BYVOEGZELS OP HET VADERLANDSCH WOORDENBOEK.   BYVOEGZELS Op HET VADERLANDSCH WOORDENBOEK, OORSPRONKLYK VERZAMELD JACOBUS KOK. H-Z. te AMSTERDAM, bïj JOHANNES ALLART. M D C C X C I X, door   BYVOËGZËLS OP HET V ADERLANDSCH WOORDENBOEK. Uaaften, (dirk van) of, zó als *ijn naam, in échteStukken, wordt gefpeld, van haf.ften. Bij het vermelde aangaande deezen Vrijlieidszöon, kunnen wij, uit de Bij* langen van ts water öp zijn geagt Werk, nog de volgende bijzonderheden voegen. Kort naa het overhandigen van het Smeekfchrift, begaf hij zich in den Krijgsdienst. Op eeue lijst der géenen, die zifch, in den Jaare 5505, in dienst vaa den Heere van Brëderodb begeeven hebben, flaat hij de eerfte onder hen^ die, Uit de Thieler- en Bommèlerwaarden, tot dat aantal behoorden. In den Jaare 1579 wordt zijne huisvrouw als Weduwe vermeld, op de Ridder-Cedule vai». Niitxegetii Op den tienden Junij des Jaars 1568 hadt henHof van Gelderland aan den Hertoge van alva gefchree* ven, dat dirk van haeften den Genzepen-nin^ gedraagen,en, naar men zeide, tot het huisgezin van den Heere va» brederode behoord hadt. Kort daarop, te weeten, op dea twintigilen der genoemde Maand, wierdc hij, door gemalden A Her.  HA AFTEN, (DIRK van) enz. Hertog, gedagvaard om te Antwerpen te verfcbijnen, om reden, dat hij, ais Edelman, den Heere van brf.D3rode gediend, en den Prins van oranje met twee paerden hadt verzeld. Nog vindt men aangeteekend, dat de Pastoor van Gameren, op den vijfden November des genoemden Jaars 1568, hadt verklaard, dat dirk van haeften, volgens algemeen gerugt, een aanhangeling van brederode, in 't ftuk der beroerten, geweest was, dochr nu vlugtig en gedag, vaard; maar dat zijne Moeder, die op 't ïhi» te Gameren bleef woonen, gezegd wierdt, Katholijk te zijn, en zich over 't gedrag van haaren Zoo» aitjd beklaagd te hebben, zo ais zij nog deedt. Zie j. w. te water, Eiflvie vtn ') Vittend der Edelen. H/ANEVEêREN. Deezen naam voerde eerie Kleeffcht Krijgstnanfchap, in 't laatst der Zestiende Eeuwe vermeld; waar omtrent wij, bij Mr. h. van wyn, de volgende aanmerking ontmoeten. „ Dit volk (fchrijft hij) was, door de Kleef„ fche Regeering, den Graave van bruch of broek, toe» „ gezonden, en deeze was de eenigfte Landzaat van de an„ dere zijde des Rhijns, die zich te weêr dorst flellen, ea met het zelve, ten getale van maar vijftig man, uit zijn „ Slot van dien naam, een Hertoglijk Bergsch Leen, de „ ftroopende Spanjaards te keer ging. Of zij den naam van „ Haaneveiren voerden, om dat xij meest uit Landlieden „ beftonden. gelijk onze wagenaar zegt, durve ik nog „ verzekeren, nog tegeufpreken. Bor zegt alleen, dat de H.tnevedei s, Kleef fche Soldaat en waren, en, bij coloma r p uit wien bij zijn Verhaal trekt, lees ik flegts van vijftig „ Haaneveren (cinquenta Anivedres). Bekend is het, dat, „ reeds van zeer oude tijden, aanzienlijke Krijgslieden Ve„ deren of Pluimen op den Helm, Mutze of Hoed droa. „ gen, en dat men, hier toe, de Haanevederen van edel „ of ander gevogelte, verkoos. Veelligt waren *er de Kleef„Jthe Soldaate», ten fteraad en teeken van dapperheid, „ mede  HAANËVEEREN, enz. 3 „ méde opgefchikt, en kreegen vaü daar dien bijnaam, wel„ ken men, nog heden ten dage, den ftouten toevoegt. In i, de Franfche Taal noemde men dit Krijgsteeken Coquarde, „ nadien Coq een Haan beteekent. Die benaaming is over* „ gebleven, ook naa men, in plaatze van een' Vedeibosch, „ een' Strik van linten 3 op den H ed, begon te zetten." Zie Mr. H. vt wyn, Bijvoegzelst enz. HAreN. (willem en onno zwier van) Ter verbeterlngé Van den misflag, op dit Artikel door ons begaan, (zie Deel XX, bl. 436) diene, het volgende, gelijk wij vertrouwen, door eene kundige hand ons toegezonden * van wooid tot woord, met verzoek om plantzing ia de B;jvo(gzeht aldui luidende. Ik zie in uw Vaderlandsch Woordenboek op 't woord „ Haren (Willem en onno zwier van) enz. da\ dcar wel onno, rcaar willem niet onder de Dichter» gepharst wordt. Zij waaren dat beiden: de Frifo was niet het Werk van onno, maar van willem. De voortreffelijke, bij de Dichteren welbekende Ode het menschlijk leeven, was het Werk Van willem, een lied waar voor hem elk danken zal die het gelezen heeft. Voltairb noemt willem van Harbn den Dtmosthenes in den Raad en den Pindarus of den Zangberg" Haarlem. Niet eene der agterlijkftcn was deeze Stad, 20 met opzigt tot Regenten als Burgers, in het'aanmoedi* gen en be;;effenen van den Wapenhandel. Dat de gemaakte toeftel iets meer beduidde dan loutere rraalvertooning, bleek in den Jnare 1786. Duidelijk bleek zulks aan de uitnodigende Rekendmaaking van don Krijgsraad'der Siad, als mede van het Collegie van Diieftie van het Vrijcorps, bij welke A z zij  4 HAARLEM. zi} 'de. geer.en, dia eeneegen^ mogten zijn uit te trekken, om nunne verdrukte Medebargeren dnadlijk te hulp te koomen, verzekerden van de goedkeuring der Weiroeenende Regeeriug; en dat 'er jn twéé, Logementen Busfen zooden gefield worden, tot ontvangst der vrijwillige Giften van de zodanigen ,~~dïë genee'gen mogten zijn , op deezö wijze, tot het welzijn van het Vaderland, het hunne tot te brengen. Dat uit deeze Penningen, de Uitrusting, Reiskosten, en 't Onderhoud der uittrekkende Manfchap zouden worden betaald, en dezelve voorts gebruikt worden tot cnderfteuning der Huisgezinnen, van die zulks mogten verkiezen; dat men voor die in de goede zaak des Vaderlands mogten gekwetst worden, als mede voor dé Weduwen der Gefneuvelden, zodanig zou zorgen, als men, naar bevind der zaaken, voeglij"k zon oordeefen. Den volgenden dag, den achtften September, loonden* zich vijftig gewapende vrijwillige Schutters uit de Burgerij en het Vrijcorps gereed om na Woerden en Utrecht uit te trekken, onder het geleide van den Heer j. j. cambier, Oudfchepen en Kspitein der Burgerije.' Burgemeesters en de Krijgsraad deeden hun , naa dat de Kollonel p. Vermeulen op de Doels eene Vaarw'elzeggende Aanfpraak gedaan' hadt, uitgeleide na de Zijlpoort, waar zij zich in de gereed liggende jaagfchu'iten fcheepten. De Stad liep bijkans uit, om dit zo vreemd als aandoenlijk verroon ie aanfehouwen. De hartlijkfte wenfehen, onder veele traanen uitgeboezèLnd, gingen den Uittrekker.den naa. Verre de meesten , Mannen zo wol als Vrouwen, keerden van dit uitgeleide te rugge, met betoon van de gevoeligfte deeineeming, en fchaamdefl' zich der traanen niet, geftort zo over den ftaat des Lands, dus verre gekomen, dat een Binnenlandfche Oorlog, aller jammeren jammer, zich in deszelfs beginzels vertoonde, als over het hachlijfe beflaan hunner manmoedige Medeburgereir. Burgemeesters en Regeerders zonden, 's volgenden daags, rondgaande Brieven aan de Leeraaren der Christüjke Gemeenten, van deezen woordlijken inhoud. „ Eenige onzer goe. „ de Burgerije, op gisteren, uitgetrokken zijnde, tot hulp „ hunner verdrukte Medeburgeren binnen deezen Lande, fa ti on«  HAARLEM. S „ .ons vriendlijk verzoek, dat U Wel Eerw. geduu'rende hun„ ne Abfentic, bij ieder Godsdienstoeftenirg, in U Wel Eerwaardens Gebeden dezelve ind'agtig zij, en voor hunne ,, gelukkige thuiskomst bidde!" — Een verzoek, door verre de meesten met veel hartlijkheids, en.vvasrc bclangneeming, volvoerd. De Busfen ter Inzamelinge geiteld , hadden fkrken toeloop. Binnen weinig dsgen beliepen de Zamelpenningen ruim zevenduizend achthonderd Guldens, en was 'er daarenboven voor nog bijna honderd Guldens weeklijkfche toelaage ingeteekend. De grootheid d:er fomme bewoog de Commisfie van Direétie, het geheele onderhoud dier Manfchap, bij voorraad, voor haare rekening te nceraen. — Op kosten dier Cjmmisfb wierden tweeëntwintig Jongelingen uit de Godshuizen, die zich vrijwillig hadden aangeboden, om bij de Anilierije te Utrecht gebruikt te worden, in Ur,i. form uitgerust, en vertrokken derwaards. De dag der uittrekkinge van de gewapende Burgers, op zich zei ven zo ontroerend, als wij vermeld hebben, was ook een dag van bekommering engroote ontfteltenisfe. Naauwlijks was elk in zijn huis van het uitgeleide, of 'er verfpreidde zich een gerugt, dat in het Zuider Buiten Spaame, drie Schepen met Krijgsvolk lagen, welke den doortocht begeerden , en dat deeze eerlang van nog andere Honden gevolgd te worden. Onzeker was men, wat de toeleg en het gevolg mogt zijn, in deeze netelige tijdsomfhndigheden; gisfingen, de een angstvalliger dan de andere, wierden des gevormd, en niet binnen gehouden. Het gerugt, dat 'er drie Schepen buiten lagen, fteunda op "zekere kundfchap; doch men was nog in 'c onzekere, wat zij in hadden. Verfcheide Burgers gingen, te hunner eigene en anderer gerustftelling, na buiten om te ontdekken wat 'er van ware. Het verneemen, dat de <}rie Schepen .niets aart boord hadden dan de Pakkadie, ea de Vrouwen van het tweede Bataillon van het Regiment Oranje Gelderland, van Steenbergen na Deutichem beltemd, baar» de wel eenige, doch geene volkomene, gerustheid: waarom zij, in'de Stad gekeerd, zich bij den Burgemeester a. j. heshuïzen vervoegden, met verzoek, dat deeze Schepen niet a 3 mog-  6 HAART EU mogten doorgelasten worden, zonder van onderen en boven, naauwkeurig doorzogt te zijn: op dat de waarheid of onwaarheid mogt blijken van de zich verfpruJende maare, dat in die Schepen eenig Krijgsvolk verborgen was, 't geen men voor hadt, langs deezen weg, heimlijk ter Stad in te brengen, Gereed bewilligde de Burgemeester in dien voorflag, en benoemde, tot die Scheepsonderzoeking, nevens den Major «ter Stad, den Heer j. van lee, de Heeren a. de waai. MALefyt, Major, en iz. corn. sterk, .Luitenant van het Vrijcorps. — Het bleek bij de uitkomst, dat 'er zich geen Krijgsvolk'aan boord bevondt. Hier van gaven zij den Burgemeester kennis, doch tevens te verllaan, dat het Patent door den Kapitein Generaal niet eigenhandig onderteekend, maar flegts een Copy, en zonder Attaché was; en dat zij voorts alles overpenkomftig bevonden hadden met de opgave der Burgeren, Schoon alle vreeze voor die Schepen, op dit berigt, welhaast de gcheele Stad door bekend, moe.'.t verdwijnen, week de agterdogt niet; en de kommer, dat andere zouden volgen , bleef ftand houden: waarom gemelde Heeren last kreegen» om nevens het Vrijcorps, het gekleurde Vaandel, on. der den Vroedfchap jan willem van druyvenstein , 't geen, hoe wel om andere redenen, bijeengeroepen was, op de Doeie in de wapenen te doen verfchijnen. Zo ijlings wierdt d>it bevel yolhragt, dat de opgeroepene Manfchap, eer een half uur verfireeken was, te beftemder plaatze tot den uittocht gereed ftondt. Een gedeelte der Schutteren, terwijl de overigen van hun Vaandel, op de Doele, nader order bleeven wagten, trok met het Vrijcorps, van fcherpe Patroonen, zo veel men in gereedheid hadt, voorzien, na buiten, onder het geleide van den HoofdufScier iseranduï joh. faber van riemsdyk , den Burgemeester adolf jan heshuyzsn, en den Kollonel adolf heshuyzen. De drie Schepen kreegen aanzegging, dat zij niet door te vaaren, maar te rug te keereu hadden, buiten het Regtsgebied der Stad. Dit gefchiedde. Eenige Schutters wierden op kundfehap uitgezonden, om ce verneemen, of, gelijk het Ioq-  HAARLEM. 7 loopend gerugt wilde, Schepen roet Krijgsvolk hit Spaant opkwamen. Gerustftet.end w«s de tijding, welke zij brag, ten. Waar op de Manfchap na de Doele te rug.,trok, en, voor 't grootfte gedeelte, tot naderen last, onder de wapenen bleef. .-.,'„ . , ~ . Niet laag duurde deeze gerustheid. Ze wierdt geftoord door een gerugt, nog fchrikbaarender dan het voorige; 't geen 's avonds ten negen uuren met veel verzeker.nge fiaandc hieldt, dat niet minder dan zeventien Schepen, alle met Krijgsvolk telaaden, tot aan den mond van 't Haarlemmer Meir genaderd waren, en met den nagt de Stad zouden bereiken. — Te midden deezer gedugce onzekerheid, die het ergst deedt vreezen, kreeg het gemelde Vaandel, nevens het Vrijcorps, andermaal bevel om gewapend op de Doele te fcoomen. Het wierdt met volvaardigheid gehoorzaamd. Ondertusfchen begaf zich de Secretaris o. van schuylenburch, van een Stadsbode vergezeld, ter piaatze, waar het gerugt deeze gevreesde aatmadering, mei zo veel vertrouwen, vast. geide, in den nagt keerden zij van deeze Kermisrzeeming te rugge, met berigt, dat zij geen enkel Schip met Krijgsvolk gezien, noch eenigen onraad vernomen hadden. De eene ontroering volgde de andere. Naauwlijks was de vreeze voor de zeventien Schepen geweeken, en dagt men den nagt, voor verdere ontrusting beveiligd, te flijten, of ten twee uuren ontftondt 'er onder de waakenden eene opfchudding, op de tijding, dat 'er voor de Nieuwe Poort eenig gewapend volk flondr. Dit kon , naar de inboezeming der verbeeldinge, geen ander dan Krijgsvolk weezen, dat, van eenen anderen kant, bedektlijk aangevoerd, ter Stad Eogt in te koomeu. Gewapend Volk was 'er daadtijk; het gerugt hadt grond; doch de fchrik, daar door veroorzaakt, gelukkig niet. Welhaast ontdekte men, met volle zekerheid, dat de Manfchap, voor Soldaaten gehouden, uit eene Bende Alkmaar fche Schutters beftondt, onder het geleide van dea Keer pan, met drie Vaartuigen, tot in *t Noorder Spaant genaderd, en, om den tocht ua Woerden te verhaasten, ontfcheept. Hij verzogt dat hem en zijne Tochtgenooten de Poort mogt geopend, en bet doortrekken der Stad in den A 4 «S1  8 HAARLEM. nagt vergund worden. Gereed verwierf hij deeze vergunning. In d.n vroegen rcorgenftond wierdt de buitengewoon Gewapende Haarlèmfche Manfchap afgedankt. Met fchrik op fchrik kwam Haarlem vrij van de gevreesde bezetting des Krijgsvolks. Behoefte was aan boord der drie Schepen, in het Zuider Buiten Sp'iarne opgehouden. Om in dqeze te voorzien, wierden Beftuurders des Vrijcorps. den volgenden dag te sraace, Brood en Kaas-onder de Soidaaten Vrouwen te doen uitdeden. Deeze rjenschliev.enheid droeg de. goedkeuring van Heeren Burgemeesteren weg, en zij lieten de Rekening van de veifchatene penningen, voor den verzorgdsn mondkost, ppeüchen. Diergelijk een uittogt, als wij ftraks vermeldden, na Woerden en Utrecht te hebben plaats gehad, gefcbiedde, in het YQlgeiiüe jaar, na Nieuverfiuis. Dezelve 'beftondt uit omtrent honderduijffig man, onder welke men een aantal welgezeten Burgers telde, behooreude tot het öataillon, pro Aris et Fosts (voor Altaaren en Haardsteden.) tot..Zinfpreuk voerende. , De naamen dêr Bevelhebberen mogen wij hier niet onvermeld laaten; zij waren die der volgende Burgeren: Mf. O. j. canter camsul1ng, Collonel ; Mr. j. ENSCHEDé, Luitenant Collonel; a. de waal malbiytJ, Mfjoor; p. n. 5claarenbeek, Mr. c. a. van SYPES1eyn , h; horstman, j. C. sterk, j van w.iLKé, Kapiteinen; j. de waaü. malefyt en j. scholti.vg, Luitenanten. Van den Vocrflag van Amfterddm, ter bepaalinge van de Uitvoerende Magt, decdeu wij opening ter bekwaame plaat, ze. Bijval niet alleen vondt die voorflag te Haarlem, maar drongen de Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge denzelvea ten fterkften aan', met verzoek om een onverwijld te werk ftellen. Zij gingen nog verder. Op de reeds gelegde gronden voortgaande, wierdt ter Vergaderinge van Holland een Vooifbg gedaan, sedert onder den naam van het H/iartemr fche Voorlid vermaard, behelzende ,, dat met den eerlTen „ eene Commisfie van eenige Leden van Regeeringe deezer „ Provincie mogt benoemd worden, om de thans zo algeti meea aan£ev.o.erd wordende bedenkingen, omtrent dq Ge.f ii na-  HAARLEM. Regenten van Haarlem befchouwden dezelve als niet berekend tot het bedoelde omtrent het geheele Gewest, 't Gevolg wasj een voorflag van Burge» meesteren in de Vroedfchap, om den geopperden Volksinvloed Stedelijk te verklaaren. Naadat de gronden, op welke deeze vooiflag rustte, in de Vroedfchapsvergadering van den vierëntwintigften April- rijpelijk overwogen waren , vonden deselve zo algeroeene goedkeuring, dat de Voorflag in een Stadsbefluit veranderd, en de volgende Veagadering bepaald wierdt ter benoeminge van Leden, die aan het werk zija voile beflag zouden geeven. De Leden, ten beftemden dage benoemd, wjren c. j. van dam, Burgemeester; j. de lange, Schepen; a. kuits, Oud-Burgemeester; j. van hyzüm, d, j, cantsb camerling; p. l. van de kasteele, Penfionaris ; o. van sCHUYtErvBL'rg en j. a. graswinkel , Sekretarisfen. Terwijl deeze perfoouen onverwijld hand aan het werk floegen, gaven zij, onder het voortzetten daar van , aan de Vroedfchaa te kennen, met hunne taak niet verder te kun» nei voortgaan, zonder ruggefpraak te houden met de Bur*  -sa HAARLEM. gerij, en met dezelve in onderhandeling te treedrn over het Regeerings- Reglement. —» Tot deeze Medewerking, als ook ter behandeling van zaaken, die men, in deezen hachlijken tijd, noodzaaklijk zou oordeelen, wierden door de Schutterij , uit haar midden, tot Gequalificterden aangefleld de Heeren j. enschedó, j. h. froïchen, j. c. sterk, c. h. van be1menbekg reuvens, meter kops , GoedfckalHz., w. brouwer bosch, b. weevering, en j, de wit. Een groot aantal der ongewaapende Burgerije koos tot Geconftitueerden de Heeren p. van oender, p. klaarenbeek, d. huttemans, b. tersier, a. vos, jfacobuSZ., J. p. koenen en a. l005jes , Pz. Deeze Gequaficeerden en Geconflitueerden gezamenlijk één Ccllegie ultmaakende, benoemden uit hun midden tot Secretarisfen, c h. van heimenberg reuvens en a. loos» fis, Pz. Met onderling genoegen en gemeenfchaplijken ijver hielden deeze Burgers, nevens de Regeeringsleden in de Commisfie over 's Volks invloed aangefteld, hunne zamenkomften, en gaven de eerstgemelden, naa openbaare oproeping van hunne Qjialificanten en Cenfiituanten, in de Lutherfche Kerk, verflag van hunne Handelingen met de Vroedfchapsleden, betreffende het Concept-Regeerings-Reglement. Het zelve in gereedheid en door Raaden en Vroedfchapjpen goedgekeurd zijnde, deedt de Regeering eene Bekend, maaking, dat een bekwaam getal Afdrukken, met het Ver. flag der Heeren uit de Vroedfchap benoemd, van den veertienden Augustus tot den eenentwintigden, in de Schutters Dotten, in een der Vertrekken op het Prhfen Hof, en in êen Ouden Gouden Leeuw, (een Logement, waar de BurgerSocieteit vergaderde,) voor handen zou liggen; ten eindo de Burgerij in (laat zou zijn om 't zelve te onderzoeken, en haar verlangen des wegen te doen blijken, door eene Verklaaring van Goedkeuring daar bij liggende, te teekenenj met bepaaling dat men, naa het hooren der Aanmerkingen, to 'er eenige met grond mogten gemaakt worden, en het onderzoeken daar van, het Verflag in een Befluit zou veranderen, en het Reglement der Stad, met toefiemming der Burgerij, iavc-srea. Dit  HAARLEM. II 'Dit Verflag, een Meesterftuk, opgefhld door den Penfionaris van de kasteele, nevens hèt Concept-Reglement, is te lang om hier plaats te vinden. In het Verflag oordeelden de Gecommitteerden, dat, huns agtens, omtrent zommige Punten, de Aggreatie van de Heeren Staaten zou dienen verzogt te worden: want „ dat wel," gelijk zij zich Uitdrukten „deOprigting van een Collegie van Burger-Gecom„ mitteerden, de fchikking omtrent de Aanflelling van Hee,) ren Vroedfchappen, waar op niemand buiten deeze Stad ', eenige Invloed toekomt of oefent, uit haaren aart zuiver "f Domeliicq is. — Dat ook wel het Regt der Stad" omtrent „ de Aanflelling van Burgemecsteren en Schepenen, zo gefundeerd is, dat geene bedenkingen daar tegen gelden " kunnen, ~ en dat 'er mitsdien geen termen waren, om j, daar omtrent eenig O&roy. te verzoeken. — Maar dat niet - te min, uit aanmerking dat de Heer Stadhouder, fchoon ten onregie, gewoon was de Nominatien van Bmgemeesteren en Schepenen ter Electie te- ontvangen, zij zouden oordeelcn, dat, zo dra het geprojecteerde bevonden was naaf 't genoegen der Burgerij te zijn, bij een Adres aan hun Ed. Gr, Mog. zou behooren kennis gegeeven te worden Vipr vonmeemen der Vroedfchap van Haarlem, om het „ v.u ... doen der Electie van isurgemeesteren en acnepenen vuun. "aan zelf te exerceeren, met een kort betoog van het Regt der Stad daar toe, en met verzoek van hun Ed» \, Groot Móg Aggreatie daar op." Het Concept-Regeerings-Reglement, wel verre van eenigen tegenftand te ontmoeten bij de ten onderzoek opgeroepene Burgerije, ontving de uitdrukkelijke goedkeuring van ha: aanzientijitfle gedeelte derzelve; en wierdt het, onder geleide van eenen Brieve, overeenkomftig met het gevoelen der Gecommitteerden, Staaten van Holland toegefchikt. Den bedoelden Brief, hoewel eenigzins uitvoerig, mogen Wij onzen Leezeren niet onthouden, als veel lichts over deeze zaak verfpreidende, en van Haarlems Regeeringe eene Verdeediging bevattende. Hij luidde aldus. „ Wij hebben gemeend, overeeokomftig het Regt en Belang van onze Stad en Burgerij, eenige Stedelijke fchikkin- gen 3)  13 HAARLEM. gen te moeten maaken, welke hoofdzaaklijk hier in zouden beftaan, dat bij ons zal weezen een Collegia van Gecommitteerden uit de Burgerij: voorts dat de Burgerij, door middel van kiezers zal formeeren de Nominatien, en ook concurreeren tot het doen der Eleétien van de Leden onzer Vroedfchap; en eindelijk dat dezelve Burgerij, op gelijke wijze, zal formeeren de Nominatie van Burgemeesteren. —. Alle zaakcn, weike niet alleen uit haaren aart mere Domefticq zijn, en daar voor gehouden worden; maar waaromtrent ook tot hier toe niemand buiten deeze Stad zich beroemen kan eenigen invloed te hebben. „ Bij het maaken van deeze fchikkingen is onze r.andagt ook gevestigd op de Electien van Burgemeesteren en Schepenen; en offchoon wij tot dus verre van begrip zijn, dat alles, wat tot de Aanflelling van Schepenen betrekkelijk is, zo in het nomineeren als eligeeren, oorfprongelijk tot het Regt der Hooge Overheid behoort, en wij ook, uit dien hoofde, voorneemens zijn, ons daar omtrent ftiptlijk te houden aan het Voorfchrift van het laatfle Oétroy, zo meenen wij, nogthans, dat integendeel de Electie van Burgemeesteren, volgens het oorfprongelijk Regt der Burgerij aan de Stad competeert: en dat daarenboven, al ware het dat men zulks ons wilde betwisten, (waar toe wij nogthans geene gegronde redenen weeten ,) dan evenwel, uit kragte van het zo even bedoelde Octroy, van den tweeëntwintigften Junij 1651, het Regt der Stad, omtrent de Electie van Burgemeesteren en Schepenen beide, boven alle tegenfpraak is gefield. Wij zijn derhalven, met bewilliging en overeenkomflig het verlangen onzer Burgerij, voorneemens, om de Electie, van Burgemeesteren en Schepenen voortaan zelf te doen. Waar toe wij ons niet alleen geregtigd, maar ook verpligt agten; om dat ons Regt niet aan onze Perjoonen , noch aan de Ptrfoonen onzer doorzaaien, maar aan de Stad en Burgerij, als een Regt competeert. „ Wij hebben egter dit ons voorneemen niet willen ten uitvoer brengen , zonder daar van alvoorens U Ed. Gr. Mog. kennis te geeven, uit aanmerking dat wij de gewoonte gehad  HAARLEM. ,13 had hebben , om jaarlijks de Nominatien van Burgemeesteren en Schepenen aan den Heer Stadhouder ter Electie te zera« den: terwijl het ons niet onbekend is, dat zodanige gewoonte door> gemëlden Heer Stadhouder we! eens is atangemerkt als een grond voor deszelfs geiustineerd Regt tot diergelijke Eleaien. „ Wij agten het ten eenemaal onnoodig, om thans het Regt der Stad tegen dit gefustineerde breedvoerig te bewijzen, maar zullen alleenlijk, ten overvloede, remarqueeren, dat onze Voorzaaten, in den Jaare 1651 aan U Ed. Groot Mog., en in den Jaare 1578 aan zijne Excellentie willem den I, zonder eenige tegenfpraak gedeclareerd hebben, dat ónze Stad en Burgerij een Privilegie plagten te hebben, volgens het Welk de vierentwintig Raaden, (die toen het Collegie der Vroedfchap uitmaakten,) jaarlijks uit de Eurgeren eligeerden vier Perfoonen tot Burgemeesteren, en zeven tot Schepenen j doch welk Privilegie haar , in den Jaare 1592 met meer andere was afhandig gemaakt} welke ver. klaaring onbetwistbaar bevestigd wordt door het onbetwistbaar getuigenis van maximiliaan van oostenrye, en Mevrouw maria van BOüRGONDiEN, welke, in"\:enen Brief van den zesden November des Jaars 1480 fpreeken van de vierentwintig Perfoonen, die, nair inhout der Privilegie van onfer Stede jairlycx gewoonlijk zijn te kiefen. dat Gerecht derfelver onfer Stede. — Het is dat oude Regt, Ed. Groot Mog. Heèren! 't welk als de eêrfte oorzaak en grond van het gemelde Oétroy van den tweeè'ntwintigften Junij 1651 wordt opgegeeven. — En vermids dit oude Regt der Stad, het welk zelfs in Graaflijke tijden hadt plaats gehad, zo wel in Stadhouderlijke als Stadhouderlooze tijden kon plaats hebben, zo vertrouwen wij, dat de vernieuwing van het Stadhouderfchap niet heeft kunnen vernietigen het effeét van 't Oétroy , om dat de eerfte oorzaak van hetzelve, naamlijk het oude Regt en de Privilegiën, daar door niet vernietigd zijn. „ Doch wij allegeeren dit alleenlijk ten overvloede, daar wij meenen te mogen voldaan, met de Gifte van den Jaare \  SI- HAARLEM. 1651 en het onlangs gedeclareerde Begrip van U Ed. Groot Mogenden te reclameeren. „ Wij zeggen refpeétueuslijk te reclameeren, de aan onze Stad en Burgerij gedaane Gifte van U Ed. Groot Mog. de. wijl uit Hoogstderzelver rechte weeten fchap, fouveraire magt en aüthoriteit, en dus uit hoofde van geen minder Regt en Gezag, dan dat van de Graaven, wij tot Electie van Burgemeesteten en Schepenen, volgens de expresfe woordenvan het Oétroy, geotïroijeerd en gepriviligeerd zijn, niet voor een bepaalden tijd, of in bepaalde gevallen, of tot wederzeggen, maar onbepaald, en met last van een iegelijk «m ons het efeü daar van te laaten genieten. — En verInids de Exiftentie van dit Privilegie, en de Bevoegdheid van U Ed. Gr. Mog., die hetzelve gaven, niet kan in twij. fel getrokken worden, zo is hetzelve ook nimmer, door eene expresfe Renuntiatie, of contrarie Oétroy, gecasfeerd of vernietigd: terwijl, integendeel, toen de laatstvoorige Stadhouder, in den Jaare 1748 de Regeering deezer Stad veranderd hadt, zijne Hoogheid zelfs openlijk deedt dcclareeren , dat zulks gefchiedde zonder eenige prejudicie of confequentie voor het toekomende, ten aanzien van de I'tivilegien, Vrijheden of Geregtigheden , deeze Stad en derselver Burgers competecrende. En, offchoon ü Ed. Groot Mogenden aan den Heer Erfltadhouder, bij deszelfs Commisfie, gegeeven hebben de Faculteit tot het veranderen van Regeeringen, uit den inhoud nogthans van die Commisfie zelfs blijkt, dat deeza Faculteit zich bepaalt tot zulke gevallen, waar in de Stad» houder de Regeeringsveranderingen, agtervo.'gende de Prtvi* legien, doen kon, en dus bepaaldiijk in die Steden en Plaatzen, alwaar geene contraire Privilegiën exteerden, en alwaar U Ed. Gr. Mog., volgens Hoogstderzelver Refolutie vaa den achtflen December des Jaars 1650, zelf de Magiftraats. beftelling hadden en exerceerden. — Zijnde het iucontesta» bel, dat de Commisfie van den Heer Stadhouder op zulke gevallen kan applicabel gemaakt worden, en even daarom tp de*elve alleen behoort geappliceerd te worden, om dat hier  HAARLEM. as hier geen extenfive interpretatie, ten nadeele van de Privilegiën, gelden mag, en om dat U Ed. Gr. Mog. (het zij, met refpect gezegd,) aan den Heer Stadhouder ti t konden geeven iets, 't welk U Ed. Groot Mog. niet bezaten, maar reeds nan de Stad hadden weggegeeven, en uit hoofde van Hoogstderzelver Souveraine Magt, op eene wett , e en co» herroepelijke wijze, waren kwijt geworden. — Terwijl cok, volgens de grojden onzer Conftitutie, a'.s zijnde op de Confervatie onzer Vrijheid gefundeerd, en volgens de gronden van het Rapport, nopen» de Magiftraatsbeftelling te Eiusden, op den zesden April laatstleden te- Vergadering van U Ed. Gr. Mog, uitgebragt, geen Pri • egien, doof eene Commisfie of Dispofitie, ten faveure van een derdea genomen, maar alleenlijk door eene expresfe en fpeciaale vernietiging, kunnen eesfeeren en hun effect ver.iezen. ,, En het is dit gedeclareerde Begrip van ü Eu. Gr. Mog. het welke wij reclameeren, zonder ons ook, uit diea hoofde, verder in te laaten in eene Rescontere van die redenen, welke de Heer Stadhouder, in f.ortgelijke gevallen, heeft geallegeerd , en welke, ten onzen opzigte, bier op zouden nederkomen, dat zijne Hoogheid is geweest in eene langduurige Posfesfie, welke hij openlijk, met daadiijke Goedkeuring van U Ed. Gr. Mog,, met onze Concurrentie, en met ftilzwijgende bewilliging onzer Burgerij, heeft geëxerceerd. Alle welke redenen, bij het gemelde Rapport van den zesden April, op eene zo bondige en beflisfende wijze wederlegd zijn, dat wij ons van alle verdere discusSe gedispenfeerd houden: te meer dewijl U Ed. Gr. Mog., de gronden van het gemelde Rapport, bij Hoogstderzelver Refolutie van den elfden Meij laatstleden, geadopteerd, en dus bij eene plegtJge Staats. Refolutie gedecideerd en uitgemaakt hebben, dat alle zodanige redenen, in prejudicie vaa Steden en Privilegiën, niet gelden mogen. „ Wanneer wij, derhalven, in aanmerking hebben genomen , dat de Exiftentie van ons Privilegie van den Jwra 1651 aiet kan gelochend worden, en dat U Ed. Gr. Mog. met liet hoogfte regt getoond hebben te begrijpen, dat het geen «ontrarie hetzelve gepleegd il, daar aan niet prejudicieerea ka»,  i6 haarlem: kan, zo hebben wij gemeend niet te mogen difficulteeren4 om voortaan zelf de Electie van Burgemeesteren en Schepe. nen te doen, gelijk een ieder onzer, bij het doen van den gewoonen Vroedfchaps Eed, zich plégtig heeft verbonden, om, in de verkiezing van Burgemeesteren en Schepenen, zich ie reguleeren naar het Oflroy van den Jaare 1651. „ En, gelijk dus ons voorneemen, om voortaan zelf Burgemeesteren en Schepenen te kiezen, op het Regt van onze Stad, op onze diere verpligting tot Maintien van *t zelve* en op het gedeclareerde Begrip van U Ed. Gr. Mog. gefundeerd is, zo vertrouwen wij ook, dat dit ons voorneemen U Ed. Groot Mog. Zal welgevallig Weezen; en dat Hoogstdezelven het wel zullen gelleven aan te merken, als een nieuw bewijs van onze Defcrencè voor U Ed. Gr. Mog., dat wij bij deezen daar van aan Hoogstdezelven refpeclueuslijk kennis geeven, en verzoeken, dat hetzelve met de Aggreatie van U Ed. Gr. Mog. vereerd moge worden." j Deeze bedenkingen, ter Staatsvergaderinge zijnde overwogen , volgde daar op de Aggreatie der Meerderheid. Straks gaf de Regeering kennis aan de Burgerije, dat het ConceptReglement openlijk en plegtig zou vastgefteld en beëedigd: worden, en dat de dag van den vijfden van September daar toe was bepaald. Doch eer deeze plegtigheid Verrigt wierdt,, hadt 'ér eene andere Staatlijkheid plaats, welke ten voorfpel diende vaö de grootere binnen weinig dagen te wagten. Bij den vorderenden Wapenhandel , oordeelden veelen, reeds in dert voorleeden Jaare, de Burger-Schutterij ongefchikt tot het" oogmerk haarer inltellirig, fchoon anderen gaarne alles op den ouden voet wilden laaten. Eene Commisfie tot het ontwerpen eens Plans van Verbeteringe benoemd, deedt daaf' van verflag. 't Zelve wierdt ter leezing aan de Burgerij voor-' gelegd, en door den Ijaijgsraad aangenomen zijnde, aanBurgemeesteren overgegeeven, ter inleeveringe in de Vroed, fchap, waar het Nieuwe Schutters-Reglement goedkeuring: verwierf, en de invoering aan Burgemeesteren wierdt opge» draagen. Een der Hoofdpunten was, het aanneemen van een zedert zeventien jaaren te deezer Stede in fiand geweest heb* bendj  HAARLEM. i7 bend Cenoufchap '■ah Wapenhandel, tot eene der Bataillons, welke voortaan het Verdeedi'ings - weezen van Haarlem zouden uiirnaaken, onder den naam van de Schutterij pro aris et focis, en het oprigten van twee nieuwe Bstail. Jons, onder den naam van de duveniers en van St. Joris. In gevolge hier van wierdt, in April deezes Jaars, de oude Schutterij vernietigd en de nieuwe met veel plegtigheids ingevoerd. Zmts het invoeren diezer veel betere inrigting hadt men, met alien vlijt, gearbeid om de twee nieuw opgerigte Ba. taillons van de Ctuveniers en St. Joris, zo fpoedig mogelijk, in ftand te brengen; en ook bedagt geweest om dit to verrigten ten aanzien van eene Compagnie Burger Artilleristen. De welmeenenheid der Burgerite onderlteunde der OUicieren ijver. Een gezelfchsp van Vddetlaiidfche Vrouwen gaven ten gefchenke ue Koopnen Trommen, een en ander Gilde deedt gefchenken van andere bebuelter tot de voegelijke uitrusting noodig. De Vroedfchap verklaarde voor de Vaandels te zullen zorgen, en bet;unltigde daarenboven da gezamenlijke Schutterij, van Stadswege, met zes nieuw gegootene Metaalea Veldüukken. De overgilte deezer twee laatstgemelde Gefchenken gefchiedde den derden September. Op het Exercitieveld, bij de Diema>,s Waterpoort, wac een Tent in 't midden opgerigt. De gantfche gewapende Schutterij trok 'snaamiddags derwaards. Tegen over de Tent plaatften zich de Bataülons van de Cluvimers et St. Jo'is, en het Bataillon Pro Ai is et Focis ter zijde na het Bolwerk , met de Compagnie Artilleristen aan den rechter vleugel. Twee gemonteerde VeldHukken, met derzelver Voorwagens waren agter dezelve geplaatst, ü [-; Op het Veld verfcheenen de. vier regeerende Burgemeesters, c. J. van DAAi, a. J. heshuyzrn, g. a. PaTYN , cd a. heshuyzen, de twee Penfsonarisfen a. van zeeberg en v. C. van de kasteele, en de secretaris o. va» schuyienbukg; de Luitenant - Kollonel j. enschede, de Fiscasl j. h. fkoï. CHen, en de Secretaris des Krijgsraads p. du crocq, ontvingen dit Gezelfchap, en geleidden het na de Tent, langs bet Front der Schutterijs. B D«  Ï8 HAARLEM. De twee Bataillons van Cluvetiiers en 5/. Joris vormden «jen kring, in deezen traden hnn'Ed. Groot Agtbaaren. De Penfionaris van ds kasteele ftelde, uit naam der Vroedfchap, rft-et eene Vaderlandfcbe Aanfpraak, de vier nieuwe Vaandels aan de féolloneilen j. w. dkuyvesteyn en j. j. caMBIer ter iiand. De eerstgemelde beantwoordde zulks voor de beide Bataillons. Uit den geopenden kring begaf zich de Regeerüig na de Tent. De Kolloael d. j. canter ca• wng deedt bet derde Bataillon opmarcheeren, 't welk Zich in *t midden fchikte; terwijl de Compagnie Artilleristen, benevens de twee Veldftukken, voor 't midden van de «u bijéénvergaderde Schutterij' zich vervoegde. Waar op de Penfionaris van de kasteele, de zes Metaale Veldftukken aan de gezamenlijke Schutterij van wegen dè Vroedfchap, tnet eene Aanfpraak vereerde. De Kapitein der Artillerij w. brouwer bosch voerde het woord van Dankzegging, waar naa de Artillerij zich aan beide de Vleugels plaatfte. Op dit alles trok de gantfche Schuttert; in parade bet Veld over, langs de Tent, waar in zich de Stadsregeerrng en Ministers bevonden, die Krijgseerbetooningen ontvingenen daar op vertrokken; gelijk ook de Cómpagnien, in orde gefchaard, na de Doelen. Tot het aanfchouwen deezer Piegtigheid wa5 geheel Haarlem, om zo te fpreeken, op de been, en alle welgezinden zagen en hoorden het met gevoelige deeineeming , verbei. dende den Dag, waar op deèze dus begiftigde Schutterij, een zo fchoon vertoon maakende als 'er ergens eene in geheel Nederland kon gevonden worden, zieh anderwerf in ▼olie ftaatie zou te voorfchijn treeden. Den Avond vóór den Dag der Invoeringe des Reglements deedt de Vaderlandlievende Kerkleeraar w. mobachius quaet, des verzogt, in de Jant Kerk eene Leerreden, bepaaldelijk ingerigt ter Voorbereiding* van het Volksfeest. Waar m hij, voor eene zeer talrijke Vergadering, zijne met de Regeering en Burgerij inftemmende gevoelens, zoverfhndig als hartlijk, tan toon lpreidde. Zijne fmeekingen om 's Allerhoogden Zegen over de eendragtige poogingen der Regeerlne «n Burgerij• klommen ten Hemel, met uitgeboezemde • wen-  Haarlem. 19 wenfehen, dat de allerlaaifle Naakomelingfchsp nog de heuglijke Vrugten daar van mogt plukken en genieten! De Dag tot eene gebeurtenis, hoedanig 'er in geene der Hollandfche Steden tot nog was voorgevallen, brak aan. Om de invoering van het Nieuwe Stads Regeerings Reglement, op de ftaatlijkfte wijze, te verrigten, was op de Groote Markt een prachtig, eenige duizend Guldens kostend, Tempelgevaarte op^erigr, rustende op twintig Kolom, men van de Jomjche Bouworde: met vier Ingangen, alle met eenige trappen opgaande, boven elk van welke Ingangen het Devies van de drie Bataillons der Sclrotterije, en der Artillerij Compagnie , geplaatst was. Boven op den Koepel praalde het Beeld der Vrijheid met hoed en fpeer, en aan de voeten van het zelve vertoonde zich het nieuwe en oude Wapen der Stad Haarlem. Eene tijdig gedaane Afkondiging ftrekte om den toegang tot dit Marktplein voor de Schutterij vrij en onbelemmerd te houden. Om allen onnoodigen toeloop te weeren, was" de Markt en derzelver toegangen rondsom afgezet en be. hoorelijk bewaard. Ten acht uuren verzamelde zich de Schutterij, op de Groote en Kleine K>ogt, tfok, ten half tien, na de Markt, en bezette van rondsom den Vrijheids Tempel; het Bataillou Pro Ais et Tods in 't midden, de Cluveniers en St. Jorist aan den rechter en flinker Vleugel , en de Artillerij voor het Stadhuis. — Alle de Stemgeregtigden, niet tot de Schutterij behoorende, vergaderden, in dien zelfden tnsfchentijd, in de Groote Kerk. Wanneer de Schutterij iu orde gefchaard was traden diezen, met de Geconftitueerden paul van hender , PIETER KLARENBEEK, DAMEL HUTTEMAtvS, BARTHOLOmeus terzier, abraham VOS, JacobiZ. , jOHANNES PETRUS keunen en adriaan loosjes, Petrust., naar den rang des ouderdoms gefchikt, aan 't hoofd, trok in geregelde viertal, len ter Kerke uit, en plaatfien zich, genoegzaam allen in het deftig zwart gekleed, in eene zeer goede orde, «gier de Schutteiij, terwijl de Gecotiftitueerden zien na eene der Kamers van het Stadhuis begaaven. Bi Be  20 HAARLEM. ■De drie Kollonelren, Leden der Vroedfchap, ftelden voor eene wijl hét Bevel in handen der op hun volgende Officieren, en traden met den Kapitein c a. van sypesteyn na het Stadhuis, De Vroedfchap daar op, onder het prefenteeren van het Geweer, afgetreeden zijnde, vervoegde zich Tempelwaards, en nam daar in zitting. De Leden der toenmaalige Vroedfchap, met naame c. j. van dam, A. kuits.a. slicher, j. huysens, j. t. koek, j. o. pauw , geboren Emuft, Heer van Buttiugen en Zantvoort, Heemttede, Rietwijk en Rietwijkeroort, c. a. pa- tyn, a. j. heshuyzen, h. geerlwgs, j. h. graswinkel, c. clotter3rooke Junior, cornelis pieter, Baron van Leijden, Vrijheer van Warmont, j. j. faber van riemsdyk; c. p. ELbL't, n. van wyk de vos, d. j. canter camerl1ng , J. helmolt, jï teding van berkhout, j. a. gm.las, j. van styrum, c. a. van sypesteyn, Heer van Moermont en Renesfe, en in Noordwelle, a. c. van gele twent, j. la clb, j. 'h. de lange, j. w. druyvesteynj j. j. cambirr en h. a» ïarve , door Stadsbodens vooraf gegaan, en gevolgd door den Penfionaris van de kasteele, en de Secretarisfen van schuylenburg, graswinkel en van sypesteyn, in het Gebouw zitting genomen hebbende, wierden de Geconfikueerden, door den Fiscaal froïchen en den Secretaris van dea Krijgsraad du crocq, van het Stadhuis afgehaald, en piaatflen dezelven zich voor het Front van het Bataillon Pre Arts et Focis, waar alle de Officieren, Leden des Krijgsraads, benevens de twee Gsqualificeerde Sergeanten, zich cok vervoegden, en met beurtwisfelenden rang, in orde fchaarden. Deeze Heeren, vertegenwoordigende het Gewapende en Ongewapende gedeelte der Burgerije, begaven zich, onder het geleide der twee Stads Secretarisfen. na den Tempel, en plaatften zich tegen over de Vroedfcnap, welke bij "hunne intreede opftondt De Secretaris van schuylenburg las het Declaratoir en het Formulier des Eeds voor, waar naa het Oudfte Lid des Raads van dam de vergaderde Heeren gezamenlijk, op het Nieuwe Reglement, den Eed afnam. Dit gefchied zijnde vroeg de Luitenant Koïlonel enschbde, als eerfte Lid de* Krijgs.  BAARLEM. *I Krijgsraad.s, of hmi Ed. Agib. nu ook bereid waren c;m het Regeerings-Reglement met flaatlijken Eede te bekragtigenj op een bevestigend antwoord, deeden alle de Vroedfchaps» leden, hoofd voor hoofd, den Eed in handen der Burgerij. Waar op gemelde Secretaris zich liet hooren: In gtvolge van 7 geen thans gefchied is, is het Reglement op de Regeering deezer Stad, zo als het op den veertienden Augustus laatstleden aan de li»; gerij is aangekondigd nu plegtig gearresteerd! Den aanweezenden Burgeren, onder welker duizenden, zo wel ais onder de menigte van rondsomme toegevloeid om deeze nooit geziene gebeurtenis te aanfehouwen, eene diepe en ontzag wekkende flilte geheerscht hadt , wierdt een teeken gegeeven dat alles verrigt was. Een driewerf eenpaarig Hoezee! ten blijk van goedkeuring aangeheeven, brak die flilte af. Vervolgens traden de Officieren uit, plaatften zich voor hunne Battaillons; de Geconftitueerden wierden na het Stadhuis te rugge geleid, werwaards zich mede de Vroedfchaps» leden begaven. Op de gewoone wijze gafchiedde deeze Afkondiging, ,, de Heeren van de Geregte der Stad Haarlem „ doen weeten. Alzo het Reglement op de Regeering dee,, zer Stad, waar van een Concept, op den veertienden „ Augustus laatstleden, door de Regeering, ter kennisfe „ van de Burgerij is gebragt, heden op de Groote Markt ,, alhier, door de Heeren Raaden en Vroedfchappen, mits. ,, gaders door de goede Burgerij openlijk en plegtig gear., resteerd en beëedigd is, — Zo is 't, dat wij, met Advijs , van welgemelde Heeren Raaden, zulks aan allen en een ,, iegelijk publiceeren en bekend maaken: met last en be„ vel, om 't zelve, als wettig en validelijk gearresteerd, te ,M refpefteeren,' en zich daar naar ftiptlijk te gedraagen." Hier mede was deeze omflagtige en naar eisch der omftandigheden ftaatlijke verrigting afgeloopen. De Vroedfchap plaatfle zich voor de trappen van het Stadhuis, en ontving daar de Eerbetooningen van de voorbij trekkende Schutterij. Bij deeze plegtigheid was de goede orde, met uiterfle zorgvuldigheid, in agt genomen. De wagtdoende Schutters, B 3 vroeg.  14 HAARLEM. vroegtijdig op de Markt bij alle toegingen gepinaist, ha«fden dat ruigte Pie n, ledig gehouden. • e drie Burger Battaiilons waren alle in eene foortgelijke Blaauwe Kleeding; de Artilleristen hadden eea bijzonder gewaad van Bla.iuw met Groen. De uittocht der overige Stemgeregtigden uit de Groote Kerk, meest in 't zwart, msakte een fiaatlijk vertoon. Van rondsom waren de Huizen tot den top met Menfchen bezet, en de Stoepen en Straaten vol; een ilaketzel boven op de Vischmarkt, met banken bevatte zeer veel volks. Behalven de Muzijk der Schutterije vondt zich een aar.ta! Muztjkanten geplaatst op een ftaketzel bij het Stadhuis opgerigt: welke beiden zich, bij gepaste tusfchenpoo£:ngen op *t verrukkendst lieten hooien. De Leden der Vroedfchap,- van den Krijgsraad, en de Burger Geconftitueerden, de post van welke laatften nu geëindigd was, en die vervolgens aan hunne Qualificanten en Cotftituanttn verflag deeden, hielden, ten befluite van de heu^chelijke Verngtingen op daezen Dag* een ftaatlijker Maaltijd , te hunner kosten, op de Stads Doelen. Terwijl het ouder de Burgers niet ontbrak aan vrolijke Gedenkers deezes gelukkig volvoerden werks, bovenal m de Burger Sociëteit, die, nu juist een jaar geleden opgerigt, door haaien invloed zo veel toegedraagen hadt, om dit begin der Herfiellir.g, in Haarlem, tot ftand te brengen. Zij mogt van flegts één jaar arbeids eeueu zo heerlijken üo^st inzamelen. Ongetwijfeld wrogt de goede gefteldheid der Stads Regeeringe, in vergelijkinge van die veeleer andere Steaen, niet weh.ig mede tot eene zo heuchlijke uitkomst. Van de tweeendettig Raaden, wierdt de Eed, ge'ijk wij vermeld hebben , door achtèVtwintig afgelegd. Twee hunner waren uit» tapdig te weeten l. j. hooreman; en w. a. lestevenon, welke laatsteemelde, als Buitengewoon Gezant, zich te Brusfl onthieldt. — Twee Vroettfchapsleden alleen weigerden den Eed. De eerfte was p. vermeulen, die 'er zich, deti dertieuden A'iau'ius, in een breedfjraakig Advijs te^en verklaarde. De tweede j. g. dekker , die daasjs naa de Be. eec%i s, eenen Blief uit Amfierdam zondt, waar hij zich, sis  HAARLEM. 23 sils Bewindhebber der Oostindifche Compagnie onthieldt, zijne Tegenverklaaring op het nu ingevoerde RegeeringsReglement behelzende. Deeze was op zagter toon dan het Advijs van den Heer Vermeulen geftemd; gelijk ook de Vroedfchap dekker, vopr een tijd, Lid der Burger Sociëteit geweest was. Overeenkomftig met het Regeerings-Reglement, tradt men, 'sanderen daags, tot het aanftellen van Burger Gecommitteerden in de zes Wijken der Stad. In de eerfle wierdt daar toe verkooren j. van der sprang, Pz., en j. va» groenou; in de tweede c. boon en j. daams, Pz. ; in.de derde p. klaarenbeek, en b. tersier; en de vierde v, kcps, Goedfchalksz., en k. hovens ; in de vijfde w. köhne en Q. bouwhuizen; in de zesde w. van der vlugt en j. l. de mayne, die allen, uitgezonderd w. van der vlugt, den volgenden dag deezen Post, met het afleggen van den daar toe geftelden Eed, aanvaardden. In elk der zes Wijken benoemde men, den zevenden September, vijf Kiezers , die , op de wijze in het Nieuwe Stads Reglement bepaald, eene Naamlijst uitbragten, waar op zich geplaatst vonden j. t. koek, &. kuits, h. oeerlings en j. d. paauw, Gebooren Hauft. Dit welke Benoeming, in fteede van de twee afgaande Burgemeesters a. j. heshuyzen en g. a. patyn, door den Raad, de twee laatstgemelde benoemd wierden, de twee eerften wegens hur.ne hoogklimmende jaaren, zich verfchoond hebbende. Wiet lang, intusfchen, flondt de Vrijheids-Tempel. Op de nadering der Pruisfifche benden wenschten de ijverigfle Vrijheidsvrienden zo zeer om deszelfs afbraak, als zij voorheen den opbouw begeerden: dewijl dit Gebouw eene aanfluiting der tegenpartij geworden was, tegen welker onbehoorlijkheden, van den laagften aart, men 't zelve bezwaarlijk kon beveiligen. Bedreigingen om in het Keezenhok, (zo noemde men fchimpende dit Gevaarte,) de voornaamlte Bouwers op te hangen, of het zelve te floopen, liepen in de Stad rond. Verzoeken bij de Regeering, van de zijde der Patriotten, om eene fpoedige afbraake, vonden gehoor. Binnen zeer korten tijd wierdt dit door Stads werklieden, B 4 ge-  24 HAARLEM. geregeld volvoerd, en de vrees weggenomen, dat de Pruisjen, in de Stad komende, met woedend geweld, de hand aan de nederwerping diens Tempels zouden flaan, we,genomen. De wpg, dien dc Vrui.p.jche Benden namen om het wedsrftand biedend A'»flerdam te doen bukken, liep buiten Haarlem om, en hadt deeze Stad geen bijzonderen overlast van deezen te lijden, Enkelde V rui ft fche Huzaaren kwamen van over het M'-er; als mede over Spaarendam, naa de beinagtiging van Halfwigen. Van daar zou de komst deezer voor Haarlem, onwelkome Gasten veel talrijker geweest hebben, indien de Liebrug, aan de Vaart na Amflerdam, hadt blijven leggen. Doch deeze was geheel ten onbruike gemaakt door die van Amflerdam. Het Defenfieweezen dier Stad, oordeelde het wegneemen deezer Brugge noodig, zondt lieden na Haarlem, van den Stads Fabrijk gereedfehap verzoekende om deeze 3rug af te breeken , die des de Regenten fprak, en last kreeg 't zelye te geeven. Hij beduid, de deezen, dat dit af breeken lang zou aanhouden en met niet weinig gevaars vergezeld gaan. Intusfchen waren 'er veelen van A>r,fterdam met Breekgereedfchappen gekomen, èn. hadden de hand aan 't werk geflaagen. Zij wierdeD door die Gercïdfchap te Haarlem ontvangen hadden, geholpen; doch het werk dus geen genoegzaamen fpoed neemende, beflooten zij tot een korter werkend middel, bragten een góeJ.en voonaad van Turf en Takkebosfchen, bij.den Tollenaar voor handen, onder de Brug, om dezelve af te braqden 't geen in den vroegen morgen, naa dat 's avonds de sf braak was aangevangen, gefchiedde. B'eef H'^rlem dus goeddeels bevrijd van den overlast, des vreemden Krijgsvolks, 't welk aan veele Steden en Plaat, zen ?o gegronde reden tot klagen gaf, kwam het ten diea opzigte vrij met de leevering van Brood en Behoeften voor de'daar omftreeks gelegerde Benden, en het zien der Voorraadwagens, van tijd tot tijd, fhande ter plaatze, waar de Vrijheids-Tempel zich zo oniangs vertoond hadr, het moest den geweldigen fchok der Omwentelinge, nevens andere Steden, verduwen, en de Regeerings- en Knjgsraadlcden, als  HAARLEM, enz. s£ als mede de Burger Gecommitteerden, vonden zich genoodzaakt de overige Burgerij in het draagen van Oranje verfierzelen voor te gaan, terwijl den drieëntwintigflen eptember de Oranjevlag van den Tooren der Groote Ke-ke woei.' Verbaazend was de drukte en het woelen der fmalle Gemeente , om overal Eereboogen op te rigten, en de onbeIchaamdheid om daar voor geld aan de Huizen te vraagen. Dan dit was niets in vergelijking van het oproerig Geweld, waar mede het Gepeupel, op de hervormde Schutterij verbitterd, de Geweeren eischte, van zommigen haalde, aan anderen ontweldigde, met woede in 't wster wierp, of in (lukken fmeet. Losbandigheid holde daar mede langs de ftraaten, en Jongens liepen met flukgefc'ueurde Grenadiers Mutzen, en uitgetoogen Houwers. Wijven, Kareis, dreigden de Plundering van eenige Huizen,' dan het bleef bij het inllaan van eenige weinige glazen, Hooger zou het geloopen en tot het uiterfte van verwoesting overgeflaagea hebben, indien niet de getrouwe Schutterij, aangevoerd door moedige Bevelhebbers, op het luiden der Alarmklok, en het flaan der Trom, ijlings in de wapenen gekemen, die ontzinde menigte, in den dollen loop gefluit, en door ontzag te verwekken, te wege gebragt hadt, dat in den avond van een gevreesden nagt, zo groot eene flilte op de Straaten heerschte als of de Stad in de diepfle rust gebieeven was, en 'er niets, wat naar Oproer geieek, gebeurd ware. Zo veel vermag eene welgewapende in den Wapenhandel af» gerigte, en met kloek beraaden moed bezielde Burgerij, ea hadt Htarlem , waar op dien dag, de flille Burger verbleekte en beefde, eenigen zich ter vlugt gereed maakten, en anderen die daadlijk namen, aan deezen te danken dat de plunderzieke Bende verfloof; daar het anders in eene Stad, als deeze, gefchaapen ftondt, de deerlijkfle tooneelen vaa Tweefpalt te zien vertoonen, en dat Burger tegen Burger, in losgelaate woede voorthollende, onboetbaare nadeelea wederzijds berokkende. • Kalewyn. (kornelis tebrestetn van) Naadat deeze Staatsman, om de misdaad, met welke zijn broeder simon B 5 vterdc  s& HALEWYN, CKORNELIS TEERESTEIN van) enz. wierdt betigt, zo sis wij ter zijner plaatze verhaald heb. ben , onder verzekerde bewaaring was gelteld, wierdc hij, op den vijftienden September des Jaare 1693, van de Boden ontlast, die hem, zedert het begin van Mai, ten zijsien huize bewaard hadden. Doch de wraakzucht van Koning willem was met de fchande, hem aan; ..daan , niet gekoeld. Want in 't laatst van Oétober daar aam volgende, fchrijft van wyn, wierdt hij, op verzoek, recommandatie en bevel van Koning willem, bij den Oud-Raad van Dordrecht, alwaar, zo als de kundige van de v/all opmerkt,, zijne Majefleit thans eene onbepaalde magt uitoeffende, tot welke halewyn zelve hem den weg hadt gebaand, van alle Staats- en Stadsbedieningen verlaaten. Zie Mr. h. van wyn, Bij voeg ze Is, enz. Halewyn. (simon van) Het omftandiger verhaal, aan. gaande de regtspleeging van deezen Dordrechtfchen OudBurgemeester, dan wij, op 'sMans Artikel, konden mededeelen, willen wij hier onzen Leezeren niet onthouden. Het geheele verflag, wegens de ontdekking der misdaad, tot op den afloop van den Gercgtshandel, loopt in deezen zin. Koning willem den III, op den eerfle Mai des Jaars 1Ö93, ter Vergaderinge der Staaten van Holland verfcheeuen zijnde, gaf, aldaar, te kennen; hoe de Raadpenfionaris hsinsius hem berigt hadt, dat Gekommitteerde Raaden, door het onderfcheppen van eenige Brieven uit Parijs, gefchree» ven aan eenen roberti, (onder dien naam komt du flessis te meermaalen, voor,) die zich geweezen Secretaris van den Heer amelot noemde, bemerkt hebbende, dat 'er verboo. den handel met den Vijand gehouden wierdt, hier op, den voornoemden roberti hadden doen vasthouden en op de Voorpoorte van den Hove plaatzen. Dat zedert, en, zo uit éeszelfs belijdenisfe, als uit de gezegde Brieven, blijkende, dat simon van halewyn, Oudburgemeaster van Dordrecht, in dien handel betrokken was, zijne Majefleit, aaa Ge-  HALEWYN. C SIMON van) Gekommitteerde Raaden, hadt doen voordraagen, dat deeze zaake, zijnes meenings, in handen van 't Hof van Holland diende te worden gefteid- Dat, hier op, Gekommitteerde Raaden den Heere halewyn hadden doen vasthouden en in de Kasteienije van den Hove plaatzen, doende, midlerwijl, deszelfs Broeder kornelis, die, zeder; den Jaare 1691, als Vroedfchap van Dordrecht, zitting hadt ter Algemeene Staatsvergadering, wegens Holland} in zijne huizinge, door twee Booden, bewaaren, waar van zij, aan zijne Majefleit, toen op '/ Loo zijnde, kennis gegeeven hadden. Dat hij, de Koning, bij zijne terugkomst in den Haag, *t Hof gelast hebbende, hem de (lukken van 't geregtelijk onderzoek, te doen hehandigen, en hier aan voldaan zijnde, bevonden hadt, hoe 't waar was, dat simon van halewyn met t.asLot en roberti hadt gehandeld, over 't maaken van Vrede. Dat zijne Majefleit fchrikte, wanneer bij dagt aan de gevolgen van zulke daaden, welken, zo zij vrij Honden, hem niet alleem deeden vreezen voor eene geheele verwarring ia 'sLands inwendige Regeering, maar dat ook de Bondgenooten van den Staat op de Verbintetiisfen der Republiek niet meer zouden vertrouwen, terwijl, al verder, zijn eige petfpon, hier door, onbekwaam zou worden gemaakt, om, a:s Stadhouder van deeze Provincie, iets vrugtbaars te kunnen verrigten, of, als Koning van Engeland, met de Republiek te handelen. Dat halewyn ook zijne Majefleit, hooglijk, bij deszelfs verhooren, hadt beledigd, maar dat hij zich dit niet aantrok. Dat de Raadpenfionaris, door halewyn, befchulüigd was geworden, van, voor hun Edele Grootmogendheden en Gekommitteerde Raaden, tegen zijne Infiruétie aan, verzweegen te hebben de aanbieding van Vrede, die hem zou gedaan zijn. Dat het Hof van II Hand hadt goedgevonden, den Raadpenfionaris voor zich te doem koomen, en naa halewyn hadt toegettaan, denzelven over deeze zaak te ondervraagen, doch dat de Raadpenfionaris zich ongehouden hadt gereekend daar op te antwoorden, als daar toe aiet gemagtigd zijnde. Dat niemand meer dan zijne Majefleit voor de Vrede was, en dat hij 'er 't zijne toe doen Wilde, maar mits het op eene behoorlijke wijze gefchiedde, daar  2? HALEWYN. (SIMON van) daar 't, anders, fcheuringe onder de Bondgenooten, en 't verderf der Republiek zou naa zich fleepen; waarom hij vertrouwde, dat de Staaten deeze zaak, naar behooren, aouden doen onderzoeken en ftraffen. Men las, hier op, de Brieven en boven gemelde geregtelijke informatien, ter Vergaderinge, voor, ook ontfchuldigde zich de Raadpenfioris vrij breedlijk. Hij zeide, dat hij, volgens zijne Inltructie, altijd aan den Koning, als Stadhouder deezer Provincie, alle voornaame en geheime zaaken hadt bekend gemaakt, en „ dat hij zaken van fecretesfe, ,, ofte eenige importantie, die van die natuur waren ge. „ weest, dat dezelve, met vrught, in deliberatie, ofte tot „ kenaisfe van de Regeeringe konden worden gebraght, foo „ veel doenlijck met confent en advis van fijne Majefteijt, „ als fulcks tijdigh en dienftig geoordeelt was geworden, „ aldaar hadt gebragt, en dat hij, daar in, gevolght heb- bende de methode, geduijrende de Stadthouderlijke Re„ geeringe van zijne Majefteijt, giobferveert, en hunne „ Edele Grootmogendheden zich dit, nimmer, qualijk heb,; bende laaten bevallen, hij, dierhalven, vermeende, in „ deeze, niets anders te hebben gedaan dan zijn pligt." De Staaten, naa dit alles gehoord te hebben, beflooten toen, eenpaariglijk, zijne Majefleit en Gekommitteerde Raaden, over het verrigte, ter ontdekking der handeling met den vijand, te danken en die van den Hove voor zich te be« fcheiden, ten einde dezelve te doen zien, dat hunne Edele Grootmogendbeden dien handel befchouwden, als eene misdaad van hooge magtfchennisfe, die, tot voorkoming van verderflifke gevolgen, naar 'sLands wetten en plakkaten, Grengelijk, diende te worden geftraft, en waaromtrent het gemelde Hof zou worden gelast, min flappelijk, dan men oordeelde, tot nu toe, gefchiedt te zijn, te werk te gaan, zo egter, dat die van den Hove zich zouden hebben te onthouden, om den Raadpenfionaris; wiens beleid in gehei. me en gewigtige zaaken, als ook deszelfs weigeren van antwoord aan 't Hof hunne Edele Grootmogendheden, in allen deele, goedkeurden; over zaaken, zijne inltructie raa. kende, voortaan, te onder vraagen of te doen ondervraagen. Op  HALEWYN. CSIMON van) 2$ Op deiizelven tijd, dat dit in Hollard beflooten wierdt, liep Jer een Request in van den Gevangenen, bij 't welk hij te kennen gaf; hoe hem de voorregten der Ingezetenen deezer Provincie, om, alleenlijk, voor den daaglijkfchen Regter, geroepen te kunnen worden, niet onbekend waren; doch d:-t hij, om geen argwaan te geeven, als wilde hij zijne zaaken liefst onderwerpen aan een' Regter, van wien hij meer zagtneid en gunst te hoepen hadt, zich van denzelven niet hadt willen bedienen; verzoekende egter zijn eer, perfoon en fortuin, voor den Regter, dien hij nu erkend hadt, te mogen verdeedigen, onder 't volle genot, voor't overige, van 'sLands wetten, en blijvende hij, desniettemin, ten allen tijde, bereid, om, na 'zodanige verdediging voor de juititie, zijn bedrijf voor hun Edele Grootmogendheden zelve open te leggen en te verdeedigen. Dan dit Request wierdt, uit hoofde der voorgaande Refolutie, ter zijde gelegd. Het blijkt van elders, dat men, in Dordrecht, daar alles thans van 'sKonings oogen vloog, eenpaariglijk, de regtspleeging der Gebroeders halewyn , met verzaaking van Stads voorregten, geheellijk aan 't Hof van Holland hadt overgelaaten. En 't is niet onmooglijk, dat deeze fiand van zaaken in hunne Stad den halewyns bekend en van invloed op hun gedrag, ten deezen opzigte geweest is. Ondertusfcben, vonden de Staaten van Holland goed, twee dagen na hun bovengemeld befluit, aan 't Hof te gelasten, om, zo rasch de zaak der Gevangenen, met alle de omftandigheden daartoe behoorende, zoude onderzogt en in Haat van wijzen gebragt ziju, daar van, alvoorens tot het flemmen en vonnisfen over te gaan, kennis te geeven aao hunne Edele Groot Mogendheden. Ingevolge van dit befluit, berigteden die van den Hove, ter helfte van Juni] daaraanvolgende, dat zij tot Hemmen en vonnisfen, thans, gèteed zouden zijn, indien niet, in de antwoorden des Gevangenen, van welken zij een uittrekzel bij hunnen brief voegden, eenige zaaken waren voorgekoomen, welker oil. derzoek zij, voor als nog, hadden nagelaaten, om dat dezeiven, huns bedunkens, van zulk eenen tedere befchoujfring waren, dat zij, daar door, zich misichien verder in *«*5  Jó HALEWYN. (SIMON va») zaaken zouden mengen, dan den drenst van de Lande, ert dat geene, dat bij hunne Edele Groot Mog. was beoogt, juisteüjk zoude vorderen. De Staaten bevolen, tofn, dea brief van 't Hof, nevens alle de Hukken en befcheiden, welken de Koning nog niet gezien hadt, zijner Majefleit toe te zenden, met verzoek hun deszelfs gedagten en raad te doen verliaan. Deeze beiden, welken eerlang inliepen „ kwamen, bijzonderlijk, hier op neder. Dat de Koning, bij *t overweegen der nadere belijdenis van simon van halsWyn, de misdaad nog merkelijk zwaarder befchouwde, dart ▼oorheen. Dat men zijne Majeftnit, in dezelve, ten onregt, nader zogt verdagt te maaken, als was hij tegen den Vn-dè geweest. Dat de Gevangen zich niet ontzien hadt, om, niet alleenlijk hier te Lande, zijn voorneemen uit te voeren, buiten weeten van den Koning, maar, met kennis van den Vijand , overlegd hadt, om, tia Engeland, (daar men 'sKosings gezag, t ^ , zeer tragtte te ondermijnen,) over tft fteeken, ja reeds met eenige Leden van 't Parlement hadt gehandeld, om den Vrede te bevorderen, boe zeer, bij zich zeiven, vastfiellende, dat zijne Majefleit daar legen was. Dat men ook, bij 't Hof, denzei ven Gevargen hadt toegelaaten, verfcheiden zaaken te zeggen en te doen opffchrijven; onder voorwendfel van verdeediging; die tot die verdeediging niets deeden, maar flegts dienden, om, zo op zijner Majefteits bedrijven, als op die der Regeeringe, tè fteeken. Dat 't geen, in deeze Hukken, omtrent het verzwijgen van den Raadperfionaris voorkwam, eigentlijk, zijner Majefleit zou raaken, zoi;der grond was en tot deeze misdaad geene betrekking bidt. Dat, daarom, naar 'sKom'ngs meening, hunne Edele Grootmogendheden het Hol voor zich zouden dienen te befcheiden en de verzwaaring der misdaad aan te wijzen, m;t last van, zondér eenig verder onderzoek over ce punten in 's Hofs Brief vervat, op de zaak, als zaak, van den Gevangen, ipoedig en ftreng regt uit te oeffer.en; doe-de zorgen, dat, in de fenterciej, geene aanftootelijke zaaken geleezen wierden; en dat desel. ye, vóór de vastftellinge en afkondiging, aan Hunne Edele ■Gravtmogendheden wierden veitoond. De Staaten name* «ent  HALEWYN, CSIMON van) enz- eene Refolutie, met het gevoelen van zijne Majefleit overeenkomftig; ook zouden die van den Hove, eerlang, aaü hoogstdezelven, de, door hun opgemaakte, fententie voor simon van halewyn, met bijvoeging, dat zij, uit dezelve, gelaaten hadden, verfcheidene, hunnes oordeels, aanftoore. lijke zaaken; gevende verder in bedenken, of 'er nog met eenigen, die zij, op den kant, hadden aangeroerd, eeniger maate behoorden veranderd te worden ? Dit ftuk zonden de Staaten weder aan den Koning, in het Leger bij Tienen, die terug fchreef; dat de fententie, zijns meenings, nu kotu de worden afgekondigd, maar dat hij het al of niet veranderen van zekere aangehaalde woorden, (dezelven, denk ik, die 't Hof vermeld hadt, op den kant te flaan, maar die ik^ nergens, vinde) aan hunne Edele Grootmogendheden overliet; niet verkiezende zich daar over uit te laaten, wijl zif hem, onmldlijk, raakten. — De Staaten; Zo als onze wa* genaar verders zegt; verbleeven die bewoordingen, toen weder aan 't Hof. Halewyn wierdt van de Poort, na de Rc-lle geleid, gaande vrank en vrij, tusfchen den Drost vaat den Hove en deszelfs dienaaren. Zie Mr. h. van wyn, Bijvoegzeis enz. Hanau. Niet algemeen bekend is de opkomst deezer Stad» zo min als der Nederduitfche Hervormde Gemeente aldaar, in een Gewest, alwaar de Hoogduitfche de leevende taal is. Wegens de aanleiding tot het fligten deezer Stad, in het einde der Zestiende Eeuwe, in onderfcheiding van het reeds vroeger aanweezige Oude, Nieuw Hanau genaamd, vinden wij het volgende berigt. Eenige Nederlanders, te Frankfort woonagtig, doch misnoegd, om dat men hunne eenmaal toegeftaane vrijheden merkelijk befnoeide, traden in onder* handeling met philips lodewyk, Craava van Hanau, ge* huwd met katharina belgica, Dogter van willem den I* Frinfe van Oranje, over eene verblijfplaats in deszelfs Staa. ten. Deeze, aan hun aanzoek het oor leenende, verkogj aan dezelve, door tusfcheakomst inzonderheid van Graave JAN  3a ?TANAU, HARLINOEN, enz. jan van nassau, een aanzienlijk ftuk grohds, naast het Qud« Han.u gelegen, met zodanige vrijheid van Godsdiert, als te Gereve en in de F.-.liz geëffend wierdt, als me'de nog verfcheiden andere voorregten. Zie e. van meteren, Nederi. Hiflorin 8 • - Harlingen. Van de zwatre en aanfteekende ziekten, welke, van tijd tot tijd, hier te Lande heerfchen, en hoe deerlijke verwoestinge dezelve, in zulke gevallen, aanrigten, kan, onder andere,'deeze Stad ter proeve dienen. De Naazomer van den Jaare 1779 was het tijdftip der menfehen. verllindende kwaaie. Zij beftondt in een kwaada.irtigen Persloop, die, hoewel dezelve, in de meeste oorden der Vereenigde Gewesten, meer of min, de bewooners kwelde, nergens evenwel, op verre na zo veele flagtoffeTs als in deeze Stad, deedt vallen. Men rekende aldaar het gemiddeld getal van dooden, in gewoone tijden, alle twee Maanden, op vijftig menfchen. In het bovengemelde jaar wierden 'er, ge'duurcnde de Maanden Augustus en September, vierhonderddrieënvijftig, zo bejaarden als onvo'wasfenen, ten grave gebragt. Eene Dankzegging, in de maand November, door de Wethouderfchap uitgefchreeven, verkondigde het genoegzaam ophouden der vernielende piaage. Zie Neder landfche Jaarboeken. ■ ' Hartsen, (anthony) op den zeventienden November des Jaars 1719, binnen Amjlttdam geboren, was Lidmaat der Doopsgezinde Gemeente binnen die Stad, hsare Vergadering •houdende bij het Lam en den Toren1, meermaalen Diahen , en, ten eenigen tijde, Curator van het Kweekfchool dier Gemeente. Van het vlijtig waarneemen van zijn Koop* Comptoir, zonderde hij. nn en dan, eenige fnipperuureo af, en wijdde dezelve aan de Dichtkunst. De vrugten daar van waren vetfeheide veriaalingen in Dichtmaat. De Weder' 4*1  HARTSEN, fANTHONY) enz. 33 gevonden Zoon en Mahomet, uit het Fransch, als mede de Vrouw naar de Waereld, uit het Hoogduitsch, zijn, veelmaaien, in den Schouwburg toegejuicht. De Nederduitfche Vertaaling in vaerzen, van den Brederode van Profesfor burman, heeft, insgelijks, de goedkeuring der kenners waggedraagen. Met den reuk van braafheid en aangenaamheid in de verkeering, daalde de Heer hartsen ten grave, op den twaalfden Maij des Jaars 1782. Hartsinck, (jan jacob) uit een deftig Geflagt te Amflerdam geboren, was eeu man van meer dan gemeene begaafdheden, en in de Dichtkunde en andere fraaie Weetenfchappen niet onbedreeven. Hij bekleedde den post van Chartermeester van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit, te Amflerdam; was hoofddeelgenoot van de Westindifche' Maatfchappije ; voorts Regent van het - Diaconie -Weeshuis, en van het Oude-Mannenhuis, en, dienvolgens, ook van den Schouwburg. De Heer hartsinck overleedt, op den achtentwintigften O&ober des Jaars 1778. Het meest geroemde van zijne Tooneelftukken, is het bekende Stuk, de Minderjaarige Om zijne bekende zucht voor de Geleerdheid, hadt hem de Hollandfche Maatfchappij te Haarlem, gelijk ook de Zeeuwfche Maatfchappij te Viisfingen, tot Directeur verkoozen. Hasselaar, (gerard aunoud) in den Jaare 1698, te Am» fier dam geboren, uit het aloud en overbekend Geflagt van dien naam, toonde, in zijne jeugd, eene ongemeene zucht voor de beoefeninge van fraaie Kunften en Weetenfchappen. De luister van zijn aanzienlijk geflagt, gepaard met zijne uitgebreide kundigheden, baande hem, fpaedig, den weg tot de aanzienlijkfte Eereposten, in zijne Vaderftad. In den Jaare 1720. werdt hij Kapitein van eene Kompagnie der Schutterije; in den Jaare 1738, Bewindhebber der Oosrindifche Maafchappije, en, in het volgende Jaar Raad en Schepen der Stad. Nog tweemaalen bekleedde hij, federt den laatstgemelden post. In den Jaare 1748 verfcheen hij, wegens Holland, op de Bijeenkomst van de Afgevaardigden der OorC Io«"  34 HASSELAAR, (GERARD ARNOUD) enz. logvoerende Mogendheden, te Aken. Men vindt aangetekend, dat, terwijl de overige Gemagtigden der Verëenigde Gewesten hunne genegenheid betoonden, tot het tekenen der voorafgaande punten van den Vrede, de Heer Hasselaar, alleen, zig daar tegen verzette, om reden, dat hij dezelve als nadeeliger befchouwde, dan het Ontwerp, reeds te vooren, te Breda, op het papier gebragt; maar, dat het bezef der nadeelen, welke zijne aanhoudende tegenkanting zou ten gevolge hebben, hem ter bewilliginge overhaalde. Gedaurende het verblijf van den Heere Hasselaar te Aken, wierdt hij, bij de buitengewoone verandering der Regeerinee te Amfier Jam, door Prins willem den IV, tot Burgemeester aangefteld. 's Jaars daar aan benoemde hem zijne Hoogheid tot zijnen Reprefentant, in' de Admiraliteits Koliegiën in Holland; in welke hoedanigheid hij ook, met veel luister en ftaatelijkheid, 's Prinfen perfoon vertegenwoordigde, bij de Begraafenis van den Luitenant Admiraal henrik grave. Tienmaaien , fints de eerfle reize, bekleedde de Heer Hasselaar de Burgemeesterlijke waardigheid, en overleedt , op zijne Hofftede Bosbeek, bij Haar/cm, op den twaalfden Julij des Jaars 1766, in den ouderdom van ruim achtenzestig jairen, nalaatende twee Dochters, die, beiden , gehuwd geweest zijn. Heidenen. Eene foort van Vagebonden, of ftroopende Landloopers, voorheen ook onder den naam van Egyptenaars bekend, in vroegere dagen, zeer berugt, ook hier te Land, doch nu, zints geruimen tijd, geheel verdwenen. Het laatfte voorbeeld van merkelijke onrust en fchade, door dit fnood en veragtelijk gefpuis aangerigt, ontmoeten wij in den Jaare 1718. Zich onder Acquoi, Renet en bij de Grenzen van Gelderland, meest ophoudende, trok het, met zijd- en fchietgeweer gewapend, des nachts, in grooten getale, over de Lingei waarna het, aan de eene zijde, in de Tielerwaard, aan den anderen kant, in 't Land van Arkel en daar omtrent, veele euveldaaden en openbaar geweld bedreef» De Ambtman dier Waard en de Drosfaard van Arkel, waren onvermogend, deezen woesten hoop te keeren, hoe zeer zij zich beijverden.  3* HEIN. (PIETER Pieterszoon) hein, houdende, dat hij, weinige dagen te vooren, met vijftien Schepen, te Vaelmuiden (Falmoutk) was binnen geloopen. Hier toefde hij, zonder hinder der Engelfchen, otntrend een maand lang, met voorneemen om zich te ververfchen, en, met de lichte maan, naar Holland te keeren en de Goedereede in te vallen, 't welk alles hem, en, kort daarna, de overigen zijner Schepen, die te Plymouth een' pooze gelegen hadden, bijna zonder ftag of floot, gelukte. Alleen was 't Schip de rooda Leeuw, in 'c Goêreefche Gat, bij gebrek van Lootslieden, aan den grond geraakt en geborflen, met verlies van een gedeelte der laading. Op Zondag, den veertienden van Louwmaand des volgenden Jaars 1628, verfcbeen hein, vetzeld van vier Biwindhebberen der West-Inrfifche Kompagnie en van zijnen Onder - Admiraal, lonck, ter Vergadering der Algemeene Staaten, en gaf'er wijdloopig verflag zijner verrigtingen. Man deedt hem niet alleen de heuschte dankbetuigingen, maar befchonk den dapperen Zeevoogd, met eenen gouden Ke ting, ter waarde van dertien honderd vijftig Guldens, welke, op den drieëntwintigften ^erzelver maand» ter hooggemelde Vergadering, door den Griffier , op last hunner Hoogmogendhedan, hem om den halfe wierdt gehangen. Twee Ketenen van 't zelfde metaal, de een ter waarde va;j ruim zes, de andere van ruim vier honderd Guldens, wierden aan de Vice-Admiraalen, lonck en bankert, die, onder zijne Vlag, zeer veel tot her veroveren der Zilvervloot toegebragt hadden, gefchonken. Dat, wijskrs, p:eter hein, door de Staaten, tot Ridder geflagen en met Laurier zoude bekroond zijn, gelijk zeker Schrijver verhaalt, is mij, in echte Stukken, niet gebleeken. Voorts iloeg men, op last hnnner Hoogmogendheden, een goed aantal Overwinnings-Penningen, uit het goud van den Buit, en liet, na de vreugdebedrijven , van welken ook wage«aar gewaagt, de veroverde Vlaggen, op de groote Zaale van 's Graaven - Hof, in den Haage, ten toon hangen. De beeldtenis van hein wierdt, welhaast, bij hondiüs, in 'c koper gebragt, en de Algemeene Staaten gelastteden , eenige Afdrukken van dezelve, op fatijh, in rollen, te doen op- saaa.  