1097   DE ONECHTE ZOON, TOONEELSPE L,   DE ONECHTE ZOON, TOONEELSPE L, !N V IJ F BEDRIJVEN, [in het hoogduitsch DAS KIND DER L I E B £,] door DEN heere A. van K O T Z E B U E. Te AMSTERDAM, Mj p m, GARTMAN, W. VERMANDEL, en J. VA SMIT, m d c c x c 1 t lj   DE ONECHTE ZOON, TOONEELSPEL, IN V IJ F BEDRIJVEN, N HET KOOGBUITSCH DAS KIND DER h I E B JSJ DOOR DEN HEERE A. VAN KOTZEBVEi  VERTOONERS. baron van wildenhein, Ovifjle, buiten dïe?l5o„ AMAiiiA, Dogter van den Baron. de heer eerman, Predikant in de Baronnie. graaf van der molde, wilhelmina bütcher. frederik, jong Soldtat en Zoon van WUtelminm een boer. een boerin, zijne Vrouw. een waard, ïe» pa gte r. een boes* een jong boeren m'e 15 j 2. een jood. een jaager. christiaan, bediende van den OverJSen. jaagers en bediende IT»   tKRe Drink, drink! ik geeve 't u gaarne. wilhelmina. De Hemel vergelde 't u! gij hebt mij verkwikt. boerenmeisje. Dat verblijdt mij. (Haar vriendelijk toeknikkende.) •Goeden dag, moeder! de Hemel behoede u! (Zij vertrekt zingende.) wilhelmina; haar naarziende.y Zoo was ik ook eens; even zoo lugtig en vrolijk, en gevoelig voor 't goede. V IJ F D E T O O N E E L. wilhelmina, een jager; met geweer en een paar honden, ter jagt gaande. wilhelmina. Veel geluks op de jagt, lieve man! Geef eener arme vrouw eene aalmoes. jager; in 't voorbijgaan. Vervloekt! moest mij ook juist het eerst een oud wijf aanfpreeken ! Nu zal mij den ganfchen dag ook geen vlerk onder 't fchot vallen. Dat je de duivel haale, jou ouwe heks! (Hij vertrekt.) wilhelmina. Die verbergt zijn fteenen hart agter zijn bijgeloof. Daar koomt 'er weder een . . . een Jood ! . . ik «al hem liefst in 't geheel niet aanfpreeken. Als de £ 4 Cbr.te-  8 DE ONECHTE ZOON, Christenen mfj honger haten lijden, wie zoude dan bij Jooden hulp zoeken? ZESDE T O O N E E l. wilhelmina, e 2 n jood; hij wil voortij gaan naar Wilhelmina ziende ,1 lij ft hijfiaan, en befchouwt kaar een oogenblik. wilhelmina. «Mijt gegroet! jood. Ik dank je, arme vrouw! je ziet 'er toch krank uit ? wilhelmina. Ik heb de koortfe. Jood; tan fMelijk in siJn> zah j ^ 'er een klein beursjen uit, en geeft haar wat. VUr, neem voorlief; ik haab zelbst nit viel. (Hij vertrekt.) UI" Wilhelmina; getroffen, Jiem naroepende. Duizendmaal dank! duizendmaal dank ■ _ Hemel vergeef mij, dat ik hem onrecht deede. Hart en ^ Ifiof hebben immers niets met malkanderen te doen! Z  TOONEELSPEL. o ZEVENDE T O O N E E L. wilhelmina,fredekik, daarna een WAARD» tred erik; met zijn knapzak op den fchouder, vrolijk aankoomende; hij koomt fluitende nader, en blijft ftaan, op 't zien van een uithangbord eener herberg. Hm! eens drinken' Het is een warme dag. Maar eerst met de beurs geraadpleegd. (Hij haalt eenig geld ten voorfchijn, dat hij op de vlakke hand bejehouwt!) Daar is nu nog juist zoo veel, om een ontbijt en een middagmaal te betaaien : en tegen den avond ben jk, als 't de Hemel wil, te huis Wel&an.S ik ben recht dorftig. Heidaar! waard! waard! wilhelmina. Ontferm u over eene arme, kranke vrouw ! frederik; haar nu eerst ziende, bij zich zeiven. Zoo; nu mag ik het drinken wel uitdeden, anders houde ik voor 't middagmaal niets overig. Het is ook even zoo goed; eene weldaad verrichten, Iei»cht honger en dorst (Hij gaat naar haar toe, om baarhei; geld te geeven , dat hij reeds tusjchen zijne vingeren hield, om het gelag te betaaien.) Daar ! wilhelmina; befchouwt hem naauwkeuriger, en roept luide. Frederik! A S FRl»  3o DE ONECHTE ZOON, frederik; verfchrikt, ziet haar Jiartogende aan; werpt geld, knapsak, hoed, flok en alles weg wat hem hindert, en vliegt in kaars armen. Moeder! (Beiden Spraakloos. Frederik zich 't eerst berfiellende.) Moeder! om 'sHemels wille!... Vinde ik u zóódanig weder!... Moeder!... wat is du?.-, fpreek 2 wilhelmina; beevende. Ik kan niet . . fpreeken . . lieve jongen! . . lieve frederik! . . De blijdfchap ... de blijdfchapl . . frederik. Herftel u . . lieve, goede moeder ! (Hij legt kaar hoofd aan zijne borst.) Herftel u!... Hoe beeft gij] Gij zijt onmagtig. wilhelmina. Ik ben zoo zwak; ik ben zoo duizelig... ik heb gisteren den gantfchen dag niets gegeeten! fsederiic; als buiten zich zeiven op. Springende, en zijn aangezigt in zijn» handen verbergende. Ach ! Hemel! (Hij loopt naar zijn' knapzak, rukt hem epen, en neemt 'er een flnk broods uit.) Hier is brood. {Hij zoekt het geld, dat hij wegwierp, bij malkanderen, en doet het overige uit zijn' zak 'er bij.) Hier is mijn weinig geld. Mijn' flok, mijn'mantel, mijn'geweer wil ik verkoopen. — Ach ! Moeder ! Moeder! . .. Oeidaar, waard ! (Hij klopt hard aan de deur.) waardj  T O O N E E L S P E L. lx waard; uit het venjïcr ziende. Wat is 'er? frederik. Een flesch wijn; fpoedig! fpoedig I waard. Een flesch wijn? frederik. Ja, zeker, ja! waard. Voor wien toch ? frederik. Voor mij; voor den duivel! maak voord! waard. Nu, nu, heer foldaat! kunt gij 't betaalen? frederik. Hier is geld! Maak voord, of ik ila alle de glazen van uw huis in. waard, Geduld ! geduld! (Hij (luit het venfler.) frederik; tot zijne moeder. Gehongerd! den ganfchen dag gehongerd ... en ik had te eeteni Ik liet gisteren voor mij in de herberg gebraad en wijn opdisfchen, terwijl mijne moeder hongerde ! o Hemel! Hemel! hoe is alle vreugde voor mij verbitterd! wilhelmina. Wees gerust, lieve Frederik ! ik zie u weder . . . ik ben zoo wél. Ik ben zeer krank geweest, en durfde niet boopen u weder te zien. f re-  *4 DE ONECHTE ZOON, frederik. Krank? en ik was niet bij u? Nu fcheHe }fc „oof£ weder van u. Zie, ik ben groot en fterk geworden: nu zal ik voor Q arbeiden. waard; met een flesch en glas. Daar is wijn. Een kostelijk gewas, een heerlijk glaasjen! wel is waar, flecbts Frankenlander, maar hij heeft zoo reebt een Rhfjaf hédwljnt-zuuite. fkederix, Geef op! Wat kost de bogt ? waard. Bogt! zulk eene lieve, hemelfche gave? _ Mijn wijn, goede vriend, is geen bogt! Ik be', ook nog fcostelijken Franfchw wijn in den kelder; o dien moest gij proeven! zoo zwaar, zoo olieachtig; en als men het glas heeft uitgedronken, dan is'het van boven tot beneden rood geverwd. (Frederik ml hem , vol ongeduld , de flesch afneemen.) Nu , nu; eerst geld! deeze flesch kost een fchelling. frederik; hem al zijn geld geevende. ■ Daar, daar! (Ilij Jchenkt voor zijne moeder in, wslks drinkt, en 'er eenfluk brood bij eet.) waard; het geld tellende. Vier duiten komen 'er nog te kort; maar _ men moet barmhartig zijn. Om ucne arme vrouw te verkwikken, zullen wij 't zoo laaten. Maar, dat men OP de flesch pasfe, en het glas niet breeke! op het #as ftaat een fraai rijmpjen. (Hij vertrekt,') Wit.  TOONEELSPEL. ig wilhelmina. Ik dank u, lieve Frederik! Wijn verkwikt, era wijn uit de handen van een' zoon! . . geeft nieuvr leven. frederik. Spreek niet te veel, moeder! Herftel u. wilhelmina. Verhaal mij toch, hoe het u zedert die vijfjaren gegaan is? frederik. Goed en kwaad, door malkanderen; van daag voi> op, en morgen geheel niets. ' wilhelmina. Gij hebt mij in lang niet gefchreeven. frederik. Ach! lieve moeder! het valt een arm foldaat zoa zuur , om het postgeld te befpaaren. Overweeg flechts den verren afftand ; daar gaat een half jaar leening mede weg, en men moet toch leeven. En dan dacht ik fteeds: moeder is gezond en frisch; ik ben ook gezond en frisch , en daarom zal ik nog een paar weeken wagten ; en zoodoende werdt het van de eene tot de andere week verfchooven. Vergeef mij, lieve moeder! wilhelmina. Na doorgeftaanen angst vergeeft men gaarne. Hebt gij dan uw affcheid genomen? fee»  '4 DE ONECHTE ZOON, FREDERIK, Neen, nog niet. Ik heb flcchts Wr]nF PW maanden, om zefcere redTl2f Y i u ^ n^ig; ik blijf bij u. Maar giJ hebt mij WILHELMINA. FREDERIK. Zie, moeder! ik zal 't u verhaalen. Toen ik vóór vijf jaaren van u ains h**f ■■ ■■ ioenikvoor my vervolgens „ j • ' at "eeit j volgens veel verdnets veroorzaakr ir«„ meester gin" p„ m;-, i •• , "fet-ns naar een ging, en my by hem als Ieeriin* nanh„ j Ë ONECHTE ZOON, toen oorlog, en zijn regiment ftond ook in 't veld; 'er was eene verwarring in 't ganfche land , drie vorften beoorloogden malkanderen; hos ligt gaat 'er dan een brief verlooren ! Neen, hij heeft hem voorzeker niet ontvangen ; want hij was geen booswigt. Vervolgens heb ik hem zeker niet weder willen ontrusten. Het was trotschheid, of zoo als gij 't noemen wilt. Ik dacht: als hij mij niet vergeeten heeft, dan zal hij immers wel koomen om mij te zoeken, en de predikant weet immers waar ik ben. Maar hij kwam niet, en eenige jaaren daarna boorde ik zelfs (mei een zitgt.) dat hij gehuwd was! en toen gaf ik ook San mijne laatfte hoop vaarwel ! Stil en eenzaam bewoonde ik eene fchamele hut, verwierf ons onderhoud door den arbeid mijner handen, en onderrichtte tevens eenige kinderen, in 't geene ik zelf op 't flot geleerd had. Gij, lieve Frederik I waart mijne eenige vreugde; alles offerde ik aan uwe opvoeding op, alles, wat ik Hechts uit mijnen mond konde fpaaren. Mijne zorg bleef niit onbeloond; gij waart een goed kind, alleen uw wild jeugdig vuur, uw' trek tot het foldaatenleven, uw zugc tot reizen, veroorzaakten mij veele zorgen. Eindelijk dacht ik, zoo als het de Hemel wil! is bet zijne beftemming, nu, dan zal ik hem niet weerhouden, offchoon mijne fcheiding van hem mij ook het hart breeke! Zoo liet ik u vóór vijf jaaren van mij gaan, en gaf u zoo veel mede als ik u kon geeven; misfehien meer dan ik  TOOJNEELSPEL. a# ik u kon geeven; want ik was gezond, en wie gezond is, denkt altoos, nooit te kunnen krank wor" den. Voorzeker, indien ik gezond ware gebleeven, zoo had ik meer verdiend, dan ik nodig had; ik ware, op mijne wijze, eene rijke vrouw geweest, en had u, lieve Frederik! jaarlijks nog iets kunnen bijzetten. Maar ik viel in eene Ungduurige, uitteerende krankheid. Toen hield mijne winst op, 't wéinige, dat ik befpaard had, was naauweüjks toereikende voor dsftor, geneesmiddelen en oppasfter. Kn zoo moest ik vóór eenige dagen mijne kleine hut verlaaten, dewijl ik de huur niet konde voldoen. Dus moest ik met deezen ftok, deezen bedelzak, en deeze armoedige kleeding op de (haat wandelen, en eene beete broods van de milddadigheid der voorbij gaanden fmeeken. FREDERIK. Indien uw Frederik daarvan een voorgevoel hadt kunnen hebben, hoe bitter zoude hem iedere beet, «lke dronk geworden zijn ! Nu, de Hemel zij dank! ik beu weder hier, en ik blijf bij u, ik ga niet van u af; dat zal ik mijnen capiteki fchryven. Hg moge 't neemen zoo hij wil; hij moge het deferteeren noemen; ik wijk niet van mijne moeder. Ach! niets, helaas, heb ik geleerd! geene kunst, geen Handwerk; maar ik heb een paar wél gefpierde armen, ik kan den ploeg regeeren, en den dorsflegel behandelen. Ik zal mij voor knegt verhuuren, 's daags S 4 wee-  24 DE ONECHTE ZOON, werken, en 's nachts voor den een' of anderen advokaat copiëeren; want ik fchrijf eene goede leesbaar, hand; en dit ben ik aan u verfchuldigd, lieve moeder! o! het zal wel gaan; de Hemel zal wel helpen; de Hemel is met hen, die hunne ouderen beminnen. wilhelmina; hem, getroffen, in haare armen fluitende. Welke vorfïin durft mij eene ruiling aanbieden ! frederik. Ik heb nog iets vergeeten, moeder! Hoe heet mijn vader? wilhelmina. Baron van Wildenhein. frederik. En hij woont hier op 'e flot? wilhelmina. Daar woonde weleer zijne moeder. Zij is dood. Hij heeft in Frankenland eene rijke vrouw getrouwd, en , zoo als men mij heeft verzekerd , ter liefde van haar, zijn vaderland voor altoos verlaaien. Hier woont ondertusfchen een hofmeester, die naar zijn wélgevallen leeft. frederik. Ik zal bij hem gaan, ik zal hem (lont onder de oogen zien. Ik zal u op mijn' rug naar hem toedraagen. Hoe ver is Frankenland ? twintig of dertig mijlen V zoo ver liep hij flechis? en toen was hij reeds zijn geweeten omloopen? - Waarlijk! een langzaam,krui, pend  TOONEELSPEL. 