Op dee2e kundfchap trok die Krijgsbevelhebber met zijne Manfchap, den twintigften September, na die Stad om de Hem als verdrukte befchreevenen van die overmeestering te ontheffen. Door het in dit 'Gewest toen reeds voorgevalle. ne, 't welk wij boven vermeld hebben, gefchiedde 'er geen tegenftand hoe génaamd. Het onmiddelijk gevolg deezer intrekking van Pruisfifche Krijgslieden, hoe klein ook in getal, was het herftel der dingen op den ouden voet; het ontwapenen van 't geheele Vrijcorps; het wegvoeren hunner Geweeren en van hun Ge* fchut, beftaande in vier fraaie Metaalen Stukken en twee Yzeren, welk alles eerlang na Kleefsland ging. Een Vreugdedag voor de Prinsgezinden, die, op de weinige Pruisfen , en den door hun aangejaagden fchrik onder de Patriotten, vertrouwende, het eenigen tijd nedergïbukte hoofd opftaaken, den Pruisfifcken Luitenant wakker holpen in hem de Vrijcorporisten aan te wijzen, en te ontwapenen. Met woeker van wraak en vergelding wilden zij nu betaald zetten „ het onlangs gebeurde bij en in hun Societekshui». Geen leed keurde men te groot om het den Patriottifchen Stadgenooten aan te doen. Balddaadige en fchendzieke Plunderzugt repte de handen, en rigtte de deerlijkfte verwoesting aan. Schrik beving hen, die jongst het roer des Stadsbeltuurs in handen hielden. Men maakte het hun en verfcheide Burgeren zo bang, dat veelen niet alleen de Stad, maar ook b«tGewest ruimden. In dit oproerig bedrijf hadden de Deventerfcken eenen Voorganger in zekeren düsart, die het Leerasrampt in het Gelderse/» Dorp Twello bekleedde, en reeds geduurende den Zomer zich rustloos bezig gehouden hadt, om het Krijgsvolk, in den omtrek zijns Dorps gelegerd, tegen de Landhuizen en Goederen der Deventerfche Regenten en Burger-s op te hitzen, en die tooneelen aan te rigten, waar over wij de welgegronde klagten der Regeeringe bij de Staaten van Gelderland, gehoord hebben. Bij dit wisfeten der zaaken fteh  DEVENTER. . . »ij ftelde deeze onrustige Man zich aan 't hoofd zijner oproerige Éoeréri, trok na Deventer, ilookie de reeds te zeer ontvlamde woedi der Oranjegezinden te dier Stede óp, begaf zich mat dezelve na de Kerk, beklom den Prédikftoel. ën voerde dè aanh'tzVdfte taal tót de vergaderde hoop. Veel bragt ueeze Man toe om uit te Werken, dat het Gemeen terflond gereed was en overging om, onder den naam van Gilden er. Burgerij, 't geen te vooren gefluit was, nu door te zetten, eh Gecommitteerden te benoemen, dcor wier bewerking alle Patriottifche Regenten', Gemeenslieden en Gecommitteerden in dè hooge Collegien afgezet wierden, óm, volgens daar van vooraf gemaakte lijsten', de oiide Van hunnen post verlaatén Regente'n, en onder deezen dén flegt berugten potman, met een'tgè nieuwelingen, tot Burgeirtetfsters aan te ftellöa, en tót 'Gémeehslièdën Perfoonen te benoemen, wier ongefchiktheid tot djen post geen twijfel jeedt. — Gemelde dusart, nog niet té vrede met deèze" omwenteling binnen Deventer zo zeer onderfteund en bevorderd te hebben, gaat naa, dat hij, in eene bijiondere Vergade. ring, aangelegd om van het te dier Stede verrigtte' eén Verflag voor den Stadhouder óp té maaken, daar een Gebed én Dankzegging uitboezemdè, en eén der aanweézenden, óp diens bedenking, dat alles, wat meii aan den Stadhouder fchreef, niet overëënkomftig met de waarheid was, te gemoet voerde, ,, dat het 'er nu zo mede door móest!" De misleide en ópgeftookte Burgers te Deventer maakten zich bij aanhoudenheïd fcfiuldig aan plunderingen van der Ingezetenen Huizen en Góederen. De laatstgemelde verkógt men openliik, waar van de Pruisfen hun' aandeel hadden. De mishandelingen der Ingezetenen, inzonderheid der afgezette Regenten, zö door het Gepeupel, als doof 'sLands Krijgsvolk, wiefderi voor fpél gerekend, eh, voor een tijd, geheei ftrafloos gepleegd. Veelen der gegoedfle voorige Regeèringsperfoohen én andère vermogende Ingezetenen, lieten hunne HuiZen in dé Stad ledig flaan , en onthielde» zich op hunne Buitengoederen. Voor hü'n was het niet te houden in eene Stad, waar de nieuw aangeftelde Regeërfog «n Gemeenslieden van gemelden flempel, den' opro rigen M Soöp»  H4 DEVENTER, enz; hoop, die zich Burgerij en Gilden noemde, èn van welke Zij hunne aanftelling hadden, daar in, op eene voorbeeld» iooze wijze aanmoedigden en voorgingen. — Weinig, in de daad, beantwoordde dit gedrag aan de verklaaring bij de Afzetting der Regeeringsleden gedaan, ,, dat zo verre de „ Leden der Vergaderinge zich, op eene bedaarde wijze, „aan deeze verlaating onderwierpen, de Vergadeung aanHonds verlieten, en als ftille en vreedzaame Burgers, naar „ zodanige befchikkingen, als wijders in den dringenden ,, nood tot herftel der Conftitutie en Burgerlijke Vrijheid, ,f noodzaaklijk zouden bevonden worden, zich gedroegen, „ zij, zo veel in hnn was, zouden tragten uit te werken , „ dat de Leden zich aldus gedraagende, in hunne Perfoo» „ nen en Goederen beveiligd wierden." DlEVERSVVOLDE ; ZÏe DUYRSWOLDE. Does, (Jr. fieter van der) gefproten uit bet aanzienlijk Geflagt van dien naam, waar van wij den volgreeks :n het Twaalfde Deel van ons Woordenboek geplaatst hebben, was de Zoon van jacob van der does en lïsbet renesse, en wierdt geboren in den Jaare 1562. AI vroeg zich ten dienfte des Lands ter Zee hebbende begeeven, was hij van trap tot trap tot de waardigheid van buitengewoon LuitenantAdmiraal opgeklommen; en het was bijzonderlijk iii deeze hoedanigheid, fchoon reeds voorbeen door zijne braafheid bekend, dat hij zich zeiven eenen onfierflijken roem verworven, en zijn Vaderland de uitmuntendfte dienften bewezen beeft. De Heeren Staaten namelijk der Vereenigde Nederlanden, ziende, dat de Koning van Spanjen hen meer en meer met zijne Oorlogsmagt naderde, en dagelijks dieper indrong, zijnde de Admiiant vn arragon reeds over den Rhijn getrokken, namen het befluit den Koning in zijne eigene landen aan te tasten, en den Oorlog derwaarts over te brengen. Niets konde hier toe gefchikter zijn dan dat men de Zee lot zijn voordeel gebruiktej en hoewel men zich niet verbeeld.  DOES. (Ja. PIETER van dèr) lij beeldde, de landen, welke men aldaar mogt veroveren, ia bezit te zullen houden, als zijnde te verre van de hand» en derzelver befcherming te bostbaar, begreep men$ egter, hier door den Koning te kunnen befehadigen, en noodzaaken om eene verdeeling te maaken van de magt, met welke hij het Gemeenebest poogde te vernielen. Men rustte derhalven eene Zeer aanzienlijke Vloot, uit van omtrent tagtig fcnepen, beftarde uit Hollanders, Zeeuwen fin Westfriezen; dezelve wnrdt in drie Admiraalfchsppert s Verdeeld, ovtr welken de «eer pibter van der does als Admiraal-Generaal wierdt gefield, voerende de Oranjevlag op het fchip Oranje, en hebbende tot Scheeps- Kapitein den Heer Willem dirks cloYer. De Admirasl daï WitteVlag was jan gerbrands, en die der Zeeuwen cornelis gi«> Ietns van Vlisfi'gen. Voor Luitenant-Kollonel ging de Kapitein storm met eenige Vaandels Voetvolk, welke, gevoegd bij de Bootsgezellen, een getal van agtduizend man, ten Oorlog en ten Zeedienst uitgerust, en van alles wel voor. zien, uitmaakten, wagtende alleenlijk eenen goeden wind, om de reize te kunnen aanneemen. Op den vijfëntwintigfien Maij, des Jaars 1590, ging dé Vloot onder zeil, en kwam op den elfden Junij bij de Cow rom.es, ontmoetende aldaar twee Spaanfche Chaloupen, van welker eene zij eenen Spanjaard gevangen namen, om van denzelven eenige kennis te krijgen aangaande des vijand» toeftand. Deeze Chaloupen namelijk uitgezonden zijnde om onze Vloot te befpieden en gade te flaan, wierdt men door den gevangenen onderrigt, dat men op deeze Kust van derzelver komst verwittigd, en tegens dezelve op zijne hoede1 was; dat 'er aan de Couronnes vierduizend Soldaaten en eenige Ruiterij lagen, en dat men voornemens was allen Vijandlijken aanval met geweld af te weeren. Op dit bericht deedt de Generaal van der öoes den Scheepsraad bij een verzamelen, bij welken beflottïn wierdt, Zich met reukeioos tegens eene zo groote matt te w>a >en , maar liever voort te zeilen en andere plaatzen aan te doen, tegens welke met grooter zekerheid, en gegronder hoop vaa /jewenschtgn uitfiag, iets konde worden ondernomen. H »  lid BOKS. (Ja. PIETER VAW der} Men ligtte derbal ven, ingevolge dit befluit, het anker, en wendde de ftevens na de Kaap St. Vincent f en de Eilanden van Lancerotta, Allagamea en Forfa Ventura Voor bij gefeild zijnde, ontdekte men het groot Eiland van Canarif, alwaar de Vloot op den zesèmwintigfren derzelver maand aan kwam, en voor de Stad Allagoetta > omtrent het groot Kafteel, 't welk ten Noordwesten van dszelve gelegen is, het anker wierp. Dewijl de Spanjaarden uit het Kafteel met alle kracht op de Nederlandfche Vloot fchooreu, liet de Heer van der does de fchcpen, die her zwaarlte gefchut voerden, nade* ren, en begon de Sterkte, Gratiofa genoemd, met alle dapperheid aan te tasten. Deeze vijandlijke begroeting duurde eenen geruimen tijd, gednurende welken de groote mast van den Generaal doorfchooten, de kleine befchadlgd, en het fchip van den Vice-Admiraal zes of zeven maaien zwaaj getroffen wierdt, terwijl eenige Soldaaten gekwetst en gedood wierden, eer men middel konde vinden om in de booteh en floepen te geraaken, om eene landing te onderneemen. Die van het Kafteel ohdertusfchen ondervonden hebbende, wat het gefchut der fchepen konde uitwerken, verflaauwden merkelijk in hunnen eerften ijver, en fchooten met minder geweld dan in den beginne. Ondertusfcben was een gedeelte van het Krijgsvolk en der Bootsgezellen-, in klein vaartuig, na het land geroeid, alwaar zij de Eilanders, in grooten getale te zamen gevloeid, in orde gefchaard, en van drie kleine ftukken-gefchuts voorzien, gereed vonden om hen te ontvangen. De Heer va» der does ih zijne floep zijnde, deedt zijn volk bij zich koomen, en voer, met geweld van roeijen,-onder een onophoudelijk fchieten der vijanden, welke geen voet vaa hunne plaatze weeken, met hen na het ftrand. De Generaal, vervolgens ziende, dat niettegenftaande hunne aankomst de vijand ftand hieldt, en dat men, door gebrek aan water, niet tot aan het land koomen konde, fprong de eerfte van allen buiten boort, tot aan den middel in het water, en van de zijne hier in gevolgd zijnde, trok hij., me?  DOES. CJr. PIETER van der) si? me: gebogen hoofd, in weerwil van het fchieten der Spanjaarden, die even dout en moedig den toegang bleeven betwisten, op hen aan, met het gelukkig gevolg, dat zij, fchoon niet zonder verlies, hun kloekmoedig oogmerk bereikten, en aan land geraakten. De vijanden, hoewel al dien tijd even moedig, hadden tevens niet weinig geleden, zijnde veertig van hun gefneuveld, en hunnen Gouverneur, die hen te paard zittende aanvoerde, het been door eenen kanonkogel afgefchooten. Den Heer van der does hadc geen geringer gevaar gedreigd: want met eene fpies aan zijn been, en met drie fteeken op zijn lichaam, hoewel niet zwaar, gekwetst zijnde, wierdt hij van eenen Spanjaard aangegrepen, en zoude gewisfelijk gedood zijn geworden, indien niet iemand van de zijnen dit wreede opzet gefluit, den aanvaller doodgeflagen, en zijnen braaven Bevelhebber dus verlost hadt. De Nederlanders dus alle aan flrand gekomen, en de floepen, om meer volks te haaien, wederom afgezonden zijnde, vielen met zo groote onverzaagdheid op de Eilanders aan, dat zij genoodzaakt wierden hun gefchut te verhaten, en met hunnen gewonden Gouverneur de vlugt te neemen na de Stad. De Generaal intusfchen het grootfte gedeelte van zijn volk aan land gekregen, en voorgenomen hebbende zijne overwinning volkomen te maaken, ftelde het in dagorde, tot vierentwintig Compagnien toe, welke met vliegende Vaandels, bij gelederen van eenentwintig man, volgens zijne bevelen, tot het Kafteel voorttrokken; waar over de bezetting zodanig verfchrikt wierdt, dat zij geen fchoot meer deedt. Ondertusfchen kwamen drie Bootsgezellen van het Kafteel hun te gemoet, en gaven den Generaal kennis, dat de manfchap, welke de derkte bezet hielde, gereed was om zich; behoudens goed en leven, aan hem over te geeven. De Heer van der does , derhalven, begaf zich, ingevolge dit bericht, met eenige van de zijnen derwaards; waar op de bezetting aanftonds aan hem de derkte over gaf, en, daat op zijne (touw en genade maakende, de wapenen neder leide, H 3 Men  Si8 DOES. (Ja. PÏETER van der) Men vondt in dezelve negen metaalen en zes ijzeren ftukken Kanon, benevens eene groote hoeveelheid van Ammunitie en voorraad; het getal der Gevangenen beliep agtê'n» vijftig man. zijnde de overige door het gefchut gedood. Deeze wierden alle, op last van den Generaal, op eea Spaansch fchip in bewaring gezet, het welk door de Nederlanders genomen was; drie egter der voornaamfte behieldt de Heer van der does bij zich, om dezelve bijzonderlijk van alles naauwkeurig te ondervraagen. Naa dat de Generaal dus van het Kafteel bezit genomen, en in plaatze van het Spsanfche het Prinfe Vaandel geplant hadt, verdeelde hij het kleine leger in drie benden, waar van de eene onder de wallen van de Stad, de tweede in het gebergte, en de derde, als eene achterhoede, langs het ftrand der Zee geplaatst wierdt. Den gantfchen nacht in deeze flsgorde gedaan hebbende, trokken zij alle, 'smorgens zeer vroeg, en zeer geregeld, na de Stad, alwaar zij zich geduurende eenigen tijd geporteerd hielden, als gereed ftaande het beleg te beginnen; doch dewijl het gefchut van eene andere fterkte. welke bij de Stad lag, hen grootelijks kwelde, en veel fchade toebragt, door zomwijlen vier of vijf man tevens weg te neeraen, be. floot de Heer van der does zich te retrancheeren, Batterijen op te rechten, en van de vijf ftukken, welke men van het gewonnen Kafteel Graiicfa hadt afgebracht, gebruik te maaken uit het welk men tegens den avond flechts eene |choo: deedt, terwijl die van het Kafteel met fchieten aanhielden, en de Eilanders ook eenige Veldftukken en Falconetten op den berg gebracht hadden, van waar zij het leger der Nederlanders konden bereiken. Wanneer vervolgens de nacht aankwam, ftelde de Heer Van der dors zijn volk, gelijk *sdaags te vooren, in ilagprde; en naauwelijks begon de dageraad te ontluiken, of hij deedt zijne Batterijen met geweld fpeelen, namelijk vier ftukken tegens het Kafteel, en één tegens die welke op dea berg waren. Dit fchieten duurde omtrent vier uuren, en dewijl de belegerden van he- Ka cel op hunne Wallen #n goiwsiken, in plaatze van Borstweeringen, eenige Wolbaa- Jea  DOES (!«• PIETER van per) »ï9 ten gelegd h.dden, door weke de kogels heen drongen, ontvLe» zij meer fcb.de van de fteenen, welke hun o» d o en vloogen, dan van het gef.b» zelf. waar door verfcheide het leven verloren; • wordende voorts bier door Tunne geheele afweering verbroken en hun gefchut onbrutk- ""SlerT^nd. de Generaal vier Compagden Soldaaten n. den berg met bevel om hen van bet gefchut af te drijven, Tdeedx vervolgens de Stadspoort iOrand teken, Naanweliiks hadt de manfchap, die de fterkte verded.gde, en Je welke op den berg ftand hieldt, waar van het gefchut geheellijk onbruikbaar w<«. dit gezien , of zij verliet .Hes; welk voorbeeld de Stedelingen volgden, neemende zij alle de vlun na het gebergte, alwaar zij hunne vrouwen, kinderen , juweelen en goederen in holen en fpelonken met zich in veiligheid brachten. Onkundig zijnde, dat de Inwooners de Stad geheel veriaten hadden, liet de Generaal twee ladders uit eene nabij. ffeleeene Kerk haaien, en dezelve tegens de wallen hebbende doen plaatzen, beklom hij de eerfte, van eenige Soldaten een voor een gevolgd zijnde, den muur, en geraakte dus zonder eenige verhindering boven op den wal, van wanr hij terflond na het Kafteel trok, het welk bi] insgel.jk. ontruimd vondt. .„ Gelukkig was het. dat men van het vertrek des v.jand. ceene eerdere kennis bekomen, of vroeger getracht hadt de Stad te beklimmen, dewijl de Spanjaards, voor hunnen af. tocht, eene Mijn met flaapend vuur hadden gelaaten, welke zonder eenig nadeel toe te brengen, opfprong, eer iemand der Nederlanderen tot dezelve genaderd was. Naa dat dus de Stad en bet Kafteel, in welke men vijf ftukken Kanon benevens de daar toe nodige Ammunitie vondt, waren ingenomen, en men in p.antze van de afgenotnene Vaandels der Spanjaarden de Prinfe Vlag geplant hadt, flelde de Heer van der does zijn volk op nieuws in flagorde, in gelederen van vijftien man, en deedt over hetzelve de monfteiing in eene vlakke plaatze, welke binnen de wat. isn beüoten was. . H 4 Ee!)1"  »?o POES. (Jb. PIETER. van per) Eenige Soldaten vervolgens de Stad en gevangenIsfen doorzoekende, bragten yoor den Generaal een man, van Vlufingen geboortig, benevens nog twee andere gevangenen, waar .van de een, een Engelsman, en de ander een Duitfcher was welker alle, naa langen tijd onder de Inquifitie in hechtenis gezeten te hebben, veroordeeld waren om ver. brand te worden. Op den a.ond wierden de quartieren beffeld, en het jrant. fche heir in de Stad gelegerd, hebbende ieder Kapitein zijn bijzonder quartier; een gedeelte egter wierdt buiten de Stad . san den voet der bergen, op de wacht gefield , om de Eilander., welke zich dikwerf in grpote benden vertoonden, in bedwang £e houden. - De Stad wierdt wel geplunderd, «doch de Spanjaarden hadden de kostbaarfte goederen met zich genomen na het gebergte, en de Heer van den doe. Je? afkondigen, dat niemand ?ich iets van den buit zoude' hebben toe te eigenen, maar alles aan de Admiraliteit over te geeven, volgens bevel der Heeren Staaten.' ' ' Hoe ftrikt egter, en hoe heilzaam ook de'order- van den Generaal gegeven wierden, was het onmogelijk, het gemeen zodanig ,n bedwang te houden, dat in deeze gelegenheid niet eenige ongeregeldheden voorvielen. Op den neeenëntwintigften namelijk begaven zich, 'smorgens, eenige Bootsgezellen, pet oogmerk om eenigen buit te maaken, na het gebergte, doch met dien ongelukkiger, nitflag, 'dat de Eilanders, de wegen en toepaden beter kundig, hun den weg af. Jheden, hen onvoorziens aantasten en omtrent twintig van hen dooden. * 6 Tegen den ayond zondt de Heer Generaal eenig volk na eene kleine fterkte, welke omtrent een mijl van de Stad gelegen was; en dewijl de bezettelingen op hunne komst dezelve terftond verlieten, en mede na het gebergte de Vlugt namen, maakte men ?er zich, zonder eenig'verlies, meester van. Men vondt daar drie ftukken Kanon, bij wel» ke de H-  DOES» (Jr. PIETER vam der) ïso Veele der afgematte liehaamen, welke zij aantastte, r-ragt zij ten graave; en fchoon haare woede, door het wegrukken van zo veele Vlootelingen, eenige verdere ondernee* ming ondoenlijk maakte, bragt zij der Vloote en het Vaderland den gevoeligden flag toe, door den Heer pieter. vam der does, in het midden zijner roemrijke verrichtingen, onder haar geweld te doen bezwijken: eenen man, die, behal» ven zijne kundigheden in den Zee- en Oortogshandel, de hoogde voorzichtigheid bij zijne dapperheid voegde, en nimmer gefchroomd hadt, zijn leven ten diende vdn zijn Vader, iand te waagen. Behalven deezen Zeeheid, en zijnen Neef oeorgius van der does, Zoon van den beroemden janos dousa, een geleerd en ervaaren jong Edelman, waren vijftien zo Zee ais Land-Kapiteins, en omtrent twaalfhonderd Soldaaten en Bootsgezellen, de ongelukkige dachtoffers van deeze vernielende ziekte. De liefde des volks voor hünnén Bevelhebber deèdt herit alle middelen in het werk dellen, om zijn lijk met de groot, de eer ten grave te brengen, en tegens oe woede van dea Vijand te beveiligen; men bragt het ten dien einde aan het Eiland, in een huis, en hetzelve aldaar zeer diep onder de aarde bedolven hebbende, dak men het huis met m er andere in brand, waar door de plaats zijner begraavlng onkenbaar, en voor het opgraaven der Spanjaarden behoed wierdt. Naa het overlijden van den Generaal, nam de Heer corne. lis leynsz. het oppergezag van de Vloot op zich; en wanneer hij alle de veroverde goederen in de fchepen hadt laaten brengen, ging hij weder onder zeil, met zich nèemende den Gouverneur Don Vrancisco de meneses , welken men gevangen hadt genomen. De Heer LEYt>sz. ondertusfcben gaarne aan dé bevelen van de Staaten willende voldoen, ten einde den begonnen tocht te vervolgen, en tevens den zwakken toédand der Vlootelingen in aanmerking neetnende, van welke een zeer groot gedeelte was gedorven, en veele nog ziek eh zwak waren, v befloot, zeven der beste fchepen, benevens een jacht, met l hei  136 DOES, CjTr- PIETER van der ) ew£ het gezondfte volk bemand, en van allen voorraad rijkelijk voorzien, na de kusten van Brafiiie te zenden, om aldaar iets verder te onderneemen, terwijl hij zelf, insgelijks ziek Zijnde, met de overige fchepen, de reize na het Vaderland voortzette;, alwaar hij in de maand Februarij van den Jaare 1600, met eenen aanzienlijken buit en veele gevangenen, behouden aankwam; zijnde eenige van de fchepen zijner Vloot, wèfens zwakheid der manfchap, genoodzaakt geworden, in F'ankrijk, Engeland, en Ierland binnen te ioopen. Een deezer, eenig geld en vier of vijfhonderd vaten Zuiker in hebbende, raakte verloren; want door magteiöos«heid van het volk, en gebrek van eenen Loots, bij'mistig', weder, in Sluis aangekomen zijnde, wierdt het vast gehouden, en voor goeden prijs verklaard. De gezegde zeven fchepen, onder het geleide van den Heer hartman , na Brafiiie gevaaren, kwamen > in het volgende Jaar ifioi gelukkig te rug, met grooten buit beladen, en hebbende den Spanjaarden veel nadeefs toegebragt. Men hadt zich egter nog grootere voordeden van de onderneémingen deezer aanzienlijke Vloot beloofd; doch bet misfen der Spaanfche Vloot van Cadix na Indien befteind, deziekten en andere toevallen verhinderden zo veer uk te voeren, als men gewenscht en voorgenomen hadt: zeker is he? ondertusfchen, dat de nadeelen den- Spanjaarden toegebragt ©nbefchrijfiijk groot waren, fchoon de tusfebenkoomende omftandigheden de voordeelen daar van voor de Nederlanders verminderden. Doksum. Het eerde voorbeeld in Friesland gaf de Burgerij deezer Stad van haare bereidwilligheid, ter medeweFkinge met den wensch der Staaten van het Gewest, dat de gezamentlijke In- en Opgezetenen, ter verdeedigin-ge van het gemeene Vaderland, de Wapens zouden aangorden. Een' Exercitie-Genootfchap, onder de Zinfpreuk Pro Aris et Fo. eis, in den Jaare 1784 opgerigt, de goedkeuring der Stads Regeeringe verworven hebbende, hadt zich van Geweer, op eigen kosten, voorzien, en in 't behandelen daar van 2e verre geoefend, dat het ia ftaat was, op den eerden wenk.  DOKKUM. lék wenk, het Vaderland in 't a'gemeen, en de Stad Dokkum in 't bijzonder, ten dienst te zijn. Hierom oordeelde 't zelve zich geregtigd, om, onder de gemelde Zinfp'reuk, dooi 'sLands Vaderen, voor een wettig Genootfchap erkend, en önder hunne befcherming genomen te worden; als mede de goedkeuring der overgeleverde Artijkeleh, de inrigting van 't zelve betreffende, te verwerven: waar bij zij, als allereerst, en op eigen kosten, in gereedheid zijnde, met eenig Éereteeken wenschtén bekroond te worden. De Staaten verleenden de verzogte goedkeuring, en lieten de beraaming van het Eerèteeken aan ce Gecommitteerden in bet Mindergetal. Met deeze goedkeuring in de maand Maart vereerd ï veró vaardigden zij een wit zijden Vaandel, zeer fraai gefchilderd en in zekeren opzigte naar het Stadsvaandel gefchikt. 't Zelve Wierdt, naa eene gëpaste aanfpraak den Heer j. c. bergs, ma, in de maand Ocïober overgeleverd, op welke plegtigbeid de Waperiöeffening, en de Afvuuring volgde. Geene geringe aanmoediging ontving de Wapenhandel in deeze Stad, dooï het meldenswaardig, en bijkans voorbeddeioos gedrag van haare Magiftraat. Overtuigd van den in t vloed, welken de Christen Leeraars, gemeenlijk, op hunnd Gemeenten hebben , verzogt zij dezelven , zor der onuer.s leheïd van Gezindheid, aan hunne Gemeentpn, bij alle ge = legenheden, te wilfen Voordraagen de verplis'.ing *ot dei Wapenhandel, zo uit hoofde van hun eigenè belang, als dat: van het lieve Vaderland, en teffens te vermaanen tegen allo zondige, ongeregelde, en fchadelijke bedrijven, waar tot! dezelve aanleiding zou kunnen geeven. — Zij deeden meer en lieten eène openbaare Afkondiging doen van deezen ge*i denkwaardigen inhoud. ,, De Magiftraat en Vroedfehap der „ Stad Dokkum, bevreesd dat 'er, Uit hét Munflerfche, „ herwaards zullen koomen eenige Vijnndlijke ligre Troe„ pen, gelijk uit het Drentfche en WsUetwoldh^Johe nu, „ mét voorbijgang van Bourtang en Koeveraen, gemaklijk ti kan gefchieden, hebben op middelen bédagt geweest om, „ ten fpoedigflen onderrigt te worden, zo ras men daar ompf trent bet een of 't ander vijandlijk» mogt vernesmen; ter-  iS» • DOKKUM. „ wijl zij aanhoudend bezig zijn met zich in ftaat van te„ genweer te (tellen, door het zien magtig worden van al„ lerhande foort van Ammunitie ten Oorloge, om, onder „ gods zegen, zo de Stad eens berend mogt worden, door „ behulp der manhaftc Schutterij en 't lofwaardig Exercitie» „ Genootfchap, en die zich verder aanbieden, waar van de „ Magiftraats- en Vroedfchaps-Perfoonen zich niet zuilen „ onttrekken, maar manmoedig met de Snaphaan op fchou„ der voorgaan, den Vijand te doen gevoelen, dat de Ftiezen hunne oude Dapperheid niet verlooren, maar dat „ hunne vuisten nog de kragt hebben om den kop hunner „ onregtvaardige Aanvalleren te verpletteren. — En óm hier „ in malkanderen binnen deeze Stad getrouw te zijn en te „ blijven, is noodig geagt, hoe zeer zij zich aiders vleijen ,, van de goede welmeeninge haarer Ingezetenen, dat men „ elkander den Eed van Getrouwheid zweere, om, ind/en, ,, onverhoopt, de Vijand, met ligte of geregelde Troepen, deeze Stad mogt naderen en aanvallen, dezelve, zo veel „, in eens ieders vermogen is, het hoofd te bieden, en bui,, ten nood, niet over te geeven; over zulks worden de „ Leden der Schutterije, het Exercitie-Genootfchap, en die„ verder genegen zijn de Wapenen op te vatten, mitsgaders „ alle Stads Officianten en Bedienden verzegt in de Kerk „te koomen, om, in de eerfte plaats, alle de Leden der „ Regeeringe den Eed van Getrouwheid te zien afleggen: ,, waarop dan zullen volgen de manhafte Bevelhebbers met „hun onderhoorig Volk, het Exercitie-Genootfchap, en ,, allen die zich verder gereed bevinden de Wapenen aan te „ tasten, en eindelijk alle Stad* Officianten en Bedienden." Deeze Afkondiging, befiooten met een vermaan aan allen, die zich niet in ftaat bevonden om de Wapenen te behsndelen ; om ten fpoedigften de behandeling daar van te leeren, hadt tengevolge dat deeze wederzijdfcheplegtige Eedzweering, ten beftemden dage, niet veel ftaatlijkheids gefchiedde, en de wak-, kerheid det Dokkummeren bleek in alles met veel drukte tot, de Stads verdeediging te vervaardigen. Zie N. Nederlandfche Jaarboelen* Doo»j'  DOOD, (JAN JANSZOON de) enz. 13» Dood, (jan janszoon de) een Burger van Am fier dam, in de voorgaande Eeuw, verdient, om een bedrijf, 't welk, misfchien, geen weergaé heeft, der vergeetelheid ontrukt te worden. Hij was een Smid van handwerk, en, zints geruimen tijd, deerlijk gekweld geweest van den Steen. Lang en vrugtloos allerlei hulpmiddelen te baat hebbende genomen, en ten langen laatfte onder de overmagt van pijn bezwijkende, nam hij het befluit, een middel te beproeven, de vermelding waar van ons, onder 't fchrijven, een killen fchrik door de leden jaagt. Op den zevenden April des Jaars 1651, terwijl zijne Huisvrouw na de Vischmarkt was gegaan, flijpt hij een Broodmes, maakt eene diepe Infnijding op de plaats, alwaar hij de nijpende pijn gevoelde, en perst vervolgens den Steen uit de Opening. Thans zendt hij om eenen Heelmeester, dien hij toont, wat hij hadt verrigt, hem voorts beveelende, de wonde te geneezen; 't welk, •eerlang, gelukkiglijk volbragt wierdt. Om 't geheugen eene zo ftouttnoedigen beftaans te doen voortduuren, oordeelde men het der kosten waardig, den Steen in Zilver te vatten, die, om het ongemeene des voorvals, van Inwooners en Vreemdelingen , dikmaals , met verwondering befchouwd wierdt. Dezelve hadt de grootte van een Hoenderei, en was acht lood zwaar. De Vaderlandfche Dichter joan six vasi chandeuer heeft die daad bezongen. Zie j. wacznaar, Befchrijvitig van Am» fier dam. Doorbraaken; zie watervloeden. Dordrecht. Het menigvuldig meldenswaardige, in deeze Stad voorgevallen, zints wij het Artikel, aan haar gewijd, afgaven, vordert daar van eene omftandige vermelding. Reeds in den Jaare 1779 befpeurde men, ter deezer Stede, eenige gistingen van ongenoegen over het openbaar beftuur van zaaken, ontflaande uit de nadeelen, voor den Koophandel, daar uit voortvloeiende. Nevens Kooplieden van I 3 eenige  ïS4 DORDRECHT. eenige andere '1 llandich Steden, vervolde / rie van Dordrecht z.ch ij "sLands taafen, met etn i- ^erzoe om Onbepaald Co oij, als het eenig middel om de-, kwijnenden Handel eenigermaate op te beuren i den daar bij wel die baate, dat deeze Stad, nevens Haarlem, Amfteidam, Rotterdam en Schiedam, haare medeftanders in dat verzoek, in Frankrijk ontheven wierden van een Edikt, aldaar, met ppzigt tot den Hol|andfchen Koophandel afgekondigd ; d..ch binnenslands ontmoetten zij telkens te leurllelling; weshalven jij, nevens anderen, in de maand November, bij de Alge? meene Staaten, van n'euws hunne klagten inbragten en om voorziening fmeekten, met aandrang van verfcheiden redenen, zo van de gedaane toezeggingen ontleend, als van de tfchroo:t:lijke nadeelen, welke van voortduurend weigeren de gewisfe gevolgen Honden te wordei;. Cornelis de cyzeiLAAR, Penfionaris der Stad, was de Man, welke, door zijpen roenemenden invloed, dien aaudrarg kragt en leeven bijzette^ en alzo van de Meerderheid der Regeeringe meer en meer het vertrouwen" won. Een voordgelaanbrengend blijk daar van ondervondt hij in den Jaare 1782, wanneer zijne Wedde met zeshonderd guldens wierdt vermeerderd. „ ten bewijze van goedkeuring? voor den onvermoeiden ï, Yver, manlijke Standvastigheid en Vaderlandfche Trouwe, „ bij alle gelegenheden, in deeze duistere tijden, ter bevorj, deringe van het welweezen deezes Gemeenebests beto^-d, en in verwagting, dat. hij op djen zelfden voet zou blijven voortgaan." > Het weigeren van het Onbepaald Convoij, en nog rr.derï gebeurtenisfen, zo wel hier als elders, aan den Stadhouder geweten, hadden, eerlang, wijdklinkende uitwerkzels. De sanbeveeling van Regeeringsleden, in de meeste Steden, door ingeflopen misbruik, in handen van den Stadhouder geraakt, begon men, ginds en elders, te befchouwen als eene voornaame bron der heerfchende klagten: * oor zo veel die Leden, aan de aanprijzing uit 's Rage hunne verheffing zijnde verfchuldigd, naar 's Prinfen wenken raadflagen uit* pragten. Het gevolg daar van was te Oord'echt, dat in de inaand Augustus des genoemden Jaars 1782, etne Bezending vsa  DORDRECHT. 135 van vier Burgemeesteren, met den Penflonaris db gyzelaar na 'sHage vertrok, om aan zijne Hoogheid te boodfchappen, „ dat de Regeering, bij meerderheid van (temmen, „ befloten hadt, om voortaan, volgens eene bij haar ge„ maakte fchikking, over alle Regeeringsposten, Ampten ea Commisfien in verfcheiden bijzondere Kameren en Verga. ,, deringen, de Regeering deezer Landen betreffende, zelve beitel te doen, zonder op de Aanprijzingen van zijne Hoogheid in 't vervolg te letten of agt te geeven." Niet met algemeenheid, maar met de Meerderheid, was ter Dordlechtfche Raadzaale dit befluit genomen. Van hier, dat tus» fchen de Leden der Regeeringe, over en weder, eenige ge« fchriften gewisfeld wierden. Een ijverigen voorfpraak ontmoette de Vrijverklaaring van Amerika, een der gewigtige onderwerpen, welke in bet gemelde jaar de aandagt bezig hielden, niet (legts in de Regeering, maar ook in de Kooplieden deezer Stad; welke laatstgenoemden zich bij den Voorzittenden Burgemeester vervoegden, als het Hoofd der Regeeringe, om denzelven hunnen dank te betuigen voor den betoonden ijver, in het bevorderen van deeze gewenschte zaak. Bekend is het, hoe zeer de Ridderfchap van Holland, ten allen tijde, van de hand des Stadhouders vloog, alle aanfla. gen en mtatregelen, welke diens gezag en invloed, zelfvan verre, dreigden te verzwakken, tegenftondt. Meermaalen gaf dit aanleiding tot tegenfpraak en hooge woorden aan de zijde van Vergaderingsleden, die van de Ridderfchap in grondbeginzels verfchilden. De Vredehandel met Engeland, in den Jaare 1783, en hetgeen daar omtrent voorviel, vertoonde daar van een hooploopend befcheid. Te Parijs wtt die handel aangevangen. Om bijzondere redenen wilden zommigen het tooneel daar van na elders, 't zij na Londen of na 'sGraavetikage verplaatst hebben. De Ridderfchap verklaarde zich daar voor. De gyzelaar ftondt in het tegen, gefteld begrip. Hooge woorden moeten 'er, ter dier zaake, over en weder gewisfeld zijn. Immers vonden de Edelen goed, zich wegens den anderen, in eenen Brief aan de Regeering van Dordrecht, over haaren PenOonarit te beklaa. I 4- «en.  I3<5 DORDRECHT, gen, en hem te befchrijven, als i'mard, die 'er zich op toegelegd hadt om de Ridderfchap op 't haatlijkst door te flrijken, en zich tegens dezelve, door gantsch onbetaamlijke en licentieufe uitdrukkingen, op eene hoogst beledigende en hoonende wijze te gedraagenj verdoekende dat zij, het gedrag van haaren Penfionaris afkeurende, daar tegen zodanige voorzieningen zoude gelieven te doen, waar door zij voldoening mogten ontvangen, en de gyzelaar's onbetaamlijkheid kragtdaadig beteugeld worden. De Heer db gyzelaar, een breedvoerigen Brief aan de Regeering zijner Stad inrigtende, erkende, dat hij, al» Penfionaris van Dordrecht, ter Souveraine Vergadering van Holland verfchijnende, meermaalen, wegens gewigtige onderwerpen, vooral de welvaart van den Lande, en de toevertrouwde handhaavii g van de Regten der Ingezetenen, betreffende, herhaalde Debatten met de Ridderfchap gehad hadt , in welke de Afgevaardigden van Dordrecht zich dikwijls pligtshalven genoodzaakt vonden, om met meer nadruks en klems te moeten fpreeken, dan wel in vroegere tijden hadt behoeven te gefchieden, zo wegens het aanbelang der zaaken, die nu op het tapijt kwamen, als wel vooral ©m de D'fficulteit, en, hij meende 'er met reden te mogen bijvoegen, de Obftinaatheid, die duidlijk aan de zijde der Ridderfchap wierdt befpeurd, wanneer de Raadpleegingen ïich tot zekere Punten bepaalden. Wegens deeze was door de Regeering zijn gedrag en dat der Afgevaardigden van Dordrecht niet alleen goedgekeurd, maar gepreezen. Hij zou des de in 't wilde gedaane befchuldigingen geheel ter zijde ftellen, en zich bepaalen tot het voorval, wanneer zijn drift, naar 't zeggen der Ridderfchap, In top gereezen was: en des aangaande luidt zijn woordlijk hier overgenomen berigt aldus. „ Dat, naa zo menigvuldige vrugtlooze Debatten, en naa „ zonneklaar overtuigd te zijn geworden, dat alle verdere „ middelen van perfuafie bij de Ridderfchap niet meer zou„ den'kunnen uitwerken, dan als of men den Moriaan wil- de fchuuren, de Gedeputeerdsn, moedloos geworden on„ der dga arbeid zo menigmaal te vergeefsch aangewend, ti >  DORDRECHT. 137 , eindelijk tot het beflait hadden moeten koomen, om zich •• voortaan van alle verdere poogingen tot overtuiging te abftineeren, en zulks bij de eerfte bekwaame gelegenheid, " openlijk ter Vergadering te declareeren — en het was, „ Ed. Groot Achtb. Heeren! uit hoofde van dit befluit, dat " de Gedeputeerden van Dordrecht, op den achttienden „ van de maand December, toen de Gedeputeerden van „ Amjlerdam, door allerlei vriendlijke en bondige redenen, „ bij de Conclufie op het Rapport op de gedaane Propofnie „ van Engeland, om de plaats der verdere Vrede - Negoua„ tie van Parijs op den Haag of Londen te verleggen, „ meergemelde Ridderfchap tragteden te dehorteeren van „ hun gedeclareerd Sentiment, om naamlijk derzelver Advijs „ voor eene Aanteekening tegen de voorfchreeve Refolude „ te zullen laaten infereeren,- met bijvoeging van deeze ern„ flige waarfchuwlng, dat zij Gedeputeerden anders in de „ verpligting zouden zijn, om tegen de te doene lnfertie „ een Contra-lnfertie te doen, die het Corps van deRtd~ „ derfchap bij de Posteriteit tot weinig Sathfaüte of Eer „ zou vertrekken, het moment meenden daar te zijn om „ hun bovengemelde befluit te realifeeren; en hebben dien „ volgens, bij de omvraage op dat poinct, in fubftantie ge„ declareerd; dat zij ten hoogften hadden geadmireerd het „ geduld, V geen welgemelde Gedeputeerden van Amfterdam „ hadden geoefend om meergemelde Ridderfchap van hun „ Sentiment af te brengen, dat zij van hunne zijde ook „ niet in gebreke zouden zijn gebleven om alle mogelijke „ poogingen tot overtuiging in V werk te jlellen; maar, „ daar de ondervinding hun, tot hun leedweezen, hadt ge„ leerd, gelijk in dit moment op nieuw was gebleeken, dat ,, het maar was den Moriaan gefchuurd, zij het voornemen „ hadden om zich met meergemelde Ridderfchap niet meer „ in te laaten" Het antwoord der Dordrechtfche Regeeringe was zo onaangenaam voor de Ridderfchap, als vereerende voor den Penfionaris de gyzelaar. Zij gaven te kennen, „ dat de „ onverzettelijkheid van hun Hoog Ed. Geb. in derzelver h begrippen, en dat wel in de allergewigtigfte zaaken van l s „ den  *8 DORDRECHT. ,, den Lande, tegen de begrippen en vertoogen van verre „ de meerderheid der Leden ter Vergadering van hun Ed. „ Gr. Mogendep, zonder in eenige wederlegging van derM zeiver redenen en bewijzen, of eenige verdeediging van „ hun eigen tegenovergefteld Sijstema ce hebben willen tree„ den, hij die Leden in *t algemeen, en bij hun in 't bij» „ zonder, niet wel anders hadt kunnen worden aangemerkt „ dan als een Geest van Despotisme, welks heerfcbend ken»» merk is, alle redelijkheid ter zijde te ftellen, en alleenlijk „ zijne bijzondere oogmerken te bedoelen , mitsgaders de middelen, die men oordeelt, daar toe het meest gefchikt „ te zijn, met Opinatriteit, fchoon te vergeefsch, te willen „ doordringeB. — Zij konden dan ook zeer wel begrijpen, „ dat een gedrag van dien aart, nu al een zeer geruimen „ tijd, en bijzonder geduurende den laatften Oorlog, door „ de Heeren van de Ridderfchap, gehouden, aan de Leden, „ die met de Afgevaardigden van Dordrecht in 't zelfde be„ grip ftonden, hadt moeten mishaagen, en, van tijd tot „ tijd, aanleiding geeven tot Aanmerkingen, die der Rid„ derfchap, niet aangenaam konden zijn; gelijk dan ook „ geen zins is te verwonderen, dat wij in 't bijzonder bij s, aanhoudenheid befpeurende, de imperieufe handelwijs ea », onverzettelijkheid van Uw Hoog Ed. Geb. Corps, of die zich daar meest tegenwoordig bevinden, tegen de bondig. „ fte en overtuigendfte bewijzen dier Leden aan, onze A& „ gevaardigden ten gemelden dage, geene zwaarigheid ge» „ maakt hebben, de vrugtloosheid van verderen aandrang, „ op die wijze aan te duldden, welke de Ridderfchap zo n zeer belgde. — Zij maakten geene zwaarigheid om dit „ zeggen, voor het hunne aan te neemen, en te betuigen „ geen grond te hebben gevonden om die verrigtingen en „ gezegden te miskennen, of te misprijzen, maar dezelve „ integendeel, ais uit een prijswaardig beginzel voortgeko» „ men, volkomen goed te keuren, 't Was 'er zo verre van „ daan dat zij iets beftraffenswaardigs in 't gedrag van hun. „ nen Penfionaris vonden, dat zij, integendeel, konden be„ tuigen de hoogfte agting voor zijn Perfoon, ongemeenea „ ijver, ea waakzaamheid voor de belangeas van den Staat, » ea  DORDRECHT. >30 s, en alle reden te te bben om zijn gedrag te regtvaardigen s weshalven zij wederhouden wierden om eenigzius te vol,, doen aan den eisch der Rjdderfchappe" Deeze, over dusdanig een antwoord luttel voldaan, tragtece een Aanteekening daar tegen in de Staatsbefluiten van Holland te laaten doe,,; dan 'dit, door de Steden, en nove» al door Dordrecht en Haarlem, afgeweezen en belet ztjnde, heeft de Ridderfchap den inhoud dier Aanteekenmge in een Voordel begrepen, en 't zelve ter Staatsvergadenng ingebragt, 't welk aan 't groot Befoigne wierdt overgeleverd. — Eenige Burgers te Dordrecht, integendeel, vonden dit anfr. woord zo zeer naa hunnen fmaak, dat zij zich opgewekt voelden om de Regeering, bij een Adres te bedanuen voot de handhaaving van de qyzelaars tier: tot wellte oerlevering zij twee Kooplieden als uecommitteerden der Bu^erij benoemden; doch wees dezelve der Burgoren ijver prijztm e dit van de hand, uit hooide, van de toen aangevangene raadpleegingen, «rekkende tot eene algemeene Voorzening tegen alle Dank-Adresfen. Deeze weigering baarde onge? Boegen. Een Luitenant der Burgerij, d^edt, bij de bekendmaaking hiervan, eene volvuurige Aanfpraak aan de Schutters, waar in hij de verdienden van den Perfi mar s ophaalde, pn zijne bereidvaardigheid betuigde om hem te belchermen tegen allen, die hem gaarne den voet wilden iigten; ja zelfs in verdenking bij zijne Medeburgeren zogten te brengen. Hun, ten (lot, tot den Wapenhandel aanmaanende; „ daar door," was zijne taal, „ kon men de Majefteic „ des Volks doen gelden, tegen zulke Vijanden die de „ Vrijheid zouden tragten te ondermijnen; en tegen zulke „ vervloekte Ariftocraaten, die liever de Burgerlijke Vrij„ beid , Voorregten , Privilegiën, ja aangeboore Regten, zouden willen betwistenI" — Men vondt een tusfchenweg om de Burgers met de Regeering te bevredigen. Een der Gelaotigden uit de Burgers las een opftd, eene SJankzegging inhoudende aan den Voorzittenden Burgemeester voor, die het minzaam beantwoordde, en aannam dea> verflag in den Oudraad te doen: waar mede het veel geluats gemaakt hebbend Dank-Adres wierdt te rug gegeeven, M  »4« DORDRECHT. en het ongenoegen, dat vrij perfoonlijlt liep, ophield, of ten minften zweeg. Merkwaardig, en veel opziens baarende, was het voor«el, welk de Regeering deezer Stad, in de maand September des Jaars 1783, ter Vergaderinge van Holland deedt Het betrof het Regt van Aanftellinge der Vlag - Officieren onder het Resfort van dc Collegiéh ter Admiraliteit binnen' Holland en Westfries/and. Bij de Wethouderfchap deswegen eenigen twijfel zijnde gerezen, ftelde zij voor, zonder daar door, egter, eenig het minfte nadeel te willen toebrengen aan de wettig verkreegene Regten van den Admiraal Generaal, het doen van een Onderzoek, wien eigenlijk dit Regt wettig toekwam, en inmiddels denRaadpenfionariste verzot *en, hier van den Admiraal Generaal kennis te geeven met bijvoeging van de verwagting hunner Ed. Groot Mogenden, dat Hoogstdezelve, bij voorraad, en hangende dit Onderzoek geene Vlag-Officieren onder 't gemelde Resfort zon aanttellen, immers in allen gevalle niet, dan met kennis en overleg hunner Ed. Groot Mogenden. - 't Leedt tot in Februarij des volgenden jaars, eer over deezen Voorflag een Befluit daar mede overeenkomftig viel. Het laatfle Lid wederfprak de Ridderfchap; terwijl de Steden Rotterdam Mnelle, Erfhuizen, Edam, Monnikendam en Medenblik in dit gedeelte niet toeftemden, en het Befluit aanzagen. Aan de gedaane aanzegging, bij monde van den Raadpensionaris, beloofde de Admiraal Generaal te zullen voldoenbetuigende vast te vertrouwen, dat *er, naa een volledig Onderzoek, geene de minfte zwaarigheid zou overblijven om dit Regt, als aan den ftaat van Admiraal Generaal verknogt, door hem bij aanhoudendheid te laaten uitoeffenen even als gedaan was door zijne Voorgangeren, en aan hun bi, hun Ed. Groot Mogenden, zo door het doen van aanmaaningen tot dusdauige Aanfiellingen, als anderzins, te meermaaien duidlijk was toegekend. Het Voorftel tot Onderzoek van dit Regt aan de Admiraüteits Collegien gezonden zijnde, bragten zij een Raadfiag «it; dat men wel geene uitdruklijke Opdragt vondt, waar bij dit Regt aan zijne Hoogheid, of diens Voorzaaten, wae ter*  DORDRECHT. 14» verleend; maar dat hetzelve ftilzwijgende en zaaklijk aan da Heeren Admiraalen of de Admiraals Generaal van Hoi/and fcheen te zijn opgedraagen, en althans zodanig bij hun Ed. Groot Mogenden te zijn goedgekeurd, dat het boven allen twijfel kon gefield worden, dat het gebruik daar van door de Heeren Admiraalen in den tijd, als wettig moest worden aangemerkt. — Veelvuldige voorbeelden voerden zij aan. Dau zommigen bleeven van oordeel, dat uit die voorbeelden , hoe veel ook in aantal, het Regt tot het uitoeffenen van die Magt, geenzins kon goedgemaakt worden; dat het alleen uit de Inftruaien of Commisfien blijken moest, of de Souverain ooit zulk een Regt aan de Admiraals Generaal verleend hadt. Het befluit der Regeeringe, boven vermeld, omtrent het van de hand wijzen der Stadhouderlijke Aanprijzingen, bleef niet zonder gevolg. Men maakte, eerlang, eene Benoeming van vier Burgers, bevoegd tot de Burgemeesterlijke waardigheid , en zondt Afgevaardigden na 's ffage, om de twee Heeren, die, volgens de gemaakte fchlkking, zouden moeten aankomen, bij zijne Hoogheid ter verkiezing aan te prijzen. Men verzekert, dat zij eene eenigzins koele bejegening van den Erfftadhouder ontvingen, die liever gezien hadt dat de Benoeming der Regeeringsposten, te dier Stede, op den ouden voet was gebleeven , en zich voorts met hun niet wilde inlaaten; voornaamlijk ten deezen opzigte te iaade gaande met hugo repelaar, Burgemeester van Dordrecht, tot de Minderheid behoorende. Op de overgezonde Naamlijst ftonden johan van Neurenberg, ocker gevaerts» ». h. de wall en boudewyn onderwater. Gevaerts en van de wall waren de bedoelde Perfoonen; doch zijne Hoogheid koos, naa veertien dagen wagtens, de Heeren van Neurenberg en onderwater , en zondt, twee dagen voor den tijd der Inhuldiging, deeze Verkiezing aan de Regeering. — Dan de eerstgemelde vondt goed, afftand van deeze Verkiezing te doen, met bijgevoegde verklaaring, van zich gevleid te hebben, dat zijne Hoogheid aan de begeerteder Regeering zou hebben voldaan; doch het tegendeel, uit fa gedaane Verkiezing befpeurende, hadt hij het ouveran.  $42 DONRECHT. - ■ - - derlijk Befluit genomen om voor die Eer te bedanken, efli bet Bur. e neesterfchap niet aan te neemen. Hadt zijne Hoogheid eenige ii.fchiklijkheid voor de Regeefing gelieven te betonnen, al was het fl gts gèweest door één van de Heerèn der Regeeringe aangenaam, te verkiezen, en hij als dan mede was verkoozen geworden, Zofl de zaak, gelijk hij ■verklaarde;, ten zijnen opztgte, van een gantsch andere natuur geweest zijn. Wederom wierdt 'er eene Benoeming gemaakt, op welke de Heeten gevaerts en van de wall ftonden. Afgevaardigden zogten zijne Hoogheid, in een vrfendlrjk overlegd den Heer gevaértS als oudfte, voor te draagen; doch* vrugtloos: ègter verkoos hij, die tweede Benoeming ontvangeir hebbende, deezen Heer; 't geen zeer tot genoegen de. Dordrechtenaaren ftrekte. Aan den Hèer Van de wall,' wien een jonger boven 't hoofd gefield was, wierdt, volgens zekere beraaming, om die voorbijgegaan mogten worden fchadeloosffelling te bezorgen, zodanig eene Cómmisfie , voor 't aanftaande jaar, als hij zou goedvinden te verkiezen,! ^t zij in *t Collegie van Gecommitteerde Raaden, 't zij iri de Admiraliteit op de Maaze, opgedraagen. Burgemeester eepelaar , in veele naamlooze Schi iftéri én Nieuwspapieren,* bovenal in de Diemtt- óf Water gr atffmeer fche Courant, aangevailen en d orgeftreeken, verontfchuldigde zich iö' meest alle Nieuwspapieren, van de blaam hem aangewreeven. Onder de Goede Luiden van Achten, de Verfgenwoordt" gers der tweeëndertig Stads Gilden die geea onaanzienlijk Lid der Dordrechtfche Regeeringe uitmaaken, viel ook . ten deezen jaare, eene bijzorderheid voor, met de andere gebeurtenisfen, wegens de Regeeringsbrftelling «lier Stad, irf verband ftaande. Deeze Hoede Luiden van Achten waren alle jaaren verkiesbaar door de Gilden, en maakten leeze naar toe eene Benoeming van een driedubbel getal, waar uit de Stadhouder gewoonlijk de oude Achten verkoos. Tot het vervaatdigen van dit getal wierden de Gilden, als de tijd daar was, bij den Voorzittenden Burgemeester gehoodigd. Zint? lang was het de gewoonte, hun door dén Boode een Lijst-  Dordrecht: 144 Lijstje te geeven, met de naamen van vierentwintig verkies, baare Leden, waar van de Dekens, naar goedvinden, ge', bruik konden maaken. Dan Burgemeester gevaerts,- thans voorzittende, betuigde aan den ten zijnen huize ontboden© en vriendlijk ontvangene Dekens, dat hij , een Voorftander der Vrijheid zijnde, hun de volkomene vrijheid liet om of 't getal zodanige Perfoonen te ftellen, als zij goedvonden, bun alleen beveelende, in het verkiezen der Perfoonen, agt te geeven op de vereischten in hec Concordaat van den Jaare 164Z vermeld. Begeerden zommige Dekens eenige voorlichting, zij konden aan den Bode, naar ouder gewoonte,, een Lijstje vraagen, doch anders dit nalaaten, alzo zfj hunne eigene vrije keuze hadden, en daar aan niet gebonden waren; als eene handleiding mogten zij 't zelve gebrul, ken. Veelen verzogten dus eene handleiding, dan eenigen oordeelden die niet te behoeven. De meesten waren voor de oude Achten, en de Perfoonen, op de handleiding ge^ noemd; ftaande het aan den Stadhouder, de Acht oude te benoemen of anderen uit het overig getal te kiezen. — Wanneer m 't loopend jaar een der Achten overléedt, prees* zints den Jaare 174-8, de Stadhouder een nieuwen aan* Doch thans begreepen de dienende Achten, dat zij geene aanprijzing behoefden, en door eene vrije verkiezing, ds openftaande plaats vervullen moesten: gelijk zij deeden. Drie Schutterijen, fteeds van de Burgerwagten afgezonderd, en op een anderen voet, dan in veele andere Steden onzes Vaderlands, ingerigt, hadden, van ouden tijde hermin Dordrecht beftaan; doch waren thans dermaate vervallen B dat 'er naauwlijks iets meer van overig was dan de Naamen van eenige Leden in de Heerenboekjes; welke Heeren Schurmeesters, fteeds uit de aanzienlijkfte Leden der Regeeringe gekoozen, gezegd mogten worden niet meer daa eene flaasiwe fchaduw der Schutterijen in ftand te houden. Met deft aanvang deezes jaars ontvonkte hier, gelijk elders, de lust ter Wapenoeffeninge. Getuigen hier van een ontworpen ea voor de Burgers en Ingezetenen ter teekeninge gelegd Plan, 'waar bij de Onderteekenaars verklaarden overeengekomen te itjjn, om zich in dea Wapenhandel sa iaatea onderwijzen? IC»  144 DORDRECHT* ten einde zich in ftaat te (tellen, om, in tijden van nood* de Wapenen, zo ter afweeringe vannit alsinfandsch Geweld, behoorelijk en met gewenschten üitflag, te kunnen gebruiken, 't Zelve vondt voor- en tegenftanders, aan- en afraaders. Iptusfchen oeffende zich in den Wapenhandel een groot deel aanzienlijke Burgers en Kooplieden: en 't Exercitie-Genootfchap, de Vrijheid genaamd, wierdt gebooren. De aloude en zo zeer bevoorregte Schutterijen begonnen tot nadenken op dit ftuk te koomen, en de hand tot herftel aan 't werk te liaan. Dit gefchiedde met zo veel vrugts, dat de Schutterij van St. jforh, de eerfte in rang, in Oétobe- zich van nieuwe Geweeren voorzien, en eene nette eenpaarige kleeding aangenomen hebbende, in 't openbaar, op een Veld nab'j de Stad gelegen, de Wapenoeffeningen verrigtte. De oudfte Schutheer, de voorzittende Burgemeester gevaerts, deedt aan de Schutterij, bij de aankomst op het Veld, eene gepaste Aanfpraak, als mede bij de overgifte der twee nieuwe fraaije Vaandels. — 't Gemelde Genootfchap, verwittigd dat deeze nieuwe vertooning, zo zeer inftemmen. de met deszelfs inzigten, zou plaats grijpen, boodt der Schutterige aan, dezelve behulpzaam te weezen om te gemaklijker en onbelemmerder de Krijgsverrigtingen te kunnea volvoeren. Dit behaagde dan deeze en droeg de goedkeu, ling der Magiftraat weg. A. b. stoop , Schepen van Dord. recht, geieidde, onder goedvinden van de Regeering, met vliegend Vaandel en flaande Trommen, de Leden des Genootfchaps, als Kapitein, na buiten, en omzette het Veld ter Burgerwapenoeffeuing gefchikt, ontving de nieuws gewapende Schmters, die, onder een Veldmuzijk en de toejuiching van duizenden Aanfchouwers, derwaards trokken, en naa het toejuichend behandelen der Wapenen zich na de St. Joris Diele begaven, fluitende het Genootfchap agter hunne Broederen op. De eenftemmigheid tusfchen de Schutterij en de Leden des Genootfchaps bevorderde beider bloei, en leedt het niet lang, of de Leden des Genootfchaps vervoegden zich met een Vcrzoekfcbrift bij den Oudraad dei Stad,- om de Wetti» ging van 't zelve, eu eene bekwaarae plaats te vraagen, tot ' h« /  DORDRECHT. ïet onverhinderd voortzetten van den Wapenhandel hunner iteeds toeneemende Bende; ten einde zij nevens de Schutterijen, de wettige Regeering, de Vrijdommen en Voorregten, was 'het nood, konden beveiligen en verdeedigèn tegen aile onverhoopte, onrust, gewéld of Inbreuk, van binnen of buiten. Zij ïtreegen een allergunffigst gehoor, eene volkomene wettiging en voldoening aan hun verzoek. Waar op het Exercitie-Genootfchap de Vrijheid binnen Dordrecht, eerlang, met veel luisters te voorfchijn tradt, en het Veld ter Wap'enoeffeninge hun toegedaan, voor de eèrfte maal betrekkende, op haare beurt, het geleide der Schuttertje genoot. Vervaarenden tegenftand, dikmaals opichudding, veroorzaakte de uitgefchrevene Wapening, onder de in- en Opgëzetenen, in den jaare 1784, en wïren de Wapenvberende Genootfchappen dikmaals van aanmerkelijken dienst, om dè kwalijkgezinden té beteugelen. Te Sliedrècht, een Dorp in de nabijheid van Dordrecht, ontmoette men een voorbeeld, uit veele anderen, van zulk eenen tegenftand en betetigelinge. Bij de Looting, welke allerwege, bij het opneemen der Manfchap, plaats hadt, oniftondt, in het gemelde Dorp, eene vreeslijke bevveeging, die voor de ergfté gevolgen deedt dugten. Men kreeg hier van te Dordrecht de tijding niet, en dat een aantal' Landlieden, die te Noordeloos, eh op andere Dorpen de Oranje-Vlaggen van de Kerktoorens hadden uitgefiooken, met die van Giezenddm en Sliedrècht, ' ónder het pleegen van allerlei balddaadighedeh, na Papciidrecht in aantogt waren, met oogmerk om ook Dordrecht een bezoek te geeven, öf de Officieren der Schutterij vaa St. Joris, en van 't Genootfchap de Vrijheid, te dier Stede, booden bij Burgemeesteren hunne bénden aan, tot wee. ring van overlast en demping van Oproer. Onverwijld wierdt dit aangenomen, en 'er verliep géén half uur, of die benden waren in 't geweer op hunne vergaderplaatzen. Intusfchen kwam van Papendrecht (waar men anders dan te Sliedrècht dagt,) een verzoek te Dordrecht om fcherpe patroonen. Tefftond wierdt dit toégeftaanj en, met toeilemming vaa Burgemeesteren, een kist met zeshonderd van de verzog;e pauoonen derwaards gezonden, onder bedekking vaq een K Set-  '4Ö DORDRECHT. fterke bende Schutters, die fchrifilijk bevel hadden, om 20 zij aangevallen wierden, geweld met geweld te keeren. ' De twee benden waren genegen, om de Oproerigen te Sliedrecht, hadde de Regeeripg het goed gedagt, te beteugelen. t>an op r gerugt van de voorzorgen te Dordrecht gebruikt, begonnen zij zich ftiller te houden , en de Regeering dier Stad bedankte de Ge wapenden voor hunnen betoonden ijver. ,, Gevoelig," dus drukten dezelve zich uit, „ van zich, ,, bij deeze gelegenheid, bp nieuw, bevestigd te zien, in de „ gunftige denkbeelden, welke zij altoos van den Yver en „ Trouwe hunner weldenkende Burgerij gevoed hadden, ., vonden zij goed aan de Officieren van de Burgerwagt en „ Schutterij van St. Joris, en van het Exercitie-Genoot„ fchap de Vrijheid, hun uiterfte genoegen te betoonert „ over de Promptitude en welbeftuurden Yver, het voor. zigtig Beleid en bedaard Overleg, welken zij gisteravond, „ en in den verloopen nagt, betoond hadden, om de Rust, „ Veiligheid en goede Orde binnen de Stad te handhaaven; „ als mede over de welmeenende blijken van Bereidwillig„ held, gepasten Yver en Trouw, door de Bnrgerwagt, „ Schutters en Leden van het Genootfchap, ten zelfden „ tijde, gegeeven, en dezelve deswegen te bedanken; wor„ dende de voorzittende Burgemeester ten dien einde ver„ zogt, aan de Officieren der voorfehreeve Corpfen, voor „ ieder Corps, een Extracï deezer Refolutie, met een Com„ pliment ter zaake dienende, ter hand te ftellen, en hun te „ verzoeken om dezelve aan de Burgerwagt, de Schutters, „ en de Leden van het Genootfchap de Vrijheid, bij de „ eerfte bekwaarne gelegenheid mede te deelen.", De Regeeriug rndt niet alleen 'er in voorzien om verfrisfingen te bezorgen aan de bij de Poorten geplaatfte Burger- Krijgslieden ; maar zij deedt ook de opgave der onkosten vraagen, in dien nagt door het Vrijcorps gemaakt. Al van de vroegte tijden herwaarts, was te Dordrecht één der vier Burgemeesteren, onder den naam van Burgemeester der Gemeente, van de andere onderfcheiden geweest , die aan 't hoofd van den Oudraad, ja zelfs van 't Geregt, zat, als Vertegenwoordiger des Volks. Volgens de, Pri.  DORDË.FCHT. H7 Privilegiën van de. Jaaren 1456, 1478, 1*81 en I494> ftaM de Verkiezing van dien Burgemeester, aan de Goede Luid,* van Achten. Hoe zeer de Staaten de herroeping deezer Verkiezing door de Burgers, bij een Placaat van den Jaare tósi, als oproerig verklaarden, en dezelve verboden te handhaaven, onder bedreiging van als Verftoorders der gemeene Rust geftraft te zullen worden, en in derzelver hoogfle ongenade te vervallen, wierdt, egter, in het Jaar 1674» toen willem bE III zich de Verkiezing der Burgemeesteren deedt opdraagen, uitdruklijk bepaald, dat die van Burgemeester der Gemeente daar van zou uitgezonderd weezen» en deeze overgelaaten aan den Oudraad, die zich reeds het Regt hadt aangemaatigd om ze met de Goede Luiden van Achten te doen, aan welken deeze aanftelling, als een bijzonder Regt, hadt toebehoord. Bij de Meerderjaarigheid des Erffladhouders was deeze Verkiezing, uit de benoeming van een dubbel getal aan zijne Hoogheid opgedraagen. Thans ' begreepen de Goede Luiden^van Achten, die wij voorheen ijverig op hunne Regten gefield zagen in de aanftelling hunner eigene Leden, uit naam der Gilden, de vrije Verkiezing daar van, volgens het Octroi van 't Jaar 1674. 06 herroe. pen, en hier door 'den invloed des Stadhouders op de Regeering te verminderen. De Beftuurders des Genootfchaps van Wapenhandel de Vrijheid, waar van wij meermaalen gewaagden, niet flegra bedagt op alles wat den uitwendigen luister en bloei kon bevorderen ; maar voor al ook gezet op de aankweeking Van Vaderlandfche kundigheden, zonder welke de Yvera;E voor de Vrijh id veelligt een Voorftander van fchadelijke verkeerdheden en veragtlijke bedrijven wordt, kogten een aantal Afdrukken van het zeer getrokken Werk de Grondwettige Heifiel/ing van Neêrlands Staatsweezen, om bet onder de Leden ter leezinge rond te zenden — Intusfchen was derzelver getal zodanig toegenomen, dat men zich genoodzaakt vondt 'er twee Compagnien van te maaken. Het Genootfchap, 't welk zo veel opgangs kreeg, zag zich, bij de Afvuuring in Julij, naa voorafgaand verzoek, vereerd üsgs de tegenwoordigheid der Ed. Mogende Heeren Col*. K 2 b»9*.  14* DORDRECHT. misfarisfen Politiek en de Weleerwaardïge Heeren Leden vai de Zuid-Holland;che Sijnode, toen te Dordrecht gehouden. Eene Bezending uit de Geestlijkheid wierdt gefchikt oa het Genootfchap voor dit onthaal, volgens een Kerklijk befluit, te bedanken, en de Commisfaris Politiek van persyn noo' digde een der Officieren, en een der Gecommitteerden van het Genootfchap, aan zijne tafel in 't Gezeifchap der Predikanten. De bloei, het aanzien, en de fterkte, tot welke het Genootfchap thans geklommen was, trok onvermijdelijk da aandagt der Dordrecht fche Burgeren. Slegts ééne Schutterij, die van Sr. Jorh, was tot haaren voorigen luister herfteld: de twee andere, dis der Kloveniers en Heelhaais, bevonden Zich nog in eenen wapenloozen ftaat, en konden, ondank* haare poogingen, zich uit die laagte niet-opheffen. Zelfs hieldt men dit ondoenlijk, zo lang het Genootfchap befSöndr, De vernederde toeftand dier van ouds zo aanzienlijke Schutterijen deedt dus het eerst, bij deezen en geenen den flillen, wensch gebooren worden, dat het Genootfchap mogt op! houden te beftaan, of liever dat het zich met een der Schutterijen vereenigde. Men begon 'er openlijk van te fpreekenj Zelfs gaf de Schutterij van St. Joris haa-r hartlijk verlangen tot zulk eene vereeniging te kennen. Welhaast benoemden de drie Schutterijen eenige Perfoonen em deezen wensch aan de Befluurderen des Genootfchaps té ©penbaaren-, en dezelve tot eene Onderhandeling uit te noo» digen. Een voorfiag van dat gewigt vereisebte rijp beraad* De voorgeftelde vereeniging hadt haare ongunftige en gunftige zijde. Beftuurders wierden eindelijk te raade, dezelvi den Leden voor te draagen. Zij geviel flegts aan weinigen. Ten naauwer noode ontvingen Beftuurders last- tot het vraagen van eenige nadere opening, en het geeven van eenig berigt, wegens de huishoudelijke omftandigheden des Genootfchaps. — Flaauwlijk wierdt de Onderhandeling aangevangen; doch naa eenige kennisgeevlng ijveriger voortgezet, tot dat in December de twee Schutterijen eene reehtftreekfche voorftelling deeden, en voorwaarden van vereeniging inleverden. Die der Heelhoeks konden niet in aanmerking  DORDRECHT. 149 koomen; integendeel waren die der Kloveniers zeer aanneemelijk. lntusfchen verhief de ftem voor zulk eene vereeniging zich hoe rangs hoe fterker, en de Leden des Genoot' fchsps betoonden 'er meerder neigings toe. Men begon deeze vereeniging van den voordeeligften kant te befchoawen- Onder eigen Banier de nagt wagt te kunnen waarneemen; van ultgeftrekter en beflendiger nut te kunnen weezen; eene luistervolle Schutterij te zijn, en teffens door de aanvaarding van alle deeze waarlijk groote voordeden, aan den wensch der Burgerij te beantwoorden: deeze bedenkingen, die de meeste Leden bewoogen om de vereeniging te begunftigen, verleenden weldra den Beftuurderen meer vrijheids in de onderhandeling; welke van dat gevolg was, dat eerlang de verbintenis geflooten, en het Genootfchap de Vrijheid in de 'Schutterij de Kloveniers hervormd wierdt. Een overgang, tot uitfteekend genoegen der geheele Burgerij , met het gunftigst goedkeurend befluit van den Oudraad bekragiigd. Een blijk, bij de zo veele aangehaalden, van de hoogte* tot welke de Patriotfche ijver te Dordrecht was opgewonden, vertoont het Adres, in den Jaare 1786, aan de Staaten van Holland ingeleverd. De onderteekenaars lieten zich in deezervoege hooren. „ Wanneer Wij, alle Burgers en In„ gezetenen der Stad Dordrecht en derzelver Grondgebied, „ het onverantwoordelijk en ergerlijk gedrag van den tegen„ woordigen Stadhouder deezer Provincie, willem den V, ^ én deszelfs fchreeuwende Directie in den laatften Engel„ fchen Oorlog, benevens de Rampen daar door veroor„ zaakt, in ons geheugen terugroepen, vinden wij meer ", dan reden genoeg om Hem, die Liefde en Hoogagting, ',' waar mede wij weleer zijn Perfoon pleegen te agtervol„ gen, te eenemaal onwaardig te houden, ja te moeten betuigen dat de Naam van wïllem den V ons tot fchrik en afgrijzen is geworden. En wanneer wij hier bij bedaardJ lijk overweegen, zijne onbetamelijke Poogingen, om het * Gezag hem toevertrouwd uit te breiden, en de heimlijke ^ Middelen en ongeoorloofde Kunstgreepen daar toe reeds M zedert lange in het werk gefield, dan kunnen wij niet KJ »» »*•  DORDRECHT. ,, nalanten, zijn Perfoon als gevaarlijk voor 'sLands Vrijbeid „ te befchouwen. — Ja, wanneer wij, boven dat al, nog „ herdenken, hoe hij, in plaats van 's Volks Voorregten en dierbaare Vrijheid te verdeedigen, dezelve onlangs in 't „ verdrukte Gelderland, otider den dekmantel van eene Re„ foiutie van de Staaten dier Provincie, openlijk door den i, Gewapenden Arm van 'sLands Krijgsknegien , fchandelijk ,, heeft laaten onderdrukken"; daar hij zulks, wegens zijn „ onbepaald Vermogen, op de Meerderheid van Gelderlands s, Staatsleden, door een enkei woord hadt kunnen tegen» „ houden: dan kunnen wij, Ed. Groot Mog. Heeren! niet „ ontveinzen, dat wij, met de uiterfte te onvredenheid, en „ dasr uit voortvloeiende billijke verontwaardiging, tegen „ Hem zijnde aangedaan, geene geringe zwaarigheid maaken „ om de Uitvoerende Magt langer toe te vertrouwen in de ,, handen van Hem, die met eene Godtergende ftoutmoedig. „ heid tot op den huidigen dag, nog durft beweeren, door „ zuivere Vaderlandsliefde gedreeven te worden, afkeerig •,, te zijn van alle Middelen van Geweld, en nimmer iets 3) gedaan of getenteerd te hebben, hèt geen hij oordeelt „ niet evereenkomflig te weezen met de waare belangen van „ den algemeenen Staat der Vereenigde Nederlanden. „ Alle welke Bezwaaren op ons zodanigen indruk ge,, maakt hebben, dat wij de vrijheid neemen om deeze, zo „ wij meenen, gegronde vreeze, voor U Ed. Groot Mo» ,, genden, als voor ouze getrouwe Landsvaderen, onbewim, „ peld open te leggen, met opregté Dankbetuiging tenens „ onzer Harten, dat het U Ed. Groot Mogenden reeds beit haagd heeft U voor onze belaagde Vrijheid openlijk in de „ bresfe te ftellen, door de jongstgenomene Befluiten. „ Van welke alles/ins loflijke en cordaste Befluiten wij de „ aangenaame tijdingen, met het grootfte genoegen, en volkomenfte goedkeuring ontvangen hebbed. „ Voorts kunnen wij, Ed. Groot Mog. Heeren! niet ver. bergen, dat wij de meoigvuldige en niet zelden beledi„ gende M'ffiven van den Stadhouder, en de daar in voor„ komende ijdele Beloften-, de ongeoorloofde, ja God'aster» „ {ij.ie Aanroep$.,0en van qoqs aiietneiü0iteu Naam, bene-; •> ven.  DORDRECHT. IS» S9 vens de daar in tot verveelens toe herhaaldejjetuigingen " van Onfchuld, niet anders befchouwen, dan als vernieuw. \' de Poogingen, om de Natie, en vooral het onkundige " gedeelte te verblinden, een onverdiend Medelijden in der*' zeiver harten te verwekken, en daar door gelegenheid te *, vinden, om zijne gedugte aanflagen des te beter ten uit„ voer te brengen; daar tog de Zaaken fpreeken, zijn alle " Verantwoordingen vrugtloos. Immers wij kunnen ons niet " te binnen brengen, ooit eenige blijken gezien te hebben * van dien Yver, van welken zijne Hoogheid, in zijne Z Misfive van den tienden Oftober deezes jaars, aan bun " Hoog Mogenden voorgeeft gedreeven te worden om met al zijn vermogen te waaken tegen de verkorting der Bttr" gerlijke Voorregten; daar wij juist het tegendeel, in dee" ze Provincie, en zelfs in deeze onze Stad , zedert de jongstverloopene jaaren meer dan eens, tot ons innig leed- weezen hebben moeten ondervinden. Zo dat wij wel ge- . wenscht hadden, dat r.ij Maanouuci, m u» u^.gi, der de voetuappen van net uoonugug nuia, w«« uu uy * .^„mntpn is. hadt trasten op te volgen. ** Het is dan geene overijlde flap , Ed. Groot Mog. Heeren! maar eene zuivere zugt voor het behoud van Vrij^ heid, en het welzijn des Vaderlands, dat wij ons, naa " eene bedaarde en ernftige overweeging, hebben aangefpoord gevonden om de waare Gevoelens van onze Va*', derlandfche harten, zouder eenige bewimpeling, als vrije " Nederlanders, in den fchoot van U Ed. Groot Mog. ne" der te leggen; teöèns de vrijmoedigheid neemende om de Belangen van het zugtend Vaderland, de Befcherming der * duurgekogte Vrijheid, «iet alleen van otis, maar ook van „ onze bedrukte Medebroeders, in andere Provinciën, die , tot U Ed. Groot Mogenden hunne toevlugt neemen, aan l', de Landsvaderlijke zorge van U Ed. Groot Mogenden M verder aan te beveelen, terwijl wij aan ónze Verpligting *„ en verfchuldigde Dankbaarheid zouden rekenen te kort te " doen, indien wij, als rechtfehaapen Nederlanders, ons bij t( deezen niet plegtig verbonden, en zulks voor god en de 1 geheele Natie declareerden, om de Vrijheid-ademende K 4 Po°-  fSS DORDRECHT. ». PooBfngen van U Ed. Groot Mogenden, tot eene Grond, V wetliÜe HerflelJiug. op alle njcgeiijke wijze te onderfteu„ nen, en Uwer Ed. Groot Mogende dierbaare Personen, n te?en Hlfin 8anv?' vau Geweld en Heerscozugt, tot den „ laatften levensfnik, kloekmoedig te zullen verdeedigen ,, Voorts, Ed. Groot Mog. Heeren! zullen wij niet nalaaten den god yan Nederland, den Befchermer onzer Vrij. ,, heid die onze Vaderen, in het v'erbreeken van het Tuk " /'fl ?f'?de"' mSt Zijne zïêtbaare hu'Pe *o vaak dn. „ derfteund heeft, vuuriglijk te fmeeken, de wijze Raadfla. ,!S,0™LÏ-fï Gr°0t M°*enden> in ^eze hachlijke „ t-.dsomftandtgheden, te zegenen, en voorfpoedig te maa„ ken, en U Ed. Groot Mogenden verd'er te bezfelen m t „ -en moed en fterkte, die 'er vereischt wordt w" „ ktng van de Kluisters van Geweld en Overheerfchingt „ om zo doende Nederlands Volk eens te doen ondervin„ den, dat haare waare en wetnge Conftitutie overtreft die >l van a!!e Volken des Aardbodems." Daar een goed aantal van Dordrecht, Burgers, door de Meerderheid der Regenten gemoedlgd , zulk eene taal (brak, kan het ons niet bevreemden, dat men, in den Jaare i?86 toen ieder van Grondwettige J^ftelli den mJond vol hadt, ook hier ter Stede daar aan de hand leende Het .gevolg daar van was, dat, op aandrang der Gilden, aan den Stadhouder de Verkiezing van Burgemeesteren ontzegd en alzo de Stad bij haar Privilegie van den Jaare 1672 her' field wierdt; ais mede, dat de, dus genoemde. Veertigen van hunne posten vervallen verklaard, en anderen in hunne plaats, wierden aangefteld. Tot de gemaakte veranderingen f-ehoorde ook, het ligten van de woorden, 'den Stadhouder betreffende, uit het Formulier van den Eed voor alle Collegien, Gilden en Schutterijen. Nu koomen wij tot het Jaar 1787; jaar, welk alle Vader-» hnd- en Vrijheidlievende fchikkingen, aldaar beraamd, deedt w duigen vallen. De Meerderheid der Regeeringe, gelijk uit de bovenftaande bsrigten blijkt, was der Patriotfche Partije toegedaan, blijkens de uitgebragte ftem dier Stad in öe neteligfte Staatstwisten ter Vergaaèringe van Hitland^  DORDRECHT. iSS geduurende de veelvuldige en hoogloopende Regeeringsgefchillen. Deeze Meerderheid der Regeeringe wierdt gerugfteund door waakzaame en met haar medewerkende Goede Luiden van Achten, die wij te meermaalen zagen, dat, ta dier Stede, eenen grooten invloed hadden; een invloed, welken zij, ondanks veele tegenwerkingen, behielden: daa* de Tegenpartij 'er op uit was om de Gilden over te haaien, em, bij eene aanflaande verandering deezer Achten, eene geheel andere Benoeming daar te ftellen, en dien invloed te fluiten. De thans in deezen post geftelden vervoegden zich, bij eenen Brief aan de Staaten van Holland,-met verzoek, ora zelve den Burgemeester uit de Gemeente te mogen kiezen. of anders uit den Eed deswegen gedaan, ontflaagen te wom den; een verzoek, hun terftond toegedaan. — Dan hun fchrijven, wegens eenen misdag in eene gezondene Benoeming tot Burgemeesteren ingeQoopen, waar bij toe zon kunnen' 'koomen, dat op den Heer m. onderwater de keuze viel, wierdt voor Bekendmaaking aangenomen, gelijk mede de Brief van zesentwintig Gilden te Dordrecht, ten zelfden einde ftrekkende, met bijgevoegd verzoek, dat de Heer onderwater niet mogt gekoozen worden : dewijl hij, in deezen tijd, der Burgerije niet aangenaam was, En wierdt, op het nader fchrijven van zeven Regeeringsleden, tot groot misnoegen van veelen, de Heer onderwater gekoozen. Eene meer openlijke pooging om de Patriotten tegen te werken, deeden eenige Dordrechtfche Burgers, wanneer zij, naa de voorgevallene Afzettingen eeniger Regeeringsleden te Amjberdam en te Rotterdam, een kort Verzoek, tegen da Uitzetting van Regenten, aan de Leden van den Oudraad inleeverden, bij 't welk zij verklaarden, ,, dat zij, verno5, men hebbende, dat in verfcheide Steden van deeze Pro„ vincie, op naam der Burgerijen, Verzoeken wierden ge- daan, welke met de generaale gedagten van allen geenzins „ overeenftemden, Sn niet weetende of dit ook mogelijk „ binnen deeze Stad zou kunnen plaats hebben, namen zij ,', de vrijheid zich te keeren tot hun Wel Ed. Groot Acht„baaren , inftantelijk verzoekende, dat op geene Adresfen K 5 •» of  ï5+ DORDRECHT. „ of Verzoeken, hoe ook genaamd, betreffende zo het „ Lichaam van de Regeering als der Burgerij, en op naam f, der Burgerij gedaan wordende, eenig het minde reguard „ genomen , of aan dezelve gedefereerd mogt worden, al„ voorens de Onderteekenden als Medeburgers en Inwoon„ ders, aan wien het belang der Stad, zo wel als het wel„ zijn van hunne Regenten en Medeburgers, ten hoogflen „ ter harten ging, daar op gehoord worden, en dus ieder voor zich zeiven hunne manier van denken zou kunnen ii te kennen geeven. Verzoekende mitsdien, dat dit zou mo„ gen aangenomen worden voor een Antidotaal, of Tegen. werkend Verzoek." Duidelijk genoeg was de bedoeling deezer Burgeren, ia dit fchraale, en weinig omkleede Stuk, om het gevoel der andere Partije op te wekken. Zij marden ook niet om, ter zelfde tafel, een Verzoekfchrift in te dienen, uit naam van de Leden der gecombineerde Vergadering, reprefenteerende de zaraenverbonden Gilden, de drie Schutterijen en de Officieren der Burgerwagten. In 't zelve koomen zij, op *t onbewimpeldst, en met kragt van taal, voor' de zaak uit. — Naa eene Inleiding over de noodzaaklijkheid van de gepaste zamenwerking aller Leden eener Maatfchappije, tot dniting van fchadelijke Tweedragt, en verbanning van Vooroordeel en zelfzoekenden Eigenbaat; beginzels, waar op de werkzaamheid rustte van den weidenkenden Burger en eerlijken Vaderlander, welke zij betuigen de gevoelens te zijn, met welke hunne harten doortrokken waren, en die zij vertrouwden , dat door geen eerlijk Nederlander konden gewraakt worden, vaaren zij woordlijk in deezer voege voort: „ Daar wij nu, zo wel onze eigene verpligting als die van onze Vertegenwoordigers kennen, en de Braafheid en Trouw in den eenen zo wel weeten te eerbiedigen, als wij het tegenovergeftelde in de anderen afkeuren en veragten, zo erkennen wij met blijdfchap reden te hebben, om, boven anderen van onze Zusterlijke Steden, op veele weldenkende Vaderlandfche Regenten te mogen roem draagen; terwijl wij, aan den anderen kant, geen minder reden vinden om om te bedroeven, dat 'er onder bet midden van onze  DORDRECHT. -SS onze Regenten ook zulken gevonden worden, die, gantsch verfchillende gevoelens koesterende, zich als 't ware fchijuen verbonden te hebben om fteeds tegen de begeerte des Voiks, en die der beste Regenten, aan te druisfchen, en derzelver bil ike poogingen te vertraagen : waar uit niet an* ders dan onheilen voortvloeijen, die de fchroomlijkde gevolgen zouden kunnen naa zich fleepen: dewijl de Burgers, eenmaal afgefloofd door zorg en waakzaamheid, naa het uitoefenen van. het taaide geduld, zich in het einde veelligt wraak zouden kunnen verfcnaffen. ,. Wij behoeven niet lang bewijzen te zoeken, om de waarheid van on-ze billijke klagten te ftaaven. — Want, om niet eens te fpreeken van het gemanifesteerd gevoelen, 't welk die bedoelde Regenten niet alleen aankleeven, maar, bij alle voorkomende gelegenheden, zelf openlijk aan den dag legden, behoeven wij ons flegts te herinneren alle de middelen, die men heeft in 't werk gefield om onze regt» vaardige poogingen, tot herftel der verloorene Vrijheid, te verijdelen, om onze billijke begeerte te vertraagen, onzen arbeid moeilijk te maaken, en ware het mogelijk daar door uit te werken, dat wij, even als in vroegere dagen, van onze Vrijheid niets dan den blooten naam overhielden. „ Getuigen hier van onder andere is de herftelling van bijna alle de Privilegiën onzer Stad.-— Een ieder weet, met hoe veel zorg en moeite dezelve herkreegen zijn, uit de handen van hun, die dezelve, overeenkomdig hunne duure verpligting, handhaaven en befchermen moesten, niettegenftaande het blijkbaar was, dat de dugtigheid van onze billijke vorderingen den geenen het best bekend waren, die dezelve het meest betwisten. ,, Getuigen hier van is de jongde Misfive, aangaande de Vetkiezing van Burgemeesteren, aan hun Ed. Gr. Mog. door zeven Leden uit het midden van U Ed. Gr. Agtb. gefchreeven; waar in niet alleen de bolwerken der Vrijheid, onze Privilegiën en Accooraen, geheel tegen onze belangen verklaard en uitgflegd worden; maar ook de poogingen tef verkrijging van de bij ons en de gantfche Natie zo ge» wenschte Qrondjettige Htrflelling, als een bron van verwar»  556 DORDRECHT. warringen befchouwd, en aldus aan 's Volks hooge Vertegenwoordigers wordt voorgedraagen. „ Getuigen hier van, de menigvuldige Tegenkantingen ea Protesten, zedert de jongst verloopen jaaren aangeteekend in de Notulen van U Ed. Groot Agtb. Vergadering, waar uit volkomen blijkbaar is, dat die der bedoelde Regenten Bieest allen rechtftreeks aanloopen tegen het hartlijk verlangen des Volk,s, en het gemanifesteerde gevoelen der braaftte Regenten — Protesten, die alleen fchijnen ingerigt te weezen om de heerschzugtigen onder de Nakomelingfehap de middelen in de hand te geeven, om de herfielde Voorregten, bij eene vroegere of laatere gelegenheid, weder te ver-r drukken en te onder te brengen. „ De herdenking, Ed. Gr. Agtb. Heeren! van deeze Be. zwaaren, om geen grooter aantal op te haaien, heeft het billijk ongenoegen van de weldenkende Burgerij onzer Stad dermaate ontfiooken, dat hetzelve, gevoegd bij onze vuurige verlangens om de hoogst noodzaaklijke Eendragt in de Raadzaal, en het Vertrouwen tusfchen het Volk en zijne Vertegenwoordigers eens eindelijk herfteld te zien, ons redea genoeg geeven zoude, om de jongfie flappen van onze nabuurige Steden na te volgen. „ Dan, Ed. Gr. Agtb. Heeren! hoe zeer wij ook de be« doelde verrigtingen van onze Amfterdamfche en Rotterdam, fche Medeburgeren goedkeuren, gelijk wij onze gevoelen» daar omtrent openlijk aan den dag hebben gejegd, betuigen wij, egter, dat wij in deeze Stad, even als zij, niet dan ongaarne, en in den hoogften nood, daar toe zouden beiluiten. „ Op hoe veele redenen onze bekommering op zommïge Leden der Vergadering ook gegrond zij, wij kunnen egter niet vermoeden, dat zij nu, daar zij het Vaderland in eenen bijna veegen ftaat voor hunne oogen zien nederliggen, niet mede zouden toefchieten om hetzelve te redden. — Neen, wij vleijen ons, dat het eindelijk ook hun medelijden zal gaande maaken, en dit belet ons te vreezen, dat wij immer tot dien altoos noodlottigen, maar dan noodzaaklijken, flap. gebragt zullen worden., m wj;  DORDRECHT; '5? h Wij verwagten j ó, Agtbaare Vaderen! dat eenmaal hets gewenschte tijdflip daar zal weezen, waar in de algemeene belangen des Volks, door elk van U Ed. Gr. Agtb., als om flrijd, zullen ter harte genomen worden; en, in die hoope is het dat wij wenfchen, dat ons verlangen den behoorelijken indruk zal maaken op de harten van U Ed. Gr. Agtb. , en vooral op die geenen, die zich, tot nog toe, tegen de poogingen des Volks, en der beste Regenten, verzet hebben. ,, En, zo 'er onverhoopt onder U Ed. Gr. Agtb. nog mogten gevonden worden, weiken zouden kunnen weigeren gehoor te geeven aan onze begeerten , verzoeken wij de zodanigen, met allen ernst, liever den hun toevertrouwden post van Regent, uit eigen beweeging, te willen nederleggen, dan dat zij, door hunne halftarrigheid, het Volk doen befluiten, om hun tot den Kring te doen wederkeeren, waar Uit zij tot den Eerepost van Regent verkoozen zijn. „ Terwijl wij daar en tegen, ten aanhooren van êen Alweetend god, welmeenend belooven, dat wij die geenen van U Ed. Gr. Agtb. die zich met de daad Voorftanders betoonen van 's Volks diérbaare Voorregten, als onze Vaders befchouwen zullen, met eene opregte toegenegenheid agtervoigen, en hun, is 't nood, met de wapenen in de vuisten,als Mannen van Eer, tegen allen aanval verdeedigen; ja dat wij liever ons leeven gewillig voor hun zullen opofferen, dan dat wij gedoogen zouden, dat zij, in hunne Perfoonen of Goederen, van wie het ook zijn mogt, immer benadeeld wierden." Eene taal, gefchikt om 't hart der Patriottifche Regenten te ftijven, maar dat der andere Partije te verfchrikken. Dit laatfte fchijnt nogthans het geval van eenige Dordrechtfchs Regenten niet geweest te hebben; althans wij vinden opge«eekend, dat deeze nadrifklijke Verklaaring naauwlijks^, ra den Oudraad geleezen was, of eenige Regenten, wel verre van door dezelve getroffen te zijn, toonden daadlijk hoe1 weinig indruks zulks op hunne harten maakte, door het gedrag der Dordrechtfche Afgevaardigden ter Staatsvergaderingè in de zaak van Rotterdam, wegens het aanneemeo der niest*  158 DORDRECHT. ■ we Afgevaardigden, niet alleen af te keuren, maar zelfs» naar ouder gewoonte, eene fterke Tegenverklaaring in de Befluiten des Raads te laaten aanteekenen. Terwijl de Dordrechtenaars voor geene andere Stedelingen behoefden te wijken, in na Utrecht, Woerden, en andere Plaatzen te trekken, kreeg hunne dapperheid een ffcun, toen de Oudraad befloot, aan ieder der drie Schutterijen, twee Metaalen Drieponders ten gefchenke te geeven. Deeze kwamen hun welhaast te ftade. — Meermaalen hebben wij de Dordrechtfche Burgers volijverig gezien, om ook, in deri omtrek, oproerig geweld te bedwingen. Dit was thans weder het geval. In den omtrek van Dordrecht bleef de Prinsgezinde Partij heftig woelen. Zulks begreep inzonderheid plaats in OudBeijerland, waar men Verzoekfchriften teekende, vol betuigingen, dat men met de Regeering, zo als die zints ruim dertig jaaren gefield geweest was, zich geheel te vred« hieldt. Zij vonden tegenkanting bij he? Genootfchap van Wapenhandel daar ter Plaatze. Hier uit reezen opfchuddingen. De Voorftanders van 0  DORDRECHT. -59 trekken, ten einde het Oproer te fluiten, en de Plundering in Oud- Beijerland te doen ophouden: ten welken einde zij twee der zes Veldftukken, dien dag juist aangekomen, verzogten. Naa deeze vergunning, maakten zij de noodige toebereidzeis, en trokken 'snagts over twaalf uuren uit. Vroegtijdig op 'rGravendeel gekomen, vonden zij het Genootfchap onder de wapenen, met den Schout en Secretaris kluit aaa *t hoofd. Te Mijns Heeren Land verftonden zij, met meer omftandigheden , de waarheid, dat op Oud- Beijer land alles in rep en roere was. — In 't gezigt van dat Dorp, tusfchen zeven en acht uuren genaderd, fchaarde zich de Dordrechtfche Manfchap in Slagorde, en dekte het Gefchut. Men begon eerlang den aanval, Eenige Voorvegters uit het Dorp, verfierd met Oranje, gewapend met Sabels en Mesfen, kwamen op de Dordrechtenaars aantrekken, d och wierden welhaast ontwapend en aan het Kanon vastgemaakt. Deeze fchermutzeling wierdt van veel ernftiger gevolgen. Uit Oud-Beijerland fchoot men op de Dordrechtfche Bur. gers, die het, van hunnen kant, met Pelottons beantwoord, den. Het fchieten uit alle hoeken van het Dorp, als mede uit verfcheide Huizen, nam hand over hand toe. Hier op befloot de Aanvoerder der Burgermagt het Gefchut te ont. dekken, en hetzelve los te branden. Dit hevig vuur, door klein Geweer onderfteund, deedt de aandringende verwoede menigte te rugge deinzen, en, met agterlaating van' eenige dooden, door zommigen op zes gerekend, terwijl men een aantal gekwetften telde. Naa dit treffen, tusfchen Burger en Burger, een deerlijk fchouwfpel voorwaar! rukten de Dordrechtenaars, die éérr gekwetfteu bekomen hadden, voort, en plantten het Kanon over de Haven van het Dorp. De Patriottifche Dorpelingen, die, in den wederftand tegen hunne Mededorpelingen, te kort gefchooten, ontwapend en gevlugt waren, kwamendaar op uit hunne fchuilplaatzen te voorfchijn, en vereenig. den zich met die te hunner verlosfinge uitgetrokken, en tegen hunne Partij zo fel in de weere waren. Zij bleevea niet in gebreeke, om de Huizen hunner vooraaarafte Tegen- ftaOj.  ,6o DORDRECHT. ftanderen aan te wijzen. Een gedeelte, deezer door de Dor drechtenaaren opgeligt en gevangen zijnde, bezogt men aok de Oranje-Sociëteit van dat Dorp, en vondt, nevens een groot aantal Geweeren en Krijgsvoorraad, ook eenig Geld en Papieren, 't welk men buit maakte. Van Schiedam kwamen ook eenige Manfchappen toefchieten. Dan, bij hunne aankomst, was het geweld reeds gedempt» Nogthans waren deeze niet te vergeefsch uitgetoogen: dewijl zij te Rhoon, eenige Boeren, welke aldaar, op het kleppen van de Klok, mede op de been geraakt waren, met voorneemen om de Plunderaars te helpen, gevat en na Schiedam opgebragt hadden. De Dordrechifche Manfchap kwam'savonds ten elf muren, onder het licht van flambouwen, en eene algemeene toejuiching binnen. De vervoering der veroverde Goederen na het Raadhuis, op een daar toe gefchikten wagen, ging vervolgens met veel omflags en vertoons toe, in tegenwoordigheid van Schout en Geregte van Oud- Beijerland. Ruim dertig Gevangenen wierden in een Schip na Dordrecht opgezonder^jwn nog eenige anderen kwamen, van tijd tot tijd, der. waards en in hegtenis. Op de Dorpen des Ei'ands Qverf.akke, in de Willemftad, de Klundert, in de Fijnard, te Dirksland, en elders in dien omtrek, zouden de Dordrechtenaars veel werks gevonden hebben tegen de daar hevige beweegingen van plunderingen en mishandelingen der Patriotten.' Doch hunne magt was te klein dm zo veel te omvatten: te meer, daar zij, behalven andere uittochten, na Woerden en Utrecht, • geftadig een • aantal Schutters en Kanonniers te Loevefiein hielden. Geheel lieten zij het, egter, bij voorgemelden uittocht na Oud Beijer land niet fteeken. Behalven eene Bezending van Gewapende Manfchap in Julij na Werkendam , waar zij een Heelmeester, van dïk geheeten,.'snagts uit zijn Bedde ligtten, met zijne Papieren na Dordrecht overbragten en in bewaaring plaatflen: dewijl deezen Man naaging, dat hij een Verzoekfchrift ter handhaaving der Oranje-Regeering ter teekening gelegd, zelve geteekend hadt, én anderen getragt te?  DORDRECHT. 161 ter teekening over te haaien. Behalven deeze deeden de Gewapende Dordrechtenaars, in September, eenen nog veel meer gerugtverwekkenden Uittocht. Niet minder dan honderdtachtig Schutters, met twee Veldftukken en tweeëntwintig Kanonniers, trekken den elfden der gemelde maand ter Stad uit. Derzelver beflemmlng wierdt geheim gehouden. Hier toe hadt zich ieder Schutter in de Vergadering op zijn Schutters-Eed verbonden. Doch wanneer de uitgetoogen. Manfchap den volgenden dag 'savonds bij fiambouwenlie-ht weder binnen trok , bleek dat zij niet vrugteloos of om eene kleinigheid uitgeweest wareti. Dit toonden drie opgehoopte Boerenwagens met Geweeren, en drie Prinfevlaggen. De uitgetoogen Manfchap hadt zich op - zekere hoogte gefmaldeeld, ert de Boeren In de AlblasferDaard, als mede aan den Bout bij Gornichem, Hardinxvetd, Werkendam, Giefendam, Sliedregt, Papendrecht en meer Plaatzen, ontwapend. Behalven dat de Dordreehtfche Burgers, door deeze en mindere Uittochten, het klein getal van Patriotten, op de meeste deezer om hun liggende Plaatzen, uit den druk: hielp, of voorkwam dat zij niet wel verdrukt konden worden door de veel greotere meerderheid van Oranjegezinden in dien omttek, willen zommigen, dat men bedoelde voor te koomen, het vereenigen dier Landlieden, om, bij de eene of andere gunflige aanblik voor hunne Partije, de Stad Dordrecht te bezoeken. Wat hier van weezen moge, de Dordreehtfche Pvegeering, bedugt voor Oproer en Geweld in de Stad en op Stads Grondgebied, liet daar tegen eene allerfterkfte Afkondiging doen met het begin van Julij. Bij dezelve gaven zij den Burgeren en Ingezetenen volkomen vrijheid, om, ingevaile van plunderzieken aanval op hunne Huizen of Goederen, gebruik te maaken van het Regt van Zelfverdeediging, zonder met kwetzen, of dooden der Geweldenaaren, iets te verbeuren. — Desgelijks kreegen de Officieren der BurgerCompagnien en Schutterijen de uitgeftrekffe volmagt ter dem. pinge van Oproer en fiuiting van Geweld; en wanneer het, langs den gewoonen weg van het in verzekering neemeo L dat  .102 DORDRECHT. .der Daaderen niet mogt kunnen gefluit worden, 't zetve o». middelijk met Geweld te keer te gaan, zonder aanfpraakelijk te weezen wegens het kwetzen of dooden dier tegen, ilan deren. Onder zo veel woelens, ftrijds en voorzorgs, naderde Dordrecht de Omwenteling, welke te dier Stede een zwaa. ren fchok gaf. De ongeloovigheid ia de komst der Pruis, fen moest wijken, op de veelvuldige Vlugtelingen, die uit reeds door dit Krijgsvolk vermeesterde Steden en Plaatzen te deezer Stede kwamen. De uiterfle verflagenheid, door geene tegenredenen op te beuren, was 'er het gevolg van. Aangeboden hulp van derwaards gevlugte Patriotten wierdt, naa veel en hoogloopend twisten, van de hand geweezen. Inmiddels kwamen de Dordrechtfche Burgers in de wapenen. Aan den Rietdijk, de eenige plaats, waar het fterk omwa. terd Dordrecht kan genaderd worden, waren Batterijen op. geworpen, met gefchut beplant. Men floot de Stadspoorten van die zijde en liet Ronden gaan. De Hertog van brunswyk hadt het inneemea van Dord. recht aan den Kapitein van winsingerode toevertrouwd, die op zijnen weg der-vaards, de Patriotten, die zich, uit weerwraak, op den hertocht, aan zwaare plunderingen gezegd worden fchuldig gemaakt te hebben, zo veelen hij 'er kon krijgen, hadt doen vatten, en geflreng kastijden. Dordrecht was zeer in haat bij den Hertog, bekend voor den zettel der ijverrgfte Patriotten, en een Stad, die, door den invloed van haaren Penfionaris de gyzelaar, niet weinig hadt toegebragt om de gedaane eifchen zijner Pruisfifche Majefteit te verwerpen. Onder den weg nam dit Legerhoofd twee Schepen op de Merwe, die een gedeelte der Bezettinge van Gornichem ingefcheept hadden, doch, door het bekomen van eenige fcha. de, Dordrecht niet hadden kunnen bereiken. Deeze verlaatene Vaartuigen, waar in zij eenige ftukken ijzeren Gefchut vonden, als mede twee anderen met Kruid gelaaden, waren | gereede prijzen. De Hollandfche Kapitein d'ankers , die de ligging van Dordrecht zeer wel kende, hadt last om wmsira. gerode in den tochtop Dordrecht te helpen. De Pruisfen zet.  DORDRECHT. -6"3 zenen zich tegen over de geratelde Rietdijker Poort, waar men blijk van beoogden tegenweer vondt. Vervolgens deedt de Kapitein winsingerode den lrommei flaan" om Dordrecht ter overgaave op te eifchen. Op het geluiü van den Pruisfifchen Trom klom een aantal Volks in de Set uiten, om bij deezen te koomen: en was derzelver menigte zo groot, dat de Krijgsbevelhebber het niet geraaden vondt ze allen te ontvangen. Alleen hieldt hij een.ge Vaartuigen, ten middel om de Stad aan te vallen, ingevalle Zij zich niet Wilde overgeeven. De Kapitein belastte de Inwoonders, aan de. Magiftraat te verklaaren, dat de Hertog hem gezonden hadt om Dordrecht in te neemen, dat, bijaldien de Stad zich gewillig onderwierp, dezelve geen leed zou wedervaaren;.dat.hij de Brenger was van een Brief des Hertogs voor de Regeering, en wagtte dat dezelve zou worden afgehaald. De Magiftraat Het denzelven Vraagen, en kreeg de Boode ook mondlijken last, dat men de Orde in de Stad te herftellen, en de Poorten den Pruisfen te openen hadt, wilde men geene vijandlijke behandeling afwsg'en* Middelerwijl was alles binnen Dordrecht in de grootfte ontfteltenisfe'en opfchudding. Veelen pakten hunne goederen, en maakten zich ter vlugt gereed; eenigen vingen die wer'klijkaan, terwijl anderen zich met Oranjelint vetfiër'den, en een dag vol vrolijkheids te gemoete zagen uit een Ommekeer, veelen hunner Medeburgeren zo grievend. Ten blijk dat men geen wederftand zou bieden, wierden de Uitleggers en de Batterijen verlaaten, de laajfte in aller ijl door de) Gemeente geflecht. — Eenige Heeren uit den Oudraad begaven zien na den Rietdijk, werwaards de Schutters mede optrokken. Eene groote menigte Volks, der Oranjepartije toegedaan, was ook daar verzameld. De blijkbaar zeer onrustige menigte zogten die Regeeringsleden in kalmte te brengen, met de woorden: Mannen veest gerust l Dit verwekte een luidrugtig en herhaald Hoezeel Eenigen der gewapende Schutteren, dit voor een Oproerkreet hou.iende, gaven vuur, dat vijf Perfoonen het leeven kostte, en eenl* gen kwetfte. Een Bakker, daar omtrent woonende, fchoot uit zün venfter ouder den hoop, die daar op ten diens huiL 2 «  i«4 DORDRECHT. ze indrong, en deezen Man derma-te mishandelde, dat hij *er het leeven bij infchoot. Geen verzamelen der gewapende Burgeren volgde op het flaan van «term; de meeste Officieren waren reeds ter Stad uiigeweeken Naa een beraadfïaaging der Regeeringe, op den ontvangen Brief en mondelinge Bnodfchap, kwam dezelve overeen, om de Stad aan de Pruisfen over te geeven, en iemand tot den Kapitein winsingerode af te zenden. De avond viel reeds, toen deeze bij dit Legerhoofd kwam, met de bood. fchap, dat Dordrecht hem de Poorten zou openen, en de Stadsregeering Afgevaardigden zenden, om het Verdrag der Overgave op te ftellen. Deeze Bezending beftot.dt uit zes Perfoonen, met hugo repelaar, bekend voor der Oranjepartije toegedaan, aan 't hoofd. Het liep tot negen uuren in den avond eer men dit werk aanving, en tot één uur over middérnagt eer de Daadiging geteekend was (*). Zo (*) De Artijkelen van Kapftulatie, op welke de Stad Dordrecht toeftond om Garnifoen van zijne Pruisfifche Majedeit in te neemen, zijn zonderling genoeg om aan den voet deezes blads gemeld te worden. Art. L Dat de Stad zal blijven onder de Souveralnitek van de Staaten van Holland. II. Dat het Garnifoen niet te groot zal zijn. III. Dat de Stad in 't bezit van alle haare Privilegiën bbjven zal. Ik bemoei mij daar nies mede. Toegedaan; Toegedaan. IV. Dat de Regeerfng en Toegedaan , gedtrurende alle Amptenaars in Functie mijn verblijf en tot dat Z. blijven zuUen. D. H. van brunswyk 't ar*. ders zal goedvinden. V. Dat  DORDRECHT. 16; Zo dra het Verdrag der Overgaave geteekend was, ver zogten de Afgevaardigden den Kapitein winsingerode, dat hij, V. Dat de Eeiastingen ten voordeele van de Stad geheeven worden. VI. Het Gefchut en de Krijgsbehoeften, behoorende aan de Algemeene Staaten, zullen derzelver eigendom blijven. VII. Men maakt ftaat dat de Troepen eene gezette Krijgstugt zullen bewaaren, en zorgen dat de Burgers in en rondom Dordrecht geen fchade lijden aan Leeven of Bezittingen. VIII. Dat de Troepen gebruikt zullen worden tegen allen, welke de Rust willen ftooren , 't zij Burgers of Huislieden. IX. Dat ieder de Stad vrij zal mogen in en uitgaan. X. Dat de Scheepvaard onbelemmerd blij ve. Dit ftaat niet aan mij. Tot dat de Hertog komt. Toegedaan. Toegedaan. Toegedaan. Toegedaan , en men de Schippers eene Inüruïtie geeven ter voorkoming v;w Defertie. L3 XI. In  Ï5Ö DORDRECHT. bij, 'sanderen daags, met eenig Kiiiesvolk in de £tad zon koomen. Hij deedt zulks onder een aanhoudend geroep, Vivat de Koning van Pruisfen! Vivat Oranje! De Huzaaren binnen gereeden, do'orkruisten de Straaten, en riepen de Burgers toe, dat -niemand, wilde hij niet in ftukken gehouwen worden, zich onder de wapenen- zou vertoonen ; dat iedsr zich ftil zou hebben te gedrangen, en dat de minfte wan- XI. In geval men te Gor» kunt eenige Krijgsgevangen nen mogt gemaakt hebben, die Burgers van Dordrecht zijn, verzoekt men dat ze wij gegeeven worden. - X1T. Men verzoekt, dat de Burgerij haare wapenen behoude, onder eene plegtige verklaaring, dat 'er geen gebruik van gemaakt zal worden tegen de Troepen, maar integendeel tot bewaaring der Publieke Rust. XIII. Men verzoekt op het emftigfle om Schildwagten voor de Stads -Comptoirea en ds Bsnk. , Ik zal mijn fest doen bij 7. D. H. De Régeering zal, van haaren kant, 't zelve doen, om van de Straf te bevrijden, die gevangen zitten om de zaak van Oranje, bovenal die van 'Oud Beijer' land en Werkendam. Aüe Ge-wapenden moeten, zonder onderfcheid , de Wapenen terflond nederleggen; naamlijk, de Oude Burgerij ontdoet zich -aMeen van fcherpe Patroonch en van de Bajonetten ; maar de Nieuwe Burgerij , Schutterij genaamd , zal terffond haare Wapenen op 't Stadhuis brengen. Deézen avond kunnen ze nog aan den' Doele blijven ; maar morgen moeten ze op 't Stadhuis gebragt worden. Tofgeftaa,!!.  DORDRECHT. -°7 wanorde met den dood zou geftraft worden. - Ontelbaar •was de menigte, op ftraaten vergaderd, en het geraas zo groot, dat de Huzaaren veel moeite hadden het te fhllen. Deeze' veelvuldigheid van Volk wierdt voor geen gering gedeelte veroorzaakt, door de menigte der Dorpelingen, derwaards toegevloeid, in de hoop om zich te wreeken op de Patriotten, wegens de ontwapeningen en te onderbrengingen van hunne Partij, gelijk wij verhaald hebben, op veele Dorpen in de nabuurfchap aangericht. Doch zij vonden zich in die verwagttng bedroogen. De geheele Regeering was op het Stadhuis vergaderd en ging den Kapitein winsingerode te gemoet, verzekerd dat diens bevelen flipt zouden worden nagekomen. De Burgers warden ontwapend en de verdagte Huizen onderzogt. Men bragt de Wapenen op het Stadhuis, en overhandigde aan den Pruisfifchen Kapitein de Sleutels der Stad, van bet Arsenaal en de Magazijnen. — Naar 'sHértogs bevel wierden de Arzenaalen (tipt bewaakt: en vervolgens de jvapenen, die, uitwijzens het merk, Holland toebehoorden, zo hier als elders, voor goeden Prijs verklaard en na Wezel opgezonden. 1. Groot en luidrugtig waren de Vreugdebetooningen, in het op den twintigfien 's avonds verlichte en met Eereboogen opgevulde Dordrecht. Ingevolge van het XI. Artijkel des Verdrags, wierdt de W-rkendamfche Heelmeester van dyk ontflaagen, en met een Koets aan den Rietdijk gebragt. — Het aantal van OudBeijerlandfche Boeren, wier Regtsgeding aangevangen, en tegen zommigen van welken reeds eisch van Straffe door den Bailjuw gedaan was, uit dien zelfden hoofde, op vrije voeten gefield, keerden, wegens deezen voor hun zo gïffi. fligen lotwisfel hoogst verblijd, niet weinig met het toenmsalig zegeteeken van Oranjelinten verfierd, te rugge. Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken; en andere Stukken van dien tijd. L 4  *^ DOUVEN. CJAN FRANS) Douven. (jan fraks) Deeze vermaarde Schilder, die Biet moet verward worden met zijnen Kunstbroeder gerrit bouw, wierdt gebooren te Roermond, eene Stad in Oosten. njkscA Gelderland, op den tweeden Maart des Jaars 1656. Zijn Vader was Ontvanger van de Hoofdkerk dier Stad; ea gelijk deeze, in zijne jeugd, eenigen tijd te Rome zijn ver. el", gehouden hadt, was hij. van- daar thuis gekomen met geen geringen fmaak voor de Schilderkunst. Dien zelfden fmask deelde hij zijnen Zoon mede; doch alzo hij in den ouderdom van flegts drieëndertig jaaren fiierf, konde hij de viugten niet plukken van de plant, welke hij met een zo goed vooruitzigt kweekte. Zijne Moeder, om te voldoen aan d,-n uiterften wille van haaren overleeden Echtgenoot bezielde hem ter woon te Luik, onder het opzigt en onderwijs van gabriel lamberten. Toen hij uit de lesfen van deezen Meester zo veel voordeel, als mogelijk was, ge. trokken hadt, keerde hij te rug na Roermonde, om aldaar ftp» yer^reegene kundigheden en bedreevenheid in de Schilderkunde vófdcr aan te kweeken. Omtrent deezen tijd woonde te Roermonde, Don jan deliANO n-EiASGO, Raad en Intendant der Finantien van k-arel ben li, Koning van Spanje, deeze Edelman, een ijverig Toorflinder der Schilderkunde, bezat eene der fraaifte ver. Kantelingen. Douven raakte bij hem in kennis, en hieldt Zioh, op zijn bevel, drie achtereenvolgende jaaren bezig met iet caafehüderen der zeldzaamfte ftukken der Italiaanfche Meesters. Dit deedt hem bekend wordeu bij jan willem, ttemog vae Gulik, die hem ten zijnen Hove te Dusfeiaorp oiitboodt. Hij fchilderde deezen Hertog, nevens verfcheiden perfoonen van aanzien; alle deeze afbeeldzels behaagden rod&ig aan den Vorst, dat hij douven, fchoon deeze den ouderdom van achtentwintig jaaren naauwlijks hadt be» reikt, met den post van Hoffchilder vereerde. Kort daarnaa vmelde hij deezen Prins na Weenen, daar hij de eer hadt van den Kejzftr leopolpus, de Keizerjnne leonora, uevens veele Groeten van het Hof, te fchilderen. Behalven dat hij Voor allo deeze ftukken rijkelijk wierdt betaald, ontving hij, daarenboven, van den Keizer, tep gefchenke, een Gouden Ke«  DOUVEN. (JAN FRANS) 169 Keten met eene Medailje van het zelfde metaal. De Keurvorst van de Paltz, bij zijn overlijden, geene kinderen naiaatende, wierdt opgevolgd van den Hertoge van neuburg, wiens Zuster gehuwd was aan den Koning van Portugal. Douvën ontving van den nieuven Keurvorst bevel, na Portugal te reizen om aldaar dit doorlugtig Paar te fchiideren. Zo dra hij zich van deezen last gekweeten hadt, keerde hij na Duitschland te rug, met gefchenken belaaden. NaauwLijks was hij aldaar wedergekeerd, of de Keizer ontboodt hem te Weenen aan het Hof; van waar hij kort daar naa weder vertrok, ter gelegenheid van het huwelijk van de derde Prinfesfe van neuburg met den Koning van Spanje, wier afbeelding hij, zonder uitftel, moest vervaardigen, om na Spanje te worden gezonden. Zodra hij dit verrigt hadt zon hij na H'eenen hebben moeten te rug keeren; maar vermids de lucht dier Stad nadeelig was voor zijne gezondheids verkoos hij te Dusfeldorp, bij zijnen weldoener, te blijven. Eenigen tijd daar naa verloor deeza Vorst zijne Qemaalin, en hertrouwde naderhand met maria anna lucia , dochter des Groothertogs van Toskane. Straks naa dit huwelijk: wierdt dodven gezonden na Denemarke, om aldaar het Portrait te fchiideren van de Koninglijke Prinfesfe charlotte, welke in het huwelijk Houdt te treeden met den Roomsen Koning josefus Ter deeze gelegenheid fchilderde hij de afbeddzels van den Koning en de Koninginne van Denemarke, die hem een bturs met goud, nevens eene medailjeten gefchenke gaven. Doch vermids dit huwelijk, om eenige redenen van ftaat, geen voortgang hadt, was douvenj genoodzaakt, in bet holfte van den winter, na Modena op reize te gaan, om aldaar amelia, Prinsfes van Hanover, te fchiideren; doch, op het gezigt der fraaie fchilderftukken , met welse Italië pronkt , vergat hij alle de ongemakken deezer reize. Hij vervaardigde twee Portraiten van deeze Prinsfesfe, het een levensgroote en het ander in het klein, ten voeten uit; zodra zij gereed waren, wierden zij gezonden na IVeenen, daar zij voor Koomsch-Koningin uitgeroepen, en met den Koning josefus in den epht verbonden wierdt. Wat laater ontving douveh, van de Keurvorftin L 5 van  %70 DOUVEN, CJAN FRANS) enz. van de Paltz, bevel, rja Florence te vertrekken, om aldaar het af beeldzei van den Groot-Hertog, haaren Vader, te fchiideren. In deeze Stad hadt hij gelegenheid, zijne oogen te vermaaken met het gezigt der zeldzaamfte fchilderftukken. Met veele teekens van gunst en agtinge wierdt hij van deezen Prins behandeld,'en naa dat hij hem een gefcheuk gedaan hadt van een Gouden Keten met een Medailje, verzogt hij om zijn eigen af beeldzei, met oogmerk orn het'nevens de afbeeldzels van andere Schilders eene plaats te geeven. Eenige jaaren laater fchilderde hij het Portrait van Keizer ka rel den VI, toen deeze door Dusfeldorp trok, om, bezit te gaan neerrien van de Spaanfche Kroon. Vervolgens fchilderde hij het afbeeldzel van elizabeth, Prinsfesfe van Brunsvijk, welke drie jaaren daar naa, te weeten in den Jaare 1709, tot de hooge waardigheid van Keizerinne wierdt verheeven. Dus genoot douven de eer van de Portraiten vervaardigd te hebben van drie Keizers, even zo veele Keizerinnen ,. vijf Koningen, zeven Koninginnen, nevens een groot getal Prinsfen en Prinsfesfen; dit alles verwierf hem een beroemden naam, en deedt zijne rijkdommen merkelijk toeneemen. Het jaar en de dag zijns overlijdens zijn ons niet gebleeken. Drente; zie meppelt. • Drostendiensten; zie capellen, (johan derk van der) tot den Poll, Deel IX, bl. 148 enz. Dü trieu, of dutry (*), {Geflagt van) een aloud en edel Geflagt, afkomftig uit de Provincie Lwguedoc, in Frankrijk. Dat Gewest verlaaten hebbende, verdeelde het zich in twee takken, van welke de eene in Brabant, de andere in Gelderland wortels gefchooten, en vervolgens overvloedige vrngten heeft gedraageu. Als Stamvader van dit Geflagt üaat bekend Ja- (*) Met dankbetuiging aan den Zender, plaauen wij die uaanwkeurig en echt Geflagtregister.  DU TRIEU, cf DUTRY. {Geflagt van) 17 ■ Taqüemert du TUWi hij leefde in den Jaare 1381, ea l»m ter huisvrouwe laurentia fievet, bij welke hij ver- wekte • . Collot du trieü, die leefde in den Jasre 14.4, en m huwelijk nam wilhelmina amoury, bij welke hij Vader wierdt van , j Ursmer dü trieo , bekend in den Jaare 147-• «* gehuwd met amelberge de st. venant , welke hem baarde 1, Erme du trieu, die volgt. 2. Gilles du trieu, die leefde in den Jaare 152.2, in het huwelijk tradt met Philippotte Souwens, en naliet Pieter du Trieu, gehuwd aan Petronella Stampton, .uit welk huwelijk geen kinderen geboren wierden. Erme ny trieu, leefde in den Jaare 1512, en verwekte uit zijn huwelijk, met isabell* de le beche , de volgende kinderen. , . „ » • ujan du Trieu, Schildknaap, getrouwd- met Amelberge i'Efcalier, bij welke hij eene dogter verwekte, Maria du Trieu, die de JSchtgenoore wieim ' Andreas Gevost, tweeden Zoone van Simon Prevost, Schildknaap, Heere van Le Valez Binche en van Johanna Ghoret. . « Jan du Trieu, de Jonge, die in den Jaare 1566 leefde, en bij zijne Vrouwe, wiens naam niet genoemd wordt, naliet Ifabella du Trieu, getrouwd met Philibert du Pret, Zoone van Jan du Pret en van Vincente Prevost. 3 Pieter du trieu, geboren in den Jaare 1523» gerouwd, in den Jaare 1544. met perone le velu, dogter van Lnurens le Velu en van Catharina Prevost. Vier kin. ■deren wierden uit dit huwelijk geboren a. Pieter du trieu, die volgt. b. Willem du Trieu. c. Catharina du Trieu. d. Barbara du Trieu. Pieter du trieu, Zoon van pieter du trieu en van *B« » ) Co*.  DU TRIEU, of DUTRY. {Geflagt van) 175 Cornelis dutry van haeften, Heer van Haeften, Burgemeester van Zak-Bommel, geboren 4 Junij 1694, van benjamin dutry, Heere van Haeften, en van maria ANNA de roy, is tweemaalen gehuwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was geertrudis dutry , Cornelisdogter, de tweede maria van NiEL. Elf kinderen wierden uit deeze twee huwelijken, namelijk twee uk het eerfte, en negen uit het andere, geboren. De kinderen uit het eerfte Bedde waren * j.Maria Anna Dutry van Haeften, getrouwd met Christiaan Verzyl, Ontvanger over het Kwartier van Nijmegen. 2. Cornelia Dutry van Haeften, in den echt verbonden met Adolph Bierman, Rentmeester der Domeinen van het Graaffchap Leerdam. Kinderen uit het tweede Bedde. %, Benjamin Dutry van Haeften, Burgemeester van Zak-Bommel, Griffier en Sekretaris der Domeinen van zijne Hoogheid den. Heere Prinfe' van Oranje, getrouwd met Marta Magdalena van Gelder, en in den Jaare 1765, in 'sHage, kinderloos overleden. 4. Dionifia Maria Dutry van Haeften , geboren den 21 Augustus 1728, en op den 15 Februarij 1774» in 'sHage, overleden, zonder kinderen natelaaten uit haare Echtverbintenisfe met Maurits Cornelis Pasques de Chavonnes, Heere van Heumen, Meeteren en Geldermalfem, Burgemeester van Thiel, met welken zij in den Jaare 1751 in het huwelijk was vereenigd, en die, in den Jaare 1792, te Leijden, zeer onverwagt overleedt. 5. Johanna Dutry van Haeften, geboren den 21 December 1730, en geftorven te Leijden, op den 21 September 178Ö, zijnde gehuwd geweest met Willem Joachim de Laver, Ontvanger in dienst der Oostïndifche Maatfchappije m  J7<5 DU TRTEÜ, op DUTRY. (Geflagt van) ten Coraptoire Scrnarang, en aldaar overleden, Twee dogters zijn uit dit huwelijk overgebleven. 6 Martirtus Abertus Dutry van Haeften , Ontvanger over het Kwartier van Nijmegen, in den Jaare 1755, te Leiden, ongehuwd overleden. 7. Antonia Dutry van Haeften, gehuwd aan Jokan Pieter Rijgersman, Generaal Majoor van de Infanterie in dienst van den Staat der Vereenigde Nederlanden, en Kolonel van het Regiment Oranje-Gelderland. 8. Johmna Christina Dutry van Haeften, geboren den 10 Augustus 1736, tradt in het huwelijk met Pieter van Hoogwetjf, Georgeszoon, Kolonel en Kapitein ter Zee itt dienst van Hun Hoog Mogende. 9. Cornelia Maria Dutry van Haeften, geboren dea 14 Junij 1741; woont te Leijden. 10 Mr. Euas dutry van haeften, Heer van Haeften, Ontvanger van de Convoijen en Licenten wegens de Provincie Zeeland, en Oud • Burgemeester van Zalt-Bommel, geboren in den Jaare 1743 , en op den 4 November des Jaars 1794 in den echt getreeden met cristina bruggink. Twee kinderen zijn reeds uit dit huwelijk geboren a. Maria Dutry van Haeften, geboren 12 December 1795. b. Jacoba Dutry van Haeften, geboren 16 Januarij 1797. tl. Anna Maria Dutry van Haeften, geboren 7 Ja. nuarij 1745» in den echt verbonden met Mr. Frareois Wil. lam Sika$; één Zoon en ééne dogter zijn in dit huwelijk verwekt Jan dutry van haeften , bóven vermeld, als tweede Zoon .van benjamin, Heere van Haeften, en van maria anna de roy, geboren 12 Augustus 1695, Oud-Schepen, Raad en Vroedfehap van Haarlem , en op den 3 Januarij 1768 aldaar overleden. Hij was gehuwd aan cornelia geeriings, bij welke hij de volgende vijf kinderen heeft nagelaaten. 1. Maria Dionifïa Dutry, geboren in den Jasre 1737, woont te Haarlem. 3, Hett*  DU TRIEU, of DUTRY. (Geflagt van) i?? 2. Henrietta Wilhelmina Dutry, geboren in den Jaare Ï729, is insgelijks in haare Geboorteftad woonagtig. 3. Jan deyman dutry* geboren in den Jaare 1731, in ihet huwelijk verbonden met johanna hrnrictta cleynhens in Suriname, en op den 1 April 1789 te Haarlem overleden, nalaatende a. Elizabeth Christina Dutry, geboren 28 Novera. ber 1769, en op den 26 December 1795 te Haarlem geftorven» 'b. Maria Carolina Dutry, geboren 3 Augustus 1771. 4. Hermanus Dutty, geboren in den Jaare 1733. getrouwd te Leijden met Jacoba van Asfendetft\ beiden genoegzaam in het zelfde oogenblik geftorven, op de reize na Bandara, in de Oostïndiè'n, toen het Schip, op 't welk zij zich hadden begeeven, met nian en muis den golven tot een prooi wierdt. , 5. Philip Jacob Dutry, geboren te Haarlem in den jaare 1736, Oud-Commisfaris van den Kleinen Bank vart Juftitie van Hsarlem, overleden op dea 21 November 1795. in het Dorp Haren, in de Provincie van Stad en Lande van Groningen, nalaatende bij zijne Echtgenootè anna masja Davids vier dogters: a. Jacoba Johanna Dutry, geboren 3 Junij 1785. b. Henrietta Maria Dxtry* geboren 2 November c. Christina Geertrudis Dutry, geboren 19 September 1793, en geftorven den 18 September 1795. d. Agneta Carolina Dury, geboren .... 1793. Willem denys dutry» vierdeZoon van benjamin, Heere va» Haeften, en van maria anna de roy, geboren in den Jaare 1699, gehuwd met maria van asse.ndelft, in 'sHage, ea verwekte uit dezelve ■Benjamin Dutry, welke ter Vrouwe natn Alarda Margareta Nieupoort, geboren in den Jaare 1729, en op den 28 Februari] 1795 In 'sHage overleden, zijnde naa het overlijden van haaten eerften man, hertrouwd met Aiexander Philemon Eekhwdt, Bailjuw van de Glunders en Ont- M ▼«*!  T;3 DU TRIEU, of DUTRY. (Geflagt van) vanger van de Erfgraenen. Benjamin Dutry hadt bij haar eene dogter verwekt, te weeten J. M. DMry, Vrouwe van Heemftede, Rietwijk en Rietwijkeroord, gehuwd aan J F. A de Drevon Generaal Majoor en Kolonel van de Cavallerie, als mede' Opper-Stalmeester van zijne Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau. Johannes du trieu, boven vermeld, als de oudfte Zoon van bert5und du trieu en van margareta del motte geboren in den Jaare 15p2, was Rentmeester der Domeinen van zijne K. Majefteit in Henegouwen, en overleedt te Halle op den 30 Augustus I653. Tweemaalen is hij gehuwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was elizabeth de ke. telboetere, dogter van Jan de Ketelboetere en van Catharina Roelants, overleden te Halle, op den 5 April 1617; de andere, elizabeth walhavens, geftorven den 3 November 1650. Dr.e kinderen wierden uit het eerlle, acht uit h« tweede huwelijk geboren. De kinderen van het Eerfte Bed waren: 1. Jan du Trieu, jong geftorven. 2. Francois du trieu, die volgt. 3. Maria du Trieu, geboren 3 April 1617. Kinderen van het Tweede Bed. 4. Lucretia du Trieu, Reiigieufe en Abtdis in het Klooster der Arme Clarisfen te Brusfel, alwaar zij, naa een ruim vijftigjaarig verblijf in hetzelve, haare dagen eindigde.' 5. Clara dn Trieu, getrouwd met Adriaan van der Swalmen. 6. Anna du Trieu, overleden den 8 Oétober 1691 Zijnde getrouwd geweest met Nico/aas Heymans. 7. Johanna du Trieu. 8. Antony du Trieu, jong geftorven. 9. Hen*  DU TRIEU, of DUTRY. jGefiagt van) *7? 9 ■Hendrik du Trieu, getrouwd met Wilhelmina Del Rio, bij welke hij geene kinderen heeft verwekt,. 10. Elizabeth du, Trieu, jong geftorven. 11. Jan du Trieu , insgelijks vroeg overleden. FRANCAIS du trieu , Zoöo Van johannes du diens eerfte Vrouwe elizabeth de "«^"^^ï te Halle, den i9 Oftober itfis. was Maijer of Ma vn Halle en deszelfs Onderhoorigbeden, Ontvanger de Domei„en en Financien van zijne Keizerlijke en Koninklijke^Majefteit, en Extraordinaris Commisfaris over de Revuën der Troepen. Hij overleedt te Huldenberg, den 25 Maart 167U Tweemaalen is hij gehuwd geweest. Voor 't eerst tradt hi, in den echt te Brusfel, oP den 25 Maart des Jaars 1640, met anna de pape, dogter van P.ieter de Papeen var. Eli. zabeth Elincx. Naa haar overlijden, voorgevallen op den 9 September des Jaars i<5S6, begaf hij zich in een tweede huwelijk, op den 9 Oftober des volgenden jaars J«57V*J* anna maria Van deb. vorst , dog» van Jan van de Vorst Heere van Wingbe, Schepen, Burgemeester en Ma^er der Stad Leuven, en van Anna Clara van den T.jmpel. Z.j was geboren den 28 Junij 16x8, en overleedt den « September 1670. Negen kinderen wiërden hem uit het eerfte, due uit het tweede huwelijk geboren. De volgende waren de kinderen Van het Eerfte Bed. ,. Jan Franfois da Trieu, geboren te Brusfel op deü 15 Maij des Jaars 1641. begaf zich, in den Jaare 1657.- >« de Orde van de Paters Jefuiten, en overleedt, zijnde Minister van de zelfde Orde, te Mechelen, op den 14 April des Taars 1690. . , „ 2. Hendrik Paul du Trieu, geboren te Halle, den 18 December 1642, was, in den Jaare 1659, Religiens in de Abtdij van Vlierbeek, bij Leuven, en overleedt aldaar op den 10 Junij 1684. 3. Frmneots Pieter du Trieu, geboren te Halle, den 4 Oftober 1644. Ma  H» DU TRIEU, of DUTRY. (Ge/agf van) i. Maria Anna du Trieu, geboren te Halle, den % Juhj 1646, en «p den 16 April 1649 aldaar overleden. 5. Catharina Valentina du Trieu, geboren te Halle den 29 Julij 164?, Reflgieufe en Prioresfe van de Kleine Bijgaarde bij Brusfel in den Jaare 1694, en aldaar geflbr- . ven. 6. Huybert dit Tieu, geboren je Halle, der} 18 Ofto* ber ÏÖ50. 7- Philippe dit Trieu, geboren te Halle, den 15 Ofto. ber 1652, Licentiaat in de Godgeleerdheid, en Plebaan van de KoHegiaale Kerk van St. Pieter te Leuven, in den Jaare 1678. Hij overleedt aldaar op den ti December 1679. 8. Jacob du Trieu, geboren re Halle, den 10 September 1654, was Pastoor van Kerckhem en Deken van. het Kapittel van St. Truijen, en overleedt den 7 Oclober J704. o. Jos'fe Willem du Trietr, die volgt. Kinderen- van het Tweede Bed. 10. Ja ft Karei Franpois du Trieu, geboren te Brusfèf, den 6 December 1658, en op den 12 September 1677,, ongehuwd, overleden. 11. Jan Jofeph dn Trieu, geboren te Brusfel, op de» s6 Oftober 1660, ongehawd geftorven. 12. Frederik du Trieu f geboren re Brusfel , den 15 Oiftober 1661, insgelijks ongetrouwd overleden. Josse vvillem du trieu, jongfte Zoon van frakcois du trieu, uit deszelfë eerfte huwelijk me: anna de pape, ge. boren te^Halle, den 31 Augustus 1656, en aldaar overle. den den 15 November 1698, nalaatende, bij zijne Huisvrouwe johanna margareta govaerts , de volgende kin> deren. 1. Matthias petrus franciscus du trieu, die volgt. 2. Tkerefit Fhilippotte du Trieu , op den 16 Junij 1708, te Bruifel, ongehuwd overleden. • 3- <&«  DU TRIEU, op DUTRY. (Gtflagt 3. ïfabella du Trieu, insgelijks ongetrouwd geftorven, te Brusfel, op den 4 Februarij des Jaars 1751. 4. Jan Josfe du Trieu , geboren te Halle, den 13 Maart 1608, was Licentiaat in de Regten en Advokaat in dên Souvereinen Raad van Brabant, en overleedt te Brusfel, op den 21 Junij des Jaars 1771. Op den 2 Maart 1/47 was bij, te Brusfel, in het huwelijk getreeden met Maria Migdalena Dorotkea de Fraije, dogter vsn Gabriel Fran$ois de Fraije en van Johanna Francisca van den Hecke. 5. Margareta du Trieu, overleden te Brusfel, den 14 Junij 1745, zijnde getrouwd geweest met Franpois Ignace Bandier, Zoone van Jan Franeois Baudier, Hoofd-Maijer van Rhode, en van Maria Anna van Nevele. Eén Zoon en twee dogters wierden uit deezen Echt geboren. Matthias petrus franctscus du trieu, geboren te Thienen, den 4 Oftober 1681, Licentiaat in de Geneeskunde, Raad en Lijfartz van Haare Hoogheid de Aardshertoginne Maria Elizabeth, Gouvernante der Nederlanden , en van de Legers van zijne Keizerlijke en Koninklijke Majefteit. Hij flierf te Brusfel, op den 27 September 1756; zijnde, in die Stad, op den 3 Februarij 1704, in het huwelijk getreeden met johanna barbara theeesia van der cammen , geboren te Brusfel, 31 Julij 1681, van Andreas van der Cammen en Barbara Roelofs, en op den 27 November 1754 overleden. Zeven kinderen waren de vrugten deezer Echtverbintenisfe. 1. Maria Jofephina Paulina du Trieu, geboren te Brusfel, 3 Maart 1705, en op den 11 November 1769, ongehuwd, overleden. 2. Barbara Thtrefia du Trieu, geboren te Brusfel, 14Februarij 1707, en op den 18 April 1774 ongetrouwd, geflorven. 3. Johanna Therefia du Trieu, geboren te Brus^?, den 9 Julij 1708, overleden te Antwerpen, den 29 Januarij 3747. Op den 22 Februarij 1744 was zij in het huwelijk getreeden met Francois Ignace Gansacker, Schildknaap, geboren te Antwerpen, in den Jaare 1695, van Jan Baptiste Gansacker, Schildknaap, en van Catharina van Hav-ie, Hij M 3 over-  ï8* DU TRIEU, of DUTRY. (.Geflagt van) overleedt op den 18 Augustus des Jaars 1774, Als een hoogstzeldzaame bijzonderheid kan van deezen Man vermeld worden, dat hij negenmaalen was getrouwd geweest. 4. PlïTES ANDREAS FRANCOIS DU TKIEtT , die Volgt. Si H*bertus Ignatius du Trieu, geboren te Brusfel, den 31 Juüj 1711, en op den 30 Julij 1780 in die Stad overleden. 6. Johanna Pstronella Clara du Trieu, geboren te Brusfel, den 30 Januarij 1713, was Geestlijke Dogter in de Abtdij van jer Kamere, bij Brusfel, en ftierf den 30 Maart Ï745- 7. Maria Anna du Trieu, geboren te Brusfel, den S5 Junij 1717, en op den ai Maij 1793 ongehuwd overleden. Pjeter andries francois du trieu. Schildknaap, geboren te Brusfel, den 18 Februarij 1710, Licentiaat in de Regten, Advocast in den Souvereinen Raad van Brabant, Scheoen der Stad Brusfel, Secretaris Ordinair en Griffier van den Crooten Raad te Mechelen, en op den 6 Maart 1784 aldaar overleden. Op den 15 April des jaars 1743 was hij in 't huwelijk getreeden met maria anna antoinetta de barlet, gezegd de beaufert, geboren te Brusfel, den 15 'April 1721, dochter van Caspar, Schildknaap, en van Catharina Therefia de Baudier. Zij overleedt te Mechelen, den 24 September 1757, nalaatende 1. Dorothea du Trieu, geboren te Mechelen, den 6 Februarij 1744, en ten zelfden dage overleden. 2. Caspar Franfoit jfofsph du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 26 Maart 1745, is jong geftorven, 3. l'ieter Albert Ignace du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 29 Julij 1747, en °P den 29 Maart des volgenden jaars overleden, 4. Johanna Francisca Josfina du Trieu, geboren te Mechelen, den 2 October 1748, tradt, op den 3 Februarij 1778, in 't huwelijk met Caspar Antonie de Meesier, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 25 Ap'ril 1751, van Pieter de Meester, Schildknaap, en van Msria Anna Jofcphina Mols. Zeven kinderen wierden uit dit fiuvvehjk geboren, 5, M<.»  DU TRIEU, of DUTRY. (Geflagt van) 183 5. Maria Magdalena Antonetta du Trieu, geboren te Mechelen, den 29 Oftober 174&. is ongehuwd. * 6. Jte» J»fep* du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 14 Augustus 1751, Licentiaat in de Regten, en Advokaat in den Grooten Raad, zedert 9 Februarij 1775. 7. Caspar Francoic Jofeph du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 9 Augustus 1752, Licentiaat in de Regten, en, naa de verkiezing, den 25 Januarij 1782 op hem uitgebragt, Priester en Adelijke Gegradueerde Kanunnik der Metropolitaanfche Kerke te Mechelen. 8. Maria Anna Emanuella du Trieu, geboren te Mechelen, den 25 December 1753, trouwde, den 26 Julij 1779, met Jan Pieter de Meester, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 1 Augustus 1755. Oud-Schepen aldaar, broeder van Caspar Antonie de Meester, boven vermeld. Zes kinderen zijn uit deezen echt geboren, allen nog in leeven. 9. Johanna Barbara Therefia du Trieu, geboren te Mechelen, den 10 December 1754, is ongehuwd. 10. Karel maximiliaan francois du teieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 18 Oftober 1756, Licentiaat in de Regten, Advokaat in den Grooten Raad, Politiemeester en Schepen te Mechelen, op den 9 Februarij 1795 aldaar overleden, en te Heinbeek, nabij de Stad, begraaven. Op den 7 Februarij 1786 was hij in 't huwelijk getreeden met anna carolina de meester, geboren te Mechelen, den 16 Augustus 1762, Zuster van de bovengemelde zijne twee behuwdbroeders Caspar Antonie en Jan Pieter de Meester. Vier kinderen zijn uit dit huwelijk geboren. a. Clentens Jofepéi Maria Gursiain du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 7 November 1; 86. b. Ferdinand Maria Jofeph Francais du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 28 Januarij 17^8, en op den 1 November 1794 aldaar overleden. c. Karei Auguaes Jan du Trieu, Schildknaap, geboren te Mechelen, den 3 September 1790. d. Maria Pettonella Johanna au Trieu, geboren te Mechelen, den 24 September 1792, en op den 20 Augustus 1794 aldaar geftorven, x M 4 K  S84 DU TRIEU, of DUTRY. {Gefiagt *s*i Het Ware., van hec Cel gt nu rxzu of dutry is een JJJaauw Schild, waaropeen Zilveren Stijgbeugel, hangende aan een Rood Lint; drie Gouden Siarren, twee boven en éui onder; op gemelde Schild een Zilveren Helm, waarop een halve Man, gekleed en gemutst in »t Blaauw, met ee« Z.Iver Sjerp om het Lijf, houdende in zijne hand een Sneptugel. iS> Vit Medegedeelde Berigten,  EDAM, EDE, op EEDB. , E. 15 dam. Een uitvoerig berigt, wegens de vermaarde Nederlandfche Maatfchappij, bekend onder de Zinfpreuk tot Nut van 'f Algemeen, op welker oprigting deeze Stad mag roem draagen, ftellen wij uit tot nadere gelegenheid, onder het Artikel maatschappï tot Nut van 't A/gemeen. Ede, e/eede. Hoe veel kwaads onverftandige Schoolmeesters, zo wel als onbezonnen ijverende Kerkleeraars kunnen ftigten, bleek, in den Jaare ,785, »a° bet voorgevallene in dit Gelderfche Dorp. Predikant en Schoolleeraar, beiden driftige aanhangers van het Huis van Oranje, Rookten 'er een vuur, 't welk, ware het niet bij tijds gebluscht geworden, eenen jammerlijk vernielenden brand zou hebbe* aangerigt. Om de gemoederen der Dorpelingen gaande te maaken, werkten zij elkander zeer kunftig in de hand. Van. Oproeren en Plonderingen zijn, dikmaals, kincters de eerfte aanftookers. Om het werk aan den gang te brengen, gaf de Schoolmeester zijnen Leerlingen tot een Exempel of Voorfchrift, ter naafchrijvinge, op: oranje boven. De Predl. kant, van zijne zijde, boezemde telkens zijner Gemeente de haatlijkfte denkbeelden in, omtrent allen, die het met de» Stadhouder niet hielden; dien hij befchreef als den eenigen Steun en Befchermer van den Waaren Gereformeerden Godsdienst, tegen welken de Patriotten de Remonftrantfcbe Leere zogten in te voeren; als mede, dat'er geen Zegen van den Hemei was te wagten , indien willem de V niet wederom m zijne waardigheden herfteld wierdt. Alle deeze opltookingen hadden dft M 5 b&5  EDE, ov EEDE, EERDE. bedoelde uitwerking. Van Kinderen floeg het draagen van Oranjelinten tot Jongens en Volwasfenen over. Vivat Oranje ! Oranje boven 1 De Patriotten in de goot! van het gejoel dier Oproerkreeten hoorde men telkens de lucht weêrgalmen. De huizen van voor Patriotsgezind bekende burgers wierden niet ongemoeid gelaaten. Tot verdere uit fpoorigheden zou de opgeruide hoop hebben voortgeflagen hadde niet het Hof van Gelderland, bij tijds, daar tegen voorzien, door eene fcherpe Afkondiging. Zie N. Nederlandfche Jaarboeken, en Post van den Neder-Mijn. Eerde. In het Jaar 1380 heeft evert van essen, in het Land van Overijsfel, in Salland, in het Carspel van Ommen, in de Buurtfchap Eerde, een geweldig fterk Huis laaten t.mmeren van zwaare houten, en met fteen doorgebonden en ge.logten, in meeninge, dat hij hetzelve Huis tegens alle geweld meende te houden, en alle de Gemeentens en de Landen daaromtrent gelegen, heeft hij tot hem getoogen en verdedigen willen als zijn eigen goed: zijn nabuuren, die daar mede toe geregtigd waren, hadde hij tegen, als ook veele anderen, uitgenomen Kampen, die hij tot zich getrok. ken hadt, doch Kampen viel hem weder af. Zijn Nabuuren hebben over zijn geweld geklaagt bij den Bisfchop van Utrecht, FLORENTius van WEVELiNKHOVEN, welke met zijn Steden van Overijsfel geflooten! heeft, dat zij essens'HuIs, &etde, wilden omwerpen. Op H. Kruisdag hebben zij dit Huis Eerde belegd: voof du Slot zijn de Heeren van egmond van Tsjelftein en van arkel, den Bisfchop te hulpe gekomen. Zij lieten daar voor eene groote blmde oprichten, met fteenen van tweehonderd ponden worp, en hebben dat Slot daar mede groote fchade gedaan, zo dat het van zwaare balken als molen ftanders digt bij en door malkand^ren was gevoegt en met fteenen gevuk. De fteenen, die zij daar op wierpen, fprongen terug als saatsbailen, en alzo daar geen ontzet was te verwagten, nog  EERDE, EERSTE EDELE. 187 „og van evert van essen, nog van iemand anders, en de victualie begon te mankeeren, zo hebben de belegerden bet Slot, naa dat het vijf weeken belegerd was, behoudens haar lijf en goed, overgegeeven. De Bisfchop heeft het Huis om laaten werpen, en de balken waren zo vast in en door malkander gewrogt, dat men ze uit eikanderen niet konde krijgen. Toen heeft de Bisfchop het Huis laaten verbranden, en ftondt een gantfche maand in den brand. Hier naa heeft evert van essen zich weder met den Bisfchop en de Steden Deventer, Kampen en Zwol verdraagen, en de Bisfchop heeft hem Kastelein van dat Huis Ter Horst gemaakt, het welk tegens het Graaffchap Gelder en Zutphen, door godefridus van Rhenen* achtëntwintigften Bisfchop van Utrecht, getimmert was. - In vervolg van tijd is 'er weder een nieuw Huis getimmert, niet verre van de plaats daar het oude Huis geftaan hadt' — Dan, in het begin van deeze Eeuw, is ook dit Huis wederom afgebroken, en een ander ruim en zeer wel geregeld Huis gebouwd, op de grondvesten van het eerfte, door den Generaal der Infanterie van pallandt , in het Jaar ,7.1.5. Thans is bezitter van dat Huis de Heer a. w. vam pallandt, Heere van Eerde en Beerfe. Medegedeeld berigt. Eerste edele. Meer dan eens maakten wij, van deeze waardigheid, in ons Woordenboek, gewag Oordeelde dé kundige van wïn den beminnaaren der Vader.andfche Gefchiedenisfen dienst te zullen doen met een verflag daar van, ontleend uit een niet zeer bekend Vertoog van der» Zeeuwfchen Edele jacob van grtpskerke, wij verbeelden ons, door het overneemen van dit verflag, aan veelen onzer Leezeren, eenig genoegen te zullen geeven,'; „ Van den ftaat of titul van eerften Edele (dus fchrijft van wvn) vindt men, in Zeeland, geenerlei fpooren, in de Vijftiende Eeuw. Alle de Edelen wierden, zonder ontofcheid, geroepen, tot beleid van 'sLands zaaken, die, toenmaals, Staatsgewijs behandeld wierden. AUengskens, egter, begonnen de Edelen uit den Huize van Bourgondie, van Egmoni, van Lalaing, van Bei gen op den Zoom, van  J88 EERSTE EDELE. Kruiningen; enz. (fchoon zonder wettig gezag of toeflemaitng) zich als eerfte en voornaamfte Edelen te onderfcheléea, en zich een voorregt aantemaatigen, 'c geen, naderhand, aanleiding gegeven heeft tot trapsgewijze uitbreiding van gezag. '£ fieflondt hier in, dat zij, benevens den Abt van Middelburg, Prelaat van Zeeland, en naderhand, ten Jaare 1543, 0ok de Gemagtlgden der Steden, geroepen wierden tot het aanhooren van 'sLands Rekeningen, op 't ftuk der gewoone en buitengewoone Beden, Belastingen en net Surerois; dat ook hunne naamen, aan 't hoofd der Rekeningen en Rentebrieven, gefield wierden; dat zij de Rekeningen teekenden, en, daarenboven, uit hjet Surerois, een aat!z,enlijk inkoomen genoten; waar tegen het allen anderen Edelen wel vrij ftondt, op 'sLands rekeningen mede te verfchijnen, maar zonder, nogthans, dezelve te teekenen. ot daar op, bij naame, geineituleerd te worden. „ Onder de Edelen uit den huize van Bourgondie muntte, door zijne eerampten, rijkdommen en heerlijke goederen, in Zeeland, uit, MAximiliaan, Heer van Beveren, Veere enz Admiraal van de Nederlanden en Stadhouder van Holland en Zeeland. Geen wonder dan, dac bij zich, op gelijke wijze, als even gezegd is, onderfcheidde. Nimmer, egter is de titul van eerjlen Edele, aan hem, 't zij alleen, 't zij ne. vens andere Edelen, opgedraagen, of door hem aangenomen. Nimmer heeft hij het 'er op toegelegd, om de andere Edelen uit te fluiten, of, door eenen Gemagtigden, op de Vergaderingen der Algemeene Staaten van Zeeland te verfchijnen, fchoon hij zulks deedt bij die der bijzondere Staaten , en de daar uit fpruitende befoigne*. „ Naa het overlijden van Heere maximiuaan, ten Jaare 1558, hadt michiel var den hameele , uit naam der Verzorgers van den boedel, zich wel gefield in het bezit der koedanigheid van eerjlen Edele, door, alléén, 'sLands rekeningen te onderteekenen, en daar op geintituleerd te worden; maar, ten Jaare 1562, verzette zich hier tegen Prins willem van oranje, ten behoeve van zijnen Zoon ?hilips willem, als Heere van St. Maartensdijk; verzot kende, uit dien hoofde, mits het overlijden van den Heer- Mark-  EERSTE EDELE» iSa Markgraave van Vtere, „ als geweest zijnde de apparentfte Edelman van Zeeland," erkend te worden voor Hoofd en ëerlten Edele, en dus mede toegelaaten tot de intitulatit der Rekeningen: welk verzoek, bij de bijzondere Staaten van Zeeland, toegedaan zijnde, zonder egter de andere Edelen uit te fluiteu, is, hier uit, de titul van eerjlen Edele, « vooren onbekend, eerst ter gelegenheid van 'sLands rekeningen, geboren, en, ten volgenden Jaare 1563, bij dezelve bijzondere Staaten, niet alleen weder toegelaaten, maat de betrekking van eerflen Edele zelfs ook uitgebreid, buiten de rekening, tot zaaken van Regeering, onder voorwendfel van fpoediger afdoening; treedende jonker adolf van borsselen, bij afwezigheid van den Prinfe van oranje, en op deszelfs last, in deezé waardigheid. „ Toen nu, ten jaare 1565, de Bezorgers der Natatenfchap van den Markgraave van Veere, dat Markgraaffchap, en als een deel daar van, den ftaat van eerfte Edele, mei de voorregten van dien, en het genot van het Surerois, hadden te koop gefield, verzettede zich hier tegen de Prins van oranje; als reeds, voor zijnen Zoon, tot eerflen Edele aangenomen; bij een Smeekfchrift aan de Landvoogdes, in 't welk hij ftaande hieldt, dat de ftaat van eerjlen Edele en de befchikking over het Surerois, niet verbonden waren aaii het Markgraaffchap van Veere, mitsdien, verzoetende, dat zulks uit de Plakbillietten mogt geligt worden; met dat gevolg, dat de Landvoogdes, het verzoek Hellende in handen der gemelde Verzorgers, denzelven, egter, voor eerst, verboodt, den ftaat van eerjlen Edele en 't regt van Surerois te koop te ftellen. De Verzorgers, dus te leur gefteld, veroorloofden zich, des niet te min, de openbaare veiling, naar inhoude der PlakbilÜetten, te doen voorgaan, met bijvoeging alleen deezer woorden, „ voor zo veel des in da „ magt van de Crediteuren mogt zijn en verder niet." , De verkooping, op dien voet, doorgegaan zijnde, den tierden December des Jaars 1566, en de Koning, bij naasting, kooper geworden van het Markgraaffchtp, bleef de 1 Prins van oranje, voor zijnen Zoon. philips , in het oi*. geitoord genot van den ftaat van eerflen Édele; fchoon d«  Jpö EERSTE EDELE. Koning, eerst den Heere adolf, en naderhand, anthont van bourgondie, last gaf, om, in zijnen naam, als Markgraave van Veere ea Heer van Brouwershaven, te verfchijnen op de Staatsvergaderingen en den Heer en Steden te vertegenwoordigen, even als de Markgraaf van ter Veere ph<;r te doen: terwijl, intusfchen, van elders blijkt, dat de andere Zeeuwfche Edelen al mede ter Vergadering wierden beschreven, ja dat zelfs Mr. adriaan de proost, naamens den Heere van.fr. Maartensdijk, te gelijk met de plaats, bekleeders van philips, aldaar verfcheen. ,. Het blijkt egter niet, dat de Koning, of zijn Gemagtigde, den naam van eerjlen Edele, op de Staatsvergadering, immer gebruikt hebben, maar wel op 'sLands Rekening, overgebragt den zeventienden Julij 1571, alwaar men las: ,, anthony van bourgondie , van wegens de Koninglijke „ Majertek, als gecoft hebbende het Marquifaet van Veere, „ reprefenteerejnde den Staat van eerjlen Edele 'sLands voor„ noemd." „ Ondertusfchen hadt het gevoelen des Konings, van, door koop, eigenaar geworden te zijn van den ftaat van èerftèn Edele, den Prinfe van oranje niet verhinderd, om zich, in de waarneemiug derzelve hoedanigheid, ééns door hem, voor zijnen minderjaarigen Zoon, met kennis en toe(temming der Staaten , aangenomen, te handhaaven. Ten dien einde, gaf hij onderfcheiden lastbrieven, van welken egter giene ftrekten, om de andere Edelen uit te fluiten. Maar zij vervielen, door de opkomende beroerten, die, eerst den Prïss en zijne plaatsbekleeders 't Land deeden ruimen, en, naderhand, die des Konings. Nu ftremde de oorlog den gewoonen loop van zaaken. De Zeeuwfcbe Staatsleden waren verdeeld, fommigen de zijde des Konings houdende, anderen die des Prinfen van oranje. De laatfte wierdt, naa de inneeming van Middelburg, de magtigfte. De Prins gedroeg zich als 'sKonings Stadhouder, en hadt *t voornaame beleid van zaaken, met advijs van Gouverneur en Raaden van Zeeland. Dit duurde tot den Jaare 1577 , wanaeer, naa de vereeniging van alle de Zeeuwfche Stedes teil  EERSTE EDELE. »9l tegen den Koning, de eerfte voltallige Staatsvergadering kon gehouden worden. „ Jonker arend van dorp bekleedde nu de plaats Van eerjlen Edele, voor den Heere van St. Maartensiijk, op last van den Prins van oranje, die dus de eerfte was, welke, door een' Gemagtigders, den eerflen Edele, op de Ver. gadering der Algemeene Staaten van Zeeland, deedt verbeelden. Hij nam die waar, tot den Jaare 1579, wanneer hij, naa eene vrugtelooze pooging, om, aan de beide Steden, Vlisfingen en Veere, de derde Stem, ter Staatsvergadering, te doen toewijzen, (en welke, mits de tegenkanting der vijf andere Steden, door den Prins, immers bij voorraad, wierdt afgekeurd) genoodzaakt wierdt zijne waardigheid, als Plaatsbekleder van den eerjlen Edele, neder te leggen,, en ten zelve Jaare 1579 opgevolgt wierdt, door Mr. pieter de ryke, wederom,- naamens den Heere van St» Maartensdijk, (nogthans niet zonder aanmerkelijke bijvoeging en verandering in den lastbrief, waar in egter van de uitfluiting der andere Edelen niet gewaagd Wordt) tot den Jaare 1586, en van dien tijd af, tot zijnen dood, voorgevallen ten Jaare 1596, naamens Prins maurits, en naamens welgemëlden Heere van St. Maartensdijk. „ Trouwens, de koop van het Markgraaffchap van Veere, door Koning philips, ten Jaare 15Ö6, was te niet gegaan, door het niet betaalen der hoofdfom, en de zaaken in Zeeland waren zodanig veranderd van gedaante, dat men, naa het fneuvelen van anthony van bourgondie, in het Jaar 1573, onnoodig fchijnt geoordeeld te hebben, hem een* Opvolger, als Plaatsbekleeder van den Heere en de Steden Vlisfingen en Veere, te benoemen. „ Beide Steden waren ook, inderdaad, van alle leenroerigheid aan den Graave ontflagen. Zij waren goede en Gra EFFEN. (JUSTUS van) Van éffen, om 't zelve kortelijk te melden, vondt zich thans buiten bgdieninge van Gouverneur, en ontzet vau geJioegz^am werk, om met die gtmakiijkheid te leeven, waarsan hij door gelukkiger dagen reeds gewend was. De edelmoedigheid van iemand zijner vrienden kwam bem, door aanbod van huis en tafel, tot dat zich eene gunflige gelegenheid om zijn eigen voordeel te behartigen zou aanbieden, grootel.jks te ftade. Hij maakte 'er ooi gebruik van, doch met die gevoelens, welke verheven geesten ten fpoorfiag cianen, om ?  EFFEN. (JUSTUS van) *oS waren ondertusfchen niet zo overvloedig, dat hij de eerfte bekwaame gelegenheid, om weder als Gouverneur in bediening te treeden, Van de hand zou wijzen. Die dan tem Jaare i72r geboren zijnde, nam hij den jongen Heer martin jakob huisman, naderhand Heer van den Hille, Zoon van den Heere huisman, Directeur - Generaal van Nedertandsch Indiè'n, onder zijn beftier, en fieet eerst drie jaarea met hem te Rotterdam, en daar naa even zo veel aan da Hooge School te Leiden. Hoe bepaald, door deezen post, de tijd van onzen vam effen Ook wafe, wist hij 'er nogthans, door eene verftandige bezuiniginge, wel zo veel van te befpaaren,' dat hij zijne voorgaande bezigheden niet geheel en al vaarwel behoefde te zeggen. Eene Franfche vertaaling van het Engelse*» Werk, genaamd Free Thoughts upon Religion and publick Liberty or happines, en gefchreeven door den beruchtea Dr. mandeville te Londen, was hier van de eerfte vrucht, en deeze zag het licht ten Jaare 1722, onder den titel van Penfées libres fur la Religion, PEglife et la honneur da Peuple; of, Onpartijdige gedachten over den Godsdienst, de Kerk en des Volks Geluk} gelijk het naderhand onder dien titel in onze taaie het licht gezien heeft. Over 't Werk zelf verkieze ik niet te oordeelen, zijnde het mij genoeg met een enkeld woord op te merken, dat de Franfche Overzetting veelen zo natuurlijk voorkwam, dat men langen tijd in twijffel hing, of ze niet voor een oorfpronglijk Werk te houden ware. De Engelfche Guardian, of Britfche Zedemeester, gelijk dat werk in onze taal heet, en waar aan , behalven richard steele, verfcheidene vermaarde Mannen van Engeland gearbeid hebben, lag toen aan de beurt; ook zag men 'er ten Jaare 8723 eene vertaaling van, onder den naam van Mentor Moderne, of Hedendaagfehe Mentor. Al de Vertoogen evenwel, in het Engelsch Werk voorkomende, vindt men in de vertaalinge van van effen niet. Hij was van oordeel, dat zommige dier Vertoogen te Staatkundig waren, en de Engel, fche partijfchappen van dien tijd te zeer betroffen, om van vreemdelingen met genoegen geleezen te kunaea worden,  soö EFFEN. (JUsTUS vAW) De lust van 't vertaaien wederom op fchrijven gevallen zijnde, begon hij, met het Jaar 1725, een Werk, Hj Vertoogen of Blaadjes, om de veertien dagen uit te geeven, onder den naam van Nouveau Speüateur Franeoii, of Nieuwe Franfche Sptdator. Ware hij in de uitvoering van dit Werk getrouwelijk bijgeftaan door zijnen Medgezel, die ziel: bij den aanvang van hetzelve verbonden hadt, beurtelings een Vertoog te leveren, hij zou het waarfchijnlijk bij achtentwintig Vertoogen niet hebben laaten berusten; dan deeze het Werk reeds in den beginne hebbende laaten fteeken, ontbrak het den Heere van effen aan genoegzaamen tijd, om hetzelve alleen verder voort te ,zetten. Toen de Jonge Heer huisman, van wien wij boven melding maakten, zijne Akademifche Letteroeffeningen, onder het opzicht van van effen, ten Jaare 1727* geëindigd hadt* liet de Graaf van welderen, gedachtig aan de goede hoedanigheden van zijnen Onderwijzer, het oog op van bffen vallen, om hem te doen verkiezen tot eerften Secre. taris van het Doorluchtig Gezantfchap na Engeland, waar toe gemelde Heer Graaf van welderen, benefFens den Heef en Mr. kornelis silvius , door hunne Hoog Mogendheden, in dit zelfde jaar, verkooren was, bij gelegenheid, dat ge» orge de II denEngelfchen troon, in plaatze van zijnen Overleedenen Vader, beklommen hadt. Hier over eenen brief van den Heere van welderen ontvangen hebbende, liet van effen geen oogenblik voorbijgaan om zich bij hem te vervoegen; wanneer hij, nader van deszelfs toegenegen oogmerk onderricht, hetzelve met de uiterfte dankbaarheid aanvaardde. Door meergemelden Heer, tot dat gewigtig ampt, aan hunne Hoog Mogendheden voorgefteld zijnde, Wierdt hij weldra, door dezelve, met den vereischten lastbrief voorzien; ingevolge van welken hij, in het begin vin October des meergemelden jaars, na Londen vertrok, en in 'r gevolg der Gezanttn, op den tweeè'ntwintigften derzelver maand, de Krooning des Konings en der Koninginne bijwoonde. Reeds voorheen in Engeland geweest, daar bekend ea zedert eenigen tijd tot Lid van de Koningiijke Maatfchappïj dei  EFFEN. (JUSTUS van) So? der Weetenfchappen aangenomen zijnde, deedt hij nu zijne erkentenis uitmunten , door een' Lierzang in de Franfche taal, op de Krooning hunner Majefteiten, door hem vervaardigd, i Naa zeven maanden, met het uiterfte genoegen, in dat Rijk gefleeten te hebben, keerde hij, overlaaden met eer en achtinge, en begiftigd met het Koningiijk gefchenk van eenen Gouden Gedenkpenning, na den Haag te rug. Liep nn hier mede het Ampt van eerften Secretaris des Gezantfchaps, door hem met lof bekleed, ten einde, de genegenheid van den Graave van welderen voor onzen van effen hielde daar mede zo weinig op, dat hij hem, ten zijnen huize, de inwooning toegenegen aanboodt, zelfs met een' huisbediende, die geheel van hem ftondt af te hangen. Zo doorflaand een blijk van edelmoedige vriendfehap met dankbaarheid aanvaard hebbende, fteet van effen zijnen tijd niet in ledigheid; want behalven andere kleine Werkjes» welke mogelijk alle niet eens ter onzer kennisfe zijn gekomen , of geene bijzondere optelling vereifchen, heeft hij hier de Franfche vertaalir.g der twee eerfte Deelen van de Hiflorie der Nederlatidfche Gedenkpenningen van den Heere gerard van loon vervaardigd, zijnde de twee overige Deelen , uit hoofde van eenig gefchil tusfchen bem en de Boekverkoopers, door eene andere hand vertaald. Hier heeft hem ook zijn laatfte Werk, ik meen de Holland fche Speöator, tot zijnen onfterflijken roem, vier jaaren lang, bezig gehouden. Van effen, van wiens gunst bij den Graave van weldsxen wij boven gewaagden, wierdt, ten btijke daar van, met een niet onaanzienlijk Ampt verzorgd, dat van Kommies van 'sLands Magazijnen te 's Hertogenbosch. Thans tradt hij ia »t huwelijk met elizabeth sofia andriessen, welke hij, den ouderdom van ruim eenenvijftig jaaren bereikt hebbende, op den achttienden September des Jaars 1735, Weduw liet met twee kinderen, een van welke, melchior genaamd, naderhand het Leeraarampt bekleed heeft in de Nedeiduitfcbe Hervormde Gemeente te Londen. In zijn Vaderland te rug gekeerd, is hij, niet lang geleden, geftorven. Zie Leven van j. vaüj eïfen.  8oR EGMOND. (LAMORAAL, Graaf van) Egmond* ( lamoraal , Graaf van) Te vermaard, in 'sLands Gefchiedenisfen, is de rraam van egMond, dan dat wij niet alle bijzonderheden, ter onzer kennisfe gekoomen, onzer Leezeren zouden mededeelen. De Edelman, aan het hoofd van dit Artikel geplaatst, was de tweede Zoon van den onthalsden Graave. Zie hier eenige nadere Bijzonderheden, deezen Edelman betreffende; als mede, wat 'er, ten langen laatfle, wierdt van de eertijds uitgebreide bezittingen van het doorlucntig Geflagt van egmond. Het zijn de woorden van den kundigen van wyn, met welke wij het .belangrijk berigt zullen mededeelen. Naa de lotgevallen van philips, oudften Zoone van het flagtoffer van alva's bloeddorst, vermeld te hebben, waar van wij insgelijks een kort verflag" deeden op het Art. egmond {Geflagt der Heeren van), Deel XIII. bl. 195, vervolgt de Goudfche Oud-Penfionaris aldus: De goederen van egmond, in Holland en West*friesland gelegen, midlerwijl, door de Staaten van dat Gewest, aangeflagen zijnde, hadden deezen, Uit dezelven, het noodig onderhoud doen uitreiken aan den naastvolgënden Broeder van philips, mede lamoraal genoemd, en aan deszelfs Zustéren, francoise en sabina, die zich, toen, allen, met der woone, in Holland ophielden: maar lamoraal, ten Jaare 1582, verdagt wordende van, uit hoofde zijner gei xneenfchap met salsedo, kennis te hebben gehad aan den aanflag, döor deezen, op het leeven van den Hertoge van anjou en Prinfe willem den I gefmeed, was, hier op, voor eenigen tijd, binnen 't Kafteel van Sluis in Vlaanderen, gevangen gezet, doch, bij feile van genoegzaam bewijs,, op voorfpraak van den Prinfe, ontflagen, en met den Hertoge, na Frankrijk vertrokken (a), alwaar hij zich , een geruimen tijd, in 'sKonings dienst, opbieldt, In den Jaare 1593, nu het oudfte Mans oir van zijnen Huize zijnde, en deri titel voerende van Graave van Egmond, Prinfe van Gavre en Steenhuizen, begaf hij Zich weder na de Nederlanden, ten einde, zo bij 't Hof van Brusfel, als bij de Staaten van Hol» ra) Meter. A e, 11 B, bt. 213. wagen. I. e, bl, 460, -  EGMOND. (LAMORAAL, Graaf van) ao Holland, alle poogingen aan te wenden tot handligting der goederen zijns overleden Broeders. Te Brusfel verkreeg hl] niets. Aan zijnen Broeder karel, zich, thans, aldaar ophoudende en zeer Jefuits gezind, hadt men de Brabantfche en Vhamfche goederen toe-, hem afgewezen. In Holland, hadt men hem mede liever niet gezien, en verzettede zich, terflond, tegens de handligting (*), maar ontvong hem, voor *t overige, heuschiijk, en der gedagtenis zijnes afgeftorvenen Vaders waardig. In Julij des Jaars 1595, he»°ot men zelfs hem, bij voorraad, de zuivere inkomften der goederen van zijn Graaffchap te doen trekken, mits de befchikkingen, door de Staaten , over die goederen gedaan, in haar geheel, de Ambtenaaren, door dezelven gefteld en voortaan te ftellen, in bewind bleeven, en hij zich verpligtte, uit deeze Landen weder na Frankrijk te vertrekken, om, onder 'sKonings Vaandelen, tegen de Spanjaards, te dienen, en langs dien weg, de fchade en fchande, zijnen Vader aangedaan, af te wisfen (c). Men liet het hier niet bij, maar befloot, hem, tot voortzetting zijner reize, zesduizend guldens toe te leggen, en met een Schip van Oorloge, ter zijner beveiliging, tot Vliifingen toe, te doen uitgeleiden (d); fchoon ik niet weete, of dit laatfte werkftellig wierdt gemaakt, en alleen aangeteekend vinde, dat de Graaf, zeer tegen den zin der Staaten, "hier te Lande vertoevende tot den zevenëntwtntigflen Februarij des Jaars 1597. z'ich» aIs toen, na Maaslandjluis begaf, om, den volgenden dag, van daar, denklijk dus te water, na Frankrijk te vertrekken, naa dat bij veele penningen, op zijn Graaffchap, geligt, en eenigen zijner Landen, met toeftemming der Staaten, tot betaaling zijner fchulden, verkogt hadt in deeze Landen wöonénde; in dier voege, dat de Staaten te vrede waren, die penningen, wet* ken, verders, nog mogten overfchieten, hem te doen volgen,' wanneer hij zich, met der daad, in Frankrijk, of in eenig ander onzijdig Land, zou hebben ter neder gezet» mits hij, alvoorens, zich verpligtte hier mede genoegen te neemen, zónder de Staaten of iemand anders, ter oorzaak van de voornoemde Graaffchappen , Heerlijkheden en Goederen, eenige verdere moeite aan te doen («)•" „ Daar men, ondertusfchen, bij de Staaten, „ niet ver' „ ftondt, dat *s Graaven Perfoon nodigh ofte dienftig was* „ binnen deeze Landen wierden Gekommittëerde Rsaden gelast, om eenige gelden op te neemen, ten einde aan hem, op zijne reize na Frankrijk, ter hande te ftellen-, alwasr men zijner Doorlugtigheid, bij deszelfs aankomst, nog tienduizend Gulden, van 'sLands wege, zoude overmaaken (/>> „ Lamoraal hadt naar dit alles geene ooren. Hij bleef, meest, hier te Lande en deedt de Staaten veel ongemak, terwijl de eisfchen nopens hem, en zijne gefchiïlen met de Huizen van solms, haütekerke, maillebois en anderen, hunne tafel onledig hielden O?). De Staaten hem, egter, niet geheel kunnende verftobten, lieten toen, werkelijk, ver. fcheiden' zijner Goederen, ten .overftaan van hem of zijne Gemagtigden, verkoopen, met inzigt om, gelijk gezegd is, het zuiver overfehot van dien, door hem zelve, te doen ge. (») Holl. Refol. van 21 junij 1598- $h *34. Men kan aanmerken, dat de Refol. van Holl. en van Gekomm. Raa. den, zeer door elkander, gedrukt zijn; volgende op bl. 223 die van 15 Junij; daar zij, op bl. 2, reeds tot 30 Junij geloopen waren. (p) Refol. van Holl. 24 en 27 Junij 1598. bl. 200 en 254. (?) Refol, Holl. 8 en 20 Oft. 12 Nov. 2, io, II, is, 23 Dec. 1598. bl. 344, 360, 378, 406, 412. 4i3. 