HEIN. (PIETER Pieterszoon) enz. 3$ maaken, en, aan elk Lid hunner Vergadering, zodanigen rol te vereeren. Wegens het fneuvelen van deezen Zeeheld hebben wij nog het volgende te vermelden. Hij was den achtëntwmtigften Mei des Jaars 1629, uit de Goedereede, in zee geftooken, als Lieutenant- Admiraal van Holland, hebbende men hem, om de gebrooken ondergefchiktheid der Zeelieden te herftel* len, veel meêr magt over dezelven gegeven, dan zijne Voorgangers, gewoonlijk, hadden. Op den zevenden der volgende Zomermaand, ter Reede vin Oflende liggende, fchreef hij, aan hunne Hoogmogendheden, hoe gaarne hij meerder Schepen onder zijne Vlag wenschte, maar, de£ niet te min, daagiijks zijn werk maakce, om met den vijand Haags te raaken. Dit gebeurde ook, op den twintigften daar aan, in dier voege, als wagenaar zegt, doch, voorts, met dat ongelukkig gevolg, dat de dappere hein , al vegtende, in begin van den ftrijd, door 't fchouderblad heen, of, zo als anderen zich uitdrukken, „ boven fijn hert, me: een grof „ ijfer" (van zes pond) „ wierdt doot gefchoten;" zo als ook, kort na hem, de Zeehopman «lom. "t Schip van den Zeevoogd, de groene Draak genaamd, bragt, federt, zijn dood ligchaam, en eenige gevangenen, hier te Lande, terug. De Regeering van Delft, verzoekende, dat hunne Hoogmo» gendheden orde geliefden te Hellen op 's Mans begraafnis, „ nadien des overledens Weduwe eene flechte Vrouwe was," droegen de Algemeene Staaten, de zorge daar over aan de gemelde Regeeringe op, en wel, „ op zulk eene voet —, „ als, in regart van zijne predeceffeuren in officie, is ge„ fchiet, ende dat het Lijk, met hare Schuttertje , wilde „ laten accompagneren," waar aan, trèflijk, voldaan wierdt; terwijl de Grafftede, op last hunner Hoogmogendheden, „ tot ,, cofte van 't Lant," onder opzigt der Admiraliteit van Rotterdam, wierdt opgerigt. Zie Mr. h. van wyn, B jvoegzels enz. Heissius. (amtoni) Bij 't geen wij, aangaande deezen C 4 be-  4o ÏIE1NSIUS. CANTONI) beroemden Staatsman, reeds hebben verhaald, zullen wij-nog de volgende bijzonderheden voegen. Hij was geboren op den tweeëntwintigften November des Jaars 1641, te Helft, alwaar zijn Vader, insgelijks akthony genaamd, de waardig, beid van Schepen en Raad bekleedde. Zijne Moeder was maria dedel. Op het einde zijns leevens was onze heinsius beltend voor een Grijsaart van zeer eenvoudige zeden en leevens wij ze. Men heeft opgemerkt, dat hij zijnen leeftijd tot ruim achtenzeventig jaaren gerekt hebbende, nie» mand, vóór of naa hem, het Raadpenfionarisfchap van Holland tot een zo hooggekiommen ouderdom heeft bekleed. Wijders vinden wij, in de Bijvoegzels van Mr. h. van wyn, nog de volgende bijzonderheden vermeld. Een vriend en voorflander zijnde van het Huis van Oranje, hadt heinsius, reeds een geruimen tijd, in de gunst van Prins willem den III. gedeeld, eer die Vorst den troon van Groot- Brittannie beklom. Toen de Koning van Frankrijk, in den Jaaie 1682, goedvondt, zijne Hoogheid, in deszelfs Prinsdom van Oranje, te kwellen, en de muuren en poorten der Stad van dien naam te doen omverwerpen, zonder te letten op den voordragt van 's Lands Ambasfadeur, Heere van Sterrenberg, wist men, wegens Holland, de zaaken ter Algemeene Staatsvergadering daar heen te fluuren, dat, tot afweeringe van zodanige feitelijkheden, regtftreeks aanloopende tegens het Nijmeegfche Vrede's Verbond, vier jaaren te vooren geflooten, een buitengewoon Gezant, aan zijne Allerchristelijkfte Majefleit, wierdt afgevaardigd, die gelast was, hier tegens, de ernstigfte vertoogen te doen, en, kon het zijn, niet alleenlijk de bekommernisfen weg te neemen, maar ook den Prins in het vredig genot van dit Vorftendom te doen herflellen, Heinsiüb, federt den Jaare 1679, Penfionaris der Stad Delft, en, voorheen, door Hunne Edele Grootmogend, heden, met nut, gebruikt, in eene bezending naar Friesland, tot nederlegging van een gefcbil, nopens de belasting op de Hollandfche bieren , wierdt met dien last vereerd, en fchoon hij, in Frankrijk, te veel tegenftand ontmoette om te kunnen flaagen, bleef zijn' invloed, ook na zijne terugkomst io 1683, hier te La.ide, met natsme ten Prinfelijlcen Ho-  44 HEUSDEN. ?, den , en daarop eene Staats Refolutie wagtende waren} „ dat zij vertrouwden, dat eene nadere overweeging hier „ van dat fchriklijk Voorftel niet tot een Befluit zou doen „ koomen; zo, egter, ja, dat zij dan aan een regtvaardig ,, Opperweezen hunna zaak opdraagende, daarop vertrouw» den, en, onder inwagting van Gods vertroosting, bemoe„ digd door een fchuldeloos Geweeten, in hunnen weerloo„ zen ftaat bedaard zouden afwagten, welk een Vonnis zij „ over hun allen, die in het gebeurde een geiijk aandeel hadden, zouden uitfpreeken." Na genoeg ten zelfden tijde lieten Bevelhebbers en Leden van het Wapenhandelend Genootfchap aan de Vergadering der Gewapende Genootfchappen , die thans te Delft wierdt gehouden, eenen Brief afgaan, behelzende klagten over de onverfchilligheid, waar mede de Medevaderlanders hun lot behandelden. In de Maand Maart deezes Jaars viel het befluit ter Staats. Avergaderinge , dat van wegen Hun Ed. Gr. Mogende, die van Hemden behoorden aangefohreeven te worden, om alles te herflellen in dien ftaat, waarin de zaaken vóór den zesden van Januarij zich bevonden hadden: een befluit, 't welk den Heusdenaaren zo kwalijk geviel,, dat zij eenen rondgaanden Brief aan de Staatan der meeste Gewesten, welke zij hunne Bondgenooten noemden, lieten afgaan, en waarin zij derzel. ver hulp inriepen. Tegen de begeerde herftelling van zaaken beriepen zij zich bij de Hollandfche Staaten op den afgelegden Eed op de daargeftelde Regeerings verandering. Ondanks dit alles hieldt men vol in 's Hage, en befloot aldaar tot het zenden eener Commisfie na Hemden, met oogmerk, om het aldaar verrigtte, betreffende de Regeeringsverandering, te niet te doen, de Burgerij uit den afgelegden Eed te ontflaan, en de voorgaande Magiftraat te herflellen. Welhaast ontving men van dit Befluit berigt te Hemden, van waar men ftraks eenen naderen Brief aan de Gewesten rondzondt, in welken de Stellers, met inroeping van derzelver hulp, verklaarden, het Befluit der Hollandfche Staaten, ten opzigte van hunne Stad genomen, niet anders aan te zien, dan voor eene daad van Geweld, en Inbreuk op het Gezag en goed Regt  HEUSDEN. 45 Regt der Burgerije van Hemden, en daar tegen te zullen protesteeren. Inmiddels verfcheen de Commisfie te Hemden, en volvoerde haaren last, herftellende de afgezette Regenten, en de Ingezetenen van den Eed, op het nieuwe RegeeringsReglement afgelegd, ontflaandej zonder dat, evenwel, de Zaak der Hemdenaaren, ais volkomen afgedaan wierdt be* fchouwd; wordende», kort daarop, ter Staatsvergaderinge een Verzoekfchrift ingeleverd, om Octrooi op hun Stedelijk Regeerings-Reglement , of dat anders hunne zaak Domestiek mogt verklaard worden. — Ook vaardigden Gecommitteerden uit de Burgerij, eerlang , een Verzoekfchrift af aan Staaten van Holland, waarin zij rondelijk verklaarden, zich verpligt gevonden te hebben, om niet alleen de poorten hunner Stad met Manfchappen te bezetten, en alle ileutels voortaan in derzelver bewaaring te houden, maar om tevens te befluiten , geene Militairen , of andere Gewapende Corpfen of Perfoonen in 'c vervolg binnen Hemden toe te laaten, dan welke den Eed van Getrouwheid, thans, „ geduurende de „ Regeeringloosheid der Stad, aan de Burgerij, en, in gun,, ftiger tijden , aan de Regeering der Stad vooraf zouden „ hebben afgelegd." Den dus flerk voortflaande Heusdenaaren , om hen eenigzins in hunnen vaart te fluiten, wierdt, onder de hand, uit 's Hage, een Brief toegefchikt, behelzende eenen raad, om een weinig toe te geeven, en bij het Reglement te verklaaren, „ dat hetzelve was ingevoerd, onverminderd het regt „ der naakomelingfchap, uit minder gelukkige privilegiën, „ haar toekoomende;" als mede, ,, dat, bij een eenvoudig „ Adres, Oclrooi op hetzelve Reglement moest gevoegd „ worden." Doch hier toe konde men niet befluiten, ondanks het gevaar, welk de Stad dreigde , die thans Geldersch krijgsvolk in haare nabuurfchap hadt; terwijl, daarenboven, door de Gelderfchen, aan de Ingezetenen der om Hemden liggende Plaatfen, Geweeren wierden uitgedeeld. Op het berigt daar van beflooten de Hollandfche Staaten, de Hemde, naars van krijgsvoorraad te voorzien, en hun eenig krijgsvolk toe te fchikken, gelast om den Eed aan de Regeerings der  48 HILVERSUM. men voor dat leed bewaard bleef, bragt do aankomende nagt onvermijdbaare elenden voort voor de Ongelukkigen, die, van Huis en Have beroofd, en geen hnlp bij Vrienden en Maagen kunnende vinden, als welken zei ven of in de uiterfte rouwe gedompeld, of door de grootfte verlegenheid benard waren, door het open veld troostloos omzworven, aan de knaagendfte droefheid, zo niet aan byftcre wanhoop overgegeeven, te midden van de uitgebragte Kranken, even bevallene Vrouwen, Zuigelingen, Grijsaarts: alle voorwerpen, wier hulplooze ftaat de akeligheid vermeerderde in 't oog der berooiden , die uit hun welvaard gefchopt, kleederen, voedzel en dekzel misten. De Domleeraar, wiens Huis verbrand was, en zich ten nauwen noode met zijne Huisvrouw uit de vlammen gered hadt, wel verre van troost aan de Gemeente te kunnen geeven , behoefde deeze balzem der Ongelukkigen. De Geneesheeren der Plaats waren, in den algemeenen ramp ingewikkeld, buiten ftaat om den Zieken en Kranken den noodigen bijftand te bieden. Da Huizen en Ovens der Bakkers vernield, deeden het deezen onmogelijk worden om den Hongerigen brood te verfchaffen , en andere eetwaaren vondt men r.iet voor handen. * Wanneer de eerfte verwarring over was, ruimden de Dorpgenooten, van 't woedende vuur vrij gebleeven, een gedeelte hunner Huizen en Schuuren in, namen 'er tien, twintig, en meer, op. De Menschlijkheid zegepraalde over Gezindheidsijver: Roomfchen en Onroorxjchen befchuuwden elkander niet anders dan als Christenen en Medeburgers. Ontoereikend was hun Mededoogen om in alle, om zelfs in de dringenfte behoeften te voorzien — Welhaast kwam 'er bijftand uit het nabuurig 's Graveland, waar de Bezitters der Buitenplaatzen van dit bekoorelijk Dorp grootlijks deel namen in dien ramp, en dagelijks een wagen met brood derwaards zonden. Mevrouw bikker wordt geroemd als die het eerfte voorbeeld van dit Liefdewerk gaf. Andere noodwendigheden werden welhaast van elders aangevoerd. Dan dit reikte niet toe tot een eenigzins duurzaamen bijftand der Bewoonderen van tweehonderd en drie afgebrande Huizen; welker fchade men op één Miilioen begrootte: dewijl  HILVERSUM. HOGERBEETS. (REMBOUT) 49 wijl de meefle Fabrieken van Laken, Baaien, en Streepten, in dit Dorp menigvuldig, geheel verdelgd waren; en zou dit verlies nog grooter geweest zijn , indien men geene bijzondere en- welgelukte zorg voor de Warkltoffen gedraagen en een groot gedeelte daar van behouden hadt. De Regenten en Armbezorgers .van het 'Dorp lieten bij eene fchriftlijke en aangeflaage Beede weeten, waar men, tot Leevensonderhoud en Lijfsdekking van veele honderden Menfchen, zijne Liefdegaven kon befteeden, verzekerd van eene evenmaatige uitdeeling. Schoon dit geene geringe baate aanbragt, vonden Regeerders van Hilverfum, om tot herftel der geknakte welvaard te komen, het noodig, Staaten van Holland aan te gaan met een verzoek tot de Vrijheid, om zich te mogen vervoegen bij Burgemeefleren en Regeerdereu van zodanige Steden en Plaatzen, waar zij oordeelden mei vrugt aanzoek tot het verrigten eener Inzameling te kunnen doen; 't welk werd ingewilligd, onder zekere bepaalingen om de Penningen ten meeften nutte der Ongelukkigen te be. fteeden. Ook verwierven zij, op hun verzoek, verfcheide Gunstbetooningen, Kwijtfcheldingen, en Ontlastingen, voor zekeren tijd, van 's Lands wege , om Kerk, Paftorij en School te herbouwen, en weder in voorigen bloei te geraaken. Hogerbeets. (rembout) Bij hetgeen wij, ter zijner plaatze, aangaande de gevangenis dec-zes flagtoffers van heersehzucht en geweld, hebben aangeteekend, agten wij niet 011dienftig, naauwkeurigheidshalve, het volgende uit van wyn's Bijvoegfelen aan te vullen. Dit fchrijft hij: „ Zijne (hogerbeets) Kinderen hadden, bij Requeste, verzogt, dat hij mogt gebragt worden, ter vrijer wooninge, in den Haagei dan, daar men, in Holland, hier tegen was, en de Kastelein van Woerden, op gedaane aanfehrijving, den Algemeene Staaten verklaard hadt, geene plaatfe voor hem, op 't Slot van dien naam, open te hebben, Honden zij toe, hem te doen overbrengen naar 't Huis, te Zuidwijk of Sonrtevelt, bij Valkenburg, 't Huis te Weèr, bij Wasfenaar, Ct geen federt gekooren wierdt) of 't Huis te hennep, bij Voorburg^ t> en  56 nadruk te zullen handhaven, en zonder mede te werken ofte te gedogen .dat de gronden van dien Godsdienst op eeniger hande wijze worden ondermijnt; behoudens nogthans een billijke vrijheid van Godsdienstoeffening van anderen Gezind, hedens." ,, Waarom Haar Ed. Groot Achtb, bij deze, alle Burgers en Inwoonders dezer Stad en Jurisdictie van dien, op het ftcrkfte willen hebben verzogt en vermaand, de een den anderen in alle vreede en eendragt te verdragen, en deszelfs welzijn als Leden van een Maatfchappij te behartigen en bevorderen; en zig voor al te onthouden van het zingen van pasquillante Liederen, het maaken van Attroupeeringen, of /Jamenrottingen, het pleegen van Brutaliteiten, het doen van infultes aan eenige Burgers of Ingezeteren dezer Stad, het drukken of divulgeeren van eenige Schotfchriften of oproerige Gedichten, mitsgaders het disfemineeren en verfpreiden van bovengem. prtetenfe Eed, zullende de overtreeders van deze waarfchouwing als Perturbateurs der algemeene rust en veiligheid, als mede die geene, dewelke zig aan eigendunkelijk Schieten, en wat dies meer is, de Placaaten dezer Lande, en de Keuren dezer Stad infringeerende, fchuldig maaken, rigoareuzelijk, en zonder eenige conniventie worden geftraftj terwijl Haar Ed, Gr. Achtb. daar en boven beloven een Somma van drie honderd Caroli Guldens aan die geen, welke den uitvinder of opfteller,van bovengenoemde prxtenfe £éd weet aan te wijzen, zodanig dat dezelve in handen van de Juflitie geraken, en van het fait zal kunnen worden overtuigd, als mede aan die geen, dewelke aantoonen kan, dat ooit zodanige Eed door één der Leden bij bet Genoodfchap zoude bezworen zijn, zullende des aanbrengers of aanbrengeren naam , des begeerende ,t worden gefecreteerd." ,, Ondanks de heüzaame uitwerkzels, omtrent de inwendige rust en veiligheid, welke, uit ontzag voer Wet en Overheid, dusdanig eene Afkondiging hadt moeten te wege brengen; bieeven, bij veelen, de gemoederen even onftuimig; 't welk men, in hunne gefprekken en handelingen, nu en dan, duidelijk zag doorfiraalen. „ Sprok- HOORN.  HOORN. 57 „ Sprokkelmaand liep aldus ten einde; Lentemaand nam, op deeze wijze, eenen aanvang. Met fchrik en ontroedng leefden veelen den achtflen dag dier Maand te gemoete; dag, zints eenigen tijd, zo kwalijk berugt, uit hoofde van het misbruik, door eene zekere klasje van lieden, van denzel. ven gemaakt, om, onder den dekmantel van betaameiijke en gefchikte vrolijkheid, den. fiiUen en vreedzaamen landzaat of burger in zijne rust te floorei. Gelukkig, nogthans, liep hij voorbij, zonder dat men iets vernam, van de buitenfpoo. righeden, welke denzel ven, ginds en elders, gefchandvlekt hebben. „ Maar een heimelijke fpijt fcheen, welhaast, het gemeen te bekruipen, deeze gelegenheid, om aan de voorwerpen van zijnen haat den dollen moed te koelen, dus te hebben laaten voorbijgaan, en zijnen kans verkeeken te hebben üe dertiende der bovengemelde Maand was het tijdflip , welk men fcheen uitgekoozen te hebben, om dat verzuim te vergoeden. Zekere jan meyer, Bode van het Vaderlandsch Genootfchap, was de eerfte, op wien de woede van den pion» derg'eest zich ontlastte. Naa dat, reeds in den naamlddag, eenige woelzieke menfchen , door het vertoonen van een vinnig gelaat, en het uitflaan van dreigende woorden, getoond hadden, wat zij in den fchild voerden, begaf zich, tegen den avond, eene talrijke bende na het huis van den flraks genoemden perfoon, en oeffende aldaar haare wraak, door het inflaan van eene menigte van glazen. Dit, en het rond zwerven van nog andere kwaadfpellende hoopen volks, verfpreidde den fchrik door de Stad, en was oorzaak, dat 's avonds, bmtrent acht uure, alarm wierdt geflagen, om de Kompagniën op derzelver onderfcheidene loopplaatzen te dom verfchijnen. Eene dier Kompagniën nam gang na het aangevallene huis, terwijl eene andere het Stadhuis bezette. Intusfchen was men in gegronde vreeze, dat het andere inwooneren, die bij 't gemeen in het oog liepen, insgelijks welhaast zoude gelden. Van hier dat veelen hunne kostbaarfte huisgeraaden en eigendommen, op de eene of andere wijze, in veiligheid bragten; ja, zelf eenige burgers de Stad verlieten. Cs „ Zeer  HOORW. HOPPERUS. (JOACHIMV 6r vermeerderd. Voor:s deedt men de geweeren van het Oranje Genootfchap opnaaien ; en het Vaderlandsch Genootfchap ontving de toezegging, ten fpoedigfte in deszelfs voorgaan, den luister te zullen herfteld worden." Zie Beroerten in de Vereenigde Nederlanden. Hopperus, (joachiM') Bij 't.geen wij, raakende den veelvuldigen letterarbeid deexes beroemden Neder!anM vm dam, Regugeleerde, pie-  te HUGO de GROOT. cvi peperit libani lectas de vertice cedros defensvs verae religionis honor j qvbm lavrv mavors, pallas decorav1t 0l1va, qwm bello et pact pvblica jvra daret \ qvem thamesis batavae miraclvm et seqvana terras vidit, et adservit svbonis avla SIBIr GROTIUS hic S1TUS est. tvmvlo discedite, qvos non mvsarvm et patriae fervidvs vrit amor. petrus burmannus secundus. Een kundig Dichter heeft dit fchoone Vaers in het Nederduitsch aldus overgebragt: ter ggdagtenisse VAN HUIG de GROOT. Europa'% Wonder, dat Geleerdheid doet verftommen, Het Pronk/luk , waar Natuur zich zeiven overtreft , Het Beeldder Deugd,'tVerjland, tot'sHemels top geklommen, 't Cieraad, dat boven 't lot des Menschdoms zich verheft, Dien waare Godsdienst, voor wiens eer hij flreedt, beloonde Met de eêljle cederen van Libans kruin gehaald, Dien Pallas met Olijf en Mars met Lauwren kroonde, Toen hij de Wet voor Vrede en Oorlog heeft bepaald, Dien Teems en Seine, om ftrijd, een Wonderwerk beleden Van Neirland, dien de. Zweed zich eigende als Gezant: De groot ligt hier. Wijk van dit Graf met fnelle fchreeden, Gij, die door Vaderlands- noch Wijsheids Liefde brandt. Overbekend zijn de meeste Schriften van onzen doorluchtigen Landgenoot, en de meeste derzei ven door ons opgeteld. Van wegen de verdiensten des Gefchrifts, en den naam, dien het, door de geheele waereld, heeft gemaakt, agten wij ons verpligt tot eenig nader verflag, wegens het gouden klein-.  HÜGO de GROOT. HULSHOFF. (ALLARD) 7} gend, voortrefiijk, eenvoudig en onfchoolmaatlg, zo dat het werk des grooten mans naam overwaardig is. 't Eenige, dat er in gewraakt zoude kunnen worden, is misfchien, dat hij wel eens deeze en gene uitfpraken van heidenfche fchrijveren, op te zwakke gronden, als bewijzen der gezonde reden, ter betooging van zijne ftellingen bijdraagt. De aantekeningen van de groot zeiven verfpreiden niet weinig lichts over de onderwerpen , welken hij behandelt in den Tekst, en de aantekeningen van clericus zijn zeer oordeelkundig ingericht ter nader verklaaring van des Schrijvers denkbeelden. Wij moogen het werk dus in 't algemeen met volkomen recht ter leezing aanbeveelen aan eiken vriend van waarheid en deugd, en in 't bijzonder hetzelve met wotton ten gebruike aanprijzen aan eiken Student, die zich ichikt tot het beoefenen van de Godgeleerdheid, en' die, wanneer hij hetzelve zich eigen heeft gemaakt, met zo veel. te meer vrucht zich zal kunnen begeeven tot het beltudeeren vaa eenig ander zamenftel der Godgeleerdheid. Hulshoït. (aixard) Man van meer dan gemeene begaafd' en vermaardheid, een fieraad van het Doopsgezinde Kerkgenootfchap, wierdt geboren te Groningen, op den twintigften Februarij des Jaars 1734. Zijne Ouders bekleedden geene onaanzienlijke plaats in den ruimen Middelftand. Naa de laagere Schooien, in zijne geboorteftad, te hebben doorioopen, wierdt hij onder de Akademieburgers aangefchreeven. Met ongemeene naarfligheid oeffende hij zich in alle takken van befchaavende Weetenfchappen, met naame de zulken, die als voorbereidzels tot eene grondige kennisfe der Geneeskunde moeten befchouwd worden. Offerhaus , croesen , van doeveren en lamberoen , verflrekten hem , op deeze Let» terbaan, tot leidslieden •, terwijl hij, in de beöeffening der Wiskunde en Wijsbegeerte, in derzelver wijdften omvang, van het onderwijs van engelhard en van de wijnpersse zich bediende. Het gevolg deezer naarfligheid was , dat hulshoff, in het einde des Jaars 1755, den trap van Doétor in de Wijsbegeerde beklom, naa openlijk verdeedigd te hebben eene Verhandeling, welker onderwerp van de fcherpzinnigheid van E 4 's Mtns  7* HULSHOFF. (ALLARD) 'sMans vernuft ter proeve diende. Zij voerde tot titelj Bitfertaiio Inauguraiis, qua Entis realiifimi Exifiemia a priori dcmor.firatur : „ het bewijs des beftaans van een al. ,. lervolmaaktst weezen, van vooren," Nu was het eenigen tijd waggelend befluit genomen , om aich op de Geneeskunst meer bepaaidlijk toe te leggen. Ten dien einde deedt hij, in den zomer des Jaars 1756, eenen keer na Leijden , om zich aldaar ecme wooning te befpreeken. Doch op die reize etlijke dagen te Am/ierdam ver. toevende, veranderde hij van gedagten, door zijnen omgang met verftandige Mannen, die zijne zwaarigheden , raakende een vroeger ontwerp, wegens het Leeraarampt, uit den weg ruimden , en hem tot dien ftand zich deeden bepaaien. 't Lust ons, van deeze veranderinge, rekenfchap te geeven met hulshoff's eigen woorden , uit zijn fchrijven aan ProfesforA van de wijnpersse, zijnen leermeester en vriend, ontleend.' „ Zestien jaaren bereikt hebbende, dus fchnjft hij, was mijn „ oogmerk, mij tot den Predikdienst bekwaam te maaken, „ Dan, alle vooröordeelen ter zijde zettende, fcheen het „ mij, om de veelheid en bepaaldheid der Geloofs-Artijkelen bij de meeste Gezindheden, niet alleen onmogelijk, de „ plaats van Leeraar te bekieeden, maar zelfs bij eenige tot Lidmaat te worden aangenomen. Die deedt mij befluitea *, tot ce fhjjie der Medicijnen, fchoon mij de Praktijk der, „ zeiver eenigzins vreeslijk voorkwam. Terftond oa mijne 3, Promotie in de Wijsbegeerte , befloot ik dit verder voort « te 22Eten- Doctl S5n da Praktijk gedenkende, begon ik w te aarselen. —- Het verworpene ontwerp trok weder mijr-e asndagt. En door eenige kennis en naauwkeuriger ver„ neemen naar de gefteldbeid van fommige Doopsgezinde Gemeenten, bijzonder te Am/lerdam, meende ik de voorige tegenwerpingen eenigzins te kunnep oplQsfen. Hier w befchouwde ik de vrijneid van gevoelens en prediken in „ haaren voilen luister , en befpeurde dat de tijdlijke uit. „ zichten voor een bekwaam Leeaar niet zeer duister waren. W W Ik P'eegde hierop raad met eenige bekwasme Mannen. i% Niemand derzelven zogt mijn inzicht af te raaden. ~r Eq H *«HM lettende 9p eenige verkreegene , fchoon geringe i, ton-  HULSHOFP. (ALLARD) 73 kundigheden , en bovenal op eigene genegenheid, heb ik „ ten laatften best geoordeeld , mij met oprechten, en zo ,, veel ik weet onpartijdigen ijver, onder den zegen des Al,, lerhoogften, tot de ftudie in de Godgeleerdheid, te Amj, fier dam, te bepaalen." Ingevolge dit genomene befluit, wierdt nu hulshoff de leerling van den fchranderen tjerk nieüwenhüis, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan het Kweekfchool der Doopsgezinde Gemeente te Am/ierdam, vergaderende bij het Lam en den Toren, Ook bediende hij zich van het onderwijs der Remonftrantfche Hoogleeraaren krighout en van der m^krsch, de eerfte in de Godgeleerdheid , de andere in de Kerkelijke Gefchiedenisfen. De reeds gemaakte vorderingen in de God. geleerdheid waren oorzaak , dat hulshoff, tot het afdoen zijner taake, minder tijds dan anderen behoefde. Reeds in 't-einde des jaars 1758 wierdt hij tot Pr,ponent bevorderd. De Gemeente te Mokkum, in Fries'and, berüp hem thans tot Leeraar ; doch in de gemelde Gemeente te Am/ierdam intusfehsn eene plaais zijnde opengevallen, wierdt aan hulshoff de vervulling van dezelve opgedraagen. Hij aanvaardde dien post in den aanvang des Jaars 1760. Met eene toejuiching, van welke men zeldzaame voorbeelde- ont» moet , bekleedde hij het predikampt , geduurende den tijd van ruim vijfendertig jaaren. Hij overleedt aan eena uictee. rende ziekte, op den dertigften Juiij des Jaars 1705, bet tweeè'nzestigfte zijns Ouderdoms, naslaatende,' bij zijne Echtgenoote anka debora van oostehwijk, eene Dogter, maria aletta , geboren den dertigften Julij des Jasrs 1781, Een Zoon, willem v.e; den doorwfogten inhoud zijner Redevoeringen , en den ongemeenen ernst en nadruk, met welken zij wierden voorgadrasgen. „ IVu eens ('t zijn de woorden van 'sMans Karak„ terfchetzeO fcheen Hij zeer pist en eenvoudig met ü in v s, gefprek te treden; dan geleide Hij de opwekking tot csa,, de ijke ondeifcheidingen en aanèenvetbonden afleidingen, E 5 •>  /4 HULSHOFF. CALLARD) „ Dan fleepte Hij U weg in opgetogen befpiegelingen over „ het heerlijke en groote Gods, het dierbaare des Christlij» „ ken Geloofs; of den ftaat der Gezaligden. - Welk eene „ rijkheid fpreWde Hij ten toon in het toepaslijke? — Hoe „ zielroerend waren zijne gebeden en plechtige toefpraaken ? „ — Waar was zijns gelijken in het behandelen van Zedekundige onderwerpen; in het ontvouwen van plichten; of „ het vermaanen tegen ondeugden? Zijne woorden wist Hij „ een zonderlingen klem te geven. Rollend en afwisfelend „ waren de Zinfneeden. Nimmer verviel Hij in het dorre; „ de aandacht der geringften hieldt Hij altoos gaande; en de t> bewogen gemoederen, hoe wierden zij niet zelden tot de edelfte traanen geperst!" Door zijne ongemeene naarfligheid, vondt hulshoff middel, om, behalven den tijd, dien hij aan het zamenftellen zijner Kerkelijke Leerredenen moest befteeden, zijne uitgefpaarde oogenblikken toe te wijden aan het opflellen van een reeks Verhandelingen, verfcheiden van welken, ten antwoord dienende op uitgefchreeven Prijsvraagen,met Goud of met Zilver bekroond wierden. Als Lid van 'de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem , werkte Hij vlijtig mede ter bevorderinge van de oogmerken dier loflijke Stichtinge. Terwijl hij nog Student aan het Amfierdamfche Kweekfchool was , gaf hij eene proeve van zijne ongemeenebedrevenheid in het afgetrokkene gedeelte der Wijsbegeerte, door de uitgave eener Verhandeling, onder den verzierden naam van alethophilis fileusebuis, tot titel voerende: Befchouwing der beste waereld, of Filofophifche bedenkingen over Gods Goedheid en Wijsheid , de Vrijheid der menfehen, en hunnen ftaat in dit en het toekomend Leeven\ eene Verhandeling, welke de groote mercier, in buitenlandfche tijdfehriften, met de gunftigfte beöordeeling en breede uittrckzels verwaardigde. Van de kragt der bewijzen , in dit Gefchrift aangeveerd, kan ten genoegzaamen bewijze, dienen , dat de fchrandere johannes petsch daar tegen de pen opvatte, in zijne Wijsgeerige en Godgeleerde Verdeediging der beste wereld. Z:e hier eene Lijst der overige Schriften, uit hulshoff's fchrandere pen gevloeid. Verhandeling »;er de Zede'ijke Opvoeding. De Vrij- %  76 HULSHOFF. (ALLARD) enz. Gefprekken en Redevoeringen zijn nsa 's Mans overlijden in 't licht verfcheenen, op deszelfs uitdrukkelijke begeerte. Zie Leven en Characïer van a. hulshoff, voorgemeld door willem de vos. • Hulshoff , (willem van oosrERWijK) de Zoon van den flraks vermelden Amfterdamfchen Doopsgezinden Leeraar, en van anna debora van oosterwijk , wierdt geboren op den zesden Maart des Jaars 1771. Volgens zijnen oorfpronklijken aanleg , met den wensch zijner Ouderen zamenfpannende, zich tot eenig geleerd beroep tragtende bekwaam te maaken, leide hij, al vroeg, zich op de taalkennisfe toe , aan het Ouderlijk huis , onder cpzigt en geleide van zijnen fchranderen Vader, die hem met de eerfte gronden der Latijnfche en Griekfche taaie bekend maakte, doch, eerlang, tot eene nadere kennisfe der iaatstgemelde, de hulp inriep van wijlen den beroemden pieter nieüwland , onder wiens opzigt hulshoff, in die taal, meer dan gemeene vorderingen maakte. In den Jaare 1787 tot hooger onderwijs den grond gelegd hebbende, hoorde hij, zedert, de lesfen der Amfterdamfcbe Hoogleeraaren wijtte'vbach , waLravsn en van swinden; alle welken, over 'sjongelings naarfligheid en vorderingen, niet genoeg hun genoegen konden betuigen. Eerlang genoot hij nu ook het onderwijs van den Amfterdamfchen Doopsgezinden Hoogleeraar g. hesseunk , met dat gevolg, dat hij, reeds in den Jaare 1792, onder het getal der Proponenten der Doopsgezinde Gemeente, haare vergadering houdende bij "het Lam en den Toren , wierdt aangenomen. Voor als nog geene genegenheid hebbende, om zich aan een vast beroep in eenige Gemeente te verbinden, openbaarde hulshoff zijn oogmerk, om elders zijne Letteroeffe. Kingen nog verder voort te zetten. In de maand September des gemelden Jaars vertrok hij na Utrecht , en hoorde aldaar, geduureode den tijd van twee jaaren, de lesfen der Hoogleeraaren bonnet en roijards , over de Godgeleerdheid, en van rossijn en hennert, over de Natuur- en Wis- kun-  Se HUYBERT. (GESLACHT van de) Lieven jacobsz. de huybert en catharina van, zuydland ■ hadden 3 dochters. ï. Jacomina de Huybert, getr. met Mr. Quintyn Weytfeu. Raad in den Hove van Holland, waar bij zij ï dochter had. Zij was Vrouwe van Haamftede. Hij is hertrouwd met N. N. van Perfya, Vrouwe van Brand» wyk, en is overl. 15 April 1565. 2. Johanna de Huybert, was getr. met Adriaan van Kerkwerve. .... 3. Maria de Huybert, was getr. met Ewoud Jacobsz. van der Dus/en, Burgr. te Delft* Hij is aldaar over!. 35 Maart 1569. Uit deezen Echt zijn 3 kinderen ge. bjren. Jan Hermansz. de huybert en catharina colve hadden 3 kinderen. 1. claas de huybert, 7 maaien Burgr. van Z. Zee van 1582 tot 1609. had hij levina van der Lisse, Lievensdr. 5 kinderen. 2. Agatha de Huybert, was getr. met Maarten van Crom< ftryen , Secretaris van Z. Zee. Anthony hermansz. de huybert en veronica stavenisse hadden 3 kinderen. i. Herman de Huybert , was getr. met en had I zoon en 1 dochter, l. jan de huybert, Secret. van Z. Zee , daar na Raad ter Admir. in West - Friesland, was getr. met maria vierlinck. Uit dezen Echt is 1 zoon geboren. 3. anthony de huybert, Rekenmeester van Zeeland, was getr. met genoveva van der lisse , Lievensdt. 7A\ wonnen 3 zoons. Claas hermansz. de huybert en adriana van der lissï hadden 1 dochter. 1. Anna de Huybert, was de Echtgenoote van Bartholomeus Cau, Adrz. Burgr. van Z. Zee 1579—1595* Maria Hermans dr. de Huybert en Job Vierlinck hadden 4 kindeten. 1. Claas Fterlimk, Burgr. van Z. Zee 1596—1615. w. Ma-  HUYBERT. (GESLACHT van de) 83 1. cornelis de huybert , eerst Secret. te Z. Zee, daar ha Raad ter Admir. te Hoorn , had bij zijne Huisvr. petronella de huybert (dochter Van Herman ClaasZ. de Huybert en Maria Boeije) 1 zoon. 2. Ewoud de Huybert > Raad der S:ad Z. Zee , en Gecomm. Raad, en Raad ter Admir. in Zeeland,, was getr. met Levina de Huybert, zuster van zijns broeders huisvrouw, doch had geene kinderen. De kinderen van jan de huybert en cornelia de jqngb van Oofterland zijn: 1. jan de huybert, Secret. van het Land-Recht te Z. Zee, was getr. met maria stoutenburg , (dochter van Hubertus , en- van Helena van Borsfele) zij had. den 1 dochter. 2. Cornelia de Huybert, was de Echtgenoote van. Mart* nus de Vryberghe (zoon van Marinus, en van Bal« duina de Vagere) winnen m kinderen. • 3. Mr. adriaan de huybert, Burgr. van Z. Zee tf>54» daar na Gecomm.. Ilaad en Raad ter Admir. in Zee- • land, trouwde eerst Johanna de vagere (dochter van Christiaan , en van Cornelia Stoutenburg) zij ftierf, nalaatende 5 kinderen. Hij hertrouwde adrïana de . witte van Eikerzee (dochter van Cornelis , en van Catharina Vierlinck) hij had bij haar 4, famen 9 kinderen. 'I «■ ■ 4. Agatha de Huybert, was getrouwd aan Johan Mog* ge , Johansz. Heer van Duivendijke , Burgr. van Z. Zee, en had bij hem 4 kinderen. f[. Dana1 de Huybert, was de Huisvrovw van Jan Ocker de Jonge, (zoon van Ocker Jansz. de Jonge, gezegd Ockers en van Maria de Wyfe) die reeds 3 maal Weduwnaar was, en na haar dood nog eeis hertrouwd is» Herman de huybert en maria* bobïe hadden 2 kinderen. l. Petronella de Huybert, was getr. met Cornelis Pajtluszi de Huybert. a. Levina de Huybert, was getr. met Ewoud Paulusz. de Huybert. Zie van beide breeder bladz. 82 op 't Artikel Paulus de Huybert. JP a De  *4 HUYBERT. (GESLACHT van de) De k nderen van Ver orka de Huybert en Johs. Teelinck zijn; !• ^f/jras Teelinck , trouwde met Catharina Ockers , (dochter van Ocker Jansz. de Jonge en van Maria de Wyfe.) (Of 'er uit dezen Echt nakomelingen zijn voordgefproeten, weet men niet). 2. Jannetje Teelinck ■» , ., . 3. Maria Teelirck f belde jonS overleden. HlEROKYMUS DE huybert en elisabeth hoemakers hadden I zoon. severyn de huybert , Capitein van de Infanterij ten dienste dezer Landen cn Major te Lillo, daar na Ontvanger ter Recherche aldaar*, die uit zijnen Echt met johanna charles 2 zoohs had. Adriaan de huybert en antonetta teelinck hadden 2 dochters en 1 zoon. R Jannetje de Huybert, was getr. met Cornelis de Vagere, Zij flierven zonder kinderen na te laten. 2. Mr. justus de hia'bert, eerst Penfion. en Secret. van Z. Zee en Ambasfadeur van «deezen Siaat aan 't Franfche Hof, en eindelijk Secret. van de Staaten en Gecomtn. Raaden van Zeeland , had bij zijne eerde *- Huisvrouw anna engelbregt 3 kinderen , doch geene uit zijn s.de Echt met Levina Munnia. Hij is overleden 1682. 3. L&ina de Huybert, was de 3de Huisvrouw van Jan Ociersz. de Jonge (zoon van Ocker Jansz. de Joge en van Maria de Wyfe,) had bij hem 2 zoons Adriaan Ockers en Bor.ifacius Ockers, van welke de laat. 'fg > fte ongetrouwd is overl. Voornoemde Jan Ockersz. de Jonge is na de dood van Levina de Huvbert nog twee maaien getrouwd. De kinderen van anthony de huybert en johanna haex zijn: / f. pïeter de hlybert, Heer van Burgt en Craijeftein, geboren 1 Aug. 1622. Wierd Schepen en Raad van Middelburg 1646". Ambasfadeur aan de Hoven van Zweeden, Deenemarken, Poolen en Brandenburg 1655. en vervolgens Secret. van Zeeland 1659. Raad-Pen- üo.  HUYBERT. (GESLACHT van de) 85 fionaris 1664 . en eindelijk Gedep. in den Raad van Staaten 1687. Hij is over!. 7 Jan. 1697. Eerst trouwde hij anna eusabeth van panhuys (dochter van Gilles , en van Maria Vivien,) en won bij haar 5 kinderen. Zij ftierf 26 Nov. 1669. Hij hertrouwde Elifa. beth de Hochepied C dochter van Daniël, en van Ca. tharina van der Meret), doch had bij haar geene kin. deren. 2. M ria de Huybert, was de Echtgenoote van Mr. Jo. hm Steengracht, Secr. van de Admir. in Zeeland, (zoon van Huybert Jansz. de Jonge, gezegd Steengracht, en van Barbara Schotte) lieten 2 kinderen na. 3. Johanna de Huybert, was getr. met David de Malapttt. Adriaan de huybert , de jongere en cornelia van der meer van bsrendrecht hadden 2 dochters en 1 zoon. 1. Genoveva de Huybert, was getr. met. Justus van Lichtenbergh , Lt. Colonel van de Infanterij en Major ■ Comm. van Hulst. 2. anthony de huybert, Capitein van de Infanterij enz. had bij zijne Huisvrouw hei.ena van zyl 2 zoons. 3. Cornelia de Huybert, was getrouwd met Jan de Crau. velaar. # Zevende Generatie. De zoon van cornelis de huybert en petronella de huybert was: ewoud de huybert, Schepen en Raad van Z. Zee, die bij zijne Echtgenoote susanna h«ffer van Bom* men ede (dochter van Adriaan, en van Magdalena de Jonge) kinderen had. De dochter van jan de huybert en maria stoutenbusg, was: Cornelia de Huybert, die getr. was met Cornelis de Witte Heer van Eikei zee , Raad en Bailiuw van Z. Zee (zoon van Laurens de Witte van Eikerzee en Cornelia Staveuisfe „> zij hadden 8 kinderen. Adriaan de huybert had bij zijne eerfte Kuisvrouw johan. F 3 KA  HUYBERT. (GESLACHT van de) 'Johanna van der Mandere, (dochter van Jacob, en van Petronelle Geertruyd van Berckel). Hij is overl. 17 Aug. 1785. Zij 14 Maart 1790, nalaatende 1 dochter. 4. Mr. Martinus Johan Veth van de Perre, Heer van Westcapelle en Nie'uwland, Burgemr. van Middelburg, Bewindh. van de O. I. C. enz. trouwde Beren» dina .... van Bronckhorst, (dochter* van- Adriaan van Bronckhorst, Burgemr. te Utrecht, en van Meinarda Johanna van CleefT). Adam Adriaan van der Duin en Anna Maria van Dorp, 2 zjons. ' " » - ." — i.'...y.Z 1. Adam Philips van der Duin, Vrijheer van *sGravenmoer enz. Lt. Colonel van de Cavallerij en Ritmeester van de Gardes te Paard, trouwde Geertruyd Schepers, (dochter van Willem, en van Elifabeth Christina van der Dusfen). Hij ftierf 9 Aug. 1739. 2. Arnoud Joost van der Duin, Heer van Benthorn, en ca zijns broeders dood Vrijheer van 's Gravenmoer enz. befchr. in de Orde wan de Ridderfchap van Heiland, Lieut. Generaal van de Cavallerij en Colonel van een Regiment Gardes Dragonders, trouwde Anna Mtrgaretha van Aersfen van Sommelsdyk, (dochter van Francois van Aersfen van Sommelsdyk en van Maria van Aersfen van Wernhout). Zij lieten 5 kinderen na. Helena Adriana de Huylct en Freisrik van Rcede, s kin» deren. 1. Fr e der ik van Reede, ongetrouwd geftorven. 2. Agatha van Reede, trouwde .... IVydenkelder, bij wien zij khderen won. Conflantia de Huybert en Robert Trevor, 2 kinderen. 1 Trevor, Vicomte de Hambden , Ordinair Envoyé van den Koning van Groot-Brittanniën aan het Hof van Sardiniën. 2 Trevor , was getr. met den Graaf van Suffolk. Catharina Henrietta de Huybert en Nicolaas van Hoorn, $• kinderen. .. m  INQUISITIE. 95 gevoerd. Onze Hiftcriefchrijver wagenaar was mede van dat gevoelen. Van wïjn merkt hier op aan, dat uit hetgeen die zelfde treffelijke Schrijver , in het begin der dertiende Eeuw, nopens den kruistogt van Graave floris den IV. tegen de Stadingers verhaald heeft, ligtelijk kan worden opgemerkt, dat onze vroegfte Hollandfche Graven van de Inquifitie niet geheel afkeerig geweest zijn. Ter nadere ftaavinge van zijn gevoelen, voegt er de Oud-Penfionaris het volgende nevens. „ In de overige Nederlanden, met naame in Flaan' deren , wierdt het verfchillen 'van *t begrip der Roonuche Kerk, medé al vroeg, met vuur en ftrbp geftraft. En, om nader bij huis te blijven, toen Paus Bonifaas de IX., tën Jaare 1404,' zekeren Dominikaan, met naame Mr.'eilaert schoneveld , door het Duitfche Rijk , bijzonder ook door deeze Nederlanden , afzondt, zó om 't gedrag der Kloosterlingen, als'de gevoelens der Ingezetenen, te onderzoeken, nam de toenmaslige Landsheer Hertog albregt van beijêsen, hfm en deszelfs Onder-Iniquifiteurs niet alleen in zijne befchern-ing, maar beval en gebbódt allen Landzaatén, hoog en laag, geestelijk en waerddiijk, op verbeurte van zijne gunst, ja vsn alles, *t geen men tegen hem verbeuren konde, en dus van lijf en goed, den voornoemden eilaert, met de zijnen, „ ruftellc te laten onderzoeken en corrigierenzo zelfs, dat zij hem, in alles, zouden bijftand moeten bieden, de gevangenisfen, elk in zijn bedrijf, voor hem openen, en zorge draagen, dat deszelfs gevangenen" wel bewaard waren." Van wijn voegt er nevens, dat het algemeen gevoelen , wegens de invoering der Inquifitie hier te Lande, door karel den V, niet in dien zin moet verftaan worden, als of dezelve, in vroegere dagen, niet bekend, of nimmer uitgeocffend zou geweest zijn; maar wel, „ dat federt dien tijd, dezelve een beftendige Regtbank is geworden ; die, naar veel ftrenger regelen, op een' Spaanfchen leest gefchoeid, zonder behoorlijk onderzoek, bij buitengewoone rechtspleging, met voorbijgang van den gewoonen Regter, en ver. treeding van 'sLands bezwoorene Wetten, ondanks de Verton-  $5 INQUISITIE. JAKOBA van BEIJEREN. bnz. toogen rler Overheden en der Staaten , van 't Hof van Holland zelfs, alles aan haare Bloed-Plakkaaten onderwierp." Zie Mr. h. van wtn, Bijvoegfeh enz. Jakoba van beijeren, Volgens 't aigeraeen gevoelen, ft vvelk wij ook, in ons berigt der levensbijzonderheden deezer ongelukkige Gravinne, gevolgd hebben, zou zij haare jongde levendagen op het Huis te Tellingen hebben gefleten. Doch de naaywkeur'ge van wijn heeft, uit echte gedenkftukken, bewezen , dat Vrouw jakoba zich meermaalen te Reimersvat l, St. M--ftensJi]k, Oostrum, den Briel, Maasland en elders, onth'.eldt. Ook moet haar gevolg niet zo onaanzienlijk geweest zijn, als hetzejve gemeenlijk wordt befchreven, naardien zij, volgens die zelfde befcheiden, van een zeer aapziènjijken Hofitoet wierdt verzeld; waar onder de Raaden hs^rer Domeinen , die uit treffelijke Edellieden beftonden, haare Kamerlingen eo anderen genoemd worden. Zelfs worden verder, als tot haar Huisgezin behoorende, opgeteld da Pnir./yers, Pentyers, Bottelyers, Koes, Pasteyhakkers, Tortydtagers, Comies yan de 7.acl en Zaelwaerders, Trom loper, Pyrers, Bojen, dia van de Waerderil (Guarde robe) enz. ten blij'te , dat jakoba zo eenvoudig riet leefde, als men zich veelal-verbeeldt. — Voorts melden wij nog, dat Vrouw jakoba, niet og, den achtften, maar op den negenden Oér.0" ber overleedt. Zie Mr. h. van wyn, Bijvoegzels enz. Jakoba's kannetjes, of Kruikjes. In ons berigt, wegens deeze Gedenkftukken der Alondheid , opperden wij reeds onzen twijfel, of dezelv© met 'er daad van Vrouw jakoba» lil  8o JANSSEN. (ZACHARIAS) beeld wierdt naar de Starren te zien , door zeker Iangagtig werktuig, 't geen, uit vier Buizen, was te faamen gefteld." Men vergunne ons , uit dien zelfden Schrijver, over te neemen , 't geen hij onmiddelijk op het bovenftaande laat volgen. „ Voor 't overige, (fchrijft hij) was 't begin deezer (zeventiende) eeuw rijk in veele Kunstenaars, hier te lande; onder welken de beroemde korhelis drebbel , geboortig van Alkmaar, uitftak. Sommigen, hoe zeer, misfchien met geen genoegzaam bewijs, fchrijven aan hem de uitvinding der Teleskopen toe. Hij zelve fchreef niet alleen, aan Koning jacob I. van Engeland (in wiens gunst , zo als ook van Keizer ferdinand II., hij hooglijk deelde) dat, door hem, de eeuwigduurende beweeging was uitgevonden, maar ftaafde, zegt men, deeze ontdekking, door zekeren glaazen Bol, dien hij den Koning fchonk, en in welken men, binnen vierentwintig 'uuren, den loop der vier Jaargetijden, met alle hunne verfchijnfelen, geftaadig zag afwisfelen, zo wel als die van Zon, Maan, Starren, Ebbe en Vloed, en de oorzaaken van dien. öok getuigen zijne tijdgenooten van een, door hem vervaardigd, Klavecimbel, dat, door de kragt der Zonneftraalen, (welken hij, tot in de duifterfte plaatfen, wist te leiden,) van zelve begon te fpeelen, en zij voegen 'er bij, dat men, met een Schip van zijn maakzel, verfcheiden uuren lang onder water kon vaaren, en aldaar, zonder kaars of toonslicht, leezen. Veelligt zijn veelen deezer verhaalen vergroot en opgefchikt; doch drebbel was, met dat al, een allerzeldzaamst en oveikunstig vernuft : ook doen ons deeze verhaalen denken, aan 't geen de oudheid van archtmeoes en 't beeld van memnon, en de middel-eeuwen van albert, gezegd den Grooten, Bisfchop van Straatsburg, verhaalen. „ Laat ik, daar ik van Kunsten fpreeke, hier rog bij voegen , dat de Algemeene Staaten , eenige Jaaren laater , aan zekeren hermansz niman, uitfluitend Oétroi gaven, om de toets- enmarmerfteenen, door middel eener bij hem uitgevonden Moolen en zonderlinge bereiding, zo zagt te maaken , dat, uit dezelven, niet alleen Kolummen, Tafels enz., zon. der iets te leur te doen gaan , konden gemaakt, maar ook, daar op alles, als waare het papier, geprent konde wonden, en  KAREL de II., van Engeland. 10? len, veelen onzer Leezeren geenen ondienst te zullen doen. Hij fchrijft aldus: ,, Zo lang Cromwel heerschte, benaarftigden zig de Staaten van Holland, om deezen te overtuigen, hoe zeer zij tegen 'sKonings komst, hier te lande, waakten. Toen men, in 't begin des Jaars 1655, vernam, dat de Koning uit Keulen, alwaar hij zig ophieldt, onvoorziens, en van flegts weinige perfoonen verzeld, vertrokken was; en eenigen ver. moedden , dat hij 't naar den Maaskant gewend hadt, om, afzakkende langs Dordrecht, van daar, of van den Br lelie, naar Zeeland, en wijders, over Duinkerken naar Engeland, tot het doen van zeekere onderneeming,. over te fteeken, fchreef de Raadpenfionaris de witt, aan 'sLands Ambasfideur nieupoort te Londen, hoe hij niet geloofde , dat de Koning zig in Holland zou hebben durven wasgen.; vertrouwende „ vaftelyk, (zegt hy) dat, indien hare Ed. Groot „ Mog. kennilfe ofte advertentie hadden bekomen > ofte als „ nog bequaemen, van fync aenwefinge binnen deze Provm„ cie, defelven, in fulcken kas, daer voor, metcMyk r-jfer.„ timent fouden toonen ende, ontwyfelyck, den voorfchreven „ Koningh, niet fonder fyn groot ongemack, /ouden doen ge„ voelen, dat haer Ed. Groot Mog. het Tradaet van Vrede „ met de Republike van Engelandt jongji opgereght , foig„ neufelyck willen agtervolgen; behalven dat ook;> daer be„ nevens , tot lafte van den voorfchreven Koningh , foude „ werden gebruyckt ende in 't werck gefteldt de Refolutie, „ tegen het inkomen van groote perfonagien, binnen defe „ Provincie, fonder voorgaande permiflie, hier bevorens, „ met fpeciale innerlijke reiatien ofte refleftie op; den voor„ fchreven Koningh, by haer Ed. Groot Mog. genomen." „ Toen, kort daar op, 't gerugt liep, dat de Koning zig, bij de koninglijke Prinfesfe, zijne Zuster, op den huize Td. lingen, onthieldt, fchreeven de Staaten aan die Vorstin, dat, hoe zeer zij van de wijsheid en befcheidenheid van hooggemelden Koning niet konden verwagten, dat hij, tegens het Traktaat van Vrede met croiuwel en de Refolutien, nopens zijn inkoomen en van andere hooge Perfonagien hier te lande, zig in de Proviutie van Holland zou hebben begeeven, zij  J0& KAREL DE H.| van Engeland. ïij, egter, op haare koninglijke Hoogheid begeerden, de op. regte waarheid hier van te weeten, haar teffens vermaanende, voor te koomen, dat de Vorst zig niet herwaarts begave. Was het der Staaten meening geweest, zig van den Koning te verzekeren, zij zouden niet, voorloopig, aan. de Prinfesfe (die egter' eerlang tijding gaf dat hij 'er niet was geweest, of met haar weeten, In Holland ftondt te koomen) gefchreeven, en hem dus gewaarfchoüwd hebben. Trouwens, men begon dit werk, hoe langer hoe zagter, te behandelen; 't geen mij, niet onduidlijk, ook daar 'uit fchijnt te blijken, 'dat men allengskens den Koning toeliet, zig nu en dan te Breda, bij de Koninglijke Prinfesfe, op te houden; zonder dat ik mij herinner, dat Holland, hier tegens, ooit eenig voorftel ter algemeene Staatsvergadering deedt , alwaar haare invloed, anderfints, groot genoeg was, om dit verblijf, zo zij wilde, te kunnen keeren: even als zij ook ftrenger hadt kunnen handelen met den Hertoge van vork, oudften Broeder des Konings, die zig, in Bloeimaand des Jaars 1658, in den Haage zelfs, bij de Koninglijke Prinfesfe, eene poozo opgehouden hebbende, alleenlijk, en niet dan na de Engelfche Gezant downing, hier over geklaagd hadt, was verzogt geworden, zig van daar te begeven." „ 't Naderend overlijden van cromwel begunfligde nog meer de zaaken van karel II., hier te lande. Waar omtrend ik het niet buiten opmerking agte, dat die Vorst, bin^ nen Amfterdam, (in welke, hoewel grooteen volkrijke Stad, de Regeering, van ouds, honderd oogen hadt) zig, zo het heette, onbekend, eene korte pooze, in Herfstmaand des Jaars 1658, ophieldt. In die maand (op den 13) overleedt juist ckomwel, zonder dat men nog zeker was, of één zijner Zoonen hem wel zoude opvolgen. Toen 't Parlement, kort hier na, den oudften derzelven, richard, het Proteflorjchap opdroeg , waren wel de zeven vereenigde Gewesten , met naame Holland, onder de eerften der buitenlandfchen Mogendheden , die deezen , in die hoedanigheid, erkenden; doch, gelijk men hier, even als in andere Landen , zeer ipoedig ontwaarde, dat hij, met het Ambt van zijnen loozen Y*der « geenfints deszelfs bekwaamheid om te gebieden be. kOjQr  HO KAREL de li., van Engeland. nooten, voor eenen verwaanden en bedrieglijken huichelaarte boek ftondt) 't gevaar zo breed kan uitgemeetaj hebben, om daar door 't gewigt van zijnen dienst, in 's Könings oogen, te vermeerderen. Hoe veel ftaat'er, ondertusfchen, op dit Verhaal zij te maaken, kan ik niet bepaalen. Zo 'er iets van aan is, fchijnt het, ten minsten hier en daar, iets van de fprookjes ontleend te hebben. Het gevaar van goed en leeven , in 't welk downing zig ftak, zo cromwel ooit ag. ter dit nagt-bezoek mogt koomen, was zeer groot; maar ik weet niet, of de heerfchende zugt, om zig, door alle Regeeringen heen, in zijne bediening ftaande te houden, en de bereekening, dat 's Konings partij wel eens boven koomen konde, aan 't charakter van dien Gezant moeds genoeg gaf, om iets diergelijks te durven beftaan. Ondertusfchen zie ik ook niet, dat eenig gelijktijdig Schrijver deeze zaak geboekt heeft, zelfs niet aitzema, die voor en na, geduurende cromwel's beftuur, in den Haagt was, en, gelijk bekend is, agter de geheimfte bijzonderheden wist te koomen. 't Is waar, bij deezen, vinde ik gewaagd van eene vifite, mede bij nagt, door downing, aan Koning karel, in den Haa~ ge, gedaan; doch zij gefchiedde niet in 't geheim, en was, voorts in aart, tijd en omftandigheid, zeer veel van de bovengemelde verfchillende." „ Naa het overlijden van den Protektor cromwel, begon zich, eerlang, in Engeland, alles ten voordeele van Koning karel te fchikken. Het Parlement met den Koning in onderhardeling getreeden zijnde door Gemagtigden , ftemde eerst het Hoogerhuis, en daarna het Huis der Gemeente, dat de Staat voortaan naar de oude wetten geregeerd, en karel de M. voor Koning zou erkend worden, die zich thans te Breda bevondt, werwaarts de Algemeene Staaten, gelijk ook de Staaten van Holland en Zeeland, eenige Afgevaardigden zonden, om zijne Majefleit te begroeten. Verftaan hebben, de, dat de Engelfche Vloot, onder montagüe, gezonden onj hem af te haaien , reeds voor Scheveningen lag, begaf zich Koning karei, fpoedig na 'sHage, alwaar hij, door de Staa. ten vaa Holland, ontvangen en onthaald wierdt. De Raad. pén«  KAREL de II., van Engeland. val van deeze onkosten , mitsgaders het doen van fchenka. dien, hadt Holland, hoe zeer fommigen dit geld zeer nutteloos hefteed oordeelden, zes, de algemeene Staaten drie tonnen fchats beftemd. De Tafel, bijzonder, was lusterrijk. Men deedt den Koning en zijnen dischgenooten, daaglijks, in vijf geregten aanfchaften, alwaar de overvloed bij groote en volle fchotelen (*) voorzat. Weinig minder waren zes andere tafelen voorzien, die, elk met vier geregten bediend, voor de Edelen van zijn gevolg, zo Mannen als Vrouwen, gefchikt waren. Maar boven alles munteden uit drie heerlijke Maaltijden, twee van welken door de Staaten van Holland, één door de Algemeene, (die zijne Majefleit, daaglijks, door zeven Heeren uit hunne Vergadering, deeden verzeilen) gegeven wierden; betuigende de Koning zelve, dat hij nimmer beter gegeten, en, onder alle de gastmaalen, waar mede men hem in Frankrijk, Duitsckland, Spanje en de Spaanfche /Nederlanden, vereerd hadt, en die zeer kostelijk geweest waren, er niet één gezien hadt, die eenigfints te vergelijken was bij den tweeden hoofdmaaltijd, op welken hem de Staaten van Holland, des avonds van den 30 van Bloeimaand, hadden onthaald. Bij den ftoutften en pragtigften fmaak van dien (*) „ *t Gebruik van buitengemeen groote en volle Schotelen hadt, niet alleen in vroegere tijden, bij veele Volkeren, met naame bij de Franken, maar ook nog in de voorige eeuwe, bij onze Landsgenooten, plaats, op pragtige Gastmaalen. Men kan er van oordeelen, wanneer men leest , dat elk der hier bovengemelde Geregten beftondt uit zes eironde hoofdfcbotels of bekkens, en twaalf mindere fchotelen, of tailloiren, en dat, in één der hoofdfchotelen, vier-en twintig Phaifanten lagen, terwijl de vijf overigen gelijken vragt konden bevatten. Op dien aanzienlijken Maaltijd der Staaten, van welken ik ftraks in den Tekst fpreeken zal, waren ('t geen men toen meer deedt) de fchotelen pijramidiedsgewijze, gevuld.  KAREL db II., van Engeland. n> wiens Vriendfchap te gewinnen, men reeds gezien heeft, dat niets hier te lande verzuimd wierdt) te kennen gegeeven , hoe gaarne de Staaten van Holland zijner Majefleit eenige Gefchenken, als eene proeve ten minsten van hunnen goeden wil, wenschten te kunnen toefchikken. Hij hieldt hier op aan ; doch de Koning betuigde , dat hij geen meer bewijs van der Staaten genegenheid behoefde, en dat bij zig van dien goeden wille, zo voor het toekoomende als tegenwoordige, dankbaarlijk, overtuigd hieldt. Sedert boodt men den Hertoge van vork een gefchenk aan, ter waarde van zestig duizend gulden; 't geen ik egter niet weet of aangeuoomen wierdt, maar wei dat wimmenum, (aan wien, als eerfte Lid van Gecommitteerde Raaden, de Staaten van Holland 't beleid van 'sKonings onthaal hadden opgedraagen, en die bij zijne Majefteit zeer gezien was) op 't einde van Herfstmaand deezes Jaars, aan hunne Edele Groot Mogendheden te kennen gaf', hoe hem, door de Koninglijke Prinfesfe, Weduwe van oranje , van wegen haare Broeders, de Hertogen van yorke en glocester, was aangeboden een kostbaar Juweel, in erkentenis van de moeite en zorge, door hem, geduurende 'sKonings aanweezen in den Haage , betoond ; maar dat hij, in eenen Dienaar van hunne Edele Groot Mogendheden, onbetaamlijk oordeelende , eenige vergelding ofte belooninge te ontvangen , dan van zijn eigen Souverain, 't zelve gefchenk, op eene beleefde wijze, hadde afgewezen. De Staaten, zig deeze prijslijke daad zonderling doende welgevallen, beflooten , hier van een loflijk gewag in derzelver Refolutien , ten dienste en navolginge der Nakoomelingfchap , te doen maaken." Op den achtften der gemelde Maand kwam Koning karel te Londen, te gemoet gereeden zijnde door den Generaal monk , aan 't hoofd der Lijfwagt en van vijf Regimenten Ruiterij, en tradt terftond, zonder aan eenige voorwaarden verbonden te worden, in het bewind der regeeringe. Niet lang naa 'sVorften vertrek, beflooten de Algemeene Staaten , op den voorflag van Holland, tot het afvaardigen van eea buitengewoon Gezantfchap na Engeland. Tot leden H 4 daar  KAREL de II., van Engeltind. lat naa de overkomit der Gezanten , de gunst van den Heere van beverwaard hadt getragt te winnen, door zijnen zoone, den Heere van odvk, een Ampt van veertien of vijftien duizend guldens 's jaars op te draagen; eene aanbieding, egter, ontrent welker bewilliging de Gezant verfcheiden zwaarigheden opperde. Op den veertienden September des Jaars 1662 wierdt het Verbond eindelijk gefloten. Van geen langen duur, intusfchen, was dit Verbond. Koning karei» bleef misnoegd, over de agterlijkheid der Staaten in de bevordering van zijnen Neeve, den jonge Prinfe willem van oranje. Van tijd tot tijd befpeurde men, hier te Lande, aan de bedrijven der En» gelfchen, waar 't eindelijk zou op uit loopen. De vijand» lijkheden, door de jaloerfche Engelfche Natie gepleegd, voorfpeldeneenen Oorlog, van welken de verklaaring, op den veertienden Maart des Jaars 1665, in 't licht kwam. Een verhaal van het beleid van deezen Oorlog behoort niet tot ons plan. Wij merken aan , dat de belangen van Prinfe willem veel invloeds op het onderneemen van dien Oorlog moeren gehad hebben;*t welk wij, hoewel de woorden hst tegendeel fchijnen aan te duiden , meenen te mogen befluiten uit de Verklaaring van den Engelfchen Kanzelier hyde aan den Franfcben Ambasfadeur, „dat de Koning, zijn Meester, zich wel „ wagten zou van aan den Heer de witt gelegenheid te „ geeven , om onder de Staaten te verfpreiden, dat hij den ,, Oorlog niet aangevangen hadt, dan om zijn Neef in des» „ zelfs waardigheden te doen herfteïlen." Twee Jaaren hadt de Oorlog geduurd, zonder dat Koning karel Zich kon beroemen, eenig voordeel van aanbelang behaald te hebben. De' verheffing van den Prinfe van oranje, eene der aanleidingen daartoe, en misfchien wel de voornaamfte, was waarfchijnlijker geworden dan te vooren, zints de Algemeene Staaten zich dieper hadden ingewikkeld met lodewyk den XIV, en deeze zich meer aan de Lehoudenis der tegenwoordige Regeering in de Vereenigde Gewesten hadt laaten gelegen liggen. Nu en dan liet Koning karel zijne gezindheid tot dén Vrede blijken , verklaarende zelf, bij zekere gelegenheid, de Staaten niet tot verandering der Regeeringe, of tot afhanklljkheid van eenigen Prins te zullen ^dwingen, H S Ak  1-6 KOEN, (JAN PIETERSZ.) jaars 1617, doch die hem niet voor Zomermaand des volgenden Jaars ter hand kwam, ging verzeld van eenen Lastbrief der Algemeene Staaten , en van Prinfe maurits. Uit kragt van deezen Lastbrief beftondt koen aan de Bewindhebbers der Maatfchappije te fchrijven, dat hij hunne bevelen niet konde gehoorzaamen, ten zij ze alvoorens in de Vergadering der Algemeene Staaten waren nagezien. Over dit fchrijven ontving hij van de Heeren Bewindhebberen een fcherpen brief; doch koen bekommerde zich des luttel. De Maaifchappij bezat, in deezen tijd, geene Plaatzen in eigendom, dan alleen op Amboina. Ondertusfchen was *t haar belang, eene verzekerde plaats te hebben , als een middelpunt van haaren Koophandel, welke nu al van groote uitgeftrektheid was geworden. Den wakkeren jan pietehszoon koen komt de eere toe, dit te hebben uitgevoerd, 't Zal niet ondienstig zijn, van de opkomst van Batavia hier in 't kort vetflag te doen. Al in den Jaare 1617 hadt de Maatfchappij haaren Bevelhebberen gelast, een bekwaam ftuk lands van den Koning van Jakatra of eenige andere Javaarfche Mogenheid te koopen , tot het ftigten eener Stad en fterkte, alwaar men den voorraad van Indifche en Nederlandfche Goederen zou mogen ontvangen en bewaaren. Eenige Jaaren te vooren hadden de Hollanders al eene wooning gehad te Jakatra aan den zeekant, beoosten de rivier Tangerang, waar toe zij den grond van den Koning gekogt hadden. Doch toen ds naarftige en wakkere jan Pieterszoon koen het Opperbevel bekomen hadt, zogt hij hieromtrent eene nieuwe Stad en öerkte aan te leggen, en daartoe insgelijks verlof te bekomen van der Koning van Jakatra, Terwijl men hier over handelde, kteeg koen vermoeden, dat de Koning met de Bantamners en met de Engelfchen, die zich te Bantam en Jakatra onthielden , in heimelijke onderhandeling getreeden was, om hem en de zijnen, die 't reeds te Bantam naauw* lijks houden konden, ook van Jakatra te verdrijven. Hij valt hierop bedektelijk aan 't verfterken van de wooning der Maatfchappije;''t welk, toen 't gemerkt wierdt, grooten agterdogt verwekte bij de Engelfchen en Javaanen. De Stad Ja.  132 KOEN, (JAN PIETERSZ.) deelen. Doch toen nu de Bewindhebbers op zijn fpoedig •vertrek na Indien aandrongen , kreeg men van daar eene tijding, welke zijne reize eenigen tijd deedt opfchorten. Deeze was het berigt, wegens de beraamde zamenzweering der Engelfchen op Amboina, en de ftrstTen , op den zeven en twintigften van Sprokkelmaand des Jaars 1623, deswegen geoeffend. De Engelfchen klaagden hierover geweldig, en gaven de voornaamfte fchuld aan den Gouverneur koen , hoewel deeze , als reeds eene maand te vooren uit Indien vertrokken daar aan geen deel konde hebben. Maar de verovering van Jakatra en de Eilanden van Banda hadt den Engelfchen zulk een haat tegen hem ingeboezemd, dat zij zich uit alle hunne magt tegen zijn vertrek aankantten. Hier door verliepen 'er bijna vier jaaren, eer koen zijne voorgehomene reize kon voortzetten. Hij bekleedde midlerwijl het ampt van Bewindhebber der Maatfchappije ter Kamer van Hiorn, en ftak eindelijk, in den Jaare 1627, in zee. Het algemeen gevoelen wil, dat koen, waaifchijnelijk om niet-verraaden te worden aan de Engelfchen, zeer bedekt, en Wel in de hoedanigheid van Konftapelsmaat, na de Indien vertrok. Dus vermomd bleef hij tot op zekere hoogte, wan. neer hij den Schipper met groote beleefdheid verzogt , dat hij Scheepsraad geliefde te beleggen, alzo hij iets van belang hadt voor te ftellen. De Schipper vraagde hem heel fors, wat hij te zeggen hadt, en. of hij 't niet weeten mogt? Koen antwoordde, dat het zaaken waren, die hij niet a.n hem alleen , maar den geheelen Raad , openbaaren moest. De Schipper beet hem vergramd toe: „ Vent, gij zult het mij „ zeggen , of ik wil geen Scheepsraad beleggen." „ Schip. „ per, hernam koen, het zijn geene beuzelingen, maar zaa,, ken van aangelegenheid, die ik niet kan-noch mag zeggen." Koen den Schipper nog onwillig vindende, vondt geraaden eene andere gelegenheid waar te neemen. Naa verloop van twee dagen ging hij andermaal bij den Schipper, en deedt hem het voorige verzoek; doch deeze dreigde nu, hem voor de mast te zullen laaten zetten, zo hij niet ftraks openbaarde , wat hij den Raad hadt voor te ftellen. Koen voerde den Schipper wederom te gemoet, dat hij ongehouden was Ut  KOEN. (JAN PIETERSZO *33 te zeggen wat hij in den Raad hadt voor te dragen; dat 'er fpoed vereischt wierdt, en hij wel hadt toe te zien, wijl dit alles ter zijner verantwoordinge liep. De Schipper, niet weetende wat te denken , beet hem heel bars toe: „ Wat „ verantwoording, Vent ik heb met uwe zaaken niet te „ doen: ik zal namiddag Scheepsraad beleggen, en wij zul„ len dan zien, wat zaaken van gewigt een Jakhals van een „ Konftapelsmaat voor te draagen heeft." De Scheepsraad vergaderd zijnde, verzogt de gewaande Konftapelsmaat, dat de Schipper den Commandeur der Vloote door een Scheeps. zein aan boord geliefde te ontbieden , alzo hij zaaken van 't uitetfte gewigt te zeggen hadt. De Schipper, van gramfchap zwellende, begon hem wakker door te haaien, en te vraagen, of hij zich niet fchaamde, eerst met hem, en daar r,aa met den gantfchen Raad den fpot te drijven. Koen antwoordde beieefdlijk, dat hij den Commandeur noodzaaklijk en wel ten eerften moest fpreeken, en dat hij niet wist, dat 'er een andere weg dan deeze was, om daar toe fpoedig tegeraaken. „ Vent, zei de Schipper, kost gij mij alleen dat niet gezegd „ hebben ? dan zou ik, als 'f noodig was, dat wel verzogt „ hebben." Koen wederom: „ ik mogt dat u alleen niet „ zeggen , maar moest het aan deezen Raad, gelijk ik nog j' doe, voordellen: ik zeg u nogmaals, dat ik-den Gomman„ deur moet fpreeken: zo gij mij langer uitftelt, zal ik tot „ mijn leedweezen genoodzaakt zijn, hem mijn verzoek door „ andere wegen te doen weetea." De Schippér en de overige leden van den Raad, den gewannden Konftapelsmaat met zo veel vrijmoedigheid hoorende fpreakeu, deeden hem buiten ftaan, De meesten kreegen agterdogt , dat hier iets mogt fchuilen; zoude iemand; zeiden ze, in den vollen Raad zulk een verzoek doen, zonder gewigtige reden ? de Commandeur mag hem in allen gevalle ftraifm. Om zeker te gaan, wierdt goedgevonden, alles, wat hij in de Vergadering gezegd hadt , van woord tot woord aan te tekenen. De Schipper, nu wel eens. zo neuwsgierig, gaf terllond bevel, een Zeinwimpel voor den Commandeur der Vloot op te hijzen. Het was al laat op den dag, en dit zein verwekte dus I 3 ëee'  Ig8 KOEN. (JAN PIETERSZ.) en de eenige, welke, dus lang, deezen aanzienlijken en gewigtigen post tweemaal hadt bekleed. Ongemeen veel is zekerlijk de Maatfchappij aan deezen Man verfchuldigd. De ftaat, in welken hij de zaaken in Indien vondt, laat geen twijfel over, of hem de voorrang boven de meesten zijner Opvolgeren moet gegeeven worden, die wel verfcheiden veroveringen gemaakt, doch hier in niets gedaan hebben , dan de grenzen uitbreiden van eene magt, wier wankelende grondfiagen hij bevestigd hadt in eenen tijd, toen de Maatfchappij niets anders bezat dan Amboina en de Eilanden van zijn Landbeftuur; welke van zo veel aangelegenheids geworden zijn, zedert 't hem gelukte, den rijken handel in Nagelen derwaarts, en dien van Nooten-Muskaaten na Banda over te brengen , zijne tweede verovering naa die van Jakatra, dat zulks ten overvloede bekwaam zij om zijne naagedagtenis te vereeuwigen. Wat 'sMans Karakter aangaat, hij was openhartig en op. regt ; indien hij over zijne vijanden wist te zegepraalen, bij was zijne overwinningen nimmer verfchuldigd aan flinkfche handelingen, een eerlijk Man altoos onbetaamelijk. Hij was omzigtig, ftilzwijgende, onvermoeid in den arbeid , vlug en vaardig in raad en daad, msatig en zedig, een vijand van de pragt, tot zo verre zelfs, dat hij veragtlijk fcheen in de oogen der zulken, die, naardewijze der trotfche Oosterlingen, niemand agten , dan in zo verre hij eene aanzienlijke vertooning maakt. Alleen wierdt hij befchuldigd, dat hij te veel gefteld was op het bevorderen 2ijner Landgenooten , en dikwijls te hard was tegen dezulken , welke het ongeluk gehad hadden van hem mishaagd te hebben. — Een agter-kleinneef van onzen dapperen koen, de HeerjoosT koen, heeft zich ook , door zijne dienden der O. I. Compagnie toegebragt, op eene zeer gundige wijze onderfcheiden. Zie Levensbefchrijving van Mannen en Vreuwen, Kok  141 KRIJGSWEZEN. magtigen, nam hier uit oorzaak, om de Staaten zijner Lart. den , in Hooimaand 1471 , te Abbeville, in Picardien , bij een te roepen. Hier droeg hij hun voor, dat de PranJ'qhen nimmer de vrede zouden hebben durven fcb.eadi.-n, indien flegts met weinig, maar vast en geregeld Krijgsvolk, degrenzen bewaard geweest waren, en drong nu, met alle kragt, op de inwilliging eener genoegzame fomme, tot bejlendig onderhoud van agt honderd, aan te wervene, Mannen van wapenen, die mep ook Speeren, oïLuncen, noemde; woor* den, welken, oud op zig zeiven , ook van dezelfde beduidenis zijn; om dat alleen de Man van wapenen, die, nevens zijn paard, geheel in 't harnas was, een' Sfeer voerde. Da Staaten, twijffelmoedlg, of de Hertog, door 't gebruik vaa deeze Benden, hen niet in gelijke onderwerping, als daar de Franfchen in geraakt waren, zoude brengen, beflooten, na lang beraad, hem eene buitengewocne onderfland van honderd eu twintig duizend Kroonen toe te leggen; en, „ ia „ waarheid," zegt een agtbaar Schrijver van deezen tijd, dia 't gebruik en misbruik van vaste Benden zeer wel wist te weegen , „ hunne twijffel was niet ongegrond ; want, toen ,, hij flegts vijf of zes honderd Mannen van wapenen hadt, ,, begeerde hij 'er meer te hebben, en meer tegen zijne I\a* buuren te onderneemen. Hij bragt het, van honderd en „ twintig, tot vijfmaal honderd duüend Kroonen, en zijnen „ Onderdaanen moesten 'er veel door lijden." 't Büjktook, van elders, dat hij, nog in dit zelve Jaar, en zelfs reeds voor 't houden der bovengemelde Staatsvergadering , 1250 Speeren , zo voor Bourgondien, als voor zijne andere Lan. den, hadt doen oprigten, en, ten Jaare 1475, wel 2200 zul. ke Speeren in dienst hadt, behalven een aanzienlijk getal van Engelfcie Boogfchutters X.archiers'), die toen voor de beste gehouden wierden; om van zijne Lijfwagt niet te fpreeken. „ Ten tijde dan van Hertoge karel, en wel in den Jaare 1471, heeft men, zo ver mii bekend is, voor het eerst, vast befoldigd Krijgsvolk, hier te Lande, opgericht. Hel wierdt, als voorheen , in Benden , of Gezelfchappen verdeeld, en Compagnien van Ordonnantie gezegd , nadien het onder zekere Ordonnantiën, of Krijgsreglementen ftondt, die docf  KRIJGSWEZEN. '43 door karel zeiven waren opgefteld, en van welken hij gewoon was, den Bevelhebberen van elke Compagnie, een piagtig, in groen Fluweel gebonden, en met zijn groot Zegei , in groenen wasfe bezegeld affchtift, ter hand te ftellen. Voorts beftondt een zodanige Compagnie uit honderd Speeren , de Speer meest uit ast Vegters, onder welken men Boogfchutters te paarde, te voet, Kolfroer- of Hsakbusfchieters, en Pikeniers telde; in dier voege, dat elke Compagnie grooter was dan tegenwoordig eenRegimeflt; nadien de honderd Speeren agt honderd Koppen bedroegen, en men de twee-en-twintig Compagnieu, met de daar bij zijnde meerdere en mindere Bevelhebbers, enz. begrootte op agttien duizend Mannen. „ Deeze plaats duldt niet in meerder bijzonderheden uit te weiden ; alleenlijk zal ik 'er bijvoegen , dat de Hertog, in perfoon, Kapitein van elk der Compagnien was, doch dezelven beftuuren liet door eenen Geleider, Conducteur of Condutier gezegd ; zijnde een voornaam Edelman, die de Ordonnantie moest bezweeren, en dien hij een' S:af, CBaston de Capitaine) omwonden met blauwe en witte zijde, zijnde de coleuren van het Huis van Bourgogne , ten teken van Bevel, van zijnent wege, deedt voeren, en, zo hij 't goedvondt, alle jaaren veranderde. „ De Mannen van wapenen voerden, op hun 'harnasch, een rood Fluweelen Kruis van S. Andries; 't geen, ook in die coleur, op de korte, half blaauw half wit geverwde, Manteltjes iPaletots) der Boogfchutters te Paarde (Arck!.ers~), gezien wierdt. Waar zij kwamen moest men hen huisvesten, en, tegen geregelde betaaling, van leevensmiddelen gerieven; maar, zo zij misdeeden, wi:rden ze geftraft, door de Reg* teK der plaatze, alwaar de misdaad begaan was. Uit welk laatfte blijkt, dat, hoe zeer, met het opregten van vaste Krijgsbenden, door den tijd, de dienst der Burgeren verminderde, evenwel de Regenten nu nog niet wierden afgefneden van alle betrekking , die de voorige Graaven, met naamen ook philips, karels Vader, hun, omtrend het Krijgswezen , hadden toegedaan ; in zo verre, dat, fchoon het oorlogen den Graave, als Souverain van den Lande, toekwam,  LABADIE. (JAN) *45 Labadie. (jan) Van de lotgevallen deezes Mans hebben wij verflag gedaan. Zie hier, wat de Geleerde ypei, aan» gaande 's Mans Leere en zijner Volgelingen , heeft aangeteekend. De leer der Lahadis'.en was wel-niet zo verre buiten den haak, als die der Kwakers, en andere Mijstieken, maar week, in zekere voornaamfte punten, niét weinig af van die der regtzinnige Protejlanten. Alleenlijk daarin kwam dezelve overeen met die der Mijstieken, dat zij, volgens het voorgeeven van l'abadie en zijne Medeleeiaaren , rustte op de bezondere verlichtingen en openbaaringen van den Heiligen Geest, die een Kristen alles in God zien, de Godheid genieten, en volmaakt onverfchillig deed zijn , omtrent het gene in de wereld gebeurt, indien God maar verheerlijkt werd. Doch zeer verfchilden de Labadisten van de Prote* ftauten in de bediening der Bondzegelen, en de oefening der Kerklijke tucht. Naardemaal de Sacramenten, volgens hunne gedachten, eeoiglijk llrekten, om het geloof der Bondgenooten te verflerken , moesten ze ook aan niemand anders bediend worden, dan aan de geloovigen, of aan zulken, die door de wedergeboorte tot het geloof in Christus bewrogt waren. Uit dien hoofde konden de kleine kinders niet worden gedoopt, maar men moest met den Doop wachten tot dat 'er jaaren van ondeffcheid, en blijken van geloof in den mensch waaren, en door hem zeiven belijdenis van den Godsdienst konde gedaan worden, — En ook moesten, uit dien hoofde , van de Avondmaalstafel geweerd worden niet alleen ergerlijke perfoonen, maar ook de zodanigen, van wier genadeftaat de Gemeente geene genoegzaame bewijzen hadde, fchoon ze anders onberispelijk van gedrag waaren. Zo dat niemand op de beproeving van zich zeiven werd toegelaa. ten, maar van de Gemeente moest beproefd worden, en als beproefd bekend zijn. Hun plan was wijders , den Godsdienst van Christus tot deszelfs voorige eenvoudigheid, zo als die befpeurd was ten tijde der Apostelen te Jerufalem, ten aanzien van leer en leeven te hervormen : zij trachtten eene geheel van Sijstematifche bijvoegfels gezuiverde Godgeleerdheid intevoeren, en eene Kerk van enkel heilige menfchen i waarin gemeenfehap van goederen plaats had, opte-  146 LABAD1E. (JAN) richten. Doch dit laatstgenoemde was enkel denkbeeldig, en, zo als zij het wilden uitvoeren, volftrekt onbeftaanbaar met de vereischten der mcnschlijke Maatfchappij. Hunne poogingen zijn dus mislukt. Alle menfchen zijn geene l'abadies. L'abadie zelf was het ftrengfte voorbeeld van heilig, beid, ging nederig gekleed, at zeer maatig, en bleef zich zeiven in alles gelijl?. — Onder de Labadisten zijn verfcheiden lieden van geleerdheid en aanzien geweest. Petros du* lignon en petrus won , de eerfte en voornaamfte medegezellen van l'abadie, waren geletterde lieden. Te Wieuwerd hebben onder de Labadisten gewoond petrus dittelbach, Voorheen Predikant te Nendorp in Oost-Ptiesland ; copper, voorheen Predikant te Duisberg; johannes hasenaar, voorheen Predikant te Britswerd en Wieuwerd; en balthasar colerus , voorheen Predikant te Nijega en Etahuizen. De twee eerstgenoemden hadden vrijwillig afftand van hunnen dienst in hunne Gemeentens gedaan, maar de twee laatstgemelden waren door de Klasfis van Sneek afgezet. En te Wieuwerd ook heeft zich een' geruimen tijd tot haaren dood toe opgehouden de geleerde en beroemde, anna maria schuurman. Hoe zeer deeze weêrgaelooze dame me: de Godsdienstgevoelens van l'abadie was ingenomen, kan men zien uit een gefchrift van haar, te vinden achter een werk, getijteld : Declaratio fidei. Deeze Declaratie fidei is het voornaamfte gefchrift, 't welk ons oogmerk vordert , hier te noemen, 't Zelve is uitgegeeven door l'abadie te Her. yord, ten Jaare 1671 in het Hoogduitsch, onder deezen tijtel: Declarations Schrift , oder eine nehere erklaerung der reinen lehre und des gefunden glaubens, joh. de l'abadie , petrus yvon, p. du lignon, enz. waarna in 't volgende Jaar 1672 het werk verfcheen in 't Latijn, mede te Hervord, onder den tijtel van Solemnis fidei declaratio joh. de l'abadie, petri yvon , p. ou lignon , &c. Dit boek wil men , dat door l'abadie en du lignon opgefteld zij. — Ook moeten wij hier melding maaken van twee Werken , door l'abadie alleen gefchreeven, waar van het. eerfte onder den tijtel van Regt en vaar Christendom uitgekomen is 1685, en het andere , zijnde eene Verhandeling over den Catechismus, en, be»  LABADIE. (TAN) LEENGEREGT. 14?