45 pend geweeten? zints twintig jaaren kruipt het hem na, en heeft hem irog niet ingehaald? — O, foei, foei! waarom moet ik mijnen vader kennen, als mijn vader geen goed mensch zij! mijn hart hadt immers genoeg aan eene moeder , eene moeder, die mij leerde beminnen. Ach ! waartoe dient mij een' vader, die mij leert ha.;ten? Neen, ik wil niet naar hem toe gaan. Hij moge blijven daar hij is, en zwelgen , en zich te goed doen , tot aan zijn laatfte oogenblik; en dan moge hij zien, hoe hij met den Hemel vaardig worde. — Niet waar, moeder! wij hebben hem niet nodig; wij zullen . . . maar,,, wat deert u V . . uw oog is gebroken . . Moeder! wat deert u? wilhelmina; zeer zwak en half onmagtig. Niets., niets ! — De blijdfchap . . het veele fpreeken . • Ik wenschte een weinig te rusten. frederik. Hemel! nu zie ik eerst, dat wij op den landweg zijn. (Hij klopt aan de deur.) Hei, waard ! waard; in 't venjier. Nu; wat is 'er nu weêr te doen ? frederik. Spoedig, een goed bed voor deeze vrouw! waard; fchimpcni* Een bed? voor deeze vrouw? ha, ha, ha! Zij B 5 heeft  a« DE ONECHTE ZOO NV heeft den voorgaanden nacht in mijn' M «legen : en het vee betoverd. (Hij trekt het venfter toe.) * frederik; in WOede een' Jleen op. noemende. Vervloekte hond! . . (Hij verpt een> m zimeier, en laat den jleen nllen.) Ach! mi/ne arme moeder! (Hij klopt, in wanhoopenden angst, aan een UZ?'' ** "P dm ac]neTgtmd^ Holl,! AGTSTE TOON BEL. wilhelmina, frederik, een boer. boer. Ooeden dag! Wat wilt gij? frederik. Goede vriend! aanfebouw deeze arme vrouw, iü verfmagt hier onder den open hemel. Zij is mijne moeder ; gun mij een plaatsje . waar zij een half uur moge rusten. Ik bid u het, om Gods wil | De Hemel zal 't u vergelden. boer. Zwijg ! ik heb uwél verdaan, (de deur ingaande.) Lijs! fchuot toch fpoedig het bed wat op. Leg on dertusfehen den jongen op de bank. (Terugkoomende.) Wat rammel je daar lang en breed, van een Godstoon, en Hemelfche vergelding! Als de goede He- mei  TOONEELSPEL. mel alle zulke wisjewasjes wilde vergelden , 200 hadt hij veel te doen. AUonsl pak aan! wij zullen deeze arme vrouw voorzigtig naar binnen brengen. Een bed, zoo goed als ik t heb , wferl vindt gij zeker niet veel bij mij. (Zij draagen haat m huis.) Einde van het eerjle bedrijf. TWEE-  ** de onechte zoo n, tweede B e d r jj f. ££i!s^ raoNEEL. W tLH el Mina, Fa e des ik, een boer i£"e boerin. Wit HEL Ml na • -v,> , 4' Zlt °P een houten drieftal haar hoofd krachteloos tegen de boni Vün *rederik leunende. PREderik; tegen den boer en zijne ^, r dte vel angst heen en wéér gaan rip~ ■»<•-. BOERIN. 1 Df«n handvol rijpe besfen ... BOER.  TOONEELSPEL. a# boer. Of ■ •. het beste dat ik heb . .. een fluitje fpek. boerin. 'Er ftaat ook noir een half mutsje brandewijn beneden in den melkkelder. frederik; getroffen. Godsloon en zegen voor uwe hartelijke bereidwilligheid! Hebt gij 't gehoord, moeder! wilhelmina; knikt met het hoofd. frederik. Gelieft gij iets daarvan? wilhelmina; wenkt van neen mti haare hand. frederik. Zij wil niet? Is 'er dan geen doctor hier nabij? boer. Aan 't eind van 't dorp woont een paardendocter ; anders heb ik geduurende mijn leven geen doftor gezien. frederik. o Hemel! wat zal ik beginnen!.. Zij fterft onder mijne handen. .. Goede Hemel! ontferm u!.„ Bidt, bidt, lieve menfenen! ik kan niet bidden. wilhelmina; met eene gebroken flem. Wees gerust, lieve Frederik! . . ik ben wél. . . flechts zwak . . zwak . . een glas goeden wijn .. . frederik. Ja, moeder! terftond, moeder! terflond!. Ach He-  So DE ONECHTE ZOON, Hemel I van waar ? geen geU . . niets % gehee, niets. i! o e r i nr. Zie je, vader! hadt gij gisteren de pagt niet aan den amptman betaald... boer. Ja, zeker, dan konden wij wel helpen. Maar ho» nu raad gefchaft ? Ik heb , zoo waar „is ik eerlijk fcen, geen Huiver in huis. frederik. Dan zal ik . . ja ik zal bedelen! _ En als men mij niets geeft, dan zal ik fteelen! ~ Lieve menfcbenl past haar op! doet wat gij kunt! helpt, zoo als gij kunt! Ik ben fpoedig neder bij u. (Hij vliegt de deur uit.) TWEEDE TO O NE E L. wilhelmina, boer, boerin. boer. Als hij naar onzen predikant gaat, die zal hem zeker geeven. wilhelmina. Leeft dan de oude predikant nog? boerin. Och neen! die braave heer ftierf vóór twee jaa,ien, oud en des levens fat. boer.  TOONEELSPEL. ft boer» Hij ging uit als eene lamp. boerin; de oogen droogende. Wij hebben lang om hem geweend. boer; ook zijne oogen droogendi. Hij was onze vader. wilhelmina; zeer ontroerd. Onze vader! boerin. Zoo eenen krijgen wij niet weêr. boer. Nu, nu! elk in eer — men moet niemand ver-' achten. Onze tegenwoordige leeraar is ook een wakker , braaf man ! boerin. Ja, toch vader! maar zoo jong. boer. Zeker, het wil hem alles niet zoo wél Haan; men fielt zoo fchielijk geen vertrouwen in hem; maar de oude leeraar is toch ook eens jong geweest! boerin; tegen Wilhelmina. Deeze was gouverneur bij den jongen heer : de Baron was' destijds zeer wél over hem voldaanl en? heeft hem toen de plaats gegeeven. BOER. Die zal hij dan ook wel verdiend-hebben; wanton-  P D E O N E C FI T E 2 O O K, ^ freule is eene zeer «Henddijke, beminneüjke boerin. .;Vt;inStCiet I10ts' A/s,y in de kerk koömt •d n knduzlJ en hierin daar, en, ,ondsóm e„ oT alle boerinnen toe. ' boer, boe sin. En geduürende de predikaatfie wendt zij geen oovan den predikant. 1 s °s wilhelmina; Mttztf. Welke freule? boer. De dogter van onzen hëer Baron. wilhelmina. , Is zij' hier? boek. O heere Jé! weet Je dat niet? Toekomende* vnidag wordt het reeds vijf weeken. dat de hS ^ron met zak en pak op het flat kwam. wilhelmina. Baron van Wildenht in ? boerin. Dezelfde. wrt-  TOONEELSPEL. 33 WILHELMINA. En zijne gemaalin ? BOER* De genadige vrouw is geftorven. Veele duizend mijlen van hier hebben zij te fapen in Frankenland gewoond. Zoo lang als zij leefde, is de genadige heer in.t geheel niet hier geweest. Dat heeft ons dikwijls zeer leed gedaan. (Als in 't geheim en in -vertrouwen.) Men zegt, dat zij eene hovaardige dame geweest is . . . Nu, nu; van dooden moet men geen kwaad fpreeken. Onze genadige heer is toch altoos een goed heer! Naauwelijks hadt zij de oogen geflooten, of hij liet infpannen, en reed naar VVildeohein. 't Is ook zijn geboorteplaats; hij is immers hier groot geworden, heeft in 't open veld meenig een' bal met mij geflageri, en onder den lindenboom des zondags meenig dansje met mijne vrouw gedaan; weet gij 't nog, Lijsje >. BOERIN. O heercjé! ik zou 't niet weeten! De jonker droeg eenen rooden rok, en kostbaare gespen niet blinkende fteenen. . BOER. Vervolgens, toen hij officier werdt, was bij wel zoo wat een lugtige vogel; maar jeugcT heeft zelden deugd; de grond was toch goed, en de beste aarde brengt zomüjJs ook onkruid voort. C s o E-  m BE ONECHTE ZOON, boerin. Ja, weet pij. vader! welk een fpektakel hij maakte , met de dogter van Bütcher _ dat was niet fraai! boer. Och, zwijg, wie zou zulke oude foepen wéér op tafe! brengen! Gij weet immers niet eens of hij de vader van 't kind was; 2jj heeft het immers nooit bekend. boerin. Niemand anders dan hij; daarop verwed ik mijn zondagspak en mijne muts met gouden franje. Neen, vader! dat moet je niet verdedigen; dat was godloos! Wie weet, waar dat arme mensen van honger en kommer geftorven is! En haar vader, de oude Bütcher , had nog wel langer geleefd , als hij dat harteleed niet hadt moeten overbrengen. wilhelmina; valt in onmagt, boer; zulks het eerst ziende* Lijsje! Lijsje! vat aan! fapperloot, vat aan! boerin. Ach, lieve Hemel! die arme vrouw! boer. Spoedig met haar in de kamer, op bed! en dan zullen wij naar den Domiué zenden , want zij zal bezwaarlijk den morgen beleeven. (Zij brengen haar weg.) DER.  tooneelsPeL. 35 DERDE T O O N E E L. (Een kamer op 't flot.) fe"en bediende zet het ontbijt klaar; op tafel Jïaat een licht, en daarbij legt een zwavelftok. de baron treedt binnen in zijn' japon. baron. Slaapt de vreemdeling nog? bediende. Neen, hij- is reeds gekapt. b«a ron. Dat had ik konnen denken. — De ganfche voorzaal riekt naar poudre a la marechal. Roep mijne dogter. (Bediende vertrekt.) Ik denk (terwijl hij een pijp flopt en aanfleekt) fteeds, de oude geheimraad heeft mij daar een' lafbek op den hals gezonden. Alles wat hij zegt en doet, is zoo oppervlakkig en laf als zijn gezigt. — Neeu , ik zal mij niet overijlen; daartoe is mijne dogter mij te lief. Wij moeten den jongen heer eerst wat beter leeren kennen. Uit oude vriendfeh".p maakt men gcene dogter ongelukkig. Het arme meisje zeide ligt in haare onnozelheid : ja l en zate dan te jammeren en te kermen over haaren vader, die de zaak beter hadt moeren weeten. Jammer , eeuwig jammer dat het meisje geen jongen is geworden j dat de naam van WildenC 2 . hein.  36 DE ONECHTE ZOCTN, hein moet uitfterven , gelijk het vlammetje, dat ite hier uitblaas, (hij blaast den zwaveljiek uit.) — Mijne' fchoone goederen , mijne heerlijke aanleggingen , mijne braave , wélgezeten boeren . . . alles, allesin vreemde handen! dat is recht dom! recht dom!; V T E R D E T O O N E E L. de baron, a m a l i a ; in lugtige morgenkleeding* amaI/U; hem de hand kiisfchende* Goeden morgen, lieve vader! baron. Goeden morgen, Amalia! Wel gerust? a m a lia. O ja! baron. Inderdaad? zeer wél gerust? niet een weinig onrustig ? amalia. Neenflecbts hebben de muggen mij een weinig om de ooren gefuist. baron. De muggen ? nu , dat kan nog gaan! daarvoor moet men met geneverftruiken laaten rooken. De muggen kan men eerder verdrijven dan de grillen. amalia. Als men de grillen verdrijven wil, dan moet men' erwten met wat kwik laaten kooken; daarvan fterven ze» b-a*  TOVNEELSTEL. 37 baron; lagchend. | zoo' - Wél u, als gij nog gcene andere grillen kent, dan zulke, die men met een bord vol erwten doodt! a m al i a. Ha! gij meent grillen in \ hoofd? Neen, die heb ik niet. baron. Zoo veel te beter! Hoe zoude ook een jongmeisje van zestien jaaren aan grillen in 't hoofd koomen? Gij hebt een' vader, die u mint; en een'minnaar, die verlof vraagt om u te minnen. Hoe behaagt u graaf van der Mulde? amalia» . Heel wel! baron. Word gij niet rood, als ik hem noem ? amalia; zich aan de wangen voelende. Neen ! baron. Niet! hm! hm! - Hebt gij misfchien niet van hem gedroomd ? amalia. Neen! baron. Hebt gij in 't geheel niet gedroomd? a m a l t a ; Zich bedenkende. ja, van onzen Dtminé heb ik gedroomd. C 3 s^  «8 DE ONECHTE ZOON, BARON. Ha ha! hoe hij voor u fland, en van u den ring Cischte ? AMALIA- Och neen! ddt niet! Ik droomde, dat wij nog in Frankenland waren , dat hij noe onze gouverneur was! en dat hij zoude vertrekken; en ik weende zoo zeer . . BARON. En de vader lagchte, en de moeder fcholdt . . . niet waar? . . Ja, ja, dat was een zot tooneel; het vertoont zich nog levendig voor mij. AMALIA. Toen ik wakker werd waren mijne oogen indardaad nat. BARON. Hoor eens, Amalia ! als gij weder van den Domini droomt, droom dan, dat hij voor 't outer ftaa, dat gij en de Graaf van der Mulde voor hein ftaan, en ringen wisfelt. Wat dunkt u daarvan? AMALIA. Indien gij *t beveele, lieve vader! zeer gaarne ! BARON. Te duivel! neen: ik beveel het niet. Maar ik wil weeten, of gij hem misfchien bemint? Gij hebt hem toch reeds voorguanden winter, toen wij een paar dagen in de ftad waren, op 't bal gezien, A M A L I A. Zoude ik dan allen beminnen, die ik op 't bal geaien heb? SA-  TOON E E L S P E L. $9 baron. Amalia! Amalia! wees niet dwaas! Ik meen,'de Graaf van der Mulde beeft toen rondsom u gedwaald en gedraaid, heeft een paar fraaije menuetten met u gedanst, heeft u eau de mille fleur s op uw zakdoek gegooten ... en de goede hemel weet, wat hij u bij dat alles gezegd heeft! amalia. Ja, dat weet de goede hemel! ik weet 'er niets meer van. baron. Niets? amalia. Indien het u behaage, zoo wil ik 't mij wel zien te erïnneren. baron. Neen, neen, dat is onnodig! wat men zich eerst erïnnert , haalt men uit een' hoek van 't geheugen ten voorfchijn, en niet uit een' hoek van ',t hart — .Gij bemint hem dus niet? amalia. Ik ? ik geloof neen ! baron; bij zich zeiven. Ik geloof ook van neen ! — Ik moet u nochtans zeggen, hoe zijn bezoek en mijne vraagen zaamvoegen. Zijn vader is geheimraad, een rijk, voornaam manj rijk en voornaam! — hoort gij ? C{ a u a-  40 DE ONECHTE ZOON, Ja, lieve vader! als Rij "t beveelt! — Maar Daminé heeft mij altoos gezegd, dat ik op zoodanige zaaken geen acht moest geeven. Stand en rijkdom zijn gaaven van het lot, baron. Nu, nu! daarïn heeft hij ook gelijk! Maar als 't juist zaamenloope, dat ftand en rijkdom der verdienlten de hand bieden, dan is het toch nog beter, begrijpt gij ? amalta. Volkoomen ! (Naïf, zender eenige bedoeling.) Is dat het geval bij den Graaf van der Mulde? baron; verlegen. Hm! hm! zijn vader heeft gewigtige dienften aan den Staat beweezen. Hij is mijn oude vriend — hij leerde mij uwe moeder kennen, en zoo heb ik alroos veel van hem gehouden; en dewijl hij een huwlijk tusfehen u en zijn' zoon zoo hartelijk wensebt, en bij denkt, dar gij den jongen heer door den tijd wel zult beminnen . . . amalia. Denkt hij dit? baron. Ja! Maar het fchijnt mij, als of gij niet van zijn denkbeeld zijt ? amalia. Niet zoo recht! Doch, als gij 't beveelt, lieve vader! . . b a-  TOONEELSPEL. & BARON. Voor den duivel! ik zegge u, dat men foortgelijke zaaken niet beveelt. Een buwlijk zonder liefde is eene galei. Soort bij tooit voegt wel. Ik paar geen nachtegaal met een' vink. Wilt gij malkanderen hebben, zoo is *t goed; wilt gij malkanderen niet hebben, zoo laat het blijven {Bedaard ) Ziet gij, Amaliat alles hangt daarvan af, of gij hem kunt beminnen? Is dat zoo niet, dan zenden wij hem m^t protest terug. AMALIA. Lieve vader! het koomt mij in 't geheel niet zoodanig voor, als of ik hem zoude kunnen beminnen. Ik heb in romans zoo veel van liefde gelee^en, hoe wonderlijk en bijzonder men daarbij moet gefteld zijn. BARON. Och wat! loop met je romans naar den drommel ! Die weeten' 'er den henker van ! 