1098J   KRISPYN FILOZOOF, B L T S P É L. NEïX Onder de Zlnfpreufc. V'TTT I S E N S I M SCJNDENDO. Stuhus honores Sape dat indrgnh. & fama. fervit ineptus; Quiftupet in titulis imagimbus. Horat: Sat. L. i. Sat. 6. T * AMSTELDAM, By JAN HELDERS, Boekdrukker, in de Ne*. Met Privilegie. 1782.   De Gecommitteerden tot de zakeni van den Schouwburg hebben, volgens Octroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den gfw Novemr ber, 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie , alleen .voor den tegenwoordi'gen Druk van KRISPYN FILOZOOF, Blyfpel, vergund aan Jan Helders. Gcene Exemplaren zullen voor echt erkend worden , dan die, dooréén'der Heeren Gecommitteerden, onderteekend zyn. 4mfteldam, den 2 Maart 1783.  vertooners. •i Anzelmus, begoedigdBorger. Izabel, Dochter van Anzelmus.. Kakel, Minnaar van Izabel. Zemelknooper, J tme j^sgeeren% Mè*m#. „ ( naars van Karei. Revelaar, j K r i s p y n , Knecht van Karei. K a t r y n , Kamenier van Izabel. Het Tooneel verbeeldt een flraat, voor het huis van Anzelmus,  Bladz. 3 KRISPYN FILÖZOOF; B L Y S P É L EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. WKris pyn. El, zal ik altyd dan onruftig moeten leeven, En worden van 't geval fteedsheen en weer ged eeven? Daar fpeelt de Drommel meê, of iemand van zyn volk! Ik zet naauw voet aan land, verheugd dat wy den kolk Der zee, na veel gevaar, gelukkig zyn ontkomen, Of't ongeval, dat ffeeds geftoord is op de vroomen Beneemt me op nieuws myn ruft, en kwelt my evenzeer. Wat moet een arrem knecht niet lyd'eri,. als zyn Heer Befmet is met de lucht van zotte minnevlaagen, Maar 't is de lichtfte laft, die wyslyk word 'gedraagen: Een goed glas wyn verzacht het werreldfche verdriet. Elk huis heeft toch zyn kruis; met Tuffen wind men niet. Een wys man moetdezelfde in voor-en onfboed weezen: Maar zo 'erevenwcl geen v/yn was, 't waarte vreezenj Dat die ftandvaftigheid niet zeer bekend zou zyn: Daarom , wie wysheid zoekt, dié zoek ze by den wyn. Ik doe ten minft' zo, en 't is me altyd wel bekomen;' ik mag zo fomtyds eens van Ifefde leggen droomen, £ls my myn Kaatje door de zinnen fpeelt; maar 'k houw Datflcchts voortydverdryf, en zo myn Heer myn wouw Gelooven, 'k zag hem haaft geneezen van zyn kwaaien Maar'tfchynt wel, als de min het hoofd eens brengt aan 't maaien, Dan is de befte raad geen oordtje waard. Voor my, A 3 Ik  6 K R I S P Y N Ik ben in datverftand: Een goêlyk Meisje, by Een warmenhaard, zolang de'flefch noch nat wil geeven,' Daar was ik zeer wel möe te vreden , al myn ieeven ; En 't moert een Jakhals zyn, die daargeen fmaak in vond! Maar zonder wyn vind ik het minnen ongezond; Daarby begryp ik 't zo.- Zo lang het diertje willig Enbly is, minikhaar; maar wordt ze norfch eb grffli"-, Styfkoppig, korzel of'kwaadaardig, 'k fchei eruit; Want om de liefde zich te kwellen, dat beduidt Niet veel verftand. 't Is by myn keel ook te beklaagen ; Wielydzaamft is, die moet het aldermeeft vcrdraagen; 'k Heb 'tmenigmaal befpeurd ;hoe meer men 't Vrouwvolk vleit, En zich vernedert met de diepfte Eerbiedigheid, Hoe trotfer dat ze zyn, en wrev'liger vanzinnen: Je moetlangbiddeh.eerje een Meisje kunt verwinnen , Maar wie vrypoftig is , vindt zelden tegenfland; Datis een zek're zaak. Wel! is het dan geen fchand , Dat wy, wy Mannen , die tot heerfchen zyn geboren', Ons van een vieze Meid zo laaten ringelooren, Dat wy in 'tvryen haar ontzien als Koningin, Die na den trouwdag toch moet worden onz' ftaavin? TWEEDE TOONEEL. Krispyn, Katryn, zyne laafle woorden horende. TKa try n. _ A, fchand is't. Vagebond; dat heb je niet geloogen. Men wordt door jouw gevlei maar al te veel bedroogen.Ja wel! wat of men-van die guits al hooren moet. Wy na den trouwdag jouw flaavinnen ? wei, myn bloed Dat kookt'er van. Schavuit! hoe komt het jein gedachten? Maar 't is me een goe jeles; ik zei me dan wel wachten Van zulken flaaverny ; verftaa je dat, Jan gat? K r i s-  F f L O Z O O F. j Krispyn. Myn doopnaam is Krispyn, Katryiltje, dat je't vat. Ka t r yn. Ja toch : jouw doopnaam is Krispyn ; maarwiljc weeten Hoe of die weezen moeit? men moeit je Schynfchoöil heeten. Krispyn. Ei lieve; waarom dat, myn Kaatje lief? K a tryn. Zo hiet ïk ook niet, babbelaar: ik ben jouw Kaatje niet. Jou Kaatje lief? die wil ik nou noch nimmer weezeh. Krispyn Je lykt zo wat ontfteld te zyn, fchoon lief gepreezen; Maar weet je wel, dat zulks voor de gezondheid zeer Nadeelig is! Ka tryn. Je fpot noch met me? wel, ik zweer.. .! Krispyn. Zweer niet te licht; het mogt je naderhand berouwen. Katryn. Had ik de magt, hoe wou ik jou je wammes klouwen. Krispyn. Dat zou al koddig in zyn werk gaan ; maar Katryn „ Een lekkre zoen zou die niet fmaakelyker zyn? Wat'dunkt myn bekje lief? Katryn. Ik zeg je, kom niet nader. Een lekkre zoen, aan zulken Deugniet, zoo'n Verraader? Ik gaf hem liever aan een Mof. Krispyn. Maar meisje maat, 'k'Beklaag je; jouw gezigt (laat pynlyk inderdaad. Wat fchoi-t je 'hebje ta.id ofhoofdpyn? doen je leden Je zeer ? kom; kom, dat zei wel bet'ren ; wees te vredsn. A4 0a  ag Kaatje. Katryn. Dag Krispyn. Krispyn. o Bang, o bitter fcheien ...! Maar als ik dood ben , Kaa, wil jy me wel befehreieri? Katryn. Dat zei aan my ftaan. Krispyn. Goed: maireer ik dan vertrek^ Zo geef me noch een zoen op reis. Katryn. Loop malle gek. Krispyn Maar wouw je me evenwel tien zulke zoentjes geeven, Ik liet me mooglyk noch beweegen , om in 't leeven Te blyven. Is 'z niet wel gefproken? Katryn. Zou het niet? Om dat jy 'tbent; niet waar, jou allemans verdriet? Krispyn. Kom zoetert, dat we nou de peis eens gingen maaken. Kwaênaamen ftichtcn niet;'tzyn ommers ook geen zaaken Van dat belang. Kom, kom, zoen of. Recht-uit gezeid, Je bent een lieve, ja een alleilieffle meid; Maar wat te haaftigin myn zin: Nou dat 's om 't even; Een beetje weetik wel, dat ik je toe moet geeven, Als 't maar gaauw ovcr^-at. Katryn. Muur evenwel Krispyn, Jy hadt ook al wat fchuld: Krispyn. Wel nou; laat dat zo zyn. Hoor wat het fpreekwoord zegt: Geliefjes mogen kyven; Maar t neemt niet weg, dat zy Geliefjes