- beftaande uit twee deelen, te Leijdtn is uitgekomen 1689- — Door yvon alleen is gefchreeven en uitgegeeven, Examen der éénentwintig artikelen , raaiende de ,gemeinfchap der Gereformeerde Kerken, 1672; en Ontdekking van de waare üe/igie, 1084. Zie ypei, Gefchiedenis der Sijstematifche Godgeleerdheid. Leengeregt. De kennis van aloude gewoonten en gebrui-. ken is aangenaam, vooral voor dezulken, die van de beöeffeningen der Oudheden, opzettelijk, hun werk maaken. Veele dier gewoonten komen, van lieverlede, in onbruik, 't zij door den veranderden fmaak der tijden, 't zij dat, door de verwisfelingder menschlijke zaaken,.de reedenen ophouden, in welke zij voormaals haaren grondflag plagten te hebben. Door beide, of door eene deezer oorzaaken, zijn verfcheide Vaderlandfche gewoonten in vergetelheid geraakt. Om de daaruit ontftaande gaaping, in de kundigheden der naakomeIingen, zo veel doenlijk, te verhoeden, willen wij gaarne 't onze toebrengen. Geene onaanzienlijke plaats onder de Vaderlandfche gebruiklijkheden, doch die, met de Ingevoerde nieuwe orde van zaaken, moet ophouden , is het dus genoemde Hooge Leenregt te Zutfen-, 't welk van ouds , en tot voor weinige jaaren , onder de aanzknüjkfte voorregten dier Stad plagt gerangfchikt te worden, en waarvan wij, om boven aangevoerde reden, hier de naagedsgtenis wel willen tragten voor vergeetelheid te bewaaren. Het jaar 17Ö4 heeft, van het genot deezer Voorregten , het laatfte voorbeeld uitgeleverd, en willen wij, hier ter plaatze, daar van een verhaal mededeelen. Naar het oud gebruik moesten de Gedingen over LeeuaaaJ ken , ftrekkende tot toeëigeniug, of gelijk men in den ftijl van Regten gewoon is te fpreken, Vindicatie van Leengoederen, den Zutphenfchen Regte onderhoorig , en boven de vijftien of zestien duizend Guldens waardig, binnen die Stad, ia de open lugt, ondereen Eikenboom op het 't Gravenhof. K a d«t  148 LEENGEREGT. dezelfde plaats, alwaar weleer het Hof der Graaveri van Zut* fhen geftaan heeft, aangevangen, volvoerd en uitgeweezen worden. Het laatfte Leenregt wierdt in .den Jaare 1698 geopend. Ten deezen Jaare wierdt het gehouden in het gefchil tusfehen den Heer willem otto frederik , Graaf van Quad, genaamd Heyien , Heer van Wijkraad, en den Heer derk bertram , Baron des Vittates, Heer van Gend, over zekeren Uiterwaard, 't Zelve was reeds in den Jaare 1756 ontftaan, en alle aangewende poogingen om het te vereffenen, waren vrugtloos afgeloopen. Hier op verzogt eerstgemelde Heer, ïn het Jaar 1763, opening van het Leergeregte, en, dit toegedaan zijnde , verder , dat Staaten van Gelderland, als de Voogdij over den minderjaarigen Stadhouder oefenende , een Leenregter geliefden te benoemen; die deeze waardigheid aan den Heere johan Baron van Vygh, Heere van de Snor en Appelenberg, in de grootfte uitgeftrektheid, opdroegen. Ingevolge waar van hij, alle andere vereischten in agt genomen zijnde, Leenmannen benoemde, tot het bijwoonen van den eerften lVLn- of Leendag, tegen den zeventienden van Wijnmaand deezes Jaars, hun de weete van Verdaaginge zondt, met het Formulier van den Leenmannen Eed. In tijds gaf de Leenregter aan de M3giftraat der Stad Zut. phen kennis van den beftemden Mandag, met verzoek, dat dezelve de noodige fchikkingen zoude maaken, tot volvoering van dit Geregte. Deeze liet de plaats, waar 't Leengeregt ftondt gehouden te worden, bevloeren, en met een fta. ketze afperken, binnen deeze Baluflrade, met groen katfai bekleed, een verheeven Stoel zetten, aan het rugftuk cierlijk met het Wapen van Gelderland befchitderd, eenige trappen opgaande, onder een Eikenboom met den rug tegen denzelven. Voor deezen Stoel des Leenregters ftondt een Tafel met groen laken bekleed, ter regter zijde van denzelven drie Stoelen voor den eerften, derden en vijfden Leenman, en ter (linker zijde voor den tweeden en vietden, en tegen over den Leenregter een Stoel voor den Heer Griffier van Leenen; «gter deezen was een Lesfenaar voor de Advocaaten gezet. De Leenregter, daags voor den vastgeftelden dag, opwel- kes  LEENGEREGT. «4» ken dit alles in gejeedheid gebragt was, te Zutphen gekQ? men met den Griffinr wilhem jan tulleken , ontving van de Magiftraat, en de Kiijgsbezettinge, alle de eerbewijzingen, als in deezen den Hertog van Gelder en Graaf van Zutphen verbeeldende. De tijd des Leengeregts naderende , begaven zich de Leenregter en Leenmannen, zonder ftaatft?, na 't huis des Landdrosts van hekeren tot Enghuizen, van waar zij , naa eene korte poos toevens, en naa dat de Leenregter den Leenbode gelast hadt, den Scepter op te neemen, na het 'sGravenhof tot onder den Eikenboom gingen, voorgegaan door twee Ordonnantie ,ergeanten, en vervolgens door den Leenbode, die net ontblooten hoofde, den Scepter op zijn flinker arm droeg, wordende onder den weg door de Hoofdwagt begroet. De Leenregter ging tusfehen de twee voorzittende Leenmannen , voorts de overige drie Leenmannen en dè Griffier, twee aan twee, fluitende de acht Advocaaten, vier van de zijde des Aanleggers, en vier-van die des Gedaagden, den trein bij paaren. In deeze orde traden zij in 't afgefchutte perk, en namen ieder hunne befteinde plaatzen. De Leenregter, op zijn verheevcn Stoel gezeeten, nam een Staf in zijn regter hand, terwijl de voor hem heen gedragen Scepter voor hem op tafel werd gelegd. Hij opende het Leengeregt, toen zij allen gezeten en gedekt waren, behalven de Advocaaten, die ongedekt ftonden, met eene korte Aanfpraak , en deedt den Griffier een gedeelte van het jongfte Reglement op de Manier van procedeeren in Leenzaaken, voorleezen, dte daar op het volgende Gebed, naar 't voorfchrift, uitftortte: „ O, eeuwige, barmhertige god en Hemelfche Vader, wij J, uwe arme Creaturen en Dienaaren, tot deeze wigtigen, en , hoogen werke der Jaftitie deezer tijde beroepen zijnde, ,', bekennen en belijden, van grosd onzer harten, daar toe „ ondugtig en onbekwaam te zijn , ten zij dat het ü beiieve „ ons daar toe uwen Godlijken zegen en bijftand te verlee„ nen, verootmoedigen ons daarom voor uwe heilige Maje„ fteit , en bidden U van herten, in *t vertrouwen onzes „ eenigen Middelaars en Zaligmaakets jesu christi. dat Gij „ ons eerst wilt vergeeven ën geneezen van alle onze zon" K 3 »» de»  ï$ö LJEENGEREGT. den en gebreken, en voorts met uwen Heiligen en goeden „ Geest, in deeze handelingen, es in alle zaaken, zo bij. }, ftean, beftuuren en geleiden, dat wij in den weg der ge„ regtigheid en waarheid blijven, en alle aftèaien en om we„ gen, die ons daar van verhinderen mogten, afleggende, be„ vonden mogen worden uwe getrouwe Dienaars geweest „ te zijn , en niets anders dan uwe Eere daar in gezogt te hebben; op dat wij, op den dag des Oordeels, voor uwe „ Kinderen en Erfgenaamen óp- en aangenomen warden, en „ met de Onregtvaardigen geen part en deel verkrijgen. Ver„ hoor ons daar in , o Heer en god! en in alles, dat ons „ verder naar ziel en lijf van nooden is, en geef dat wij „ zulks in den naam uwes gelijk eeuwigen Zoons, onzes „ Heilands jestj christi , uit zijne hand verkrijgen mogen, „ naar de Beloftenis , die hij ons daar van in zijn Heilig „ Euangelie gedaan heeft, zeggende: Voorwaar, voorwaar! „ alles, wat gij den Vader in mijnen naame zult bidden, dat „ zal Hij u geeven, en heeft daar op ons geleerd Or,ze Fa„ der enz?' Naa dit Gebed deedt de Leenregter zijnen Lastbrief, en het Formulier van den Eed leezen, welken Eed ieder der Leenmannen, een voor een , (taande .".Heide. De Leenmannen weder gezeten zijnde, deedt de Leenregter verfcheide voor• ftellen, Ordelen geheeten, aan de Leenmannen voorhouden, die dezelve voorheen fchriftlijk ontvangen hebbende, daarop voeglijke sntwoorden gaven ;. deeze Qr delen betroff-n verfcheide bijzonderheden, alle tot het houden des Leenregts behoorende. De Leenbode eischte, op last des Leenregters, Partijen aan; waar op de Advocaaten toetraden, en zich te wederzijde van den Griffier vervoegden , terwijl de jwigfte van elke Partij zich bij den lesfenaar, agter den Griffier ftaande, plaatfte: zij zetten allen de hoeden op, en leverden de Papieren over. Om den hinderenden toevloed des Volks, bij die zonderlinge openlijke Plegtigheid, af te weeren, en Lieden van fatfoen gelegenheid te geeven, om, zonder verhindering, te kunnen naderen, alles op hun gemak en van nabij te aanlebouwen, diende het Krijgsvolk in dier voege gefchaard, dat  LEENGEREGT. ISl dat het de afgefchutte plaats des Leengeregts omzette , met eene opening tusfehen hun en dezelve, groot en wijd genoe', om de aanzienlijke menigte van Aanfchouweren, derwaards toegevloeid, te bevatten; terwijl het gemecne Volk daar buiten moest bHjven, 't welk, op een grooter afftand, als mede van de daken der,Huizen, der digt bij ftaande Groote Kerk, en van de Boomen, zijne-nieuwsgierigheid voldeedt. De voorzorg der Magiftraat voorkwam alle verwarring en ongeregeldheid, en het heldere Weer begunftigde eene Plechtigheid, die onder den blooten Hemel anderzins zeer gebrekkig zou hebben kunnen volvoerd worden. Een groot uur duurde deaze Plechtigheid onder den Eikenboom. De Leenregter met zijne Leenmannen ftonden op, en gingen in denzelfden rang, en met dezelfde ftaatfle, als zij ter Geregtsplaatze gekomen waren, na 't Stadhuis, op de Landfchapskamer, waar alles door de Magiftraat vervaardigd, en zo gefchikt was, dat de Perfoonen, in deeze Regtszaaka dienende, in zodanig eene orde konden zitten, als zij onder den Eikenboom gezeten hadden. Waarop de Partijen weder binnen geroepen zijnde , de Advocaaten het vereischte tot het Gedigt volbragten. De Leenregter benoemde de Leenmannen , die bij den tweeden Mandag moesten zitten, 'c Leengeregt wierdt tot 's anderen daags verlengd, en de Leenregter, in ftaatlijken optocht , na zijn Verblijf gebragt. 's Daags daar aan vergaderden de Leden van het Geregt weder op 's Landfchapskamer , doch gingen niet in ftaatfie , maar ieder afzonderlijk; alleen werd de Leenregter voorgegaan door den Leenbode met den Scepter, endoor de Hoofdwagt begroet. De Advocaaten ftonden binnen, en de deuren opengelaaten zijnde, vroeg hun de Leenregter, of zij nog iets hadden voor te draagen ? Men beantwoordde dit met Neen. De Leenregter maande hun ernftig aan tot Verdrag en onderlinge. Schikking. De Advocaaten van wederzijden betuigden hier op ongelast te weezen; doch namen aan des berigt te zullen geeven. Hier mede eindigde, voor dit maal, het Leengeregt , en fcheidde tot het uitfehtijven van een tweeden Mandag. K 4 La-  150 LEGERTJE. (VLIEGEND) enz. Legertje, (vliegend) eene verzameling van Burgers, die, in den Jaare 1787, ter handhaavinge van de belangen des Vaderlands, de wapenen vrijwillig hadden opgevat. Volgens de aankondiging van eenen der ijverigfte voorftanders der patriotfche zaaken, in het gemelde jaar, zou dit Legertje voornaamlijk dienen, om de Oprosrmaakers in 't oog te houden, en te trekken daar het noodig was, om dezelve te beteugelen, en oogenbliklijk te ftrsffenj voorts zou het Campement, door hetzelve opgeflagen , kunnen dienen, om de Burgercorpfen verder in den Wapenhandel te oeffenen, en om den algemeenen vijand afbreuk te doen , als zijnde het zodanig ingerigt , dat het oogenbliklijk trekken kon, waar de nood het vorderde. Wij zwijgen van de verrigtingen van dit Legertje ; zij dienden tot kleine eere voor de aanleggers, en bragten der algemeene zaake luttel voordeels aan. Leicester. (robbrt dudlt, Graaf van) In het dertiende Deel van ons Woordenboek, op bl. ïi. teekenden wij, in 't algemeen, aan, ,, dat 'sGraaven inkomst in 's Hage onge„ meen luisterrijk was." 't Lust ons, uit van wyn, de ontwikkeling dier algemeene aankondigingen hier in te lasfen, „ Op last der Staaten van Holland, was 't gansch gedeelte {quartier), aan de oostzijde der Hof-Kapeile, (alwaar, ook toen , de algemeene Staaten en de hooge Raad zitting hielden) met uitzondering der Gehoor- en Raadkamer van 't Geregtshof, en der Kamer van Reekening, geheel ontledigd, herbouwd, en van de noodige Meubilen, ter zijner huisveste ge,, voorzien, naar en van welke wooning'e hij op en af zoade gaan, over de groote Zaal van den Hove. De alge. meene Staaten,hadden, midlefwijl, hunne zitting genomen op *t Stadhuis in den Haage, alwaar Burgemeesteren hun, ten verzoeke der Staaten van Holland, voor eerst, twee Kamelen hadden ingeruimd, terwijl de Hooge Raad verplaatst was naar de Vertrekken , eertijds tot de Boekerij (Librarfe) ge. fchikt. Niemand, zelfs niet de Edelen, was bevrijd't gevolg van den Graave in te neemen, die, met een' fleep van wel agt honderd Paarden , tot zijn gezin, buiten de Ruiteren , behoorende, aankwam: welken deels in de gewezene Kerk der  LEICESTER. (ROBERT DUDLY, Graaf van) enz. t5S der Predikheeren , nu tot eene ftailinge toegemaakt, deels, elders geplaatst wierden. De Staaten van Holland, die hem, door Joost de meryn, als Penfionaris van de oudlie Stad , tiaadien 't Land thans geea Advokaat hadt, deeden verwei. komen , dagten eerst te kunnen velftaan met een gefchenk van vier voederen Rijnfchen Wijn , vier Koets - Hengstpaar. den, vier Osfen en vier Mestkalveren, de beste, fchoonfte en grootfte, die te bekoomen waren, maar befiooten federt, op den wensch zijner Doorlugtigheid, hem met eene treflijke maaltijd {fiar.cquet) te vereeren, die op de gezegde Groote Zsal, en zo 't mij toefchijnt, op den 4 van Sprokkelmaand, toen hij op de Gehoorzaal {Audiëntie) van 't Hof eed deedt, en door 't geheele Land de klokken luidden, gegeeven wierdt. Ook liet men, in den Vijver, eenige fteekfpelen, door Bootsgezellen , vertoonen; waar toe drie gouden Sijjkttcn, als prij» zen, wierden opgehangen, waardig, de hoogfte, twas'.f ponden Vlaamsch. De Admiraliteit van Holland was verzogt de uitdeeling van dien, den vroomfte en handigften, toe te wijzen." Zie Mr. h. van wyn , Bijvoegsels op wagenaar. Luchtbollen. Onder deeze benaaming maakten, 't eerst, voor ruim twintig jaaren, zeer veel gerugts, zekere Werk? tuigen, van aanmerkelijke grootte, van een dunne ftoflè zamengefleld, en met eene zekere foort van lucht gevuld. De Heeren de montgolfier , in Frankrijk, worden vermeld, als den eerflen inval te hebben gehad omtrent deeze zonderlinge uitvinding. Eenen Bol, door hen vervaardigd, deeden zij , tot eene aanmerkelijke hoogte, in den Dampkring, opklimmen. Anderen, den weg, door hen gebaand, volgende, bragtea het werk tot grooter volkomenheid ; zodat menfchen het waagden, zich, in het zonderling voertuig, in de lucht te laaien opheffen, en, door dus lang onbezogte gewesten, een aanmerkeüjken afftand af te leggen. Hoe verre de onverzasgdheid zich, eerlang, uitftrekte, kan, onder anderen, blijken uit het berigt van den overtogt van Douvres na CaK 5 N Mst  *54 LUCHTBOLLEN, enz. lais, met eene Luchtbol ondernomen, te vinden In de AU gemeer.e Vaderlandfche Letteroefeningen Deel VII. Stuk II. bl. 160. Men weet, dat de Franfcken zich meermaalen van Luchtbollen bediend hebben, om de vijandlijke Legers te befpieden. Ook hier te Lande vervaardigde men meer dan eens Natuur, en Werktuigkundige Bollen , van meerdere of mindere uitgebreidheid , en vervoerde de aanfehouwers der proefneemingen tot opgetogenheid. Zeer gelukkig, om geene anderen te noemen, flaagden in hunne proeven de Heeren j van noorden, Geneesheer te Rotterdam, en diller, Natuur- en Werktuigkundige in den Haag, Waarfchijnlijk , deels om de kostbaarheid der vervaardiginge, deels om dat het beoogde nut niet bereikt wordt, zijn, nu zints eenigen tijd, de veelgerugtsmaakende Luchtreizen zo niet geheel geHaakt, althans zeer zeldzaam geworden. M. Maatschappij (Hollandfche, nu Bataaf fche) der Weeten. fchappen, te Haarlem. „ De allereerlle gebeurtenisfen, die „ den eerden grond tot de Hollandfche Maatfchappij der „ Weetenfchappen gelegd hebben, zouden zich in het onein* „ dig kleine bijna geheel verliezen." Zo fchreef ergens de eerfte Sekretaris deezer Maatfchappije, wijlen de Eerw. van der aa. Waarin dit oneindig kleine beftaan hebbe, zou, volgens geloofwaardige berigten, hier op nederkomen. Twee Burgers van Haarlem, eene wandeling doende in de nabuurfchap dier Stad, en te zamen over de Statrekunde fpreekende, beklaagden zich, over en weder, over hunne onervarenbeid in die edele Weeeenfchap. Aan een derden Burger, welken zij, ender het wandelen, ontmoetten, gaven zij opening van hun beklag, en vraagden hem om onderrigt. Gedienftig boodt hij hun zijne hulp aan, en wierden zij te zamen ftraks te raade, vaste bijeenkomften tot oefening aan te leggen. Deeze was de eerfte aanleidende oorzaak; andere voegden zich daar nevens. Twee Gezelfchappen wierden, ge-  156 MAATSCHAPPIJ der Weetenfchappen te Haarlem. Beftuurders en Leden hadden laaten aanceemen , doch die> geene ftaaving of goedkeuring van den kant der Hooge Overheid hadt ontvangen. Van hier, dat Beftuurders, naar het voorbeeld van Genootfchappen in andere Gewesten, die Koninklijke of Vorftelijkc befcherining genoten, zich, ter verkrijging daar van , vervoegden bij de Staaten van Holland; welken het behaagde, bij een open Brief van den dertigften Julij des Jaars 1761, op eene plegtige wijze, door hun hoog gezag, goed te keuren: de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen binnen de Stad Haarlem, als mede derzelver Zinfpreuk: deo et patrio, „ ter Eere van God en tot Nut ,, van het Vaderland;" mitsgaders het randfchrift van haar Zegel: sigillum societatis scientiarum batavo-harlfmensis. Intusfchen vermelde de open Brief, dat dit alleen gefchiedde, onverkort het regt van andere Steden, en dat het der Maatfchar. ije >. et zou' vrijftaan, openlijk te leeraaren, of eenige Stukken te doen drukken in eene andere taal dan de PJederduitfche, of in die taaien, in welke de Verhandelingen oorlpronklijk gefchreven waren. Groot is het aantal. Verhandelingen, Waarneemingen en andere Opftellen, aan Beftuurders deezer Maatfchsppije ingeleverd, en vervolgens door den druk gemaen gemaakt. Schoon allen niet van even groote waarde en aangelegenheid, 't welk, indedaad, onder zo veel verscheidenheids van onderwerpen en uitvoeringen, kan noch mag veragt worden; vee» len derzelven, egter, draagen kenmerken van de bekwaamheid der Schrijveren, en in zo verre veelen onder dezelven hierlanders zijn, verftrekken den Vaderlan.de tot geen geringen luister; als uitwijzende, dat hef, hier te Lande, zoo min als elders, geenzins mangelt aan Mannen van kunde, oordeel, goeden fmaak en uitgebreide kundigheden. In de Maand Maij des Jaars 1777 vierde de Maatfchappij haar vijfentwintigjaarig Jubelfeest. Een ontwerp, 't welk de aandagt der Beftuurderen, al eenigen tijd, hadt bezig gehouden, wierdt hier, met meerderen ernst, in overleg genomen, 't Was, om, zonder het oprichten eener nieuwe Maatfchap. pij , aan de nu reeds gevestigde eene meerdere uitgebreidheid te bezorgen, ter bevorderinge, met naame, van Landbouw,  MAATSCHAPPIJ der Weetenfchappen te Hairlrm. enz, i-q tember des Jaars 1778, wierden alle Leden en Begiftigers, bij openbaare Aankondiging, uitgenodigd , om zich te vervoegen in het Diaconiehuis van gemelde Stad. Het getal der perfoonen , welke' nu reeds deel hadden genomen aan het ontwerp, bedroeg drie duizend, dat der Departementen vijfenvijftig Afgevaardigden van deeze verfcheenen thans uit de volgende Steden en Plaatzen: Nijmegen, Zutfen, Doei' burg, Harderwijk, Dordrecht, Haarlem, Ddtt, Lijden» Amjlerdam , Gouda, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Purmerend, 'sGraventiage, Naarden, Wee.p, Beverwijk, Delfshaven, Maas/luis, Jisp, Oostzaandam, Westzaandam , Westzaanen , Zaandijk, Worm mer, Worinerveer, Middelburg, Zierikzee, Vlisfingen, Utrecht, Amersfoort, Thamen aan den Uithoorn, Leeuwarden, Deventer, Kmpen, Groningen, Go.'marfum , Tsfeijlein en Bergen op den Zoom. In de nieuwe Eetzaal des genoemden Gebouws, zag men hi;r eene Vergadering, uit lieden, veelal , van geen gering aanzien in den Burgerftaat, en onder deeze veele Geestlijken, zamengeSeld ; zoo talrijk , meent men, als, zints het Dordrechtfche Sijnode, hier te Lande, nimmer was bijeen gezien. De Vergadering, gehouden onder voorzitting van c. a. van sypestein , Burgemeester van Haarlem, enBeftuurder der Maatfchappij, wierdt door haaren Sekretaris en ook van den Oeconomifchen Tak, den Eerw, van der aa , met eene Aanfpraak geopend, en, naa het afloopen der tweede zittinge, ook beflooten. Van dien tijd af zag men, telkens, de goede uitwerkzels der beraamde fchikkingen, die, jaarlijks, openlijk worden aangekondigd. Het nut, door deeze inrigting gewrogt, bewoog het Wetgeevend Lichaam des Bataaffchen Volks haar te vetëeren, door het toeftaan van eenige bijzondere vergunningen. MaatschappT (Neder landfche, nu Bataaf fche) tot nut van 't algemeen. De opmerking, raakende de Haarlemfche Maatfchappij der Weetenfchappen, mogen wij ook op deeze toepasfen, te weeten, dat uit geringe aanleidingen, zomtijds, de doorluchtigfte uitwerkzels ten voorfchijn treeden. Dit zal blijken uit het verhaal, welk wij omtrent den oorfprong en den  MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN, 163 prijs, voor elk verkrijgbaar wilde maaken , moest de Schrij- ver tevens in het oog houden, dat de Verhandeling, zo na mogelijk, niet boven de 80 bladzijden Desfendiaan Letterdruk In klein Oétavo, beliep. — De Verhandelingen moesten, vergezeld van een gezegeld brief jen, waarin de naam en woon¬ plaats des schrijvers, en van Duiten geteitend met dezeitda Spreuk, welke onder de Verhandeling geplaatst was, in goed Nederduitsch gefchreven , voor den iften van Hooimaand 1785 , vragtvrij gezonden worden aan m. nieuwenhuyzen, Med. Doftor en Secretaris der Maatfchappij, te Edam; zullende de goedgekeurde Verhandeling beloond worden , met een Eerpenning, ter waarde van tien Ducaaten , of dezelve bij verkiezing in geld; zullende de overige briefjens onge* opend verbrand worden. De Vergadering van Beftuurers noodig geoordeeld hebbende, haaren kring te vermeerderen, had in de eerfte plaats tot Beftuurers binnen de Stad verkozen, den 3often van Slags. maand 1784, jan lugt , Hoofdgnarder te Edam, die, na eens bedankt te hebben, deeze keuze aannam; op den 8ften van Sprokkelmaand 1785, hermanus van cöppennollen en simon plas, Notaris en Procureur te Edam , van dewelken de eerfte bedankte, en de laatfte het Beftuurerfchap den jóden daaraanvolgende aanvaardde. Ook verkoozengemelde Beftuurers, in de tweede plaats, tot Medebeftuurende Leden buiten Edam , op den 2gften van Wintermaand 1784 , gerriT brender a bïandis, Leermeester in de Wis- en Sterrekunde te Amfierdam; den 8ften van Sprokkelmaand 1785, johan jacob le sage ten broek, A. L. M. Phil. DoU. P/til. Profs Hononair en Predikant te Rotterdam; den.22ften van Len. temaand, johannes florentius martinet , A> L. M. Phil. Doelt, en Predikant te Zutphen, en daniel hovens, Leeraar der Doopsgezinden te Leijden ; en eindelijk den 28ften van Zomermaand 1785, bernardus bosch, Predikant te Diemen; welke allen deeze hunne opgedraagen posten aannamen; hebbende eenige andere, zo Hoogleeraars als Leeraars der Hervormden , daartoe verkozen zijnde , voor dezelve posten bedankt. De Beftuurende Leden eenen tweeden Brief van uitnood!. L % girjif»  1(6 MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. j. nieuwenhuizen alleen, als eerfte Oprichter, zou zijn leven lang aanblijven in het Hoofdbeftuur. Van den algemee* nen opgang der Maatfchappije, welke in den voorleeden Jaare 1798 den titel van de Eataaffche heeft aangenomen, kan ten bewijze dienen het getal haarer Departementen, welke thans tot negenenveertig is aangegroeid, die, te zamen, 3478 Leden tellen. Zie hier de naamen der Plaatzen, volgens den rang, in welken zij, geduurende dit loopende Jaar 1799, uit de onderfcheidene Departementen, Afgevaardigden ter Algemeene Vergaderinge gezonden hebben. Bodegraven; Zaandam; Amfierdam , tweede Departement; Dordrecht; Utrecht; Bever* wijk; Hoorn ; Leij den; Bergen op den Zoom; Stad en Lande; Leeuwarden; Koog en Zaandijk; Oudenbosch, Monnic» iendam ; Gouda; Wijk bij Duurjlede; Warmond; Water» land; Middelburg; Niedorp en Winkel; Put merend; Paramaribo ; Algemeen Departement ; Haarlem; Sloterdijk; Heereveen; Den Haag; Edam; Blokzijl; Holwert; Dokkum; Zierikzee; Wormerveer ; Wormer en Jisp ; Marfum; Deventer ; Schiedam ; Vlisjingen; Sneek ; Am/lerdam , eerfte Departement; Franeker; Enkhuizen ;Giethorn; Meppel; Zwol» ie; Tholen; Idaarderadeel; Cuinre ; Rotterdam. Al ware bet dat deeze Maatfchappij geen ander nut hadt voortgebragt, dan de verbetering van het Schoolwezen, op verfcheide plastzen ingevoerd, zou zij, alleen uit dien hoofde, als eene zeer voortreffelijke inrichting moeten befchouwd worden. Schooien ontmoet men, in onderfcheidene oorden en plaatzen , welke haare verbetering, of ook wel hunnen 00?fprong, aan de mildaadjge inrichting zijn verfchuldigd. Gelukkig was de inval, welke het ontwerp aan de hand gaf, om , zonder de verpligting tot het betaalen der jaarlijkfche toelaage, Schoolmeesters tot Honoraire Leden der Maatfchappije aan te neemen, mids dezelve zich verbonden, in hun onderwijs zich te bedienen van de Boeken, door haar in 't licht gegeeven. Behalven dit mogen wij een ander voordeel niet onvermeld laaien. Wij hebben 't oog op de Werkjes van onderfcheiden aart, van tijd tot tijd in 't licht gegeeven, veele van welke eene gepaste ftrekking hebben, om den lees.  MAATSCH. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN, enz. i6f leeslust op te wekken , het verftand met nutte kundigheden te verrijken, en in het hart een vuur van de edelfte gezindheden te ontfteeken. Margareta van oostenrvk. Zie hier eene overneemenswaardige bijdrage tot het karakter der Prinfesfe. Margareta, in de wandeling zig Margo noemende en genoemd wordende, fchijnt, hoe ongunftig zommigen van haar mogen oordeelen, met alle menfchelijke gebreken, een zeer geestige , verflandige, letter- en kunstminnende Vorstin geweest te zijn, uit haaren aart, tot gul- en zagtheid overhellende, hoe zeer haar toon, als Landvoogdes, dikwijls klonk naar de fnaaren, die haar, omringd van bedorven Hovelingen en booze Geestelijken , (welken zij niet genoeg , naar bet fchijnt, dorst wederftaan,) van 'sKeizers wegen voorgefpannen waaren. Met welk eene rondheid zij, die, in haar jeugd, het lloemken Marguerite gezegd wierdt O, door onze Landzaten, (*) Men weet dat de Bloem, dien wij Madelieve (misfcaien voor Maagdelieve, zie kiliaan) noemen, in de Franfche Taal den naam van Margueriie draagt; van waar, mooglijk, aan margareet, in haare jeugd, de naam van Bloem, edele en beroemde Bloem, is gegeven, enz. zie L c. en Poèfies du xv Siècle pag. 2. pag, 214.. Dan, wie weet, of hier nog niet een bijzondere reden voor is. Een zeer geagt Schrijver, (ik meen pasquter /. c. Liv. 6.f. 587.) verhaalt, als een aanmerkelijk geval, dat, toen margarete, aan karel den VIII. ondertrouwd, nog in Frankrijk wierdt opgevoed, zij, op zekeren nagt, gedroomd hadt zig te bevinden in een ruim Park, waar in een Madelief (Marguerite) geplant was, welkers bewaaring aan haar was toevertrouwd; doch dat, terwijl zij 'er ten zorgvuldigfte op paste, een ezel (jtsne) gekomen was, die, na haar verfcheide fchoppen gegeven te hebben, eindelijk de bloem hadt opgeflokt. Margareet was, over dit gezigt, een tijd lang, zeer ontdaan geweest, en de Echtverbintenis tusfehen Koning karel raet anne van bretagne, zo wel als de tehuis zending L4 . van  168 MARGARETA var OOSTENRYK. ten, fomtijds, wierdt aangefproken, kan onder anderen blijken uit de Latijnfche Vuorreden , met welke gehard vaw wiemegen, aan haar, zekeren Geflagt-lijst van het huis van Bourgondie, en het leeven van philips , haaren bastaard Oud - Oom , opdroeg, en in welke hij zig dus uitlaat ; ,, ieder is edel, (zegt hij) onder de Christenen , zo dr* „ hij, door onfchuld, goedertierenheid en weldaadigheid, „uitmunt, en die gaaven van Christelijken adeldom zouden, „ in tj, helderer uitblinken, indien de valfche, kapdraagen,, de, in 'i wit en 't zwart gekleedde, Vleiers, van uw Hof, „ en teffens van uw oor geweerd wierden ; die , om eigen „ voordeel, op 't gezag van uwen naam, hunne geweldena„ rij, niet zonder bloedftorting ('t geen verfchriklijk is om „ te zeggen) uitoeftenen. Indien ik deezen volgen wilde, ,, moeit ik (dus gaat hij voort) op den volgenden trant fchrijven; Zie daar, doorlugte, vergode, margarete! uwe „ moederlijke afkomst, die aan U niet meer roems, dan gij „ aan haar, bijzet. Aan U, die eens Konings en Keizers „ Dogter, Gemalin en Zuster van een Koning, Moeie van „ een Koning en Keizer zijt 1 en wat dies meer is. M»ar „ mij dunkt, dat ik , eenvoudiger, liefderijker en meer naar ,, waaheid, dus fpreeke : Ge ontvangt hier, goedertierenfte "„ margarete! uwe moederlijke oorfprong, die, zo ge de. „ zelve niet (gelijk ge doet) door weldaadigheid, zagtmoe- digheid en mildheid, verfiert, U, eeuwig, tot fchande zal 9f verftrekken.*' Ma. van margarete zelve, was 'er kort op gevolgd, 't Verbaal van zoodanig een' droom, 't zij waar of valsch, maar, fchitlijk, onder't Gemeen verfpreid, en, door de gelijkheid in klanken van Asne en Anne, (naar de Fran. fche uitfpraak 1 en van Ma naar net welke, die Zaal de Utrechtfche Kamer {la Chambre d'Utrecht) genoemd wierdt, eni dat, zo de Schrijffter meende, die van Utrecht, dit Tapijt den Htrtoge philips gefchonken hadden. Men weet, dat die Vorst, in 't voorgaande jaar, zijnen BastaardZoon david in den Bisfchoplijken zetel hadt weeten te dringen; en dit kan een blijk opleeveren, hoe zeer thans fommigen, in die Stad, hem beliefden; ja misfchien ook van dea bloei des Tapijt-handels aldaar. Maar, boven al, muntte uit het Kraamvertrek zelve. De Bedden waren gedekt met hermelijne Dekens , ea deezen gevoederd met fijn paers laken. Men zag 'er, onder anderen, een zeer ruim Buffet QDresfoir) met goud laken (drap d'cr Cramoifj) omhangen, op 't welk een groote menigte, niet alleen van goud en zilver Vaatwerk, maar ook van Kriftal, met goud en edele gefteenten verfierd, wierdt gevonden. Van drie Confituur-Schaalen (Drageoirs), welken men hier onder telde, wierdt één op dertig, en een ander op veertig duizend Franfche Schilden (£rc«j) een aanzienlijke fom, bijzonder ten dien tijde, gefchat. Naauwlijks was de geboorte vin maria in 's Hertogen Landen bekend, of men ftookte vuuren., luidde klokken, en bedreef overal alle teekenen van vreugde. Zij wierdt te Brus/el, in de Kerk van Coudenberge, gedoopt; werwaam men uit het Paleis van Charolois trok en keerde, te voet, tusfehen twee rijen der Brusfeïfche Schutte, tij, op eenetleie wijze gekleed, en met toortfeu in de hand. L 5 Hoe»  ito' MAPJA van Bourgonje. Honderd Hofjonkeren (.gentils Hommes de PHoièl") gingen voor de Jonggeboorne uit, terwijl de flip van het Doopkleed gedraagen wierdt door beatrix van Portugal, gehuwd aan adolf van Cleve, Heer van Raveftein. Jab van Bourgonje, Graaf van Eftampes , droeg de Waskaars; de Heer van ravestein zelve het Zout, in een overdekte Schaal, en adolf, hier gezegd Monfieur de Gueldres, Zoon van Hertoge ar» koud van gelder , (die dus toen reeds de vriendfchap van Philips zogt, met wien zijn Vader onëenig was,) de overdekte Bekkens ; zo als men bij Doopplegtigheden, in die tijden, gewoon was. (*) In de Kerk zelve, daar honderd Hofbedienden, {Officiers de la Cour) elk mede met een toorts in de hand, den trein afwagteden , en die geheel met Tapijten verfierd was, hadt men, bij het Choor, een foort van Beddinge, (JLict de careau de drap dCor) opgerigt, die niet alleen met goud Laken, Hermijnen en andere kostbaare Stoffen was opgepronkt , maar gedekt met een fchoon fijn Laaken, van Hollandsen Lijnwaad, {beau fin drap de toilet te de Hollande) (f). De (*) Het draagen van de Waskaars, en van het Zout, wierdt de meeste eer gereekend. De Schrijffler teekeut aan, dat aan adolf.hier de rang, naar mening van fommïgen , boven zijnen Oom van ravestein , hadt dienen gegeven te worden. 'Er was geen hof anders, daar de Ceremonie, tot in de kleinfle zaken toe, aan zulke flipte regelen verbonden was , dan dat van Bourgondien. Sedert is die ftaatelijkheïd, na 't huwelijk van maximiliaan met maria , in 't huis van Oostenrijk overgegaan, en langst bij den Spaanfchen tak gebleven. (f) Ik teeken dit te meêr aan, om dat men 'er uitziet, tot welk een trap van aanzien dit Handwerk, hier te Lande, reeds was gekomen. Trouwens, reeds in 1396, fchikte men in Frankrijk, ter verlosfing van jan van bourgondie , Vader van onzen philips, en'toen in den ilag van nicopoli gevangen , den Turkfchen Sultan baja zet , eenige Gefcheuken toe, en, onder deezen, zeer dun.  MARIA van Bourgonje. 17* De doopvont ftondt mede onder een Pavillioen van goud Laken; en hier wierdt der toenmaalige rijkfte Erfgenaame van Europa, door den Aartsbisfchop van cambrai , het Bondzegel toegediend: wordende ten Doop geheven door isabelle, Gemalin van philips , Grootmoeder van het Kind, begeleid door den Dauphin van Frankrijk, federt lodewïk de XI.; die, zijnen Vader ontvlugt, zig thans aan het Hof van Bour. gondie ophieldt. Nog teekent van wvn , aangaande het ontijdig einde van maria, het volgende aan, dat zij, eene liefhebfter zijnde van lichaamsoeffeningen , bijzonder van fchaats- en paardrijden , zich op den elfden Februarij des Jaars 1482, tusfehen Brugge en Dammen ter jagt begaf, op een driftig Vrouwenpaard of Teller, wiens beugels, onder het fnel rij' den, van een fprongen, waardoor de zadel los, en maria agterover fchoot, nederkomende op een» zwaar ftuk hout, met dat gevolg, dat zij, aan de lendenen , eene zo zwaare kwetzuur bekwam, dat er, naa verloop van zes weeken, de dood op volgde. Haar lichaam wierdt te Brugge , het hart, volgens haare uitdrukkelijke begeerte, te Antwerpen begraaven. Mr. h. van wyn, Bijvoegfels enz. Maria de II. Van wegen de naauwe betrekking, welke deeze voortreffelijke Vrouwe, door haar Huwelijk, weleer tot de Nederlandfche Gewesten heeft gehad, vindt dezelve geene onvoegzaame plaats in onze Verzameling. Het uit- mun- dunne en kostbaare Hollandfche en Kamerijhfehe Lijnwaaten (Linei panni Hollandici et Cameracenfes, valde tenues et ptetiofi) volgens mejer. Annal. Flandr. f. m. 214. Ik moet egter bekennen, bij froissart, dien hij aanhaalt, het woord Hollandsen niet gevonden te hebben, maar alleen fines blanches toilles de reims. Immers zo lees ik in de fraaie uitgaave van 1518, welke ik gebruike, en aldaar 4 vol. ƒ. 56. Ffo.  J7* MARIA se II. muntend karakter, welk de volgende leerzaame bijzonderheden ten toon fpreiden, doet mij te meer daartoe befluiten. Zij was de Dochter van jacobus den II, eerst Hertog van Jorck, en daarna Koning van Engeland, en wierdt gebooren in het paleis van Sr. James, op den tienden van Bloeimaand des Jaars lóós. Schoon de Koning haar Vader, die ten tijde haarer geboorte Hechts Hertog van Jorck was, eenige geneigdheid vertoonde veor den Roomsch - Katholijken Godsdienst, en haare Moeder daar van openbaare belijdenis deedt, wierdt maria nogthans in den Proteftantfchen Godsdienst'opgevoed. Den ouderdom van volle zestien jaaren hadt zij nog niet bereikt, toen zij in den echt wierdt vereenigd met willem den III, Prinfe van Oranje, op den vijftienden van Slagtmaand des Jaars 1677. Kort naa de voltrekking haars huwelijks, ftak zij met haaren Gemaal na Holland over, daar zij elf jaaren woonde, te weeten tot in Sprokkelmaand des Jaars 1689, wanneer zij na Engeland terug keerde. Van elders is het bekend, wat aanleiding gaf tot deeze reize: de afkeer naamlijk der Engelfcke Natie van jakobus den II, en haare wensch om deszelfs Dochter maria den throon te doen beklimmen. Op den twaalfden dag der ftraks genoemde Maand kwam zij te JVhitehall, en wierdt 'sanderen daags voor Koningin van Engeland uitgeroepen. De Opperheerfchappij, de Kerkopperhoofdigheid en het gezag over alle eigendommen en goederen aan de Kroon behoorende, deelde zij gelijklijk met den Koning haaren Gemaal; doch het beftuur en de uitvoerende magt berustten alleenlijk in den Koning, ingevolge van een Verdrag, bij het beklimmen van den Throon aangegaan. In 't vervolg, nogthans, maakte het Parlement eene Akte, behelzende, dat, geduurende des Konings afweezigheid, de Koningin de zelfde magt in Regee. ringe en uitvoeringe zou bezitten. Diensvolgens bediende . maria zich van deeze magt, zo dikmaals de Koning uitlandig was , en ftelde hem dezelve wederom in handen, zodra hij in het Rijk wederkeerde. Maria bezat alle de hoedanigheden van lichaam en geest, welke aan haaren hoogen rang voegden ; op haar mogt het zeggen van suetonius worden toegepast: Qmnes Marie cor-  MARIA de II. 173 poris animique Virtutes, quantas nemini cuiquam contigisfe. fatis conftdt. Haare ingetogenheid was zodanig, als haarer waardigheid en het gewigt der zaaken, welke zij behandelde, betaamde. Bij andere gelegenheden, egter, bezat zij eene inneemende openhartigheid , die allen , welke toegang tot baar hadden , bewoog, met eene betaamelijke vrijmoedigheid te handelen. Zij was een geflagen vijandin van alle dubbelhartigheid , en gelijk zij niemand wilde misleiden, ver* mijdde zij ook zorgvuldig alle gelegenheden, die anderen in de verzoeking konden brengen om haar te misleiden. Spot» agtigheid van aart kon zij in zich zelve, noch in anderen, dulden ; zij befchouwde het als wreed en barbaarsch, zich te vermaaken, ten koste van anderen , en uit de dwaasheli of rampen der naasten gelegenheid te zoeken om zijna geestigheid en vernuft te toonen. Een verlhndig Schrijver merkt aan, dat zij alle de bevalligheden van haare eigen, en alle de grootheid van ziel van onze Sexe bezat; Indien zij de Zenobiaes en andere Heldinnen der oudheid niet navolgde, de reden hiervan was, geen gebrek aan moed; maar omdat zij van verftand was, dat zodanig een rol haare Sexe niet voegde. Veel werks maakte zij van het leezen van Godgeleerde Boeken, en hadt bijzonderlijk groote agting voor de Gefchiedenis der Kerkvergaderinge van Trente , door fra paolo gefchreeven. Het leezen der Gefchiedenisfen in 't algemeen was haare geliefde oeiTening; doch bovenal van de Gefchiedenis van haar eigen land, als meest gefchikt om haar eene meenigte van heilzaame lesfen en onderrigtingen aan de hand te geeven. Bij zekere gelegenheid vraagde zij aan den beroemden Bisfchop borhet , haaren Vriend, waarom de Koning, haar Vader, zo zeer gebesten was op jurieo , een" bekend Fransch Schrijver van haaren leeftijd! Bdrnet antwoordde, dat dit voornaam! ijk aan jurieus fcherpen fchrijfftijl te wijten ware, hebbende hij, onder anderen, zeer onbetaamelijk gefprooken van maria , Koninginne van Schotland; waardoor hij een blaam gebragt hadt over allen, die nit deeze Vorftin gefprooten waren, De Prinfes maria her-1 vatte hierop, dat jürieü niet te befcnuldigen was, indien 't geen hij van Koninginne maria hadt gefchreeven, overeen J kwam  MARIA de II. kwam met de waarheid. Op welke rondheid zij deeze fraaie algemeene aanmerking, eener Vorftinne waardig, liet volgen: Dat , indien de Vorften (de kwaade naamlijk) in de daad ■ zodar.;g waren, als de Gefchiedfchrijvers hen vertoonden, tij -usdanig eene Cftrenge; behandeling wel verdiend had. " den ; als mede dat dezulke, die hunne voetftappen volgeden, moesten verwagten, eveneens te zullen behandeld „ worden; dat de waarheid ten langen laatfte moest aan den ]'t dag koomen, en dat zij dezulkevoor wien zij niet voor„ deelig was, te minder fpaarde, naar gelang zij langer was „ in bedwang gehouden ; dat het maar een geringe fmars „ wss , in hunne waare gedaante aan de waereld voorgefteld „ te worden, in vergelijking der weezenlijke onheilen, wel,, ke zij met eigen handen anderen berokkend hadden." Zij geloofde dat alle Vorften zulke Gefchiedenisfen , als de geGefchiedenis van prokopius, moesten leezens omdat, (fchoon ileeze Gefchiedfchrijver misfchien de dingen een weinig verzwaard, en op eene onhebbelijke wijze gefchreeven hadt-, ai), i.oam.ns, uit dusdanige Gefchiedenisfen konden zien, wat, naastdenkelijk, de waereld van hun zeggen zou[ie , wanneer zij dasor vreeze voor hunne magt niet meer weerhouden wierdt. — Zij beminde de Dichtkunde, en wist ïöï wel over :e oordeelen; en zij waardeerde haar te hooger, naar gelang derz?lvér onderwerpen van meer aangelegenheids ,waren. Zij befteedde veel meer tijd aan leezen en letteroef. feningen, dan de zulken konden gelooven, die niet wisten, hoe veel zij zich in haar Kabinet gewoon was op te fluiten: want nimmer verzuimde zij, om eenigerhande reden, de bijzondere en openbaare GodsdienstoefFening. Nog meer tijds zou zij der LetteroefTeningen hebben toegewijd , hadt niet een zeker ongemak , waac mede zij van tijd tot tijd aan de oogen gekweld was, haar genoodzaakt, haaren lust hieromtrent te bedwingen. Haare oogenblikken van uitfpanninge befteedde zij zeer aangenaam aan het beöeffenen der Bouwkunde en het beplanten van een geliefden Tuin. — Gelijk zij de goedertierendfte onder de Vorftinnen was omtrent haare Onderdaanen, dus was zij ook de itifchikkelijkfte der Vrouwen jegens haaren Echtgenoot, ea de beste der Meeste?  MARIA de H. t'/i teresfen ten aanzien van haarè Dienstboden; ook wierdc nimmer eene Meesteres meer gevreesd en bemind, Het voldeedt haar niet dat zij zelve met goedwilligheid en Godsvrugt begaafd was, maar zogt Ook de zelfde deugden in te boezemen aan allen , die de eere hadden van met haar te verkeeren s voornaamlijk de zulke, welke onder haar bijzonder opzigt ftonden. Merkwaardig is het, dat zij een voorraad van goe« de Boeken liet brengen op die plaatzen , daar de Wagt gehouden wierdt v opdat zij, die niet onmiddelijk in dienst waren den tijd nuttig mogten doorbrengen. De verbetering der zeden ging haar zeer ter harten, 's Daags vóór haar overlijden hoorde men haar zeggen, dat hoewel zij weinig hoope hadt, de zeden haarer onderdaanen te zullen, hervormen , zij, nogthans, beflooten hadt, in haar aangevangen werk te volharden , en dat nimmer iets in ftaat zijn zou, haar daar van af te trekken; dat zij niet zou nalaaten, alles te beproeven 't geen daartoe konde dienen, en haar ontwerp voort te zetten, hoe langzaam en ongevoelig deszelfs vorderingen ook zijn mogten. — Weldaadig was zij in de.grootfle uitgeftrektheid; zij nam alle gelegenheden waar om de zulken, die gebrek Ieeden , of zich op de eene of andere wijze in verlegenheid bevonden, te hulpe te koomen. Duizenden van menfchen ondervonden dagelijks de uitwerkzels -haarer mededeelzaamheid; nimmer deedt eene Vorftin onder de Christenen zo veele liefdegiften, met minder vertooning. Wat aangaat de zaaken van Regeeringe in 't algemeen, haare naauwkeurigheid om zich op de, geftelde uuren in den Raad te vervoegen ; haar geduld in de gehoorgeevingen; haare zagtmoedigheid in het geeven van bevelen ; haare ingetogenheid in het fpreeken; haare getrouwheid in beloften; haare toegeeflijkheid, wanneer zij iemand op eenen misflag agterhaaldej haare vaardigheid in het beloonen ; haare naarfligheid in het geeven van ordres; haare gereedheid in het hooren van den raad, dien men haar gaf; en het naauwkeurig berigt,welk zij aan den Koning haar Gemaal deedt: alle deeze deugden blonken in haar zo luifterrijk uit, en gingen met zo veel wijsfaeids gepaard, dat zij geene haarer pligten verwaarloosde, en i at  I7ö MARIA de II. dat niets in haast, verward, of met ongeduld, bleek verrigt te zijn. In den Jaare 1690 nam maria, voor de eerfte maal, het bewind der zaaken in handen , terwijl de Koning haar Gemaal zich in Ierland onthieldt, om dat Rijk zijner heerfchappije te onderwerpen. Geduurende dit bewind van makia hadt de Engelfche Vloot, die onder het bevel ftondt van den Graave van torrington, het ongeluk van verflagen te worden door de Franfchent eene gebeurtenis, bekwaam om de Koningin voor altoos een tegenzin ttgen het Rijksbeftuur te doen opvatten. Doch zij betoonde, te deezer gelegenheid, een groot geduld en eene volkomene onderwerping aan den Godlijken wille, zonder eenige bekommernis over het toekoomende- En hoewel de luisterrijke overwinning, in Ierland bij de Boyne behaald, en de behoudenii van den perfoon des Konings, die, door een Kanonfchoot, eene wonde aan zijn been hadt ontvangen , het toneel een weinig deedt veranderen, en de zaaken van Engeland in een anderen toeftand bragt, de Koningin bleek des niet veranderd te zijn-, zij betoonde daarover veel vr ugde, doch met dezelfde bedaardheid. Het tweede jaar van haar Rijksbewind voltooide de te onderbrenging van geheel Ierland , hoewel men geringe hoop gehad had op een zo goeden uitflag. Zij viel niet afin de aanmerkingen, welke zij over deeze ge* beurtenisfen maakte. „ Onze heirmagten, zeide z:;, fchee* nen elderen geducht te zijn, zo ter Zee als 'te Lmde, en " wij hoopten op deeze of geene gebeurtenis, welke be. " flisfende zijn zoude; alleenlijk vreesden wij, dat in Ierland " onze magt niet groot genoeg zijn Zuude, om aldaar eenen " Veldtogt te doen, welke van den Oorlog eei einde zoude \\ maaken. Maar te oogmerken der Voorzienighei I verfchll" len zo zeer van de verwagtingeu der menfchen dat 'er * niets aanmerkelijks is voorgevallen , behalven in Ierland. van waar wij weinig of niets verwagten." " Naauwlijks was de Koningin , in den Jaare 1692, aan het roer van Staat gezeten, of Engehnd zag zich gedreigd met eene landing en inval der vi'anden ; doch tegenwind hieldt de Vloot der Franfehen in hunne havens op, begunftigde de vcs-  MAÜIA m II. 37? vereehiging van de Schepen der Engelfchen en hunner Bondgenooten , en hij liep niet om , voor dat hij medegewerkt hadt tot het behaalen der roemrijkfte overwinninge, welke Engeland ooit bevogten heeft; en die geenen, welke eenen inval in dat Rijk doen wilden, hadden, daarenboven, het akelig fchouwfpel voor oogen, van hunne beste Schepen te zien verbranden. De tijding deezer blijde geheurcenisfe vernam de Koningin met dezelfde bedaardheid , m?t welke zij voorheen den Hemel met de donkerfte wolken bedekt gezien hadt. Even donkere wolken fcheenen zich aan de lucht te verzamelen, geduurende haar Rijksbewind in den Jaare 1693* door den ongelukkigen uitflag van den flag van Landen. Het volgende jaar was het laatfte, dat maria aan het bewind der zaaken de hand floeg. Toen fcheen de Zon des geluks veel klaarder over Engeland, De Engelfche legermagten te Lande overtroffen die der Vijanden in getal en fterkte ; zij hadden op dezelve verfcheide aanzienlijke voordeden behaald; terwijl de Vlooten zich verzekerden van de heerfchappi-je, niet alleen van de Zeeën aan Engeland grenzende, maar ook van, den geheelen Oceaan en der Middellanufche Zee. In dezen bloeienden ftaat ftonden de zaaken, met de hoop op eenen gelukkigen uitflag in het toekooroende. De toebereidzels tot den volgenden Veldtogt Wierden met allen vlijt en fp-.'ed gemaakt, wanneer het der Voorzienigheid behaagde'j Engeland van een ziir.er waardfte panden te berooven , door deszelfs doorluchtige Koningin uit dit leven weg te rukken. Onver» wagt wierdt maria overvallen van de Kindersokjes^ die binnen weinige dagen een einde aaii haar leeven maakten, op den zevenden van Louwmaand des j^ars iöO), des morgens ten een uur, in het drie en dertiglle jaar baars ouderdoms. Niet alleen in Engelaul, maar zelfs in de Vereenigde Gewesten, wierdt zij, om haare uitmuntende deugden en voortreffelijke hoedanigheden, van grooten en kleinen,- oprechtlijk betreurd. De Koning, haar Gemaal, was zo getroffen van haaren dood, dat hij verfcheiden weeken buiten ftaat was, om zich met zaaken van gewigt bezig te houden. Van haare Godsvrugt en gelaatenheid in haar uiterfle, vinden wij een berigt in de Cefchiedenisfe van Bisfchop bur.net , die M haaj  3?8 MARIA de II. enz. haar van nabii kende, veel met haar, zo in Engeland als in Holland, hadt omgegaan, en in wien zij een ongemeen vertrouwen ftelde. Van dit vertrouwen vinden wij een merk. waardig voorbeeld, door den Bisfchop zeiven verhaald. Op zekeren tijd , terwijl zij zich nog in den Haage onthieldt, voor dat zij den Engelfchen throon beklom , haar gevraagd hebbende, wat zij dagt, dat de Prins haar Gemaal zijn zoude , wanneer zij eens Koningin van Engeland wierdt ? bragt hij haar, zonder veel moeite, tot het befluit. ,, Dat zij zich vergenoegen zou met den naam van Koninginne, dat „ zij den Prinfe den naam en het gezag van eenen Koning „ zou doen opdraagen , en dat zij, volgens de les der Schriftuure , hem, als haaren Man, in allen gehoorzaam zijn zou , zo hij haar, als ztjne Vrouw , beminnen wilde." Prins willem was zeer in zijnen fchik met dit befluit, hetwelk de Prinfes, naderhand, in bürnets tegenwoordigheid, hem verhaalde. „ Hij was," zeide hij, op een anderen tijd, tegen iemand, „ nu negen jaaren getrouwd geweest, zonder „ dat hij het hart gehad hadt, om de Prinfes te brengen op „ een ftuk, welk burnet, in éénen dag, hadt weeten af te „ handelen." Geduurende haare ziekte, en toen alle hoop reeds verlooren fcheen, verklaarde Koning willem aan burnet, met traa. nen in de oogen, dat hij, van den gelukkigften Mensch, die hij geweest was, het elendlgfle fchepzel, dat 'er op aarde was, zoude worden; dat hij, geduurende hun huwelijk, niet een éénig gebrek in haar ontdekt hadt; en dat zij ver. dienden bezat, welke niemand dan hij zelve konde kennen.— Koningin maria was van eene meer dan middelmaatige groot, te, bezat eene sangenaame en deftige houding, een inneemend voorkoomen, fraaie en regelmaatlge trekken, en eene bloozende koleur. Martinet, (johannes florentius') wierdt geboren op den twaalfden Junij des Jaa^s 1729, te Deurne, in de voormaa. lige Meierij van 't Hertogenbosch, alwaar zijn Vader het Leeraarampt onder de Hervormden bekleedde, doch, toen zijn Zoontje den ouderdom van flegts tien jaaren bereikte, 0ee;  j8s MAURICIUS. (JAN JACOB) MAURITS. izaak van hoornbeek, wierdt vervolgens Penfionaris van Purmerend, daarna Refident der Algemeene Staaten te Hamburg, en eindelijk Gouverneur-Generaal van Suriname. Geduurende de negen jaaren, welke hij den laatstgemelden post bekleedde, ondervondt hij eene afwisfeling van onaangenaamheden, door de bewerking van lieden, welke hem een ongenegen hart toedroegen, en zijn beduur, in allerlei msnieren, zogten verdagc te maaken. Bijkans bezwijkende onder den last der plaagerijen, verzogt hij, in den Jaare 1751, verlof, om ca het Vaderland terug te komen, alwaar hij, tot genoegen zo wel van 's Lands Staaten , als van de Vergaderinge der Sociëteit van Suriname, zich in zulkervoege verdeedigde, dat hij van den aangewreeven bham vrijgefproken, en daarenboven met een allerloflijkst Getuigfchrift wierdt verëerd. Zedert leidde mauriciüs een amptloos leeven, der Dichtkunde toegewijd, van welke hij, ten allen tijde, veel werks gemaakt hadt. Hij overleedt, in hoogen ouderdom, op den eenentwintigften Maart des Jaars 1768. De volgende fraaie Dichtkundige Werken zijn de vrugten zijne; penne: de Lijdende Heiland; Gezangen op Zee; Dichtlievende Uitfpar.ningen; Onledige Ouderdom; Reglsgeleerde Uitfpannin. Jen"; behalven verfcheide Toneelftukken, van welke de sesostris meermaalen, met toejuiching , ten Amfterdamfchen Toneele gevoerd is. Maurits. Op het verhaal van den Heer j. wagenaar, en, uit dien Hiftoriefchrijver, door ons overgenomen, Deel XXII. bl. 302, dat 'sGraaven Jaarwedde, bij zijne benoeming tot Hoofd van den Raad van Staaten , gefield wierdt op twee duizend ponden van veertig Grcoten ter maand, ontmoeten' wij , bij den Heer van wyn, eere uitbreidende aanteekening, welke hier verdient ingevuld te worden, om meer dan ééne reden, welke den Leezer gereedlijk zullen fn 't oog vallen. De Hiftorie van willem dfn f. kan hier uit tévens eer.ig licht ontvangen. Van wyn fchriftaldus. „Buiten die Wedde, wierdt ook de Hofhouding van den Graave, volgons eene Ordonnantie op dezelve gemaakt, voor reekening van Holland, Zeeland en Utrecht genomen, en, in 't be-  MAURITS. i8i begin, op omwend dertig duizend guldens 's jaars begroot. Men onttrok zig ook tan 's Vorften Weduwe en Kinderen niet; nopens welk ftuk ik eea oogenbiik zal ftil ftaan , te meer, daar dit punt mij voorkomt, bij onze Schrijveren, eenigzints fpaarzaam behandeld te zijn. „ 't Is bekend, dat de dikwijls onvermijdlijke kosten, ten dienste van den Lande, door orange gemaakt, zijne groote verliezen in dien dierst geleden, zijn talrijk Huisgezin, rijklijke Hofhouding en ongeldzugtigheid, 's Vorften Boedel met fchulden overladen hadden. Dan de Staaten, met naame die van Holland en Zeeland, welken nevens die van FrieJand en Utrecht, de kosten der Begraafnisfe voor hunne reekenïng namen, toonden al rssch , hoe zeer zij de gedagtenis zijner Doorlugtiglwid , ook in deszelfs Nageflagt , wilden eeren, niet zonder kosten van den Lande, voor zo ver, naamenlijk, de fobere toeftand der Kasfe zulks gedoogde. Zij hadden, kort voor 'sPrinfen overlijden, aan deszelfs Gemalinne eene pillegifte, ten behoeve van haren onlangs gebooren Zoone fredrik hbndrik, toegezegd, beftsande in eene losrente van vieren twintig honderd ponden, jaarlijks, tot veertig grooten het pond, waarin Holland agttien, Zeeland zes honderd ponden, zoude dragen, en van welke glfte, eerstdaags, de behoorlijke en gezegelde brieven zouden overge. leverd worden , welk laatfte egter nog niet gevolgd was. Dan, twee dagen voor de begraafnis van 'sLands Vader, befloot men in Holland tot die bezegeling, die nog wel eenigen tijd, maar niet de betsaling, marde, even als Utrecht mede, tot zes honderd guldens 'sjaars, aan lijfrenten, beflooten hadt. 't Bleef hier niet bij. Daar die van het Sterfhuis, door de Schuldeisfcheren, telkens lastig gevallen, zig zeiven, zo met opzigt tot deezen, als tot het gaande houden der Hofhoudinge, niet redden konden, en ook de Vor» ftinne Weduwe zig aan de Staaten van Holland vervoegd hadt, met verzoek, om Bewindsluiden in den Boedel te ftellen, tot de aankomst der Bloed voogden , namen de Staaten die zorge op zig, en begrijpende dat de uitgaave van het Sterfhuis diende te worden verminderd, en op zodanig eenen voet gebragt, dat, gelijk zij fpraken, „ de eere van bet Hof M 4 »» end«  iï4 MAURITS. „ ende van de Staten geconferveert mochte werden, met „ goedt contentement van de Gemeente," Helden zij, behalven drie Bewindslieden, nog vier andere Leden, uit den hunnen aan , ten einde, met die van Zeeland en Utrecht, een nieuw plan van Hofhouding, zo wel voor de Prinfesfe, als voor den Graave maurits , te bersaraen. Ook wierdt de Wedde van wijlen zijne Doorluchtigheid , tot den i van Herfstmaand des Jaars 1584 verlengt , en kwam men, op aandrang der Hofmeesteren, den Boedel te gemoete, met eene fomme van ag'tian duizend guldens; laatende wijders nog eene fomme van negen of tien duizend guldens, uit 's Lands Kasfe, volgen, met vooruitzigt van verdere betaaling voor de Kooplieden, (Levriers), die goederen aan het Sterf hu's geleverd hadden. Dan, daar die Kas zelve zeer (legt voorzien, en met de lasten van den oorlog zwaar gedrukt was, befloot men, de gelden, welken tot voldoening van agterwezen , aan eenige Edellieden, en andere hoogere en laagere Bedienden, moesten worden uitgereikt, alvorens men dezelven konde afdanken, niet te neemen tot laste van den Lande, maar, daar toe, aan den Boedel te vertrekken eene fomme van zeven duizend guldens, voor" welke de Stad Geeftruidenberg, die bij zijne Doorluchtigheid, voor gelijke Xomme, wel eer, in pandfchap was genomen, zou worden afgelost. Ook hadt men,. ter afdanking als boven, de Bewindhebbers van 't Sterfhuis, op hun verzoek, gemagtigd en tcegeftaan, eenig zilverwerk, van 't welk deezen eene lijst hadden overgegeven, te mogen verkoopen, of doen fmelten; als mede de Tapeetierijen , Lijnwaateu en verdere bederflijke Goederen, ten , overftaan van twee of drie Wethouders der Stad Delft, ter hoogfter markt te doen verkoopen; van welke goederen egter bij gevolg, bijzonderlijk de kleederen zijner Dcorlugtigheid uitgellooten wierden, die, ter onderhandfche verkoop, tot dierst der Schuldeisfcheren, wierden geprifeerd. Uit alles belette Diet, dat eenigen der ltratstgemelden, de roerende goederen, voor den Verkoop, bekommerden; doch de Staaten gelastten *t Hof van Holland, „ tot eere van den Lande n esde Sterfhuyze voorn." deze luiden voor Kommisfaris- feu  MAURITS. 'I8s fen te doen verfchijnen , zonder over deeze zaak openlijk te doen pleiten. Langs deezen weg, wierden de zaaken, allengskens en op eene gevoeglijke en min kostbaare wijze, geregeld, en hier uit kwam ftraks de Ordonnantie voort op de Hofhouding van maurits, van welke ik boven gewaagde, en waar bij ik hier alleenlijk zal voegen , dat de Staaten van Holland, op het verzoek van dien Graave, om de Hoofd-Officieren van zijn huis te benoemen , hunne Gemagtigden gelastten „ de „ voorfz. Hooft-officieren ende andere te fteüen, reguard ,, nemende, dat defelve, is 't mogelyck, genomen mogen werden uyt de Provinciën , tot onderhoudt van def Staet „ van fyne Genade contribuerende, in alles beo.uaem ende „ gefchickt zynde." Daar de Staaten thans als Voogden handelden , ftelden zij mede aan , „ die van den Raede ende ,, Reeckeningen, ende den Thefaurier in 't Hof van fyne „ Êxcellencie," „Wat de Princesfe Weduwe betreffe, fchoon men haar, na 'sPrinfen dood, twee kamers op 't Hof, voorzien „ end' getappijföert na hare qualiteytfchijnt te hebben aangewezen, met vrijheid om alle haare roerende, en onroerende goederen, weder tot zig te neemen , behaagde Holland haar in kort minder dan voorheen; 't zij dan dat zulks aan 't misfen van haaren , in dit Gewest verlooretien Gsmaal, of aan eenen , haares inziens niet genoegzamen onderftand , of aan andere redenen, te wijten ware. Zeker is het, dat zij, reeds op den 12 van Herfstmaand des Jaars 1584, den Gemagtig. den uit de Edelen en Steden, die, bij 't vertrek der Staaten , ter voorziening op alle voorvallende zaaken, te Dtlft gebleven waren , door twee Hqfmeesteren, liet aandienen, hoe zij op Saturdag toen eerstkomende, van meeninge was zig naar Viisftngen te begeeven; de Staaten voor alle gunst en vriendfchap bedankende. , De Gemagtigden deeden haar, wel terftond verzoeken de reize uit te ftellen, tot de b;jeenkomst der Staaten zelve, welke op den 20 daar aan, ftondt in te vallen 5 maar daar de Vorftin , des niettegenftsarde, liet boodfehappen, bij haare gedagten te blijven, en ten dien einde ook bij de algemeene Staaten affcheid te zullen neeman, M 5 "0 3.  %i6 MAURITS. begaven zij zig. in perfoon, bij haare Doorlugtigheid, en verkreegen met veel moeite 't uitfiel, 't geen zij verzogt hadden. De Staaten hierop in den Haage koomende, benoemden eenigen uit hun ligchaam, om der Prinfesfe voor te draagen, hoe zeer zij verlangden, dat haare Doorlugtigheid zig, voor eerst, 'ia Holland bleeve ophouden, en voortginge „ de vyf Kinderkens van zyne Excellentie bij haar te hou„ den ende te doen inlirueeren, mits dat, tot onderhoudt van dezelve vyf kinderkens, volgen zouden da twee duy,, zent guldens 'sjaars , by die van Hollant ende Zeelant, „ tot pillegave, Juffw. elisabetii, op den doop, belooft." En op dat wijders de Vorftin daadlijk eenige middelen mogte hebben „ tot onderhoudt ende Hofhouding, deedt men haar ,, teffens aanbieden, tot dien einde . te zullen doen volgen „ de f;s duyzent ponden van veertigh grooten, haer, tot „ vereeringe, op de iukomften dezer Landen, geaccordeert." Toen egter ook deeze bezending flegts ten antwoorde terug bragt, dat haare Doorlugtigheid, „ niet tegenftaende haer„ luyder vermaningen, verfocht ende ge-infteerd hadde, om. „ me naer Zeelandt te mogen vertrecken , ten minften voor „ den tyd van een maendt ofte fes wsecken, ende dat met haer kindeken* (freduïk henrik} „ ende d'andere kleyne ,, kinderen, midts dat, daernae, hare Êxcellencie met de voorfz. kinderkens, belooft heeft, wederom in Hollandt te „ koomen," begrepen de Staaten een' nieuwen aandrang te moeten maaken. Zij beflooten dan, door hunne Afgevaar. digden, 't gedaan verzoek te doen herhaalen, maar voegden 'er cu de volgende woorden bij, „ ende ingevalle haare Ex. „ cellencie, evenwel, daer op fal infifteeren, omme, voor ,, denfe'.ven tyd, te mogen vertrecken met de kinderkens, „ fuilen hetfelve, voor foo veel als hare Êxcellencie aengaet, „ mogen confenteeren, mi is dat de. kinderkens in Hollandt ,, hlyven mogen." Uit welk laatfte niet weinig blijkt, hoe r.eer men zig hier aan deeze kinderen, en 't gevaar, 't geen dezelven, buiten Holland, van den vijand konden loopen, liet gelegen liggen. Da Vorftin ondertusfchen , mooglijk voorziende, hoe, bij verdere weigering, de ernst der Staaten, en levens eenig ongenoegen tusfehen dezelven en haare petfoon, kon-  ioö MEERSCH. (ABRAHAM ARENT van dér) hij, in de maand Januarij des Jaars 1742, zijnen dienst aanvaardde. Weinig minder dan negen jaaren bekleedde hij hier het Leeraarampt. Geduurende dien tijd gaf hij verfcheiden proeven van zijnen werkzaamen aart. Onder het waarneemen van zijn beroep , vertaalde hij verfcheiden Werken uit het Engelsen, als warburton , Gtdljke zending van Mozes \ sharp's Predikatiën; lardner , Geloofwaardigheid der Euangelie-Gefchiedenisfen, en, nevens den Heer kornelis wes. terbaan. een gedeelte der Algemeene Hiftorie; doch inzonderheid, waarmede hij, bij'deskuadigen, geenen geringen lof behaalde, de Kerkelijke Gefchiedenisfen van eusebius, uit het Grieksch. Van de Aantekeningen, met welke van der meersch dit werk verrijkte, plagt een der best bevoegde Regteren, wijlen de groote venema, met ongemeenen lof te gewaagen. Van Hazerswoude na Delft verroepen , vervaardigde van der meersch , geduurende zijn zesjaarig verblijf aldaar, wederom verfcheide fraaie vertaallngen , en fchreef, daarenboven, een Verdeedigfchtift voor de Remon» ftranten, waar in hij dezelve tragtte te zuiveren van den aangewreevenen blaam, alsof de aanflag, op het leeven van den Stadhouder Prinfe maurits, in den Jaare 1623, voornaamlijk, uit hunnen boezem ware voortgekoomen. Intusfchen oVerleedt de Remonftrantfche Hoogleeraar johannes jacobus wetstein, en wierdt van der meersch beroepen, om, aan'het Kweekfchool te Amflerdarti, den post van Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en fraaie Letteren ta bekleeden. In de maand November des Jaars 1756 , aanvaardde hij dien post, met eene Redevoering over de Vrijheid van ""sMtnfchen ziel. Vijf jaaren raater tradt hij in 't huwelijk met adriana van ltmborch , dogter van den Heere frans van limborch , Ad. vocaat-Piskaal en Prokureur-Generaal der Domeinen van HoU land en Westfrieüand; wiens Grootvader eene dogter van den vermaarden rem egbektszoon bisschop in huwelijk hadt gehadt. In een voorgaanden Echt was de huisvrouw van van der meersch gehuwd geweest aan den Heere joannes van cer cracht, Raad en Penfionaris te Delft. De Hoogleeraar jakobus krighout, in den Jaare 17^7, door Lichaamszwakheden , zig genoodzaakt vindende, afftand te doen van zijnen post,  MEERSCH, (ABRAHAM ARENT vam der) enz. 197 post, gaf van der meersch, federt, onderwijs, niet alleen in de Wijsbegeerte en Kerkelijke Gefchiedenlsfen, maar ook in de Godgeleerdheid; tot dat hij, in den Jaare 1771, van een gedeelte diens arbeids ontheven wierdt, door den geleerden daniel wvrrENBACH. De Godgeleerdheid en de Kerkelijke Hiftorien hielden hem, federt, alleen onledig. Intus. fchen gaf hij, van tijd tot tijd, een en ander, min of meer uitgebreid Gefchrift, in hellicht, doch altoos met verzwijging van zijnen naam. Dus vervaardigde hij eene nieuwe uitgave van de bekende Verhandelingen over de Verdraag, zaamheid van de Heeren locke, noodt, barbeyrac en driebergen, verrijkt met eene Voorrede, of liever Verhandeling, van zijn opftel, over de Vrijheid van Godsdienst in den Bur~ gerjiaat. De Hijiorie der Remonftranten, op den naam van jacob regenboog in 't licht gegeeven, was voornaamlijk de vrugt van 's Hoogleeraars arbeid. Ook hadt hij eene fterke hand in het vervaardigen der Boekbeöordeelingen, in de Algemeene Bibliotheek geplaatst. Voorts onthaalde hij, nu en dan , een uitgeleezen gezelfchap van kundige Vrienden, in Winter avonds voorleeziogen, op Verhandelingen over gewigtige onderwerpen. Boven en behalven dit alles, nam hij, fints het Jaar 1759, nevens de gewoone Leeraars derRemonftrantfche Gemeente, verfcheiden Predikbeurten waar, meestal, met een ongemeenen toeloop van toehoorderen van allerlei Gezintheden. Van der meersch overleedt op den dertienden April des Jaars 1792 , in den ouderdom van ruim tweeënzeventig jaaren. Zijne Echtgenoote was, eenigen tijd vroeger, hem door den dood ontvallen. Melder, (gerard) op den zeventienden April des Jaars ïc?93 gebooren, heeft inzonderheid een beroemden naam verworven, door zijne bedrevenheid in het Miniatuurfchilderen ; te meer, dewijl hij deeze kunst, genoegzaam, zonder eenig onderwijs van Leermeesteren, zich e'gen hadt gemaakt. De voornaamfte aanleiding daartoe hadt hij gekreegen, door bet copiëeran van fchoone Miniatuuren der beroemde Italiaanfche Kunftenaresfe rosaliba, welke hij van thodorus wilkens, die dezelve uit Italië hadt medegebragt, gekogt hadt. N 3 Door  198 MELDER. (GERARD) MENNO SIMONS. Door het vlijtig beftudeeren van deeze , en door herhaalde poogingen, agter 't geheim der kunst gekoomen zijnde, ondernam hij eenige Schilderijen van rottenhamer, den Ridder van der werf, douw, en anderen, in Miniatuur te brengen. Hij Haagde daar in gelukkig , en verkogt zijne Hukken voor hoogen prijs, In den zelfden fmaak fchilderde hij eene menigte Pourtraiten van aanzienlijke Perfonaadjen, onder ande. ren van den jongen Prins van baden durlach , van den ouden Prins van hessen philipsthal, en van verfcheide Grooten van diens hofgezin. Intusfchen hadt melder een zeer voordeelig huwelijk aangegaan , in den Jaare 1728, met margareta van schalkwyk a verde. Het fchilderen om loon liet hij hierom eerlang vaaren, en begaf zig, in den Jaare 1735, metter woon na Utrecht, alwaar hij, tot zijnen dood toe, gewoond heeft. Menno simons. Naa 't geen wij, omtrent deezen Kerkhervormer en diens navolgers , reeds vermeld hebben, willen wij, uit ypey, het volgende Artikel overneemen, dienende, deels ter verbeteringe, deels ter uitbreidinge van onze berigten. In den Jaare 1496, te Witmarfum, geboren, daar hij ook Pastoor geweest was, verliet hij, in den Jaare 1536, den Roomfchen Godsdienst. Menno simons , allengs overtuigd geworden zijnde van de dwaalleer der Roomfche Kerk , was te gelijk zeer ingenomen geworden tegen den Kinderdoop. Hij had dien in de Schrift gezocht, maar er geen* grond voor gevonden. Hij had de Schriften van luther, van bucer en bullinger geleezen , maar was ook daar door niet van gevoelen veranderd. Hij Hemde in 't Huk van den Doop volkomen overeen met de Wederdeoperen. En na een naauwkeurig onderzoek, viel hij deezen ook toe in hunne draaglijke, als $ede in hunne Zwingliaan fche , gevoelens, welken in 't bezonder het beter deel dier Sekte omhelsde. Voor het overige toonde hij zeer fterk zijnen afkeer van hunne ongerijmde leeringen, welken wij met den naam van grove dwaalingen beflempeld hebben. Zo flerk was zelfs zijn afkeer er van, reeds van 't begin zijner bekeering af, dat hij elk en een iegelijk ernstig tegen deeze dwaalingen waarfchouw- de,  MENNO SIMONS. de, en met de muitzuchtige voorftanders derzelven eeten noch drinken wilde. Hij fchreef tegen hen eene vrij fcherpe Ver. handeling, zijnde de tweeëntwintigfte in zijne Werken, en gaf die uit ongeveer het Jaar 1536. Ook die gevoelens, welken hij van de Wederdooperen overnam , werden door hem befchaafd en verzacht, zulker wijze, dat ze eene veel beter gedaante kreegen. Deeze gevoelens, dus veibeterd, verbond hij met de leer, die van de Protefianten in 't algemeen beleeden werd. Dus doende konde men tusfehen het ftelfel der Godgeleerdheid van hem, en dat van de Luther» jchen en Hervormden, weinig onderfcheids befpeuren. En nu kwam hij met zijne Leer openlijk voor den dag, en predikte alom. De zaak, waarvan wij hier gewaagen , fchijnt zich dus toegedraagen te hebben. Een zeer groot aantal Weder doopers, en wel het beste deel , beftondt uit verfcheide Gemeenten, waarvan ééne gedicht was door twee Broeders, 03be filips en dirk filips, iets voor het Jaar 1536. Dezelve fchijnt voornaamlijk in Groningerland gebloeid, maar zich ook in Friesland en Oost-friesland uitgeftrekt te hebben. Deeze Gemeente was het, bij welke menno simons zich vervoegde. In deeze Gemeente werd hij van odbe filips herdoopt. En van deeze Gemeente werd hij tot Bisfchop aangefteld te Groningen. Dit gebeurde in het Jaar 1537. Obbe en dirk filips waaren dus wel eigenlijk de dichters van de Sekte der Mennonieten , maar menno werd de man, die dezelve aan *t bloeijen hielp, en haar dat aanzien bezorgde, 'e welk zij onder de Onroomfche belijders van het Kristendom gekreegen heeft. Zodra menno het vertrouwen zijner Ge« Joofsgenooten gewonnen had, floeg hij handen aan het werk, en het gelukte hem, zijn geheel Bisdom te hervormen. Hij voerde eene veel beter Godsdienstleer in , dan tot nog toe van zijne Gemeente beleeden was. Alles wat zij te voorera omhelsd had, werd door menno's onderwijs veel bevalliger, veel zuiverer , en met den geest van het Kristendom vee! overëenkomftiger. En dus doende verichilden de leden van menno's uitgebreide Gemeente, zeer weinig van de Lutherfchen en Hervormden. Ook werden van menno uirgebannen «11e deugdlooza en anders gëvoelwde Weder doopers. die zijn N 4 Kerk-  200 MENNO SIMONS. Kerkgenootfchap 'ouden kunnen ontlu'steren: ingevolge waar van, a'1- zijne aanhangers zich als ftille en vreedzaame burgers gedroegen, en naderhand, door begunftiging van willek den I., en zijnen Zoon maurits , hier in de Nederlanden openlijk geduld werden. Daar het grootfte gedeelte der Wederdooperen ook het beste gedeelte was, nam, door 'smans tusfchenkomst, het kleinfte en flechtfte gedeelte zodaaniger wijze af, dat binnen weinige jaaren hetzelve geheel te niet was geloopen. De Leer van menno werd onder de Weder doopers bekend. En naardien de Gemeente, van welke hij Opziener was, in grootte en aanzien, de overige, met de zijne in leer en tucht niet of weinig verfchillende, Gemeenten, verre overtrof, werden ook fpoedig deezen opgewekt, om zich met die van menno te vereenigeu, zo dat zij allen met alkaêr ééne Kerk uitmaakten , en Mennonieten genoemd wierden. De overige Weder doopers, het flechtfte gedeelte, van de anderen, het beste en verre het talrijkfte gedeelte zich afgezonderd ziende, werden fpoedig verftrooid,"en hadden noch moed noch kracht, om hunnen kleinen aanhang ftaaude te houder». Zie daar den ondergang der Wederdooperen, en de opkomst der Mennonieten, Deeze Mennonieten waren verfpreid in Nederland, Duitschland, Zvitzerland, Moravië, Engeland; Kungariè en Pruisfen. Alle die lieden moeten dierhaiven voor een geheel ander zorrt van menfehen gehouden worden, dan de Oude Wederdoopt*s geweest zijn, die te Munfitr en elders zo veel fpels hebben aangevangen. — Wat den perfoon van menno simons eindelijk nog aangaat: na veele vet volgingen, voornaamlijk hier te Lande, endergaan (*), en wijd en zijd omgezworven te hebben, is hij, (*) In het Jaar 1543 werden er In Friesland honderd Guldens, 't gene toen zo veel was, als thands duizend, op het lijf van menno gezet, voor den genen, die hem m handen van 't Hof van Juftttie leverde, met bijvoe. ging, dat, bijaldien deeze zijnen aanhang mo?t toege> daan zijn, hem pardon en het burgerrecht gefchonken Zoude worden. Zie Levensbef. van Neder/. Mannen en t Frnf.  MENNO SIMONS. 