'Er zijn zulke zekere gewaarwordingen, die men alleen door ondervinding leert kennen. — Wacht, ik zal 'er u een weinig naar vraagen! Maar, Amalia! oprecht. Amalia! oprecht. AMALIA. Ik heb nooit gelogen. BARON. Hoort gij gaarne van den graaf fpreeken? AMALIA. Goed of kwaad ? C 5 BA'  DE ONECHTE ZOON"; baron. Goed! goedl amalia. Och ja! ik hoor gaarne van al/e menfchen goed lpreeken. baron. Maar voelt gij geene warmte, a|s men van hflhi fpreekt? (Zij fchudt hu hoofd.) Zijt gij niet vertegen? _ (als vooren.) Wenscht gij fomtijds niet, dat men van hem fpreeke, en durft 'er toch zelf niet van beginnen? (als vooren.) Verdedigt gij hem nie, al, hem iemand misfchien lastere? a malta. Als ik kan o ja _ onze Dmniné . . . baron. Laat thans den Dominé in rust. Hoe zijt gij te moede, als gij den graaf ziet? a malta. Zeer wel. baron. Wordt gij niet een weinig verlegen, als hij u te oa koomt? amalia. Neen! (zich ijllings bezinnende.) Doch ja ! ëénsl baron. Ha! ha! thans komt het! amalia. ÖM was op 't bal, toen hij mij op den voet tradt. . / ba-  TOONEELSPE L. 4» BARON, Wees toch niet dwaas, Amalia! — Slaat gij do oogen neder als hij voor u Gaat? AMALIA. Dat doe ik voor niemand. 8 A R O N. Trekt gij niet aan uw' halsdoek, of aan uwe tai Hier, ais hij met u fpreekt? AMALIA. Neen ! BARON. Gloeit uw gezigt niet, als hij u iets aartigs zegt? zoo iets, dat op liefde en huwlijk betrekking heeftï AMALIA- Heeft hij mij iets zoodanig gezegd? — Ik weet het niet. BARON. Hm! hm! — (na emig XWlièfa") Hebt S'ï 00,? zomtijds wel gegeeuwd, als hij met u fprak? AMALIA. Neen, lieve vader! dat past niet. BARON. Maar is u *t geeuwen we! overgekomen? AMALIA. Och ja, lieve vader! BARON. Zoo? dan is 'er weinig hoop! - Vindt gij hem fghoon? A MA"  44 DE ONECHTE ZOON, AMALIA. Dat weet ik niet. BARON. Weet gij niet wat fchoon is? amalia. Zeker! maar ik heb hem, in dit opzigt, „0g „ooit oeXchouwd. baron, Dat is erg! Wat gevoeldet gij, toen hij gisteren avond aankwam? amalia. Ik ergerde mij; want ik was juist met Dominé naar den romanesken heuvel gewandeld , toen mij de knecht zoo ongelegen afriep. baron. Ongelegen? . . Zoo? . . Nu nog ééne vraag; Hebt gij niet veellicht reeds heden, zonder het te Willen, u keuriger laaten kappen, en eene andere«e. gligee verkoozen ? a m a l i a 4 zich beziende. Deeze is immers nog niet vuil, lieve vader! Ik heb die immers Hechts gisteren en eergisteren aan gehad ! 33 a r o n ; bij zich zeiven. „ Daar is weinig troost te vinden!"— Derhalve* lief kind! met den Graaf is 't niets! amalia. • Indien gij beveelt . . waarom niet? i! A~  TOONEELSPEL. 45 baron; driftig. Hoor , Amalia! als gij 'met uw haatlijk beveelen mij nog eens in 't vaarwater komt, zoo . . zoo . . zoo ben ik in ftaat om het inderdaad te beyeelen. — (Bedaarder.) U gelukkig te zien, is mijn wensch; en geen bevel maakt gelukkig. De echt, mijn kincf, is een kwalijk klinkend duet, als de toonen niet zasmenftemmen; daarom heeft de groote Componist de zuivere harmonie der liefde in ons hart gelegd. — Weet gij wat, Amalia ! ik zal den Dominé bij a zenden. amalia; vriendelijk. Den predikant? barok' Hij zal u de pligten van den echten ftaat verklaav ren; dat kan de Dominé beter dan de vader. Onderzoek u, en als gij denkt, dat de Graaf de man is omtrend wien gij deeze pligten kunt vervullen,. .nu dan, in "s Hemels naam! - Tot zoo lang niets meer daarvan. (Hij roept) Hendrik! (Deeze komt.) Gaa aaar den Dominé, en verzoek hem een kwartiertje te willen hier koomen, indien zijne bezigheden hee toslaaten. amalia; terwijl de Bedien de vertrekt. Mijn compliment. baron; op zijn Urologie ziende De heer Kamerjonker heeft verduiveld veel tijd r.o-  45 DE ONECHTE ZOON, nodig om zich te kleeden. Hebt gij reeds gedronken, Amalia? Schenk voor u in! a m a l i a plaatst zich aan de theetafel en ontbijt. baron. Wat is 't voor weêr? Hebt gij reeds buiten gevveest? amalia. O! ik was om vijf uuren reeds in den tuin. Het Is een zeer fchoone morgen. baron. Dan kon men nog een uurtje op de jagt gaan. Jk weet toch met dat febeptel niets te beginnen. Hij maakt mij den tijd verfchriklijk iang . . Ha ! onze fiast! rij F D E TO ONEEL. de baron, amalia. de graaf. de graaf. Ah , bonjour ! mon Colonel ! _ Genadige freule," ik kusfehe uwe hand. amalia; buigt zich zwijgende. baron. / Goeden morgen! goeden morgen! Ei, heer graaf» ha is reeds laat. Op 't land moet men vroeg opftaan. de graaf. Pardonnes, mon Colonel! na dat het zes uuren hadt ge- > flg.  TOONEELSPEL. 47 flagen , ben ik opgedaan; maar mijn Jwmme de chambrg beeft eene betije gedaan, die pour le moment in 't geheel niet te verzetten is. baron. Ei, ei, dat doet mij leed! de graaf; terwijl hij de thee aanneemt, die Amalia hem aanbiedt. Onderdanige flaaf! Is het Hebe zelf, of is het Vernis a la place van Hebe? baron; eenigszins moeijelijk, terwijl Amalia zich lagchende buigt. Noch Venus, noch Hebe, maar Amalia Wildenheim, met uw verlof. — Dan, mag men uw verlies weeten? graaf. O hemel! help mij toch deeze trijle erïnnering verbannen. Ik ben daar in een labyrint van verlegenheid geënvelloppeerd; ik denk, dat ik deswegens zelf een' brief zal moeten fchrijven.' baron. Nu, het ongeluk is immers niet zoo heel grootf de graaf; terwijl hij de thee driiikfl Een waare nekt ar , genadige freule ! doch , hoe kan het anders uit uwe fchoone hand? baron. Men heeft mij deezen nektar voor Congo-thee verkogt. A ma-  48 DE ONECHTE ZOON, amalia. Gij hebt ons tot nog toe niet gezegd, heer graafl Wat gij verlooren hebt? baron; ter zijde. „ Het verftand." de graaf. Gij beveelt ; uw flaaf gehoorzaamt. Gij fcheitrt weder wonden op, die uw gezigt naauwlijks heeft geheeld. Mijn luimme de chambre, die vaut rien, o, het verlies! is een mauvais Jujet. — Toen hij eergisteren avond inpakte, zeide ik tot hem, Henri! zeide ik tot hem, gints in 't veïiüer (laat Je kleine pot met pommade — verftaat ge, genadige freule! ik zeide 't hem uitdruk lijk; vergeet hem niet! pak hem in! ik repeteerde dat wel drie-of viermalen. Gij weet, Henri! zeide ik tot hen, dat ik zonder deezen pot met pommade niet zijn kan. Want, verftaat ge, genadige freulei die pommade wordt geheel niet in ons land gemaakt; men kan zé hier niet maaken ; men kan ze de odeurs niet geeven. ik zeg u, zij is incomparable; zij komt tont droit uit Var is. De maaker daarvan is Parfumeur du hoi. Meer dan eens ben ik du jour geweest bij haare Doorlugtigheid , Prinfes Adelaïde, dat zij tot mij zeide: mijn hemel! Comte! zei Je zij , de ganfche antichambre is geparfumetft^ zoo dikwijls gij bij mij du jour zijt. Nu bid Je ik u, genadige freule! oordeel! ik bidde u, mon Colonel! glad vergeeten , den ganfehen pot met pommade ' glad  T O O N E E L S P E L. 49 glad vergeeten! Hij is in 't venfter blijven liaan, zoo waar als ik een cavalier ben! amalia; lagchende. Dat is verfchrikkeüjk! BARON. ; Als 'er flechts de muizen niet aankomen l g r a a f. Voila , mon Collonel! eene nieuwe raifon, die mij tot wanhoop brengt. En zoudt gij gelooven , dat dit mensch , deeze Henri , dertig jaaren in onzen dienst is geweest? Dertig jaaren lang is hij verzorgd geweest, van alles wat een menseh van zijne extractie kan nodig hebben ! En de dank? wat doet hij? . . . >ik bidde u, hij vergeet, zoo waar als ik een cavalier ben, den pot met pommade, in 't venfter laat hij hem Haan. — 0 Ciel! ... en veellicht vreeten de muizen tiet delicaatfte parfum op, dat Frankrijk immer opleverde. Doch het was mij niet langer mogelijk mijnen toorn te modereeren. Ik gaf hem op 't oogenblik. ■zijn affcheid. baron; ontzettende. Hoe! eenen dertigjaarigen dienaar? — graaf. 6, Wees gerust; ik heb reeds een' anderen in petto; een excellent mensch; hij kapt a merveille! amalia. En de arme Henri moet om deeze kleinigheid . . . D 6 R a a f.  rjo DE ONECHTE ZOO N, graaf. Wat zegt gij, genadige freule! Bagatelle? amalia. Een mensch uit zijne broodwinning te zetten» graaf. Hemel! kan ik minder doen? hij heeft mij, om zoo te ipreeken, buiten pommade gezet. amalia. Ik bid voor hem. graaf. Uwe fentimenten verrukken mij ; maar men moet geen misbruik van uwe goedheid maaken. Het mentch heeft eene quantité kinderen , die met den tijd, als zij tot een age mür zullen gekoomen zijn, den dwaa. zen vader wel zullen kunnen onderhouden. amalia. Ook familie! o , ik bidde u zeer hartelijk , heen graaf! houdt hem! graaf. Gij zijt aimable , mijne freule! zeer aimable, gij beveelt; uw flaaf gehoorzaamt. Henri zal blijven, om u het kleed te kusfchen. baron; de handen ongeduldig wrijvende; ter zijde. Neen, dat is niets! weg met den lafbek! (overluid.)] Wat dunkt u, heer graaf! als wij vóór 't eeten nog een uurtje op de jagt gingen .» ê r a a F.  t O O N E E L S P E t. st graaf; de toppen van zijne vingeren kusjchende. Bravo, mon Collonel! een charmante inval! ik accepteer de partij 1 — Gij zult, genadige freule! mijne élégante jagtkleeding zien. Gij zult ze naar den 1 nieuwften fmaak vinden. Ik heb ze expres voor deeze ipartij laaten maaken. — En mijn geweer, monfieur Ie Collonel! het is met paarl damour ingelegd; men kan geen' arbeid van beter gout vinden» zelfs mijn :ïvapen is 'er in gegraveerd. t baron; droog. i Kunt gij ook fchieten? graaf. Ik ben flechts eenige maaien in mijn leven op eene jagtpartij geweest, maar par hazard heb ik niets geattrapeerd- [I baron. I Ik heb daar een oud, onooglijk geweer; maar ik haal 'er mijn' vogel mede uit de lucht. bediende; inkoomende. » De Dominé dient zich aan. baron. ; Nu, fpoedig, heer graaf! fchiet uwe élégante jagti kleeding aan ; ik zal terftond koomen om u af te } haaien. » GRAAF. Ik vlieg, mijne fchoone freule! het is eenefacriD 2 fiet*  & DE ONECHTE ZOON; fice, die ik •uwen vader doe, dat ik mij vooreenigs uuren van zijne aimable dogteï Geheide. (Hij vertrekt.} baron. Hoor, Amalia! het zal naauwelijks nodig zijn dat ik met den Dominé fpreeke, en dat hij met u (preekt. Doch, dewijl hij 'er is, zoo laat ons alleen. Ik heb, behalven dat, hem ook nog over iets anders te onderhouden. amalia; onder 't héén gaan. Lieve vader! ik denk, dat ik den graaf nooit zal beminnen. baron, Naar. uw welgevallen. amalia; den Dominé in de deur ontmoetende; zeer vriendelijks Goeden morgen, goeden morgen, lieve heer Eerman! ZESDE T O O N E E L. . be baron, de heer eerman. eerman. Op uw bevel, heer overfte! baron. Zonder omftandigheden. Vergeef mij, indien misfchien mijne boodfehap ongelegen kwame. Ik zal u de zaak in drie woorden zeggen. Men heeft mij gisteren avond eene erbarmelijke overzetting uit het fransen  T O O N' E E L S P E L. 53 fnnsch gezonden, welke voor omtrent twintig jaaren het licht zag. Ik zelf bezitte een recht aartig Duitsch origineel, waarvan ik, zonder roem gezegd, zelfde autheur ben; en nu begeert men, dat ik mijn' naam zal uitfehrappen, en het met die naare overzetting te zaamen zal laaten binden. Nu wilde ik u, mijn heer, als corretïor van mijn boek, eens vraagen, wat 1: daar van dunke? eerman. Inderdaad, heer overlte! die allegorie verllaa ik niet. . . baron. Niet? hm ! hm ! dat doet mij leed! Ik dacht dat ik het al wonderlijk verllandig had ingericht. Derhalven', ' kort en goed, Dominé'. de jonge graaf van der Mulde is hier, en wil met mijne dogter trouwen. eerman; verfekrikt , doch zich terftond hertellende. . Inderdaad? baron. Het fchepzel is kamerjonker, en ter waercld niets uneer. — Hij is . . . hij is . . . in 'tekort — hij behaagt mij niet. eerman; wat fchielijk. En freule Amalia? baron; haar naarbootfende. Zo als gij beveelt... als gij beveelt ... wat gij beveelt. Nu , nu , Dominé! ik denk , (zoo veel D 3 VSX'  54 DE ONECHTE ZOON, verftand voorÖnderrteld gij wel in mij) ik denk, water en brood ! 