moeten blyven. A 5 Ka-  K R I S p Y N Katryn. En ondertuffchen kryg jy allss na je zin. Kr JspYN. Dat volgt juist altyd niet, myn fchoone Koningin. Katryn. Je meent SJaavin ? Krispyn. Nou; laat ons daar niet meer van fpreekeri. Ik heb je lief; dat is je menigmaal gebleeken ; En, zeg ik eens een woord' uit onvoorzigtigheid, -Dat moet terftond niet zyn ten ergften uitgeleid. Maar 'k zou, door dit gefchil, myn boödfchap wei vergeeten. Dees brie! moet dienen,om uw Juffrouw te doen weeten, Dat haar Heer Karei noch gelyk voorheen bemint. De liefde kwelt hem zeer, en maakt hem fchier ontzind: De lange tyd van zyn afweezen doet hem vreezen , Dat haar genegenheid miflehien verdoofd zal weezen. Wy kwamen in de Stad eerft giftren avond aan. Uy Wouw , dat ik terftond hier al naar toe zou gaan ; Maar'kben drie viermaal hier vergeefs voorby geloopen. ïloeftaathet- mag myn Heer nog op de lielde hoopen Van Juffrouw Izabel? of zou ze mooglyk zyn Veranderd door den tyd > Katryn. Weet ik dat juift, Krispyn? Krispyn. Daar is geen twyffel aan ; zy zei voor jou niet veinzen: jy waart fteeds kundig van haare innigfte gepeinzen. Katryn. Én, zo ik 't nou miffchien al wift naar jouw vermoên ; En 'twaar mynzin niet, om daar oop'ningvantedoen? Krispyn. Ik zei je, zo je't zegt met duizend dankjes eeren,'. En zo veel zoentjes, als je zelf maar zult begeeren. Ka-  F I L Ö Z Ö O F. ié Katryn. Daar zou men noch al wat om doen. Krispyn. . Je wilt mifTchieir Dat ik je op rekenig de helft eerft aan zal biên? Met al myn hart! Katryn. Zus, zus; je bent zo heet gebakert. Krispyn. Dat komt van't minnevuur, dat my van binnen blaakert. Ka tr yn. 'kLoof'took. Maar kom; noualle gekjesaan een zy, En eens gefproken van Heer Kareis vryery. Mint hy myn Juffrouw noch? mag zy dat wel gelooven? Krispyn. Hy mint haar fmoorlyk; ja geen menfch gaathem te boven In trouw: hy klaagt, hy kermt, hy zucht, hy fteent om haar. Hy maakt by vlaagen zulk een vreeffelyk misbaar, Dat iemand,dien de kracht niet is bekend van 't minnen , Wis denken zou: Het fcheelt dien Jonker in zyn zinnen. Geen liefde kan-j geloof dat vry, oprechter zyn, Behalven die alleen, myn lief, van jouw Krispyn. Katryn. 'i Is wat te zeggen. Krispyn. Hoe! zou jy gelooven kunnen„ Dat ik een eenig menfch die eer zou willen gunnen,, Dat hy verliefder waar als ik? Neen, Kaatje, neen: Daartoe ben ik te grootfeh, en jy te mooi meteen. Maar zeg eens: Heeft myn Heer te hoopenofte vreczen? Katryn. Ikloof, de zwaarigheid zou juift zo groot niet weezen. Zo'taan myn Juffrouw ftond; maar zy wordt ook gevryd Vantwee Doktooren ; en, fchoon't haar geweldig fpyt, Zy moet de bruid haaft zyn meteenvan twee, naar'kreken1 Indien men niet by tyds een fpaakin 't wiel kan fteeken. Kris-'  12 KRISPYN Krispyn. Verdord wat zeg je daar, Katryn ? hier's goê raad duur Maar hoe! wie Hoort ons daar? wat mislyker figuur? Katryn. Dat 's een Meêminnaar van uw Heer. Krispyn. tv„ a r , : 6 Bloed van ganzen! Die drooge faggelaar? die gek? die Hans der Hanzen? DERDE T Ö O N E E L- Revelaar, Krispyn, Katryn. Revelaar loopt eerfi al mymerende heen en weder tot dat hy tegen Katryn aanloopt. WKatryn. El hei! myn Heer; je loopt een menfch fchier onder voet. Ja Juffrouw >k zag u^et^maa,-'k'bid u , wees zo goed Enneem'tmetkwaêlyk; 'k was daar juift diep ingedach' Was ik als jy, 'k zou metftudeeren zolang wachten0tCü" Tot dat ik was in huis; zo liep ik geen ?evaar Van-ongemak: hetflaat ook dunktme, opftraat te raar Revelaar. Gy hebt gelyk ; ik zal dien raad ook tot myn voordeel Gebruiken. Ik befpeur in u een zeer goed oordeel. Katryn. Ik ben uw dienaares, myn Heer. Revelaar. tl r „ , Dat antwoord vind kfneed.g; 'k heb altyd de fneedigheid bemind Oy hebt een goê manier van denken. Ka-  FILOZOOf. ï3 Katryn. 'k Wil 't gelpoyen» De.wyl myn Heer het zegt, Revela ar. ' Ik prys u geenzins boveii Uw waarde - Al watgy zegt, dat hangt zo wel aaneen, Datzelfs Euklides 't niet verbeteren kan, naar 'k meen. 't Zyn Akfiomaas , die gy fpreekt, Katryn. 'k Heb van myn dagen Dat niet geweeten , Heer. Revelaar. Wel, dat is te beklaagen. Zo fchuilt de wyshcid vaak in eenen donkren hoek. Katryn. En daar zy weezen moeft, daar is ze dikwyls t'zoek. Revelaar. Die fpreuk is leeringryk, en zeer opmerkenswaadig. Al wat gy voorbrengt is verheven , fraai en aardig. Maar Juffer, zeg my eens , hebt gy wel oit bemint? Katryn. Dat 's al een fnaakfche vraag. Revelaar. Dat is de waarheid, Kind, Maar 'k vraag u dat om reên. Katryn. Wel, wafkan jou dat fcheelen? Of weet je een Vryer, dien jy my wilt aanbeveelen? Revelaar. Ganfch niet. Katryn. Wat heb je met die raare vraag dan voor? Revelaar. Meer dan gy denkt. Katryn. Eu wat? Re-  j1 K R I .s p y N **; Z'S. vond. gy „„ bcaasm Kat r n. k.VrtM(1 . . WeI> 20 gy't wilt weeten- neen kVond niemand na myn zin totnoch toe-maar t „ ™ Indien my zulk een kwant.als jy CtSÏSÏÏüL ' Ik zou ai maKkelyk het hachjJEcn glyeii^ ^ Revelaar. tn waarom dat? Katryn. Tn ««„ , d3t -iy zoo'n ai"'ekfche Vent J weezen, Houding, „ gefta!te en kleedt bent Men leeft de wvsheid uitjouw ouwenvctfcl e° kleé en • Jouw borfte hge baard is minzaam; 'k wil he Zwee e .' Jouwvaatfchebokkepruik, gefchooven opéén o Jouwfchoorfteen witte bef; jouw mantel, door endoor Gevreeten van de mot, de rimpels van e weeze" ■ Jouw norfch gezigt bekwaam om kinders te doen vreezenKortom, al wat ik aan je zie behaagt my zeer ' Ja tot verbaazens toe zyt gy beminlyk, Heer ' n r , , . Revelaar. Gy fpreekt Iromce, geloof ik. Katryn. t. ' 'k weet zeker Niet wat jy zeggen wilt; maar loof me vry ■ ik fteek'er Den gek met meê; 'k heb u naar >t leeven affebeeldt Zo heeft de liefde u dan noit in de zin gefpeeld? Katryn. met meer dan eens in 't jaar. Revelaar. Ja wel, dat is al wonder. Uw  F I L O Z O O F. 15 Uw fchoonheid is nochtans heel ongemeen. KtTRYN. Byzonder. R eve la a r. pelooft gy wel, dat gy met my in d'Echt zult trêen? Katryn. Gelooft gy wel, dat zulks aan my zal ftaan? Revelaar. 8 Neen: Jk weet een' Man, die u dat anders uit zal leggen. Krispyn. En ik weetookeen'Man, die daar wat in te zeggen Zal hebben, Heer Doktoor. Revelaar. Wel vriend, wie is dat dan? Krispyn. pie Man ben ik. Revelaar. 