201 "hij, ten laatften, een' geruimen tijd woonachtig geweest op het Kasteel Freferburg, tusfehen Hamburg en Lubek, en aldaar overleeden den 13 van Louwmaand 1561 , oud zijnde in 't zes en zestigfte Jaaren. Zo lang menno siMONs geléefd heeft, en zelfs eene eeuw lang naa zijnen dood, zijn de Mennonieten bij eikanderen gebleeven, ééne leer belijdende. Wel is wasr, dat 'er nog bij het leeven van menno eene zekere fcheuring heeft plaats gahad: doch deeze fcheuring werd niet veröorzaakt uit hoofde van verfchil in de leer: het verfchil betrof flechts eenige Kerkgebruiken. Zij waaren gefcheiden in twee partijen, in Strenge Doopsgezinden cf Vlamingen, en in Gematigden cf Waterlanders; de eerden werden vervolgens ook genoemd Fijne Mennonieten, en de anderen Groven. O M33*- na * het Vrouwen. I. bi. ico. Het Edikt of de Pobiikatle daar van daat te leezen in het Charterboek van den geleerden Baron van schwartzenberg . H. D. In een oud Boeksken , getijteld : Het offer des Heeren, vindt men hl. 25—28. eene belijdenis van zeker Mennomethch Meisjen , dat te Leeuwaarden, den 27 van Lentemaand 1549, in een' zak verdronken is, uit welke belijdenisfe blijkt, dat het Gerechts-Hof van Friesland bij dit Meisjen fcherp - onderzoek deed na menno simors verblijfplaats , en, daar zij dezelve niet wilde aanwijzen, dit haar den dood kostte. In deeze belijdenisfe heb ik, on. der anderen , aangetroffen een zeer verdandig antwoord van deeze ongelukkige. Op de vraag der Raadsheeren, wat houdt gij van dat Hoechweerdige heijlige Sacraineet? antwoord zij : lek en hebte mijn lewen niet ghelefen in de heijlige Schrift van een heijlig Sacrament, naar wel van ' het avondmael des Heeren. Een' anderen Mennoniet, ook in 't Jaar 1549 «r dood gebragt, deed men te Leeuwaarden op het Blokhuis dezelfde vrasg ( en deeze antwoordde : lek en weet van u ghebacken God niet. Zie hl, 29. {*) Deeze fcheiding had haaren oorfprong ia het zoN s ge.  aot MENNO SIMONS. iet midden van de zeventiende eeuw, ten Jaare 1662, is er eene grooter fcheuring voorgevallen, tusfehen de Vlamingen te Amfterdam. Twee Amfterdamfche Leeraar» , galenos abrahams de haan en SAMuè'l apostool, verfchilden in de Leer van eikanderen. Dit verfchil rees zo hoog, dat elke partij eene bezondere. Gemeente ftichtte. De Galenisten behielden de twee Kerken bij het Lam en den Toeren, al. waar zij, reeds vóór de Scheuring, bijeenkwamen, van waar lij Lammisten heeten; en de Apofiolitten bouwden eene Kerk, de Zon genoemd, waardoor zij bekend zijn geworden onder den naam van Zonnisten (*). Het verfchil tusfehen de Gagenoemde harde bannen van zekeren leonard bouwensz. die den ban , of de afzondering van de Gemeente, zo verre dreef, dat bij eenen kerkiijken ban ouders zich van hunne kinderen , en echte lieden zich van elkaêr verwijderen moesten. Menno simons zelf heeft ook voor dit harde bannen zeer gepleit, in de zeventiende Verhandeling zijner Werken over de Excommunicatie, 't vijfde Hoofdft. Te vooren was hij van tegengeftelde ge. dachten, uitwijzens twee van hem gefchreeven brieven. (*) De Mennonieten noemen, van ouds her , hunae Kerken met den naam van Vermaaning. Ik vind ze zo reeds genoemd in het aangehaalde Bo»kjen , Het ofer des Heeren, bl. 139; misfehien is die naam wel daarvan afkomftïg, dat hunne Predikers, meer dan die van andere Gezindten, de menfehen tot een zedig leevensgedrag pleegen te vermaanen, en minder zich onledig hielden, om de waarheden des geloofs voorteftellen. Hunne Predikers werden Vermaaners genoemd. — In onze Republiek zijn veertig Steden en honderd en twaalf Dorpen , waar Gemeenten zijn, en deezen worden bediend door ruim twee honderd zeventig Leeraars. Zie van emdre, Hift. Bericht van alle Gezindheden, bL 202. In Friesland alleen zijn drie en vijftig Gemeenten, en zeven en tachtig Leeraars. Men kan dus berekenen , dat in Friesland het aantal der Mennonieten grooter is, dan in elke andere bezondere Provintie. In Noordkolland zijn  MENNO SIMONS. 30$ Galenitten en Apoftolisten liep over de eeuwige Godheid van. Kristus, de rechtvaardiging en heiliging door het bloed van den Heiland, en het beftaan van eene heerlijke en zicht' baare Kerk op aarde. Ten aanzien van deeze belangrijke Hukken , werd galenus abrahams de haan befchuldigd van Sociniaanfche dwaalingen, doch, zo veelen dachten, te onrecht, althands meerendeels te onrecht; waarom hij ook, van het Hof van Holland, daar van is vrijgefproken, ten Jaare 1663. — Dit is de eenigfte fcheuring geweest, die bij de Mennonieten, uit het verfchil der Leer, ontdaan is. De overige fcheuringen, die onder hen plaats hebben, zijn gefprooten uit verfchil over de Kerklijke tucht. En hunne bijzondere benaamingen zijn meest oorfpronglijk uit de naa» men van bijzondere Landen, waarin zij zich hebben nedergezet. Volgens eene grondftelling van menno simons , dat de menschlijke weetenfchappen fchadelijk voor den Godsdienst zijn, hebben de Mennonieten oulings een' tegenzin in de geleerdheid gehad, uitgenomen de Studie der Artzenijkunst: hierop hebben veelen zich toegelegd. Zulke geleerde Artzen zijn geweest galekus abrahams te haan, sa- ze ook zeer talrijk. Ook zijn er veelen in Groningerland, van welken zommigen Ukewallisten genoemd wor. den , na zekeren uke wallis , een' boer van Noordbroek, in het Olddmbt, ongeveer 1651 overleeden. (Vide Disfert. de u. wallis Vita &c. in Bibl, Brem. T. VII. p. 113 & SeqqO De Ukewallisten gaan een vouw dig gekleed, en draagen lange baarden. Die gewoonte had voor weinige jaaren nog ftand onder hen; en denkelijk heeft ze nog heden ftand. Zij worden, meen ik, wel genoemd Groninger Tibben , en zijn thands nevens da Bantzigers de eenigfte harde banners, die leonard bouwensz volgen. Van deeze Dantziger Banners bevindt zich tegenwoordig nog ook eene Volkplanting in Rusland, aan de rivier den Dnieper, onder de beftuuriog l van den Prins potemkin tauritscheskoi.  m MENNO SIMONS. 5AMüëL apostool , en anderen, die ook te gelijk Predikers waare". De meeste Mennonieten hebben zich bevlijtigd op den Koophandel, waardoor zij rijk geworden zijn. Taalkunde en Wijsgeerte waren bij hen onnoodige en onnutte Weetenfchappen, voor een' Kristen Leeraar, die de waarheid en de Godzaligheid handhaaven moest: hij kon de dat zonder omXlag van geleerdheid wel doen. Doch deeze vooróordeelen zijn allengs verdweenen. Ten Jaare 1636 merkte voetius reeds met genoegen aan, dat de Mennonieten fmaak in de Letteröeffeningen begonnen te krijgen. Van tijd tot tijd hebben er zich verfcheiden geleerde Mannen onder hen opgedaan , die als bekwaame Leeraars de eer van hun Kerkgenootfchap hebben opgehouden. De meeste Leeraars echter, zo ten platten Lande als in de Steden, waren ongeftudeerde Perfoonen, en zo is meest het ten platten Lande thands nog. Daar er dus weinig liefhebberij voor de geleerdheid onder de Mennonieten gevonden werd, moet men zich niet verwonderen, dat zij zo weinige Schriften, en nog veel minder, dat zij zo weinige eigenlijke Sijftemen nagelaaten hebben. Da*zij zeer weinig eigenlijke Sijftemen hebben gefchreeven , is ook daar van trouwens gekomen, dat zij altijd meer op de betrachting, dan op de befpiegeling der leer hebben aangedrongen. Meer gewigts hangende aart de lesfen van godzaligheid, eenvoudigheid, liefde en verdraagzaamheid, dan aan een regelmaatig voorftel van welgeftaafde Geloofswaarheden, zijn zij er noode, en eerst na verloop van langen tijd, toe overgegaan, om eenig wel gefchakeld Sijftema hunner Leer te leveren. „ 't Is met de Godgeleerde Sijftemafchriften der Mennonieten gegaan, even als het voormaals met de Theologifche Sijftemen der oude Kristenleeraaren in 't gemeen gegaan is. Eerst hadden de Mennonieten volftrekt geene ftelzelmaatige Leerboeken. Zij waaren ééne eeuw lang geheel en al afkeerig van eene S'jftematifche Voordrage. Eindelijk ftelde reinier wtbrands wvbma , Leeraar der Mennonieten te Amfterdam. een werk op, 't welk de gedaante van een Sijftema vertoonde; en gaf dit uit ten Jaare 1640. Hem volgden anderen, els galenus ABRAHAMS de HAAN , samuël apostool en ADRIaan  MENNO SIMONS. 285 aan van eeghem. De Leerboeken van deeze allen kunnen echter geene eigenlijke Sijftemen genoemd worden, wijl ze verfcheiden Sijftematifche verëischten misfen. Het eerfte volkomen Sijftema vetfcheen in 1652, en is gefchreeven, door engele arends van dooregeest. Dit en de naastvolgende Sijftemen waren eenvoudig, duidlijk, geheel niet Scholaftiek , geheel niet wijsgeerig, juist zo als alle Siiftema's behoorden opgefteld te weezen. Met den tijd, evenwel, begonnen ook de Mennonieten gebruik te maaken van de Wijsgeer te , bij de voordragt der Kristlijke Geloofswaarheden. Dit gebeurde eerst in het tweede vijfde gedeelte der achttiende eeuw. Feederik toger , Doctor in 'de Geneeskunde en Predikant onder de Doopsgezinden te Leijden, is de eerfte geweest, die de Godgeleerdheid opgehelderd heeft, door redekavelingen uit de Wijsgeerte ontleend, en 't eerfte wijsgeerig Godgeleerd Sijftema heeft opgefteld." Eer ypey tot het befchouwen van de weinige Schriften der Mennonieten, welke eene Sijftematifche gedaante hebben, overgaat, vermeldt hij, aangaande de Werken van menno simons, het volgende. „ Menno simons heeft verfcheide Schriften uitgegeeven, welken naderhand in druk bij eikanderen gevoegd zijn. De eerfte verzameling gefchiedde door eenige liefhebbers, ten Jaare i6co: doch in dezelve vindt men Hechts deeze en gene flukken van mènno's arbeid , en niet allen. Zij is gedrukt, zonder aanwijzing van plaats en uitgeever, in 8vo. De tijtel is: Sommarie, of bijëenvergadering van zommige Schriftlijie èekenienisfen des gelooft , mitsgaders eenige waarachtige veranaeritgen op zommige Schriften van gellius faber , enz. Deeze Verzameling is voor een gedeelte herdrukt 1601 te Alkmaar, mede in 8vo. Naderhand is zij, ten Jaare 1646, jn 4to. uitgekomen, vermeerderd met andere Stukken van menno simons, die te Amfterdam 1613 In 8vo,', ook bij elkaar in een' bundel gedrukt waren. Op die uitgave van 1646 is gevolgd eene in het Jaar 1681 in folio te Amfterdam. Deeze laatfte uitgave is verrijkt met verfcheiden van ,'sMans werken, die nooit te vooren het licht hadden gezien.  aeö MENNO SIMONS, enz. De tijtel van deezen druk is : Opera omnia Theologica, of alle de Godgeleerde werken van menno simons, te zanten bij een vervat , en nu op nieuws door eenige beminnaars der waarheid ter eere Gods en hunnes naasten welvaart, in druk uitgegeeven, verrijkt met vier registers, en eenige andere Schriften van den Autheur, voor deezen nooit in druk geweest. Als mede voor ieder traöaat zijn eigen tijtel en Voorrede gefteld, en getrouw lijk in onze Nederduitfche fpraak overgezet. — Deeze werken van Menno simons beftaan uit verhandelingen, verdeedigingen, enz. De eerfte verhandeling heeft tot opfchrift : Fundament en klaare aanwijzing van de zaligmaakende leer van *fefus Kristus, en behelst, in twaalf afdeelingen, 'sMans gevoelens, ten aanzien van etlij. ke leerpunten. De orde, waann deeze gevoelens worden voorgedraagen, is geheel niet Sijftematisch. De overige verhandelingen loepen over losfe, en op zich zeiven ftaande, Godsdienstige onderwerpen. Wijders beftaat de verzameling van menno's werken uit Verdeedigen tegen geluus faber, marten micron, johannes a lasco, enz. De ftijl van menno simons is doorgaans Hecht, verward, Jangwijlig en donker. Dit is echter meer aan eene, in zijnen tijd heerfchende, onachtzaamheid omtrent de moedertaal, dan wel aan mangel van geleerdheid in hem te wijten. Hij was anders een geftudeerd man, die Grieksch en Latijn ve ftond, — Eenige Stukken van menno afzonderlijk uitgegeeven , zijn ook vertaald in 't Hoogduitsch , en reeds al ten Jaare 1575 bij eikanderen in 't licht verfcheenen. — Zie ypev, Hiftorie der Sijftematifche Godgeleerdheid. Merken, (lucbetfa wilhelmina van) wierdt, in den Jaare 1722, te Am/ierdam, geboren. Zij was eene kleindogter van den vermaarden Remonflrantfchen Leeraar joannes brandt , die zelve eene dogter van den beroemden casper. barleus tot moeder hadt gehad, In den Jaare 1768 tradr enze Dichteres in 't huwelijk met den niet minder vermaar. den  MERKEN, (LUCRETIA WILHELMINA van) enz. 20? den Amfterdamfchen Dichter nicolaas simon van winter. Zij eindigde, op den negentienden Oftober des Jaars 1789, haare dagen, te Leijden, werwaarts het Kunstminnend Paar, eenige jaaren te vooren, zig metter woon begeeven hadt. De werken onzer voortreffelijke Dichteresfe, zo wel als die van haaren Echtgenoot, zijn in ieders handen. Om van eene meenigte kleinere ftukken niet te gewaagen, ook die na haaren dood zijn ia 't licht gekoomen : wie kent en bewondert niet het Nut der Tegenfpoeden , den Germa. nicus, en vooral Am David? Overbekend, en geagt zijn ins. gelijks haare Toneelflnkkeri, van welke de Jakeb Simonszoon de Rijk de eer genooten heeft, dat met denzelven de nieuwe Amfterdamfche Schouwburg geopend wierdt. Merkes. (l. a. en f. chr.) Een blijk van Eigenzinnigheid en Kerkdwingelandlja ondervondt dit Broederpaar, waar vaa de tegenwoordige tijden , dank hebbe de toeneemende verlichting, nevens de nieuwe orde der dingen in het openbaar beftuur, de weergaê niet kunnen opleveren. Bij den Schrijver des Vervolgs op j. wagenaar, ontmoeten wij, aangaande het veel gerugts raaakende voorval, uit de Nederlandfche Jaarboeken opgemaakt, het volgende inééngetrokken berigt, „ Leonard arend merkes en frans christiaan merkes, Zoonen eens Oud-Rentmeesters te Nijmegen, naa zich, door eenen Catechiseermeester, in de gronden van den Hervormden Godsdienst, te hebben doen onderwijzen, hadden zich, in den Jaare 1752, bij hunnen Wijk-Predikant m. j. broen, aangegeeven, met verzoek, om tot Ledemaaten der Hervormde Kerk te worden aangenomen: dit werd den eerstgemelden ge. weigerd, alleen om dat hij tot het Genootfchap der Vrijé Metzelaaren behoorde, en den laatstgenoemden, om dat hij niet wilde belooven, zich nooit in dat Genootfchap te willen begeeven. Zij leverden beiden een beklag in, bij Staaten van Gelderland, over die weigering des Kerkenraads te Nijmegen, die aldaar mede een Bericht zondt: deezen begreepen dat de Predikant en de Kerkenraad te verre gegaan waren, en geen voldoende reden van hun gedrag gegeeven hadden, jebiedende, dat deeze Perfoonen niet langer, om die re-i denA  »o8 . MERKES. (L. A. en F. CHR.) den, van het Lidmaatfchap der Kerke, zouden geweerd worden. Door een vriendlijken Brief, verzogten de Broeders merkes den Leeraar , om vervordering van hunne zaake, overeenkomftig met dit Staatsbefluit. Dan, deeze vondt goed, dien minnelijken weg niet te bewandelen, hun geen befcheid ajitöos te geeven, maar Kerkenraad te beleggen, in welken men befloot, zich bij de Magiftraat der Stad te vervoegen, met verzoek, om handhaaving en befcherming. Dit bewoog de Heeren Merkes, om zijn Eerwaarde, en den Voorzitter des Kerkenraads, geregtlijk te dagvaarden: deeze Dagvaardingen kwamen, met een tweede Verzoekfchrift des Kerkenraads, voor de Magiftraat te Nijmtgen. Tot befcheid gekregen hebbende , „ om in deeze zaak naar raade te doen deeden zij. des verflag aan de Broeders, met betuiging , van zich te zullen vervoegen , waar het behoorde. Naa eenigen tijd heidens vonden de Broeders zich gedrongen , den weg van Regten in te flaan, en ten Hove een Verzoekfchrift aan te bitd-dn, om, ingevolge van het yoorheen gegeeven gunftig Staatsbefluit, waar aan men zich cnttrok, behandeld te Wo:d^n. De Staaten gaven andermaal bevel, om de Broeders merkes niet langer te weeren, en da. indien zij mog. ten goe Wi 'den , zich elders te laaten a&n eemen, de Predikant, dien dit Staatsbefluit werd vertoond, zulks zou hebben te doen , en daar van een behoorelijk Getuigfchrift te gee. ven, welk Getuigfchnft <g4 NOORDKERK. f*HERMANUS) welke die taak op zig hadt genomen. Op aanzoek der Re« geeringe, vervaardigde de Heer noordkerk eene nieuwe Uitgave van de Privilegiën, Handvesten, Costumen, Wetten en Keuren der Stad, zo veel mogelijk, gefchikt naar de Orde der Pandeéten. In den aanvang des Jaars 1748 zag dit Werk het licht, in drie Stukken in folio, die, in den Jaare 1755, vac nog een kleiner Stuk gevolgd wierden. De moeite des Advokaats, bij deeze en bij andere gelegenheden, ten dienfte der Stad gedaan, wierdt, door de Magiftraat, met aanzienlijke Gefchenken erkend. Als een meldenswaardigen karaktertrek, eii als een bewijs van jsMans zucht voor regt en goede orde, vinden wij aangeteekend, dat de Heer woordkerk zich vernederd heeft, om een onkundig en oproerig gedeelte der Amfterdamfche Burgerije, in gemeenzaame Schriften, die zonder zijnen naam in't licht kwamen, te onderrichten en te vermaaneo. Behalven de reeds gemelde Uitga, ve der Privilegiën, hadt de Heer noordkerk drie Regtsgeleerde Weikjjs, in de Latijnfche taaie, doen drukken, te weeten : Specimen Lttïionum de Lt°e Petronia; Olfervatio. ttum Decat; en de Matrimontis ob Peccatum Sodomitictm jwe folvtudit. Reeds in de Jaaren 1731 en 1733 waren deeze Werkjes in 't licht gegeeven; doch de Schri|ver vondt er, naderhand, zo veel berispelijks in, dat hij groote moeite deedt, om ze te laaten opkoopen, en uit de waereld te helpen. D« Heer noordkerk overieedt, aan een verval van kragten, Op den zesden Noversber des jaars .771, in den ouderdom van bijkans zeventig Jaaren Tien Jaaren voof zijnen dood was hij overvallen van een gevaar i;k I ederf in de Sappen; 't welk hem noodzaakte, het pleiten te ftaaken, en zich, voornaamelijk , met raadgeeven bezig te houden. De Heer noordkerk is nimmer gehuwd gewees'. Even als zijn geheele geflagt , was hij der Leere. volgens de ver*'aaring van lutherus, toegedaan. Men verzekert, dat dit het voornaamfte beletzel geweest is, waarom het gewigtig Ampt van Penfionaris der Stad. hem tiet, al vroeg, opgedraagen geweest is. Bij deeze bijzonderheden, overgenomen uit de Schets van het Leeven , den Aart en het Gedrag van den Heer Mr» m  NOORDKERK, (HERMANUS) "«f^____J£2 H. noordkerk, door J. wagenaar , Zij het OnS geoorloofd, de volgende trekken te voegen , op de waarheid gegrond, als gemeld door den gemelden Hiftoriefc'irijver, dia onzen Ad^ vokaat van nabij , door gemeenzaamen omgang, kende. „ Hoe veele kinderen (zoo fchreef wagen aar) leeven 'er „ niet, die de door eerlijke en recht edelmoedige noord„ keek met hunne, met regt vertoornde, Ouderen bevredigd „ heeft! Hoe veele Egtgenooten, door't wangedrag van be't„ den, of één van beiden , op eikanderen verbitterd , heeft „ zijn befcheide en Christlijke raad niet voor verdere ver„ wijdering, en zelfs voor vplflaagene Egtfcheiding, behoed! „ Onder hoe veele twistende Medeërfgenaamen is hij geen „ onzijdige Bevrediger der gereezene gefchillen geweest! Hoe „ veele onëenigheden, onder maatfchappiien van twee of „ meer Kooplieden , zijn, door hem , niet tot wederzijds „ genoegen weggenomen! Hoe veele twisten in Kerklijke „ Genootfchappen heeft hij niet weeten te bellisfen!" — Godsdienftige Geliigten, allerlei Gezindheden bediende hij om niet; nimmer ontving hij eenige beloonïng van lieden , die hij voor behoeftig aanzag. Voor geringe Weduwen, voor verdukte Weezen en andere elendigen , was hij altoos een trouwe Raadsman en een vlijtig Voorftander voor de Regtbank: in 't pleiten muntte hij niet minder uit. „ De Am» „ fterdamfche Pleitzaal," om de woorden van den zelfden Schiijver te bezigen, ,, heeft altoos, op verfcheide geoefende „ Advocaaten, mogen roemen; maar no jït heeft 'er zich een „ laaten hooten, die noordkerk, in zedige vrijmoedigheid, „ in heufche befcheidenheid, in minzaame deftigheid, over„ trof.» O. Oldenbarneveld. (joan vah) Zints wij, in het driegntwintigfte Deel van ons Woordenboek, de voornaamfte lot. gevallen deezes beroemden Staatsmans verhaalden, zijn ons, in de onfchatbaare Bijvoegzels en Naleezingen van den OudPenüonaris h. van wyn, eenige bijzonderheden voorgekoP. men,  »2f5 OLDENBARNEVELD. (JOAN van) men, hem betreffende, van welke wij onze Leezers niet onKundig mogen laaten. Oldenbarneveld was gefproten uit «en adelijk geflagt, 't welk in, en vóór de vijftiende Eeuw, de Ridderhoflïad Oldenbameveld, bij Nieuvkerk op de Velawe, bewoonde, en in het Ridderboek van dat Gewest zeer vroeg bekend ftaat. In den Jaare 1603 noemden hem de Staaten van Holland, Jonkheer joan van oldenbarneveld; Zijn Vader was gerarp van oldenb/.rneveld, zijne Moeder deliana van weede van stoutenberc , dogter van den Heere johan van weede van stoutenberg. klaas van oldenbarneveld was zijn Grootvader, en deeze een Agterkleinzoon van ernst van oldenbarneveld , Schildknaap, omtrent het Jaar 1425 överleeden, als de eerfte vermeld, die zich, van Nieuwkerk, met er woon na Amersfoort verplaatfte. Hij was gehuwd geweest met alyt van lokhorst , Johansdogter. Leezens- en der overweeginge waardig zijn de aanmerkingen van den Heere van wyn, omtrent de vreeze, welke •sLands Advokaat, 't eenigen tijde, bekroop, als of maurits na de hoogfte magt in het Land ftondt; doch van de gegrondheid welker vreeze de Heer wagenaar bekent, nimmer den grond te hebben kunnen peilen. Zie hier wat de OudPenfionarisj dat gewigtig ftuk van 'sLands Hiftorie betreffende, in 't midden gebragt hebbe. „ Ook deeze ftoffe (zoo fchrijft v. w) heb ik reeds in mijn IX Stukjen der Bijvoegfels en Aanmerkingen op onzen treflijken Schrijver , bl. 48 en 49, aangeroerd, en ben niet vreemd geweest, te vermoeden, dat het verichillend begrip van de Staaten en den Prinfe, over de wijze van oorlogen, als mede het ongenoegen, dat, fomtijds, aan 't gevoelen zijner Doorlugtigheid, boven dat der Staaten, ten deeze, moest worden voldaan , en eindelijk 's Prinfen voorftel, om zelve eenige vreemde Landen, door hem op de Spaanfchen te veroveren . in Souverainiteit te mogen bezitten , den argwaan voor eene te hoog fteigerende magt van maurits, in 'sLands Advokaat kan verwekt of gevoed hebben. Ik heb 'er bijgedaan, met dit alles, geen volledig licht in dit werk te hebben. Doch, fchoon ik ook dit laatst gezegde, nog heden, beüjde, zou ik egter, thans, vermoeden konnen, dat, om-, of  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) fttf of kort na , den Jaare 1600, de Advokaat in zijne meening is gefteikt geworden , door de onderhandfche beweegingen, welken toen bij eenige lieden gemaakt wierden, ter bekoominge van het Graaflijk bewind van Rolland voor Prinfe maurits. Men gunne mij, hier een oogenbiik bij ftil te liaan. Onze wagenaar heeft reeds, uit anderen, doen zien, dat men,, in Winterma?ad des Jaars 1582, aan' Prinfe willem L, den gezegelden Opdragtsbrief, of zogezegd, lienverfaal der Graaflijkheid, wegens de Edelen en alle Hollandfche Steden, behalven Amfterdam en Gouda, hadt overhandigd: hij heeft ook gemeld, dat het Ontwerp der Voorwaarden , op welken willem I. als Graaf zou worden gehuldigd, ter gosdkeuringe aan de Leden was rondgezonden, en dat, fchoon de twee zo ovengenoemde Steden 'er nog niet in bewilligd hadden, men denkelijk egter tot de inhuldiginge zou gekoomen zijn, indien 's Vorften onverwagte dood niet tusfehen beiden was gekoomen. Maurits hadt thans dien Opperlastbrief en zeker ook 't Ontwerp der Voorwaarden, en al *S geen met zijn Vader over dit Werk gehandeld was, in han« den, en, 't zij hij, of zijne Begunftigers, ten deeze zig ge. grond hebben op dat deel van 't gezegeld Ontwerp, bij 'c welk bepaald wierdt, dat de Staaten , na 's Prinfen dood , eenen zijrer Zoonen , den bekwaamden r.aar hun oordeel, tot Graave zouden aanneemen, 't zij metf zig op iets anders, in dezelve Brieven voorkoomende, beroepen hebbe, zeker is het, dat men, bijzonderlijk in Zeeland, daar hij den meesten invloed hadt, omtrend het begin der zeventiende eeuwe, met naame, ten Jaare 1601 en 1602, zeer ijverde, om hem tot Graase van Holland en Zeeland te bevorderen. Kort na de uitgave van het bovengemelde IX. Stuk der Bifvoegfelen en Aanmerkingen, is mij, hier omfend, voorgekoomen zeker Aftchrift eener Aanteekeninge van Mr. a, de veer, toen ten tilde Penfionaris der Stad Amfterdam, welk affchrift was gevonden onder de papieren van wijlen den Raadpenfionaris van slingeland. Het luidt aldus: „ Op den 15 Martii 1602 , fyn by den anderen vergadert „ geweest d'Advocaat oldenbarnevelt, nivelt, berck, van j, der meer , berkenrode, oetgens, Uk, de Penfionaris P 2 OJ~  S28 OLDENBARNEVELD, (JOAN van) „ oldenbarnevelt, crap, ends barts, fonder dat lek wiste» „ wat aldaar geproponeert foude worden. Ende heeft ons „ de Advocaet voorgedragen: hoe dat, op den 149. van „ de wercke, aan den Burgemeester willem de jonge, ende „ op den 15 voorfz., 'smergens, dezelve van de wercke 9, den Advocaet voorgehouden hadde, als oock gedaen was, „ bij MALDERé, dat men, om tot een beter Regeeringe te „ komen, zyn Excellentie behoorde te defereren het Graef„ fchap, te meer, om dat fyn Excellentie, ten regarde van „ de meriten fyns Vaders , hooger memorie, ende van fyn „ zeiven, waerdig was, over fyn groote dienften, den Lan„ de gedaen, daer mede vereert te worden : waer uit d'Ad„ vocaet inferéerde , dat die van Zeeland daer mede fchee„ nen zwanger te gaen, fonder dat hy nogthans wist, of de „ Staaten van Zeelant daer toé inclineerden, doch ver„ moedde, dat de faecke daer toe al geprepareert was, fo, „ door dat hy meende, te Middelburch, de .hekken , tot „dien einde, verhangen te wefen, van waer, anders, de 3, meeste oppofide van daan gekomen foude hebben; alfo , „ bij die van Veer ende Vlisftngen . noch oock ter Tholen, „ als van malderö dependeerende , geene fwaricheyt wefen ende die van der Goes ende Zierickzee haer wel voegen fouden ; als mede , om dat valcsc (die MAi.DERéY partij „ was) om der gunste, fo 't fcheen, te winnen by fyn E'x„ cellentie, fulcks voorgeslagen hadde, ende niet te prefii„ meren was, dat MALDERé ende van de wercke, op haer „ eyghen authoriteyt alleen, 't gunt voorfz. is fouden voor„ ftellen , ende daer by feggen, dat de Provintie van Zee„ land, die in voortijden , daer inne fwaerigheyt gemaakt „ hadde , nu de eetfte nel foude wefen. Waer by d'Advo,, caet was voegende: dat fyne Excellentie van die van Hol„ lant hadde haerluyder Brieven ende Zegelen, daer van de „ Raadsheer nieustad hen, binnen fesfe maenden, gebragt 3i hadde gelycke Brieven, die onder den Advocaet buys be., rust hadden , ende dat jacob van campen , van Amfier't, dam , niet en hadde wille teyekenen , dan mits daer by „ Hellende de woorden, als Getuyge. Item: dat die van „ Amfterdam gedifticulteert hadden de artykelen, die gecon- n c5«  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) «$» cipieert waren, deur dat de delatie van de hooge Overic. „ heyt aen myn Here den Prinfe, h. m., gedaen, was ge„ fchiet, op al fulcke artykelen, als, namaels, gemaakt fou* „ den werden. Seyde oock noch de Advocaet : Gaen die ,, van Scelant voor , fo /uilen wy moeten volgen, doch dat „ hy , uyt fyne Excellentie felfs , fyne genegentheyt, daer „ toe, niet en hadde connen vernemen , hoe wel nogthans, „ binnen fes weecken herwaerts, by otto hartius, aan den „ Heere van oyen gefchreven was, dat fyn Excellentie hem „ nyet en hadde te verlaten op een imaginaire tjtel van „ Grave van Hollant eude Seelant: dat oock, van des vy- ands fyde, noch gefchreven was , hoe dat fyne Excellen. ,, tie , voor fyne groote dienden, geene vergeldingen ont„ fangen noch te wagten hadde, jae niet eens uitgehuwelyct „ en was." „ Waer op deefe faeeke in deliberatie geleid, ende hy den „ Advocaat, de meriten van fyne Excellentie ende van fyn „ Heer Vader feer gerecommandeert fynde , by de andere „ voorfz. Heren , die , beneffens oetgens ende mij, daer „ prefent waren, gediscoureerd werde, dat, bij fo verre 't „ voorfz. geproponeerde by de hant genomen werde, 't fel,, ve, hy dees tyd, voor fyne Excellentie niet goet noch diens„ teiyck foude wefen, ten aenfien van de groote belastingen ,„ van 't Lant, daer inne hij hem fteecken ende noch meer „ daer op aecumuieeren moeste, ende dat, daer beneffens, „ veel -meer naer fyn leeven getragt foude worden, geiyck „ in de perfoon van fyn Heer Vader bevonden was: dat me» „ de fulcks , volgende het Traciaet met Engelant, buyten „ kennisfe van hare Majefteyt van Engelant, niet en conde „ gedaen werden, ende te confidereren Sonde, off het fyne ,, Majefleit van Frankryk niet offenderen zoude. Ende wer„ de, eyndelyck, goetgevonden, dat alle de Prefenten dit fecreet fouden houden, tot dat dezelve befehreeven fouden „ worden , ende, daer, wydtr fpreecken , mits dat d'Advo„ caet, by MALDERé ende van der wercse, daer en tus» v fchen, foude fien te fonderen , op wat voet dit berustte ? }) Waer mede Wy ons geconformeerd hebben; fonder dat oet-i P 3 gsns  s§o OLDENBARNEVELD. (JOAN van) „ gens, of lek, ons, ter eener of andere fyde, eenigfints .„ uytteden." „ Gelijk mij, (vervolgt v. w.) in deRegisters van Holland, noch j.elders, geene de minde blijk is voorgekoomeujdat'er, op deeze voorloopige affpraak, ooit eenige Befchrijvinge gevolgd zij, vinde ik ook niet, of de Advokaat, bij de Zeenwfche Heeren, ontdekt hebbe, op wat voet hun Voordel berustte: waar toe hij andjifints, gelijk men zo even zag, gemagtigd was. Alleenlijk is mij eene nadere Aanteekening van denzelfden Penfionaris de veer voorgekoomen, houdende hoofd» zaaklijk, dat ruim een Jaar^daar na, te weten op den 21 van Lentemaand des Jaars 1603 , de Penfionaris berck> de BurgemeestereH arent meynertsze, van der dossen, de veer zelve , de Burgemeester regeling en d'onbeschaemde , met den Penfionaris bartius , ten huize van 's Lands Advokaat van oldenbarneveld, vergaderd geween zijn , en dat da Advokaat aldaar, onder anderen, hadt opening gedaan, dat bij den Heere van bassigny , Zoon van den Heere van Boxiel, en Mr. henrik schot, Penfionaris van Antwerpen, bij Brieve, houdende aan de „ Eerwaerde Stoeten van Gelder* „ lant, Hollant ende Se elan/", naamens de Staaten van Brahand, indaande voor de overige Gewesten der Spaanfche Nederlanden, „ verzogt was Paspoort, om iets te mogen „ proponeeren , daer aen de Nederlanden, in 't gemeen, ,, gelegen was": dat men, hier over raadpleegende, om veele reedenen , en gevoelende dat men aan de Spaanfche zijde, 't werk ,, niet opregtelijk meende", en dat men, aan onzen kant, wel in geene handelingen van vrede konde treden , maar egter 't bovengemelde verzoek ook niet piattelijk konde afflaan ; „ om niet befchuldigd te worden , dat wij, „ zelfs met de Staaten van de andere Provintien, niet en „ wilden handelen, riet jegendaende Wy haer, binnen's jaers, 1, voer den tocht naer Vlaenderen, met gefchrifte, daer toe „ geinviteert hadden"; hij de bovengemelde tegenwoordig zijnd' Staatsleden, niet vreemd gevonden hadt, om, met den voorfV. BAssiGfvY'en schot, in eenigen handel te treeden, i, by fo verre fyne Excellentie ende d'andere Leden van de „ Ge-  i^iyfiNBARNEVELD. (JO..N van) «31 Generaliteyt iulcx fouden goetvinden; in welcken gevalle, „ de voorfz. Prefenten, daer van, by Misfive, geadverteert „ fouden werden. Ende' (volgt 'er dan onmidlijk op) „ is, „ per oecafionem van 't gene voorfz. is, ly a'Advocaet mede „ vermaent, dat. d'eene tyt of a'andeie , nog uytberften „ foude V regt. dat fyn Excel/, hadde. van tot prince de,, eer Landen genoemt te werden, uyt krachte van de befe„ gelde Brieven, die fyn Heer Vader, Prince van Oraigr.e, .,, k. m., van den Graeffchappe van Hollant hadde : dat „ oock, in Gelderland, vry wat omgegaen was, van fyne ,, Excell. hertog aldaer te maecien , ende dat Seelant in „ bochten ftonde, ende fommigen fogten te werden kinderen „ van ZEBEDëus: refereerende zig voorts tot de communi» „ catie, dies aengaende, een jaer geleden, onder anderen „ in wyn bywezen, daer van gehouden? „ 't Laatstgezegde fchijnt klaar genoeg te leeren, dat 'er, federt Lentemaand des jaars 1602, nopens 't werk van den opdragt der Graaflijkheid van Holland aan maurits , door oldsnbarneveld, geen nader verflag is gedaan: ook zal 'er, denkiijk, niets belangrijks omtrend gebeurd zijn, zo als 'er mij, in 't vervolg, niets van gekoomen is. 't Is ondertusfchen merkwaardig, dat, blijkens het aangehaalde handfchrift, wel, bij de meerderheid der overige Heeren, in de geheime Conferentie van den Jaare 1602, het nadeel begreepen wierdt, *t geen uit het aanneemen der Graaflijke waardigheid door maurits, voor hem en den Staat ftondt gebocren te worden, maar dat men 'er niet leest, dat oldenbarneveld zelve zig, in diervoege , laat ftaan in eenige lijnregte befchuldigingen, tegens maurits, ten deezen opzigte, hadda uitgelaaten: hebbende de Advokaat, na voordragt van het gebeurde en nog te gebeurene, beflooten, met te zeggen, dat, als Zeeland voorging , Holland zou moeten volgen , en zelfs, bij het in beraad leggen deezer zaaken, de verdienden van den Prinfe en van zijnen Heer Vader aangepreezen. Of oldknbarneveld, ten deezen tijde, waarlijk vermeend hebbe, dat Zeeland dit werk zou konnen doorzetten , en dat het daarom veiligst was, goedfchiks toeteftaan, 'c geen men niet, of t;iet zonder gevaar, zou konnen beletten, dan of hij, die, zo alr P4 , ' je»  332 OLDENBARNEVELD. (JOAN van) onze wagenaar eiders zèer wel aangemerkt, doorgaans gewoon was, met eerbied van den Prinfe te fpreeken, 't gevoelen der bovengemelde Staatsleden vooraf eens heeft willen polfen , om 'er naderhand het noodig gebruik, voor of tegen , van te konnen maaken, met één woord , of,' en in hoe verre, de Staatkunde en volks- of eigenbelang* aan zijne voordragt heeft deel gehad, ftaa tan de beflisfinge van doorzigtiger Lieden dan ik ben. Uit zijne bekentenis is federt gebleeken, niet alleenlijk, dat Hij, reeds ten Jaare 1600, en dus twee Jaaren voorde bovengemelde bijeenkomst, „ vrees en apprehenfie heeft gehad , dat maurits naar de SoftveraiKtieit," (dat is, het Graaffchap van Holland, en , denk ik, Zeeland") „ of meerder authoriteit ftonde", maar teffens, dat, „ indien die Prins aan hem zelfs hadt gelieven te ver„ klaaren, 't geen zijne Raaden" (ik verftaa 'er door zijne Begunftigers, van de wercke en anderen, boven vermeld) „ hadden gedaen, en na zyne confideratien (zo voor 'sVor„ fien perfoon als voor de Landen) daar op gehoord te „ hebben ,. de publjke opening hadt goedgevonden , Hy" (oldenbarneveld) „ zulks, met afeclle ende goede officien, „ zoude hebben gedaen en gevorderd." Als ik deeze woorden, om welken te logenftraffen mij, ter goeder trouwe, nimmer genoegzaam bewijs is voorgekoomen, overweege, zou ik voor mij zeiven, en ieders gevoelen vrij laatende, liefst befluiten , dat, zo de Prins voor de Souverainitclt, bij den Advokaat, rondeüjk, ook ten Jaare 1602, was uitgekomen, dees, in plaats van nu te vermoeden dat men agter zijnen rug, en tot zijn en't algemeen nadeel, werkte, zig geen partij zou hebben gefteld, maar 't verlangen van maurits, even als voorheen dat van willem I., zou hebben helpen bevorderen, met behoud van de Privilegiën en 't gezag , zo veel mooglijk, der Staaten van den Lande. Ik weet zeer wel, dat uitekbogaard verhaalt, dat men den Advokaat, ten Jaare 1618, hadt zoeken te beweegen tot handeling met dee2en Prinfe, op denzelfden voet, als met wijlen zijnen Heer Vader , en dat de Advokaat dit toen affloeg i maar ik weet insgelijks, en elk nevens mij, dat, ten dien tijde, de verwijdering oneindig grooter was geworden. Ik  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) ss? Ik zou konnen denken, dat 'er, voor het Beftand, zelfs een tijd geweest is, waar in oldenbarneveld, zo het 'er op aan hadt moeten koomen, minder zou geweest zijn tegen de verheffinge van maurits, tot Graave van Holland en Zeeland, op zulke bepaalde voorwaarden , als aan welken willem I. zou verbonden geweest zijn, dan wel om hem geplaatst te zien, aan 't hoofd van eenen Staatsraad over de Nederlanden. waar door zijne Doorlugtigheid veel meer, de Advokaat veel minder gezag dan voorheen, zou gehad. hebben. Voor 't overige, welke agiing ik oordeele, dat eene onzijdige overweeging ons , voor de kunde en eerlijkheid van den Advokaat, moet inboezemen, en hoe zeer mij zijn zo onverdiend als deerlijk lot ook treffe, Hij was een mensch, en zoo ik meene, van die geaartheid, dat wel 't verdriet hem, een en andermaal, kon doen verzoeken van zijn gewigtig ambt ontflaagen te worden, maar dat geene omftandigheid hem ligte^ lijk zou hebben kunnen beweegen tot het aanvaarden eener bedieuinge, in welke hij eene vermindering hadt moeten ondergaan van 't bewind, hem voormaals met zo veele reders toevertrouwd." ■ ,. Als een meesterftuk van Staatkunde heeft men altoos befchouwd , het ontflag der Steden Êielle en Vlisfingen uk Engeifche pandfchap, door den Heer van oldenbarneveld bewerkt. De aanleg en voortgang der handelingen wordt, door den Heer van wyn, op volgende wijze ontwikkeld. „ De gewoone Gezant der Staaten in Engeland, nocl de caron, in het najaar van ï615 hier te Lande zijnde , om over verfcheiden gewigtige,zaaken, tusfehen dat Rijk en deezen Staat ultïlaande , de hooge Regeering te onderhouden, hadt ook opening gedaan van 'sKonings verlegenheid in gelde , en wijl men derhalven vreesde, dat zijne Majefleit den Staaten om eenig buitengewoon uitfehot van Penningen zoude lastig vallen, oordeelde men best, dit bij tijds door voordragt van eigen nood , voor te koomen. De Algemeene Staaten dan verzogten oldenbarneveld, een' Lastbrief op te Hellen, die federt goedgekeurd aan caron, bij deszelfs terug reize, wierdt mede gegeven. Deeze moest den Koning hoofdzaaklijk veitoonen , hoe 'sLands Kas zeer bekrompen P 5 zijn-  334 OLDENBARNEVELD, (JOAN van) zijnde, en zonder hoop, om, in de jegenswoordige beroerte in Frankrijk, uit dat Rijk de Penningen te erlangen, wel. ken noodwendig ter betaaling der Franfche Benden alhier moesten dienen, men derhalven zijne Majefleit (die, blijkens het Verdrag van den Jaare 1608, beloofd hadt hunne Hoogmogendheden, ten opzigfe van de fchuld, ten gunftigfte te willen handelen) Verzogt „ gratiën en kwyt/chelding der ag„ terftallen aan Engeland verfchuldigd, of ten minften, ftil„ ftand van betaalinge voor eenige jaaren," agtende de Staaten „ buiten voorbeeld, dat fchulden, ter oorzaecke van „ de oorloge gemaeckt, anders als by goede difcretie betaelt >» worden, te meer, daer haere Hoog Mog. altyt vertrouwt „ hadden, dat fyl. by fyne Maj. Itberalyck," (hier ftreelden zij, zo ik wel zie, 'sKonings zwak en fpilzieken aart, met den lof van fchoone woorden) ,, conelyck ende gratieufelyck, „ nopende defelve fchult, zouden getraéteert worden, ende „ dat by haere Hoog Mog., op 't felue vertrouwen, de han„ delinge was aengegaen." Ook meest caron doen zien, dat de groote kosten, hier te Lande, ten Jaare 1603, bij 'sKonings komfte op den troon, „ in 't equipeeren van een „ groot getal Schepen van oorloge, tot dieufte van zyne „ Msj.," als mede die geenen , welken ten Jaare ido in den togt voor Gulik, en in de Jaaren 1612, 1613 en 1614, bij verfcheide andere gelegenheden, tot contemplatie van ,, fyne Maj." gedraagen waren , wel eene gunftige kwijtfchelding verdienden. De Gezant egter, aan wien'men dit werk ten hoogflen beval, betuigde, voor zijn vertrek, hoe hij vreesde, in de ophouding van de betaaling niet naar wensch te zullen flaagen, „ weelende (zeide hij) de je gen. >, woordige Conftitutie van faecken van fyne Maj., ende dat „ de payementen al fyn aireede geajftgneert, tot Faeffchen ,, naeft commende jncluys, aen fulcke Luyden, die defe be. „ talinge nygt en kunnen misfen." Maar de zaak gelukte boven zijne verwagting. „ Hij bevendt zig reeds in Engeland, toen op den 30 van Slagtmaand , ter Algemeene Staatsvergadering èen Brief inliep der Gekommitteerde Raaden van Zeeland, houdende, dat de Wethouderfchap van Vlisfingen hun vertoond hadt, hoe  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) S35 hoe zij, door john throgmerton , Lieutenant-Gouvetneur dier Stad, verwittigd waren, dat de bezetting reeds veertien dagen naar betaaling hadt gewagt, en tot dezelve nog geen „ orde uit Engeland" was gekoomen, 't geen voor oproer deedt vreezen; waarom de Zeeuwfche Raaden de meening hunner Hoogmogendheden verzogten te verftaan. Men antwoordde hun, te vertrouwen, dat zij de rust in Vlisftrtgen zouden weeten te handhaaven , maar zondt teffens last aan caron, om alle mooglijke poogingen te doen, ten einde de gewoonlijke betaaling aan de Vlisfwgfche Bezetting, „ tot voorkooming van alle periclen en inconveniéntien" mogte gefchieden. „ Uit het bovenftaande blijkt genoegzaam , dat het onbe. taald laaten der Engelfche bezettingen, in de Steden van ver? zekering, met naame in Vlisfingen, oorfpronglijk niet gefteld moet worden op reekening van de Staaten. Zij waren niet, maar wel was de Koning, tot die betaaling verpligt, volgens het Verdrag, ten Jaare 1585, met deszelfs Voorzaate elisabeth geflooten. Onze treflijke Schrijver heeft zulks te regt voorheen aangeteekend, maar, buiten zijne gewoonte , zig hier te veel op den Engelfchen Hiftoriefclu/ijver de rapiN th0yras verlaatende, fchijnt hij, bij feil van geheugen, met hem gedwaald te hebben. „ Ten gelijken tijde omtrent, dat caron de last der AL gemeene Staaten, ter befpoediging der Soldij voor de Bezettelingen van Vlisfingen, kon ontvangen, liep 'er een Brief van hem in, „ gefchreven aen den Heere Advocaet van Hollandt ,'* die bij hunne Hoogmogendheden gelezen, en van dit befluit gevolgd wierdt i „ Geleth fynde op het adi.elanden maakten toen ook Zwaarigheid, en wierden, nog eenige weeken laater, ernftig verzogt de noodige gelden. over te zenden „ alfo haere Hoog Mog. Aduys be„ commen hadden, dat feeckerlyck de overleueringen van „ de Cautionaris Steden ende Piaetfen , opten geordonneer. den tyt fal gefchieden , fulex dat de WilTelbrieuen van de „ belocffde penningen van ure tot ure fyn te verwachten." ! „ Die vermaaning wierdt, kort daar na, door Prinfe maorits ernftelijk herhaUd, met bijvoegend verzoek, dat men hem fchadelops wilde houden van zijn „ op authotizatie van „ Haare Hwg Mog? gegeven woord aan den Ambasfadeur caron, dat de penningen, 'ten behoorlijken tijde, zouden worden voldaan: waar in alle Leden bewilligden, met aanneeming, de zaak bij hunne Meesteren te zullen aanbinden; hoe zeer zulks traagüjk voortging, en de kwijtfcheldingen eerst ten Jaare 1620 inliepen. Ondertusfchen wierdt, als ook onze wagenaar zegt ,op den elfden van Zomermaand den Briel, en, zo ik wel heb, Vlisfingen op denveertienden daaraan, nevens 't Gefchut en toebehooren, den onzen ingeruimd ; waartoe de Heeren van matenesse , wittensz en BEttKEtvROBE na den Briele, en vier Leden uit Gekommitteerde Raaden van Z.eeland, aan 't hoofd hebbende den Heere van MALDERé, naar Vlisfingen en Rammekens trokken, allen op Lastbrieven van Hunne Hoogmogendheden. De Prins begaf zig ook fpoedig naar die Plaatzen ; wordende aan de Heeren philips sidney Burggraave de Lisle, en horatio veere, Gouverneurs der voorheen verpandde Steden, elk een gouden Ketting van drie duizend gulden, met eene Medaille, gefchor.ken ; ook wierdt aan het Volk een halve-maand gagie, welke hst ten agteren was, te gced gedaan, 't geen toen uit 'sKonings Eed in dien der Staaten overging; hoe zeer dit laatfte in den Briel niet gefchiedde zonder eenig misverftand, 't' geen men vindt, dat door de Burgeren gevoed wierdt, maar federt bijgelegd, door dien de Staaten hun zeyen duizend guldens, ter betaaling der fchulden van de Kneg. ten, toezeiden. „ De Ridder robbert sidney, dien de Staaten aanftelden tot Kollonel over het Engelsch Krijgsvolk in uunuen oienst, was niet,  OLDENBARNEVELD. (JOAN Van) 23^ niet, als onze Schrijver meent, de geweezen Bevelhebber of Gom-erneuf van Vlisfingen, maar deszelfs Zoon. Leicester was des Vaders moederlijkè Oom geweest. „ Na 't inruimen van Vlisfingen aan de onzen, wierden ook de brieven van fchadeloosltelling, aan haar voorheen bij de Algemeene Staaten en die van Utrecht gefchonken , terug gegeeven, en federt die Stad meer gellerkt. Of dit terug gever, ook nopens den Briel? plaats hadt, is mij niet voorgekomen , en ik heb het, toen ik die Stad diende , niet naauwkeurig genoeg nagegaan. — De twee fterktens aldaar, Meeuwenoo'rd en Kleiburg, zo ik meeue, genaamd, wierdea geflegt." In de Twleezingen ontmoet men eenige nadere toelichtin0-, dit gewigtig voorval betreffende, welke wij de vrijheid zul. fen neemen, hier in te lasfchen. „ In mijn Bijvoegsels (dus fchrijft de Heer van wyn) heb ik dit' aanmerkelijk punt on« zer Gefchiedenis, het ontllag naamiijk der Steden Brielle en Vlisfingen uit Engelfcoe pandfehap , zo vee! mij doenlijk was, iu zijnen aanleg en voortgang, uit onze Staatsftukken, tragten op te helderen. Ik hadt egter toen de Memorien van den Engelfchen Afgezant dudley carleton, niet bij de hand, en vinde dezelven bij 't inzien te merkwaardig, dan om 'er, te; nader bijiichtinge van het gebeurde in deezen, geen gebruik van te maaken: te meer daar zij, zo als ook de Heer te water heeft aangemerkt, door onzen treflijken Schrijver niet zijn gebruikt. „ Schoon aan der Staaten Gezant Noèï. de caron, eerst op 't einde, als ik zeide , des Jaars- I<5t5, door de Algemeene Staaten, zodanig eenen Lastbrief (bij oldenbarneveld gefield, en betreklijk tot de kwijtfcheldinge of het uirftel' Van betaalinge der agterflallen op de verpande Steden) voorKoning jacob was mede gegeeven, als van welken ik, ia 't gemelde Bijvoegfel, breder heb gewaagd, hadt egter die Ge. zant, volgens het fchrijven van den Engelfchen Staats-Sekre. taris wrNwooD , voorheen Ambasfadeur van dat Rijk bij dit Gemeenebest , reeds eenige jaaren bevoorens, zijner Maje* fteit eenig voorftel, tot ontflag der gemelde Steden uit het pandfehap, op eerlijke voorwaarden, wegens zijne Meesteren 3  s4o OLDENBARNEVELD. (JOAN vah> ren, gedaan. Eene zaak die zig te ligter laat bevatten, als men voornaamlijk aanmerkt, dat de Staaten, zo als ook on. ze treüijke wagenaar heeft gezien, al lange, met naame ia den Jaare 1607 en 1608, verlangt hadden, zig van't bezwaar der Engelfche bezettinge te konnen ontdaan. „ De Koning leende evenwel ten dien tijde het oor niet aan dezen voorflag , hij hieldt dien voor zig zeiven, en de zaak bleef flaapen, tot caron's terugkomst in Engeland, van eenen uitflap na de Nederlanden, ten Jaare 1615, wanneer die Gezant, in een afzonderlijk gehoor ten Hove, de moeirijkheid van langer betaalinge, aan deeze zijde, en wat meer ter uitvoeringe vau zijnen last behoorde, zijner Majefleit affcherfte. 't Gebeurde dat , ftraks daar aan , de Engelfche Gouverneurs der Steden Briele en Vlisfingen den Geheimen Raaden des Konings klagtig vielen, nopens de wanbetaaling der Bezettingen, in de twee verpandde Steden, waar over ook van hier aan caron gefchreeven was, en dat één der aanzienlijkfte Leden van den Raad uitgaf, of 't niet beter ware, die Steden aan den, Staat weder over te geeven, dan zè langer met zo groote kosten te bewaaren? De Koning, dit verneemende, deelde daar op den Raad de voordellen van caron mede, met last, om, na rijp overleg, zijner Majefteit te zeggen, wat zij, ter zijner eere en voordeel, gevoeglijks! dagten te 2ijn. Zij verklaarden eerlang, dat, zo dra de Staaten de fom van agt millioenen guldens , zijnde de grootte der oorfpronglijke fchuld, afdeeden, de Steden, volgens het Traktaat van den Jaare 1608', van zelve weder in hunne handen moesten vallen : dat de Staaten zig , bij dat Traktaat, tot eene aflosfinge van veertig duizend ponden fterlings, doch alleenlijk geduurende't Beftand, verpligt hadden: dat, van die fomme, flegts veertien duizend ponden in 't Jaar in 'sKonings fcnatkist kwamen: dat de overige zes-enV.vintig duizend ter betaalinge der Bezettelingen diende:' dat boven dien die veertig duizend ponden, nooit op zijn' tijd betaald wierden : dat de Bezettelingen geene volkomen meesters van de, Steden waren, en veelal van de befcheidenheid der Inwoonderen afhingen: dat de Steden niet waren gefterkt, en dat, als men 'er niet meer kosten aaa f deedr  OLDENBARNEVELD. (JOAN van) 34* deedt dart tegenwoordig, de Krijgsbevelhebbers en Soldaten, na *t einde van vijftien jaaren , binnen welken de geheele fchuid moest afgelost zijn, ten laste van den Koning zouden vallen. Zij beflooten, op alle deeze gronden, dat de teruggaavê dér Steden, zo de Staaten naar goede en redelij. ke voorwaarden wilden luisteren, best met *s Konings dienst zou ftrooken. Ik denke dat dit in Slagt én in 't begin van Wintermaand dés Jaars 1616 zal gebeurd zijn , en dat hier toe betreklijk is , zo de bij mij voorheen aangehaalde Brief Van CAaoN.aan 'sLands Advokaat, raakende de „ Plaat fen „ Van asfurantien," en de last aan hem gegeven, om, onder de hand, te „ fóna'eeren, wat de meeninge (der Engel„ fchen) daar van vaiV sis ook, bijzonderlijk een door mij federt ontdekt nader fchrijven van den zalven caron aan Oldenbarneveld, zijnde van den zevenden van Wintermaand des Jaars 1Ö16, en houdende: „ dat fyne Majefteyc foude „ inclineren, omme, by tranfaBie, aftehandelen de voldoe i, ninge van fyn acfiterwefen aan den Lande, met rejlitutiè „ van de Steden ende Plactfen van verfeieringe? „ Hoe het Zij, eh hoe zeer dit alles in Engeland zeer ge. haimlijk behandeld wierdt, de aart der zaake eischte , om dezelve niet lange voor caron te verbergen. Welhaast wierdt hi' vriendiijk ontboden voor zés Gecommitteerden, aan welken Koning jacob het onderzoek, nopens de beste wijze ter overgaave van de Steden, hadt toevertrouwd. Onder deezen was denklijk thomas, Burggraaf van Fe;:ton , bij wien men rèeds in mijn Bijvoegfel, gezien heeft, dat hij ter handelinge genoodigd was. Men gaf den Nederlandfcben Gezant de zaak te kénnen, en ftelde hem ais een grondpünt voor, hoe men uit de Bezettelingen een Regiment, door de Staaten té onderhouden, diende op te rigten, én dat de Staaten, wijl de fehüld nog ruim zes millioeneii guldens bedroeg, twee rhillioeneh, in klinkenden gelde, zouden moeten opleggen, eri 't overige, van zes tot zes maanden, afdoen. Doch caron antwoordde, zonder zig te bedenken , dat zijne Meesters riïmmer in zo groot eene fomme ftemtaen zouden. H;j boodt niet meer aan dan twee millioenen, te betaalen in twee jaajen : docb betuigde eindelijk dat, fchoon hij niet hooger ge.  24» OLDENBARNEVELD; (JOAN Van) lage was, hij egter waagen zoude, nog eene halve millioen boven zijne bevelen te gaan, zo men 't gedaane bod wilde aanneemen. Toen fleurde bet werk meer dan drie maanden: waar na de Staaten een millioen, in daadlijke betaalinge, en vijftien tonnen fchats, van zes tot zes maanden, lieten aanbieden. Doch men bleef, zegt winwood , aan 's Konings zijde, bij den eerstgedaanen eisch , en floot eindelijk in ditr voege, da overeenkomst ter losfinge en overgaave van Brielle en Vlisfingen, op 't laatst van Bloeimaand des Jaars i6i5. „ Hoe zeer deeze ganfche handel, bij 't Britsch bewind, wierdt voorgedraagen, als gefebied op de herhaalde aanzoeken van de Staaten, blijkt het.egter, uit vergeSiikinge van onze en hunne Staatspapieren, duidlijk genoeg, dat dezelve, aan onze zijde, van den beginne tot het einde toe niet dan met veel beleid en waardigheid is behandeld geworden, en dat, fchoon caron, namens zijne Meesters, 'er den Koning't eerfle toe uitgelokt heeft, de Staatsraad egter, voor welken de Koning het voorgedrsgene door caron hadt verzweegen, naderhand, uit eige beweeginge, de overgaan der Steden heeft voorgeflagen, om redenen boven vermeld, en welken niet het aanzoek van deezen Staat, maar wel fchaarshsid van eigene geldmiddelen, daar men hier te lande voIleed:ge kennis van droeg, en vrees voor opfland, onder de niet betaalde Bezettelingen in de verpande Steden, ten grendfiage hadden. Winwood, dien ik voorheen befchreeven heb, en die één der Gekommitteerden van den Raad was, verdecdigt deeze zaak en zig zeiven, tegen de aanmerkingen van fommige lieden in Engeland, die het als een voor het Rijk nadeelig werk, en flegts door weinigen géwrögt, befchouwden. Lake , een ander Engelsch Staats-Sekretaris , fchreef weinige dagen hierna aan carleton, in deeze woorden: ,, wij zijn nu bepaald om de Steden van verzekeringe over ,, te geeven , waar over het Volk en verfcheiden der ver„ ftandigfte Luiden" (.plufieurs des Per/onnes les plas fen/ses'} „ te onvrede zijj , maar men moest met de neodzaaklijkheid „ raadpleegen. Ik denk dat gij 'er tijding van bekoomen „ zult hebben van zulken, die'er meer mede te doen hebben „ dan ik." Men hadc voor 't overige dit werk in Enge- fanS  OLDENBARNEVELD; CJÖAN van) ÖMMÈN. Ód land zo geheim behandeld, dat winwood 'er aan carleton eerst genoegzaame opening van deedt, na dat de Overeenkomst geiboten was." Eindelijk vermelden wij nog hier de volgende aanmerking gen, het Lijk van den Advocaat betreffende, en de behandeling, hetzelve aangedaan. , 't Lijk des Advokaats (fchrijft de Oud-Penfionaris^ met de klederen , térftond in eene bij* ftaanda kiste gelegd, die men losfelijk toefpiikerde én In de Hof-Kapelle -ragt, wierdt, met verlof der Regteren, door de Bloedverwanten , in den eerstvolgendert nagt, na behoorlijk gewasrchen te zijn, met het hoofd, in een wasfen kleed en betere kist verplaatst, én met weinig toeftel, in tegenwoordigheid van verfcheiden perfoonen, eerlijk begraaven. Dé Wedüwe en Kinderen hadden verzogt, het Lijk naar herkei, zijne Ambagtsheerlijkheid , te vervoeren; maar de Regters verklaarden, zich niet gelast te vinden i hier omtrent eenige verandering te maaken in de Refolutie der Algemeene Staa. ten, ten zei ven dage genomen, dan van welke ik, de Refolutien over dit jaar niet bij der hand hebbende, niet kan oordeelen. Wijl ik egtér nergens duidelijk vinde, dat hij uit den Haage vervoerd is , en wijl uytenboGaert , na gezegd te hebben dat het ligchaam in t Doftor in de Geneeskunde bevorderd , met eene Verhandeling de tnotu Muuulo, rum In 't begin van Meij des volgenden Jaars zette hi) zich te Amfterdam neder, om aldaar de Praktijk te oelTenen. Dezelve, gelijk het gemeenlijk met jonge Artzen gaat, nam zeer «aag op: zodat hij veel trjds hadt om te ftudeeren, en, bij tusfehenpoozen, zijnen lust tot de Dichtkunde bot revieren, • welke hem, al van zijne vroege jeugd, hadt bezield, en aan ?t Hoogefchool telkens was aangekweekt. De Lat'.jnicrie Poëzij was zijne hoofdliefhebberij; welke, egter, zints zijn verblijf te Amfterdam, paats maakte voor de Nederduufche, door de gelegenheid tot den omgang met bekwaame Nederlandse D'chers, die zich aldaar, meer dan elder.,. aanbiedt Naderhand kenni* en vriendfchap gemaakt hebbende met den geleerden hieronymus de Bosch, beving hem, van ïTèflws, l lust om zijne kragten in de Latijnfche Dtchtkungg' te beproeven. lD  OOSTERDYK. (HERMANNUS GERARDUS) 347 Intusfchen konden oosterdyks geneeskundige bekwaamheden niet lang verholen blijven. De uitbreiding zijner Praktijk nam allengskens toe, vooral naa het overlijden der vermaarde Amfterdamfche Geneesheeren de visscher en hovius. Zedert was oosterdyk een der meest begeerde Amfterdamfche Art» zen. Doch hij, die zo veelen van heilzaamen raad hadt ge» diend, wist raad noch middel voor eene fleepende ongefteldheid, die langer dan een jaar duurde, en op den negen» tienden April des Jaars 1795 een einde san zijn leeven maakte, zijnde gehuwd geweest met aafjë margareta brouwer , bij welke hij geene kinderen heeft nagelaaten. Geduurende zijne zukkelingen hadt oosterdyk het geluk, door de ongemeene helderheid van zijnen geest, dén tijd op eene aangenaame wijze te korten, met zijne geliefde letterbezigheden. Er is van hem een Latijnsch vers voorhanden, Confolatio betiteld, genoegzaam op zijn fterfbed gemaakt, waarin hij het Opperwezen voor alle bewezen wcldaaden dankt, en vooral die bijzondere gunst erkent, door welke hem in zijne ziekte vergund was, zich met die LetteroefFeningen te ver» iustigen, waarvan hem, in zijne gezonde dagen, zijne menigvuldige bezigheden veeltijds hadden afgetrokken. Ten blijke van 'sMans denkwijze omtrent den Godsdienst, en van de blijmoedigheid, met welke hij de Eeuwigheid binnentradt, lust het ons, het flot van het welluidend Gedicht hier plaats te gunnen. Vermeld hebbende de veelvuldige rampen en wederwaardigheden, welke hij vrienden en bekenden hadt zien overkomen, en de mogelijkheid, dat niets van dat alles zijn lot zou geworden zijn, fchrijft hij: „ Cur tarnen hac hospes cuperera in tellure rnorari, „ Coelestem Patriam non peteremque lubens? „ Regnat ubi a;:ernurn Pax et Concordia reguat, „ Et purus nostro haud asfimilandus amor? „ Invidia ignota his , livorque igr.ot:;s in oris, „ Has odio ad fedes janua nulla patet. ,, Has nulla; turpant lscriroa:, nullseque querelse, „ Perpetua at refonant atria Ijetitia. s, Cantantur facrt miris concentibus hymni, Q 4 Q'Jo-  #48 OOSTERDYK. (HERMANNUS GERARDUS) „ Quorum materies gloria lausque Dei. „ Huc ra hi venturo pater o meus obvius tbit, „ Me pater puero qui mihi raptus erat. „ Hac iterum matrem meliori in fede revifam, „ Ibis in amplexus, frater amate, meos. ., Hic mihi pra;:eptis iterum conjnngar amicis; „ Coelicola AugeÜcos CQnfpiciamque choros. „ Ast hxc, Nate Deo, mihi Tu, Deus ipfe, parasti „ Gaudia , profufo parta curore tuo, Quo mea, faétus homo, morieus peccata luisti, „ Nullaque me Irefi Numinis ira manet. t, Te colo, te veneror, tibi justas offero grates, Anchora Tu nostrte fis maneasque fpei. „ Quid morbum timeam? quid tela minantia mortis? „ Me juvat in Patriam hanc tendere, Terra, vale," Horatius was de geliefde Dichter van onzen oosterdyk, Nu en dan hadt hij een Lierdicht ln Nederduitfche verzen overgebragt. In 't einde van zijn leeven onderr.am hij de taak, om alle de Bo;ken van dien Dichter op de zelfde wijze r,e behandelen; en mogt het hem gebeuren, weinige da. gen, voordat hijs uit hoofde zijner doodzieke, zich aan zijne kamer moest verbinden, daar aan de laatfte hand te leggen. Mogt de hoop vervuld worden, die elders wordt gegeeven , dat de geheele verzameling in het licht zal verfchijnen I Hoe gelukkig hij zich wist uit te drukken, en den Latijnfchen Dichter zuiver Nederduitsch te doen fpies^en, daar van moge het volgende ter proeve dienen. „ Der ftouten kroost is ftout vau aart, Reets is de deugd van rund ea paard, In kalf en veulen op te fpooren. „ Nooit heeft een arend, heet naar jagt, „ Onnoosle duiven voordgebragt. ^ Maar leering kweekt het aangebooren. ty „ De kunde en oefening in deugd, „ Bevo deren den moed det jeugd: J? Maar als men 't vormen vau de zeden » &  OOSTERDYK, (HERMANNUS GERARDUS) enz. *a(> In 't minst verwaarloost, word wel ras, „ Wat door geboorte aanzienlijk was, „ Ontzierd door ongeregeldheden," Zie jerqnime de bosch , Lofrede op h. g. oosterdyk. Oudaan. (joachim) Vetfcheiden merkwaardige bijzonderheden , de Voorouders deezes geleerden en godvrugtigen Mans betreffende, verdienen eenig vootafgaaud verflag, voor dat wij ons tot het onderwerp deezer Levensfchetze meer afzonderlijk be,aden. De Vader van onzen oudaan was frans oudaan, Zoon van joachim , door den Vader van deezen met dien naam benoemd, niet naar iemand van zijn Geflagt, maar naar zekeren joachim, een man van zonderlinge Godsvrugt, te Antwerpen, in den Jaare 1560, (wanneer het Zwaard des Gerigts, gswet door de wreede Bloedplakaaten, zo veele onfchuldigen aan de Onkunde en het Bijgeloof opofferde) om zijne trouwhartige aar.kleeving der Waarheid , ter dood gebragt. De Over-Grootvader van onzen joachim , omtrent den zelfden tijd, als hem een Zoon gebooren was, hier van verftendigd, fprak: „ Hebben ze dien vroomsn man gedood, ik „ zal, tot eene geduutige gedagtenisfe, mijnen Zoon naar ,, hem vernoemen." Rotterdam was de plaats, daar dit Godsvrugtminnend Gezin zich met der woon onthieldt; doch wanneer de Voorftnnders der Leerbegrippen van den vermaarden jacobus arminius, hier te Lande, op 't hevigst vervolgd wierden, weck de Grootvader van-onzen Dichter, veiligheidshalven, na het Dorp Rijmburg, alwaar hij zich met Broodbakken geneerde; zijn Zoon fkans was van het zelfde beroep. De Moeder van onzen joachim was mauia van der kodde, Dochter van jan jakobszoon van der kodde, afkomftig uit een Geflagt, al vóór het doorbreeken van het licht der gezegende Kerkhervorminge hier te Lande vermaard, niet alleen om zijne Vroomheid en Godsvrugt, maar ook om zijne Q 5 be-  250 OUDAAN. (JOACHIM) beoeffening der Geleerde Taaien, om dus te meer in de kennisfe van den waaren Godsdienst te kunnen vorderen. Men verhaalt, dat willem van der kodde , Over-Grootvader der ftraks genoemde maria, Sehcenmaaker zijns handwerks, te Rijnsburg, kort naa het Jaar 1530, op zeker ftuk lands ter zijde van het Haarkmfche of Leidjche Meer, een houten huisje hadt gebauwd, daar hij tweemaal ter week met een Roeifchuit plagt heen te vaaren , in fchijn om eenige Beesten, welke hij aldaar weidde, te bezien , doch in de daad, om zich te oeffenen in het leezen der Heilige Schriften, welke hij , omdat hij ze in die gevaarlijke tijden in zijn eigen Wooning niet durfde vertrouwen, aldaar verborgen hieldt. Nogthans liep hij, ondanks zijne voorzorge in 't oeffenen, bij fommigen in 't oog om zijne vroomheid en Godsvrugt: want deeze waren genoeg om iemands naam, in die zorge. lijke tijden , op de lijst der Ketteren te doen ftellen; zodat 'er zelfs aanfchrijven van Rome kwam, aan den Bisfchop van Utrecht, ,, dat hij hadt te letten op zeker huisgezin te Rijns„ burg , waar in zich eenige gevaarlijke Ketterij begon te „ verfpreiden." 's Mans Ketterij beftondt hierin, dat hij zijn huisgezin zogt te beftraalen met de hemelfche waarheid, wel. ke zijn hart verlicht hadt. Dat zijne moeite niet vrugtloos was, bleek eerlang aan eene zijner Dochteren, welke, om dat zij in haar huis hadt laaten prediken , genoodzaakt was na Embden de vlugt te neemen; als mede aan zijnen Zoon jacob, die, om dezelfde reden, zich hier en daar verftak. Doch deeze kwam , nu en dan , bij nacht en ontijde, ten voorfchijn, uit het merkteken van eenige turven, onder den een of anderen boom gelegd, raamende, of zulks voor hem veilig ware. Deze jacob , al veertig jaaren oud, begaf zich in den echt, welke met zeven Zoonen en eene Dochter gezegend wierdt. Van deeze Zoonen wierden de drie eerften gebooren vóór het beleg der Stad Leijden , één onder hetzelve, en drie naderhand. Alle deeze Zoonen oeffenden zich in de Latijnfche, eenigen ook in de Italiaanfche, Franfche en Engelfche Taaien. Doch onder hen muutte inzonderheid uit willem van der kodde, naderhand bevorderd tot de waardigheid van Voarleezer in de Oosterfche Taaien aan het Hoo.  OUDAAN. (JOACHIM') agr Hoogerchool te Leiden , en onder den naam van guliclmus codd^us bij de Geleerden bekend, 't Gerugt van de kunde en geleerdheid deezer Broederen, welke te meer bewonderd wierdt, omdat eenvoudig boerenwerk hun hoofdbedrijf was, trok veele Jongelingen van 't nabuurige Hoogefchoole na buiten , om kennis te neemen van zo vreemd een verfchijnzel. 'Er wordt verhaald , dat Prins maumts, op zekeren tijd, in de nabuurfchap van Rijr.sburg rijdende, in gezelfchap van den Heere de maurier , Franfchen Gezant bij de Algemeene Staaten , den seleerden willem in 't oog kreeg, daar hij, nevens zijne Broeders, bezig was met eenig boerenwerk te verrigten. De Prins den Gezant verhaald hebbende, dat men hier te lande boeren vandt van geene geringe kunde, wenkte de Broeders, en fprak hen aan, eerst in deFranfche, daarnaa in de Latijnfche taaie; op zijne vraagen ontving de Vorst vaardig antwoord in beiderieie fpraake , tot geen geringe verwondering en voldoening van den Franschman. Willem was bij maurits bijzonder bekend, en ftondt bij hem in hooge agting. Aan deeze Broeders van der kodde , opdat wij dit in *t voorbijgaan aantekenen, allen Oud-ooraen van onzen oudaan, moet de oorfprong van de Vergaderinge der Rijnsburgers, beter bekend bij den naam Collegianten , worden toegefchreeven. Toen naamlijk de Remonftrantschgezinde Leeraars , wier Leerbegrippen de Broeders waren toegedsan, ten Lande uitgedreeven waren , begonnen zij hunne huisgezinnen te ftigten en te oefïjnen in den Godsdienst, door het voorlee. zen en verklaaren van eenlg Hoofdftuk der H. Schriftuure, met bijvoeging van vermaaningen ter Godsvrugt. Andere huisgezinnen volgden hun voorbeeld. Het bleef hier niet bij; want men vondt 'er onder deeze luiden, die zich verbeeldden , dat dusdanig een Godsdierftig onderwijs, hoewel uit nood begonnen, op Godlijk gezag rustte ; hun zeggen fterke .de met eene plaats uit het veertiende Hoofdftuk des eer» ften B 'iefs van Pauius aan de Korintiërs. Welhaast wierdt het Pr^cikamp, geheel uitgeflooten , en hoorde men eenigen ?eggea, dat men de Predikanten niet meer, noodig hadt. Aft  15* OUDAAN. CJOACHIM) Anderen, fchoon voorftanders van den gewoonen openbaaren eerdienst, lieten zich egter hier geduurig vinden. Hier uit is, naa het overlijden der eerfte Inftelleren, ontftaan de bekende Rijnsburgfche Vergadering, welke tot in den jaare 1787.tweemaal 'sjaars plagt gehouden te worden ; doch zs* dert te niet is geloopen, om bekende redenen. Uit zulk een agtenswaardig Geflagt wierdt joachim oudaan gebooren, te Rijnsburg, op den zevenden van Wijnmaand des Jaars 1628. Naa zich aldaar in de Lees- en Schrijfkunst geoeffend te hebben, wierdt hij, nevens zijnen Broeder jan, door den Vader, te Leiden ter Latijnfche Schoole befteld, van welken toen Schoolvoogd was tiieodorus sCREVELiusi hij ging dagelijks te voet van Rijnsburg ca Leiden , en keerde van daar, op zijn tijd, na zijns Vaders huis terug. Den tijd, welke hem van het afdoen van zijne dagelijkfche taak overfchoot, befteedde hij in zijnen Vader ten dienfte te ftaan in de Bakkerije. Terwijl hij nog ter Schoole ging, zag men al vroeg blijken van zijnen Dichterlijken Geest, welke zich bij allerleie gelegenheid openbaarde. Zijne vordering in de kennis der Latijnfche en Griekfche Taaien was ondertusfchen zo groot, dat hij nog zeer jong reeds gemeenzaame verkee. ring kreeg met geleerde Mannen , en onder deezen met petrus scriverius. Deeze in den Jongeling eene ongemeens fchranderheid, een juist oordeel, een vast geheugen, beval», gen geest en rijkdom van vonden, befpeurende, wierdt derwijze met hem ingenomen, dat hij hem eenigen tijd in zijn huis een vast verblijf gaf. Hier door kreeg oudaan gele. genheid om , door den geduurigen omgang met de geleerd, ften van dien tijd, zijn licht aan hunnen fakkel te ontfteeken en zijnen geest te fcherpen. Nevens het beoeffenen der Dichtkunde en der gemelde geleerde Taaien , voelde hij ook een bijzonderen trek tot het nafpooren der Oudheid van Italië en Griekenland; ten dien einde een fchat van oude Penningen verzamelende , zonder welker behulp deeze Weetenfchap nimmer in den grond kan beoeftènd worden. Wonder wel kwam hem in deeze na. ftooring te ftade de verkeering met scriverius, in deezen ■ talt.  OUDAAN. CJOACHIM) 253 tak van Geleerdheid ook niet weinig beireeven. Ook genoot deeze veel hulp van zijnen gunfteling. Want als scriverius, in het laatfte gedeelte zijns leevens, blind van ouderdom geworden was, bediende hij zich van oudaan om hem iets voor te leezen, of, 't geen hij der geleerde Waereld wilde mededeelen , uit zijnen mond op te fchrijven. Dit getuigt hij zelf, in zeker Latijnsch Gedicht, gefteld voor de Alge» meene Gefchiedenis van boxhorn , waarin hij zich dus uitdrukt: „ Indien mijn Ouderdom mogt zulk een eer genieten, Wenschte ik van daegh het fap mijns leevens uit te gieten. Nadat ik evenwel vooraf was onderrecht, ,, Wat boxhorn in 't bellagh van zijn Hiftori zegt; ,, En mijn oudaan (dewijl ik mijn gezicht moet misfen, „ Eerlang te dekken met een nacht van duisternisfen) „ Mij alles voorlas tot vermaak van mijn gehoor." Op de voorgemelde wijze, door optekenen uit den mond van scriverius, kwam onder anderen in 't licht's Mans Toet» fteen op het oude Goudfe Hollantfche Kronijkje \ een werk, waarmede scriverius , bij de beminnaars der Vaderlandfche Oudheid en Gefchiedenisfe, veel eere heeft ingelegd, Midlerwijl waren de Ouderen van oudaan overleeden; scriverius* hadt Leijden verlaaten, en zich met der woon begeev.en na Oudewater, daar hij, in hoogen ouderdom, zijne dagen eindigde. Leijden en Rijnsburg trokken hierom minder onzen Dichter: weshalven hij, genegen om van ftaat te wisfelen , na een bekwaam voorwerp uitzag, waar mede hij het lief en leed deezes leevens mogt genieten. Dit vondt hij in ewoutje stout , Dochter van eenen eerlijken Burger van Rotterdam, marten stout , die zich aldaar met den Steenhandel geneerde, welken oudaan zedert, tot op weinige jaaren voor zijnen dood, aanhieldt. Tot nu toe hebben wij oudaan flegts in Jt algemeen doen kennen als een minnaar van Geleerdheid en Dichtkunde; wij moeten nu verflag doen van eenige Lettervruchten; Het eerfte Dichtkundig werk, welk hij in 't licht gaf, was zijn  «54 OUDAAN. (JOACHIM) zijn Treurfpel Joanne Grey , Koninginne van Engeland, te Witehal openlijk onthalsd. Het wierdt gedrukt in den Jaarè J648 , toen onze Dichter flegts den ouderdom van twintig jaaren bereikt hadt; waarom de gebreken, welke men 'er in vondt, als uitwerkzels van eene nog niet genoegzaame bedrevenheid, ligt verfchoond wierden. Verfcheide Kenners, egter, zagen, te midden der onvolmaaktheden, trekken van een edelen Dichtgeest, en begonnen zich toen al tet gced3 te belooven. Dit moedigde hem aan om in 't volgende Jaar 1649 °P n'euw zijne kragten te beproeven ; hij deedt het in een Treurfpel, Konradijn, Koning van Napels, getijteld. Dit behaagde nog beter dan het voorgaande; doch 't was duidelijk te befpeuren, dat hij, onder den naam van Konra* dijn, het oog hadt op het beklaagelijk lot van karel deneer sten , Koning van Groot-Brittannie, tot een onuitwisch. baare fchande van den Britfchen naam, door de bijl des Scherpregters, op het Schavot geftorven. Men wil, dat cudaan , tot het dichten van dit Treurfpel, voornaamluk was aangezet door den Heer johan van heemskerk, Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, bekend door zijn aangenaam en leerzaam Boek, het Bataefsch Arkadie. Oudaan koos de zijde des Konings , en gaf de Engelfchen.; vooral kromwel, den voornaamften Stokebrand van 'sKonings rampzalig einde, verfcheide vinnige neepen. Hij ijverde, egter, in 't vervolg, minder voor 't Koninklijk huis; derwijze, dat hem eens eene goede gelegenheid, om in Engeland te woc* ren, aangebooden zijnde, bij deeze aanbieding van de. hand wees, met te zeggen . (zo groot was zijn afkeer van alle Opperhoofdigheid) dat hij geen Onderdaan van een gekroond hoofd zou willen zijn. In den Jaare 1650 kwam in 't licht de Verhandeling van henkicus cornelius agrippa, over de IJdelheid der Weetenfchappen , uit het Romeinsch in Nederlandsch gewaad verkleed. Oudaan hadt de vertaaling van dit Werkje inzonderheid ondernomen, om zijnen Nederduitfchen ftijl ook in onrijm te oeffenen. Hij hadt een bijzonder welgevallen in de fchrijfwijze van den Drosfaart en Hiftoriefchrijver pieter cornelisz. hooft, welke hij ook zeer gelukkig volgde; doch, '1 geen  OUDAAN. (JOACHIM) 253 't geen in 't naavolgen meestal gebeurt, hij verviel tot dezelfde hardigheid en ftramheid van zeggen , welke in des Drosfsarts ftijl inzonderheid gewraakt wordr. Vier jaaren kater kwam, door zijne bezorging , in 't licht de Toetfleeti va') scriverius, van welken wij reeds gefproken hebben;.en in den Jaare 1658, onder zijn opzigt , eene zindelijke 'uitgsave der Stichtelijke Rijmen van dirk raphaclz. kamphuizen. Deeze verzameling wierdt, in den Jaare 166O, gevolgd van een Godvrugtig werkje van *s Dichters eigen maakzel, gettjteld: Aandachtige treurigheid over 'f lijden van onzen Heilantm De opgetelde werkjes waren, ondertusfchen, flegts de vrugten van zijnen Letterarbeid in uuren van uitfpanninge. 't Geen zijne aandagt inzonderheid bezig hieldt, was, het verzamelen der noodige bouwftoffen tot het vervaardigen van zijn nooit volpreezen Werk, de Roomjche Mcgentkcid, een fchat van zonderlinge geleerdheid, van laatereGeleerden dikwijls met vrugt gebruikt, meermaalen (ondankbaar genoeg zeker/) zonder melding der plaatfe, daar zij ter markt geweest waren. Een ongelooflijke vlijt en moeite wierdt tot het cpfteüen deezes werks verelscht, waarin zijn doelwit was , cm uit nssuwlijks kennelijke Munt, of bijkans uitgefleetene letteren, niet alleen de Vaderlandfche Oudheden na te fpooren , maar ook een berigt te geeven van den Godsdienst, Zeden en Gewoonten der oude Grieken en Romeinen. Terwijl hij van dit grootsch ontwerp zwanger ging, bekroop hem de lust tot het doen eener reize na Rome, om de oude Gedenkftukken , aldaar nog voorhanden , met eigen oogen te aanfchouwen 5 hoopende hier uit, tot zijn oogmerk, niet weinig lichts te zullen fcheppen. Doch dit wierdt hem ontraaden door zijne bloedverwanten, allen zeer ingenomen tegen den ijdelen praal van 't Roomfche Hof. Hierbij kwam zijn huwelijk, welk in den Jaare 1656 geklonken wierdt. Door 't een en ander bleef de reize na Rome in de geboorte fteekeu, en hij arbeidde, in eigen huis en haard, tot het in orde ftellen, uit den reeds verzamelden voorraad, van de Roomfche Mogentheid, welke hij in den jaare 1664 in 't licht gaf. £Jas  4S5 OUDAAN. (JOACHIM) Naa deeze moeilijke taak volwrogt te hebben, keerde hij Weder , met ruimer handen , tot het beoeffenen der Dichtkunde. Twee jaaren naa de eerde uitgaave der Roomfche Mogentheid, zag het licht zijne Veorfchaduwing des zegepraalenden Rijks van Jefus Christus hier op aarde. In dit Gedicht ontvouwde hij zijn gevoelen wegens het Duizendjarig Rijk van Christus, waarmede hij , nevens verfcheide vermaarde Mannen van zijnen tijd , zeer was ingenomen , en 't welk hij, tot zijnen dood toe, heeft aangekleefd. Te gelijk met dit Gedicht, fchonk hij den'liefhebberen van gewijde Dichtkunde zijnen Woestijnjltijd der Vet. zeekinge tusfehen onzen Het/and en den Satan: een werkje, vol van heilige gedagten en Godsvrugtwekkende befpiegelingen. De Vrede tusfehen Engeland en de Algemeene Staaten, Welke, op den eenendertigden van Hooimaand des Jaars 1667, te Breda geOooten wierdt, gaf onzen Dichter ruime floffe om den lof en het nüt dier blijde gebeurteuisfe te zingen ; het Vaars, welk hij bij deeze blijde gelegenheid in 't licht gaf, droeg den naam van de Vrijheid op den throon gevestigd. Dit wierdt, vier jaaren laater, gevolgd van ztjn Treurfpel, het verworpen Huis van Eli , een Dichtduk, waarin hij, van kenners , geagt wierdt alle Kunstbroeders zijner eeuwe, behalven vondïl, te overtreffen. Niet minder lofs behaalde hij, in denzelfden Jaare, met de uitgave zijner Vitbreidinge over het leek van Job, een treffelijk duk werfcs, en vol van troostredenen in den toenmaaligrjn btmgen tijd, in welken het Land inwendig beroerd wts, en het zegepraaiend heir eens verwinnenden vijands voor de deur dondt. De wreeda moord, in dan Jaare 1672, aan het edel Broederpaar , KORKELïs en joan de witt , gepleegd, wekte da deernis en verontwaardiging van alle eerlijke lieden, die zulk een' onmenfchelijk bedaan ten derkflen verfoeiden. Oudaan zag 'er ook zijn Jeed aan, en toonde zulks, behalven in verfcheide kleine Hekelfchriften, in zijne Lasterkladde. Zelfs dichtte hij, te dezer gelegenheid, een Treurfpel, waar aan hij den naam gaf van Dolle Blijdfchap. Doch vermids .verfcheiden perfoonen, bij elk bekend, ook Leeraars der Openba».  