1 fsederik; terwijl hij weggeleid wordu Vervloekt zij mijn vader, dat hij mij het kven g,ü baron; den derden jager roepende. •Frans- Loop naar * dorp; in 'teerde, tweede of derde buis; gij 2U|t het Unrners Tvel vinden. Daar moet eene vrouw krank liggen. Is het zeo, geef haar dan deeze beurs. j aa ger} vertrekkende. Zeer wel! baron. Eene zeldzaarae omftandighefd , bij mijne arme fel! Die jongman had iets edels in zijne oogen en zoo het waarheid zij, dat hij voor zijne moeder bé- del.  r O O N E E L S P E L. delde, voor zijne' moeder een ftraatroever werdt . . Nu, nu; dar zullen wij nader onderzoeken ; dat levert ftof tot een tafereel voor Meifsner. (Hij vertrekt.) DERDE T O O N E E L, (Het tooneel verbeeldt een vertrek op 't jïot.y ! AMALIA. Waarom ben ik nu zoo verdrietig? Wie heeft m§ iets gedaan? Ik wilde immers in dit vertrek niet gaan. Ik wilde in den tuin zijn! (Zij wil vertrekken, maar keert terjlond terug.j Neen,dat wil ik ook niet. Doch; ja, ik wil zien, of mijne auricula's nog bloeijen, en of de appelpit is opgekoomen , dien onlangs onze Dominé geplant hee/t. ó, die is zeker opgekoomen. (zich nogmaals omkeerende) Maar als 'er iemand koomt, en mij wil fpreeken, zoo ben ik niet te huis, én men moet mij eerst lang zoeken , en roepen en haaien. Neen , 't is beter dat ik bier blijve. —- Maar de tijd valt mij lang (Zij plukt eene bouquet in ftukken )HoorL de huisdeur gaat open . . . neen, het was flechts de wind. Ik moet eens zien wat mijne kanarievogels doen . . Maar als 'er nu iemand koomt, en mij nicc in de zijkamer vinde? . . . Wie kan dan tochkoomen? . • Waarom worden mijne wangen eensflags zoo heet ? (Na eenig zwijgen begint zij te weenen.) Wat deert mij toch ? (fnikkende.) Waaröin weene ik toch! ^ VIER-  m DE ONECHTE ZOON, VIERDE TOONE EL. amalia, eerman. amalia; zeer vriendelijk, te,wijl zij Tt , esn traan afveegt. «aj goéden morgen, lieve heer ÉemmiZhémfni wilde ,k zeggen, verfchoon mij, ik berj „ Z0Q gewoon u Hechts heer Eerman te noemen. eerman. ' B,ijf a't00S daarbi3. "eve freule! ik hoor dat uit aw mond zoo gaarne. Zeker? amalia, eerman. Zeker! - Maar, koomt het mij flechts zoo voor? ot hebt gij inderdaad geweend ? amalia. '■ Och! flechts een weinig; flechts één traan. eerman. vlieten ?°dl traa" ' DUrf ik m3Sen Wat die deed amalia. Ik weet het niet. eerman. Misfchien de nagedachtenis uwer moeder? amalia. Ik zoude ja kunnen zeggen ; maar - ik zoude ■„ eene onwaarheid melden. ' e e b-  TOONEELSPEL. os eerman. Dus een klein jufferlijk geheim? — Ik zal niet onbefcheiden zijn. Vergeef mij , freule! dat ik op zulk een ongewoon uur hier verfchijn. — Het is op bevel van uw' vader. a M a l ï a. Gij zijt mij elk uur wélkoom. EERMAN. Inderdaad? ben ik dat? o Amalia! amalia. Mijn vader zegt: hij, die uw' geest en hart vormt, is meer uw weldoener, dan hij, die u flechts het leven gaf. Dit zegt mijn vader, (nederziende) en mijn hart zegt dat ook. EERMAN. Hoe zoet beloont dit oogenbük mij mijne agtjaalige zorgen! amalia. Ik was een wild meisje . . ik hel* u het hoofd dikwijls recht warm gemaakt ... het is billijk, dat ik u 'er recht lief voor hebbe. eerman; bij zichzelven. ,, o Hemel !" (overluid en ftamelende.) Ik . . ik • ' kom van mijn heer uw' vader . . . met een' last. . . willen wij gaan zitten? amalia; geeft, hem fpoedig een pelNeem plaats. Ik fta liever. E l£5-  W DE ONECHTE ZOON, eerman; den ftoel terug fchuivendejt Graaf van der Mulde is hier gekoomen? , amalia. Ja- eerman. Weet gij ook, met wat oogmerk? amalia. Hij wil mij trouwen. eerman. Hij wil . . . (Eenigszins Schielijk.) Maar-, geloof1 mij, freule ! uw heer vader zal h niet dwingen. Neen, dwingen zal hij u niet. am al ta. Dat weet ik! EERMAN. Maar hij wenschte . . dat hij Hechts van uwe neiging verzekerd ware ... Ik zoude uwe neiging onderzoeken. ^ amalia. Voor den Graaf! eerman. Ja . . . neen . . . tot den echten ftaat in 't al. gemeen. amalia. Wat ik niet kcnne, is mij onverfchillig; ik kenne den echten Haat niet. eerman. Juist daarom ben ik hier, mijne freule i juist dat is  TOONEELSPEL. 6j is de last van mijnbeer uw' vader. Ik zoude u de aangenaame en onaangenaame zijde van deezen ftand doen zien. AMALIA. Vooreerst dan de onaangenaame, lieve beer Eerman! Ik bewaar het beste gaarne voor 't laatfte. EERMAN. De onaangenaame ?... o mijne freule! wanneer twee minnende, overëenftemmende harten eikanderen ontmoeten , dan heeft de echte ftaat geene onaangenaame zijde. Daar wandelen een paar goede menfchen hand aan hand. Waar zij op hunnen weg doornen ontmoeten , ruimen zij dezelven vlijtig en vrolijk weg; waar zij aan eenen ftroom koomen, draagt de fterkere den zwakkeren ?er over; waar eene rots te beftijgen is,biedt de fterkere den zwakkeren de hand. Geduld en liefde zijn hunne gezellinnen. Wat den eenlevenden onmoogüjk zoude zijn, is voor verëenigden fchcrts; en als zij dan omhoog bij 't doelwit ftaan, droogt de zwakkere den fterkeren het zweet van 't voorhoofd. Vreugde en fmart treeden altoos te gelijk bij hen in; nooit herbergt de een den kommer, als de blijdfchap de gast van den anderen is. Eén lagchje op beider wangen, of traan en in beider oogen. Maar hunne blijdfchap is levendiger dan de blijdfchap van één eenigen ; want mededeeiing vergroot de blijdfchap en leenigt de fmart. Dus is hun leven een fcfaoone zomerdag; zelfs dan nog fchoon, E a ali  62 DE ONECHTE ZOON, als 'er eens een onweêr voorbijtrok -t want het onweér verkwikte de natuur, en gaf nieuwen lust voor de onbewolkte zon. Zoo liaan zij arm in arm op den avond van hunnen dag, onder de bloemen, die zij zelf geplant en gekweekt hebben , verwagtende den aannaderenden nagt. Dan , . . ja . . . dan zeker, dan legt zich één eerst ter ruste, en deeze is de gelukkige; de andere gaat rond , en weent, om dat hij nog niet flaapen kan — en dit is de éém'ge onaangenaame zijde van den echten ftaat, amalia. Ik wil trouwen. eerman. Bekoort u die beeldtenis? amalia. Ten hoogften ! • eerman. Te recht, mijne freule! de beeltenis is aanminnige maar vergeet niet dat het de copie van eene fchilderij is, waarvoor twee minnenden gezeten hebben. Als overeenkomst en uiterlijke omftandigheden , iigtzinnigheid en luim den band van den echt knoopen; o dan heeft de echte ftaat gcene lagchende zijde. Waar de vrije man en het vrije meisje vrolijk en Iugtig voorttreeden , daar fleept de geboeide zijnen keten agter zich na. 't Verdriet legert zich op beider voorhoofd. Beelden van verbeuzelde gelukzaligheid, door de verbeelding te levendiger gefchiklerd, hoe onmogelijker het » . val-  pO-0 NE EL SP EL. 6p talie dezelven te bereiken: heerlijke , bekoorlijke ontwerpen des levens, die veellicht dok zonder deezen echt nooit hun aanzijn hadden verkreegen, wier wezenlijkheid men echter als zeker acht, indien men flechts niet geketend ware door ondragelijke boeijen. Dus lijden wij, daar wij anders zouden hebben verdraagen; dus gewennen wij ons den allerlastigden metgezel onzes levens als de oorzaak van al het kwaad te befchouwen, dat ons ontmoet; dus mengt zich bitterheid in onze gefprekken , en koelheid in onze liefkoozingen; dus zijn wij tegen niemand gevoeliger., worden door niemand ligtèr beledigd dan door den echtgenoot; en wat in een' vreemden ons zoude vermaaken , doet ons in hem onverfchillig zijn. Zoo kruipen zij met afgewende aangezigten -en nederhangende hoofden met malkanderen door 't leven, tot zich eindelijk één van beiden ter ruste legt: dan heft de andere het hoofd vrolijk op, en ademt met vollen monde: vrijheid! vrijheid! —. En dat is dan de éériige aangenaame zijde van den I echten ftaat. AMALIA. Ik wil niet trouwen. EERMAN. Dat is, met andere woorden, flechts gezegd: ik vil niet beminnen. E 3 AMA-  70 DE ONECHTE ZOON, Doch . . ja . . ik wil trouwen . . want ik wil beminnen . . want ik bemin. eerman; ten uiterjien verrast. Inderdaad? . . Dus den Graaf van der Mulde? amalia. o Weg! weg met den zot! (Hein met een hartelijk vertrouwen beide de handen toereikende.) Ik bemin u! eerman. Freule! om 'sHemels wil! . , . AMALIA. U wil ik trouwen. eerman. Mij ? AMALIA. U, lieve mijnheer Eerman ! eerman. Amalia! gij vergeet . . . AMALIA. Wat vergeet ik ? eerman. Gij zijt van adel, amalia. Wat doet 'er dat toe ? EERMAN. Oeh, Hemel! neen; dat gaat niet 1 AMA-  TOONEELSPEL. 7t AMALIA. Als gij mij flechts ten goede gezind tfjt? eerman. Ik bemin u, als mijn leven. AMALIA. Nu, trouw mij dan ! eer Man. Amalia'. fpaar mij: ik ben een dienaar van den godsdienst. Hij geeft mij veele krachten; maar ik blijf een mensch. AMALIA. Gij immers zelf hebt mij den echtenitaat zoo bevallig gefchetst. Ik ben derhalven het meisje niet, aiet welk gij band aan hand gaan , met welk gij «we blijdfchap en uwe fmarten deelen wilt? eerman. Indien ik durfde verkiezen, Amalia! geene andere dan Hl en leefden wij in de gouden tijden der gelijkheid aller ftanden, waarvan de dichters droomen ., geene andere dan u ! - Maar thans . . zoo als de -waereld thans is ! wij zullen daaraan niets verande•ren • • Gij moet met een'edelman trouwen. Freule Vm Wildenhein werdt voor een' edelman gebooren. Of de predikant Eerman u gelukkig zoude hebben gemaakt, of niet? daarnaar wordt niet gevraagd — @ Hemel ! ik zeg reeds te veel ! AMALIA. Zoo? — daarnaar vraagt men niet? Maar ik vraag > E 4 daar"  72 DE ONECHTE ZOON; daarnaar. Hebt gij niet dikwijls tegen mij gezegd: „ het hart alléén veradelt?" _ 0 Waarlijk, ik zal met een' edelman trouwen. eerman. Mijne freule! ik bid u, roep uwe reden te hulp! 'Er zijn honderd gronden , en nogmaa! honderd gronden tegen zulk eene verbindnis, - maar — in deeze oogenblikken . . de Hemel weet . . 'er valt mij geenen in. a m a l i A. Om dat 'er géénen zijn. eerman. Zeer wel! zeer wel I _ Maar mijn hart is zoo vol . . mijn hart fpreekt mede ... en dat zal, dat moet het niet. _ Bedenk flechts de verachting van uwe naastbeftaanden; hoe zij den neus voor u optrekken, zich des nieuwen verwandts fchaamen; op feestdagen, als de ganfche familie bij eikanderen verzogt wordt, u alléén niet mede verzoeken; over u met opgehaalde., fchouder fpreeken ; zich onderling uwe gefcbiedenïs in 't oor luisteren ; hunne kinderen verbieden met uwe kinderen te fpeelen, of u te noemen ; hunne wapens op livreijen borduuren , op koetfen fchilderen laaten, terwijl gij in een' kunstloos gefchilderden wagen nederig ter kerke rijdt; Zich naauwelijks aan eene derde plaats uwer erïnneren; en als zij zich vernederen met u een paar woofden te fpreeken, u vooral niet mevrouw, of uwe  TOONEELSPEL. n uwe genade, maar met een' getrokken mond .juffrouw Eerman noemen. AMALIA. Ha, ha, hal E E B M A N. Gij lagcht? AMALIA. Ja, lieve heer Eerman! vergeef mij; gij waart zeven jaaren mijn gouverneur, maar nooit hebt gij mij één van uwe lesfen op zulke zwakke gronden, als nu, beweezen. EERMAN. Dat doet mij leed . . . inderdaad ... dat doet mij zeer leed, want . . • 'AMALIA. Het verblijdt mij ongemeen, want . . « EERMAN. Want . . . A M A L I A. Want . . . want gij moet mij trouwen. EERMAN. Nooit! AMALIA. Gij kent mij immers zoo volkoomen. — Gij weet, dat ik geen flecht mensch ben, en in uwen omgang immer beter en beter worde. Ik zal mij zeer veel moeite geeven, om u recht gelukkig te maaken . . . of neen! ik zal dat doen zonder dat het mij moeilijk E 5 vai"  n DE ONECHTE ZOON,' ♦•Be; wij zullen vergenoegd; ten uiterften verge. ooegd met malkanderen leeven, tot eindelijk één van ons zich ter ruste legt, cn dan zal voorzeker de overblijvende weenen; maar dat is nog ver _ ver weg ! Top ! fla toe; of houdt gij niet van mij? EERMAN. o, Het is fchoon, een eerlijk man te zijn, maar het is ook verbaasd zwaar! Freule! indien gij wist hoe gij mij martelt. _ Neen - ik kan niet! ik kan net! ik zoude verpletterd in den grond zinken, als ik aan uw' vader deeze voordragt doen zoude. AMALIA. < Ei, dat zal ik zelf doen ! EERMAN. Om 's Hemels wil, niet! Wijnen tegenwoordige» wélvaart ben ik aan zijne goedheid verfchuldigd; de fchoonfte uuren mijnes levens aan zijne vriendfchap - en ik ondankbaare zoude zijne dogter verleiden, zijn éénig kind? . . o Hemel! Hemel! gij ziet, dat ik het wé! meene; ondertfeim mij in deezen ftrijd ! AMALIA. Mijn vader wenscfat dat ik trouwe; mijn vader wenscht mij gelukkig te zien; nu goed! ik wil trouwen, ik wil gelukkig zijn . . . doch alleen met .