4;8 en 445. Men zie ook 1 Jan. 10 Feb. en Maart, 16 Aug. 9 Sept. 12 en 23 Oct. n Nov. en 3 Dec 22 Nov. iS Dec. IS99. bl. 141, 169, 296, 371» 4+4» 464> 483> 5^3 en 574, O 3  214 EGMOND. (LAMORAAL, Graaf van) gebruiken; maar lamoraal ligtte zo veel, uic de kooppenningen, tot eigen onderhoud, en maakte zo veele nieuwe fchuiden, dat zijne zaaken, van dag tot dag, meerder en meerder, agter uitliepen; welken hij, toen, langs veelerleie wegen, tragtte te hertellen. Dan eens, boodt hij aan, zich, voor altijd, na Frankrijk te zullen begeeven; waar voor hem de Staaten vijfduizend Guldens toeflonden (r), zonder dat mij blijkt, dat hij verder dan in Engeland kwam, en Koningin elizabeth tot zijne voorfpraake, bij de Staaten, verkreeg, om de nog onverkogte goederen, zijnen Schuldeisfcheren in pandfchap over te doen (s): dan eens, meldt hij bij de Staaten aan, om eenige Schepen, bemand met drieduizend Koppen, tot het onderneemen van eenen togt na de West -IndiSn, tegen de Spanjaarden; 't geen hem, als „ buiten hoope van effeft" wierdt afgeflaagen, hoe zeer hij verklaarde, dat ook de Kroonen van Frankrijk en Er geland hem, hier in, de behulpzaame hand geboden hadden (/): dan eens, floeg hij voor, ter Staats, vergadering van Holland; alwaar hij, te meermaalen, in perfoon, verfcheen («) * den afrtand van zijne nog onvervreemde Goederen, mits de Staaten zijne fchulden betaal, den en hem, bovendien, eene goede fomme toelagen; omtrent hét laatfte gedeelte van welk verzoek men minder zwaarigheid zou hebben gemaakt, indien het eerde, op eene gevoeglijke wijze, hadt kunnen gevonden' worden'^;. Ondertusfchen, bleef hij , nog daaglijks en onvermoeid! bijzonder op de handligting aandringen; waar op de Leden befiooten, deeze zaak, op nieuws, in de punten van Be. fchrij- (r) Refol, Holl. iq en 17 Sept. 21 Dec. 1607. 61. 350, 360 en 483. (s) Refol Hol!, ao Febr. 1603. bl, 66. CO Refol. Holl. 22 Oct. en 10 Decemb. 1602. bl 329 ea 417- (a) Refol. Holl. 10 Dec. 1602. bl. 41$. (*) Refol. Halfi 5 Maart en 4 Sept. 1603. i>l 67 ea £22.  ÈGMOND. (LAMORAAL, Graaf van) 215 fchriiving te brengen (*> 't Gevolg was, dat men, eindeiMk vastftelde, om met vernietiging van het Giaaffchap, den Schuldenaars toe te laaten, de Heerlijkheden van Eg* mond'binnen en buiten, van ^armenhuizen, Ovdkerspel, Farmer land, llpendam en anderen, geregtelijk, bij (.uitgaan der brandende waskaarfett, te verkoopen, onder u.tdruklijke voorwaarden, dat de eindeüjke verkoop niet zou doorgaan, maar de Staaten te vrede zijn, aan zijne Doorlugtigheid zeive, de Leenen en andere verkogte goederen te laaten volgen en hem, met de eerflen, te verlijden, als mede met de verdere, nog onverkog'.e', uitgezonderd Furmeierde, de Beije* landen en Huisduinen, als aan Holland ingelijfd, indien hij, binnen den tijd der eerstkomende zes maanden, zijn agterwezen zoude hebben voldaan (x). „ Langs deezen weg, wierdt de Graaf in 't geval gefteld van tot de, door hem verzogte, handligting, grootendeels , te kunnen geraakem Maar, daar men thans, niet minder dan voorheen, het niet „ zonder apparent dangiet voor den „ Staat van den Lande, bevondt, inghevalle dezelve Heer , lamoraal, daar naa, zoude fustineeren, in de Vergadering van de Staaten te moeten compareeren, als andere ' Vafallen van de Graafl.jkheijdt, daer toe ghequalificeert zijnde ter faecke van Heerlijcheden, die zij boflttenv hadt dit zulk een Herken indruk op de Leden, dat de Ridderfchap aan de Steden, bij afzonderlijke Akte, berooide, hem niet te zullen befchrijven, en zij en de Steden zich, verder en onderling, verbonden, hem de zkting ter Vergadering te zullen beletten Cy). „ Die voorzorg, evenwel, was, bij de uitkomst, onnoodig. Niemand wilde de vereischte Penningen aan laMokaai. opfchieten, en bij vondt zich dus buiten ftaat tot betaaling, ook fchoon de termijn van zes maanden, op de eir.delijke verkooping gefteld, nu en dan verlengt wierdt (s> Hij hielde (u-) Refol.. Holl. 22 — 31 Oft. lóóf. bl. 39^ (x) l. e. 19 Dec. 1603. bl. 303 -365* eD Jan- ï<5°5- bl. 15» (y) Refol. 19 Dec. 1603. bl. 363. O) Refal, HolL 14 Jan. en 7 Junij 1605. bl. i$ ea 133. O 4  *!__ EGMOND, (LAMORAAL, Graaf van) ENZ. hieldt zich, raderhand, hoe wel de Schrijvers anders denken O), meest, in Holland op; doch viel tot zulk eene laagte, dat de Staaten hem, uit medelijden, eenig Week. geld, eerst van honderd, daar naa van vijfenzeventig guldens, toelagen, nu en dan .zijne Waard en Waardinnen betaalden, en hem, eindelijk, eenige Penningen, bij leeninge, deeden u,treiken om vier of vijf perfoonen in zijnen dienst te kunnen houden, en weder twaalfhonderd Guldens geloove toezeiden, wanneer hij nogmaals aannam, zich na Urankrtjk te begeeven, en aldaar, werklijk, zou gekomen zijn W, aan hem, ondertusfchen, den weg van regten openlatende, indien hij, wettiglijk, iets van 'sLands Overheid te eisfchen hadt. Dan, hij leefde niet lang hier naa; overlijdende, arm en kinderloos, ten Jaare 16,7, te Brugge, m Vlaanderen (cj. 's Graaven Broeder, karel, Stadhouder van *t Graaffchap Namen, hadt wel, reeds in den Jaare 1607, aangeboden de Schuldeisfcheren te voldoen, mits hem vergund wierde, met de goederen van Egmond te worden verlijd; maar men gevoelt, ligtelljk, dat deezen dit wierdt afgeflagen (<*). OO Goudhoe v. Kron. bl. 132. St. der Nederl. 8 D. bl. 352 00 Refol. Holl. 15 Sept. en 23 Dec. 1603. bl. 239 en 383. 16 Jan. i6o4. tl. 18, 21-24 Febr. 1612. bl.,3. 2-21 Dec. 1615. bl. 32. 1 Maart 16 April 1616. bl. to. Cc) Gouds. Kron. bl. 132. 00 Refol. Holl. 26 Sept. 1607. bl. 284. Zie Mr. h. van wtn , Bijvoeg fels en Aanmerkingen Op j. wagenaar. Ekels, (jan) op den eenentwintigden November de» Jïars 1724, te Amflerdam geboren, oeffende zich in 't eerst, in deTeeken- en Schilderkunst, zonder eenige onderrigting; hij wierdt, door eene ingefchapene natuurdrift, daar toe aangefpoord. In vervolg van tijd, nogthans, genoot hij eenig onderwijs van jan ten compe , wiens manier en fchtt.  EKELS, (JAN) ELLIGER. (ANTONI) si7 fchildertrant hij zich, volkomen, eigen maakte. Meestal vertoonen zijne Schilderijen Stadgezigten, welke hij zeer uitvoerig behandelde. Eene nutte begaafdheid hadt hij zich eigen gemaakt. Zeer bedreeven, namelijk, was hij in het herftellen en bijfchilderen van oude Stukken van beroemde Meesters, die, door vervuiling, iets geleeden hadden, of, door onkundigen, in het fchoonmaken, bedorven waren. Ekels overleedt, in zijne geboorteftad, op den tweeëntwintigften Februarij des Jaars 1781. Elliger, (antoni) een vermaard Schilder te Am/terdam, alwaar hij, in den Jaare 1700, doch onzeker in welke Maand, het eerfte leevenslicht aanfchouwde. Hier leerde hij de eerfte beginzeis der kunst- van zijnen Vader otmar elliger. In 't eerst hieldt hij zich, voornamelijk, bezig met het fchiideren van Kamers, Platfonds, Deur- en Schoor, fteenftukken, waar mede hij veele aanzienlijke Huizen, zo hier ter Stede als elders, heeft verfierd. Elliger hadt ter huisvrouwe eene dogter van arnold houbraken, den Schrijver van den Schouwburg der Nederlandfche Schilders. In zijnen hoogen ouderdom begaf zich elliger met 'er woon na Eden, een vermaaklijk Dorp in Gelderland, om 'er, in ftille rust, het overfchot zijner dagen door te brengen. Hij overleedt aldaar, op den vierden Junij des Jaars 1781, in den ouderdom van tachtig jaaren. Enkhuizen. Tweehonderd jaaren, waren 'er, op den eenëntwintigften Maij des Jaars 1772, verloopen, zints deeze Stad, zonder magt of bijftand van buiten, en alzo door eigen kragt, zich der Spaanfche Dwingelandije onttrokken, en aan het bewind van Prinfe willem den I onderworpen hadt. De Regeering, oordeelende het blijde aandenken dier gebeurtenisfe onder de Burgerij te moeten verleevendigen, vondt geraaden, dien dag," deels godsdienftig, deels met uitwendige vreugdeblijken, te moeten vieren. In beiderlei opzigt vondt zij bijval onder de Stedelingen. Eene deftige vrolijkheid kenmerkte dien Gedenkdag. O 5 e Ver?  »i8 ENKHUIZEN. Verhieven de Burgers en Ingezetenen van verfcheiden, zo Zuid- als Noordhollandfche Steden, in den Jaare 1782, hunne Hemmen , om door Verzoekfchriften aan 's Lands Staaten de Vrijverklaaring dr Noord-Amerikaan fche Staaten te bewerken, de Kooplieden nevens de Reeders in de Ha* ringvislcherij binnen Enkhuizen gaven doorflaande blijken, dat zij in Vaderlandsliefde en zucht voor den Koophandel aan de overige Steden niets behoefden toe te geeven. Niet weinig viel 'er, in dat zelfde Jaar 1782, hier ter Stede te doen, over een afzonderlijken Vrede, of Belland, door En* geland aangeboden. De Burgemeester aooustinus hendrie düyvens verzette, ter Vroedfchaps Vergaderinge, zich daar tegen, beweerende dat men niet te fchielijk zich aan dien voorflag moest vergaapen, dewijl 'er gewis een angel in het gras verborgen lag. Hij wilde vooraf het Franfche Hof gekend hebben, en indien hetzelve 'er genoegen in nam, eenen Vrede gefloten hebben, waarbij alle oude verbintenis* fen met Engeland voor altoos verbroken wierden. Vreemd mag het luiden, dat des Burgemeesters verzoek om aactee* kening van zijn uitgebragt gevoelen, door den Voorzitienden Burgemeester h. van straalen, van de meeste Regeeringsleden onderfteund, wierdt afgeflagen: waarom het, eerlang, in openbaaren druk verfcheen. Geene geringe voldoening intusfehen was het voor Burgemeester dlyvens, toen hij, wel haast, in een Verzoekfchrift, door veifcheiden handeldrijvende Burgers ingeleverd, bijval en medeftand ontmoette. Niet bij woorden en bloote verzoeken, om 't geen men tot 'sLands oirbaar dienftig agtte, lieten de bovengemelde Onderteekenaars het berusten. Den vervallen ftaat der Visfcherij, Koopvaart ea Handel der Stad in aanmerking neemende, rigtten zij gezamentlijk een Geze'fchap op, wasraan zij den naam van Patti„ttisch Genootfchap gaven, ten oogmerke zullende hebben het op»igten eener Maatfchappije, bepaaldlijk iugerigt om de zo even genoemde bronnen va» beftaan van nieuws te doen vloeien. Volgens het plan konde een ieder voor zo veele aandeden, ieder vijfhonderd Guldens beloopende, als hij wilde, deel neeraen in de Maato fchap*  ENKHUIZEN. tip fchappij. In den aanvang des Jaars 1783 maakte men eea begin met het bewerkftelligen van het beraamde plan. Ook in deeze Stad openbaarde zich, in den Jaare 1783"» de zucht voor den Wapenhandel, in weerwil van de meerderheid der Regeeringe, gelijk duidelijk bleek uit haar draalen in het vergunnen van eene voegzaame oeffenplaats. Regenten van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, met redea daar over verontwaardigd , booden den Wapenoeffenaaren, ten hunnen gebruike, eene Zaal aan, die geheel ledig ftondt. Bufem^steren, dit vernomen hebbende, eischten van Regenten een berigt, op welke voorwaarde de Zaal was toegeftaan? wie vuur en licht bekostigde? en of voor 't gebruik der Zaale iets zou betaald worden? In fterke, doch eerbiedige taal, wierdt hierop geantwoord. Dat de oprigting van een Genootfchap van Wapenhandel, hier ter Stede, merkelijke moeite in hadt, kan uit het boven vermelde ligt worden afgeleid. Nogthans kwam dit Genootfchap tot ftandin den Jaare 1786 ; bet voerde tot Zinfpreuk de Vrije Westfriezen. In den Jaare 1787 vereenigde zich dit Genootfchap met een Burger-Legertje in Noordholland, ter dempinge var* oproerige beweegingen. De komst der Pruisfen maakte wel haast een einde aan de Vrijheidminnende werkzaamheden. — Niet onopgemerkt mogen wij hier voorbijgaan, een eenigzins zonderlingen ftap der Regeeringe van Enkhuizen. Hoewel van beproefde Oranjegezindheid, diende zij, egter, naa de komst der Pruisfen, ter Staatsvergaderinge een treffend Vertoog in tegen de PrulÉfifche dwingende overmagt. Zij betuigde, onder andere, nooit gezegd of verlangd te hebben, dat de tegenwoordige zo ongelukkige omftandigheden van' het Vaderland door vreemde Troepen zouden behandeld worden; veel minder dat buitenlandsch geweld aan eene vrije Republiek, en aan de aanzienlijkfte der Souvereine Provinciën, de wet zoude ftellen. Zie N. Nederlandfche Jaarboeken.  ESSENIUS. (ANDREAS) Essenius, (andreas) of van essenj Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Utrecht, „Van deezen man" (dus fchrijfc van hem de Geleerde ypey) „ hebben wij een Sgstema Theo. iogi Staaten meenden een middelweg in te flaan, met bet geval, waar over zij in gevolge der nitfpraake van zijne Hoogheid, befiooten hadden, alleszins te laaten, als zijnde dit vonnis op eene wettige wij. ze geveld, doch verklaarden van gevoelen te weezen, dat, voor het toekomende, het befluit in den Jiare 1717 omtient de Academifche Jurisdictie genomen, m volkomen kragt diende te blijven en de grpndflag, op welken de voorkomende gevallen moesten worden beflist. Welhaast wierct zijne Hoogheid van ter zijde onderregr, dat de Staaten, bij het ontvangen zijner uitfpraak, aicb daar  FRIESLAND. «47 daar mede wel vereenigd; maar op een Venoog door het Hof ingeleverd, ook van zich verkreegen hadden, om de Voorziening voor het toekomende in een gewigtig gedeelte te vernietigen, en door het inroepen van een door hem in dit geval, gewraakt Staatsbefluit, de uitfpraak, zo niet voor •t geheel, althans met betrekking tot een voornaam gedeelte, buiten kragt te ftellen. Dit wekte 'sVorften misnoegen, die bij eenen Brieve antwoord verzogt op twee vraagen den Staaten van Friesland voorgehouden „ of zij van gevoelen waren, dat het befluit van den Jaare 1717, tot een Regel en Rigtfnoer, in de behandelinge van zaaken en gefchillen iusfcben het Hof en den Senaat zou moeten ftrekken? — Maar vooral, of het hun ernst ware, pm een befluit, in 't gemelde jaar genomen, en dat dus den oorfprong verfchuldigd was aan de omftandigheden van die tijden, waar in de Stadhouderlijke Waardigheid over Friesland beroofd en ontbloot was van de genoegzaame Authoriteit om de Regeering in haare wettige Confiitutie te bewaaren, — een befluit , waar bij aan den Hove Provinciaal, met opzigte tot twijfeljgrige gevallen, de volkomene befchikking op de Uitlevering en te Regtfteülng der Overtreederen wordt toegekend, tegen zijn Regt van Cognitie en Deeifie te doen gelden?" — Het antwoord op die vraagen was, gelijk men ligt kon denken, de intrekking van het befluit op 't Vertoog des Hofs fenomen, en het volharden bij het Staatsbefluit des voorgaanden jaars. — Zijne Hoogheid kreeg hier van kennis en betuigde zijn genoegen over den uitflag der zaake, die aan zijne hoop en verwagting voldeedt. Van het ftaatelijk bezoek, welk willem de V, in den ïaare 1773, in dit Gewest afleide, zullen wij hier geen omftandig verflag doen; alleenlijk aanmerkende, dat de vreugdebetooningen te dier gelegenheid beantwoordden aan. de vooringenomenheid met het Stadhouderlijk bewind, welk ten dien tijde aller gemoederen beheerschte. Dit geldt ook omtrent een tweede bezoek, in den Jaare 1777. Wendig, intusfchen, wierden, eerlang, veelen in dit Gewest, zints de Koophandel en Scheepvaart niet de vereischEe befcherming ondervondt, door eene zigtbaare overhelling Q4 «  st* FRIESLAND. na de Engelfche zijde, bewerkt en gevoed door den Stadhouder, hoewel diens naam nog niet openlijk genoemd wierdt. Bitter klaagden de Friefche Kooplieden over de na-' deelen, welke' zij door de Engelfche rooverijen leeden, in een Verzoekfchrift aan de Algemeene Staaten , uit het welk wij één trek zullen overneemen, als bewijs uitleverende van het vermogen der Ingezetenen van dit Gewest. De Friefche Kooplieden, om de belangrijkheid huns verzoeks voor 'sLandsi welvaart te doen zien, bragten in k midden, „ dat FriesV. W het 8rootfle geial der Schepen van he: Gemeenebest „ opleverde, welke de fcheepvaart van en na het Noorden, „ de Engelfche en Franfche havens, de Bogt van Frankrijk, „ Porttgal en Spanje waarna men, als mogende derzelver „ getal voor 't tegenwoordige wel op tweeduizend begroot V word«"> voor 't grootfte gedeelte bevaaren door geboreue „ en hier gevestigde Onderdaanen van den Staat.'' Geen wonder, derhal-ven, wanneer, ba den Jaare 1770; ter Algemeene Staauvergaderinge, en die der bijzondere Provinciën, over het verleeuen van Onbepaalde Convoijen wierdt gehan.' öéld, dat de Friefche Kooplieden zich ernftig verklaarden voor de Staatsleden, die met hun in gevoelen zamenHemden. Hoe hard moest hun dan het befluit vallen, 't welk, eerlang, hoewel tegen den zin van verfcheiden Regenten, wierdt uit' gebragt! Het hieldt in, „ Dat, daar drie groote Zeemo„ genheden , in de Nabuurfchap van den Staat , en op die „ Zeeën, die door deszelfs Ingezetenen dagelijks bevaaren. „ worden, handgemeen waren, de Staaten van Friesland, „ zo wel als de Staaten van Holland, begreepen, dat de „ BefehermiPg der Zeevaard ten uiterften nooazaaklijk was, „ dat zij desgelijks toeftemden, dat een Befcherming, naa? „ de Letter der Traétaaten verleend, een blijk van volkof, mene onzijdigheid zou opleveren; — dat, hoewel dit „ waarheden ea voorwerpen waren van het uiterfte aanbe„ lang en klaarheid, 'er egter, ook anderzins zich opdeeden, van welke men het oog niet geheel moest afvven3, den; — dat bij mogelijkheid het verleeuen van een onbe» Paald 'Convoy den Staat in vijandlijkheden kon inwikkeV, l0, da% vreas d«« voor, en het gevaar, waar aan de » Bul  FRIESLAND. 249 Buitenlandfche Bezittingen van de Republiek en de Fron„ tieren der Land-Provinciën, in zulk een'geval, zouden „zijn blootgefteld, altoos zwaar bij hun hadt gewoogen; , dat zij ten vollen overreed waren, dat het Geineenebest H in geenerlei opzigt toegerust was, om in eenen Oorlog ,', te treeden, en dat daarom de meerdere of mindere moge"„ lijkheid alleen genoegzaame reden opleverde van het ha„ zard daar van, niet dan in eene uiterfte noodzaaklijkheid, „ te loopen — dat Zij inzonderheid begreepen de zwakheid „ der Frontieren, en het gering getal van Militie, waar door „ de Land-Provinciën geduurig zouden kunnen ontrust wor„den, en wel die Provinciën, die onophoudelijk, doch „ vrugtioos, hadden aangedrongen om in een beter en vei„ liger ftand gefteld te worden; dai het ten uiterften hard. , zou weezen, die aan roof bloot te ftellen, om den Han„ del van andere wat meer te doen bloeijen. — Hier over „ zouden zij zich niet breeder uitlaaten: breedvoerig en „ kragtig was dit aangedrongen, door de Heeren Staaten „ van andere Gewesten. Om alle deeze redenen maakten „ zij zwaarigheid om tot Onbepaalde Convoijen, als nog, „ hunne toeftemming te geeven." Dit niettegenftaande wierdt het Ontwerp der Gewapende Onzijdigheid gretig aangeiomen, en den Afgevaardigden ter Generaliteit in last gegeeven, om hetzelve door de meest kragtige redenen aan te moedigen. Twee blijken vertoonde het Jaar 1781 van de veld winnende afkeerigheid der Friezen van Engeland, Het eene was een voorflag van het Kwartier van Oostergo, tot het aangaan eens Verbonds van Vriendfchap en Koophandel met de Vereenigde Staaten van Noord- Amerika; die, evenwel, tot nog toe geene uitwerking hadt; het ander, dat meer bijvals ontmoette, behelsde eenen voorflag van dat zelfde. Kwartier tot het fluiten eener verbimenisfe, ten minften voor, den toenmaaügen Oorlog tegen Engeland, met Frankrijk en Spanje. Dit voorftel, bij de overige Kwartieren zijnde goed. gekeurd, viel het befluit, om daar van opening te doen te? Algemeene Vergaderinge, en de overige Bondgenooten te beweegen, in dien zelfden maatregel te treeden. Q 5 Een  35® FRIESLAND. Eea vreemd verfchijnzel vernam men, in den Jaare 1782, in het gedrag der Friefche Staaten, ten aanzien van de Uitfchrijvinge van een jaarlijkfchen Aigemeenen Biddag. Daar die Uitfehrijving, uit 'sHage na de Gewesten verzonden, doorgaans aangenomen wierdt en goedgekeurd, verwierp men thans de toegezondene, en ftelde eene andere op, met last aan de Leeraaren, dat deeze bun tot eenen leiddraad zou verftrekken. Veel viel 'er, in dat zelfde jaar, in Friesland te doen, over de vermindering der Quoten, of het aandeel des Gewests in de gemeenfchappelijke toelaagen toe de kosten van het Bondgenootfchap. Reeds herhaalde reizen , in deeze Eeuwe, hadt het Gewest zijne klagten ingeleverd, dat het, ten aanzien zijner Uitgeftrektheid en Bronnen van Welvaard, te hoog was aangeflaagen. Naardemaal thans, wegens dea Oorlog de Lasten hoog liepen, en derzelver drukkende zwaarte, zich bij verdubbeling deedt gevoelen, zonden zij in de maand April een wijdloopig Vertoogfchrift aan hun Hoog Mogenden, loopende over de vijf volgende ftukken. Vooreerst oordeelden zij noodig te vertoonen „ de gele,, genheid, en toeftand van Friesland, ten einde de overige „ Bondgenooten daar volgens hunne eigene gefteldheid mog. ,, ten vergelijken, om daar uit te moeten befluiten, hoezeer „ de menigvuldige en zwaare tegenheden Friesland, bene„ vens, ja, boven zijne Medegenooten, in de Finantien ten „ uiterflen verzwakt hadden. — Ten tweeden, dat, om te ,, voldoen aan het binnenlandfche verelsch ler herftellinge „ der geledene fchade, en zo veel mogelijk nieuwe rampen „ voor te koomen, en om tevens, met infpanninge van alle ,, benoodigde kragten, als getrouwe Bondgenooten, zich te ,, kwijten, van die pligten, door de Staaten van Friesland aan de Unie verfchuldigd, door hun niets was nagelaaten „ om die te vinden uit zodanige overzwaare Lasten, dat „ ze altoos ophoopende en nooit verminderende, aan de „ Ingezetenen ten laatften ondraaglijk waren geworden. —. 8, Ten derden, dat Friesland bereids bij herhaalinge de ernT „ ftigfte aanzoeken gedaan hadt tot verbetering of verzag. »> ting. mm Ten vierden, dat, uit aanmerking van deezen „ bar  FRIESLAND, $51 i, bekommerlijken toeftand ea bovenmaatige bezwaaring, de „overige Medeleden van de Republiek, (Zeeland alleen, „ wegens onmagt u t^ezonderd,) verfchuldigd waren, vol„ gens de gronden .ener gezonde rede, natuurlijke billijk— „ heid, en de volttrektfte noodzaaklijkheid, om, even gelijk het genoemde Zeeland was wedervaareh, ook dit Ge„ w:st, als een verzwakt Bondgenoot, te hulpe te koomen „ en te verligten; dat daar toe reeds zo veelvuldige Vertoo- gen ter Algemeene Staatsvergaderinge , gedaan zijnde, „ zonder de gewenschte uitwerking te hebben tot eenige de geringde vertroostinge of weezenlijke verligting, hun Ed. „ Mogenden zich genoodzaakt vonden hunne regtmaatïg» „ klagten als nog te vernieuwen, in de billijke hoope van „ eindelijk eens verhoord, te zullen worden. — Ten vijf. „ den, dat dezelve hun Hoog Mogenden, op 't nadruklijk,, de onder 't oog moesten brengen, de bejammerenswaar?, dige gevolgen, welke uit eene aanhoudende weigering, ,, noodzaaklijk zouden voortvloeijen, zelfs bij de geringde „ ligtgebeurlijke en buitengewoone toevallen," Door eenen brief aan zijne Hoogheid, en door herhaald fchrijven aan hun Hoog Mogende, drongen de Friefche Staaten dit VertoQgfchrift aan; 't welk, egter, niet de bedoelde pit' erking hadt. Friesland, 't welk op de Vrijverklaaring van Amerika go Ijverig als eenig ander Gewest hadt aangedrongen, kon niet jn gebreke blijven, naa dat deeze gewigtige zaak was doorgegaan, deswegen zijne büjdfchap openlijk aan den dag te leggen, Te F!us valet vna dies, qua libera ducitur aSt.% , Qjtam male Jub Domini facula mille jugo. Waar van de zin is: Eén dag van Vrijheid wordt van hooger prijs geagt, „ Dan Eeuwen onder *t juk eens Dwinglands doorgebragt.**  «SS FRIESLAND. De Burger-Sociëteit te Leeuwarden, de eerfte, zo veel wij weeten in deeze Gewesten, uit Kooplieden en Scheeps, reeders beftaande, ten zinfpreuk voerende Doos vrvheid en yver, vervoegde zich bij de Staaten van friesland, met een Verzoekfchrift van eenen zeer bij zon deren aart. De Leden wenschten gelegenheid te mogen hebben om aan hun Ed. Mogenden daaglijk te kunnen openbaaren, de hartlijkfte en tevens eerbiedigde gevoelens van dankbaarheid en erkentenisfe, welke hun niet alleen, maar, zo zij vertrouwden, alle welmeenende Medeingezetenen bezielden, bijzonder ten opzigte van de gewigtige en volwijze Befluiten, op alle zodanige punten, als waar toe de hachlijke omftandigheden, in welke het lieve Vaderland geftort was, de zo overvloedige als verdrietige onderwerpen hadden opgeleverd, inzonderheid op den gewoonen Landsdag in den Jaare 1783, en den buitengewoonen Landsdag in de maand April gehouden, — Befluiten, die niet alleen het kenmerk droegen van Wijsheid, maar ook die van de zuiverfte welmeenenheid en liefde tot het Vaderland, en ten . overtuigendfte beweezen, da: hun Ed. Mog. niets boven deszelfs welvaareu zogten; maar zich als het gewigtigfte voorwerp van aandagt, betrag* ting en aankleeving fteeds voorfteiden Salus Populi fuprema Lex eflo. „ Het Heil des Volks zij de opperfte Wet." ?eflaiten, eindelijk, welke de goede Ingezetenen van Fries, land volkomen moesten bevestigen om te volharden in die vertrouwlijke en ftille gelatenheid, welke hun wederhouden hadt om aan hun Ed. Mogenden voor te houden de waare belangen des Vaderlands, en Hoogstdezelven teffens door Smeekfchriften aan te maanen tot cordaatheid en betragting van pligt, als wordende, door dezelve ten vollen verzekerd, dat hunne Bezittingen, met alles wat hun verder dierbaar was, ja dat hunne Vrijheid, (dat regt hun waardiger dan het leeven, en dat, zonder de menschlijkheid zelve te verkorten en te onteeren , geen het minfte letzel kon worden toege'bragt, en dat nogthans helaas! indien mea de waereld over *t algemeen befchouwde, fchier even algemeen was verkragt geworden,) veilig waren toevertrouwd aan de waakzaame ?orge van hun Ed. Mogenden. — De Sociëteit meende aan haa«  FRIESLAND. $53 haaren wensch, op eene gepaste wijze, best te kunnen beantwoorden, met voor haare rekeninge te. laaien (Taan eenZilveren Gedenkpenning, om teffens voor -len Naakomeiing te kunnen (trekken tot een duurzaam Gedenkreeken van de volkomene eenftemmigheid van Regeering en Volk in her tegenwoordig bachlljk tijdftip. Aan den eenen kant hadden zij voor, dat gezet zou worden, het Wapen van Friesland* vastgehouden door eene Hand uh de Wolken komende, met het Opfchrift: Aan de Staaten van Friesland, ter dankbaa* re Naagedagtenisfe van de Landsdagen in Februarij ea April 1782 , toegewijd door de Sociëteit Vrijheid en Tverj inhoudende de algemeene goedkeuring van alle de befluiten op deeze twee Landsdagen genomen; terwijl aan den anderen kant meer bijzonder onderfcheiden konden worden, de twee gevallen, bij welke het algemeene Vaderland het meefte belang hadt, in welke hun Ed. Mogenden de Staaten dra andere Gewesten waren voorgegaan, en daarom verdienden, als op den voorgrond geplaatst, het meest uit te komen. — Het aanneemen van den Heer adams als Minister van de Vereenigde Staaten van Noord-Amerika bij deezen Staat? en het afwijzen van een afzonderlijken Vrede met Engeland, zinnebeeldig te vertoonen door een Fries, naar dea ouden Chara&eristiquen trant der Friezen gekleed, zijn rechter Hand geevende aan den Noord- Amerikaan, als een ba» Wijs van Vriendfchap en Broederfchap, terwijl hij met zijn flinker Hand den Vrede, hem door den Brit aangeboden, afwees (*> — Wel hadt de Sociëteit .gewenscht 'er iets te kun- (*) De Sociëteit de gepaste bijvoegzelen op zinnebeeldige Verfierzelen aan den Medailleur b. c. van calker overgelaten hebbende, geeft, op den Gedenkpenning zelve, de Fries de rechterhand aan de Republiek der Vereenigde Staaten van Amerika, welke een Schepter met voeten treedt, terwijl de verbrooke Boeijens naast dezelve liggen, en een nederdaalende Engel haar den Hoed der Vrijheid aanbiedtj tnet de flinker Hand wijst de Fries den afzonderlijken Vrede , door Engeland met een Olijftak aangeboden, af, op het zien van een Adder in 't gras. Een Luipaard vertoont ziek aan de voeten van Engeland»  354 FRIESLAND; kunnen bijvoegen, als een fpreekend bewijs van der Staaten gedrag met betrekking tot den Hertog van brunswyk ; doch Zij vreesde daar door te veel in 't bijzondere en gevaar te loopen Van aan min weldenkenden gelegenheid te geeveh, om door vittende aanmerkingen haar gedrag eerder fleekende en pasquillant, dan dankbaar en welmeenende, gelijk het in de daad en waarheid was, te doen fcbijnén, — Dan oor» deelde de Sociëteit, eer zij dit haar voorneemen werkftellig maakte, het van haar plig- 't zelve eerst ter kennisfe te moeten brengen van hun Ed. Mogenden de Heeren Gedepu eerde Staaten van F itüand, als bijzonder gelast, om toe te Zien op de bewaaring der openbaare rust; hoewel zij niet kon bevroeden, dat, in de volvoering vm dit oogmerk, bij mogelijkheid iets l»e . pgeflooten, 't welk de openbaare lust rechtftreeks, of van ter zijde, zou kunnen ftooren , of dat iets nadeellgs voor dezelve daar uit, op eenigerlei wijze Zou voortvloeijen; maar v ei eer het tegendeel. De Verzoekers door Gedeputeerde Staaten tot hun Ed4 Mogenden geweezen, leverden dit Verzoekfchrift den acht* Hen Maij over. De Kwartieren van Oosietgo en Id-'estergt keurden deeze aanbieding terttond goed; in dat oer Toevenwouden waren de (temmen èerst voor en tegen gelijk; doch* in *t einde, verklaarde zich de meerderheid voor den Raadflag der beide andere Kwartieren; weshalven, de Sociëteit ten antwoord kreeg, dat hun Ed. Mogenden over het Voorftel'zeer voldaan waren, 't zelve goedkeurden, en daar in bewilligden. Vervaardigd en aan elk Staatslid aangeboden zijnde, wierdt de Penning met dankzegging van allen ontvangen. Hoe zeer het Kwartier der Steden van de andere Kwartieren in het oordeel over de Staatsbelangen veel»! verfcbilde, heeft ons Gefchiedblad op veele plaatzen aangeweezen. Onder de Steden (haken Hartingen, Stavoren en Workum, ia' dit (tuk, boven alle uit. Ten (landhoudenden blijke van dit verfchil diende een tweede Gedenkpenning, ten deezen dage, in Friesland zo in Goud ais Zilver vervaardigd. Voor elk Lid der Regeeringe der drie opgemelde Steden was een Zilveren, voor de Volmagten, benevens denzelven, eea Gos-  FRIESLAND* «53 Gouden gefchikt. Aan de eene zijde praalt het Hoofd van zijne Hoogheid met het Randfchrift wilh. V. D. G. Pr. A U R & Naf.; op de andere zijde een Oranjeboom meï zes Oranje-Appelen; aan den Stam des Oranjebooms hangen de Wapenfchilden van Harlingen, Stavoren en Workumt door een Lint aan den Stam vastgebonden, met de Spreuk concordia felix, dat is, Gelukkig door Eendragt. Het aanvaarden van deezen Gedenkpenning ging, althans te Harlingen, niet algemeen toe. De Leden van den Raad, door den voorzittenden Burgemeester zamen geroepen zijnde om denzelven te ontvangen, weigerden tien van de eenentwintig dien aan te neemen; en dat het gelal der Weigeraaren en Ontvangeren niet gelijk ftondt, was, zo men wil, toe te fchrijven aan den overredenden invloed van één der Burgemeesteren. Van Frieslands eisch tot vermindering der Quota, hebben wij voorheen verflag gedaan. Dewijl de gewenschte uitflag der zaake fteeds agter bleef, wierdt men, in het Jaar 1783, te raade, een ernftiger maatregel te werk te ftellen. Eene aanzienlijke Bezending, beftaande uit acht Leden, nevens den Sekretaris van Staat, vertrok in de maand Maart na 'sGraavenhage. Naa veelvuldige gafprekken met den Raad van Staaten, en zijne Hoogheid, namen de Afgevaardigden, den elfden April, affcheid, en vertrokken den volgenden dag. De maarc liep, dat Holland drie ten honderd van Friesland zou overneemen, en zich daar mede belasten; waar door dit over bezwaar klaagend Gewest van elf tot acht ten honderd zou verligt worden: dan de ondervinding leerde welhaast de onwaarheid van deeze uitgeftrooide fchikking. Wel hadt Friesland voorgeflagen, niet meer dan acht ten honderd te kunnen betaalen, en, om de Verligting van dria ten honderd, verzogt; maar de Raad van Staaten, geduürende zeven jaaren, eene Verligting voorgefteld, waar in Fries, land geen genoegen kon neemen: dewijl, naa dat tijdsverloop, het zo veel zwaarder zou vallen die meerdere fom op te brengen. Ook hielden zij het loflijker, dat iemand Zijne Huishouding verminderde, (vooral wanneer zulks zon. der  *56 FRIESLAND. der ongemak kon gefchieden: want niemand moest meer Dienstboden houden dan hij betaalen kon,) dan door Vreemden of Vrienden onderfteund te worden, 't Was op deezen grondflag, dat Staaten van Friesland hun Afgezondenen ter Algemeene Staatsvergadering last gaven op de gewoone wijze toe te Hemmen in de gewoone en buitengewoone Staaten van Oorlog; nogthans, met bijgevoegde verklaaring, dat, ingevalie hun Gewest, vóór den eerflen Augustus deezes jaars, de verzogte verligting niet verkreeg, de Staaten, naa den laatften Julij, geene verdere betaaling zouden laaten doen op zeven Posten van Oorlog, die zamengenomen omtrent de verlangde Ontheffing bedroegen, en naa genoeg overeenkwamen met.de fom door den Raad van Staaten aan hun Hoog Mogenden voorgeflaagen, om Friesland, geduu» rende de eerstkomende zeven jaaren, van te ontheffen. Bij de Algemeene Staaten verwekte dit befluit der Friezeri verbaasdheid en bekommering; ontflaande, gelijk zij fchreeven, niet alleen uit de fchielijke verandering in den ijver door de Friezen dus verre betoond, om de gemeene zaait des Lands te handhaaven; maar ook uit de voordeelige gelteltenis, waar in hun menigmaal herhaald beklag tot verligting van hunne bezwaarde Geldmiddelen gebragt was, door het gunftig Verflag van zijne Hoogheid en den Raad van Staaten. Dit, hadden zij vertrouwd, zou bij de Staaten van Friesland ingang gevonden, en althans te wege gebragt hebi« ben, dat zij, alvoorens tot een'g dwangmiddel over te gaan, of plaats te geeven aan eenige ongeregeldheid en verwarring, der Bondgenooten, befluit daar op zouden hebben afgewagt, en, zonder eenige afwijzing, gaaf toegefterad in de Staaten van Oorlog, voor dit loopende jaar. — Zij verzogten d Zodanige middelen als bij den Raad van Staaten, met Communicatie en Overleg van zijne Hoogheid den Prins Erfftadhouder, meest Convenabel en Oirbaar zouden worden gevonden: waar toe wel fpeciaal hoogstgemelde zijne Hoogheid behoorde verzogt te worden, deszelfs Gezag en Authoriteit wel te willen contribueeren." Geen wonder dat Staaten van Friesland zich diep getroffen voelden over eenen Voorflag, waar van zij de gevolgen Voor hun Gewest, ja voor het geheele Gemeenebest, allernadeeligst en beroerendst inzagen. Onmiddelijk beraadflaag. den zij den Stadhouder, bij eenen Brieve, te vraagen: „ of dit Rapport ('t welk gezegd wierdt naa ingenomene Conflderatien en het hoog wijs Advijs van zijne Doorlugtij,e Hoogheid Uitgebragt te zijn *) volgens zijn eigen idéé was ingerigt, en vooral welke zijne waare Gedagten en Intentie mogt weezen, ingevalle dit Rapport eens onverhoopt aldus ter Generaliteit geconcludeerd, en zijne Hoogheid, over zulks, door den Raad van Staaten 'geauthorifeerd wierdt, om tegen Friesland, ten behoeve van de Republiek, (waar van dit Gewest een notabel Lid uitmaakte,) de Middelen van Executie, met hoogstdeszeifs Authoriteit en Gezag te dirigeerenV" — Wijders gelasten zij de Afgevaardigden ter Algemeene Staatsvergaderinge, om, wanneer onverhoopt op den Friesland zo bezwaarenden Voorflag dus mogt befiooten worden, zich daar tegen te verklaaren. Uit het Antwoord van zijn Hoogheid, konden de Staaten van Friesland niet veel troost fcheppen. Naa vooraf verklaard te hebben, hoe hij geheel ongehouden was, hun eenige rekenfchap te geeven, van de Advijfen door hem in den Raad van Staaten uitgebragt, was hij niet ongenegen, eenige opening deswegen te doen. Hij herinnerde hun een gelijkluidend Verflag en Befluit, in den Jaare 1771, tegen de Staaten van Zeeland; die desgelijks goedgevonden hadden eenige Posten van den Staat van Oorlog af te wijzen, en onbetaald te laaten, waar in toen ten tijde Friesland niets Inconjïitutioneets gevonden, maar 'er mede in toegeftetnd hadt. Hierom hadt hij, toen de Raad van Staaten 'E zelfde middel voorfloeg, zich daar tegen niet kunnen aan. R 3 kan-  260 FRIESLAND. kanten, zich vleiende, dat het nimmer tot Executie van ds daar bij voorgeflaagene middelen zou koomen. en dat door wederzijdfche toegeevenheid de zo hoognoodige Harmonie tusfchen de Friefche Staatsleden en die der overige Bondgenoten niet zou worden geftoord. — Den invloed, welken zijne onderfcheide Charges hem gaven, wilde hij aanwenden tot handhaaving van de Unie en tot het voorkomen van fcheuring onder de Bondgenooten. Hier van kon het Verflag, omtrent de Betaaling der afgeweeze Posten, ten waarborg verftrekken-, en beriep hij zich op de kennis en bewustheid der- Friefche Afgevaardigden om in 't Voorjaar de Onderhandelingen, dea toeftand van Frieslandsch Geldmiddelen betreffende, bij te woonen, die konden getuigen, hoe hij toen gefprooken,. en zijn verlangen betoond hadt om aan Frieslandsch begeerte te voldoen, zo verre met zijn Pligt en Betrekking, zo tot de Unie in *t gemeen, als tot ieder der Bondgenooten in 't bijzonder, befraanbaar was. — ln deeze gevoelens volhardde hy, en niets was vreemder van zyne waare gedagten en oogmerken, dan om aanteraaden, het aanwenden van maatregelen, die eene fcheuring onder hes Bondgenootfchap, en dus een onherftelbaar nadeel aan de Unie in 't gemeen, en aan ieder Provincie in 't bijzonder, zou veroorzaaken. — Op 't ontvangen van dit Antwoord, was het Advijs der Steden eerst, dat men zijne Hoogheid voor de gegeevene opening zou bedanken; doch naderhand vereenigde zich dit Kwartier met de drie overige, om dit Antwoord tot nadere overweeginge op te fchcrten. Terwijl de zaak tot dit uiterfte liep, zaten veele Ingeze* tenen van Friesland niet ftil. Een opgefield Adres aan de Staaten van Friesland, was gedrukt aan de Steden en Grietenijen, ter onderteekening rondgezonden, en wierdt tenzelfden dage, als de Brief van zijne Hoogheid ten buitengewoonen Landsdage bij de Staaten van Friesland in handen kwam, geteekend hun aangeboden door de .Ingezetenen van Westdongeradeel, Baarderadeel, Doniawerftal, Leeuwarden, Franeker, Dokkum , Harlingen, Makkum en Heereveen, mitsgaders eenige Studenten op de Hoogefchool te Frane* her. —- In den fchoot hunner di »r jaare Landsvaderen, wil. den  FRIESLAND. 261 den zij hunne overkropte gemoederen, met vertrouwen, ontlasten , en teffens, de opregtfte en fterkfte verzekeringen, vsn Dankbaarheid en Eerbied aanbieden: gelijk zij deeden, door het opnaaien der jongfte Gebeurtenisfen, en *t erkennen dat, huns oordeels, de Staaten van Fries/and, daar in Braafheid, Kloekmoedigheid en Wijsheid hadden aan den dag gelegd, hun aanmaanende op dat zelfde voetfpoor voort te gaan. „ Dan, en dan alleen," lieten zij zich hooren, ,, zou men met grond mogen hoopen, dat de verwelkte ,, Roem der Republiek zou herbloeijen, en haare Wel- ward herieeven; dat haare waggelende Vrijheid, tegen al. „ le binnen- en buitenlandfche laagen en aanrandingen, be,, vrijd zou weezen, en dat fpoedig zou verdorren die Ver. „ dervende Hand, die nu zo tastbaar tot haar Val en On„ dergang gewerkt heeft. — Maar, wat wenfehen wij? „ Helaas! wat zullen, wat kunnen, wat behooren wij te „ wenfehen? hoe zeer wij ons ook, door een aangebooren „ zugt, daar aan verkleefd voelen, voor het Behoud, voor ,, den Bloei van eene Republiek, voor 't Behoud, voorden „ Bloei van een Bondgenootfchap, dat boe nuttig en voor„ deelig het ook moge zijn voor alle de overige Leden van ,, 't zelve, voor deeze Provincie ruineus is geworden; een „ Bondgenootfchap, tot welks behoeve en kragtdaadige on,, derfleuninge, zich deeze Provincie heeft afgefloofd, en „ dat, nu zij ten einde haarer kragten is, eerlang misfehien ,, zal tragten haar op 't hart te trappen, om het weinige bloed, ,, dat nog. in de aderen overig is, met geweld af te pers„ fen! Daar toe immers ftrekt het Advijs ter Vergaderinge „ van hun Hoog Mogenden ingebragt. Dit Advijs vervult „ ons met droefheid, en verwekt niet minder onzen toorn „ en verontwaardiging. Het is een Advijs alleen den zulken „ waardig, wier Naamen, in de laatfle jaaren, toen het op „ de handhaaving der Tractaaten , de befcherming der Inge» zetenen , en de verdeediging des Vaderlands tegen den „ gemeenén Vijand aankwam, men niet eens zou hebben hoo„ ren noemen, indien die niet anders dan met lof waren s, gemeld geworden." R 3 Naa  %6% - FRIESLAND, Naa de ontvouwing van Faeslands Staat der Geldmid» delen, en het vermelden van 't geen tot Verligting van dien bezwaarden Staat door hun Ed. Mogenden was aangewend, als mede het bijbrengen des hun zo zeer ftuitenden Staatsverflags, vaaren zij voort: „ Zie daar eene Staatkunde zq ,, dwaas als wreed! De Eer en het Aanzien der Republiek, „ zo binnen als buitenslands, zou vorderen, dat deeze Pro,, vincie met geweld gedwongen worde, om een last voort „ te fleepen, die haar vermogen verre te boven gaat? Het „ belang der Republiek zou zijn, dat, om rede, dat deeze „ Provincie, niet kan draagen, zo veel, als men wil dat ,, ze draage, geheel verdorven en onnut gemaakt worde? „ En zijne Hoogheid behoorde verzogt te worden , om met „ deszelfs Gezag en Auihoriteit daar toe wel te willen me„ dewerken en contribueeren ? Zijne Hoogheid, die de Eer- (le Staatsdienaar deezer Provincie is, als Stadhouder, die ,, teffens, als haar Kapitein Generaal, het eerfte voor haar „ tegen allen overlast en geweld behoort in de bresfe te „ fpringen , en die, in die beide Qualiieiten, ondergefchikt ,, is aan het Oppergezag Uwer Edel Mogenden, die, daar„ enboven, aan de beftendige en getrouwe aankleeving van „ deeze Provincie aan de belangens van zijn Huis, den oorfprong en grondflag verfchuldigd is van alle de Groot„ heid, welke hij thans in de Republiek heeft; deeze zou „ behooren te worden verzogt om de Vaderlijke zorge „ Uwer Ed. Mogenden voor het welzijn uwer Ingezetenen, en de daar bij betoonde Cordaatheid, te beftrijden, te „ overwinnen en nutloos te maaken ? Om gewapenderhand, (dit toch zal men. door Gezag en Authoriteit moeten ver„ ftaan,) ten behoeve der Bondgenooten, zich van 'sLands „ Kas meester te maaken, en het geen daar in niet te vin„ den is, en te vergeefsch gezogt zal worden, met geweld, „ van de Ingezetenen af te persfen, tot dat daar van niets „ meer te haaien is, en deezen in de diepfte armoede ge„ dompeld zullen zijn? Om dus, om zo te fpreeken, doof „ en verftokt voor alle regtmaatige klagten, het oude Lasts} dier met geweld voort te drijven, tot dat het roerloos „ tér nedervalt.! — Wreede dwaasheid! die wij niet kunnen, „ die  FRIESLAND. 263 „ die wij niet willen denken, dat ingevolgd zal worden bij „ een Bondgenootfchap, waar van deeze Provincie een zo ,, notabel Lid is, tot welker laste men niets kan inbrengen „ dan dat dezelve zich, ten zijnen behoeve, heeft afge- Hoofd, en nu niet meer kan, het geen zij gaarne wil. — „ Al zo min kunnen en zullen wij gelooven, dat de Prins „ Erfftadhouder, met terugdelling en verwerping van zo veele bijzondere betrekkingen, als waar door zijne Hoog„ heid aan bet behoud en welzijn van deeze Provincie zo ,, naauw verbonden is, zou kunnen, zou willen, op zich ,, neemen de volvoering van haar bederf en ondergang. „ Dan, Edel Mogende Heeren! daar is zo veel gebeurd, „ zedert weinige jaaren, dat men nooit zou hebben kunnen ,, en willen gelooven dat gebeuren konde, dat men nu ein> ,, delijk niet meer weet waar voor men al of niet te vree» zen en te zorgen hebbe. In allen gevalle eene te groote ,, voorzigttgheid geeft zeldzaam ftoffe tot naberouw; daar „ eene kleine onvoorzigtigheid zeer dikwijls door een fteep „ van elenden gevolgd wordt. —. Dat dan de betoonde VaM derlijke zorge en cordaatheid Uwer Ed. Molenden voor „ de behoud?nisfe deezer Provincie, en het welvaaren dee„ zer Ingezetenen, bij ons allen zo hoog gepreezen en zo „ dankbaar erkend; gelijk wij uit den grond van onze bar„ ten gods genadige Voorzienigheid danken, die ons en het „ onze aan het wijs Beftuur en de getrouwe Befcherming „ van UE. Mogenden heeft aanbetrouwt, niet nutloos wor,, dg, door niet vroegtijdig genoeg in gereedheid te bren„ gen, de Middelen, die, in geval van nood, ter verdee„ diging ftrekken moeten! — Mogelijk komt 'er wel eenig uitttel van Executie; mogelijk zelfs dat men wel, voor een bepaalden tijd, de Provincie eenigermaate te gemoet „ koome en verligte. Dan wat van dien aart ook moge ge« #, beuren, wij hoopen, ja wij bidden, dat het de Waak- zaamheid uwer Ed. Mogenden zelfs voor geen oogenblik „ mag doen (luimeren." — Waar op zij, naa de derke taal reeds door ons bijgebragt, omtrent de Patenten en den Burgerwapenhandel hunne Voordellen deeden. De Ir. gezetenen van Harlingen leverden een Verzoekfchrift over R 4 in  $64 FRIESLAND. in alge-neener bewoordingen begreepen : dewijl, gelijk zij betuigden, de omftnndigheden der Gnderteekenaaren in 't al. gemeen hun niet bekwaam maakte o 11 sl bet gefielde in het Adres (hoe gegrond rnisfehien,-') met zekerheid te bepordeelen. — Staaten van Friesland betuigden zeer gevoelig te zijn aan de blijken van Vaderlandsliefde, Trouwe en Toegenegenheid hunner Ingezetenen: kunnende het vertrouwen, 't welk zij gefteld hadden in 't gedrag bij hun Ed. Mogenden gehouden , in het befchermen van 's Lands dierbaars Vtijlieid en Welzijn, hun niet anders dan aaugenaam wee- sen. •• ' ''«tod »M «u* i»m ïn Friesland, zo zeer als elders, ontmoette de Wapenhandel geene geringe aanmoediging, zo wel in den ijver en lust der Ingezetenen, als in de fchikkingen, bij de Hooge Magien daaromtrent beraamd. Al in den Jaare 1782 hadt, ten Landsdage van het Gewest, het Kwartier van Oostergo een voorflel gedaan, wegens het oprigten van een BurgerLandmagt, met inlevering van een Plan, daar toe betrekkelijk Zie hier eenige trekken van dit Voorfiel. ,, De menigvuldige rampen en onheilen de Republiek in 't algemeen overgekomen, de zwakke toeftand , waar in zij zich bevindt, de akelige vooruitzigten voor het toekomende, het verval van onzen weleer zo bloeienden Koophandel en Vragtvaart, de daar uit voortvloeiende doodlijke verarming onzer vrije Ingezetenen, moeten ons allen doen uitzien na eene ran kostbaare uitkomst, welke de Vrijheid van onze Ingezetenen duurzaam, zonder hunnen geheelen ondergang te veroorzaaken, kan verzekeren. — Het is dan uit deezen hoofde, dat wij', ter bereiking van dit ons voorgedeld heil. raam oogmerk, gemeend hebben U Ed. Mog. in bedenking te moeten geeven, of het niet ten hoogden noodig zou zijn, dat, terwijl wij dagelijks zien, dat door zijne Doorlugtige Hoogheid, en den Raad van Staaten, bij alle, zelfs bij gezogte gelegenheden , nog geduurig wordt aangedrongen Op de vermeerdering der zo kostbaare Landmagt, ja, dat zélfs ziin Hoogheid en de Raad zich onfchuldig verklaaren aan de rampen het Vaderland overgekomen,'welke meeren. deels aan het niet topftemmen in de ve*meerdering der Land- m gt  FRIESLAND. 26*5 magt door Hoogstdenzelven en dea Raad worden toegefchreeoen — dat men, zo fpoedig eenigzins mogelijk, om alle mingepaste en haatlijke verwijtingen te ontgaan, begon met dé volvoeringe van 't geen bij de wijze Oprigters der Unie van Utrecht in het VIII Artijkel is beraamd; doch 't welk tot heoen toe nimmer is uitgevoerd, hoewel daar in de zekerheid was en nog is te vinden, dat de Ingezetenen des Lands immer door het onderhoud van eene gehuurde vreemde en dus belanglooze Militie, geheel zoude behoeven te worden uitgeput; maar dat, integendeel, dies te meer van den opbreng van 'sLands lasten zou kunnen worden beneed tot beter onderhouding van eene bekwaame Oorlogsmagt ter Zee, om den eenigen fteun van ons Land en Koophandel, te onderfchraagen en te dekken, zonder eenige vrees voor invallen te Lande: want een gewapend, en onder hunne zelfsgekooze Bevelhebbers geoeffend Volk, welks Koophandel bloeit, zal geene Slavernij of Overheerfching vreezen, vindende fteeds de, middelen, ter afwending van deeze Gedrogten, in hun eigen vrij en blij Burgerhart. ',, Wij meenen dat de Nuttigheid van dit Plan geen bewijs noodig heeft. Uitlandfche en Inlandfche Hiftorien leveren hier toe oneindig veele voorbeelden op. Aan dusdanig eene Inftelling is het Vrijheidlievend Zwhzerland het behoud van dit bemind pand verfchuldigd; door dergelijk eene fchikking vindt Engeland de middelen ter zelfbehouding zodanig in zijn eigen boezem, dat het at zijn gehuurde Magt buiten 'sLands kan gebruiken. Zonder zodanig middel zou waarfchijnlijk het agtbaar, het navolgenswaardig, het wonderlijk Noord-America, nooit tot dien ftand gekomen zijn, in welken wij het thans met zo veel agting bewonderen, „ En vermids het oogmerk deezes Voorflags geen ander is, dan om de Inrigtingen, die in veele Steden plaats hebben, onder zulke veranderingen als tijd en gelegenheid vorderen, algemeen te maaken, zo meenen wij met grond te kunnen zeggen dat ook de Gefchiedenis van onze Republiek, genoegzaame blijken van deszelfs Nuttigheid ople. vert — het zij men het oog vestige op den met zo veel regts verkreegen roem der Gewapende Burgerijen , als te' R s Alk-  t« honderd fluks Wapenen, om ze ten minden een half jasr, en tot zij zich eigene konde aanfchaffen, te gebruiken. Aan dezelve wierdt een openbaare plaats ten Wapenhandel aangeweezen, en ontving de Krijgsbezetting bevel om aan die Burgerkrijgsbende alle Krijgseer te bewijzen. Terwijl 'sLands Staaten d;r Burgeren ijver om zich in den Wapenhandel te oefenen alzins preezen, en betuigden hoe 't hun aangenaam zou zijn, als zij, bij aanboudenheid, daar in voortgingen; verders een ieder gelastende hun in deeze oeffening niet te ftooren, maar veeleer, in allen deele de behulpzaame hand te bieden. In den Jaare 1785 hadt de Stadhouder een Vertoog in 't licht gegeeven, behelzende eene Verdeediging van zijn gedrag, omtrent de openbaare zaaken gehouden. Verfchillende wierdt die Verdeediging opgenomen. Hoedanig man in Friesland daar over dagt, kan blijken uit het Antwoord der Staaten aan zijne Hoogheid, waaruit wij het wel der moeite waardig oordeelen, het hoofdzaaklijke hier in te lasfchen. Zij konden (fchreeven ze) voor zijne Hoogheid niet ontveinzen, dat de wijduitgebreide Vootaffpraak van den Brief aan hun Hoog Mogenden gefchreeven ; de Redeneeringen daar in vervat; de Daaden darr in gefteld; de Gevolgen daar uit getrokken ; de Befluiten daar uit opgemaakt, hun, in den hoogden graad, hadden getroffen, en in de onvermijdelijke noodzaaklijkheid gebragt, om, (dewijl zijne Hoogheid dien Brief aan het geheele Bondgenootfchap hadt toegefchikt, en zij dus niet voorbij konden, zich zulks mede aan te trekken,) op eene aan cordaate Regenten en vrije Friezen pasfende wijze, die de innerlijke bewustheid gevoelden, dat zij hunne Pligten, jegens hun Vaderland, en hunne Committenten betragt hadden, te antwoorden op alle die Stellingen, die hun, op eene meer of min ingewikkelde wijze, voorkwamen te ftrekken, om de rampen, waar onder ons Vaderland, zedert eenige jaaren, zo bitter gedrukt was, en nog gedrukt wierdt, daar aan toe te fchrijven, Dat het uwe Hoogheid (dit zijn de woorden) niet heeft mogen gebeuren deszelfs poogingen met eenen gewenschten uitflag bekroond te zien; vermids daar door ons Vaderland aan  a68 FRIESLAND. aan geene buitenlandfcke Oorlogen geëxponeerd en door geen binnenlandfche Tweefpale zou zijn beroerd geworden; maar dat het bij deszelfs Vrijheid, Vrede, Onaf bangelijkheid, en Welvaard geconferveerd, in allen gevallen in behoorelijken ftaat van Defenfie gehouden, en tot den hoosften top van Luister en Voorfpoed gebragt zou zijn! En dat, bij gevolg, alle die rampen, die aan de Republiek, zedert weinige jaaren, zijn overgekomen, en die haar nog verder te vreezen jlaan, niet, zonder de hoogfte Onregtvaardigheid, aan uwe Hoogheid kunnen worden ten laste gelegd. „ Wij betuigen," laaten zich daar op de Staaten van Friesland hooren, „ voor god en het Vaderland, wars te s, zijn van allerlei verdenkingen, imputatien en reproches, „ en dezelve nimmer te willen gebruiken ,«!maar die te ver„ roeien! Doch wij willen voor U Hoogheid niet verber„ gen, dat wij in de bovengemelde uitdrukkingen eene dui. „ delijke inculpatie vinden van het gedrag der Hooge Re„ geering! — Immers wie anders dan de Regenten hebben „ U Hoogheid kunnen beletten deszelfs bedoelingen te be. „ reiken, en deszelfs poogingen met den gewensehten uttflag ,, bekroond te zien ? — Aan wie anders dan de Regenten ,, wordt dus de buitenlandfcke Oorlog, en de binnenlandfche „ Tweefpa/t toegefchreeven ? — Wie anders dan de Regen„ ten hebben dus de Vrijheid, Vrede, Onafhangelijkheid ,, en Welvaard van den Lande, in de waagfchaal gefteld? „ Wie anders dan de Regenten hebben deszelfs Defenfie ver„ wasrloosd? Wie anders, eindelijk zijn de Oorzaaken der „ tegenwoordige Rampen?