MAATSCH. OER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. b\. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  PLUTUS MENTOR. TONNEELSPEL, in V Y F BEDRYVEN. Non uxor falvum te vult non filius , te omnes Vicini oderunt, noti, pueri, atque puella , Miraris , cum tu argenta poft omnia ponas, Si nemo praeftet, quem non merearis amorem. llorat; Latius icguïs ««Mum domando Spiritum j quam fi libiam remotis Gadibus jungas , et uterque Poenus Serviat uni Crescit indulgens fibi dirus hydrops Nee fitim pellit, nifi caufa morbi. Fugerit venis , et aquofus albo Corpore Ianguor. Herat. Te DEVENTER, By LUCAS LEEMHORST. MDCCLXXXI.  P E R S O N A D I E N. Kraüwl, Vader van Placidia. Stroop, Vader van Sekfendrift Belang, Vader van Hazekroofr. Vroom, Minnaar van Placidia Seksendrift, Minnaar van Placidia. Placidia, Dochter Krauwl. Cl el ia, Vriendin van Placidia. «AZEKROOST, Zoon vin P„1 van Clelia. BclaBB' Minnaar Heiman, Vriend van Sekfendrift panciclopedia^arhariu; Cornelia, Kamenier van Placidia Hendrik, Knegt van Vroom. Joris, een Schoenlapper. Vos, Knegt van Heiman, Knegt van Krauwl. Pet Tonneel is te Amfterdam.  Sladz. I PLUTUS MENTOR. EERSTE BEDRYF. EERSTE TONNEEL. Het Tonneel verbeeld een Straat met twee Huizen op den voorgrond. Hendrik. Een Mantelzak draagsnde die by van de Schouders op den Grond werpt. Ziet zo dat is tot hier-toe gebragt en behouden te Huis, mogt het met het overige zo wel aflopen, maar daar vrees ik voor, Juffrouw Placidia Juffrouw Placidia I gy doet myn Heer harde Eijeren florpen,, naa zo lang loopens na zo lang hem een goed gelaat getoond te hebben, laat gy hem nu voor Sintfelten loopen, is dat dan dat braave Meisje waar voor myn Heer zig zou hebben laaten braaden. Ja wel de beste is nog niet veel waard ; het jammert my van myn goeden Heer zo kwynend zo naar ziet hy 'er uit, het is of hy geen drie uuren meer te leeven heeft, ja ik zouze ilapperment zo veel eer niet aan doen, dat kleuter om dat men haar te veel heeft wys gemaakt, wordze nu preuts en hovaardig. Maar wat heb ik 'er mêe te doen het zyn myn zaaken niet, indien myn Heer gehoord had wat ik A vaa  2' EERSTE BEDRYR van haar zeide, hy was in ftaat, met al zyn, goedheid, my het Hoofd in te flaan: want Placi dia is by hem alles, eene Godin die geen ongelyk kan hebben , en ó wonder nu nog, terwyl zy hem al zyn geluk heeft benomen. Hy baald een Lyft uit de Zak. Maar gelyk ik gezegt heb het raakt my niet, en ik zal nutter doen myn Lyft van verfchotten die ik op reis gedaan heb, 'eens na te zien, want myn Heer valt keurig ten minften plagt het te zyn ; en zo het niet in den haak was, zou 'er wat te doen vallen : want dat hy wil dat wil hy: evenwel heb ik hem lief met alle zyn gebreken , by leeft, aan een arme Vrouw 6 Stuivers , wie heeft van zyn leevcn een Schelling aan een arme Vrouw zien geeven? en dat in Duitsland, daar het geen Menfch zag, dat zou hier niemand doen, 't is waar die Vrouw had-maar eencn Arm. Aan Poft-paarden 6 Gld., ja die verbruide Poft-paarden J zo lang als wy met Rytuig gin- 1 gen was het wel, en ik reisde mét vermaak, maar toen het aan een ryden ging, toen dagt ik zou ik maar half zyn te Huis gekomen. Voor het hcrftellen van myn Heers Zadel i io, aan een gebrekkig Menfch, die ik geloof voorgenomen had ons den Hals te breeken, zo hy onze Piftoolen en 'c verzekerd gelaat van myu Heer niet gezien had, 6 Stuivers. Item zo veel aan nog een anderen. Die items aan arme Jiêfl wil ik overflaan, die zyn' oneindig, hy zoekt na zyn Neusdoek en terwyl hy dan in de eene en dan in de andere Zak voeld, baald  EERSTE TÓNNEEL. 3 by 'er zyn Brievetas en vervolgens zyn Neusdoek uit, die by in de eene Hand boud, in tusfcben zyn Neus fnuit, de Neusdoek in de Zak Jleekt. De Brievetas tri de Hand houd en voort leeft. Dat eeuwig, duurcnd geeven aan Armen daar men niet weet of zy het verdienen, maar myn Heer ziet daar niet eens na, neen! Voor een Hartslederen-broek voor myn Heer 10 Gids., voor een Zeemslederen voor my 5 Gids. , ja wel toen ik die Broeken kogt, dogt ik niet hoe ik het zou bezuuren, nagt en dag gepikt op den Zadel, zo dat myn Broek daar wel voor de helft op is blyven zitten, aangezien die wel eens zo dun is als toen ik die kogt. En waarom tog al dat Roszen en Ryden ? Om Placidia , om Placidia die ons fchreef, dat zy ons de koop op zeide, die ons vermoord! die ons Ondemisfchen moeft ik niet vergceten, de Brief aan haar ten eerften te befte] len, ik heb hem in myn Brievetas geftooten, voelende in-zyn Zakken, maar-waar zit die nu, geduurig de Brievetas van de eene Hand in de andere nemende, em die in zyne Zakken te zoeken, zon ik die verloorcn hebben? Wat fchrik ! — Geen ongelukkiger Menfch als ik! hoe onder de oogen van myn Heer gekomen ? Zo ik een brief van Placidia had verloorcn, 6 Hemel wat ontfteltenis! hy zoekt rondom hem opftraat, is zy hier, is zy daar niet? Neen nergens, — wat gaat my aan, zal ik die laatcn omroepen ? dat duurt te lang, ik ben raadeloos, willende zigde oogen vryven ftoot by zig met zyns Brievetas vmr A 2 ^  4 EERSTE BEDRYF. (te Neus dat by bet Heofd terug trekt. Nog een ongeluk te meer. Maar wat zie ik? ó Dwaas gy zoekt uwe Brievetas in uw zak en overal op Straat tewyl gy hem. in de Hand heb. Lachende, dus dwaald de menfch en zoekt elders dat hy bezit: doch offchoon Hendrik hier juift zyne gewoone befcheidentheid niet getoond heeft, ben ik egter bly met de fchrik vry te zyn, die deed my de Brievetas over het Hoofd zien, en de pyn deedze my weder vinden; nu wil ik fchielyk myn Mantelzak in deeze herberg, dat ons verblyf zal zyn gaan brengen, en dan den brief beftellen. Maar ik geloof ik zie Cornelia uit haar huis koomen, zou die my de zelfde trek als haar Juffrouw aan myn Heer wel gefpeeld hebben, ik beloof haar egter zy zal zo veel roems 'er niet van haaien, doch laat ons veinfen geen agterdog hebben. TWEEDE TONNEEL Hendrik, Cornelia. Co»n: Wel voorbeeld van alle deugdzaame Knegts, roem der Livrei draagende Gemeente , Hendrik zie ik wel of ben ik door de een of ander Tooverkol begochelt, zyt gy weder behouden aangeland , en het behoefd geen vraag, met uw Heer? want gy zoud uw Leeven liever dan hem veriaaten hebben. Hend: Ja fchat van alle Kamer Juffrouwen! onwaardeerbaar Paerl, juweel, dat ?o zelden gc-  TWEEDE TONNEEL. 5 vonden word, eerelyke dien(tbaare Geeft, die liever eens 's Jaars zoud berften dan uw Juffrouws Geheim te openbaaren, of onvoorzigtig buitens Huis dingen die onwaarfchynelyk zyn en anderen kwaad en ongegrond vermoeden geeven te vernaaien, en uw tong weet te houden trots de beste der Daames, die daar zo wat tegen over de Beurs hun Salet houden: wy zyn, niet tegenftaande alle uwe listen en laagen, om oas in de een of andre Steengroef of Koolmyn in Duitsland te begraaven, behouden hier aaDgekoomen. Corn: Niet tegenftaande alle onze listen en laagen ? Hend: Op den zelfden toon. Niet tegenftaande alle onze listen en laagen, ja hoe zeer dat gy'erna gehaakt hebt om ons van verdriet te doen fterven, zo zyn wy tog levendig hier aangekoomen, maar de Hemel weet hoe het al verder met ons zal afloopen, ten minften hebt gy het zo ver weeten te brengen dat wy ftaandevoets fterven. Wy denken om eeten of drinken, geduurig mymeren wy, zugten is onze Spys, en wy zullen ras onder het getal der Schimmen kunnen gerekend worden. Corn: Ik dank u dat gy my hier van onderrigtj want anders aan die gladde huir en wel gevulden buik , zou men niet zeggen dat de maagere Dood zo ras u tusfehen haare tandeloze kaaken zou krygen. Hend: Wat is de onwetentheid onbegrypelyk; weet dan Heiden, wilde, Antichrift in ftuk van A 3 fraai-  6 EERSTE BE DRY F. fraaije kunften en weetcnfchappen, dat als men wy zegt zulks het meervoudige beteekent, en dewyl 'er dan meer als een Pcrfoon bedoelt word, men dan figuurlyk een Perfoon voor beiden nemende de voornaamfte, die ik vooronderftel dat myn Heer is , voor beide genoomen word, en terwyl myn Heer door dien Brief die uw Juffrouw aan hem fchreef, tydefwy in Duitsland waaren ieder ogenblik van droefheid fterft, zo heb ik myn Heer voor ons beide genoomen, en in dien zin wy gezegr. Corn: nygende. Wel vcrpligt Hendrik voor uwe onderrigtinge ! ik dagt 'er zo gau niet op dat gy altyd onder de Geleerden hebt willen te huis hooren , en gewis zult gy om die reeden nuttige Aanmerkingen op reis gemaakt hebben. Hend: Wel ik geloof in fpyt van alle neus. wyzen, dat wy eenigen voortgang in de fraaije konden, Filofofy, Gcografy en Poëzy gemaakt hebben , en onze Aanmerkingen op onze laatfte reis geloof ik niet geheel en al onwaardig om met aandagt gelcezcn te worden. En ik ge* loof dat verfcheiden Heeren uit Amftcrdam met ' geen meer vrugt gereisd hebben, hoewel ik mv juïfl- niet ophield eenig en alleen met het opfchryven der naamen van publique plaatfcn , ecner bcrugte fchildery, vermaard beeld om naderhand daar van te kunnen praten, de naamen van grootc Heeren van buiten te leerende, en het geen zy fpitsvindigs den cenen den anderen zeiden,  TWEEDE TONNEEL. den, my naderhand daar met behendigheid by voegende , dus der waereld te doen gevoelen hoe ik by de Grooten gezien was. Dan de voornaamfte Dames te leereu noemen , de modes volkomen te verftaan , en alle gccceltcns van een Dames Kapfel zo wel weten te noemen , als een matroos ieder touwetje van zyn fchip. Het dagt ons beter de Luiden hunne Zeden en hoe zy geregeert wierden te leeren kennen. Corn: Wel Hendrik gy fpreekt als een Geleerde , maar flus zeid gy my dat de Brief die myn Jaffrouw aan uw Heer fchreef hem zo dodelyk bedroefde. Hend: Ja zeker, is het zo en komt 'er in het kort geene verandering , ten zy dat u Juffrouw van gedagten vcrandorc , of dat myn Heer zyne overdadige Liefde vergeet dan is het met hem gedaan , en zie daar dat zyn de fchoone Kun ft (lukken waarop zig de Vrouwen zo meefterlyk verftaan. Corn: Ja Hendrik het doet my van harten leed van weegens uw Meefter , maar ik vrees dat 'er geen verandering meer op is , Papa is 'er tegen dat is een item , daar komt een ander op die rykcr is als uw Heer, dat is een item, en dat Heertje is veel vrolyker veel leevendiger van geeft, dat is een item : item , al die items maaken dat ik fchroom dat uw meefte het hagje kwyt is, en wat kan ik er toe doen? Gy weet myne Juffrouw is niet als andere haars A 4 ge-  S EERSTE BEDRY F. gelyke , die nog wel iers aan haar kammeniers toe vertrouwen , neen altyd Lezen of Schryven heeft zy geen enkele praat voor my over, en begin ik eens , dan is het terftond Cornelia «y zult weldoen zo lang mee praaten te wagten tot men u iets vraagt , en daar mee is my den mond geflopt; geduurig zit zy met de neus in de boeken van den ochten tot den avond , en als gy zaagt wat fchrikkelyke figuren dat zy op het Papier trekt, gy zoud vreezen dat de droesje zo ieder oogenblifc by de ooren zou kry• gen. y Hend: Hoor ongeletterde dat zyn Acronomifche figuren of wel de Mateus van Uclides. Het is Schoon om zig dus een Schat te vergaaren dan kan men zyn goed in het water werpen, en zeggen met den Filofoof Bileam ik draag 'myne bezitting by my , en zo dagten ten naaften by Neef Plato en Oom Aristoteles, doch van de twee laatften verfchil ik iets van gevoelen. Corn: Zo ik merk zyt gy wonderlyk geleert, maar zeg Hendrik zo gy getrout waart zoud gy uwe boeken meer als uw Vrouw behandelen ? Hend: Alles op zyn tyd Cornelia maar waarom vraagt gy dat? is mogelyk de ziekte van uw Juffrouw ook aanfteekelyk zo dat gy my de zeive poets zoud willen fpeelen? Corn. Neen gewis niet, maar zie daar Hendrik om onbewimpeld te fpreeken; zo uw Heer Myn Juffrouw trout daar is myn hand, zo niet zoek  TWEEDE TONNEEL. £> roek elders uw Fortuin , en de reeden is, ik zou gaarn by Juffrouw willen blyvcn woonen, en gy bcgrypt dat zulks onmogelyk zou kunnen zyn zo uw Heer bedankt word , zo als ik vastelyk geloof dat hy reeds is , en in dien gy dan al van hem ging, dat zou niet veel te beduiden hebben, want waar van zoud gy dan aan de kofl koomen ? hoor Hendrik malkanderen lief te hebben is wel goed, maar wel te Eeten , goed gekleed te zyn , en zagt te flaapen is nog beter. Hend: Ik had het reeds voorzien ik wifl by wat Meefler gy School ging , Crocodil, Caiman , Tygeres , Leewin , Sirene, Adder , Rater-flang, Hieena , Bafiliscus en nog erger Vrouw-menfch dan alle deeze gedrogten te zamen. Gy moed u egter niet verbeelden dat ik myn Meefler na zou volgen en om u myn gezondheid te kort doen , ga bedriegfler verhuur u weer voor eenigen tyd aan een ander, tot gy hem weer moede zyt, maar koom dan niet weer by my dat zou u flegt bezuren. Corn: Wees toch zo oploopend niet myn goede vriend daar uit zou men zeggen dat het u meer ter herten ging dan gy wild weeten, wy kunnen evenwel goede vrienden blyven , ziet u gewcezen liefde voor het laatfl nog eens vriendelyk aan , foei het flaat zo leelyk zo zuur te zien. A * DER-  io EERSTE BEDUF. DERDE TONNEEL. Placidia, Cornklia, Hendrik. Ondertusfchen dat zy bier flaan te twisten t koomt Juffrouw Placidia zagjes van agteren bet Tonneel opwandelen. Pr-Ac: De naarfte angften bitterde kwellingen houden dag en nagt mynen gceft b het fchynt dc flaap en ifc w/hebben elSl voor eeuwig va wd ^ e nngen ,n d!en >k aan Vroom gedenke! ik weet * weet het, de Brief dien ik hem gefchreeven heb is een moord-dolk in zyn hart , en wie gevoelt het meer dan ik? 6 Pligt! mocft dan um te koomen zo'on bitter grieven veroorzaa- Corn: Het fchynt of gy my gecn antWoor, meer wdt geeven zyt gy ftom geW0R,en ^ dflk? of heeft de Spyt zodanig uw hart bevangen , dat gy 'er Spraakloos van zyt? H e n p: Ga heen Vrouw-menfch,' ifc heb voor u geen praat meer over , eene ontrouwe dié hefde aan allerlei foort van belangens opofferd, moeit eene veragting voor de Maatfchchappy zyn , en dus befchouw ik u. " P r.Ac: Het is of alles my befchuldigd, heb ik dan nog geen Leeds genoeg te draagen? moet my  DERDE TONNEEL* li my zelfs een Knegt herinneren, wat taal Vroom tegens my kon voeren ? als ik my zulks verbeelde , en dat Vroom zodanig teegen my zig uit liet , waar door ik ontwaar zou worden dat ik ook zync achting had verlooren , ö geen Dood kon zo bitter voor my zyn. Maar wat zie ik myn Kammenier die met een Knegt zulke taal voerd, ik zal haar vraagen wat zy op de Straat doet. Cornelia vind ik u hier op de Straat, hebt gy hier eenigen tyd geweell? en wat houd u hier op ? Corn: Niets byzonders Juffrouw, ik fprak hier een oogenblik met Hendrik over zyn reis, Want hy is op het oogenblik aangekoomen. Plac: En wie is die Hendrik? Corn: Hoe Juffrouw weet gy niet wie die Hendrik is ? Die reeds zes Jaar by zyn Heer Vroom gewoond heeft, en honderd maaien aan ons Huis is geweefl. Plac. In baar eerfte ontroeringe van febrik agteruit wykende. ö Hemel! nu is het oogenblik gekoomen dat ik de flerkfle beproevinge zal moeten doorftaan , maar ik hoop ze tegenfland te bieden, en al offer ik al myn vergenoegen in deeze Wcereld aan myne pligten op, ik zal tragten te overwinnen , laat ik dan myne ontroeringe ontveinzende deczen Hendrik 'naar het welvaren van zyn Meefler vraagen , tegen Hendrik, het is waar Hendrik ik herinner my u verfcheiden maaien aan ons Hnis gezien te hebben. Ik ben . j, bly-  12 EERSTE- BEDRY F. blydc dat gy en uw Heer gelukkig en behouden te Huis zyt gekomen. Hend: Wy zyn ten minflen te huis gckoomcn Juffrouw , is het dan niet goed dan moet het zyn zo als het kan. Plac: Is het dan alles niet naar wenfch ? Scheelt 'er iets aan ? Uw Heer is immers welvarend. Hend: Zonder te amwoorden ziet Placidia aan en trekt de Schouders op. Plac: Hoe is het gy antwoord niet en fchynt de Schouders op te haaien , wat is 'er gebeurd? verklaart u nader en laat my niet langer in dat ongeduld. Hend: Met een zugt die doer Placidia teegen •uil herhaald word. Het zal Juffrouw Placidia wel heugen , een Brief aan myn Meefler in Duitsland gefchreeven te hebben. Plac: Wel nu. Hend: Zo u zulks heugt wat hoeft gy dan meer te vraagen? Het ontfangen van dien brief was de doodelykfle flag die myn Meefler ooit kon ontfangen, voor dien verwenfehelyken dag reisden wy met vergenoegen, myn Meefler wat vrolyk, en in zyn aangenaame luimen had hy de goedheid my van veele dingen te onderrigtcn, nooit heb ik aangenamer dagen gefleeten, maar naulyks kwam dat doodelyk fenyn met uwen Brief, of die doodelyke flag verdeed in een oogenblik in myn Heer alle andere gevoeligheid dan die van droefheid, wat zeg ik dan de begeer-  DERDE TONNEEL. 13 gcerte om te fterven. Geen fpraak was meer in hem , niets dan zugten waar tusfchen ik niet verftaan kon dan het woord Placidia en Dood. Plac: In Traanen uitberfttnde. Ik verberg myn Traanen niet langer voor u, Hendrik en ik wil wel dat gy alle de gevoeligheid ziet, die ik over ons onderling ongeluk heb, geloof my het was de pligt die my dien Brief deed fchry ven, en dat ik moogelyk meer lyde dan uw Meefter over het befluit dat ik genomen heb. Hend: Was het dan uit plicht myn Meefter die u zo oprecht beminde, te vermoorden. Plac: Ik vermoord hem niet, de Hemel wil hem hoop ik nog lang fpraaren , en indien hy zyne reeden wil gebruiken en merken op de omftandigheden , zal hy van de Dood wel bevryd blyven. Maar hoe ging het u verder op de reis ? Hend: Hoe zou het ons gaan? uit het hart van Duitsland namen wy Poft-paerden, en gunden ons naulyks zo veel ruft dat wy iets konden Eeten of ons te Bed begeeven, en gewisfelyk ik geloof had myn Meefter het om mynent wil niet gedaan, hy zou van 't Paerd niet zyn gekoomen , maalais ik des avonds hem vroeg wat hy beliefde te Eeten, ó dan berfte myn het Hart van droefheid en mededoogen, niets was zyn antwoord, niets Hendrik, wat zou ik Eeten ? de begeerte na Spys is weg en om langer te Leeven ook. En als ik uit my zeiven iets bragt, dan kon ik hem  *4 EERSTE B E D R Y F. hem niet overreeden om 'er iets van te neemen, ja ik geloof hy zou reeds lang overleedcn zyn, had ± my van die vond met bediend, van hem te doen begrypen dat zo hy niet onderweegs iets nuttigde, hy onmogelyk tot hier kon koomen zonder te Sterven- dit haalde hem nog een grimlag uit den mond. Daar hy alleen zo Veel Spoeds maakte om u nog te zien voor zyn dood , dit had dan zo veel invloed op hem, dat hy van tyd tot tyd eenig Voedfel nam. Maar rusten kon hy in het geheel niet , zo dat de nacht met klagen en zugten werd door gebragt, en dus zyn wy hier gekoomen maar zo uitgeteerd zo veranderd, dat gy moeite zult hebben om hem te herkennen. Plac: Het is genoeg! wy zyn beide t0t het toppunt van ongeluk geftcegen, na* dat verhaal ben ik bedugt voor het leeven van uw Meefter, vaar voort met hem trouw te dienen tot op het lëft , en uw Heer in zyn droefheid mogt u vergecten te beloonen; ik mogt 'er ook niet meer zyn , zie daar is een Beurs met Goud die u voor een kwaden dag kan behoeden; de bclangens van uw Meefter zullen altoos de 'myne zyn: ga nu heen en ruft u van uw vermocitheid. Corn: Zulke milde buijen zyn niet voor Cornelia, en had ik dat ftraks geweeten ik zou Hendrik zo plomp niet afgezegt hebben. Hend:  • DERDE TONNEEL. ij? Hend: Ik ontfang dit gefchenk van u uit gehoorzaamheid, maar ik bid u Juffrouw te willen gelooven niet uit geldgierigheid , ik ben 'er u hartelyk dankbaar voor. En benevens "dat ik verhaald heb, had ik laft van myn Heer om u deezen brief terhand te ftellen., by reikt baar den Brief over 3 en zo 'er geen befcheid op komt word het verzogte in den zei ven voor tocgcftaan gereekent, zo anders, gelief uwe boodfchap aan deeze Herberg te zenden, waar ik reeds myn intrek heb genoomen, en myn Heer het hier van daan zal doen weten. Plac: Den Brief aanneeiriende en tègeïyk droefgeejlig en ontfielt. Het is wel Hendrik het is wel ga om u te rusten. H e n d: heengaande. My dunk evenwel dat Vroom haar hart nog bezit, zy is aangedaan en dat doet my nog hoopen. VIERDE TONNEEL. Placida, Cornelia. Plac: Langfaam na baar buis gaande. Nu myn geeft hou u ftandvastig en toon dat gy niet te vergeefs met zo veel moeite na de waarheid gezogt hebt , wat zal my deeze Brief keren ? — Ik gevoel een innerlyke angft , ik durf myne oogen niet op dien flaan. Myne leeden beeven en myn Hart klopt yfelyk. £ Vroom ? — Wien zullen wy ons ongeluk wy-  iö EERSTE BEDRY F. wyten. Niet u , maar is het myn fchulc myn die alles aan myn pligt op offer, die om my niets te verwyten te hebben , myn geluk voor altoos verlies. Maar Iaat ons zien wat de Brief behelfl, geene kinderagtige vrees moet in een gemoet vallen dat zulke groote zaaken onderneemt. Maar hoe is dit de hand van Vroom ? Hoe zyn die trekken verandert ! het is de hand van een flervend Menfch, hoe beevende flaat ieder Letter hoe ongewis ! en hier zie hier zyn zy door een traan die op dezelve is gevallen uit geveegt — ó Vroom! Hoe gevoelt myn ziel al uwe fmerten. Zy leeft den Brief en ternvyl zy die leeft leunt zy met de rug teegens de ftoep van baar Huis , baalt haar Neusdoek uit de zak flaat baar oogen naar booven en blyft onbevoeeglyk ftaan, Corn: Hoe is het Juffrouw ik befpeur dat gy fchnkkclyk ontroerd zyt. Waar is dit zo fchielyk uit voort gefprooten ? Plac: Zonder een woord te fpreekem reikt haar de Brief over. Corn: Leeft. Ik heb u bemind tot aanbidding toe, het denkbeeld dat ik my hier van het hoogft geluk kon vormen, was u gelukkig te maken , myn vaft befluit al uwe begeertens te voldoen. Gy wilt myn Dood gedoog dan dat ik deezen agtermiddag u het laatft vaarwel zegge , ik heb maar een Leven te geeven , hoeveel ik 'er had ik was bereid voor u ze te ver- laa-  VIERDE TONNEEL. ft laaten, het is geen Offerhande daar het Leeven een laft is voor den alles misfchenden Vroom. Hoor Juffrouw die Brief moet u zo niet bedroeven , gy weet wat flag van volkje de Vrijers zyn, die praaten geduurig van te willen fcerven , zonder dat men daar veel geloof aan flaat , ten minflen ik zouw zo dwaas niet weezen , want het is immers een gemeen en bekend Kunsje dat zy hebben: de een trekt zyn Degen in het Gezigt van zyn Meeflcres, valt voor haar op de Kniën en zweert dat indien zy hem het Jawoord niet en geeft, hy zig zo zal door rygen , terwyl een ander op het oogenblik door Vergift wil barflcn. En als ge zaagt wat Helden dat fomtyds die bedreigingen doen, het zou u cêr doen lagchen dan tot medelyden verwek, ken. Nu het is fomtyds goed wanneer een Juffrouw zo lang neen gezegt heeft, dat zy niet meer weet hoe met fatfoen aan 't Ja zeggen te geraaken, dan kan zo een Huis-middeltje fchoon te pas koomen, Zy ze meed tyds vermoogen hebben, byfland. Maar waar zal het van daan koomen , onbekwaam tot alles, van den arbeid afgewend worden het draatloopers , en geloof niet dat zy goede Mans uitmaaken: alleen oplettend op zie zeiven, gelooven zy dat alles gefebaapen is om hen te dienen , zy zyn onbekwaam om te begrypen de pligten die zy een ander fchuldig zyn en hoe ver is dat nog van die tedere zorg, dat' bekoorlyk voorkoomen der begeertens, welk de eene echtgenoot voor de andere diende te heb ben : wat een ongeluk fmaak in zulke beuzelingen te hebben ! ja te denken , dat het een verdiende word. ó Ouders! gy door uwc onkunde, gy , om dat u niet anders geleerd is , hebt uwe kinderen geene waare denkbeelden kunnen geeven , ö verwaarloosde opvoedinge gy Zyt fchuld van al dit. Ik was nooit teegen vreugde en vroolykheid midsze verftandig was, maar on- ge-  VIERDE TONNEEL. 