< Dat zal ik mijnen vader zeggen; en weet gij, wat hij zal antwoorden? In 't eerde oogenblik zal hij misfebien verbaasd zijn, en zeggenj zijt gij dol> m£is. je! , ;  TOONEELSPEL. o DE ONECHTE ZOON", een floers voor mijn gezigt. Herftelling ! herftelliag f (op een /loei zijgende. — ATa eenig zwijgen.) H0e bruischt en woslt het onder eikanderen in miin hoofd ! _ Hoe flikkert het voor mijne oogen, als nevel en wolken , die elke minuut eene andere gedaante hebben 1 _ En indien nu het lot hem ten offer beftemd, indien mijn arm den onzaligen flag volvoerd hadde,... Rechtvaardigheid!- wie droeg de fchuld?.... Hadt gij niet zelfde hand des Zoons gewapend, om de beledigde moeder aan den onnatuurlijken vader te wreeken ? — ó Hemel! — (Eene minuut lang in overdenking verzonken.) Maar dat meisje . . . dat fchoon , goed, onuitfpreeklijk lief fchepfel, dat zoo even van mij ging ; welk een nieuw aangenaam gevoel ontwaakt in mijne borst! Dat fchepfel is mijne zuster! ... Maar de dwaaze knaap , de lafüart, die mijn' vader begeleidde was zeker mijn broeder?... Een bedorven knaap,' zoo 't mij toefebeen, van der jeugd af aan met zijné rijk dommen bekend, die met zijn'adel zwelgt en brast want hij zal wel de éénige erfgenaam zijn; en ik' zijn broeder... ik Jijde gebrek! en mijne moeder lijdt gebrek ! VIER.  j-OONEELSPEL. ji' VIERDE T O O N E E L. FREDERIK, EERMAN. EERMAN. Wees gegroet, goede vriend ! FREDERIK. Insgelijks , mijnheer! Naar uwe kleeding te oordeelen, zijt gij een dienaar van den godsdienst, en dus een bode des vredes. Wees mij dubbel wélkooiii ! EERMAN. Ik wensch vrede en rust in uwe ziel te brengen. Ik fpaare u voor verwijtingen : want het eigen geweeten moet meer in *t hart werken , dan de ftem des predikers. | FREDERIK. Recht, mijnheer! en waar het geweeten zwijge, denkt gij ook niet dat daar het misdrijf twijfelachtig zij? EERMAN. Of het heeft zijne zitplaats in een boos hart genomen. FREDERIK. Dat is mijn geval niet! Waarlijk, ik ruil dit hart met geen' vorst — en ook met geen prediker. Verfchoon mij, mijnheer! dat geldt u niet! E E E-  t* »E ONECHTE ZOON, ^Jntn ^ 7 ^ ' b de zus- eer van den godsd.enst, dien ik ieeie. Wee . die z.jnen naasten verdoemt! _ ta! VeLf SJ"" ^""e^ ^rt is „iet E E r at a n. . bedrieg u-zeiven niet i De nb.». «a n mijne n,isd„.| » ,,'' ° ' "'l"1»"'- • • ^,*££ »« - ■*» EERMAN. Reeds zeer vroeg was ik een wees. natuur (mrfln et» noe de ft| i 00fra h0°''1 *ff« -tftort; voed- dUfch0«vfpei gade/laat,aa„ de 2ijjevaneenc lier-  TOONEELSPEL. n ,ftervende moeder, die met eene drooge tong na één drupje wijns fmagt;als dan de rijken en welgevoedden iemand voorbij gaan , en den wanhoopenden éénen gulden ontzeggen, dewijl... dewijl de haas anders zoude ontkoomen; dan ontwaakt 'ijlings het gevoel van de gelijkheid aller menfehen. De door 't lot verwaarloosde treedt terug in zijne rechten; want da goeddoende natuur verwaarloosde geenen van haare kinderen. Onwillekeurig ftrekt zich zijn arm uit, om zijn klein deel van die gefcbenken te neemen, die zij allen aanbiedt; hij rooft niet , hij neemt — en hij doet 'er wél aan* eerman. Deeze zedenleer, mijn vriend ! zoo zij algemeen wierde , zoude den band der maatfchappij verbreeken ; zoude ons fpoedig in Arabifche horden veranderen. frederik. Misfchien ; maar ook misfchien dat wij dan niet ongelukkiger wierden. — Onder de gastvrije Arabieren ware mijne moeder waarlijk niet op den landweg verhongerd ! eerman; verwonderd. Jongeling ! Gij fchijnt eene opvoeding boven uwen ftand te hebben genooten. frederik. Dit ter zijde! Wat ik ben , dank ik mijner moeder. Gij zoudt alleen hooren , waarom mijn- -gewas-  94 DE ONECHTE ZOON, weeten mij niet aankJaage. De rechter doet uitfpraak naar de doode ietter zijner wetten; de leeraar moet ïechten, niet de handelingen zelf, maar de drijfveéren, welken de handeling bepaalden. Zoodanig zal de rechter mij veröordeelen, maar, gij mijnheer! zult mij vrijfpreeken. _ Dat de volop verzadigde , die nog aan de laatfte beeten van een' fatfant kaauwt, het roggenbrood van zijnen nabuur niet tot zich neeme, «lat is geen geheim ! EERMAN. Wel nu, jongeling! uwe fluitredcnen eens toegeilaan; eens toegegeeven , dat uwe bijzondere, veelJicht éénige, omftandigheid, u aanleiding gave! om te neemen ; ontfchuldigt zij ook den moord , dien gij voorneemens waart te doen ? FREDERIK. Den moord ? Neen , dien ontfchuldigt zij niet. Doch ik was flechts het werktuig van een hooger magt. Gij ziet in deeze gebeurtenis flechts den enkelen fchakel van eenen keten , die door eene onzigtbaare hand gehouden wordt. Ik kan mij daarover niet verklaaren , ook niet veröntfchuldigen. Doch ik zal mijnen rechter moedig onder de oogen treden, en gerust zal ik ter dood gaan, overtuigd dat eene magtïger hand de bereiking van een hooger doel in het boek des noodlots met mijn bloed fchreef. EERMAN. Het is der moeite waardig, jongeling! bijzonder mensch  TOONEELSPEL. 95 mensch! u nader te leeren kennen, en veellicht veelen uwer begrippen eene andere richting te geeven. Kan het zijn, zoo blijve gij eenige weeken bij mij. en vergunne mij uwen omgang ruwe kranke moeder zal ik in mijn huis neemen. frederik5 hem omarmende. Duizendmaal dank! voor mijne moeder! Wat mij aangaat, gij weet, dat ik een gevangen ben, die zijn doodvonnis verwagt. Van de overige dagen , die veellicht gerechtelijke plegtigheid mij nog vergunnen, gelieve gij naar welgevallen gebruik te maaken. eerman. Toch niet', gij zijt in de handen van een' edelen man, die uwe kinderlijke liefde eert;medelijden mee uwe droevige omftandigheid heeft, en u Jt geene heden voorgevallen is , hartelijk vergeeft. Gij zijt vrij! — Hij zendt mij hier, om u uwe vrijheid aantekondigen, en u vervolgens met eene vaderlijke vermaaning , met eene broederlijke waarfchuwing, uit uwen kerker te verlosfen. frederik. En de naam van deezen grootmoedigen man is?..i eerman. Baron Van Wildenhein. frederik. Van Wildenhein? — (Alsof hij zich bezon.) Woonde hij niet eertijds in Frankenland? eer-  9S DE ONECHTE ZOON", EERMAN. • Juist! Na den dood van zijne vrouw, vóór vveinise weeken, betrok hij deeze zijne erfgoederen. FREDERIK. Dus is zijne vrouw dood? En het beminnenswaardige meisje, dat vóór weinig minuuten bier was is zijne dogter! ' EERMAN. Freule Amalia Is zijne dogter. FREDERIK. En het jonge, welriekende mensch is zijn zoon? EERMAN. ó Die is zijn zoon niet! FREDERIK; terzijde. God dank! EE RMAlï, Slechts een bezoek uit de flad, FREDERIK. Ik dank u, voor de kleine medegedeelde narichten; z.j waren mij zeër belangrijk. Ook dank ik u, voor uwe vriendelijke moeite, voor „we vriendfchap! hjke menslievendheid. Het doet mij leed, dat ik « mijne vriendfchap niet durve aanbieden ; onder gelijk en gelijk zoude zii misfchien iets waardig zijn. EERMAN. Zoude de vriendfchap dat niet met de liefde °e n>een hebben, dat zij de dunden gelijk maake? > FR Ji-  T O O N E E L S P E L. 91 frederik. Neen, mijnheer! deeze toverij is alleen eigen aan de liefde. — Nu blijft mij nog ééne bede overig: -Leidt mij tot den baron van Wildenhein, en bezorg mij , indien het zijn kan , een gefprek van weinig minuuten met heul: en , kan het weezen. . . onder vier oogen. Ik wil hem voor zijne grootmoedigheid bedanken; maar als 'er menfchen bij hem zijn, dan ben ik verlegen, en fpreek niet van harten. eerman. Volg mij! V IJ F D E T 0 O N E E L. (Kamer op 't flot.) de baron; op een' Jioel zittende, een pijp tabak roa* kende. Amalia; naast hem jlaanle, als mede in het gefprek zijnde. De graaf; op de fopha,nu fnuivende, dan een reukflesje gebruikende. baron, Neen, neen, mijn kind! laat det na! tegens den avond, als het koel wordt, doen wij misfchien zelf eene wandeling derwaarts. amalia. Maar wéldoen is immers zoo fchoon! waarom zoude men het door een' bedienden laaten doen? Wéldoen is eene blijdfchap; en voor de blijdfchap zijn' wij immers niet te voomaame perfoonen? G sa*  9~8 DE O N E C H T E Z O O N, baron. Zottin ! wie fprak dan van te voornaam? Dat was* eene domme aanmerking, die mij zoude kunnen boos maaken. Ik zeg u immers, dat ik 'er zelf .heengezonden heb. De vrouw bevindt zich beter. Tegen den avond gaan wij dan allen te faamen derwaarts in 't dorp wandelen; de heer Eerman zal ons wellicht .verzeilen. amalia; wél te vreden. Nu , als gij dat denkt — (Zij neemt plaats, en eenige vrouwelijke bezigheid ter hand.) baron; tegen den Graaf. Plet zal u immers ook aangenaam zijn? graaf. Je n'en doute pas, mon Collonel! de douceur en de "bonté- dame van Mademoifelle zullen mij charmeren. Zoo maar het goede mensch geene aanlieekende ziekte heeft gekreegen! - Doch, ik bezit een in. comparable vinaigre tegen de pest; daarmede zullen wij ons ten eerlten prceferveren. baron. Naar u believen, heer graaf! ik weet u geen beter middel tegen de tijdverveeling voor te fiaan, dan zulk eene bartverkwikking. GRAAF. Tijdverveeling?6, mon Collonel! hoe zoude de tijdverveeling plaats vinden, aan een oord, dat door Mademoifelle bewoond wordt! ba-  TOONEELSPEL. j»S> BiBOH. Recht goed. Maak uw compliment, Amalia! AMALIA. Verpligt? graaf; maakt complimenten. BARON. Zeg mij toch, heer graaf! hebt gij u iang in Frankrijk opgehouden? GRAAF. Och , fpreek 'er niet van , heer överfte ! ik bid U! Gij doorknaagt mij het hart! Mijn vader, dié barbaar! hadt de fottife, mij duizend Louis d'or te refuferen , die ik daartoe hadt gedestineerd. Wel is Waar, ik ben daar eenige maanden geweest; ik heb dat land, vol van bevalligheid, bezogt —en ik zoudö *er veellicht nog zijn, in fpijt van mijn' barbaarfchen vader, indien niet een onaangenaam geval . . * baron; /pottend. Denklijk eene affaire dlionneur? graaf. • Point du toutl daar was voor een' cavalier geene teer te verkrijgen, — Gij hebt van de revolutie ge. ' hoord ? Nu ja , gij hebt daarvan gehoord ; gansch Europa fpreekt 'er van. Eh bien! imaginez ■ vous! ik ben in Parijs — Ik . . ik pasfeer het palais royal, ik weet van niets — tout d*un coup. Ik zie mij omringd Van een hoop canaille ; men ftoot mij hier , men dringt mij daar — men duwt mij met vuisten onder 'den neus ~ Ik vraag: wat is dat? wat zal dat beG 2 dut-  130 DE ONECHTE ZOON, duiden? Men fchimpt, men fchreeuwt, dat ik geene: cocarde op mijn'hoed draage — verftaat gij, gccne: nationale -cocarde! Ik roep luid, dat ik een Camtl du St. Empire ben. — Wat doet men ? Men klopt mij, foi dbonnette hommel Men heeft mij gewagen] en een morfige poifarde heeft mij een' knip voor den neus gegeeven ; ja , daar waren zelfs eenigen , die, mij naar den lantaarnpaal wilden brengen. Wat zegt gij daarvan? Wat zoudt gij gedaan hebben , & ma place ? Ik wierp mij hals over kop in mijne post., chaife, en haastte mij om uit de barrières te koomen. Voila tota! het was eene facheufe biftorie; maar noch. tans regretteere ik nog de delicieufe moments, die ik géi fmaakt heb dans cette capitale dn monde;, en dat moeti men zeggen, dat moet men bekennen, hoewel ik 'er flechts weinige maanden gepasfeert heb, datmijn/avoil vhre, mijne houding, de pli dien men aan mij rtmdrl queert, geheel Franscb, ten eenenmaaleParifiaansclMS. BARON. Daar heb ik geen kennis van ; maar uwe fpraak komt mij ten minfien niet Duitsch voor. GRAAF. M, mon Collonel! gij maakt mij daar een groot com, pliment. BARON. Ik bid, dat gij 't zoo voor lief neeme. GRAAF. Zoo zijn alle mijne foins, dacht ik a pure pitte zlnts vijë  T O O N E E L S P E L. ior vijf jaaren ; ik heb mij gegeeven alle moeite, die Biooglijk was , om te vergeeten geheel en al het Duit zijn hoofd tusfehen beide zijne handen vattende.) Ben ik mijn zinnen kwijt? ijl ik? Ik heb een' zoon! een' braaven, lieven jongen! en ik heb hem nog niet in mijne armen aan mijn hart gedrukt? — He, Rudolf! (Een jaager koomt.) Waar is hij? jaager. Wie ? de fchehn ? baron. Domoor! De jongeling, die terftond bij mij was. j aa ger. Hij wil naar den rechter. Wij hebben naar den fchout gezonden. baron. Werp hem de trappen af als hij koomt! Dat zich niemand verltoute de hand aan den jongeling te flaan ! jaager; verwonderd., Zeer wel! (hij wit teprekien.') baron. He, Rudolf! jaager. Genadige heer! baron. Breng den jongen foldaat in de groene kamer, naast de eetzaal, en blijf bij hem ter zijner bediening. jaager. Daar logeert immers de heer graaf van der Mulde? H 4 «*"  S2o DE ONECHTE ZOON, •BARON. Werp 'er den graaf uit, en Iaat hem naar den duivel loopen. (De Jaager blijft. De Baron gaat op en neder.) Ik heb geen behuwd zoon nodig! Ik heb een' zoon ! een' zoon , die mijnen naam voortplan. ten, mijne goederen bezitten! een' zoon, in wiens armen ik fterven zal! - Ja , ik zal alles wédèr goed rnaaken ! ik zal mij niet fchaamen. Alle mijne boeren, alle mijne bedienden mogen weeten, dat'ïk mijn kind konde vergeeten , maar niet zal verftoo-' ten ! — He, Rudolf! ,.