1097   D E jagtparty VAN HENRIK den VIERDEN, TOONEELSPEL; gevolgd naar het fransciie van den he ere1 C O L L É. Te HAARLEM, By J. van WALREen Comp. mdcc lxxxix.   ■ 1 DE JAGTPARTY TA N UK Is HIK DEK VIERDEN, Tooneelspel.   VOORBERICHT. T)e naamen van Henrik den Vierden, en Sully, zya door gantsch Europa zo wel bekend, dat die uit ziek zelv' eenigzins tot den uit/lag van dit Tooneelfpel hebben medegewerkt, voor zo verre zy de gedachtenis fe vernieuwden van dien grootten Koning, en waardigen flaatsdienaar. Doch dat de Lezer niet denke dat hy hier verfchy ne in eenig merkwaardig geval, of bedryf zyns levens , 't zy als de eerfle krygsheld, en deugdzaamfie Monarch van zynen tyd: geenzins: 't zyn flechts die oogenblikken van zyn leven , die hy alleen voor zich zetf fchikte , waar in men hem te voorfchyu doet 'komen , en getracht heeft , eenige trekken van zyn menschlievend en goedaardig karakter te fchetzen. Het eerfte deel van het ftuk fteunt op de waarheid der gefchiedenisfe; de twee volgende deelen behelzen een geval, diergelyke deze Vorst, meer dan eens in zyn leven, ontmoet heeft en is meerendeels getrokken uit het ontwerp van een Engelsch Stuk, 't welk de Heer Sedaine insgelyks aanleiding gegeven heeft tot het zamenftellen van den Koning en Pachter, V welk , ten opzichte van V hoofdzakelyke, veel overeenkomst met dit Tooneelfpel heeft ; alleenlyk durve ik hier van zeggen, dat het belang in dit Stuk fterker regeert, en het naïve met meerder kunst in het zelve is waargenomen. PER"  PERSOONEN. He nrik de Vierde, Koning van Frankryk. De Hertog van Sully, eer/ie Staatsdienaar. De Hertog van Belle garde, Opper- Stalmeester. De M a r q u i s Concini, Qunfteling der Koninginne. De Mar q vis van Praslin, Kapitein der Lyfwach ten. La B r i s e e , 1 jFagermeesters over het Bosch van St. j e a n , J Fontainebleau, Mie hi'êl ; Molenaar, woonende te Lieurfain. Ryk, Zoon van Michiel, verliefd op Agatha. Martiia, Vromv van Michiel. Kaatj e , Dochter van Michiel. L u k a s , Boer van Lieurfain, verliefd op Kaatje. Ac a t ii a , Boerin van Lieurfain. Verscheiden Hovelincen. Twee He l baard ie rs. Een Houthakker. Twee Stroopers. Een Koddebeijer. liet Spel fpeelt in en huiten Fontainehleau; beginnende op den middag, en eindigende tegen den nacht. D E  Sta toch op Eosni ! zj zullen denken dat ik u ver* gif nis Tclienk.   D E jagtparty VAN HEN RIK den VIERDEN, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een Gallery, op het Ka* fteel te Fontainebleau, aan ■welker einde 'sKonings Vertrek is. EERSTE TOONEEL. Bellegarde, Concini, beide inJagtgewaadJ Concini. Arfie daar nu reeds de vierde dag van ons Verblyf op dit Fontainebleau!... en binnen twee uuren moeten wy ter Jagt, myn waarde Bellegarde! Bellegarde, ter zyde. Myn waarde Bellegarde!... de zotskap! (Over" luid.) Ja, myn waarde MarquisJ wy zullen van daag nog een Hart vangen... en misfchien twee.... en op onze terugkomst zullen wy dezen avond met den Koning eeten; (want, Mynheer! Ky heeft u mede verzocht.) (Op eetf fluisterenden toon.) Dit ftrookt won-. derbaarlyk met uwe oogmerken, die my een weinig A be-  2 De JAGTPARÏY bekend zyn... Wat my betreft... 't verhindert my eenigzms... maar 't zal ook een zekere groote Dame , die my dezen avond voor 't Soupé des Konings niet gefchikt had, in een' wanhopigen ftaat brengen. Concini. 't Staat met my eveneens. Diejagt.. .enbovenaldat Soupé... fchoon ik op een andren tyd 'er met drift naar verlangd zou hebben, brengt my thans in de grootfte verlegenheid. Bellegarde. U in verlegenheid, Marquis?... maar ja toch! nu weet ik 't al: gisteren avond vertelde gy my dat gy van zins waart een keer naar Parys te doen, om dat lieve Agathaatfe een bezoek te geevcn. (Met een ernfiiger toon.) Maar myn waarde Heer! gy zyt nog by aanhoudenheid niet genoeg in 's Konings gunst om door zulk een hinderpaal, (zo 't 'er een genaamd mag worden , dat men de eer geniete by zyn' Koning ter maaltyd te komen,) in verlegenheid gebracht te worden. Concini. 