'kVerftaau niet; waarpraat gyvan? Ik weet geheel geen zin te hechten aan uw woorden. Krispyn. De zin is kortelyk, dat ik je zei vermoorden, Ondanks jouw groot verftand Wel, kenje 't nou verftaan? Revelaar. Gy drukt u duidlyk uit: Maar gaat het udan aan? Krispyn. Jk zei jou op zyn tyd, daar dan wel over fpreeken, Als ik je hals en been voor tydverdryf gaa breeken. Revelaa r. 'tNatuurlyk Recht, myn vriend , verbiedt u zulk een daad. Katryn. Ik merk wel, dunkt me, waardeez fport'linguitontdaat. 'k Geloof, myn Heer, dat uw gezigt u heeftbedroogen. Wie meentgydatikbeu ? Ziemy eens onderde oogen. • Revelaar. Zyt gy de Dochter niet van Heer Anzelmus? Ka-  «6 KRISPYNKatryn. Neen * Ik ben haar dienaares. ' Revelaar. Zeerwel; dan gaa ik heen. Katryn. Ik zal myn Juffrouw uit uw naam dan openbaaren, Dat zy uw Bruid moet zyn ? Revelaar. . Die moeite kunt gyfpaaren: Ik zal het zelfs wel doen. Hy gaat naar het huis van Anzelmus. VIERDE TOONEEL. Krispyn, Katryn. Katryn. Krifpyn? Watzegje van dien gek, Krispyn. Ik had hem haalt geflaagen voor zyn bek. Katryn. Maar waarom liet jy hem niet onverhinderd vryen? Krispyn. 'k Mogt aan myn ooren dat geteem niet langer lyen. K a t r y n. Begreepje niet dat hy verbyfterd was ? Krispyn. . . Wel ia; Dat docht ik wel omtrent; ik ben zo gek nietKaV Maar'kwouw eens wee cn,ofhy licht was bangtemaaken. . Katryn. (ken wel nou, wat zeg je er van pftaan nou myn Juffrouw zaaNiet wonder fchoon? Kris-  F I L O Z O O F. Xf Krispyn. Maar zou 't Anzelmus evenwel Recht ernft zyn, denkje? zou hy Juffrouw Izabel, 'tZy met of"tegen dank tot zulk een huwlyk dwingen? En is 'er noch geen kans om deezen danstaontfpringeri' j Katryn. Het is 'er flecht gefield ; ik weet byna geen raad. Een toeval komt ons noch in deeze zaak te baat; En zonder dat, had ik al lang den moed verloorcn. Haar Vader wil volflrekt , dat zy van twee Do&ooren Een zal verkiezen tot haar' Man; want nevens dien Geleerde Heer, dien gy daar even hebt gezien, Is noch een dito, die haar ook aan't hoofd komt maaien ; Hier door krygt Izabel gelegenheid tot draalen; Want, wylzy nueens d'een; en dan den andren vleit; Houdt zy haar Vader fteeds in zyne onzekerheid. Detyd moetleeren, hoe dit werk noch af zal loopen: Maar'k zie noch niet, van waar wy uitkom» kunnen höopen. Kris pyn. Hoe komt Anzelmus toch tot zulk een maile gril, ■Katryn ; dat hy een zot tot fchoonzoon hebben wil? Katryn. Zy weeten hem zo veel van wysheid wys te maaken, Dat hem de harffentjes geen kleintje aan 't draaien raaken. AI wat zy zeggen, neemt hy voor iet wonders aan ;' Miffchien, om dat hy daar geen zier van kanverftaan. Om nu geduurig met Geleerden te verkeeren, Weet hy geen beter raad, dan een' van deeze Heeren Tot Zoon te neemen, die hem dan, van dag tot dag, Puurfteeken Zot met al zyn wysheid maaken mag. Krispyn. Jouw Heer lykt wel een kwafi in Folio te weezen; Maar zouhy van die kwaal noch niet zyn te geneezên, Indien menhem miffchien, door de eene of de audreliit, Zyne eige Zottigheid eens te venoonen wilt? * Ka-  ï8 KRISPYN Katryn. Zou jy daar kans toe zien ? Krispyn. Dat kan ik juift niet zeggen. Ik moet dat by my zelf ccrft noch eens overleggen, Maar zeg, hoe ftaat dat werkje Juffrouws Moeder aan? Houdt zy zichftil? laat zy haar'Man zo maar begaan? Katryn. Tot noch toe weigert zy haar Item daar toe te geeven. Krispyn. Dat zou ook vremdzyn, inden tyd, dien wyb'eleeven. Katryn. Ja, maar dat helpt niet veel; jy kent haar niet, Krifpyn. De goeje Hoof is niet als andre Vrouwen zyn; Zeisveelte blóo; zy houdt wel veel van tegenpraaten ; Maar is 't Anzelmus ernft, dan moet zy't glippen laaten. Krispyn. Och! waaren ze alle zo, gelukkig waaren wy. Katryn. Je fchimptweêr, doeje, guit? Krispyn. Kom , ftecken we daarby Een fpeldtje. Maar Katryn, indien ik'teens ging waagen, Om.door een grap,jouwHeervanzyn wysgeerge vlaagen Te zuivren , zou jy my de hand wel wilien biên ? En zou 't wel met den zin van Izabel gefchiên? Katryn. MiiTchiemdat kwam 'er toe hoe of gy 't aan woudt leggen. Krispyn. Ik zei je dat daarna wel eens in 't breede zeggen: My fpeelt zo wat in 'thoofd ; maar'k zie 'er noch niet wel Door heen ; fpreek jy terwyl met Juffrouw Izabel: 'k Zal met den eerden hier wel maaken weêr te ko nen, En zeggen je dan net, wat ik heb voorgenomen. Katryn. t Is wel Krispyn, zeg aan heer Karei... Maarwic daar? Is  F ILOZOOE. r $ Is 'tHeer Anzelmus niet, met Dokter Revelaar ? Gewis, zy zyn 't: Kom an , nou moetje ras vertrekken; Zaghy jouby my ftaan, dat mogthem arg verwekken. Krispyn. Een zoentje dan. Dat (maakt als pondekoek, Katryn. Nou, zo als 'tis gezeid. Katryn. Tot wederzicns, Krifpyn. VYFDE TOONEEL. Anzelmus, Revelaar. ZA N zel m us. eg noch, myn Heer, 't geval moet deeze zaal? bedillen : Hoe fchoon uw kans ook zy, het kan u echter miffen. HeérZemelknooperis, gelykgy weet een man, Die in verftand met u gelykftaat; en ik kan Nietzeggen.wien van beide ik liefft myn kind zougecven» Ik ken u beiden voor Wysgeeren , zeer bedreevcu, Volleerd en hoog verlicht in alle wetenfchap ; Gy zytverftanden van den allerhoogften trap. Ik heb van u geleerd, den Geeft om hoog te heffen j Uw wysheid deed my veel verborgeuheên bezeffen ; Gy liên hebt my hervormd', entoteen Man gemaakt; Tot waare weetenfchap ben ik door u geraakt. Ik wil my, volgens phgt, ook hier voor dankbaar tooncn; En, ftond het in myn magt ik zou u beiden loonen : Doch, wyl maar een van twee myn Schoonzoon weezen kan, Zo geef ik Izabel de keur, om tot haar' Man Te kiezen, die haar beft van beiden kan behaagen. 'k Weetmy, in dit geval, niet anders te gedraagen. Revelaar, zeer onverfchillig. Gy hebt gelyk. B 2 An-  :o KRISPYN Anzelmus. Ik volg dus doende, zo ik meen, De ftrengfte wette op van Billykheid en Reên. Revelaar. 'k Geloof het. Anzelmus. Dus kan ik uw beider vriendfchap houwen ; Hoewel maar een van twee zal met myn Dochter trouRevelaar. (wen. Voorzeker. Anzelmus. En, hoe ik de zaak ook overlegg', Ik vind tot noch toe geen bekwaamer middelweg. Vind gy het ook niet goed ? Revelaar, ah uit een droom onfrwaakende. Wat toch ? An zelmus. 