85 gebondenheid oneerlyke manieren by Vrouwen, voor het wel weeten té leeven doen doorgaan, dat kan geen redelyk Schepfel in de herfens koomen ; laat de kleeding fraai zyn, mits niet buitenfpoorig, en dat men tog voor al 'er geen verdiende in ftelle ;■ want wat kan 'er belagchelyker bedagt worden? ftel daar nu tegen over een waar karafter , dat alle die beuzelingen als van een berg, ver beneden hem befchouwt, die de waarheid op zyn tong, de goedheid in zyn hart heeft, geen daat doet of weet waarom , en ze alle zo veel moogelyk aanlegt ten nutte van zyn evenmenfeh. Gemaatigd, bedaard , altyd goed , altyd bereid om een ander dienft te doen , zonder winderige uitgelatenheid vroolyk met verftand. — ö Vroom ! ieder woord van deeze fchets , brengt my u weder, te binnen, ongelukkige Vroom, nog ongelukkiger Placidia, moet zy u verliezen om eenen Sekfendrift, wat akeliger vooruitzigt! maar de grootheid van myne droefheid zal moogelyk dezelve korter maaken, en .... doch ik zie myn Vader koomen, ltaaken wy lieffl dit onderhoud tot op beter gelegentheid. VYDE TONNEEL. Krauwl, Placida, Cornelia, Krauwl. Wat is de koophandel een heil. zaame zaak voor den ftaat; zy brengt fchatten B .t aan,  26 ÉÉRSTE BE DRY F. aan , en nogthans word een koopman hard behandeld : is het billyk? daar men zo veel voordeel aan 3c land doe, dat men bezwaard word met laft en veil-geld, uit gaande en inkoomende rechten , en duizend andere bezwaaren meer, een Koopman moeft vry zyn van alle belastingen, ja beloond worden dat zou den handel doen aangroejen. Maar daar zie ik myn Dochter ik zal haar myn goed nieuws verhaalen dat zal haar vervrolyken, want wat kan meer vreugde geeven dan het vermeerderen van zyn goed ? zy is toch zedert eenige daagen gantfch droefgeeftig geweeft Ik weet de reden maar nihil horum, als een meisje eens zig zo een gril in het hooft gebragt heeft, is het 'er zo ligt niet weer uit te krygen. Tigen Placidia. Myn Dochter ik moet u vertellen dat ik van de Beurs koom, en u goed nieuws meede te huis breng : die twee fcheepen naar Smirna, waarin ik omtrend de helft van de laading had, en dat ongeasfureerd , van welke Wy zo lang niet gehoord hadden, zyn al op haar terug reis , byna te huis, hebben zeer voordeelig daar geloft, en koomen met retouren te huis die fchatten waardig zyn; daar by heb ik van daag een Haagje op de Beurs gedaan waar by ik een twintig duizend Guldens denk te winnen. Plac: Ik wenfch u daar over veel geluks Vader. Krauwl. Gy antwoord daar maar heel koeltjes op zo het my voor komt, terwyl ifc dag  VY-FDE TONNEEL if dig en nagt zwoeg en zweet om myn Kapitaal te vermeerderen , om met 'er tyd u in ftaat te ftelien een aanzienlyk figuur te maaken , maar het fchynt dat Vader nergens anders meer goed coc is, dan om geld voor zyn Dochter te winnen , en dat hy 'er nog geen dank voor verdiend. Maar wat ftaat gy daar met dien brief in de handen? die uw aandagt veel meer fchynt te verdienen, dan al het geen uw Vader u mag zeggen. Plac: Nooit my hebbende iets ingewilligt te doen , dat den grooten dag niet mogt aanfchouwen , verzoek ik u zelf te zien wat myn aandagt zo bezig houd, het is een brief van den ongelukkigen Vroom, welke my zo bedroeft zo ontroert dat ik nauw. — Krauwl. Wat Vroom! wat ontroerd!'wat bedroeft! ik wil van geen Vroom meer hooren of zien , komt die kaarl nog myn huis in rep en roer ftellen , ik zeg het u voort 't laaft ', ik verfta niet dat gy langer met hem verkeerd, die jakhals, dien twee blankens koopman , die niet weet hoe hy van den maandag aan den zaterdag zal koomen , zou die hier op myn goed koomen aazen! neen, zo lang als myn oogen zullen open ftaan zal zulks nimmer gefchieden , een gemaakte lag, de wyze Vroom de Filofoof, zo zyn al die kaale rotten, die gaan zo wys praaten, tot zy het hooft uwer Dochters op hol hebben gebragt, en ondertusfehen zo belagchlyk zig aan-  2S EERSTE BEJ3RYF, :;riCn f 27 ^ fp0t V3Q de wereld Plac: Had gy de bedaardheid gehad ri™ kunnen fpaaren , gv zult Whn1P , . r ' hy 1 geJl°órzaamt zyn, en * heb u reeds gezegt, dat ten koste van al myn aardsgeluk ft dien geenen die gy my wi S ven van uwe hand zal ontfangen" nu hebtly niets gedaan dan myne droefheid te vermeeren door Vroom te befchuldigen met houder d^ gen daar geen fchyn van waarheid aan is: maar het komt 'er met op aan hoe ik behandelt word reeds ben ik aan 't verdriet gewoon. * J KRAVWL: Wel nu als het zo is, kan het u immers niet fchcelcn wat ik van. Vroom Seze2t heb: en om u te toonen hoe veel vertrouwen fk » uftel, zal ik de brief niet leezen. Plac: Dit vertrouwen maakt my geen ver pligtmg om dat het fpruit uit het denkbeeld, dat die brief u nog meer zoude doen zien hoe bui ten reeden gy Vroom en my hebt beledigt" Maar bedrieg u niet dat gy zoud denken dat het my evenveel is hoe men van Vroom den ke , hoe ongelukkig wy van een gefcheiden worden, zo blyven onze zielen voomltoos an ■elkanderen verbonden. Deeze verbintenis ftaat met in myn magt om te verbreeken, ik zou het anders zeker doen; want wat verdriet, wat an" ften, wat harteleed my daar uit ftaat gebooren % wor-  VYFDE TONNEEL. 29 worden, gevoel-en voorzie ik beeter dan ik zulks kan uiten. Krauwl. Wat wat ik mag daar niet meer van hooren , gy zyt altyd zo verheven in uwe gedagten dat ik u naulyks verfta , ja ja die droefheid zal wel overgaan met het bezit van een jong fluks en vroolyk man. Koora Cornelia! ga zeg eens dat men het eeten vaardig maak, want ik moet te middag vroeg uit. Maar zagt, zeg my eens wie daar van verre aankoomt, zie ik wel, is het de jonge Sekfendrift zelf niet? Corn: Ja myn Heer die is het. Plac: ó Hemel! ZESDE TONNEEL. Krauwl, Seksendrift, Placidia, Cornelia. Seks: Dit is ma foi een charmante bonne fortune , de eer te hebben , u zo onverwagts te zien, hoe vaarje Juffrouw Placidia. Plac: Redelyk myn Heer. Seks: Ha goedendag mooje Cornelia, hoe vaart gy kind ? dat tronytje ftaat altyd even fnoepig , zeg my eens hoeveel galants hebt gy wel ? me dunkt , de geheele republicq van knegts moeft op u komen affluiten. Corn: Og neen myn Heer ik heb 'er geen. Seks: Tegens Placidia, Gy ziet 'er alle dagen even charmant uit, maar ik bid u Placidia is  3° EERSTE BEDRYF. is dat nu een kapfel voor een meisje als gy? van een goede fmaak, van uwen ftaat, en^an uw middelen. Zou men niet zeggen dat uw Vader te gierig was, om u garderobe en toilette te voorzien na behooren. Krau wl. Daar denk ik niet dat zy over klagen zal, ook heeft zy het nooit gedaan. Seks: Ha Serviteur trcshumble Heer Krauwl, * vraag u duizend excufes dat ik u niet eer heb gezien, maar UE. kan ligt begrypen dat waar uw Dochter is , men niemand ziet dan haar. "Ac: En ftaar Kamenier myn Heer Seks: Malicieus Meisje! ZOek gy kwaad te ffooken tusfchen uw Vader en my, daar zal k n voor ftraffen. Tegens Krauwl. Heer Krauwl gy neemt het niet kwalyfc dat ik een weinig fa melianteitjes met uw Dochter neem, ik heb uw woord en daar zondig ik op. Krauwl. Gy hebt myn woord, daar kunt gy Haat op maken, en die ftoejerytjes onder jon ge heden die zie ik niet meer. Seks: Wel dan heb ik het aveu van de Va der oordeel nu zelf eens wat ftraf gy verdient' heb Placidia, met ons te willen brouilleren maakt mynen om eenige al te groote gemeenzaam', beden te willen gebruiken. Plac: Gy hebt de toeftemming van de Va der myn Heer, mogelyk aan die van de Doch, ter ligt u ,weinig gelegen. Ondertusfehen weeft van deeze myne gevoelen overtuigt, dat ik nim¬ mer  ZESDE TONNEEL, 31 raer van u , in wat voor betrekking wy immer famen moogen zyn , de minfte daaden yerwagt, die my in myne eigen oogen zouden verkleinen, hebt gy verbeelding en verwaandheid genoeg van u zeiven, ik bezit nog meer moeds en fierheid om die te veragten, en ver beneden my te ftellen: men noemt my mogelykgoed, maar weet dat zulks niet uit zwakheid is, en een misbruik 'er van te maaken , u mogelyk liegt zou bekoomen. Daar by myn Heer, myn naam voor u i* Biet Placidia, maar wel Juffrouw Placidia, of Juffrouw indien 'er geen anderen meer zyn, die aanfpraak op dien tytel kunnen maaken, zo als nu: dit tot uw naricht. Seks: A ce noble courouxje reconnais mon fang. Plac: Dat is zeeker een heel fraai zeggen, kunt gy u ook by geval te binnen brengen, waar gy zulks geleezen hebt myn Heer. Seks: Laat zien het ftaat, het ftaat, ja het ftaat by Echile, in zyn leeven van Augustus. Plac: En by wat gelegendheid zegt Echile dat daar? Seks: By gelegendheid, by gelegendheid — dat de Zoon van Augustus remarqueerde, dat 'er verfcheiden Heeren met gekoleurde kousfen aan het hof waren gekomen, zulks hem zeer chocqueerde en niet zonder reeden, waar over hy zig dan zeer emporteerde, en daar op liet zyn Vader  32 EERSTE BEDRYF. der die zulk in hem loueerde , dit woord val len. , Plac: Maar myn Heer ik verbeelde mv altyd dat Echile een Grieks Poëet was, die voor net fchouwburg heeft gefchrcven, en veele eeuwen voor Augustus gelecft heeft, en dat Augustus geen zoon gehad heeft. Seks: Pardonnez moi Mademoifelle, Echile was een fransman, te Nimes in Picardiën geboren en zelfs 'er zyn 'er nog van die familie die zeer oud is , over: want toen ik te Nimes was, was 'er nog een Marquis de St. Echile , waar voor men zeer veel achting betoonde. K r a u w r. Van ter zyden. Wat onweetendheid en wat onbefchaamdheid! Seks: Op zyn Orlogie ziende. Neen dit gaat niet, op het andere, en dit weet ik niet of wel goed gaat, myn Orlogiemaker zegt ja, doch ik heb my de moeite niet gegeven zulks te exami neeren. What a clock is it. Plac: Myn Heer fpreek ook Engels. Seks: ö Ja een beetje; en de Juffrouw? Plac: Neen, ik verfta 'er geen woord van, maar men zegt dat het een taal is, waarin men zig zeer fterk uitdrukt, en ik mag den tongval nog wel hooren , wat voor fchryvers verkiefl gy? Seks: O. Pope is myn man, die heb ik half van buiten geleerd, als men die geleezen heeft  ZESDE TONNEEL. 33 heeft, kan men ma foi geen; Hollands meer ruiken. Plac:. Kunt gy 'er u niets van te binnen brengen ? Seks: Ik geloof wel van Ja. Plac: Waar viel zo het meeft uw fmaak op? Seks: Waar Adam en Eva uit het Paradys gebannen , byna de geheele Wereld om dat weer te zoeken rond zworven, behalven in Siberiën dat begrypt zig. Plac: Maar zo ik wel heb hooren zeggen, heeft Mihon en niet Pope, over het verloren Paradys een werk gefchreven. Seks: Ja tusfchen Pope en Milton confondeer ik my altyd, ik geloof om dat 'er in ieders naam een O. koomt; en aureste zy zyn my even familiair. Plac: Dat heb ik geen moeite van te gelooven. Maar zoud gy 'er geen twee regels u van te binnen kunnen brengen? Seks: Hei mihi preteritus revelet fi Jupiter anus, quam vel et ftudios in vigilare meos. Plac: Ik verfta het niet, maar de klank is my bizonder aangenaam in de ooren. Seks: Ja, maar het fcheeld ook een weinig, wie zulke vaarzen op zegt. Krauwl. Fm ter zijen. Ik wilde wel dat ik met gevoeglykheid in huis kon koomen , zo verveeld my die onbefchaamde opfnijer: had hy C - zo.  34 EERSTE BEDRY F. zo veel geld niet, hy zou aan myn Dochter niet ruiken. Ik moet tog dat gefprek breeken, het is niet om uit te faam Heer Sekfendrift wilt gy de Soupe met ons neemen ? zy is gaar en tot uw clienft, want op dien voet als wy tefamenzyn, geen complimenten. Seks: Ik zou gecharmeert zyn daar van te kunnen profiteren , maar ik moet by een voornaam Heer en een mooi Meisje, tegem Placidia. Je moefl niet jalours worden , je vous engage ma parole d'honneur, dat het zonder de minfte confequentie is, dezen middag gaan dineren. Plac: Wees verzekert myn Heer , det hec eene volftrekte onmogelykheid is , dat gy my zoud jalours maken. Seks: Wel zo gy zyt al weerligts fignifkatif, al evenwel Adieu fchoone Pla..:.. Juffrouw Placidia , op een ander tyd een beetje minder op uw paardje als ik bidden mag, en wat meer elegance in uwe parure. Plac: Beide deeze dingen, kunt gy volop de geheele Stad door vinden. Seks: Heer Krauwl, ik blyf uw Dienaar, en Wenfch u fmaaklyk eeten. Van ier zijen , de weerga zou zulke infolenties niet verduwen, ■maar daar koomt een tyd, dat ik het u ouwerWees betaald zal zetten, 2B-  3S ZEVENDE TONNEEL. Krauwl, Placidia. Krauwl. Wat zeide hy in het heen gaan? Plac: Ik kan zulks niet zeggen , ik heb 'er niet na geluifterd. Krauwl. Hy fcheen kwaalyk te vreeden , ook zo als het my voor kwam myn Dochter hebt gy hem wat fchamper bejegent, en zelfs hem voor de gek gehouden ; dat my juift niet zeer aangenaam is , dewyl gy wel weet dat ik mym fchoonzoon 'er van denk te maken. Plac: Met een zugt. Helaas ik weet dit, maar ik heb hem geene hardigheden gezegt, als wanneer hy 'er my door zyne ongeregeltheden toe dwong, en dat ik hem van zyn eigen dwaasheid, verwaandheid, en onwetentheid heb doen getuigen , is geweeft om u te doen zien, dat om een weinig gelds gy myn geluk voor altoos my ontnomen hebt, dat gy my aan een dwaas geeft, terwyl gy een verftandig Man, wie weet tot wat uitfterften brengt. Krauwl. Heb ik met dien verflandigen man wat uit ftaan ? Ben ik hem iets verfchuldigt ? Hy heeft niets van my te vorderen, derhalvcn doe ik hem geen onrecht, en dus handel ik naar billykheid, en wil 'er niet verder van hooren. Plac: Naar billykheid? Mogelyk terwyl het fchynt dat het geluk of ongeluk van uw Dochter G z aiet  36* EERSTE BEDRYF. niet behoeft gerekend te worden, en wat kunt gy my verwyten? Daar ik met opoffering van al vooruitzigt, op geluk en vernoegen, en daar ik voor zeker weet dat my niet dan ellende aanftaande is, evenwel myn Vaders wil voldoen zal, en daar bereid toe ben. Krauwl. Kom kom laat ons binnen gaan, het eeten Haat ons te wagten, en ik moet vroeg TWEEDE BEDRYF, EERSTE TONNEEL. Het Tonneel verbeeld een kamer. Placidia, Cornelia. Plac: By een tafel met baar hoofd in haar band zittende , en gevende teekens van de groottlongeruftbeid , en droefheid, geduur.ig opftaande en weder zitten gaande. Corn: Hoe Juffrouw altyd even droevig, altyd even ongerufï] Gy hebt deezen middag geen mond yol gegeeten, en het glas wyn dat gy gedronken hebt , genoegzaam gevuld met uwe traanen, wat kan het u baaten? Een van beiden jet u tegens uw Vaders wil, of vergeet het vooriedene, gy hebt gezien dat uw Vader is opgedaan , kunnende het gezigt van uwe droefheid Siet langer verdraagen: en het fchyat dat deeze droef.  EERSTE TONNEEL. 37 droefheid van oogenblik tot oogenblik nog ver-» meerderd. Plac: Bemoey u niet met myn gedrag te bevoordelen , want gy weet weinig hoe zeer een deugdzaam gemoed gcfoltert word, wanneer zo als in myn geval, onverwagte omftacdigheden het affcheuren , van al het geene het lief en waard was, ö reden ! ö deugd ! moet gy een menfch in het diepfl: ongeluk Horten ? Maar Cornelia, is het wonder dat myne angften vermeerderen , ik fta op hec oogenblik om Vroom voor het laatft te zien, myn Vroom dien ik meer bemin als hec licht , hem niet meer zien; ö Hemel ! dat denkbeeld doet alleen my yzen, nog zal ik al myne kragten moeten infpannen, om hem myne tederheid te ontveinfen , reeds zo als ik, hem my voordel , doodelyk bedroeft, zal het verdriet hem neerflaan , in myne tegenwoordigheid: ik ben bitter om myn eigen leed, om hee vooruitzigt van al het onheil dat my booven het hooft hangt aangedaan, maar wat ik lyde om zynentwil is duizend maal meer, wat zal ik hem zeggen, hoe overtuigen ? ik ben alleen oorzaak » van zyn leed. Corn: Maar Juffrouw al die bittere droefheid brengt u niet verder, en dus doende zult gy u zeiven in 't graf helpen, en is men niet verplicht om zorg voor zyn leven te dragen? Plac: ö Cornelia eene waare droefheid kan men zo niet van zig af zetten , als ik daar toe C 3 alle  38 TWEEDE BEDRYF. alle myne kragten wilde infpannen, zou ik niet weeten waar van te beginnen, die bekwaam zyn hun droefheid te matigen, hebben nooit waare droefheid gevoeld. Met een fchrik omringende, wat is dat? Corn. Niets Juffrouw uwe inbeelding. ■Plac: Ik dagt dat ik Vroom hoorde ieder reis met fchrik omziende. Zie toe dat ik niet verraft worde , want zulks zou dodelyk voor my kunnen zyn. Myn hart voorfpeld my dat hy niet ver is. Corn: Maar Juffrouw indien gy u nu alreeds zo wild ontroeren , wat zal het zyn indien gy eikanderen komt te zien , matig u tog zo gy kunt, waar zyn anders die heldhaftige voornemens ? Plac: Ik zal alle myne kragten infpannen, om hem zo weinig ongelukkig te maken als 't mogelyk is. Maar hoort gy niets? Corn: Neen. Palc: Hoor, hoor, zy flaat tweemaal op en gaat tweemaal met ontfteltenis zitten. Een Knegt binnen. De Heer Vroom vraagt om binnen ge» laten te worden. Plac: Wenkt hem toe van ja. Knegt binnen. • Wat gevoel ik! nooit geloof ik, ftaat een ftervende die angften uit, welke ik op dit oogenblik gevoele! ö Hemel fta my by! en gedenk dat myn wens is, naar reden te handelen, zo ik  EERSTE TONNEEL. 39 Ik dwaal , de dwaaling is vergeeflyk , en Wat koft my dan myn dwaling niet? TWEEDE TONNEEL. Placidia, Vroom, Cornelia. Vroom. Binnen komende , en aan den ingang blyvende ftaan. De laatfte keer. Plac: Staat op, maar zonder Jpreiken-, beziet htm met een foort van fchrik, en beide blyven zy dus een wyl ftaan. Corn: Gelieft myn Heer niet nader te koomen ? Vroom. Gaat voort tot op bet midden van dé Kamer, zonder fpreeken, en in die geftalte blyven zy elkander aanzien ; eindelyk na een wyl zo ge-* ftaan te hebben, zonder fpreeken gaat Placidia, en krygt hem by de banden, leid hem voorwaards by een ftoel terzyde der tafel geplaatft, legt hem een hand op de fcbouder , en doet hem zo nederzitten * 'waarna zy ook gaat zitten , doch zonder fpreeken. Plac. Uw gezondheid .... op uw reis ...4 Zy baalt haar neusdoek uit haar zak , doch verbergt baar traanen voor hem. Myn brief ..... heeft u dan onderrigt' van ons aanftaande lot en ongeluk, gy ziet ó' deugdzame Vroom, hoe weinig heils er in het leeven te hopen is, en 'dat het ongeluk meelt de deugdzamen vervolgt. Vroom. Met eene fombre zwaarmoedigheid. Gy hebt het gewild , gy hebt het gewild dat ik C 4 üer-i  40 TWEEDE BEDRYF. fterven zou, het is genoeg ik zal fterven, ik ben op deeze wereld geboren, om al uwe neigingen optevolgcn , ik heb nooit anders gekunt dan u te wille te zyn, wel nu dit is het laatft vaarwel ik heb u voldaan. Plac: Myn waarde Vroom! maak my niet ellendiger , door my te willen oorzaak maken van u dood , daar is my niets in de wereld zo waard, dat ik niet gaarn gaf om uw leven te verlangen. Vroom. Waarom doet gy my dan fterven? Plac: Oordeel bezadigt, ben ik niet verpligt myn Vader te gehoorzaamen ? Vroom. Zo myn Vader iets, dat onbillyk is gebied, neen, zo myn Vader my wil dwingen , om van myne verkiezingen af te zien waar noodzakelyk het welvaaren het geluk van myn geheele leven afhangt, neen, en waar van daan koomen tog die onbegnpelyke pligten ? ben ik myn Vader wat veerfchuldig , om dat hy myn Vader is ? hy is het geworden zonder zyne toe' ftemming, zonder zyn wil, dus fchiet 'er geene v'erpligting over, dan die van de opvoeding, waarvan hy het grootfte gedeelte van zig op een ander legt, door dien een fom gelds tegeeven, en derhalven is zulks te berekenen , en wederom uit te keeren : op zyn bezittingen heb ik geen recht, laat hem die behouden, en hefteden aan wien hy wil, maar laat hem geen dwing, land worden, over myne vermogens; die het ken-  TWEEDE TONNEEL. 41 ' kenmerk van een redelyk wezen zyn, myne vrije wil. Plac: ö Vroom! Vroom! waar zal dan de orde der Maatfehappy blyven? Waar de geeft van gehoorzaamen ? Indien de Kinderen zulke beginfels worden ingeboezemd. Vroom. Waar zy nu is, en mogelyk beter behartigd , > nu is de opvoeding eene voortplanting van flaaven geworden , men onderwyft met geen reden, men wil: die llaafagtigheid geef den doodfteek, aan alle edelmoedige gedagten. De noodzaakelyke deugd van den eenen des anderens geluk te bevorderen , is niet meer bekend , men heeft geen liefde , dan voor zig zei ven, en om eene kleine winft, word men een bedrieger. Kinderen zyn licht te leiden , waar men ze hebben wil, zo als men vermogens om te denken heeft, ftaat rrien onder wetten die het verband der Maatfehappy zyn. Plac. Maar gy gelooft het gebod: Eert uw Vader en uw Moeder. Vroom. Al die my goed doen, ben ik verpligt om te eeren , bizonder die my opgevoed hebben , maar moet ik myne Overigheid niet eeren ? Die zal my intusfehen niet dwingen , myn hart en ziel uit het ligchaam terukken, ten gevallen van een of ander grilzieke regeerder. Maar , ö Placidia ! zal ik met u in deeze laatfte oogcnblikken twisten, over deeze plichten? Terwyl het tydftip naderd, dat ik u voor eeuC 5 wig  4* TWEEDE B E D R YT. Wig vaarwel zal zeggen, u aan wicn myn leven hangt, och wat is het fchrikkelyk! van droef, heid te fterven , doch ik moet de hand op de mond leggen. Gy wilt het. Plac: Ik zulks willen! Goede Hemel gy Weet het, wat ik niet al veil heb voor dat leeven, maar moeit de edelmoedige Vroem my zo hec mes in 't hart duwen? Met zo een vcrwyt! ja wreedaart in plaats van het 'er uit te trekken, draait gy het 'er in om. Vroom. Foor haar op de knïèn vallende, Og vergeeft hec my! vergeeft het my! denkt dat ik niet weet wat ik doe, reeds zyn de fchemeringen des doods, rond om my, een yl gebrom in myne oorcn , een gebroken gezigt dat niets meer kend dan u, met een gepynigt hart dat fcheurd van wee, dat u moet verlaten, heeft dat reden genoeg om kiesheid in zyne uitdrukkingen te bewaren. Plac: Een flesje met Lavendel-water uit de zak halende, van ter zijen. Ik voel dat de kragten my beginnen te begeeven. Tot Vroom, hoor myn Vroom ik twyffel niet, of al die liefde in die volle kragt, zo als gy die betuigt voor my te hebben, die hebt gy: wilt gy dan my in alles te gemoet koomen , behoud u leven voor my; gelyk gy myn zult zyn , en ik uwe voor al ons leeven ja voor eeuwig, fchoon ons het wreedfte noodloc verbied om ons in den echt te ver-  TWEEDE TONNEEL. 43 verbinden. Ja leeft gelukkig , gy hebt wysheid en zult uw wanhoop overwinnen. Vroom. Hoe, ik leven en u niet meer zien, is zulks mogelyk , wat is de geheele wereld voor Vroom zonder Placidia ? Eene akelige woefteny, waar ik myn fchreden zoude zetten, daar leeft geen menfch meer voor my , en ik leeft voor geen menfch ; alles is dan bar zand, woefte bergen, en fchoon ik myn cogen op of neder Ha , niets behaaglyks voor my, ik vraag vergeefs aan de boomen des wouds, waar is Placidia, is 'er geen Placidia meer? En daar is een Vroom , hoe kan dat zyn ? myn gefchréy myn geroep om Placidia , zou dag en nagt vergeefs duuren , ik zou het woud vermoeijen met myn geklag , als 'er geen Placidia is , dan zyn 'er geen menfchen , wat zal ik alleen doen? Spooken en vaale fchimmen zullen my omringen, en my verwyten myne weinige waarde , waar door ik u verloorcn heb , ach ik fterf duizend dooden ! van nu af aan. Plac: Hoor myn Vroom, zoud gy uwe Placidia het leven willen beneemen , door uw hardnekkig opzet om te willen fterven ? Vroom, ö Wreede kunt gy niet leven zonder my? Plac: Neen, en gy kent het bitter lyden niet, dat myn hart verfchcurd. Vroom. Als het om u welvaren te doen is, dat dan vry alle beulen des werelds koomen en de  44 TWEEDE BEDR'yf. de uitgezogtfte folteringen beueeden nagt en daaan het lichaam des ongelukkigen Vrooms ik £ her geduldig verdraagen , en de gep"^ zelfs lagchen , onder het folteren , 1 dat zy ne Placidia er door bevoordeeld word Plac: Welaan leef dan om mvnent wiIIe fchoon hec was onder die geduurige foltering, en beloof my dat gy niet alleen geene pogtngen meer zult doen om te fterven, maar alle middelen in het werk ftellen, om uw leven te bewa- Vroom, 6 Wreede belofte l wreeder dan de dood; maar beloof my dan van uw ^ ^ dien ik zonder myn toedoen evenwel koom te fterven , gy my toelaat myn goed u na te laaten. Plac: Ach Vroom het geld heeft my reeds zo ongelukkig gemaakt, dat ik het haat , wac zal ik 'er me doen ? hebt gy geen naaftbeftaanden < Vroom. Geene dan zeer ryken , en indien gy het mee wild behouden, hefteed het zo gv wilt, ik heb geen verftand meer nog wil , om my ergens mede te moejen. Plac: Ik neem zulks dan aan, en ach gaa nu myn waarde, myn te vergeeft^ verkoren Vroom, dat de Hemel u geleide, en u die Rechtvaardigheid doe, die de Menfchen u weigeren. Vroom.  TWEEDE TONNEEL. 45 Vroom. Gaan ? Latende bet hooft hangen. ó Hemel! Plac: Ja myn waarde , hoe langer wy by een blyven , hoe meer wy onze kragten verzwakken , en het moet toch zyn. Een weinig zwygende maar Vroom niet antwoordende. Nu zult gy my uwe belofte houden. Vroom. Dset teken met het hooft van ja. Plac: Nu allerwaardfte ga dan in vreede, gy hebt het volkomen hart van uwe Placidia. Vroom. Met alle teeken; van wanhoop met de banden gevouwen hoven bet hooft , gaat ter kamer uit vergetende zyn hoed, die Placidia hem willende zeggen dat hy die vergat , op neemt en na hem tos boud , doch de fpraak verliezende , zygt zy neder op de ftoel, met de hoed in de hand. DERDE TONNEEL. Placida, Cornelia. Corn: Zo er ooit menfehen zig in de daad lief gehad hebben , zo zyn het deeze, wac is het jammer, dat Vroom niet zo veel geld heeft als Sekfendrift. Evenwel kan ik niet zien, wat Vroom bpoven den anderen vooruit heeft , ik voor my zou Sekfendrift verkiezen, maar dat is zo , laat ieder zyn keus hebben: ondertusfehen bedank ik voor de tweedemaal , zoo'n hiftorie by te woonen, ik ben ontfteld dat my de kniën tegens eikanderen Haan. Ziende naar Placidia die met  46 TWEEDE BEDRYF. met baar fcbort over het hooft geflaagen, in de ui terfte angften fchynt te zyn. Maar ik zie Mejuffrouw in een zo bedrukten ftaat, dat ik zal zien of zy hulp nodig heeft, ei Juffrouw laat u van de doefheid niet geheel overrompelen, ik bid u fchep een weinig moed gedenk dat de zwaarfte taak verrigt is , en dat 'er nu nog valt te doen, gemakkeijkis, wel te verftaan vergeleken met het gebeurde. Plac: Wenkt baar van been te gaan. Corn: Nog geene verandering/het is waarlyk ongelukkig, en offchoon ik niet licht ben aangedaan , voel ik my evenwel bewogen , zyn dan dat de gevolgen van de liefde, maar ook waarom zig dan de koop op te zeggen, of myn Vader 'er al wat tegen had, dat zou zig met >er 'tyd wel fchikken. Maar daar moet zeker een oneindig onderfcheid zyn, tusfehen het geld dat Sekfendrift en Vroom bezitten. Plac: Langzaam baar fcbort van haar hooft afdoende, veegd haare oogen nat van traanen af, terwyl zy geduurig op den hoed van Vroom leund met een zugt, ö Vroom gy zyt dan heen' — voor altoos heen — ja — en wie heeft u ver dreevcn ? Placidia — ja Placidia, die, die u meer bemind dan de geheele wereld , en wat zy bevat , en waarom? om een handvol verachtclyk geld meer te bezitten — teer beminde Vroom, kort gy deezen boezem openen, en daar in zien het verfchcurde hart van uwe Placidia, wat  DERDE TONNEEL. 