— Wij weeten geene intermediaire „ uitlegging te bedenken, die de Regenten vrij houdt van ,, de blaam, hun in deeze bovengemelde uitdrukkingen aan. „ gewreeven. En daar ons dezelve zo gevoelig treft, zijn „ wij aan ons zeiven, aan onze Eer en Goeden Naam, aan „ onze Waardigheid en aan het Vertrouwen onzer Ingezete„ nen verfchuldigd, ons van dezelve te zuiveren." Ten dien einde haaien zij het gedrag der Regenten van Friesland van vroegeren tijde op, ter aantooninge, dat zij nimmer de heilzaame en met 's Lands Welzijn overeenftemnsende Bedoelingen en Poogingen van zijne Hoogheid hadden  FRIESLAND. *6p den tegengegaan, maar veel eer onderfteund, zo veel als het vermogen van dat Gewest en deszelfs goede Ingezetenen kon toelaaten. Zij kenden zich vrij van ingeboezemde Voor oor deelen veroorzaakt en gevoed te hebben, veel min aan fchending van Vertrouwen fchuldig te zijn; en betuigden nimmer den toeleg gehad te hebben , van Hunne eigene Verdeediging te doen dienen tot beewaar van anderen. „ Deeze gevoelens," om der Staaten eigene woorden te bezigen, „ Doorl. Vorst! zijn de eenigfte Gronden, en „ waaragtige Oorzaaken, die ons wederhouden hebben, om „ in het breede te beantwoorden de Juftificatoire Memorie „ van den zesden Ocïober des Jaars 1782. Wij hebben niet „ willen daar in zoeken, veel min vinden, directe inculpa„ tien tegen onze Regeering en Gedrag; en hebben aan de „ eene zijde gemeend, dat een voorzigtig ftilzwijgen voof „ ü Hoogheid niet ongunftig zijn zou, en Hoogstdezelve „ ten klaarden overtuigen vsn onze Moderatie, Agting, „ Conüderatie. Aan den anderen kant agteden Wij het be„ neden onze Waardigheid, van Ons in te Jaaten met de ,, Opftellers derzelve, aan welkers infidieufe Inzigten, ver„ leidende Taal, en verderflijke Principes, Wij dit ftuk al~ „ leen toefchreeven! Wij hoopten, dat Ons Gedrag, ü „ Hoogheid, van wiens braaven en Vaderlandüevenden In. „ borst Wij Ons wel verzekerd willen houden, overreden „ zou, Van de nadeelige gevolgen, welke de mefures naa „ zich zouden (kepen, die aan U Hoogheid gefuppediteerd ,, wierden, dooi den kring van Raadslieden, waar mede U ,, Hoogheid fchijnt gecircumvenieerd te zijn , en die noch „ de genegenheid, noch de agting, noch het vertrouwen „ der Natie bezitten, of verdienen. — Doch nu, daar men, „ onder den dekmantel eener moderate Zelfverdeediging, onder het voorwendzel van twee Voordellen te doen,, die „ zeker eenen zo oroflagtigen aanloop niet behoefden, \J ,, Hoogheid, op nieuw heeft weeten aan te zetten om zaa„ ken leevendig te maaken, die een gemaatigde voorzigtig„ heid liever zou hebben laaten rusten, en dat op eene » wijze, gefchikt om de goede Ingezetenen, omtrent het „ Gè%  370 FRIESLAND, „ Gedrag hunner Regenten te ontrusten? moeten Wij, tot „ ons leedweezen, in onZe Verdeediging voortgaan*" — In deeze noemen zij ftuk voor ftuk op de Gevallen door zijne Hoogheid bijgebragt; doch welker vermelding ons te lang valt, en op herhaalen van reeds in 't breede geboekte zaaken zou nederkomen. Alleen moeten wij 'er nog uit ontleeneö, hoe de Staaten van Friesland zich laaten hooren, over de meer algemeene betuigingen in het Vertoog des Prinfen; dat alle die klag» ten van Inactiviteit, en Werkloosheid, met welken men zijne Hoogheid hadt Wagten haatlijk te maaken, moesten worden toegefchreeven — of. aan Ongenegenheid jegens zijne Hoogheid — of aan Begeerte tot Verandering in de Vorm der Regeering deezer Landen — of aan Onkunde en Inexperientie in het geen betrekking heeft tot het voeren van een Oorlog ter Zee. „ Dat," zeggen zij hier op, „ de klagten over Inaéïivi* „ teit en Werkloosheid, uit den boezem der geheele Natie voortgekomen zijn, en alle kenmerken eener volledige ,, Volksftem hebben gehad, is zo bekend, zo klaar, en zo „ waereldkundig, dat het geen bewijs noodig heeft. Het is „ dus, voor eerst, de geheele Natie, die hier befebutdigd „ wordt van Ongenegenheid voor U Hoogheid. — Wij kun„ nen dezelve, voor zo verre onze Provincie aangaat, ge„ rustlijk en volkomen van die aangewreevene blaam vrij- fpreeken. U Hoogheid was het voorwerp, niet alleen „ van de Genegenheid, maar ook van de Liefde der Frie* ,, zen, en dat zonder eenige distinctie. Die gevoelens zou,, den onafgebrooken gebleeven zijn, zo 'er geene distinctie ,, ware opgekomen, waar door de Genegenheid voor U „ Hoogheids Perfoon wel de zelfde bleef; maar de Goed„ keuring van alle U Hoogheids handelwijzen, minder alge„ meen exteerde. De eerfte oorzaaken deezer afgekeurde „ handelwijzen min of meer ontdekt zijnde, moesten nood» „ wendig die Genegenheid verfiaauwen. „ Dan nimmer is alhier aan U Hoogheid Perfooneei toe* „ gefchreeven het uitvoeren van demarches, die de goed„ keuring der Natie konden, noch mogten, wegdraagen. „ Nim»  FRIESLAND. 273 „ Nimmer Is uwe Welmeenenheid, uwe Liefde tot het Va. „ uerland, bij rechtgeaarte Friezen, in fwijfel getrokkenj „ maar zij hebben voor lange betreurd, en betreuren nog ,, dagelijks, dat Vleien, dat Onkunde van 'sLands en dee» ,, zer Provincie rechte belangens, dat Eigenbelang, en dat ,, onbepaalde Heerschzugt zo klaarblijklijk doordraaien in de ,, zulken, die U Hoogheid omringen, die door U Hoogheid ,, als Raadslieden gebru'kt, en met Hoogstdeszelfs Vertrou,, wen vereerd zijn geweest en nog worden. „ Tegen die alleen is hei Ongenoegen ingerigt. De zwaar» wigtige Bedieningen, en de géwfgiige Bezigheden, waar „ mede U Hoogheid overlaaden is, vorderen zekerlijk bij» ,, «and; doch welke Raadslieden daar toe gebruikt worden. „ kan voor de Natie nimmer onveifchillig zijn. De zulke» „ alleen zijn haare Agting en U Hoogheids Chara - aarj.  FRIESLAND. 281 asnzieue van de thans zo betwiste Staatszaak, voorviel; fchoon de bewerking, blijkens de reeds aangeroerde voorvallen, in dat Gewest, van vroeger dagteekening zij. Geen plaats van eenig aanzien in Friesland of men was 'er werkzaam om het gebruiken des Krijgsvolks, ter dernping van Burgergefchillen, te weeren. Reeds op den vier» den September hadden Gedeputeerde Staaten, uit negentien verfchillende Plaatzen, onderfcheidene Adresfen, hier op jziende, ontvangen. Zij befchreeven eenen Buitengewoone Landsdag tegen den twaalfden. De Verzoekfchriften binnen een kort tijdsbeftek door meer dan drieduizend Ingezetenen geteekend, groeiden aan ten getale van drieëntwintig. Veele Leden der Regeeringe in de Steden, telde men onder de Teekenaaren. Te Sneek liet de Regeering, bij trommelflag, bekend maaken, dat 'er in de Kerk voor ieder Burger een Verzoekfchrift aan de Staaten ter teekening lag, tegen het gebruik des Friefchen Krijgsvolks, en tot ftuitihg van alie gevvelddaadige middelen. In andere Steden, bijzonder te Franeker, wierden de Volmagren ten Landsdage door de Regeering gelast, de zaaken daar heen te wenden, dat de Staaten overeenkomftig roet de Verzoekfchriften der Burgerijen befiooten. De uitflag beantwoordde in geenen deele aan den wensch der Teekenaaren. Men zegt, dat de Verzoekfchriften, alle ftrekkende om de Staaten van Friesland te teweegen, ter wederftreeving van de maatregelen der Gelder/ene Staaten, en tot het kiezen der tegenovergeftelde zijde, met den ver» agtenden naam van Flarden benoemd wierden, en dat men zich met de leezing van één vergenoegde, zonder 'er iets op te beiluiten. De Staaten bezeften, zeker te regt, datdie vloed van Adresfen uit den hoek der Genootfchappen kwam, en fteldcn daar bij vast, dat deeze het 'er op gemunt hadden, om den klem der Regeering hun uit den vuist te wringen. ' Twee Afkondigingen der Staaten . op den vijfëntwintigften September, wijzen onwederfpreekelijk u't hof aeer deezen het op de Burger Sociëteiten, en de Wa^erirrkncfelende Gesootfehappen, geiaaden hadden. Zij verdsc ', in -erzelver S 5 voor-  j8s FRIESLAND. voornaame inhoud, afgefchreeven, hier plaats te vinden. De eerfte, de Drukpers, de Dag- en Nieuwspapieren, als mede het inleeveren van Verzoekfchriften betreffende, liep op deezen zin —■ „ Alzo wij met aandoening, en tot ons innigst leedweezen, daaglijks bevinden; eensdeels, dat veele der Couranten, en andere Nieuwspapieren, zo in Rolland als elders gedrukt, en in deeze Provincie wordende ingevoerd, al dikwijls vervuld zijn met volftrekte onwaarheden, ook veele der weezenlijkfte Gebeurtenisfen daar in niet zelden met bijgevoegde, opgefierde, en verzonnene omftandig. heden, in een ten eenemaal verkeerd daglicht worden.geplaatst, en zulks overal met geduurige inmengzels van de haatlijkfte en hoonendfte uitdrukkingen en fchandelijke laste, ringen, niet flegts ten aanzien van Particuliere Perfoonen, Amptenaaren, en Leden der Regeering, maar zelfs betrek, kelijk geheele Collegien, en den Souverain zelve, baarblijklijk ondernomen met het verfoeilijkst oogmerk, om de zo ongelukkig thans fmeulende oneenigheden in ons gezegend Gemeeuebest aan te kweeken, het zaad van twist en tweedragt te zaaiien, en het zo noodig vertrouwen tusfchen de Regenten en Ingezetenen, ware het mogelijk, alomme weg te neemen. — Anderdeels, dat zommige Perfoonen, op het voorbeeld van lieden in andere Provinciën, zedert eenigen tijd, hun werk maaken, om alhier, op gantsch ongewoone wijzen, over allerhande Onderwerpen, ook de Regeering en het Beftuur des Lands betreffende, Requesten en Adresfen, te ontwerpen en op te ftellen; daar toe Vergaderingen aan te leggen; maar ook bij de Wooningen van Burgers en Ingezetenen daar mede rond te Joopen, om elk en een ieder tot de Teekening en Prefenteering daar van aan de Regeering, op allerhande wijzen, greetig te maaken en over te haaien, ja zelfs, bij publieken Trommelflag, daar toe uit te noodigen. „ Het welke alle omftandigheden én onderneemingen zijnde, die nergens anders toe kunnen ftrekken, dan om de waarheid, rust/ en het goed vertrouwen in den Lande te ondermijnen, en, in plaatze daar van, door leugenagtige en liefdelooze berigten en verhaalden, onrust en wantrouwen in te  FRIESLAND. 283 te boezemen, en op die wijze den grond te leggen, tot eene verwarring, welke, zo god het niet genadiglijk verhoede, den gewisfen ondergang van den Staat, benevens de daar aan onaffcheidbaar verknogt zijnde dierbaare Panden van Vrijheid en Godsdienst, ten onvermijdelijken gevolge zal moeten hebben. — Zo is 't, dat wij, het gewigt van dit alles inziende, en niets flerker noch volijveriger dan het welzijn van Land, Kerk en Ingezetenen, volgens de gronden onzer bezwoorene Conflitutie, behartigende, (hoe zeer het ook buiten ons bereik zij, dat kwaad, ten aanziene van het eer He Lid, als uit andere Provinciën zijnen oorfprong hebbende, te fluiten,) egter niet hebben,willen afzijn, om den „voortgang en uitwerking daar van, zo allerverderflijkst voor den bloei deezer Provincie, en aller Ingezetenen waaragtig en duurzaam welzijn, zo veel in ons is, voor te koomen en te beletten, door niet aileen onze goede Ingezetenen daar tegen op het welmeenendst en nadruklijkst te waarfchuweu; maar ook elk en een iegelijk, op het enifltgst, te verbieden, om zulke onwaarheden, lasteringen, eu rustver. ftoorende berigten naa te drukken, en op die wijze de verdere verbreiding daar van te bevorderen: willende wij tevens aan elk en een ieder hebben geinterdiceerd en verbooden, zo als wij interdiceeren en verbieden bij deezen, om eenige Gefchriften, in rijm of onrijm, en onder welken naam het ook zijn mag, waar in de handelingen van de Regeering der Republiek in bet algemeen, of van deeze en andere Provinciën, Steden en Landen in 't bijzonder, worden getaxeerd, gepreezen of gelaakt , of waar in Regenten, Amp. tenaaren , en bijzondere Perfoonen, in hun eer of reputatie worden gekwe:st en beledigd, te maaken, te fchrijven of te drukken, of dezelve alhier gemaakt, gefchreeven of gedrukt Zijnde, te (verkoopen, uit te ftrooijen, divulgeeren, of te communlceeren, „ Van gelijken interdiceeren en verbieden wij, om eenige Requesten, over welk onderwerp ook, in publieke Huizen, of op andere plaatzen, ter teekening te leggen, daar toe Vergaderingen te houden, of met dezelve bij de Huizen en Wooningen der Burgeren en Ingezetenen rond te loopen, of  a«4 FRIESLAND. of die, op de eene of andere wijze, tot de verteekening daar van uit te noodigen, over te haaien, ofte doen teeltenen; laatende niet te min aan een ieder Ingezeten, en elk erkend Corpus deezer Provincie, volgens het aloud en loflijk gebruik des Lands, de volkomene vrijheid om zich, (indien hij eenig verzoek te doen heeft, of zich eigens over bezwaard vindt,) op de gewoone wijze en forme, en in behoorelijke uitdrukkingen aan de Regenten te adresfeeren." Eene tweede Afkondiging, ten zelfden dage gedaan, betrof de Wapenhandelende Genootfchappen, en bedoelde derzelver volflaagene Vernietiging. De Staaten van Friesland gaven daar in te verdaan, uit Gedeputeerden en Raaden in den Hove Provinciaal vernomen te hebben, „ dat hunne heilzaame Refolutie, ter begunftiging van den Wapenhandel, zodanig eene extenfie begon te ondergaan, dat de gevolgen daar van, met opzigte tot de rust van dit vrij en gezegend Land, bij het Collegie en het Hof niet langer met onverfchillige oogen kon worden aangezien, en zij, over zulks, zich verpligt rekenden, den Staaten onder 't oog te brengen, dat men bij genoegzaam alle de Exercitie-Genootfchappen of Vrijcorpfen was begonnen Gecommitteerden te benoemen , die te Leeuwarden te doen zamenkomen, aldaar eene generaale Vergadering van Gecommitteerden te formeeren, en in dezelve te benoemen een Prefident en Secretaris; in die Vergaderingen Commisfien te verleenen, binnen- en buitenlandfche Correspondentie te houden, circulaire Misfives af te vaardigen, en aldus aan deeze Vergadering eene weezenlijke exidentie te geeven, en zich alzo tot één Lichaam te maaken. — Wijders aldaar te handelen over zaaken van het uiterfte gewigt, en concerneerende de Hoogheid des Lands, zo dat men zich zelfs onderling door eene formeele Aéte hadt veibonden, de Conditutie van deeze Provincie te zullen handhaaven, naar inhoud van den fchriftlijken Last der refpeftive Genootfchappen aan hunne Gecommitteerden; en zulks zonder kennis van hunne wettige Overheid, en zonder het noodig te agten daar op der Staaten Approbatie te vraagen, — Dat zij Heeren Gedeputeerden en van den Hove  FRIESLAND. -85 Hove alle deeze handelingen aanzagen als rechtftreeks ftrijdig met bovengemelde Refolutie; naardien de Exercitie. Genootfchappen, door eene generaale Asfociatie over de geheele Provincie, zich ten eenemaale onttrokken aan de Regeeringen der refpeétive Grietenijen en Steden. — Dat zij, wijders, deeze Algemeene Bijeenkomlten van Gecommitteerden uit Gewapende Genootfchappen befchouwden als fchadelijk voor de Rust en goede Orde: om dat daar uit, zo ooit uit iets, eene Regeering in eene Regeering te wagten ware; iets ten eenemaale onbeflaanbaar met de Vrijheid en Veiligheid der goede Ingezetenen: waarom zij de Staaten aanraaden daartegen de noodige voorziening te doen." De Staaten dit Voordel, door de twee Collegien van Politie en Juftitie in Friesland, in rijpen beraade genomen hebbende, en de kragt en gevolgen van dien met alle overtuiging gevoelende, vonden goed, gelijk zij fpraken, „ tot nut en heil van hunne Ingezetenen en Confervatie van de Run en Voorfpoed des Lands aan alle de Exercitie-Genootfchappen of Vrijcorpfen, thans zijnde of namaals komende, te verbieden, om geene zamcnkomften van eenige, of alle, de Exercitie-Genootfchappen, Gecommitteerden uit dezelve, of eenige Generaale Vergadering, van welke natuur ook, binnen Leeuwarden, of ergens anders, meer te houden, of op te rigten: disfolveerende zij, over zulks, de Generaale Vergadering van Gecommitteerden der Exercitie - Genootfchappen binnen Leeuwarden, gehouden; met Casfatie en vernietiging tevens van alle Aften, Contracten, Conventien, en Refolutien, bij dezelve, of bij eenige Exercitie-Genootfchappen , aldaar of ergens onderling aangegaan of genomen. „ Met wijder Verbod en Interdictie aan alle de Schutterijen en Genootfchappen in Friesland zich bevindende, of de Particuliere Leden van dien, om eenig daadlijk deel te neemen, of zich op eenigerlei wijze te laaten gebruiken, of engageeren, in de Onlusten en Oneenigheden, welke, tot hun grievend leedweezen, in andere Provinciën plaats hadden; veel min te onderneemen om tot hulp van eene of andere Partij aldaar uit te trekken, het zij Gewapend, hes zij Ongewapend, buiten der Staaten uitdruklijk Confent,'» — Bei.  286 FRIESLAND. Beide deeze Afkondigingen fielden op de overtreeding van de daar in verboodene Bedrijven, Bannisfement, of zwaardere StrcfFe aan den Lijve, naar omftandigheid van zaaken. Zij gingen egter niet door* dan met eene meerderheid van drieënveertig tegen zevenentwintig Stemmen in de onderfcheidene Kwartteren, zonder dat, in het Kwartier der Steden, Dokkum, Leeuwarden en Slooten, 'er zich kragtig tegen verzet hadden. N. posthumus, Burgemeester van Dokkum, fchroomde niet volmondig te zeggen, ,, dat hif zijne Stem voor deeze Stukken niet kon geeven: daar dezelve eerder in Vertetien, dan in deeze vrije Republiek,fcheenen opgefteld!" Deeze drie Steden zonden, met Sneek, Franeker en Harlingen, In het Kwartier der Steden, de Meerderheid hebben uitgemaakt; doch de Volmagten dier Steden waren bij deeze Raadpleeging niet tegenwoordig (*> Dit hadt gewis eene geheel andere rigtlng aan de zaak gegeeven: want, gefteld dat deeze zes Steden Kwartiersgewijze eene Tegenverklaaring op die Publicatten gedaan hadden, zou, zo eenigen der F/te fche zaaken kundig willen, hier uit tevens het Regt zijn gebooren geworden, om de Afkondiging (*) Men vindt Nieuwspapieren van dien tijd, welke de Volmagten deezer Steden tegenwoordig ftellen; doch egte befcheiden leeren ons, dat zij afweezig waren: om reden, dat de drie Heeren de wendt , renoers en e. m. van beyma zitting hadden in het Collegie der Gedeputeerde Staaten: daar nu deeze Afkondigingen, op Voordrag! van dat Collegie, gefchiedden, oordeelde men, dat die Heeren daar over niet mogten zitten; terwijl de drie andere Volmagten, namelijk de Heer zwanenburg van Sneek geweerd wierdt, om dat hij Lid was van het Genootfchap daar ter Stede; ennema van Franeker Was aldaar Lid Honorair van het Genootfchap, en j. vam alema, van Harlingen hadt de Requesten mede geteekend. — Men liet niet na de verwijdering dier Heere» van die raadpleeging aan Kunst- en Vliegwerken to« te fchrijven.  FRIESLAND. 287 diging en Aanplakking daar van, in de onderfcheide Steden, te weigeren; naardemaal als dan, een Integreerend Lid der Souverainiteit, (te weeten een vierde gedeelte,) zich tegen deeze Plakaaten zou verklaard hebben, en den Land-Kwartieren geenzins het Regt toekomt, om over het Kwartier der Steden te heerfchen; terwijl, in het tegenwoordige geval, aan enkele Steden, die 'er zieh tegen aankantten, zo als aan Dokkum, de weigering dier Publicatien geenzins, volgens de gronden van het Friefche Staatsregt, vrijftaat; om dat ieder Stad of Grietenij geenzins als een Integreerend Lid der Souverainiteit kan worden aangemerkt. De Volmagt van Westdongeradeel, in het Kwartier van Oostergo, e. l. van beyma herhaalde, op de Voordrage deezer Publicatien, zijn Voordel in Maij gedaan; doch zonder eenige uitwerking. Gelijk ook zijn verzetten, nevens zijne Medeftanders, tegen de Afkondigingen, niets baatte, en het gefchaapen fcheen, dat hij, en zijne Vrienden, zich de ongenade der Meerderheid zouden op den halze laaden. De Afkondigingen baarden veel gemors onder de Ingezetenen van Friesland. Op zommige plaatzen was het misnoegen zo groot, dat, ter wederhouding van daadiijkheden* bezadigdheid, bedaardheid en geduld den Volke moest worden ingeboezemd, door hun, op welken men het in die Afkondigingen 't meest gemunt hadt. Zulks kon, egter, niet beletten, dat die Publicatien, op een aantal plaatzen, wierden afgefcheurd. Was de groote Vergadering der Wapenhandelende Genootfchappen te Leeuwarden, ingevolge deezer Afkondiginge, vernietigd; die bijzondere Genootfchappen in de Steden en ten platten Lande verfterkten en vergrooteden zich niet weinig, ondanks deeze tegenkanting, ja fcheen dezelve den ijver tot Genootfchaps-Vergaderingen , en den Wapenhandel aan te vuuren. Te Franeker, bij voorbeeld, wierdt een Burger-Sociëteit ©pgerigt, tot welke alle Dienstdoende en Honoraire Leden der Schutterij en van 't Genootfchap des Wapenhandels zich konden laaten inteekenen. In laatstgemelde hoedanigheid begaven zich daar toe de Hoogleeraars j. valckenaar , O*  fl?8 FRIESLAND. c. coopmans en th. van kooten, welker eerfte de Vergadering met eene Redenvoering opende; 't geen bij veelen niet weinig opfpraaks baarde. — Zints lang was te dier Stede de Wapenhandel met vlijt geoeffend, en wierdt men thans bedagt, om, ter grooter volkomenheid, de behandeling des Gefchuts daar bij te voegen. Eenigen der Letteroeftenende Jeugu, die zich als Honoraire Leden van het Wapenhandelend Genootfchap hadden laaten infchrijven, zouden dit Artilleristen Corps tot ftand brengen, en van de Stad één of meer Stukken ter leen vraagen. Men vondt hier in, nogthans, zo veel zwaarigheids, dat het agterwege bleef, en die jonge Heeren met het Lidmaatfchap, zo des Genootfchaps als der Burger-Sociëteit, zich vergenoegden. In eene kleine Academie-Stad, waar de Letteroeffenende Jeugd bij den Burger gehuisvest, natuurlijk veel invloeds heeft op de Bewoonders, groeide de partijfchap eigenaartig aan. De Bezorgers der Hooge Schoole zagen de verfterking, welke de Burger artij kreeg, door het voorbeeld der Hoogleeraaren, en den invloed der Studenten, met een zorglijk en onguuftig oog aan; waarom zij te raade wierden, in December, den toenmaaligen Rector Magnificus valckenaar voor zich te ontbieden, en hem te verzoeken alle gepaste middelen aan te wenden, om de Burger-Sociëteit, zo door de Hoogleeraaren, als door de Academie Burgers, te doen verlaaten. Een Voordel, dat, wel verre van gevolgd te worden, eene geheel tegenftrijdige uitwerking baarde. Althans onraiddelijk naa nat de Keer valckenaar van dit onderhoud te rug kwam, deedt de Hoogleeraar in de Godgeleerdheid s. h. manger zich mede ais Lid der Burger-Sociëteit opfchrijven; en voeren zij voort met die Vergaderingen niet alleen bij te woonen; maar, zo men verzekert, daar eene hoofdrol te fpeelen. 't Welk aanleiding gaf tot de ernItigfte gevolgen; maar, die in een naauw verband ftaan met de Gefchiedenisfen des volgenden jaars, in welke Fianeker, wat Friesland betreft, boven alle Steden uitfteekt. Het kon niet misfen of deeze Afkondigingen, te meermaalen met den haaüijken naam van Bieedplakaaten bedem- peld.  FRIESLAND; s^g peld, verooi zaakten, tuen ze in den Land.: bekend wierden, veele en zeer fcherpe aanmerkirgen. Men vröeg, „ Wie „ herkent, in deeze Staatsbefluiten, die Friefche Regenten, ,, die, geduürende den loopi van den jongden Engelfchen „ Oorlog, zulke rustige en manlijke taal, in hunne Beflui,, ten, voerden, zo onbedeesd voor Regt en Vrijheid pal ,, (Vonden? die de verwondering van Nederland tot zich j, trokken j en de hooggefchatte 'Voorwerpen van Liefde en „ Eerbied waren van eiken Fries, die de duurgekogte Vrij„ heid op haaren prijs wist te fchatten? ■— Zijn dit die .zel,, ve Regenten| die, in hun fchrijven aan willem den V, ,, in Februarij des Jaars 1785, het Vertrouwen hunner In~ ,, gezetemn met hunne Eer en Goeden Naam op ééne hoog,, te (leiden; in dien zelfden Brief het een noodzaaklijk ,, vereis-hte in een Raadsman van den Stadhouder,-en dus „ nog veel meer in de Regeerders der Provincie agten te ,, zijn, dat hij de Genegenheid, de Agting en het Vertrou* ,, wen der Natie bezit te en verdiene — van eene Natie, „ van welke zij onbewimpeld getuigen, dat zij haare eigene belangens kent, — die toen een groot Vertrouwen fielden in de Gevoelens en Dènlwijze hunner Ingezetenen * en zich, ter Verdeediging van hun gedrag bij den Stad„ houder beriepen op eene Algemeene Volkfiem? Hoe zeer „ is niet de gedaante der zaaken veranderd! Toen wierdeti „ de Volksklagten in aanmerking genomen ; toen. luisterde „ men na het beste gedeelte des Volks. Nu, integendeel, „ worden, die geenen, welken in Fi iesland hunne eigene „ belangens, de belangens der Natie kennen, even die ,, zelfden, welken de Staaten van Friesland, in eenen Brief aan den Stadhouder, uitdruklijk noemen niet een misleid, „ dom en verblind Gepeupel, maar het beste, bedaardfte en „ verlicht/Ie gedeelte der Natie — even die zelfden wor„ den nu, bij openbaare Afkondiging uitgekreeten, als wa, „ ren zij Verftoorders van de Algemeene Rust — zulken die „ zich aan de Hoogheid des Lands vergreepen hadden „ die eene Regeering in eene Regeering zogten op te rig„ ten — en wier Raadfiagen en Bedrijven te eenemaal vn* „ beflaanbaar waren met de Vrijheid en Veiligheid der goede Ingezetenen!" K Men  293 FRIESLAND. Men wilde dar zij, die in Friesland, door deeze uitdrukkingen, zo haat-lij k gebrandmerkt waren, zich zouden troosten, met eene aanmerking, voorkomende in eenen Brief dier Staaten aan zijne Hoogheid: „ In de daad, het valt niet moeilijk algemeene Befchuldigingen, zo wel tegen enkele „ Perfoonen, als tegen een gedeelte van eene Maatfchappije, ja zelfs tegen eene geheele Natie, aan te voeren; doch, „ hoe algemeener zij zijn, hoe minder dat ieder bijzonder „ Lid zich dezelve behoeft aan te trekken. Het natuurlijk „ gevolg van zodanige Befchuldigingen is verbittering, wel' ,, ke, in evenredigheid van de algemeenheid der Befchuldim gingen, zich ook algemeen verfpreidt." — Men merkte op, dar de algemeene en niets bepaalende uitdrukkingen, confidereeren wij, bejihouwen wij, onderzoeken wijt tseizen wij, fchiideren wij, bezeffen wij ,■ vestigen wij, et* trekken wij, niets afdeeden; en vorderde betoog, dat de door Staaten van Friesland gepreezene, aangemoedigde en goedgekeurde Genootfchappen, thans andere denkbeelden, andere oogmerken, andere grondregelen volgden, dan bijhunne opiigting, en bij hunne vestiging; dat de Staaten van Friesland, of liever derzelver Meerderheid, nog de zelfde Maatregels volgden, nog. de zelfde taal voerden, als geduürende den Engelfchen Oorlog. — En ontbrak het niet aan de zodanigen, die de Ingezetenen aanmaanden om zich te onttrekken aan, en te verzetten tegen Staatsbefluiten, die, bij herhsalrng, den naam kreegen van Venetiaanfche; dewijl het laaien en prijzen der handelingen van de Regeering der Republiek in *t algemeen, of van eeuige Gewesten en Steden in 't bijzonder, als ftfafwsardig wierdt afgekeurd. In de Vergaderirigen der Burger-Sociëteiten en Genoosfchappen gaven die Puplicatien veel ftofs tot gefprekken, en aanleiding tot maatregelen om dezelve ingetrokken, of ten minden veranderd, te krijgen. Hier uit wierden Adresfen aan de Staaten gebooren, die het drukkende dier Afkondigingen met fterke kleuren fchilderden: doch 'er kwam weinig van. Men zag ze bij de Staaten aan met het zelfde oog als het Verzoekfchrift van c. l. van beyma , met zijne Medevertegenwoordigers van het Leeuwaarder Vrijcorps s ••A ia../ X  FRIESLAND. *4i ingediend, 't welk, onder andere drangredenen, om .die hinderlijke Fiakaaten weg ie i.eeraen, de zuiverheid van de Oogmerken der inleeveraaren aanvoerde, „ op dat geene t) aanleiding mogt gegeeven worden aan het Fubliek, om de Welmeenenheid, de Betaamlijkheid en Pligtmaatigheid hun„ ner oogmerken iü eenigen twijfel te trekken, en zij ge- zuivèrd mogten worden van de vlek, als hadden zij iets „ beftaan, waar van de gevolgen, bij de Refpectabele Col„ legien van Politie en Juftit;e van Friesland, met opzigt ,, tot de Rust van dit vrij en gezegend Land, niet langer met onverfchillige oogen konden aangezien, of als fcha„ delijk voor de Rust en goede Orde moesten befchouwd „ worden." — Op 't zelve ontvingen zij het volgend afwijzend Antwoord, ,, ls naa Ledture en Overweeging van „ voorf. Requeste der Supplianten, (zich qualificeerende h Gecommitteerden en Reprefeutanten van het Vrijcorps van „ Leeuwarden,) goedgevonden en verftaan, te declareeren, „ dat hun Ed. Mog. de Refolütie en Publicatie, waar van „ de Supplianten gewaagen, genomen en geëmaneerd heb\t ben, tot bewaaring der Rust, en bevordering van het „ Heil deezer Provincie, en daar bij periiiteeren; verwag- tende, dat alle Ingezetenen des Lands, zich, bij asnhou„ denheid, met die Betaamlijkheid en Pligtmaatigheid zullen „ gedraagen , dat hun Ed. Mogenden daar over kunnen voU „ daan blijven." fiaarden deeze Afkondigingen in Friesland veel opziens ën beweeginge, niet min ftonden veelen verbaasd over den inhoud der Brieven, door de Staaten met die van andere Gewesten gewisfeld, loopende inzonderheid over het gebruik maaken van Krijgsvolk in Burgertwisten. Tegen die Brieven, op naam der Staaten afgegaan,, verzette zich tetf fterkfte de Minderheid der Staatsleden , die geoordeeld wierdt, een beter hart, dan zij,' die thans de Meerderheid uitmaakten, aan de goede zaak der Vrijheid toe te draagen. In eene onbeftaanbaare wijdloopigheid zouden wij uitweL den, indien wij de over en weder gewisfelde papieren Woordelijk mededeelden. r t is  292 FRIESLAND. In even onbedaanbaare wijdloopigheid zouden wij vervallen, indien wij een omdandig verhaal van het gebeurde in dit Gewest, geduürende het berugte Jaar 1787 mededeelden. Een geheel Boekdeel zouden wij daar mede kunnen aanvullen. Genoeg zij het, in 't algemeen te hebben opgeteekend, dat de Staatsleden, eerlang zich in twee Vergaderingen fmaldeelden; de eene, die het met oranje hieldt, bleef haare zittingen in de Hoofddad Leeuwarden voortzetten; de andere, de Patriotfche geheeten, verkoos de Stad Franeker tot haare hoofdplaats. Elk deezer Vergaderingen hadt haare aanhangers, doch verre de meeste die van Franeker, welke m den perfoon van c. l. van beyma eenen der ijverigfte voordanders, en eenen opzettelijken verdeediger in gefchrifce vondt. Naa lange over- en wederworfteiingen, door welke, allerwege, door het geheele Gewest, groote en menigvuldige opfchuddingen en beweegingen voorvielen, vondt zich de Patriotfche aanhang genoodzaakt, van zijne oogmerken af te zien. Franeker, even als Utrecht, rijklijk voorzien var* gewapende manfchappen, uit verfchillende oorden derwaarts zamengevk>eid, wierdt van dezelve verlaaten, naadat alvoorens de Staatsleden daar van een voorbeeld hadden gegeeven. Alles keerde, eerlang, tot de aloude gefteldheid weder. Merkwaardig is het vonnis, zedert over de Stad Franeker, tot ftraffe van het aldaar voorgevallene, door de Staaten van Friesland geveld. Om deszelfs bijzonderheid deelen wij heü hier mede. Het beflondt uit drie artikelen,-en hieldt in I. ,, De Fortificatie-Penningen, welke anders aan de Stad „ Franeker wierden bedeed, (zij bedroegen drieduizend „ guldens)' in te houden, tot nadere dispofitie van hun Ed. „ Mogenden. — II. Het Stads Kanon, mitsgaders de Ge„ weeren, Vaandels, Trommen en foortgelijke Goederen der „ Schutterij na Leeuwarden te doen .overbrengen in 's Lands ,, Arfenaal, en dezelve Schutterij, naamens hun Ed. Mo„ genden te interdiceeren met Snaphaanen ter wagt. te trek,, ken1, of ergens alzo gewapend te verfchijnen. — III. De „ Deuren uit de Stads Landpoorten en de Hekken voor de„ zelve, als mede de Deuren of Hekken uit de Waterpoor}| ten, en de Boomen in de Stads Gragt liggende, te doen ui*  FRIESLAND. 29b ?, uit en wegneemen, en op eene veilige plaats in de Stad „ te doen brengen, en voorts in 't generaal te beletten, dat „ door het opnaaien van Bruggen of anderzins, de toegan„ gen worden belemmerd, of de Stad op eenige maniere „ gefloten wierden." Weinige dagen naa het ftrijken van dit vonnis, wierdt hetzelve volvoerd. Der opteekeninge waardig is het, dat niet eet! eenig burger van Franeker, hoewel door het uitlooven van dubbele en hooger dagloonen gelokt, tot het medewerken aan dien verfoeiden arbeid de hand wilde leenen. Drie Smidsbaazen, zonder affpraak gemaakt te hebben, of iets van elkander te weeten, weigerden hunne Gereedfchappen te leenen of te verhuuren. Van •Soldaaten, onder opzigt van 'sLandsbaas, moest men zich bedienen. T 3 Geert-  Ml CRERTSEMA. (JOANNES) Cxeertsema. Cjoannes) Bij het verhadde, wegen? dee,. zen Groninger Burgemeester, Deel XVII. bl. 8i. voeger? wij nog, dat behalven de mishandelingen, htm in zijnen perfoon en bezittingen aangedaan, Burgemeesters en Raad Öer §tad hem lieten aanzeggen , dat bij , bij voorraad, niet alleen uit alle Raadsvergaderingen hadt te blijven, maar ook in de Magiftraatsgeftoelten in de Kerken geene plaats te neemen; ftellende voorts drie Heeren aan, tot het deen van nader onderzoek omtrent zijn gedrag. Diensvolgens wierdt hem eerst Huis-arrest aangezegd, en vervolgens dag bepaald, om zich in perfoon binnen Groningen ter verantwoordinge te ftellen. Wegens deeze handelwijze beklaagde zich de Heer geertsema bij eenen Brief, en zijne Huisvrouwe door een Verzoekfchrift, bij Burgemeesteren en Raaden dier Stad, verzoekende te weeten, wie zijne Befchuldigers waren, en welke Befchuldigingen men tegen hem inbragt; teffens om tijdsbepaaling, om daar op te kunnen antwoorden. Hij ontving des geen befcheid. Waar op hij befloot,'zich met een Verzoekfchrift te vervoegen bij den Stadhouder, ten einde deeze zich zijner zaake geliefde aan te trekken, en hem gelegenheid te verleen en, om, wegens de befchuldigingen ten zijnen laste, zich voor zijne Hoogheid te verantwoorden en te regtvaardigen. Van dit Verzoekfchrift gaf hij kennis aan Burgemeesteren en Raaden der Stad.  GEERTSEMA, (JOANNES) enz. 295 Stad. Hun Edel Mogenden vonden, vervolgens ook goed, •de zaak des Burgemeesters aan de volftrekte beflisfing van zijne Hoogheid te laaten; die den Prins andermaal met een Verzoekfchrift aanging; om afdoening zijner zaake, of zo Jloogstdeszelfs gewigtige bezigheden hem zulks mogten beletten, dezelve aan te bevelen aan een onzijdig Gerigtshof in eene der Vereenigde Gewesten. Tot dit laatfle helde zijne Hoogheid over, en verzondt, in den Jaare 1750 de zaak san het Hof Provinciaal in Stad en Lande, \ welk eerst in de maand Maij des Jaars 1753» uitfpraak deedt, ten voordeele des Oud-Burgemeesters, verklaarende een lange lijst van Befchuldigingen onvoldoende, en hem ontfhgen van alle Crimineele Regtsvordering, van het Civiel Arrest, als mede van de bijzondere Bevelen, door den Stads Secretaris hier boven gemeld, naa het verloop van zo langen tijd, onthee veni Zie Nederlandfche Jaarboeken. Gelderland. Volgens ons plan, zouden wij hier eenige bijzonderheden, uit de laatere Gefchiedenis van dit Gewest, moeten mededeelen. Doch, om in geene herhaalingen te vervallen, zullen dezelve op de Artikels der Hooffteden eene voegzaame plaats vinden. Het volgende zullen wij hier flegts aanteekenen. Tusfchen het Hoogfligt Munfter en Gelderland waren, in de voorgaande Eeuwe, nu en dan gefchillen ontftaan, de grensfcheidingen van wederzijdfche Gewesten betreffende. Bij voorraad hadt men wel eenige fchikkingen beraamd, zonder de zaak volkomen af te doen. Onderhandelingen, daar over, in den Jaare 1729, aangelegd, waren vrugtloos afgeloopen. Met meer ernst nam men het werk bij de hand, in den Jaare 1765. Wederzijdfche Gemagtigden wierden nu de zaak volkomen eens, en te raade, ter voorkoominge van verdere onlusten, de beraamde fcheidlijn door fteenen paaien aan te wijzen. Dit gefchiedde in het volgende jaar, wanneer tevens een nog hangend gefchil, over zeker regt van Weide, Koppelweide of Compr.jium genaamd, waar uit niet T 4 zei»  m GELDERLAND, enz. zelden onamge; a>mheden onder de Mvnftrrfche en G'liiêf fche Opgezeter-ei ontftonden, vereffend wierdt. De GelJerfche Gelastigden leiden, bij die gelegenheid een be.. ek af bij de Keurvorst van Keulen, die tevens Bisfchop van Murfier was; te Ahaus wierden zij, door den Vorst, pragu'g ter maaltijd onthaald. Gent, (willem joseph van) of, gelijk hij zijnen naam fpelde, gend , was de Zoon van joan , baron w gekd, Heere van Oos/erweede* weleer Gouverneur van Prinfe willem den Ilti De ongenade, in welke kornelis tromp, in den jaare 1665, verviel, baande hem den weg tot de aanzienlijke waardigheid van Lieutenant Admiraal van Holland. In den beroemden togt na Chattam, genoot hij de eere, dat de Ruwaard kornelis de witt zijn Schip tot verblijf verkoos. Wat aandeel van gend, in het gelukkig doen flaa. gen der veelgewaagde onderneeminge, gehad hebbe, js ter zijner plaatze door ons aangeteekend. Tot volledigheid van berigt, vermelden wij hier nog de volgende bijzonderheden, Geduürende den Vrede met Frankrijk en Engeland hadt het onzen Admiraal aan gelegenheid, niet aan zucht ontbroken, om zijnen moed, ten beste van het Vaderland, te betoonen. Als Opperhoofd voerde hij, in dien tusfchentijd, het bevel over eenige weinige Schepen, welke de Staaten thans in dienst hadden, 't Gebeurde, dat hij, in den Jaare 1670, met de Engelfche Vloot, onder den Vice. Admiraal allen, /Vereeni|>d, in de maand Augustus diens jaars, zes Algierfche Rooffehepen ontmoette. Hevig was het gevegt, welk op deeze ontmoeting volgde, en vijf of zes Glazen aanhieldt. In den nacht wierden de Rooffehepen op ftrand gejaagd, en, 's anderendaags , veroverd of verbrand. Een voorval, welk onzen Zeeheld bejegende, mogen wij, dm deszelfs gevolgen voor den Lande, niet cnvenreld laaien. Terwijl de Admiraal de kuiter, in de maand Junij des Jaars 1671, naa een zwaaren ftorm te hebben coorgeiïaan, met zijne Vloot, op de hoogte van Zeeland, voor anker lag, kwam een Engelsch Konings Jagt, de Merlijn genaamd, i'WWrs dc-qr de Vloot zeilen, begroetende den Generaal de rui-  GENT. CWILLEM JOSEPH van) so? ruiter met eenige eerefchooten. Doch, vermits zijn fchip op zijde lag., deeze beleefdheid niet fpoedig genoeg kunnende beantwoorden, groette van gend , die als LuitenantAdmiraal thans bevel voerde, met zeven fchooten. Twee fchooten met fcherp op van gend waren de wedergroete des Engelsmans, om dat de Hollander de Vlag [treek, noch het Topzeil vallen liet. De Luitenant Admiraal, hierop zjinen Kapitein hebbende gezonden,-om de reden van dit fchietm te vraagen, bragt het antwoord van den Kapitein van het Jagt te rug, dat hij de Echtgenoote van den Ridder temple aan boord hadt, en daarom begeerde, dat men, ter haarer eere, voor het Jagt zou ftrijken. Thans begaf zich van gend in eigen perfoon na het Jagt, om , Mevrouw temple te begroeten, en om met een den Kapitein te berigten, dat hij, zonder uitdrukkelijk bevel, op onze eigen Kust, en voor een enkel Konings-Jagt, niet zou hebben mogen ftrijken; doch zo zijne Groot Britannifche Majefteit van oordeel ware, dat haar zulks van regtswegen toekwam, dit gefchil tusfchen dezelve en de Algemeene Staaten moest betlist worden. De ruiter en de overige Vlootvoogden ftonden in dat zelfde gevoelen. Een flinkfchen draai gaf men, zedert, in Engeland, aan het gedrag des Luitenant-Admiraals. Men vertelde, dat hij verklaard hadt, ftelligen last gehad te hebben, om noch voor den Koning van Engeland, noch voor eenigen anderen Koning der waereld, ta ftrijken. Zelf fchreef de Staatfche Ambasfadeur te Londe» aan Hun Hoogmogenden, dat het gedrag van van gend, zo ten Hove, als bij het Volk van Engeland, zeer euvel wierdt genomen, 't Is bekend, hoe de Engelfchen, ton hierop, aan de Vereenigde Gewesten den oorlog verklaarende, van gends weigering om te ftrijken, onder andere, daar toe tot een voorwendzel namen. Die oorlog, intusfchen, kostte onzen Held het leeven, in den vtrmaarden Zeeflag voor Soulsbaai. Met 'sLands Vloot, onder den Admiraal de ruiter, in Zee geloopen, wierdt van gend, ruim veertien dagen vóór dat Gevègt, met vijftien Schepen en Fregatten, nevens eenig klein Vaartuig en Branders, uit de groote Vloot, afgezonden op een getal Engelfche fcheT s Pen*  ap8 GENT, {WILLEM JOSEPH van) enz. pen, die men omtrent het Koningsdiep hadt vernomen, •'s Anderendaags, met het opgaan der Zonne, rigtte van gend regelrecht zijnen koers na den vijand; die toen elf zeilen, en daar onder zes kloeke fchepen fterk zijnde, zich in 't eerst geliet, als wilde hij de onzen afwagten, doch welhaast de vlugt nam, en in de rivier van Londen zeilde. Van gend volgde de Engelfchen met allen fpoed, gaf 't zein van jaagen en aan boord klampen, en dreef hen tot onder het Kaftel van Sheernesfe, 't welk, zedert den togt na Chatlam, zwaar verfterkt was, en waar agter zij zich fchuil hielden, niettegenftaande zij 'er eenige fchepen van Oorlog ter hunner hulpe vonden. Van gend toen geen kans ziende om iets met vrugt uit te voeren, bleef een geruimen tijd in 't gezigt des vijauds wagten; doch bemerkende, dat deeze niet af kwam, befloot hij, volgens zijnen last, na de Vlagge te keeren, onder weg de beletzelen van Tonnen en Baaken, door de Engelfchen gemaakt, om de Nederlanders op de droogten te doen vallen, doende wegneemen. In het Gevegt, welk kort daar op volgde, tegen de Vereenigde Ffanfche en Engelfche Vloot, wendde zich van gend met zijn Smaldeel, tegen de Blaanwe Vlag; en, nog niet vergeeten hebbende, hoe men, om zijn niet ftrijken voor het jagt de Merlijn, hem ter ftraffe hadt gevorderd, viel bij, met groote woede, op dezelve in, tot dat, naa een half uur vegtens, een vijandlijke Kogel den Luitenant-Admiraal het leeven, en den Lande eenen zijner dapperfte Vlootvoogden, ontnam. De eerbewijzen, zedert, zijner naagedagtenisfe betoond ? hebben wij in ons Woordenboek vermeld. Zie brandt, Leven van de ruiter; *. v. wïn, Bijvaegzels, enz. Gerhardus magnus, eigenlijk geert groete of groots genaamd, herfteller van het eertijds vervallen Latijnfche School te Deventer, was de Zoon van werner groote, Schepen deezer Stad, welke, te Parijs zijne ftudien voleindigd hebbende, met den roem, te rug keerde, dat hij in alle.  GERHARDUS MAGNUS- .» 'alle de toen bekende takken van wetenfchap voor niemand behoefde te wijken. Een Geestelijke, die kort naa hem leefde, pn ons eeaig verflag van hem mededeelt, befchrijft hem in zijne jeugd als een* man van de waereld, die het vermaak van de tafel zo zeer beminde als dat der letter•oeffeninge, en tevens zo wei begreep, dat een matig genot de levensgeesten opwekt, terwijl onmatigheid dezelven verdooft en neerflagtig maakt, dat hij fteeds zorg droeg zich niet te overladen. Zie daar de voluptas fobria et ficca, gelijk sÉiyËCA zich uitdrukte, van epjcurus , en de wijze les van deezen Wijsgeer, om allen wellust, die der géhieting van grooter geneugten in den weg ftaat, te vermijden, yertoond in een voorbeeld, uit die eeuwen gehaald, uit welker gefchiedenis doorgaans zo weinig wijsheid te trekken is , dat zij, die zich ter kwader uure ingelaaten hebben om derzelver dorre velden te doorkruisfen, natuurlijker wijze ieder bloemtje, welk hun in den weg komt, met vermaak, ja met zekere foort van zegepraal, moeten plukken. Eene dreigende ziekte noopte hem zijne verzameling van boeken over de Toverkunst, welke hij, fchoon die zelve niet oeffenende, op geenen geringen prijs fchijnt gefteld te hebben, openlijk op den Brink te doen verbranden; en daar van opgekomen zijnde, verliet hij, gelijk zijn Levensbefchrijver zegt, de dingen van deeze waereld, om zich geheel aan Gode te wijden. Zijne godsdienftige begrippen draagen onderwijl de merkteekenen eener verlichting, welke boven de gewoone van zijnen leeftijd was verheven, en hij wordt geagt grootelijks toegebragt te hebben, om die zaden te verfpreiden, uit welken lang daar naa de Kerkhervorming is gebooren. Ieder, trouwens, die zijne gaven aanwendt om nuttige kundigheden uit te breiden en den Godsdienst in der menfchen harten te planten, kan gezegd worden tot zodanig een einde mede te werken; en dit deedt onze gerhardus in geene geringe maate. Hij bezogt de voornaamfte Nederlandfche Steden, predikte in zijne moedertaal, niet over da vereiscbte penningen om zielen aan de frnerten des vagey.uurs te onttrekken, maar over den weg tot een deugdzaam heiig leven, en fchroomde niet zich den haat der toen zo zeer  3oo GERHARDUS MAGNUS, enz. 2eer verbasterde Geestelijken op den hals te laaden, door derzelver losbandige zeden op het ftrengfte te gispen. Zijne pen was niet minder werkzaam dan zijn mond, en opzettelijk met dat oogmerk andermaal na Parijs vertrokken zijnde, befteedde hij daar eene aanzienlijke fotnme tot het aankopen vau Boeken, eene voor dat de drukkunst was uitgevonden zo kostbare waar, met welken hij eene Bibliotheek vormde voor zijne Broederichap van het gemeene leven, wier leden gehouden waren de beste fchriften der oudheid niet alleen zeiven te leezen, maar ook ten gebruike van de fluderende jeugd uit te fchrijven. Terwijl zijn naam door het ftigten van een Vrouwen. Klooster, naar hem genoemd, binnen zijne Vaderftad voor de vergetelheid bevrijd bleef, moest die Broederfchap denzelven door geheel Europa vermaard maken, nademaal in navolging van dezelven foorrgelijken in alle de Nederlanden, in Duitsehland, Italië, Por. tugal, Sicilië, Spanje, Hungarien, Polen en Frankrijk wierden ingefteld: en zijn roem zoude waarfchijnlijk nog hooger trap beklommen hebben, indien hij niet in 't midden zijner loopbaan, in 't vierenveertigfte jaar zijns ouderdoms, aan eene pestziekte was geftorven. Welke de reuk zijner heiligheid was , kan men daar uit afneemen, dat zijne beenderen in den Jaare 1697, te gelijk met die van zijnen leerling, florens radwyn, eerften Stigter van 't Klooster te Windesheim, bij toeval wedergevonden zijnde, aan den Pater van het Kollegie der Fraterheeren te Emmerik, welk uit Heer florens Huis gefproten was, wierden overgegeeven, waar zij nog hedendaags eerbiediglijk worden bewaard. Ginkel. (Baron van) 't Lust ons, onder dit Opfchrift, verflag te doen van een gefchil tusfchen den Koning van Pruisfen en de Algemeene Staaten, in den aanvang des Jaars 1733, 't welk, hoe zeer uit geringe beginzels ontftaan, gefchapen ftondt, de Vereenigde Gewesten eenen vijandlijken aanval van de Pruisfifche zijde te berokkenen. De Baron van ginkel, thans Staatfche Gezant aan het Hof van Berlijn, maakte zich verdienstlijk bij het Vaderland, door zijnen ijver en beleid, om het kwaadfpellende gefchil een  GINKEL. (Baron van) goï een gunftigen keer te'doen neemen. 