't Geen ik zo eveiï Gezeid heb. Revelaar. 'k Heb daar niet veel aandacht op gegeven. .Anzelmus. Gy hebt my evenwel geantwoordt, Heer. Revelaar. 't Kan zyn. 'kHoordeu wel fpreeken;maardaar kwam eenzaakin myn? Gedachten, die my nu al fints drie dagen bezig Gehouden heeft: hier door was myn verftand afweezig. An zelmus. Is 't een gefchilftuk, 't welk wat duifter is ? Revelaar. & Ja. Anzelmus. Is 't over Feizieka of Meettemfeizieka ? Rb-  F I L O Z O O F. 21 Revelaar. •tls Metaphyfifch. fk Heb myn harffens lang gefleepen; Maar 'k heb het noch niet in zyn volle kracht begrcepen. An zelmus. Indien het onder myn bevatting vallen kan, Zo bid ik, deel 't my meè. Revelaar. 't Wierd door een fchrander Man My onlangs voorgefteld; hy wenfchte, myn gedachten Te weeten; maar 'kben, na drie flaapelooze nachten, Noch niets gevorderd; voor en tegen vind ik reên; En wat ik ftelle, ik vind ook altyd zwaarigheên. >k Heb meer dan tachentig bladwyzers doorgekeeken: Maar 'k vind'ergeen,die van ditwigtigvraagfr.uk fpreeken. Anzelmus. 't Moet dan al duifter zyn. Ik bid, verhaal het my. Revela ar. Het/>«/W^Wvan de Liefde, of dat Eenvoudig zy, OfzaamgefieldP ■ Anzelmus. Dat is bezwaarlyk te bepaalen. Revelaar. 't Is Mannewerk, in zulk een vraagftuk niet te dwaalen. Anzelmus. Maar mag ik weeten, watgy voor waarfchynlykft houdt? Revelaar. 'k Bepaal niet licht een zaak; dat heeft my vaak berouwd. Anzelmus. Ik hoorde u echter gaarn hier over redeneeren. Revelaar. Stel wat gy wilt; ik zal het tegendeel beweeren. Anzelmus. Verfchoon my, Heer; ik vind my daartoe niet in ftaat. Reve laar. De ftof is ook voor u tè duider, inderdaad. Maar nce.n geduld; ik denk een Boek in'tlichtte geeven , ° 3 . Waar  sfljp KRISPYN Waar in ik dit gefchii verhandlcn zal, benevcn Ycele andrcn van dien aard. Anzelmus. Aan wicn zult gy dat Boek Opdraagen, Heer? Revelaar. Dat is noch onbepaaid; ik zoek Daar valt een Man toe, gy zult my de naafte weezen, Indien gy kans ziet, om uw Dochter te beeleezen. ' Dat zy me boven myn' Meêmnmaar kleit. a n Z e l V. u s. Die eer Is al te groot voor mv ; ik ben befchaamd , myn Heer.' R e v e l a a r. Indien 't u niet behaagt, 'k zal wel een ander vinden. ANZELflü s. Heer Revelaar, ik ben toegeevend voor myn vrinden; Het voegt me, dat ik my naar uw begeerte fchikk'; En, wyi uw keur op my gevallen is,°fchoon ik Het niet verdien , zal ik my echter vergenoegen, En niet meer weigeren , my naar uW wil te voegen. Revelaa'r. Maar ik beloof het u, met dit bédirvr alleen, Dat gy me uw Dochter geeft ten huwelyk. A'nz e l'mu s. Met reen. Ik twyffel niet, ofk zal haar daar tóe wel bepraaten: Stel u geruft Revelaar weggaande. Ik zal 'cr my <$m op verlaaten. A n z e l'm u s. "k Beloof u dat.... Maarhoc! waar gaatgy heen, myn Heer? Revelaar. Daar fchiet me ietsin denzin : 'k moet gaan. Straks kom j ik wcêr. Z E S-ï  F I L O Z O O F. 23 ZESDE TOONEL. T"f7"7 Anzelmus. "• VV at is't gelukkig, als men daaglyks mag verkeeren Met lieden vanverftand, en mcthu.i redeocercn. De Geeft wordt omgekeerd, èn krygt eene andreploofe Men weet van alles wat: my dunkt, dat ftaat zo mooi! Wanneer ik hier aan denk, moet ikmy zelf verwenfchen, Dat ik zo langen tyd, gelyk de reft der Menfchen, Myn tyd heb doorgebragt metlaage bezigheên. Nu ben ikeerft een man! een Wysgéeri'k word noch een Der grootfteGeeften van myn tyd, indien ikvlytig In myn begonnen werk volhard :maar datisfpytig, ■Dat de Latynfche taal zo zwaar teleeren is. Ik vorder nochthans braaf, zo ik my niet vergis: Ik kan reeds Alen/a myn duimpje konjegceren, En, ga 'k zo voort, ik zal haaft Arno dikk/eneeren. Dan ook wat Griekfch geleerd; want zeker, ik vertrouw; WieQi'iekfehverftaat, die kan geen Gek zyn, fchoonby wouw. 5k Zal my in de Algebra dan onderwyzen laaten; OokindeStelkonft, daarikdikwyls van hoor praaten. Dan moet 'er de Natuurkunde aan : Zo'kdieverfta, Zoleerik licht, en metecnfnap de Feizieka. Waar zal ik met al die Geleerdheid noen belanden? Wat ftaat my niet al roem, watftaat my eer voor handen!W at zal men zeggen, als een Leek, een Borger - man, Met zo veel oordeel van de Studie fprecken kan ? En,zo myn naam aan'thoofd vanBoeken wordtgeleeezen, Ik zal .in aanzien meer, dan eenProfeffor weezen. Daar fcheclt nu meer niet aan dan datmynDochtertrouwt Meteen Doktoor; en.fchoon zyzich afkeerig houdt, Nochthans vertrouwik niet, datzyhaar pligtzal krenken. Een brsave Dochter volgt, zelfs zonder overdenken, En blindeling.dèn wil van baarefi Vader na, Indien ik ecnigzins 't Natuurlyk Racht verfta. Èinde van het eerfle Bedryf. B 4 TWEE-  'M KRISPYN T WE E*D E BEDRYF, EERSTE TOONEEL. Karei,, Kris pyn. i&Aiïs&s* »*■»»- - Ma,, zo , my .^.piaïïSj Wat zoudt gy doen' ze- nn • hoin • . • s/ «n< zeg op , help my uit dit verdriet. Vergeef het my, myn Heer, ik zeg hct licver ^ Kar el. Waarom? Krispyn. Om dat het toch niet na je zin zou weezen. Dat zal ik hooren ; fpreek maar op. Kris pyn. uaaiom verzwyg ik dien veelliever. ' Karei,. Zo gy me helpen kunt, ,k zal u rvk^ 1^' Krispyn gZZÏÏSSi; S3%Z ^ h°* «->—, Ka-  F I L O Z O O F. as K a r EL. Gy wilt miflchieu Dat ik met Izabel zal doorgaan? Krispyn. > Neen. Ka rel. Of dien Vcrraader, die my wil van zulk een pand berooven, Vermoorden ! Krispyn. Neen; myn Heer, 'kzou inderdaad gelooven, Dat zulks niet raadzaam is. K a r e l. • Wat middel weet gy dan? 'k Wil alles doen, wat maar het minfte baaten kan. Krispyn. 