4? wat bittere traanen zoud gy niet Horten, over myne ellenden, — 6 Liefde hoe wreed zyt gy voor twee onfchuldigen! Wat baat het u ö myn Vroom, dat u Placidia zo teder bemind, en wat baat het my een minnaar gehad te hebben, die niets dan tederheid voor my was , — zo het nootlot tegen ons aandruift, wat hoop fchiet 'er over. Maar waarom wreede noodlot fcheid gy van een? dat de liefde zo vaft aan een geftrengeld had , of waarom ö liefde verbind gy twee harten met zulke vafte banden ? zo zig het noodlot 'er teegen aankant, — og waar ik zonder reden, zonder gevoel, wie kan zulke ftormen uitftaan ? het denkbeeld van Vroom niet weer te zien is afgrysfelyk, nu voel ik het, nu ik hem niet weer zal zien, zo ik het te voorcn ondervonden had, ik was niet bekwaam geweeft myjn befluit ter uitvoer te brengen. 6 Gy die my aanfchouwt, die my hoort, zo gy ooit de liefde gekent hebt, gevoelt wat ik lyde ! uitdrukken kan ik het niet, — is dat dan de trooft in zyn plicht te doen ? Ik heb myne overtuiging gevolgt en het loon daar van, is de fchrikkelykfte ftaat, waar in een menfch kan zyn , niets koomt my voor oogen dan Vroom, wech voor altoos, Vroom voor altoos, elendig als ik, alles door myn toedoen, is dan in de Deugd geen geluk? Is het alleen een plicht? Waar is dan het geluk der menfehen ? Helaas! het is ook even \ eens voor my , want voor my is niets meer te  48 TWEEDE BEDRYF. te hoopen , voor my is alle hoop alle vooruitzigt VIERDE TONNEEL. Krauwl, Placidia, Cornelia. Krauwl. Spreekende tegen een zyner knegts agter de fcbermen. Maak dat alles over een half uur gereed zy , de kamer in order, papier pen en inkt op de tafel, want ik verwagt menfchen waar mede ik bezigheden heb. Zyn Dochter zünde. Ha Dochter vinde ik u hier zo onledig, dat ben ik van u niet gewoon , ik laak het daarom niet , al te veel beezig in de filofofy , zo haalt dat fomtyds dingen door uw hoofd die 'er beter uit bleven, — maar hoe zonder een woord te antwoorden ? zit gy als een beeld wat fcheelt 'er aan? en een mans hoed in uwe hand, wat wil dat zeggen? maakt die u zo vol gedagten, of hebt gy voorgenoomen om dien te vertieren? en hem dan uwen aanftaanden aantebieden. Plac: Dit is de hoed van Vroom Krauwl. Van Vroom wat hebt gy daar mêe voor ? fmyt die hoed het venfter uit, die foorten van aandenkingen fchynen my nergens toe gefchikt, als om my te kennen te geven dat uwe begeerte om myn wil te volgen niet oprecht is, en dat gy nog altyt aan die dwaaze drift vaft houd. Pe.ac:  VIERDE TONNEEL. 49 Plac: Deeze hoed zal zo lang ik leef uit myne handen niet gaan: ik zal uwen wille doen , fchoon het mogelyk my het leven zal koften, maar myn hart blyft aan Vroom. Deezen hoed, waar dat waardig hooft zo dikwyls in gefcholen heeft, heeft hy uit wanhoop nergens om denkende , wanneer wy ons het laatfte vaarwel gaven, hier vergeeten, dien zal ik bewaren, die zal myn trooft zyn, aan dien zal ik myn nooden klaagen , dewyl 'er tog helaas geen harten voor my zyn, die voor medoogen openftaan. Kraauwl. Ja ja die droefheid zal juift zo veel niet te beduiden hebben, Vrouwen fchreeuwen altyd hard, maar het wil niet op de keeper bezien zyn, een groot ongeluk; men laat een fehraa'e Vrijer loopen,-om dat 'er een ryke het Meisje koomt vrijen , de ryke is vroolyk, aardig, verftandig, de fchraale is een droomer, en een Meisje zal daar hard om knyzen. Plac: ö Vader Vader! wat kwetft gy my het harte , met den onfchuldigen te hoonen , laat my heen gaan, op dat ik door uwe weinig kiefche taal, niet meer bedroefd worde. Krauwl. Wel wat beledigends heb ik dan gezegt, is het niet alles waar? Plac: Zal ik dan myn Vader van onwaarheden befehuldigen ? Hebt gy Vroom niet op eene veragtelyke wyze uitgefchilderd , en waar in is hy minder dan de Sekfendrift ? Heeft hy minder gelds, offchoon zulks iemand geen verdiende ter D we-  JO TWEEDE BEDRYF. wereld geeft, rfaar toegedaan , het geeft hem hebben, want ,k heb n dikwils hooren 7e,gen IT hem, fven ■ dat hy een ^ i was, en ik ben verzekert, dat zedert gv hem synen boedel heht overgegeven, die geen duit vermindert is. Waar dan dat geld gebleven is is een raadfel. Krauwl. Met drift. Hoef dat gelykt of gy ui bf?ïuIdigc' of * zynen boedel niet trouw behandeld had, zoud gy de fitheid hebben SUlks te doen? Plac: In geenen deele, maar Iaat ons verder gaan, hebt gy „iet zeer dikwils de deugd, de zeden, het verftand en de kundigheid van Vroom, zo wel in zyn afweezigheid, dan ia Syne tegenwoordigheid , tot in den hemel verheft, Spreekt het teegen, zo gy kunt, en wat ïs Sekfendrift ? Niet anders dan een waanwys zot fchepfel, die de dwaaze keus der Vrouwen nog zotter heeft gemaakt, zonder zeden, zonder wellevendheid, ja zonder de minfte manieren, met zig Zelfven vooringenomen, een leugenaar die zo onwetend is, dat hy vooronderfteld, dat een ander even dom is, en dus onbefchaamt n zoekt alles wys tc maaken, op hoop dat gy met beter zult weeten; maar alles is veranderd «edert de meerder jaarigheid van Vroom , uwé genegentheid voor hem in afkeer, men is verwondert, die u van te vooren met hem gezien heeft  VIERDE TONNEEL. yr heeft, hoe de vriendfchap na zyns boedels afrekening , zo fchielyk in haat kan veranderen. Krauwl. Al weer van den boedel van Vroom, wat wilt gy daar mêe zeggen ? Men moeft my niet verdagt houden, dat ik hem oneerlyk behandelt zou hebben, dat ik hem niet meer zou vreezen , na de afrekening geflooten was, en hy ons had ontflagen: of dat ik hem nu zou min achten , om dat hy my geen kwaad meer kon doen, die my daar van dorft verdenken , zou 'er kwaalyk meede ftaan. Maar zie daar de reden, dat ik dat huwelyk belet, alle huwelyken waar in men niet rykelyk kan leeven, zyn kwaade huwelyken, derhalven is 'er niets dat meer verdiend in acht genomen te worden ; het geld is het voornaamfte, dat men op de wereld verkrygen kan , dat geeft ons eer en aanzien , als ik geld heb kan ik overal toe geraken , zonder geld is ieders deur voor my geflooten. Deugd en verftand zyn goed, maar men kan niet alles te gelyk hebben, die geld heeft word gemeenlyk voor deugdzaam , gewis voor verftandig gehouden, en wat wil de liefde zeggen? Zy|is in 14 dagen, uiterlyk in een maand over, dan zoud gy het u beklagen, en het my verwyten, zo ik u, uw zin te volgen had toegelaaten , geloof my , nu nu begrypt gy de zaaken niet, en kinderagtig met Vroom ingenomen , telt gy myne wyze vermaaningen en raad | niet? D 2 Plac:  52 TWEEDE BEDRYF. Plac: Wat fchrikkelyke beginfelen! ó myn Vader! dan is 'er niets beter dan geld te rapen!. maar dat geld zelfs kan dat niet verloren worden ? Wat dan zonder deugt, zonder verftand, zonder genegentheid, wat troofl heeft men dan aan elkander ? Gy hebt fcheepen in zee , en Uw meeste goed in Engeland aan Kooplui vertroud, zo gy uw fcheepen verheft en uw Kooplieden bankroet gaan , zyt gy dan ook niet uw geld kwyt? Krauwl. Ik kan dat niet lochenen. Plac: Dus kan men het geld zonder fchuld verliezen, is het dan gemakkelyker voor een losbol, een ligtmis, als voor een deugdzaam en verftandig Man, weder geld te winnen ? Krauwl. Dat is alles wel waar, maar men moet dat zo juift niet rekenen. Plac: En moet de liefde niet langer dan een maand duuren ? Vervloek zy dan het huwelyk, dewyl het dan een hel op aarde moet zyn ," ja mogelyk voor zulke weezcns, die niets beminlyks niets wezentjyks bezitten : maar niet voor edele tedere zielen, die wezentlyke deugden voor het huwelyk in eikanderen hebben ondekt, en op die grondbeginfelen eikanderen bemind hebben. Krauwl. Hoor, hoor, laat ons daar van Bffbappen, ik moet u iets anders zeggen, zo gy Wel te vreeden wilt zyn , heh ik voor u een (choon nieuw kleed te koopen, met een garnj- tu-  VIERDE TONNEEL. 53 türe blondes en eene fraaije muts die daar by hoort. Plac: Van ongeduld met baar voet Jlampen* de. Is dat myn verdriet verzagten ? Is dat Zig leenen aan myne beginfelen , om my te troosten ? Goede Hemel! met eenige lappen my willen paaijen , om dat ik het geluk myns levens, aan de begrippen die ik van myn pligt had , heb opgeoffert, dit fnyd my door het harte , laat^my gaan , ik gevoel dat ik dit gefprek niet langer zoude uitftaan. Zy groet baar Vader en gaat met Camelia binnen. VYFDE TONNEEL. Krauwl alleen. Wat zal ik doen ? — Ik moet het wel doen, hy heeft toch veei geld, — anders zou ik licht van hem afltappen , — die laatlte gêfprekken fteken my nog in den krop , 6 Sekfendrift wat zyt gy een domoor l indien 'er een ander kwam om haar te vraagen , met evenveel middelen , zou ik zekerlyk hem laaten glijen, maar het geld ! het geld ! waar krygt men daar altyd gclegentheid toe ? Ondertusfehen loopen de tyden alle daag erger , men heeft nu om te leven eens zo veel nodig als toen ik trouwde, en dan moet mén fomtyds noch zien , dat een knaap weinig Jaaren geleden uit het moffen-land, hier op een ftroowis gedreeven, ons in zwier D 3 nog  54 TWEEDE BEDRYF. nog verby ftreeft, zuks is ook zwaar te verduwen , en wat is de deugd? Een naam en anders niet, waar ik myne gedagten heen wende, zie ik niet- dan lieden die het woord in den mond hebben dat is het al, waar is 'er een die iets van zyn byzonder belang aan die denkbeelden, die ons die klank , dat wy deugd noemen , inboezemd, opoffert ? Deugd maakt ons belagchelyk, — veracht — Deugd, ha! ha! ha! een goed woord om met eeren zyn naasten te kunnen over den hekel haaien, met te bewyzen dat hy tegen dat woord gezondigt heeft: maar om dat de gemeene begrippen daar toch heen willen, is het beft zig niet tegen den ftroom aan te kanten , en zig te houden of men van die dingen overtuigd was. — Maar — ik ben ongeruft over myn Dochter, die genegentheid voor Vroom is zo fterk, dat ik vrees voor kwaade gevolgen. Ik ben 'er over in angft. — ik kan niet ont]fen. ncn dat Vroom een braaf en edelmoedig jongeling is, met het fluiten van de rekening van zyn boedel, heeft hy my zeker een doorn uit den voet gehaald , door my te ontlasten , want anders had ik hem eene merkelyke fom meer moeten uitkeeren. Waar op zyn anderen Voogden fterk ftonden. Ik heb egter hem daar voor geene verpligtinge , hy heeft het gedaan ter liefde van myn Dochter , en voor haar zwygt hy het nog, maar nu zyn boedel zo veel vermindert is, koomt  VYFDE TONNEEL. 55 toomt de liefde niet te pas, en het zou eenongelyk huwelyk zyn. Hoe nu beft gedaan? Ik moet eens raadpleegen met mynen ouden vrind Belang, die met my ten naastenby in dezelfde denkbeelden, zeker my eenen goeden raad- zal geeven, en Een knegt. Daar is de Heer Stroop, die vraagt myn Heer te fpreeken. Krauwl. Vraagt hem of hy gelieft binnen te treeden De knegt uit, dat is om over het huwelyk , van zyn Zoon en myn Dochter te handelen , voorzigtig nu, dat ik my niet verfpreek, en het zo vaft knoop dat 'er geen ontknoopen aan is. ZESDE TONNEEL. Krauwl, Srooï. Krauwl. Ha.' gehoorzaame Dienaar Heer Stroop , ik ben bly dat ik u zo welvarend zie. Stroop. Gy kunt u niet verbeelden hoe het my verheugd, myn waarde oude Vriend , om u weer te zien, en in zo eene volmaakte welftand, men hoeft u waarlyk naar uw gezondheid niet te vraagen , het uiterlyke is zo genoechelyk, zo vrolyk , zo fris, zo jeugdig, dat gy zoud het meenig jongborft te raaden geeven, ja waarom zoud gy u ook bekommeren ? Een zo ryk Man, die het zo voor de wind gaat, en met al D 4 dat  55 TWEEDE BED R. Y F. dat zig niets te wyten heeft, dan kan men 'er zo uit zien Krauwl. Ik bid hec u Heer Stroop, laaten wy eikanderen niet vleijcn Stroop. Daar bewaar my de Hemel voor, ik zeg de waarheid, al de wereld weet hoe een eerlyk man gy zyt, en zo oppasfend, zo bezorgd dat de boel niet vermindert maar vermeerdert word. Die ecrft recht de waarde van het geld kent, en hoe zeer men hier hetzelve ach, zyn 'er nochtans weinig die het daar in zo ver gebragt hebben. Onder dit manen fpreeken word 'er een tafel met papier, pen en inkt en eenige jloelen gezet. Krauwl. Wilt gy ondertusfehen niet gaan zitten waarde Vriend ? Het ftaan zal u verveeJen. Stroop. Zo als gy hec zult gelieven te bevelen, ik zal het my een eere rekenen, uwe bevelens te gehoorzaamen. Krauwl. Ik bid u Heer ftroop zonder Complimenten. Stroop. Ja waarlyk zonder Complimenten, maar indien het my geoorlooft was, maar gy moeft het niet kwaalyk neemen, dan wilde ik liever zwygen, mag ik wel iets vraagen? Krauwl. Spreek Heer Stroop. Stroop. Gy zult het dan niet kwalyk neemen, ik ben befchaamt dat ik zo veel vryheid neem , maar beftraf my zo ik te ver ga, en ik zal  ZESDE TONNEEL. 57 zal gehoorzaamen. Had gy my niet gevleid dat van deezen middag de notaris Panciclopediagrapharius hier zou zyn , met een opftel van de Huwelyks voorwaarde, voor uw Dochter en myn Zoon? Krauwl. Het is waar, en ik verwagt hem alle oogenblikken, ook is uw Zoon die ons belooft had mede hier te zyn , nog niet gekoomen. Stroop. Myn Zoon , ach myn waarde Heer! gy kunt u niet verbeelden hoe een verflaaft , en met een aangenaam leven myn Zoon leid, dezen middag kreeg hy nog vier briefjes, van de eerfte Dames hier uit de Stad, die begeerig waren hem iets te zeggen, de Meisjes zyn hem raazend naar het lyf, en u Dochter zal maaken, dat 'er zig nog eenige in de burgwal verdrinken. Nu als gy eens hoorde hoe hy haar hemel hoog verheft, haare fchoonheid , zeden, goede manieren , maar boven al haar goedheid, waar door zeid hy, zy hem' betovert. Krauwl. Ei! ei! Stroop. Ja, maar men moet ook bekennen dat het een juweel van een jongen is, ik ben zyn Vader, hy is my te na om te pryzen, anders zou ik zeggen, dat 'er geen bcvalliger in de Stad word gevonden, wat een zwier als hy zyn hoedje maar op zet of onder den arm neemt, wat edeler gang, of hy een Prins van den lande was! hoe netjes, hoe drilt, hoe huppelt alD 5 les  53 TWEEDE BEDRYF. les aan zyn lyf! Ja zie daar Heer Swml Dochter zal zig gelukkig achten , zo een Man te bezitten. Een knegt koomt binnen, tegens Krauwl Daar is iemand die vraag om binnen te worden gelaaten. Krauwl. wie is hy> boe is zyn naam? De Knegt. Dat weet ik niet. Krauwl. Hoe vraagt gy dan niet na de menfchen haar naam ? Knegt. Ja myn Heer, maar deeze heeft een naam die niemand kan uitfprceken , het as zeker een Turk of een Mof, want daar zyn geen letters in 't Christen a b voor zo een naam. Krauwl. Maar weet gy niet wat hy is? De Knegt. ó Ja! de Kaarl zegt hy is Notaris. Krauwl. ó Dat is zeker onze Panciclopediagrapharius. r De Knegt. Ja ja dat is hy Panfyroop eet die januanus. Krauwl. Zeg hem of hy gelieft binnen te treeden. De Knegt. Gaat uit gedurig herhalende. Pan. Jyroop eet die januarius. ZE-  52 ZEVENDE TONNEEL. Krauwl, Stroop, Panciclopediagrapharius. Krauwl. Uw dienaar Heer Panciclopediagrapharius, wy hadden u reeds lang verwagt. Panciclop: Gelyk het den menfch gegeven is, boven de dieren des velds, om alleen te moogen lagchen , zo is het teffens gelyk de oude Philofoophen reeds hebben opgemerkt, een teeken van dwaasheid, ja van groote dwaasheid, indien iemand zonder reden en dikwils lagt, het is een teeken van de grootfte dwaasheid en bocheid, zonder reeden iemand uit te lagchen, uw Knegt heeft my uitgelagt, ergo is uw Knegt een dwaas een botmuil. Krauwl. Ik Item u zulks toe. Panciclop: Een groote botmuil, een groote dwaas, een gek. Krauwl. Ja maar gy moet. Panciclop: Een gek om te binden, om opgeflooten te worden. Krauwl. Gy moet begrypen, dat hy u niet in u perfoon heeft uitgelagchen. Panciclop: Die ten exempel van anderen, diende geftraft te worden. Krauwl. Maar hoor my toch Heer Notaris. Panciclop: Op dat de goede order in de Stad  6b TWEEDE BEDRYF. Stad mogt bewaart blyven , en ieder een naar zyn verdienften geëert worden. Krauwl. Maar laat my toch ook een woord fpreeken het is om dol te worden. Panciclop. Wat was 'er van uw dienft myn Heer ? Krauwl. Dat myn Knegt u niet heeft uitgelagchen , maar zig zelf, om dat hy zo eene geleerde naam by geene mooglykheid kon nazeggen. En dit moeft gy begreepen hebben Heer Notaris. Panciclop: Notaris quafi notabilis , uit eene verbastering , dat is : perfona notabilis , erudicione notabilis , preefïantia ingenii atque fchientiarum , of wilt gy liever het anders hebben ? Notarius qui notat jus , dat is: qu; indicat fenfum legis, qui interpretatione jus notum facit, cui competit jus docere interpretare, explicare, conciliare. Krauwl. Ter zyde. Zo ik die gek niet van noden had , fchopte ik hem op 't oogenblik 't huis uit. m Panciclop. Zegt gy legt het my in duits uit ? Dan verltaat gy geen Latyn! koom aan dat zal ik,doen. Krauwl. Neen neen, ik ben u verpligt, ik verfta het zeer wel, en ik ben met u eens. Maar eer wy te zamen aan die zaken gaan, welke de Heer Stroop en my in 't gemeen betreffen, wilde ik u wel raad pleegen over zaken myn  ZEVENDE TONNEEL. 61 myn negotie betreffende, gy verftaat het wisfelrecht. Panciclop. Ik wil die vraag niet horen, of ik zou moeten heen gaan , hoe Panciclopediagrapharius zou het wisfelrecht niet verftaan! Krauwl. Nu de Heer Stroop zal niet kwalyk nemen, dat wy een ogenblik zaamen fpreeken. Stroop. Myn waarde Heer, wild u toch om mynent wil geen moeite geeyen. Een Knecht. De Heer Sekfendrift vraagt om ingelaten worden. Krauwl. ó Dat komt zeer wel, als het hem belieft. AGTSTE TONNEEL. Krauwl, Stroop, Panc iclop edi. AGRAPHARIUS, SeKSENDRIFT. Seks: Gehoorzaame Dienaar Heer Krauwl, ik hoop niet dat gy my kwalyk neemt dat ik zo laat koom , eene charmante partiefine heeft my opgehouden, wy hebben ons geamufeerd comme des Rois , en gy weet wel een galant homme heeft te veel, deference voor Dames. Tegens Stroop,, ah bonjour le Papa hoe vaarje al? Heb ik je vandaag al gezien, dat weet ik waarlyk niet. Krauwl. Ter zyden. Hy wagt niet eens naa myn antwoord. Seks: Teegens Stroop. Het loopt tegenwoordig ook al vry druk, ik heb binnen de tienda- gen  6a TWEEDE BEDRYF. gen nog drie bals en twee concerten, te arrangeren , en wat heb ik 'er van dan moeite , en het mesquine agrement , dat ik 'er zo veel vrouwen kan brengen als ik wil ; ifc ben daar maar mee verlegen, want myne geëerde future hier, durf ik 'er mafoi niet brengen, of ifc kryg alle meisjes en vrouwen aan den hals, die haar haatcn als de peft om haare eigenzinnigheid , fchoon zy anders ik moet het bekennen zig wel weet te conduiferen, en als zy wil danft zy perfect. Stroop. Wyzende op Krauwl. Sus. Krauwl. Panciclop: tot by de deur getrokken hebbende, ik zei u myn Heer dat ik u over wisfels wilde fpreeken, maar het was eigentlyk om u voorloopig eens te fpreeken over een ontworpen huwelyk, tusfchen myn Dochter, en dien jongen Heer. Panciclop: Het huwelyk of matrimonium zo als wy zulks noemen , is zo zeer niet eene conjunftio corporum , let wel dewyl een Corpus geen voluntas kan hebben zonder eene anima. Krauwl. Ja maar daar koomt het hier niet op aan myn Heer, maar dewyl ik vrees dat mogelyk dat huwelyk niet wel zal uitvallen, en ik niet wel myn belofte kon breken, om/van avond te fluiten , zo wilde ik vragen of gy geen middel wift, de voorwaarden zo te maken dat zy van onwaarde waren. Pan*  AGTSTE TONNEEL. 63 Panciclop: En dit een contradtus bilatra. lis is. Krauwl. Het huwelyks contract. Panciclop: Een conjunótio animorum. Krauwl. Met onverduldigbeid van ter zyen. Ik wenfchte dat die verdulde vent, naar fint feiten was. Tot Panciclop: Myn Heer denk toch om een huwelyks contract. Panciclop: Eer zeg ik eene conjudtio animorum dan corporum. Terwyl deeze bier over ftaan tegens eikanderen te kibbelen , komt Cornelia de deur in, en ziende baar Heer met den Notaris in 't geheim /preken , zo blyft zy Jtil om iets daar van te luifteren ftaan; verrigt Sekfendrift zyn gewoont /pulletjes , met horloge deegen en boed; en tekent Stroop in zyn memori-boek iets aan. Krauwl. Panciclop: by den mouw vattende. Huwelyks voorwaarde, huwelyks voorwaarde, huwelyks voorwaarde, ik wilde u zeggen Heer Notaris dat zo gy my zulke huwelyks voorwaarden kond maken, die ik als ik wilde, niet behoefde te volgen . dat ik u dan buiten uw gewoon falaris rykelyk en edelmoedig zou beloonen, neemc gy aan die zo te Hellen , dat ik die in rechten kan verwerpen of behouden naar myn wil ? Panciclop: Vertrouw u op Panciclopediagrapharius. Corn: Van ter zyen. Nu weet ik genoeg ö die oude deugniet, zo ik het geld niet te lief had, zou ik denken dat dat ons niet deugdzamer  64 TWEEDE BEDRY F. mer maakte. Dit moet Sekfendrift weeten Zy verlaat de deur en gaat naar Sekfendrift toe dien zy van ter zyen zegt. Gy moet als gy hier van daan gaat, my op de ftraat wagtcn, ik heb zaken van aangeleegentheid u te zeggen , vaarwel. Seks: Alweer een rendevous morbleu of van de juffrouw , of van de kamenier: ik begin flaperig te worden onder al die bonnes fortunes, gy ziet het Papaatje,, en ik heb 'er van avond nog een, de vrouwen vermoorden my. Stroop. Ja ja Jongetje zo was ik ook in myn jongen tyd, het fchynt of de familie dat recht heeft. Seks: Ha! ha! ha! die is waaragtig niet kwaad. Stroop. Waarom lacht gy zo fpottelyk? Seks: Wel Papaatje om dat gy my regt de encoulure fchynt te hebben gehad om bonnes fortunes te maaken. Stroop. Wel meent gy dat ik in myn jeugd als ik by meisjes was niet zo wel dorfl te ftoejen , als gy ? Seks: Neen Papa pardonneert my dat geloof ik niet, ten minflen niet met zoo'n goede gratie. Krauwl. Teegens Cornelia die by gevuiar ivord. Waar koomt gy van daan en waar wilt gy heen ? kunt gy hier niet van daan blyven tot  AGTSTE TONNEEL. 65 tot men u roept ik zal 't u anders leeren, riieusgierige feeks, die haar neus altyd fteckt waar zy het niet van doen heeft. Corn: Myn Heer — ik zogt — Mejuffrouw — Mejuffrouws werkzak, die zy hier meende gelaaten te hebben.. Krauwl. Haar nadoende. Dat de zoekfter van Juffrouws werkzak, •—- word gewaarfchuwd — van fchielyk heen tegaan — en niet weer te komen, of het zou haar kwalyk bekomen. Corn: 't Is wel myn Heer. Van ter zyden. Ja ik weet al genoeg de lont ik gerooken. Krauwl.. Hoor eens hier, wat fnapt gy daar van al te weeten? Corn: Ik zei myn Heer, dat ik wel weet dat gy niet gaarn geftoord zyt, maar dat ik Mejuffrouws bevél moefl volgen. Krauwl. Ga heen. Cornelia binnen. Tot Stroop en Sekfendrift. Myn Heeren! wyl de Heer Panciclopediagrapharius niet van te vooren van onze meening is onderregt geweeft, heeft hy de huwelyks voorwaarden niet kunnen vervaardigen , derhalven zal het genoeg zyn dat wy hem in ftaat ftellen zulks te doen, door hem de naamen der te verbindene perfoonen, met het beloofde huwelyks goed bekend te maaken. Is zo de meening der Heeren niet? Stroop. Juift zo juift Heer Krauwl. E Krauwl,  66 TWEEDE BEDRYF, Krauwl. En gy geeft dan drieduizend g*,L dens mede ten huwelyk? op!ï°°P' H" " W" Ved> maar gy ftaat '<* Seks: Js dat te vcd ? Autant en ie vent, zo het van de andere kant niet beter by kwam, ik zou my 'er van richeren. Krauwl. Wees dan zo goed myn lieer Panciclopediagrapharius, yarj op te fchryven. Panciclop: Gaat zitten neemt met veel toeJte> een pen en papier, enfcbryft. De naamen der ="g zaamen verbindende perfoonen zyn : Brui degom Sekfendrift, Bruid Placidia. De Vader Van de bruidegom geeft 's Jaarlyks meede drie duizend guldens. De Vader van de bruid niets alzo de bruid de geheele erfenis van de Moeder mede brengt. Panciclop: Num aliquid habes quod yelis quod jubeas? Krauwl. De Heer Notoris xyord zeer bedankt. Panciclop: Buigt en gaat binnen. Seks: Die vervloekte Kaarl had Stokflaagea verdrient. Krauwl. Waarom? Seks: Om dat hy myn Vader dorft uit te Jchelden voor een Judas , om dat hy gezegd * bad dat de gift wat veel is. * Krauwl. Dat heb ik niet gehoord,  AGTSTE TONNEEL. 