't Is de kundige vau wYN, de eenige» onzes weetens, welke het voorval, nauwkeurig en breedvoerig, heeft,te boek. geflagen,. met wiens woorden wij het voorval zullen verhaalen. „ Een Pruisfisch Luitenant, von wolschlager genaamd, (zo fchrijft van wyn) zig, onlangs, vergreepen hebbende, met, binnen Maastricht, eenige Staatfche Knegten, aldaar bezetting houdende, in 'sKonings dienst te lokken, wierdc op de daad betrapt, door den Krijgsraad ter dood gevonnist en dit vonnis aan hem uitgevoerd, 't Leedt niet lang, .of men kreeg, 'er, te Berlijn, kenrtisfe van, daar de Koning het zeer hoog opnam. De Baron van ginkel, Gezant -der Algemeene Staaten aan het Hof, fchreef 'er, terflond, zijnen Meesteren over, hun toezendende 't afichrife van eenen eigenhandigen Brief zijner Majefteit, ter gelegenheid dei kennisgeevinge van *t overlijden des Generaals, Graave vam homfesch, aan hem, ginkel, afgevaardigd. Mett las 'er de navolgende woorden in: ,. Gij kunt;verzekerd zijn, dat „ het geval van Maastricht ftaat aangeteekend-, daar het „ behoort. God zal ons, wel haast, gelegenheid geeven, ,, om aan die Heeren" (hier door verftondt de Koning de Staaten) »> te doen zien, met wien zij te doen hebben;'* Nog meldde de Gezant, niet flegts, vaa goeder.hand, onderrigt te zijn, dat de Koning van Pruisfen, met violente expresfien, gezwooren hadt, zig te zullen wreeken, al zoude het zijner Majefteit zijn Land, Kroon en Scepter kosten, maar hij voegde 'er bij, dat men hem geraaden hadt, zekeren Officier, bij hein inwoonende, niet op ftraat te doen koomen; ,, nadien ordre was gegeeven, om eenige Officie„ ren van de Republiek te njfronteeren of masfacreeren:" aan al 't welke hij zeide, geen geloof te hebben kunnen geeven, voor dat de Brief van den Koning hem hadt Hoera zien, dat men in ftaat was, van tot alle buitenfpoorigheden over te flaan. Voorts meldde van ginkel, dat hem nu denklijk, ook de reis na Wolfenbuttel zou opgezegd worden, werwaards hij, anderfints, den Koning ftondt te ver. zeilen, ter gelegenheid van het huwelijk van den Kroonprins; die, naa in de Vesting Custrin, op zijn Majefteits  §02 GINKEL. (Baron van) bevel, eenigen tijd, als Staatsgevangen te hebben veröeeten, met zijnen Vader weder verzoend wss. Hunne Hoogmogendheden, bevreemd over het ongegrond misnoegen des Konings, deelden 't aanfchrijven van van gincel, nog denzelfden dag van den ontfangst, aan de Bondgenooten mede 2 hun vertoonende, dat, hoe zeer zij verhoopten, dat zijne Pruisfifche Majefteit, door den tijd en de tusfchenkomst van goede Vrienden, zijn ongelijk zou begrijpen en zijn misnoegen laaten vaaren; de zaak egter, tegenwoordig, hun zeer trof, nadien 's Konings Troepen niet alleenlijk in ftaat wa. ren, om, op de eerfte'orde, te kunnen'uittrekken, maar ook, te Wezel, een, van alles wel voorzien, Magazijn gevonden wierdt, uit 't welke dezelven alle benoodigheden konden bekoomen: dat zij, daarom, oordeelden, dat, de krijgsmagt van den Staat, in deezen toeftand van zaaken, niet behoorde verminderd te worden, en men Ook bedagt moest zijn op de verfterking van de Grenzen, Onder dit alles, vergaten zij niét, aan van ginkel te gelasten, 'sLands goede zaak, ten Pruisfifchen Hove, öp het kragtigfte te regtvaardigen, en te arbeiden ten behoud van 's Konings vriendfchap: tot welke einden, ook 's Lands Gezanten te Weenen en te Londen wierden aangefchreven, om op de tusfchenkomst, en des noods, op den bijftand hunner Keizerlijke en Groot-Btittanifche Majefteiten aan te dringen. Bolland beftoot, kort daaraan, de vermindering van 'sLandi Troepen, waarop eenige der Leden voorheen hadden aangedrongen, nog, vooreerst, niet werkftellig te maaken. Te Berlijn, midlerwijl, fcheen 's Konings drift eenige kalmte te erlangen. Van ginkel fchreef welhaast, dat hij' geene nadere klagten, naamens zijne Majefteit, hadt ontvangen, zo als fommigen hem gezegd hadden, te zullen ge* fchieden: dat, integendeel, 't gedrag van dien Vorst, bij veelen zijner Staatsdienaaren en Genefaalsperfoonen, wierdt afgekeurd, erkennende deezen, dat men, van de Pruisfifche zijde, reden, tot het gebeurde te Maastricht, hadt gegee. ven, en dat de Krijgsraad aldaar niets gedaan hadt, dan 'e geen, naar regten, beftaanbaar was. Doch, daar, van eenen' anderen kant, daaglijks, ontrustende tijdingen, uit het Over- kwsr-  GINKEL. (Baron van) 3c3 kwartier van Gelderland, bij de algemeene Staaten inliepen ^ en daar men vernam, dat verfcheiden Benden, uit de Pruis, fifcbe bezettingen van Wezel en Gelder, hun werk maakten „om alle, zo Officieren als gemeene Ruiteren en Knegten, in dienst van den Staat, welken zich op Kleeffchèn, Gelder* Jchen of Mem fchen bodem vertoonden, bp te ligten, en gevangelijk, na IVezel te brengen, oordeelden hoogstdezelven, dit werk, van nieuws, te moeten aanbinden: waarom zij niet flegts van ginkel gelasteden, hier tegen de fterkfte vertoogen aan zijne Pruisfifche Majefteit te doen, en op de! vrijtaating der Gevangenen aan te dringen,- maar ook den Graave van sinzendorf, verzogten, alles aan te-wenden bif den Keizer zijn' Meester, om een fpoedig herftel der gezegde feitelijkheden te bevorderen: betuigende de Staatenbij deeze gelegenheid, zich te meer tot zijne Keizerlijke Majefteit te vervoegen, ,, om dat zij confidereerden, datf „ de andere Geallieerden van den Staat, hoe magtig die „ ook waren, geene gelijke relatie hadden tot den Koning „ van Bruis/en, nog gelijk credit en influentie op deszelfs si geest." 't Werk kreeg, met dit alles, geen fpoedig beflag. Va» ginkel zijnen voordragt aan 't Pruisfifche Hof gedaan hebbende, kwam 'er, op den vijfden Maart des Jaars 1733,Wel reeds een antwoord in van den Koning, doch 't geen in zeer fterke bewoordingen was vervat, en waar uit men, riu eerst, volkoomentlijk vernam, in wat gezigtpUnt zijné Majefteit de zaak befchouwd hadt. Men las 'er in: ,, das de Koning, even als zijne Voorzaaten, die goed en bloed voor de Republiek plagten op te zetten, de vriendfchap der Algemeene Staaten hadt bemind en aangekweekt, maar dat zijne gevoeligheid tot den hoogften top was gereezen, bij 't ontvangen der onverwagte tijding, dat men den Luitenant wolschlSger , op eene, zo zijner Majefteit berigt was ,harde, onregtvaardige, ja bijna barbaarifche wijze, hadt doen ter dood brengen, fchoon zijne misdaad flegts daar in beftonde, dat hij, door Brieven van Bezettelingen , na Maas* tricht gelokt, zich derwaarts, zonder den grond der Staa. ten te fchenden, vervoegd hadt, en eenen enkelen Musque- uer 5  3°4 GINKEL. (Baron van) tier; die zich, vrijwilliglijk, aan hem hadt asngegeeven; in 'sKonings dienst hadt willen overneemen; eene zaak, die den Koning te meer trof, om dat hunne Hoogmogendheden geen agt hadden geflaagen op zijner Majefteits verzoek, bij herhaaling gedaan, door zijnen Gezant, den Heere masgh, ten einde wolschlüger over te leeveren, met belofte, van hem, naar bevinding van zaaken, te zullen ftraffen. Dat, buiten dien, dit werk, den zestienden Januarij laatstleeden, op nieuws, ter Generaliteit, commisfotiaal gemaakt zijnde, en daarop, een ieder, te Berlijn, verwagt hebbende, dat men, in den Haige, bij nader Befluit, tot inkeer zou koomen, ,, hunne Hoogmogendheden, integendeel, zonder 't ,, Rapport hunner Kommisfarisfen af te wagten, ordre na „ Maajlricht hadden gezonden, om met de Executie voort „ te gaan:" zo als, daar op, ook gefchied was; doch waar uit, naar *s Konings mening, bleek, dat het- neemen die? Refolutie „ flegts fpotternij was geweest, en dat men lie„ ver, aan een hand vol bloed, zijnen moed hadt willen „ koelen, dan de vergieting van het onfchuldige afwenden „ en eenig égard voor zijne Majefteit toonën." Dat de Koning, in deezen ftand van zaaken, noodig hadt geoordeeld, zich eene andere dan de gewoone voldoeninge te verfchaffen, en eenige Knegten van den Staat, maar die, teffens, zijne gebooren Onderdaanen waren, en in zijne, aan de overzijde van den Rhijn gelegene, Landfchappeu betrapt, hadt doen vatten, doch de Officieren doen loslaaten. Dat hij, met dit alles, de zaak niet tot het uiterfte wilde trekken, maar geneegen was, de Soldaaten weder vrij te geeven, mits hem, alvoorens, eene, naar gelang der beleediging geëvenredigde, voldoening, door de Staaten, bezorgd wierde: in welk geval, Hunne Hoogmogendbeden zich, gerustelijk , verhaten mogten op zijne Koninglijke vriendfchap en nabuurlijke goedwilligheid, die zij meer reden hadden te ontzien, dan te beleed'gen." De Algemeene Staaten, getroffen, door dit gefchrift, lieten niet naa, hetzelve, fpoedig, te wederleggen. Naa gezegd te hebben, hoe zij, met leedwezen, vernamen, dat v men, nopens de vasthouding hunner Officieren eu Soldaaten, zich  GINKEL. (Baron vAn) 3Landi-  GINKEL. (Baron van) 30? •sLands Soldaaten fluiten konde, een der zekerfte mogt geagt worden. Dat egter, om tot fpoedige afkomst van zaaken te köomen, de aangehouden Knegten, vooraf, dienden ontflagen te worden, en dén Heere van ginkel billijke voldoening gegeeven, nopens zeker ongelijk, onlangs, té Berlijn, aan zijne Koets en Bedienden bejegend. Van dit, met de eere van den Staat zo wel ftrookend, artwoord , wierdt niet alleenlijk aan de Gezanten van Frankrijk en Groot- Brittannie, maar, bijzonderlijk, ook aari dien des Keizers, k'ennisfe gegeeven, met nieuwen aandrang Op vriendfchaplijken dienst. Ook liet Engeland, eerlang, 't Hof van Berlijn aanmaanen, tot ontilag der Knegten eri bijleggen der gefchillen: doch dit baatte Zo Weinig, dat de Algemeene Staaten, kort daar naa, den overige Bondgenooten verwittigden, hoe de hevige gevoeligheid door den Koning van Pruisfe opgevat tegen deezen Staat, óver dé regtspleeginge van een Luitenant zijner Troupen te Maastricht, geenzints bedaard was; en, daarom, geen tijd, Om op vermindering; maar, veel eer, vermeerdering, vah 's Lands Krijgsmagt,, te denken. Dan, nog voor 't eindè van Maart des Jaars 1733, Het de Keizer zijne bemiddeling den Alg3meenen Staaten voorflaan, en deezen namen ze aan, in verwagting, dat zijne Majefteit, uiterlijk binnen den tijd van tvvee maanden,' 't gefchil zou kunnen uit den weg ruimen, of anderzints, ingevolge van het Weener-Verbond, zovi ,, piéfteeren aan haar Hoogmogeuden, en öp derzelver re" quifitie, het beloofd fecours, zonder dat de mediatie daar aan zou toebrengen eenige vérandering of retarde. ment: terwijl, verders, haar Hoogmogenden begreepen, / dat, om te koomen tot een fpoedige afkomst, een begin l', behoorde gemaakt te worden, mét het ontflaan der geap. '', prehendéerden Soldaaten, en met het geeven van billijke „ fatisfactie aan den Heere vaN gïnkël." Die rustige houding der Algemeene Stuaten ; welken de Keizer, om het Poolfche werk, thans, aan zich zógt te verpligten; hadt een gewenscut gevolg, 't Leedt flegts weinige weeken, dat de Graaf van sinzendorf ter hunner kennisfe bragt, hoe de Koning van Pruisfen, „ uit conflderatie van ziijoe KelZer- V 3 03**  3ö8 GINKEL. (Baron van) lijke en Katbolijke Majefteit, — de gearresteerde Soldaaten van haar Hoogmogendheden hadt ontfiagen, eh hoe de'Keizer niets meer wênschte', dan dat dit geval de vrfendfchap, tusfchen Pruitfen en dit Gemeenebest, mogte herftellen : zullende het zijner Keizerlijke Majefteit aangenaam zijn , indien haare Hoogmogenden daar toe ook eenigen naderen pas wilden doen." De Staaten.-, gevoelende, van hoe veel gewigt het ware, langs deezen weg, zo groote moeilijkheid te boven te koomen, beflooten fpoediglijk, en'naa heufche dankbetuiging aan den Keizer, 'sVorften raad, op eene wijze, geheel beftaanbaar met de waardigheid en eere van het Land, op te volgen. Zij verklaarden* dan den Gezant, hoe zij 't gedaan ontflag aanzagen, als een blijk, „ dat zijne Majefteit de Koning van Pruisfen, zó wel als haare Hoogmogenden, genegenheid hadde, om, ter contempfatie van' zijne Keizerlijke en Katholijke Majefteit, en van deszelfs mediatie, zonder meerdere wijdloopigheid, in der minne te termineeren het gereezen different, over het gepasfeerde te Maastricht,''' en hoe zij, om, van hunne zijde, daar aan te beantwoorden, „ geneegen waren aan den Koning van Pruisfen eene verklaaring te geeven, dat zij, in die geheele zaak, niets anders gedaan nog eenig ander oogmerk gehad hadden , dan den gewoonen loop te laaten aan de militaire Juftitie-, zonder eenige fpeciale ordre daar omtrent gegeeven te hebben, veel min eenige ordre, waar door zij hoogstge. dagte zijnev Majefteit zouden hebben willen offenfeeren: dat ook, hoewel haar Hoog Mog. niet anders kondén , dan alle de Leden van den Krijgsraad, die ovet de voorfz. zaak gezeten hadt, te houden voor Lieden van eer en probitelt,—• zij, egter,,niet zouden nalaaten, — wanneer de nodige bewijzen daar toe aan hun zouden mogen worden gefuppediteert,— de fchuldigen, naa behooren,' te ftraffen: — dat haar Hoog Mog., voorts, mogten lijden, dat het voorfz. difTerent wierde gehouden voor afgedaan, door 't aanneemen van zodanig Declaratoir, mits, vooraf, of, immers, te gelijk, redelijke fafisfadle gegeeven wierde aan den Heer van ginkel , haar Hoog Mog. Minister aan het Hof van Pruis* fen, wegens het voorval met de Wagt van de nieuwe Stad*- pout^  GINKEL, (Baron van) emz. 3°j) poorte te Berlijn: waaromtrent men wel niet eens was, nopens 't geene oorzaak tot dit geval hadt [gegeeven, maar, egter, buiten disput, dat de Schild wagt der voorfz. Poorte feitelijkheid gepleegd hadt tegen den Koetzier en Domeftiken van den Heer van ginkel, waar door 't charafter van haar Hoog Mog. was gebedeerd, zodanig, dat haar Hoog Mog. niet konden nalaaten, zonder aan zich zeiven kleinigheid aan te doen, deswegen eene convenable reparatie te vorderen: doch waaromtrent zij genegen waren, te gebruiken zo veel toegeevendheid, ais beftaan kon met haare eigen waardigheid, en met de veiligheid van haaren Minister." De Keizer, in deezer yoege, door hunne Hoogmogendheden , in ftaat gefteld zijnde tot afdoening van 't gefchil, ging voort, met het zelve, zo ras doenlijk, in der minne bij te leggen: waar toe men, aan 't Pruisfifche Hof, zich nu ook, op bovengemelden voet, genegen betoonde. De zaak, kreeg dus, eindelijk, zijn beflag: waar door de Staat uit groote zwaarigheid gered wierdt, Zie Mr. «. van wvn, Bij voeg fels, enz. Godsdienst. (Kristlijke) Menigvuldige blijken zijn 'er voorhanden, in 'sLands Gefchiedenisfen, van de zorge en ijver, zo van de Staaten van bijzondere Gewesten, als vooral van die van Holland, om den Ingezetenen gepaste aanleiding te verfchaffen, om in de kennis van den Godsdienst te worden onderwezen. Jammer is het, en moest zulks uit de Vereeniging van de Kerk met den Staat eigenaartig ontftaan, dat deeze in zich zelf lofwaardige ijver dikmaals ontluisterd wierdt door bekrompenheid van verbeeldinge, als of de waarheid, bij uitfluiting, in pand wierdt gehouden bij de Hervormden; en alzo deeze eene befcherming genooten, welke alle overige anders denkende Ingezetenen ontzegd wierdt. Van hier de menigvuldige mishandelingen omtrent de Gezinten buiten de gemeenfchap der Hervormden, welke de hiftoriebladet}, vooral den voorgaande Eeuwe, bezoedelen. V 3 Met  Z\r> CQPSDIENST. iKrjstlijie) Met dit alles gebiedt ons de onprnigheid te vermelden, dat de Staaten van Holland meer dan ééren maatregel, vroeg en laat, beraamd bebben, gefchikt ter aanmc,ediginge en voortp'antinge van den Christlijke Godsdienst, zonder opzigt tot eenige bijzondere denkwijze of gevoelens. Eea merkwaardig voorbeeld bier van ontmoeten yyij ln de Bij. foegtels van Mr. tf, van wïn, die , naa eenige ftaalen van ftiengheid tegen de Roomjchgezinden vermeld te hebben, de volgende bijzonderheden aanteekent. Hoe zeer men zich, voor 't overige, voornaamlijk ook met medewerking yan Hoi/and, bij deezen Staat, toelag op de qitbreidjng der Kristlijke en Hervormde Leer, kan, onder anderen, daar uit blijken , dat hunne Hoogmogendheden, reeds eenigen tijd geleden, onder opzigt van eenige Hoogleeraaren, niet alléén het N. Testament, uit de oude, in de hedendaagfche, Griekfche taaie, door een' kundigen Griek, met naame maximus, van Cdlliopolis, hadden doen vertolken, maar ook, eenigen tijd daar naa, onze Hervorm* de Geloofsbelijdenis, Catechismus en Liturgie, in de laatstgemelde taal, doen overbrengen, door den Archimandriet HiëKOTHEUs, yan Cephalonie; wiens naam ik, te meerder, aanteekene, om dat ik niet zie, dat de Schrijvers van hem gewaagen. |)e Uitgaave van het N. Testament wierdt, in den Jaare 1*538, te Gerieve, op last en kosten van den Start, vervaardigd, eenige afdrukzelen daar van na verfcheiden Landen, daar zich Griekfche Christenen ophielden, ten gefchenke gezonden, voor 't overige, ra Con/lantir.opolen overgebragt, en onder bewaaring van der Staaten Gezant aldaar, ge.leld, om 'er, ten bekwaamen tijde, gebruik van •e inteken. Hier toe deedt zich, eerlang, gelegenheid op. iliëaoraeus, naamiijk, van wien ik reeds gewaagde, ui: £r,gtlarid; daar hij zich, naa zijn vertrek van bier, eene pooze hadt opgehoudeu; de reize weder na zijn Vaderland zullende ainneemeu , hadt aan de Profesforen in de Godgeleerdheid te Leiden verzogt, den Algemeene Staaten yoortedraagen, hoe hij, ondanks alle gevaar, 't welk hem, bij de Tutkfche Regeering, mogt overkoomen, en waar omtrent aij zieb aan 't Opperwezen beval, willig en bereid was.  GODSDIENST, (Kristlijkej enz. 3U de beide bovengemelde overzettingen, daar het hunne Hoogmogendheden goedvonden, in het Oosten, uit te deelen. De Profesforen kweeten zich van dit verzoek, en hunne Hoogmogendheden fchreevèn, hier op, den gezegden Hoog. Jeeraaren aan, dat men de helft der Afdrukzelen van de overgezette Geloofsbelijdenis enz,, die, ten jaare 1648, op kosten mede van den Lande, was uitgekoomen, hem zoude toezenden, om met zich na Conftantinopolen te neemen; gelasttende, verder, hunnen Gezant aan het Turkfche Hof, om, aan HiëROTHf.us, bij zijne aankomst in die Stad, ook de helft der, daar berustende, drukken van het N. Testament in handen te ftellen, ten einde dezelve Boeken, aldaar, uit te deelen, „ vooreerst, aan den Patriarch, en „ voorts, aan andere Leeraaren en Voorftatiders der Chris. „ telijke Gemeente in die Quartieren; op vertrouwen, dat „ hij hem, daer in, als in de offre van foo een heerlick „ ende heylich gefchenk, met behoorlicke voorzichticheyt „ ende getrouwicheyt, zou quyten." Mij is onbewust, of sièROTHEüs, van wiens eerlijkheid ik, elders, egter, een gunftig verflag der Profesforen, in de Refolutien der Algemeene Staaten, gevonden hebbe; dit ter uitvoer heeft gebragt. De gezegde overzetting van 't N. Testament in hedendaagsch Grieksch, wierdt, ten Jaare 1703, te Londen, onder opzigt van den Griekfchen Priester, serapheimus arion, van Mitylere, herdrukt; doch deeze druk, in het, daarop volgend jaar, naa het uitfpreeken van den vloek, binnen het Patriarchaale Paleis, te Conftantinopolen, verbrand; misfchien, om deszelfs onnaauwkeurigheid: immers, ik vinde geene andere reden, en cyrillus , Patriarch van Conftantinopolen, hadt zelfs eene aanprijzende Voorreden bij de eerfie uitgaaye gevoegd. Goejan - ver wellen-sluis. Bekend is de onderneemiag den Echtgenoote van den voormaaligen Stadhouder, om zich van Nijmegen, daar het Stadhouderlijk Gezin, in den Jaare 1787, vertoefde, na 'x Hage te begeeven; als mede, hoe die onderneeming verijdeld wierdt, door tegenhouden van aet reisgezelfchap aan het bovengemelde Gehugt, 't welk, V 4 hoe  312 GOEJAN- VERWELLEN- SLUIS. koe min aanzienlijk in zich zelve, daar door, in 's Lands Gefchiedenisfen, een onfiarflijken naam heeft verworven, 't Lust ons van het gedenkwaardig voorval , van wegen deszelfs aüergedugifte gevolgen, hier verflag te doen, ons be. dienende van de penne eens Schrijvers, welke van de Opfchuddipgen , van tijd tot tijd, in de Nederlanden voorgevallen, een unauwkeurig verhaal heeft te boek gcflagen. Hij vangt aan en verhaalt in deezervoege. Gelijk, in den Zomer des Jaars 1787, gewapende Eurgers van eene menigte Hollandfche Steden en Plaatzen waren uitgetrokken, en ginds en elders hadden post gevat: dus lag ook, aan de zogenaamde Goejun -verwellen- Sluis, in ZuidHolland, in 't laatst van Junij, in bezetting een gedeelte van het Genootfchap van Gouda, onder bevel van den Heere en Mr. cornelis johan de lange, Vrijheer van Wijngaarden en Ringbroek, regeerend Schepen en Raad van gemelde Stad. In den nacht, tusfchen Woensdag en Donderdag, den zeven- en achtè'ntwintigften der maand, ontving deeze Heer berigt, van twee geloofwaardige lieden, dat in den eerst/volgenden Naamiddag , door Schoonhoven en Haastrecht, «oude pasieeren een zeer Naauzienlijk perfoonaadje, voor welke, op twee onderfcheiden plaatzen, vijftien paerden waren befprokeu, om dezelve tot Voorfpan te dieren. AI zints eenige dagen hadt hier een gerugt geloopen, dat de Stadhouder, die zich thans buiten de Provincie, nu eens in Gelderland, dan in *t Sticht onthieldt, binnen kort in Holland wierdt te rug verwagt. Daarenboven hadt de Heer de lange, onder lieden , welke geoordeeld wierden den Heere Prinfe van oranje bijzonderlijk te zijn toegedaan, een geruimen tijd, ongemeene beweeging befpeurd. 't Een en snder, vergeleeken met het getal der befprokene paerden, deedt den gemelden Heer op de gedagte koomen, dat die verwagte Reiziger geen ander zijn konde, dan zijne -Hoogbeid zelve, of iemand van deszelfs gezin. De gevolgen, welke, naar het begrip van den Heere de langs, deeze opcogt, indien dezelve, zo als hij vermoedde, na 'sGraavenhage beiïetnd ware, waarfchijnlijk zoude te wege brengen, iïhesnea r.e@ van dat gewig: te zijn, dat hij oordeelde, aan zij.  GOEJAN-VERWELLEN - SLUIS. 3_i3 zijnen pügt niet voldaan te hebben, indien hij, ter yerhin. deringe van denzelven geene maatregels beraamde. Het eerfte, welk hij, ten dien einde, geraaden vondt, was, van zijn voorneemen kennis te geeven aan de Heeren Gedeputeerden te Velde, welke te Woerden hun verblijf hielden.. Daarenboven deedt hij aan den Generaal van ryssel verzoeken om eenige Ruiters, ter onderfteuninge van Zijne cnderneeminge. De Renbode, tot het een en ander oogmerk afgevaardigd, vertrok 'snachts ten drie uuren, en hadt uitdrukkelijken last, ten fpoedigften te rug te keeren, om, ingevalle de Heeren Gedeputeerden de voorgeflagene onderneeming ongeraaden 1 mogten vinden , overeenkomftig daar mede zijne maatregels te beraamen. Intusfcheri onjboodt de Heer de lange eenige Officieren, welke digst bij de hand waren, om aan dezelven zijn Plan mede te deelen, en te onderdaan, wie van hun genegen ware, om hem in de uitvoering de hand te bieden. De Kapitein van leeuwen en de Granadier-Luitenant jaoues bro. Tier, aan de beurt zijnde tot het doen van Expeditien, toonden *i«h daar toe genegen. Donderdag 's voormiddags, den Renbode nog niet zijnde te rug gekeerd, bevondt zich de Kommandant de lange in merkelijke belemmering. Dewijl, zijns oordeels, de zaak fpoed vereischte, nam hij in beraad, daar van af te zien, of op eigen gezag dezelve te laaten voortgaan. Naa eenig overleg befloot bij tot het laatfte. Ten elf uuren vertrok, ken van de Goejan -vervellen -Sluis de Kapitein van leeuwen en de Luitenant brotier, met een Serjeant en zestien Schutters, van 't Genootfchap van Gouda. Zij namen hunnen weg na de Glijbaan, aan de Wist, bij Bonrepas, om zich aldaar, i.i alle mogelijke ftilte, neêr te flaan. Hun last hieldt in, zo veel men van denzelven heeft kunnen gewaar worden, toe te zien, of langs dien post een Reisgezelfchap, waarop eenig vermoeden viel, zijnen weg zoude neemen, en, in dat geval, hetzelve op te houden, en met alle mogelijke befcheidenheid na de gemelde Sluis te voeren; «n om inzonderheid ook een waakend oog te houden op hunne Manfchap, en op de landlieden in dien oord, ten .einde, zo V 5 men  3«* GOEJAN-VERWELLEN - SLUIS. men zeide, dat aan de verwagte aanzienlijke perfonaadie. beurde dm'1Ver geV°'g' g£en dC min'tC °verla3t Terflond naa het vertrek deezer Manfchap, fteeg de Kom, mandant te paerd, en begaf zich na Woerden, om met de Heeren Gedeputeerden en den Generaal van ryssel monde. mg xt handelen. Aan 't Schoolhuis te Papeeoop ontmoette Regiment van den Luitenant-Generaal Prins van hessen. l, 1 Generaal VAN RYSïEL gCZonden' om na de Vilt, te trekken, en zich met de Manfchap van het Goudafche Genootfchap te vereenigen. Dit deedt hem be. fluiten dat zijn ontwerp bij de Heeren Gedeputeerden was goedgekeurd. Evenwel, naa alvoorens asn den gemelden Cornet verzogt te hebben zijnen optogt te verhaasten, wierdt nij te raade na Woerden te rijden, om aldaar nadere ope. Ding van zijn plan te geeven. In den Naamiddag na zijnen Post wederkeerende, ontmoette hij den Wagtmeester van den Heere van marle. medebrengende de tijding, dat de doorluchtige reiziger, op welken men het oog hadt gehad, was Haare Koninklijke Hoogheid, Mevrouw de Gemaaiin van den Heere Erfftadhouder; en dat dezelve, door het Detachement van \ Genootfchap van Gouda, aan de Vlüt opgehouden, en verzogt was, de reize niet verder vooft te zetten. Op dit be, ngt befloot de Kommandant de lange, nevens den Wagtmeester weder te keeren na Woerden, om met de Heeren Gedeputeerden te Velde en den Generaal va» ryssel nader te fpreeken. Volgens de geloofwaardigfte berigten, zou het verhinderen van de reize van Haare Koninklijke Hoogheid op dc volgende wijze zich hebben toegedraagen. De Goudafche Manfchap aan de Vlist gekomen zijnde, floeg zich neder op den Zandweg aan de Glijbaan,/even voorbij de Slangenweg, onder Bonrepas, op den Kleiweg, in diervoegen, dat niemand, welke langs dien weg reedt! hun koude ontfnappen. Ten half drie uuren zagen zij eene Chais naderen, en agter dezelve verfcheiden andere rijtui, fte.  GOEIAM-VERWELLEN-SLUIS. 3'S gen. De Serjeant adam schouten en twee Schutters traden daarop toe, en hiejden de Chais tegen, hoewel de Voerman «out opreed. Zij vonden in dezelve den Quartiermees. ter Generaal bentinck, en den Graaf standfort. Op de vraag van den Heere bentinck, wat zij moesten htbben, en des Serjeants antwoord daarop, te moeten weeten, wie in de overige rijtuigen zaten, noemde de eerstgetnelde eenige naamen, welke schouten niet verftondt, onder andere de Prinjes van Pruisfen, maar niet de Prinfes van Oranje: waarom de Serjeant verzogt, de naamen in gefchrift te mogen hebben; *t welk hij weigerdej doch verzogt dat zijn Kapitein bij hem zoude koomen; welke, egter, daar toe niet genegen was: waarom de Heer bentunck uit zijne Chais klom, en zich bij hem vervoegde. Thans vraagde hem de Kapitein van leeuwen, wie hij en de andere van zijn gezelfchap waren? Waarop hij hernam, vier Dames 5 verklarende voorts den Quartïermeestec Generaal beniinck te zijn, van Schoonhoven te'koomen, en. te willen reiaen na 'sGraavenhage. Het zelfde betuigde hij vervolgen» aan den Luitenant erotier, met verzoek om hem op zijn woord van Eer te willen gelooven, en voorts ta laaten pasfeeren. De Luitenant hierop hernomen hebbende, dat hij niet twijfelde aan zijne Eere, doch tevens vastftelde, dat Mijn Heer bentinck hen zou aanzien voor lieden, die insgelijks Eer ftelden In het bétragten van hunnen pligt, en het opvolgen der ontvaugene bevelen; herrraagde da Quartiermeester, of hij dan niet mogt pasfeeren? 't welk met ji wierdt beantwoord, mids hij niet kwalijk nam dat ze hem verzelden. Op zijne verdere Vraag, waar heen men hem wilde geleiden, en op zijn verzoek om eenigen fpoed te maaken, alzo de Prinfes van Pruisfen onder het gezelfchap was, wierdt hem te gemoet gevoerd, dat het geleide zou duuren tot op zekeren afftand, en dat men Itapsvoeit sou moeten rijden, alzo de Manfchap het met loopen tegen de paerden niet konde uithouden. Thans keerde de Heep bentinck weder na zijne Chais, en zonden de Heeren vam leeuwen en broiier tijding na de Goejan ■ vervellen»Sluif yau bet aanhouden van Haare Koninklijke Hoogheid. Het  .3*5 'GOEJAN- VERWELLEN- SLUIS. Het Reisgezelfchap befïondt nevens Mevrouwe de Priu. fesfe en de twee reeds genoemde Heeren bentinck en stand*ort, nu de Freule van wassenaar starrenburg, den Kamerheer van brandwyk, eenige Kamerdienaars, Lakeien eu verder Hofgevoig; hebbende bij zich twee zwaar gelaadene Koetzen, met zes paerden befpannen, een Lakei te paerd en .drie Kapchaifen: in de laatfle van welke een Heer zat in 't groen gekleed, die aan de Vjist verzogt, te mogen voorbij rijden , zeggende na Rotterdam te moeten en tot het Gevole met te behooren. 8 Aan 't hoofd van deezen trein plaatiïe zich de Kapitein van leeuwen met vier Man, om denzelven te geleiden De Luitenant brotier , Mevrouwe de Prinfes door de twee ge lederen, fïaande met geprefenteerd Geweer, hebbende laaten tijden, verdeelde zijne Manfchap bij de rijtuigen, terwijl hij zelve den optogt floot. Naa ruim een kwartier uurs eereeden te hebben, zag de Kapitein van LEEÜW£n eenige Ruiters naderen; die welhaast bevonden wierden geene andere te zijn, dan het Detachement, boven vermeld, onder den Heer van marle, door den Generaal van ryssel, van Woerden herwaarts gezonden. Naauwlijks hadt de Heer bentinck hen vernomen, of hij fprong uit zijne Chais, deedt ajn beklag, dat hij door Auxiliairen was gearresteerd en verzogt tevens om ontflag, met de vrijheid van zijnen 'wee te mogen vervolgen. Op* de Vraag van van marle, wie die Heer ware, trok hij, den naam gehoord hebbende, de fchouders op, 't welk hij herhaalde, op het zeggen van den Heere bentinck, dat Mevrouw de Prinfes van Oranje 'er «ok bij was; 'er neven» voegende, dat hij order hadt om allen aan te houden. Thans fchreef de Kapitein van leedwen een briefje aan de Heeren Gedeputeerden te Velde te Woerden, sn gaf het mede aan den Wagtmeester', boven vermeld, die door van marle wierdt afgezonden om rapori te doen. Vervolgens gaf de Kapitein zijn voorneemen te kennen, om na het na. buung Dorp Haastrecht te trekken; doch hij bedacht zich eerlang; aan van maale voor reden geevende, dat dat Dorp zeer oproerig was, en ie hetzelve flegts tien of twaalf Patriot-  GÖE] AN - VERWELLEN - SLUÏS. P7 {Hotten woonden: al het welk, zelf voor Haare Hoogheid, zeer onaangenaame gevolgen konde hebben: waarom hij in bedenking gaf, of het niet beter geraaden . ware, den weg na Oudewater in te Haan. Dit wierdt door van maele goedgekeurd. De trein aan de oprede op den Haastrechtfchen Dijk ge* komen zijnde, wilde de Heer bentinck, zo ras de Ruiters rechtsaf waren gereeden,- linksom na Haastrecht rijden. Eene menigte Inwooners van dat Dorp, der Prinfesfe te gemoete gegaan, Honden op den Dijk, roepende luid keels: Hier heen, deezen weg! Nogthans wierden de paerden na de rechter hand geleid, en de weg na Haastrecht afgefiieden door den Kapitein verzyl, die asn Goejan-verwellen - Sluis het tegenhouden van Haare Koninklijke Hoogheid hebbende vernomen, terflond met tien man na het gemelde Dorp was getrokken om de Bezetting aldaar te verfterken. Ook zondt van marle derwaards acht Ruiters, om den genoemden Ka. pitein tegen den aandrang van het volk te onderfteunen. Eindelijk kwam Mevrouw de Prinfes aan de Goejanvervtellen. Sluis, en wierdt aldaar ontvangen door daniel van genderen, Luitenant der Goudafche Artilleristen, die, met zes man, de Pont bewaarde, en, Haare Koninklijke Hoogheid over 't Veer gevoerd hebbende, dezelve geleidde ten huize van den Landman adriaan leeuwenhoek, alwaar de Kommandant de lange zijnen intrek had genomen. Terwijl de Heer van genderen Haare Koninglijke Hoogheid na de gemelde wooning geleidde, vraagde hem de Heer bentinck, of het hier de gewoonte was, iemand met het blanke zwaard op te wagten; doelende op het ontbloote Zijdgeweer des Luitenants: waarop deeze tot antwoord gaf, wel te weeten, wanneer hij zijnen Sabel moest trekken of opfteeken. Zo dra van cenderen Mevrouw de Prinfes ia *sgenoemden Landmans huis geleid hadt, ftak hij zijnen Sabel op, en zeide voort tot den Heer bentinck, het eene vreemde uitdrukking te vinden, den Sabel, welken hij, als Luitenant van de Artillerij droeg, een zwaard te noemen; waarop de Heer bentinck, zo men zegt, hernam, het op «lie wijze niet gemeend te hebben. . . Thane  ?i8 GOEJAN- VERWELLEN - SLUIS. Thans boödt de Heer van genderen Haarer Koninklijke Hoogheid zulke ververfchingen aan, als daar ter plaatze té bekomen waren ; doch de Prinfes bedankte Voor 's Mans aanbieding, en deedt eenige leevensmiddelen uit haare Koets haaien. Haare Koninklijke Hoogheid vervolgens, met de Freule van wassenaar starrenburg en de Heeren bentjnck, randwyk en standfort, in 't bijzijn van van gen. deren, vertoefd hebbende, vraagde aan den laatstgenoemden, of de Officier van de Ruiterij order hadt gehad om haar te arresteeren; waaróp de Luitenant tot antwoord gaf, deszelfs orders niet te weeten, maar dat bij geloofde, dat de Officier de zelfde order als hij zelve hadt gehad. Vervolgens beklaagde zich Haare Koninklijke Hoogheid over' de wijze, op welke zij was gearresteerd,' en dat zulks door gewapende Manfchap was gefchied; als mede, dat men den Heere bentinck. hadt geweigerd, met eenen der Officieren ha Woerden te rijden, om aan de Gedeputeerden te Vélde kennis te geeven van het aanhouden; van welk verzoek, egter, en g volglijk ook van de weigeringe ƒ de Heeren vam" leeuwen en brotier, zedert, verklaard hebben,' geéne be. wustheid te hebben. Wijders deedt Haare Koninklijke Hoogheid aan van genderen verfcheiden vraagen aangaande her bedrijf en de kostwinning der opgezetenen hieromftreeks, de fterkte der Bezettinge en het getal der ManfChappen van de gewapende Burger-Corpfen enz. Geduürende dit gefprek wierdt den Heere van genderen de valfche maare geboodfchapt, dat men,' op eenigen afftand, fterk hoorde fchieten. Dit bewoog hem, aan Haare Koninklijke Hoogheid te vraagen, of 'er nog méér Gevolg op weg was, alzo hij daar mede overeenkomftig zijné maatregelen zou moeten neemen. Doch de Prinfes verzekerde op haar woord, dat men geen Verder Gevolg hadt te wagren. Terwijl dit aan de Goejan-verwetten-Sluis voorviel, hadden de Heeren Gedeputeerden, 's avonds ten zes uuren, te Woerden daar van de tijding ontvangen, met eenen Ren. bode, aan den Generaal van ryssel afgezonden, en die fe» vens medebragt een open Biljet van den QuartiermeesterGeneraal bentinck, waar in dezelve van 't gebeurde korte- lijk  GOEJAN-VÈRWELLEN-SLUIS. 319 lijs berigt gaf. Naa het bekomen van deeze tijding, namen de Heeren Gedeputeerden oogenblikkelijk het befluit, om in eigen perfoon Haare Koninklijke Hoogheid te gaan fpreeken; deels tot het inneemen van nadere kundfchap aangaan, de de toedragt van zaaken; deels om met Mevrotiwe de' Prinfesfe, bij monde, te overleggen, wat in deezen diende gedaan te worden, en om deswegen de noodige fchikkingen te beraamen. Naa alvoofens eenen Renbode, na 'sGraavenhage, aan Hunne Ed. Groot Mogende te hebben afgevaardigd, vertrokken 'de Heeren, een kwartier uurs naa de ingekomene tijding, in een Rijtuig, verzeld van een Geleide van twintig Ruiters van 't Regiment van den Prinfe van hessenPhilipsthal. Bij hunne aankomst aan de Goejan - vervellenSluis ontmoetten ze aldaar den Heer van toulon , een Lid* der Commisfie te Woerden, op deszelfs terugreize van Rot' terdam, alwaar hij eene Commisfie hadt afgeleid. Deeze verhaalde, in het doorrijden van Gouda te hebben vernomen, dat, op het gerugt der kom (te van een aanzienlijk perfoonaadje, het Gemeen, in en bij de gemelde Stad, en vooral aan de Stolwijker-Sluis en aan den Haastrechtfche ©ijk, in groote menigte was zamengevloeid. Straks naa hunne aankomst aan de Goejan -vervellen • Sluisy gaven de Heeren Gedeputeerden daar van kennis, door eenen" Staaten Bode, aan Haare Koninklijke Hoogheid, en verzogten tevens, ter gehoor te mogen toegelaaten worden. In* tusfchen deeden zich de Heeren onderrigten aangaande de maatregels, ter handhaavinge van goede orde en ter beveiliginge van Mevrouwe de Prinfesfe beraamd. Zij ontvingen deswegen een voldoend berigt. De Hoofdwagt ftondt uit, verfterkt met een Pikét, onder bevel van den Luitenant bineers. De Luitenant brotier hadt, met een Veldftuk en een genoegzaam aantal Manfchap, Post gevat aan den Tsj'eU dijkj om den aandrang van 't Gemeen, van den kant van Gouda, te weeren. De Bariere was geflooten, en door eene Wagt bezet. Eindelijk (tonden de Ruiters, onder den Luitenant van marle, beneden op het Plein, voor de Herberg, over de Hoofdwagt gefehaard. Wei.  320 GOEJAN-VERWELLEN. SLUIS. Weinig tijds, naa het zenden van den Bode, was 'er verloopen, of de Heeren Gedeputeerden verflonden, dat Haare Koninklijke Hoogheid hen zou verwagten. Gevolgd van den Heere Kommandant de lange, begaven zij zich na het verblijf van Haare Koninklijke Hoogheid, en vonden 'er geene gewapende Manlchap, dan alleen twee Schild wagten voo? de deur van het Huis. Binnen gelaaten zijnde vonden ze Mevrouwe de Prinfes alleen in eene Kamer. De Heer blok, die het woord voerde, begon zijne aanfpraak met da betuiging dat zij, gezamentlijke Gedeputeerden, bij het ontvangen van de tijding der reize en het tegenhouden van Haare Koninklijke Hoogheid, ten uiterften hadden verbaasd gedaan over dit onverwagt voorval, en, uit hoofde van hun-en uitgebreiden Last, zich verpligt hadden gevonden, i' eigen perfoon bij Haare Koninklijke Hoogheid te koomen verneemen naa het oogmerk van H. K. H. met eene zo onvetw*gte Reize, buiten weeten, zo als zij meenden, van de Staaten der Provincie, naa eene zo langduurige afweezigheid, en juist in een tijdftip, waarin de Prins van obanje, Haarer Koninklijke Hoogheids Gemaal, boven de Stad Utrecht zich bevondt aan het hoofd van een aantal Troepen van den Staat: een verfchijnzel, 't welk het gantfche Land, bijzonder ook de Provincie Holland, eene regtmaatige vreeze voor eenen inval hadt aangejaagd; 't welk Hun Ed. Gr. Mogende hadt bewoogen, eene Commisfie te benoemen ter verdeediginge van de gemelde Provincie, en van de Stsd Utrecht: om alle welke redenen zij Heeren Gedeputeerden van oordeel waren, niet te kunnen of te mogen toelaaten , dat H K. H. zich dieper in de Provincie begaf, zonder alvoorens het goedvinden van 's Lands Staaten deswegen te verftaan; om 't welk te verneemeu, zij Heeren Gedeputeerden, nog voor hun vertrek uit Woerden, reeds eenen Expresfe na 'sGraavenhage hadden gezonden. Haare Konink. lijke Hoogheid, op dit alles, in algemeene woorden, ge. antwoord hebbende, dat vermids de Prins van oranje, in de tegenwoordige oraflandigheid, niet in de Provincie konde koomen, zij befiooten hadt, zich derwaards te begeeven met een goed oogmerk; hielden Heeren Gedeputeerden ernftig asn,  GOEJAN - VERWELLEN-.SLUIS. 3»* aan, het oogmerk van, Haare Koninklijke Hoogheid te mor gen weeten, en of,. dezelve genegen ware, om mede te werken tot herftellinge van de rust, op billijke voorwaarden? Volmondig hernam hierop de. Prinfes, dat haar oogi merk goed was, maar beklaagde zich, dat den Heere Prir«» fe van oranje veele onregtvaardigheden waren aangedaan; Op dit laatde zeggen betuigden de Heeren Gedeputeerden hun leedweezen, zulks yan Haare Koninklijke Hoogheid ta moeten hooten, naardien het aan een Vrij Volk, niet kwalijk konde genomen worden, dat hetzelve zijne wettige Regten reclameerde, en dat men altijd behoorde in 't oog te houden, dat de Regenten waren anngefteid ter bevorderinge van he^ heil des Volks, -en het Volk geenzins beftemd was tes vergrootiuge van het gezag der Regenten Haare Koninklijke Hoogheid hernam hier op,, dat deeze insgelijks haare gevoelens waren, dat eik. zijne Regten hadt; doch dat het bier de plaats niet was, over dit onderwerp breedvoeriger te fpreeken. , Het.gefprek hier mede eenigzins geëindigd zijnde, hervat* teden de Heeren Gedeputeerden, dat Vermids zij, zonder voorafgaande bewilliging van .Hunne Ed. Gr. Mogende, Haare Koninglijke Hoogheid niet verder durfden laaten voortreizenen Haare Koninklijke Hoogheid, ter plaatze daar dezelve zich thans bevondt, den r.acht niet zou kunnen doorbrengen, zij Heeren Gedeputeerden, dienvolgens, verzogten te mogen weeten , werwaarts het Haarer Koninklijke Hoogheid zoude gelieven, zich te begeeven tot het neemen van de nachtrust. Mevrouw de Prinfes, hier op hebbende te kenuen gegeeven, ten dien oogmerke de Stad Gotida tê verkiezen, hernam de Heer van toulon, een der Gedeputeerden, indien dit de wensch Haarer Koninklijke Hoogheid ware, zich vooraf derwaarts te zullen begeeven, öm de Regeering dier Stad daar van te verwittigen, en eenige fchikkingen, tot de ontvangst van Haare Koninklijke Hoogheid, te doen beraamen. Eenige oogenblikken daar naa verzogt, egter, de Heer van toulon zijne Mede-Gede. puteerden afzonderlijk te mogen fpreeken: waar naa dezeive in een ander vertrek gegaan zijnde, gemalde Heer hun t» X kenB  323 GOEJAN- VERWEtLËN-SLUiS: kennen gaf, dat hij zwaarigheid maakte in het verblijf van Mevrouwede Prinfesfe binr.en Gouda: alzo hij vree de, dat, tegen het oogmerk van Haare Koninklijke Hoogheid onder *t gemeen in de gemelde Stad beweeginge zoude kunnen ontftaan, nadeelig voor de rust der Stad r en êMè* Haare Koninklijke Hoogheid zelve in onaangenaamheden zoude kunnen brengen. Waarom hij in bedenking gaf, of het niet geraaden ware, aan Mevrouwe de Prinfesfe eea ander verblijf voor te Ikan, 't zij te Woerden, of te Schoon* hoven, als zijnde beide Steden flegts een uur rijdens vandaar gelegen. DU met algemeen goedvinden zijnde vastgefteld, begaven zich de Heeren wederom in her Vertrek- van Haare Koniskiijke Hoogheid, en vonden toen bij dezelve de Freule vu» Wassenaar starrenburo, den Graaf van' randwyk en den Baron bentinck. Naa den uitflag hunner raadpleegingen vermeld, en aan Haare Koninklijke Hoogheid, in gevalle dezelve Woerden mogt verkiezen, het Kasteel, waar'in de Heeren hunnen intrek hadden, tot eene verblijfplaats'te hebben aangebooden, fcheen Haare Koninklijke Hoogheid niet* te kunnen gelooven, dat de geopperde zwaarigheden omtrent Gouda gegrond waren, en betuigde, voor zich zelve deswegen geenen angst te hebben? doch gaf tevens haare verwondering te kennen, dat de Heeren, die zeiven, vöor weinige oogenblikken, die plaats hadden voorgelegen, zo fpoedig van gedagten waren veranderd. Van den kant der Heeren Gedeputeerden wierdt dit beantwoord, met de verklaaring, dat zij, in het afzonderlijk gefprek, door dén1 Heer van tooion, omtrent den toeftand van zaaken, nader onderrigt waren, en nu ook vertrouwden, dat Haare Koninklijke Hoogheid wel een blijk van haare goede oogmerken zou willen geeven, door af te zien van dat voornee. men, en alzo mede te werken ter bevorderinge en handbal, vinge van rust en goede orde: te meer» alzo Haare Koninklijke Hoogheid, zo min als iemand, zoude kunnen borg (laan voor het gedrag van een dom en woest gemeen, Indeeze redenen berustte dan Haare Koninklijke Hoogheid, en verkoos vervolgens, zich te begeeven, niet na Woerden „ mm  GOEJAN-VER WÉLLEN - SLUIS. 3*3 maar na Schoonhoven; in welk beflöit, egter, de Prinfesfe, kort daar naa, veranderde, naa een kort gelprek met den Graave van randwyk, zeggende, zich liever te willen begeeven na Leerdam, als zijnde eene Heerlijkheid van haaren Gemaal, den Heere Prinfe \m oranje. De Heeren verzet» teden zlich daar niet tegen, maar gaven alleenlijk in bedenking, of het, naa eene zo vermoeiende Reize, Haarer Koninklijke Hoogheid niet te moeilijk zonde vallen, zich zö verre te rug te begeeven. Döeh Mevrouw de Prinfes volhardde bij haar befluit. Thans opperde de Baron van bentinck eenige èwaarigheden, of Haare Koninklijke Hoogheid wel veilig door Schoonhoven zoude kunnen pasfeere.i; alzo dien zeilden Naamiddag, bij het doorrijden, eenige menfchen waren op de beeii geweest, die, evenwel^ Volgens 's Barons getuigenis, geene Onbehoorlijkheden gepleegd hadden0 Doch de Heeren hernamen hier op, zo volkomen overcuigd te zijn i dat de zamenldop alleen ontdaan was door de onverwagté verfchijning van Haare Koninklijke Hoogheid, dat z.j voor derzelver veiligheid wel durfden inftaan; biedërii'é voo'its aan, om door twee Leden der Commisfie en een Detachement Ruiterij, naar genoegen van Haare Koninklijke Hoogheid, dezelve door de gemelde Stad te geleiden. Naa eenige wöordenwisfellng wierdt dit door Mevrouw de Prinfesfe aangenomen. Terflond hierop Wierden de noodige bevelen gegeevéh tot het overzetten der rijtuigen en van de PvuUerij. Andermaal begaven zich hier op de Heeren Gedeputeerden in eene andere Kamer, alwaar de Baron bentinck hen vervolgens' kwam onderhouden, over het geeven van eene fchriftlijke order, tot het laaten doorpasfeeren van Mevrouwe de Prinfesfe door Schoonhoven. DoCh de Baron hieldt af van zijn verzoek, toen hem de onnoodzaaklijkheid daar van wierdt onder 't oog gebragt, door de aanbieding van tWee Heeren der Commisfie, om Haare Koninklijke Hoogheid te verzeilen. Verders betuigden de Heeren hun leedweezén aan den Baron , dat deeze ontmoeting juist aan Haare Koninklijke" Hoogheid was bejegend} doch tevens hunne verpligting, om X a tfer  S*4 GOEJAN-VERWELLEN. SLUIS. de nadere bevelen vao Hunne Ed, Groot Mogende d wegen in te wanten. Waar" op' de Heer bentInck ronduit verklaarde, dat zij, zulke orders hebbende, niet anders hadden kunnen handelen , dan zij gehandeld hadden. Inmiddels hadt men, tot het voortzetten van' de reize, alles in gereedheid gebragt, en waren twee Heeren van de Commisfie de wit en van toulon , met een gedeelte' der Ruiterije, vooruit gereeden. De' twee overige' Leden der Commisfie, de Heeren blok en kamerling, verzeld van den Kommandant de lange, geleidden vervolgens Haare Konic',2'lijke Hoogheid, larigs een klein aantal van fn twee gelederen1 gefchaarde Goudfche Schutters, fiaande met geprefenteerd Geweer, in en uit de Pont , eir vervolgens tot aan de Koets, alwaar- dezelve affcheid namen', en Mevrouwe de Prinfesfe eene behoudene reize werrschten. Het aanzienlijk reisgezelfchap was Schoonhoven, tot op een korten- afftand, genaderd, wanneer de Baron bentinck zich vervoegde aan her rijtuig der Heeren de wit en van toulon, en aan dezelve te kennen gaf, dat Haare Koninklijke Hoogheid, te zeer vermoeid van dé reize, om dezelve tot de beftemde' plaats' Leerdam voort te zetten, befiooten hadt, dien nacht te Schoonhoven te vertoeven. De Gedeputeerden hadden dien voorflag niet vernomen, of zij booden aan, binnen de Stad te willen rijden, en daar van kennis te geeven aan de Magiftraat, en met dezelve een behoorlijken intrek voor Haare Koninklijke Hoogheid en derzelver gevolg te bezorgen.- Dit gefchiedde. Naa weinig tijds keerden c!e Heeren te rug, en geleidden Mevrouwe de Prinfes rra de Stads Doele; laatende de Ruiterij buiten de Stad ; oie naderhand, door de Magiftraat, wierdt hinnen gelaaten; doch buiten kennis der Gedeputeerden: welke, zulks vernomen hebbende, dezelve ferftond na buiten zonden. Thans namen de Lede» der Commisfie affcheid van Haare Koninklijke Hoogheid, die dezelven, op eene minzaam* wijze, bedankte voor de oplettendheid, omtrent haar perfoon betoond. De Baron bentinck herhaalde naderhand dit Kompliment, uit- naam der Prinfesfe, met bijgevoegd vetaoek, dat aan de twee Schutters, door de Magiftraat, in. t '. h«|  GOEJAN-VERWELLEN - SLUIS, enz, 323 liet Voorhuis van de Doele geplaatst, order mogt gegeeven worden om van daar te vertrekken, althans buten huis post te vatten» JNaderhand, egter, toen de Schutters, op last der Gedeputeerden, waren afgelost, liet Haare Koninklijke Hoogheid weeten , dat indien de Schutters 'er op gefteld waren, om buiten het huis Schildwagt te houden, Haare Koninklijke Hoogheid zich daar tegen niet zou verzetten. Naa een kort verblijf, ten huize van eenen der Regeerende Burgemeesteren, vertrokken de Heeren Gedeputeerden, met een gedeelte der Ruiterij, na Woerden, terwijl bet ander gedeelte, naa een weinig rustens in de Herberg, hen *tanderendaags volgde, en Haare Koninklijke Hoogheid, den geheelen volgenden dag, zich onbelemmerd biunen Sjtbtonhoven heeft opgehouden. Zie Beroerten in de Vereenigde Neder* Janden? Goes. Gok in deeze Stad wss, reeds in den Jaare 1785, *en Genootfchap van Wapenhandel opgericht, de Vrijheid genaamd, onder de Zinfpreuk; Deeze be[ch:rmen wij. Niet Segts .met goedkeuring, maar zelf met medewerking der Regeeringe, was de inftandbrenging des Genootfchaps gefchied. lii&t weinig, ongetwijfeld, zal ten gezindheid der Regeeringe gewerkt hebben op de hoofden des Genootfchaps, om hun vertrouwen in te boezemen omtrent het verhoor van voorftellen, -die van hunnentwege aan haar gedaan wierden. Hoe verre zij, egter, hierin buiten den waard rekenden, kan het volgende verhaal, leeren. In het ftraks genoemde |aar gaven OiHcieren en Directeuren des Genootfchaps aan den Voorzittenden Burgemeester een gefchrift over, de bekendmaaking behelzende, .dat de algemeene ftem der GeBootfchaps Leden, geweest was om de Regeeringe in 't vriendelijke onder 't oog re houden, dat hun Ed. Agtbaareu aiiddeien zouden gelieven te beraamen tot het weder in «ein brengen der Schutterijen, vergezeld met al zuike Voorjegtea als eea Vrij Burger en Schutter wel eertijds hadden X 3 ge-  g2«f GOES. genooteo. Uit di invoering van welke Schutterijen voort* vloeide de bewaaring van hunne Stad, door de 7ogenaa.nreBurger wagten te verrgten, op dat de goede Ingezetenen, bij tijde van Rupture, zouden weetgn werwaards zich te wenden. Onder voo:waarden egter tot dat de Burger-Offi« eieren thans in dienst, zich in den Wapenhandel en tot het Bevelvoeren over dezelven zouden bekwaam maaken; wordende aan de zodanigen, die hier toe niet geneegen of bekwaam mogten zijn, verzogt, door tusfchenkomst van hun Ed. Agtb. hun ontflag te neemen, op dat 'er bekwaamer Perfoonen zouden kunnen worden aangefteld, tot voorkoming van alle verwarring bij een opkomend oproer. En iq geval hun Ed. Agtb. die allen Vaders des Vaderlands moesten zijn, naa ouvermoeiden vlijt en aangewende poogingen, bier toe niet konden geraaken, en in dit verzoek ten vollen flaagen, zo boden de Officieren, Directeuren en verdere Leden des Genootfchaps, naa bekomen onvoldoend berigt, op het eerfte lid huns Voorftels, zich aan, om, bij voorvallend oproer, hun Ed. Gr. Agtb. en de goede Burgerij, met hun Corps te befchermen en te bewaaren, yerzoekende in ftaat f.e worden gefteld om voor den Stadhuize te mogen verfchijnen, en aldaar plegtig, ingevolge van den waaren ain en meening van alle de Genootfchaps Leden aan hun Ed. Agtb. hulde en trouw te zweeren, op dat geen kwaad denkend mensch, hoe genaamd, zich zou vermeeten om te durven zeggen, dat zulks alleen bij bjoote klankeu en aanbod was gebleeyen. Deeze zeker piet zagt ppgeftelde Voorflag klonk fchor in *t oor der GoetfiAe Regeenng; welke ten antwoord gaf^ voor als nog geen reden gevonden te hebben om den last der Burgerwagten aan de Burgerij te moeten opleggen: de» wijl deeze, fchoon het lichaam der Schutterijen altoos vol? fallig was gehouden, nooit in daadlijke we:kzaamheid hadden geweest, dan in tijden van vreeze voor vijandlijke aanvallen, of van inwendige beroerten, Hoe, ten aanzien van bet eerfte, alle verzekering gegeeven was, dat, geduürende fie onderhandeling te Parijs over de gefchillen tmiche) zijne geizerli.'ke.Majefteit en de Republiek, geene vjjaadjijkhedent zou-  GOES. ?