'k Zal u dan helpen , Heer, uit louter mededoogen. De liefdo is vuur: niet waar? K a r e l. ö Ja , het groot vermogen Van 't liefdevuur verteert den fterkften , wie 't ook zy, Indien 't niet wordt gelefcht. Krispyn. Heel goed ! hoor dan naar my. Met water kan men bel de kracht van 't vuur verdooven;, Spring dan in d'Amftel, Heer, zo gy me wilt gelooven; Duik naar de grond , en blyfdaar maar een klein halfuur; Gy zult niet langer zyn gekweld van 't liefdevuur. Kar el. Hoezal'thierweezen;fchurk!durftgy my nochbefpotteii? Krispyn. Ik ben geen fchurk.my nHeer;maar plaats myby de zotten; Daar ben ik meè te vreen. K a r f. l. Was dat die fraaie raad? B s Kris-  25 K R I s P y N Spreekt gy ter goeder trouw, Krifpyn, ofibotgywcêr» AT Krispyn. Spnn, nu van blydfchap, om dit Wantm.nnaarshoudentochgeeama;uinvreugd^'ï',k. TWEEDE TOONEEL. Izabel, KAREL) kiuspyn> katryk, K a r e l Ik mag myne Izabel dan wederom ontmoeten' Ik mag haar wederom, na zo lang .ftJ^Lj Beva hg voorwerp van myne ongeveinsde min De blydfchap overheen, op dit gezigt, myn zi« x^heugenvanmynUtfchyunugeheel ve^™en. ten jaar a weezens heeft my fchier eene eenwSS geurde hoopeloos. om u, fchier nacht en dag fnef \yn fchoone < maar nu ik u weêr aanfchouwe.V, a ' U£££$™* - ^w mond enTakefr Krispyn. « , Katryn, dat lykt wel Eoed te fimi'-o,, Dat wy het ook eens deên? b imaa.cn. Ka- I  F I L O Z O O F. Katry n. ï\ouv heb je haaft gedaan. Myn kuif raakt heelendal uitzenfatfoen ; laat ftaan. Karel. De fmart,die 'k lyden moel't,toen 'k niet by u kon weezen, Wic'-dmerkelykverzwaard.doördien ik was vol vreezen, Dat in dien tufTchcntyd uw min verkoelen zou, Ofdat ge een ander zoudt oodraagen uwe trouw. Vergeeft my, zo die vrees u kon verongelyken T Gy gaaf'tmy v'a:i uw trouw ontwyffelbaare blyken, En uw fcandvaftigheid was my genoe?; bewuft;.' Maar Liefde gunt het hart, dat zy regeert, geen ruft: Zy pynigt ons geftaag met ydele gedachten, 't Verftand gebruikt vergeefs daartegen al zyn krachten. Krispyn. Wasje ook niet bang, Katryn, dat ik je nou miffchien Vergat? Katryn. Ja toch; kan jy dat aan myn neus niet zien? Karei. En,fchoon gy my voorheen getrouwheid hebtgezwoorCn, Laatme, uit uw'lieven mond, die woorden noch eens hooren: Zeg my noch eens, dat u de min getroffen heeft, Endat uw Karei rteeds in uWen boezem leeft. Izabel. Helaas 1 K a r e l. Gy zucht, myn lief' wat moet ik hier van denken? iZ a b E l. Het ergfte. Kar e l. Hoe! Izabel. Ik kiiiraan umynhartmetfehenken.. Ka-  28 K R r S P y N Zo memg or„eve„ *g W ltaar, heb doö,go.'rl,g, AchlliefflevueêrhelftvanmvnTipi l„fl-, Hou op. Heb ik u tot llZS^éel ZT^^ n Heer, zo Iku floor, Maar doe my de eer, en geef me een oogenblik gehoor. Karel. Dus heeft men 's Wysgeers naam, en feilingen, maar noodtg. Bcwys te weet.n, is volkomen overbodig, Anzelmus. Myn Heer! noch eens; zo ik uwe aandachtwaardig ben. Karel. En... Maar! wie zyt gy,-Heer? 'k heb de eer niet dat 'k u kenn'. Anzelmus. Ik hoop, dat wy elkaèr haaft zullen kennen Ieeren. De Wysbegeerte, die ik eer, en fteeds zal eeren, Is 't edel voorwerp, naar ik merk, van uwen vlyt; En ik bedeed daaraan ook 't befte van myn' tyd: Om de overeer.komft dan van ons genegenheeden, Zoek ik uw vriendfehap, Heer. Kar e l. Ik ben 'er meê te vreden/ Anzelmus. Ik merk u aan, myn Heer, als een verflandig man. Karel. Myn Heer, al wat ik u hierover zeggen kan, Is dat ik noch den naam van Wysgeer niet kan draagen. Anzelmus 'k Schep in uw zedigheid meer dan gemeen behaagen. Karel. Delof, dien gymy geeft.myn Heer, maakt my befchaamd. 'k Begeergeene eer, die my niet toekomt: hetbetaamt Een leerzaam jongling zyn geringheid te befeffen, En  48 KRISPYN En noit zich boven zyn verdienden te verheffen. Anzelmus. Zyt gy tot 't Meederfchap dan noch niet ingewydt? Karel. Neen , maar ik leg daaraan te kode al mynen tyd. Anzelmus. Wat leidsman hebt ge, om u den rechten weg tewyzcn ? Karel. Myn' Oom Blaaskaakius; noit hoog genoeg te pryzcn. Anzelmus. Die naam is me onbekend; woont hy hier teAmfterdam? Karel. 6 Neen, myn Heer;hywoont te Leiden ,maarhykwam Eerft heden in deez Stad, en om geene andre reden, X)an om zich by een Heer , wiens groote kundigheeden, En ongemeen verftand de heele wereld roemt, Bekend te maaken. Anzelmus. Ei I hoe wordt die Heer genoemd? Karel. Anzelmus is zyn naam? Anzelmus. Anzelmus! wat wy hooren. Karel. Men zegt, hy overtreft in wysheid veel Doktooren. Ik zoek zyn huis, myn Heer: woont hy niet hier ontrent? Men heeftmyzo bericht. Anzelmus. Zoek maar niet meer, ik ben 't. Karel. Gy zelf, myn Heer? Anzelmus. Zo had uw Oom my hooren noemen? Karel. Myn Oom heeftfteeds den mondzo vol,om u te roemen. Dat hy niet ruften kan, voor hy u heeft gezien. Wy  F' I L O Z O O F. 49 Wy blyven in de Stad mi.Tchien een dag of tien; Met oogmerk, om dien tyd voornaamlyk te befteeden, In ommegang metu, zo 't met uw bezigheeden Te zaamen gaat, myn Heer. Anzelmus. Wat bezigheid zou 'k daar Niet graag voor laaten ftaan ? uw Oom, dat zie ik klaar, Is een der edelfte verftanden. 'k Zal hem wachten, Met ongeduld: gy kunt te zaam by my vernachten, Geduurende uw verblyf. Wat is de reden, dat Uw Oom ook nietterftond gekomen is? Karel. Hy had Noch eerft te fpreeken met een vriend: naar myn gedachMoet hy hier aanftonds zyn. (ten. Anzelmus. 'k Zal hier dan zo lang wachten, Tot dat hy komt, wyl hy miffchien myn huis zo licht Niet vinden zou. Karel. Myn Heer, wy zyn u zeer verpligt, Anzelmus. Op ftraat tc blyven, zal u mogelyk niet luften; Gy zyt verreifd; indien gy Wat verkiert te ruften, Daar is myn huis, tree in. Katryn, gelei dien Heer Eens by myn Dochter, in dc Zaal; zeg, datwy de eer Genieten zullen, dat hy ons voor eenge dagen. Byblyven zal: dat zy hem achting toe moet draagen. Katryn. Zy zal gehoorzaam zyn , myn Heer, 'k fta daarvoor in. „ Viktoria ! de man is ons. Lang leev' de Min. VIERDE TOONEEL. lp* Anzelmus. JL/egroote blydfchap, die myn Geeft komt overftroomen, D L>oet  50 KRISPYN Doet my fchier twyfflen, of 'k niet word misleid dooi" droomen. Ben ik Anzelmus, of ben ik Anzelmus niet? Gewis, ik ben de man, daar Holland reeds op ziet, Als op een wonder van onze eeuw. Kan ik 't gelooven ? Myn roem gaatdien van veel Geleerden reedsteboven ; En 'k heb, als ik 't befef, maar weinig werks gedaan? Zo 'k noch veel jaaren leef, hoever zal ik welgaan? Hoe zal Europa noch verbaafd ftaan, op het noemen Van mynen naam, hoe zalhetganfch Heelal my roemen! Geen lofgalm wordt voor myn gedachtenis te groot: Men fticht my zckerlyk een pronkbeeld na myn dood. Dit (lel ik vaft: wel hoe! dit deen de Rotterdammers Voor hunh' Erafmus wel; en zouden de Amfterdammers Nu minder zyn als