67 Seks. Het waaren zyne laatfte woorden. Krauwl. Wel neen toen vroeg hy in 't latyn, of 'er ook iets anders van myn bevelen was , zeggende, num aliquid habes quod velis quod jubeas? Seks: 't Is waar zulks kan het ook betekenen. Stroop. Nu Zoon laat ons gaan, en den Heer Krauwl voor zyne vriendelykheid bedanken. Krauwl. Willen de Heeren niet nog wat blyven ? Stroop. Wy kunnen niet, en blyven uw ootmoed igfte dienaaren. Krauwl. Zeer uw dienaar myn Heer Stroop. Seks: Mon futur beaupere, a poil et a plume uw gehoorzaamden. Krauwl. Myn Heer Sekfendrift uw dienaas, E a DER-  09 DERDE BEDRYF, EERSTE TONNEEL. Het Tonneel verbeeld een ftraat, het hchc mag een weinig- verdonkert worden; als na den avond gaande. Stroop, Seksendrift. Seks: Maar Yader fpreekt gy in ernfi? Zou Zy met meer dan ook drie duizend guldens 's Taais mede brengen? Stroop. Niets meer. Seks: Wel dat is eene vervloekte poets! dan zou ik yan zes duizend guldens 's Jaar, een Vrouw en huishouding onderhouden, ha! ha! ha' het is waaragtig een fchoone pluk, die kan ik alleen wel aan, ik verteer by u aan huis meer als drie duizend guldens , en nog is het niet mogelyk dat ik 'er op ver of na mee uit koom; had ik geene andere finantiën , j'aurais été fichu comme Heen quatre. Maar een Vrouw en huishouding te entretencren van drie duizend guldens, dat zet ik weergas de grootfte ceconome of ande'rs Ia" dre van ons Land. Die vervloekte Krauwl heeft altyd van die gierige ftreeken, hy en zyne geheele engence deugt niet, hy imagineerd zig, geloof ik, dat mea niet weet dat hy byna den hal ■  EËRSTë TONNEEL. 63 ha'lVeO boedel van Vroom heeft geftolen, toeri hy zyn voogd was. Seks: Zagt zagt jongetje* Dat koomt in uw voordeel,' want dat geld moet vroeg óf laat het uwe worden , en daarom ziet zo' nauw 'er niet op, dat hy niet meer wil geeven , als gy getrout zyt kunt gy door uwe Vrouw zeer kort te houden, onder voorwendfel van weinig geld té bezitten , zulks veranderen , maar laat 'er u nooit over uit. Wees altyd zó vriendlyk als gy kunt, gy behoeft daarom zo veel vriendfchap niet te bewyze als gy kunt, onder fchyn van vriendfchap kan men zig altyd het beft wreekcn. Seks: Ik zal uw raad volgen, te meer daatf ik myne particuliere defeinen in petto heb, ma vengence eft prette , zo wel de Dochter als de Vader zullen 'ër het effect van gevoelen, even offeneant, de eene door haare infolehties, en de andere door zyn infaarrie tricheries. Maar Vader dit discous ennuieert my , gy Weet wel ik heb hier eene rendcvous met de fille de chambre foisdifant van myne belle, en rendevous weet gy kunnen geen temoins vërdraageh , waarom zo bid en conjureer ik u, my alleen te laaten. Stroop Gy heb gelyk jongetje , daar zou ik niet te wel by voegen, daarom zo verlaat ik u , u alleen de agterhoudentheid en beleeftheid aan beveelende. Binnem Seks: Cette petite elle en tient, ik heb het lang gcmerk, dat kan een middel in myn hand E 3 zyn,  7o DERDE BEDRYF. zyn , om myne aanftaande Vrouw te chagrineren. TWEEDE TONNEEL. Seksendrift, Cornelia. Corn: Ik had u lang in 't oog om te fpreeken, en wagte maar op het vertrek van uw Vader, om u een geheim te ontdekken , waar u ten hoogften aan gelegen legt, in het welk u te ontdekken , ik geloof u geen ondienft zal gedaan zyn. Seks: Neen beminnelyke Cornelia, gy moogt vry uw hart uiten, en weeft verzekert dat gy nooit een fteenen of ondankbaar hart in myn boezem zult vinden, maar eer gy verder gaat, «lieve ! zeg my of ik deeze rendevous aan de goedheid van uw Juffer of aan de uwe verplicht ben. Myn hart hoopt dat gy my deeze faveur door niemands entremife gund. Corn: Zo is het ook, gy zyt dezelve geheel en al aan myn gehouden. Seks: Ja ik dagt het wel dat myne charmante Cornelia dac engeltje, zo charmant, zo mooy, van zo eene aifée taille enfin, het aimabelfte* Meisje dat ik ken my gunftig was, en ik verdien het ook, want niemant is discreeter als ifc zo ik eenige faveurs van Meisjes ontfang. Corn: Uwe complimentjes ken ik wel, maar ik verwagt ook van u dat gy my niet verraad, of  TWEEDE TONNEEL, • ?! of aan wie het ook zy vertrouwt,' al wat ik om uwentwil waag, want zo het uit kwam, ik was voor altoos ongelukkig. Seks: Neen waarachtig Charmante Meisje, nooit zal 'er iemand het minfle van weetcn. Corn: Ik was voor eeuwig in de ongenade van myn Juffrouw; Seks: Vertrouw op myn attachement voor u. Corn: Op het oogenblik uit het huis geflooten. Seks: Wees verzekert dat ik u met alle egards van de wereld zal behandelen. Corn: Ik mag niet zien dat men een Man van uw verdiende , en zo ryk , met zo veel kleinachting behandele. Seks: Daarom zal ik u voor deeze liefdé die gy my acoeur ouvert declareert, eene dubbelde reconnaisfence hebbem Corn: Wat voor liefde? Seks: Uwe liefde die gy declareert voor my te hebben. Corn: Noemt gy dat ook al liefde? Seks: Hoe noemt men het anders als een Meisje van een Jongetje gecharmeert is? Corn: Ha! ha! ha! ik mag fomtyds dart gecharmeert Zyn op uwe nieuwe guldens, maar anders voel ik weinig trek om myn eer en alles om uwentwil te verliezen. Seks: Wel koomt gy my niet zelf eert rendevous geeven, en wat is dat anders dan te E 4 zeg-»  72 DERDE BEDRYF. zeggen ik heb u lief ? En „u beveelt gy my >É geheim, en zegt dat gy anders ongelukkig zult zyn en dat gy niet meugt lyden dat ik zo be handelt worde. be" Corn: Hoe gy dit alles uitlegt weet ik nier Maar ik weet zeerwel, dat *uZv& Seks: Wat duivel meid Wat doe ik dan hier Z te.rrmen' V*««*"«-tóa. les diaWes. Hy wil heen gaan. Corn: Neéi, hoor hier! 't is om u een geheim te ontdekken waar aan u ten hoogten 1 legen hgt. Hoor toe! de Heer Krauwl ten deele door zyn Dochter opgeftookt, ten deele dooreen tegenzin die hy in u heeft gekrcegen, heeft de Notaris door beloften bewoogen om de Huwe! lyks voorwaarden dubbel te Hellen , de eene om te kunnen beflaan , de andere om te kunnen verbreeken wanneer het hem zal gelieven, en ik geloof hy werkelyk bezig is om een andere Schoonzoon op te zoeken, ik heb hem van de Heer Belang hooren mompelen. Zo hy die kan *rygen, zyt gy gefnoten, zo niet krygt gy dc Bruit, het kan nog van uwe maatregelen afhan gen. Seks: Wel die abominable traitre, zou dic dus een Man van myn caliber tracteeren ! zou »y die la pelle au Cul laaten voor hondsjongen loopen zou ik zulks foufreren! Zyn Dochter zal '«yne zyn, al was het maar pure vengence, ik weet  TWEEDE TONNEEL. 73 weet een middel, myn vriend Heiman is in de Stad , Krauwl zal my zyn Dogter geeven, of zyn leven. Corn: Heb gy niets meer aan my te zeggen myn Heer ? Ik ben bang gezien te worden en derhalven moet ik gaan. Seks: Ik verfla u, zie daar voor eene bonne chère. Corn. Zeer verplicht myn Heer en ik ga fpoedig my in huis pakken. S e k s: En ik om myne filets te tenderen want ik wil de dupe van zo eene' infolente lacheteit niet zyn. DERDE TONNEEL. Krauwl, Belang. Krauwl. Neen Heer Belang gy begrypt het zekerlyk kwalyk, het dwingen van myn Dochter , tot het aangaan van dac Huwelyk en het verlaaten van Vroom, waar op haare zinnen zeer gefield zyn , kan hier niet te pas koomen. Zy is vaardig om my allé haare genegentheden op te offeren , maar het is myne eenige Dochter, en ik voel dat haar te verliezen my zeer ter harten zou gaan, hoe wel het myn fchuld niet zoude zyn, want wanneer men in een huwelyk zo veel meer geld betrouwen kan , wat zyn 'er voor drangreeden, die daar tegen op kunnen weegen? E 5 Bel;  74 DERDE BEDRYF. Bel: Dat is zeker en niemand twyfreld daai? aan. KrauwE. Maar zo zy eens van verdriet ftierf, wat zou men in de Stad 'er niet van fthreeuwen! want geheim blyven kan het niet Het leezen en fchryven eertyds haar grootfte vermaak, is nu haar afkeer geworden, ook hoe zou ze leezen? Daar altyd haare oogen vol traanen ftaan. Haar eenige trooft is een hoed van Vroom, die hy heeft agter gelaten, die zy ftreelt en toe fpreekt, of het een fchepfel met reden begaaft was. Nu is het een Meisje op wien reeds grooter goederen dan men denkt van haar Moeders wecgen vervallen zyn, en Sekfendrift een Jongman van een goed fortuin zynde, had haar gevraagt, maar zy fchynt zo een afkeer van hem te hebben, en ik zelf heb in de laatfte keeren dat ik hem gezien heb een walg gekreegen van zyne gemaakte houding en domme onwetentheid, dat ik niet weet of ik myn woord zal houden of niet, ik ben 'er meester nog van, en ik wilde u als myn vriend hier over raadpleegen , om te weeten wat in deezen gedaan. Bel: Mag ik vraagen hoe veel uw Dochter bezit ? Krauwl- Zy zal ten naasten by tweemaal honderd duizend Guldens mede ten huwelyk brengen , fchoon Stroop en zyn Zoon op de helft rnaar ftaat maaken, die ik in dat wezen heb  DERDE TONNEEL. 75 heb gelaaten, om hem op uien brok niet al te happig te maaken. Bel: Gy hebt waarlyk gelyk een Meisje dat twee ton mede ten huwelyk brengt, moet een bekoorlyk Meisje zyn. Krauwl. Zo gy begeerte hebt om ze te zien, zal ik ze van boven laaten koomen. Bel: ó Neen 6 neen, ik kan al haare deugden en volmaaktheden wel afneemen , uit de twee ton welke zy mede ten huwelyk brengt; maar mag ik my een oogenblik bedenken, op den raad die gy my vraagt? Krauwl. ö Ja. Bel: Ter zyde. Twee ton en dat terftond mede ten huwelyk ! zou men zo een brokje laaten ontglippen ? Dat waar nooit om te vergeeten, dat is beeter voor myn Zoon, dan voor die verwaande Sekfendrift. Laat zy weezen zo als zy is, mooi, leelyk, goed, kwaad, deugdzaam , oneerlyk, men mag het draaijen zo men wil, de balans opgemaakt blyft 'er twee ton. Dit zou beter zyn als Clelia, want die heeft zo veel niet, en hangt nog van haar Vader af, en het woord dat men elkander geeft, zo lang als het niet op het papier ftaat verbind niet veel. Want woorden zyn maar woorden. Tot Krauwl. Heer Krauwl ik heb uw voorftel overwoogea , en moet zeggen dat ik uwe zwaarigheden zeer gegrond vind, indien de tegenzin van uw Dochter tot Sekfendrift zo groot is, en  16 DERDE BEDRYF. en hy zo men zégt, ik zeg het niet, zeer öfi* befchoft tegens die geene is waar hy over heen kan en uw Doehter reeds zo drocfgeefti- i dan Lge zy binnen >t jaaar in 't graf. En het is' al zo wat een Schoonzoon te hebben, van wien men alle onaangenaamheden heeft te verwagen die by alle vrouwvolk loopt, zonder fmaak'zon' der keus, die een zuiper een valfehfpeeler is, zo men zegt, ik zegt het niet. Die zig al ht! gelaaten heeft, dat hy u de eer aan zou doen, ZUJ,DOdT tC neCmen' en ^ar binnen 't jaar te doen barsten van verdriet, om een hoon die zy hem heeft aangedaan, en om dat hy haai haat als de peft , zo men aJ het niet. ö Krauwl. Zo al die dingen waar zyn, zou * «yn geld nog wel te duur koopen , Vaai even ook om zo ligt het koorn van zyn moolen te wyzen , dat gaat ook niet. Hy heeft geld en ouwerwets. fc Bel: Daar fctiiet my iets te binnen, het is maar een vlugtige gedagten , koom wat ze- ie van myn Zoon ? Die wykt Sekfendrift in middelen niet, hy is zo zeedig als de andere wild zo goed als de andere kwaadaardig, ZO zagtzinmg als de andere koppig, zo geregeld als de andere ongeregeld, met een woord, het tegengefielde van den anderen Krauwl. Maar myn Vriend heb ik niet ge- hoord  DERDE TONNEEL. 77 noord dat hy aan Clelia verloofd was, en gy uwe toeftemming daar toe gegeven had? Bel: Daar is wel een woord over gefproken , maar ver van dat ik my ergens toe zou hebben verbonden , zo heb ik my gewagt een i woord by gefchrift te belooven, ook is Clelia te opvliegend en te ftout, zy ontziet niemand, eene goede Vrouw voor Sekfendrift , die zou hem manieren leeren. Nu zeg my met een woord , wat dunkt 'er u van ? Myn tyd is verftreeken , fteat het u aan waarom dan getoeft. Krauwl. Het ftaat my zeer wel aan lieve Vriend, doch dewyl men zig op zulke onderwerpen zo fchielyk niet bepaalen kan, zo wagt my t'avond aan uw huis , daar zullen wy verder handelen , en draag zorg dat uw Zoon 'er ook is , op dat ik hem dien ik niet kenne eens zie , ik twyffel niet of wy zullen ons vinden. Bel: Wel gezegt, nu vaarwel, ik ver wagt u vastclyk, en myn Zoon zal te huis zyn. Krauwl. Vaarwel tot deezen avond. VIERDE TONNEEL. Krauwl. Geluk Krauwl geluk! zekerlyk is 'er van daag eene gelukkige planeet die invloed op u heeft aan den Hemel, wie had kunnen droomen zo gelukkig een  73 DERDE BEDRYF. een party voor myn Dochter op te doen ! ik heb 'er dikwils om gedagt doch verzekert hy was verlooft, heb ik daar nooit by blyven ftaan, die ouwe Belang heeft fchatten, wat heeft hy niet by een gefchraapt overal en van alle kanten , nu zal Placidia fchatryk zyn ; en, gy verwaande en domme Sekfendrift ga nu heen, knys u te barsten dat gy uwe wraak gemift uw meisje verloorcn hebt, en nog toe word uitgejoud. Terwyl zy een jongman verkrygt die ryker is als gy, en in plaats van haar te bedroeven, alles zal toebrengen wat hy kan om haar te behagen, en te vermaken. Nu zal het beft zyn te bedenken , hoe ik alles beft fchik met Sekfendrift, want hoe zoet, hoe zagt ook Stroop mag fpreeken, vertrouw ik hem het minft, en zo hy kon, zou hy my op onkosten jaagen, dus is het het beft, terftond naar myn Cantoor te gaan, om de zaken daar rypelyk te overweegen. VYFDE TONNEEL. Vroom, Hendrik met een toegedekte fcbootel agter zyn Heer gaand, en van tyd tot tyd zyn togen met zyn neusdoek afdrogende. Vroom. Geheel in 't zwart in diepe rouw onagtzaam aangedaan , tn alle tekens van wanhoop met zig voerende. Dit zyn de muuren, waar agter de zon van myn heil zig heeft verfchoolen s die  VYFDE TONNEEL. ?s» die my verboden zyn te genaken. Nu waar ik als een nagtuil rondom dees plaats fchuwende het licht, en kunnende echter de plaats myns heils niet vergeten , gelyk een fpook , dat de ruft in zyn graf niet vind. Ik was een bloem , zo lang ik van myne Placidia myn zon omfchenen was, gelukkig en fier op mijn heil ftond ik vrolyk met levendige kleuren te pryken, nu heeft eene naare nagt met eene fcherpe noordooste vorft my neer geflaagen , ik leg in den drek, en niemand zet zyn voet ter zyen , om myn niet te trappen, dewyl ik onaanzienlyk ben geworden. Ik dwaal gelyk een ftaart-ftar, eerft aangetrokken door de gloejende ftraalen van myn zon, ik fchoot na haar toe, ik wierd verwarmd en gloeide hoe meer ik naderde, door het vuur dat altyk rondom haar fchittert. Nu door eene ftrydige beweeging, met die zelfde kragt van haar te rug geftooten, dwaal ik in die onbepaalde onmeetelyke uitgeftrektheid , ik zwerf in het duister hakende naar myn zon, en door die akelige ruimtens zwerf ik zonder hoop, Myne Pla* cidia! ja myne Placidia, ik weet dat zy my beminnd, ik weet dat eene al te groote naauw gezetheid , haar tot dien ftap die haar altoos ook zal doen treuren gebragt heeft. Hend: Belieft u iets myn Heer? Vroom. Neen Hendrik ik riep u niet. Hend: Maar myn Heer zult gy in het geheel  8o DERDE BEDRYF. heel niets meer nuttigen , in hoe veel daagen hebt gy nu niets gegeten? Vroom. Ag Hendrik! ik kan niet eeten, het denkbeeld van fpys doet my walgen. Hend: Maar myn Heer! Vroom. Ik zeg u Hendrik ik wil niet eeten, ga heen. Hend: Neen ik kan het nu niet langer uitHaan , zie daar myn Heer ik moet het u zeggen , al zoud gy my dood flaan , gy hebt nu in zo veel daagen niets genuttigd, waar wil dat heen? zo lyn regt naar uw graf, uw droefheid mag zo billyk zyn als zy wil , men mag zig zelf niet van kant helpen, dit hebt gy my dikwils geleerd, en dat doet gy evenwel zo gy niet eet, zie daar ik volg u overal om u tot eeten te overreeden, hier in heb ik de borft van een gebraaden kip , bezie eens het zal beeter gaan dan gy denkt. Vroom. Myn vriend en mogelyk de eenigfte waare vriend dien ik op aarden bezit , uit erkentenis voor uwe oplettenthcid zou ik het doen. Maar waarlyk ik kan niet , en ook ik fmagt van dorft, had gy my wat te drinken gebragc, mogelyk had ik een ftukje geproeft. H end: Een borrel uit de zak halende, met een bierglaasje daar aan. Nu zyt gy gevangen, daar heb ik ook al voor gezorgt, zie daar goede rode wyn, en op dat gy niet zoud zeggen, wyn al.  VYFDE TONNEEL. Si alleen is my te fterk, daar is ook een flesje met zuiver waater, om uw wyn te koelen. Vroom. Gy maakt myne bedruktheid grooter, om dat ik u niet na waarde beloonen kan, maar ja ik kan , zo gy u van my wilt begeeven, ik zal voor u zorgen, dat gy u leven lang de behoeftigheid niet behoeft te fchroomen. Of wilt gy nog dienen ? Ik zal zulke volmaakte getuigenisfen geeven als gy verdiend, en evenwel voor uwen ouden dag zorgen, wat doet gy by een ellendig menfch ? Waar niet dan kermen en zugten zyn te hooren, gy braave Hendrik gy verdiende een beter. Hend: Gy had gelyk myn Heer, zo ik u alleen om uw geld diende , maar dewyl het genegentheid voor uw perfoon is , zou ik my het veragtelykft menfch des werelds achten , indien ik u in die droevige omftandigheden verliet. Maar dat is het geval hier niet, zie die kippenborft 'er eens mals uitzien , koom eet die, zy lacht u zo toe. Vroom. Neen geeft my dan liever uw Wyn en Water, dan zal ik zien u ten gevalle of ik iets kan nuttigen. Hend: Hem infchenkende. Heel wel , heel wel, als wy ondertusfehen maar een begin maaken. Vroom. Hem bet glas moeder overgevende en xugtende. Zie daar aan een gedeelte van-uw wil voldaan. F Hend:  82 DERDE BEDRYF. Hend: Ja maar de helfc ftaat nog voor uwo reekening. Vroom Wel aan dan terwyl gy wilr. Hy eet een ftukje , en terwyl by eet koomt Placidia met Clelia en Cornüia binnen, bet welk Hendrik gewaar wordende, geduurig zig draait, op dat zyn Heer baar niet kan zien. ZESDE TONNEEL. Placidia, Clelia, Cornelia, Vroom, Hendrik. • Plac: Gedurig met den Ijeed van Vroom in baare band. Plet is te vergeefs myne waarde Vriendin , dat gy my moed zoekt te geeven , het mangelt my aan geen moed ; ik heb gedurft myn geluk , het geluk van myn waarde Vroom op te offeren , aan myn pligt, en nu ik zulks gedaan heb, hoe zwaar valt het my, om langer te geloven, dat het myn pligt was! Vroom feheen 'er aan te twyffelen , waar of hy nu is ? geduurig wil ik in myne gedagten , hem zyne achteloosheid verwyten, dat hy zo lang niet na my is koomen omzien , en helaas.' wie weet of hy in den lande der levendigen is V Ik heb hem van my gebannen, ik heb hem vernietigt, ik heb myn eigen hart uit myn boezem gereeten | en waarom ? Om de geduurige verwytintingen te hooren , dat ik my kwel mee eene beu?cling, en dat men my tien dingen aangc- boo-  ZESDE TONNEEL. 83' booden heeft, ieder meer waard dan myn verlies, ö Vroom! hoe weinig kent men uwe waarde ! hoe weinig kent^men my! gy zyt onfchatbaar voor my, en men heeft uwe waarde willen uitkoopen met beuzelingen , die ik my fchaam te noemen , of door een ander in uw plaats te ftellen , die, zo ik hem moet ontfangen , my wel ras in het koude graf zal dompelen. Clel: Ik voel in myn hart al het leet, dat u zo droevig drukt, ik ben daar over met het grootfte lyden aangedaan. Maar waarom met zo veel zwakheid, de grillen van een oude deugniet ingevolgt ? Plac: Ik bid u-, fpaar my myn Vader zo te hooren fchelden. Clel: Zou ik hem niet fchelden, zou ik hem geen deugniet noemen ? Die zyne eenige Dochter, duizend zulke Vaders waard , myne geliefde Vriendin in het graf helpt , die den deugzaamen Vroom eerft als voogd een gedeelte zyns goeds ontfteelt, en hem dan op de fchrikkelykfte wys van 't leven berooft : ik hoop hy zal hier koomen , om hem zyn fchurkery te verwyten. Intusfcben dat Clelia /preekt boud Placidia haar oogen op Vroom''s hoed , die zy niet verlaat, fteeds gevestigt. Vroom. Waarom tog Hendrik ftaat gy geduurig zo te draajen ? gy wilt dat ik eeten zal F 2 ea  54 DERDE BEDRYF, en gy houd het bord niet zo veel ft.il, dat ik 'er iets kan afkrygen. Hend: Geduurig zig wendende, en ziende naar Placidia. Het is myn Heer— wel het is, pm dat ifc niet lang op een been kan ftaan. Vroom. Wel dan fta op twee. Hend: Ja maar ik meen, dat een fchurk van een fchoenmaker , denkt van myn voeten, finefche voetjes te maaken, en —. Maar myn Heer zie tog hoe blank dat vlees is. Vroom. Langs Hendrik heen ziende, Wié zyn die Menfchen die gints heen gaan? Hend: Och myn Heer! wy zyn immers alleen in de wereld, en wat nieuwsgierigheid kun-; nen wy naar anderen hebben , alles is immers dood voor ons. Vroom: Ja, maar ik gevoel aan de beweging van myn hart. Groote hemel ach 't is Placidia! myne Placidia! Hend: Dat was de rede dat ik my zo draait de, uit vrees gy mogt u ontftellen, maar nu gy haar tog gezien hebt , dunkt my moeft gy haar aanfpreeken, en u met haar vertroosten over uw ongeval , en wie weet — wie weet mogelyk krygt zy wel andere gedagten. Vroom. Gy ziet haar aan van het zelve caraóter met de meefie vrouwen , veranderlyk, onbezonnen, doch gy moeft weten dat myn Placidia geen befluit neemt, dan na ryp beraad, yolgends haare beginfcls ; zou ik haar aanfpree¬ ken 'i  ZESDE TONNEEL. H5 ken? zou ik my bekend maaken? en haare bittere droefheid vergrooten, neen zwygt daar van , laat ons hier in 't verborgen ons verholen houden, zo veel mogelyk is, en nog een ogenblik myn verdriet verzagten, met haare lieve Item te hooren. Clel: Maar wat doet gy ? in de plaats van u te beraden, om middelen tegens uw ongeluk uit te denken , ziet gy geftadig op een mans hoed , wat beduid die ? Plac: Dat zyn de eenige overblyffels van myn waarde Vroom , met deezen hoed heeft zig dat waardig brein gedekt, nu is die ydel nu is die ledig ,* en myne verbeelding alleen vervult die, ik fpreek met het hoofd, dat eertyds daar plagt in te huisvesten, en wat zou ik befluiten Clelia ? Myn befluit volgens myne beginfelen is genomen, hoe kan ik daar van afftappen, zonder my zelf aan leugens fchuïdig te maaken , en myn zelf te verachten ? Clel: Ja volgens zyne beginfelen te handelen is een pligt , zo de beginfels goed zyn, doch op valfche gronden ftaande heeft zulks geen verdiende, hoe is het mogelyk dat het in de natuur eene billykheid kan zyn , dat een Vader een Kind dat tot zyne kennis gekomen , en dat volgends de regels van deugd en billykheid handelt , mag voor al het leven ongelukkig maaken, alleen om dat hy grooter afgoden die-naar van het goud is, dan zyn Kind* F % Vhh§i  $6 DERDE BEDRYF. Plac: De Wetten hier omtrent bepaalen zig niet tot bizondere gevallen. Dus hoe dikwils belet de magt der ouden niet, dat de jeugd in 't volle woeden der hartstogten , aan kwaadc voorwerpen zig verflingerc ! terwyl zy bedaard meer bekwaam zyn om hen tot bccter gedrag te verpligten. Clel: Ik fta den ouden meer ondervinding, maar geen minder driften toe, zyn ze minder brandend en bulderend, zy zyn hardnekkiger en onverzcttelyker, daar by de haatelykc hartstogt der ouden is geldgierigheid, wat de jeugd aan betreft het is niet uitgemaakt, of die perfooncn die men dan kwanswys van hunne kwaade driftten met geweld heeft weerhouden , naderhand beeter leden voor de Maatfehappy zyn geworden, want die geene deugt heeft verkrygt ze niet door geweld , maar door overreding; en gemeenlyk zyn die kwaade driften zig te huwelyken , aan iemand die ons in geld of geboorte ongelyk is , waar aan de Maatfehappy weinig gelegen legt. En daar het de Maatfehappy aan deugd, en aan 't infeherpen van waare denkbeelden aan de jeugd mangelt, zullen de Ouders met hun dwang meer onheil als geluk ver. wekken. Plac: Denkt gy wel hoe nodig de orde in een ftaat is? Clel: Ja maar ik denk. .... Plac:  ZÈSDÈ TONNEEL. 87 Plac: ó Hemel! acht Terwyl zy dus te zaamen redeneeren naderen zy langzaam , Vroom die vreezer,de te zullen ondekt worden , Jlil zyn knegt wenkt en met hem weg gaat, doch door Placidia nog gezien werd. Clel: Wat is het rrtyne Placidia al wederom aandoeningen , ongelukkig Meisje , is 'ef dan geen oogenblik ruft voor uwe ziel ? Gy fchynt half te zwymen: vervloekte Krauw], hoe gaarn zou ik u die beeftagtige ziel, die ons zo veel verdriets baart doen uitfpuwen ! wat fcheeld u myne waarde Placidia? Plac: Ach Clelia! hebt gy niets gezien? Clel: Neen: wat zou ik gezien hebben? Plac: Helaas ! gewis is Vroom dood , en zyn geeft, ih zyne waarde geftaalte is my daar verfëheenen, geheel in het zwart ongedaan, ongehavend , zekerlyk om my zyn droefheid te herinneren , want ik geloof niet dat hy my zyn dood verwyten zou. Myn Waarde ! myn altoos waarde Vroom ! indien uw geeft naar uw dood, meer inzien in 's menfchen neigingen , en beweeginge des harten verkreegen heeft, dan Weet gy nu hoe zeer uwe Placidia u heeft bemind, dat zy onbekwaam is een ander als u te beminnen, koom dan herwaards, en vereenig u met die ziel , die altoos de uwe is geweeft, en zo aan eene ziel nog eenige plaatslykheid kan worden toegefchreven, koom plaats ü hier in dit hoofddekzel, waar onder gy wel êer gefcholen hebt, F 4 Clel;  88 DERDE BEDRYF. Clel: Myn waarde Placidia! voor eene perfoon van zo veel kundigheid en oordeel, is het wel geoorlooft zulke taal te voeren, zo weinig beftaanbaar met de gezonde reden ? Plac: Ik ben niet in ftaat tegenwoordig, om daar diep over te redeneren , maar dat ik gezien heb , heb ik gezien, de fchim van myn waarde Vroom, en zo het geen fchim waar geweeft, die zig alleen aan my ontdekken wilde, zoud gy hem ook gezien hebben. Dit denkbeeld behaagt my, en is een voorteken onzer aanftaande vereeniging, maar waarheen dwaaien mVhe zinnen? 