OUDAAN. (JOACHIM) 2St baare Kerke , in dit Spel, met eene bijtende taal wierdén ren toon gefteld , wierdt hem, van kunstkundige vrienden < wien hij *t ftnk onder de hand vertoonde, het gevaar, Waarin hij zich begaf, vertoond, en de Uitgaave omraaden. Hij volgde deezen raad, en gaf op zijn doodbedde bevel om 't Gefchrift uit de waereld te helpen. Nogthans wierdt het zedert gedrukt, en, onder den naam van Dille Blijdfchap , of Raagfe Broeietmoort, met oubaans naam op den Tijtel . openl.jk geveild. Niet lang naa de uitgaave dier Lasterkladde, aan wtei? hoofd hij de letters R. D. N. dat is, Raad daar na, gefteld hadt, gebeurde het, dat oudaan, met de gewoone Schuiti van Delft naar Rotterdam vaarende , In dezelve verfcheiden menfchen aantrof, welke allen everr ijverig tegen de Broeders de witt uitvoeren ; dit alles wierdt aangehoord van de doorbedroefde Weduwe van den Ruwaard kornelis de witt , dia, bij toevalj dien zelfden weg voer. Deeze van droef* heid overkropt over *t versch verlies van haaren tederberainden Echtgenoot, en nu getergd door de helfche woede, die haar in 't aangezigt fnaaude, borst eindelijk uit in deeze woorden: ,, I? 'er dan niemand, dié onze zaak ter harte ,, neemt?" Veel moeite hadt h?t in voor oudaan, om thans te zwijgen; doch 't bezef van 't gevaar, waaraan hij zich , door 't fpreeken voor de onfchuld, zou bloot geeven, bedwong zijna tong. Nogthans begon hij van dat oogenbiik af, aan 't vervolg der Lasterkladde te denken. Zijne Verdeediging van kornelis dz witt, tegen eenen lambert van den bos , is naderhand agter zijne Dolle Blijdfchap gedrukt. Ig_ den Jaare 1675 gaf h'j in 't licht eene Nederduitfche Vertaaling van het Werk, genaamd Verhaal van den Staat des Godsdienst, in 't E^gelsch gefchreevea door defl Ridder edwin sandish; en in 't daaraan volgende jaar den Lofzang cr.zes Heeren jfezus Christus, gevolgd naar 't Latijn van dea zinrijken Dichter cornklius sedulius. Op deeze twee Werken liet hij, in den Jaare 1677, volgen zijne Vertaaling van de Verhandelingen van Arnobius tegen de Heidenen. Om. trent denzelfden tijd fchreef hij, briefswijze, eên antwoord op de Dichtkunst van horatius Flaccus» door den Heef an-  «58 OUDAAN. (JOACHIM) dries pels ruimfchoots in 't Nederduitsch overgebragt. Hij zonde dit antwoord aan het Kunstgenootfchap, welk tot Zinfpreuk voerde: Ntl volentibus ardnum ; doch het heeft, onzeker om welke redenen, nimmer het licht gezien. Daar onze Dichter zijne Zangen der Godvrugt zo menig, maal gewijd hadt, geen wonder dan, dat hij, nevens zo veele Kunstgenooten, aan de Harpzangen van David zijnen vlijt befteedde. Hij breidde dezelve kragtig uit, bragt ze op vrije , Zangmaaten, uitgevonden naar zijne eigen keuze, die hij fchikte volgens den inhoud van elk Gezang. De beroemde Zangmeester kemigius schryver , Organist te Middelburg, ftelde dit werk op Nooten; In deeze gedaante verfcheen deeze Verzameling in "t licht, in den Jaare iö3o. Ervarene Kunstkenners vonden 'er veel fmaaks in ; ook plagt oudaan zelf te verklaaren , dat hij ze voor 't fraaifte Werk hieldt, welk hij immer in 't licht gebragt hadt. Doch veelen, hoe zeer ook over den inhoud van het Werk voldaan, jammerde bet, dat hij 't niet in eenen ftaat gefteld hadt om nevens de berijming van dathenus , toen nog in algemeen gebruik, in de openbaare Kerke te kunnen gezongen worden. Dit deedt hem luisteren naar 't verzoek der Doopsgezinden te Amfterdam , vergaderende bij het Lam en den Toren , die zijne Pfalmen in hunne bijeenkomsten wilden invoeren, indien h;j ze wilde fchikken naar de Leden hunner Gemeente, die toen nog aan den nu algemeen afgekeurden trant van den uitgemonfterden en te lang geëerbiedigden dathenus gewoon waren. Hij bewilligde in dit verzoek, en in den Jaare 1683 wierden de Pfalmen van David, dus door oudaan veranderd, van de gemelde Doopsgezinden aangenomen , bij wien ze tot in den Jaare 1793 in gebruik gekomen zijn. Nogthans moeten wij hier aanmerken, dat, volgens het berigt, door de Opzieners der Amfterdamfehe Doopsgezinde Gemeente, voor de bij haar gebruikelijke Pfalmen gefteld, in dezelve eenige, door Sire rafhaclsz. kamphüizhn, en ook fommige, door Leden van hun Genootfchap, op Dichtmaat gefteld, gevonden worden. Vier jaaren naa deeze gebeurtenis, te weeten in den Jaare 16S7, zag men van oudaan in 't licht komen, zijne vertaa» iing van het boek van gborgius mebiüs wegens de Heiden. fche  OUDAAN. (JOACHIM) 350 fche Orakelen tegen dën Geleerden en Oudheidkundigen antoni van dal;7. , Geneesheer en Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem. Zedert fchreef hij eene Toepasfing over eenige ftukken der Qpenbaaringe van Joannes. Dit was 't laatfte Werk, waar mede hij het Geme:nebest der Letteren verrijkt heeft. De toeneemende Ouderdom deedt de wakkerheid van Zijnen Geest verminderen. Hier kwam bij eene beroerte, van welke hij, in den Jaare 1690, wierdt aangetast; deeze belemmerde hem de fpraak, en deedt hem, bij poozen, iri de geraakte zijde zeer zwaare pijnen lijden. Het gebruik Zijner fpraake kreeg hij; egter, weder; doch dè geraaktheid bleef hem bij: zo dat hij genoodzaakt was, tot zijnen dood toe het bedde te houden. Deeze viel voor op den zes-entwiotigllen van Grasmaand des Jaars 1692. Aanmerkelijk is de droom, welken hij, kort vóór zijn overlijdeni droomde. Op zijn legerftede liggende te peinzen over de wisfeling der waereldfche zaaken , welke hem noopte eerlang van wooninge te veranderen, viel hij in flaap , en voorts aan 't droomen i dat hij, na Delft en 's Gra"enhaage vaarende, ontmoet wierdt van zijnen üverleeöen zwager jan verburg, die tot hem zeide: ffel maat, waar wilt gij heen? Ik moet, zeidei hij, verhuizen , en te Delft of in den Haage gaan zien, waar ik blijven zal. De andere hernam hierop: Wat zoudt g:j daar doen ? Kom maar bij ons; wij zijn in een vsrtnaak/ijke plaats. Hij weder: Hoe! bij u ? gij zijt immers dood. Zijn zwager wederom: Wel of ik dood ben, wij hebben goed gezelfehap. Bij ons is Juffrouw van der aa,(eene' Vrouw van aanzien' èn ongemeene Godsvrugt), joannes ere» denburg , en andere goede Vrienden. Hier naar fcheen oudaan te luisteren, en vraagde voorts: Of dan die plaats wel ruim genoeg was om te wooneh? 't Antwoord was ja. Wakker geworden, vertelde hij den droom, en verviel, weinige degen daarna, in eenen flaap, welke hem de laatfte was. Bij de voorheen opgetelde zo eigene Werkea, als Vertaalingen van onzen Dichter en Oudheidkenner, moeten wi/ nog voegen zijne Hiftorie der Rijnsburgeren; hierin befchreef hij de opkomst en het bedrijf dezer Vergaderirge, veel nettér dan immer voor hem ge'chied was. Ook verüeedigde hif R.2 AÏei  *6o OUDAAN. (JOACHIM) PATER. (LUCAS) deeze luiden tegen zeker Gefchrift, opgefteld uit de papieren van den vermaarden paschier dr fyne, door eenigen, uit eenen hoek gehaald en in 't licht gebragt. Geen wonder , dat een Man, dus uitfteekende in Godsvrugt, kennis en goeden fmaak, gezien was ook bij aanzienlijke Mannen van zijnen tijd, onder anderen bij de Heeren adriaan paetz en willem nibuwpoort , Staatfche Gezanten in Spanje en Engeland, willem van der aa , Sekretaris van Rotterdam, joan six en koenraad van beuningen , Burgermeesters van Amfterdam, en anderen. Hoe zeer de Wethou. «Iers van Rotterdam voldaan waren over oudaan , welken zij als een luister en fieraad hunner Stad aanmerkten , toon' den zij door een fraai Gefchenk, welk zij hem t'huis zonden, beftaande in twee zilvere Kandelaaren met het geen 'er. toebehoort. Zij voerden dit Opfchrift; Stadts Eergefehenk aan joachim oudaan fransz. , ondst de rtgeeringe der Heeren Burgemeesteren: herman van zoelen. willem bastiaansz. schepers, admiraal, adriaan van kerzsle. Mr. j. m. de braeuw, Heere van Ketel, ! p- Pater , (lucas) hoewel de Koophandel zijne hoofdzaal; was, vondt, nogthans, en met reden, onder de vermaarde Nederlandfche Dichters, eene aanzienlijke plaats. In het begin dezer Eeuwe wierdt hij te Amfterdam geboren. De veïwaarde sybrand feiïama was zijn Vriend, en hem zeer genegen in het geeven van heüzaaroe onderrigtingen, ter aankweekinge van de ontluikende dichterlijke bekwaamheden. Nevens de Heeren hartsen, lutkeman, soullaud en assenberg, was hij niet flegts Lid van een Dichtkundig Genoocfehap, bij den naam van Oefening befehaaft de Kunst, bekend , maar zelf daar van de Stichter. 'sMans Bundel vaa, (ta  PATER. (LUCAS) PlCART. (BERNARD) enz, ad! ■Gedichten wordt, bij de kenners, hoog gefchat. Voort* heeft hij verfcheide Tooneelftukken gefchreeven; de meest geagte derzei ven zijn twee Zinnefpelen; Leeuwendaal her field door den Vrede en de Juichende Schouwburg. Picart, (bernard) hoewel geen geboren Nederlander, verdient, egter, in onze Verzameling eene plaats, omdat hij te Amfterdam het grootfte gedeelte van zijnen leeftijd gefleeten, en er ook zijne dagen heeft geëindigd. Hij wierdt geboren te Parijs, op den elfden Junij d«s Jaars 1673, en was de Zoon van den beroemden Graveerder estiennb picart , van welken hij de eerfte beginzelen der Graveerkunde leerde, t wijl hij , door bernaed en anderen, in de Tekenkunst o lerweezen wierdt. Ook genoot hij veel aanmoediginge van den beroemden Hiftoriefchilder chasles le brun. Om zig, door het bezoeken van verfchillende Meesters, in de kunst te volmaaken, deedt hij, van tijd tot tijd, eene reize na de Nederlanden; onthoudende zig, nu eens te Antwer. pen, dan in 'sGravenhage, en fomtijds te Amjierdam. Meest geviel hem het verblijf te Amfierdam; waarom hij zich aldaar het langst ophieldt, en 'er ook, in den Jaare 1712, ia ♦t Huwelijk zig begaf, met anna vincent, Dogter van ys. brand vincent. Aldus een gezeeten BuTger van Amfterdam geworden zijnde, graveerde hij eene ontelbaare menigte, zo groote als kleinere Plaaten , die zijnen roem alomme verspreidden, en hem zeer groote voordeelen aanbragten. Inzonderheid muntte onze Schilder uit, in het tekenen naar het leevend Menschbeeid. Zijne Teekeningen, als de beste voorfchriften voor de oefenende Jeugd , zijn alomme zeer gewild , en wojden duur betaald. Picart overleedt op den eetflen Meij des Jaars 1733. Perrenot, (abraham) bij allen , die deugd en zedelijke kennis hoog waardeeren, minder bekend om zijnen post van Domein-Raad, die hij bij den wijlen Stadhouder willem dek V. bekleedde, dan om zijne doorwrogte en onder deeze zommige met goud bekroonde Schriften, gif blijk van zijne Menschlievendheid en zorge voor de Natuurgenooten, door R 3 hst  S6> PERRENOT, (ABRAHAM) enz. het fligten eener Begraafplaats, verre genoeg van de zamen» leeving der menfchen verwijderd , om dezelven , door de uitwaasfemingen der rottende Lijken, geenen hinder te kunnen toebrengen, 't Geen hij, al voor lang, in gefchrifte hadt beweerd, oordeelde hij, in den Jaare 1778, of daaromtrent, in praktijk te moeten brengen. Nevens eenige anderen zich, bij een Verzoekfchrift, aan Gecommitteerde Raaden der Staa. ten van Holland, vervoegd hebbende, begeerden zij, dat, in de nabuurfchap van Scheveningen, in de Graaflijkheids Duinen, een plek gronds mogt worden afgeftaan, om aldaar, zoo voor zich zeiven, als voor anderen, in de opene lucht, eene Begraafplaats te mogen ftigten. Gunftig gehoor ontmoette dit verzoek, en floeg men ftraks de hand arn het gereedmaaken der Begraafplaatze. In haaren omvang beflai? dezelve negen vierkants Roeden, en is omzet meteen zwaa. ren Muur, ter hoogte van negen en een halven voet. In den Oostlijken Muur is eene Poort, vijf voeten wijd en tien voe. ten hoog, overdekt met eene Corniche, waarin men de woorden: in hoop tan navolging leest. Eene Lijkbnsch, inden fmaak der Ouden, vertoont zich daar boven. Binnen deez;n Muur ontmoet men . ter wederzijde, vijftien graven, diep gero3g om er drie groote kisten in te doen nederdaalen. Negentig Lijken kunnen alzo hier legplaats vinden. Ieder Grafftede is overdekt met eenen Zarkfteen. Op den fteen, welke het graf van den aanlegger dekt, leest men de volgende regels: ,, Exuviae jacesnt rutres procul urbel nocebam „ Qui nemini prudens, noceam nee mortuus opto.'' Zie Algemeene Va der land fche Letteroefe.nlngen, D. II. St. II. Poot, Ckübert korhelisz.) hij uitfteekendheid de Abtswondfehe Dichter genaamd, naar het Dorp cf de Buurt Abts. u-oude, tusfehen de Stad Dilft en hït Drp Kutl, aanfenauwde aldaar het eerlte levenslicht, op den twiatigfien — Ja.  POOT. (HUBERT KORNELISZ.) 263 Januarij c'es Jaars 1684. Zijne Ouders, kornelis poot en katharina groenheids , waren brave en eenvouwdige luiden , die wel geene groote fchatten bijëengebragt hadden, maar egter in hunnen Landbouw met voorfpoed gezegend waren. Uit hun Huwelijk zagen zij, behalven den Zoon, van wien wij voornemens zijn bijzonderer te fpreken, nog vier Dogters, van welken eene zeer jong overleed. Niet weinig lieten zij zich aan de goede opvoeding hunner kinderen gelegen liggen , en zonden hunnen Zoon al vroeg na Schiplui, een Dorp omtrent een half uur gaans van hunne woning, ter Schoole. — In den beginne gaf hij geene groote blijken van leerzaamheid; en niemand kon denken dat hij ooit de man zoude worden, dien al wat kunst en vernuft beminde, naderhand in hem erkend heeft, en dien alle waara liefhebbers der Poè'zij ten allen tijde in hem zullen blijven erkennen. Eerlang befpeurde men egter doorflaande bewijzen van zijne meerderheid boven zijne Medefcholieren. — Toen zijne Ouders hem eindelijk te huis hielden, met oogmerk, om hem geheel tot den Landbouw op te brengen, oefende hij zich, met groote naarfligheid, in het leezen, fchrijven en cijferen, waartoe hij bijzondere uuren, welke zijne bezigheden hem jedig lieten, fchikte. Nog zeer jong zijnde, toonde hij reeds eenige zugt tot de Muziek, en naderhand tot de Teekenkunst. Vervolgens begon zijne geneigdheid tot de Dichtkunde zich te ontdekken. Welhaast befpeurde hij dat het zijne zaak was naar menfchen om te zien, die hem door hunne onderrigtingen zouden knnnen van nut zijn. ZodaEigen meende hij bij de Rederijkers van dien tijd wel te zuilen vinden. Hij geraakte dan in kennis met die van de Ketel, van Schipluide», en van eenige andere Plaatzen, daar omftreeks gelegen. Doch het duurde niet lang of hij begreep dat die bende, meest uit Landluiden beflaande, de Poëzij behandelde op eene wijze, welke juist niet gefchikt was om groote vorderingen in dezelve te maaken. Op raad van ze« keren jan guldeleeu, een lid van het gemelde genootfchap, voorzag onze Dichter zich van eenige Boeken , en begon 2'ch, toen hij een regt denkbeeld van de kunst kreeg, alR 4 lengs  POOT. (HUBERT KORNELISZ.) lengs van zijn gezeifchap af te zonderen. In een groot gedee'te zijner eerfte Rijmen befpeurde hij zelf, toen hij beter leerde oordeelen, eene al te groote gezwollenheid van ftijl; hij begreep dat bij, door antonides te veel naa te velgen, en zelfs ftouter te zijn in het famenkoppelen van woorden dan zijn voorganger, verfcheidene Vaerzen gemaakt had, die wel fchoon klonken, maar weinig betekenden. Velen derzelven werden naderhand door htm met eigene handen verfcheurd , en uit de waereld geholpen. — Het Gedigt, het welk hij op den dood zijner Moeder, die den zoften van Herfstmaand des Jaars J7C9 overleed, gemaakt had, is mede onder zijne verworpene (lukken geraakt. Evenwel heeft bij, eenen geruimen tïjddaarnaa, haare gedagtenis, op eene wijze die met haare verdienften overëeckomftig was, en den Dichter zeiven tot eer ftrekte, gevierd, haar vertoonende als eene Vrouw, die werk van zuivere Godvrugt maakte. Zij leefde dan niet lang genoeg om getuige te zijn van den roem, dien baar Zoon verwief door het uitgeven van eenige Gedigten, welke in den Jaare 17Jó te Rotterdam gedrukt werden, on. ("er den titel van u. k. poot's Mengeldichten. Zo ras deze bondel te voorfchijn kwam , ftond elk verwonderd over de uitmuntende bekwaamheden van den jongen Dichter. . Hier en daar venden keurige kenners der Ktjnfte wel eenige kleine feilen ; maar zij waren te gering om zijn werk in het Hïinfte te benadeelen. Men was verbaasd over de verfcheièenheid, en tevens over de behandeling der ftonen. Zuiverheid van taaie, en kortheid en klaarheid van ftijl, gingen hier famen mat kragtige zegswijzen en geestige vindingen. Men vond hier eene aangenaame mengeling van gewijde en ongewijde , van ernftige en lugtige ftukken. Onder de lugtige verdunden zijne Minnedigten inzonderheid de eerfte plaats. In dezelven befpeurde men een zeer duidelijk bewijs van de lieflijkheid en natuurlijke aanvalligheid onzer moedeifprake. gij waren, volgons de bekentenis van den Dichter zeiven, r.-aar het voorbeeld van den Heere pieter kobneliszoon . lówli die in dergelijke ftukken heeft uitgemunt, gevormds tfi>ös vefnuftige Landman deed overal zien dat hij de voortref-  POOT. (HUBERT KORNELISZ.) Z65 treffelijke fchriften van hooft en vondel, met veel oordeel» gelezen en herlezen had. De Dichter kreeg, na het uitgeven van deze eerftelingen zijner Poëzij, welhaast kennis aan verfcheidene liefhebbers der Nederduitfche tale en Dichtkunde, en toegang tpt luiden van aanzien en geleerdheid. Velen kwamen hem bezoeken, en fommigen ftonden niet weinig verbaasd dat een Boer, die zig met akkerwerk bezig hield, een voorwerp van de hoogagting der fchranderfte Mannen geworden'was. Zijne fnipperuuren binnen den omtrek van een klein Schrijfvertrekje, het welk een vermakelijk uitzigt had, doorbrengende , befteedde hij de uitgekogte oogenblikken om zijnen reeds verkreegen roem verder uit te breiden. — Naa het vervolg der Poëzij van den Heere arnold moonen , en eenige Gedigten van jakob zeeus uitgegeeven te hebben, floeg hij de hand aan het overzien en befchaven der DichtftukRen , welke hij in den Jaare 1716 had laten drukken, en die naderhand, genoegzaam buiten zijn weeten, en geheel zonder zijn toezigt, herdrukt waren. In den Jaare 1722 zag men eene verbeterde en zeer merkelijk vermeerderde Uitgaaf van zijne Gedichten te vnorfchijn komen, die met de afbeeldinge van den Dichter, met fraaije Plaaten, en met getuigenisfen en loffpraken van voorname Mannen, pronkte. Door de fhrlijkheid van zijnen fchrijfftijl nu alom bekend geworden, werdt hij aangezogt om de hand te leenen aan zeker Boek, het welk, bij infctirijving , in drie Deelen in Folio zoude gedrukt worden, en ten titel voeren: Grcot Natuur- en Zedekundigh IVerelttoneel van aeloude Egijptifche, Griekfehs en Romeinfche Zinnebeelden t of Beeldenfpraak, enz. Dit werk, het welk een fchat van allerleie geleerdheid be« vatten moest, was dooreen' voornaam Taal- en Oudheidkundigen, wiens naam onbekend gebleven is, uit de Schriften van cesar ripa en andere dooriugtige Vernuften getrokken, in eene Alphabetifche orde gebragt, en voorts met ophelderende aanmerkingen verrijkt geworden. Onze Digter had aangenomen om het zelve, zo veel hem mogelijk zijn zoude, in zuiver Nederduitsch te ftellen, en bij de voornaamfte zinnebeelden toecasfelijke vaarzen te voegen. R 5 Om-  56*6" POOT. (HUBERT (TCORNELISZ,) Omtrent deezen tijd, of een weinig vroeger, werd hem het Welgeboren Manfchap van Delfland opgedraagen, het welk hij naderhand nog eens of tweemaal heeft waargenomen. In den Jaare 1723 was hij het landleven moede geworden, en befloot zich in de ftad Dilft neder te zetten. In het begin van Bloeimaand des gemelden jaars daar gekomen zijnde, raakte hij welhaast verflaafd aan verleidende Gezelfchappen, en verkeerde met menfchen, die liefhebbers waren van flerk te drinken, zonder eenige zugt tot kunstoefeningen te bezitten. Men hoore den Digter zeiven zijne verwildering be» fchrijven. Na dezen wert mijn geest als zinneloos bewogen Tot eene reis, die mij heeft uit het velt getogen, En in een fiadt geplaetst. Wat of mij overging? Al leefde ik hondert jaer, tot die verandering Van woonftê en bedrijf was ik niet weêr te krijgen. Jk zal mijn Delffche deugt der wereld niet verzwijgen, Want daer onthield ik mij net zespaer maenden lang, Berooft van veltvermaek en blijden voglezang. Doch laet uw zot begrip mij niet te veel beladen. Men kan met denken meer verbeuren dan met dader». De kamer daer ik Hiep en fchreef was droog en frisch; Dan dat baert dikwijls dorst, als ieder kenlijk is. Wat zeg of zwijg ik best? na letteroefeningen, En zwceten bij den ploeg der Staatsbekommeringen, Dronk kato wel een' roes, tot dat hij mislijk tradt, En kreeg dan fchier 't gefnor der jongens aan zijn gatHoe 't zij, daar hebt gij 't al dat mij is wedervaren In Hartogh goverts vest en zijne ftrijdbre fcharen; Behalven iet van kunst fomwïjl bij hooi en gras, Maar dat komt gantsch niet bij dit groot bedrijf te pas. Zeer veele plaatzen zouden wij ook uit zijne Gedigten kunnen bijbrengen, om te toonen dat hij welhaast berouw kreeg over zijne onbezonnenheid. Met het einde van Grasmaand des Jaars 1724 zeide hij de ftad vaarwel, en keerde weder na buiten, waar hij op nieuw als in zijn element be-  PDOT. (HUBERT KORNELISZ.) aé> begon te leeven. Verfcheidene zijner oude vrienden, verheugd over de verandering in zijne leevenswijze, kwamen hem hier bezoeken, Naderhand woonde bij egter weder te Delft, maar gedroeg zich tot aan zijnen dood toe als een voorbeeld van matigheid cn ingetogenheid , zodat hij zelf? bet gebruik van fommige dingen naliet, om niet tot het misbruik te vervallen. — Zonder alle de bijzondere ftukken, welke uit des Digters handen gekomen zijn, op te noemen, teekenen wij alleenlijk aan, dat het getai zijner Vaarzen in den Jaare 1727 zoo merkelijk vermeerderd was, dat hij een tweede Deel van zijne Gedigten uitgaf. In de volgende jaaren hield de bearbeiding en befchaving der Zinnebeelden van cesar ripa onzen Digter onledig, zodat hem weinig tijds voor de Poëzij overfchoot. Het gemelde werk weid ook door hem voltooid en geheel afgefchreven. In den Jaare 1732 begaf hij zich in Huwelijk met iveeltie 'r hart, welke hij, geduurende verfcheidene Jaaren, groote liefde toegedrag*n , en in vele van zijne Gedigten hoogen lof gegeven had. Na het voltrekken van zijn Huwelijk, op den nden van Bloeimaand, verkoos hij, om bijzondere redenen, de ftad Delft weder tot zijne woonplaats, met voorneemen om daar eenige eerlijke neering bij der hand te vatten , ten ware hem eene andere wijze van beftaan mogt bezorgd worden, waartoe hij gegronde hoop had opgevat. In deze ftad woonde en leefde hij nu> anderwerf, maar ftil en matig, vindende in zijne Egtgenoote eene braave en fchrandere Huithoudtter, in wier gczelfchnp hij zich verlustigde, terwijl hij ook veele uuren aan de lettéroeffeningen befteedde. — Die onopfprakelijke en voor hem wenfchelijke leevens. w'jze was egter niet lang van duur. Reeds in den aanvang dïs Jaars 1733 bevond bij zich nu en dan nnpaslijk, en werd omtrent den Herfst van dat Jaar overvallen van eene, ziekte, die naar kunst noch kruiden fcheen te willen luisteren, maar hand over hand toenam, en welhaast aan zijne herftelling deed wanhopen. Bij onlijdelijke pijnen in de regter zijde en in het regter gedeelte van den buik, die hem gewei, dig deeden klagen en kermen, kwam eene fleepende koorts, w-tlke alle zijne kragten wegnam. Reeds in den Jaare 1725 was.  ito POOT. (HUBERT KORNELISZ.) was hij van het graveel, het welk de Geneeskundigen meen. den dat hij zich door veel zittens op den hals gehaald had, vrij hevig aangetast geworden. Men oordeelde dat die kwaal hem nu weder aangegrepen, en dat de fteen ergers eene verzweering veroorzaakt had. Sommigen waren van gedagten dat 'er ook teering onder liep. In deezen toeftand toonde hij zich lijdzaam en onderwcrpelijk aan den Goddelijken wil. Eene bedaarde geestgefteltenis bleef hem tot in de laatfte oogenblikken bij, en hij ftierf op den laatften van Wintermaand , naa reeds eenige dagen om den dood gewenscht te hebben , in den ouderdom van 44 jaaren en ruim elf maanden. Op den vierden dag na zijn overlijden wierdt hij in de Oude Kerk te Delft ter aarde befteld. Hij ftierf zonder kinderen na te laten.- Een dogtertje, het welk uit zijn Huwelijk geboren was, ls, toen het dertien dagen oud was , omtrent vijf maanden voor haaren Vader, overleden. Het Gedigt op haar overlijden kan van menfchen, die een gevoelig hart bezitten, nooit zonder aandoening gelezen worden. Overwaardig agten wij het eene plaats in dee» ze Levensbefchrijving. Ja coda tradt met tegenzin Ter fnode werelt in ; En heeft zich aan het ende gefchreit, Ia haere onnozelheit. Zij was hier naea verfcheenen, Of ging, wel graeg, weêr heenen. De moeder kuste 't lieve wicht Voor 't levenloos gezigt, En riep het zieltje nogh te rug: Maer dat, te fnel en vlug, Was pu al opgevaren Bij Godts verheugde fchaeren. Daer lacht en fpeelt het nu zo fchoon, Rontom den hoogften troon $ En  POOT. (HUBERT KORNELISZ.) *69 En fpreit de wiekjes luchtig uit, Door wee noch fmart gefluit. O bloem van dertien dagen, Uw heil verbiedt ons 't klagen. Wij hebben dus den leevensloop van onzen Digter,. tot aan deszelfs uiteinde toe, afgehandeld. Het is noodeloos, naa ai het gezegde, breed uit te weiden om hem als eenen Man, die hoogen lof verdiende, te doen voorkomen. Eene fterke zugt om vorderingen te maaken, een gelukkig geheugen, en een kiefehe fnsaak (lelden hem in ftaat om de fchoonfte trekken, de bevalligfte zegswijzen, welke in eenige Schriften te vinden waren , den Schrijveren af te zien, en zich van de. zeiven, wanneer zij te pas kwamen, te bedienen. Ongemeen groot was ook zijne caarftigheid. Toen hij nog aan den Landbouw was, befteedde hij alle uuren, welke hij kon uitbreken , ja fomtijds geheele nagten , om Oudheden , Hiftorien, Zeden en Gewoonten van Volkeren te onderzoeken, om Redenaars en Digters te doorbladeren, om fchriften over de Nederduitfche Taal, en wat verder van dien aart was, te leezen. Van jongs af verzamelde hij alles wat hij kon bijeenbrengen om 'er Boeken voor te koopen. Deeze drift ging zelfs zo ver dat hij, op zekeren tijd, niet wel van geld voorzien zijnde, eenen gouden ring, dien hij in zijne jeugd gewoon was te drager., verkogt, en de penningen ter voldoeninge van zijnen leeslust befteedde. Voor het overige waren zijne meeste Boeken, volgens zijne eigene betuiging, gulhartige gefchenken van zijne vrienden en begunftigers. — Van zijne bedrevenheid in de Nederduitfche Taaie kunnen zijne Schriften overvloediglijk getuigen. — Onder de Schrij. vers, welken hij meest poogde te volgen, waren hooft en vondel de voornaamfte. Vollenhove, antqnides, mooneiv, de dekker, brandt en spiegel waren bij hem in zeer hooge agtinge. Bij zijne tijdgenooten , en onder Mannen van geleerdheid , wierdt hij in zeer groote waarde gehouden. Ten bewijze van deze verzekeringe agten wij hec genoegzaam,aan te teekenen dat de Heer balthazar huidecooper, in zijne doorwrogte Proeven over Vondels Ovidius, onzen Dig-  s?o POOT. (HUBERT KORNELISZ.) Digtet nu eens den grootften Naavolger van den grootften onzer Digteren noemt, en hem dan weder den naam geeft van het wonder der Nederduitfche Digtkunde, van den net. ten, den zuiveren, den fierlijken, den voortreftelijken poot. Ten aanzien van zijne geaartheid en zeden, getuigen veelen, die hem gekend hebben, dat hij, even als vondel, iri gezelfchap weinig fprak, en eenen ingefpannen en peinzenderi geest vertoonde ; doch anderen verzekeren dat hij, onder inenfchen van zijne rerkiezmge zijnde , gantsch niet fprakeloos was, inzonderheid wanneer het gefprek viel over za.' ken, op welken hij gevat was; in dat geval vondt men hem' zo leevendig, dat de tijd doorgaans te fchielijk omliep. Weinig liet hij zich op zijne ongemeene begaafdheden voorftaan, en kon naauwiijks begrijpen hoe het mogelijk Ware, dat anderen hem zulk eene hooge agting toedroegen. Door zijne nedrigheid was hij fomtijds bedeesd, wanneer hij met luiden van rang en aanzien fpreken moest, vrezende dat men hem eenige misdagen , welke hij uit boerschheid begaan mogt, kwalijk neemen zoude. Doch zulk eene vrees was geheel onnoodig, dewijl eene ongemaakte beleefdheid en gulhartigheid, waarin opregtheid en zuiverheid van zeden doordraaiden, hem bij alle brravemenfchen geagt en bemind maakten. Wat zijnen Godsdienst betrof, hij was door zijne Ouderen in den hunnen, dat is in dm openbaren of Hervormden, opgetrokken, en had in zijne jeugd ook belijdenis van denzelven gedaan. Ten aanzien van deezen was hij ver van koel of onverfchillig te zijn. Behalven dat hij de Predikatiën veeltijds bijwoonde, was hij zeer naarftig in het leezen der Heilige Schriftuure, en in het onderzoeken der gevoelens van de verfchillende Christelijke gezindheden. Hij oordeelde dat allen, aan welken God eene genoegzaame maat van verdand gefchonken had , verpligt waren om ernftig na te fporen, welke Christenen, onder zo veele verdeeldheden, naast aan de waarheid kwamen, zonder egter zodanigen , die anders dagten, hatelijk te mogen afmalen. Zeer flerk wierdt hij eenen tijd lang, door een' geleerd' man onder de Roomschgezinden , aangezogt, om zich, naar het voorbeeld vaa  POOT. (HUBERT KORNELiSZ.) PUNT. (JAN) 271 lipsius, bzrtius, vondel en andere vermaarde Mannen, in den fchoot der Roomfche Kerke te begeeven. Deeze aange» wende moeite had egter geen ander gevolg, dan dat de Dig. ter in eene langdurige twijfeling verviel. Somtijds ftondt het gefchapen, als of hij den aanzoeker genoegen zoude geeven • doch eindelijk zag hij, door ernftige gefprekken en overdek kingen, zijne twijfelingen geheel verdreven, en zich volkomen in ftaat gefteld om het aanzoek tegen te gaan. — Wijders was hij, om hier ook wegens zijne geftalte en gedaante eenig berigt te geeven, lang en gezet van perfocn, doorgaans gezond en fterk van ligchaam. Zijn aangezigt was ta. melijk vol, wat bruinagtig van verwe, en men zag een frisfchen blos op zijne kaken. Zijn hair was zwart van kleur, kort, en eenigzins gekruld. Zijne oogen waren ligt bruin) en vertoonden de fchranderheid van zijnen geest, terwijl zijne houding en gebaarden mannelijk en rustig warea. Door zijne afbeelding, die naar de welgelijkende Schilderij, door jan van des wilt gemaakt, gefneden is, kan zijne uitwendige gedaante in geheugen blijven; en zijne Schaften verfchaffen een duurzaam tafereel van zijn oordeel, vernuft en belezedheid. Punt. (jan) Van deezen uitmuntenden Graveerder, en, volgens den fmaak van zijne leeftijd, bijkans ouvergelijkelijken Tooneelfpeeler, hier flegts de voornaamfte leevensbijzonderheden willende vermelden, wijzen wij onze Leezers, na eene uitvoerige en doorwrogte afbeelding van 's Mans karakter en kunstbekwaamheden begeerig, na de bekende Levcnsbefchrij. ving van eenige voornaame meest Nederlandfche Mannen en Vrouwen. Eene Lofrede zal hij aldaar, in het Negende Deel dier Verzameling, ontmoeten, die eene bevoegde hand, ter bearbeiding van de opgenomene taak, cllezins aankondigt. Met het volgende berigt, naar ons plan berekend, zullen onze Leezers zich wel willen vergenoegen. Op den twééden April des Jaars 1711 wierdt jan punt, uit een deftig burgerlijk geflagt, te Amfterdam geborej. De Ouders, in° hunnen Zoon, eene overhellende neiging tot de Teken- en -Graveerkunst befpeurende, vertrouwden hem aan het onderwija yan  a?2 PUNT. (JAN) van den vermaarden Plaatfnijder van der laan. Langs dien weg kwam hij in kennis, en maakte vriendfchap met den beroemden Schilder jacob de wit , welken hij, menigmaalen, op zijne Schilderkamer, bezogt, hoewel dezelve zich de gewoonte hadt eigen gemaakt, om zich, door geenerhande bezoeken, van zijn werk te laaten aftrekken. Zo naauwkeu* rig wist punt hem de kunst af te zien, dat hij Platfonden en Graauwen heeft gefchilderd , welke met die van de wit zeer veel overeenkomst hebben. Om zijnen geest te verpoozen, bezogt punt, van tijd tot tijd, den Schouwburg. Aldus kreeg hij kennis aan de vermaarde Tooneeifpeelfter anna maria de bruin, en tradt, eerlang, met haar in 't Huwelijk. Dit baande hem zeiven den weg ten Tooneele, daar hij, nevens isaac duim, boven alle andéren, wierdt toegejuicht. Zijne echtgenoote, in de Maand Meij des Jaars 1744. hem door den dood ontvallen zijnde, verliet punt het Tooneel en vatte van nieuws het Graveerijzer op. De vrugten daar'van waren, behalven mindere Hukken , de Plaaten tot het Dichtwerk van arnold hoogvliet, Abraham de Aardsvader getiteld: gewrogten van zijne eigen vindinge, waar made hij zeer veel roems behaalde; nog meer, nogthans, met de zesendertig Kumtplaaten, of Platfonds, van de Kerfc der Jefuiten te Antwerpen , vóór den ongelukkigen brand ,n dezelve, door den Schilder jacob de wit, in zijne jeugd, naar de oorfpronklijke Schilderijen van den vermaarden p. p. .ubhns getekend, doch die dezelve, in de kragt van zijnen tijd, in grooter formaat, op nieuw, getekend hadt. Kaar deeze Tekeningen heeft punt de vermaarde P.atfonds m plaat gegraveerd, en wel met die fchoonheid, ftoutheid en kunst, dat'er duidelijk uit bleek, wat het kunstvermogen van punt fonde verrigten; als mede, dat onze Nederlandfche Graveer, ders, Un vroegere Eeuwen altoos, boven de beste It.ba.nfche en Franfche Meesters, hoog gefchat) nog heden, voor die van andere Landen, niet behoefden te wijken. In den Jaare ,7», naadat punt, vijf jaaren te voeren, een tweede Huwelijk hadt aangegaan, betradc hij, van nieuws, het Tooneel, en wierdt, twee jaaren daar naa, met den voordeel.gen post van Kastelein van den Schouwburg begiftigd. Ondank»  PUNT. (JAN) QUINKHART. (JAN MAURITS) 273 zijn tegenwoordig ruim beftaan, verzuimde punt de kunst niet. Hij vormde verfcheiden voortreffelijke Plaatfnijders, en, onder deeze, den nog leevenden en zeer vermaarden keinier virjKELES. Punt, inden Jaare 1771 , andermaal, Weduwenaar geworden zijnde, hertrouwde, la het volgende Jaar, met de beroemde Tooneeifpeelfter catharina elizabeth Fokke. Zeer rampznlig was dit Jaar, voor het pas gehuwda paar, door het verbranden van den Schouwburg. Ten opzigte van punt merken wij hier aan , dat zijn kostbaare In» boedel, Kleederen, Boeken, Papieren, Prenten, Tekeningen, Boetfeerfels en Schilderijen, een prooi der vlammen wierden, en hij zelve, van den ftaat van een welgezeeten Burger, binnen weinige'uuren, in eenen armoedigen ftaat nederzouk. Om zijn beftaan te hebben, hadt punt, vervolgens, eenigen tijd , het belluur van den Schouwburg te Rotterdam. Tot in den Jaare J77/, vertoefde hij aldaar, wanneer eenige on. aangenaams, ontmoetingen hem deeden befluiten , na zijne Geboorteftad terug te keeren. Algemeen was nu de wensen zijner Stadgenoot, dat punt, in den, midlerwijl geftigten, nieuwen Schouwburg, ten Tooneele zoude verfchijnen. Eerst eenig misverftand, en vervolgens de verzwakking van 'sMans üchaamskragten, verijdelden dien wettisch. Punt overleedt op den achttienden.December des Jaars 1779, in den ouderdom van ruim achtenzestig Jaaren. Qüinshart (jan maurits) wierdt, uit een kunstoeftenend Schilders geflagt, op den zchtemwintigften Januarij des Jaars 1688', te Rees geboren. Zijn Vader , een Man zijnde van eenig vermogen, hadt ten oogmerke, hem tot de Geleerdheid op te brengen. Doch, alzo de geest van zijn Geflagt ook in. den Zoon werkte, verklaarde hij, al vroeg, zijne begeerte , om tot het Voorouderlijk bedrijf te worden opgeleid. Zijn Vader, daar aan gehoor geevende, nam hem onder zijn ppzigt, geduurende den tijd van vijf jaaren. Naa verloop S van  SU QUINKHART, (JAN MAURITS) enz. van deeze, zondt hij hem na Amfterdam, in den Jaare 17:0, hebbende hij nu den ouderdom van tweeëntwintig jaaren bereikt. Hier genoot quinkhart het onderwijs, eerst van arnold b00nen, vervolgens van chkistoffel lubinitskt, en eindelijk van nicolaas verkolje. Welhaast kreeg bij eenen naam onder de voornaamfte Pourtraitfchilders te Amfterdam. De verfcheiden Regentenftukken, in openbaare Gebouwen, voorhanden, door hem vervaardigd, kunnen, van zijn Kunstvermogen, getuigenis draagon. Qlinkhaet overleedt op den tienden November des Jaars 1773, in den ou•derdom van vierentachtig Jaaren. Hij liet eenen Zoon na, juLius genaamd, die ook met lof de Schilderkunde oefende.- R. Raadpensionaris. Tot hetgeen wij Deel XX. bh 71a. enz. aangaande de natuur van dit voormaalig atnpt in Holland hebben aangeteekend. befclTouwen wij als geene onvoegzaame bijdragé de aanmerkingen van den Heer h. van wyn, aangaande de wijze, op welke hetzelve, bij verfterven, bij voorraad plagt vervuld of overgenomen te worden. Hij fchrijft: „ In vroegere tijden, dat is, zo onder de Graaflijke als Staats-Regeeringe , tot het overlijden van den Heere heinsils toe , was men gewoon geweest, bij ziekte of affterven van 'sLards Advokaat of Raadpenfionaris, deszelfs .dienst; door den Penfionaris van Dordrecht, of fomtijds van een der volgende Hoofdlieden van Holland, te doen waarneemer. Zo bewaarde, gelijk men voorheen fprak, Mr. kobneLIS van hogelande, Penfionaris van Dordrecht , den dagvaard, na 't overlijden van 's Lands Advokaat Mr. adriaan van der goes , in den Jaare 1560. Zijn Opvolger schoock deedt van's gelijken , geduurende de gevangenis, en eenigen tijd na den dood van den Advokaat jacob van den eynde ; ja de Stadhouder eossd beval, in Lentemaand des Jaars 1569, gezegden schoock, *t befluit der Staaten hem te openbaaren, „ alzo zij thans geen Advokaat hadden, en Dor- „ drcchs  RAADPENSIONARIS, =75 „ drecht de eerfte Stad wa', die de zaaken der Staaten, bij „ gebreeke van den Advokaat, moest waarnemen." *t Wierdt dan toen ruim zo zeer voor eene bedieninge van last, als van eer, gehouden, bijzonderlijk, wanneer men de tijden en den toenmsaligen aart van het Ambt in oogenfchijn neemt. Bij afweezenheid van den Penfionaris van Dordrecgt, wierdt fomtijds die van Haarlem, „als de naaste," gekooren; maar ook wal eens een ander, bij voorbeeld die van Leijden. JNa de vestiging der Gemeenebest-Regeeringe, bepaalde men, in 't bekend Reglement van den Jaare 1585 , dat de zaaken en verzoeken, ter Vergadering te doen, zouden worden overgeleverd in handen van den Advokaat van 't Land , of aan den Penfionaris der oudfte Stad, en federt voerde Mr. joost be menin , Penfionaris van Dordrecht, op last der Vergaderinge het wo.:rd bij 't ontvangen vati LEicstTER: ook lag oldenbarneveld niet lang daarna den eed af, als 'sLands Advokaat, in zijne handen. Mij heugt niet gevonden te hebben , wie, geduurende de veelmaalige afweezigheid of ziekte des Heeren van oldenbarneveld, hem vervong, maar wel, dat Mr. andries.de with, toen Penfionaris van Dor. dreeht, en federt Raadsheer in 't Hof, zulks gedaan heefr, geduurende een half jaar van 'sMans gevangenis, en tot de aanflelling van den Raadpenfionaris duik. Na deezes dood, en tot de aanflelling van Mr. adriaan pauw , deedt Mr. Jacob cats 't zelfde, gelijk ook, in afwezigheid en na'c overlijden van den zelfden Heere pauw, hunne Edele Grootma, gendheden hier toe den Paifionsris jan de witt, verkooren, na hij verzogt hadt, dat hoogstdezelven geliefden „ te ter„ mineeren, dóór wien en in wat voege, de Befoignes der Vergadering zullen woraen gedirigeerd? Onder 't geneezen der kwetfuuren van den Raadpenfionaris de witt en na zijn omkoomen , nam de Penfionaris vivien van Dordrecht het Raadpenfionarisfehap waar, tot dat de Griflier fagel dit Ambt verkreeg: na wiens overlijden men voor Rapport van een door Delft voorgeflaagen Befoigne uitbragt, zig te moeten bepaalen tot eene „ provifioneela" keuze: waar toe ook, den volgenden dag , op den perfoon van Mr. michiel ten hove, Penfionaris van Haarlem, wierdt beflooten, ondanks Sa de  fi7t5 RAADPENSIONARIS. de overneerarage van Dordrecht, welke Stad, daarom, dit befluit Arijdig met de gronden der Regeering, befchouwde. Den Heere ïen hove geftorven zijnde , bepaalde men zig wed'er bij Holland tot eene aanflelling bij voorraad , welke op Mr. antoni heinsius, Penfionaris van Delft, uitviel, die federt ia het Raadpenfionarisfchap wierdt bevestigd. Dat voorders na het overlijden van deezen, en zijner onmidlijke opvolgers, de Heeren van hoornbpek en van seingelandt, dit Ampt, bij voorraad, door een Lid van deRidderfchap wierdt waargenomen, heeft men reeds boven gezien: doch, geduurende eene ziekte van den laatstgemelden Heere, ten Jaare 1727, hadt de Vergadering de waarneeming van 't Raadpenfionarisfchap opgedraagen aan Mr. adolf vissciier , Penfionaris der Stad Haarlem, hebbende Dordrecht toen vermeend, dat, in de daartoe genomene Refolutie , ook gewag hadt moeten gemaakt worden van de ziekte van haaren Penfionaris Mr. francois trbestein van halewyn, Heer van Abbenbroek, die in Louwmaand daaraan tot de waarneeming van het Raadpenfionarisfchap, geduurende de aanhoudende ziekte van den Heere van slingelandt , benoemd wierdt , alzo de Heer visscher mede o'npaslïjk was geworden. Toen, in 't Jaar 1732, de Raadpenfionaris van slingelandt op nieuw moest beëedigd worden, was dit gefchied door den Penfionaris van Dordrecht, dcch niet zonder tegenfpreeken der Ridderfchap : ook wierdt kort daaraan be. raadflaagd, over de vraage, hoe en door wien het Ambt van Raadpenfionaris, voor het toekoomende, zou worden waargenomen, in de Vergaderinge van hunne Edele Grootmogend* beden, „ bij vacature, ziekte, of abfentié": waar omtreud, hoofdzaaklljk, gerapporteerd wierdt, dat, in zulk geval, de eerfte tegenwoordige Heer der Ridderfchap de Staaten zoa bijeenroepen, en hun atedan die vraage zou voorftellen, waarop zij een' perfoon zouden magtigen, ter volledige waar. neeminge van dit ambt in hunne Vergadering, zo egter, dat de benoemde flegts van de eene tot den eerften dag der volgende gewoone Vergadering zou mogen dienen, ten zij hij op nieuw wierde aangefteld. Dan dit Rapport wierdt overgenomen bij de Leden, zonder dat er gevolg op kwam'H^  RAADPENSIONARIS. RECHTEREN. w halewyn oordeelde zig, ondertusfcheD, bij verder onpasfelijkheid van den Heere van slingelandt , tot de waarnee. ming van het Raadpenfionarisfchap in de Vergaderinge van Holland, bevoegd, en oeifende die uit, niet zonder tegen, fprsak van eenige Leden, met naame der Ridderfchap, Haarlem en Am/ierdam, tot dat, na 't overlijden van meergemelden Heere van slingelandt , de Stad Dordrecht de waarneeniing van't Ambt in overweeging bragt, met die uitwerking, dat het Raadpenfionarisfchap zou worden waargenomen door den eerften aanweezigen Heere van de orde der Ridderfchap, en wel, op het voorbeeld van 't geen bij de „ twee laatfte „ voorgaande vacaturesn van het zelve Ampt, gepraé)i/eerd was geworden. Toen, in 't Jaar 1740, de Raadpenfionaris van der hem onpasfelijk wierdt, magtigde men den Penfionaris van halewyn wederom tot bet waarneemen zijner be* dieninge, doch, zes jaaren daar na, bij dezelfde gelegenheid, dea Heere van der duin, Heer van ^Gravenmoer en Lid van de Ridderfchap. Sedert is , geduurende de StaatsRegeering, de keuze der voorloopige waarneeminge altijd op een Lid van die orde gevallen, behalven dat, in Zomermaand des Jaars 1749, Mr. pieter steyn , toeu Burgemeester van Haarlem, daar mede vereerd wierdt." Rechteren, in Overijtfel in het Kwartier van Silland, niet verre van de Rivier de Vecht, is het Stamhuis van de aloude Heeren en Graaven van rechteren, In het Jaar 1320 is hetzelve een Leen van de Provincie Overijs/el geworden. Freorik van hseckeren, geheeten van rechteren van der ehze de Oude , was 'er bezitter van tot omtrent het Jaar 1350. Zijn Vrouw was cunigunda van voorst. Zijn Zoon, mede frederik genaamd, wierd na hem Heer van Rechteren, Hij was getrouwd met lut3ard van rechteren. Zijn Broeder evèkhard was getrouwd met beatrix, Erfdochter der Heerlijkheid Almelo, dewelke zedert aan het Gedacht der Heeren van Rechteren gebleeven is. Van deezen frederik kwam het op deszelfs Zoon zweder, die met sophia van grasbeek gehuwd was. Haar Zoon aoolph, Heer van Rech. ttrek, trouwde met cunigunpa van pl>la4nen , en wierdt S 3 ém  f7S RECHTEREN. daar door Heer van Kcppel, Aperen en Voorst. Zijn Zoon otto, die getrouwd was met stephania van den rotenberg, volgde hém op. Hij hadt ten opvolger zijnen Zoon jan, die kinderloos overleed ; en daarnaa zijnen tweeden Zoon adolph , die met catharina de cocq van opynen gehuwd was. Hem volgde jan van rechteren , wiens Vrouw was agnis van den clooster. Haar Zoon zeger, getrouwd met margareta van monster, wierdt Heer van Rechteren; en naa hem deszelfs Zoon jan, die tevens, bij erfenis van zijnes Vaders Broeders, Heer van A'melo , VtUfeveen en Bredenhorst wierdt. Jan, tweede Zoon joachim adolph wierdt, naa hem, Heer van Rechteren. Hij was getrouwd met margareta van haarsolte , en is de algemeene Stam. vader van het thans noch bloeijende gedacht van Rechteren, thans, gelijk van ouds, in verfcheidene linien verdeeld. Haar oudlte Zoon , jan zeger , getrouwd met agnes sophia van baesselï, wierdt naa hem bezitter van Rechteren , en naa denzelven zijn Zoon joachim hendrik adolph , die met amalia frbderica alexandria , Graviune van Limpurg, gehuwd geweest is. Haar eenige Zoon joan everhard adolph, Graaf van Rechteren en Limpurg, Heer tot Rechteren, Eefe en Schulenburg, is op den 25 Maart 1754 overlecden. Hij is tweemaal getrouwd geweest, eerst met josina elisabeth, Dochter van zijnen Oudoom frederik rudolf , Graaf van Rechteren tot Menr.igeshave , Generaal:Major en Collonel van de Cavallerie; en daar naa met sophia carolina florentina, Dochter van adolph philip zeger, Graaf van Rech. teren , Heer van Almelo en Vriefeveen. Uit het eerfte Huwelijk is eene Dochter, die met den Graave august willem van hohenloiie getrouwd is; en uit het tweede drie Zoonen, waar van de oudfte joachim adolph heet. Rechteren heeft nog eene aanzienlijke gedaante, hetzelve is groot , en van eenen hoogen en zwaaren tooren voorzien. De grondflagen, die men daar in den grond vind, bewijzen, dat het voor deezen nog veel grooter geweest is; doch in de Gelderfche en Spaanfche Oorlogen heeft dit Slot veel geleden; het welk echter in het Jaar 1726 door gerrit ïürchhard, Graaf van Rechteren, Lieutenant-Genersal van de  RECHTEREN. REDELYKHEID. (CORNELIS) ayg de Cavallerie en Gouverneur van Breda , merkelijk vergroot en verbeterd is. Bij Rechteren was oudtijds een Capelle gedicht, en daar in de Vicarien: ï.) B. M. V. St. Georgit et Theobaldi. a.) S. Anthonii. 3.) S. Joannis Euangelistae, alle ter begeeving van de Heeren van Rechteren. Uit Medegedeelde Berigten. Redelykheid , (cornelis) een Werktuigkundige van den eerften rang, zijne gedagten hebbende laaten gaan over den Waterftaat deezer Landen, vooral op plaatzen, aan of bijna de Zee geleegen, meende veel gebrekkigs, immers iets, dat voor verbetering vatbaar was, in de gewoone Sluizen ontdekt te hebben. Dit brttgt hem op den inval, om eene nieuwe foort, welke hij Schuif/luizen noemde, uit te denken. Deeze waren noch in, noch buiten 'sLands bekend, en konden in veele gevallen, waar in andere Sluizen en Waterwerken te kort fchooten, gebruikt worden, en den Vaderlande, in veele gewigtige opzigten, van de grootfte nuttigheid weezen. Zonder verbaazende kosten kon hij in 't groot geen Model van deeze Sluizen maaken : weshalve» hij zich met deeze Vinding , door plans , teekeningen , en befchrijvingen opgehelderd , bij hun Edele Groot Mogenden vervoegde, onder aanbod, om op zekere bepaalde grootte, dusdanig een Sluis te laaten vervaardigen, met verzoek, dat, in gevalle deeze Uitvinding aan de verwagting ten vollen mogt beantwoorden, hem eene Belooning, tot vergoeding der kosten, mogt worden toegelegd: te meer daar eene Uitvinding van dien aart , het voordeel van een uitfluitend Oétroij niet wel kon verwerven. Het plan deezer wonder vernuftig bedagte Schuiffluizen kwam Staaten van Holland voor, het neemen der voorgeftelde Proeve waardig. En Haagde dezelve zo gelukkig, dat zij den Uitvinder één duizend Gouden Dukaaten vereerden, zo tot vergoeding der kosten , als tot een Gefchenk voor zijn' aangewenden vlijt in 't nafpeuren van *t geen den Lande kon dienen. S 4 Hier  48e- REDELYKHEID, (CORNELIS) enz. Hier door aangemoedigd, bragt hij eerlang het Ontwerp van een ander Werktuig zijner vinding?, gefchikt tot uitdieping van opgeflijkte Wateren, tot verbetering der Rivieren, welker beddingen, door den tijd, boven maate verhoogd wa. ren, onder 't oog van hun Ed. Groot Mogenden, met verzoek om Octroij op dit Werktuig, van alle andere Diepmachines verfchillende, en dezelve, naar zijnen voordragt, overtreffende. De Gelastigden tot de Nieuwe Uitvindingen vonden deeze het verzogte Octroij waardig. Renswoude; (Siigtiffg der Vrouwe van) zie voorhout (maria duist vak). Rederijkers. Een beroemden eerhaan, in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen, hebben deez-? vroegfte beoefTenaars der Nederlandfche Dichtkunde Zo bekend dezelve, eertijds, in hunne onderfcheidene Kamers of Broedetfchappen waren, zo onbekend, immers niet volkomen zeker is derzelver oorfprong. De In de Vaderlandfche Oudheden doorkundige van wyn heeft ook deswegen zijne bedenkingen geopperd, met de medtdeeling van welke wij dezulken onzer Leezeren, die in deeze foort van naafpooringen frnaak vinden , geenen ondienst oordeelen te zullen doen. • Aangemerkt hebbende, hoe, volgens hst oordeel van-den Keere j. wagenaar, als mede van den kundigen willem kops , welke over de Rederijkers opzettelijk eene Verhandeling heeft gefchreeven, hun oorfprong duister is, vervolgt de Oud-Penfionaris 'aldus. „Als men egter nagaat, hoe, reeds in de elfde en twaalfde eeuw, zeekere Digters, bekend cn:er den naam van Troubadours, zig, uit het zuiden van Frankrijk, bijna overal verfpreid hadden; als men 'er bij voegt, dat ook in Duitschland, zeer vroeg van de zogezeg. de Meister-Zangers gewaagd wordt , en dat reeds bij alle deezen het rijmen in Coupletten, partij's gewijze (Ten/ons, Jeux partis, zeggen de Franfchen (*)) plaats greep, even als (*) „ In zoodanige Samenfpraaken, alwaar een opge. geeven vetfchilpunt van wederzijde verdeedigd wierdt, heeft  REDERIJKERS. aSf als bet uitlooven van prijsvraagen, en andere omftandigheden, die men gedeeltelijk bij onze vroegere Dichters en laa. tere "Rederijkers ontmoet, meen ik niet langer te moogen twijffelen aan de oorfpronglijke overeenkomst, welke, oudtijds, fchoon met verfchiilende benaamingen, in veelen op. zigte, tusfehen alie deeze Lieden en Gezelfchsppen, heeft plaats gegreepen; en het verdient eenige oplettenheid, dat, gelijk het woord Troubadour, in den tongval van Frovsncè. en het woord Trouverre, in den gewoonen Franfchen tong. val, eigenlijk, Vinder beteekent, om dat zij de Gedigteit maakten en uitvonden, die de Jongleurs fpeelden, zoo ook één der perfonagien, onder de Rederijkers, Vinder genaamd wierdt: waar bij men voegen kan 't naauw verband, 't ge;n oorfpronglijk onze zeden met die der Duitfchirs en Franfchen hadden, als mede dat die Troubadours, en andere Fran-" fche Dichters, aan fommige Nederlandfche Hoven, met naame aan 't Vlaamfche, Brabandfche en Henegouwfcbe, denkelijk cok wel aan 't Hollandfche, daar de Franfche tsal al vroeg in gebruik was, onderhouden wierden; ja*, dat fommige Nederlandfche Vorften, in den Franfchen en Hoogduitfchen tongval, als Medebroeders, de Dichtkunst oeffenden ; waar van nog overblijfzelen gevonden worden , en waaruit misfehien de bekende gewoonte, dat zich verfcheide groote Heeren, b. v. Prins willem de I. van Orange, in vervolg van tijd, zig als Leden der Rederijkkameren lieten infehrijven, gefprooten is. ,, Men heeft te regt aangemerkt, dat, overeenkomftig den aart onzer taal, het woord Reaerijker geen Hollandsen is. Khetor, wordt reeds jacob van maerland, in deszelfs zeer oud Graffchrift, genaamd, 't Kan zeer wel zijn, dat, gelijk eeni- heeft men nog een Stukje van den beroemden Dichter jacob van maerland, die met zekeren martyn zintwist, waarom het den fëwaaden en Vleijers wel, dén Goeden kwaaiijk, op aarde gaa. Dit Stukje is gedrukt ten Jaare I4p5, en men heeft 'ea een affebrift van in de Akademie-Boekerij van Leijde S'5  48a REDERIJKERS. eenige Troubadours van Touloufe zig, in 'i begin der veertiende Eeuw , tot een Gezelfchap vereenigden , onder den naam van Jeux d'amour, en in 1356 bepaaldelijk, van Collége de RkJorique; zoo ook fommige Nederlanders, die, van over lang, veel uit het Fransch vertaalden, niet lange daarna, mede den naam van Retrofijnen, of Rketorijkers, aannamen. Pierxe michault , Geheimfchrijver en bekend Dichter ten Hove van philips den Goeden, wordt, door deszelfs Tijdgenoot, olivier de la marche , gezegd Rhetori. den. Die Schrijver gebruikt gelijke bewoording omtrent karel, Hertoge van Orleans, een groot Minnaar der Dichten Letterkunde. Onze Vorsten onderhielden één of meer Nederduitfche Poëten , die men eenvoudig Digters noemde. Zo gaf Graaf willem de IV. aan willem van delft , den Digser, alle jaaren, een paar gevoederde kleederen, en vijf pond Hollands in geld, en ik twijffele niet, of dit zal ook, bijzonder onder 't Hollandfche huis , plaats gehad hebber. *t Is misfchien aan deeze befcherming, die de Nederduitfche Dichtkuude, zo hier, als elders in fa Nederlanden, met naame In Braband en Vlaanderen, bejeégende, te danken, dat men Dichtftukken der dertiende en veertiende eeuw , en dus in den tijd van stoke, velthem, enz. vindt, welken in geest, kragt en trant van Vaerfen, die der vijftiende verre te boven gaan. Hoe zeer dit, voorheen, dat ik weete, niet is opgemerkt , en hoe vreemd dit klinken moge, wanneer men aU leen onze rampzalig berijmde Kronijken heeft ingezien, moet men 'er, meen ik, van overtuigd worden, zodra men fommige , fchoon in weinig handen zijnde, doch den druk verdienende , Stukjes van jacob van maerlant , b. v. zijnen Wapen-Marlijn, verkeerden Marlijn, van der Drievoudig, heid, enz. vergelijkt met die cpgeblaazene, en in taal en zaaken dikwijls onverflaanbaare refereinen , die men onder de Bourgondifche Regeering ontmoet, hoe zeer toen andere Kunsten en Weetenfchappen het hoofd opbeurden. Ik geloove zeer graag, dat 'er in de dertiende en veertiende Eeuw, niet veel maerlanden gevonden werden, maar hij zelve eg«er prijst eene Oïerzetting van esopus, door zekeren calstaf en  REDERIJKERS. •»3 en noydekyn gedichc, vtn welke men dus goede gedagten mag hebben." Mlsfchien zal eene proeve uit de bovengemelde Werkjes van jacob vab maerlant niet onaangenaam zijn voor dezul. ken onzer Leezeren, die fmaak in de oude Dichtkunde vinden, en, door vergelijking met de hedendaagfche,' de allengskens aangegroeide befchaaving op prijs waardeeren. Proef van de Digtkunde der dertiende eeuw; uit het Boekjen, gezegt „ Wapen martyn" (*)• „ God en was niet (<») moede noch mat, (<0 nooit. Int wout en is noch loef noch biat Buten ziere hoede; Al dat is in elcke (lat, Dat befit hi ende befat, Met godliker goede; (£) (£) goedheid. Ai gehengt hi dan dat, Dat die Quade ghewinnet fcar, Ende men (e) heitet die Vroede, (O men hem. Zö (a0 hi hogher zit opt rat, OO hoe. Zo hogher val, zo fwaerder (e) plat, («0 plet tering. In der helfcher gloeden. Onder der Duuelen roeden. Uit het Digt/iuijen, gezegd, „ den verkeerden martvn" (f;. „ Laat ons, Jacop! ouer een Hier af fpreken, onder ons tween, In (*) Men geeft het dien naam naar de eerfte woorden, met welken dit Werkje begint. (f) In den Wapen Martyn, waren Deugd en Godsdienst geleerd en aangepreezen; doch, in dit Stukjeri, een Schimpdigt op de Zeden van dien tijd , keert de Digter het blad om, en prijst ondeugd en ongodsdienftigheid aan , als de eeuige weg, ter bekooming van waereldfche eer en grootheid.  REDERIJKERS. REGTERS. (TIBOUT) . In defen prologe, Hoe wi leren venfen ta) gemeen, Qa) vetnjen. Vor gout vercopen kesellleen, Om te klimmen hoge. Waerheit en wint dinc en geen; (£) (*) geen ding; mets. Smekers CO hebben die h°S€ste leen Cö Vkiers' w (d) Ambten. Waarfaghers (e) nappe C/) es droge. O) baarheid/pre. kers.x (J) Beker. Willen wi fcuwen armoê en ween, -So iaet ons wafelen Ja, om Neen (£); Qf) Ja f» veranderen ; waarheid in onwaarheid. Dat dinct mi dat ons doge (*)} W nuttig voor om is, Antwordet van dat ic togel Vit het Dichtjlukjen, „ van der Drieuoudichede." „ Martyn! merc wel in dinen zinne, -God is een weefen voer alle beghinne, Ende tedelfte bouea al. Zyn wefen is, alfa iet kinne Die oeuerfte God ende de hoechfle minne, Die is of wefen fal. Zine gbewerke, daer men Caj kent inne keMrgen van Brand, hadt geene kleine ontfteltenis de menigte bevangen ; die, merkelijk, toenam, deels door den zwaaren en dikken rook en damp, welke het geheele Gebouw vervulde, dee's door het vallen van hen zwaare Gordijn en andere ftukken van het Tooneel. Elk zogt nu om een goed heen koo'  SCHOUWBURG, t/faflerdamfche Nederduitfche) jof koomen ; doch ce fchrik, welke de meesten hadt bevangen, maakte dit zeer bezwaarlijk. Door den verftikkendea damp, -of ook van angst en verlegenheid, vielen fommigen in flaauwte; eenigen geraakten onder den voet; anderen, te gelijk de Deur bereikt hebbende, maakten elkander den uitgang onmogelijk, door het zwaare gedrang. Die op de Twaalfftuiversplaats zaten, als zijnde naast bij den brand, bevonden zig in het meest dreigende gevaar; de Deur, uitgaande in het Portaal, was geflooten: tot hun geluk wierdt dezelve nog fpoedig geopend, en hun alzo een weg ter leevensberginge gebaand. Behalven den grooten en gewoonen Uitgang, op de Keizersgraft, hadt de Schouwburg ook eenen Uitgang, door een naauw Steegje, op ds Prinfegraft. Die den weg derwaarts wisten, vonden, door dit middel, hunne behoudenis» Doch anderen , een verkeerdeo weg inflaande, ftuitten tegen een Glasraam, in het bovengenoemde Steegje u: Te water in zijne Oratio de Theologo erudito, van vitringa fpreeken. de, zegt pag. 73. Dum Commentarius in jfefaiam legttur, legetur autem femper ab omnibus , qui plura ex uno libro, quam ex centenis aliis, addisctre cupiant, in vitringa Thcslogus eruditisjimus fpeclabitur, * Deeze Commentarius is ook vertaald In het Nederdnitsch door boüdewtn ter braak , Rektor te Woerden , en uitge. geeven te Leijden 1739, gelijk ook in het Hoogduitsch met eene Voorrede van mosheim te tialle 1749' Aan het fchrijven van dit Werk, heeft de geleerde Man alle zijne vermogens ten koste gelegd. Men vergelijkt het» zelve wel eens met zijne Verklaaring van de Evange. iifche Parabelen, en verwondert zich over het wijdga»pend onderfcheid tusfehen deeze beide fchriften, ten aanzien van behandeling, zo wel als van bondigheid: maar men diende toch bij het laatfte Boek in opmerking te neemen , dat hetzelve oorfpronglijk een Akademisch Diktaat is, 't welk , zonder opzetlijkan arbeid , den ! Studenten in het Koltegie voorgezeid was , enkel op r «enige aantekeningen voor het geheugen, en eenige vergaderde gedachten, welken de Hoogleeraar gewoon was ' te vormen, een' zeer kleinen tijd voor het uur der lesfen. Men leeze 's Mans brief in de Voorrede van dis werk, aan d'outrein gefchreeven, die de Nederduitfche vertaaler van hetzelve is. hl. 3. Volgends vithingas eigen betuiging was het een zeer onvolkomen ftuk. Met dit alles moet men zich echter bevreemden over den zonderlingen fmaak van den geleerden Man, in het ver* klaaren van den genteenden propheetifchen en verborgen zin der Parabelen,  VTTRINGA, (CAMPEGIUS) de Vader. sgefchrift vorderen kan , wordt daarin aangetroffen. Zijne •uitleggingen van het propheetifche zijn meer volgends de segels van coccejus, dan van witsius; doch in veelerlei opzichten wijkt hij ook geheelenal van hem af. De reden daar van geeft hij op in de voorrede van het Werk, Daarin volgt hij deezen zo wel als geenen , dat hij oorfpronglijk denkt, en op een vrijen trant zijne gedachten ter neder fchrijft. Hij neemt wel de verklaaringen en opvattingen van anderen over, maar niet, dan na alles eerst naauwkeuriglijk in de fchaal van zijn eigen keurig doorzicht gewoogen te "hebben. In alles gaat hij te raade met zijn eigen licht en kunde, — Dan inzonderheid vordert ons oogmerk. te gowaagen van des geleerden Theologants Sijsteme, of liever, Akademisch Handboek, waarin de leer der Hervormde Kerk in korte Hellingen wordt voorgedraagen. Dit Werkje kwam in de wereld ten Jaare 1688 te Franeker, in 8vo. onder den Tijtel van Aphotismi , quibus fundamenta SanSts Theologijz comprekenduntur: en is vervolgens met verbeteringen en vermeerderingen een en andermaal herdrukt, als 1600 , onder den Tijtel van Aphorismi , quibus Fundamenta Theologi/e comprekenduntur, fecunda huc editione, quibusdam in locis autci, et Testimoniis S. S. confirmati, 1693 onder den Tijtel van Aphorismi, quibus Fundamenta Dotlrina Christian Keizer casel V, gedagtekend uit het Klooster van S. Joost bij Piacevfa in de Provincie van Estramadura cea 6 Maart 1558, voorhanden is. waarin hij den Kerkvoogd, over zijne handelingen op de Bijeenkomst te Worm, prijst, en, voor zo verre derzelver uitflag voordeelig was, geluk wenscht; onder anderen daar in ook gewag raaakende van 'sB'sfchops oudften Broeder, janus genaamt, eenen zijner oude Hofbedienden, eerst Lijfwagt, toen Kapitein van een Vaandel Kneg»j • ten en 's Keizers Kamerling (dien hij fidelem nostrtm Cubi* cularium noemt) : waardigheden, die , offchoon ze geen uitfluitend bewijs van deugd nog verdiensten opleveren, althans dat van eene aanzienlijke afkomst aanduiden. Het was deeze; 3, dit gezegde van strada, hunnen voorganger, nage» „ fchreeven, en zijn daarna door alle volgende Woon* „ denhoeken , op zulk een goed gezag fteunende, na,, gevolgt. Dus ook word, bij meest alle de Woorden„ boekfehrijvers, op 't gezag vanfommigen, Paus ADHr„ aan VI, eenen Schuitenmaker tot Vader toegevoegd, „ daar anderen, met veel en misfehien met meer regt, „ hem uit een vervallen tak van het oud adelijk Stichts 11 geflacht, pedel, doen voorkomen,"  'j53 ZON. {Geflacht van Van) ze janus, die met zijns Broeders Zoon marcus daarna (157O» m de beruchte flag van Lepante, als Coilonel, onder don juan van oostenryk, fneu/elde. Franciscus van zon was ontegenzeggelijk een Man, die* afgetrokken zijne al te groote ijver voor de regtzinniee Roomschgezindheid, en de vervolgzugt (die ook de grootfte Mannen verleid heeft, wanneer zij van de waarheid meenende verzekerd te zijn, anderen, zoo zij dagten, dwaalen zagen) eer aan zijne Eeuw gedaan heeft: en (gelijk dit met de meeste Godgeleerde werken van dien tijd gaat) fchoon zijne Schriften thans niet meer in de frnaak der menigte, nog in de handen van allen zijn, billijkt de inhoud derzeiven die bewijzen van hoogachting en eerbied dien fchranderen Geestelijken , door de magtigile Vorsten van zijn tijd, gegeeven* Men vindt in dezelve een diepdenkend vernuft, eene geest van orde, eene onbeperkte geleerdheid , en eene kragt van zuivere redeneering, die de Pedantiske Schoolwijsheid zijner tijdgenooten verre overtreft: en weinigen, maar onder dezél' ven zijn in fmaak en gepaste zegwijze den Rotterdamfchen erasmus zo na bij geweest. Zijn Betoog of Bewijsreede der Christelijken Goasdienst, in III Boeken, in het Latijn gefchreeven, behelst waarheden, en voor die tijd zonderlinge nieuwe waarheden, die vóór hem nergens geboekt waren s en, zonder den roem van bet blinkendst fieraad onzes Va. derlands, den onfterffeiijken grotius, hier door te willen verduisteren of Verminderen , is bet niet te min zeker, dat veelen van deszelfs bewijzen voor de Goddelijkheid der Christelijke Godsdienst, in zijn uitmuntend werk, de veritate Religionis Chrhtiana, reeds in dat van zonnius te vin. den waren, en daar ut met grond mogen gezegd worden ontleend te zijn. De aanteekeningen der Stad Antwerpen draagen nog bewijzen van 's Mans mildaadigheid, als hebben' de deeze edelmoedige Prelaat, meer dan eens, in die ver. fchrikkelijke tijden, fchoon zijn beurs bekrompen was , eri de inkomsten der Bisfchoppelijken Zeetel langzaam-en möeije» lijk ingezameld wierden, drie duizend armen gefpeist. Behalven deezen opgenoemden Antwerpfchen Bisfehop, moeten wij van dit geflacht nog gewaagen. Adolf  Z'ON. (Ge/lacht van Van) 353 Adolf van zon , Broeders Zoon van den opgemelden fsans van zon , als zijnde een Zoon van jan en van Beatrix de jaussche, geb. te Oudenaarden 15 Julij 1531. Deeze was Sergeant-Major van het Regiment Duitfche Knegten van den Graave d'altemps , in dienst van zijne K. M. van Spanje, en woonde het beleg van 's Bosch, en de algemeene florm tegen die Stad, op den 8 April 1579, bij; doch wat zijn naam hier een bijzonder Artikel waardig doet maaken, is, dat dezelve in de Briéfwisfeling van Prins willem L die van zijnen vriend albrecht van hugtenbroek aanduidde: wagenaar, die naa bor eene lijst van diergelijke naamen , (Vad. Hifi. VI. Deel pag. 312) met welken de Prins andere naamen bedoelde, mede deelt , noemt dezelve verbloemde naamen-. en hier in heeft hij gelijk van veelen, maar niet van allen: wijl toen ter tijd (157©) het geflacht van alblaS, ook daar onder vermeld, niet uitgeftorven was, even als 'er een tan zanten genaamd, toen in Haarlem, Leijden, en elders, bekend was , fchoon ook daar opgenoemd tot cmfchrijving van sonoi's nsam: dus was het ook met deezen adolf. Beter telt de Ridder hooft deeze naamen op, {Nederl. Hifi. .5 Boek pag. 196) en rekent de opgenoemde drie geflachtnaamen niet onder de 'verbloemde op : daar hij elders van den nsnweezenden adolf van zon gewaagt; en is het niet ligt te veronderftellen, dat het uitkiezen van zulk een naam bij Vader willem, juist bij toeval zoude gekomen zijn, op iemand die leefde, en even zo genaamd was, zonder dac man zoude geweeten hebben dat zo iemand in weezen was. Eer fchijnt het , dat willem , van de magt zijner vijanden altoos even zo goed als van de zijnen onderricht, de naamen van de meeste Bevelhebbers derzelven niet onbewusc was, en dus het eer aan eene wel overlegde en geoorloofde list toetefchrijven was , dat hij juist met den naam van eenen niet onaanzienlijken vijandliiken Bevelhebber , zijnen edelen Vriend van hugtenbkoek vermomde. Een tafel van dat geflacht, waar uit beide frans en adolf van zon gefprooten waren, door Herauten van wapenen ter titule van Henegouwen, in de voorige eeuw uit egta befcheiden, oude aanteekeningen. authenticque documenten en beX Z wij-  35* ZON. (Geflacht van vtif) wijzen opgemaakt, gaat hier nevens, ten einde aan ons aangenomen befluit te voldoen, om dan, wanneer wij van oude en deftige gedachten deezes Lands, volledige narenten konden erlangen, dezelve aan het publiek medetedeelen. Veele leden van dit geilacht hebben , in de Spaanfche beroerten , de wapenen voor hunnen ouden Heer gevoerd, maar meer nog hebben aan de zijde der Vrijheid geftaan, en voor dezelve goed en leeven niet alleen veH gehad, maar ook opgeofferd, Echte bewijzen dat 't zelve het Huis of Kafteel te Zon, voorheen geleegen in de Meijerij van 's Bosch, niet ver van H Imond, zoude bezeeten hebben', zijn 'er niet voorhanden: daar ook in veele oude papieren de oudfte leeden van 't zelve de naam van Heeren van Zon niet aangenomen hebben : offchoon dit geen bewijs van hec tegendeel oplevert, wijl zij, gelijk dit in de oude tijden meer gebruikelijk was, bij de opnoeming van hunne andere goederen, den tijtel van Heer ook veelal agter lieten: Dus wordt Anno 1427 Zweeder van'Zon, Makken en Breugels ooien opgenoemd. Dan ook van dat Huis of Kafteel te Zon , en van derzelver voorige bezitters, zijn de aanteekeningen, voor zo ver wij weeten, zeer gering : alleen weet men, dat 'er zulk een Huis geweest zij, en dat hetzelve in de Spaanfche beroerten verwoest is: doeh of het Gebouw of de overblijfzels van een Gebouw daar ter plaatzo, Spaa' kenburch genaamt, hier toe behooren, Is ons niet gebleeken. Maar het komt zo vreemd voor te willen veronderftellen. dat een Schildboortig gedacht, in die tijden , eeuwen agtervolgens, de naam van 't Dorp zoude gevoerd hebben, daar ter plaatze beftendig gewoont, en daaromftreeks nog andere goederen bezeeten hebben, zonder tevens bezitters van't Slot 'aldaar te zijn geweest, dat het buiten bedenking fchijnt, dat hetzelve de vroegde en volgende Voorvaderen van dat aloud geflacht ten verblijf verftrekt hebben. En wordt zulks uit de idervititeit of evengelijkheid van Wapenen mst het Dorp Zon, met dit geflacht, zijnde zints meer dan vijfhonderd jaaren, eene goude Zon op een blaauw veld, nog ten overboode bevestigt. De drie zilvere Moolenijzers die daarna bij hetzelve gevoegt ziju , en ook op de Grafzerk en onder de Ponr-  ZON. (Ge/lach van van) 855 traiten van franciscus van zon gezien worden , fchijnea eenige overeenkomst of verband van dat geflacht met dat van breugel, een der oudfte en aanzienlijkfte onder de Edelen van dat deel van Braband, thans de Meijerij van'sBosck genaarat, en nog in eer en aanzien aldaar gezeeten, aatiteduiden, als die van Keel met drie zilvere Moolenijzers voeren : ook worden 1383 maarten van zon en jacob van breugele (welligt uit dat geflacht) verwanten genaamd: daar bovendien de twee Dorpen Breugel en Zon, van ouds in een foort van verëeniging fchijnen te hebben geftaan, en nog onder ééae Combinatie zijn. De naamfpelling van Dorp en geflacht wierdt door deesten Zon, door anderen Som van ouds gedaan, gelijk dit in veele oude geflachten gemeenlijk gaat, zonder dat zulks ver^ fchil in de afkomst maakt: hoewel 'er echter nog andere geflachten in ons Land zijn, die den naam van van son voeren, maar andere wapens en andere afkomst hebben. TAFEL van h Geflacht van zon, ook wel van-son, en daarna de wacke.k van zon genaamd. Anno 1293 leeft jacob van zon , Knaape. A°. 13'4 leeft maaiten van zon, Knaape. A°- 1318 leeft hartman- van zon, Knaape. A°. 1323 leeft loef of lupus van zon, Knaape, en worden deeze vier bovenftaande gemeld onder de Dienstmannen fMinisteriales) van de Stoel van Roermond, in de Fragmenten der Wortbergfche Cronijk bij veladius pag. 116". feqq. A°. 138a tekenen maarten van zon en Makken , en jacob van breugele, verwanten, een meede vergelijk tusfehen het Klooster van Postel en Heer hetrbaaren van hee« Sidder, maartens Vrouw was N. N. Annales de Flandres et du Brabant d'emanueï, sUfeRO» Anvers 1619. vol. 2. pag. 108, molanus de rail. ^ facxa Belg. Antv. 1590.  35<5 ZON. (Ge/lacht van van) A°. 1401 reminisci word aleid Jacobs Dochter van Zon ende van anna van rhyn moorddadiglijk om 't leeven gebragt, en eene Misfe ad aternum voor haare Ziele in de Kerk te Zon ingefteld. R. I. P. A°. 140a fterft Heer jan van zon, Priester, werd in de Kerk te Zon begraaven. R. i. P. (Volgens aar.teekeningen in de Famielle.'} Tweede Generatie. Kinderen van maarten van zon en N; N. I. jan maartense van zon , Paijsfier (Vreedemaker) te Aalst in Vlaanderen, trouwt anna van schaak, fterft Anno 1421, begraaven in de Kerk van S. Maarten aldaar: b'eV giftigt het Klooster der Karmelijter Monniken van Muijlhem in 't Bosch van Liedekerke bij Aalst, met eene Jaarlijkfche Rente van XXVI fchot Stuivers, aan dezelve dóör hem, zijne erven of bij gebrek van dien , door zijnen Broeder zweder en deszelfs erven, op ieder Sint Jansdag te betaalen, had geene kinderen. Extract- uit de Blaffertextens van- dat Klooster, Anno 1497 in de Stad Aalst overgebragt. s. zweeder maartensse van zon , genaamd Zweeder van Zon, Makken en Breugels Ooien, A°. 