zy? die fchand waar nimmermeer Te dulden. Och! hoe zoet is eene onfterflyke eer. VYFDE TOONEEL. Krispyn, gekist'dt als een Wysgeer, Anzelmus. HKrispyn. y is 't. Koeragie nou"! Hy ziet naar binnen, ah of daar iemand tvas, met muien by verfchil had. Neen, zeg ik, 't kan niet baaten. Negatus Confcqucnt! geen raazende Advokaaten Zyn onverftandiger, en luiftr.en min naar reen : Maar 'k laat u over aan uw buitcnfpoorighcên. Uw logge harflens zyn bczwalkt door dikke dampen ; Pas my een andermaal niet weêr aanboord te klampen; Of .! Maar wat moei ik my mctzulk een Zotskap : laat Ik naar Anzelmus gaan : 'k heb al zo lang op ftraat Gezworven ; ik heb ook een tegenzin in 't loopen; Maar kon men vliegen, daar was voordeel van tehoopen; 't Zou makkelykcr zyn, en tienmaal zo gezwind, 'k Moetzicn, dat ik daartoe in 't kort een middel vind. A N-  r F I L O Z O O F. gi Anzelmus. Myn Heer Blaaskaakius. Krispyn. Gewislyk, zonder liegen, Ik ken geen'nutterkunrt, dan deedlekunft van vliegen. Daar fchier me iets in: Zou 'tzo nietmooglyk wcezen?Jaj 'k Bégryp het werktuig reeds , op goede vleugels na. ' Sint Ariftoteles ! dat zal vermaaklyk weezen. Wy hoeven op die wyz geen febeepen meer na deezen; Noch wondren van de Zaan. Wy zullen doordelucht, Heel na Batavia, heenvlicgen om de klucht. A n zelmus. Myn Heer Blaaskaakius. Krispyn. Zo kunnen wy alle oorden Dcrwerrcldarcndswyz, van 'tZuiden tothet Noorden, Doorreizen; Perzien, Amerika, Japan, Het Oojevacrenland, en wat 'k niet noemen kan. Anzelmus. Myn Heer Blaaskaakius. Krtspy N. Hoe wil dat Volk ftaan kyken. Als we utt de wolken op htinn' toorens nederftryken. Anzelmus. Geleerde Heer! myn Heer, myn Heer Blaaskaakius: Krtspyn. Wat 's dit ? wie roept my daar zo ftout; wie Hoort my dus! I Anzelmus. Myn Heer, ik ben uw vriend Anzelmus: wil my hooren. Krispyn. Anzelmus, ha! wat vreugd. Schoon ik u noit te vooren Gezien heb, Heer, ik ken u echter door do Faam, Wyl tganfche Land weèrgalmt van uw'beroemd en naam, Jt-Heb lang van ongeduld Rebrandt.om uteaanfehouwen Ik kon m 't eind die drift niet langer tegenhouwen, Ik kom hier te Amfterdam, alleen om u te zien. D 2 Wat  5B K R ,1 S P Y N Watvreugd:dat gy my ook reeds kent.Hoe kan't gefchiSn, Anzeln us. Geleerden kennen fteeds ma!kanderen;dat 's niet wonder. Krispyn. Myn blydfchap is zo groot, zo groot! dat ik 'er onder Bezwykeii zal. Ach! dat ik u omhelz', myn Heer. Hy omhelst hem zo hartig, dat hoed en paruik in 't zand raaken Maar hoe ! gy aarfeit. Wat is dit? doe ik u zeer? An zelmus. Een weinigje, myn Heer; maar daar 's nietaan gelegen. Kr is pyn. Het fpyt me; ik was u in myn drift te zeer genegen : 'k Verzoek vergiffenis; 'twas zo de meening niet. Anzelmus. Al wat ter liefde der Filozoofie gefchiedt, Dat lydt men niet vermaak. Krispyn. Zo is 't. Wie in zyn zinnen Een zucht totwyshcid voedt, zal alles licht verwinnen, Wat zich daar tegen kant; want wysheid is zo hoog Verheven, dat men haar naauw met een frerflyk oog Kan achtcrhaalen : Dit 's de réén, dat Krates leerde, In tegenftclling van 't geen Ariftarch beweerde, Dat noit, ten geenen tyde, op geenerlei manier... Maar wat ik vraagen wouw, is ook myn Leerling hier. Anzelmus. ö Ja;hy 's in myn huis. Die jongman fchynt heel fchrandcr, En net van oordeel. Krispyn. 6> Zo zeer, dat ik geen ander Gezien heb, die by hem in vergelyking kwam: Dit is de reden ook, dat ik hem met my nam. Hy 's in zyn woorden fchraal, maar ryk in zyn gedachten; Hy denkt zo grondig, datmen 't nimmer zou verwachten Van iemand, die noch niet meer jaaren heeft als hy. AN-,  FILOZOOF. 53 Anze lMUS, My is gelukkig met een' Mecfter, zo als gy. Krispyn. "k Verzuim ook niets, wat dient om hem te fatfoeneeren: Doormy verkeert hyfteeds met veel geleerde Heeren; Hy is om zyn verfland by iedereen be:nind: Om zyn geleerdheid wierd hem laaft het eenig Kind Van zekren Heer geboön, met honderdduizend gulden : Maar'tmogt niet helpen;myu fatzoen kon dit niet dulden: "Want ik bewaar hem voor iet hoogers. Anzelmus. Was die Heer Dan ook een Wysgeer ? Krispyn. Waar hy dat gcwee'ft, ik zweer, Hethuwlyk had voor lang zyn voortgang al genomen, Om Filofoofcn in de werreld te doen komen. Anzelmus. 'k Heb ook een Dochter, die hem dan wel paffen zou; Maar ze is zo veel reeds, als verbonden tot de trouw' Twee minnaars y vren fterk, om met myn Kind te paaren j En morgen moetzyzich voor een van hun verklaaren. Krispyn. Wel, breng myn Neef ook op de nominatie, dan Heeft zy te meerder keur, Anzelmus. 'k Deê 't gaarne, maar ik kan Myn woord niet breeken, dat ik eenmaal heb gegeeven. Krispyn. En zou dat.de eerftemaal juift weezen van uwlceven? Anzelmus. Ik ben op keinigheên juift niet heel naauwgezet, Maar 'k volg, in zaaken van gewigt, een ftrengen wet. Daar komt een Heer, die haaft myn Schoonzoon hoopt te weezen. B> 3 Kris.  S4 KRISPYN Krispyn. „ Maar die zyn paspoort ook in korten tyd zal leezcn. ZESDE TOONEEL. Zemelknooper, Krispyn, Anzelmus. Krifpyn en Zemelknooper zien elkanieren eeniger tyd flerk tn 't gczrgt, kopen zomlyds op elkander aan, en dan weer te rug; tot dat Krifpyn der. ander op eene ruwe wyze aandoet. KKrispyn. onfratcr, gun dat ik u van naby bezie, 'k Wil, naar de regelen der Fizionomie, De eerwaarde trekken van uw tronie eens bekyken : Ik ken veel gekken , die u wonder wel gclyken; Maar ik befpeur nochthans aan al de omftandigheên, Dat gy een man zyt van verftand: die Neus alleen, Die Neus verbrodt het fpcl. die Neus moeftkorter weeZemelknooper. (zen. Watonbefcheidisdit, mynHeer? 'k Heb noitgeleezen, Dat eenig Wysgeer dus een Wysgeer heeft ontmoet. Ik* vind het onbeleefd. Krispyn. Vergeef 't my, Heer, ik doe 't Uit liefde tot de kunft. Zemelknooper. Die kunft is van myn fmaak niet. Kris pyn. Dat komt, om dat gy niet op 't weezen van de zaak ziet. Zemelknooper. Wat is dan 't weezen van de zaak? Krispyn. Dat is den geen Die 't niet vooraf bcgrypt, bezwaarlyk te ontleen. 