6 Hemel! een fchim kan niet dan bnzigtbaar voor 't oog zyn, en in 't geheel onbekwaam om ons dierlyk gcftel aan te doen, hoe heeft de droefheid reeds myne redenen ver zwakt! ik val in de voorooreelen van 't gemeen die onbekwaam om dit ftuk te beredcnkavelen' en zig kittelende met de denkbeelden van Vver' wonderlyke en onbegrypelyke , zulks by overlevering vaft geloven , ach verfchoon my Clelia' maar dan is het Vroom zelf geweeft, en dus heen te gaan zonder het byna der moeite waardig te achten om my na te zien, wat wil dat zeggen ? Zou Vroom verftoort op my küa ncn zyn? Indien dat zo is, goede hemel wat vernedering van myn fmart ! dat denkbeeld doet my yzcn , en een ander denkbeeld van de hefde vormen : maar zyne ongedaane geftaltc, zyn rouwgewaad, kwynende gank, alles alles ver-  ZESDE TONNEEL. 89 verzekert my van zyne waare trouwe , maar ik, ik heb hem verftooten , en gebannen , en hy ontwykt my, om te gehoorzaamen, beminde Vroom, verontfehuldigt Placidia, dat zy u een oogenblik heeft durven befchuldigen, deze deugden vallen byna buiten de verbeelding der menfchen. Clel: Hoe meer ik u hoore fpreeken, hoe meer ik my verwonder, over uwer beider deugden , hoe meer myn hart zig voelt pynigen» over uwe ongelukken, maar teffens hoe meer ik in toorn ontvlam tegens uwen onwaardigen Vader. Ach mogt het myn Vader zyn! of mogt gy myn moed hebben , wat zou ik my verheugen , in hem de kwellingen die hy u doet lyden , dubbeld betaald te zetten, mogt ik myn moed maar eens koelen, in hem zyn ontaardheid in de levendigfte kleuren te verwyten en voor oogen te ftellcn ! ZEVENDE TONNEEL. Placidia, Clelia, Cornelia, Krauwl. Corn: Tegen Clelia. Daar kunt gy dan nu uw hart aan ophaalen Juffrouw , want ginds koomt myn Heer aan. Clel: Ha! goed, laat hem maar hier koomen. Tegens Cornelia. En zo het u mishaagd. F 5 Al  9o DERDE BEDRYF. Al lagcbende. Wagt flrak zal ik u om verfcho* ninge vraagen. Krauwl. Eindelyk meen ik myne maatregelen wel te hebben genomen , en nu denk ik naar 't huis van Belang te gaan, om hec ftuk verder te klaaren. Clel: Naar het huis van Belang! wat zoekt hy daar of zou hy my wel zyn Zoon Hazekrooft zoeken afhandig te maaken ? Daar zal ik my tot nog toe niet dood over treuren. Krauwl. Ik heb voor Sekfendrift maar ten eerden zyn lot te verkonden , daar mede is alles gedaan. Clel: Sekfendrift zyn lot verkonden? Wel dat Jykt 'er waarlyk wat na. Krauwl. Maar zie ik daar myne Dochter op ftraat ? Dat is zeker voor een meisje laat genoeg , wat of zy overlegt met haar gezelfchap ? Haar aanfpreekende. Wel Placidia is dat wyze van doen voor een jong Meisje zo laat op ftraat te ftaan labben. Plac: Indien ik hier alleen was Vader had het fchyn maar in gezelfchap van fatzoenelyke lui. Krauwl. Egter zult gy my behagen met terftond naar huis te gaan en ik gebiede het. Plac: Zal men my dan alle vryheid benemen? Ik zie hoe meer ik toe fta, hoe meer men my ontneemt, doch het beft is men kan my  ZEVENDE TONNEEL. 91 my niet, ongelukkiger maaken. Zelfs met' my onfchuldige en onverfchillige zaaken te beletten. Krauwl. Ik belet u uwe vryheid niet* ga na uw kamer , werk of lees zo het u belieft, maar ik wil geen fchand over myn huisgezin haaien. Plac: Ben ik dan om fchand over uw huisgezin te brengen ? ö Hemel! Clel: Met een fcbimpigen lach. Ha! ha! hal dat heb ik wel voorzien en voorzegt, dat koomt van uwe zagtzinnigheid , en al te verregaande goedheid, die men misbruikt, en waar door men u fchandelyk de voet op den nek zet, zonder -fchaamte. Krauwl. Juffrouw Clelia ik wilde wel weeten, waarom gy u tusfchen Vader en Dochter •fteekt, meent gy dat ik zulks met geduld denk te verdraagen ? dan verzoek ik u myn dochters gezelfchap te vermyen , of ik zal het u doen doen, wat gaat het u aan dat tusfchen ons voorvalt? Clel: Wel verachtelykc geldfchraaper, meend gy uw Dochter voor te hebben ? meend gy my ook bang te maaken ? ja zekerlyk gaat het my aan, myne goede vriendin die gy onwaardig vervolgt , om dat gy niets van een menfche hebt dan de zugt voor geld , en in het graf zult helpen, die vriendin die ik niet kan begrypen dat uw Dochter is , in alles het tegen overgehelde van u, zy is groot en edelmoedig, teer- har»  S>» DERDE BEDRYF. hartig, onbaatzugtig, verftandig, kundig, menfchlievend, en eerlyk: gy zyt laag , en van verachtelyke gevoelens, ongevoelig, gierig, dom, onwetend , een menfchen hater , en een fchurk. Zeg fielt die ik nog fpaar in myne uitdrukkingen, om de veragting die ik voor u voede, en de tegenwoordigheid van uw Dogter , weet gy wel dat 'er geen fchand is dan kwaad doen, en dan zoek by uw zeiven wie uw huisgezin fchand aandoed, gy of uw Dochter? Krauwl. Ik ben verftomd over uwe onteerende kwaadaartigheid, en aan deeze verwondering hebt gy te danken , dat ik u zo lang heb laaten fchelden, en u hier niet op eene onteerende en gevoelige wyze heb doen van daan vertrekken. Terwyl dit voorvald zygt Placidia van fchrik, half zieltogend op baar floep ter neder. Clel: Nader by Krauwl tredende, en hem onder de oogen ziende. Wie gy ? wie gy ? oude gryns, deugniet, zoud gy my durven dreigen ? zou hier de ondeugd de befchaamtheid hebben, om zig tegens de onfchuld te verzetten? ik tart u dat gy het geringde befïaan durft. Krauwl. Zyn ftok doch eenigzins lomp en links oplichtende. Clel: Ha! ha! ha! als gy iemand wilt liaan moet gy uw geweer zo houden. Zy gaat na hem toe , en wyfl boe hy de Stok moet houden. Maar wees voorzigtig, dat gy my op geen ont- eercn-»  ZEVENDE TONNEEL. 93 eerende wyze aanraakt, of ik zweer u, dat 'er geen leven voor u is, en al zou ik u op de beurs gaan zoeken , zal ik u een kogel door de kop jagen, ik weet heel wel hoe men met een pifiool moet omgaan. Kraowl. Ik fterf van fpyt en toorn , dus van een vrouwmenfch behandelt te worden, zeg fury van wat fchelmftukken kunt gy my befchuldigen. Clel: Van geene die niet met de hedendaagfche eerlykheid beftaan kunnen, als men zo zo behendig kan doen dat ze niet beweezen kun-, nen worden, en evenwel kan een beweezen fchurk nog geacht worden, zo hy maar, zo als gy geld heeft , maar een eerlyk man die zyn goed heeft verloren , of niet gehad, dat is een Monfler der zamenleving, die moet men vertrappen , verftooten , veragten , zo lang hy leeft, want arm zyn is eene onvergeeflyke Misdaad. Maar wat u aanbelangt, u gaat na dat gy Vroom terwyl gy zyn voogd waard byna de helft van zyn boedel hebt ontftoolen, dat zyn geen fchurken ftreeken? pas maar op [dat het niet bewysr lyk is, zo vroom uw Dochter niet op het teederft beminde, zoud gy mogelyk nu al heel handig met de zaag weeten om te gaan. Krauwl. Zyne ooren floppende en been gaande. Ga vrouwmenfch na de helfche furiën , waar vaan gy fchynt gekomen te zyn, het is uw ge-  54 DERDE BEDRYF. geluk dat gy geen man zyt, of deeze brandende toom zou u doodelyk zyn. Clel: Ga blaaskaak, en onthouw dat Clelia u nooit de eer doen zal van u te vreezen , of zig om uwent wil moejelyk te maken. AGTSTE TONNEEL. Clelia, Placidia, Cornelia. Clel: Zig naar Placidia wendende. Hoe is het myne waarde Placidia, het fchynt of u de droefheid hoe langs hoe meer onderdrukt. Plac: En geen wonder 6 Clelia ik ken uw goed hart, en dat al dat 'er voorgevallen is, alleen ter liefde van my gefchied, maar kond gy niet begrypen , dat myn Vader in myne tegenwoordigheid zo te behandelen, my moeft fmerten ? waar was de kiesheid van uwe denkens wyze? ik half dood van fchrik heb geen woord kunnen uiten , en ben hier neer gevallen. Clel: Is het anders niet als dat? tut tut, uw Vader verdiende nog veel meer, myn waarde Placidia zo te mishandelen, koom beur uw neergeflaagen moed weer op , ik heb voorgenomen myne toeftemming in 't huwelyk met Sekfendrift niet te geeven , en dus zal het niet gefchieden. Zig naar Cornelia wendende. Maar zagt ik moeft deeze op de toon getrapte maagd nog om verfchooning vraagen , dat ik my heb dur* ven verftouten, de Heer Krauwl een weinig de waar-  AGTSTE TONNEEL. $5 waarheid te zeggen: verfchoon my Juffrouw Cornelia, dat ik zo veel vrymoedigheid in uwe tegenwoordigheid heb durven gebruiken, daar het fchynt dat gy dat meisje, die Placidia, uwe befcherming onttrekt, ik ben verzeekert, eene belooning evenredig aan zoo'n eerlyke daad, zal het gevolg zyn van uwe edele handeling. Corn: Og Juffrouw Clelia ik bid u vergeeft het my, ik heb al zo veel gehoord dat ik wel weet , het myn zaak niet is u tegen te fpreeken. Clel: Ook zult gy het beft doen te zwygen. Plac: Kom laat ons in huis gaan, gelyk myn Vader my heeft gebooden, op dat daar wy het kunnen vermyden , wy ons zyne verwyten niet weder op den hals haaien , en gy myn waarde Clelia wild gy my wat gezelfchap houden? hoe zeer myn Vader zulks mogt verftooren, offer ik geen vriendin gelyk my zelf aan zyne onrechtvaardigheid op. Clel: Ongehoorde deugd ! onbegrypelyke goedheid! moet gy het flacht-offer zyn van willekeurige begrippen! ga voor myn waarde Vriendin ik volg u. VIER-  96 VIERDE BEDRYF. EERSTE TONNEEL. Vroom, Hendrik. Hend: Maar myn Heer wat kan het * baten of gy al gedurig dit huis befchouwt ? gy verergerd uwe droefheid , en het fchynt of gy vermaak fchept in alles wat dezelve kan vermeeren , gy doet, als die zig met koud water wasfchen na dat zy zig gebrand hebben , dit verzagt de pyn voor een oogenblik, maar naderhand brand het dubbeld. Vroom. Ja Hendrik het is zo. Hend: Ondertusfehen myn Heer geeft gy my gelyk, en doet niet een haar minder, waarom dan niet liever hier van daan gebleeven? Vroom. Dat is myn eenigft vergenoegen dat my in de wereld is overgebleeven , om door het befchouwen van alle de deelen van dit huis, myn voorig geluk my te herinneren met alle de' omftandigheden, weet gy niet dat ik daarin als ben opgevoed ? Hend: Ik weet al dat, maar eindelik waar zal dit op uit koomen. Vroom. Dit is het laatfte vaarwel dat ik aan dit huis bie , ik zal u myn befluit openbaaren, hoor toe, maar wees altoos indagtig dat gy vry zyt, om my te verlaaten of te verzeilen: dat in bei-  • EERSTE TONNEEL. 97 beide gevallen ik voor u zorgen zal , het geene gy door uwe trouw en verknochtheid maar al te wel verdiend hebt. Daar is een land aan de overzyde der zee , waar een volk woond dat deugdzaam en onverbasterd, de vryheid voor de grondvesten van het geluk befchouwende, dezelve handhaaft en befchermt, dat geen wierook toezwaait aan de rykdommen, dat egter de nuttige kunften aapmoedigt, op dat de overvloed het lecven den inwoonderen aangenaam en gemakkelyk zy : en op dat het gebrek geene oorzaak en aanleidinge tot misdaaden geeve; na dat Volk heb ik beflooten my te begeeven, ea myn Vaderland voor altoos vaarwel te zeggen. Het zou te veel ge vergt zyn , u aan te fpooren daar heen mede te trekken , waar toe gy dezelve beweegredenen niet hebt ; doe het niet om dat gy bezorgt zyt voor het toekomende. . H end: Ik behoef my hier op niet te beraden myn Heer, want voor eerft heb ik vastelyk bellooten u te volgen waar heen gy gaat, en ten anderen verklaar ik, dat het eene zeer aangenaame tyding voor my is, een liefhebber van reizen , van vreemde dingen te zien , na een land te gaan daar wy vergenoegt zullen zyn; maar myn Heer, zyn daar ook Koningen ? Gy hebt my wel gezegt dat Koningen dikwils den naam van Tirannen verdienden, en haare onderdaanen ongelukkig maakten. G Vroom.  VIERDE BEDRYF. Vroom. Neen, het is eene Volks-regeerin. ge, die zo wei begreepen heeft, hoe ligt groote Heeren Tirannen worden, dat, zo ver als zulks bedaanbaar was met de ongelykheid van de bezittingen , zy de onderfcheiding in rang hebben weggenomen, een volk waar by zig de vryheid den zetel heeft gevestigt , die Europa fchynt te willen verlaten , waar de Deugd geëerbiedigt word, en een waare prys op alle daaden of goed of kwaad gefield word. Waar de Boer geen groot Heer behoeft te ontzien , zo hy niet meer verdienden heeft, waar, zo het U lufl , gy een geweer neemt om te jaagen , en niemand u het regt betwid , waar men het natuurlyk regt in waarden houd , en onder het voorwendzel van een byzonder regt tot de jagc de gemeente niet ontwapent, het geen , maar hier van genoeg, eindelyk, het is een volk dat Verdiend geëerbiedigt te worden, cn wiens vriendfchap ieder zoekt. Hend: Koom myn Heer laat ons vertrekken! hier is voor ons niet dan elende te wagten, morgen is het dag , ik zal my verheugen als ik maar aan ons goed te pakken ben. Vroom. Ik beloof u wy zullen zo fchielyfc gaan als mogelyk is. TWEE.'  59 TWEEDE TONNEEL. Seksendrift, Heiman, Vroom, Hendrik, een Knegt. Seks: En hier is dat diabolicq papier, waar in hy my met ronde woorden expliceert, dat ik alle pretenfie. Hei m: Hou u ftil, ziet gy niet dat ginder menfchen ftaan die u kunnen hooren, en uw geheim ontdekken ? Het veld heeft ooren myn vriend, en ftille jagers verrasfchen het wild. Vroom. Is het niet ongelukkig dat ik geen oogenblik my hier alleen mag bevinden, om myne verdrietige gedagten te onderhouden ? Altyd geftoord, altyd verjaagd, is 'er dan geen plaats waar ik myn droefheid eens mag verzetten ? Zo deeze niet heen gaan , wil ik vertrekken. Seks: Ik had my daar byna lelyk vergalopeert, en zaaken gedecelecrt, die ik liefft wilde dat anderen ignoreerden. Heim: Maar wat ftaan wy hier als in een dorp zonder huizen? koom laat ons op de ftruiken kloppen, het haas moet 'er uit, wy moeten weeten wie daar zo ftaat, of het jagers van onze koppel zyn of niet. Seks: Wel geavifeert , wat behoeft men morbleu ons hier te fpioneeren ? Tegens Vroom. Ik ben zeer curieus om te weetcn wat u mo. G i veer!;  loo VIERDE BEDRYF. veerc u hier en cachette te houden, en of zulks is om ons te beluideren. Vroom. En gy maakt my nieuwsgierig, om te weeten , wie u zo dout maakt om my te willen gebieden. Wat ik hier doe, daar ligt u niet aan gelegen. Seks: Weet gy wel tegen wien gy fpreekt? Vroom. Daar ben ik niet nieuwsgierig na. Seks: Zulke taal zou u kunnen repenteren Vroom. Zeker! dat wilt ik niet, maar ga heen, gy verveelt my. Seks: Morbleu dat gaat te ver, en zo gy u piet au moment van hier pakt, zal ik u benen maken Hend: In een dreigende gedaante tegen; Vroom. Myn Heer zullen wy ons tot daan bereiden ? ' Vroom. Neen Hendrik, 't is nog geen tyd, en zorg daar niet voor, voor gy my ziet trekken. Tegens Sekfendrift. Hoor niet een woord meer, ik heb de minde lud niet om uwe gehelmen te weten , nog om u te beledigen, laat rhy ten minden het zelve recht dat u tockoomt Weervaren , maar zo gy meent ons met dreigen te verfchrïkken, bedriegt gy u. Vordert nu niet meer van myn geduld. Heim: Sekfendrift by den arm agter uit trekkende. Wees voorzigtig, gy zyt'daar kwalyk aangeland, en zo veilig als 't Haas tusfchen de befchutters tanden; weet gy wel dat het Vroom  TWEEDE TONNEEL. ié tegens wien gy 't hebt ? En daar zyt gy niet tegen opgewasfchen. Seks: Vroom? Parbleu est il posfible. Zig een weinig bedenkende, tegens Vroom. Myn Heer ik vraag u duizend excufes voor het gcpasfeerde, ik hadde de eer niet u te kennen , en ik ben zeer gcfacheert, dat deze rencontre u reden kan geeven , van mecontent te zyn , ik hoop gy zult myne ignorence excuferen. Vroom. Zeer gaaren myn Heer, maar wees dan zo goed my alleen te laten. Heim: Tegens Vroom. Ik val nooit in eens anders jagt, dus ook niet in eens anders praat. Myn Vriend geduld dat ik u nu welkom heete. Vroom. Ik dank u Heer Heiman. Heim: Hoe zo ffil hoe zo afkerig? Vroom. Dat is gemeenlyk zo met de ongelükkigen. Heim: Wat is 'er dan met u ? die in zo voordeeligen flaat waart ? Vroom. Zo gy het niet weet wondert my dat uw Vriend u daar niet van onderregt heeft* Alles is voor rrty in deze wereld vcrlooren. Seks: Ik hoop men zal myn Heer geinformeerd hebben, dat ik daar omtrent geene eerfle demarches gedaan heb, en dat men van my gedisponeert heeft. Vroom. Ik weet dat gy 'er maar half fchuld G 3 aaö  ioz VIERDE BEDRYF. aan hebt, zo het uwe misdaat was, was u of myn leven verbeurd. Heim: Hoe Vriend, dan hebt gy maar half de waarheid gezegt , door my wys te maaken, dat het met beider wil gefchied is , dat zy gefcheiden zyn, gy zyt een kwade brak, gy flaat vals aan. Seks: Ik doe niet, vraagt het, ik conjurcer u den Heer Vroom zelf, en hy zal het u avoueren. Heim: Dat laat dan zo zVn , maar myn vriend Vroom gy moet zo treurig niet zyn , kom , kom , ieder fchoot is geen eendvogel , daar zyn meer haazen dan een in den bofch. Bekommer u flegts daar zo veel niet om en ga , terwyl wy ons op 't ftuk beraden, met my na buiten, ik zal u een goed engelfch paard, een jagt-geweer , dat hondert tree fchiet, met een keurige ftaande hond geeven : wat heeft men meer tot zyn geluk nodig ? Gy kunt dagelyks jaagen , en tweemaal 's weeks zullen wy het hoorn en de brakken mede neemen. Wilt gy het doen? Gy zult my verheugd maken, zelfs over myn kwaad geval. Gisteren ben ik in de Stad gekomen, met een kreupel paard en kromme fnaphaan , feldrement nooit neem ik brekebeenen weer mede op de jagt. Kend gy Koo van Waan myn buurman ? Nu juis die, het is drie dagen verleeden, kwam by my \ cü verzogt ik mogt hem mede op de jagt nee-  TWEEDE TONNEEL. 103 neemen; gy zyt, zeide hy, een meefter in die kunft, maar wy beelden ons in daar ook iets van te verftaan. ik vraag hem, hebt gy het geen tot de jagt behoort volmaakt ? een paard dat het haas volgt? Onverbeterbk, hond, geWeer uitgeleezen , eindelyk daar ontbrak hem niets. Daar op verzoek ik hem des anderen daags op een party, hy neemt die aan, koomt, ik geloof op zyn bouwmans veulmerry, met een flcgt luiks geweer, ik zeg intusfchen niets, maar zo als de honden by een koomen , ziet zyn fchoon-ftaande hond was een teef, waar door terftond myn honden van de jagt wierden afgetrokken, ik dat ziende, laat myn fluit hooren» en met eene flag van de zweep had ik myn honden weder agter my; ik zet 'er eenigen op het hout, en hou myn getrouwen fylax by my, die eene kudde veldhoender verneemende, ftaan blyft als een paal, waar op die vervloekte teef, terwyl ik bezig was van het paard te klimmen, myn fylax verby ftuift, en alle patryzen op jaagt; ik wierd rood van nydigheid, maar nog niet genoeg, dat elendig dier ftuift ze agter na, zo dat ik het niet langer kunnende verduwen, en van fpyt om de gefchonden jagt ziedende, het geweer neem en fchiet zyn hond in de broek; nauwlyks was het fchoot 'er uit, of ik hoor myn honden met een haas uit het hout koomen , ik , gezwind mogelyk , werp wat kruit op de pan en Iaade het , maar in den haaft vegecten de haagel in 't geG 4 weer  104 VIERDE BEDRYF. weer te doen, koomt 't haas raakcnd voorby my loopen , wanneer ik losbrandende myn misflag bemerk. Wat al ongelukken! cenig veroorzaakt door die zotte jager, met zyn vervloekte teef; ik laade weder en opgezecten volg ik 't haas, dat jong, het veld niet houden wilde, maar weder het bofch koos. Waar op ik terftond de honden op het fpoor brengende, met hen aan te roepen, hyo hier heen , hier is hy gewceft 1 ik neem de beste poft, en nauwlyks kwam ik daar of zie het haas voor my uit koomen , en met een die vervloekte teef toe fpringen, waar door 't haas gedwongen wierd te wisfelen, en ik weder myn kans verloor, terwyl ik hier over by my zelf fta te vloeken , koomt myn held van Waan van de andere zyde, zyn oude merry met een ftok voortdryvende , my waarfchuwen, dat 't haas hem na was voorby °-eloopen , en weder het bofch had gekoozen : waar op ik met yver myn geweer op den rug werpende, en myn paard de fpooren geevende, naar de andere zy run, om toch het myne 'er van te hebben: maar niet denkende dat ik myn geweer aan de riem had hangen, en kort langs de boomen reed , ftaat my een tak van een boom tegens de loop , waar door die zo krom ftont als een S , nu van fpyt en ongedult uitzinnig, verlaat ik ylings de jagt, en ry naar huis, myn beft geweer in een erbarmelvke toeftand Zo ben ik gisteren in de Stad gekoomen, om. het te doen  TWEEDE TONNEEL. 105 doen regten , vertrouwende zulks alleen aan geen geweer-maaker. Vroom. Ik weet de Heeren hebben te faamen zaken te verhandelen, ik wil hen derhalven niet ftooren, en blyf hun Dienaar. Heim: Hoe zonder my een woord op myne uitnodiging te zeggen? Vroom. Verfchoon my van deeze onwillige misflag , van uwe beleefde uitnodiging kan ik geen gebruik maken. DERDE TONNEEL. Seksendrift, Heiman, een Knegt. Seks: De Heer Vroom fcheen uwe politesfe, maar koeltjes te beantwoorden. Heim: Wat zal men doen, met onwillige honden is 't kwaad haze vangen , maar ik geef zulks aan zyne droefheid toe, het gaat hem .aan 't hart,, het is uw geluk dat hy de gekheid van de filofofy in de kop heeft, anders zoud gy zo gevaarlyk ftaan als een haas in het ftrik. Seks: Morbleu ziet my zo pufilaniem niet aan , ik heb wel meer in dangereufe oceanen geweeft , en flaande op zyn degen hanc tuemur. Hei m: Dat kan wel zyn , doch gy hebt nooit met geen Vroom te doen gehad. Hy is een haan met een dubbelde kam: ik geloof niet dat 'er fterkcr kling en onverfchrokkener moed gevonden word. G 5 Seks:  106 VIERDE BEDRYF. Seks: Maar Vriend Heiman iaat ons daar nu den tyd niet mêe flyten, gy weet waar in ik uwe asfistentie vezogt heb, welk gy my gracieus hebt toegeftaan, ik heb u de brief van dien ouden fchurk voor geleezen, die niet refpircerd dan in. folenties , om dat hy nu een nog ryker party voor zyn Dochter heeft gedeterreert, en zo myne informatiën juift zyn, is het de zoon van Belang die Hazekrooft die laffe lache jonge, die men zei verlooft te zyn aan Clelia, de groote Vriendin van Placidia. Heim: Zo hy als een vos handelt, mag men hem aas leggen om hem te lokken. Maar dan hebt gy hem nog op het yzer niet, mits alles voor de vuift, een goed jager fchiet geen haas in 't leger. Dan ben ik in alles bereid u by te ftaan vermits uw zaak goed is : maar hoe is dan uwe mening om de vos uit zyn hol te jagen? Seks: Ik ben geïnformeerd dat Krauwl werkelyk by Belang is , waar apparent de aliantie zal geflooten worden Nu was myn plan om hem dezen avond met u te fpioneeren, en hem door een weinig violentie, zo het niet anders zyn kan, en door fchrik te necesfiteren zyne woorden in den hals te haaien, en my op folide fundamenten by u als temoin zyne Dochter te belooven. Heim: Maar zullen wy met ons beiden eenen orden kaarl bevegten , kunt gy dat alleen niet af? My dunkt gy zyt ook van dat geloof, dat veel  DERDE TONNEEL, 107 veel honden der hazen dood is , maar dat lyd myn eer niet. Seks: Zo ik verzekert kon zyn dat hy alleen zou wezen , zou ik zulks zekerlyk alleen antrepreneren , maar nu risqueer ik myn aanflag te zien echoueren, en met dishoneur zonder iets geëffectueert te hebben, daar van af te koomen , want hoe ligt kan hy den een of ander by zig hebben? En hy, hy is nog in devigueur van zyn leven. Heim: Ik geef my dan gevangen ; als een veld-hoen onder de fprei en ik zal u als een Vriend byftaan. Maar om 't haas zeker op de voet te volgen, moeten wy iemand hebben die zonder verdagt te zyn als een ftroper op 't loer zit, om ons verilag te doen , eer de voet is koud geworden. Weet gy daar iemand toe? Seks: Ja , Joris de fchoenlapper in myn buurt, zo uw domeftieq dien weet te vinden , het is hier digt by , en ik kan hem alles confieren, maak daar ftaat op , laaten wy hem au moment doen hier komen , om hem zyn rol te leeren. Heim: Zeer wel. Tegens zyn Knegt. En gy Vos , zo gy kunt, zie dat gy het wild fchielyk oploopt. Gy hebt de boodfchap gehoord , zeg hem dat hy terftond met u moet hier zyn. Vos. Zeer wel myn Heer, ik ken hem, en zal 't bezorgen. VIER-  ïoS VIERDE BEDRYF. VIERDE TONNEEL. Seksendr ift , Heiman. Heim: Gy hebt my zo menig Haaltje veri haald van het onrecht u door Krauwl aangedaan, en dat gy van hem behandelt waart of de honden van u geen brood zouden willen eten , ik hoop zulks alles waar te zyn? Seks: Daar kunt gy u zeker op fleren. Heim: Want myn eer in de waagfchaal te Rellen doe ik voor geen menfch, ja ik ben zo kies op dat ftuk dat ik geen haas in het lecger zou willen fchieten, ik ben daar voor bekend in myn buurt, men heet my derhalven den eerlyken jager, want die op de jagt bedrieglyk te werk gaat doet het overal. Seks: Gy kunt van die kant zo gcasfureert zyn als dat gy werkelyk refpireert. Maar waar Rellen wy ons het beft en fentinelle,? Ik geloof hier digt in de buurt. Want anders kon hy door 't omgaan van een ftraat ons echaperen. Heim: Ginder ziet gy die donkere hoek wel. Seks: Sansdoute. Heim: En die donkere ftoep die zo ver uit fteekt daar kunnen wy ons fchoon verfteeken, tot het wild uit het bofch koomt. Seks: Zeer wel geavifeert, en wy zouden ons  , VIERDE TONNEEL. 