•«"• ' J A A G £ R. Genadige heer. BARON. _ Voer hem binnen! bidt hem in te koomen; en Iaat ai wie in 't voorvertrek is, mede binnen treeden! - (Rudolf vertrekt.) Oude knaap , hoe zijt gij zoo wonderlijk te moede ! wat doet mij het bloed zoo dobr de aderen vliegen, dat ik van den voetzool af tot aan den fehedel toe niets dan polfen voele! - Blijdfchap!' blijdfchap! die ik niet verdiend heb! (Frederik treedt binnen, door een zwerm van bedienden omringd' De Baron hem tegentreedende.) Hij koomt! - Hei daar ' Treede ,n, aan mijn hart! (Terwijl hij op hem toevhegt, en hem hevig in zijne „ ^ Zoon! — . Einde van het vierde bedrijf. V IJ F-  TOONEELSPE L. iai y IJ F D E B E D R IJ F. (Vertrek in 't Boerenhuis.') EERSTE T O O N E E E. WILHELMINA, BOER, BOERIN. WILHELMINA. (jaa toch buiten , vader! en zie , of hij nog niet koome! BOER. Dat kan niet helpen, goede vrouw ! ik ben op 't oogenblik op den heerenweg geweest, heb op- en rieêr gezien; daar is niets, en overal is niets. BOERIN. Heb flechts een weinig geduld ; wie weet, werv/aarts hij heen gedwaald is! * ' BOER. Ja, zeker! hij zal naar dé ftad gegaan zljrt. BOERIN. Recht, vader ! en daar zullen ze hem ook niet veel'geeven. In de ftad zijn de lieden zeer hard. WILHELMINA. Gaa toch weêr buiten, vader! misfchien koomt hij nu'welhaast. BOER. Nu ja, terftond! (Hij vertrekt.) H S BOE-'  122 DE ONECHTE ZOON, BOERIN. Als uw zoon wist, wat de lieve Heer onderfusXchen hefchooren heeft; hij zou zeker reeds lang hier zijn. WILHELMINA. Ik ben zoo angftig. BOER IN. Och! wat angftig t 'wie zulk eene beurs vol geld in den zak heeft, die kan geen benaauwd hart hebben, als het namelijk eerlijk verworven is. WILHELMINA. Waar hij toch blijven moge ! Hij is reeds vier uuren weg; 'er moet hem een ongeluk bejegend zijn ! BOERIN. Och ! waarom een ongeluk ! Van waar zoude dit ongeluk voortkoomen? Het is immers nog op den ■ klaaren, lichten dag. Wees vrolijk en goeds moeds. Tegen den avond zullen wij kooken en braaden. Van dat geld kunt gij lang leeven , en u wat te goed doen. Niet waar, onze genadige heer is een rechte lieve, goede heer! WIL HELMIN A. Hoe hij het wel moge ontdekt hebben, dat ik hier bij u ben? BOERIN. Dat mag de lieve Hemel weeten. Monfieur Frans was zoo geheim. WIL-  TOONEELSPEL. ï2y wilhelmina; half bij zich zelve. Of hij mij wel kenne? — o Zeker 1 hij toost mij kennen, dewijl hij zoo veel zondt. boerin. Geloof dat voorSl niet! Onze genadige beer doet goed aan bekenden en onbekenden, boer; treedt binnen, zich aan 't hoofd krabbende wilhelmina; zoo dra zij hem ziet. Nu? nog niets? boer. Daar konde men zich blind kijken. wilhelmina. Ach, Hemel! wat zal daarvan worden! boer. Onze Dominé kwam zoo terftond den hoek om; wilhelmina. Herwaarts, tot u? boerin. Wie weet? — Hij pleegt wel om de drie of vier weeken ons eens toe te fpreeken. BOERIN. Ja, hij bezoekt zijne ganfche gemeente vlijtig. Dan vraagt hij aan elk, hoe het in de huishouding gaat, en hoe zij onder eikanderen leeven? Zoo 'er ergens twist of onrust is, bevredigt hij die; en waar het met de broodwinning niet meer voort wil, helpt hij. Weet ge nog, vader ! toen onlangs de koe van den lammen Michiel geftorven was. . , boer,.  VH DE ONECHTE ZOO K, boer. Ja, toen fchonk hij hem zelfs zijne beste melkkoe uit den fel. De Hemel zegene hem daar voor! boerin. Ia ! de Hemel zegene hem ! TWEEDE TO O NE EL. wilhelmina, boer, boerin, eerman. eerman. Weest gegroet, kinderen1 boer en boerin. Hartelijk dank ! boer. Zijt ons ten hoogften wélkoom! boerin; biedt hem een' floel, dien zij met kaar vtorfchoot afveegt. Gaa toch zitten. boer. 'Het is warm weer. Ik zal u een dronk biers Jiaalen. boerin. pf een paar zagte peeren. eerman. Ik bedank u, lieve msnfchen ! ik ben niet dorflig. ïk zie, dat gij bezoek hèbt? boer. Ja, Dominé! Daar is eene arme vrouw, zij is zeer  TQONEELSP EL. féf zeer zwak en krank. Ik heb ze zoo van den weg Hl huis genomen. eerman. Dat zal de Hemel u beloonen! boek. Och! dat is reeds beloond. Ik ben immers vandaag zoo lustig en vrolijk, als of wij-morgen zouden kermis houden. Niet waar, Lijsje? (Haar de hani geevende.) boerin; topjlaande. Ja , vader! (Zijfckudden zich de kanden ) eerman; tegen JVilhehnina. Wie zijt gij, goede vrouw ? wilhelmina. Ik?., ach!., (halfzacht) Indien wij alleen warens eerman; tegen den hoer. Doe mij' het' genoegen, Janbaas! en laat mij een paar minuuten met deeze vrouw alleen. Ik heb iets met haar te fpreeken. soes, Hoor je, Lijsje? — Koom buiten. DERDE TOONEE Li 1 wilhelmina, eerman. eerman. Nu, mijne goede vrouw, nu zijn wij alleen!' wilhelmina. Vóór ik u rekenfchap geeve van 't geene ik ben,~ en'  125 DE ONECHTE ZOON, en wat ik was, vergun gij mij eenige vraagen: zijt gij in dit oord gebooren ? eerman. Neen, ik ben uit Frankenland. wilhelmina. Hebt gij den ouden, overleden leerSar, uw voorzaat, gekend ? eerman. Neen. wilhelmina; onderzoekende. Gij weet dus -inderdaad niets van mijne ongelukkige gebeurenis? en het bloot toeval leidt u herwaarts ? eerman» Zoo ik in u die perfoon vinde, welke ik vermoedde, en reeds langzogt, dan is uwe gefchiedenis mij niet geheel vreemd. wilhelmina. Vermoedde? _ en reeds lang zogt? — Wie "af » daartoe last? — eerman. Een man, die aan uw lotgeval hartelijk deel neemt. wilhelmina. Inderdaad! - o Mijnheer! fpoedig! Wie vertooed gij in mij te vinden? eerman. Wilhelmina Bütcher. wit-  TOONEELSPEL. 12? WILHELMINA. Ja , ik ben die ongelukkig vervoerde Wilhelmina Bütcher. En de man , die zulk een hoog geroemd deel aan mij neemt. . . is de Baron van Wildenhein,die mij mijne onfchuld ontroofde; mijn' vader vermoordde; mij en zijn kind, twintig jaaren lang, der ellende ten prooije gaf; en dat alles thans door deeze armhartige beurs met goud waant te vergoeden. (De beurs ten voorfchijn haaiende.) Gij moogt nu gekoomen zijn, mijnheer, met welk oogmerk gij wilt; om mij te vernederen, of om mij bij te ftaan; of om mij deeze grenzen te verbieden , op dat mijne tegenwoordigheid den wellusteling geen verwijt,zij: ik heb flechts ééne bede aan u; Breng den man, die mij in den grond helpt, deeze beurs terug; zeg hem, dat mijne deugd niet voor goud is veil geweest! zeg hem, dat de rust van mijn geweeten door geen goud betaald worde dat de vloek van mijn' vader door geen goud van mijne ziel worde afgekogt! — Zeg hem, dat de arme, hongerende Wilhelmina , zelfs in het gewaad der bedelaarij , nog te groot denke om weldaaden van haaren verleider aan te ncemen. Wij hebben niets meer met malkanderen gemeen. Hij heeft mijn hart veracht — ik veracht zijn geld ; hij heeft mij met voeten getreden — ik treê zijn geld met voeten. (Zij werpt de beurs met drift op den grond.) Maar, hij moet gerust zijn — geheel gerust! Hij moet Ieevera als tot hiertoe , vrolijk en goeds moeds; mijn aanblik-  *f DE ONECHTE ZOON; blik moet zijne blijdfchap niet vergallen. Zoo dra ik weder wat fterker ben, zal ik het oord voor eeuwig verlaaten , waar de naam van Wildenheih en het graf mijns vaders mij vernederen. En zeg hem, dat ik niet heb geweeten, dat hij uit het Frankifche' terug gekeerd zij, hij mogt denken, dat ik hem gevolgd ware. — Foei! indien hij dat konde gelooven. (Zwaarmoedig ademhaalende.) Nu, mijnheer! gij ziet, dat uwe tegenwoordigheid en het voorwerp van uw bezoek mijne krachten hebben uitgeput. Ik weet u niets meer te zeegen; ik zoude ook niet wee. ten, wat hij, die u zondt, nog anders van mij zoude kunnen eifchen. — (Bitter.) Maar, nog iets! Veellicht is het den baron ingevallen, dat hij mij eens beloofde te trouwen; dat hij op zijne knieën voor mij gelegen, den Hemel tot getuige geroepen, en zijne eer ten pande gezet heeft! — Ha, ha, ha! _ Zeg hem, hij moete zich daar over niet verontrusten; want dat ik dit reeds voor lang hebbe vergeeten. EERMAN. ik heb u geheel laaten uitfpreeken om' uwe gé. voelens tegen den heer baron, en uwe wijze van denken in 't algemeen te leeren kennen. In dit onvoorbereid oogenblik, in 't welk uw vol hart overvloeit, hebt gij u voorzeker niet vermomd; en dus verblijde ik mij in u eene edele vrouw te vinden; al het geene waardig, dat een edeldenkend man voo'r u doen kan. Ik verblijde mij, terftond eene dwaaling te kun-  XÖONÉËLSPEL. lis kunnen vernietigen^, die misfchien tot meenig bitter woord, onder 't geene gij mij gemeid hebt, aanleiding gaf. — Hadt de baron geweeten, dat de kranke vrouw in deeze hut, Wilhelmina Bütcher ware , en u dan , in ftede van allen troost, deeze beurs gezonden , dan zoude hij verdienen,,. . . door zijn' eigen zoon vermoord te worden. Maar neen ! waarlijk neen ! Zie mij vrij in 't aangezigt; mijn ftand vordert vertrouwen ; en ook , zonder dat, ik lieg niet. Een bloot toeval maakte u tot het voorwerp 2ijner weldaadigheid, welke hij aan eene onbekende waande üitteoefenen.. WILHELMINA. Hoe , mijnheer , gij wilt .mij overreeden dat dit gefchenk.bij .toeval zij? Een'onbekenden zendt men wél één' gulden , één' daalder ; maar geené beurs vol gouds. EERMAN. Nu ja, zeker l dat fchijnt zoo. . . Maar een zonderling toeval. . . uw zoon. . , WILHELMINA. Wat? mijn zoon !... EERMAN. Gerust, gerust! — Een goede zoon bedelde voar - zijne moeder; en dat trof den baron. . . WILHELMINA. Bedelde bij den baron? bij zijn' vader? ï ' «li*  V3Ó DE ONECHTE ZOON, EERMAN. Ja toch , ja ! Maar gij begrijpt wel , dat de eetï den anderen niet kende ; dat dus de moeder bloot dit gefchenk ontving, om des zoons wille ? WILHELMINA. Zich niet kenden? — waar is mijri zoon? EERMAN. Op het Hot. WILHELMINA. En kennen zij zich nog niet? EERMAN. Ja, nu kennen zij zich; en thans ben ik herwaarts gezonden van den baron, niet tot eene kranke, onbekende vrouw, maar tot Wilhelmina Bütcher, niet met goud in den zak; maar zijn last was: doe wat uw hart u zegtl WILHELMINA. Uw hart? — o Mijnheer!, leen deezen harden man de gevoelens van uw hart niet. — Doch , het zij zoo ! De vrouw vergeet wat zij om zijnen wille leed; . . hij trooste flechts de moeder! De vrouw vergeeft hem , als hij de dankbaarheid der moeder verdiene. — Wat doet mijn zoon? Hoe ontving hij hem? EERMAN. Ik verliet hem in hevige beweeging. — Het was het oogenblik der ontdekking. . . 