'kZal't zeggen, feboon ik loof dat gy't niet zult begry pen: Stel dan uw zinnen fchrap , en ga uw harflens flypen. Gy vraagt my eerft; wat is het weezen van de zaak ? En  F I L O Z O O F. 55 En welk een zaak? een zaak, die niet is van uw frrraak. Eu welkeen fmaak is de uwe? een fmaak, die mooglyk zaaken Van zeer veel nuttigheid, verwerpen zal en laaken. Want't geen den een behaagt, behaagt vaak d'ander niet; Hierom is 't moeilyk te bepaalen , als gy ziet. Zo gy de kunft verftondt, die uit de weezens-trekken , Door vafte regels, weet der menfchen aard te ontdekken, Zoo hadt gy nimmer my die lompe vraag gedaan : Maar doorgaans laakt een zot.'t geen hy niet kan verdaan. Om binnen het bereik van uw verftand te blyven, Zal ik dan 'tweezen der gemelde zaak befchryven. De zaak betreft uw Neus; ik zei , die was te groot; Gy kunt my vraagen , wat ik dan daaruit befloot? Ik antwoord,nictveelgoeds. Gy, zonder meêrtevraagcn. Scheldt aandonds op de Kund: zynditsreen zotte vlaagen? Gelukkig zyt gy, dat Plutarchus, Sokrates, Malfurius, Hans, Urinaal, Demodhenes, Don Ciarazcl, Pedro delPorco, Ariflippus, Parmenio, Francifcus Heermans, of Chryzippus, Die zotte redenen niet hebben aangehoord. Zy hadden u gewis op heeter daad vermoordt. Anzelmus. Wat ongemeen verdand! Krispyn. Zult gy de Kund blaameeren? Ganfch duizend Senekaas! ik zal u dat verleeren, Zemelknooper. Dat Argument is niet in forma. Kr is p yn. 't Argument Is in een andre vorm, als gy het zyt gewend. Datgy't nietzoudt verdaan , zeide ik al van tevooren. Maar,zo gy't oordeel van een fchranderMan wilthooren, Vraag heer Anzelmus maar; ik ben verzekerd, dat Myn argument op hem veel werking heeft gehad : D 4 Want  # K R I S P y N Want zyn doordringend brein begryptdezaaken grondig. Anzelmus. Wat my belangt, ik vind het Argument heel bondig. Krispyn. Ja bondig, bondigis't; maar dat hy 'tniet verftaat, Dat fcheelt aan zyn begrip. Zemelknooper. 't Zou bondig wcezen? Krispyn. Ja 't. Bewys het tegendeel, zo gy 't niet wilt gelooven. Waar 't is diepzinnig; 't gaat uw bot verftand te boven. Zemelknooper. ö Logika ! hoe wordt uwe achtbaarheid gehoond. Krispyn. ö Fizionomie! wat fterveling vcrfchoont Dit onvergceflyk feit? Zemelknooper. 'k Zie myn Konfrater nadren. Iloczalhem,op die maar/tbloedftremmcn inzyneadrcu. ZEVENDE TOONEEL. Zemelknooper, Revelaar, Anzelnus, Krispyn. "BZ" Zemelknooper. |*^onfrater Revelaar! Revelaar. Konfrater! wel, wat is 't? Zemelknooper. Och! help. Revelaar. Wat fchort 'er? Zemelknooper. Och! zo gy de helft maar wift Van onzen rampfpoed. Re-  F I L O Z O O F. 57 Revelaar. Wel, fpreek op. Wat mag u deeren? Zemelknooper. Men wil de Logika liet onderft boven keeren. Revelaar. De Logika? Zemelknooper. Geen Syllogismus zal Voortaan Ons kunnen dekken. Och! myn Heer, het is gedaan. Revelaar. Wie durft die edle kunft zo onverdraaglykhoonen? Zemelknooper. Zie daar een' Wysgeer, die ons meent te kunnen toonen, Dat een Bewys recht fterk, en bondig, weezen kan, Schoon 't niet in forma is. Revelaar. Och! Clauberg, groote Man, Verdraagt gy dit? Krispyn. Ja, ja .- laat Clauberg maar wat praaten, By lieden van verftand, als ik, zal't weinigbaaten. Ik zweer de Logika de dood met deeze hand: Het vonnis is geveld; die fnoode moet van kant, 'k Zal haar opofferen aan myn gerechten tooren, Schoon zy befchcrmd wierd door een regement Doktooren. Zemelknooper, tegen Anzelmus. Hebt ge Ariftoteles ook in uw' boekenkas? Anzelmus. Ja, 't is een Franfche band. Ze m elknooper. Ik bid u, haal hem ras. tegen Krifpyn. Wy zullen u het vuur nu eens wat nader leggen. Krispyn. Vraag Plato ook maar, of hy niet wat heeft te zeggen, D 5 En  58 KRISPYN Eg wien gy Wilt: 't komt op een ftuk of tien niet aan. Anzelmus. 'k Moet nu den rechten grond van deeze zaak verfiaan. Ik ga dan, om het boek te haaien , eens naar binnen; Schoon ik niet twyffel, of Blaaskaakius zal 't winnen. ACHTSTE TOONEEL. Zemelknooper, Revelaar, Krispyn. ZK r i s pyn. al Ariftoteles u dan befchermen ? Zemelkn ooper. Ja: Hy zal ons wreeken, hy zal de eer der Logika Herftellen. Krispyn. Hy ? hy komt niet leevend uit myn handen, Ik zal zyn Logika verfcheuren met myn tanden. Zemelknooper. ê Tegenvoeter der gezonde en goede reên ! Revelaar. Waanwyze Zöilus! waar wil dit eindlyk heen? Krispyn. Zulk laftren kan geen Man van Studie meer verdraagen. Zo gy niet aanftonds zwygt, gy zult het u beklnagcn : 'k Heb noch een Argument, waarmede iku terftorid De tongzo fnoeren kan, datgy, hierna den mond Noit weder tegen my zultoopnen. R e v e l a ar. Laat eens hooren. 't Zal niet in forma zyn , dat zeg ik van te vooren. Zemelknooper. Vaar voort, waar wacht gy na? Krispyn. Wel nu, let op dan. Da-ar! Hy /laat. Daar Zemelknooper, daar Konfrater Revelaar! Loop  F I L O Z O O F. 59 Loop voor den Duivel met je Logika. Zemelknooper. Och armen! Krispyn, al flaande. Roep Ariftoteles: laat hy je nu befchermen. Revelaar. Staby! myn hoofd! myn rug! Zemelknooper. Och! help. Krispyn. Watzeg je'er van, Is 't noch niet bondig? Daar! Zemelknooper. Och! helpt ons niemand dan ? NEGENDE TOONEEL. TKrispyn. . kweet'er van. Ganfchbloed.'dat's krachtig difputeeren. ó Seldrement! dat heet eerft recht Filozoofeeren. Die Argumenten liegen niet. Schep moed, Krifpyn. 't Is dus dermoeite waard, om Filozoof te zyn. TIENDE TOONEEL. Karel, Izabel, Anzelmus, Katryn. Krispyn. O Anzelmus. & Schandvlek van 't geflacht, zult gy mè zobeloonen? Lichtvaardige Izabel! en durft ge u noch verfchoonen ? Wyk uit myne oogen : hoop op geen vergiffenis. Nu merk ik , dat uw Deugd maarblootc fchyndeugdis. Maar'kzal u , in'tvervolg, dien handel weibeletten. Ik fchut u huwelyk : ik zal u vaft doen zetten. Izabel. Maar'kbid, Papa, bedaar. Waaromontftelt geudus? Anzelmus. Waarom ? Vraag dat den Neef van heer Blaaskaakius, Kris-  6o KRISPYN Krispyn. Myn Neef, myn Heer, hoe zo? Anzelmus. Wat mensch kon dat verwachten ? 