1427 in de verdeéling of maagefcheiding der goederen van zijner Vrouws Vader melchior van prattee-Loë in Kleej"sland, aanwijzens Copie derzelve, zijne Kinderen op A. 3, wouter van zon, Heer van fFesterhove , trouwt 1433 geërtruid van gerwen. Zijne Kinderen op B. Ook'leefde nog uit dit geflacht maarten van zon, die ia07 fneuvelde voor Maaftricht, in 't Leger van jan hertog van bourgondien , daar gekomen om jan i- van biyeren, bezitter van de Bisfchoppelijke Stoel van Luijk, te ontzetten. Hij wierdt begraaven te 2V«geren, roet deeze vier quartieren: zon. spaland. iwierel» kies. Oeri  ZON. (Geflacht van VAN) Derde Generatie. LIt. A. Kinderen van zweeder en van N. N. Van pratter-LOë. ï. Adolf van zon , Makken, Breugels ooien en Geistber. gen, geb. te Zon op S, Michielsdag des Jaars 1428, trouwt 1457 machteld van hinkaert, beleend 1487 met de goederen van Ellen, Heijthufen, Gratem en lttervoort, in het Graaffchap van Hoorn door philippe de montmorency, aanwijzens de nog in handen zijnde Leenbrief, fterft 1489 de dag van Maria geb. (8 Sept.) zonder nageflacht. 2. Jan van zon, Karthuijfer Munnick. 3. Barbara van zon, Geestelr.ke te Boxmeer, 4. Odilia van zon , Huisvrouw van michiel daniels , Heer ' van Asche , Raadsheer van maria van valois , Graavinne van Vlaanderen , Echtgenoot van maximiliaan van oos- tenryk. Lir. B. Kinderen van wouter en van geer- truyd van oerwen. 1. Hartman van zon, Heer van Westerhove, trouwt 1460 N. daam te Mechelen, zijne Kinderen op C. 2. Anthonys van zon, trouwt 1471 in 'sHage met johanna van wieldrecht, zijne Kinderen op C*. Vierde Generatie. Lit. C. Kinderen van hartman en van N. daam. I. GerRold van zon, Ridder, geb. te Mechelen den 11 Julij 1461, dient Keizer maximiliaan L in alle zijne Oorlogen en Veldflaagen, en ontvangt van deezen Vorst, 1497 op Ascenfioensavond, bevestiging en verzekering van zijne oude Adeldom, bij opene Brieven gegeeven te fVeenen in Oostenrijk: volgens autenthicq bewijscertificaat en declaratie, daar van aan Mr. thomas van zon, agterkleinzoons agterkleinzoon van gemelde gsrrold , op den 8 Aug, 1609, door Herauten van Wapenen ter titule van Henegouwen, afgegeeven. Zijne Huisvrouw was ida nu 2 3 champ,  358 ZON. (Geftacnt van van) ch^mp, gezegd van den velde, Dochter van jan en van eleonora van cattenbroucke , hij ftierf te Gent den ii Jan. 1525, en wierdt begraaven in de heiligen bloeds Ca» jpelle aldaar, niet deeze vier quartieren. van zon. paam. gerwen. berg. Zijne Kinderen volgen op D. a. Eleonora van zon, geb. te Mechelen 1463, trouwt anthony vlaracq. 3. Maria van zon, trouwt jan hart, Ridder, die ftierf 1511, en begraaven wierdt in den Dom tot Utrecht, met zijn Wapen (zijnde een Hart) en vier quartieren. 4. Heer Hendrick van zon, Prior van S. Barbara te Anten* foort. 5. Heer louies van zon , Abt te Maas-Donei. Lit. C*. Kindéren van anthonys en van johanna van wieldrecht. 1. Anna van zon, Religieufe van S. Agniet te Dordrecht. %. Mr. frank van zon , Sekretaris van Delfland. Vijfde Generatie. Lit. D. Kinderen van gerrold en van ida du champ, gezegd van den velde. f. Jan van zon , (ook wel janus de son genaamd) geboren op den Kauter te Gent 3 Nov. 1493 , was Lijfwagt van Keizer karel V., daarna Kapitein van een Vaandel Knegten en deszelfs Kamerling (Chevalier de fon Ceuchoir), trouwt Anno 1521 beatrix de jaussche , Dochter van willem en van anne du paylar-annestet, hij bleef, meer dan agtenzeventig jaaren oud , in de beruchte Slag van Lepante, wasr D. juan van oostenryk de overwinning op de Turken behaalde Anno 1571, zijne Kinderen volgen op E. 3. Margaretha van zon , geboren op de Katiter te Gent 1406, trouwt met jan janszoone van bockhooven. 3. Elisa van zon , geboren 2 Jan. 1498, trouwt met jan be woleeeke, Schildknaap, Burgemeester van Oudenaar. den t  ZON. fGeftoeit van van) 359 den, en verzorger der Abtdij- of Kloostergoederen toe /peren. 4. Gyselbrecht van zon, Heer van Giesfe, Ra?dsheer van den Paltsgraaf LcDE.,Yi van twfebruggen , trouwt 30 Maart 1527 martha van zwahr, komt A°. 1538 naar •de Nederlanden terug, en trouwt, na het affterven zijner eerfte Vrouwe, johanna rensselaar, van beiden had hij Kinderen, vermeet op F en G 5. Heer francois van zon, (ook tranciscus sonnius, en franciscus zonnius, of ü zon genaamd) geboren te Mier* lo in de Meij ei iï van 's Bosch den 12 Aug. 1507, was Doftor in de Heilige Godgeleerdheid , Canunnik ter Ka* pittele van den Dom tot Utrecht , daarna Bisfchop van "i Hertogenbosch, en vervolgens Bisfchop van Antwerpen , Cancelier van de Guldevliesorder enz. ftierf 30 Junij 1576V Zesde Generatie. Lit. E. Kinderen van jan en van beatrix de jadssche. &o willem van zon , geb. 15 Oft. 1523 , Kapitein van een Vaandel Waaien ten dienfte van Spanje , bleef in de Slag op de Konwenfteinfchen Dijk bij Antwerpen 6 Maij 1585, zijne Vrouw was francoise lucq, hunne Kinderen volgen op H. 2. Antony van zon. 3. Anna van zon, getrouwt aan maarten pauw, Schildknaap. 4. Francoise van zon , getrouwt aan jonathan rham Jansz. 5 Abraham van zon, van de orde vah 5. Dominicus, 6. Rosa van zon, Geestelijke van S. Didier. 7. Adolf van zon, Ssrgeant-Major onder het Regiment Duitfche Knegten van den Graave van altemps j woont hec beleg' van 'sBosch, en de algemeene ftorm tegen die Stad op den 8 Apr>l 1579, bij; hij was geboren den 15 Junij 153:, en ftierf zonder nageflacht. Lit. F. Kinderen van gyselbrecht en van martha van zwahr. ï. Adxiaan van zon, I. V. L. Heer van Giesfen, geb. te £ 4 Hrug-  ,3öö ZON. (Ge/lacht van van) Bruggen in Vlaanderen den 17 Febr. 1528, Buitengewoon Raadsheer van den Grooten Raad te Mechelen, trouwt a April 1556 jeanne schyf, willems Dochter en Pupil vas den Cancelier van Braband, hij ftierf in 's Hertogenbosch A". 15S0, zijne Kinderen volgen op I. 3. Vincenha van zon, geb. te Tweebruggen, Huisvrouw van jülius van plohn, Berg.Dire&or in 't Land van Hesfen. 3. Marcus van zon, bleef met zijn Oom jan 1571 in de Slag van Lepante. Lit. G. Kinderen vau gysbrecht en van johan» na rensselaer. 1. Balthasar van zon, trouwt anna van bodechem , was Lid der Regeering van Antwerpen , en ftierf aldaar 160a zonder nageflacht. 2. Renatus van zon, Minderbroeder. Zevende Generatie. Lit. H. Kinderen van willen en van francoise lucq. Jan van zon, wiens Huisvrouw was maria de paimboeuf, daarna clara fante, Dochter van miciiiel en van anna du cloux, hij was Lieutenant van de Spaanfche Ruiterij in 't Regiment van nicolas basta , en fneuvelde in de Slag bij Turnhout 1597, z'ïne Kinderen op K. Lit. L Kinderen van adriaan en van jeanne schyf. Abraham van zon, geb. te Mechelen 27 Maij 1561 , zijne Hulsvrouw was janne sanders , Dochter van cooris en van philipotte van de clavere, ftierf te Rotterdam 1620, en wierdt begraaven in de Groote Kerk aldaar, waar hij de Hervormde Leer en Staatfche partij toegedaan, zig ter woon begeeven hadt, zijne Kinderen voigen op L. Agtile Generatie. Lit. K. Kinderen van jan en van maria paimboeuf. I. Re-  ZON. (Gtflachi fan van5 36Ï f. Reinier van zon , geb. te Bergen in Henegouwen 1 Jou. lÓOI, trOUWt maria van loockeren, juliaans Dochter, zijne Kinderen op M. 2. Renatus van zon , Heer van Camphuizen , KoJIonel in dienst vaD zijne Katholieke Majefleit, geb. te Bergen 4 Decemb. 1610, trouwt brigitta de ri'ysschbre, Dochter van jacob en van isabella aopes d'ulloa. Zonder nageflacht. Lit. L. Kinderen van abraham van zon en van janne sanders. ï. Thomas van zon, geb. te Rotterdam 26 Julij 1590, Hop* man in 't Regiment des Graave ernst vav mansveld, trouwt 22 Jan. 1619 janneke zeegers van belledeur , voerende het Wapen der wassenhovens, aanduidens haar Grafzerk in de Groote Kerk te Rotterdam, zij ftierf 8 Jan. 1629. Hij hertrouwde 8 Julij deszelfden Jaars met janneke de reus, die ftierf 1 April 1631. Hij hertrouwde andermaal met pietertjen van leyvelde, jans Dochter, in 1635. Hij ftierf den 21 Feb. 1658, en wierdt naast zijne eerfte Vrouw begraaven. Zijne tien Kinderen, bij zijne drie Vrouwen verwekt, volgen op N. O. P. 2. Kattelyn van^zon , trouwt michiel reyers van teylin- gen. 3. Willemyne van zon, Huisvrouw van Mr. andries joos. tensse hop, 4. Jac^b van zon, Kapitein ter Zee. 5. Willem van zon , getrouwt met geertruy reyers van teylingen, zijne Kinderen op Q. Negende Generatie. Lit. M. Kinderen van reinier. van zon, en vau maria van loockeren. 1. Renatus van zon, geboren te Valenciennes 12 Maart 1633 , was eerst Page bij Z. E. monsignor jules maza8ini, daarna C>rnette van deszelfs Lijfwagt, en vervolpens Edelman des Prinfen van conti, geftorven te Roije in Picardie 10 December 1693, en ligt aldaar begraaven. Z 5 2. THO-  *0a ZÓN. (Gejtaeat van VA?0 9- Thomas van zon, Heer van Bloeq, bij opene Brieven vao Koning philips van Spanje, getekend Madrid den 8 O&ober 1663, en in de familie berustende, wordt deeze tot da Ridderlijke waardigheid, voor hem en zijne mannelijke erven, en bij afflerven van dien, voor zijne Col lateraalen, verheeven, en zijn Wsapen met een Kroon op de Helm vermeerdert. Zijne Vrouw was maria de leu van assendaale, zijne Kinderen op R. Lit. N. Kinderen van thomas van zon, en vau zijne ifte Vrouw janneke zeegers van belledeur. I. Abraham van zon, geb. te Rotterdam 23 Junij 1621; was Vaandrig in het Regiment van solons,.en fneuvelt ia het beleg van Venlo 15 Oét. 1647, zijne Huisvrouw was margaretha boudaan courten, uit Zeeland, Dochter van Jonkheer matthias boudaan en van margaretha courten, zijne Kinderen op S. ft. Zeeger van zon, geb. te Rotterdam 11 Dec. 1621, Pre; dikant aldaar en daar na te Amflerdam , gehuwd aan jannetje van groenrys 13 Nov. 1646, zijne Kinderen volgen op T. 3. Isaak van zon, geb. te Rotterdam 26 Maart 1625, diende in het Regiment van cornelis van den brande al$ Lieutenant, en woont onder dien Bevelhebber de Slag van Gamarappes in Brejil, den 19 April 1648, bij: liet geene Kinderen na. 4. Maria, geb. te Rott. 31 Maij 1627. 5. Jannetje, geb. te Rett. 26 Dec. 1628. 6. Maria, geb. ten zeiven diage, trouwt jan van vliet van tookeniurg. Lit. O. Kinderen van thomas, en van zijne sde Vrouw janneke de reus. x. Cornelis van zon, geb. 26 Maart 1631, Ritmeester .van de Curasfiers, en daarna Major van het Regiment van simon schutte , Kommandeur van Fhilippijne, woont de Slag van Woerden 1671, en die van Mont Capelle 1677, bij. In zijn Guatnifoen te Embdcn begraaven 5 Augustus 1692 ,  ZON. (Geflacht van van) g6*j 1692, met deeze vier quartieren, en zijn Wapen op een uitgehouwen Steen» Geen nagedacht. van zon de reuss sanders noorthye Lit. P. Kinderen van thomas, en van zijne 3de Huisvrouw pietertjbn van lryvelde. I. Jan van zon, geb. te Roit. 30 Junij 1635, getrouwt met cornelia van goolen , Dochter van anthony en vaa geertruida . van rysoort , jan van rysoort's Cn el1sa- beth van der aa's Dochter; daarna met helena pelt, bij beiden had hij Kinderen, die volgen op U en V. 2- Willem van zon , geb. te Rott. 6 OcL 1637, geftorven in het zelfde Jaar. 3. Judith van zon , geb. te Rott. 27 Jan. 1639, getrouwt eerst met willem van goeree, daarna met den Schout-bij- Nagt coenraad van clenke. Lit. Q. Kinderen van willem en van gebr/. truy reyers van teyl1ngen. 1. Adriana van zo», getrouwt met theodores van zantvoort. 2. Michiel van zon , getrouwt met margaretha van adri» chem, zonder Kinderen. 3. Jannetje van zon, getrouwt met christiaan lüypert, gezegd lupardüs , zij hadt bij deezen Man twee Dochters , de eene de Huisvrouw van Mr. cornelis van weezel , de andere die van Mr. cornelis van staveren. Tiende Generatie. Lit. R. Kinderen van thomas van zon er* van maria van leo van assendaale. 1. Jacoi van zon , geb. te Luijk 10 Dec. 1660. s. Blasius van zon, geb. ib. 3 Feb. 1662. 3. Babba van zon, geb. 1b, 8 Sept. 1663. Allen ongetrouwd geftorven. Lit. S. Kinderen van abraham van zon en vtt margaretha boudaan. I. Jo-  jfj* ZON. (Geflacht va* van) i. Johan van zon; Heer van Oostburg, Sekretaris der Stede Nijervaart of de K/undert, a. Cornelis, Lieutenant ter Zee ia de Vloot van den Admiraal de ruiter 1656. 3. Ingetjï, getrouwt met jacob van leeuwen. Lit. T. Kinderen van zeeger van zon en van jannetje van groenrys. 1. Mr. thomas van zon, Heer van Mellingen en de Waar, getrouwt ten eerften met maria de knuyt uit Zeeland, waar bij hij geene Kinderen verwekt heeft, daar na met anna sterck uit Braband, Dochter van jan sterck , Schildknaap, en van anna van der heyden de banchum, hunne Kinderen volgen op W. Lit. U. Kinderen van jan van zon en cornelia van goolem. 3. Geertruida. 2. Margaretha. 3. Pieter , getrouwt met martha van weezel , wiens Kin. deren op X. 4. Johan. g. Anthony , trouwt odilia .... Lit. V. Kinderen van jan van zon, en zijne 2de Huisvrouw helena pelt. I. Thomas van zon, Vilkateur-Generaal op 't Eiland Java. ft, Adriaan van zon, Scheepen te Batavia. 3, Jasper van zon, eerst Kapitein onder het Regiment van dedem , daarna In dat van vuljon de st. maurice, en eindelijk onder de Curasfiers van albemarle, ftierf Brigadier van den Staat , ligt te Wijk bij Duurftede begraaven , zonder bekend nagedacht, offchoon veele Wapenborden van zijn gedacht ia de Kerk aldaar opgehangen zijn. Elfde Generatie. Lit. W. Kinderen van thomas van zon en van anna sterck. ï. Jan van zon, geb. te Amft. 1% Aug. 1684, trouwt met kLISABETH ENGEUNA B 3UHAN, Dochter Van JACOB £01'- mak  ZON. {Geflacht van van) S, a f. t. moraquin, Heer van Aalstf Kapitein van de Dragonders 6. Petrus de wacker van zon, geb. 9 Aug. 1758. 7. Hendrick de wacker van zon , geb. 16 Nov. 17^9, Lvutenaut ter Zee 8. Sara de wacker van zon, geb. 25 Nov. 1760, Huis» vrouw van philips julius van züylen van nvevelt .^Major van de Escadrons Carabiniers ten dienste deezer,Landen. Lit. D d. Kinderen van pieter van zon en vau theodora keyzer. 1. Adriana van zon, trouwt nicolaas de Jonckheere. a. Rochus johan van zon, Clercq ter Sekretarij van UoU land. 3. Petrus nicolaas van zon, Kollonel, en Kapitein ter Zes, trouwt a. t. p. van tengnagel tot cellicum. 4. Gilles johan van zon , Kolionei, en Kapitein ter Zee* 5. ewoud van zon, trOUWt anna Dü tilh. 6 Elisabeth van zon. 7. Theodorus van zon, Scheepen der Stad Rotterdam* trouwt e. l. van tengnagel tot gellicum.  REGISTER r> e r HOOFDZAAK EN. LETTER H — Z. H. HPag. aaften, (Dirk van) i. Haaneveêren 2. Haren, (Willem en Onno Zwier van) 3. Haarlem ib. Halewyn, (Kornelis Tee- reftein van) 25. Halewyn , (Simon van) 26. Hanau 31» Harlingen 32. Harcfen, (Anthony) ib. Hartfinck, (Jan Jacob) 33. Hasfelaar, (Gerard Arnoud) ib, HeideHen 34. Heilo 35Hein, {Pieter Pieterszoon) 37. Heinfius, (Antoni) 39* Heukelum 41. Heusden 42. Pag. Hilverfum 46* Hogerbeets, (Rembout) 49. Hoorn 50. Hopperus, (Joachim) 61. Houbraken, (Jacobus) 62. Hove, (Willem van den) 63. Hugo de Groot 64. Hulshoff, (Allard) 71. Hulshoff, (Willem van Oosterwyk) 76. Huybert, (Ge.iacbt van de) 77. Huydecoper, (Balthazar) 94. I. Inquifitie. ib. J. Jakoba van Beyeren 96. Jakoba's Kannetjes, of Kruikje} ib. fans-  k E GISTER. Pa?. Jansfen^(Zacharias)] 97' K. Js^amerling, (joannes """ . Cato) 9?. Karei van elder 103. Karei de II, van Engeland 106. Klinkhamer, (Covert) 223. Kloosterveen 124. Koen, (Jan Pietersz.) Kok, (Jacobus) 139. Krijgswezen ib. Kuilenburg 144. !Labadie, (Jan) 145* Leengeregt 147. Legertje, (Vliegend) 152. Leicester, (Robert Dud- ly, Graaf van) ib. Luchtbollen 153. M. M aatfcbappij (Hollandfche, nu Bataaffche~) der IVertmfchappen, te Haarlem, 154. Maatfchappij(.V«fe»7#jB* fche, nu Bataaf fche) tot Nut van 't Algemeen 159. Pa?. Margareta van Oostenryk 167. Maria var Bourgonje 169. Maria de II. 171. Martinet, (JohannesFlorentius) 178. Mauricius, (Jan Jacob) 181. Manrits 182. Miximiliaa» van Egmond, 196. Maximiliaan van Oostenrijk I9I« Meersch,( Abraham Arent van der) *95« Melder, (Gerard) 107* Menno Simons 198. Merken, (Lucretia Wilheltnina van) 206. Merkes, (L. A. en F. Chr.) 207, Moerkapelle 209. Mortaigne, (johaft Diederik van) 211; Moürand 215. Myn, vGeorge van der) 218. itf. I^arrebout, Jacob en Frans) 2194 Neufville, (Christica Leonora de) 220. Nieuwenhuizen, (Martinus) n, Niman, (Hermanus) 222. Noordkerk, (Hermanui) 223. Af O.  REGISTER. Pag. O. O ldenbameveId,(Joan van) 22,". Ommen 243. Oosterdyk, (Hermannus Gerardu ) 4,,. Oudaan, (Joachim) 246. P. Pater, (Lucas) 9g0. Picart, 'Bernard; 261Perrenot, (Abraham) ib. Poot, (Hubert Kornelisz.) 262. Pnnt, (Jan) 271. Q. C^uinkhart, (Jan WTauriis) 273. R. R.. penfionaris 274. Rechteren 277. Redelykbeid, (Cornelis) 279. Renswoude ; QStigting der Vrouwe) zie Voor. hout (Maria Duist van). Rederijkers 280. Regters, (Tibom) 284. Rechteren 277. Redelykbeid, (Cornelis) 279. Renswoude ; QStigting der Vrouwe) zie Voor. hout (Maria Duist van). Rederijkers 280. Regters, (Tibom) 284. Reinst, (Gorarr) QR5, Roëll, (Herman Aiexan- der) 289* Royen, (A. van) S94. Ruiter, tMichiel Adri- aanszoon de) 297. Ruwaard 299. S. Sam, (Engel) 3or. Scheliing, f^ter) ib. Schistfpel 302. Schouwburg , (Am/Ier- dam[cheNederduitfche)2o^. Schryver,(Jan Frederik)310. Schutte, (Rutgerus) 311. Senferf ( W'alt^r) 312. Stenis, (Hendrik Corne • HO 313. Strick, (Johan') de Jonge 3 16. Struik, (Nicolaas:. 317. Swalmius, (Eiiazarj it* T. Tak V (Oeconomifchey zieManfch»ppij(#<» den,  46 HEUSDEN. HILVERSUM. der Stad te doen. Veel viel 'er voor over deezen Eed; 't welk oorzaak was, dat het zenden van krijgsvolk geenen voortgang hadt; wordende voorts alle de vrijheidzoekende handelingen afgebroken door de komst der Pruisfifche Troupen, en de daarop volgende Omwenteling, die ook hier met fchrikwekkende en vernielende plunderingen ging verzeld. Men vindt opgeteekend, dat Burgemeester rauws, een der vooreiaals afgezette Regenten, doch nu Voorzitter van den Raad, den Pruisfen, toen zij zich tegen de plundering wilden verzetten, te gemoet voerde: „ Wat kan het fchaden, al werden de Patriotten geruïneerd I 't Is billijk dat men „ hen ftraffe voor de onderdrukkingen, onder welke zij zo „ veele onfchuldigen zo lang hebben doen zuchten." Zie Nieuwe Ne des l. Jaarboeken» Hilversum. Van het veeg flaan des voorfpoeds der ftervelingen kan het voorgevallene in dit Dorp, in den Jaare l?ó6, een fchrikwekkend getuigenis draagen. Wij hebben het oog op den vervaarlijken brand, op den vijfëntwintigften Junij des gemelden jaars, aldaar uitgebroken. Te midden van ha Dorp ontftcndt dit verwoeftend vuur ten huize eens Joodjehen Vleeschhouwers, omtrent den middag. De vlammen iloegen, door een fterken Oosten wind gedreeven fchielijk tot de andere Huizen over, zo dat de Brand op veele plaatzen als te gelijk uitborst. De afgebrande Huizen op derzelver puinhoopen nedaftortende, fchsenen nkuwe vuurkoliten te openen, die door den wind aangeblaazen, allerwegen verderf dreigden, en aanbragten. Alles wat dienst kon doen was in de weer; maar wat vermogten de zwakke poogingen dier verlegere helperen, onder zuik een algemeenen .Brand in rieten daken, bij een onvermijdelijk gebrek aan water, op eene plaats, waar geen gragten zijn, en reeds veele pompen waren afgebrand! Zij deeden ondertusfehen alles wat-zij, in deeze algemeene verwarring, doen konden, om den Brand te blusfen, of het ▼oortflaan te fluiten, terwijl anderen bezig waren om hunne goe-  HILVERSUM. 47 Goederen , zo zij meenden , veilig te bergen in Huizen, welke, fchoon op een verren afftand van de brandende, en van fteen opgehaald, een oogenbiik daar naa, op 't onverwagtst, in vlam ftonden, en met alles, wat *er in was, verteerden. Dit was het noodlottig gevolg van het brandend dakriet, van 't eene Huis op 't ander overwaaijende. Zulks vermeerderde de vrees van de Zieken door de doodlijke vlammen te zien verteeren ; en verdubbelde de beweegir;g om de tiibaare Have heen en weder te voeren, na eene plaats, waar men ze 't eene oogenbiik veilig en het volgende in gevaar keurde, De verwarring groeide aan, en bijilere wanhoop klom ten hooglt a top. Men wfrd eindelijk te raade, de Zieken, de Kraamvrouwen, de Stokouden en Kinderen, na 't open veld te brengen. De Kerktooren, reeds vroeg in brand geraakt, ftortte ondertusfchen, met een ijsfeHjk geweld, neder, en vermeerderde de verflaagenheid en 't gejammer van groot en klein. De Kerk, op een vrij grooten afftand van het Huis waar dit leed begon, was ter bergplaats van veele Goederen gebruikt; doch ftondt eerlang in lichterlaaije vlam, welke in dit fchoon Gebouw zulk een geweld baarde, dat niet alleen de geborgen Goederen daar aan ten prooije wierden; maar dat zelfs de Grafzerken borften, en de Beenderen der Lijken den volgenden morgen nog even heftig brandden , tot dat ze tot asfche verteerd waren. — Verfcheide Menfchen wierden, terwijl zij edelmoedigen bijfiand beweezen, verzeerd en gekwetst. Eene blinde Vrouw kwam deerlijk in 't midden der vlammen om» een onheil, ta deerlijker voor haaren Egtgenoot, terwijl hij haar uit een Huis, dat tegen verwagting gefpaard bleef, hadt overgebragt in 't geen waar zij, ondanks zijn ijverig poogen om haar met het dreigendst leevensgevaar te redden, met een Kind dat fchriklijk einde vondt. In zo veel leeds eindigde de Dag, en fchoon de vlammen, met het vallen van den avond, op de meefte plaatzen, verwonnen waren, deeden de nog van tijd tot tijd opblaa. kende het ergfte dugten, dat ook het gevolg zou geweest hebben, indien de wind na 't Westen "gefchooten was, en met dezelfde kiagt hadt blijven aanhouden. Dan fchoon men  go HOGERBEETS. (REMBOUT) HOORN. en wel ,, naer de Supplianten met de Eygenaars konden accordeeren." Uit welke laatfte woorden blijkt, dat het Huis te Weer niet tot de eigene goederen van hogerbeets behoorde. Voor 't overige, noemt wagenaar die verpiaatling, te regt, eene verligting van Gevangenis; want hem wierdt niet, gelijk e-nige meenen, volle vrijheid vergund; maar, daar de Algemeene Staaten, hier inne, niet hadden toegeftemd, dan, mits ,, blijvende de fententie in zijn ge„ heel" wierdt hem, alleenlijk, toegedaan, op de Cingels en in den Bogaart van 't Huis te mogen wandelen, zonder zich verder te bef jeven; en wel op eene boete van twintigduizend gulden, voer welken de Heer van der mvle Borge gebleeven was. De Heer van de werve was, meen ik, Eigenaar van 't Slot te Weer. „ Op Loevejlein, alwaar, thans, de pest begon te ontftaan, en men, door 't voorbeeld van de groot geleerd, zeer tegen *t ontf appen van hogerbeets perfoon gewaakt hadt, hielden hem zijne Kinderen, bij beurte, gezehchap. Het verdient aanteekening, dat, toen zijne oudst»' Dogter, midlerwijl, huuwde met „ Mr. dirck modet, Doft: in de „ Rechten," ook dees verzogt, negens zijne Huis vrouwe, eenigen tijd, bij zijnen Schoonvader, te worden opgeflooten, om hem den gewoonen dienst en hulpe te bewijzen. Dit wierdt hem vergund, na hij, in handen van den Prefident der Algemeene Staaten, onder eede, beloofd hadt, van „ noch in de gevanckenisfe —, nochte oock wederom daer vuyt commende, yetwes te doen, handelen ^fte tra eieren „ van publycque faecken, of:e *t gene f jude mogen ltrecken „ tot ondienlt van de Regieringe ende den Staet van den „ Lande." Zie Mr. h. vah wyn, Bijvoegfels enz.' Hoorn. Twee voorvallen gebeurden in deeze Stad, beiden van gelijkfoortigen aart, tot de klasfe der oproeren behoorende, het eerfte in den Jaare 17Ö8, het ander in het volgende Jaar. Van het eerfte Oproer, in de Maand Oclober de»  HOORN. 5i des eerstgerjoemden jaars, ontmoeten wij, bij den Schrijver, dien wij meermaalen raadpleegden, het volgende berigt. „ Aanleiding tot de opfchudding gaf het optrekken van het wapenhandelend Genootfchap, tot Zinfpreuk voerende, voor Vaderland en Vrijheid, naadat hetzelve, op den elfden der gemelde Maand, volgens jaarlijkfche gewoonte, hadt afgevuurd. Eene menigte van aanfchouwers was tegenwoordig bij de plegtige verrigting, onder andere eenige Leden van het Genootfchap van Wapenhandel, uit het nabuurig Purmerend, Geduurende de wapenoeffening befpeurde men niets, *t welk eenig onheil dreigde, of voor kwaade gevolgen deedt dugten; ook niet, in den beginne, terwijl het Genootfchap, naa zijn werk, met lof en tot algemeen genoegen, verrigt te hebben, met flaanden trom en vliegende vaandels, en onder een aangenaam veldmuzijk, zijnen hertogt Stedewaarts hadt aangenomen. „ 't Leedt, egter, niet lang, of zommigen, onder- de talrijke menigte, deeden niet onduidelijk blijken, hoedanig een geest hen bezielde. Van tijd tot tijd zogten eenigen, tusfchen de optrekkende gelederen, in te dringen, om alzo, ware 't mogelijk, eene affnijding te maaken, en de gewapende manfchap uit elkander te doen wijken. Doch dit mislukte, *t zij bij gebrek aan genoegzaamen moed bij de Hoorders der goede orde; of omdat zulks telkens voorkoomen wierdt, door de Leden van het Purmerender Genootfchap, die agter de gelederen optrokken. Althans, zonder merkelijke verhindering, naderde men, eindelijk, de Stads Doele, de gewoone verzamelplaats, alwaar het Genootfchap, naar gewoonte, van elkander zoude fcheiden. Niet lang, derhalven, moest 'er nu gedraald worden, indien men, tegen de gewapende man. fchap, zijnen moed wilde koelen. „ Dit gebeurde met 'er daad, bij het intrekken van de Poort voor de Doele. Met zulk een onbezuisd geweld begon thans het gemeen aan te dringen, dat het duidelijk zijn voorneemen te kennen gaf, om althans eenige der agterfte gelederen af te fnijden en buiten te houden. Nogthans kwamen ze binnen, hoewel met zeer veele moeite, vooral door de onverzaagdheid der Purmerender ipitsbroeders, welke den , D» op-  st HOORN. optogt flooten; die, egter, zeiven thans geen klein gevaar Hepen. Om hun den mislukten aanval op het GenootCchop betaald te zetten, viel men thans, eenpaarig en met geweld, op hen aan. Zelf wil men , dat een van hun, in den rug, met eeri fteen wierdt getroffen, en dat hij hierop na zijnen Sabel greep. Dit maakte de menigte nog verwoeder, en 2ou, waarfchijnlijk, van erger gevolgen geweest zijn, hadde niet een der Bevelhebberen van het Genootfchap, welke het Batailjon floot, kloekmoedigheids genoeg bezeeten, om zijn Peloton rechtsomkeer te doen zwenken, en het Geweer vellen, om aldus, indien 't noodig ware, op de gewelddoende menigte in te dringen. Doch, gelijk moeitemaakers meestal bloodaatts zijn, en op den geringften tegenftand wijken, zij wagtten dien ftorm niet af, maar deinsden ijlings te rugge: waarop de gewapende manfchap, onverhinderd, door de poort trok. „ Dus deeze onweersbui, gelukkiglijk, zijnde overgedreeveti, wierden de Leden afgedankt; elk maakte zich gereed om weder te keeren na zijn huis, in de onderfteiling, dat men thans geen verder kwaad hadt te dugten. Doch deeze rekening was buiten den waard gemaakt. Het gemeen , eens aan het hollen geraakt, koomt niet fpoedig tot bedaaren. Terwijl de avond reeds begon te vallen, bevonden zich de Purmerenders nog in de Doele, voor en rondom welke zich nu de misnoegde hoop verzamelde, onder het uitflaan van de bedrelginge, van dezelve te zullen opwagten en van kant maaken. Naar gelange de duisternis viel, begon ook de menigte, van tijd tot tijd, toe te neemen. Uit vreeze dat de dus opgeflootenen , onder begunftiging van den nacht, hun zouden ontflippen . begaven zich eenigen na de Stads Poort, bij welke een Schuit gereed lag, die hen na hunne woonplaats zoude voeren ; terwijl anderen ter Poorte uit trokken, zeggende, de Purmerenders, aan den Oudendijk, aan welken zij van Schuit moesten verwisfelen , re zullen opwagten. Intusfchen hoorde men, hier en daar, onder de. menigte, 'Oranje boven', roepen, en verfcheiden Liedjes zingen, gefc'hikt om de gemoederen nog meer gaande te maa« ken Zelf vloog 'er, eens en andermaal, een fteen door de gfe«  HOORN. S3 glazen der Societeitskamer, in welke de Purmerenders zaten. „ AI dit geweld kon, voor de Regeering, niet verborgen blijven. Twee Burgemeesters, de Heeren van foreest en van hoolwerff, zich onder de menigte vervoegd hebbende, deedt de eerstgenoemde tot dezelve eene nadruklijke aanfpraak, in welke hij haar het onbetaamelijke van het tegenwoordige gedrag onder 't oog bragt, en eindelijk , aan de rustverftoorders, vraagde, wat hun begeerenof zoeken ware? of waar in zij, van de wapenoeffenende manfchap, beleedigd waren? 'er nevens voegende, dat, ingevalle zij weezenlijke bezwaaren hadden, zij dezelve aan hem, als hunnen Burgervader, konden openbaaren ; doch indien niet, zij dan, als vredelievende Burgers, zich ftit en gerust hadden te gedraagen, en na hunne huizen moesten wederkeeren. Doch elk zweeg thans (til; niemand onder den hoop fcheen eenige bezwaarnis te kunnen in 't midden brengen. Alleenlijk riepen zommigen , naa verloop van eenigen tijd , niets te hebben tegen de Hoornfche Medeburgers; maar dat zij den Purmerenderen den hals wilden breeken. Hun Hak, naameüjk, zo als ze zeiden, tot nog toe, in den krop, dat een dier Hee. ren, zo als wij boven hebben aangetekend, tegen hen dea Sabel hadt getrokken. „Niet vreemd was het, ondertusfehen, maar eigenaartig te verwagten, dat de Leden van het Genootfchap, wel ras, van nieuws , onder de wapenen verfcheenen, om hunne vrienden, die, om hunnentwille, in moeite geraakt waren, ter hulpe toe te fchieten. Uitgezonderd eenige weinigen , verzamelden ze allen in de Doele, brandende van verlangen na de vereischte bevelen, om den rustverftoorderen te keer te gaan, en de goede orde te herflellen. Doch 'er verliep eenige tijd, voordat, ten dien einde, de noodige fchikkingen beraamd wierden. Eindelijk wierdt, bij de Wethouderfchap, beflooten, de twee Burger - Kompagniën, die op de Brandwagt lagen, op te roepen. Doch derzelver Bevelhebbers, in aanmerking neemende den flegten ftaat hunner Schutteren, zommige van welke zelf van geene geweeren voorzien wa. jen, maakten zwaarigbeid, hier aan te voldoen, indien'er D 3 gee-  54 HOORN. geene fchikking wierdt beraamd, om, met overleg van, en gemeenfchappelijk met het Genootfchap, te mogen handelen. Na eenig overleg bij de Regeering, wierdt hier toe beflooten en verlof gegeeven. Dit was genoeg, zo dra de oproerige menigte 'er de lucht van kreeg, om dezelve te doen afzakken, en in haare duiftere fchuilhoeken kruipen. „ Naa dit alles wierden de Purmerenders, 's nachts ten half drie'uure, door eenige afgevaardigde manfchap, uit de Schutterij en van het Genootfchap, buiten de Poort, tot aan hunne Schuit geleid. Die van net Genootfchap verzelden hen tot aan den Oudendijk, uit vréeze dat ze, veelligt, onder weg, eene bende der Hoornfche muitelingen zouden aantreffen, 's Anderendaags was de uitwendige rust in de Stad volkomen herfteld; die, egter, naderhand, van nieuws, geftoord wierdt, door eene geweldige'opfchudding, gelijk wij, ter bekwaamer plaatze, nader zullen verhaalen." De gemelde Schrijver, aan zijn woord getrouw, geeft van de veel grooter gerugt maakende Opfchudding, in de Maand Maart des Jaars 1787, het volgende verhaal. „ Even als te. Goes, gelijk ik (dus fchrijft hij) boven heb aangetekend, wierdt ook, in déNoordholiandfcheStad, veel.gefprooken van den groot gerugt maakenden Eed, raakende den Proteftantfehen Godsdienst en het Huis van Oranje. De kwaade reuk, in welken, bij zeer veelen, het Vaderlandsch Genootfchap was, deedt, ook hier, het verfpreiden van dien Eed, en de aanmoediging van deszelfs ongerijmden inhoud, op rekening van dit Genootfchap ftellen. Daar de onderlinge verwijdering reeds tot merkelijke hoogte was geklommen, was het ligt te voorzien, indien het vermoeden ruimer veld won, dat, hier uit, de heilloosfte gevolgen, eigenaartig, konden en moesten gebooren worden. Dit begreep de Wethouderfchap der Stad: weshalven dezelve, uit eene prijswaardige voorzorge, en ter beteugelinge van reeds plaats hebbende onbehoorlijkheden, op den derden van Sprokkelmaand, de volgende zeer nadruklijke Afkondiging deedt: ,, Schout, Burgemeesteren en Schepenen der Stad Hoorn, dewelke niets meerder ter harte gaat dan het welzij: ezer Stad , derzelver Burgeren en Inwoonderen , en het behoud van  HOORN. SS van de rust, vreede en eensgezindheid tusfchen dezelve, met de grootfte aandoening hebbende ontwaart, niet alleen de van tijd tot tijd toenemende verfchillende denkenswijzen tnsfchen de Burgers en Ingezetenen dezer Stad, en de daar uit lpruitende oneenigheden, waar door den een den ander haat, vervolgt en nadeel in zijn handtering toebrengt, maar dat men zelve zo verre gaat, om het zaad van tweedracht en oproer te zaaijen; dat daar door niet anders dan de fchroomlijkfte gevolgen kunnen worden te gemoet gezien, en om welke te doen aanwasfen , men niet nalaat pasquillante liederen te zingen, zamenrottingen en attrouperingen te maaken, brutaliteiten te plegen, infultes aan goede Burgers en Ingezetenen te doen, fchotfchriften en oproerige gédigten te divulgeeren, en daar en boven te disfemineeren en verfpreiden een veriierde, onwaarachtige en Gods-lasterlijke Eed, onder anderen inhoudende, om te onderdrukken en tegen te gaan de Protcftantfche Godsdienst, als mede de in deze Landen gepermitteerde Roomjche Godsdienst, en dewelke men voorgeeft, dat door de Leden van het gelegalifeerd Exercitie-Genoodfchap Voor Vaderland en Vrijheid binnen deze Stad zoude zijn bezworen; iets, geheel en alleen ingericht om de Ingezetenen dezer Stad, en wel de Godsdienftigfte onder de onderfcheidene gezindhedens, des te meerder tegen elkander te verbitteren, en de bloedigfte moordtooneelen Cdie God verhoede!) binnen deze Stad te doen plaats grijpen; daar en tegen gemelde Exercitie-Genoodfchap op het plechtigfte aan Haar Ed. Gr. Achtb. betuigd heeft, en meermaalen heeft doen zien, met verzaking van allen eigenbelang, niets anders dan *s Lands waar belang, en de rust en veiligheid der Ingezetenen ten doel te hebben, en dat nimmer zulk een Godvergeeten ftuk onder de Leden van het Genoodfchap zoude plaats vinden, maar dat zij zig op het plechtigfte onder anderen hebben verbonden, geen andere bedoeling te hebben, dan de ware Christelijke Gereformeerde Godsdienst, zo als dezelve in de publieke Kerken dezer Landen geleerd word, welke zij, benevens de Burgerlijke Vrijheid, houden voor de onfehatbaare vastigheden van Nederlandsen Staatsgebouw, met allen ijver, ernst en D 4 na-  £9 HOORN. t Zeer moedig . op zijne wijze, moet, op dit pas, het Hoorufche graauw geweest zijn. Althans, het verfchijnen der gewapende Burgerije deedt hetzelve'geenen duim gronds wijken. Zonder eenen voet te verzetten, bleef het op den post, welken het hadt ingenomen. Van weerskanten wierdt, van tijd tot tijd, gefchooten, zonder dat, evenwel, zo min aan de eene als aan de andere zijde, iemand fneuvelde, of merkelijk gekwetst wierdt. Dit duurde tot 's morgens tusfcheti drie en vier uuren. 't Zij het muitziek graauw thans zijnen zat hadt bekoomen, of geenen kans zag, onder 't oog der gefchaarde Burgerije, zijn doelwit te bereiken; zeker is 't, dat het» allengskens, afzakte. Omtrent vijf uuren fcheen alles in rust, althans de woede in zo verre te zijn beteugeld, dat, van de zes Kompagniën, welke, bij deeze gelegenheid, onder de wapenen waren gekoomen, vier wierden afgedankt. Het eenig ongeluk, in deezen opftand voorgevallen, was, eene zwaare kwetzuure, eenen van den Patriotfchen aanhang, aan zijn been, toegebtagt, door eenen fchoot met fcherp, op hem, van agter eenen Hooiftal, gelost. De perfoon , welken men voor den daader hielde, wierdt gevat, ontwapend en in hegtenisfe gebragt. ,, Elk een vleide zich nu met de hoop, dat, de gemoederen eens hebbende uitgewoed, de drift zoude bedaard zijn, en de Stad tot beftendige rust wederkeeren. Doch deeze rekening was buiten den waard gemaakt. Op den vijftienden, 's morgens, tusfehen negen en tien uuren, wierden de rust. minnende gemoederen van nieuwen fchrik bevangen. Eene bende van tusfehen de vijf en zeshonderd perfoonen verza. melde voor het Stadhuis, op den, zo genaamden, Roedenfteen of Kaasmarkt, zij beftondt uit Sjouwers, Pakhuis werkers, Scaeepstimmeilieden, wijven en jongens. Het raadzei, wat toch zulk een vreemde zamenloop mogt beduiden, wierdt , welhaast, ontknoopt, toen deeze lieden , uit het midden hunner, eenige Afgevaardigden zonden aan Heeren Burgemeesteren, om van dezelve de drie volgende zaaken te verzoeken: „ Vooreerst, dat de Bode van het Genootfchap, „ ten eeuwigen dage, mogt gebannen worden, uit de Stad „ en derzei ver Regtsgebied. Ten tweede, dat de perfoon, ■ n den  HOORN. 53 ,, den voorgaanden nacht, door de Burgers, gevat en in heg. ,, tenisfe genomen , op vrije voeten mogt gefield worden. „ Ten derde, dat het Vaderlandsch Genootfchap voo> Vrij„ heid en Vaderland mogt vernietigd worden." Hoe vreemd deeze voordellen ook mogen luiden, mijne Heeren van den Geregte konden, egter, goedvinden, om dezelve, volkomen en fpoedig, in te willigen, zo als, nog dien zelfden voormiddag , gefchiedde , bij eene openbaare Afkondiging van de Puije van 't Stadhuis. „ Het gevolg hier van, was, dat de geflaakte muiteling, met ftrikken en linten getooid, als in zegepraal, door de Stad wierdt rond geleid. Ook zag men, welhaast, eene menigte wijven en kinderen, met vlaggen en andere tooizels, door de Stad zwieren, en rondgaan bij de huizen van welgezeetene burgers, vooral bij de zulken, wier denkwijze verdagt was, om eenen drinkpenning te verzoeken tot het pleegen van vrolijkheden. Daarenboven wierden de Vaandels en Trommen van het Genootfchap , uit het zo genaamde Societeishuis, afgehaald, en op het Stadhuis gebragt. De eenige plondering, ondertusfchen, welke, met regt, die naam verdient, bij deeze gelegenheid voorgevallen , was, die van de Kamer van het Genootfchap; zijnde dezelve geheel vernield. Verfcheiden aanzienlijke burgers, en ook eenige leden van de Regeeringe, zich huns lijfs niet veilig oordeelende, hadden, onder alle deeze opfchuddingen en beroerten, de Stad verlaaten. „ Het leedt niet lang, of men ontving, in 'iGraavenhage, in de Vergadering van Hunne Edel Groot Mogende, de tijding van den voorgevallen oproer, inzonderheid naa dat in dezelve verfcheenen waren eenige der uitgeweekene Regenten, welke deswegen nader verflag deeden. Het beraamen van gepaste maatregelen, ter voorkoominge of beteuge» linge van oproerigheden, in het toekoomende, trok ftraks de aandagt der Vergaderinge. De uitflag der raadpleegingen, was, Heeren Gecommitteerde Raaden in het Noorderkwartier te verzoeken en te lastigen, het noodig onderzoek te doen omtrent het gebeurde, en deswegen de gepaste fchikkingen te beraa'men. Naa dat men, te Alkmaar, hier over,, in  6ö HOORN. in onderhandeling was petreeden, wierdt men't fpoedig eens, dat een gedeelte der Kriigsmagt van den Staat, met het beste gevolg, hier zotr- kunnen gebezigd worden. Ten dien einde zondt men eenen der Krijgsbevelhebberen na Hoorn, met de Patenten, om door de Burgemeesters ondertekend te worden. Doch de Vroedfchap weigerde, daar aan de toeftemming te geeven, voor reden inbrengende, dat de Troepen, volgens gewoonte , door Heeren Gecommitteerde Raaden , en niet door Hunne Edele Agtbaarheden, moesten in den Eed genomen worden. „ Onder dit zammeien en draalen groeide» meer en meer, de oproerigheid binnen de Stad: weshalven Heeren Burgemeesteren , voor erger gevolgen, zo niet voor een bloedbad vreezende, op Donderdag, den tweeëntwintigften , in den laaten avond, of liever in den nacht, ten twaalf uuren. Attaché verleenden, door het tekenen der Patenten. Dit hadt de bedoelde uitwerking, 's Anderendaags, een weinig naa den middag, verfeheen de Krijgsmagt voor de Westerpoort. Naa haaren last, aan den Majoor der Stad, vertoond te heb. ben , rukte eerst binnen, eene bende Ruiterij, met fcherp gelaaden. Vervolgens zag men binnen rijden twee Kortzen, ieder befpannen met vier paerden, waar in gezeeien waren de Heeren Gecommitteerde Raaden, en nog eene Koets met twee paerden, voerende de Heeren Scheperen. Thans volgde eene Korapagnie Ruiters j daarnaa eenige rijtuigen met gevlugte Burgers; voorts eene Kompagnie Grenadiers, en twee. honderdvijftig Muskettiers, medevoerende twee gelaadene Veldftukken, achtponders. Eenige pakkaad;ewagens flooten den trein. ,, Zo groot de fchrik was, welken het binnenrukken deezer Krijgsmagt zommigen aanjaagde, even zo groot was de blijdfchap van anderen, die op hun gelaat als te leezen ftondt. Terftond naa hunne komst binnen de Stad, deeden Heeren Gecommitteerde Raaden de Poorten en Boomen der Stad fluiten: deels om den toeloop van buiten te weeren, deels om den fchuldigen het wijken te beletten. Nog dien zelfden avond wierden vier perfoonen in verzekering genomen; wier getal, op de twee volgende dagen , met nog vijf wierdt ver-  6a HOVE, .(WILLEM van den) enz. pikter de graaf, van Amflerdam, broeder van den Burgemeester jacdb de graaf, christiaan bekeer, henrik ruiten- stein, makcus gualt.ierus, ge weezen Rector van 't Latijn fche School te Kampen, de gebroeders ïchalkers, van Rotterdam. De Hertog fchonk den Remonftranten groote vrijneden en voorregten. Jonker adolf van de waal, Heer van Moersbergen, die, tegen de Vervolgingen in de Neder, landen, hier eenigen tijd eene fchuilplaats vondt, bekleedde 'er, in 't eerst, den post van 's Hertogs Stedehosder. Doch naa zijn vertrek wierdt de Regeering, door den Heer van wedde, op de Hollandfche wijze gefcfükt, en uit Burgemeesters en Schepenen zameugefleld. In den Jaare 1624 wierdt 'loor Jonk vrouwe catharina van moersbergen, Dog. ter van gemelden Heere, aan de Kerk de eerfte fteen gelegd. Boven de Kerkdeur leest men dit Tijdfchrift, in eenen fteen uitgehouwen: Est DoMVs Ista pils preCIbVs VerboqVeparata. Dat wil zeggen: „ Dit hVIs Is tot goDtvVrVChtlge gebeDen „ en 't preeken toegerVsc." Men weet, hoe ook zeer veele Doopsgezinden en Lutherfchen zich in de nieuwe Stad met 'er woon hebben neer. gezet. Zie g. brandt, Historie der Reformatie. Hugo de groot. Niet onbekend aan veelen onzer Leezeten is het plan, welk men, t'eenigen tijde, hadt beraamd, om, even sis voor erasmus te Rotterdam, ter naagedagtenisfe van deezen onfterflijken Msn, in zijne Gebo orteftad Delft, een openbaar Gedenkteeken op te rigten; doch dat men naderhand te raade wierdt, in het Choor van de Nieu. , wtf  HU GO' de GROOT. es we Kerk dier Plaatze, een, Praalgraf te bouwen. In den jaare 1663 gaf de Regeering van Delft daar aan de toefteraming, en tekende de vermaarde Kunstenaar en Beeldhouwer rombout verhulst een Ontwerp j 't welk hij vervolgens in Aarde boetzeerde. Doch 't werk, om welke redenen weeten wijniet, heeft geen voortgang gehad» Des begeerigen kunnen, in het Leven des Heeren hugo de groot, door c.brani>t en a. v. cattenburg, de Afbeelding vinden. In den Jaare 1781 wierdt het ontwerp , ter oprigtinge van een Gedenkteeken, hervat en voltooid, op kosten der thans nog leevende nakomelingen des vermaarden Letterhelds. Het Praalgraf, in het Choor der Nieuwe Kerk te Delft, ter rechter zijde der Vorstlijke Graftombe geplaatst, beftaat uit eene antique Architectuur van Arduinfteen, bij uitftek fraaij gepolijst, in zich befluitende eene half ronde Nisfe, waar in een Naald van zwart Marmer , met een Sluier van wit Marmer omgeeven. Voor deezen Naald ftaat, op een verheven Voetftuk, in het midden een Lijkbusfe, met een krans van Cijpresfen-bladeren omvlogten ; ter regter zijde een Kinderbeeldtje , hebbende een omgekeerden uitgebluschten Fakkel in de flinker-, en het Wapen van hügo de groot in de rechterhand; en ter flitsker zijde, 's Mans Beeldtenis, in een Medaillon, 't welk met een Lauwrenkrans gekroond, rust op zijn alomme beroemd Werk De Jure Belli ac Pacis, terwijl zijne overige Schriften, waar onder bijzonder, zijn uitmuntend Bewijs van den waaren Godsdienst in het oog valt, daar nevens ligcen. Voor het Voetftuk zelve is een Tablet van wit Marmer, met het volgend Opfchrift: H U G O N I G R O T ï O, S a c r v m. ÏRODIGIVM EVROPAE, docti stvpor vnicvs orbis , natvrae avgvstvm se svperantis opvs, iwgenii coelestis apex, virtvtis imago, celsivs HUMANA COWDITIONB, DECVSj b CYI  HüGÖ r>e GïtOOT* ó> kleinood, De Veritate Religionis Chriftianae, of over de Waarheid van den Christiijken Godsdienst» Zo fchrijfc daar van de geleerde ijpeij, die ons meermaalen tot gids verftrekte, en nog vaak dien diensc zal betoonen. ,, Dit boek is oorfpronglijk van hem opgefteld in Neder» duitfche Verfen, toen hij op het Kasteel Loeveftein, als eetl gevangen van Staat» zijnen tijd nuttig doorbragt. Hij vervaardigde het ten dienste van Zeevaarenden , die hetzelve van buiten leeren, en, al zingende, een zuiver begrip van de Kristlijke Godsdienstleer bekomen hebbende, volgens des grooten mans oogmerk, tevens daar door in ftaat konden worden gefteld, om onder alerlei Natiën, voöroaamlijk onder de Heidenen en Mahomedaanen, het Kristendom voort te olanten. Terftond na zijne merkwaardige vlugt van Loeveftein gaf hij hetzelve in het licht; waarna het van tijd tot tijd verfcheiden maaien herdrukt is. De tijtel er van was; Bewijs van, den waaren Godsdienst in verzen gefteld. Hierop heeft hij zelf het in het Latijn overgezet op Verzoek van AiERONiJMUs bignon, zijnen vriend, toen hij in Parijs was; waarna het uitkwam door de bezorging van c. j. vossiüs, zijnen voormaaligen leermeester, ten jaare 1627 , zonder aantekeningen. Doch in het jaar 1640 gaf de groot zelf het op nieuw uit, met verfcheiden aantekeningen, met merklijké verbeteringen, en met eene opdragt aan den genoemden bignon. Deeze uitgave geichiedde te Parijs; dan als zodaa. nig werd het vervolgens herdrukt op meer andere plaatzen, herhaalde keeren. Te Amfterdam, bij voorbeeld, werd het herdrukt -657, 1662, 1674, 1684 en i6 len uitgegeeven; als onder anderen te Leipfich ten Jaare 1709 door de bezorging van e. s. cijprianüs . en ten jaare 1726 met eene Confuttatio de eligenda inter Chriflianos de religione diftdentes fententia; en voornaamjijk Kjena ten Jaare 1726 door j. c. koecher. Wijders is het werk in veele taaien overgezet. Uit het Latijn is het vertaald in het Nederduitsch, en als zodaanig uitgegeeven onder anderen ten jaare 1696 en 1728. Deeze Nederduitfche uitgave verfchilde van het oorfprongiijk opflei, 't welk ook in 't Nederduitsch was uitgegeeven, vooral daarin , dat' dezelve in onrijm was. Voorts Is het 'werk vertaald , en als zodaanig uitgegeeven, in het Engelsch, Fransck, Hoogduitsck, Deensck, Sweedsch, Hongaarsck, Hedenddagsch Grieksck ,Perfiaansck, Maleitsch, Chinecsch en Arabisch, en dus de geheele wereld door ver« ilrooid geworden. In het Fransch is het wel vijf maaien, zo men verhaalt, vertolkt, en uitgegeeven, de laatfte keer door eenen le jeune, die om den Godsdienst, uit Frankrijk hier na de Nederlanden gevlugt was, te Utaecht ten Jaare 1692. In het Hoogduitsck is het twee maaien vertaald, ééns in rijm, en ééns in onrijm. Dan, genoeg van de bijzondere uitgaven en vertaalingen deezes werks. Intusfchen ziet men, hoe zeer dit werk in waarde is geweest bij het grootfte gedeelte der geheele Europifche Natie. Het oogmerk van de groot , in het gemeen maaken van dit fchoon gefchrift, was, om de Euangelifche waarheid, gezuiverd van alle bijbegrippen en van alle aanfmeerfels der Scbolaftiekerij, in het helderst licht te plaatzen, en daar door aan het rijk van jesus voordeel toe te brengen in het uitbreiden van den Kristlijken Godsdienst onder de Heidenen en Mahomedaanen. In Engeland en elders, maar voornaamlijk in ons Vaderland, beeft  HÜGO dï GROOT. 69 heeft men dit Boek verdacht gehouden van Socinianerij (*)ï doch het heeft niet ontbroken aan Geleerden, dia des groo» ten Schrijvers naam en eer moedig en gelukkig van die ver» denking hebben vrij gepleit (f> 't Werk is verdeeld in zes boe- C*) m Maresius onder anderen heeft de groot van So* cinianerij befchuldigd, zie euddeus. Dan maresius was een Kettermaaker; wien heeft deeze niet al den lak van Socinianerij aangewreeven ? Evenwel voe. tius, en deszelfs aanhangers, fchijnen ook de groot daar van betijgd te hebben. Altoos de groot fchreef ten Jaare 1638 in een' van zijne brieven (Epi/l. 444. p. 881. Cor.f. baijle D. Hifi. art. grot. p. 1300.) Liber meus de vtritate Religiortis Chrijiianae, — qui Socinianus efi Voetianis, — hic pro tali non habetur. -— Uit dit fchrijven van de gröot ziet men, dat de naam van Voetiaanen reeds bekend waare , niet flschts voor het verfchil tasfchen voetius en cocceius, maar zelfs voor den langduurigen twist tusfehen voetius en maresius. Men verg. hier onze aanmerking in het tweede deel, bi. 109. Dan de groot zal hier door Voetiaanen waar. fchijnlijk alleen bedoeld hebben de eigenlijke leerlingen van voetius, die ten Jaare 1634 Hoogleeraar te Utrecht geworden was, en niet zo zeer zodaanigen, welken, fchoon zij zijne lesfen aan de Akademie nimmer hadden bijgewoond, zich verklaarden van zijnen aanhang te zijn, wijl hij toen nog zo zeer buiten de Hoogefchool geen bijzonder gevolg kan gehad hebben." (t) „ Die bedenking moet ook, bij alle onpartijdige beoordeelaars van 's Mans verdiensten , haaren grond verliezen, wanneer zij uit zijne Schriften de duidlijkfte blijken van zijnen afkeer van alle Socitiiaanfche leerftellingen zien bijgebragt. Op meer dan ééne plaatze betuigt hij ronduit, dat hij de Sociniaar.en voor de ergfte vijanden van het Kristendom houdt , en hen den naam van het Kristendom onwaardig acht. Dus fchreef hij bij voorbeeld aan den Leijdfchen Hoogleeraar a. walrus, E 3 (vide  70 HUGO be GROOT. boeken. In 't eerfte wordt beweezen, dat er één God Is, dat hij alie volmaaktheden bezit, dat hij ai het gefchaapen regeert, en dat de zielen der menfchen onfterflijk zijn. In het tweede boek wordt beweezen , dat de Kristlijke Godsdienst de waare Godsdienst zij, en dat dezelve boven alle andere Godsdiensten uitmunt. Dit laatfte wordt treflijk beweezen uit de zedenleer van het Evangelie, uit de verwon, deringswaardige voortplanting van hetzelve , enz. In het derde boek wordt betoogd, dat de Schriften van het Nieuwe, en ook van het Oude Verbond, een Godlijk gezag hebben. In het vierde boek wordt de Godsdienst der Heidenen, en in het vijde boek die der Jooden beftreeden, waar bij beweezen wordt, dat jesus de langbeloofde en waarachtige Mesfiat zij. En ten laatfteu wordt in het zesde boek de Godsdienst der Mahomedaanen wederlegd. Dit is het beloop van het werk. De schrijfwijze is krachtig , overtuigend, (vide Opp. wAtiEt T. II. fol. 399. & conf. GERDEe twee Verhand. U. 97.) Samofatenianos & fi qui funt fimiles, 9on titodo Chrifiiaiiorum, fed nee haereticorum nomina dignor. Otiae enim ipfi docent, cum univerfali omnium aetatum atque gentium fidt pugnant, & Ckriftianita* tem , quantum ego intelligo, nomine retinent, re defiruunt, Itaque hos a Muhametiflis non longe fepar» , qui ne ipfi quidem jezu maledicunt. En in zijn boek Pietas ordinum Hollandiae Q> Westfrifiae treft men ver! fcheiden diergelijke piaatzen aan, zo als p. 3, p, 5, ^, 63 en meer anderen. Op de Iaatstaangehaalde zegt hij,' «opiNi Scripta perpetuis tenebris funt dignisfima. En inzonderheid ftrekt ten bewijze, dat hij geen Sociniaan waare, zijn uirmuntend werk , Defenfio fidei Catholicae ie SatisfaSione christi adverfus f. socinüm fenenfem, 't welk hij 1Ö17 heeft uitgegeeven, en waarvan walrus dit getuigenis aflegt: Do&e fc? foVde fententiam ortho. doxam in koe libro affirmavit, et contrariam infirmavit PROTius. Vide Epiil. grot. g> wal. T. lh p. 407, & £onf. laaivii dijf. de toler, Civ. p, 46.«  HULSHOFF. CALLARD) JS Vrijheid omtrent de Onkunde. Beoordeeling van het Scientifisch Bewijs voor Gods aanweezen uit de onvolmaaktheid onzer Zelfkennis, opgegeeven door mozes mendelszoon. Deeze drie Verhandelingen zijn geplaatst in de Gedenkfchriften van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem. De volgende ontmoet men onder de Verhandelingen van het Stolpiaansch Legaat: De grondflag der Wetgeeyende Magt, waardoor God, inzonderheid in de Openbaaring eischt, dat de Menfchen hunne zedelijke bedrijven naar Zijn voorfchrift int ichten. — Onderzoek om Gods beflaan van vooren te betoogen. — Verhandeling over Gods regtmatig welbehaagen, op de Vraag : of God enkel willekeurig zijne Wetgeevende Magt oefene enz. — Het waare (lelfel der Natuur, of de gebeurlijkheid en afhanglijkheid der waereldfche dingen. De verzaameling der Verhandelingen van Teijler*s Godgeleerd Genootfchap te Haarlem bevat de volgende vrug* ten van hulshoff's fchrander brein: Onjlofiijkheid en On/lerfiijkheid der menschlijke ziel. — Over de Godlijke Harts. togten- — Aart en inrigting der Bewijzen, ver eischt tot eene gegronde en volkomene overtuiging aangaande de Godlijkheii der Christlijke Openbaaringe. — In de Memoires de l''Academie Royale des Sciences et Belles Lettres de Prusfe ont. moet men eene Latijnfche Verhandeling De Evidentia, inMeiaphyfices et Theologiae Relegionisquc Naturalis Principiis. Nog ontmoet men onzen hulshoff, vermomd onder den naam van christiaan , in de Verhandelingen van het Haagsch Genootfchop ter verdeediginge van dan Christeiijken Godsdienst, de pen voerende in eene Verhandeling, waarin aangetoond wordt , welke de roomaam/le oorzaaken zijn , dat allerlei Schriften, die, of den geopenbaarden Godsdienst in V gemeen, of de voornaanijle Waarheden van denzelveh in 't bijzonder, beflrijden, in onze dagen greoter opgang maaken dan voorheen. Behaiven de nu gemelde, heeft men afzonderlijk dé volgende Stukken: k. de vries , Leeraar bij de Doopsgezinden te Amjierdam, afgefchetst in eene Lijkrede. — Zeno , over Ongeloof en Zeden. — De bejiaanbaare Protefiar.t Regtzinnig. — Pkilofophifche Gefpreiken over de Voldoening. — Veertigtal van Kerkelijke Redevoeringen. De. Ge-  HULSHOFF. (WILLEM van ÖOSTERWIJK) enz. -ft kunde. Met zo veel vlijts zette hij de beöeffening der laatstgemelde Weetenfchappen voort, dat hij., tot het beklimmen van den trap van Meester in de Wijsbegeerte, volkomen bevoegd verklaard wierdt. Geduurende zijn verblijf te Utrecht liet hij zich, in onderfcheidene Gemeenten, mét meer dan gemeen genoegen, hooren. Aldus naderde hulshoff den tijd, in welken hij zich aan deeze of geene Gemeente, als ge. woon Leeraar, wenschte te verbinden. Helaas! te jammerlijk mislukt ontwerp! Zints zijne kindsheid van een zieklijk lichaamsgeftel,braken de bloedftdrtingen, welke voorheen zich menigmaalen eenigzins herftéld hadden, in da maand Februa. rij des Jaars 1795 , met zo veel ge weids uit, dat 'er niets anders dan eene langzaame uitteeering te voorzien was. De zukkelingen duurden tot aart den zeventienden van Mey» wan. neer hij, en dus tien weeken voor zijnen Vader, 'nevens hem, in het zelfde huis, aan ééne kwaaie zukkelende, don adem uitblies. Van des jongen hulshoffs kunde en fchranderheid kunnen zijne Schriften getuigenis draagen. Met'graagte, en met geen minder nut, wierdt in druk geleezen, zijne Gefchiedezis van jozef voor Kinderen , door de Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, met goud bekroond. Twee andere Verhandelingen, de eene getiteld : josef in zijne Kin~ der liefde en Trouw, de andere, over het wederzien in de Eeuwigheid, had len de goedkeuring van 't Hsagsch Genootfchap, door het toewijzen van den züvere Eereprijs, weggedraagen. Nog leest men in het Nieuw Magazijn van Wee» tenfchappen , eene Verhandeling over V nut onzer onkunde wegens toekomende gebeurtenisfen. Zie r. koopmans , Iets over den Schrijver, van de Gefchiedenis van jozef; Huybert. (geslacht van de) Hoewel wij, in ons Woon denboek, aangaande deeze en geene Leden, verfcheiden bijzonderheden vermeld hebben, oordeelen wij, egter, bij zomrnigen onzer Leezeren geen ondank te zullen behaalen, met de mededeeling van het volgende uitvoerig Geflagtregisttr, ia  78 HUYBERT. (GESLACHT va» de) in den zelfden vorm, als het ons is ter hand gekoomen; ter* wijl wij den geëerden Zender, voor dit oorlpronklijk ftuk, onzen hartlij ken dank betuigen. Cornelis cornelissen, gezeijd huybert, Hoofd van dit Geilacbt, is geboren in 't jaar 1444 en getrouwd 1470 met johanna van haemstede, dochter van Witte van Haemfte* de van Moermcnt, Bailluw van Duijveland, en Maria van Cruningen, Sweers dochter. Hij was Burgemr. te Zierikzee, en liet na 4 Zoons. Eerfte Generatie. X» jan cornelissen huybert , was Burgr. te Z. Zee 1509. wierd benevens zijnen broeder Horman, in 1512, van wegen de Aarts-Hertogin Margaretha in Commisfie gezonden aan den Koning van Engeland. Hij had bij zijne Huisvrouw N. N. 2 Zoonen. s. jacob cornelissen huybert , was geer. met Maria van Zuydland, en won bij haar één Zoon. 3. herman cornelissen HUYBtRT, was Burgr. te Z. Zee 1506 en 1510, en had bij zijne Huisvrouw N. N. 5 kinderen. Aan deeze drie Gebroeders, voor hun en hunne wet* tige Nazaten, heeft de Aarts-Hertog Fiitps van Bourgon* diSn met zijne Gemalin Johanna van Castiliën, naar Span. je vaarende in 1506 om bezit van dat Rijk te neemen. toen de Vloot, waarover zij het bevel voerden, doof een zwaaren ftorm beloopen wierd, tot opwekking van vlijt en trouw, vergund om onder hun Wapen 't üeviji te voeren: WAAKT HUYBERT. 4. Cornelis Cornelisfen Huybert was in den Geestelijken Stand. Voornoemde Cornelis Cornelisfen gezeijd Huybsrt, had flog een broeder pieter cornelissen gezeijd huybert, die getrouwd was met elisabeth van cats , en won bij haar onder anderen 1 Dochter. Tweede Generatie. 3. Maria f.eters dr% Huybert, geb. «... trouwde 151 % SMS  HUYBERT. (GESLACHT van de) 79 met yohan de Vagere, Ridder (Zoon van Cornelis de Vagere en Agatha van Beerefreyn,) en won bij hem 1 dochter. Derde Generatie. Jan cornelissen huybert en N. N. hadden 2 zoons 1. Cornelis Jansz. de Huybert, n. f. Burgr. te Z. Zee 1544. was getrouwd met N. N. 2. IVillein Jansz. de Huybert was getr. met N. N. Jacob cornelissen huybert en M. van Zuydland hadden 1 zoon 1. lieven jacobsz. de huybert , Brander-Heer van HaamW ilede, Burgr. te Z. Zee 1533-1549 en Opper-Dijk- graaf van Schouwen, geb had bij zijne Huis. vrouw cathabina van zuydland drie dochters. Herman cornelissen huybert en N. N. hadden 5 kinderen" I. jan hermansz. de huybert , Burgr. te Z, Zee 154.5 geb • won bij zijne Echtgenoote catharrna colve 2 kinderen. 3. anthony hermansz. de huybert , was getr. met veronica stavenisse, en won bij haar 3 kinderen. 3. Levina Hermans dr. de Huybert, was getr. met Cor. nelis Ochersfe, Burgr. te Z. Zee 1548 en Heer in Kernpens-Hofftede. 4. claas hermansz. de huybert was getr. met Adriana van der Lisfe, en won bij haar 1 dochter. 5. Maria Hermans dr. de Huybert, trouwde met Job Vierlinek, Claasz. Schepen van Z. Zee. wonnen 4 kinderen. Maria Pieters dr. Huybert en Johan de Vagere hadden 1 dochter. 1. Agatha de Vagere, was getr. met Jan de Jonge, Ridder, Heer van Oosterland (zoon van Anthony de Jonge en Johanna Ockers) wonnen 8 kinderen. Vierde Generatie. Cornelis jansz. de huybert en N. N. hadden 1 zoon. I. cornelis de huybert, die bij zijne Huisvrouw . ; ; mede verwekt heeft 1 zoon. Lis*  HUYBERT. (GESLACHT, van ds) -frs s. Maria Vierflr.ck, had bij haar man Cornelis de. Witte I dochter. ... | ; • Is 3. iman vierlinck , was getr. met clara stavbnissb Alrs.dr. en liet 3 kinderen na. 4. Mayken Vierlinck, was de tweede Echtgenoote van Jan de Jonge jransz. Heer van Oosterland enz Burgr. van Z. Zee. «586—1614 en had bij hem 8 kinderen. Hij was Weduwnaar van Cornelia Bonifacius {Neeltje Boen/e") met 11 kinderen, en is ten 3de maaien hertr. met Eiifabeth van Hertsbeke, bij welke hij 5 kinderen won. Dus uit 3 huwelijken 24 kinderen , waar uit het Gedacht van de jonge te Zietikzee is voordgekomen. [ Vijfde Generatie, Cornelis de huybert en N. N. hadden' 1 zoon» 1. paulus de huybprt, Burgr. van Z.Zee 1592 was getr. met maria teelinck , en won bij haar 2 zoons. Jacomina de Huybert en Qjiir.tyn Weit jen hadden 1 dochter. I. Jacomina Weitfen, Vrouw van Haümftede, trouwie met 'J/acob gittens of de Witte, Jacobsz. Burgr, van Z. Zee 1568. winnen 1 zoon. Maria de Huybert en Ewoud van der Dusfen hadden 3 kinderen. I. Elifubith van der Dusfen was getr. met Evert Dirhfz. van Bleiswyh, Veettig Raad der Stad Delft , en won bij hem 4 kinderen. 3, De'iana van der Dwfen, Echtgeroote van Dirk Storm van 'sGravefar.de, Veertig Raad der Stad Delft. Zij wonnen 1 zoon. 3. jacob van der dussen , Burgr. van Delft, trouwde eerst 1 70 alida van hoogenhonck , en had bij haar 3 kinderen. Hij hertrouwde clasina nicolai 1583, hebbende bij haar 2, famen 5 kinderen. Hij is overl. 8 April 1599- Claas de huybert en levina van der lisse 3 kinderen. 1. Jan de huybert, Burgemr. van Z. Zee 16C5. was getr. met cornelia de jonge van oosterland (dochter van Jan en Cornelia Boenfe) zij hadden 5 kinderen. g%> , F a. he*-  g* HUYBERT. (GESLACHT van de) a. hegman de huy^ert , Secretaris van Z. Zee, h»d bij * zijne Huisvrouw maria boeye 3 kinderen. - 2' Adriaan de 'Huybert was getr. met Maria Steengracht. '■■•■••'•">' 1 «■■■i>'-' Herman de huybert en N. N. hadden 2' kinderen. ï*. Andries de Huybert, Secret. van den Hove van Hol. land en Zeeland, zijne Echtgenoote' was Johanna Teelinck (dochter van Joost, en van Agatha de Jonge van Oosterland) zij ftierven zonder kinderen. 2. Veronica de Huybert was getr. 'met Johannes Teem linck , (zoon van Joost eri van Agatha de Jonge van Oosterland) zij hadden 3 kinderen. Jan de huybert en maria vierlinck hadden 1 zoon. hieronymus de huybert, Capltein van de Infanterij ten dienste deezer Landen , was getr, met elisabeth holmakers. Winnen r zoon. Anthony de huybert en genoveva van der lisse hadden 3 zoons. I. adriaan ns huybert, was 7 maaien Burgr. vau Z. Zee 1613 — irJ47, daar na Rekenmr. van Zeeland, en trouwde antonetta teelinck (dochter van Joost, en Agatha de Jonge van Oosterland) uit deezen Echs zijn 3 kinderen geboren. 3. anthony de huybert, trouwde johanna haêx Aiocb- ter van . . . Haex en ... van Erp) zij hadden 3 kinderen. 3. adriaan de huybert, de jongere, Secret. van Z.Zee, daar-na Raad in den Hove van Holland en Zeeland, was getr. met cornelia van der meer van berendrecht. Zij hadden 3 kinderen. Cornelis de witte en maria vierlinck hadden i'dochter. Adriana de Witte van Eikerzee, in den Echt verbonden met Mr. Adriaan de Huybert, Burgr^ van Z. Zee enz. (zoon van Jan Claasz. de Huybert en van Cornelia de Jonge van Oosterland) zij hadden 4 kinderen. Zesde Generatie. Paulus de huybert en marta teelinck hadden 3 zoons. i. cor«  8<* HUYBERT. (GESLACHT van de)' na de vagere, behalven 3 of 4 jonggeflorvene kinderen, nog 1 dochter, zijnde de oudfte: ï. Cornelia de Huybert, die in den Echt verbonden wierd met Cornelis Stavenis/e, eerst Burgr. daar na Bailluw van Z. Zee (zoon van Marinus Stavenisfe en van Cornelia Mogge) zij uierven zonder kinderen. Bij 2ijue tweede Huisvrouw adriana de witte van Etketzee, had »hij, benevens 2 jong gefforvepe, nog deeze 2 kinderen. 5. jan de huybert, Heet van Westen-Schouwen, Schepen en Raad van Z. Zee, die trouwde met ceciua de witte van haamstede, Vr. van Wester-Schouwen, (dochter van Jacob de Witte en van Jacoba van Orleans) hij won bij haar 6 kinderen. 3. Catharina Cornelia de Huybert, was getr. met Johan 4e Huybert, Heer van Everswaard en Noordgouwe, (zoon van Pieter, en van Anna Elif. van Panhuys) had hij hem 2 kinderen. Petronella de Huybert en Cornelis de Huybert, hadden ï zoon ewoüd de huybert, getr. met susanna hopper, (zie hier vooren Bladz. 85.) Sevfryn de huyêert en johanna charles hadden 2 zoons, !• hieronïmus de huybert, Capitein van de Infant, en Major Comm. van Sas van-Gend, zijne Huisvrouw was jacoba van lochteren (dochter van Hepdr. van Lochteren, Burgr. re Zutphen, en van hadden 1 zoon Hendrik $jveryn de Huybert, en 1 dochter Jacoba Johanna de Huybert. 2, Severyn de Huybert, Major van de Infanterij. Pe kinderen van justus de huybert en anna engelbrecht, waren: 1. Anna Qenoveva de Huybert, die getr. is met . , , , de Pool, 2, An'onia de HuyBert, was getr.reet Cornelis de Jonge, Heer van Oosterland enz., Burgr. en Raad van Middelburg, en Bewindhr. van de O, I. Comp. (zoon van Jan.  HUYBERT. (GESLACHT van de) 87 Jan de Jonge, Bonifac. z. en van Levina Stavenisfc) liet na 1 zoon Nicolaas de Jonge, ongetr. overleden. 3, Adriaan de Huybert, ongetr. overleden. Pieter de huybert , Heer van Burgt, en Anna elisabeth van panh.dys, hadden 3 zoons en 2 dochters. 1. Mr. anthony de huybert, Heer van Cruijningen, Raadsheer in den Hoogen Raad, is 3 maaien getrouwd geweest, eerst met anna maria velters- (dochter van Alexander , en Anna van Esfen) en had bij haar 1 dochter; de tweede maal met cornelia van der nis- 1 se van Cruiningen, ( dochter van Gerard, en ... de Perponcher) waar bij hij 2 dochters won; laatftelijk met helena velters, (dochter van Abraham, en He. lena de Kaze) en had bij haar 1 zoon. 2. johan de huybert, Heer van Noordgouwe en Everswaard , Lieut. Generaal van de Cavallerij, trouwde eerst anna leonora stavenisse, (dochter van Jan, en Anna van dsr Meer van Beerendrecht) en had bij haar 1 dochter; daar na catharina cornelia de huybert, (dochter van Adtiaan, en Adriana de Witte van Eikerzee) bij welke hij 2 kinderen had. 3. Mr. david de huybert , Heer van Burgt en Craljeftein, Burgemr. van Middelburg en Bewindhr. der O. I. Comp., was gétr. met maria ciiristina thibaut van Aagtekerke , (dochter van Jan, en van Maria Christina Bartolotti van den Heuvel) uit deeze Echt is 1 zoon geboren. 4. Catharina Elijabeth de Huybert, was getr. met Clau- # de Pool , Maarfchalk van 't Qaartier van Montfoort in de Provincie Utrecht. 5. Petronella Cenoveva de Huybert, is geb. 1664, en getr. Mr. Pieter de Labieftrate, Commisfaris der Monsteringen van de Troepen op Zeeuwfche repartitie, (zoon van Pieter de Labieftrate en Agatha Ocfcerle) Zij hadden 4 kinderen. Zij is overl. 11 Nov. 1709. Hij 30 dito. De kinderen van anthony de huybert én helena van zyll waren; F 4. s. Maxi'  M HUYBERT, 'GESLACHT van de) I. Mazèxiiiaan de Huybert, was Officier in den Land. dtei st van den Staat, en trouwde 8. Frarfós ie Huybert, was Cnpitein ter Zee in dienst van den Staat, ea trouwde . . . ... Men weet niet, of van deeze gebroeders Nakomelingen zijn. --v Achtte Generatie. Ewoud be h» yb eet en su san na boffek tan Boir.ir.er.ede hadden a kinderen. 1. A.naan de Huybert, Capitein in dienst deezer Lan. den, ongetr. ove.-l. 2. Cornelis de Huybert. Jan db huy3£bt van lf-'ester.-Schouven en cicj.ua de witte, 6 kinderen. 1. Mr. Adriaan de Huybert, Heer van Wester-Sehouwen, Burgr. van Z. Zee en Opper-Dijkgraaf van Scb ju wen, ongetr. overl. 30 Maart 1751. 2. Maria Airiar.a de Huybert, (na haares broeders dood) Vrouwe van Wts:er-Scbonwen , was de Huisvrouw van Mr. Corzelis du Bevry, bij wien zij 1 dochter won. 3. f/abella Jacoba de Huybert, was de Echtgenoote van Jan ran Vryberghe, Lieut. Generaal van de Infanterij. Zij had bij hem 4 kinderen. 4. Jacoba de Huybert, was getr. mei . . Leydecier, Burgr. van Thoolen , (zoon van Frarcois, en Anna van Hogendo-p) uit deezen Echt is 1 dochter geboren. 5. Helena de H-ybeit, ongetr. overl. Anthony de hdyüe»st van O-uiringen, had bij zijne 3 Echtgsnooten famen 4 kinderen, als: Bij anna maria vslters: j. Arr.a Maria de Huybert, die getr. was met Mr. Gr. neHs Schaap. Bij CORi^eua VAN dee NI35E. i 2. Wilheimina Abtruea de H ybert, Ougetr. overieden. 3. Ar.na Elifaheth de Huybert, dh ij den Ecitt verbon» den wierd met CharUs Filips van Dorp , He r van Maasdam, enz. Eefcbreven in de Riddeifchap van HoU lacd, en bij hem 1 dccbter won. Bij  HUYBERT. (GESLACHT van de) ' 80 Bij helena velters . 4. pieter anthony de huybert , Heer van Cruiningen en Reilland , Drosfaard en CasteleSn te Muyden, Hoog-Bailluw van Naarden en Goo'jland enz, geb. 25 Januarij 1693. is 2 maal getrouwd geweest; eerst met maria thierky, (dochter van Jan Thierry, en Judith Adriana de Vicq) en had bij haar 4 kinderen; daar na met .... Rietveld, welke ftierf zonder kinderen. De dochter van johan de huybert en anna eleonora sta. venisse, zijne eerlle Huisvrouw, is: 1. Ifabella Cornelia de Huybert, Vrouwe van Noord» gouwe en Everswaard, ongetr. overleden 1727. De kinderen van johan de huy:ert en catharina cornelia de huybert, zijne tweede Huisvrouw; 2. Pieter de Huybert, Cornet bij de Cavallerij ten dienste van den Staat, ongetr. overleden. 3. Adriana Elifabe'.h Huybert van Everswaard, trouwde 1716 Mr. Francais Adriaan St eer gr acht, Schepen en Raad van Middelburg, (hij was een zoon van Adriaan Steengracht , Jansz. en van Maria Theodora Meerman) enz. die overl. is. 16 Maart 172& Zij ftierf 21 Dec. 1768. Zij wonnen 1 dochter. David de huybert en maria christika thibaut, hadden 1 zoon. pieter de huybert , Heer vsn Burgt en Crsijeftain, Raad en Burgr. van Middelburg en Bevvindhr. der O. j. Cjmp.; die uit zijnen Echt met barb^ra theodoba van willigen , 2 dochters had. De kinderen van Pieter de Labieftrate en Petronella Genoveva de Huybert, waren : 1. Pieter de Labieftrate, Griffier van de Staaten van Walcheren, ongetr. overi. October 1709. 3. Ai.ionia Maria de Labieftrate, die getr. was met Evert Ghyfelin Capitein Lieut. van de Cavallerij. Kinderloos overleden. 3. Adriaan de Labieftrate, geb. 1694. ongetr. overl. 27 Nov. 1750. 4. Mr, David de Labieftrate, Schepen en Raad van Mid. F 5 del.  jjo HUYBERT. (GESLACHT van di) delburg, geb. 15 Januarij 169$. trouwde 29 Oct. 1733 Cornelia Meynarda Pasques de Chavonnes , geb. 26 Julij 1703 (dochter van Maurits Pasques de Chavonnes, eerst Colonel van de Infanterij , daar na Ord. Raad van Neerl. Indien en Gouverneur van de Caap de Goede Hoop , bij Balthazarina Kien) hij is overl. 19 Maij 1751. Zij 24 April 1777, u5t dit Huwelijk zijn 3 kinderen verwekt. Negende Generatie. Maria Adriana de Huybert en Cornelis du Bevry, hadden I dochter. Cecilia Adriana da Bevry, is getr. 1736 met Mr. Willem Ockersfe, Schepen en Raad van Z. Zee, (zoon vaD Willem en Jacoba de Witte van Haamftede) Hij is overl. 1740. Zij 1758. zonder kinderen. Ifabella Jacoba de Huybert en Jan van Vryberghe, hadden 4 kinderen. I, Maria van Vryberghe, overl. 1796. S. Cecilia van Vryberghe, is getr. 1761 met Mr. Pieter Paul van Gelree , thans Oud-Schepen en Raad van Z. Zee en Oud-Gecomm. Raad van Zeeland (zoon van Jan Herman van Gelré en Anna Margaretha Oc. kersfe) hebben geen kinderen. 3, Mr. Jan van Vryberghe, Heer van Westen-Schouwen, Raad en Burgr. van Z. Zee, trouwde Jacoba Boey, Wed. de Jonge, (dochter van Johan en van Jacoba Schuerbeque) Hij is overl 4, Catharina van Vryberghe, geb. 20 Febr. 1742. ongel, overl. 18 Febr. 1797. Jacoba de Huybert en Francoit Leydecker, 1 dochter. Frar.goife Airiana Leydecker , trouwde Patrick Balfour, eerst Lt. Colonel van de Infanterij, daar na Baiiluw van Z. Zee. (zoon van Johan, en van Vincentia Mogge van Duivendyke) zij hadden 4 kinderen. Adriana EUfabeth de Huybert en Frang. Adr. Steengracht, 1 dochter. Catharina Cornelia Steengracht, geb. 1718, trouwde 10 Julij 1737 met Mr. Johan van de Perre, Schepen ea  HUYBERT. (GESLACHT van de) gx en Raad van Middelburg, en Warradijn van de Graaflijke Munt in Zeeland, (zoon van johan, en van Barbara Maria Schorer j Zij wonnen 4 kinderen. Hij is. overl. .... Zij .... . Jntia Elifabeth de Huybert en Charles Fiiips van Dorp, i dochter. Anna Maria van Dorp, Vrouwe van Maasdam, getr, 17IS met Adam Adriaan van der Duin, Heer van 'sGravemoer, Maasdam en Benthorn , befchreven in de Ridderfchap van Holland, Colonel van de Gardes Cavallerij enz. (zoon van Adam van der Duin en Geertruid Pieterfon) Zij lieten 2 zoons na. Pieter anthony de huybert en maria thierry, hadden 4 kinderen. 1. Mr. Anthony Jan de Huybert, Heer van Kruiningen, Secretaris der Stad Amfteldara, 1739 ongetr. overleden. 2, Helena Adriana de Huybert , trouwde Frederik van Reede, Kamerheer van George II. Koning van GrootBrittanniën. Zij wonnen 2 dochters. 3. Conflantia de Huybert, trouwde Róbert Trevor, Vjcompte de Hambden ^ Pair van Groot - Brittannien, winnen 2 kinderety 4, Pieter Anthony de Huybert, Heer van Kruiningen , was Colonel in dienst van Haare Keiz. en Kon. Majefleit Maria Therefia. Hij was nog in leven 1779. Pieter de huybert en barbara theodora van willigen, s dochters. 1. Cjtharina Henrietta de Huybert, Vrouwe van Burgt en Craijeftein, trouwde \$ Aug. 1729 met Mr. Nicolaas van Hoorn, toen Raad der Stad Vlisfingên, (zoon van Jacob, en Anna van Socsbeeck) zij had bij hem 3 kinderen. Na haar overlijden hertrouwde hij Joha. Margara. Ockersfe. 3 'Jacoba de Huybert, is drie maaien "getrouwd geweest: (I) met Mr. Cornelis Bcddaeri, Schepen en Raad van Middelburg, (zoon van Cornelis, en Maria Kien) uit welken Echt 1 dochter geboren is; (aj met Mr. Hendrik Jan Bosfchae/t, Raad en Penfionaris van Middel-  03 HUYBERT. (GESLACHT van de) delburg; (3) met Nicolaas van Deneken, doch had bij geen van beiden kinderen. David de Labieftrate en Cortietia Meinarda Pasques de Chavonnes, hadden 3 kinderen. j. en 2. Twee zoons, tweelingen, beiden kort na de geboorte geftorven. 