'er was nog niets beflist. Maar voorzeker ligt thans, terwijl wij 'er over  T O O N E E L S P E L. \$t över fpreeken , de zoon in de armen des vaders. Zijn hart is 'er mij borg voor ! WILHELMINA. Reeds weder zijn hart? — Hemel! hoe heeft het hart van deezen man zich zoo ijlings veranderd ? Geduurende twintig jaaren doof voor de ftem der natuur . . . EERMAN. Gij doet hem onrecht; hoor mij eerst, vóór gij hem oordeelt. Meenig vergrijp , in twee woorden uitgedrukt, koomt ons affchuweüjk voor. Wist gij echter alles, wat tusfehen beiden lag, alles» wat zijne handeling bepaalde, zonder dat hij zelf die kleinigheden wist, wier invloed zoo onmerkbaar, en nochtans zoo groot is! Hadden wij den overtreder van ftap tot ftap gevolgd, in iTede dat ons thans alleen de eerfte en tiende en twintiglte in 't oog vallen} waarlijk wij zouden dikwijls veröntfchuldigen, waar Wij thans verdoemen. Het zij verre van mij, de Hechte zaak van den baron te willen verdedigen; maar dit pifve ik vastltellen: zelfs een goed mensch kan wel eens eene Hechte daad verrichten , zonder dat hij juist ophoUde een goed mensch te zijn. — Waar is |de halve god, die zich durve beroemen: ir mijn geiweeten is zuiver als versch gevallen fneeuw?" En 'vindt men zulk eenen praalder, zoo vertrouwt hem öm 's Hemels wille niet! hij is gevaarlijker dan een |beiouwhebbend zondaar. — Vergeef mijne gefpraakI ?, zaam-  ijï DE ONECHTE ZOON," zaamheid. — Nu, in weinig woorden, de gefchiede-1 nis van den baron , zints uwe fcheiding. Toen teil tijde beminde bij u waarlijk; alleen de vrees voori zijne geftrenge moeder wederhield hem zijn woord: te houden. Maar de krijg riep hem in 't veld terug i hij werdt zwaar gewond en gevangen, hield één jaar lang het bed, kon zelf niet fchrijven, en ontving ge. heel geene tijding van u. Zoo werdt vooreerst uwe; beeldtenis zwakker in zijn hart. — Men hadt denter dood toe gewondden van 't fr'gveld op een babi gelegen landgoed gebragt , welks bezitter een braaf edelman was, die groot vermogen en eene fchoone: dogter bezat. Het meisje vondt welbehagen aan den jongeling ; zij verliet zelden zijne bedfponde , zij. paste hem zusterlijk op , zij liortte om hem traanen,welken niet ongemerkt bleeven. Welgevallen en dankbaarheid knoopten eenen band, dien de dood vóór weinige maanden verlcbeurd heeft. Zoo doende,bluschte uwe beeldtenis in zijne ziel. Hij verwisfelde zijn vaderland voor een riddermaatig goed in 't Frankifche; hij werdt gemaal, vader en huishouder; geen voorwerp, van allen, die hem omringden, erïnnerde hem aan u; en zoo iluimerde uwe beeldtenis in zijne ziel, tot zorg en mismoedigheid het wekten; en buisfelijke twist hem het leven verbitterde; want hrj ontdekte te laat in zijne vrouw een trotsch, galzugtig fehepzel; een verdarteld kind, dat altoos tegenfprak, fieeds gelijk wilde hebben, en hem flechts den dood fcheen  T O O N E E L_ S P E L. 133 fcheen ontrukt te hebben , om 2elf hem dood te kwellen. Te dien tijd bragt een toeval mij in zijn huis. Hij kreeg vriendfchap voor mij. Ik werd de opvoeder van zijne ëénige dogter, en fpoedig zijn vertrouweling, ó Hoe dikwijls heeft hij met eene beklemde borst mijne hand aan zijn hart gedrukt, en tot mij gezegd: Deeze vrouw wreekt aan mij mijne onfchuldige Wilhelmina ! — Hoe dikwijls heeft hij" alle die rijkdommen , die hem zijne gemaalin aanbragt , ..verwenscht, en van een minder blinkend, maar oneindig gelukkiger lot, in uwe armen , gedroomd ! — Toen eindelijk de oude predikant hier in Wildenhein ftierf, en hij mij de opengevallen plaats aanbood, was zijn eerfte woord: Lieve Eer-yman! ginds zult gij ook ontdekken wat 'er van mijne Wilhelmina geworden zij. In ieder' brief, dien ik vervolgens van hem ontving , flond altoos de uitroep: Nog geen naricht van mijne Wilhelmina? — Ik heb deeze brieven nog; en kan ze u toonen. Ook hing bet waarlijk niet van mij af, om uwe verblijfplaats te ontdekken ; het lot heeft het tot op den buidigen dag verhinderd; want het hadt hooger oogmerken met u. WILHELMINA. Gij hebt mij getroffen , en mijn hart dringt mij deeze ontroering voor overtuiging op. Maar, hoe zal dit nu eindigen ? wat zal van mij worden ? I. 3  134 DE ONECHTE ZOON, eerman. De baron heeft mij , wel is waar, nooit gezegdA wat hij zoude doen , in gevalle hij u mogt weder-l vinden ; doch uw lijden eischt vergoeding; en ik weet flechts één middel om u zulks te bezorgen. —J Edele vrouw 1 indien uwe krachten het toelaaten J zoo volg mij. Mijn wagen verbeidt u; de weg is goed, en niet vei> wilhelmina. Ik met u gaan? In dit armoedig gewaad voor hein treden? eerman. Waarom toch niet? wilhelmina. Zoude ik hem dan verwijtingen doen? eerman. Edele ziel | ~ koom, wij rijden voorbij mijn huis; mijne zuster zal u fpoedig eenige kleederen aandoet},, wilhelmina. En daar zal ik ook mijn Frederik vinden? eerman. Voorzeker! wilhelmina;' opfiaande. Nu, ik zal deezen zuuren gang onderneemen voor mijnen Frederik ! Hij is de éénige telg in welken mijne hoop nog bloeit; alle overigen zijn afgestorven. — Maar waar zijn mijne goede herbergers, daf jk affcheid neeme, en hen dsnke? EER- I  T O O N E E L S P E L. iSS e erman; neemt de beurs op, gaat aan de deur, en roept. He, Janbaas'. VIERDE TO O N E E L. wilhelmina, eerman, boer, boerin.' boe r. fa, j'al daar ben ik reeds! boerin. Och ! lieve Hemel ! zij is immers weêr cp de been, Nu, dat verblijdt mij recht van harten! eerman. Ja, lieve menfchen! ik zal die goede vrouw met mij neemen i zij zal 't toch bij mij gemakkelijker hebben. \ boer. Wel zeker ! lieden van onze foor-t zijn daartoe niet zoo ingericht. boerin. Och! wij lieden gaaven gaarne; maar het beste ont•breekt ons. eerman. Gij hebt gehandeld als rechtaarte lieden. Daar! neemt dat ten loon van uwe goedhartigheid. (Hij hiedt den Boer de beurs aan.) t a boer»  i2ó DE ONECHTE ZOON, boer; set beide zijne duimen in de 1 Zijde ,fpeelt met de vingeren | op zijn kamifool, ziet op 't I geld, enfchudt het hoofd. ■eerman. Nu, wilt gg ? — (Hij biedt de beurs aan de Boerin ) j boe k in; draait aan de tip van haar \ voorfchoot; ziet met een half afgewend gezigt op de beurs, en fchudt het hoofd. eerman. Wat hebt gij? . . . boer. Dominé! neem het mij niet kwalijk, zoo iets laat 1 ik mij niet betaalen. boerin; ten hemel ziends. Dat zal wel eens betaald worden ! eerman; getroffen, zijne handen 1 op hunne fphouderen lég. § gende. Dat zal het! De Hemel zegene u ! wilhelmina. Mijnen dank zult gij immers niet verfmaadec \ boer. 't Is reeds, wél< boerin» '(Is met genoegen gefchied! ' wil» I  T. O O N E E L S E E L. 13?; wilhelmina. Vaart wéU (Beiden drukken haar de hand.) boer. Goeden dag! goeden dag! leef gezond! boerin. En als Je eens weêr vooibij koomt, zoo fpr'eek ons toe. wilhelmina; zij droogt haare traanen, leunt aan den arm van Eerman, en met de andere hand op haar' ft'ik. 'eerman. De Hemel zij met u! boer; met veele lui gingen, zijn muts afneemende. Dag! Dominé [ boerin. Ik dank u hartelijk voor 't bezoek. beiden. Koomt fpoedig weder. (Zij begeleiden hen tot aan de deur.) boer; de hand aan zijne vrouw biedende. Nu, Lijsje! wat dunkt u? hoe zullen wij van nacht fiaapen ? boerin; haare hand in de zijne Jlaande. Als op roozcn ! (Zij gaan naar binnen,) -.5 VIJE;  Ö38 DE ONECHTE ZOON» VIJF D E TO O NEE L. (Kamer op 't flot.) baron; op een'ftoel zittende, door veele ge. moedsbeweegingen uitgeput. frederik; voor hem flaande, een weinig over hem geboogen, en de hand van den Baron in zijne beide handen houdende. baron. Dus inderdaad mede in 'c veld geweest ? kruit gerooken ? — Sapperment, jongen ! omhels mij! Zie, ik verwed mijn hals tegen een geele raap, als Frederik van Wildenhein hadden vader en moeder u bedorven; als Frederik Bütcher zijt gij een braaf kaerel geworden. — Zeker heeft u dit wel meenig een droppel zweets gekost! Uwe jeugd heeft u geene loozen gebaard. — Nu, nu, Frederik! hetzalanders worden ! Het zal beter worden! Ik zal u rijk rnaaken, — ja, jongen! dat zal ik! Ik zal u openlijk voor mijnen eenigen zoon en erfgenaam verklaaren Ta, ja, lieve jongen! dat zal ik! — He, wat zegf ge daarvan? frederik. ' En mijne moeder? b a r 0 n. o, Die zal ook geen gebrek lijden! Meent ge, dat f?w vader een arme flokkert is?— Weet ge ook wel, dat  TOONEELSPEL; ï$S dat Wildenhein een der beste landgoederen van 't ganfche land is? en één mijl van bier ligt het fchoona goed Wellendorf; dat koomt mij ook toe; en in 't Frankifche heeft mij mijne vrouw — de Hemel laate haar zagtlijk rusten ! — drie groote riddermaatige goederen nagelaaten. frederik. Maar mijne moeder ? baron. Nu, zoo wilde ik zeggen; uwe moeder kan zich, naar welgevallen, een verblijf verkiezen; wil ze niet naar 't Frankifche, zoo blijve ze in Wellendorf. Daar is een fraai huisje, niet te groot, niet te klein; een allerliefftc tuin; een heerlijk oord; in 't kort, een paradijs, naar den nieuwften finaak. — Daar zal 't haar aan niets ontbreeken ! Daar zal een blijde ouderdom de plooijen weder effen maaken, die misfchien eene kommerlijke jeugd op haare wangen ger drukt heeft, frederik; terug treedende* Hoe? baron. ja , ja; _ en zie eens, Frederik! het is niet ver! Wij Haan 'smorgens op; ons valt in, moeder te bezoeken ... hei daar! — Wij laaten twee paarden zadelen, en in één uur, . . hop! hop! zijn, wjj over.  X4» DE ONECHTE ZOON, frederik. Inderdaad? — En onder welken naam zal mijne moeder ginds woon en? baron; verlegen. Hoe? frederik. Als uwe huishoudfter, of als uwe maitresfe? baron. Zotje! f r eb erik. Ik verilaa u! ik zal mij verwijderen, vader ! tes einde u tijd te laaten , om uw beflnit recht ts overweegen. Dit alleen zweere ik u, dat mijn lot onaf. fcheidbaar van het lot mijner moeder is. — Frederik van Wildenhein en Wilhelmina van Wildenhein; of Wilhelmina Bntcher en Frederik Bütcher. (Hij vertrekt.) barok. Naar den duivel! wat wilt ge? Hij denkt immer, niet zelfs, dat ik zijne moeder zal trouwen? Ei, ei, jongeling! gij moet uw vader geene wetten voorfchrijven ! — Ik denk hoe wonderwel ik 't gemaakt heb; ben blijd* als een koning; heb een' Jast van mijn geweeten gewenteld, en öa nu en blaas uit, er? fchep zoo recht van harten verfchen adem ; daar werpt de jongen mij een' fteen voor de voeten, en wil, dat ik 'er op nieuw weder over zal ftruikelen... gastal ~ he, vriend geweeten! De Hemel z'rj dank! wij  T O O N E E L S P E E: iaj* wij durven ons weder vrienden noemen. Wat dunkt u 'er van? — Gij zwijgt? Hoe? — of mort gij nog een weinig? ZESDE T O O N E E L. DE BARON, EERMAN. BARON. Gij daar, heer Eerman! goed dat gij koomt! Mijn geweeten en ik zijn in een proces verward geraakt; en foortgelijke procesfen koomen voor uw' rechtbank-. EERItlAH.' j Uw geweeten heeft gelijk. baron. Ei,- ffi! heer rechter ! nietaoo partijdig! gij weet immers nog in 't geheel niet', waar van'ik fpreeke; E E r M a Ni Het geweeten heeftaitoos gelijk; want het fprefekt nooit dan wanneer het gelijk heeft. BARON. Zoo? — Maar ik weet nog in 't geheel niet, of het-fpreeke, dan of het zwijge. Een Dominé heeft in zulke gevallen een fijner gehoor dan een van ons. Help toch een weinig. Hier is de Jlatus caufae in twee woorden: Ik heb mijn' zoon wedergevonden, [hem op den Jchouder kloppende) heer Eerman! een braave, beminnenswaardige jongen 1 vuurig, als een, Fransen-  142 DE ONECHTE ZOON, Franscbman; trots, als een Engelschman; en eerlijk, als een Duitfcher ! _ Dit ter zijde. Ik wil hem tot mijn' erfgenaam maaken. _ Hoe? doe ik daar niet recht aan ? — EERMAN* Volkoomen recht I baron. En zijne moeder zal in haare oude dagen heerlijk Cn in vreugde leeven. Ik zal het landgoed Wellendorf aan haar fchenken; daar kan zij woonen, alles haar haaren zin inrichten; weder herfecven in haaien zoon, weder verjeugden in haare kleinzoonen. — doe ik daar niet recht aan ? eerman. Neen! baron; terug flappende. Niet? — En wat zou ik dan doen? 1 eerman. Haar trouwen. b a r o rr. Ei, waarom nu dat juist? eerman. Baron Wildénhein is een man, die niets zonder een' genoegzaamen grond doet. Ik, de vertrouwde Van uw geweeten, ffcaa hier; en verwagte uwe gronden; dan zult gij ook de mijnen hooren. baron. Voor den henker! Ik zal immers geene bedelaares trouwen? eer:-  TOONEELSPEL. tfo eerman; na eenig zwijgen. Zijn dat alle uwe gronden ? baron; verlegen. Neen, dat juist niet... Ik heb 'er nog meer —' nog veel meer. eerman. Durf ik 'er naar vraagen ? baron; altoos zeer verlegeiii . Ik ben een edelman. . . eerman. Verder! baron. De menfchen zouden mij met vingeren nawijzea* eerman. Verder! baron. Mijne familie zoude mij over den fchouderaaEzien.