'k Had van zyn zedigheid heel andere gedachten. Krispyn. Wat fchort 'er dan, myn Heer? Anzelmus. Ik heb dien guit gezien, Zo als ik kwam in huis, geboogen op zyn kiên, Voor Izabel ; ik kon hun woorden duidlyk hooren; Zy dachten niet, dat ik hen zou zo ras verftooren. Hy dorfthaarraên , haarpligt moedwillig te overtreên; My zelf te zeggen , dat zy hem begeerde , en geen Doktoor, op myn gebod. Myn Dochter liet zich vryen, En iloc; terfto:"id geloofaan zyn bedriegeryen. Foei' fchaam u, Izabel; myn woorden in den wind Te liaan; den geen, dien ik wil hebben , datgymkit, Te haaten ; zonder my een Bruidegom te kiezen. Die ongehoorzaamheid doet my 't geduld verliezen. Izabel. Maar Vader... Anzelmus. Zwyg: gy eert my als uw Vader niet. Van zulke kindren heeft een Vader maar verdriet, Die 't Vaderlyk gezag zo t' eenemaal vergeeten. Wathadtgymy beloofd' dat zult gy noch welweeten. Izabel. 'kWeet, ik heb u beloofd, een Bruigom naaruwzin Te kiezen : maar helaas ! met een', dien ik niet min , Te trouwen ; is 'er wel beklaagelyker leeven Ter werreld? Dat ik daar myn woord toe heb gegeeven, Is uit verlegenheid gefchiedt. Anzelmus. En houdt men dan Een Vader zo maar voor den Zot ? Neen, neen , dat kan Niet  F I L O Z O O F. 61 Niet door den beugel. Izabel. WH my dit ten befte houwen. 'k Beloofu, datiknoit, dan met uw zin, zal trouwen.' Anzelmus. Ik zal u dat ook wel beletten; denk dat vry. Ka rel. Myn Heer, 't gelieve u eens te Imiteren naar my: Al wat hier is misdaan , heb ik alleen bedroeven. Indien gy zonder drift, my flechts gehoor wilt geeven, Zal ik u ftuk voor fr.uk verkiaaren , hoe 't geval Zich toegedaagen heeft: ik hoop, uw gramfchap zal, Door onze oprechtheid, ziehin't eind vermurwen laaten. Anzelmus. Verfier geen logens , want dat zal u weinig baaten. Karel. Betoom uw toorn , en neem een o ogenblik geduld. 'k Verzeker u, dat gy verwonderd weezen zult.. Hy tuyfl op Krifpyn. Waar ziet hydeczen Man vooraan? 'kZou niet gelooven,' Dat gy hem kent, voor 't geen hy is. Anzelmus. Die Heer is boven* 't Gemeen verheven, door zyn fchranderheid: hy is Een treflyk Wysgeer, die , niet zonder ergenis, Uw handelwyz befchouwt; hy zal me ook Recht verfchaften; 'k Verzeker u, dat hy u ftrcngclyk zal ftraffen. Ik raade u , dat gy hem maar valt te voet. Karel. Die man, Zo fchrander als hy is, is niemand anders, dan Myn knecht. Anzelmus. Uw knecht? Wat of gy my al wys wilt maaken. Diegroote Wysgeer zou uw knecht zyn? fchoonezaaken* Ka  62 KRISPYN Karel. Krifpyn , trek uit dien rok: Gelooft gy 't nu , myn Heer? Krispyn tegen Anzelmus. 'k Leg heer Blaaskaakius hier voor je voeten neèr. Zie hier Krifpyn. An ze lmus. Hoe ! ben ik door een knecht bcdroogcn? Krispyn. Al wat ik heb gezeid, myn Heer, was fyn geloogen. Anzelmus Gy zyt eenfchobbcjak. Maarhoeis'tmooglyk ? kan 'Eenknechtzo licht denfchyn aan neemcn , van een man Van ftudic, zo dat ik daar niets van kon bemerken? Wat weetde fchelmcry en lift niet uit te werken! Ka re l. Bczadig u, myn Heer, 'k hoop dat ik u te vreên Kan ftellen, alles is gefchicdt om andre reên, Dan gy vermoedt. Anzelmus. Om my wat voor uw Gek te houwen. Karel. In 't aldcrminfte niet: daarmoogt ge u op vertrouwen: Geloof me ; ik heb u fteeds daar toe te hoog geacht. De Liefde alleen heeft ons deezlift in 't hoofd gebragt. Uw Dochter kon my.al voorlangen tydbehaagen, En 'k had beflooten, haar ten huwelyk te vraagen, Vaii uwe hand; maar wierd tot myne fmart gewaar, Dat gy pene and're keur reeds hadt gedaan voor haar; En dat gy niemand tot uw Schoonzoon zoudt bcgeeren , Die geen bekwaamheid had, om te Filozoofeeren. 'k Misprees dit niet; hoewel't my fmartte; wantik eer Niéts boven Wysheid; maar my wierd bericht, myn Heer, Datgy, (vergeeft my, zo deez woorden u verftooren,) Gevallen -waart op twee halfgekke Naamdoktooren, Die Hechts door brabbeltaal, half Duitfch en halfLatyn , Geleerden fchynen, enin waarheid zotten zyn. Het  F I L O Z O O F. 63 Hat fpect my, dank moeft voor zulke fnorkerswyken : Dies vond ik raadfaam , u ontwyflelbaare blyken Te geeven, tot bewys hoe maklyk 't zy, in fchyn Meer te vertoonen, dan men is. Dat ik Krifpyn Hiertoe gebruikte, is niet gefchiedt om u te boonen • Maar om u krachtiger de waarheid te vertoonen. ' Anzelmus. Ben ik dan zo misleidt! Karel. Vergeef ons dit, myn Heer. Gyzytmisleidt; maar 'kloofgy.twyffeltthansnietmecr Of die Doktooren, die in fchyn Geleerde lieden * Vertoonden,en een Knecht het hoofd niet konden bieden Misleidden u noch meer. An zelmus. 'k Weet naauwlyks, wat ik zal Gelooven. 'k Sta bedwelmd, in dit verward o-eval. Karel. Wyl ik ten minden dan hun niet hoef toe te geeven Zo bid ik, wil myn wenfch niet langer wederftreeven • Neem my totSchoonzoon aan ? 'k weet dat myne Izabel Dit nevens my begeert. Anzelmus. Al was nu alles wel; 'k Weet noch rtietwie gy zyt dat moeft gy my ontdekken Of zyt gy Karei? 't is, of uwe wezenstrekken *t My zeggen. Karel. Ja, myn Heer, die ben ik. Anzelmus. „ ■ . „ , , Maar ik dacht, Dat gy in Engeland waart. , ' Karel. 'k Heb daar ook dooro;ebra"t Tien maanden, om den ftylder Koopmanfchap teleeren Waarmede ik, in vervolg van tyd, myhoop te erneeren! Ik  «54 KRISPYN Ik hoop niet, dat'er op myne afkomft, of gedrag Iets is te zeggen, 't geen u wederhouden mag. Anzelmus. Maar in dit laaft geval hebt gy te grof misdrecven. Dat legt my wat te hoog; ik kan 't u niet vergeeven, Denkt gy, dat alles zo maar in te kroppen is? Karel. 'k Ontfchuldig my niet, Heer; maar bid vergiffenis. Anzelmus. En wat zegt Izabel? fpreek: kan hy u behaagen? Izabel. Zo zeer, dat ik alleen met Karei myne dagen Wenfch door te brengen ; wyl ik noit een ander man,; (Hy mag ook weezen, wie hy wil) beminnen kan. An z e lmu s. Jk zie wel; 'k zal het toch gewonnen moeten geeven. Het zy dan zo. K a r e l. Myn Keer, ik zal u al myn leeven Die eerbied toonen, die 'k een Vader fchuldig ben. Izabel. Papa! 'k weet niet, hoe ik uw goedheid beft erkenn'. Anzelmus. Waar zyn de Dcckters, die ik hier liet, nu geblceven? Krispyn. Myn Reedeneerkonft heeft hen op de vlugt gedreeven. Anzelmus. Ik zie nu, 't geen ik niet gefoofd had, dat de fchyrt Uitwendig Zo gelyk kan aan de waarheid zyn. Krispyn. Katryntje, zo je nou ook wilt Filozoofeeren, Wat ken je beter doen, als onder my ftudeeren? Katryn. Om jouw welfpreekcnheid alleen zou ik 't wel doen. Krispyn. Kom, geef me dan op trouw een lieve lekkre zoen. Einde van het derde en laatfie Bedryf.