«7 zouden worden gepleegd; terwijl zij te veel vertrouwen -ftelden op de geneigdheid der Burgerije voor de openbaare rust en orde, om voor inwendige beroerten eenige vrees te nebben — 'Voorts begreepen zij niet wat de Verzoekers bedoelden, „ met al zulke Voorregten, als een Vrij Burger SI en Schutter eertijds wel hadden genooten:" dewijl zt] .aiet anders wisten of de Burgerij van Goh genoot nog heden, in alle volkomenheid, die Vrijheid en Voorregten, welke de Wetten en de Conftitutie der Regeering aan dezelve verzekerden , en welker befcherming zij altoos onder hunne dierbaarfte pligten hadden gerekend. — De geneigd, ■beid der Burgeren willende raadpleegen, vonden zij goed de cindelijke uitfpraak op het verwek des Genootfchaps om -de Burgerwagten op 8 GOES. Het bleek, ten zelfden dage, hoe zeer hei Gero trcW, met den gedaanen voorflag, hadt agteruitgewerkf: dewijl de Regeenng te verflaan gsf het oeffenen in den Wapenhandel wel te mogen lijden, mits zülks gefchiedde op eene wijze die de G^nllitutie der Stad van alle oude tijden-aan de hand gaf; te weeten onder de Schutters Compagnien, waar onder zodanige Perfoonen behoorden, en onder de Officieren, uic een van dv- drie Schutterijen over dezelve gè'rteld. 'Er'bijvoegende „ dat, hier door een iegelijk gelegenheid hebben„ de cm zijne liefhebberij in den Wapenhandel te oeffenen, „ zij mitsdien verwagten, dat, naa deeze Publicatie, geen „ Genootfchappen of andere Gewapende zamenkomften van „ Burgers en Ingezetenen binnen deeze Stad en "haare Jnris„ dictie, 't zij met of zonder het roeren van de trom, meen zouden plaats hebben; fpcclaal verklaarende, met geene „ onverfehiilige oogen te zullen aanzien, dat eenige la„ woonders van de Stad zich onder andere Vaandels ver„ eentgden, dan onder die van Schutters Compagnien, waar „ toe ieder behoorde of opgefchreeven wv , of eenige , Veldtekens gebruikten tot onderfcheiding van de andere „ Btirgers en Schutters: 't geen zij befchoawden als van „ zeer gevaarlijke gevolgen voor de publieke rust van de „ £:ad, voor de vreedzaame zamenleeving, en 't onderling „ vertrouwen van Regenten en Ingezetenen." Zulk eene weering van den Wapenhandel des Genootfchaps * Vsi)hcidy waar mede ook aan een ander, 't geen wij met de naamen van het Qittcrtaa-nfche en het Jvor.dcorps beftempekl ■vir.dsn, die zelfde ontzegd wierdt, ontbondt het Genootfchap ii geenen deele, eenige mogten 'er afvallen, de overblijvende:) vereenigden zich des te naauwer, en ver! zogten de intrekking van d:t hun zo belemmerend Stadsbefluit, met herhaalde bede om eene gunftige befchikking op het gedaaue a.-i,bod om der Regeeringe en de Burgerij, bij voorvallend oproer, tot befcherming te ftrekken, en des'den Eed openlijk af te leggen. Zij betuigden, daar benevens, dat, indien hun Ed. Agtb., niet konden goedvinden aan deeze verzoeken te voldoen, als dan eenige maf naame genoemde Perfoonen zich verpligt zouden vinden hun ontflag ais  GOES. als Schutters te moeten verzoeken, begr;pende dat die Pos» ten niet langer waargenomen konden w den door Perf onen bij de Meerderheid van hun Ed. Agtb. mistrouwd, en anderen verzogten, dat, in zodanig een gevsl, < hun nooit eenige agt in de verkiezing tot Schutter* mogt worden geflaagen. De Coefche Regeering betoonde zich verwqnderd over dien handel, en verklaarde geen reden gevonden te hebben tot intrekking der gedaane Af kondigit.g; dat zij voor de gedaane aanbieding bedankten, en daar van geen gebruik kouden maaken: dewijl zij dien nieuwen Eed overboodig keurden; en 'er, Zo lang de Conftitutie der'Stad, die de geheele Burgerij in zes Compagnien verdeelde, niet wierdt omgekeerd, geen Genootfchap onder een afzonderlijken Eed beftaan kon; dat zij de aanbieding, om in gevalle van oproer de Regeering en Stad te befchermen, ook zeer overboodig hielden , naardien 'er geen vrees voor oproer was, en geen zijn kon, zo lang ieder Burger en Ir. , eten, zich in eene betaamelijke ondergefchiktheid gedroeg aan de bevelen van zijne wettige Overheid, en tragtte mede te werken tot nut en rust zijner Medeburgeren; als mede dat, zo 'er, tegen verwagting, eenige woelzieke menfchen hunnen pligt zo verre vergaten , dat 'er vrees voor oproer gebooren wierdt, zij zo veel ftaats maakten op de getrouwheid ea moed van het overige gedeelte der Burgerije, dat het niet moeilijk zou zijn zodanig een oproer te fmooren en da Muitelingen hun verdiende ftraffe te doen ondergaan. Wat het zich onttrekken aan de Schutterij van eenigen betrof, Het de Regeering de gevolgtrekking van 't mistrouwen voor rekening der geenen, die ze als een voorwendzel zouden gebruiken, om zich van den last als Schutter te omdoen, en zag zij het aan voor een onberaamden ftap; aan het verzoek der zodanigen, die tot geen Schutters begeerden verkooren te worden kon men, ten aanzien der meesten, gemaklijk voldoen: vermids verre het grootfte getal zich bevondt in eene Profesfie, ftand, of omftandigheid, waar uit men nooit gewoon was Schutters te verkiezen. — Ten flot yerklaarende wel verre te zijn van den lust tot (Wapenhandjel X 5  «§9 'GÖES. «e willen ftremmen : integendeel zouden zij allen gelegenheid geeven, (waar toe eerstdaags ichikkingen roet den Krijgslaad Konden gemaakt te worden,) dat een ieder, die het verkoos, zich daar in zou kunnen oefenen, op eene wijze roet de Conftitutie der Stad overeenkomende, bereid om indien de beletzels, die hetzelve verhinderen mogten, hua Wierden aangeweezen, dezelve uit den weg te ruimen. Hoe weinig gronds, intusfchen, de verzekering der Regeeringe hadt, aangaande de mogelijkheid der dempinge vaa Sn tijd en wijle pntftaanden oproer, leerde, wel haast, de droevige ervarenis. De zaaden van muiterije begonnen, van lieverlede, aü te fpruken, zonder dat, ter uitrooijinge van dezelve, eenige poogingen wierden te werk gefteld. Van tijd tot tijd vertoonden zich blijken, met woorden en daaden, van haat tegen de Leden des Genootfchaps van Wapenhandel. De Regeeriog, meest uit voorftanders van Oranje zamengefteld, begunftigde, eenigermaate, het kwaalijkgeZind Gemeen, door den voorflag, om, bij openbaare afkondiging, de Wapenoefening te verbieden; 't weik, evenwel, flegts op eene opfchorting van dezelve uitliep. Daarenboven beftondt, zints eenigen tijd, in deeze Stad, een Burger» Leesgezelfchap, *t welk met het Genootfchap van Wapenhandel in naauwe betrekking ftondt, en daarom, bij de Oranjegezinde Regenten en Burgers, met even ongunftig oog Wierdt aangezien. Tegen beide gezelfchappen wierden, van tijd tot tijd, zeer haatlijke verdenkingen uitgeflagen, als beftasnde uit lieden, „ die toonden, weinig eerbieds en ont„ zags voor hunne Overheid te hebben." Ligt liet het zich aanzien, wat gevolg en uitflag deeze toedragt der zaaken zou te wege brengen. Dat men, 't avond of morgen, oproer in de Stad hadt te verwagten, fielden veelen buiten kijf; doch niemand, wien eenige men. fchelijkheid bezielde, hadt den inval, dat hier, eerlang, een tooneel zou geopend worden, fchrikwekkende boven alle andere, die hef tegenwoordig gruweljaar omfloot. Ons van ide meermaaleti gebezigde penne eens omftandigen Verhaalers bedienende^ laaten wij hier het berigt volgen wegens den loop  GOES, loop en afloop der voorvallen, welke, Jn het vreezelijk op. roer, hebben plaats gehad. Gelegenheid (dus luidt het berigt) tot het nitbarflen, gaf, pp den denigften December des Jaars f786, het plaatzen van een zogenaamd Vrijheids-Vlaggetje, voerende het Vrij. heidsbeeld, op den mast van het Schip van Joost van st, annelano, in onderfcheiding van andere Schepen, Eenige Schippersgasten van de Oranjepartij gaven den Burgemeester van dorth, thans de openflaande Bailjuwsplaats van Goes waarneemende, hun ongenoegen over dit Vlaggetje te verftaan, met verzoek, dat dien Schipper mogt gelast worden, 't zelve af te neemen. Des door dien Heer vermaand deedt hij zulks nog dien eigen avond. Maar, op den eerflen dag deezes jaars wierdt hem zulks in het Burger - Leesgezeifchap als eene laagheid verweeten, en hij te raad? dit Vlaggetje weder op te zetten. Van dit voonjeemen gaf hij den ge. .melden Burgemeester kennis, en tevens te verftaau, dat bij. aldien de Schippersgasten lust hadden, bet 'er af' te haaien, hij het zonder beletten gerust zou aanzien. Dit bedrijf betg. de eenige Schippersgasten dermaate, dat zij bet haatlijk Vlaggetje afhaaiden en met den voet vertraaden. Hier bij lieten zij het niet berusten; maar begaven zich na het Huis van den KofFyhuishouder. ten wiens Huize de Leden der Burger-Leesfocieteit vergaderden, en toen vrij fterk bijeen waren. Veele mishandelingen wierden hun aan« gedaan, door deeze Schippersgasten. Het bleef hier niet bij. Welhaast was dit beginzel des Oproers bekend. Eene tnenigte Volks fchoolde aldaar zamen, drong ten huize in,e» dreigde het Leesgezeifchap yan de bovenk.imer te haaien. Dit wierdt belet door tusfchenkomst eeniger Regeeringsleden; die egter de verdenking en befchqldiging niet ontgaan konden als of zij de hand gehad hadden om het Gepeupel opgeruid te hebben, om de Leesfocieteit en het Genoot» fchsp van Wapenhandel uic eikander te helpen, of althans de verbittering daar tegen aan te blaazen. — De zwakke Krijgsbezetting deedt weinig tot itillen van het oproer, en in den Burger Krijgsraad, meer dan ééns vergaderd., wiren v§n de twintig Officieren achttien van oordeel 3 dat het niet, raad-  83* GOES. raadzaam was de Burger Compagnien in de Wapenen te brengen: dewijl daar door de oneenige Partijen ligtlijk aaa elkander zouden geraaken, en oorzaak worden van een deerlijk bloedbad. Dit alles hadt ten gevoige, dat dien eigen siaamiddag, aan eenige Huizen van Perfoonen, bij het Gepeupel bekend of aangezien als de zodanigen, die het Stadhouderlijk Huis of de Stads Regeering een kwaad hart toedroegen , de glazen wierden ingeflaagen, en bij anderen drank geëitcht, welke de woeling en balddaadigheid aanvuurde. Terwijl deeze rustfiooreni* in Goes een fchrikbaarend gelaad vertoonde, wierden hier door, of door onderhandfche aanmaaningen, eenige Leden van dit gehaatte Gezelfchap en dikwijls gevloekte Genootfchap, aangezet om zich bij da Stads Regeering te vervoegen, met aanbod onf deeze beide vrijwillig te vernietigen, en die fteenen des aanftoots weg te neemen. Gereeden ingang vondt die voorflag bij eene Regeering, meest beftaande uit de voüjverigfte Voorftanders van het Huis van Oranje, waar onder gemelde van dorth, en een keetelaar boven anderen uitftaaken; bij eene Regeering, die fteeds deeze beide Inrigtingen hadt tegengewerkt. Geen wonder dat zij, bij eene Afkondiging, op den vijfden Januarij, hen genoegen deswegen te kennen gaven, en dit bedrijf voorftelden, als een middel tot verbroedering' der Bargeren van onderfcheide denkwijze. Om dit oogmerk te bereiken, verboden zij ,, het draagen van Oranje en zwarte Cocarden en Linten, of van andere „ kleur, welke eenige onderfcheidings-leuzen aanduidden; „ het roepen of fchreeuwen van Oranje of Patriotten bo„ ven of onder, en dergelijke, veel meer het noodzaaken s, van een ander daar toe; het elkander toeroepen van eeni. „ ge fchandnaamen; het aanplakken of uitftrooijet» van Pas. „ quillen; het fpeelen of zingen langs de ftraaten van zoge- naamde Patriottifche of Oranje Liedjes; het uithangen „ van Borden voor of boven de Deuren, en het voeren „ van Vlaggen of Wimpeltjes op de Schepen^of Schuiten, ,, welken eenigen aanftoot of reden daar toehouden kunnen p geeven-, het inflaan van glazen en verdere benadeeling van „ el.  GOES. 33? elkanders Bezittingen en Goederen." — Naa deeze ïj;t dier daadlijkheden vervolgde de Regeering, „ dat zij daar „ liet en vergat .al het gebeurde en gepleegde, en at een „ iegelijk, die zieh aan iets van het voorftaaide vergreep, „verzekerd kon zijn zich aan, de Wetten ■ tegen openbaar. „ geweld te zullen fehuldig. maaken ; en dat de Regeering ,', zulks met geene opverfchil.ügbeid zou aanzien; terwijl..zij „ alle Burgers,1 Landlieden, en Vreemdelingen, die daar ver» „ keeren moesten, in haare befcberming.nam,*' Sc'ttijnbaare rust. Men liet niet naa naauw toe te zien, en inzonderheid de gedraagingen tier Patriotten gade te flaan. Euvel duidde men het eenigen hunner, dat zij voor de afgelegde zwatte Cocardes, zwarte zijden Rpozen op de hoed dro- '.-en, erger dat de Eigenaar van het Koffyhuis, wasr de . geftaofle ' en ontbondene Burger, Leesfocieteit gehouden was, gelagen bleef zetten, ook voor de Leden van dit ge» weezene Gezeli'chap. Hij wierdt deswegen door den Bailjuw in boete beflaagen. Deeze :bedrijven konden in eenen or>< gunftigen zin gedaid worden, gelijk men niet naaliet te doen, noch ook zulks ten breedllen uit t,e meeten; zij blea. Ven verder zonder eenig gevolg; De verbittering tegen de Patriotten wist men eerlang aa$ te fchennen, door onder het Gemeen te verfpreidén een zo. genaamden Patriottifchen Eed, waar bij de Onderteekenaars;, de Leden van alle Gewapende Genootfchappen, zo .men . ïïet verluiden, deezen Eed zouden gezwooren hebben. „ ïk zweere mijnen Staaten en Regenten, in de Steden en ten „ platten Lande, onze Vertegenwoordigers, die, overeen„ komftig ons voorgenomen werk weldenken, houw en ge. 3, trouw te zijn; de behulpzaame hand te bieden; ons Goed „ en Bloed daat voor op te zetten; verder den Protestant-, ,, fchen Godsdienst, als mede den in onze Landen geper„ mitteerden Roomfchen, zo veel mogelijk is, te onderdruk„ ken en tegen te gaan; den Prins van Oranje willem oem (, vvfden, zijn Huis en alle de Aanhangelingen van dien, „ hij moge zijn wie hij zij, Vader, Moeder, Znster,. Broe„ der of Naastbeltaande, die niet met ons overeenkomen, „ en het hunne daar toe roet geeven of doen, het zij in >, Geld  334 GOÈS. „ Geld of met Wapenen, beloóven wij met geweer eh wa. „ pe.'eu te zuilen onderbrengen, niet alleen met berooving j, van hunne Huizen, Landerijen en Vee, maar Zelfs van 9, de aarde te verdelgen." — Dit tastbaar ongerijmd ftuk, van duisteren óorfprong. Vondt nogthans geloof bij lieden, die men allés, wat tot ophitzing Van tot alle euveldaad; ontvo'n 'oaare gemoederen gefchikt is, kan inboezemen. Meer algemeenen indruk maakte de Hiflorifche Courant van den zevenërtwintigften Januarij, welke een verhaal gaf vari het Oproer den eerftén dier maand voorgevallen, *t welk bet bedrijf van Joost van st. annéland' in eên gnnftig licht zette; doch den Burgemeester van dorth voorllélde^ als nadt hij, op den eerden dag des Jaars, dié Schippersgasten, met het geeven van drank aangehitst, om die ongeregeldheden en rustftóorenisfen te pleegen. Voorts de Re» geering en juftitie befchrijveride als Zeer werkloos of traag in het beteugelen dier oproerige beweegingen en fehèfinisfën. — Met dit Dagblad in de hand verfcheen een groot aantal Goezenaa*s voor het huis des gemelden Biïrgèmees» ters, en verzogten daadlijke fatisfactie, wegens dit Lasterfcbrift, met openlijke betuiging, dat het tijd was voor Burgers en Ingezetenen, die hunne Regeering eenige agting toedroegen, haar te Wreeken, wegens de fiégte bejegeningeèf hun aangedaan. Schoon dit op zich zelvên weinig gevotgs hadt, fchijot het in een naauw verband te ftaan, met eene zaak van groo. ter naafleep, het ontworpen Danfcadres, gegrond op eenige nitdrukkingen in dat zelfde Dagblad van den zesden Januarij, Waar in eenige Zeeuwfcne Regenten befchreeven wordén, als opzettelijk en ter kwaader trouwe, werktaigen der „ Dwinglandij en Overhesrfching, anderen als onkundig ea' ,i lafhartig." Dit Dankadres vondt welhaast eenigé Onderfchrijvers; doch ook Weigeraars. Onder deezé laatften eea oud Landman, die het van de hand wees, met te zeggen „ dat de Vos te oud was; dat zulke dingen goed geweest waren in de tijden van onweetenheid; maar niet zints hij en Zijns gelijken werk gemaakt hadden van het leezen va» VLands Gejehiedenitfen. Een zeggen waar over hem niets fchijns  GOÊSV fcbijht' wedervaaren te weezen; miuder fterke taal bekwaat' }« Zeeland veelen liegt. Terwijl dit Stuk ter teekening rond ging, én verfc illende bejegening ontmoette, viel, op den dertigften Januarij de gewoone Marktdag té Goes in. Dit deedt de Prinsgezinde Geezenaars op bijiïand hoopen van veele Landlieden, die' meestal anders dan evengemelde oude Landman denkende, en gelijk de Magiftraat van Goes bet uitdrukt, „ eene inwendige genegenheid hadden voor het Huis van Oranje, en de Regeering Van Gats eene bijzondere agting toedroegen, en zedert eenigen tijd, niet min geè'rgerd waren ,, oyer de conduite van zommigen,- dan de meeste Buf- n m** ' Op de Botermarkt maakte een Huisknégt des Schepers ea Raads z. d. van der bildt, een aanvang,- door een bejaarcï Koopman jacobüs kodde , en ook den Zilverfmit van ozsf ïhoorn mishandelingen aan te doen. Een befaamde Schip, pers knegt heyn meurs, naderhand béter bekend onder den naam van Oranje Bailjuw, was deezen Leverijbediende 's naa'. middags behulpzaam, om een Schipper, willem kodde, bij' wien hij voorheen gevaaren hadt, op het vuur te werpen. Een balddaadige euvelmoed, gepleegd in tegenwoordigheid van een braaf Burgergezelfchap, in 't welk zich de Waardige Goesfche Regent w. c. de crane bevondt. Van weinig be» duidenïs mogen deeze gevallen fchijnen-; doch ze krijgen, in 't verband befchouwd, aangelegenheid; immers vindea Wij opgereekend, dat de Bailjuw pols, over het niet vatten van deezen Leverijbedienden, door den Procureur jan be windt onderhouden, deezen ten antwooord zou gegeevea hebben; dat hij den hewusten Knegt niet mogt apprehtw. deeren ! Het niet fluiten van deeze openlijke balddaadigheden den Patriotten aangedaan, was de deur voor gewelddaadigheidr openzetten, die ook met den avond het fchriktooneel betradt. Een hoop Volks begaf zich, om zes uuren, na het luis van den gemelden Procureur de windt, voor Patriot bekend, en oudften Luitenant der Schutterij de Ed. Hand* toog. Naa veel fchellens, vroeg hij uit een bovenraam war  336' - GOES. zij heb'.ien moesten ? De wedervraag was of hij den Schrijver van de Courant ware? doelende op de gedeeltens der Hijtorifc/ie Covra g , dh in de aangehaalde uitdrukkingen de Zecuwjehe Regeering in 't algemeen, en het voorgevallene op den eerflen Janüarij bijzonder betroffen. Op zijne ontkenning wierdt hem onbefchoft te gemoet gevoerd; Gij liegt het; wij gelooven u ziet; kom maar beneden Wij zullen » ii. vier kwartieren van een fchenren ï Om tegen de meer en meer dreigenden overlast befcherming te krijgen* zondt de windt na den Bailjuw. Inmiddels was de ..overmoed reeds tot plunderzugt aangegroeide Vergetffche poogingen, om eerst ten agterdeure en vervolgens over het dak in huis te geraaken, wierden vervangen, door moeite en kragten aan te wenden tot het openloopen der voordeure. Dit mislukte. Zij zogten zich een weg te baanen door ten voorraam van het Huis- in te breeken, zulks flaagde. De vernielende.hand floeg alles Wat voorkwam san Hukken, , en wierp het den Eigenaar na *t hoofd. JHij nam de wijk na boven , werwaards de verwoede Inbreekers hem wilden volgen; doch lieten zij zich door bidden en fmeeken van 's Mans Dogtêr en Schoonzuster, hier van te iugge zetten. Toen eindelijk de Bailjuw pols ten huize van den Procureur verfcheen; zakte de zamengefchoolde Bende van daar af om elders dezelfde rol te .hervatten, en moesten meer dan vijftig Huizen dien nagt, in :ongelijke maate, de woede der Schennis en Plunderzugt bezuuren , met onbefebrijf banre fchrikaanjaagingen, en onder de vreeslijke bedreigingen der Inwoonderen der Mannen inzonderheid, die, huns lijf* niet zeker, zich op veelerlei wijzen verfchoolen of ten huize uitmaakten. De geledene fchade wierdt op weinig min* der dan driemaalhonderdduizend Guldens begroot. Van de verzogte Scha vergoeding der beroofden en geplunderden kwam niets. De Procureur de windt, die den eerflen en voorts een tweeden aanval hadt geleden , zondt na het Huis van den Burgemeester van dorth om een Militaire Schildwagt. Zijne Dogier, met die boodfehap belast, wierdt door 'sBurge.  GOES. S3f meesters Huisvrouw afgezet, met het zeggen, dat elk om een Sckildwagi zondt'. Eindelijk, naa een derden aanval té nebben doorgedaan, kreeg hij, op voorfpraak van den Gominandant macalester, zijnen wensch; nogthans met bijgévoegden vreemden iast, dat, bij een herhaalden aanval, de Schildwagt het Huis moest verlaaten; de Commandant hadt nog twee nagten daar naa eene wagt verleend. Dan, fchoon zijn Huis ongemoeid bleef, wierdt zijn Per» Toon niet geheel ongemoeid gelaatens want naauwlijks was de eerfte fchrikvolle nagc verioopen, of eenigen uit de plunder- eh roofzieke bende liepen rond bjj de Huizen om op het Dankadres tekenaars te winnen, of liever, met bedreiging en geweld, ter teekeninge te hoodzaaken. Zij vervoegden zich ook ten Huize des Procureurs, en drongen net verzoek der "teekening aan met te zeggen, dat het anders den eerstkomendeu nagt om zijn leeven zou te doen zijn. Thans lag deeze Heer in een zwaare koorts te bedde, én bóodt zich zijne Schoonzuster aan om zulks in zijnen naam te doen: men nam hier iri genoegen; zij verrigte zulks in het Schippershuis, der waards door een fterk geleide vergezeld. Nevens den Héér de windt ftondt der Doopsgezinden Leeraar abraham staal, als een, die in veele gevallen, Ihrk deh Patriot hadt laaten zien, en bij hét gehaate Gezelfchap den post van Secretaris hadt bekleed j boven anderen ten doel van 's Volks ziedende wraakzugt. Zijn Huis onderging de toen gepleegde fchennisfen in hooge maate. Men dreigde hem den dood. Hij ontweek de moordzieke klaauwen des Gepeupels, door iu het bovenfte gedeelte van zijn huis een fchuilplaats té zoeken en te vinden. Vrouw en schoonmoeder, de laatften met een Kind op den arm, fmeekten, terwijl de Plunderzugt woedde, om medelijden. Men voer voort met huisfchennis, en hadt het bijzonder gelaaden op de Papieren van deezen goweezen Secretaris. Dezelve wierden weggehaald, na een kroeg gebragt, doorzogt, tot men in 't einde voorgaf, in het Societeitsboek, den fchriklijken zogenaamden Patriottifchen Ëed gevonden te hebben. Ott. toiddelljk ging de ijteet op, dat men nu achter het geheim» ¥ én.  538 GOES. en de Man gevonden was. Op nieuw toog het woedend gepeupel na het geplunderd Huis des Leeraars, en vorderde de Vrouw en Schoonmoeder af buiten deurs Oranje boven t te roepen. Men noodzaakte haar te zeggen , waar zich staal onthieldt, onder belofte van hem geen leed te zullen doen; maar alleen op dat- hij zich, wegens dien Eed zon verantwoorden. Hij verfcheen, en zuiverde zich omtrent dien Eed, in het Schippersbuis, ten aanhooren der menigte volkomen; wanneer het bieek dat dit gedroehtlijk ftukp. reeds een geruimen tijd te vooren onder bekende Prinsgezinden in 't geheim hadt rondgeloopen. Het Dankadres moest hij teekenen,, nevens andere Patriottifche Burgers, die zij uit hunne Huizen haalden, en daar noodzaakten, door het bedreigen van verdere Huispluödering, of perfoonlijke, mishandeling. Wanneer men beweerde, dat een Afdruk van dien Eed in Goes gebragt was, door eenen marinus van dalen, Beurt»' fchipper van die Stad op 'sGraavenhage, dreigde het misnoegde Volk diens Huis onder den voet te haaien. Het wierdt daar tegen beveiligd door twee Schildwagten, en ontving eindlijk de Krijgsbezetting last om geweld met geweld te keeren: dat zich flaplijk in de volvoering daar van kweet, en onder heevig vermoeden viel van deel gehad te hebben in de plundering der Burgeren. Veel te lang zou het vallen een narigt te geeven van alle de plunderingen en mishandelingen daar gepleegd, en bijkans overboodig is het te melden, dat de voornaamflen des Leesgezelfchaps en des Wapengenootfchaps het grootfte deel hadden. Het Huis van joannes fitzener., oudfte Luitenant van de Schutterij de Edele Busfche, ftondt mede den euvelmoed ten doele. De muitende hoop veronderflelde dat het Vaandel en de Trommels des Genootfchaps daar bewaard . wierden. Wanneer diens Vrouw, over het vervielen van haare goederen in arren moede ontflak, wierdt zij, ter verzwaaring van haar drukkend leed, tot bedaardheid vermaanddoor den Zoon des Burgemeesters van dorth. — De Bailjuw pols vervoegde zich in perfoon ten huize van den Hees 'ossewaerbe, en dwong het Geld af van het Nationaai Fondb,  GOES. ST9 Fonds. Genoodzaakt het over te geeven, deedt hij het niet dan op een Handfchrift van Ontvangst. Zo veel dwangs en mishandeiings deedt veelen die oproerige Stad ontwijken. Onder deezen de Schipper joöst vaH st. anneland, wegens het Vrijheids.Vlaggetje, van defl aanvang des jaars in bitteren haat; en de Leeraar staal, die zijne Gemeente en Standplaats verliet om veilig eid, hem in Zeeland geweigerd, elders zwervend te gaan zoeken. In het land van Goes fpeelde men die zelfde dwangrol om de Patriotten te drukken; en tot het teekenen van het Dankadres te dwingen. De ongeregeldheden van dien aller* haatlijklten aart, hielden in de Stad, en ten platten Lande, eenige dagen aan, fchoon met eene mindere woede ; en eenigzins als het den hoofdbeleideren zo in den zin kwam, in het gewaad der vrolijkheid geftookén. In vergelijking van de voorige onrust mogt Goes eerlang rustig heeten* Geen de minfte naafpoori gen wierden door de Regeéring in 't werk gefteld om de Hoofdfchuldigen of Medepligttgen op te fpeuren, integendeel liet zij de Belhamels en Medeftanders, dagelijks onder haar oog, onbelemmerd de Straaten betreeden, en was bezig met eene Alge* meene Vergiffenis te bewerken. — Zulk eene flapheid , die zommigen misfchien zullen oordeeien, dat naa medewerking grensde, kon -niet halaaten de Goezenaars, die reeds zo veel leeds van dit Volk gefmaakt hadden, te doen duchten , dat bij de eerfte gelegenheid dit aanZoetend bedrijf van oproerigheid des Gepeupels weder een aanvang zou neemen. Met reden mogten zij opzien tegen den achttien Maart, die vast naderde. Om de zeldzaamheid der vieringe deezes Jaardags van den Prins, en ten voorbeelde hoe de tuimelgeest der partijfchappen onderfeheidene gedaantens aanneemt, verdient deeze Dagviering eene nadere befchrijving. Twee dagen vóór dien dag, vervoegden di Stads Fabrijk, en de Waard in het Schippershuis, lieden, die, in het jong,fte Oproer grootlijks deel genomen hadden, zich bij de Regeering. Als Algevaardigden van de finalle Gemeente, verzogten Zij, uit derzelver naam, de vergunning om van de Stukken Gefchut, thans op de Groote Markt vout het Stad. V a hsia  340 GOES. huis geplaatst, eenige na de Batterij aan de Hoofdpoort té mogen vervoeren, om ze, op den Geboorteverjaardag zijner Hoogheid , los te branden. Gereede toeftemmirg vondt dit verzoek. Geen gebruik van Stads Paarden ter vervoermge wierdt 'er bij gevraagd; 't Volk zou zelve dien fleeparbeid gaarne verrigren: en bragt het 's anderen daags vier Stukken, met veel gejuichs, tra de gemelde Batterij, Op den grooten Vierdag, met zo fterk verlangen door deezen, als vol. vreeze door geenen te gemoet gezien , wierden die Stukken tot drie maaien gelost. Niets ongewoon?, "'s Morgens tusfchen acht en negen uuren verzamelden zieh de Vaarendsgezellen. Onder hun waren eenigen met Oranjefjerpen van deeze en geene Bevelhebbers derSchuttertje geleend, opgefchikt, en anderen ontbrak bet niet aan fieraaden van deeze kleur. Dus opgefchikt deeden zij-, tegea den middag, eene wandeling door de Stad, zonder iemand eenig leed te doen. Om des beveiligd te weezen, verfcheea ook niemand, zonder Oranjeverfierzel fn 't openbaar, ea droegen de Leden van het vernietigd Wapenhandelend Genootfchap, als mede van de geweezene Sociëteit, wel zorge om daar mede voorzien te zijn. Intusfchen vertoonde men, bij het optrekken der Wagsparade een fraai verfierden Oranjeboom. Een talrijke bende, onder welke de Zakkedraagers de hoofdperfoonaadien uitmaakten, trok met deezen Boom de Stad door, onder een zeldzaam Muzijk, aangeheeven door twee Violisten, een die op de Bas fpeelde, een die op een ijzeren Driehoek, en een die een ijzeren Koekepan doeg. — Bij dit zonderling Muzijk zag men eene nog zonderlinger vertooning. Achter deete Muzijkanten droegen eenige welgefpierde Kareis op hunne Schouders, eene Zakkedraagers Berre; zekere adriaan muRre, op dezelve gezeten, fpeelde de rol van Redenaar-, in een Masqueradepak gedoscht; achter hem ftondt een Arlekein. Dus uitgerust wierden zij rönd gevoerd, gevolgd door een talrijke Heep, met Vlaaggen voorzien. Zij hielden ftand voor de meeste Huizen, die de teisteringen des Gepeupels, bij het jongde Oproer, beproefd hadden, tot eene onaangenaame herinnering van het geleden leed der Bewoonde?  GOES. 34* deren; dan ook verpoosden zij in den optocht voor de Huizen van andere Burgeren, en eeniger Regeeringsleden. Bij eiken ftilftand deedt de Redenaar eene Aanfpraak, met een dikwerf herhaald Hoezée der menigte beantwoord. Ha bedoelde loon voor de Aanfpraak beftond meestal in eenige Vlesfen Wijn, die de Redenaar overhattdigde aan eenigen van zijn gevolg, en daar op eene Dankzegging deedt in denzelfden toon als de pochende Aanfpraak. Geen geringen voorraad dranks, op deeze wijze, den Ingezetenen afgehaald hebbende, vervoegde zich de trein en rondloopeude fchaare na de beftemde Verzamelplaats, waar die hoop den avond en nagt lustig doorbragt. Het ruim onthaal hun door de vrolijke Prinsgezinden en bevreesde Patriotten gefchonken, wederhieldt allen eigenlijk gezegden moedwil, en eindigde dit. zonderling tooneel van vrolijkheid, zonder de gevreesde droefheid voor eenigen te baaren.i De Regeeringsleden dien dag op het Stadhuis eenen vrolijken maaltijd gehouden| hebbende, wilde de Stads Fabrijk hun 's avonds onthaalen op een Vuurwerk van eene bijzondere uitvinding en maakzel. Het beflond uit een Wagenrad, omzet met verfcheide gevulde Snaphaansloopen. Het geraakte aan den gang en draaide rond onder het uitfpuwen van Vuurftofien. Doch het bleek een meesterftuk van Vuur. werkkunde vol gevaars te zijn: dewijl verfcheide dier Snaphaansloopen, met veel gewelds, aan ftukken fprongen, ea andere door het fterk draaljen langs de grond fchuurende, de ftraatfteenen den oraftanderen naar 't hoofd wierpen. Sterk en aanhoudend waren de aanzoeken der Goefche Regeering, om ter Staatsvergaderinge het verleenen eener Algemeene Kwijtfchelding, wegens zo veel gepleegd gewelds, als in een en ander Oproer hadt plaats gegreepen, te bewerken; bij welke gelegenheid die van Goes zich beklaagden over de onaangenaame aanmerkingen der Heeren van Zierikzee en Vltsfingen, die verdenkingen te kennen gaven van geloof te liaan aan de berigten, welke de Heeren van Goes deeden voorkomen, als die de gepleegde daaden snet genoegen aanfehouwd te hebben, uit welknn hoofde 'er eene werklooze onverfchilligheid zou plaats gehad hebben. Y 3 In  3*'- GOES. In 't e;nde daagden zij. De fchuld wie-d? op de Fatzotten gefchooven, hec Gemeen befchouwd als lang gedrukt en getergd, en zich ten laatften, op een geduchte wijze, wraak verfchagende. Alles wierdt geplooid en in zulker voege gefchikt, dat het Verflag der Heeren, benoemd om de Stukken, deswegen ingediend, te onderzoeken, verklaarde, „ dat de voorzigtigheid, in het tegenwoordige geval, „ den weg van algemeen Genabetoon verre ftelde boven „ die van ftrenge ftrafvordering; en dat, bij eene berede„ neerde Publicatie, op naam van hun Ed. Mog. de Kee» „ ren Staaten, aan de Inwoonderen van Goes en Zuidbeve* „ land, voor zo vee! zij aan oproerige beweegingen fchul. „ dig waren, zou kunnen onder 't oog gebragt worden, „ het borrible en ftrafwaardige der begaane faiten, met eene „ ernftige waarfchuwing aan een ieder Burger en Ingezeten „ tot gehoorzaamheid aan de wettige Overheid, en vreed» t, zaame zamenleeving met hunne Mede-Ingezetenen; dat ,, hun Ed. Mog. onder deeze voorwaarden hun toeftonder» „ eene Algemeene Vergeevinge en Vergetelheid; onder be„ dreiging, dat de geenen, die zich in 'i vervolg aan der„ gelijke desorders fchuldig maakten, naar ftrengheid der „ Wetten, zouden worden geftraft, en op geenerhande „ VcrgiiFenis zouden kunnen wagten." In het Verflag, 't welk tot het verleenen dier Algemeene 'VergilFenisfe voor de Schuldigen in Goes en Zuidbeveland •ftrekte, en die ook met de daad plaats greep, was, hoe zeer men het Krijgsvolk, daar in bezetting liggende, hadt tragten vrij te fpreeken. yan pligtverzuim in het volvoeren der gegeevene bevelen, wierdt nogthans een onderzoek voorgefteld naar de waarheid van zeker gerugt, ,, dat eene „ groote quantiteit van geplunderde Goederen gezien was „ in handen van Militaire Perfoonen; en dat, wanneer de Juftitie gepoogd hadt onderzoek te doen in der Soldaaten ,, wooningen, zij daar in belemmerd geworden was door de „ Militie, zonder dat de Commandant genoegzaame adfiften,, tie ■■sa de Jufli-.ie gegeeven hadt." — Hoe zeer men niet lang naa bet Oproer te Goes, toen de Stadhouder Fatent gaf om van daar na elders te trekken, en Vlisfingen aan Ge-  GOES, GORNICHEM. 343 Gecommitteerde Raaden verzogt, op dat Patent geen Attachés te verkenen vóór dat het gedrag des Krijgsvolks daar ter Stede ondetzogt was, toonde de Regeering van Goes aich zeer gebelgd over dit verzoek van VHfingen, en begeerde volftrekt, dat de Bezetting van daar op het Patent vertrekken zou, ouder het vreemde voorwendzel, „dat „ deszelfs .gedrag beter elders, dan in Goes, kon onderzogt „ wordes." Gornichem. Om het deerlijk lot, welk deeze Stad, en ia dezelve een der eerlijkfte Vaderlandfche Krijgsbevelhebbers, endervondt, bij den inval der Vruisfifchs Troepen, in den Jaare 1787, agten wij ons verpligt, eenig verflag daar van, hier te moeten plaatze. Verdeeldheid regeerde, ook bier ter Stede, zo wel tusfchen de Regeeringsleden als tusfchen de Burgers onder elkander. Meer na Oranje, dan na de Patriotfche zijde, belde de Meerderheid onder de eerstgenoemden; die welhaast blijk vertoonde van haar vreeze voor Regeeringsverjanderinge, waar van nu reeds meer dan ééne Stad het voor. •beeld hadt gegeeven. Reden waarom bij dezelve een gun. itig gehoor vondt een Verzoekfchrift, door tweehonderd, vijftig handen onderteekend, behelzende weltevredenheid met de tegenwoordige Regeeringe, en den wensch dat de. geive onveranderlijk op den zelfden voet mogt blijven. Voorts betuigde de Onderteekenaars hunne afkeer, dat, ter isevorderinge den bij zommigen verlangde Regeeringsveranderinge, gewapende lieden van elders in deeze Stad zouden koomen, „ als waar door de Burger Vrijbe;d ten flerkflen „, zou worden gevilipendeerd; maar dat dezelve, indien zulks gebeurde, als vijanden deezer Stad en Burgeren „ Vrijheid, mogten worden afgekeerd." Aldus geruglleund, verzette zich de Meerderheid., tegen den voorflag van den generaal Majoor van rysssl, om eenige Auxiliairen binaen te neemen; doch zonder eenige vrugt, dewijl de Minderheid, die het Genootfchap van Wapenhandel en de Burger-Sociëteit op haare zijde hadt, middel vondt om te bewerken, bij het Defenfleweezen te Woerden, dat, eerlang, Y 4 «ea  3-44 GORNICHEM, GOUDA. een fterk Detachement Burgerhulptroepen voor de Poort Vrrfcruen; d\e, hoewel eenigen tijd voor dezelve genoten gehouden, in 't einde, egter, moest geopend worden. Zij bsltonden uit Haagfche en Alkmaar fche Burgers. De Burger - Krijgsraad , Officieren en Beftuurders des Genootfchaps van Wapenhandel, en de Beftuurders der Burger - Sociëteit, die zo veel gedaan hadden om den intogt te bevorderen, ontvingen hen ftaatlijk, en geieidden ze na binnen. Afzetting van gehnate of verdagte Regenten, en aanftelling yaa beter geziene perfoonen tot Regeeringsleden, was het fpoedig gevolg van deezen Wisfelkeer; die, egter, van korten duur was, door de aannadering der Pruiififche Legermagt, gelijk wij op het Artikel capellen (alfxander philip vam rFajt breeder verhaald hebben, werwaarts wij on?en Leezet wijzen; hier nog alleenlijk aanmerkende, 'da:, zints de bernagiiging der Stad door de Pruisfen, de plonderwoede in dezelve haare handen repte, en de fchroomlijkfte verwoestingen aanrigtte. Gouoa. Ai vroeg gaf deeze Stad den toon van Patriot,, fchen ijver. In den Jaare 1783 deedt zij den voorflag, ter Vèr'gaderingé van de Staaten' van Holland, om genoegzaame Vlooten in Zee te brengen, en de flaaperige werkeloosheid, welke thans san de Republiek haare treurige gevolgen deedt gevoelen, uit te rooïjen. 't Was de kundige Mr. hendrik van wyn, Penfionaris der Stad, welke dit Vocrftel deedr, en met kragt van redenen aandrong. Eensgezind met de Regeen'ng was de meerderheid der Burgerije, die zich op. dïn Wapenhandel toeleggende, niet flegts haaren wensch verkreeg tot vrijheid van Wapenoeffening, en het aanwijzen van eene gefchikte plaats ten dien einde; maar ook om de geheele Schutterij tot het verrigten van den Nieuwen Wapenhandel uit te noodigen, met aanbod van onderwijs, buiten kosten der Burgeren: terwijl de Regeering, met het uiterfte genoegen, die toeneemende zugt en ijver befchouwende, betoogde niet ongenegen te zijn, om, tot onderfteuning daar van, en bijzonder tot aankoop van de noodige Geweeren voor de Scnutterije, mede te werken, twee Kis.  GOUDA. 30, Kisten te lanten plaatzen, waar in het ieder zou vrijftaan, tot dat oogmeik, zodanig eene giftë te brengen, ., als hij", gelijk zij zich uitdrukten, ,, overeeukomftig zijne Stads- en „ Vaderlandsliefde oordeelde.'"— De vórdering der Gouda, fche Burgeren was geëvenredigd aan hunnen ijver; reeds in November gefchiedde 'er eenfe openbaare 'afvuuring buiten ' de Stad, in tegenwoordigheid der Magiftraat. De Hoofd» Officier bedankte,' uit derzelver naam, in 't oeffenveld, den Krijgsraad en de Burgers. De Regeering, de Krijgsraad en de Burgers, hielden dien avond, in afzonderlijke Vertrekken van de St. Joris Doelen eenen maaltijd. De aan tafel zittende Burgers kreegen een bezoek van de Regeeringsleden en den Secretaris, vergezeld van hunne Boden; eenigen van de Burgerij ontvingen hun plegtig. De Hoofdsofficier hunne begroeting beantwoord hebbende, ging, onder een vreugdegeroep, een glas op de gezondheid der Regeering rond; en wenschte deeze het welzijn en den bloei van Goudas Schutterij. De Collonels en twee Capiteins van den Krijgsraad lagen een dergelijk bezoek af in het Vertrek der Burgeren. De Regeeringsbeftelling in de Steden, de misbruiken, daar omtrent ingeflopen , het wederregtelijk gezag, welk de Stadhouder geoordeeld wierdt, zich deswegen te hebben aangematigd: dit alles, naar geianga de denkwijze van 'sLands Ingezetenen eenen keer nam, wekte, bij veelen, de opmerking, 't Was Gouda, dat ook .hier aan anderen den toon gaf. Mr. cornelis Joan de lange, Heer van Wijngaarden en Ruigbroek, Raad in de Vroedfehap, daar omtrent eenen voorflag doende, fchroomde geenzins, het vernietigd Privilegie van den Jaare 1Ó50, in den vollen Raad, te herroe» pen, en diensvolgens voor te ftellen om de Benoeming van Burgemeesteren en Schepenen; niet meer ter verkiezinge aan zijne Hoogheid te zenden, openlijk beweerende, dat de Burgerij zelve in geenen deele het Regt hadt, om tot zodanig eene vernietiging magt te geeven, ,, als hebbende," gelijk hij zich liet hooren, „ geene Burgerij, als een Cor. „pus morale befchouwd, 't welk niet verfterft, het Regt „ om afftand te doen van het bezit van Privilegiën, welke V 5 1» eea  34« GOUDA, G0UDERA1C. een wettig eigendom zijn, ést door bet eene Gedacht „ voor het andere, niet kan worden weggenomen^ dewijl e, de- O&roljen niet aan per/óneele of temporaire Leden van „ de Regeeringe maar aan de gantfche Regeering, als de „ geheele Burgerij der Stad reprefenteerende, ec dus aan „ de Burgerij der Stad Goud» zelve gegeeven zijnde, geen Regen:, aan wien de Confervatie van Stads Privilegiën „ en Oftroijcn is toevertrouwd, zonder me'debewilliging of „ magtiging van de Burgerij geregtigd is, om eenige AC„ fchafEng der Privilegiën aan den Souverain te verzoeken, „ laat ftaan die privilegiën zelve daadlijk weg te fchenken**9 Men Helde vast Burgememeesteren te verzoeken, dit Voorftel ten naauwkeurigften te overweegen, en de Vroedfehap te dienen van derzelver Bedenkingen en Raadflag; ten einde de Leden, en naa rijp onderzoek van zaaken, ea naa den voorloopigeo Raadflag der Burgemeesteren gehoord te hebben , zouden kunnen raadpleegnn en helpen befluiten, zo als Stij oordeelden overeenkomftig met het O&roij en de Stads Privilegiën, te moeten handelen. Dit voorftel hadt geen doorgang, blijkens de Verkiezing door zijne Hoogheid in 't volgend jaar gedaan. Gelukkiger fiaagde den Regent in het ter raadpleeginge brengen van een Verzoekfchrift, al zints eenigen tijd ingeleverd, raakende de begeeving van Stads Ampten, aan Inboorlingen , met juitfluiting van Vreemdelingen. Nogthans bedongen de Regenten, ten voordeele hunner Huisknegten, <3e uitzondering van eenige kleine Bedieningen. Wegens de Omwenteling van den Jaare 1787, met derselver voorafgaand en daarop volgende omftandigheden, valt niets bijzonders aan te merken. Veel gelijkfoortigs hadt Jaier plaats met de overige Hollandfche Steden. Gouderak. Van dit Hollandsch Dorp maaken wij gewag, Bis aanleiding verfchaffende tot het vermelden van den verregaanden euvelmoed, tot welken, in den Jaare 1787, zom» mige heethoofdige voorftanders van het Huis van Oranje thans overfloegen. Men hadt aldaar de ftoutheid om de Publicatie van Staaten van Holland den achtèhtwintigften Februarij  GOUDERAK, GRANDJEAN. (JAN) 347 bruarij tegen Oproer uitgevaardigd, deels onleesbaar te maa. ken en met vuiligheid te befmeeren; en vervolgens, tusfchen den zevenden en achtften Maart, over het Verbod, wegens het uitfteeken van Vlaggen, op Toorens, Kerken en Schuiten , bij de voorige fchennis ongerept gelaaten, te plakken een Wit, Rood en Blaauw lind, uitmaakende de drie kleu. ten van de zogenaamde Prinfevlag, en wel zo dat het Rood lind op het woord Vlagge gehegt was. Een euveldaad en vuile fchennis, welk c. w. plemper van bree, van wieu wij zo even gewaagden, als Bailjuw en Schout van Goudevak niet kon nalaaten 'sLands Hooge Overheid bekend te maaken, met verzoek om eene Belooning, uit 'sLands Kas, te belooven aan den Ontdekker van deezen gepleegden moedwil. Honderd Zilveren Ducatons wierden 'er op gefteld, met aanbod van Strafloosheid daarenboven, zo bij een medepiigtige mogt weezen. — Hoogt welkom waren de Pruisfifche Krijgsbenden in deezen Oord, in welke men dea doorgsng der Prinfesfe na 'sGraavenhage zo gaarne zou ge-, #ien en bevorderd hebben. . Grandjean, (jan) een veelbeioovende Kunflenaar in de Teeken- en Schilderkunde, doch, tot fmarte zijner Kunstbroederen, in den bloei zijns leevens weggerugt, aanfchouwde het eerfte leevenslicht te Amfierdam, op den zesden Februarij des Jaars 1751. De gronden der Teekenkunst leerde hij onder jacobus versteegen, en die der Schilderkunst onder jurrian andriessen, beiden nog in leeven, en, om hunne kunstkennis, vermaard. Grandjean muntte uit, boven alle zijne medeleerlingen, op de Stads Teeken-Akadejnie; waar van ten bewijze dient, dat hij, kort na elkander, de Prijzen behaalde. Vervolgens gaf hij blijken van zijue bekwaamheid, in het fchiideren van gewijde en ongewijdé Gefchiedenisfen, en van Arcadifche Landfchappen. Inmiddels bekroop hem de lust , naar *t voorbeeld van veele zijner vroegere Kunstbroederen, om eene reize te doen na Italië. Hij volvoerde dit voorneemen, in den Jaare 177$, en nam zijnen weg over Dusfeldorp, alwaar hij, ter beichouwinge van het Keurvorsdijk Kabinet, eenigen tijd, ... vet»  34-i GR AND JE AN, (JAN) enz. vertoefde. In het gemelde Gewest onthieidt hij zich te Rome, alwaar men, in eenetvreeks van jaaren, geenen Hóllander hadt gezien, voorheen een gemeen verfchijnfel, met oogmerk, om 'er de Schilderfludie voort te zetten. Een Tuim beftaan hadt grandjean te Rome, doordien hij gelegenheid vondt, om zijne geteekende Landfchappen van Tivoli, en vsn eenige andere teekenagtige plaatzen, in en buiten Rome, na het Vaderland over te zeaden; alwaar zij, van de kunstminnaars, gretig ontvangen wierden. Voorts fchilderde hij, te Rome, in 't Graauw, de Ordonnantiën , tot de Prenten , voor den Germatiicus onzer beroemde Dichteresfe l. w. van merken; die, voorts, door eenige Italiaanfche Meesters, in 't koper gebragt zijn. Tot ongeluk voor de kunst, wierdt grandjean, in den opgang van zijn veel beloovend roemrijk leeven, weggerukt. Hij ftierf te Rome, op den denienden November des Jaars 1781 , het -eenendertigde jaar zijns ouderdom.. Granvelle, (antoni perenot, Kardinaal van') Man van veel vermaardheids in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen, eerst Bisfchop van Aireent, vervolgens Aardsbisfchop van Mechelen, en eindelijk Kardinaal, onder den naam van cranvelle , zou, volgens 't gemeen gevoelen eenen Hoe& fmid, te Nozerois, in Bourgondie, tot Vader gehad hebben. Doch de geleerde jona willem te water heeft, in zijne Hifiorie van het Verbond en de Smeek fchriften dér Edelen, deeze afkomst van perenot, van eenen Hoeffmid, onlangs tegengefproken, en met geene onwaarfchijnlijke bewijzen getoond, dat hij uit aanzienlijken ftamme gefprooten was, ca zijne Voorouders al gewigtige Staatsampten bekleed bad. den. Zijn Vader, nikolaas geheeten, was eerst Klerk, ver. volfens Prokureur in 't Parlement van Dole, en eerlang Geheimfchrijver van Vrouwe margareta van savoye, Land» voogdesfe der Nederlanden. Door zijn vernuft wist hij zich aangenaam te maaken bij Keizer karel den V, die hem tot Lid van zijnen Raad benoemde, en naderhand in de gewigtigde zaaken, voornaamlijk in de Nederlanden, heeft gebruikt, ^Aanzienlijke fchatten, in 's Keizers dienst, verza- meld  GRANVÉLLE. (ANTONÏ PERENOT, Kardinaal v.) 3# meld hebbende, kogt hij de Heerlijkheid van Granvelle, in 't Graaffchap van Bourgondie of 't Franche Comté, naar ■welke hij zich zedert liet benoemen. Hij verwekte verfcheiden kinderen, allen tot hoogen ftaat geklommen, en onder deeze onzen antony perenot; die te Befaneon geboorea door zijnen Vader tot het Geestelijk kleed gefchikt wierdt. In zevenderlei taaien onderweezen, uitmuntende in fchrander» beid van oordeel en vaardigheid van begrip, wierdt hij^ door 's Vaders welftaan en invloed ten Hove, wel haast bevorderd tot de waardigheid van Bisfchop van Atrecht. Ia deeze hoedanigheid wierdt hij, nog onder de regeering yan Keizer karel den V, omtrent het Jaar 1550, hier te lande allengs bekend, en kreeg meer en meer deel aan de zaaken des Iandbeftuurs. Het eerfte dat wij, in 'sLands Gefchiedenisfen, wegens hem vinden aangeteekend, is dat hij, in het gemelde jaar, aa de vermaarde Trentefche Kerkvergadering wierdt gezoiv den, om de Geloofsgefchillen aldaar te helpen bellisfen, ea 's Keizers belang voor te ftaan. Reeds te vooren, al in den Jaare 1543, hadt hij, nevens zijtien Vader nikolaés , de zelfde Kerkvergadering, die toen al zat, bijgewoondWat hij hier verrigt hebbe blijkt niet; waarfchijnlijk is het,dat hij, naar hooger bewind in des Keizers gunst ftaande-, de zaak zijns Meesters ijverig zal behartigd hebben. Nogthans fchijnt hij, bij 'sKeizers leeven, tot geene hooger waardigheid te zijn bevorderd. Maar als, naa karels afftand van de regeeringe, door zijnen Zoon en Opvolger philippus den II, de Raad van Staate met nieuwe Leden wierdt aangevuld, was perenot, nevens willem van oranje en andere Nederlandfche Grooten, een der zulken, die in deeze aanzienlijke Vergadering zitting kreeg. Hier hadt hij den voornaamften klem des gezags in handen: zijn agterraad, als mede die van den Heere van barlajmont ea violius, wierdt alleen ingenomen, en het raadpleegen ter gewoone Vergaderinge van den Raad van Sttiate, op 'sKonings bevel, dikwijls nagelaaten, op dat aldaar niets tegen 'sVorften oogmerk zou befiooten worden. In 't ftuk van den Godsdienst hadt ook de Bisfchop- volkomen des Konings oor.  