109 ons zelfs daar voort van kunnen in posfesfie Hellen indien wy niet geobligeert waaren om hier onzen emisfaire af te wagten. Heim: Zo fchielyk is juift niet nodig want in de eerfte plaats valt het lastig op zyn poft te ftaan voor de brakken in 't bofch zyn, en loopen wy aan de andere kant gevaar van ontdekt en verdagt gehouden te worden zo 'er eenig voorbyganger ons ontwaar word, in zo eene fchuilende gedaante. Seks: Het is zo, en zo ik de herlue niet en heb zie ik gindert onzen bravo reeds aankoomen. Heim: Zo dat zo is , koomt de befchutter zonder 't haas weerom, want hy is alleen. Seks. Ook is hy het niet en ... ik gloof . . . zo my de donkerheid niet weer een tour fpeeld dat het .... dat het .... ma foi hy is het, het is Hafekrooft , wat komt die hier exploiteren , zou die ons koomen fpioneren ? Dat ge. loof ik niet, hy moet abfolut ons desfein ignoreren. Laat ons, hem aanfprecken: pour lui tirer le ver du nez. Heim: Ja dat is wel, maar zo onze luiden koomen terwyl hy nog by ons is, hoe dan. Seks: Die zullen zig wel zo lang a 1'ecart houden. VYF-  Iio VIERDE BEDR Y F. VYFDE TONNEEL. Seksendrift, Heiman, Hazekroost. Seks: Wel Hazekrooft hoor tog eens hier waar zo fchielyk na toe ? Gedoog toch dat men u feliciteer, 1'heureux mortel, is het waar dat gy en depit van my en al uw rivaux de fchoone Placidia gaat trouwen. Hazek: Daar weet ik nog niet veel af myn Heer , maar verfchoon my dat ik geen tyd héb hier lang te blyven ftaan. Heim: Waar mocc gy zo na toe? Met zo een vaart , wil het ook wajen? dan zyn gemeenlyk de hazen roer. Seks: Hy is en tout cas geen Haas, want. of fchoon hy zo gedoopt is , zie eens wat dee-' gen hy op zy heeft, word gy daar niet bang voor. Hazek: Als gy luft hebt te jokken Heeren , doe zulks op ecu anderen tyd dat ik tyd heb u te antwoorden, nu fta my toe dat ik heen ga. Hy gaat heen dog Sekfendrift houd hem by den arm. Seks: hola he mon ami niet zo gezwierd, wy laten u niet gaan voor gy ons uwe defeinen hebt gedeclareerd, en wat u met zo een drift hier heen deed fpoeden. Hazek: Wel myn Heer ik ben immers niet verplicht ieder een te zeggen wat ik doe. Seks:  VYFDE TONNEEL. nt Seks: Wy zyn ook ieder een niet, gy moet U daar niet tegen oppofeeren myn lieve jongen m,.... -Hazek: Het is ongehoord zo gekweld te worden myn Heer Sekfendrift, en zo gy het niec laat, zal ik het uw vader zeggen. Seks: Ha! ha ! ha ! wilt gy het myn vader zeggen dan kryg ik met de roede: maar evenwel krygc gy uw congé niet. Hazek: Ik zeg laac wy gaan , ik wil nu niet langer geplaagt zyn , ik wil ik.zal ik moet gaan. Seks: Zig in zyn nueg Jiellende. Hy word boos facheert u toch niet gy gaat niet voor confèsfie. Heim: Heer Hazekrooft hy word baldadig door uw goedheid, maar geef hem een paar ftcken in zyn huid dan zal hy u wel laten gaan. Hazek: Ik wil niet vegten daar flaat boete op voor den Hooft-officier, maar dien zal ik zeggen het geweld gy my aandoet. Seks: Nu nu pleurés mes yeux pleurés, waarom confesfeert gy ons niec wat gy gaat doen , dan zyt gy gedimitteert. Heim: Doe het toch gy hebt immers geen fchelmftuk voor, of gedaan, geen hert ofzwyn gefchoten ? Hazek: Neen toch niet ik houw van geen ichieten , en om van 't geweld ontflagen te  ris VIERDE BEDRYF. zyn , ziedaar ik had een boodfchap van de Heer Krauwl aan zyn huis. Seks: En wat was die boodfchap, kom confesfie. Hazek: Niet anders als dat zyn knegt hem t'avond om negen uuren de mantel zou brengen , dewyl hy dan te huis wilde koomen. Heim: En waar is hy dan de Heer Krauwl. Hazek: Aan ons huis , waar hy zo lang blyft, daarom heb ik zo een haait, om dat ik 'er ook moet zyn. Seks: En wat hebt gy morveux daar te negocieren. Hazek: Wel om dien Heer gezelfchap te houden. Seks: Dat is de in impudentfte leugen die ik lang gehoord heb , meent gy ons zo de oogen te fafeineren vriend ? Zeg op zo gy u leeven niet moede zyt ? Heim: Nu nu handelt hem zo hard niet, ziet gy niet dat hy ontflcld is , kom haasje zeg gy het aan my, was het niet om het huwelyk te fluiten tusfchen u en Juffrouw Placi dia? Hazek: Ja dan als gy het weten wilt., en laat my toch gaan. Seks: Nu ga marche, wy weeten 't geen wy  VYTDE TONNEEL. 113 wy weten willen , maar imagineer u niet dat gy al geruft posfesfeur van die prude zyt. Hazek: Onderdanige Dienaar Heeren. ZESDE TONNEEL. Seksendrift, Heiman, zyn Knegt, Joris de Schoenlapper. Heim: Alles koomt op u zeggen uit, ik ben verontwaardigt over al die ftreeken van Krauwl, doch wy zullen het dien Vos in alle zyne holen te benauwt maaken. Seks: Niets verheugd my meer als de apparentie van my te vengeren , en zo ik dit naar myn wenfch mag executeeren op hem en zyne prude, wil ik zulks gaarn voor al myn aangaande geluk koopen, en hoe zal ik die traanen favoureren die my dunkt dat ik u reeds zie ftorten , alle de zelve kunnen uwe malice om my en ridicule te tourneeren niet effaceren. En u ouden fchurk Maar daar zie- ik onze maats arriveren. Jo.r: Serveteur Heeren wat was 'er van uw diens ? Je knegt kwam daer zo by my elopen, met zo een drift, dat waarlyk , ik ,dogt dat je de hielen onder de fchoenen waren heenevloogen. Maar hy zei my 't was al heel iets aers en daarom kom ik om 'er na te vernemen. Seks: Joris vriend ik weet gy kunt een feeree t bewaren, zonder het naderhand uit lekt. H Jor:  H4 VIERDE BEDRYF. Jor: Ik een fecreet bewaren voor uitlekken, myn Heer wel foei, dat heb ik nooit edaan, daar verg.ft myn Heer zig mêe, dat is nagt! werkers werk. Seks: Gy begrypt my niet , ik meen dat gy zo wel ,ets weet te cacheteren, dat 'er nadernand niets van eclatoert. Jor: Neen myn Heer ?\r> ttr ™„ ,. i" utu j zie ut moet zessen als het is, ik kan nog kasferen , nog in ««teren , & kan niets dan fc hoen lappen, maar dat kan ,k al wat goed, en fomtyds zo eens een theetje leggen, als het te pas koomt, dat gaat er mee deur , zie da's alles eerlyke lui werk. Heim: Gy fpreekt zulke bastertaal, dat men u in uw eigen vaderland niet verftaat, Iaat ik eens met hem fpreeken , ik wil het hem in 't oo-enblik aan 't verftand brengen. Meester Joris dat myn Heer en ik willen zeggen, beftaat hier in dat wy ons verzekert houden, dat gy een zaak>' die u toe vertrouwd is, zo geheim weet te houden, dat 'er naderhand nooit geen Rraten-grugt van koomt; en als wy daar van kunnen verzekert zyn , en gy ons uwe hulpe wilt lee nen, dat u dan geen beloning zal ontbreken, grooter dan gy zult verwagten. Jor: Zo, ja nu verfta ik u, gv wilt zeggen dat ik wel ken zwygcn, niet waar ? Heim: Ja. Jor: Wel als het een eerlyke zaak is daar gy my in wilt gebruiken, ja zeker, en je zoud  ZESDE TONNEEL. nj zoud ze my met geen nyptangen uit den hals halen. Heim: Waar ziet gy ons anders dan voor eerlyke lieden aan ? Jor: Nou nou myn Heer zo mien ik het ook. En ik beloof u zo geheim te zyn of ik itom was geboren Heim: Kend gy den Heer Belang, en weet gy waar hy woont ? Jor: Zou ik niet? hy is my nog drie Jaaren fchoenlappen fchuldig, en was ik zo een armen drommel niet , ik zou hem eens de fchroeven op de fcheenen zetten , nu moet ik het laaten. Heim: Wel nu, daar is tegenwoordig aan huis de Heer Krauwl, hy zal omftreeks negen uuren daar van daan gaan, dien moeit gy oppasfen dat hy u niet ontfnapte, ons waarfchouwende, wanneer hy aan koomt, wat weg hy neemt, wy zullen om dien tyd ons in die gintfche itbep, daar in dien donkeren boek onthouden , daar kunt gy ons vinden : zo gy hem niet kent, neemt iemand van uwe vertrouwden mede om u niet te vergisfen, voor al wees geheim. Jor: Laat my zorgen, maar zo het my voorkoomt zal het zyn huid gelden , laat my dan vragen is 'er doodflag mêe gemengt of niet? Heim: Hoe zo? Jor: Wel hoe zo, indien dat zo is, moet ik van te vooren myne beloning hebben, want H 2 f»  ïiö VIERDE BEDRYF. zp gy gevat wierd moeft ik mêe myn biezen pakken , en dan , waar kreeg ik myn geld ? Heim: Dat is recht, maar neen zo ver zal het niet loopen? Jor: Wel nou dan! wilt gy hem ook een half uurtje opgehouden hebben ? ik heb twee maats die dat kunsje ook verftaan, en trouw als die muuren , terwyl kon ik het u komen zeggen. Heim: rfeen dat is niet nodig, hoe minder getuigen hoe beter als gy maar voor uit komt. En zie daar hebt gy drinkgeld en dcnk dat het een gering deel van uwe beloning zal zyn zo gy het vvelmaakt. Jor: Zeer dankbaar Edele Heer, verlaat u maar op my ? ik ga om my 'er toe te bereiY den. Heim: En wy kunnen ten dien zelfden eindde ons naar huis begeven. Seks: Kom dan zo lang by my om u te rafraichiferen , en een cordiaaltje te neemen en een ftupé ambigu te nuttigen , want om en forme te fouperen zal dezen avond onmogelyk jtyn, VYF»  VYFDE BEDRYF. EERSTE TONNEEL. Het Tonneel verbeeld een ftraat niet verligC en de nagt verbeeldende. Vroom , Hendrik. Hend: Zyn Heer met drift volgende die fchielyk naar het vwrfte van het tonneel flapt. Myö Heer! mvn Heer ! is dat volgens uwe beloften te werk gaan ? Hebt gy zo even my niet gezegtf dat het de laatfte keer was, dat gy herwaards wilde gaan, om uw laatfte vaarwel aan dit huis te zeggen ? Pas is het een korte pöos geleeden of gy koomt weder herWaards. Vroom. Laat my myn zin. Hend: En wanneer hebt gy uw zin niet? maar wat baat het u dien zin te hebben ? Uwe droefheid word van oogenblik tot oogenblik grooter, in de plaats van te zoeken eenige vertroosting te ontfangen , zo loopt gy in 't gevaar i gy voed de droefheid met dit huis weerom te zien , met u te binnen te brengen wat u daar gebeurt is, en die denkbeelden verteeren u; gy kunt dus niet blyven leven , v/at nuttigt gy? Dezen dag nauwlyks een ft.ukje uit de borft van een kip , met een teug water en wyn toe, dat is het eenigfte geloof ik dat gy federt onze komft H 3 hier  ii8 VYFDE BEDRYF. hier in den mond hebt gedoken , en wat de laatfte daagen van onze reis ? Hoe kan zulks goed gaan? Gy vermoord u zeiven; en gedenk wat gy aan Juffrouw Placidia belooft hebt. Vroom. Moet gy my die belofte nog met het laatft vaarwel weder te binnen brengen ? Hend: Dat is het eenigde middel om gehoor by u te verkrygen. Vroom. Het is waar, ik had ftraks voorgenoomen om by dit huis voor de laatfte keer myn gedagten, met myne droevige verbeeldingen te vervullen ; maar toen wierden wy ge. ftoord door die twee Heeren : daarom Hendrik verzoek ik van u als van een Vriend , en niet als van een knegt , dat gy my niet belet my deeze oogenblikken van ftilte te nutte te maaken , dewyl het onzeker is hoe lang die zullen duaren. Hend: Als gy het voldrekt wilt, kan ik het niet beletten. Vroom. Na een korte poos te hebben fiil ge. zweegen. Indien het waar is, dat de Vroomen uit de Vroomen worden gebooren ; hoe kan Krauwl dan uw Vader zyn ? Krauwl, onnatuurlyke Krauwl, die uwe waardige Dochter zo ongelyk zyt, • als de naare winter nagten aan de fchoone lente daagen! die uwe Dochter duizend dooden aandoet, uwe Dochter, zuiverder als de draalen der Zon : daar gy bezwalkt door mcenige euveldaaden , meinedig en barbaarfch zyt : gy waant vergeefs dat gy gedekt tegens myne vervolging, my  EERSTE TONNEEL. 119 my ongeftraft alle geweld en onrecht kunt aandoen, maar het is de betrachting van uw • Dochters heil alleen, aan wicn gy het hebt te danken , dat ik u niet in den grond verderf. Myn Placidia ! aan wien ik alles heb opgeoffert, en wien ik meer zoude opofferen, indien ik meer opofferen kon , wat doet gy, wat denkt gy tegenwoordig ? Zo gy wift dat uw getrouwe Vroom , na by u het laatfte affcheid van deeze muuren nam, daar het hem niet geoorlooft is u te zien , wat zou u hart van dubbelden angft geneepen, treuren ! nu zit gy by dat flaauwe licht , dat even door de gordynen zig in de duifternis doet zien , mogelyk ook alle omftandigheden overdenkende , die ons te vooren zo gelukkig maakten ; nu is die ruft geen geluk , en die zo fchynende kalmte is geen vergenoegtheid , het is een opkroppen van verdriet , dat naderhand in wanhoop uitbarst ; even gelyk wanneer een droevig betrokken hemel, met eene fombre kalmte en drukkende lucht, geen bewys van de natuur in ruft is , maar een voorbeduidzel daar op de fchrik verwekkende aardbevingen , of zwaare donders zullen volgen. Leef geruft ö myne Placidia ! gedult, het verdriet zelve zal, hoop ik, myn verdriet eindigen , het paard over zyn kragt beladen en gejaagt , valt ter nêer en fterft, maar och! kond gy myn verdriet befeffen, ik ben ftom van 't lyden, en gelyk een vis ouder hec mes van die H 4 hem  m. VYFDE BEDRYF. hem fchubt, niet doet dan zig heen en weder buigen , en met de ftaart Haan, of als een Ruk leer op het vuur geworpen, buigt, krimpt, cn zig malle gedaantens vormt, dus krimpt myn hart van wedom, zonder dat ik myn monS open. U nooit weer te zien , wat verfehrikkelyker denkbeeld ! uw byzyn verkwikkelyker voor myn -1 was, dan eene warme lente regen op de bbeijende tulp. Gy die in myn boezem ...... TWEEDE TONNEEL. Vroom, Hendrik, Krauwl, Hazekroost, Seksendrift, Heiman, Meester Joris. Terwyl Krauwl en Sekfendrift van de eene kant op bet Tonneel koomen , koomt meester Joris van de andere zy, en waarfchouwt met gebaarden en wenken Sekfendrift en Heiman, die zig inde floep hebben verftooken , dat Krauwl daar aan koomt, die daar op zagfes naderen. Hend: Myn Heer, my dunkt ik hoor men£chen fpreeken. Krauwl. Het doet myn waarlyk leed myn Vriend, dat gy zo veel moeite neemt, om my m zulk donker weêr naar huis te geleiden, het is in-  TWEEDE TONNEEL. ut inderdaat haait te veel gevergt, doch herinaer •u, dat gy het by eigen keus gedaan hebt. Hazek:. Zou ik zo veel voor u myn Heer niet over hebben , voor myn aanftaande Schoonvader ? Ik zou het my zeiven nooit vergeven , zogy een ongeluk kreegt, by zulk donker we^r gcfchieden veel ongelukken , en loopt 'er veel kwaad volk langs de ftraat, die fatfoenlyke lieden zoeken op te, ligten , fomtyds hen ongelukkig maken: daar en boven hebt gy nog losbandige ligtmisfen , die 'er een vermaak in ftellen om brave lieden aan te vallen, die hun 'er de minfte oorzaak of aanleiding niet toe geven. Maar zo dat onverhopelyk mogt gebeuren , hoop ik u te tonen , dat ik niec te vergeefs een degen op zy draag , en wee den geenen die het eerfte onder myn bereik koomc. Seks: Heiman gelooft gy niet dat dat alles impudente gafconnades van die poltron zyn? Hei m: De vraag is uicftekend , hebt gy ftraks niet gezien hoe hy zig by ons hield ? Maar ik hoor zulke vraagen, in zulke omftandigheden , niet gaarn van myn Vrienden, dat fchynt wat twyffelmoedig. Krauwl. Hoor ik niet menfchen na by ons fpreeken, Hazekooft? Hazek: Ei neen, *dat zult gy uverbeelden, laat ons maar wat fchielyker aanftappen , het word hoe langer hoe donkerder , anders vrees ik zullen wy de weg niet vinden. H 5 Krauwl,  ,-22 VYFDE BEDRYF. Krauwl, Ik heb te goede gedagten van M anders zou ik zeggen dat gy bang waard Hazek: Neen in het geheel niet, de waarhad te zeggen, ik heb dezen namiddag tweehondert ducaten ontfangen, die ik heb vergeeten weg te leggen , en die maaken my ongeruft, want tweehondert ducaten te verliezen, was om zig dood te treuren. Krauwl. Ja wel ter deeg, maar waarom tog zo onvoorzigtig ? Nu gy ze by u hebt moet gy ze tot den laatften droppel bloeds ver-' dcdigen. Hazek: Het leven is tog meer als tweehondert ducaten waard. Heim: My dunkt wy zullen geen beter legentheid dan hier hebben, in deeze eenzame plaats om Krauwl tot reden te brengen. Seks: Als gy het zo goed vind Taat'ons querelle d'alemagne maken. Heim: Koom aan laat ons nog nader bv koomen. * Krauwl. Hoord gy niets? Ik hoor de Rem. men nog klaarder. Hazek: Ja, en my dunkt ik kan aan de Rem hooren dat het moordenaars zyn; indien het zo is myn waarde Heer, Iaat ons zo lang hierin 'c een of ander huis zoeken te koomen, niet om mynenc wil, maar ik ben bevreeft dat gy een ongeluk zult krygen. Krauwl. R ge]oof waarlyk gy zyt bang ^ uwe  TWEEDE TONNEEL. 123 uwe item beeft, ftraks waren het uwe tweehondert ducaten , nu ben ik het. Seks: Krauwl tegen bet lyf loopend. Wie is die lompe hond die my daar zo infolent tegens het lyf loopt ? Krauwl. Wel lompen hond voor u zeiven, wy ftaan byna ftil, en gy loopt onbefuisd. Seks: Aan de ftem zou men haaft decideeren dat het dien honetten Heer Krauwl was. Krauwl. En aan de lchoone taal zou men haaft zeggen , dat het den befchaafden Heer Sekfendrift was. Seks: Morblcu befchaafc genoeg voor zo een traitre als gy zyt, die zyn woord niet houd gü zyn fchrift nieert, maar terwyl het geluk u in myn handen heeft gegeven , koomt gy ■^er zo gemakkelyk niet uit, ik wil reparatie en fatisfactie hebben, van de dishoneur my aangedaan , en zo gy hier in prefentie van myn Vriend, my niet zweert my uwe Dochter te geven , zult gy morbleu nu de kling pasferen. Krauwl. Ik lach met al die dreigementen, en ik zal my heel wel weeten voldoening te verfchaffen , dat gy my voor een traitre. houd. Heim: Hoor Vriend wees zo bold niet in uw fpreeken , want wat hy zegt zal hy doen, en daar is voor u geen weg om te ontkoomen, het bofch is te wel bezet en wy kennen alle paaden. Hazek: Ter zy den. Och waar ik hier wel van  124 VYFDEBEDRYF, van daan ! wat is de Heer Krauwl onvoorzigt'g ! en daar zy onder haar beiden zyn, zal hy my mede in 't gevaar fleepen. Och och hoe beef ik! Krauwl. Het flaat u lieden wel, een oud Man aan te doen, zo gy wat op dit ftuk hebt te zeggen , zie daar uw mede Vrijer, die my* Dochter door zyne zedigheid en goedaartigheid beter heeft verdiend dan gy; fpreek hem aan, ik ben verzekert hy zal u taal en antwoord geven. Hazek: Och neen ik geef geen taal en antwoord ! en vegten kan ik niet, dewyl myn arm my zo zeer doet , en ik heb voorleden riagc zo van uitvallen Van tanden, en ontydige vrugten gedrooint; och myn lieve Heeren ! neen ik "kan niet vegten , ook 't is waar ik heb de kling uit myn degen die ik op zy heb , aan mvn knegt om fchoon te maken gegeven. Seks: Meent gy dat ik my met die gek wil oecupeeren ? Ik heb het tegen u, 't is maar de questie of gy my uw Dochter hier by een eed belooft of niet. Of Morbleu , by trekt zyn degen, het gaat 'er door. Hazek: Och myn waarde Heer Krauwl.' Zeg maar ja, of laat ons het ontloopen, wy zyn anders beide dood. Och ik bid u ter liefde van uw Dochter , van Papa , Mama en Grootpapa, laat ik u overreeden , zy zyn toch met hun beiden, en wy maar alleen, of  TWEEDE TONNEEL, 125 of anders wagt zo lang, ik zal de wagt gaan halen. Krauwl. Zyn degen ook trekkende. Laf hartig kalf, in plaats van zo veel te fchreeuwen zoud gy myn zaak verdedigen , loopen kan ik niet, en zo ik kon wilde ik niet, ik zal my verdedigen zo goed en kwaad als ik kan. En wqt zult gy doen? Hazek: Ik zal u helpen, en loop terftond klaagen by de regering. Hy looopt al zyn uitterJle beft beenen. Heim: Blyft hier, regt Hazenkroofi:, of ik breek u den hals. Trekt zyn degen , loopt bem na , maar koomt onverrigter zaaken wederom. DERDE TONNEEL. Seksindrift, Heiman, Krauwl, Vroom, Hendrik. Seks: Decideerd u nu fchielyk, of gy my fatisfactie wilt geeven of niet, dan of gy prefereert te fteryen ! gy kunt nu nog choififeren. Krauwl. Ik weet niet myn Heeren, wat rgcht gy hebt myn dus te dwingen , en is dat eerlyke lieden werk , als ftruikrovcrs by nagt iemand aan te randen. Heim: Na te vergeeefs Hazekrooft te hebben willen weder balen. Het is kwaad rennen tegen een haas, ik kon den fchelm by de lepels niet krygen, of hy zou ongemakkelyk wederom  125 V Y F D E BEDRY F. om zyn gekomen. Tegens Krauwl. Hoe lang ftaat gy te makelaarcn ? Geef u over ! en gy Monfieur Sekfendrift, zyt ook zo beraden, als een brak die de voet heeft verlooren , taft toe. Seks: Het heeft my ook reeds lang geënnuieert, allons dewyl gy niet anders wilt, en garde , of het gaat 'er door. Zy vegten. Vroom. Hoort gy wel Hendrik dat daar iemand word aangevallen van meer als een ? Hoe weinig zulks my raakt, hoe weinig belangens ik ongelukkige heb, kan ik egter niet lyden dat iemand vermoord word:- derhal ven ga ik 'er na toe om den zwakken hulp te bieden , blyf gy zo lang hier , gy zyt na genoeg om te hooren als ik u roep. Hend: Zal ik u niet verzeilen myn Heer ? ' Vroom. Neen, zo het my voor koomt zyn 'er niet meer dan twee tegen een. Hend: Ja, maar gy kunt u bedriegen, daar kunnen 'er meer zyn. Vroom. Dan is het tyds genoeg dat gy my koomt helpen ; maar tot dien tyd moet gy hier blyven. Hend: Als het dan wezen moet, wel aan hier blyf ik ftaan. Vroom. Met de degen in de vuifl naderende, tegens Krauwl. Schep moed myn Heer, zie hier iemand die gezind is u trouw by te ftaan. Tegens Heiman. En gy wie gy zyt, ik twyfel hartelyk of gy een fatfoenlyk man zyt, ik zie u  DERDE TONNEEL. 127 U ten minften voor een fchurk aan, die by avond met zig beiden een alleen gaat befpringen, maar wy zullen eens zien of gy zo braaf als fchurkagtig zyt. Heim: Vergis u niet Vriend, terwyl gy u op zo een honenden toon mengt in zaken die u niet aan gaan, gy zoud fomtyds u zulks te laat beklaagen. Vroom. Dat zullen wy evenwel eerft bezien , want een van beiden moet zyn , of gy dezen Heer met vrede zyn weg laaten gaan, of met my de kans wagen. Heim: Gy fpreekt al op een zeer meesteragtigen toon , men zou zeggen, gy waart een Koning van uw ambagt, maar ik zal u tonen hoe men zulke Koningen als gy zyt, handeld. Hy befpringt -Vroom, en naar een tydlang gevegten te hebben, word hy door den zeiven ontwapend; Sekfendrift zulks ontwaar wordende, begint te deinfen, en eindelyk te vlugten, terwyl hem Krauwl ep de hielen volgt. Vro'om. Gy ziet hoe liegt het geluk in die flinkfche oogmerken u dient , laat dit u eene waarfchouwing zyn, van nimmer toe zulke ondeugden op nieuws te vervallen. Heim: Ik erken, ik ben overwonnen en in «w magt, doch ik fchaam 'er my niet over, terwyl ik verneem dat ik door myn dapperen vriend Vroom ben overwonnen. Vroom. Wie zyt gy dat gy my kent? Heim:  128 VYFDE BEDRYF. Heim: Uw Vriend Heiman. Vroom. Met verwondering. Heiman I voor eerft laat 'er Vriend af, ik heb geen Vriend die bekwaam is tot zulke laagheden , nooit had ik gedagt dat Heiman daar bekwaam toe was. * H e i m: Het was maar tegens uw 'vyand Krauwl. Vroom. Met verwondering. Tegens Krauwl» maar evenveel, de perfoon noch betrekking tot anderen, doen my niet van gevoelen veranderen iemand by nagt als een ftraat-rover aan te ran-* den , dar doec geen eerlyk Man. Hem zyn de- gen veer de -voeten -werpende. Daar is uw geweer ik veragt u en uw degen , maak fchielyk uit myne tegenwoordigheid te komen, en 'er nooit weer in, of gy zoud u 'er van kunnen gevoelen. Heim: Ik heb het alleen om een goed Vriend by te ftaan , gedaan. Vroom. Dien goeden Vriend moet even laag van ziel, als gy zyn. VIERDE TONNEEL. Vroom, Hendrik, Krauwe. Vroom. Weder willende keren tot zyn gewoone plaats, ontmoet zyn knegt. Hou daar, wie is dat? Hend: Uw knegt myn Heer. Vroom.  VIERDE TONNEEL. 159 Vroom. Maar Hendrik waarom zyt gy niet gebleeven waar gy Rond? Hend: Ik vreesden u te verliezen wyl het zo donker is, en befchroomt voor bedrog, dagt ik genoeg aan uw gebod voldaan te hebben, zo ik volgens uwe inzigten my niet aan die andere lieden liet zien, dus heb ik u van verren gevolgt, en van zo ver, dat ik buiten uw gezigt bleef. Vroom. Gy zyt een trouw vriend Hendrik. Maar weet gy wie het is dien ik heb bygefprongen ? Zulks hebt gy ligt kunnen vernemen, uit het gefprek welk ik gehouden heb met dien Heiman , dien ik nooit voor zo laag heb aangezien. Hend: Neen my Heer ik heb zulks niet verftaan. Vroom. Het was Krauwl. Hend: Krauwl! is het mogelyk! ik wenfchte dat gy zulks niet gedaan had, hy verdiend het niet, die kaarl die ons zo onregtvaardigt handelt. Vroom. Het is waar, hy verdiend het niet, maar een ander befchermen, is zig verheffen boven dien men befchermt , en regtvaardigheid te oeffenen is een deugd, een pligt, onafhankelyk van omftandigheden. Hend: Maar myn Heer ! daar koomt my eene gedagte te binnen; Krauwl door u in 't leven behouden, zal u mogelyk nu uit dankbaarI heid  130 V y F D E BEDRYF. heid zyn Dochter geven , ja gewis , zo hy geen booswigt is, hy moet ze u geven. Vroom. Zo gy Krauwl zo wel kende als ik, zoud gy dat denkbeeld niet een ogenblik ge. voed hebben , alleen gevoelig aan de eigenbaat, weet hy niet wat dankbaarheid is, en deeze «e dagten heeft zelfs myn verdriet voor geenV genblik verzagt, om dat ik daaromtrent de minite hoop niet kon voeden. Heno: Ei myn Heer! het is niet mogelyk da er zulke menfchen worden gevonden. Vroom. Zulks is het ongeluk van gevoelige en deugdzame harten , zy voorondcrftcllen dat een ander noodwendig die zelfde gevoeligheid moet bezitten , en op dezelfde kant de zaken befchouwen als zy , en op die gronden voortvarende, worden zy geduurig van de bozen bedroogen, en befpot 'er by, of zy zo veel door*tgt en geeft niet hadden , daar ondertusfehen de deugd en goedhartigheid alleen hun belet, om een ander op die zelfde wys te handelen. Krauwl. Van agteren weder op het Tonneel h mende. Indien ik jong was, of zo myn bcenen flegts min ftyf waaren, zou ik dien fchurk, dien blaaskaak, al die fcheldnamen betaald gezet hebben maar hy is my door zyn rap vlugten ontfnapt • en cue lafhartige Hazekrooft, heeft my fchelmagt,g aan '£ uiterfte gevaar bloodgefteld, zo hy zo vod geld» niet had, dat hy myn Dochter waai. Big is, zou ik hem in 't openbaar ten toon ftef- Jea,  VIERDÊ TONNEEL. 