*,' eerman. Verder! baron. En . . . en . . . (zeer driftig) Verduiveld! nfl weet ik niets meer! eerman. Dan is de beurt aan mij. Maar, een paar vraagen,' vóór dat ik fpreek. Heeft Wilhelmina u aanleiding gegeeven, door coquetterij, door ligtheid» om hes plan ter verleiding te ontwerpen? HM  jNf* DE ONECHTE ZOO Nf baron. Neen; dat is niet waar! zij was altoos een kuisen, zedig meisje. EERMAN. Heeft het u moeite gekost, om de deugd van dit meisje te overwinnen? baron; kort. Ja' eerman. Gij roept den Hemel daarbij tot getuigen? baron. Ja! , .. ." EERMANi Gij verpand hier voor uwe eer? baron; ongeduldig* Ja! in 'sduivels naaml EERMAN. Nu, heer baron! uw getuige was de Hemel, die u toen zag — die u thans ziet! het pand' was uwe eer, dat gij weder moet losfen, als gij inderdaad •jpêri edelman zijt. Ik flaa voor u , vervuld met de waardigheid van mijn beroep; ik durf met u fpreeken, als met den geringften van uwe boeren: mijn pligt eischt dit , en ik zal mijnen pligt vervullen, zelfs als ik 'er uwe vriendfch.ip voor moest waa;gen. Hebt gij als een vrolijk, ligtvaardig jongeling, die flechts voor het tegenwoordig oogenblik leeft, een onfuhuldig meisje verleid, zonder aan de gevolgen'  TÖONEELSPEL. gen te denken; en heeft u in rijper Jaaren een jeugdelijken misftap berouwd, en hebt gij weder vergoed wat gij kondt vergoeden jo dan zijt gij nog altoos een man , die de achting van een' braaf man waardig zijt. Maar — heeft de wellustige jongeling, door fnoode laagen, een fchuldeloos fchepzel in ellende geftort; heeft hij de deugd en bet geluk van een meisje ver» nietigd , om de begeerte van één oogenblik te voldoen; heeft hij zijn woord van eer in een' roesch verpand , en zijn goed geweten aan eene dierlijke behoefte opgeofferd; waant hij dat alles weder goed te maakeft door ëtne handvol gouds, dat het lot hem gaf; o dan verdient hij niet... Vergeef mijne geftrengheid, heer baron I — zij kon der goede zaak nadeeligzijn, offchoon ze hier zéér natuurlijk is. —- Nog eens, heer baron! gij moet uw woord houden, al waart gij zelf een vorst! -. De Staat kan misfchien den vorst vrijfpreeken. . . maar nooit zijn geweeten : dank daarom den Hemel , dat gij geen vorst zijt. Dank dien, dat het aan u ftaat, de rust van 'c .geweeten, dien kostbaaren rijkdom ! voor zulk een' gcringen prijs te koopen. Het befluit om Wilhelmina te trouwen, is niet eens eene verdienfte; want deeze Verbinding zal uw geluk vermeederen. Jammer, dat het u geen offer koste, dat niet uw gansch vermogen op 't fpel ftaat ! Dan mogt gij nog ten voorfchijn koomen, en zeggen: „ Ik trouw Wilhelmina; handde ik niet braaf?" - Maar thans, daar u WilhelK •* mm»  116 DE ONECHTE ZOON, mina een huwlijksgoed aanbrengt, grooter dan ooif eene vorftin konde doen; thans moet gij uitroepen: „ Vrienden! wenscht mij geluk ! ik trouw Wilhelmina !". baron. Geduurende het gefprek van Eerman, met groete ongerustheid en beweging, nu op- en neêrgegaan, dan fiil gefiaan hebbende; nu ongeduld, dan aandoening uitgedrukt hebbende, gaat thans met open armen naar hem toe, drukt hem aan zijn hart, en zegt: Vriend ! wensch mij gelukS ik trouw Wilhelmina! eerman; zijne omarming be» antwoordende. Ik wensch u geluk ! baron. Waar is zij ? Gij hebt ze gezien ? eerman* Zij is in uw kabinet. Om alle opzigtigheid te vermijden, leidde ik haar door <^en tuin. baron. Nu dan, heden is het bruiloft ! Gij zult ons nog deezen avond verbinden. eerman. Toch niet! niet zoo haastig! niet zoo in 't geheim, niet zoo ter fluiks! Het ganfche dorp was getuige van Wilhelmina's fchande; het zij ook getuige van Wilhelmina's herftelde eer 1 Drie agterüenvoN gen-  TOONEELSPEL.iV gende zondagen kondige ik u openlijk van den kanzei af. Zijt gij daarmede te vreden? BARON. Van ganfcher harten! EERMAN. Is nu het proces beflist? Is u geweeten gerust? BARON. Volkoomen! — Ware flechts de eerfle ontmoeting voorbij! Ik fchaam mij voor den eerften aanblik, als een dief, dien men onder de oogen van den beftolenen plaatst. EERMAN. Wees gerust! Wilhelmina's hart is uw rechter. BARON. En dan. - . waarom zoude ik 't niet erkennen. . ; vooröordeelen zijn als oude , voor lang geheelde wonden; wanneer het weêr verandert, dan fteekea ze nog. Ik. . . ik fchaam mij dat alles voor mijne dogter, voor den graaf, voor mijn volk te bekennen. . . ik wenschte dat het reeds voorbij ware! En ik kan Wilhelmina niet eerder zien, mij niet eerder aan de blijdfchap overgeeven, dan na dat alles voorbij is. — Hei ! Frans! — (De Jaager koomt.) Waar is mijne dogter en de graaf? JAAGER. In de eetzaal. BARON. Verzoek hen hier te koomen! — (De Jaager verli z trekt,}  Ï48 DE ONECHTE ZOON, trekt.) Mijnheer» blijf bij mij, op dat de lafaart mee zijn kamerjonkersgezigt, mij niet uit mijn'plooi brenge. Ik zal hem mijne meening kort en duidelijk voordraagen; cn als hij vvelleevend is, zoo laate hij zijne paarden infpannen, en met alle zijne pommadepotten naar den duivel rijden ! ZEVENDE T O O N E E L. BARON, EERMAN, AMALIA, GRAAF. GRAAF. J\Ious volla a vos ordres , mon Collonel! Wij hebben eene delicieufe promenade gedaan. Wildenhein is een 'aardsch paradijs, en bezit eene Eva , die naar de moeder van alle menfchen gelijkt. 'Er ontbreekt nu nog een Mam , die , zoo als de mythologie leert, met verrukking uit haare hand den appel des doods neeme , en. . . hij is gevonden , deeze Adam! hij is gevonden ! BARON. Wie is gevonden ? Frederik; maar Adam niet. GRAAF. Frederik ? wie is deeze Frederik ! BARON. Mijn zoon; mijn ééqigé zoon! GRAAF. Comment ? uw heer zoon ! — Mon pere heeft mij gezegd, dat gij flechts ééne eenige dogter hebt. BA-  T O O N E E L S P E L. 149 baron. Uw pere kon dat ook niet wceten, want ik hoorde het zelf eerst voor eenige minuuten. graaf. Vous parlez des enigmes. baron. Kort en goed 1 üe jongeling , die ons heden op den weg overviel. — Gij weet immers nog wel, hoe gij zoo ijllings verdweent ? graaf. Ik heb eene confufe erïnnering daarvan. Slechts verder! baron. Nu, juist die is mijn zoon! GRAAF. Juist die? — maar de mooglijkheid ? de middelen om het te gelooven? baron. Nu ja, hij. . • . O» ftito tegen den Dominé.') Mijnheer Eerman! bij mijne ziel, ik fchaam mij voor den lafbek! EERMAN» Een man als gij, voor zulk een half mensch? baron; overluid, Hij is mijn zoon, van de linker zijde. Maar dat doet 'er niets toe ! Binnen een paar weeken trouw ik zijne moeder, en die'er een fcheef gezigt om trekt, dien breek ik den hals. — Ja, ja, Amalia 1 fpalk je K 3 8ro°-  550 DE ONECHTE ZOON, groote oogen vrij op. . . Gij hebt een' broeder gekrcegen. amalia; verblijd. Schertst gij niet? mag ik 't gelooven? , graaf. En zijne moeder... hoe heet ze? Is zij van eene bekende familie? baron. Zij is. '. . Mijnheer Eerman! zeg gij hem dati •graaf; lagekende. Fous.badinez! eerman. Wilhelmina Bütcher; zoo u aan den naam iets gelegen zij. , :. i , graaf. Van Bütcher?...De familie is mij niet bekend. baron. Zij behoort tot de familie der eerlijke lieden; en die is magtig klein. graaf. Derhaiven zelfs wel eene Mes ■ alliance ? eerman. Grootmoedigheid en redelijkheid verbinden zich met liefde en trouw. — Noemt gij dat Mes-alliance? graaf. 3 Men moet erkennen.dat men. een Oedipe zijn moet, om alle deeze raadfels op te losfen. Unfils naturel? a la bonne heure, mon Cdlonel! Ik heb 'er ook twee. ' . Men  T O O iV E E L S P E L. 151 Men heeft momens, dat het injlintï ons bij een aartig keukenmeisje voert, - Iets foortgelijks gebeur'dage. lijks. Maar, mon Dieul met zulke knaapen maakt men'niet veel omflag. Men laat ze een handwerk leeren , dan zijn ze geholpen lieden. De mijnen zullen beiden frifeurs worden. BARON. En de mijne zal een edelman worden ; erfheer van Wildenhein en Wellendorf. GRAAF. Me voila fiupefait .' — Mijne freule ! ik plaideer awé zaak — men is op 't point u te ecrafeeren. AMALIA. Bekommer u niet. GRAAF. Lafille uniquel l'uniqiie heritiére! 1 ' A MA L I A. 11 me rejle l'amour de mon pere? ' BARON. Bravo, Amalia! kom hier, een kusch! (Zij vliegt in Zijne armen.) Heer graaf! gij zult mij verpligten, soo gij ons voor eenige oogenblikken wilt verlaaten; 'er mogt hier veelligt een tooneel komen, waarbij poch lagchen noch fluiten te pas kome. GRAAF. De tout mon coeur l wij hebben , indien ik niet dwaal, clair de lune — en dus zult gü mij vergunóen, nog deezen avond naar de ftad te retourneeren. K 4 BA"  15- DE ONECHTE ZOON, baron. Naar uw welgevallen. graaf. A dire vrai, mon Collonel! ik ben' nietgekoo men, om mij eenen voleur de grand chemin tot zwaager te manken , en eene gueufe tot fchoonmoeder! (weg, huppelende) Henri! Henri! AGTSTE T O O N E E L. baron, eerman, amalia. baron; terwijl Amalia nog in zijns armen is. Ha! ik adem vrijer! — Nu één woord tot u, goede Amalia ! Uw vader heeft vóór twintig jaaren eene dwaasheid gedaan ; hij heeft een ar:n meisje verleid, en een' knaap in de waereld geholpen, die tot hiertoe in ellende heeft omgedwaald. De histoïie heeft mij op 't hart gelegen als een rots van keifteenen. Erïnnett gij u nog meenig een' treurigen avond , dat ik met de pijp in een Ieuningftoel zat, en voor mij keek, cn niet hoorde, als gij tegen mij fpraakt; en niet lagchte, als gij mij liefkoosdet! Toen tugtigde mij het gèweten ; toen voelde ik , dat alle mijne rijkdommen , en gij zelf, mijn kind, mij de rust van den eerlijken man niet konden vergoeden. Nu zie, ik heb ze wedergevonden — vrouw en zoon, e« deeze (op den Predikant wijzende) oordeelt, dat  T O O N E E L S P E L. i$% dat ik verpligt ben, om ze openlijk als vrouw en zoon te erkennen . . . Wat dunkt u? amalia; zich aan hem dringende. Dat vraagt mijn vader nog? barok. Zal bet verlies u geene zugten kosten, als uw va-; der zijne rust 'er door wint? amalia. Welk verlies? baron. Gij waart mijne éénige erfgenaame. amalia; teder. o Mijn vader! baron. Gij verliest twee riddermaatige goederen. amalia. Dat zal mij de liefde van mijnen broeder taaien. baron. En de mijne!- (haarfterk in zijne armen drukkende.} eerman; ter zijde. Waarom ook niet de mijne? baron. Mijnheer Eerman ! Den zege op één vooroordeel ben ik aan u vcrfchuldigd; die op een twee. de, ben ik aan mij zeiven verfchuldigd. — Een man als gij, leeraar en voorbeeld der deugd, verheft zijnen ftind tot den eerflen der waereld. Indien alle K j uwe  m DE ONECHTE ZOON, uwe broeders naar u geleeken, dan mogten de Christenen daar op roemen. Gij zijt een edel mensch. — Ik ben flechts een edelman; en indien ik veellicht meer denke te zijn en te worden, zoo dank ik u daarvoor. Ik ben u veel fchuldig! — Amalia! wilt gij voor mij betaalen ? amalia, ziet haat en vader één oogenblik twijfelachtig aan; hij laat haare hand los, op den Dominé wijzende. Zij vliegt aan deszelfs hals. eerman; ten hoogften verrascht. Goede Hemel! . . . Heer Baron! . baron. Stil! Stil! geen woord ! amalia; hem kusje hende. Stil! Stil! gij hebt mij immers lief! eerman; wringt zich uit haare armen, cn de traanen Jlaan in zijn gezigt Hij wil, doch kan niet fpreeken; treedt naar den Baron ; grijpt zijne hand; wil dezelve aan zijn' mond drukken ; de Baron trekt die terug , en fluit hem in zijne armen. amalia. JLch! hoe wél is 't mij!  T O ONE ELS FE L. 15$ baron; zich van den Dominé losmaakende. Basta! — Bij mijne ziel, ik begin te huilen. . . ; Laat mij, laat mij flechts ééD oogenblik tot mij zeiven koomen. Eén tooneel wagt mij nog, hartöntxoerender dan dit. — Nu, lieve zoon! in weinig minuten is alles volbragt, en de laatfte ftraal der ondergaande zon ziet neder op den zaligden mensch int het wijde rijk der natuur! — Waar is Wilhelmina? eerman. Ik gaa haar haaien. baron- Halt! — het is mij zoo wonderlijk. . . zoo, beklemd. . . één oogenblik herhaaling. (Hij gaat op en neder, ademt zwaar, en ziet eenige maaien naar de deur van het kabinet.) Daar zal zij uitkoomen. Dat was de flaapkamer van mijne moeder. . . Dddr heb ik ze dikwijls zien uitkoomen- . . mij verrukt gevoeld door haare tedere lagchjes. . . . Hoe zal ik nu haaren donkeren, ftraffenden blik verduuren ! —■ Frederik zal voor mij bidden. — Waar is mijn Frederik? Hei! (De Jaager koomt.) Waar is mijn zoon? j jaager. In zijne kamer. baroi'. Laat hem hier koomen! (Tegen den Dominé.) Nu welaan dan! mijn hart flaat hevig. Spoedig, fpoedig! gelei baar hier. (Eer-  *S6 DE ONECHTE ZOON, (Eerman vertrekt door de zijdeur. De Baron Jldat met zijn gezigt naar het kabinet gekeerd, doch 'er eenige treden van verwijderd; alle zijne gelaatspieren zijn in beweeging:) NEGENDE T O O N E E L, «AR.0n, amalia, eerman, wilhelmina; daar na frederik. baron fnelt Jpraakloos in haare armen. wilhelmina valt in zijne armen in onmagt. De Baron en Eerman helpen haar op een ftoel. baron knielt voor haar, zijnen arm om haar geftaagen, en haare hand in de zijne. Wilhelmina! kent gij mijne item nog? wilhelmina; teder en zwak. Wildenhein! — baron. Vergeeft gij .iiij? . wilhelmina. Is veiggef u! f re«  tooneelspel; is% frederik; binnen fnellende. De item mijner moeder! — Ha! Moeder! Vadert (Hij werpt zich aan haare andere zijde neder; z'j omheizen zich tederlijk. Eerman ziet dankende ten hemel. Amalia leunt op den fchouder van Eerman en wisch een traan van haar oog.) Het gordijn valt. Einde van het vijfde en laatfte ledrtf.