3. Balthazarina Adriana de Labieftrate, geb. 26 April 1741. trouwde Mr. Johannes van Rofevelt , . Raadsheer in den Raade en Leenhove van Vlaanderen (zoon van Cornelis, en Maria Antonia Luyken) Zij is overleden 2 Mei 1773 , nalaatende een zoon, en eene dochter, welke laatfte kort na haare moeder geftorven is. Tiende Generatie. Johan van de Perre en Catharina Cornelia Steengracht, hadden 4 kinderen. 1. Mr. Jan Adriaan van de Perre, Heer van Nieuwerve en Welfingen enz. geb. 25 D;c. 1738, is geweest Reprefenrant van Z. D. H. als eerften Edelen van Zeeland, Gecomm. Raad en Raad ter Admir. van Zeeland , en Gedep. ter Vergadering van H H. Mog.. trouwde 30 Odt 1760 Jacoba van den B-ande van Crabbendyke, (docbter van Jan Pieter, en van Maria van Reigersbergen tot Couwerve) Hij ftierf 8 April 1790. Zij 1.5 Aug 1794. kinderloos. 2. Adriana Barbara van de Perre , geb. 3 Julij 1742. Trouwde 7 Julij 1762 met Mr. Willem Thibaut, Heer van Aagtekerke , eerst Griffier, daar na Sectet. van het Coliegie ter Admir. in Zeeland enz. (zoon van Jan Willem Thibauc en Sufanna Maria Boddaert) Zij ftierf 15 Sept. 1768 nalaatende 1 dochter. Hij is daar na 2 maaien hertrouwd, en eindelijk overleden 6 Julij 1790. 3. Mr. Pauius Edualdus van de Perre, Heer van de vier Bannen van Duiveland, geb. 1745. is geweest Raadsheer in den Raade en Leenhove van Vlaanderen, Bewindhr. van de O. I. Comp. en Minister Plenep. van H. H. Mog. op den Vredehandel te Brusfel, tusfehen den Keizer en deeze Republiek , trouwde Sujanna  p4 huybert. (geslacht van de) enz. 1. Nicolaas van Hoorn y 2. AnnaEleonora van Hoorn >ong<-trouWd overleden. 3. Jacoba Petronella van Hoorn, was getr. met Mr. Cornelis Steengracht , Heer van Well , Gedeput. in de Gener. Kekenkamer wegens Zeeland , Bewindbr. der W. I. C. enz. (zoon van Jan Steengracht, Heer van Oost- en West-Sonburg en van Anna Catharina van Peere). Zij wonnen 2 dochters. Jacoba de Huybert en Cornelis Beddaert, 1 dochter, I. Barbara Theodora Boadaert, die bij haaren TEchtgenoot Mr. Marinus jfacob de Beaufort, Drosfaard van Steenbergen enz. (zoon van Pieter, en Benudina Ama. ma) 1 zoon had. . Huijdecoper , (balthazaiO in 't laatst der jongstvoorgaande Eeuwe te Am/ierdam geboren, was-in den jaare 1740 Schepen, en bekleedde , vervolgens , het ampt van Bailjuw van het Eiland Texel. Geruimen tijd hieldt de Heer huijdecoper zijn verblijf op dat Eiland, eri vondt 'er overvloedige gelegenheid, om zijner zucht, voor Taal- en Dichtkunde, bot te vieren. Zo hier* als elders, fchreef hij etlijke Toneelftttkken : de Triumfeerende Standvastigheid, Achilles, Edipus en Arfaces. Meer bekend en geagt, bij de beoefenaars der Nederduitfche taaie, is 'sMans Proeve van Taaien Dichtkundej als mede, bij de liefhebbers der aloude Vaderlandfche Gefchiedenisfen, zijne uitgave van de Rijm-Kro' nijk van melis stoke. De huijdecoper overieedt, te Amfterdam , in hoogen ouderdom, op den tvvintigften Sep«ember des Jaars 1778. I. Inquisitie. Volgens 't gemeen gevoelen zou Keizer karei, de V. 't eerst deezen gedrogtlijken Regtbank, over dê meeningen en gevoelens der menfchen, nier te Lande, hebben in- ge-  JAKOBA'S KANNETJES, of Krujkjss. enz. " # als uitvindfter van dezelve, haare naamen ontleend hebben. De kundige van hasselt , iri zijne Verhandeling over de Jacobtïs Kannetjes, bevestigt deezen twijfel, en naa hem dè niet minder kundige van wijn, verhaalende, dat dezelve ook op verfcheide plaatzen, alwaar jakoba zich nimmer ophieldt, gevonden zijn , niet alleen binnen, maar ook buiten deezë Landen, dikmaals zeer diep in den grond; en dat niemand \ verhaal van deeze Kannetjes op haare rekening heeft gefteld. Zie Mr. h. van wyn, Bijvoegzels mi. Janssen, (zacharias) in ons kort berigt fpraken wij van deezen Man, als den uitvinder der nutte Verrekijkers. Omtrent het jaar i6c8 fchijnt die ontdekking gefchied te zijn. De Heer van wijn is van gevoelen , en, naar ons inzien , op goede gronden , dat dit in dien zin moet verftaan worden, dnt janssen toen de lange Verrekijkers , dienende om door dezelve de Maan en Starren te befchoüwen, uitgevonden heeft. „ Want (veegt hij 'er nevens) de kleinere, dié, niet wel, anderhalven voet hielden, en dienen moesten om, op zekeren afftand, aardfche voorwerpen te ontdekken, getuigt men , dat hij, al voor 't einde der zestiende eeuw , hadt gemaakt. Het gefchenk der Kijkers , aan den Koning van Frankrijk, ten jaare jtóo8, komt, in,de Befluiten der Staaten Generaal, nog voor, onder den algemeenen naam van Brillen."" „ 'tïsopmerklijk, (vervolgt v. w.) dat, weinigen tijd daarna, mede te Middelburg, zekere hans lipperbei het maaken van Verrekijkerén, insgelijks, en zonder tusfehenkomst van jansen, uitvondt, of liever hervondt. Het fchijnt mij, naamlijk, toé, dat die kunst, den Inwoonderen van Duitschland, in veel vroegere tijden , niet geheel onbekend is geweest. Immers1, de beroemde mabili.on teekent reeds aan, dat aan hem. in de Beiërfche Abdij van Scheir, een Affchrift der Kerkelijke Hiftorie van petrus comestor vertoond was, gefebreeven in de dertiende eeuw, door zekeren Monnik, conradus genoemd, in 't welk de Waereldbefchtijver, ftolom^üs, ver» 6 bsejtó  JANSSEN. (ZACHARIAS) enz. 79 en wel met eenen glans, die den fchoonften Spiegel even» aarde." Zie Mr. h. van wyn, Bijvoeg/els enz. K. Kamerling, (joannes cato) Vermeldden wij, meermaalen* Mannen door deugd en verdienste vermaard, de Aterlingj hier genoemd, diene ten ftaal, hoe geveinsdheid en bedrog, bij wijlen, zich weeten te vermommen, door den fchljn Van Godvrugt en Eerlijkheid naa te bootzen ; doch tot een ftaal tevens, hoe moeilijk het valle, de paden der Ondeugd, op den duur, te bewandelen, en dat het kwaad, op den kop der bedrijveren, dikmaals, met verplettende zwaarte, nedervalle. Zijn eigen naam was abraham maggaris , doch hij bekender onder dien van joannes cato kamerling. Naa eenen korten tijd zich in de Heelkunst geoefend , en als Meester na de West-Indien gevaaren te hebben, zette hij zich te Roste?» dam neder. Eene aaneenfchakeling van valschheden, zo ten opzigte van Wisfels, als anderzins, gepleegd, bragt hem al* daar op 't Schavot, voor twaalf Jaaren in 't Tugthuis, gevolgd van eene vijf-en-twintig janige Uitbanning. Deeze ftraf" wierdt hem reeds in den Jaare 1741 opgelegd. Uit hetTugt^ huis geflaakt, ging hij weder ter vaart, en volgde in den laatften Oorlog het Franfche Leger als Commisfaris van de Leeftogt. Den Hoofdrol van Bedrieger begon hij, in derJ Jaare 1763, te Hoogeveen in 't Landfchap Drente, op nieuw te fpeelen, onder den naam van joannes lambertus koster* op eigen gemaakte Getuiglchriften zich uitgeevende voor ge» -weezen Veldprediker en Doéter in 't Leger des Konings van Pruisjen; bij 't openvallen der Predikantsplaatze aldaar dong hij na dat Beroep, voorgeevende dat hij op 't Hoogefchool te Herborn, tot Candidaat in de Godgeleerdheid was bevorderd , en als zodanig voor den Rotterdatnfchen Hoogleeraar ïatyn, eenige weeken den dienst had waargenomen ; zulks? bekragtigende door een Brief, aan den Kerkenraad door h&ntf G % a»t*  too KAMERLING. (JOANNES CATO) zeiven gefchr^even, en met den naam diens Hoogleeraars getekend. Dan, de ontdekking zijns gepleegden bedrogs vreezende, hadt hij zich van daar weg gemaakt , onder voorwendzel, van te. Kampen als Conrector het beroep gekreegen te hebben. Eene jonge Dogter, door hem in de gronden van den Godsdienst onderweezen, en teffens tot het geeven van het ja-woord bepraat, liet hij daar zitten, om elders zij. ne fnoode ftukken te hervatten. Hier mede toefde hij niet lang. In den Jaare 1764 verfcheen hij te Brouwershaven , onder den naam joannes cato kamerling, uit de Keurkeulfcht Stad Rynberk geboortig , van daar vertrokken , om dat de meeste menfchen van den Roomfchen Godsdienst waren, en de Leeraar der Proteftantfche Gemeente hem niet finaakte. Hij deedt zich voor als een bijzonder Godsdienstig Christen, die magtig veel op hadt met het bevindelijke van het innig Christendom , waar over hij op eene zeer voldoende wijze fprak met allen, aan dusdanige begrippen overgegeeven; ook wendde hij voor, tot de keuze om Brouwershaven boven Rynberk te dellen, groot, lijks bewoogen te zijn, door het plan bij hem gevormd, om daar in meerder rust en ftilte zich aan de uitoefening van bet innig Christendom over te geeven , en de Geneeskunst alleen aan de hand te houden tot welzijn van zijn naasten, en ter verlustiging van den Geest. Door dit hulpmiddel der Dweeperije, gepaard met eene bevallige en inneemende houding , wist hij zich eerlang bij veelen aangenaam te maaken, en eene algemeene agting te verwerven; te meer, daar hij, in zijne gefprekken, over verfcheide onderwerpen, zich gedroeg als een Man van verftand en oordeel, die wijduitgeitrekte kundigheden en eene groote eryaarenheid bazat; deeze laatfte betuigde hij te moeten dank weeten aan zijn menigvuldig reizen , waar toe eene zwaare Koophandel, met zijne Zuster in gemeenfchap gedreeven , hem genoodzaakt hadt. 't Gevolg vsh dit alles was, dat de Regeering van Brouwershaven hem weldra de Inwooning vergunde, onder voorwaarde , dat hij zijne Doctoraale Bulle en een Getuigfchrift van een goed gedrag, bezorgde; dit nam bij gereedlijk hm, €0  KAMERLING. CJ0ANNE5 CATO) io» en gaf voor, ten dien einde naar Rijnberk te zullen vertrekken. Dan, eer hij deeze reis aanvaardde, bevestigde hij zijne verkreegene agting door zijn gedrag omtrent eenige Zieken, die hij niet flegts naar 't Lichaam, maar ook naar den Geest, volgens ieders onderfcheiden Geraoedsftand , met alle oplettenheid en zorgvuldigheid behandelde. In 't laatfte opzigt boven al gedroeg hij zich zo ernftig, gemoedelijk, en inneemende, dat geen Leeraar van die leiding hem daar in kon overtreffen. — Een Doétoraale Bulle en een Kerklyk Getuigfchrift kon hem niet onfbreeken; hij Ieeverde ze beide over, en niemand voedde eenigen twijfel aan derzelver egtheid. Om het denkbeeld, dat hij de Gen^eskurst meest tot bovengemelde.einden te Brouwershaven zou oefenen, te meer fchijns van waarheid te geeven, fprak hij, fchoon met de houding eens Mans , wiens hart los was van de wereld, niet alleen van groote Goederen hem en zijne Zuster roebehoorende, en te Rijnberk gelegen, maar ook veel van den Heer j. j. win helman , Raad en Direéteur van Neerlandsch In die, die zijne groote Bezittingen aan hem en zijne Zuster bij Uiterften wille ftondt naa te laaten. 'Er reezen wel eenige vermoedens ten opzigte van den vroomen Arts; doch deeze konden hem geen nadeel toebrengen, daar hij, door uitwendig vertoon van Godviugt, van Medelijden en Weldaadigheid, jegens verlegenen en behoeftigen, zijne agting vestigde: en bij de zodanigen , die hij vatbaar oordeelde, om zulks aan te neemen, de bevreemding dat hij een fchoon Huis en eene pragtige Lustplaats te Rijnberk verlasten hadt, wegweerde, door, onder fterke betooningen van een eerbiedigen indruk, te betuigen, dat het gefchied was op eenen uitdruklijken last, hem van God in eeH droom gegeeven. Brievan als van zijne Zuster gefchreeven nu en dan vertoond, en ook van zijnen Neef winkelman, hielden de voorgeevens, die hij ingeboezemd hadt, leevendig, en zijn uitwendig ftigtlijke wandel deedt hem als een Befcherm-engel van Brouwershaven eerbiedigen. Bovenal hadt hij zich weeten in te dringen in de gunst eens Raads en Oud-Burgemeesters dier Stad , jan van der axï«s en diens eenige Dogter, door hem van eene zwakheid G 3 «a  ?«» KAMERLING. (JOANNES CATO) en ongefteldheid geneezen , en teftens tot het aangaan eens Huwelijks overgehaald. , Terwijl de Vader eenigen tijd van beraad genomen , en hem intusfchen de vrijheid eener ge« ^jjnzaame verkeering ten zijnen Huize toegelaaten hadt, welke hij misbruikte tot het pleegen eens Minnehandels, van bezwangering gevolgd ontftondt 'er een geval, 't welk in h eerst hem een volflaage mislukking dreigde, doch, bij de uitkomst, te baat kwam. Een Doétor in de nabuurfchap, hadt, onder foortgelijke voorgeevens, eene jonge Dogter om den tuin geleid en verlasten, en 'er rees een vermoeden, of kamerling die zelfde man niet mogt zijn. Maar hier van wist hij zich ten vollen te zuiveren, en dit deedt alle verdere vermoedens wijken. De aanleg eener bijzondere oefe» ning met lieden , die voor Godvrugtig bekend ftonden, het zich aangeeven tot een openbaar Cathegizant, vestigde meer en meer het begrip zijner Godsdienstigheid. De Brieven van Rijnberk aan hem, en aan zijn aauitaanden Schoonvader, vermenigvuldigden, en deeze gaf zijne toeftemming tot het Huwelijk. De geboden te Brouwershaven liepen ongeftoord af; hij vervaardigde de Getuigfchriften dat ze te Rijnberk gegaan Waren, en leverde dezelve, op zijn tijd, in; waarop in Hooimaand des Jaars 1764 de voltrekking der Echtverbintenisfe, ?n gemeenfchap van Goederen, volgde, la den Handel met zijnen Schoonvader deel neemende, pleegde Hij zijne fchelmerijen bij aanhoudenheid; doch wist ge, zo wel als.de andere, listig'te dekken. Een reize, naar Rynberk voorgeflslagen, bragt hem in groote engte; en hielden veelen zich langs hoe'meer verzekerd , dat kamerling, pndanks alle zijne veelvuldige voorwendzels, en vertoon van Godsvrugt, een Schelm en Bedrieger moest weezen. De verdenkingen groeiden aan. De egte Brieven van Duisburg, waar hij voorgegeeven hadt op 't Hoogefchool de Bevordering tot Doctor bekomen te hebben, en van Rijnberk, logenftraften den ftapel valfche Befcheiden, door hem ingeleverd. Ten einde geheel zeker te gaan, benoemde de MagiItraat van Brouwershaven twee Gelastigden, om op die beide plaatzen onderzoek te doen. Kamerling hadt de onbejÜbgamdhesd 0jn de Heeren, die na Rijnberk ftonden te vertrek-  KAMERLING. (JOANNES CATO) enz. • 103 trekken, een open Brief aan zijne Zuster mede te geeven, om hun, met alle deftigheid, overeenkotnftig hun'Ampt, te ontvangen, en alle hulpe in 't uitvoeren van den hun opgelegden last toe te brengen, op dat zijne en haare eer, als mede die der gantfche familie, mogt worden herfteld, Deezen vonden geene Zuster, geene Goederen , en alles verdicht : waar op de reeds burgerlijk vastgezette kamebling in de lijfftraflijke Gevangenis wierdt overgebragt, en in Slachtmaand des Jaars 1765 verweezen om andermaal op 'c Schavot te treeden, aldaar met een ftrop om den hals, onder de galg, ftrenglijk gegeesfeld en gebrandmerkt, in het Tugthuis zijn leeven lang bewaard , en op eigen kosten, of handen arbsid, onderhouden te worden. Kort maar vol van tooneelen was het laatfte Bedrijf deezes Bedriegers, die door zijn Godsdienstige Geveinsdheid, de Ligtgeloovigheid verkloekt, en een Onderzoek , 't welk vroeger met alle vrugt te werk gefteld hadt kunnen worden, ontdooken hadt. — Men verzogt vervolgens bij Staaten van Zeeland, om vernietiging van het aangegaane Huwelijk, en wettiging van het Kind daar uit gebooren. Vaderlandfche Hiftorie, Deel XXIII. Karei, van gelder. Overneemenswaardig is de volgende bijzonderheid, deezen Hertog, en de denkwijze van zijnen leeftijd, betreffende. De Oud-Penfionaris van wyn , verhaald hebbende, hoe verfcheiden Grooten, hier te Lande, en bij. zonder Graaf henrik van nassau, van den Jaar 1515 tot 152a, Stadhouder van Holland, der Kerkhervorminge, door luther, een gunstig hart toedroegen, vervolgt aldus: „ Geheel anders, egter, dagt omtrent dit werk karel, Hertog van Gelre, die, hoe zeer een gezwooren vijand van den Keizer, des niet te min, en, zo men meent, om den Koning van Vrankrijk te believen, zig den grootften ijveraar voor het Pausdom, onder de Nederlandfche Heeren, betoonde. Hij hadt, onder anderen, eerst in 't Latijn, en kort daarna, ten Jaare 1523, in de Overlandfche Taaal, of plat Geldersen, op zijne G 4 kos-  f04 KAREL van GELDER. kosten, zeker Werkje, waar van ik een Afdrukzel bezitte, doen ter persfe brengen, 't geen gerchikt was, om onder 't Gemeen verfpreid te worden, en, in het welke, overeenkomstig het opfchrift, gehandeld wierdt van de verveefllcke aenftaende tyt Endechrifles; Cd. i. des Antichriji) van Er.dechriftes Voerlopers enz. De Schrijver, die, zig te Mariengarden ophoudende , zijnen naam verbergt, doch zig een arm Priefier noemt, behoorende tot de orde van Franciseus, gevoelde wel de ongegrondheid der Voorzeggingen van zekeren Starrekijker, genaamd bartbolomeus frist en van anderen, waar mede men, toen ten tijde, veel op hadt, en, door welken, de komst v.an den Antichrist bepaald wierdt, tegen den Jaare 1500 of 1503 , onder het verfchijnen van dien Staartftar, van wien ik elders reeds, met een woord, gewaagd heb, maar oordeelde, egter, dat men thans, vaa jaar tot jaar, den Antichrist te wagten hadde, en meende deszelfs Voorloopers te vinden in martinus luther (dien hij Margius Lucer heette,) en in deez'es Aanhangelingen, welken hij de Scheltwoorden van Martiniaensclanten, Martiniaens Broeders, Lufige Capbruederkens, Duuelstrauanten-, onreynen henden, de nycut werdich en fynt dat men Je ir.cnfchen nomen fall, en, ik weet niet.wat al meer, toewie,p, Erasmus mede, die thans zeer in het oog liep, bleef, onder den naam van Roterodamus, niet ongefchend; en zelfs de Keurvorst van Saxen, dien men, fpottende, Schoei forst noem. de, zo wel als de overige Duitfche Princen, die 't gevoelen van luther begunftigden, hevig gelasterd en ter heilo geweexeii, midlerwijl de Godsdienftigheid van Hertoge iïarel, ten hoogde, geroemd wierdt. Om egter te doen zien, hoe weinig ontzag voor 't Roomfche Opperhoofd, tegenwoordig, in den grond der zaake, ook zelfs bij de Verdeedigers van het Pausdom berustte, verdient het opmerking, dat de Schrijver geen zwaarighéid maakte Paus leo, en deszelfs Prelaaten, zeer nadruklijk te berispen, dat zij, tegen de Leer van 't Evangelie, God verzogten, met het aanroepen der Heiligen i» d*n Hemel, tot het uitroeien der Ketteren, daar 't, egter , veel natuurlijker was, in deezen, eerst toevlugt te necmea \Q\ de, heiligen, dis op aarde wandelden ; met naame 1 tot d.§A  KAREL van GELDER. Ï03 den Keizer, den Koning van Frankrijk, den Hertoge vaa Gelre en eenige andere' Duitfche'Vorften. (*) Ondertusfchen ontmoette Hertog k«rel zeer veel tegenftand in zijnen geioofs-ijver, en hadt, eenigen tijd bevorens, aan den Opfteller van dit Boekjen gefchresven, dat het reformeren —■ fwaer to doen was. Om, evenwel, meer gezag aan het Werkjert bij te zetten, hadt Hij zijne Geflagt-wapenen voor en agter het zelve doen drukken, en een' ieder, die in zijn Land wilde verkeeren , doen waarfchouwen, aan het zelve geen hinder toe te brengen." (f) Zie Mr. h, vak wyn, Bijvoegzels enz. KA"! (*). „ Ik zal, om de zeldzaamheid, een deel der woorden hier doen volgen, uit hl, 90. Vfo. „ O hilge Va„ der wat is dyt ropen un kermen to den lyven hilghen „ in den hemel? weet gy nicht wat Christus Jefus ge„ leert heeft in den heilgen euangelio ? Nom tentabis „ duum deum tuum, Du en falst God dyneh heren nicht „ bekoren. Dat is, wat men natuerlick un myt men» ,, fchelicken troeft kan doen, daer en fal men God AL „ mechtig und den lyven hilgen nicht to feer omme be- koren. Daeromme alrehillichfte Vader un gy anderen „ guden geloulge Prelaten, roepet erft an de hylgen de „ myt ju wunderen up erden. als den mechtigen und ouuerwynlicke Keizer K. unde den alren Chrifte'nften „ Koninck van Franckrick Unde andre Chriften Konyn,, gen, Und hierin Duytfchen lande, daer defie Ketterya meefte is v'breydet, to den Griften Furften, de boueq „ den geeftlicken Prelaten een deels fynt to pryfen, dat „ fe de Ketterye fynt wederftaende , als byfunder den „ Durluchtigen und hoech geboren Furften K. K. van „ Gelre und van Galich, unde Greue van Zutphen, wel„ lekoer de Ketters nicht liden en wyl in fynen lande." Cf) „ To weten dat de durluchtige hoech geboren „ Fnrst H. K. van Gelre — dyt boeck, to dude undta sj, Latino, bekoftiget heuet to prenten, tegen den Ketters G 5 » ep.de.  i«6 KAREL de II., van Engeland. Karel de II., van Engeland. Van wegen het meniguldig voorgevallene, tusfehen deezen Vorst en de Staaten der Vereenigde Gewesten, vinden wij geraaden, eenige bijzonderheden , daar toe betrekkelijk , hier te vermelden, 't Is bekend, hoe deeze Vorst, naadat zijnen ongelukkigen Vader, door beuls handen, het hoofd voor de voeten gelegd, en het Koningfchap in Engeland vernietigd was, zich genoodzaakt vondt, het Koningrijk te verlasten, en als balling 'sLands zwervende, nu hier, dan elders, zich onthieldt, telkens,'van verre, het oog gevestigd houdende ep den Engelfchen troon, tot herftelling van weiken hij geduurige poogingen aanwendde. In Biabar.d en Vlaanderen , alwaar hij een geruimen tijd vertoefde, handelde hij, onder anderen, met de Prinfesfe van oranje, zijne Zuster, die hem voorheen te Keulen hadt bezogt, en nadethand na Frankrijk was gevolgd. Naa zijne wederkomst uit dat Rijk, onthieldt hij zich te Breda, van waar hij, nu en dan, onbekend in Holland kwam. In den herfst des Jaars 1658 was hij te Amflerdam geweest, en ook te Enkhuizen , van waar hij voor hadt, een keer te doen na Friesland, om een mondgefprek te houden met Prinfe wiï.lem van nassaü , Stadhouder van dat gewest. Dan de Engelfche Refident downing hadt 'er den Staaten kennis van gegeeven; waarop die reis geftaakt wierdt» Nogthans fprak karel den gemelden Prins en de Prinfesfe Weduwe in den Haage. Dit weinige, door wagenaar , aangaande Koning karels bedrijf en verrigtingen hier te Lande , geduurende zijn omzwerven, vermeld , heeft de Heer van wyn met eenige bij. zonderheden aangevuld, met welker mededeeling wij oordee- „ ende Endechrilles Voerlopers, in een teyeken der waer„ heyt is dat wapen des hoech geboren Furften hier in ,, der beflutinge mede inghedrucket, daeromme waer „ fych een gywelick dat hy de brengers defler boken in „ andere lande geen hynder off verdryet en doe', de des „'Furften lant dencket to bruken. Ghefant ut Marien„ garden." »  KAREL DE II , van Engeland. icy & —, , __________ koomen hadt, kreeg, hierdoor, de zaak van den Koning wel haast een glansrijker aanzien, en ik zoude het liefst, daar aan toefchrijven, dat, fchoon hij, op de klagt van downing j diende af te zien van de reize naar Friesland, men hem egter niet verhinderde, met Prinfe willem en de Prinfesfe Weduwe, in den Haage, te fpreeken. Men heeft voor eenige jaaren gefchreeven, dat karel II., od zekeren tijd* in ftilte, uit Brusfel, zig naar den Haage begeeven hebbende, en aldaar, in 't midden van den duisteren nagt, zijnde aangekoomen, een man, vermond in eenen ruimen mantel, breeden nederhangenden hoed en langen basrd, zig bij hem hadt doen aandienen. Dat dees, niet dan met veel moeite, toegelaaten zijnde, ftraks daarop, en na zig van 's Vorften geheimhouding, bij eede, verzekerd te hebben, zijn'gewaanden opfchik hadt afgeworpen, en toen gebleeken was te zijn de Gezant van het Engelsch Gemeenebest downing, die, vergifnis biddende van een' rol te moeten fpeeien, dien de omstandigheden der tijden hem, zo hij zeide, afdwongen , voorts den Koning hadt gewaarfchouwd , zig ijlings van daar te verwijderen , alzo de Staaten heimlijk met cromwel waren ovefeengekoomen , om zijne Majefleit j zo hij ontdekt wierdt, handen en voeten gebonden, naar Engeland over te voeren. De Vorst, van deeze waarfchouwing gebruik maakende, zots aig ftraks fpoorflags hebben weggemaakt, terwijl downing, zijnen rol voortfpeelende, eerst na deszelfs vertrek, en teen hij wist, dat het te laat was, bij de Staaten, op onderzoek naar 's Konings perfoon, hadt aangehouden. „ Dat de Staaten zodanige Verbintenis, met cromwel, zouden hebben aangegaan, rust, noch op de geheime Refolutien . van Holland of der Generaliteit, noch, voor zo ver ik ooit heb' kunnen ontdekken, op eenig ander 't minste bewijs; en, daar anderen reeds hebben doen zien , hoe weinig dit ook, met der Staaten gewoonen handel nopens karel II., zou Zijn overeengekoomen, zal het, meen ik, niet noodig zijn,'er meer bij te voegen , dan alleenlijk , dat, indien dit geval waarlijk gebeurd is, men, mijns oordeels, eer zou mogert befluiten, dat downing, (die, ook bij zijne eigene Landge- noo-  KAREL r>E II., van Engeland. ït-1 penfionaris de witt deed, bij deeze gelegenheid, de aanfpraak aan den Koning, die, in zijn antwoord, zijne gezindheid verklaarde, om een naauw Verbond te fluiten met de Staaten der Vereenigde Gewesten." Verfcheide bijzonderheden, geduurende 'sKonings verblijf hier te Lande, voorgevallen, verdienen eene meer uitvoerige vermelding. De Heer van wyn fchrijft, daar omtrent, het volgende : „ De Staaten van Holland, die, door hun Gezantfchap te Breda, den Koning hadden doen verzoeken, om de reize naar deszelfs Rijken, door hun Gewest, aan te neemen, lieten hem nu, volgens eene gemaakte fchikking met hunne Hoogmogendheden , dooi" eenige Afgevaardigden uit hun midden, waar onder den Raadpenfionaris de witt, te Delft ontvangen, en me: een groot aantal koetfen , naar de Huizinge van Prinfe johan maurits van Nafou , in den Haage, geleiden; alwaar de Vorst, den 25 van Bioeimaand, aankwam, en daar, op kosten van Holland, alles was bezorgd geworden , wat aan noodig en pragtig huisraad mogt ontbreeken. De witt, zijner Majefleit aangediend hebbende het voornemen hunner Edele Grootmogendheden, omme, in vollen getale, hoogstdenzelven te koomen opwagten, verklaarde de Koning, daar toe, nog ten zeiven dage, bereid te zijn. Maar de Raadpenfionaris , hier op betuigende , hoe zijne Meesters het onbetaamlijk zouden agten, zijne Majefleit, die van de reize eenigfuts vermoeid was , dien dag niet te doen uitrusten, wierden de Staaten van Holland, den volgenden dag, des morgens ten negen, de algemeene Staaten,* des namiddags ten vier uuren, bij den Koning ingeleid. Zeer ftaatelijk was de optogt der beide hooge Vergaderingen. Door een groot getal van Koetfen gevolgd, ging men, te voete, twee aan twee, en wel de Staaten van Holland, tusfehen twee rijen van hun Regiment Guardes, 't geen gefchaard ftondt „ van den benedendeure van haar Edele Groot ,, Mog. Vergaderinge af, tot in de Basfecourt van het voor,, fchreven Hoff" (d. i. de Huizinge van Prins maurits) ,, toe," Jonkheer pieter van wassenaar , Heer van Star* renburg, Koilonel van dat Regiment, tradt, met ontblooten hoofde, voor de Staaten van Holland uit; zo als, op gelijke  jti_ KAREL de II., van Engeland. ke wijze, voor de algemeene Staaten gefchiedde, door Prinfe willem frederik van Nas/du, Stadhouder van Friesland en Groningen, den Ryngraave, Kommisfaris-Generaal der Ruiterij en Gouverneur van Maaftricht, en den Heere Z)« Hauterive Chateaunevf, Gouverneur van Breda, nevens veele andere Officieren." „ De witt voerde, wegens Holland, het woord. Dit Ga» west hadt den Geregtshoven en allen verderen Kollegien , benevens de Predikanten, verboden, den Koning te gaan bagroeten; begrijpende de Staaten, dat zo menigvuldige aanfpraaken niet alleenlijk den Koning zouden lastig vallen, maar dat ook de aanfprake van haër Edele Groot Mog., en ,, Corps, verflaen werde te vervatten de ftem ende toewen„ fchinge van alle Collegien, Lichamen ende particuliere Ir> „ gefetenen , onder haer Edele Groot Mog. behoorende.'* De Heer van gent, die nu juist ter Generaliteit weder voorzat, en ook voorheen den Koning , wegens het overlijden van deszelfs Heer Vader, den rouw beklaagd hadt, fprak' voor hunne Hoogmogendheden." ,, Beide de Aanfpraaken waren vol van betuigingen dar hoogde vreugde, waar mede de Staaten deezer Landen ver* klaarden, te deelen in de (gelijk de witt zig uitdrukte) waarlijk wonderdaadige herftelling zijner Majefleit. ,, 't Wss" (zeide cn_er anderen de Raadpenfionaris) ,, ziinen Meefleren „ bekend, dat Menfchen in de geheimen der Voorzienigheid „ niet dringen konden ; maar zij hielden Voor zeker, dat het Opperwezen, om geene andere redenen, de uitvoering „ zijner wille vertraagd hadt, dan om zijn werk des te vol„ koomeher, te vreemder in 't oog van 't heelal, en te lui„ iterijker voor den Koning, te maaken. JMt Gemeenebest „ (vervolgde hij) was een der oudfte en trouwfle Bondge. „ nooten van Engeland , en het was zijner Majefleit bekend, dat men hier zijn Vriend- en Bondgenootfchap, es. „ afgehrooken , gezogt en geëerd hadt; ja hun Edele Groot „ Mogendheden erkenden gaerne, hoe het belang van Staat ,, aan hunne natuurlijke neiging, eenige jaaren lang, geweld gedaan hadt, om dat zij 'sKonings perfoon niet op den , troon zagen; maar, door de tegenwoordige herJielling zij. » «er  KAREL de II., van Engeland. 113 „ ner Majefleit , wierden die natuurlijke neiging en het t', Staats-belang weder vereenigd. Op die gronden verzogten „ zij, needrig, 'sVorften Vriend- en Bondgenootfchap; om „ welk laatfte te beftjoeden en tot de fterkfte en voornaam„ fte verbintenis der beide Staaten te maaken, zij, van hun„ ne zijde, bereid waren alles aan te wenden; midlerwijl zij „ God baden, dit groote werk te voltrekken , en de dier„ baarfte zegeningen over den perfoon zijner Majefleit uit te „ Horten!" De Koning beantwoordde dit, met hoofdzaaklijk te zeggen: ., dat hij eene groote genegenheid voor deeze „ Republiek hadt, en dat hij, meer dan één ziiner Voor* „ zaaten, zoude tragten eene vaste Vriendfchap en Verbond, '„ onder de twee Natiën, aan te gaan en te onderhouden." Voor 't overige nam zijne Majefleit deeze gelegenheid waar, om den Staaten van Holland, niet alleenlijk, twee jonge Edellieden te beveelen , ter bekooming elk van eene Compagnie in 'sLsnds dienst, maar teffens aan hunne Edele Groot Mogendheden voor te ftellen , om de drie Schotfche Regi. menten alhier, welke ten Jaare 1655, door onderfteeking van één derzelven, uit drie tot twee waren gemaakt, nu wederom tot drie te doen brengen, en den Lieutenant-Kolonel uinderson , tot Kolonel over het derde Regiment te ftellen. Zo veel invloed hadt thans 'sKonings verzoek, dat de Staaten niet nalieten, binnen zeer weinige dagen, volkomen aan deeze drie voorflagen te voldoen, gelijk ook aan eenige verdere verzoeken zijner Majefleit, die nu ook, wegens de Provintien van Zeeland en Friedand, bij monde der Heeren veth en harinxma, bij plegtige bezending, was verwelkomt geworden. Gelijk men hier te Lande thans de eerften tragtte te zijn , om dien Vorst *t geleeden leed te doen vergeeten, en langs dien weg ten naauwften met deezen Staat te verbinden, verzuimde men ook niet, om het onthaal, 't welk men den Koning, (door zijne Broeders de Hertogen van yorke en olocester, nevens een zeer talrijk gevolg, verzeld) in den Haage aandeedt, te doen beantwoorden aan de hoogheid van den Gast, dien men bij zig genoodigd hadt. Tot ver. H _ TM  KAREL de II., van Engeland. I'S dien tijd, hadt men hier, in de door lustres, kandelaaren en toortfen, fchoon verlichte Zaal der Huizinge van Prinfe maurits, op zilveren en vergulden fchotelen, al het eelfte bijeen gebragt, 't geen de rijke Zomer, bij de welvaarendfte Natiën, aan de Tafel van een groot Monarch, verfchaffen konde. De» Ritmeester buat (dezelfde, die naderhand zulk een' beklaaglijken rol fpeelde) en de Lieutenant-Kollonel ittersum, namen dien dag bij den Koning , de Heeren van boetselaar. en tailleser bij de Staaten van Holland, de bedieningen van Voorfnijders waar. Behalven aan de bovengemelde, heten hunne Edele Groot Mogendheden, nu nog aan zestien andere tafelen (van welken er negen "geltmikt waren voor alle Engelfchen, die zig zouden aandienen) opdisfchen, en na de maaltijd, gaf men al het overige aan de Gemeente ten beste. Bijzondere lieden zelfs tragteden blijken te geeven, hoe zeer zij deelden in 'sVorften herftelling , en de Oud-Raad. pénfionaris cats , fchoon thans 't gewoel der waereld ontweeken , en op de Hofftede Zorgvliet bij den Hage, zijnen hoogen ouderdom gerust, maar niet ledig of onnuttig, flijtende, zag bijna daaglijks verfcheiden der .anzienlijkfte Engelfchen , met welken hij, geduurende zijn Gezantfchap in dat Rijk, kennis gemaakt hadt, bij zig aan tafeV' Wijders verhaalt wagenaar, dat de Koning, voor zijn vertrek, gehoor van affcheid van de Algemeene Staaten en van de Staaten van Holland begeerde , aan welke laatfte hij de Prinfesfe, zijne Zuster, Weduwe van willem den II, en den jongen Prins van oranje, zijnen Neef, ernftig aanbeval, met verzoek dat de Heeren Staaten hun gunstig wilden zijn , wanneer de Prinsfes zulks voor zich zelve, of voor haaren Zoon, mogt begeeren. Uit naam der Staaten antwoordde de witt hier op, „ dat men niet nalaaten zouden hierin te „ voldoen aan de verwagting van zijne Majefleit, zo uiï „ eerbiedenis voor zijnen Perfoon, als uit erkentenis van de ,', genegenheid der Prinfesfe, en als een uitwerkzel van de „ herinnering der verdiensten van 'sPrinfen Voorouderen." Ook dit verhaal wordt, door den Heer van wyn, met eenige bijzonderheden aangevuld. Omtrent de bovengemelde aanbeH a vee-  i_S KAREL de H., van Engeland. veeling merkt hij aan , dat dezelve even zeer aan de Algemeene Staaten, als aan die van Holland, wierdt gedaan. Het gehoor zelve, en deszelfs (hatelijkheid betreffende, verhaalt hij; „ Zijne Majefleit wierdt zeer ftaatlijk, tusfehen door de gefchaaide Guardes, eerst bij hunne Hoog Mogendheden, toen, op gelijke wijze, bij hunne Edele Groot Mogenheden, ingeleid, en fprak op beiden plaatfen, met ongedekten hoofde. In Holland wierdt de Koning door den Raadpenfionaris de witt, ter Generaliteit door den Heere veth, Raadpenfio» naris van Zeeland, en toen wegens die Provincie, bij de Algemeene Staaten voorzittende, beantwoord. De ruimheid der Hollandfche Staatszaal (dezelfde die nog heden de Vergaderplaats is van dit Gewest, en die ten Jaare 1652 was begonnen gebouwd te worden) veele Leden buiten de mooglijkheld gefteld hebbende, om den Koning genoegzaam te verftaan, verzogten deezen, na 'sKonings vertrek uit de Zaal, ('1 geen met dezelfde plegtigheid, als waar mede bij ingeleid was, gefchiedde) aan den Raadpenfionaris de witt, een Affchrift van 'sVorften Aanfpraak, en wel bijzonderlijk, nopens de meergemelde aanbeveelinge. Hij, die de Aanfpraak zijner Majefleit ter Generaliteit , welke op 't zelfde als bij Holland neerkwam, niet gehoord hadt, (zo als ik meen te mogen ftellen , wijl ik hem onder de aldaar ten dien dage aanweezige Hollandfche Leden niet aangeteekend vinde) antwoordde de Leden, dat hij wel 's Vorften meening volkoomenlijk hadt begreepen , maar niet op zig zoude neemen, dezelve van woord tot woord, op te geeven. Doch de Koning, die, op dezelve plegtige wijze, als op welke hij was gekoomen, uit de Vergadering geleid zijnde, zig, ftraks daar op , naar de Prinfesfe van oranje zijne Zuster, begeeven "hadt, kreeg naauwlijks hier van kennsfe, of hij vondt goed, bij een eigenhandig gefchrift, in de Fratjfche taaie, (inwelke ook , ter Vergadering, over en weder gefproken was) den Raadpenfionaris te doen toekoomen, 't geen hij op dat ftuk, hoofdzaaklijk , in de beide Vergaderingen hadt voorgefteld, en waar uit de Heer wagenaar de kern getrokken heeft. De Statten van Holland deelden, federt, het zelve aan de Al-  KAREL DE II., van Engeland*. "7 Algemeene Staaten mede., in welker Refolutien het insgelijks geboekt wierdt." Staatelijk was het vertrek des Konings uit deeze Gewesten. „ Vroeg in den morgen van den tweeden van Zomermaand des Jaars 1660, (wij bedienen ons van de woorden van den dikmaals genoemden van wyn) dag vota het vertrek gefchikt, begaven zig de Staaten van Holland, plegtiglijk naar „V Hof „ van den Koning van Groot-Brittannien," (zo noemde men, geduurende dien tijd, de Huizinge van Prinfe MAuam) alwaar de Raadpenfionaris de witt , naamens hunner Edele Groot Mogendheden, deaffcheidsreden deedt. Aitzema deelt ons in 't Nederduitsch, en easnage in 't Fransch, eene op. gave. mede van die redenvoering, zo als zij, in laatstgemelde fpraake , aan den Koning zou gedaan zijn. Zij is gefteld in bewoordingen, welken, zal men de waarheid.zeggen, zekerlijk niet geheel afwijken van den geest, die, in de voorige aanfpraaken., zo door de witt als door van gent, aan den Koning gedaan, wordt befpeurd, en dus in die overgedreevene taal van buitengewoone blijdfchap, of liever vsrrukkinge. die Verre 't grootfte deel der Nederlanderen, bij de omwenteling der Engel fche zaaken, fchijnt gevoeld te hebben, en welke ook de Staaten (hoe zeer dan fommigen derzei ven voor zig in 't bijzonder mogten denken) van hun belang rekenden, thans te moeten belijden. Doch, 't geen mij ten hoogften bevreemd, is, dat ik deeze zelfde affcheidsreden, over welke de witt bij eenigen is berispt geworden, in de Secreete Refolutien van Holland geheel anders vinde, dan men haar bij de aangehaalde Schrijveren, of voor zo ver ik weet, elders ontmoet. Waar aan dit zij toe te fchrijven, is mij onbewust. Het is niet zonder voorbeeld, gewigtige (lukken en aanfpraaken van Staatsdienaaren te vervalfchen; en dit kon bijzonderlijk plaats hebben op een tijd, dat, vólgens aitzema , de Raadpenfionaris de witt , tê\i minften van eene andere aanfpraak (en dus ook, mooglijk, van deeze) geen affchrift hadt willen geeven; maar egter was die zelfde aitzema doorgaans te -wel. gediend, dan dat men een verkeerd ltuk, ligtelijk, bij hem verwagten zoude. H 3 De  118 téAREL DE ir., van Engeland. De Koning de aanfpraak van de witt kortlijk, maar beleefdelijk, hebbende beantwoord, met herhaalde betuigingen van zijne genegendheid, om, in vriendfchap en naauwe ver. bintenis, met den Staat te leeven , ilèeg te paard, terwijl hem de Staaten van Hol/and in Karosfen volgden, naar het Dorp S:hevenir,gen ; op welker Weg, Duinen en Strand , bijna gansch Hilland was bijeen gevloeid , en daar1 hunne Edele Groot Mogendheden hem het laatfte vaarwel (doch waarop, blijkens den inhoud, bovengemelde aanfpraak niet zien kan) wenschten, doende verders den Koning, tot binnen zijri eigen Scheepsboord, vërzellen, door een aanzienlijk getal Afgevaardigden , aan welker hoofd was 's Lands Lieutenant-Admiraal Heer van wassenaar. Derwaarts waren ook 'sKoriings naaste Bloedverwanten, de Koningin van Bohème, de KoninglijkePrinfes, Weduwe van oranje, en de jonge Prins haar Zoon , hem gevolgd. Naa het middagmaal aan boord gehouden, en aldaar vertoefd te hebben, tot 'sKonings anker gellgt wierdt, keerde dit Gezelfcaap terug naa den Haage. Bij 't affcheid neemen teekenden zig, bijzonderlijk, de fterke aandoeningen der Koninglijke Prinfesfe, en de hartlijkheid, met welke zijne Majefleit den jongen willem in zijne armen gedrukt en gezegend hadt. Toen alles vertrokken, en de Koning, met ftille zee en heldere lugt, reeds onder zeil was, bekroop hem de lust , om nog eens dat Land te befchouwen, daar hij zo veel teekenen van eerbied en liefde hadt ontvangen; hij klom dan op het bovenfte deel van 't agterfchip , en (om de woorden van een goeden gelijktijdigen Schrijver te gebruiken) „ ziende dat het Volck, waer mede „ hy de Duynen bedeckt hadde gelaten , aldaer nog bleef, ,, konde hy niet naelaten te leggen , dat men moeft beken. „ nênl 'ddi het onmogelyck was, dat fyne eygen Onderfaten „ meer teerheyt voor hem /ouden konnen hebben , als dat ,, Volck, over wekkers affeélien hy fagh, dat hy niet min» „ der regeerde, als hy gingh regeeren over de wille van de ,, Engelfchen." Voor 'sKoning vertrek, hadt de Heer vak wimmenüm, niet evenwel zonder daar toe gelast te zijn, den Vorst (om wiens  130 KAREL de II., van Engeland. daar van wierden benoemd, lodewyk van nassau, Heer van "Beverwaard, simon van hoorn, OjcWtrgemeester van Amfierdam, michiel van gogh, Rekenmeester der Staaten van Zeeland, en joachim ripperda, Heer van Farmfum, Doch, zints de benoeming, verliep 'er nog eenige tijd, eer het Gezantfchap de reis aannam. . Midlerwijl hadden de Staaten een Verbond geflooten met Frankrijk, grootlijks tegen den zin van Koning karel, die daar over zijn misnoegen hadt verklaard, zeggende, dat hem niets dieper ter harte ging, dan dat men in Frankrijk de witt en deszelfs aanhang hooger hadt geagt dan hem; eene klagte, egter, waar omtrent de Franfche Gezant, Graaf o'estrades, den Koning eenigzins tot andere gedagten bragt. Wij hebben gezien , hoe Koning karel , bij deszelfs affcheid van de Staaten, den jongen Prins van oranje dezelve Jiadt aanbevolen. Naa zijne herftelling op den Engelfchen «oon, was hij, al aanflonds, bedagt op deszelfs bevorde. ring, als een dienstig middel , zo als hij me'eode, om zich *e kunnen verzekerd houden van de vriendfchap van deezen Staat, omtrent welke hij niet gerust zijn kon, zo lang de aanhang van de witt, gelijk hij goedvondt te fpreeken, het roer der Regeeringe in handen, en den Prins van oranje buiten bewind hieldt. In een gehoor, welk de Staatfche Gezanten, boven vermeld, bij den Koning h*dden, klaagde dezelve, „ dat de Staaten van Holland, opgezet door de „ Heeren van noordwyk en de witt , hem en den Keur. „ vont van Brandenburg zogten uit te fluiten van de ,, Voogdije o/er hunnen Neeve; dat de Staaten van Holland „ het werk der opvoedinge flegts aangevat hadden , om den „ Prins van oranje te bederven ; dat men nog niet goeds ,, voor hem gedaan , en hem onlangs zelfs belet hadt, een „ verhemelte te plaatfen in zijne kamer." Het verwijlen van 'sPriafen bevorderinge door de Staaten van Hcl'-arid, was, intusfehen, oorzaak van den traagen voortgang van het fluiten van een Verbond tusfehen Koning ka. rel en ueezen Staat , waarmede het buitengewoon Gezant, fchap was belast. Zo zeer ging die bevordering den Koning thans ter haite, dat hij, om die te fcefpoedigen , terflond , naa  m KAREL pe II., van Engeland. AUengskens kwam men nader bij elkander, en wierdt den Haag tot een handelplaats voorgeflagen, zeer tegen den zin van den Raadpenfionaris de witt , die, vreezende dat de Engelfchen aldaar te veel invloeds zouden hebben, behendig, lijk den voorflag tot die plaats wist te doen van de hand wijzen. Tot Breda bepaalde zich eindelijk de keuze, alwaar de Vrede, op den eén-en-dertigften Julij des Jaars 1667, geteekend wierdt. Van geen langen duur was deeze Vrede. Door bewerking van zijne Zuster, getrouwd aan den Hertoge van orleans, floot Koning karel, in den Jaare 1670, een heimelijk Verbond met Frankrijk, waarin men overeenkwam, „ dat Ko„ ning karel de Staaten ter Zee zou beoorlogen, terwijl de n Koning van Frankrijk hun met een magtig Leger te Lande „ zou aantasten ; dat Frankrijk den Koning van Groot-BriU „ tannien met een Vloot en met drie honderd vijftig duizend „ ponden fterlings in 't Jaar, zo lang de oorlog duurde, „ onderfteunen zou; en dat, ingeval de Vereenigde Gewes„ ten ten ouder gebragt. wierden , Zeeland aan Koning ka,, rel , en alle het overigs aan lodewyk zou toebedeeld „ worden , Holland alleenlijk uitgezonderd, welk men den „ Prinfe van oranje zou af/taan, zo hij zich in dit Verbond „ begeeven wilde." 't Leedt ook niet lang, of'er wierden aanzienlijke toerustingen ten Oorloge gemaakt in Engeland, daar men zich van allerlei voorwendzelen bediende, om het Volk tegen de Staaten op te ftooken, en eene fchijnreden tot eene Oorlogsverklaring te vinden. Door eenen Gezant deedt de Koning, eerlang , in den Haage klagten inbrengen over de bekende ontmoeting van den Luitenant-Admiraal van gend met ,'sKonings Jagt de Merlijn, voor 't welk dezelve geweigerd hadt te ftrijken ; beweerende de Gezant, dat alle de Nederlandfche Schepen behoorden te ftrijken voor die van Groct-Brittannien , en daar door 'sKonings gezag over de Zee erkennen. Daarenboven toonde zich de Koning misr.oegd op de Staaten, omdat de bevordering van den Prinfe van oranje geenen voortgang hadt. Dit alles, nevens de aanhoudende Krijgstoerustingen, voorfpelde een aanftaanden Oorlog; die ook met 'er daad op den zevenden April des Jaari  KAREL de II., van Engeland, enz. 123 Jaars 1672, aan de Staaten wierdt verklaard. Behalven andere redenen , in het Manifest vermeld, gaf de Koning, in zekeren brief, niet duister te kennen, dat de ongenegenheid der voornaamfle Staatsleden hier te Lande, tegen den Prins van oranje , eene voornaame beweegreden was, die hem de wapens deedt opvatten. „ De verongelijkicgen, fchrijft Ka* „ ning karel, mij aangedaan, door zommigen, die, zedert „ eenigen tijd, het voornaam bewind over de Regeering der „ Vereenigde Nederlanden in handen hebben gehad, hebben „ mij genoodzaakt, tot het aangaan van een Verbond met „ den Alierchristelijkften Koning, die de zelfde redenen van „ misnoegen tegen hun heeft} welk Vetbond, .vervolgt de „ Koning, geen ander oogmerk heeft, dan het ondeibrengen „ der onverdraaglijke grootschheid van den Loevenfteinfche* „ Aanhang, en de beveiliging van ons zeiven voor het toe„ komende tegen diergelijke beleedigingen." Een verhaal van het beloop deezes Krijgs behoort niet tot deeze plaats, daar wij alleen aanmerken, dai in de vroegfte eifchen des Kónings aan de Staaten, en ook vervolgens, de belangen des Prinfen van oranje, zo zeer als eenige andere, wierden in het oog gehouden. De Vrede wierdt eindelijk getroffen } zedert welk tljdftip tusfehen Koning karel en de Vereenigde Gewesten geene meldenswaardige zaaken voorvielen. De Koning overleedt, aan eene beroerte, op den zestienden Februarij des Jaars 1685, niet zonder fterk vermoeden , van aan toegediend vergif zijn onverhoedfche uiteinde te zijn verfchuldigd. Zie J. wagenaar, Faderlandfche Hiftorie\ Mr. h. van wyn, Bijvoegfels enz. Klinkhamer , (govert) hoewel een Handelaar in ZijdeStoffen van beroep, gaf, egter, onder het drijven van den Koophandel, meer dan één bewijs van zijne zucht voqr de Dichtkunde. Op den een-en-dertlgften Augustus des Jaars 1702, wierdt hij te Amflerdant geboren, u't Ouderen, behoorende tot de Gezlnte der Doopsgezinden, bij welke hij zei-  1.4 KLINKHAMER, (GOVÊRT) enz. zelve - naderhand, meer dan eens , den Diakendienst beeft waargenomen. De Henriade van voltaire is, door hem, in Nederduitfche Vaerzen overgebragt, en het leeven van den Apostel petrus, in Dichtmaat, befchreeven. Voorts heeft men van hem een werk , onder den titel van Dagwijzer der Ce/ihiedenisfen, naa zijnen dood in't licht gekoomen. Eindelijk heeft hij nog een en ander Toneelfpel vertaald. De Heer klinkhamer overleedt in verre gevorderden ouderdom. Kloosterveen- , een nieuw Porp, in het voormaalig Ge. west Drenthe, twee uuren van Aifen, aan eene Vaart, welke een weinig boven dat Dorp haaren aanvang neemt, voorts na As/en, voorbij Meppelt na Zwartjluis ioopt, en zich eindelijk in de Zuiderzee ontlast. Naa een tienjaarigen arbeid , was, in den Jaare 1780, dit heilzaam werk in zo verre voltooid, dat men met den fcheepvaart langs het nieuwe kanaal, een aanvang maakte. In grootte, bloei en welvaart is, zedert, Kloosterveen dermaate toegenomen, dat-het, heden ten dage, onder de welvaarende Plaatzen mag gerangfchikt worden. Een nieuw bewijs, indien flegts de keuze tot de diens, tige plekken zich bepaale, hoe veel de vlijt vermoge, om dorren grond in vrugtbaare ftreeken te veranderen. Koen, (jan tietersz.) verdient eene aanzienlijke plaats onder de Dienaaren der Oostindifche Maatfchappije, van wegen de gewigtige diensten, welke hij aan dit Lichaam , en alzo den Vaderlande , heeft beweezen. Hij wierdt gebooren te Hoorn op den achtften van Louwmaand des Jaars 1587. Al vroeg wierdt hij van zijn Ouders tot den Koophandel op. geleid, en, om in denzelven te bedreevener te worden, van hun naar Rome gezonden , alwaar hij etlijke Jaaren woonde bij zekeren piscatori , een vermaard Koopman dier Stad. Naa verloop van eenige Jaaren keerde hij van daar in zijn Vaderland terug, en vertrok in den Jaare 1607 , toen hij den ouderdom van twintig jaaren hadt bereikt, in de hoedaanigheid van Onderkoopman, met het Schip Kieuw-Hoorn, na Oost-Indien. Met het zelfde Schip en in dezelfde be- > die-  KOEN, (JAN PIETERSZ ) 185 diening kwam hij, in den Jaare 1611 , in het Vaderland tè rug. De Kamer van Am/ierdam, we^ke hem tot Opperkoopman en Bevelhebber van twee Schepen, de Provinciën ende Hoop, hadt aangefteld, zondt hem, in Bloeimaand van 't volgende Jaar 1612 , andermaal na de Indien , daar hij zich , door zijne bekwaamheid en vlijt, zo noodzaaklijk wist te maaken bij de vooruaamften zijner Natie, dat hij, in den Jaare 1613, niet alleen met den rang van Raad van Indien bekleed, maar ook tot de waardigheid van Direéteur-Generaal van den Koophandel verheeven wierdt. Dit Ampt, het eerfte naa dat van Gouverneur-Generaal, tof. nog toe onbekend, heeft alzo met koen eenen aanvasg genomen. Daarenboven verklaarde hem de Regeering tot Voorzitter van Baitam , daar hij zijn verblijf nam. Aan alle hoofden der Buiten-Comptoiren wierdt bevolen , hunne Boeken na Bantam te zenden, om daar door koen nagezien , en in de algemeene Boeken overge. bragt te worden , ten einde daaruit jaarlijks een netten ftaat van alle^de eigendommen, winsten en verliezen der Maatfchappij, op te maaken. Koen was dus de eerfte, die deze Jtaïiaanfche wijze, met het houden van een algemeen Boek, welke hij te Rome geleerd hadt, in de Indien invoerde. Hierdoor kreeg hij eene grondige kennis van ieder Comptoir en Plaats, en van den gantfchen Koophandel der Maatfchappije. fn Bloeimaand des Jaars 1615 zondt hij den Opperkoopman pieter van den broeke, voor de tweede maal , naar het'Roode Meir, en, in den Jaare 1617, met twee Schepen, over 't Eiland Mauiititis, Madagascar en 't Roode Meir , na Suratte , ten einde om den Portugeezen, alie mogelijke afbreuk te doen. Midlerwijl nam koen het ampt van Directeur-Generaal van den Koophandel, met zo veel ijver, getrouwheid, en voordeel voor de Maatfchappij, waar, dat wanneer de Generaal laürens reaal, in den Jaare 1617 , om zijn ontflag aanhieldt, de Vergadering van Zeventienen, met eenpaarigheid, befloot, hem deeze waardigheid op te draagen. Zijne aanftelling, gedagtekend den een-en-dertigften van Wijnmaad des Jaars  KOEN. CJAN PIETERSZ.) 1-7 Jakatra wierdt toen ook gefterkt. Men floot zelfs de fterkte der Nederlanderen in, met eenige Schansfen , daar Engelsen gefchut op gelegd wierdt. Maar koen vernielde ze eerlang , vernomen hebbende, dat de Engelfchen een Schip der Maatfchappije genomen hadden, en verdere vijandlijkheden dreigden. Kort hiernaa verliet hij de nieuwe Vesting, op de tijding van 't naderen eener EngelfcAe Vloot, 't bevel over dezelve laatende aan pieter van den broeke, Hij ftak, op den laatften van Wintermaand des Jaars 1618, met zeven Schepen in Zee, raakte flaags met de Engelfchen, doch week eerlang naar Amboina, alzo de Engelfchen , nieuwe verder» king van Schepen gekreegen hebbende, hem veel te magtig geworden waren. De Vesting te Jakatra, toen door de Engelfchen te water, en door de Javaanen te land belegerd zijnde, wierdt 'er, op den negentienden van Louwmaand des Jaars .6so, een Verdrag getroffen, waarbij den Koning van Jakatra zes duizend Rijksdaalders wierden toegelegd, en voorts bedongen, dat de wooning der Maatfchappije niet verder verfterkt zou worden. Alles fcheen nu in rust, toen van den broek*, ter maaltijd genodigd bij den Koning, met eenigen der zijnen vastgehouden en in boeijen gefmeeten wierdt, Dit fcheen 't bedrijf der Engelfchen, die de Nederlanders welhaast noodzaakten tot een Verdrag , waarbij men beloofde , hun de Vesting te zullen opgeeven. Doch 's daags naa 't fluiten van dit verdrag, rukken de Bantammers onverhoeds in Jakatra, berooven den Koning in een oogenbiik van zijn gebied, en verzenden hem in ballingfchap. Van den broeke en da andere gevangenen wierden toen na Bantam gevoerd , daar zij nog ettelijke weeken zaten. Midlerwijl bleef de nieuwe Vesting nog in de magt der Nederlanderen, die zedert handelden, om zich onder de befcherming des Konings van Bantam te begeeven. Doch 't liep aan tot den elfden van Lentemaand , eer men 't over de voorwaarden eens wierdt. De Koning van Bantam weigerde ze nogthans te bevestigen; ook dreigde hij, zedert, de Vesting met geweld aan te tasten. De Javaanen arbeidden zelfs reeds aan een Schans of Bolwerk, niet verre van de wooning der Engel* fchen i  1-8 KOEN. CJAN PIETERSZ.) Jchen ; doch de onzen verdreeven hen uit hun voordeel, 't Lecdt, egter, niet lang, of zij vielen op nieuw aan 't werk. Doch 't verfchijnen van koen met eene Vloot van achttien Schepen, op de Reede van Jakatra, deedt de zaa. ken van gedaante veranderen. De Engelfche Vloot, welke dus lang in de Straat van Sunda gekruist hadt, was, op zijne aankomst , van daar geweeken. Koen, zich gelaatende op Jakatra, niet op den Koning van Bantam, verftoord te zijn, liet deezen weeten, dat hij zich onzijdig hadt te houden. Zonder hierop befcheid te wagten , of hem tijd van beraad te geeven, valt hij uit de Vesting, aan 't hoofd van duizend man , in dertien vaendels verdeeld , en doet een aanval op de Stad. Zij was in een oogenbiik veroverd. Koen nam 'er bezit van, in naam der Nederlandfche Oostin. difche Maatfchappije, op den dertigften van Bloeimaand. Omtrent twee maanden voor koens aankomst, hadden de hoofden der Bezittinge op de nieuwe Vesting te Jakatra beflooten, aan dezelve den naam van Batavia te geeven , ingevolge van eenen last, reeds in 't Jaar 1517 gegeeven, door oe Maatfchappij. Doch koen toonde zich misnoegd, dat zulks zonder zijne kennis gefchied was. Ook deedt hij den nieuwen naam, dien men boven de poort van 't Huis Mauritius gefchreeven hadt, terflond uitveegen; voorts zorge draagende, dat de naam Batavia in geene openbaare Schriften gefpeld wierdt, vóór Oogstmaand des Jaars 1621» wanneer 'er be^el kwam uit het Vaderland, dat de Stad en 't Kasteel, gebouwd in 't Koninkrijk van Jakatra, voortaan Batavia genoemd zou worden. Aan den Gouverneur koen moet dus de eere gegeeven worden van de eerfte grondlegging van Batavia, dat, zedert, in getal en aanzienlijkheid van Gebouwen, van tijd tot tijd zijnde aangegroeid, veele jaaren agterëen, en nog tegenwooruig, onder de voornaamfte Koop. fteden der waereld is gerekend geworden. Koen de handen een weinig ruim gekreegen hebbende, deedt alles wat in zijn vermogen was , om de nieuwgebouwde Stad in een bloeienden ftaat te brengen, en met Hollanders te bevolken. Men ontbiedt hiertoe Vrouwen uit Holland, die vervolgens ie Batavia, me; «en kleine fomme geldg> op last der Maat- fchap»  KOEN. (JAN PIETERSZ.) 129 fehappije als een bruidfchat aan haar gegeeven, wierden uitgehuwd- Zelfs vertrokken geheele huisgezinnen deswaarw, om zich te Batavia neer te zetten. Nasdat de Gouverneur de Maatfchappij dus van eene ver-P fterkte Plaats verzekerd hadt , was hij bedagt , om haaren handel verder uit te breiden. Ket eerfte, 't welk hij, ten dien einde, in den Raad voorfloeg, was de te onderbrenging der Bandaanen, en de herftelling der zaaken op Amboina et\ op de andere MoUikfeht Eilanden. Schoon de Engelfche Gelastigden de noodzaaklijkheid erkenden, van 't geen de Hol. landen, ten deezen arnzien, voordosgen, en hunne verpiigting om hun te hulpe te komen, verklaarden zij zich, egter , daartoe onvermogende, alzo het hun aan Schepen en Geld ontbrak. Koen antwoordde op deeze verklaaring, dat vermids de Engelfchen het hunne niet wilden toebrengen, ter herftellinga der algemeene zaaken op deeze Eilanden , hij het alleen zou ondi.rneetsen, ten voordeele zijner Meesteren; en fchoon hij zich van de hulp zijner Bondgenooten veifteeken zag, hij op die des hemels vertrouwde, welke hij reeds zo meenigmaalen ondervonden hadt. Koen begaf zich op reis, den 13 van Louwmaand des Jaars 1621, en liet den 27 het anker vallen voor het Fort Nasfau , op het Eiland iVeiia. Door de trouwloosheid van zekeren Engelsihntan, ont« moette de Gouverneur hier merke'.ijken tegenftand. Deeze hadt de Bandaanen verwittigd, van alles wat in den Raad was voorgevallen s zodat zij cp hunne hoede waren; ook hadt men de Stad Lonthoir , op het groot Eiland Banda ge* leegen, vier ftukken gefchut toegefchikt; doch de inwooners hadden den tijd niet gehad om ze ter bekwaame» plaatze te brengen, en dus de Hoi'and/ehe Vlooten den doortogt te beletten. Andere Engelfchen hielpen hen, om zich in ftatt van tegenweer te fteüen. Koen liet hun aanzeggen om te vertrekken , en gaf hun kennis van 't geen ten opzigte van Banda, Amboina en andere Moluhfshe Eilanden , beflooten was. Doch de Engelfchen gavea hierop geen agt; zij volhardden in den Bandaanen hunne hulp te betoonen. Koen hadt beflooten, het groot Eiland aan den zuidkant l aan  130 KOEN. (JAN PIETERSZ.) aan te tasten; doch raauwlljks hadt hij den annval begonnen, of het gefcnut der Engelfchen noodzaakte hem op zee te wijken. Hierom vernieuwde hij zijne ondernesming aan een anderen kant ; dcch dezelfde oorzaak deedt hem ook hier even ongelukkig fl?agen. Bij een derden aanval, egter, wierdt de Stad Lonthoir fpoedig ingenomen, Verfcheiden kleine Steden ondergingen hetzelfde lot, wier inwocners zich deels onderwierpen , deels de vlugt namen. De Baniaaiién t gezamentlijk vergaderd, vomienwden de oude Verbonden, en erkenden de Opperheerfchappij der Algemeene Staaten. Op deeze wijze wierdt het gebied der Maatfchappije over de Eilanden van Banda uitgebreid. De wakkere koen, ten oogmerke hebbende om overal orde op alles te ftellen, bevlijtigde zich vervolgens, om de zaaken op Amboina te regelen. Hij vondt de dingen aldaar in een verwarden toefland ; om hierin te voorzien, beriep hij eene algemeene Vergadering van alle de Eilanden; dezelve wierdt gehouden op den eerften van Zomermaand des Jaars ïó2i. De tegenwoordig zijnde Afgevaardigden vernieuwden den eed van getrouwheid ; anderen, weike te vooren van hunnen pligt waren afgeweeken, wierden, op de zelfde voorwaarde, in genade aangenomen. Vermids zij de fchuld hunner oproerigheid gaven aan hidajat, Landvoogd van de Gewesten van Cerar., zondt koen hem een affchrift van hunne verklaaringen, met ernstige vermaaning, en bedreiging v~b andere middeien, zo hij niet van gedrag veranderde. Koen , dus de rust op Amboina herfteld hebbende, keerde In zegepraal terug na Batavia. Een keven zo vol moeite en zorgen , als hij dus lang geleid hadt, deedt hem na rust , en zijne Jangduurige afweezigheid na 't Vaderland haaken. Hierom verzogt hij om zijn ontflag, door een brief, gedagtekend den elfden van Maij des Jaars If5ó_. De Bewindhebbers verzogten hem ernstig nog twee of drie Jaaren zijne bediening te willen waarneemen , met toezegging van eene maandlijkfche verhooging -zijner wedde van twee honderd Guldens; doch ingevaile hij bij z>jn befluit volhardde, wierdt hij geiastigd, nevens den Raad va-> Indien , znlk een perfoon , bij voorraad, tot zijnen opvolger te verkiezen , als men  KOEN. (JAN PIETERSZ.) J3» mea daartoe het bekwaamst zoude oordeelen. Naadat daa de Gouverneur koen, zich van dit verlof bedienende, petrus kaepentikr tot zijnen Opvolger benoemd hadt, vertrok hij, den een en dertigften van Louwmaand des Jaars 1623, Van Bitavia, en kwam den drie en twintlgften van Oogstmaand behouden in Zeeland aan, onder zijn geleide hebbende vijf rijkgelaaden Schepen. Bij zijne wederkomst betoonde de Maatfchappij, hoe zeer zij over zijne diensten voldaan was. Men betaalde hem zijne wedde als Direkteur-Generaal van den Koophandel, bedraagende vier hondeid Guldens ieder maand, en nog eens zo veel, zedert hij zijnen lastbrief van Gouverneur-Generaal hadt ontvangen, tot op zijne terugkomst in 't Vaderland, vrije tafel, en een gefchenk van drie duizend guldens, en, nog een ander gefchenk van tiej duizend guldens, voor zijnet getrouwe diensten , in 't wsnrneémen deezer beide Ampten gedaan; zeven duizend Guldens voor het ftigten van Batavia , en drie duizend voor de veroverirg der Eilanden van Banda , behalven een gouden Keten, ter waarde van twee duizend guldens, benevens eene Medailje , bevattende een Opfchrift, zijne verrigtingen vermeldende; en eindelijk een Degen, waardig vier honderd guldens, om thans te zwijgen, van eeae fomrne van twintig dui.end guldens, welke hij van de Maatfchappij te eifchen hadt. Hij hadt het Opperbewind vier jaaren en zes maanden bekleed. Doch te hooge gedagten hadt men hier te lande van des wakkeren koens bekwaamheid, tot het gewigtig ampt van Gouverneur-Generaal , om niet andermaal eene proeve te neemen, of hij op nieuw tot het aanvaarden van hetzelve kon bewoogea worden. De Bewindhebbers deeden hem een» paarig dit verzoek, en koen, naa eenigen tijd van beraad^ vetbondt zich, reeds in Wijnmaand des Jaars 1624, om voor de tweede maal in de zelfde gewigtige hoedanigheid na ƒ«. dien te vertrekken. Men beloofde hem zeer voordeeliga voorwaarden; te weeten twaalf honderd guldens ieder maand, benevens de vrijheid, om uit de Magazijnen der Maatfchappije zo veel Wijn, Olij en Boter te neemen, als hij tot zijn i»fel zou noodig hebben, behalven nog eenige andere voor*  134 KOEN. (JAN PIETERSZ.") geene geringe ontfteltenis óp de gantfche Vloot. Zonder uitftel kwam de Commandeur over, en liet ftraks den Raad beleggen. Terwijl dit gefchiedde , ging de gewaande Konftapelsmaat «ijn Staatengewaat aantrekken, en voorzag zich van alle Zijne befcheiden. De verbaasdheid, welke deeze verandering verwekte , kan met geene woorden befchreeven worden. Noch de Schipper, noch iemand van den Raad kerfde hem; zij merkten in zijn gelaat wel eenige trekken , naar dat van den vermeenden Konftapelsmaat gelijkende; doch de geftrengheid, die hij nu vertoonde, gevoegd bij het kostbaar gewast , deedt die gelijkheid bijkans verdwijnen. Koen liet hen een wijl in den dut, doch deedt hen nog meer verzet ftaan, wanneer hij den Commandeur, met groote ernsthaftigbeid, dus aanfprak: „ Heer Commandeur, ik ben de Gou,, verneur-Generaal vanNeerlandsch Indien, jan Pieterszoon ,, koen: zie hier mijne Commisfie. De Heeren Bewindheb„ bers hebben goedgevonden, mijn vertrek, door dit middel, ,, voor de Engelfchen te verbergen, tot op zekere hoogte, „ met last, om u dan kennis te geeven, wie ik ben; doch ti het is des Schippers onbefcheidenheids fchuld , dat deeze „ Scheepsraad u niet tijdiger kennis heeft kunnen geeven, „ dst uwe tegenwoordigheid hier veréischt wierdt." De Commandeur, de Schipper en de gantfche Raad, konden, door verwondering , in 't eerst geen woord voortbrengen. Da Commandeur verzogt, dat hij, ordershal ven, een weinig geliefde buiten te ftaan, tot dat hij zijne Lastbrieven den Raad voorgeleezen, en daarop een behoorlijk befluit zou genomen hebben» Naa dat de brieven der Vergaderinge waren voorgeleezen, wierdt in dezelve beflboten, hem voor Oppetbe. velhebber te erkennen. De Commandeur verzogt hierop den Heer koen weder binnen, gaf hem zijne papieren over, ftondt op van zijnen ftoel, en boodt hem de voorzittende plaats aap. Koen deedt daarop eene aanfpraak, en zeide vooraf tot den Commandeur, dat hij de zaak met ordre behan. deld, en zeer wel gedaan hadt, hem niet, dan naa het leezen eer papieren, in zijne hcedasigheid ?e erkennen; dat hij ge- toond  KOEN. (JAN PIETERSZ.) ï35 toond hadt zijn ampt te verdaan, en verdiende verder bevorderd te worden, en dat hij, bij de eerde gelegenheid, aan hem gedenken zoude. „ Maar gij , Schipper, zeide hij, , gij zijt waardig dat ik u op daanden voet van hw ampt " afzette, en ten fpiegel van anderen naar verdiensten draf" fe , omdat gij mij hebt durven weigeren een verzoek, 't 1', we'lk gij, voigens uwen last, den geringften Matroos niet * weigeren moogt, veel min dreigen hem voor de mast te '', doen zetten." De Schipper bekende zijne misdaad , en badt om vergiffenis, met belofte, van in 't toekomende voorzigtiger te zullen zijn. Koen, hier mede voldaan, vergaf hem zijne misdaad, liet hem zijn ampt behouden, en belaste hem daags daaraan tijdelijk alle de overige Scheepshoofden der Vloot aan boord te zeinen, om hun kennis te geeven van het voorgevallene, en zich als Gouverneur-Generaal van Indien door hen te doen erkennen, gelijk gefchiedde. Hoe vreemd dit verhaal, in den eerden opflag, moge voorkomen, het rust, egter, op zeer goede getuigenisfen. Valentyn zegt , dat hij dit gantfche geval meer dan eens in Indien hadt hooren verhaalen, ook van lieden, die zeiden, zeer oude papieren geleezen te hebben, die alle deeze omflandigheden behelsden. Dat koen heimelijk vertrokken is, blijkt ook uit de Reisbefchrijving van david Pieterszoon de vries, toen nevens den Gouverneur naar Indien gezeild, welke verbaalt dat de Matroonen zeer verwonderd waren, wanneer zij, al diep in zee, den Gouverneur koen op een der Schepen zagen. Hoe 't zij , naa een verblijf van drie jaaren en een half, in welken tusfchentijd koen getrouwd was, vertrok hij met de Gallias Hootn, op den negentienden van Lentemaand des Jaars 1627. De vloot bedondt uit negen fchepen; op een derzelver bevondt zich moussaeau, Gezant van schah abas, - Koning van Perfien , die, naa zijne zaaken in de Nederlan» den verrigt te hebben, na zijn 'Vaderland wederkeerde. Koen liet gelukkig hat anker vallen op de Reede van Bata* via. op den zevenentwintigden van Herfstmaand, en op den dertigften dier maand wierdt het Opperbewind hem overgeI draa«  «Jf KOEN. (JAN PIETERSZ.) draagen van den Gouverneur karpentier, welke bet eerst Pit de handen van koen ontvangen hadt. Zo groot de blijdfchap was onder de Nederlanders, over de terugkomst vtfh deezen Stichter van Batavia, zo veel droefheids baarde dezelve onder de Engel/chtn en ?ov*a* tien, 't Leedt ook niet lang, of de laatstgemelden fmeedden eene gevaarlijke zamenzweering om hem van 't leeven te berooven. 't Geval wordt in een Brief van Batavia, ia Zomermaand des Jaars 1628 in 't licht gegeeven, dus verhaald; „ De Javaanen, op den Gouverneur-Generaal te onvrede, „ en een vloekverwantfchap, om hem te vermoorden, heb„ bende aangegaan, rustten een vaartuig uit, waarin de Eed„ genooten zich begaven; aan de Boom van Batavia geko„ men, gaven zij kenzls van hunne komst aan den Ontvan„ ger van de Tol, cornelids van aia?.vk , en leverden te„ vens, volgens gewoonte, hunne critzen of dolken over. „ Doch zij wierden verraaden door een Jongen, weiken zij „ van eenige Chineezen gekogt hadden; deeze hadt bemerkt, „ dat zij nog andere wapens onder een dubbelen bodem van „ het Vaartuig verborgen, en het inzonderheid gemunt had,, den op den perfoon van den Gouverneur-Generaal; waar- om hij 'er deezen terftond kennis .van gaf. Straks worden „ d^ Vloekverwanten aangegreepen. Een van hun, het zoe„ kende te ontvlugten, wierdt gedood ; de andere, hun »» voorueemen ontdekt ziende, namen de vlugt, en niet dur^ verjde wederkeeren na Bantam, uit vreeze van door die v geenen , welke hen hadden opgemaakt, gedood te wor. .» dan» voegden zij zich bij eene andere bende van zeven „ of acht honderd Javaanen, zich onthoudende in het boscli „ nabij de Stad, aan de overzijde der Ri.iere. De Kapitein „ aprjaan wierdt op ben afgezonden, doch kwam, zonder t, ku verrigt te hebben , gewond terug. Men vondt zich «1 ?edert dit voorval genoodzaakt een fterke wagt te houden, „ en alle nachten gewapende Vaartuigen te zenden tegen de t, Bantammer*, met weiken de Engelfchen fcheenen verftand te houden, 'Er lag te voore? eene geringe bezetting bin. u PPS Malariai de gantfche Burgerij wierdt nu in de wapens  KOEN. CJAN PIETERSZ.) 137 gebragt; de toegangen wierden van gefchut voorzien, en tt men gebruikte aile mogelijke voorzorgen, om 2ich in ftaat „ van tegenweer te ftellen, alzo men vermoedde , dat de „ Javaanen een oogmerk hadden om de Stad in brand te „ fleeken , en vóór het vertrek van den Gouverneur-Gene„ raai karpentier, reeds eenige Brandftigters gevat waren." Naauwiijks was koen dit gevaar omkomen, of hem hing een ander over 't hoofd, door den ramp, weike de hoofdftad dreigde. De Koning van Mataram, de magtigfte Vorst van gantsch Java, vertoonde zich met een magtig Leger voor Batavia , en floeg het beleg rondom hetzelve. Het beleg wierdt fterk voortgezet; doch de Hollanders, aangevoerd door den Gouverneur, verdeedigden zich zo dapper, dat de Javaanen , niets vorderende, van vrede fprsken , die ook getroffen, en hier door het beleg opgebroken wierdt. Doch 'i bleek welhaast, dat de gantfche handel bedrog was, en de Koi:ing van Mataratn niet van vrede hadt gefproken , dan om tijd te winnen, en een magtiger leger op de been te brengen. Hij volvoerde ook zijn oogmerk in den volgenden ]..are 1629, wanneer hij met fterker Krijgsbenden de Stad Eüdermaal infloot en benaauwds. Koen deedt alles, wat men van een wakker man, in het verdeedigen eener Stsd, kan verwagten. Doch hij beleefde het einde deezer belegeringe Biet ; hij overieedt zeer onverwagt op den twintigften van Herfstmaand des Jaars 1628, waarfchijnlijk aan een Buikloop, welke hem al zedert eenige dagen geweldig geplaagd hadt, fchoon hij het nog op de been hieldt, en nog 'sdaags voor zijn overlijden, van het dak van zijn huis, het leger de» vij. ands met een Verrekijker befpied, en tot het aa&leggen eener nieuwe fterk'.e bevelen hadt gegeeven. Hij overieedt in den cuderdom van twee en veertig Jaaren, zes maaden en twaalf dagen. Zijn ligchaam wierdt op den twee en twintigften dier maand, met groote pragt en ftaatfie , begfaaven in 't Stadshuis van Batavia, 't welk toenmaals nog tot eene Kerk verftrekte. Doch zo dra de Holiandfche Kerk voltooid was, wierden zijne beenderen derwaarts overjebragt. Hij was de eerfte Gouverneur-Generaal, welke op Batavia geftorven is, I 5 en  KOK. CJAKOBÜS) KRIJGSWEZEN. 139 Kok (jacobus) geboren re Jmflerdam, een Boekhandelaar van beroep , was een minder fierlijk Schrijver, dan vlijtig nafpoorer van 'sLands Gefchiedenisfen, met naame ook van zijne Geboorteftad , waar in hij, met onvermoeiden vlijt, veele jaaren werkzaam was. Hij heeft verfcheiden Werken opgefteld, en in 't licht gegeeven. De Avjlerdamfche Jaarhoeken, en Kronjk van Amjlerdam, waren, onder anderen, de vrugten zijner penne; als mede, van het Faderlandsch Woordenboek cie negentien eerfte Deelen. Het vervolg daar van koomt van eene andere hand. Daarenboven heeft hij , tot de Verzameling, getiteld: Zaaken van Staat en Oorlog, zeer veele ftoffe bij een gebragt. De dood verijdelde hem in de volvoering van verfcheide Ontwerpen, onder zijne Papieren gevonden. Kok overleedt, aan eene fleepende ziekte, op den zesentwintigften Maij des Jaars 1788. Krijgswezen. Hoewel eenigerlei in bedoeling, zeer onderfcheiden, nogthans, was, ten allen tijde, onder verfchillende Volken, de inrigting der Manfchappen, van welke de beheerfchers der aarde, ter bevordering van hunne inzigten , zich bedienden. Van eenvoudige beginzelen klom, van lieverlede, die inrigting tot eene kunstmaatigheid, meer of min zamengefteld, naar gelange van het vernuft der heirvoerders, of de uitgebreidheid hunner bedoelingen. Van hier dat het Krijgs weezen, van tijd tot tijd, verfcheide veranderingen ondergaan heeft. Zeer eenvoudig was, ten tijde der vroegfte Hcllandfcbe Grsaven , de inrigting van het Krijgswezen hier te Lande, 't Was karel , bij genaamd de Stouten, welke, daar omtrent, zeer aanmerkelijke veranderingen heeft inge» voerd. Bij wagenaar vinden wij, aangaande dien Oorlogzuchtigen Hertog, aangeteekend, dat hij de gewoonte hadt ingevoerd, „ manfchap in foldij, of, gelijk men *t noemde, „ in waardgeld, te hebben, welke, zonder daadelijk te die„ nen, zig, om een gering loon, gereed hieldt, om. op de ,, eerfte aanmaaning, te velde te trekken." Deeze aanmerking van den geagten Hiftoriefchrijver gaf den Heere van wyn aarleiding tot het melden van eanige bijzonderheden., hei vroegere Krijgsweezen hier te Lande betrefTende, en de ver-  Ï4Ö KRIJGSWEZEN. veranderingen, welke hetzelve, op last en beftelling van Hertoge karel onderging; met de overneeming van welke, ter deezer plaatze, wij oordeelen, veelen onzer Leezeren geenen ondienst te zullen doen. „ Tot nu toe, hadt de Graaflijke Krijgsmagt, gewoonlijk, beftaan uit 'sVorften Edele Leenmannen, die,' zwaar gewa. pend, met hunne onderhoorigen, te paarde dienden, als mede uit de Poorteren der Steden en vrije Opgezetenen ten platte Lande, welken een bepaald getal van manfchappen, meest te voet, bij gewoone heervaarten, moes:en leeveren, hoe zeer dat getal tot eene dubbele, drie, ja vier dubbele, leevering kon vermeerderd worden, en , bij nood van den Lande, of ter landf-weere, elk een zig gereed houden moest. „ Buiten deeze gewoonlijke Benden van Landzaten, maakte men , fomtijds, gebruik van Soudenieren , Soudenaeren, Soldoyeren, enz. zijne Krijgsknegten, die, onder bijzondere Overften , geduurende eenen oorlog, voor meer of minder Soldy of Soudy, (bij de Franfchen Soldée of Soudée, afdam, mende, mijns meenings, van het Franfche Sol, en dit van Solidus, een oorfpronglijke Romeinfche munt) in onze vroege taal Solt, Sout, Huure en Schat gezegd , den Graave dienden. Een gewoonte, die, in't geheele Noorden, zeer oud zijnde, en in Frankrijk , tot aan de tijden van karei, martel reikende, denkelijk zeer vroeg, ook in deeze Landen, zal hebben dand gegreepen. Immers men leest, bij een Schrijver van de twaalfde eeuw, dat dirk van batenburg , nevens verfcheiden befoldigde Ridderen en Knaapen , omtrent den Jaare 1164, de Stad Utrecht, tegens Graave floris den III. van Holland, hielp verdeedigen. En dat die Graaf ook vreemde Knegten in Soliii hadt, blijkt daar uit, dat hij, eenige regels te vooren, gezegd wordt, het Slot van Woerden te hebben bezeten met Vlaamfche Boogfchutters; die hem, immers, voor niets niet zullen gediend hebben. Trouwens, fints lange was het, bij verfcheiden doute gasten, van meer of minder deugd en geboorte, die men Soldarii, en fomtijds , wijl zij veel uit Brabanders bedonden , Brabantiones noemde, een kostwinning geworden, van lande te lande te zwerven, om, voor goede Soldij, den Vorden, 't zij op  KRIJGSWEZEN. 