Z5o GRANVELLE. (ANTONl RERENOT, Kardinaal **) oor. Want als de Plakaaten tegen de Ketters; door Keizer karbl, in den Jaare 1550, afgekondigd, flapiijk wierden Uitgevoerd, bewoog hij phillippus , in den Jaare 1556, deielve te vernieuwen, en de uitvoering op \ ernftigst aan te beveelen* Ook wierdt, op zijnen raad, een Berigtfchrift aan dè Inquifiteurs, van dat zelfde jaar, thans vernieuwd en bektagtigd. Dit alles fpelde den Landen niet veel goedsj zijne geweldige maatregels, in den aanvang zijns bewinds, waren de droevige voorboden van nog grooter naakende onheilen. Philippus, ondertusfchen, gebruikte den Bisfchop van Atreeht tot de gewigtigfte zaaken, niet flegts binnens, maar ook buitenslands. In den Jaare 1558 wierdt 'er eene heimelijke onderhandeling begonnen om den Vrede tusfchen Spanje en Frank, jk te bewerken, en hij, ten dien einde, na het laatstgemelde Rijk gezonden. Hier raakte hij over dit onderwerp in gtfprek met den Kardinaal van lothariNgp.N, Wien hij het fmaaklijk wist te maaken; nevens nog een ander ftuk, de uitrooijing der Ketterije in de Nederlanden, die van toen af aan, tusfchen de beide Kerkvoogden, wierdt vastgefteld. De Vredehandeling , welke, zedert, openlijk wierdt aangevangen, wierdt ook door bemiddeling des Bisfchops van Atreeht tot volkomenheid gebragt- In den Jaare 1559, toen philippus, van meening om de Nederlanden te verlaaten en na Spanje te keeren, in twijfel hing over zijne keuze tusfchen twee Hertoginnen, van Lotharingen en van parma, aan welke van beiden hij de waardigheid van Landvoogdesfe zou opdraagen, deedt perenot, onder anderen, zijne keuze tot de laatfte overhellen. Aan deeze wierdt hij door den Koning op 't nadruklijkss aangepreezen, als het bekwaamfte werktuig, waar van zij zich tot 'sLands oirbaar konde bedienen. Ook wist hij zich der Hertoginne zo noodzaaklijk te maaken, dat hij haar doen en laaten was, en zij buiten zijnen raad bijkans niets befloot. Hij bezat, zegt de Gefchiedfchrijver strada, tevens gunst en magt; hij heerschte onder fchijn van gehoorzaamen, en bedekte zijne heerfchappijvoering onder de gedaante van flaavernije. Hij hieldt geduurige briefwisfeling met  GXANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal*.*) 35* met de Landvoogdesfe; en de ftraks genoemde Gefchied. fchrijver getuigt, een grooten bondel van brieven gezien te hebben, die hij haar ter aller uure toezondt, fehoon zij ziels in ééne Stad, dikmaals zelfs in het eigen huis, bevonden. Jammer, in de daad, dat een Man, uit Eer- en Staatzucht,, of verkeerd begrip, zijn gezag tot 'sLands oogenfchijnlijk nadeel misbruikt hebbe. Voorheen hebben wij verhaald , dat de Bisfchop in Frank* rijk met den Kardinaal van lotharingen hadt geraadpleegd over het uitrooijea der ketterije in de Nederlanden. Ligt begreep hij, egter, die nu al dikmaals hadt befpeurd, hoe zwaar het Spaanfche juk deezen landen viel, dat dit uitrooijen en het handhaaven van een onbepaald gebied; zonder magt van Krijgsvolk dat den Koning genegen'was, onmogelijk kon gefchieden. Hierom oordeelde hij, dat drie of vier duizend Spanjaarden,- bij voorraad, in 't Land moesten gelaaten worden, op dat men, des noods, 'er zich van zour kunnen bedienen. Dk, gevoegd bij het hoogklimmend gezag, welk de Bisfchop, bij de Landvoogdesfe en in den Raad, zich hadt weeten aan te' maatigen, was de eerfte grond van het misnoegen der Nederlandfche Grooten tegea hem. Het laaten van vreemd Krijgsvolk ftreedt regelrecht met 's Lands voorregten, en tegen 's Konings uitdrukkelijke belofte, kort te vooren gedaan. En hoewel deeze, om de gemoederen te paaien , het opperbevel over het Spaanfche Krijgsvolk opdroeg aan den Prinfe van oranje en den Graave van egmond, weezen, nogthans, deezen zulks grootmoediglijk van de hand, met te zeggen, „ dat vergeeft „ door de vroomheid en wapenen der Landzaaten vrede „ bevogten was, indien zij inwendiglijk met het juk der „ vreemdelingen flaaffcher wijze belast bleeven." Een antwoord, dat, fmaakende naar de Hollandfcbe rondheid, dea Koning lang in den krop bleef fteeken. Het misnoegen nam nog fterker toe, wanneer, voornaamlijk op zijnen raad, de Bisdommen hier te lande aanmerkelijk vermenigvuldigd wierden. Doch de Atrechtfche Kerkvoogd vondt hier zijne rekening bij. De Kerk van Mechelen , voorheen in gelijken rang gefteld met de meeste anders Ker?  §59 GRANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal*.} Kerken, wierdt, ten zijnen behoeve, tot een Aartsbisdom vèrheeven, en hij zelf tot haaren Aansbisfchop .aangefteld, met een jaargeld, tot op de nadere bepaaling van een vast inkomen, van drieduizend Dukaaten; terwijl den twee andere, nieuw verkoorene Aansbisfchoppen van Kamerijk en Utrecht flegts vijftienhonderd Dukaaten wierden toegelegd, kort naa' deeze verheffing, in den jaarè 1560, wierdt hij, door Paus tjüs den IV, tot het Purper vèrheeven, en hem eeue Kardinaalshoed t'huis gezonden. Zedert liet hij zich, naar een heerlijk goed van zijnen Vader, kardinaal van granvelle noemen; deezen naam zullen wij hem ook vervolgens gee* ven. Deeze in de Nederlanden ongewoóne waardigheid, ai? mede 'sMans -verregaande fiaatzucht, begon nu niet flegts den Grooten, maar ook 't gemeen in 't oog te loopen^ Een duidelijk blijk hadt hij hier van al vertoond, toen h'j* kort naa 'sKonings vertrek na Spanje, geweigerd hadt, in den Raad van Staate te verfchijnen, om dat men hem was voorbijgegaan in het aanftellen van eenen Stadhouder des Hertogs van Savoije, geduürende deszelfs afweezenheidj 't Vertrouwen, dat de Landvoogdes in hem ftelde, en de gunst, die hem de Koning toedroeg, maakte hem hoe ianger hoe trotfcher. Oorzaak genoeg,'dat hem openlijke reekenen van kleinagting betoond wierden. Toen bij in zijne Aartsbisfchoplijke Stad eene plegtige intreede deedt, was niemand der Edelen of Grooten daar bij tegenwoordig. Elk gaf voor, dat hij niet genodigd was, en granvelle, dat hij 't niet gedaan hadt om Weigering te voorkomen. Prins Willem van oranje, wiens huwelijk met anna van saxen, om dat deeze Prinfes der Lutherfche Leere was toegedaan , door hem was afgekeurd, toonde hem, meer dan eens, blijken van afkeer,; beweerende, onder anderen, dat de voor-' regten van 'sLands Edelen door den kardinaal verkort wierden. Aan verfcheiden andere Heeren hadt hij bijzondere oorzaaken van ongenoegen gegeeven. Met eenigen van deej zen verbondt zich Prins willem tegen den Kardinaal, onder' anderen, met den Graave van egmond^ AHer-  fsRANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal»'.) 353 Allerduidelijkst vertoonde zich de gezindheid der Nederlandfche Grooten op zeker Gastmaal, gegeeven. door deri Heer gaspar schetz, 'sKonings Thefaurier, en Vader vari den Baron van gkoébendonk. Als de vrengde en wijn hier de karten openden, viel het gefprek op den Kardinaal van granvelle; meldende de een zijne gierigheid en ftaatzucht; een ander zijne dubbelheid; een derde zijne onkuisheid; hovaardije en vermeetelheidz allen, hoe 't langer onlijdelijk viel, hem des niet openlijk te hoonen. Doch niemand durfde de eerfte zijn in 't melden van den hoon, dien men hem' hadt aan te doen. Eindelijk wierdt de beflisüng overgelaten aan het lot, dat den Graaf van egmond tot Zegsman Helde. Deez' ftemde; dat meiv den Dienaarèn een Spotlivrei moest doen draagen, door hen in 't zwart te kieeaen; met een Zotskap op de mouw geflikt, die naderhand iii eerr bondel Pijlen wierdt veranderd. Geweldig (lieten zich de vrienden des Kardinaals aan deeze beide zinnebeelden, hou; dende de Zotskap te fchimpen op des Kardinaalshoed, erf den bondel Pijlen voor het teeken van een Eedgenootfchap; ten zijnen bederve gefmeed. Doch de Edelen gaven voor, dat zij, met het iaatile zinnebeeld, hunne eensgezindheid ten dienfte des Konings wilden aanduiden. Granvelle voer, onder dit alles, voort, om; onder fchijrr van des Konings gezag , zijn eigen meer en meer uit te breiden , en , onder den geheiligden dekmantel van ijver voor den waaren Godsdienst, de gemoederen te prangen,; Den verdrukte Hugenooten in Frankrijk ftondt hij openlijk: tegen, met ten Hove te bewerken, dat van hier eenig gelet na dat Rijk gefchikt wierdt, om tegen hen gebruikt te ftar-*, den. Prins willem, gelijk gezegd is, hadt zich; met den' Graave van egmond en eenige andere Heeren, tegen denKardinaal verbonden. Ten huize des eerstgemeldeh wierden„• in den Jaare 1563, ,nu én dan bijeenkomflèn gehouden', ia, eene van welke befiooten wierdt, bij den Koning zelvcn hunne klagten tegen granvelle in te brengen. Dit deedea zij in eenen brief, in welken zij, onder anderen, verklaar •< den, t) dat zij, lang gezweegen hebbende, zonder ondiepst  354 GRANVELLE, fANTONI PERENOT, Kardinaal-^ „ zijner Majefteit, en der Landen onvermijdbaar bederf, „ niet langer konden verbergen, *t geen hen kwelde. Dar. „ 'er een algemeen gevoelen heersehte onder de L^ndzaa. „ ten, dat de gantfche klem der regeeringe was in banden „des Kardinaals van granvelle; dat al het Vo:k misnoegd „ was over deezen Staatsman, 't welk voor de oorzaak „ moest gehouden worden, waarom 'sKonings zaaken hier „ niet vooifpoediger gingen; dat zij hierom de vrijheid na„ men, zijne Majefteit voor te houden, hoe betaamelijk het„ ware, haaren voornaamften Leenmannen en *t gantfche „ Volk, liever dan éénen granvelle, genoegen te geeven,'r enz. Doch dit fchrijven deedt thans geene uitwerking; e'n granvelle zelf, fchoon niet onbewust van 't onweer datbem dreigde, vondt nogthans, door magt, eer en gursr verblind, niet geraaden zeil te minderen. Hij vaart voorc met dringen en drijven; trekkende aan zich het bewind der geldmiddelen, en het begeeven zo van Wiereldüjke al» Geestelijke ampten en waardigheden. Onder dit alles borst, het ongenoegen der Heeren openlijk uit, welke niet fchroomden te zeggen, dat nimmer des Konings meening kon geweest zijn, het gar.tfche bewind der Regeeringe te laaren inr de handen van een eenigen Vreemdeling, *i Volk zelfs begon te morren, en wierdt, meer en meer, ingenomen tegeargranvelle, die voor wellustig, ftaatzuchtig en gierig befaamd wierdt: en wien naging dat hij de Inquifitie zogt in te voeren, door het invoeren der nieuwe Bisfehoppen, ende Nederlanders fiaaven te maaken eener Regeeringe van Spanjaarden. Blijk van deeze gezindheid vertoonde zeker perfoon, die, onder fcoijn van een Smeekfchrift, granvelle een fpotprint in de hand ftak, in welke zijn perfoon, naar 't leeven afgemaald, op een deel eijeren zat, en Bisfehoppen uitbroedde, van welke deeze met den Mijter, die met eenen arm, een derde met een been door de dop brak; zweevendeboven het hoofd des Kardinaals een Duivel, met dit Bijfchrift: Wc eji filius meus, ipfum audite; „ Deeze is mijn „ Zoon, hoort hem,". Naar den raad van fommigen, ora den Heeren een weinig te gemoet te koomen, luisterde bij weinig; en het misnoegen was nu zo hoog geftéegen, da£ ve?*  'GRANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal f.) gtf verfcheiden Heeren, in ftede van de Zotskap, die zij voorheen hunne Dienaaren lieten draagen, een bondel Pijlen, ten teeken van Eendragt, aan hunne eigen, hoeden hegtten. Hier door ftelde granvelle zich dagelijks bloot aan den fchimp der menigte; waar bij nog kwam, dat de Algemeene Staaten volftrektlijk weigerden, eenig voorftel aan te booten, daar de Kardinaal tegenWoordh " jn zou. Ook hadt meer dan één op Zijn leeven geloopen, en verklaarde de Graaf van egmond ronduit aan de Landvoogdes, dat men *t hem moest dank weeten, dat granvelle nog leefde. De Landvoogdes, den haat tegen den Kardinaal van alle zijden ziende toeneemen, begon eindelijk ook bedagt te zijn om zich van hem te ontflaan. In Augustus des Jaars 1563 zondt zij haaren Geheimfchrijver na Spanje, met last om den Koning een wijdluftig Vertoog te doen van de klagten der Heeren over den Kardinaal, en zijner Majefteit in bedenken te geeven, of *t niet geraaden ware, granvelle vart *t bewind der Regeeringe te ontflaan. Zommigen hebben geloofd, dat de Kardinaal zelf om zijn ontfljg bij den Koning heeft aangehouden; anderen, dat hij, omtrent deezen tijd, zeer veel moeite heeft aangewend om zich met den Prins van oranje en den Graave van egmond te verzoenen, biedende hij aan om hun in alles te wille te zijn, en zelfs op zijne knieën om vergiffenis te verzoeken, zo hij hun iets misdaan hadt. De meesten, nogthans, meenen, dat de fchimp, voor welken hij bloot ftondt, én 't gevaar, dat hem dreigde, hem kleinmoedig gemaakt en heeft doen zwigten. De Geheimfchrijver der Landvoogdesfe keerde eerlang te Brusfel n rug, medebrengende Brieven aan den Prinfe van oranje, en de Graaven van egmond en hoorn, hen vermaanende om hunne plaatzen in den Raad van Staate wederom in te neemen; als mede een heimelijk bevel of verlof voor granvelle, om onder zeker voorwendzel de Landen te ruimen. Kort daar naa liet hij het gerugt loopen, dat hij binnen kort na Bourgondie zou verreizen , om zijne Moeder te bezoeken. Op den dertienden Maart des Jaars J364 vertrok hij derwaards, in gezelfchap van zijnen Broei - Z a d«r4  556* GRANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal *f der, den Heere van chantonni, die langen tijd 'sKonings Gezant in Frankrijk was geweest, Twee jaaren hieldt hij zich cp in Bourgondie; doch alzo hij zich van daar nog te veel bemoeide met de Nederlandfche zaaken-, bragt de Landvoogdes te wege, dat hrj door den Koning van daar wierdt ontbooden. Naa zijn vertrek uit Bourgondie bekleedde hij. eenige jaaren de waardigheid van Onderkoning, van Napels-, woonde vervolgens een tijd lang te Rome, en wierdt eindelijk door Koning philippus na Madrid ontbooden, alwaar hij ten Hove ia de blaakendde gunst geleefd heeft tot zijnen dood toe, die op den eenentwintigden September des jaars 1586 voorviel. In den Jaare 1570 liep in de Nederlanden een gerugt, dat men den Kardinaal van granvelle aldaar, eeriang, wederom hadt te wagten. Doch dit gerugt wierdt, waaTfchijnlijk, alleen uitgedrooid om te beproeven, hoe het Gemeen thans met hem zou gediend zijn. Tot eea bewijï van des Kardinaals onkuischheid, waar mede hij betlgt wierdt, Ivindt men aangeteekend, dat een Bastaardzoon van hem, des Prinfen zijde gekoozen en zich in den Krijgsdienst begeeven hebbende, in den Jaare 1573, Haarlet» hielp verdeedigen-; en bij de overgaave der Stad den Spanjaarden in handen gevallen zijnde, nevens verfcheiden andere voornasme perfonaadjen, van bun onthalsd wierdt; verkiezende liever te derven,- dati, door *t melden zijner afkom, fte, zich te redden. Granvelle plagt Prins willem den ï den naam van Zwijger te geeven; vraagende, terwijl hij zich te Rome ophieldt, en aldaar de gevangenneeming der Graaven van egmond en hoorn vei nam, ,, of men dea „ Zwijger ook hadt weeten te bekomen;" en als hem net» geantwoord wierdt, verder zeggende „ dat men aan dea „ eenen Zwijger meer gevangen zou hebben, dan aan all« „ de overigen." Uit de handelwijze van Granvelle hier te lande, zijns invoering van verfcheiden nieuwigheden, zijne overtreeding van 's Lands duurgeflaafde voorregten, is niet onduidelijk af te leiden, dat hij door den Prins van oranje niet te onregt als de eerde oorzaak der Nederlandfche beroerten wierdt aangezien, m  CRANVELLE, (ANTONl PERENOT, Kardinaal v.) 3 5? Bij dit leevensverhaal voegen wij nog de volgende bijzonderheid, overgenomen uit de Naleezingen van Mr. h. van wyn op de Vaderlandfche Hiftorie van j. wagenaar. „ Hoe „ groot (fchrijft hij) de algemeene verbittering onzer mees- te Landgenooten tegen granvelle moet geweest zijn, „ kan men, ook daar uk, opmaaken, dat, in meer dan „ één, gedrukt en gefchreeven , Werk, van zelfs nog veele ,, jaaren naa dien tijd, op den rand, of op het witte tusi, fchen de regels van den Tekst, fehimpende Vaersjes en „ afbeeldingen van den Kardinaal gevonden worden: ook „ fchoon die Werken tot geheel andere ftoffen betreklijk „ zijn. 't Hier nevensgaande ftrekke tot een ftaalrjen. „ Adriaan .coenenzoon van schilperookt , geboortig van Scheveninge , Strandvonder van de Graaflijkheid van Hol* -, land, ten Jaare 1540" woonende in den Haag, en nog in -9, 1580, te Leiden, een vrij kundig Man in 't vak der Vis„ fcherije, heeft, omtrent het Jaar 1078, een zeldzaam Werk, genaamd het Visboek, nagelaaten, thans berustende y, in de Boekerije van den Heere Mr. j. visscher, in den „, Haag. In dit ftuk, handelende over de Natuurlijke Hifto0, rie, vindt men, bij 't artikel der Serpenten, fchoon niét eene flegte penne, 't borstbeeld van granvelle , nevens 0, een' Duivel, wiens Dienaar den Kardinaal een' Pauslijken fi Calot fchijnt aan te bieden, met dit Rijmfchrift: „ O granvelle 1 „ Fundament van Neêrlands quelle, „ IPeest noch Paeus, „, En vaert daer mede 'na u Gezelle. „ De drie laatfte woorden zijn van de zelfde hand, als *t ^ gantsch gefchreeven Werk, maar, in plaatfe derzelven, w ftonden, voorheen, die van nader Helle; welken, nader„ hand, uitgefchrapt zijn." 'sGravenhaoe. Een deerlijke ramp trof, in den Jaare S758, deeze Plaats, of liever een tantal Inboorlingen en Vreemdelingen, op de gewoone Jaarmarkt zaaengevloeid. Z 3 Of  S*8 's GRAVENHAGE. Op het Buitenhof ftonieu, naar gewooit?, eere menigte van Kraamen in rijen gefchaard; omtrent op 't raidden, geraakte "smorgens ten half vier eene Kraam, die welriekende Wate.-en en Oliën te koop veilde, in brand: de droogte en ligtheid der ftefre deezer draagbaare Winkelen , bragt te we« ge, dat drie Kraamen wel haast in \olle vlam gloorden; eene fterke Noordooste wind voerde de brandende ftoife, na de Kraamen, beneden den wind ftaande, met zulk een geweld, dat deeze. bijkans alle in brand geraakten; veele, die boven den wind flonden, kreegen door dwarlingen en terugkaatztHgen zo veel ontfteekende vonken, dat zij een zelfde lot ondergingen, en, in minder dan een half uur lijds, vertoonde zich 't geheele Buitenhof, als een Vuurpoel. Onbefchrijilijk was de fcbrik des geroeps van Brand, 't welk, zo vroeg in den roorgenftond, de Kramers uit hunnen llaap wekte. Goed en Leven liep gevaar. Verbijstering en Verwarring heerschten onder de raadloozen; elk zogt zijn Lijf te bergen, en zo veel van zijne Goederen als de nood toeliet. Alles geraakte in de Hofplaats op co been, de Schutterij en de Militie bezeiteden de toegangen t^j- den Brand. De Brandfpuiten wierden aangevoerd, doch konden, van eenige noodwendigheden beroofd, den vereischten dienst niet doen, vóór dat het grootlte gedeelte dei Kraamen, en daar ouder de kostbaarfte, ten getale van zestig, in de asfche verteerd waren. Eindelijk wierdt men meester van de woedende vlammen, die, door de boomen afgeweerd, de Huizen rondsom het Buitenhof ftaande onbefchadigd lieten. Onmiddelijk naa het blusfen van den Brand, wierdt den Eigenaaren der Kraamen toegelaaten, uit de verbrande ftoffe te zoeken, h geen, niet verteerd was, en hun toebehoorde. Gering was zulks in vergelijking met het der vlamme ten prooi gewordene, of door 't water bedorven. — Het betreurenswaardig lot deezer, buiten hunne fchuld, ongelukkigen verwekte eene algemeene aandoening van medelijden hij meest alle Burgers en Ingezetenen van den Haag. Het Hof van Rolland en de Magiftraat d;er Hofp:aatze, trok zich £en ncod dier verlegenen aan, en gaf gelegenheid, aan weige-  's GRAVENHAGE. 359 .geplaarfte harten om 'er verligting aan toe te brengen, door ;eene Bekendmaaking, dat Diakonen, vergezeld van een' Advocaat, «ene buitengewoone Inzameling zouden doen, ten behoeve deezer ongelukkigen, welke zij van den Predikftoel in de Weekbeurte *s avonds lieten afkondigen. De Leeraar •deeze nfleezende , voegde 'er veele overtuigende redenen bij, om de Gemeente tot eene ruime Milddaadigheid op te ■wekken. .Aan de Huizen niet alleen, maar ook aan de :Kraamen op den Vijverberg, en elders, gefchiedde de Inza-Eieling, die de aanzienlijde fom van ruim 10043 Guldens beliep. — Eenige Gelastigden uit den Hove, en uit de Magiftraat deeden bij alle Kraamers, die door den Brand fchade geleden hadden., de grootheid daar van verneemen; ieder moest ze, onder Eede, onderfcheiden opgeeven, zonder winstderving voor fchade te rekenen, en wierdt naar die opgave de Uitdeeling geregeld. Kfaadat een klein gezelfchap beoeffenaaren der Nederland-fche Dichtkunde, geduürende eenigen tijd, die edeie Weetenfchap hadt gekweekt , groeide het allengskens tot een Kunstgenootfchap aan, in 't welk verfcheiden Mannen van verhevene bekwaamheid zich als Leden deeden aanfchrijven. 'Op den ^vijftienden Oétober des Jaars 1772 hieldt het zijne eerfte Vergadering, in eene der Zaaien van het Gebouw, bij den Mam van bet Huis van Prins Maurits van Nas/au bekend. Kunst liefde spaart geen vlyt was bet Motto, welk men ter Zinfpreuk verkoos. De vrugten van de werkzaamheden der Leden, van tijd tot tijd., door den druk, .gemeen gemaakt, beftaan reeds verfcheiden Boekdeelen. Gelijk dit Genootfchap, zo diende ook deezer Plaatze, tot geen minder eere, de oprichting eener Natuur- en Ge» meetkundige Correspondentie, Aanleiding daar toe gaf de uitfchrijving eener Vraage door de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfcfaappen te Haarlem: „ Welke zijn de Ziekten, », die uit de Natuurlijke Gefteldheid van het Vaderland 0, voor-tvloeijen? hoe kan men zich tegen dezelve behoeden? „ en door welke Middelen kunnen ze geneezen worden?" De Haagfche Geneesheer j, j. van den bosch, wiens Antwoord met den Gouden Eereprijs bekroond was, hadt, in Z 4 de  3$Q >.r, GRAVENHAGB. —>- 1— —: : : : ; _—, de Inleiding, aangemerkt, dat die Vraage groot, en van eenen meer dan gewoonea inhoud was; en, óm in alle haare bijzonderheden volkomen beantwoord te worden, naar het oordeel van voornaame Geueeskundigen, eerder het werk van een gantfchen Leeftijd, en der veréénde Waarnee. mingen van alle de Geneesheeren in het Vaderland, dan van dén enkel mensch zijn zoude, en dus veel eer de voitooijing van veele zwaare Boekdeelea, dan van ééne enkele bepaalde Verhandeling bevatten moest. Doch, niet afgefchrikt door den arbeid, welken de beantwoording dier Vraage vorderde, hadt hij moeite, noch kosten gefpaard om een groot getal Waarneemingen bij een te zamelen, dezelve in haar verban,! voor te draagen, wettige gevolgen daar uit af te leiden, en dus der Maatfchappije aan te"bieden, met dien uitfiag dat zi>n onvermoeide arbeid den opgehangen Eerprijs ftreek; maar hij was verre van den waan dat bier door aan alle vércischtens zou voldaan worden, en hij de beantwoording dier Vraage tot eene in.aate van volkomenheid gebragt hebben. Door wei gedaane en veelvuldige agtereenvolgende Waarneemingen kon men alleen aan de beoogde begeerte voldoen, de Bewaaring der Gezondheid onzer Medeburgeren, en de afweering van veele Onheilen, welke hun thans drukken. Schoon deeze onderneeming, bij den voortgang, en iu 'i vervolg., onmogelijk door één eenig mensch, te volvoeren wsare, moest men, naar 't oordeel, deezes vlijtigen Goneesheers van dezelve niet geheel afziea. Hij oordeelde, ten deezen jaare, het tijdflip gunfliger, dan men zich daar yan verbeeldde, en den tijd gebooren om aan die onderneem ming haan volkomen befkg te geeven, door het oprichten eener Natuur en Geneeskundige Correspondentie, bij wijze van onderlinge Sociëteit, in welke met zamengefpannen kragten, tot welzijn van het Vaderland , en ter voortzettinge yan de Natuur- en Geneeskundige Wetenfchappen in hetzelve, zou gearbeid worden. — Twee ftukken flegts waren 'er naodig- om dezelve tot ftand te brengen. Het toezenden van welgedaane Waarneemingen, zo wegens het Weerkundige als het Geneeskundige. —: Ten anderen, het opbrengen v»n eenige Penningen, tot goedmaaking der kosten,, noodig tot  's GRAVENHAGE. tot het inzamelen, en vervolgens weder uitgeeven der Waarneemingen. — Wat het eerfte aanbelangde, hadt hij alle hoop op de Heeren, die hem met hunne Berigten tot het opmaaken zijner Prijsx^rhandelinge vereerd hadden, op dé kunde en ijver van veele anderen, die hem dagelijks bunnen bijftand aanboden; en, wat het tweede betrof, vleide hij zich dat welmeenende Vaderlanders zich niet zouden onttrekken, om, door'eene kleine jaarlijkfche toelaage, deeze Oprichting tot ftand te doen koomen, en te onderftutten, en alzo de Geneeskunde in de Nederlanden, en daar door het welzijn en de behoudenis der Medeburgeren te bevorderen. Hooge en aanzienlijke Perfoonen, onder welken de Prins van oranje, en andere Heeren der Regeeringe van onderfcheide Gewesten, toonden zich ganeegen om dit Ontwerp tot ftand te brengen, Fatrooneu, Mecenaaten en Beftuurende Leden te zijn, en met bun voorbeeld glans en kragt 'er aan bij te zetten.: een breedvoerig uitnoodigend Programma tot deelneeming in deeze Sociëteit, opgericht onder de Zinfpreuk: Longum iter efi per Ratiocinia, breve & effitax per Kxewplay zag het licht. Tot de vereischte Penningen, wierdt de' eerfte infchrijvinge aan de Edelmoedigheid der Begunftigeren en Begunftigfters overgelaaten; en voorts de Jaarlijkfche toelaage op twee Dukaaten bepaald. Wij meiden daeze bijzonderheid naardemaal, de Jaarlijkfche deelneeming, bij eene nadere fchikking, op één Dukaat voor 't eerfte jaar gebragt is, terwijl men zich vleide in ftaat te zullen zijn om dit nog laager te brengen: een doorflaand blijk, dat het getal der Deelneemeren groot moest weezen, en de Beftuurders niets anders bedoelden dan het beftendig maaken deezer Sociëteit, welker heilzaame inrigting van alle zijden blijkbaar doordraaide. Honderdmaalen ■ en nog meer, was Oranje de leuze van Oproerigheden, 's Graavenhage , de verblijfplaats des vereerden, doch, indedaad, door de manier dér eerbetooninge, gefchandvlekten voorwerps, gaf hier van het eerfte voorbeeld, in het einde des Jaars 1783, met een voorval, zedert bij den naam van St. Nikolaar - avotid- of Haagfche Vrolijkheid hekend. Het volgende gaf daar toe aanleiding. Z 5 Zeef  3«s 4s GRAVENHAGE. Zeer verdeeld waren, ten deezen tijde, de gevoelens der Ingezetenen over het gedrag van 'sLands Admiraal, omtrent iet bewind over de Zeezaaken, en het volbrengen van de bevelen der wetgeevende Magt. Zommigen waren van oordeel dat willem de V een fchandelijk misbruik maakte van zijn gezag, en zich van hetzelve bediende om de bevelen der Hooge Overheden te doen mislukken, of van de noodige uitvoeringe te ontzetten. Anderen, daarentegen, meenden dat hij, tot 'sLands meeste oirbaar, zijnen pligt bemgt, en in ftede van laster, aller lof verdiend hadt. Vaa de iaatstgemeiden vondt men een goed getal in den Haag. De Nieuwsfchrijver dier plaatze, altoos tuk op de bevordering en vergrootinfi van de eere van 'r H„,c n.„„.-„ «eiue, in zijn uagpapier, ©p den vierden December des gemelden jaars, eene aankondiging, volgens welke, tegea Maandag den negenden dier Maand, in de Oude of Sr. Joris Doele, een Dankadres aan Zijne Hoogheid zou wordea voorgeleid. Men wagtte, egter, dien dag niet af, om het gemeen van deszelfs inhoud te verwittigen. Zeker Haagfche Burger, Vermeulen genaamd, nevens deszelfs Zoon, ea eenen Zweed, gustaaf undheen, liepen daar mede rond bij de huizen, en bocden het aan ter onderteekeninge. Het Adres hadt, onder andere, ook zijn opzigt op zekere Justiêcatoire Memorie, in Oétober, door den Prins ingeleverd ter Algemeene Staatsvergaderinge, en op de opening daarin gedaan, wegens het befluur van de Zeemagt van den Staat. Voor deeze opening en de Vaderlandlievende poogingen, bij Zijne Hoogheid aangewend, oordeelde men, dezelve ftaateïijk en openlijk te moeten dankbetuigen. Wij meenen onzen Leezeren geenen ondienst te zullen doen met de invoeging van dit Adres , om hun dus gelegenheid te geeven tot verfcheiden aanmerkingen over deszelfs zonderlingen inhoud. V*an woord tot woord luidde het aldus. „ doorluchtige vorst en heer! „ Geeven met fchuldige onderdanigheid en eerbied te ken» sien de ondergeteekenden, alle Burgers ea Schutters, mitsgaders Ingezetenen vaa UGraavenhage; m Dat  's GRAVENHAGE; 363 „ Dat de ondergetekende zedert een geruimen tijd met groot leedweezen en verontwaardiging vernomen hebben de ongegronde Vermoedens, leugens en calumnien van veele kwalijk geintentioneerde Ingezetenen van allerlei Staat en rang in onze Republiek, omtrent het gedrag, 't welke Uwe Doorl. Hoogheid in het beltieren van 'sLands Zeemagt zedert het nitberften van den Oorlog met Engeland gehouden hebt. „ Dat die toomlooze lasterzugt en ongehoorde licentie van eenige ontaarde Ingezetenen, en Oproermaakers zo verre is gegaan, dat men zich w% ontzien heeft, om den goeden naam en reputatie van Uwe Doorl. Hoogheid, zelfs bij verfcheide fameufe libellen en lasteifehriften, zo onregtvaardig als (traifeloos te bezwalken, en Hoogstdenzelven op de fcaandelijklte wijze ten toon te ftellen, en als een verrader van 't Vaderland, en de oorzaak van deszelfs tegenwoordige rampen met de hzatlijkfte coteuren af te fchiideren, en bij de gemeente zwart te maaken. „ Dat de ondergeteekenden gelijk ook alle braave en welmeenende Ingezetenen van 't Vaderland, zich integendeel üen vollen verzekerd gehouden hebben, dat de zo genaamde ina&iviteit en beklaaglijke ftaat van onze Zeemagt geenzints aan een verkeerd gedrag of kwaade direftie van Uwe Doorl. Hoogheid, maar aan andere oorzaaken en omftandigheden, die geheel buiten Uwe Hoogheid zijn, en wel fpeciaalijk aan een verwaarlozing en verval van gemelde Zeemagt, zedert den tijd van omtrent tachtig jaaren, was toe te fchrijven. „ Dat wijders ook uit de petitiën va» Oorlog, en andere gedrukte ftukken, het aan een iegelijk bekend is, dat Uwe Doorl. I-ioogh. van het begin Uwer administratie af, alle Uwe poogingen hebt aangewend, en al Uw gezag befteed, om onze vervallen navale magt wederom te herftellec, en in dien ftaat te brengen, dat wij voor geene aanvalien van Vijanden te vreezen hadden, en opdat het Vaderland in het geruste en ongeftoorde bezit van haar verkreegen vrijheid:, fclijvea zoude. 't> Dar  £ voorgemelden Sabel hebbende gegreepen, door den Dros* faart aangepakt, en voorts gebragt wierdt, door behulp des gemelde perfoonen, in de Stadsherberg, alwaar ze voogï nog vonden zitten. Zo derk en geweldig was hier de toe*, vloed en aandrang van buiten, dat een Dienaar van den Prokureur Generaal , door den Drosfaart aan de deur geplaatst, zich genoodzaakt vondt, met eenen dag met zijnen Stok eenen Soldaat te rug te drijven: welke Soldaat, veN volgens, met zijnen Sabel na hem floeg, doch in zijn oogmerk mislukkende, hem eeneu fcheur in zijnen Rok toe* bragt. Cr».  * GRAVENHAGE. 373 Onder dit alles, en ma dat vervolgens de glazen met «enen fteen waren ingeflagen, zondt de Drosfaart, door een -Vroswsperfoon, berigt aan den Prokureur Generaal var t geen thans voor de Stadsherberg omging. met nevensgaande fe zoek om hem eenigen bijftand van Krijgsvolk te wrflen lezenden. Hier op begeeft zich de Prokureur na de Hoofdlag" e L den Kapitein na den Bevelhebber gevraagd Ebbende, ten einde om van denzelven de begeerde hulp e verzoeken, ontvangt bij tot antwoord, dat deswegen alle verder aanzoek noodeloos was, alzo de Hoofdwagten, eens voor altoos, een algemeen bevel hadden ontvangen, om bi] -bet eerfte aanzoek, aan de -justitie, zo van bet Hof als van \Hage, den gepasten bijftand te verleenen. , De^okureur, van eenig Krijgsvolk verzeld, begaf zich «er op na de Stadsherberg, alwaar men den bovengemeld» Soldaat in verzekering hadt genomen. Deezen, nevens voogt, alberts, den Prokureur harteveet en arnolds, pLst bij in een Rijtuig, en begeeft zich dus na de Voor. poort, iet talrijk, althans zeer zagtzinnig en weereloos, koet de bende gewapende Manfchap geweest zijn, alzo, onder 't voortrijden, verfcheiden fteenen na den W «gen geworpen wierden. Naa een kort verblijf bij den Cipier vertrokken de vier gemelde perfoonen na het huis des Proku-teute, ft welk kort daar op, van vooren en van agteren, van eene menigte volks omringd wierdt : waarom voogt en de anderen, bet onveilig oordeelende, van daar te vertrekken, hn\A niet. dat wij de Gefchiedenisfen deezer glaat» verhaalende, telkens bij oproerige be meegingen moeten Oilftaan. Te merkwaardig is de ontmoeting, de heere ocksr gevaerts, Burgmeesters en cornelis de gyzelaar, Penfionaris van Dordrecht, thans Afgevaardigden ter Staats„vargaderinge, wedervaaren , dan dat wij dezelve, op de zwarte lijst, niet zouden vermelden. In een geagt Ge. ■fchrift, de lotgevallen der onrustige dagen van ons Gemee;nebest vermeldende , wordt het veelgemgtmaakende voorval aldus verhaald. st Is bekend, dat, zedert het vertrek van Zijne Hoogheid Prins willem den V uit den Haag, in den Jaare 1785, de 'Heeren Staaten van Ho.land en West}rietland, of, bij derzelver afweezigheid, de Heeren Gekommitteerde Raaden, de daadelijke oefening van het opperbevel over de Krijgsbezet.ting waarnamen; en dat, in gevolge hier van, een va:te ,voet beraamd was op . de eerbetooningen, welke, door de wagtdoenue manfchap, aan dezelven moesten beweezen worden. -Op den vijftienden Maart, wanneer men meende dat 'de beraamde eerbewijzen eenen aanvang zouden neemen, vernam men reeds eenig gemompel, onder de zodanigen, die zich verbeeldden, dat 'sLands Staaten zich fontegt eene eere toeeigenden, welke, huns bedunkens, het uitfluitende voorregt van den -Prinfe Stadhouder, als 'Kapitein Generaal der Krijgsmagt van den Staat, was. 's Anderendaags, wanneer, met het betoonen der Krijgseerbewijzen, bij het aangaan en fcheiden der Vergaderinge van Holland, daadelijk een begin zou gemaakt worden, verzamelde zich eene groote menigte volks, op het Binnen- en Buitenhof, tusfchen de zogenaamde Stadhouders- en Granadierspoort, doch inzonderheid bij de eerstgemclde, welke, volgens de nieuwe Schikking, vóór en geduürende de zitting van Hunne Edele Groot Mogende, moest geopend blijven, tot eenen doorjjogt voor de Koetzen. Uitgezonderd bet dringen van eenigen uit de menigte, en de moeite, welke zommige Leden hadden om de Vergaderplaats te bereiken, liep alles in draaglijke orde af; de waakzaamheid en moed des Drosfaarw Aa 4 en  Vé *s GRAVENHAGE. en der Dlmaaren vsp He;ren Gekornmitteerde Raaden hadden hier van inzonderheid de eere. Doch men fcheen dien dag alleenlijk te hebben beneed, om de gelegenheden te befpiedeo, om vervolgens zijnen fl_«g, zo vee! te gewlsfer, te kunnen waarneemen. Hoe 't Zij; op Vrijdag, den zeventienden Maart des laars 1787 liet het zich aanzien, dat het thans niet zo vreedzaam en bedaard zoude afbopcn. Bij tijds verzamelde eene aanzien'. Hjke, en nog veel grooter menigte, dan 's daags te voorcr., en onder deeze verfcheiden Leden van bet berugte Oranjeeorps, onder welke zich qok' bevondt de befaamde Hess, öie, al zints eenigen tijd, bij de vreedzame Burgers, als een begunfliger van Oproerigheden, fradt i» H oog geloo. pen. De meeste toeloop was wederom bij 'de Stadhouderspoort, door welke de bovengemelde Heeren gevaerts en na gyzelaar moesten rijden/om langs den kortflen weg, van het huis, alwaar de Heeren yan Dordrecht hunnen inuek hebben, aan de Vergaderplaatze van Holland te koomen. Met veeié moeite geraakte hët rijtuig door den drang der zamenge vloeide menigte; », geen, egter, bezwaarlük zou gelukt zijn, zonder de getrouwe hulp en ijver des Drosf sits en zijner Uienaaren, en van eenige Ruiters, die bij den brug van de S.adhouderspoort geplaatst ftonden'. Geduürende de Vergadering van Hunne Edele Groot Mo. gende, waren derzelver Gekornmitteerde Raaden, op het gerugt en gez gt der zamengev'oeide menigte, insgelijks bijeen gebleeyen. Dewijl de ongemeene toevloed niets goerfi voorfpelde, hadden zij, aan den be^elhebbenden Officier der Zwitzerfche Garde, de ernfrigtte bevelen gegeeven,'• alles te •moeten aanwenden', 't geen dienflig waj ter handbaavinge der goede orde, en vooikominge van alle ongeregeldheden, ja zelf (des noods) geweld met geweld te keer te gaan. Ondanks dit alles bleef het gemeen even onilui'mig; de fnoodfte oogmerken waren uit veeier gelaat te leezen. Terwijl de bovengemelde hess, en zekere bai/er, de gemoederen onder de menigte meer en meer ophullen en' gaande oiaakten, fcheen den ftoodgn mourahd; Pruikenmaker var!t am-  's GRAVENHAGE. 3?? ambacht, de moordlust ten oogen uit. Eindelijk fcheidda de Staatsvergadering , wanneer de tiyee bovengenoemde pordrechtfche Afgevaardigden, zich in hunne Koets geplaatst hebbende, aan den Koetzier belastten, langs den zelfden weg, te weeten door de Stadhouderspoort, na hun Logement' te rijden. Doch nsauwlijks waren hunne paerden eenige flappen gevorderd, en zij tot aan de overdekte Gaanderij genaderd, of de zamengefchoolde en op elkander gepakte menigte belette den verderen voortgang, onder het aanheffen van een oorverdocvend en fchrikwekkend getier. Geen kleine angst ontftondt hier door bij de beide Heeren, die nog toenam, wanneer zij, den gemelden mourand, hunne paerden zagen bij den toom grijpen, en zijn best dpen om dezelve om te trekken. Nogthans behielden ze zo veel bedaardheids, dat ze hunnen Koetzier bevolen., qra voort te flaan; 't geen , egter, zo lang de Pruikemaaker de paerden vasthieidt, bezwaarlijk zou gelukt zijn, indien niet thans wederom de onverzaagde Drosfaart, met zijne Dienaars, ware toegefchooten , terwijl de Advokaat van nispen, aan de zijde der Koctze, het woedende geweld, met het bloote Zijdgeweer, te keer ging. Onder dit alles wierdt mouranö, door de Dienaars van 't Geregt, in verzekering genomen. ' Aanmerkelijk is het, en het baarde veel opziens bij vee. len, dat de bevtlbebbende Krijgshoofden der Zwitzerfche Garde, aan het'hoofd der Wagtparade, dit bedrijf aanzagen, zonder eenen enkelen voet te verzetten; gelijk ook de Ruiters, welke bij de Stadhouderspoort hadden post gevat; geene beweeging maakten, om ter hulpe toe te fchieten. Hoewel men naderhand dit Krijgsvolk deswegen heeft getragt te verontfchu:digen, hadde, egter, de gevangene Pruikemaaker, geholpen door de menigte, hier door bijkans gelegenheid verkreegen om de handen van 't Geregt te ontkomen, indien r.iet eindelijk de Pvuiterij ware toegefchooten, en den zamengefchoolden hoop uit elkander gedreeven hadde. De Koets der gedreigde Dordrechtfche Afgevaardigden kreeg hier door, allengskens, gelegenheid, om haaren weg te kunnen vervolgen, en de Dienaars van 't Geregt, pm den gevangenen mourand, onder geleide van eenig Aa s Krijg*-  m% *s GRAVENHAGE. Krijgsvolk, na de gevangenis te voeren; van waar hij, eerr lang, onder dekking van eene ftefke bezettinge, na de Voorpoort wierdt overgebragt. De bovengemelde öess en bauer. van dien tusfchentijd, in welken aan bun niet fcheen gedag: te worden, zich bedienende, namen inmiddels de vlugt; in welke zij begunftigd wielden door een Rijtuig, aan het be. gin van den Rijswijfcfchen weg, tien dien einde, in voorraad, door hen in gereedheid gebragt. De Heeren gevaerts en de cyzELAAR, 's anderendaags, ter Staatsvergaderinge verfcheenen, deeden, bij Hunne Edele Groot Mogende, in de nadruklijkfte bewoordingen, hun betlag, over den geweldigen aanflag, tegen hen ondernomen 5 met een betoog van den hoon, welke hier door den Staatsleden in 'c algemeen was aangedaan, en van de heillooze gevolgen, welke, in 't toekomende, bier uit zouden kunnen gebooren worden, indien daar tegen niet eene affchrikkende Voorziening wierdt gebruikt. Niet vrugteloos waren deeze voorlleilingen en vertoogen. Het gevolg van dezelve was, Cen Befluit van; Hunne Edele Groot Mogende : L „ O13 „ Hoogstderzelver Gecommitteerde Raden te magtigen, om, s, ongeprejudicieerd de Rechten en Privilegiën der lngezetenen, in dit fiugulier geval den gedetineerden Deiinquant 5, de Plano, Én zonder form van Proces, te recht te (lellen. „ II. V/elgemelde Gecommitteerde lUden te gek'sten, om „ een ^aauwkeurig onderzoek te 'deen naar het gedrag „ van het Krijgsvolk, die de wagt op het Binnenhof gehad „ hebben, en welken, niettegenflaande de aan hun gegeeven bevelen, de Combustie en het gepleegd geweld aan de „ Heeren Gedeputeerden van Dordrecht niet in tijds hebben f, voorgekomen." Dewijl de misdaad van den gevangenen mourand van dien aart was, dat dezelve ais volkomen beweezen, en alle ver. der onderzoek daar omtrent voor overtollig mogt gehouden worden, namen Hunne Edele Groot Mogende, zonder uitflel, een befluit, volgens 't welk hij des doods fchuldig Wierdt verklaard. Dit befluit was niet gekomen ter ooren van het Hof van Holland , of het zondt eenen Brief aan de Staaten, in welken de Uden beweerden, dat vermids de Prul-  's GRAVENHAGE. 3?S> Pruikeaiaaker mourand, door hunnen Drost, gevangen genomen, en daarenboven het Hof, in Cafibus regiis, buiten «Hen twijfel, de alleen bevoegde Regter was, de gemelde gevangene, diensvolgens, voor het Hof moest worden te regt gefteld. Doch de Staaten volhardden bij het genomens Befluit, om deeze zaak te laaten aan hunne Gekornmitteerde Raaden, ook nog, naa her ontvangen van een tweeden Brief, vier dagen laater "hun door bet Hof gezonden, in welken het bovengemelde . regt nog nader wierdt aangedrongen. Hunne Edele Mogende, de Gekornmitteerde Raaden, dus gerugfteund door het gezag en bevel der Hoogfte Overheid, gingen diensvolgens over tot het vellen van het vonnis des doods, over den rampzaligen Rruikemaaker, hoewel deeze zijne misdaad toen nog niet hadt beleeden, doch vervolgens duidelijke blijken gaf van de overtuiging zijns gemoeds, door het uitroepen van wraake over de geenen, die hem tot zijn wanbedrijf hadden aangezet. Een hartgrievende fla^ was dit vonnis voor de buisvrouwe des gedoemden , die, bij hem, moeder was van zes leevende kinderen, en - een. zevende, op dit pas, onder het hart droeg. Geen wonder, derhalven, dat zij alles aanwendde, om, indien geene vernietiging, althans verzagting van het geftreeken vonnis te bewerken. Terflond des an. derendaags ging zij, met haare zes kinderen rond bij de Leden van Staat, om derzelver -tusfchenkomst en vooifpraak te verzoeken. Daarenboven deedt zij, aan de Vergaderinge van Hunne Edele Groot Mogenoe, de Heeren Staaten van Bolland en IVèsij'rietland, een Smeekfchrift inleveren, 't welk wij, om de edele gevoelens van huwelijks- en ouderliefde, als mede van verontwaardiginge en afgrijzen van de gepleegde fchenddsad, daar in doordraaiende, hier woorde,. lijk zullen mededeelen. „ Geeft onderdaniglijk en met alle demoedigheid te ken* Jien JOHANNA ELIZABETH BYLEVELD, HuisvrOUW Van FRANCOlg MOURANT, Burger alhier in den Hage. „ Dat de Suppliante in de allertreurigfte omftandigheïd en £vc.:maat van droefheid de viyheid gebruikt haare ootmoedige  3«9 's GRAVENHAGE. dige fmeekingen neder te leggen voor Hun Ed Gr. Mog., pm van Hoogstdezelve, als Souveraine Overheid, en Vaderen des Vaderlands, en van hunne Ingezetenen, indien het eenigzints mooglijk is, gunftige Vergeeving en Pardon te verzoeken en af te fmeeken, voor haar Suppiiantes reeds genoemden Man, die Vader is van zes leevende kinderen, en van de Vrucht, waar van zij Suppl. dadelijk Zwanger is, en welke haar Suppl. Man thans is gevangen, en, zo de Suppl. met de allerbitterfte aandoeningen en ontfleltenisfen op gister heeft vernomen, bij Sententie van de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden ter Dood is gecondemneerd. „ Dat de Suppliante zleh geenzints wil ondervinden voor haar Man of voor zijn Misdaad, welke zij bij geruchten verneemt te beftaan in handdadigheid aan oproer en feitelijkheden, een kwetzing en inbreuk van de Hoogheid en Souverainiteit van ÜEd. Gr. Mog. mede brengende, eenige verfchooning in te brengen, waar toe ook de Suppl. als geheet onkundig zijnde van de geheele zaak, zich niet in ftaat bevind, en waar omtrent zij de rechtvaardigheid geenzints wil ïn twijftel trekken, gelijk zij ook een afgrijzen heeft van de gemelde Euveldaaden: maar dat zij Suppl. alleen inploreert de gratie en genade van haaren geëerbiedigden Souverain, in ootmoedig vertrouwen, dat Hun Ed. Gr. Mog. door op de ongelukkige Suppl. op haare tegenwoordige omftandigheid, en op haare ongelukkige kinderen een gunftig oog te ftaan, aan haar niet euvel zullen opnemen, deeze haare ootmoedige demarche, welke zij, die met de tederlle liefde en heiligde banden aan haaren voorn. Man verbonden, en in alle opzichten gepenetreerd is van de akeligfte en treffendfte denkbeelden der rampzalige gevolgen, welke uit de executie van gemelde fententie voor haar en haar onnozel kroost onherftelbaar moeten voortvloeien, vertrouwd, niet te mogen nalaaten, ten einde, kan het zijn, van Hun Ed. Gr. Mog. te verwerven een gunst en gratie, die de kenmerken zouden opleveren van Hun Ed. Gr. Mog. grootmoedige Clementie en Souveraine affectie voor derzelver Ingezetenen, #n niet alleen de Suppl. en haar Man en Kinderen, met de aller?  V GRAVENHAGE. sllerduurfte verpligting aan Hun Ed. Gr. Mog. voor haar ea ;,aar nagedacht te vervullen, maar ook zelfs in 't algemeen, tot een allerflerkst fpoor (trekken zoude, om de harten der Ingezetenen aan Hun Ed. Gr. Mog. met de uiterfte liefde en gewilligfte gehoorzaamheid té verbinden; neemende dè Suppl. demoedig de vrijheid, om in het bijzonder ook iadezen met de diepfte eerbied te imploreren de edele gevoelens van menschlïevenfield van die refpeclabele Heereu, welke door haar Supol. voorn. Man, volgens het geene de Suppl. bij gerugte heeft vernomen, fpecïalijk beieedigd zijn. „ Weshalven de Suppl. haar en haarer Kinderen gekerm, ootmoedigst door dit haar Smeekfehrift brengende in dö hoogst aanzienlijke vergadering van UEd. Groot Mogende, onderdaniglijk bidt en fmeekt, dat UEd. Groot Mogende', uit hoogstderzelver Souveraine Magt, aan Mar voorn. Mart de bij hem gepleegde misdaad goedertierenlijk gelieven té vergeeven, de Straf, waar toe hij is gecondemnoerd, kwijt te fchelden. en aan bem te verleenen Brieven van Pardon, of van Aboiitie, of zodanige andere Gratie, nis UEd. Gr. Mogende, naar hoogstderzelver goedertierene Edelmoedig* en beroemde Clementie, zullen gelieven goed te vinden. ,, 't Welk doënde, enz." Hunne Edele Groot Mogende, thans niét gertaden vindende, op dit Smeekfehrift de gewenschte verhooring re verleenen, deeden, tegen Vrijdag, den vierëntwintigften der Maand, alles in geréedheid brengen, om' het gevelde doodvonnis te doen volvoeren. Op hoog bevel vCrfcheen de geheele Krijgsbezettïng van 's Graavenhage onder dë wape* nen. Zelf de Lijfgarde der Staaten van Holland ontving be. vel, om de paerden op de Stallen gereed te houden, om, bij de eerfte aanzegginge, te kunnen opzitten. Het Schavot wierdt op het Binnenhof opgericht, en aan de Bezetting, zo buiten als binnen 'sHage, belast, met gelaaden geweer de posten te bezetten; voor welke buitengewoone moeite dezelve, op voorftel van den Heere de roo van westmaas', van wegen Dordrecht zitting hebbende in de Gekommitteer. 4e Raaden, voor deeze week dubbele foldij ontving.  &èi 's GRAVENHAGE Geduürende alle deeze fchrikwekkende toebereidzelen waren de beledigde Heeren AfgevaardigSen, gevaerts en de oyzelaAr; aangedaan met een innerlijk mededogen met de onfchuldige en ongelukkige huisvrouwe van den verweezenen mourand. Het vergeeveu, In zo v&rre met 'sLands' heil beftaanbaar was, van den gepleégden aanflag op hunnë perfoonen, voor edeler en grootmoediger aanziende dan het ftraffen, én om te tooneh dat de Smeekfter, ia haar Verzoekfchrift, niet vrugtloos zich hadt beroepen op hunne gevoelens vaa Menschlievendheid, wendden zij hunne tusfchcnfpraake aan, bij Hunne Edele Groot Mogenden, teu behoeve des fnooden aanvallers; met dat gelukkig gevolg voor hem, dat het vonnis des doods in de ftrafl'e van eeuwjgé Gevangenisfe wierdt veranderd. Mourand , intusfchen, onder een fterk geleide van Ruiterijs en Vcetvoik, na een der Vertrekken, bij de Vergaderplaats van Gekornmitteerde Raaden, overgebragt, ontving; *s morgens ten haif elf uuren; hier van de eerfte tijding, uit den mond van den 'Fiskaal luiken, en den Sekretaris der Staaten van buuren; 't welk hem zulk eeue ontfteltenis aanjaagde, dat hij, van fchnk; van zich zeiven viel, en, in eenen harden gil, uitriep; ê God, wat heb ik een berouwt Naa eene korte tusfchen» poozing herhaalde de Heer luiken zijne blijde boodfcb.s'p, las hem vervolgens zijn Doodvonnis voor, en'terflond daar öp het gunftig Befluit, ten zijnen opzigte genomen: waar haa men hem te rug voerde na de Gevangenpoort, alwaar hem, voor den fchrik en de ontfteltenis, een ader wierdt geopend. Wij kunnen niet nalaaten, hier aan te merken; dat de Wel Eerwaardige Heer heringa, Leerbar onder de Hervormden in 'sHage, op dien dag, in de Kloosterkerk, den predikdienst verrigtende, zijne toehoorders, op eene aangenaame wijze, verraste, door zijne voorbidding, voor den gevonnisden, eensklaps te veranderen in eene dankzeg, ging voor de Zagtmoedigheid des Souverains, welke bij, naar verdienfle, met fchuldigen lof vermeldde. Als een aanhangzel op dit voorval diene het volgendé verhaal. Ondanks de Oranjegezindheid van de meerderheid: der Haagfehe Burgers, ontbrak het niet aan zulken, die in Vb  'sGRAVÉNHAGE. &Ê andere begrippen ftonden. Getuige hier van zij het Genootfchap van Wapenhandel, voorbedagtelijk opgerigt om de thans aangenomene denkwijze van 'sLands Staaten te onder, fchraagen. In tegen Helling, egter, van dit, beftondt 'er nog een ander Exercitie - Genootfchap, naar de gezindheid van deszelfs Leden, gemeenlijk met den naam van Oranje-Corps beftempeld. Al zints eeni;;en tijd, ondertusfcben, was dit Genootfchap in kleinagting en verval geraakt, dewijl 'sLands Staaten daatf aan geene aanmoediging verleenden, en veele Leden, van tijd tot tijd, hetzelve ontvielen. Het bedrijf van mourand, lid van dat Genootfchap, leide de kaïfte hand aan de volkomene vernietiginge. De volgende bijzonderheden zijn* deswegen, ter onzer kennisfe gekomen. De gewoone verzamelplaats van het Oranje - Co