131 len , nu om zyn gelds wil, ben ik gehouden het te ontveinzen en 'er een glimp aan te geven. Maar waar of myn braave befchermer is ? Wie of het mag zyn, die my met zo veel moed en wakkerheid onderfteund heeft? Aan hem ben ik waarlyk het leven verfchuldigt; ik kan tog niet voorby hem daar voor te bedanken. My dunkt ginder zie ik zo iemand ftaan, laat ons bezien of hy het is. Hy gaat naar Vroom. Myn Heer ben ik aan u dien grooten dienft verfchuldigt, dat gy my op het ogenblik het leven hebt bewaard ? Vroom. Ik weet niet of gy my deswegens verpligt zyt, of dat ik u het leven heb gered, maar wel dat myn voornemen is geweeft te beletten , dat een man in den nacht van twee wierd vermoord. Krauwl. Die edelmoedige daad myn Heer! verdiend alle myne dankbaarheid, en ik bid u my te zeggen, waar in ik u kan dienen, en hoe uw naam is, op dat ik myn befchermer, myn weldoender, aan wien ik zo duur verpligt ben, mag kennen, en met zyn naam, hem al myn leven erkennen voor myn behouder, en hem de fchuldige dankbaarheid betoonen. Vroom. Myn Heer, gy zyt my geen dankbaarheid fchuldig , ik heb u geen dienft willen bewyzen , maar myn pligt betragten die ik als menfch aan myn evenmenfch fchuldig was, ik vertrouw gy zoud het zelve doen, daarom bekommer u I 2 daar  J32 VYFDE BEDRYF. daar niet over. Gy zoud daar en boven 'er niet by winnen , my te kennen, myn naam is ongeluk, en myne verkiezing, om in het verborgen te fehuilen , zonder bekend te zyn. Krauwl. Ik fta verzet over zulke wondere begrippen, een misdadige zou zo handelen, en met een held die al edelmoedigheid fchynt te zyn. Vroom. Zo ik u dan een dienft heb bewezen , en gy my die vergelden wilt, verzoek ik ter vergelding dat gy my alleen laat, zonder weder aan my te gedenken. Krauwl. Hoe verwonderlyk koomt my dit voor ! doch ik weet een middel om my tog eenigfins van myn verplichting te quyten , waar door ik u zal beweegen uw naam te zeggen. Heen gaande naar zyn huis. Ik zal myn Dochter zenden, die de gaaf van overreding door eene ftreelende taal, hondert maal beter heeft dan ik , die zal hem wel uit zyn fchuilhoek lokken. Hend: Myn Heer! myn Heer! waarom deeze gelegenheid niet waargenomen in u te ontdekken, en uw verzoek te vernieuwen ? Wie weet of het niet gelukt had, en wat kon het kwalyk uitvallen uw fchaden, 't is toch alles verboren. Vroom. Neen Hendrik, onmagtig om myne droefheid nu te draagen, waarom zou ik die verdubbelen , door het ondervinden van zyne onre- ; 4*  VIERDE TONNEEL. 133 delykheid. Waarom Placidia meer te bedroeven > dewyl het niet kon misfen of dit moeft haar ter oren kom<-n ? Gy hoopt nog gedurig en myne hoop is uitgebluft door de kennis die ik van 'c hart der Menfchen heb verkreegen. VYFDE TONNEEL. Vroom, Placidia, Hendrik, Cornelia. Plac: Uit baar buis komende. Het moest zeker zo een uitmuntende dienft wezen die my beweegen kon, zo laat des avonds op ftraat te komen zonder befcherming , onder de vrees van die kwaaddoenders die myn Vader reeds zyn aangevallen te ontmoeten, om een vreemd man, die, zo myn Vader zegt, wondere begrippen heeft; en zig niet wil bekend maken, te gaan overreden dat hy ons zyn naam mede deele, en ten onzen kome ! ik waag 'er zeker aan, maar de overweeginge wat myn Vader , wat ik aan hem verplicht ben , doet' my de ogen fluiten voor alle vrees, voor alle gevaaren. Corn: Zo het my geoorlooft is Juffrouw, wilde ik vraagen, daar het zo donker is, waarom gy dan zonder licht zyt uitgegaan? Plac: Zo de befchermer van myn Vader gegronde reden heeft om zig niet bekent te maken , zo hy in dat befluit volhard, en wy komen tot hem met licht, fchynen wy dan niec onI 3 dank-  134 VYFDE BEDRYF. ■ dankbaar tegens zyn wil zyn geheim hem te ontroven , en by het licht te onderzoeken of wy hem niet kennen ? Corn: *t Is waar , maar wie denkt ook zo ver ? Plac: Die geen die niet flegtft voor zig zei ven bezorgd is. Maar volgens de aanduiding van myn Vader, moet onze befchermer op deeze hoogte te vinden zyn, het is zo donker dat men nauwlyks de voorwerpen onderfcheid. Corn: My dunkt ik zie twee menfehen liaan. Plac: Waar? Cork: Rcgc voor ons uit. Plac: Ik zie het ook, wy moeten naar hen toe gaan , op gevaar van verkeerden aan te treffen Tegens Vroom. Myn Heer ik geloof vastelyk dat gy die geene zyC , die myn Vader ^ even gered heeft, volgens de befchryvinge die hy my van u heeft gedaan, en de aanwyzing van de plaats waar gy Rond, ik koom derhal ven tot u niet alleen om u de dankbaarheid die myn Vader voor zulk eene edelmoedige en onbeloonbaare zaak heeft, te herhaalen ; maar ' daar by te voegen de bewyzen , van de uiterRe gevoeligheid en verpligdng die gy daar door op my heb gelaade: zoud gy nu onze vergenoegdheid in dit ftuk niet kunnen volkomen maaken ? Met ons den naam van onzen befchermer te zeggen, en met een ons te vereeren met zyne tegenwoordigheid in ons huis. Hier zwygt zy  VYFDE TONNEEL» 135 zy een poos , voagtende op antwoord, maar geen krygende, vaart zy voort : Indien het fortuin u niet mede loopt, gelyk het gemeenlyk den braven niet doet, en ik uit de opgaaf van een vercierde naam heb kunnen opmaaken , zeggende uw naam Ongeluk te zyn, verbind het my dub beid u te noopen ten onzent te koomen , ik zal u bewyzen , dat gy de eenigfte niet zyt van die naam , helaas ! zo gy wift de vcrfchrikkelyke elenden daar fommigen in worftelen, daar mogelyk uwe ongelukken op ver na niet by koomen , dat zal u troosten : ik hoor u zugten, en zo ik my niet bedrieg, ihikken van droefheid, Wel aan ga mede en gy zult u verplicht vinden de ongelukkigen te trooften , in de plaats van te bcgeeren vertrooft te worden ; kunt gy u verbeelden ? Dat, in dat huis, het geen het uiterlyke van een huis van weejde vertoond, het binnenfte de fchuilplaats van wanhoop is: dat daar perfoonen wonen , die eenig uit een overtuiging van plicht zig zelf zo ongelukkig hebben gemaakt , dat een woord om het uit te drukken my ontbreekt. En die perfoonen, behalven het gemis van al het Welk haar alleen gelukkig kon maken , nog daar en boven nagt en dag zig verwyten , anderen ongelukkig gemaakt te hebben , voor wiens geluk z,y hun eigen leven zouden hebben opgeoffert. Zy neemt hem by de band. Koom ga dan mêe! ontfang onze dankbetuigingen , en zo het waar is dat l 4 het  136 V Y F D E BEDRYF. het ontmoeten van ongelukkigen, hen een trooft li ZUlt gy ftof » vertroosting 2 ge^aS mynC 0DgdUkkiSe eD W-di- ^C!^f: W alsVrr* ? hCt ^" Ziel! e° -eet nu d w r; 7sfeIyk verdriet van öat hy mede onder *yn „ngelukkcn mo ' »en u Zlenj want wM voorzig ^ eke meerdering van ramp voor u , uit deze ontmoe- Plac: h het mogelyk, dat ook zelfs 'er na zu k een daad geene hoop overfehiet voor on *eluk- denkt gy waard£ geefs zou zyn, indien wy by deeze gelegen- Vroom. Kent gy UW Vader? Plac: ja , met al zyn onverfchilligheid, gedaam ^ hait *" ^ Word «»■ Vroom. Het overige zal ifc 'er niet byvoe*en ; myn Placidia'? geluk is my meer waardig dan myn eigen leven. waai mg P*.ac: Wilt gy dan myn Vroom, dat ik het  VYFDE TONNEEL. 137 het hem nog eens voorfla, wie weet de dankbaarheid , de vrees, om van het algemeen gelaakt te worden, mogten hem daar toe doen befluiten. » Vroom. Om my de verwytingen niet op den hals te halen, van door eene al te verre^ gaande kiesheid, my zelf de weg tot myn geluk geilooten te hebben, fta ik zulks gaarn toe; en zo my een vonkje van hoop overfchoot, wat zou my dat gelukkig geval verblyden! nu vrees ik, dat het alles op het hooft van myne dierbare Placidia zal te huis koomen: en wat kan 'er fchrikelyker voor myn worden uicgedagt ? Myne denkbeelden, te vaardig om my ruft te laaten , brengen my uwen droevigen toeftand en omftandigheden , waar in gy u beviüd, voor oogen; dat kweld my , wanneer ik alle reeden van droefheid die gy hebt , overweeg, hoe zeer moet het my doen , wanneeer ik denk het is om mynent wil! 't is waar , gy hebt beftooten van my af te zien , gy zyt overtuigt dat zulks uwen pligt is, ik ben verzekert dat u hart alleen voor my is , hoe kan ik derhalve» u om die reden minder lief hebben ? Zo gy myne overreding volgde, en uwe overtuiging geen gehoor geeft, zou dat verwyt mogelyk u na ons huwelyk ongelukkig maken. Hoe kon ik dan fterk dringen dat gy myne wyze van denken zoud volgen ? Maar ze,i nu myne dierbaare Placidia ! wat kan . ik voor u doen ? Spaar tog I 5 my  -138 VYFDÉ BEDRYF. my niet, wat ben ik? Na het verIies ■u te bezitten, ben ik niets? Wenfch ik T ^ zyn, en van niemand gezie^f T worden. Ik vertrek uit dit Ia d Jl! n dat ik leven zal, al de wereM „ 7* 87 ^ ^n, niemand die ik geen Knegt meer wil noemen h^f ,i„„ , «.mg geluk dat ik on mr den nog te hopen heb, het is om u eeQi"en dienft te kunnen toebrengen g gedenken dat ik gedurig gepynigt en verfcheurd word LuVv ueifehen dat » V^ '^ een geduurig verdriet leefde: zulks zot, m vetftroostinge zyn, maar niet dat 2 Z*"* hart onttrok, zo weinig als ik tt^ IZ een ander kan fehenken, daar het voor u ,leen Z: Z° We,mf Wilde ik het ™e aan een ande over geven; dan nog liever zag ik u het ^ voor myn ogen verliezen Ven Vkooh. Vrees daar niet voor myn Plaeidia offehoon aan 't einde van de wereld , zat fr o met dezelve vuurige liefde beminnen m ar zi cm daar koomt uw Vader, en gedenk datVu voor eeuwig vaarwel zeg. Plac. Hoe fnyd gy my door't hart! ZES-  139 ZESDE TONNEEL. Placidia, Vroom, Krauwl, Cornelia, Hendrik, een Knegt. Krauwl. Koomt met een Knegt met licht uit de deur, en terwyl dat licht nadert, moet het Tonneel magtig verlicht worden. Ik moet evenwel weeten ' waar myn Dochter zo lang blyft, dat zy door Sekfendrift en zyn makker zou zyn aangerand, is niet waarfchynelyk : twee Vrouwen kunnen met fchrccuwen wel zo veel gerugts maaken , dat het verder dan myn huis kan gehoord worden, van de plaats daar zy na toe zyn. Die man moet wel moejelyk te overreden zyn, dat hy haar zo lang ophoud, dat heet zyn waar op geld houden , maar hy kon die wel zo duur reekenen, dat hy geen kooper kreeg: daar zie ik ze op dezelfde plaats ftaan. Tot hen. Ik ben verwondert Placidia , dat gy onzen befchermer niet eêr hebt kunnen overreden, om ten onzen te koomen, heb gy daar in nog niet geflaagt, en weet gy nog zyn naam niet? Maar hoe, met de neusdoek weer voor de oogen, ik geloof dat gy weer gefchreid hebt, denkelyk zult gy als de heldin van een Roman , uwe hiftorie aan dien vreemden Ridder verhaald hebben. Plac: Ik heb nooit myn werk gemaakt van Romans, noch my 'er na gefchikt, maar Vader befchimpt my niet, erken in uw befchermer dien Vroom, die alleen myn hart bezit, en denk  140 V Y* FDE BEDRYF. denk dan of deeze ontmoetinge in die omftandigheden, geen tranen uit de oogen mogen haaien; och mogt het geluk my eens aan lagchen , en u medogend vinden, mee de fmerten die gy ons zonder reden hebt doen lyden ; gy hebt nu gelegenheid Vader, al het voorledene te verbeteren , en onze klagten in dankzeggingen te veranderen. Krauwl. Tegen Vroom. Myn Heer Vroom! ik kan niet ontveinfen dat ik u de grootfte verpligting des werelds heb, gy hebt u in gevaar , van uw leven te kunnen verliezen , gefield , om uw mcdcmcnfcH 7 niet om my iXJ het bizonder, het leven te redden , uit handen van booswigten : ik erken die daad is edel, en indien de flaat wél wilde doen , moesten zulke lieden van harentwegen beloond worden, dat zou tot groote daden aanmoedigen. Maar dewyl dit altyd zo niet is, vind ik my verpligt, om u te vraagen, wat ik kan doen om zo een dienft beloonen? Vroom. Myn Heer, zo gy my vryheid geeft om een vergelding voor den dienft dien ik u bewezen heb, te vorderen , zo fta my u Dochter ten huwelyk toe, dat is het eenigft dat gy my kunt geven; en haar my toe te ftaan , is my een Hemel vol zaligheden aanbieden ; haar te weigeren , my de ongehoordfte folteringen doen lyden. Krauwl. Hoe zeer ik in uw voordeel door  ZESDE TONNEEL. 141 door agting voor uw perfoon, en door dankbaarheid voor de bewezene weldaad , mogt zyn bepaald ! zo gaat toch, gelyk gy zelf zult toeftemmen, een gegeven woord voor de wille, het doet myn leed, ik heb myn Dochter een ander belooft. Vroom. Hoe! zult gy haar aan Sekfendrift, die u heeft zoeken te vermoorden, geven? Krauwl. Neen, maar aan de jonge Hee: Hazekrooft. Vroom. Aan wien zegt gy ? Krauwl. Aan Hazekrooft, die even voor ik aangetaft wierd, met my was. Hend: Wel nog fraaijer ! dat was die lafhartige ziel, die het ontliep, toen men Schoonvader wilde keele», och had ik myn zin, hoe gauw zou ik een einde van deeze zaak maaken. Krauwl. Hoe elendig verfpreek ik my daar! Plac: Ach Vader ! gedenk doch wat een verachtelyk kwaad de ondankbaarheid is. En had gy" aan Sekfendrift uw woord ook niet gegeven ? Krauwl. Ik ben niet ondankbaar, want, vooreerft de Heer Vroom heeft erkend, dat hy dien dienft niet aan my als Krauwl, maar als aan een menfch zyn evennaaften beweezen had, en ten tweeden, laat hy zelf bekennen, of hy my van alle verpligting zelf niet ontflagen heeft , ea  142 VY F DE BEDRYF. en wat Sekfendrift betreft, gy ziec het was een deugniet. Plac: Ach Vader wat martelt gy myn « door"!110"/," Tigen'nS nieC a,,een' ^ door uw onedeImoed,g weigeren. Wie verlaag de Zlg oou zo fterk, om eens anders woorden degewlg lgfte d,ensten, dus de vergelding zoekt verphgtmg te erkennen, en te vergelden - eene Jaage ziel, voorwendfels om die te vermin/ 6 Waarde Vroom i hoe wél he t ^ ^' ften der zaken voorzien. uitkom- KynwL. Ik kan het niet helpen, het doet myn leed, maar myn woord is myn zege HEND: Ter zyden. Hond had ik u alleen, ZEVENDE TONNEEL. Krauwl, Placidia, Vroom, Cornelia, Hendrik. Een Knegt een brief Brengende aan Krauwl. ™ °J> aanvangen?' Vmcht . "l ik  ZEVENDE TONNEEL. 143 ik ys Wie weet wat leed myne vy- anden my brouwen zullen! 6 Gy godloo- ze Engelfcben ! ik heb u te vooren altyd voor-' geftaan , en nog zo lang , als gy nog maar alleen den Staat en fommige Fransgezinden befchadigde , maar nu bederft gy zelfs uwe Voorftanders in den grond. Ik wil naar Engeland gaan , ik zal Proud en Rude beide doen ophangen, ik wil naar Marok , naar Noord America. Maar ik heb geen geld, wie zal my geld leenen ? Daar zyn geen deugdzaame menfchen meer, die begaan met eens anders ongeluk, daarom iets zouden willen doen ; zy lagchen my uic , zy befpotten my, en niemand wil met my te doen hebben , of my meer kennen. Hy fcbreid. Plac: Myn Vader! deel my toch mede wat u wedervaaren is, dat u zo bedrukt maakt; gy hebt my dermate ontfteld, dat ik nauwlyks weet wat ik zeg , deel uwe Dochter uw ramp mede, op dat zy daar in deele , en wie weet, u een goeden raad geeve. Krauwl. Zo ik kon, ik kroop hier van daan op myn kniën naar Engeland, om den Koning en Lord North te fmeeken myne fchade te voldoen , zo onbillyk geleeden. Maar ach! wat zouden zy doen ? Ik wed deeze Staat my nog geen Vloot zal toeftaan , om de Keizer van Marok tot reden te brengen. PtAc: Myn waarde Vader! hoort gy dan niet eens  VYFDE BEDRYF. eens meer na my ? Wilt gy my niet ontdekken wat u zo deerlyk pynt? Krauwl. Helaas ik ben dood.' ik ben vermoord ! ik ben begraven ! alle ongelukken zyn op een oogenblik op u en myn kop neergevallen ; wilt gy de onuitfpreekelyke fom van uw ongeluk weeten ? Lees dien brief, ik voel my geen kragt om u zulks te verhalen. Plac: Raapt den brief op en leeft. „ Myn Heer! „ Het doet my leet, dat ik UE: de onaange„ naame tyding moet melden , dat beide En„ gelfche Heeren Pr oud en Rude, aan wien gy ,, zulke groote foinmcn had vertroud , het ha- „ zenpad hebben gekoozen, en zyn bankrot ge3, gaan. Hoop niet op eenig accoord, voor dat „ Noord America weer in de handen der Engel„ fchen is. Ook zyn uwe twee Schepen veru ongelukt, het eene ryk geladen Schip naar „ Smirna, is op de kult van Barbaryën geftrand, „ en door de Marokanen gerooft ; het ander „ naar Noord America, hebben de Engelfchen te „ Newjork prys verklaard. Ik ben, L: Cyfer." Krauwl. Ach zyn die twee Schepen ook wech ! dan ben ik een bedelaar, en my fchiet niet over dan my te gaan verhangen ; ik had dat in de ontfteltenis niet eens geleezen. Hy built. Hend: Ja zag ik u eens hangen, daar gaf ik de helft van myne bezitting voor. Plac:  ZEVENDE TONNEEL. 145 Plac: Hebt gy nog tyding van andere ongelukken Vader? Krauwl. Wel kunnen 'er nog andere ongelukken zyn ? Zyn geld te verliezen is 't groofte en het eenigfte ongeluk dat iemand kan overkoomen. Plac: Ik begryp dat een weinig anders, laat u door eene ydele fchrik zo niet overrompelen , wat my aangaat, ik heb om het geld te veel geleeden , om het niet te verachten , maar houw moed, men kan evenwel gelukkig zyn ; ik ben redelyk bedreeven in handwerken , ik geloof voor u en voor my zo veel te kunnen winnen, dat gy ordentlyk des morgens naar de Beurs en uw Koffy-huis kunt gaan ; maar zyt gy ook aan anderen fchuldig , dat 'er arme ongelukkigen door koomen te lyden? Krauwl. Neen zulks is het ongelukkigfte; ik kan my op niemand verhaalen , hebbende juift alles afbetaald. Plac: DatJreken ik juift het gelukkigfte, eerlyk arm te worden, moeft ons vrienden van alle zyden verwerven , het is zo niet, ik weet het, en daar is ook geen waar geluk, zo wy het zoeken in afhankelykheid van anderen. Zo men zig ,.kan ontdoen van eene ydele hoogmoed , dwaaze denkbeelden van vermaak, zig een geruft gemoed behouden , en zyn tyd in eerlyke bezigheden doorbrengen, ieder naar zyn fmaak, kan men in alle omftandigheden gelukkig zyn, K zo  S4<* V Y F D E BEDH F. 20 mep aan eens anders willekeurige raagt' niet js onderworpen. AGTSTE TONNEEL.. Krauwl, Placidia, Vroom, Cornelia, Hendrik, Clelia. Clel: Onverduldig over uw lang vertoeven ïnyn waarde Vriendin, ben ik van uw kamer afgegaan , om te verneemen wat 'er de oorzaak van m, en men heeft my berigt, hoe gelukkig de praave Vroom uw Vader uit de handen van twee deugnieten had verloft : derhalven koom ik tot u , om my met u daar in te verblyden , niet twyffelende of dit geval zal u gelukkig maaken, door de verpligting die het op uw Vader legt. Tegen Krauwl. Maar myn Heer Krauwl my dunkt dat gy bedrukt ziet, dit geval moeft u verblyd maken, doordien het u het caracter van die zotskap Sekfendrift heeft leeren kennen, hoe zit het, zyt gy gekwetft ? Waarom ziet gy zo ? Krauwl. Adi Juffrouw Clelia gy moet nu .niet anders dan deernis met my hebben, ik ben pen beedelaar, een gemeene kaarl! Clel: Hoe! wat wil dat zeggen? Krauwl. He!aas ! door een fchurks, bankrot in Engeland, en andere onheilen, waar yan ik zo even de tyding heb gekregen, bpn ik yan al het myne .berooft. Clel:  AGTSTE TONNEEL. 147 Clel: Dat ongeluk is zeker groot , en ik beklaag u van harten, maar , uwe zwaarigheid is zo groot niet, gy hebt maar eene Dochter, daar ftaat een Man, die ik ken voor deugdzaam, edelmoedig, en in wiens hart geen laagheid word gevonden ; fchenk hem uw Dochter, en hy zal even opgewogen van blydfchap, als of zy tonnen mede ten huwelyk bragt , u de grootfte dankbaarheid des waerelds betoonen : en gelyk ik niet twyffel,' of gy hebt voor het ontfangen van deeze ongelukkige tyding, hem reeds uw Dochter toegezegt, zo ben ik verzekert, gy behoeft niet befchroomt te zyn, dat hy ze met minder dankbaarheid en vreugde nu ontfangt. Krauwl. Ik heb alle verplichting van de waereld aan , en al de achting voor de Heer Vroom , maar myn Dochter kan ik hem niet geven , dewyl die reeds aan een ander belooft i6. Clel: Hoe! ik hoop niet dat gy haar denkt aan dien fchelmfen Sekfendrift te geven. Krauwl. Neen. Clel: Aan wie dan? Dit fchynt weer een nieuwe veiling te zyn. Krauwl. Aan den jongen Hazekrooft. Clel: Verfta ik het kwalyk, aan wien zegt gy? Krauwl. Aan den jongen Hazekrooft. Clel: De Zoon van Belang? Krauwl. Dezelfde. K a Cliu  148 VYFDE BEDRYF. Clel: Hebt gy uw Dochter daar over onderhouden ? Krauwl. Neen, maar een Dochter moet gehoorzamen. Clel: Dan zeg ik u Vriend, dat ik zulks niet toefta , en het zal beletten, want dat is myn Vrijer , en die my maar zo afhandig te maaken , gaat niet aan ; ondertusfehen moogt gy het een foort van geluk rekenen , dat ik medelyden met uw ongeluk heb , want gy zoud flegt uit myne handen koomen , na alle bewyzen die gy my opleevert , van een flegt kaarl te Zyn , evenwel wect Jat, Uav ik u op het har- telykfte veragt. ] Krauwl. Dat kan my weinig deeren, gy hebt 'er geen recht toe, moet ik niet zien dat ik weder aan geld koom ? Clel: Dan zyn u alle middelen dezelve. Krauwl. Deeze zyn geoorlooft. Clel: Niet verboden zeg liever ; maar eene brave ziel doet niet alleen wat hem de wet niet belet, maar al wat fraai, wat welluidend, wat bevallig , wat klinkend is. Maar wat onteer ik my langer met zo een gemeene knaap woorden te wisfelen ? Dit moet ik 'er alleen nog byvoegen, dat ik u om Hazekrooft geen het minfte kwaad wil, voor zo ver het my betreft, maar ter liefde van uw Dochter, die het flagtoffer van alle uvve laage gevoelens is. NE-  I45> NEGENDE TONNEEL. Clelia, Krauwl, Placidia, Vroom, Cornelia, Hendrik, Haze- k roost. Hazek: Met etn geweldig lang rapier op zy. Wie weet waar zy nu zyn , zyn ze ook hier , zyn ze ook daar ? Ik vrees , alle ogenblikken hen te hooren , wie weec of de Heer Krooft nu al niet dood is , ik moet 'er even op af, om myn eer te bewaaren , en zeggen dat ik een andere deegen ben gaan halen ; dat de kling van die ik had maar drie voet lang was, daar by driekantig , die ze zeggen met eene flag te breeken. Ik gaf egter myne geheele goud-beurs, dat ik maar in zyn huis was; doch, wie ftaan daar te praaten ? Och daar zyn Vrouwen by, dus geen oorlog : ik ga 'er na toe om het te zien, ik geloof dat aanftaande Schoonpapa 'er by is. Tegen Krauwl. Wel Heer aanftaande Schoonpapa hoe zyt gy uit die moordenaars handen ontkomen ? Ik zie heel wel, gewis hebt gy fpoedig de overwinning bevogten , want zulke fchelmen zyn altyd bloodaarts. Zo het nog wat geduurt had, zou ik u zyn te hulp gekoomen: op zig krygsmans uitgeruft, want zie die kan 'er van. Hy wyjl op zyn deegen. Toen ik by u was had ik niet dan myn lanterlu deegentje. Maar verwondert u over myne werkzaamheid , K 3 en  ifo V Y F D E BEDRYF. en bedaardheid; in die onverwagtte ontmoeting dagt ik terftond op Schout en Dienders, om ze te laaten plakken ; ik denk dat die hen tegenwoordig zoeken , en terwyl ik my ging wapenen , dagt ik voort om een bortpapier voor de borft, om tegens alle onverwagte onheilen bezorgt te zyn , nu fpyt het my dat zy weg zyn , ik zou u myn moed getoont hebben. Hend: Zyn voren toeftoppende en een end^eglopende. Help help ! zwygen moet ik om dat myn Heer 'er by is, maar zulk onbefchaamd zwetzen van dien laffen jongen , kan geen menfch aanhooren. Krauwl. Tegen Hazekrooft. Uw moed hebben wy ten naaftenby Iecren kennen, maar daar hvoomt het hier niet op aan: gy weet wat 'er tusfchen u, uw Vader en my, flus is afgehandelt. Hazek. Ja wel ja wel, dat gy my uw Dochter ten huwelyk gaaft , en daarom kwam ik naar uw huis om haar te begroeten , nu geeft het geluk my gelegenheid het hier te doen. Krauwl. Zeer wel, ik heb gedagt als men die zaaken uitftelt, dat 'er 'dan gemeenlyk iets tusfchen beiden koomt , dat zo het u gelegen kwam , wy het infchryven al zo wel dezen avond , als morgen konden doen. Hazek: Ik ben vaardig op het ogenblik, want  •NEGENDE TONNEEL. want om zo lief een Bruid te hebben, wie zou 'daar niet na verlangen? Plac: Evenwel Vader , diende gy Heer Hazekrooft- ter goeder trouw van uwe omftandigheden te onderrigtcn , en hem te zeggen, dat gy tyding hebt ontfangen , dat gy al uw en myn goed door een bankrot hebt verlooren. Terwyl Placidia zulks nerhaald , hemd en wenkt Krauwl zyn Dochter uit al zyn magt toe, dat zy zal zwygen. Hazek: 'Met fchrik. Al uw goed verlooren, cn 't uwe ook Juffrouw? Plac: Ja, daar fchict ons niets meef OVer. Hazek: Myn Heer dan moet gy niet kwalyk nemen , als ik zeg, dat onze voorwaarden zyn verbrooken. Krauwl. Hoe zo, waarom? Hazek: Gy hebt daar in belooft twee ton my mede ten hywelyk te zullen geven, dat kunt gy nu niet doen ; derhalven niet voldoende aan uwe verbintenis , breekt "gy ze. Clel: Nog al eene laage ziel. Krauwl. Ik zie wel, hier is op aarden geene trouw of eerlykheid , 'laage lafhartige ! die, terwyl wy beide meenden ons geld zeker te hebben , my vleide om myn Dochter: my verliet in gevaar , fchelmagtig ging loopen : zulks verbloem ik nog om uw eer niet te fchende'ri, en nu , nu op het zelve ogenblik, daar gy my duizendmaal moeft dank weten , dat ik uw eer ' . K 4 zogr.  i52 VYFDE BEDRYF. zogt te bewaren , en u myn dochter wilde geven , die zonder geld meer waard is, dan gy met uw goed kunt verdienen ; op hec hoo'n van myn ongeluk, breekt gy onbefehoft met demnï; eerI°°ZC ^ ^ dCn aardb°Clel: Wagt u Heer Krauwl datge uw zelf me te veel befchuldigc, en ziet of gy aan d - fde euvel niet hinkt. Terwyl dit vofrvalt roeft Vroom zyn knegt Hendrik, die daarop heen gaat en eene weinig daar na met eene Casfette wederkomt. Hazek: Zo is het ook Juffrouw Clelia; en tot Krauwl, myn Heer! ook begon myn gemoed Bg. te bezwaaren , dat ik deeze beminnelyke Juffrouw zo fehandelyk verlaaten had, derhalven begeef ik my weder onder haar gebied ■Hy voegt zig aan haar zyde. Clel: Om wat te doen, fynman? Hazek: Om met u in alles te deelen, om u te gehoorzamen , als aan myne waardige Meestres Clel: Elendeling .... myne verontwaardiging maakt my ftom , meend gy my te kunnen verbaden ? Na dat gy de Heer Krauwl 0p de lafharngfte wys had in de magt van twee flegte menfehen gelaaten, in het grootfle gevaar zyns levens waar uit hy door den my waarden Vroom, dien ,k eerbiedige, verlost wierd, hem verbet op het ogenblik dat gy dagt zyn Dochter £ trouwen, die daarna haar weer verlaat, voltrekt alleen , om_dat zy geen geld heeft dus een  NEGENDE TONNEEL. 