141 op de Kruiscogten, 't zij elders, geduurende eenen oorlog, te dienen; na verloop van welken zij weder vertrokken. Dat de volgende Graaven, uit hst Hollandsen Huis, inlandfche en vreemde manfehappen befoldigden, of dezelven, onder 't genot van zeker jaargeld, aan andere Vorften leverden , blijkt duidlijk genoeg uit de Verbonden, tusfehen hen en andere Mogenheden geflooten, en nog voorhanden. „ Onder de Henegouwer Regeering, hieldt dit gebruik niet alleen Hand , maar ik heb voorheen doen zien, dat willem de IV. aan veele, bijzonder Hoogduitfche Heeren, een jaarwedde of Solde uitreikte, waar voor deezen zekere goederen aan hem ter leén opdroegen, en zig verbonden, hem, geduurende den oorlog, bij te ftaan. „ Onder het Beüersch Beftuur, geraakte het geeven van Soldij, zo aan Inlanders als Vreemdelingen, meerderen meerder, en op verfchillende wijzen, in zwang. Dan eens wierven de Vorften zeiven , uit de Beden, Soldijgelden, of Afkooppenningen , hun , door de welgeborene Lieden, Steden of Dorpen toegedaan; dan eens gelastten zij, den Stedeh of Plaatzen, Soudenieren , zo wel als Poorters, te bezorgen ; dan eens , bijzonder ook onder het Bourgondifche Bewind , wierdt, aan het platte Land, afflag in de Bede vergund, mits zij een foort van Landmilitie, ter sfkeering van vijandlijk geweld, onder den Schout, of andere, door den Graave aangeftelde, perfoonen, bij zig onderhielden en befoldigden. „ Dan, aile deeze Soldij-trekkende Benden, (onder welken dus ook, die men Waardgelders noemt, behoorden) wierden zelfs, nog ten^tijde van Hertoge p»ilips, alleenlijk voor een bepaalden tijd aangenoomen. En dit is het, waar omtrend kabel een' anderen weg infloeg. Zijn Naamgenoot karel de VIL, Koning van frankrijk, was, voor zo ver men weet, de eerfte der Christen-Vorften, die, in den Jaare 1444, een jaarlijkfchen taks van zijne Onderzaten hadt weeten ie ver» krijgen, ter oprigüng van geregeld Krijgsvolk, in aanhoudenden dienst. Onze Hertog, met deezes Zoon, Koning lodr» wyk den XL, in oorlog geraakt, en een gedeelte van Bour» gondien, door het Pranfche Leger, plat gebrand zijnde , waar tegen bij niet veel neer dan Peeuigny hadt kunnen be- mag.  144 KRIJGSWEZEN. KUILENBURG*. kwam , egter ook de wapeufchouwing of monftering, mede voor hun gefchiedde. 't Geen mede, te water, onder karel, plaats hadt," Zie Mr. h, vah wyn, Bijvoegzels enz, Kuilenburg. Van het vïnden van oude Geldmunten, tneef of minder diep onder de oppervlakte van den grond, zijn, hier te Lande, de voorbeelden niet zeldzaam. Een daarvan leverde het Jaar 1755 op, in de nabuurfchap der flraks genoemde Stad. Naa den aanhoudenden regen , in de maand Julij des gemelden Jaars, ontdekten eenige voetgangers, langs den dus genoeaden Gioer.cn weg, tot hunne verwonderinge, eenige aloude, deels gouden, deels zilveren, Penningen, Spoedig verfpreidde zich het gerugt daar van , en wekte de hebhist en de nieuwsgierigheid om, met diergelijke vonsten, aan hunne neigL:ger. te voldoen. Tot verbaazens toe Haagden veele zoekers gelukkig in hun oogmerk. De Pennicgen waren onderfcheidea in grootte en in Jaargetal. De gouden konden , gemeenlijk , het gewigt van een Dukaat haaien. Eenigen waren van Utrechtfcht Bisfchopaen, zommigen van Hollandfche Graaven, uit den Huize van Bourgondie, andera Vlaamfche en Franfche Geldftukjes, van grootte als een halva' Piftool. 'Zo wel op de Gouden, als op de Zilveren Pennln. gen , doch meer algemeen op deeze, zag men op de voorzijde het Bourgondische Kruis, en las er de woorden: Christus v1ncit, christus regnat, ghristus imperat. Vrij aan- zienlijk moet het getal der Geldftukjes geweest zijn, naardien tóen dezelve, ter lengte van meer dan twee honderd Roeden, over de geheele weg verfpreid , ja zelf in de Slooten langs" dezelven vondt. Na de oorzaak des verfchijnzels wierdt ondetfchtiden gegist, doch hetzelve door niemand op eene voldoende wijze opgelosi. 2ie Nedtrlandfche jaarboeken.  MAATSCHAPPIJ der Weetenfchappen te Haarlem. JJ5 genoegzaam ten zelfden tijde , in de gemelde Stad, opgericht; het een bepaalde zich tot Natuurkundige Weetenfchappen, het ander tot Letterkundige Oeffeningen. Allen maakten, in hunne foort, merkelijken opgang, en deeden van zich fpreeken. Het gevolg was, dat, met onderling overleg, wierdt goedgevonden, deeze onderfcheidene Geze'.fchappen tot één groot Lichaam zamen te voegen, om langs dien weg, naar het voorbeeld van Geleerde Genootfchappen, ïn cndere gewesten van Europa, de zucht tot Runden en Wectenfchsp. pen, ook hier te Lande, aan te vuuren, en, onder anderen, door het uitlooven en fchenken van Eereprijzen, den arbeid van kundige Vaderlanders uit te lokken. Zou het werk voortgang hebben , begreep men <3e nood. zaaklijkheid van vermogende medehelpers en befchermers. Leden der Stadsregeeringe nam men daar toe in den arm. Arend de raat, pieter van schuilemeubgh, corneus ascanius van sypesteyn , antohïs sucher , joost hutgeks, andries heshüyzen en jan theodorus kock , allen Leden van het Haarlemfche Stadsbewind, wien de eere, van den grond der Maatfchappije gelegd te hebben, toekomt, hielden, op den eenentwintigden Maij des Jaars 1752, eene eerfte opzettelijke bijeenkomst, namen het Beduur op zich, verkoozen tot Secretaris den bovengenoemden c. c. h. van der aa , Leeraar in de Lutherfche Gemeente ter dier Stede, en beflooten wijders, om , door het verkiezen van Leden, zo door hunne werkzaamheid en kunde, als anderzins, beroemd, den wasdom van het nog teder Lichaam te bevorderen. Befluurders beflooten , al verder, jaarlijks eene belangrijke vraag, over eenig gewigtig onderwerp, voor te flellen, en den Schrijver van het best gekeurd Antwoord met een Gouden Eerepenning te bekrooneu. Dat de uitflag aan de verwagtinge meer dan beantwoord heeft, is bekend, aan allen, die van de uitgegeeven Antwoorden, Verhandelingen, Waarneemingen, en andere Opftellen, eenige kundfehap draagen; zij beflaan een aanzienlijk getal van Boekdeelen. Ondanks deezen opgang , was en bleef de Maatfcharpij niets meer of anders, dan het bedrijf van bijzondere perfoonen , van welke lieden van rang en aanzien zich wel tot Be-  MAATSCHAPPIJ der Weetenfchappen te 'Haarlem* t$7 touw, Koophandel en Handwerken. Aanleiding tot het ontwerp van iribreidinge hadt gegeeven een Vraag, door de Maatfchappij, in den Jaare 1762, uirgefchreven ; dus lui en. de: „ Welke is de grond van Hollands Koophandel? Welke „ oorz;aien en toevallen hebben dien, tot heden, aan ver„ anderingen en verval bloot gefteld ? Welke middelen zijn „ best gelchikt engemaklijkst te vinden, om denzelven in zij„ ne tegenwoordige gelleldheid te bewaaren, zijne erbete„ ring te bevorderen, en dên hoogft n trap van volkomenheid „ te doen bereiken?" Mr*. hen -rik herman van den heuvel, Griffier van het Hof van jufiiUè te Utrecht, behaalde den göuden Eereprijs , met zijn Antwoord op die Vraage. Telkens fpe?ide hem, zedert, het wenfchelijke voor den geest, om, op het voorbeeld van andere Landen, eene bijzondere Maatfchappij, tot bevorderinge van Kur.ften , HandWerken en Koophandel, op te richten, en, ten dien einde, jaarlijks, Prijsvraagen uit te fchrijven. Sedert tot Direfteur der Hollandfche Maatfchappij verkozen, veranderde van den heuvel in zo verre van gedagten , da; hij den inval kreeg, om, met terzijdeftelling Van eene afzonderlijke, aan de Haarlemfehe Maatfchappij eene meerdere uitgebreidheid te geeven , door aan dezelve eene afzonderlijke werkzaamheid, onder den naam van Qeconomifche of Huishoudelijke Tak, toe te voegen. Een algetneenen bijval ontmoette dit Ontwerp, en wierdt daar aan met zo'veel vlijts gearbeid, dat het, tegen den tijd der feestvierende Vergaderinge, genoegzaame rijpheid hadt verkreegen, om aan de waereld te worden medegedeeld. Volgens het Plan, wat de hoofdzaak betreft, zouden, in ieder ,, Stad, of onderhoorige Landfchappen, d^r Vereenigde „ Gewesten, alvorens zulks bekwaamüjk kon gefchieden, eeni„ ge perfoonen tot Leden van den Oeconomifchen Tak van „ de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen worden „ aangenomen; en, zo ras in eenige Stad of Plaats een ge„ tal van zes Leden gevonden wierdt , zouden deeze ééa „ tot Beftuurend Lid verkiezen ; indien dat getal tot vijftig „ aangroeide, twee, en zo vervolgens van ieder vijftig Leden „ één. Aan de Leden , in ieder Stad of Plaats, zou het » vrij  1S8 MAATSCHAPPIJ der Weetenfchappen te Haarlem. „ viij ftaan, zo veele perfoonen , zonder onderfcheid van „ rang of geboorte, tot Leden aan te neemen, als zij daar „ toe bekwaam en genegen zouden vinden; en vooral, bjj ,, het aanneemen van Leden, gadeflaan, dat dezelve met zo„ danige Patriotfche gevoelens waren bezield, als ten alge» ,, meene nutte noodzaaklijk vereisclit worden , en met de „ daad bereidwillig, om, door het begunftigen van alle in,, landfche voonbrengzels en Handwerken, boven vreemden, ,, ook iu den Koophandel, en, in 't algemeen, het loflijk „ oogmerk deeeer Patriotfche Maatfchappij, zo veel in hun „ was, bevorderen. Tot het uitdeelen van Prijzen, en het „ betaalen van andere noodige onkosten , zou, door elk :, Lid, jaarlijks, betaald worden twee Dukaaten. Jaarlijks „ zouden er eenige Vraagen, betreklijk tot Kunsten , Wee,, ter.fchappen , Koophandel, Land- en Akkerbouw, Hand„ werken en Visfcherijen, worden voorgefteld , met aanbod „ van eenen Prijs op de voldoende beantwoording." Nadere polijfting onderging, vervolgens, dat ruwe Ontwerp , urn vervolgens te worden rond gezonden in veeie Steden en Plaatzen ; alwaar het ook met een vaderlandfchen ijver wierdt ontvangen en geleezen, en allerwege voorftanders aantrof. Onder deeze mogen wij niet onvermeld laaten d->n Eerwaardigen h. berendtzen, Roomsch Priester te Maarsfe», en Aardspriester over de Roomfche Geestlijkheid In het Sticht van Utrecht. Bij eenen Herderlijken Brief, aan zijne ondethoorige Priesters gezonden, vermaande hij hen ten allerfterkften, cm zelve in het Plan van den Oeconomifchen Tak deel te neemen , eu hunne Leeken tot het volgen van hun voorbeeld cp te wekken, met nevensgevoegde vermaaning, ,', dat geen verfchil van godsdienstige begrippen hier te pas „ kwam; maar cat allen, die het Vereenigd Nederland hun „ Vaderland noemden, verpligt waren, naar vermogen, een „ oogmerk te bevorderen, 't welk de luijhejd zou weeren, den last der Armbe^orgeren verminderen, en den Lande „ tot heil gedijen." Het Plan des Oeconomifchen Taks hieldt in , bet houden van jaarlijkfche algemeene Vergaderingen te Hmrlem. Op de etifte daar van, uitgefchreeven tegen den vijftienden Sep. tem-  l&T MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN* den tegenwoordigen ftaat deezer Maatfchappij thans beknop» teliik gsan mededeelen. Jan nieuwenhuyzen , Leeraar der Doopsgezinden te Montiickendam, hadt, reeds federt eenige jaaren, de werkzaamheid der bijz ; ere Genootfchappen en Maatfchappijen, in ons Vaderland, aangemerkt als onvoldoende, om aan derzei* ver groot doeleinde, naamelijk het verbeteren der Nationaale Zeden en Weetenfchappen, te beantwoorden. Hij hieldt zich verzekerd , dat de onkunde van den minvermogenden burger, niettegenftasnde alle aangewende poogingen om dezelve te verdrijven, ook daar aan moest toegefchreven wor. den, dat de Werken, door de gemelde Genootfchappen uitgegeeven, veelal te omflagtig, te geleerd, te kostbaar, w dus ongefchlkt waren, om door den minvermogenden Burger gebruikt te worden. Lang had hij daarom gewenscht, dat 'er eenmaal een Genootfchap opgericht wierdt, dat, met vermijding deezer gebreken, zich bevlijtigde, om die onder» werpen, welke, tot verbetering en verlichting door die Ge. nootfchappen behandeld waren, op eene eenvoudige, korte en duidelijke wijze voor te draagen, en d;rzelver Verhandelingen voor eenen geringen .prijs uit te geeven; ten einde ook allen daar door gelegenheid te verfchaffen , om met nut te leezen, te onderzoeken, en dus zich zo wel in 't godsdienftige en burgerlijke, ais in het vak der nutte kunften, bekwaam te maaken. Deeze bedenkingen kreegen bij hem te meerder kracht, wanneer hij dikwerf van braave, fchoon onvermogende lie. den, over den hoogen prijs der Verhandelingen van de bijzoridere Genootfchappen, en van andere uitgegeeven werken, hoordé klaagen. Zijne opmerkingen, en het nut dat zulk eene Maatfchappij zoude kunnen ftichten, ftelde hij voor aan zijnen Zoon m. niswenhuyzen , toenmaals Med. Doétor te Edam , die hierin met hem overeenfterade, en een en ander mededeelde san j. a. hoekstra , toen Leeraar der Doopsgezinden te Edam, met voordrsgt, om daadelijk handen aan het werkte (laan, en, hoe eerder hoe liever, dusdanig eene Maatfchappij op te richten. - •* > Jam  MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEËN. l6t Jan nieuwenhuyzen, j. a. hoekstra , m. nieuwenhuyzen» ). roos en h. bakker , ten dien tijde eene weeklijkfche bijeenkomst houdende, ter verhandeling en beöefening van eenige onderwerpen , voornaamelijk den natuurlijken Godsdienst betreffende, gaf deeze omftandigheid aan M. nieuwenhuyzen van zelve gelegenheid, om op den 8ften van Slagtmaand 1784 een voorloopig Plan, volgends het ontwërp van zijnen Vader, op te ftellen, en aan zijne zo evengemelde vrienden voor te draagen. Het befluit was eenpaarig, de krachten te vereenigen , om dit fchoon ontwerp in wezen te brengen; met bijvoeging , volgens betoog van den opfteller van dat Voorloopig ontwerp, om, bij de werkzaamheid van den minvermogenden Burger, ook te zorgen voor de verbetering van het Schoolwezen, en de opvoeding der Jeugd, als de voornaamfte grondihg zijnde, ter Vorming, verbetering en befchaaving van den Burger. Ten welken einde, op den ióden van gemelde Maand, de eerfte ordenlijkeVergadering teÉ^ni wierd gehouden, in dewelke bij voorraad j. a. hoekstra tot Voorzitter, }. roos tot Penningmeester, en m. nieuwenhuyzen tot Secretaris, wierden aangefteld j Zijnde daar ook tegenwoordig johannes lucas loggen , Leeraar der Lüther* fchen te Monnikkendam, die te gelijk met johannes corneLis ten ham, Predikant der Hervormden te Monnikendam, tot Beftuurer was verkozen voor welken post de laatfte echter bedankte , zo als henricus philippus budde, petrus; Vlek en j. van toll , drie Predikanten der Hervormden te Edam , voor de vervolgends op hen gevallene keuze, mede als Beftuurers, bedankten. De Maatfchappij dus haare oprichting van gemeiden iSdea Van Slagtmaand 1784 beginnende te reekenen , en voornaa» tnelijk, ten nutte van den zogènaamden gemeenen Burger of Handwerksman, zullende werkzaam Zi'n, verkoos, op voorftel van m nieuwenhuyzen, tot haare Zinfpreuk, de woorden: Tot Nut van 't Algemeen , en vondt tevens goed. om een Ontwerp van haare oprichting, oogmerk en werkzaamheden , te gelijk met eenen uitnoodigenden B ief, te doen drukken; welke beiden op den 23ften van Slagtmaand 1784 aan zodanige onzer Landgenooten werden gezonden, bij det wel»  i6a MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. welken men het best meende te zullen Hagen, om dezelven als deelgenoten, of betaalende Leden, aan te winnen. Deeze rondzending van Brieven en Ontwerpen was van zulk een gewenscht gevolg, dat men in het laatst van 1784, en in het begin van 1785, reeds een genoegzaam aantal Leden tellen kon, om de kosten goed te kunnen maaken , tot het drukken van Wetten , het vervaardigen van eenen ftempel voor de Medailles , en andere onkosten vereischt wordende. Hierop befloot men den aiften van Louwmaand 1785, te Edam, eene Vergadering voor de Leden te beleggen, welke dan ook op dien dag, in het zogenaamde Prinfenhof aldaar, onder voorzitting van j. a. hoekstra, wierd gehouden, en de volgende Prijsvraage daarin opgegeeven: Welke bewijzen leveren Natuur en Reden op voor het beftaan van God? In hoe verre kunnen wij dat wezen kennen? En welke zedekundige gevolgen kunnen daaruit afgeleid worden f Men bepaalde bij de opgave deezer vraage, hoedanig men dezelve wenschte beantwoord te zien. In de behandeling deezer (toffe, moest, bij wijze van Inleiding, uit een klaar en algemeen bekend voorbeeld , Gods beftaan aangewezen worden. Ten 2den, God erkend worden als de oorzaak en onderhouder, («) van ons geestelijk, Qb) van ons (loffelijk beginfel; en ten 3den, moesten daaruit, doch kortelijk, alle de pligten, .welke hunne betrekking hebben, zowel op God en op onze Naasten, in 't Godsdienftige, Burgerlijke en Huishoudelijke, als op ons zeiven, afgeleid, en, op dat het voor alle gezindheden gefchikt zoude, zijn, al het leerftellige vermijd worden; vooral moest de Schrijver zorg draagen, om niet te vervallen in fijne, afgetrokkene, wijsgeerige Tedeneeringen en befpiegelingen, welken het begrip van den gemeenen man te boven gaan; maar integendeel alles aanwenden, om het voor elk bevatlijk en nuttig te maaken. Daartoe moest ook de Schrijver bedacht zijn, om zijne Verhandeling in korte, Hoofdftukken te verdeelen, en op gefchikte plaatfen, gebeden en dankzeggingen , echter niet boven het getal van drie of vier in 't geheel, er bij te voegen. En daar de Maatfchappij deeze Hukken, door eenen geringen prijs i  164 MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. ging, en daar bij gevoegd Ontwerp der Maatfchappij , aan verfcheidene Lieden gezonden, en dit door een aanwinst van veele Leden gevolgd zijnde , zo ontftond bij dezelve al ras eene vreeze, dat dit zo zeer gewenscht getal welhaast zoude verminderen, uit hoofde dat men niet in ftaat zoude zijn, om aan allen telkens te kunnen berichten , het geen van tijd tot tijd, bij de Maatfchappij voorviel. Ten anderen, zo voorzag men ook, dat de werkzaamheid der gezaamenlijke Leden, door de grootheid van hun getal , bezwaarlijk, zo niet onmogelijk, zoude aafl den gang te krijgen zijn, indien daaromtrend niet zulke maatregelen genomen of middelen beraamd wierden, door dewelken allen deeze zwaarigheden wierden uit den weg geruimd. Hierom was het, dat de Vergadering van Hoofdbeftuurers , op Voorftel van j. j. le sage ten broek, op den sden van Lentemaand 1785, eenpaarig befloot, om op alle zulke plaatfen, waar een genoegzaam aantal Leden was, Departementen op te richten , of zodanige Vergaderingen , welken , onder de bezorging van twee of drie Beftuurers, een Penningmeester en Secretaris, gehouden konden worden, ten einde door dezelven alles ter kennis en ftemming van de Leden te brengen, kunnende van wegen deeze Vergaderingen jaarlijks, of zo dikwijls zulks noodig geöordeeld wierd, eenige Beftuurers, naar de Vergaderingen te Edam afgevaardigd worden. Ingevolge dit befluit, wierden daadelijk Brieven afgezonden , als 1.) aan den Voorfteller van dat Ontwerp j. j. le sage ten broek, met volmagt, om nevens zich twee Medebeftuurende Leden te verkiezen; als mede een Secretaris en Penningmeester, voor de Leden te Rotterdam, aan te ftellen. 3.) Aan g. brender a brandis , s. zub muhlen en j. vak eden barentsz. om ten aanzien van Amfierdam, het noodi» ge, dien aangaande , te verrichten. Wordende ten 3den zo aan j. c. backer te Dordrecht, c. de vries te Haarlem, d. hovens en l. bouman te Leijden, als aan ?. van bergen te Groningen, gepaste aanfchrijvingen gedaan, om de oprichting der Departementen aldaar tot ftand te brengen; zijnde dit van zulk een gewenscht gevolg , dat reeds in het begin van Grasmaand 1785 1 te Amfterdam een Departement tot ftand kwam;  MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN «T ALGEMEEN. i6g kwam; wordende, nog vóór het houden der Eerfle Algemeene Vergadering, ook een Departement te Bodegraven, onder opzicht van den Heelmeester dirk stoop, opgericht. Nadat Burgemeesteren van Edam , in den tijd , tot Befchermers, en ryndert wyngaard, op den 26ftenvan Hooimaand 1785, door de Hoofdvergadering te Edam , tot Medebeftuurer waren verkozen , en een en ander dit hadden aangenomen, wierdt de Jaarlijkfche Vergadering , ingevolge een befluit op den i7den van Oogstmaand genomen, aldaar den 23(ien van die maand gehouden. De gezegde dag verfchenen zijnde, wierd deeze Vergadering, welke als de eerfte der Maatfchappij moet aangemerkt worden, op eene aangenaame en eenigzins luisterrijke wijze gehouden. Nadat de Leden, ten 10 uure des morgens, in de Kleine Kerk vergaderd waren , wierden Burgemeesteren, door de beftuurende Leden, ter Vergadering ingeleid, en dezelve door . j. a. hoekstra, als Voorzitter geópend, met eene Redevoering : over den oorfprong, voortgang, het nut en de voor» treflijkkeid der Kunften en Weetenfchappen. Wordende deeze Redevoering voorafgegaan , tusfehen beiden tweemaal vervangen, en befloten, door een orchest van 16 Muzijkanten, onder het beftuur van den Organist feitskorn. Na het houden van deeze Redevoering, vervoegden zich de Leden naar het zogenaamde PrinftnHof te Edam, om de werkzaamheden van dien dag aldaar voord te zetten. Niet lang bleef Edam de zetel der Algemeene Vergaderingen. Om verfcheide redenen wierdt de Meerderheid van Departementen en Leden, in den Jaare 1787, te raade , het Hoofdbeftuur der Maatfchappije na Amflerdam te verplaatzen. Zints dien tijd hieldt het Departement van Edam op, den rang van Hoofd-Departement te bekleeden: dewijl de Uitvoerende Magt thans wierdt opgedraagen aan eene Vergadering van acht Hoofdbeftuurders, nevens eenen Penningmeester en eenen Sekretaris. Van de Hoofdbeftuurders zouden jaarijks twee aftreeden , de Penningmeester voor een onbepaalden tijd, en de Sekretaris, de eenige, welke eene jaarwedde trekt* voor zijn leeven worden aangefteld. De Eerw. L 3 J. n1w  MARTINET. (JOHANNES FLORENTI LTS) i?9 deezer waereld overleedt. Toen vertrok onze johannes, met zime Moeder, na 's Hertogenbosch , alwaar hij eerst op de Taaien , en verv I^etis, onder de Hoogleeraaren ta dier Stede, zich op hoogere. Weetenfchappen toeleida. Het Hoogeicbool te Leijden ont/ing hem ver/olgens , als een veelbeloovenden Jongeling, die zich, in het beoeffenen van allerlei takken v:n vVeetenfchnppen , die met zijn toekomend beroep in betrekking ftonden, tot een bekwaaraen Euangehedienaar vormde. Musschenbroek onderwees hem in da Wijs. begeerte , en johannes aiberti in de Godgeleerdheid. In den Naazomer des Jaars 1752 wierdt martinet, onder de Klasfis van Peel en Kenpetand,' tot Proponent aangefteld. Drie ea een halfjaar, evenwel, verll-pen er, voordat hem een beroep wierdt opgedraagen ; van welk l^ng verwijl de reden moet gezogt worden , deels in het groot getal Poponenten , 't welk, ten dien tijde, een^e hoi.derden beliep; deels, omdat de Leerlingen van albüuti, toenmaals, riet in den besten reuk waren, immers minder gezogt wierden dan die van andere Hoogleeraaren,» wie;i de naam van zuivere Rechtzinnigheid naaging. Dien tusfehentijd , egter , bragt martinet ledig roch nutteloos doar. Zijner overheerfchende zucht tot de Wijsbegeerte bot vierende , en vooral op de beoeffer.inge der Natuurlijke Hiftorie zich naarftig toeleggende, beklom hij, in de Maand Meij des Jaars 1753, den trap van Meester in de Vrije Kunsten ; verdeedigende , bij die gelegenheid, in 't openbaar, eene Verhandeling over de Ademhaaiing der Infekten (Disfertatio Philofophica Inauguralis de refpiratione Inf'Üoruin). Naa verloop van gemelde tijdvak, wien't martinet als Leeraar beroepen, in de Maand Meij des Jaars 1756, ta Gellekum en Rhenoij, twee Dorpjes, niet verre van Leerdam. Hier vertoefde hij tot in de Maand Oftober des Jaars 1759, wanneer hij na Edam vertrok; eene gewenschte verplaatzing, als die hem nader bragc bij zijne vrienden, die bij nu reeds in merke'ijken getale telde. Vier jaaren laater tradt hij in 't huwelijk met maria margareta van ossenberch , eene Dogter van zeer goeden huize. Met veel lof bediende hij de EJamfche Gemeente, zestien jaaren lang, wanneer hij na Zutfen vertrok, op fïerM 2 kea  180 MARTINET. (JOHANNES FLORENTIUS) ken aandrang en door bewerking vooral van den Heere van der ca pellen , Heere van Dortii, Burgemeester dier Stad. Geduurende zijn verblijf te Rkenoij en te Edam, nam martinet in zijn huislijk opzigt en onderwijs eenige Jongelingen, bij welke 's Mans naagedagtenis nog heden in zegening wordt bewaard. Van zijne verbaazende vorderingen in de kennis der Natuurlijke Hiftorie gaf hij eene proeve, in het Antwoord op de Vraage van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem, luidende: „ Wat er tot dienv „ tijd toe over de Natuurlijke Hiftorie van ons Vaderland gefchreven ware? Wat er nog aan dezelve ontbrak? En „ welke Üe beste wijze ware, waarop die Hiftorie zou dienen gefchreven te worden?" De tweede of zilvere Prijs was het Eerloon diens arbeids. Ia den Jaare 1779 verkoos bem die Maatfchappij tot haar Medelid, en bewees hij aan dezelve, behalven zijne eigen opftellen, geen geringen drenst, door het vervaardigen van een omftandig Register op de achttien eerfte Deelen haarer uitgegeeven Verhandelingen. Dat Register toont aan den opflag des oogs, dat niemand van alle de Leden zo veele bijdragen tot die Verhandelingen, als martinet, heeft geleverd. Twee Verhandelingen munten onder dezelve uit: de eene over het opdoemen van zee en land, en diergelijke verfchijnzels$ de andere over het wier der Zuiderzee. Geen wonder dat ook andera Geleerde Genootfehappen een Man van zo veele kunde en vermaardheid aanzogten en het Lidmaatfchap opdroegen! In het Jaar 1780 verkoos hem het Zeeuwfcke Genootfchap der Weetenfchappen , te Vlüfxngen , en in den Jaare 1787 , het Bataafsck Genootfchap van Proefondervindelijke Natuurkunde, te Rotterdam, tot Medelid. Eene Verhandeling over het Grond-ijs. het eerstgenoemde Genootfchap toegezonden, was, evenwel, de eenige vrugt van dit tweevoudig Lidmaatfchap. Zeer onverwagt overleedt martinet. Herhaalde toevallen van beroerte hadde zijn denk- en fpraakvermogen merkelijk geknakt. In de hoope op eenige beternisfe hadt hij, in de Maand Junij des Jaars 1795, zich na Amjlerdam begeven, om er de kragt der Elektrifche bewerkingen te beproeven. Gehuisvest bij zijne Vriend , den Makelaar A. hüskvs , niadat hij  MARTINET, (JOHANNES FLORENTIÜS) enz. 18a een genisten nacht hadt doorgebragc, zittende aan zijn ontbijt % overviel hem, onder het fteeken van een (tukje brood? in .zijn mond, zijn oude kwaal , die in een flaapziekte uitliep, en, naa vijf dagen, een einde aan zijn leven maakte, in den ouderdom van ruim zevenenzestig jaar. Werkzaam, bijkans zonder voorbeeld, was martinet5 daar van kunnen getuigenis draagen de Schriften, door hem zeiven opgefteld, of door hem in't licht gegeeven. Wij zullen ze opnoemen. Kerkelijke Hijiorie der Waldïtifen , 1765, vermeerderd en verbeterd herdrukt in 1775. Katechismus der Natuur, waar van het eerfte Deel in den Jaare 1777 het licht zag; een werk, dat, in verbaazenden opgang, nnauwlijks ooit zijn weêrgaê hadt, en niet flegts in het Hoog* duitsch, maar ook, gelijk men ftellig heeft verzekert, in Noord-Amerika, in het Engelsen is overgezet. — Zeemans Handboek, — Hijiorie der Wereld, — Gefchenk aan de Jeugd, waaraan zijn Vriend en Amtgenoot A, van den berg, nevens hem, gearbeid heeft. Vaderlandsch Huisboek; — Verhandelingen ert Waarneemingen over de Natuurlijke Hiftorie van het Vaderland. Andere Schriften , door martinet uitgegeven of vertaald, draagen de volgende titels: Anonymi Ob/'ervationes in pasfionem Jefu Christi, Bcwzrs, Hi(lorie der Pausfen, de twee laatfte Deelen. De Werken van flavius josephus in *t Nederduitsch. — Johan carel palier , Leerredenen over de Heidelbsrgfche Cateckis* , mus. — F. doddridge, tien Predikatiën. — W. leerhman, Pligten van een Euangeliedienaar. enz. Zie Levensberichten van j. f. martinet, door a. van den berg. Maoricius , (jan jacob) hadt tot Vader een geweezen Roomschgezinden Priester, doch die, vervolgens, tot de gezinte der Hervormden overging, en tegen de begrippen zijner voormaalige Geloofsgenooten verfcheide Werkjes fchreef. In den Jaare 1693 geboren, bekleedde onze mauricius eerst den post van Commis bij den Hollandfchen Raadpenfionaris M 3 IZAAK  MAURITS. i*y konde rijzen, veranderde toen van gedagten, en, „ aanmer„ kende der Staten gunft ende faveur," nam aan , met der woon in Holland te blijven; waar,op hoar, van Staatswegen, ., omme voor het eerfte te mogen hebben middelen van Hofhouding," terftond eene Ordonnantie verleend wierdt van drie duizend ponden , tot veertig grooten 't pond, in mindering der zes duizend ponden, haar, ia zodanig geval, toegezegd. De goederen haarer Doorlugtigheid, mat Zeeland reeds overgevoerd, wierden toen naar Letjden gebragt, al. waar zij eenigen tijd haar Hof hieldt, zo als wijlen h?ar Gemaal ook, in vroegere dagen, gedaan hadt. Nog kort te vooren was zij egter van Leijden afkeerig geweest, door. dien de Predikant hakkius, aldaar openlijk gepredikt hadde, dat he: jongfte onheil, zijner Doorlugtigheid overkoomen, moest worden aangemerkt als eene ftraffe Gods, over deszelfs Huwelijk met eene Franfche Prinfesfe en den pragtigen doop van fredrik henosik ; ook hadt z'j hier over den Staaten haar beklag gedaan , die de zaak in handen der Regeering gefteld hadden, en haar nu van de noodig? Meubilen, ten bedraage van omtrend twee duizend ponden , deden vctor. zien , mits zij zig fcbriftelijk verbondt, dezelven, volgens daar van gemaakte lijsten, bij haar vertrek, weder ter haitd te zullen ftellen aan Burgemeesteren van Leijden , die met den aankoop waren belast geweest. Uit zekere nog aanwezige Brief der Staaten van Holland, aan den Heere van chas» tillon , één' der naastbeftaanden van de Vorstinne, fchijnt riet duister te bii;ken, dat deeze zig haarer zaake aangetrokken , en den Staaten in haar voordeel , gefchreeven hadt; ook blijkt, onder anderen, uit dit ftuk, dat haare Doorlugtigheid , door wijlen den PrinTe, nog aan eene fomme van agt, elders lees ik zes, duizend ponden verlijftogt was, te beuren uit deszelfs goederen, in Holland geleeen." Zie hier, uit den zelfden Schrijver, eene lijst der voordeelen, welke , bij manier van fchaêvergoedinge , aan Prinfe MAURiTs, naa het fluiten van het Beftand met Spanje, wierden toegelegd; en een berigt daar nevens, hoe het Huis van Nasfau, in 't algemeen, daarbij niet vergeeten wierdt. Al. dus luidt de opgave. „ Aan  rii MAURITS, „ Aan maurits wierdt toegelegd: Voor eerst; „ het dubbeld van deszelfs politicque TraSte* ment, als Stadholder ende Capitein generaal (.*);" zullende zijn voor Holland f 30160:- 's jaars. Ten tweeden; eene fom van honderd twintig duizend gulden 'sjaars, ten laste der Bondgenooten, en ter vergoeding zijner „ militaire Traclementen, dependeerende van den Capitteynfchappe generael, — te velde ende daer buyten;" — waar onder ook behoorden brandfchattingen , verbeurdverklaringen en andere voordeelen, uit de beden, domeinen en geestelijke goederen fpruitende, die, bij 't Beftand, weder aan de Algemeene Staaten ftonden te koomen. Ten derden; eene rente van vyf en twintig duizend gulden 'sjaars, erfelyk, purelyk, en losbaar tegen den penning twintig' Ten vierden; hadt Holland, ter algemeene Staatsvergadering, voorgeflagen , om den Prinfe , bij eene behoorlijke Comwi fie ende InfiruSie, op te draagen het „ Gouvernement ende Capiteynfchap Generaal van alle de vereenigde Neder* land-, ti;" 't geen egter door Friesland, Overijsfel, Groningen en Ommelanden wierdt tegen gehouden , en dus nu even min als in den Jaare 1589, gelukt.?. Voorts wierdt freorik henrik befchonken, in plaats zijner wedde van Generaal der Kavallerij en andere voordeelen, met (*) Men was het. ondertusfchen, over de betaaling der politique Traclementen, zo voor maurits, als Graave willem lodewyk,-Stadhouder van* Friesland, onder de Bondgenooten, niet eens. Holland en Zeeland wilden dit ten laste der bijzondere Provintien , over welke zij Stadhouders waren, brengen; doch anderen meenden, dat het, op reekenioge van de Generaliteit, moest koomen ; en fchoon men over de zaak zelve , dat is de verdubbeling van Wedde, eens wierdt, was men het niet zo ras nopens de wijze van betaaling, en maurits klaagde, nog in 't begin van 't volgend jaar, over de wanbetaaling, welke hier uitfproot.  MAURITS. iStt met vyf en twintig duizend gulden 's Jaars; ook wierdt 'riem, nevens zijne Vrouwe Moeder, in eigendom, gegund de hui. zinge in 't Noordeinde, of jegenswoordig, zoo gezegd, oude Hof, in den Haage. WitLEM lodewyk , Stadhouder en Kapitein-Generaal van Vriesland, wierdt, in zijne politique wedden, mede verdubbeld , en zijne militaire op zes en dertig duizend gulden 'sjaars, gebragt. Nog wierdt de Prinfesfe Weduwe, louize de coligny,behalven, als ik zeide, met de wooninge van 't Noordeinde in den Haage, begiftigd met eene inkomfte van ƒ20000:'«jaars, in plaats van ƒ 15000:-, welke zij tot nu toe hadt getrokken. Aan de Vrouwen Dogteren van Prinfe willem L, bij charlotte vam bourbon, wierdt, voor haare vaderlijke goederen, eene erfrente van/6coo:- bevestigd, en aan emilia , Prinfesfe van Portugal, volle Zuster van maurits, eene van ƒ 3500: . Eindelijk, wierdt ook filips willem, Prins van Orange, met eene fomme van vyf en twintig duizend guldens, een», befchonken. Dit alles begreep men te moeten doen ter „ dar.ckelyke „ erkentenife van de gedane dienften," zo „ van zyne Prin„ felyke Excellentie'' (willem I.) „ hooglefelycker memoiie? als „ van zyne Excellentie" (maurits) „ zelf*" enz. De laatstgezegde was 'er zo van getroffen , dat hij, naauwiijks van dit Befluit verflendigd, zig, in perfoon, ter Algemeene Staatsvergadering bezag, zijnen dank betuigde, en 'er bij voegde, „ dat hy, met gelycke apüie, het Lant, by fuc„ ces van den trefues, fou dienen, gelyk hy gedaen hadt, „ by den oorloge, ende begeert dat hare E. Mo. fouden wil„ ten gelouen, dat de difficulteyten, die hy in de fake van „ den trefues heeft gemaect, alleene hebben gefireél voor de „ confervatie van den Lande, ende nyet tot eenich ander „ eynde." Zie Mr. h, van wyn, Bijvoegzels enz. t Mam*  rpo MAXIMILÏAAN van EGMOND. Maximiliaan van egmond. Slegts ter loops, omdat wij er toen niets meer van wisten , hebben wij, Deel XIIl. W. 109, aangaande deezen telg van het doorluchtig Geflagt, waaruit hij was gefproten, atmgeteekend, „ dat hij zeer onver, wagt overleedt." De merkwaardige omftandigheden, zedert, ons desaangaande , ter kennisfe gekoomen, verdienen hier vermeld te worden. „ Max:miliaan vam egmond, Graaf van Buuren, gaf, na eene zonderlinge ziekte van met meer dan vier dagen, zittende en gekleed, den geest.» Een Fransen Schrijver, van de ze-uiende eeuw, heeft dit affterven breeder verhaaid, en hoe zeer men hem, fomtijds, met voorz.gtigheid leezen moet, en zijn verhaal van dien aart is, dat men, voor en na dien tijd, meer foortgelijke gevallen ontmoet, is het egter zeldzaam genoeg, om hier ter neder te ftellen, bijzonder daar het een perfonaadje raakt, tot wien en zijn geflagt de Nederlanders zulke naauwe betrekking hadden. De zaak dan droeg zig, volgens brantome, in dezer voege toe. Maximiliaan, 't zij door fterk drinken, ('t geen ten dien tijde zeer in zwang was, en waar aan hij niet gewoon was zig te onttrekken) of, door een ander toeval, fcfiielijk aangetast en te bed geftort zijnde, binnen Brus/cl, kondigde andries van wezel, {Vezalius) Lijfartz van den Ksltet, hem aan , dat, zo de regels van zijne konst niet faalden, hii. binnen vijf of zes uuren, fterven moest; hem daarom raadende, zijne zaaken te befchikken. De Graaf, zonaer zig te ontzetten , zondt tetftond cm zijne twee voornaamfte Vrienden, den Kardinaal van granvelle, en den Graave van aremberg, maakte zijn' uitetften wil en nam het ouwel. Dit verrigt zijnde, gaf hij last hem uit het bedde te tillen, van V hoofd tot de voeten in 'c harnas te fteeken, en, in zijn best gewaad, met de orde van '« Vlies om den ha.s, op een' zetel, te draagen naar de groote zaal van t huis, waar in hij zig bevondt, ('t geen dat van ge^beeke was) en werwaarts veele, aanzien'ijke en andere, luiden t zaamgevloeid waren, om hem, die men nu, door geheel Brusfel, verhaalde, dat zo fpoedig fterven moest, het laatst vaarwel te zeggen. In de zaal gekoomen, liet hij allen, waar onder zijne meêr en mindere Bedienden, tot zig naderen, fprak  MAXIMILIAAN van EGMOND, enz. 19» ze vriendelijk aan , beval ze den Kardinaal en den Graava van aremberg, lei hun eenige gedsgtnisfen toe, reikte hun de hand en eischte, daar op, den rijkverfierden Beker (Godet~), die hij, in zijne vrolijke gastmaalen, gewoon was te gebruiken. Midlerwijl een verhaal van zijn leeven en 's Keizers gunstbewijzen, jegens hem, gedaan hebbende, gaf hij het orden-teken van den Vlieze aan aremberg over, om het zelve den Keizer te behandigen , en door twee zijner Edellulden zig de armen doende onderfieunen , dronk hij den laatften teug, ter eere van karel den V., deszelfs weldaaden roemende, en verklaarenèe, nimmer, hoe zeer daar toe aangezogt, het gezigt van zijnen Meester gekeerd, noch met de Proteflanten gedronken te hebben. Toen, zig haastende, om granvelle en akemberg ook voor den jongflen diöüst te danken, nog eens de omftaande Hop- en Edeüuiden vaarwel zeggende , en vezaliüs omhelzende , geboodt hij, dat men hem weder te bedde zou draagen, en gaf, onder 't nederieggen, den geest. Zijn fteifdag wordt vermeld op den 23 van Wintermaand des Jaars 1548, 's morgens om vier uuren. In Friesland, daar hij Stadhouder was, wierdt zijn overlijden plegtig gevierd. Zie Mr. h. van wyn, Bijvoegzels enz. Maximiliaan van oostenryk. Op het voeifpoor van den kundigen wagenaar, verhaalden wij, Dsel XXII. bl. 381., hoe deeze Asrdshertcg, ter gelegenheid der afkondiginge van zsker Plakaat, van het meer en meer inkruipend gezag der Hollandfche Graaven een aanftootlijk voorbeeld gaf, doordien men, aan het flot van hetzelve, de volgende, in de ooren der Landzaat en ongemeene uitdrukking, las: „ Want alzo „ belieft het ons dat gefchiedeen in 't Ftansch: Car ainfi nous plaist il eftre faict. Bij den kundigen van wyn ontmoeten wij eene Aanteekening, hem, door eene onbekende band, toegezonden, welker overneeming wij der moeite wel waardig oordeelen. Zij dient, om 'sLands Gefchiedenisfea we  Ï9» MAXIMILIAAN van OOStENRVK. toe te lichten. De aanmerking is van den volgenden woordlijkën inhoud i ,, Offchoon wij de doorwrogte Kundigheid in de Gefchiedenisfen onzes Vadcrlan is van den Grooten wagenaar bewonderen , zij het ons egter vergunt, in deze Helling, van zijn Edele te verfchil'en, en van de gedag-en, waar in hij ftondt, dat men aan deeze Koninglijke fpreekwijze, hier te Lande, toen ter tijd, nog gansch niet gewend was, aftewijken; daar wij zullen tragten te doen zien, dat, wel verre msn hieraan ongewoon zoude 'ijn, integendeel, al van veel vroeger tij' den, deeze fpreekwijze gebezigd is. • „ Car aivfi nous plaift il, & voulons eftre fait. Deeze taal, als bet hoogst en Souverain Oppergezag aanduidende , hebben de Koningen van Frankrijk, in haare Wetten en Statu. ten , volgens de meening der Geleerden , alreeds in de 14 Eeuw gevoerd; en het is, kort daar op, van verfcheide gekroonde hoofden nagevolgd, voornamentlijk van die geeuen, welken uit Fra-fchen Bloede gefprooten, naderhand, als Hertogen en 'Mi een regeerden. De Schrijver fpreekt, hier ter plaatfe, van een Edia van Keizer maximiliaan (Keizer karels Grootvader) , 't welk ftrekken moest ter oprigting van een Admirsliteks-Collegie, om al wat het Zï^-wezen betrof, daar door te bsvorderen; dit Edift nu, ten Jaare 1487 gegeeven, wierdt met deze Koninglijke fpreekwijze beflooten. „ Al van veel vroeger tijd was men, hier te Lande, ge. woon, de Keizerlijke Statuten en Ediaen, aan welker ftiikte nakooming den Wetgever veel gelegen was, met dit teken van Souverain gezag te bekragtigen; ook hebben de Graaven van Holland, in welte boezem het Souverain gezag berustede , van de vroegfle tijden af, reeds deezen fpteektrant aangenomen. . „offchoon fommigeSchrijvers, vooral ten oprtgte van Philips van Bourgonje , bijgenaamd de Goede , het zeer euvel neemen, dat hij deeze fpreekwijze, in navolging zijner Voorzaten , gebruikt heeft, die hem daarom van trotsch- en opgeblazenheid jegens zijne Onderzaten, befchuldigen. „_Dan,  MAXIMILIAAN van OOSTENRVK. rog Dan , wat hier ook van zijn ïfcooge, zeker is het, dat jno'n al van veel vroeger ti'den, dan van philips den Goeden, gewoon was de Koninglijke Ediflen, met die fpreekwijze, te bekragtigen. Men vindt van Hertog j»n van braband, jacoba van beyereh , Gravinne van Holland, in huwelijk hebbende, vermeld, dat hij,-op den 25 Februari j ten Jaare 1424, hendrik van eyk tot zijn Jagermeester aanftelde, en deszelfs Commisfiebrief met- deze woorden bekragtigde: „ Zonder jet dair jegens te f eg gen ofte.doen, in eenigerwys, of meer beuels van ons dair af te verheyden; want ons dat alzoo belieft, ende gedaen willen hebben? „ Wat anders betekenen de woorden van willem den V., Graaf van Holland, ten Jaare van 1347, als bij zegt; „ Want dit onze wille is?' Zo heeft ook de Vrouw van Graaf willem, toen zij, door de krankzinnigheid van haar Man, te raade was geworden, Graaf willems Broeder, Hertog aelbrecht, uit het Keizerrijk te ontbieden, alle Edelen, Steden, en Onderzaten van Holland gebooden, des Hertogs regeering voor wettig te erkennen, en hem den Eed van hulde en trouw te zweersn. „ Wy verkeken, (zegt zij) ende uiterlyk begetrm, onzen lieven Broeder — te ontfangen over haren Ruwaarde; wunt fulx onfe wille ende meynsnghe is." „ Ja, zelfs in zaaken van het aherukerst gewigt, — in zaaken daar de Regeering en het beilier. der L«»den mede gepaard ging, was men gewoon, z>g *a -e e fpieekwij/e te bedienen. Wanneer Hertog jan van bkaband, en deszelfs Vrouw jacoba, het geheele Graaffcbat-, Hi'land, met deszelfs Oppergezag, bj wijze van ovfi ejmk > st aan jan van beieren overdroeg, en deszelf? Onderzaten hem hulde en eerbied beval te bewijzen, bekragtigde hij die overdragt met deze woorden: „ Want dat onfe wille iV" ,, En daalen wij af sot die tijden , waar in men, langer weigerig den hals onder het Spaanfche juk te krommen, de wapenen tegens den bloeddorstigan alba had opgevat, dan zullen de Registers van Staat ons leeren, dat de Grondlegger der Bataaffche Vrijheid, willem de I., met onderling overleg der Staaten, in een Placaat, op den 29 November ten Jaare 1579 vastgefteld , 't welk alle gemeénfchsp met den N Bert  Ï94 MAXIMILIAAN van OOSTENRYK. Hertog van alba ten fterkften verboodt, dezelve koninglijke Spreekwijze gebezigd heeft, „ Want ons alzoo belieft? O) ,, En waar in verfchilt doch die wijze van fpreeken mee de vorige, welke willem l, Stadhouder, den 3 Maart ten Jaare 1573 gebruikte, en welke in de Regiiters van Holland gevonden wordt. „ Dat alle Leenmannen der Graeflykheyt hem, als Gouverneur Generaal, denStaeten 'sLands van Hoflant ende het Gemeene befte den behoorl. Eedt van getrouwigheyt doen tegen de Tiranneye van den Hartogh van alba hunne Leenen van nieuws verheffen, — op verbeurte der Leenen. — „ Want onfe intentie ende begeerte fulckt is,* en ten Jaare 1579* „ Want zulcks is onfe ernflighe Wille ende begeerte?' „ Deze fpreekwijze, voor zo verre 't de eigentlijke woorden betreft, heeft naderhand, toen de Staaten, na de afzwee» ring van philips de II., op haarlieder eige Souverain Gezag de Placaaten uitgaven , wel eenige verandering ondergaan, doch de zin der woorden is daarom dezelve gebleeven. In den Jaare 1580, vindt men een zagter Spreekwijze door de Staaten gebruikt, bij simon van leeuwen. „ Want de Staten dunckt zulck." „ Deeze zagtere, of liever min harde, benaming verandert egter den wil en de meening der Hoge Wetgevers niet j want die zelve Staaten hebben, naderhand, die koninglijke Spreekwijze, die kabel de V. en philips de II. eigen waren, meest m (*) Extrsét uit't Register der Refolutien van Holland, ten Jaare 1572. 1574 fol. „ En ten eynde niemandt daar van ignorantie hébbe, —■ Soo laflen, en ordonneren Wj v den in boude van defen te publiceer en, alomme binnen de Steden, en de Vlecken van den Lande en Graeffchap* pe van ■ Hollandt, ons toegedaan zynde; — beveelende voorts alle Officieren, ende Magijlraten, dat fy het in. houaen van defen volkomen en agtetvolgen, voor foo veel hun aangaan magh , zonder daar inne te gebruyeken eenigh faveur, gunfit, ofte diffimuiatie» Want ons afc zoo belieft.''  MAXIMILIAAN van OOSTENRYK, enz. 195 altijd , en met alle nadruk, gevoerd. „ Ujt onfer rechter Wetenfchap, volkomen macht * ende Souverain» Authoritejt.'" Tegenwoordig is deze Spreekwijze de generaalfte, ,, Want de Staaten zulks ten dienften van den Lande hebben geoordeeld nodig te zyn" of,, te behooren," of „ hebben goedgevonden tn ver/laan," en gelijkfoortige bewoordingen." Mr. h. van wyn, Bijvoegfels enz, Meersch , (abraham arent van der) geboren te Amers» foort, op den tweeëntwintigllen Februarij des Jaars 1720, hadt tot Vader arent van der meersch, tot Moeder petronella heuvelingh. Zijn Grootvader , abraham van der meersch, en Overgrootvader, arent van der meersch, beide aanzienlijke Kooplieden te Amfterdam, behoorden tot de Gezinte der Doopsgezinden. Het Geflagt, uit Vlaanderen afkomltig , was, om de vervolgingen , ter zaake van den Godsdienst, derwaarts geweeken. De nog vroegere Voorzaaten waren uit de Valdenfen af komltig , en reeds in de twaalfde Eeuw bekend. De vermaarde van der meersch, zo beroemd in de jonglte Brabant fche beroerten, was voortgefprooten uit eenen tak des Geflagts, welke der Roomfche Kerke was blijven aankleeven. Eerst oefende zig onze van der meersch, in de Latijnfche taaie, te Amersfoort, doch federt te Amfterdam, naa dat zijne Ouders zig, metter woon , derwaarts hadden begeeven. In het zeventiende Jaar zijns ouderdoms wierdt hij een leerling van j. j. wetstein, Hoog. leeraar aan het Remonftrantfche Kweekfchool, als mede van jacobüs philippus d'orville , Hoogleeraar aan het Doorluchtig School in die Stad. Vervolgens genoot hij de lesfen, in de Godgeleerdheid, van den Remonftrantfchen Hoogleeraar joannes driebergen. Den ouderdom van twintig jaa. ren hadt hij nog niet bereikt, toen hij tot den Predikdienst bekwaam verklaard , en onder het getal der Proponenten wierdt aangenomen. Een jaar lang, volgens eene wet der Re. monltrantfche Sociëteit, dezelve ten dienfte geflaan hebbende, wierdt van der meersch, te Hazersvoude, beroepen, alwaar Na hij,  MOERKAPELLE, enz. *i* te met geweld een Oranjekas op zijn hoed , waar naa men hem, zijn Degen wederom gebragt hebbende, onder 't ge« woon gefchreeuw, hadt laaten vertrekken.: Dat hij , t'huis gekomen zijnde , getragt badt van dit alles verihg te doen aan den Heer Dijkgraaf van Schieland, (Mr. p. c. de groot) dan dat zijn Wel Ed. Geltr. te veel geoccupeerd was om dit verflag te kunnen aanhooren , en dat hij nu van hun Ed. Mog. zou verwagten , op welke wijze dezelve zouden goedvinden , dat door hem de Orders van din Souverain wierden ten uitvoer gebragt. Mortaigne. (johan diederiu van) Aangaande een Maagdenroof, door deezen perfoon gepleegd, en de veelgerugtmaa» kende gevolgen daar van , ontmoeten wij het volgende be< rigt. Mortaigne , een Zweed van geboorte, hadt zig niet ontzien, om, des avonds van den 17 van Lentemaand des Jaars 1664, zekere catharine van oruens, minderjaarige Jongvrouwe van aanzien , goede zeden en groote middelen, uit de huizinge in 'sHaage, alwaar zij zig bevondt, met list en geweid, te fchaaken, en over ftraat te doen fleuren op een Rijtuig, met 't welke hij, van gewapende manfchap verzeld, in den donkeren nagt, haar naar Kuimnhwg vervoerde , agtende zig aldaar in veiligheid te zullen bevinden. Naauwlijks vernamen de Bloedvervvan en der. Jongvrouwe deeze fchenddaad, of zij vervoegden zig aan 't Hof va-> Holland , om Letteren van voorfchrijving aan alle Volkeren, 't Hof bragt de zaak terftond bij ue Staaurn van 't Gewest, die niet alleen de verzogte Iet-eren verleenden, en zorge droegen , dat dezelve ook ter Generaliteit wierden ingewilligd , maar tevens, zo als ook de Algemeene Staaten deeden, eenen Brief afzonden aan henrik wolrad , Graave van Waldek en Kuilemburg, houdende voordragt der affehuwlijkheid van het geval, en verzoek, hij wilde de ongelukkige Jongvrouwe uit handen van haaten Roover of Roovers redden , in vrijheid ftellen, en montaigne, om in den Haage geftraft te worden, overleeveren in handen van Commisfarisfen van dan Hove, die zig, ten dien einde, na zijne Stad zouden begeeven, en die men, tot meerdere zekerheid, behalven de bedienden O a der  ara MORTAIGNE. (JOHAN DIEPERIK van) der Juflitle , twaalf wel gewapende Soldaaten • toegevoegd hadt. Twee dagen daar aan liep ter Algemeene Staatsvergadering een onvoldoend antwoord in van den Graave, 't welk ^ door Holland overgenomen, gelegenheid gaf, dat hunne Edele Grootmogendheden hem ernfliger aanfchreeven; onder anderen verklaarende , hoe zij met de grootfte verwondering verftonden, dat, ondanks hun verzoek, montaigne niet eens ' verzekerd, laat ftaan overgeleverd was geworden; dat ondertusfchen 't geweld , ook onderwege jegens de Jongvrouwe gepleegdhun, hoe langer hoe meer, gebleeken zijnde, zij niet alleen van -hem begeerden de gezegde Jongvrouwe, zelfs, al mogt zij thans door gedwongen aanraading, als anderfints, verklaard hebben, (zo als inderdaad gebeurd was) niet tegen haaren wil vervoerd te zijn, willig of onwillig, over te geeven, maar ook, in 't bijzonder en daadlijk, den Roover in handen van Kommisfarisfen te ftellen; met bedreiging, dat de Staaten, bij verdere gebreke van dien, zig hoogst gevoelig zouden toonen, en zulk eene, hun aangedaane kleinagting en ftremming der openbaare veiligheid, geenfints duldens Toen men hier op door Kommisfarisfen onderrigt wierdt, dat de Graaf zig, met de verklaaring der Jongvrouwe, meenende te kunnen dekken , onverminderd alle aanmaaning, onverzerlijk bleef; dat ook mortaigne -«ig , met deszelfs kennis, binnen zeker huis in Kuilenburg hadt verborgen, en ligte. ljjk uit die plaats zou ontvlngten , of reeds ontvlugt was, begreep men, in Holland, met goedkeuring der meerderheid van de Algemeene Staaten, tot fterkere middelen toevlugt te moeten neemen. Men gelastte dan aan Gekommitteerde Raaden , ten fpoedigften, drie of vier Kompagniën paerden en zes honderd Voetknegten, onder den Lieutenant-Kollonel van steeland, Zwager van wijlen den Heere van sommelsdtk, en den Major van zanten , af te vaardigen na Kuilenburg, ter beuuiting dier Stede en bezetting der toegangen .van dien; aan welken last promptelijk voldaan wierdt: terwijl ook, ten zeiven einde, twee gewapende Jagten op da Rivier de Lek wierden geplaatst, en den Graave op nieuw aanfchreeven, hij hadde mortaigne over te leveren, of anderfmts te wagten, dat hunne Edele Grootmogendhedea „ niet  MORTAIGNE. (JOHAN DIEDERIK van)ajS „ niet zouden ruften, voor en aleer zy, aan s'Graaven per„ foon, Stad en Graaffchap Kulenburg, een éfclatant exem„ pel zouden ftellen van hunne regtvaardige indignatie, met „ ftraffing van den Delinquant of Complices , ter eeuwiger „ memorie." Buiten dien wierdt niet flegts aan alle Hoofdofficieren , en zelfs aan de Ingezetenen, in de Steden en ten platten Lande, bevolen , op mortaigne te pasfen en hem over te leeveren, maar ook de Hf er van langerak , die zig te diep in 't belang van mortaigne gewikkeld hadt, uit Kuilenburg, naar de Kaflelenije in 's Haage overgebragt, en eerlang met het verlies der Kompagnie paarden, hem voorheen , op voordragt van Koning karel II. gefchonkeii, geftraft. Dit alles egter belettede niet, dat mortaigne , eerlang, en zo men meent, in het kleed van eene Meikfter, met eene melkkan op den rug, na Breemen ontkwam , alwaar de Regeering hem gevat , en aan deezen Staat geoorloofd hebbende hem te doen af haaien, hij de behendigheid hadt, om uit de handen van den Krijgsofficier, die ten dien einde was overgezonden, te ontkoomen; waar over dees namaals geftraft wierdt. De vlugt uit Kuilemburg hadt midlerwijl zo veel ongenoegen bij de Staaten van Holland, tegen de Graave, verwekt, dat zij vastftelden, tot herftel van den geleeden hoon, en voorziening voor het toekomende, hunne bedreiging te doen werkftellig maaken. Zij gelasteden den Kolonel van steeland, de Poorten der Stad te doen afhangen, de Valbruggen te doen vastmaaken , of in plaatfe van dien , fteenen Bruggen of Dammen door de Gragten te leiden , en twee openingen in de Wallen of Muuren te maaken, om daar door, ten allen tijde, onverhinderd in de Stad te kennen komen; ook eischten zij, dat de Graaf zig fchriftelijk verbondt, om, van nu voortaan, geen vrijgeleide meer te geeven aan eenige Hoofdmisdadigers , beraaden Bankbreekers en diergelijken, uit de Vereenigde Nederlanden in Kuilenburg gevlugt, of bij vervolg van tijd te vlugten, maar dat hij dezelven, integendeel , op de eerfte aanmaaninge der Staaten van derzelve Landen, Hoven van Juftitie, of Magiftraaten der Steden van dien, zou hebben over te geeven; dat hij ook den Drost en O | Stad*  214 MORTAIGNE. (JOHAN DIEPERIK van!) Stadhouder van zijn Graaffcbap , als aan het tegenwoordig geval zeer fchuldig, van deszelfs bedienkg en inwooning^ al. daar, voor altijd, zou hebben te ontzetten; ter bevordering van welk een en ander, van steeland, met de manfchap, waar mede hij thans de Stad beflooten hieldt, binnen dezelve zou hebben in te rukken, en zig, tot nader, bevel , op te houden. De Algemeene Staaten bevestigden deezen last. Steeland trok toen metterdaad binnen , en de zaaken ftonden verder tot de beraamde uitterften te koomen, indietHniet de Staaten van Gelderland, agtende, dat het Graaffcbap .van Kuilenburg een Leen was hu-ner Provintie; eerst aan Holland verzogt hadden, om, in deeze-,, zagter en langmoedi. „ ger te werk te gaan," en daarop ter Generaliteit hadden voorgedraagen , om eenije Afgevaardigden , uit het midden van de Algemeene S asten en d:e van Gelderland, na 't Graaffcisp te zenden , om de gefchillen, -in der minne, of, des noods, bij regtelijk onderzoek, af te doen, zonder iets feitelijks, tegen de hoogheid van hun Gewest, te oudernee. men. 't Is waar, Heiland, floeg dit alles af, erkende de leenroerigheid aan Gelderland niet, meende te meer bevoegd te zijn om den Graave te ftraffen, wijl dees, ten opzigte van veele goederen, hun Leenman was j en drong haare gedag. ten? bij de Bondgenooten-,-ten fterkften aan. Maar, daar dit een en ander oorzaak fcadt gegeven tot marren in de uitvoering van het Befluit, en de Algemeene Staaten begreepen, dat alles diende gedaan te worden, zonder verkorting van 'ttregt, 't geen Geldtrland op het Graaffchap dagt te hebben, kwam midlerwijl geobge fredrik,. mede Graaf van Waldek, Oom van den regeerenden Graave., en, voor heen,, deszelfs Voogd en Beftuurder van Kuilenburg, ter $unste zijnes Neeve, tusfehen beiden. Hij verzogt den Hollanofchen Staaten, dat het gebeurde „ niet ten zwaarfte mogt,worden opgenomen," en bewoog henr.k wolrad tot het fchrijven van eenen beleefden Brief aan dezelven, dienende ten geleide- van twee Akten, bij welker ééne hij, daadlijk, en geheel overeenkomftig met den ftraks vermelden eisch van hunne Edele Grootmogendheden, afftand deedt vab het regt van vrijgeleide binnen zijnGraaffchap, ter wij! hij, bij den anderen, overgsf, om, hij uit-  MORTAIGNE, (JOHAN DIEPERIK van) hnz. aig uitwijzinge en vonnisfe van één der Hoven van Juftïtie inde Nederlanden, op naam van Schepenen van Kuilenburg, alle zodanigen zijner „ Bedienden en Onderdaanen," als mortaigne en deszelfs zaalte hadden begunstigd, geregtelijk te doen vervolgen en ftraffen; verzoekende, eindelijk, dat de Staaten hier mede genoegen neemen wilden, zijn Graaffchap van'het binnengetrokken Krijgsvolk ontleedigen, en voortaan geene onmin, ter zaake voornoemd, tegen hem doen overblijven. Hunne Edele Grootmogendheden „ in agting nee„ mende de fchade en ongemakken , door 't voorfchreve „ Krygsvolk, in de gemelde Graeffchap, — geleden, mits„ gaders ook de publycque demonftratie, door den Lieute„ nant-Collonel steelandt, by ordre van haer Hoogh. M/)g., „ in de voorn. Stadt gefchiedt, door 't openhouden van de „ Poorten ende nederlaten van de Brugghen , by nachte en „ by dage, en het geene meerder daer omtrend is," namen daar mede, en met de bovengemelde Akten , genoegen en voldoening; ook bewilligden zij ter Generaliteit in het terug roepen dér Troepen, 't geen .'er op volgde, na dat mede de Algemeene Staaten, afzonderlijk, zig over het Jaaifte gedrag van den Kuilifiburgfiken Graave voldaan hadden verklaard. Henrik wolrad hierop naar Stiermark vertrekkende , overJeedt weinige weeken naa dien tijd, en, zo fommigen vermoeden , uit hartzeer, over de wijze, waar op deeze zaak voor hem geëindigd was. Zie Mr. h. van wyn, Bijvoegzels enz. Mourand. Deeze was de naam eens Paruikemakers in den Haag, die, door overgedrevenen, dus genóemden, ijver voor het Huis van Oranje vervoerd, zich,een bedrijf veroorloofde, 't welk, naar de meening van,zommigen , was aangelegd om het Treurtoneel der Gebroeders j. en c. de witt te hernieuwen. De merkwaarheid des voorvals verdient een bekort verhaal. Zints het voorgevallene in den Haag met den Stadhouder, in den Jaare 1786, was het aanzien van 'sLands Staaten, wat het uitwendig vertoon aangaat, merkelijk geklommen, O 4. en  3i6 MOURAND. en wierden dezelven voorheen ongewoone eerbetooningen aangedaan. Een van dezelve wa*., dat de Staatsleden, zich na de Vergaderplaats begevende, hunnen weg zouden neemen door de dus genoemde Stadhouder spoort, door welke, volgens aloud gebruik, niemand, behalven den Stadhouder, vermogt te rijden. De Heeren ocker gevaerts en cornelis de gtzelaar, de eerfte Burgemeester, de andere Penfionaris van Dordrecht, en , van wegen die Stad, Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge, namen, in de maand Maart des genoem. den Jaars, hunnen weg door de gemelde Poert, en bereikten, hoewel met moeite, de Vergaderplaats van Hun Edele Groot Mogende. Geduurende hun vertoeven aldaar, was de zamenvloed aanmerkelijk toegenomen, en vertoonde alles een dreigend gelaat, toen de twee gemelde Staatsleden, bij het fcheiden der Vergadering, den Koetzier belastten, langs den berijden weg te rijden, als den kortften, om na het Logement van Dordrecht terug te keeren. Naauwlijks waren de paarden eenige Happen gevorderd , of de .opeengepakte menigte belette den verderen voortgang. Merkelijke fchrik beving hier door de Heeren, die toenam, toen zijn mourand de teugels der paarden zagen grijpen , om de koets te doen keeren. Zo veel bedaardheids, egter, behielden zij, dat ze den Koetzier geboden om voort te flaan; 't geen, evenwel, zo vast' hisldt mourand de teugels, bezwaarlijk zou gelukt zijn, zonder d« hulp des Drosfaards en zijner Dienaaren, en van den Advokaat van hispen , die, met uitgetogen degen, niet zonder eigen lijfsgevaar, het woedende geweid te keer ging. Want de Bevelhebbers der Zwitzerfche Gardes, en der Ruiters, die bij de Stadhouderspoort ftonden, waren ledige aanfchouwers deezer fchenddaaden, zonder een enkelen, voet te verzetten ; hoewel de laatstgenoemden toefchooten, raadat mourand door den Drosfaard in verzekering was genomen. Bijkans ware, door deze bedrijfloosheid der gewapende magt, den muitmaaker het ontfnappen gelukt, die , onder het gelelde van Krijgsvolk,-• eerst na de Hoofdwagt, sn van dasr na de Gevangenpoort, gevoerd wierdt. Het kon (riet uitblijven, of de fchenddaad moest de hoogfte verontwaardiging verwekken bij Staaten van tiollan-/. die : fttakg  MOURAND. ftraks een tweeledig befluit namen : voor eerst, Gecommitteerde Raaden te magtigen, om, ongeprejudicieerd de Regten en Privilegiën der Ingezetenen , in dit fingulier geval, den Gedetineerden Delinquant de plano, en zonder form van Proces, te Regt te ftellen; ten anderen, Gecommitteerde Raaden te gelasten, om etn naauwkeurig onderzoek te doen na het gedrag van het Krijgsvolk, welk de wagt op het Binnenhof gehad hadt, en, niettegenftaande de gegeevene bevelen , de Conbustie en het gepleegde geweld aan de Heeren van Dordrecht niet in tijds hadt verhinderd. Welhaast was nu het Vonnis des Doods over den Misdaadiger geveld, hoewel deeze zijn misdrijf toen nog niet bekend hadt, doch vervolgens blijken van zijne fchuld gaf, door het uitroepen van wraak over de geenen, die hem tot die wandaad hadden aangezet. Vergeefs tragtte 'sMans zwargere huisvrouw, en bij hem Moeder van zes leevende kinderen, vernietiging van het vonnis te bewerken. Tot het ui:ö>.ffenen der Doodftrafte wierden de noodige toebereidzalen gemaakt, en zouden ook gewisfelijk voortgang genomen hebben, zonder de voorfpraak der onmiddelijk beleedigde Heeren zelve, die , met Echtgenoote en geboren en' ongeboren kroost begaan, door hunne tusfchenfpraak bij Hun Edele Groot Mogende bewerkten, dat de DoodftrafFe jn eene eeuwigduurende Gevangenis wierdt veranderd. Men verhaalt, dat wanneer de Fiskaal luiken , en de Sekretaris der Staaten van buur en , hem eerst mondeling deeze verandering in het vonnis bekend maakten, mourand derraaate ontzette, dat hij vol fchrik uitriep: O god, wat heb ik een berouw! en daarop van zich zeiven viel; als mede dat hij, wederom bekomen zijnde, en andermaal de aangenaame boodfchap verftaan hebbende, op nieuw van zulk eene ontfteltenisfe wierdt bevangen, dat hem, op de Gevangenpoort terug gebragt, om tot bedaaren te komen, een ader moest geopend worden. Ten biijke van het genoegen, welk de edelmoedigheid en vergeeflijkkeid der Heeren gevaerts en de gyzelaar in den Haage gaf, kan, onder anderen, dienen, dat onder het ieezen eener Afkondiginge van *s Lands Staaten, op het geval flaande, en de veranderde ftraffe vermeldende, eene diepe Os en  418 MOURANDé MYN. (GEORGE van ber) en eerbiedige flilte onder de talrijke menigte heersehte, en zo dikmaal» de naamen der twee Heeren genoemd wierden, verre de meesten door het afneemen van hunne hoeden, blijken van hunne hoogagting gaven. Ruim een Maand zat wourand op de Gevangenpoort, en wierdt van daar overgebragt in het Tugthuis te Gouda, om er met.zijner handen arbeid den kost te winnen. Nog geen anderhalf jaar, egter, duurde zijne eeuwige gevangenis. De Amnestie van September des Jaars .'787, genade fchenkende aan allen, die om hunnen ijver voor het Huis van Oranje in moeilijkheden waren ingewikkeld, deedt zijne, banden flaaken, en, vrij en onverlet, in de zamenleeving wederkeeren. Zie N. Nederlandfeke Jaarboeken, Mtn, (george van der) was de jongfte der zeven zoonen van den beroemden Kunstfchilder heroman van deh-mvn, en wierdt te Londen, werwaarts zijn Vader zig, van Amfterdam, hadt begeeven, in den Jaare 1725 gebooren, Behalven zijnen Vader, hadt hij, inzonderheid, tot Leermeester zijnen broeder francois , welken hij , kort na het overlijden van .hunnen Vader, na Amfterdam volgde. Hoewel francois van der myn , in die Stad, met bet fchilderen van Pourtraiten van de aauzienlijkfle Perfoonen, veel opgangs maakte, keerde hij, egter, eerlang, térug na Londen , in de hoope van aldaar beter zijn fortuin te zullen maakeD. George, zijns broeders plaats vervangende, wierdt, welhaast, als een verdjeqstlijk Pourtraitfchilder, bekend en vermaard. Onder veele andere, fchilderde hij, leevensgrootte, het Familieftuk van den Heere pieter cornelis hasselaar, en het Pourtrait, insgelijks leevensgrootte, van den Heere jan christiaan meyer Daarenboven heeft hij nog eenige andere Schilderijen gemaakt, en, onder-dezelve, zeer f.aaie Kabinetftuk. jes. Van der mt» o verleed t, te Amfterdam , op den tienden December des Jaars 1753. N.  NARREBOÜT. (JACOB en FRANS) ai$> \ar-toSm^.^bé»D ftw • N. =1 .i . «ai Narreboüt. (jacob «.« frans) Om een ftoutmoedig doch menschlievend bedrijf, deor dit Vlisfivgensch broederpaar beftaan en volvoerd-, verdienan hunne naamen der vergeetelheid ontrukt te worden. Het Oostindisch Compagniefchip Woest' duin, in den Jaare 1779, voor de Kamer Zeeland na het Vaderland te rug keerende, hadt, op den vijentwintigften Juli» de plaats zijner beftemminge bijkans bereikt, toen het, bij het inzeilen van de Deurloo, door de onkunde, of de onopletjtendheid van den Loots, aan .den grond gezeild wierdt. De geweldige ftooten deeden het Schip, wel haast, verbrijzelen; zodat van de kostbaare laading niets kon geborgen worden. Aan den vasten wal waren veelen ooggetuigen van het akelig fchouwfpel , welk bijkans honderd Schepelingen , naa veele uitgeftaane gevaaren , en in ?t gezigt>der Vaderlandfche kusten, den dood dreigde. Intusfchen ber.am de hevige- ftorm, die thans woedde , veelen den moed, om ter hulpe der Schipbreukelingen toe te fchi.eten. Met hun lot begaan,, bafloot het wakker broederpaap., van nog tien perfoonen verzeld, ter reddinge eene pooging te waagen, Met hunne Schuit in Zee gedoken, en na het genoegzaam verbrijzelde Scaip gelievend, gelukte het hun, zevenentachtig elendelingen , die, op ginds en herwaarts yerfpreide brokken van het wrak, den dood elk oogenbiik te gemoet zagen, in hun vaartuig te bergen, en behouden aan land te brengen. Slegts tien of .twaalf verloren er het leeven, en onder deeze e.en Engelsen Heer van drieëntwintig jaaren , baniel octaviüs barwell, Man van aai,zienli,ke kunde en groote middelen, wiens Lijk, tegen het ftrend opgeworpen, en gevonden , naderhand , in -de Groote Kerk te FJitjtngen, ftaatelijk ter aarde wierdt befield, ia een Graf, pronkende met eene Naald van graauw Marmerfteen, met gepaste Sieraaden, en een Latijnsch Op. fchrift, 's Mans fraaie hoedanigheden van verftand en hart, tevens zijn treurig uiteinde, vermeldende. Niet onbeloond bleef de edele Mensenliefde der Gebroeders narreboüt. De QecO'  aao NARREBOÜT, (JACÖB en FRANS) enz. Oeconnmiefche Tak befloot, aan elk van hun , ten gefchenke aan te bieden , ter hunnen keuze , een Goude Medaille, of een Zilveren, met drieëntwintig Dukaaten daar neveni. Zij koozen het laatfte, en ontvingen het Gefchenk, in eene buitengewoone Vergadering, van wegen den Oeconomijchen Tak, te flisfingen belegd. Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappij, ter Kamer Zeeland, ondanks de fchade, door het verlies van het rijk gelaaden Schip geleeden, oordeelden, egter,-zich verpligt, voor de toegebragte hulp, hunne gevoelige erkentenis aan den dag te leggen. Zij deeden een Gefchenk van achttienhonderd Guldens, om tusfehen de Broeders en derzei ver togtgenooten verdeeld te worden : indiervoege, nogthans, dat de narrebouten een dubbel aandeel ontvingen." Wat den Loots aangaat, zijn lot Was, geesfeling en brandmerk, met het zwaard over 't hoofd, en voorts bal. lingfehap. Zie Nieuwe Nedtrlandfche jaarboeken, 1779. 1780. Neufville, (christina leonora de) was eene der meest vermaarde Dichteresfen van haaren tijd. Van tijdlijke goederen, in eene ruime maate, bedeeld, en een ongehuwd leeven leidende, bezat zij de beste gelegenheid, om haare zucht tot de Dichtkunde bot te vieren. Nevens de Vertaaling, uit bet Fransch, van het Treurfpel Childerik, wordeD haare Dichtkundige Bespiegelingen in hooge waarde gehouden. Mejonkvrouw de néufville behoorde tot de Gezinte der Doopsgezinde te Amfterdam, en overleedt, in goeden ouderdom , op den eerften April des Jaars 1781. Nieuwenhuizen , (martinus) was de zoon van den Eerw; jan NiEüwENHUiZEN. welken wij vroeger, als den Grondlegger der Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, leerden kennen. Op den negenden December des Jaars 1759 aanfebouwde hij het eerfte leevenslicht, in het fraaie Dorp Middclharnas, op het Eiland Ovtrfiakké, alwaar zijn Vader toenmaals,.gelijk nu nog heden te Monnikktndam, het Leer- 88ï«  NIEÜWENÏIUIZEN. CMARTINUS) att aarampt onder de Doopsgezinden met lof bekleedde. Naa de verplaatzing van den Vader , eerst na Aardenburg, en van daar na de ftraks genoemde Stad , wierdt* martinus ter in» wooning opgenomen door wijlen den Eerw. daniel hovens , gehuwd aan zi jns Vaders Zuster, en toenmaals Leeraar onder de Doopsgezinden te Leijden. Al vroeg zordt deeze hem na 't Latijnfche School, met oogmerk, om hem tot het Leeraarampt op te leiden. Doch men veranderde van plan, zints het openbaar wierdt, dat zijn lichsamsgeftel beter gefchikt was, en zijne neiging meer overhelde tot de beoeffening der Geneeskunde , dan tot het waarneemen van het Predikampr. Al vroeg deedt men hem daarom het onderwijs in de Kruidmengkunde genieten, bij een bekwaamen Apothekar, en tevens de Botanifche Lesfen van den Hoogleeraar van rovem, in den Akademietuia, bijwoonen. Den ouderdom van eenentwintig jaaren bijkans bereikt hebbende, vertrok nieuwbn* huizen na Harderwijk, en genoot aldaar het onderwijs der beroemde Hoogleeraaren m. van geuns en forstêr, geduurende den tijd van drie jaaren, om, naa verloop van dezelve, na Franeker te vertrekken. Een jaarlang was de Hoog» leeraar gadro coopmans hier zijn Leermeester. Op den negenden December des Jaars 1784, zijne vijfentwintigfte geboorteverjaaring, wierdt hij tot Dcftor in de Geneeskunde bevorderd. Straks begaf nieuwenhuizsn zich na Eaam, om er de Praktijk waar te neemen. Hos veel aandeels hij hier gehad hebbe in de oprichting der Maatfchappij Tot Nut van het Al* gemeen, is, ter bekwaame plaatze, reeds gebleken. De verplaatzing van het Hoofdbeftuur dier Maatfchappije na Am* fierdam deedt hem ook derwaarts met er woon vertrekken, daar het verblijf te Edam , om meer dan ééne reden, hem nu onaangenaam was geworden. In de Maand Augustus des Jaars 1789 tradt hij in 't huwelijk met anna maria herdingh, van Haarlem. Van korten duur was deeze Echtverbintenis, en tevens het nuttig leeven van onzen Artz. In de Maand Maart des Jaars 1703 na ftraks genoemde Stad gereisd» wierdt hij, reeds in 't eerfte uur naa zijne aankomst, aangetast van eene ziekte, die, binnen veertien dagen, den draad zijns leeveus affneedt, in den ouderdom van ruim drieëndertig  NIMAN, (HERMANUS) enz. 223 zuik ee«e weekheid , zngtheid en buigbaarheid te geeven, dat uit dezelven, niet alleen Kolommen, Tafels en meer andere (tukken, zonder iets van den Heen te doen te leur gaan, konden gemaakt, maar ook op denzelven, even als ware het Papier geweest, geprent worden; vertoonende voorts alles eenen glans , welke die van eenen Spiegel evenaarde. Ter aanmoediging van 's Mans kunstvermogen, verleenden hem de Staaten van Holland uitfluitend Octrooi. Zie hering, Toneel der Staatsgefchie* \ denisfen. Nooroksrk: Chermanus) wierdt, op den achtentwintigften Januarij des Jaars 1702, te Amfterdam geboren. Door eene aangeborens zucht voor de letteroefeningen beftemd, wierdt hij, om de talrijkheid van het Ouderlijk gezin, verhinderd, dien trek te voldoen. Onder otmar elliger genoot hij, eenigen tijd, onderwijs in de Schilderkunde, en maakte 'er eenige vorderingen in. Midlerwijl deedt hij zig, door eea Hungaarfehen Leermeester, in de Latijnfche taal onderrigten; waar toe hij wierdt in ftaat gefield, door de voordeelen van een klein Amptja, waar mede hij begunftigd was, doch 't welk hij door een andoren liet bedienen. Welhaast liet noordkerk het Penfeel va'aren, en vertrok ca het Hoogefchool te Leijden, alwaar hij, in den Jaare 1728, tot Doctor in de Regten wierdt bevorderd. Thans zette hij zig in zijne Geboorteftad neder, en behaalde er, welhaast, met zijne zonderlinge bekwaamheid in het pleiten, een algemeenen roem. Veel deeden daar toe twee gevallen , die merkelijk gerugt maakten: het eene betrof het verdeedigen van eenen gevangene , ter doodftraffe veroordeeld , zo dat hij er den hals af bragt; het ander, de vrijpleiting van eenen Bvkverkooper, die, om het drukken van het befaamde Werk van deurhof, Verklaar tfig over het Boek van Job, ter Schouten Rolle gedaagd , en verweezen was. Intusfchen befteedde hij, nu en dan, eenige uuren aan eene verbeterde Befchrijving van Amfterdam , op verzoek van den Heere heter vubwng, wefc