153 een volkoomen bewys dat gy by uwe lafhartigheid eene laage ziel voegd , die niets kend dat beminnenswaardig is, dan het geld. Die my verlaat, om dat ik iets minder geld had dan Placidia , en om geene andere reden, dan uit laag eigen belang weer tot my koomt; niet uit eenige liefde voor my; trouwens kan 'er liefde wonen in zo een gemeene ziel ? Maar om dat gy nergens meer geld weet te bekoomen. Ik heb den Heer Krauwl gezegt hy zou zig zelf bezien, wyl ik verheugd was dat gy Juffrouw Placidia verliet, niet om dat ik eenige fmaak in ü, met al uw af en aanhang had, maar om dat daar door Juffrouw Placidia , van de vervolging van eenen lastigen naloper, minder te agten dan een doode hond, bevryd wierd. Hazek: Ik bid onderdaanigft, op het nederigft , my niet te veroordeelen , voor gy my eerft hebt gehoord myne allerwaardfle Clelia. Clel. Ik zie uwe kruipende ziel van drek is nog veragtelyker als ik my kon verbeelden; durft gy u verfchoonen, en wenft gy niet dat de aarde u verzwelge ? Om het verwyt van uwe fchande niet op het voorhooft van ieder fterveling te leezen. Ga ver hier van daan , fta ver van my , uw adem mogt het uiterfte myner kleedercn bezwalken ; de eenigfte plaats waar gy nog met eenige grond kunt hoopen aangenomen te worden , is, waar het uitfehot der vrouwen , ter ftraf hun tyd met fpinnen doorbrengt ; zit K 5 daar  *54 VYFDE BEDRYF. daar tusfchen beiden en kleed u met haar kleeren op dat uw naam voor eeuwig vergeten zy en wagt u myn naam ooit en uw mond te neemen myn toorn zou my doen vergeeten ZT\i my zelf verfchuldigt was , en^^ Wn ftrooijen.^^ gaat zonder,een-woord te zeggen weg. . TIENDE TONNEEL. Kraow. PLACIDrAj Cl£liAj Vroo Cornelia, Hendrik. Vroom. r^nfW ik hcb ccn aan u myn Heer- dat hoop ik, gy my niet zult wergeren, en het geen ik zelfs vermoede u aangenaam zal zyn. Ik ken uwe Dochter Placidia grondig , en mogelyk honderdmaal beter dan gy zelf, zo ik het verzoek aan haar deed, was * ZCker' daczy het van de hand zou wyzen weegens haar weergalooze edelmoedigheid ' dir is myne Casfette, hier in ligc myne bezitting geflooten , * verlaat dit land , om dat ik niet m pen land kan zyn daar Placidia my verbied op haare bezitting te hoopen , ik fchenk haar myn goed, waar van zy ruim kan leeven • ik fchenk het aan haar, niet aan u , willende'dat gy daar over niet het mm!}, recht van befchikkmg zult hebben , maar dat haar den vollen eigendom van deeze goederen zal zyn. Ik ver. :Zoek u alleen om deeze Casfette met papieren aan-  TIENDE TONNEEL. 155 aantenecmen , en die penningen zo lang te aanvaarden , tot zy zig laat beweegen om ze aanteneemen. Ik verzoek Juffrouw Clelia als haare vriendin , om hier van getuigen ten allen tyde te willen zyn , met myn vroomen vriend Hendrik ; ik zelf zal nog voor myn vertrek zulks nader -bezorgen. Terwyl Vroom deze rede tegen Krauwl boud , klaard zyn gezigt al langfamer band tot vreugde op , maar in die van Placidia, Clelia, en Hendrik; ziet men verwondering en droefheid. Krauwl. Ter zy de. Dat koomt onverwagts, ZO hv my nu myn Dochter gevraagd had, ZOU ik ze hem hebben gegeven , maar my zyn geld te geven en uit het land te gaan, zyn^twee groote gelukken ; het laatfte zal my zeer geruft ftcllen. Plac: Tegens Vroom. Beklaaglyk wat doet gy myn waarde ? Gy wilt uit het land gaan en gy ontbloot u van geld; meend gy dat ik den laatften roof van myn waarden en te waardigen Vroom in eeuwigheid zal aanvaarden. Tegens haar Vader ; En gy myn Vader ! dewyl my het recht, om van dien boedel te befchikken, alleen toekoomt, vorder ik van u, van gy zulks terftond zyncn regten eigenaar weder over geeft. Krauwl. Ja ja, het is my gegeven zo lang te bewaren, tot gy erkent het uw eigendom te zyn, niet om het weder weg te geven. 3  155 VYFDE BEDRYF. ven , maar om het te behouden; maar zyt gy dwaas , om dat te willen weg geven , dat alleen in ftaat is u een goed huwelyk te doen doen. Plac: Tegenstroom. Ach Vroom! waarom bedroeft gy my zo met uwe Edelmoedigheid ? Vroom. Mogt ik u myn leeven ook geven! wat heb ik met geld te doen ? Ik die de famenleving der menichen fchuw , waar het alleen gang heeft. Maar gy myn Placidia. Plac: , Maar ik zal door dit doodelyk gefchenk, wat eerder van droefheid het leeven verliezen. Vroom. Wilc gy my üan met die ysfelyke denkbeelden van u laten fcheiden ? Of dat gy in de bitterfte armoede zit , of u dood treurt? Plac: Is arm te zyn zo groot een kwaad, als dat geen te verliezen wat men eenig op de waereld bemind, met het denkbeeld van hem alles , ruft en goed , te hebben ontnomen ? Vroom. Is armoede dan zo'on groot kwaad niet , laat ze my draagen , en ten minften nog dat vergenoegen medenemen , dat ik u van armoe bewaart heb. Plac: Maar een man buiten 'slands, en reizende zonder geld. Vroom. Een deugdzaam man , die van alles niet onkundig is, kan zig altyd redden. Maar gy myne Placidia , in 't midden van een volk dat u zal agten naar mate gy geld hebt, dat uwe deugd zal meeten met uwe ducaten; denk  TIENDE TONNEEL. 157 denk niet dat gy eene vriendin dan Clelia zult behouden , en zo gy geen geld hebt, zult gy in de uiterfte elende zitten, of uw vriendin eeuwig laftig vallen. Clel: Ik heb tot nu toe gezweegen, niet begrypende waar dit fpel heen wil. Tot Krauwl. Ten minften myn Heer, vooronderftel ik, dat by zo veel Edelmoedige daaden van Vroom , gy u niet agterwaards zult houden , met uw Dochters hand in die van Vroom te leggen Krauwl. begryp eens wel Juffrouw Clelia, de Heer Vroom door zyne edelmoedigheid, heeft my zyn boedel gegeeven , op dar. myn Dochter gelukkig zou zyn, nu heefc zy eene ordentlyke Huiver om op een fatfoenlyk man met geld te kunnen wagten : indien ik ze aan de Heer Vroom geef, die ze anders , ik moet het bekennen , door deeze Edele daad wel verdiend heeft, dan zyn zy beide bedorven, en kunnen niet fatfoenlyk beftaan. Clel: Geeft een febreeuw en blyft onbeweeglyk ftaun. Ha Heemel! Plac: Onmenfchelykc Vader, moeft ik dan uwe Dochter zyn ? Maar hoor toe , en gy myn Vroom , dit raakt u al zo veel, luifter na myne woorden , ik heb tot nu toe geduldig gezweegen , ik heb gezien dat men van my als van koopmans waaren befchikt heeft , men heeft my aan de meelt biedende willen verkoopen; al dat hebt gy gedaan onbarmhartige vader ! zonder  1*8 VYFDE BEDRYF. der het minfte te letten op uw Doehcers geluk als 'er maar aan uwen hoogmoed voldaan wier/ en aan uwe gierigheid , gy zyt >er voor .ogtans volgt gy die maatregels, nu leerd het na uurlyk regt my, terwyl gy my or,egtvaar. d|g handeld, dat ik my zeiven vooreen gedeelte kan regt doen: gy Zyt myR J ik tegens uwen wil niet trouwen; maar myn tedergehefde Vroom, daar is myn hand. ik bt loof, * zweer u by al wat heilig, wat te eerbieden ,s by het waar Caracter dat gv my kend, dat ,k, zo lang iMeef, nb'ch door dreigen , noch door eenig geweld, noch door fchat ten , noch door overreeding my zal laten bewee gen, om een ander dan u te trouwen. Clel: Weder tot haar zeiven korvende ft kan de zoete fmaak der wraak, aan myn bil lyken haat tegens zulk een afgrysfelyk 'fchepfel met langer onthouden: waar krvg ik geweer om dien fchelm te beletten meer kwaads te bero'kenen ? Ik kenne Vroom, hy kil het'my niet leenen , hy is te gematigt en my te ma^timaar gy brave Hendrik, leen my uw zytgeweer ' op dat ik uw meester en ons allen wreek. Hend: Ja hoe gaarn Juffrouw, indien hét myn meester wilde tocftaan , ik zelf fta te tvèe ven van ongeduld op deeze plaats. Maar zonder zyne bewilliging durf ik niet. Clel: Rond ziende. Is hier niets waar van ' ik  TIENDE TONNEEL.' 159 ik my kan bedienen ? Wat verdriet voor iemand die de wraak zo aanfpoord. Krauvïl. Van ter zy den. Het is toch goed dat zy geen geweer kan krygen. Tegen Clelia. Juffrouw Clelia denk dat ik ftraks my tegen twee mannen heb kunnen verdedigen. Clel: Al had gy u tegen zes duivels kunnen verdedigen , zou ik u toonen, dat eene eerlyke wraak, den arm van eene zwakke Vrouw fterk genoeg kan maken, om'zo een fchurk te ftraffen ; meend gy dat ik u zou vreezen ? Monfter uit den afgrond te voorfchyn gekoomen , om uw eigen vleefch te verfcheuren , om uw bloed te zuipen , gy wroet in uwe ingewanden , om met uwe helfche klaauwen het hart van een te ryten; gy hebt eene innerlyke vreugd terwyl gy de deugd en de onnofelheid, doet treuren en kwynen. Plac: Ach myn waarde Clelia l fchelt myn Vader zo niet. Clel. Wat uw Vader ! uw beul, uw tiran, laat my ten minften dit kleine middel om my te wreeken , op dat myn gramfchap lugt kryge .en my niet doe flikken. Zeg hatelyk voorwerp, van 't welk aan te zien myne oogen branden , zyt gy nog niet aan 't end met nieuwe uitvindingen, om uw bloed in rouw te doen vergaan, en zult gy ons verder verftommen , door te toonen hoe ver de booze geesten de menfehen te boven gaan in 't verzinnen  löo VYFDE BEDRYF. nen van onmenfchelykheden ? Hec is my een pyn dat ik geen woorden kan vinden, om mvne verontwaardiging uit te drukken, waar zyn woorden die meer als haat meer als veragting te ken nen geven ? Gy zyt een Oceaan van ongeregtigheden, daarom verzwelgt gy alle denkbeelden, om dat ze niet evenredig mee de grootheid van uwe boosaartigheid zyn ; ga daal weder naar uwen afgrond, plaag daar de ongelukkige zielen door uwe arglistige vonden , om onheil te verwekken , daar kan geen duivel zo behendig zyn. En gy myne Placidia, voorbeeld van deugd en verdraagzaamheid , zo gy Vroom niet kunt verkrygen , zullen wy te zaamen blyven om onze leefcyd in deugd door te brengen. Krauwl. Van ter zyden. Wat gaf ik niet! dat dat woedend Vrouwmens was vertrokken, en wat zal ik haar zeggen ? Hoe meer ik haar* tegenfpreek, hoe meer ik het vuur haarer gramfchap ontfteek. Ook voel ik my ontfleld, zo dat ik daar nog moed nog lult toe heb. Hend: Ach myn Heer! tot hier toe heb ik gezweegen , uit vrees van u te mishaagen , maar ik kan niet langer verdraagen dat gy zo onwaardig gchandelt word, van iemand die u alles verfchuldigt is, het leven en goed. Hoe zwart moet die ziel niet zyn die vohtrekt onkundig is, wat dankbaarheid zy. Gun my dan dat ik in de droefheid die ik gevoel, over het bitter lyden waar in gy moet zyn, u myne gedagten mede deel. Hy die  TIENDE TONNEEL, 161 die u zo onwaardig behandeld, is de Vader van Juffrouw Placidia, dit doet u zwygen ter liefde van haar, ik weet het wel, en anders zon 'er geen fchuilhoek zyn , waar hy voor onze gevoeligheid veilig zoude weezen. Maar nsyo Heer ! hoe langer gy hier blyft, hoe meer gy uw verdriet vergroot; koom myn goede Heer, laat ons gaan naar dat land waar van gy .gefprooken hebt, alwaar lieden van deugd , met tekens van agting worden behandelt en gcëerbiedigt; hier is niemand die u zal willen kennen ; men zal het een Icbande reekenen met zo een kalen bloed om te gaan, dan in 't verborgen , zo gy-hen door uw raad kunt te nutte zyn; en zou uw ziel zig zo verneederen ? Zy zullen u alle zo godloos niet behandelen als Krauwl, maar men zal u ontwyken, men zal zig door a byzyn ontëcrd rekenen , gy» hebt al het uwe weggegeeven , maar ik heb nog iets , ik weet wel het kan niet verftrekken, maar zo veel het is kan het helpen , wy zullen 'er de reis mêe doen , en dan verder zorgen, als ik maar uit dit land ben dan ben ik vergenoeg; verontwaardigt als ik ben over de fmadelyke wys, waar meede gy behandelt zyt. Hy trekt zyn heurs uit zyn zak. Zie daar myn Heer neem dit aan, ik ben gewoon zonder geld te zyn, gy niet, het zal my een geruftheid zyn te weeten dat gy op dit ogenblik zonder gebrek zyt. L Vroom» i  ï6i VYFDE BEDR y-r. Vroom. Myn getrouwe Hendrik, mvn ee n^fte vriend die my overfchiet! ik gevoel met vreugue en imerte , de uitwerkfelen van uwe vriendfehap , hoe zoude ik zulks van u kunnen aannemen? Daar ik zelf u moet verklaaren , dat ik geen kans zie om aw loon te betaalcn , zo gy by het voornemen blyft om my te verzei, Hend: Wat haalt gy u niet door het hooft! zo ,k loon van u begeer, zal het in gelukkiger tyden zyn : laat ons flegts dit land verbaten , de eerfte tyd zal de beste zyn , maar zo gy waarh-k gcncegëh zyt jemanü dienft te doen waarom moet ik de «adgfl» zyn die gy zulks wagert? Neem dit geld, ik bid 'er u om op myn kniën , en denk vry dat gy 'er my door zult verplichten. Vroom. Neen myn waarde Vriend zulks is onbdlyk , behou uw geld , maar om u te toonen dat ik zulks niet veragt, wy 2UHen 'er te faarnen van leeven , en de winsten die wy ^vervolg doen, zullen ,vy ook gclykkelyk Clïl: Met een nors gelaat Krauwl by den arm vattende en hem naar Hendrik wendende. Verzinkt gy nog niet van fchaamte en rouw ? Zie een eenvoudige Knegt, die geene opvoedinge heeft genooten, en niet anders weet, dan het geen hv door de lesfen van zyn Heer geleerd heeft,  TIENDE TONNEEL. 163 zig boovcn ccn laag belang en tien duizendmaal boven u Hellende , durfc ,hy zig ontdoen van al bet geene hy bezie: ondertusfehen bemint hy niet, dat hy het zyne fchenkt om het beminde voorwerp gelukig te maken , het is louter edelmoedigheid. En gy haaf der flaaven , aanbidder van een {hikje uit den grondgegraaven metaal, offert aan het zelve, bloed, vriendfehap, eer, deugd, geluk, en al wat eene wezenlyke verdiende heeft, op. Krauwl. Ik beken de daad van die knegt verftomt my , en nimmer had ik gedagt, dat 'er by het gemeen, zulke hooge gevoelens zouden te vinden zyn geweeft. Clel: Durft gy dat hooge gevoelens noemen, en blyven in uwe laagheid volharden? Krauwl. Welaan ik heb gedwaald, ik erken het, de. Edelmoedigheid van Vroom heeft my eerft aan het waggelen gebragt, maar was niet voldoende, om my van myne grondbeginfelen te doen afgaan, daar na uwe bitfe verwyten , die my door 't harte drongen , maakten my week, maar voornamelyk het voorbeeld van deeze getrouwe knegt , deed my verftommen en zien dat het geen enkel voorgecven is, maar dat 'er wezentlyk een deugd is, die edelmoedigheid genaamd word, en gefchikt is den een den anderep gelukkig te maaken. Koom dan myn Waarde Kinderen , weder Sn de armen van uw VaL s derA  m VYFDE BEDRYF. der, op dat hy ook eene daad van edelmoedig, heid doe, door uw beide gelukkig te maaken: koom Placidia, koom Vroom, dat ik uwe handen te faamen paar, om nimmer gefcheiden ia worden. Plac: Ach myn waarde Vader hoe verplichteid zyn die woorden 1 ik moet erkennen dat feelyk Vroom u , zo gy my het leeven gered hebt. Vso om. Myn Heer, alle woorden zyn te zwak om u myne dankbaarheid te betuigen , maar daar gy my voor alle myne daagen gelukkig maakt, verwagt daar voor eene erkentenis, die zo lang als myn leeven duuren zal. Krauwl. Ik geef u myn Dochter, echter op twee voorwaarden, dat al het voorleedene voor iifêt gcfchiet gehouden moet worden, en dat gy my au ik arm ben, van het nodige zult voorzien. VaooM. Dat beloof ik op de plegtigfte wyze. Plac: En ik blyf 'er borg voor. FIend: Tegen Vroom. Myn Heer hoor ik wel? Is Juffrouw Placidia voor ons ? Va oom. Ja Hendrik, ik ben eindelyk myn ongeluk ontworfteit, en tot het toppunt van myn geluk gereezen. Hend: Nu geef ik myn vriendfchap ook weer aan dit land, nu kan my al 't geleeden onheil niet deeren. Corn.  TIENDE TONNEEL. 16J Corn: Hebt gy uw mantelzak al gepakt Hendrik, om naar vreenide .landen te vertrekken? Hend: Neen, daar is nog plaats genoeg, om u en Sekfendrift in te pakken , en te faar men met onze voornemens, in het Y te verzuipen. Corn: Wat is hy nu verachtend? Clel: Tegen Krauwl. Gelyk ik ftraks met eenen verwoeden toorn tegen u was ingenomen , wegens het onrecht dat gy uw Dochter aandeed, zo ben ik tegenwoordig door 't wegneemeri der oorzaak , daar van ten eenenmaal ter neer gezet , en ik beloof u myn Vriendfchap niet alleen , indien gy dus voortvaart in deugdzame gevoelens , maar gy kunt ftaat maken, dat ik met die zelfde hartelykheid en vriendfchap voor u zal zyn, waar men u beledigt, en gy u zelfs niet kunt verdedigen. ELFDE TONNEEL. Krauwl, Placidia, Clelia, Vroom, Cornelia, Hendrik, Heiman. Heim: Heer Krauwl en Heer Vroom! zo gy my wilt vergeeven het geen ik u ftraks misdeed, hoewel ik u zweeren kan dat ik geen oogmerk had, u in ernfl: te befchadigen, maar wat zou ik doen ? Doe de Heer Vroom by ons kwam, misleid als ik was, had ik de wolf by de ooL 3 ren,  166 VYFDE BEDR Y F. .ren, toen moeft ik wcI, offchoon het my van harten leed doet, dat ik my door dien zotskap Sekfendrift heb laaten beweegen tot zulk een gekheid; en Heer Krauwl, zo gy uw Dochter aan de Heer Vroom wik ten huwelyk geeven, beloof ik haar een bruitfchat eens zo groot als gy haar zoud hebben gegeeven , zo gy niet ongelukkig uwe goederen verlooren had. K r a ü w l. Eens zo groot ? Heim: Eens zo groot. Krauwl. Aan myn Dochter? Heim: Aan uw Dochter. KunwL' Ter z3^«- van waar icoomt hem al dat geld? Vanwaar al die edelmoedigheid ? Word dan nu al de waereld gek van edelmoedigheid ? Maar ik kan 'er niets by verliezen als ik het toppe. . Tegens Heiman, Wel braave Heer, dewyl gy uw leedweezen over het voorgevallene ons betuigd , wat my aanbelangt, kan ik het u ligt vergeven, en uwe aanbiedinge is zo mild, en vriendelyk, van myn. Dochter zo een groot huwelyks-goed mede te geven, dat ik zou een ondankbaar menfch zyn, zo ik ten uwen opzigte alleen, niet myn Dochter aan de Heer Vroom gaf. Ik verzeker u , hy alleen zalze bezitten. Plac: Maar- Vader zulke aanbiedingen worden niet dan om heimelyke aanflaagen en reden gedaan, waarom die verpligting te willen hebben aan iemand, die nog zo korts u heeft den de-  ELFDE TONNEEL.' 167 degen op de borfl gezet; neen ik kan dat niet aanneemen ; te vreede met Vroom zyne bezittinge, die ik wel weet dat met my van een gevoelen is, fla Ik zulks plat af. Vroom. En zo het my geoorlooft is myne bedenkingen 'er by te voegen, zou ik de Heer Heiman vraagen, van wanneer hy zulk een deel neemt in myn wel of kwaalyk zyn, daar hy de Heer Krauwl wilde dwingen , om zyn Dochter aan Sekfendrift te geeven ? En myn Heer Heiman is het u vergeeten, op wat voorwaarden ik uw degen weder gaf? Heim: JNcen ! maar de vos wilt wel zyn voet met zyn Haart uit, waarom zou ik dan eene kwaade daad met eene goede niet uitwisfchen? Plac: Als eene goede daad zo groot is dat zy niet kan vergolden worden, dan word het op het eind een lalt, en de geever verheit de verdiende van zyn werk; ook moet gy weeten myn Heer, dat myn Vader ons huwelyk reeds heeft toegeftaan, zo dat uwe aanbieding te laat komt. Heim: Is dat zo? wel dan wenfch ik u veel geluks, en dan zal ik u tot uw vreugd zeggen Heer Krauwl, dat verleid door dien onbezuisden Sekfendrift, ik Vroom myn ouden Vriend zulk een kwade trek dagt te fpeelen, daar hy al zyn leeven genoeg aan had ; maar dit gelukkig door hem zelf zynde voorgekoomen , en ik van agteren bevindende, hoe flegt Sekfendrift en ik hem en  168 VYFDE BEDRYF. en u behandeld had, des befloot ik door een vond u te doen bewilligen in het huwelyk tusfchen hem en uw Dochter , dus maakte ik de hand van uw Correspondent, die ook de myne Ü, na, en maakte u daar in bekend, dat gy al uw-goed verlooren had, op dat Vroom, wiens edelmoedigheid ik ken , daar door gelegenheid zou vinden zyn wa^r te doen gelden , daar ik wel voorzag dat de anderen, die het meeft om uw geld te doen was, zouden afdruipen. Vroom, ö Hemel myne waarde Placidia hoe vervolgd ons het ongeluk J ik dagt wel dat het geluk om u te bezitten, al te groot voor my ellendige zoude zyn. Plac: Helaas myn dierbare Vroom, ik vat owe meening maar al te wel, en ben in den zeiven angfi: met u, maar vertrouwd op de belofte dien ik u gedaan heb, van nimmer aan een ander dan aan u myn hand te geven. Krauwl. Myn kinderen wees geruft ik zie uwe vrees , maar ik zal myn woord houden, en zo gy wild zullen wy aanftonds binnen gaan, om toebereidfelen tot uw huwelyk te maken ; intusfchen Heer Heiman kunt gy geen grooten dank van my vorderen, dat'gy my zo een fchrik hebt op het lyf gejaagt. Vroom. En wat my aanbelangt, de vreugde over het aanftaande bezit van myn Placidia, maakt my gemakkelyk in u te vergeeven het geen gy gedaan hebt, van uwe uitvindinge om my gelukkig  ELFDE TONNEEL. 169 kig te maaken, is hec voorneemen goed en verpHgtend voor my-., de keus egter der middelen daar in gebezigt, is weinig kies, en kwaalyk bedagt, ik bedank u evenwel voor uwe goede meening, en ik zie 'er de blyken van een goed hart in. Heim: Is dan alles vergeven en vergeten? Vroom. Ja. . Heim: Doe my dan 't vermaak aan, ga morgen met my op de jagt. Vroom. Daar dank ik u voor. Krauwl. Laat ons nu niet langer wagten om binnen te gaan. Plac: Vader hebt gy myn waarde Clelia verzogt om mede te deelen in onze vreugd? Krauwl. Dat fpreekt denk ik van zelfs, die zig zo in uwe verdediging heeft gekweeten: als ook de Heer Heiman zal ons die eer wel willen aandoen. Plac: Dan heb ik te vooren nog een pligt te voldoen die by my weegt. Zy treed naar Hendrik toe, die zy hy de hand krygt. Kom naar ons toe, onzen oprechten en waarden Vriend , gy die in onzen tegenfpoed regt getoond hebt onzen Vriend te zyn , gy moet niet langer onder ons gefteld blyven, wy zullen u van het nodige ruim, zo lang gy leeft verzorgen, gy zult onzen waarden Vriend zyn , met wien wy alles gemeen zullen hebben ; wat weigert gy? Hendrik doet niet als huigen, zyn band terug te trekken  ï7o V V F D E BEDRYF. ken, en zig fcbamenderwyze agter zyn Heer te verbergen. Ik weet dat myn waarde Vroom met my van een gevoelen is , ■ en wanneer wy dit alles zullen gedaan hebben, zullen wy ons nog van de verpligting niet hebben gekweeten, die wy u fchuldig zyn; aan u hebben wy ons geluk grooten deels te danken, het voorbeeld van uwe verwonderlyke edelmoedigheid, heeft ieder verrukt en opgetogen , en fmaak gcgeeven om zulks na te volgen. Og dat ook uw voorbeeld daar een voorbeeld zo kragtig is, uws gelyken mogt aan"fporen hun Heewn moor als vrirnrlpn trouw te behandelen, dan als haven voor geld verkogt, •flegts dat geen te bewyzen , het geen hun gedrag voor het oog verdraaglyk maakt, zy zouden hun eigen geluk bevorderen ; ik wil derhalvcn dat gy als.onzen Vriend, tusfchen my en Vroom uw plaats zult bekleeden , om ons naar huis te geleiden. Corn: En ik Juffrouw? Plac: En gy zult regt agter Hendrik gaan. Corn: Fan ter zyen. Ik zie wel lang borgen is geen kwytfchelden, al toonen beleedigden terftond niet dat zy ons gedrag merken , en niet voor goed keuren, t'avond of morgen, word het ons vergolden, Sekfendrift Sekfendrift! ik heb uwe guldens te duur. EINDE.