't Is zo, Mynheer! en ik begryp wel dat ik alles moet verhaten om de groote zaak, die gy weet, hier niet uit het oog te verliezen... Bellegarde. Kunt gy hier nog langer over in twyfel Maan ? gewisfelyk moeten zaaken van gewigt voorgaan ... laaien de vrouwen naderhand komen \ voor haar zal ook nog wel eenige tyd overfchieten. Concini. Ik ftem dit alles toe; maar gy weet nog niet dat ik op 't oogenblik een' brief ontfangen heb van Fabricio, myn' vertrouwden Kamerdienaar, die by my zo het opzigt over diergelyke zaaken heeft... en die losfe rekel fchryft my dat het Boerinnetje gisteren ogtend zeer vroeg. door  van HENRIK den VIERDEN. ^ door middel van de Lakens aan elkander te knoopen uit myn Huis te Parys ontfnapt is, daar ik haar door dien ichobbejak met de uiterlte zorg deed bewaaren. Belle garde. Hoe! is Agatha u ontvlucht! Dat begryp ik niet... Maar... hoe is het dan tusfchen u en haar? Concini. Tot nog was het... inderdaad het was nog niets. Belle garde. Hoe, niets ? kom, kom: dit 's maar een vertelling. Conci ni. Inderdaad niets, zo volftrekt als men 't noemen kan. Bellegarde. Ei! 't is een verdichtfel, dat gy my wilt doen gen looven. Conc ini. Bc zeg u dat het geen verdichtfel is: op myne eer! niets is waarachtiger. De zottin bemint een' lomperc van een Boer, met wien zy op 't punt van trouwen ftond , toen ik haar door Fabricio deed lichten... 'tls een zekere Ryk, de Zoon van een' Molenaar te Lieurfain , van haar eigen Dorp. Belle garde, fchertzende. Een Boer van Lieurfain!... de aanftaande Schoonzoon , en waarfchynlyke erfgenaam van een' Molenaar! waarlyk een vreeslyk medeminnaar! de Duivel! zulke hinderpaalen hebben u ten eerfte moeten te rug houden. C o n c in i. Lagch 'er niet om, Hertog! zy zyn onoverkomelyk Seweest, ten minfte voor my. 't Was zulk een kuischeid!.,. en zulk een woede... Ja, Mynheer.'zy A 2 iS'  4 DE JAGTPARTY is reeds op 't punt geweest om zich zelf met een mes, dat zy onder haar bereik vond, doodelyk te grieven , en ik had wel de grootfte moeite om 't haar te ontrukken. Bellegarde, ah te voren. 't Is zeer fraai!... ga voort Mynheer! gy maakt uw Roman hoe langer hoe waarfchynlyker: Want immers is niets gemeener als een Vrouw zich zelve tc zien dood fteeken.... vooral wanneer men haarzulks wil beletten. Concini. O! 't was met haar geen gekfeheeren. Ik verzeker 't u, zy meende 't in goeden ernst. Bellegarde, ah te voren. Inderdaad! wel, dit zou een heelTreurtoneel hebben kunnen worden. Concini, na zich een oogenblik bedacht te hebben. Ik was mi in *t grootst verlangen, om u alleen zo Veel^'t u luste, uw Hart te laaten naloopen, en alleen te viervoet naar Parys voort te (laan, zo de Jagt dien kant uit mogt gehouden worden... Maarwagt, ik zie daar twee Officieren van de Jagt; ik moet eens zien of ik uit hen nietvvectcn kan... Mynheeren! ik bid u, ecu enkel woord , zo 't u belieft. TWEEDE T O O N E E L. Bellegarde, Concini, la Brisee, St. Jean. la Brisee. is 'er van uw' dienst, Mynheer de Marquis ? Co N-  van HENRIK den VIERDEN. 5 Concini. Zegmy eens. zo gy kunt, Mynheeren! naar welken kant van 't Bosch deez' dag de Jagt zal zyn. la Brisee. Mynheer de Marquis,aan den kruisweg van Chailly. Concini. En waar is die omtrent ? St. Jean. Hier omtrent drie uuren van daan, op den weg naar Parys... en , zo als ik verftaan heb uit laBrifée, die het Hart naar de Doornbosfchen opgejaagd heeft, zal het ons nog al een goed veld doen alloopen. Het is fchoon van hoeven, en op zyn fchinkels; laag op de beenen; en door zyn gevvey bewyst het ons zo wel als door zyn klaauwen dat het een degelyk Hart is. la Brisee Men verzekert ons zelf dat het een tien-takte is. O! het zal u zo ver brengen.. .wie weet waar heen?misfchien naar Rosuy,... ( met een zagte flem, en fluisterende tegen Bellegarde.) daar men zegt, dat Mynheer Sully gisteren avoud naar toe gebannen is. St. J e A n. 't Is niet waar: hy is niet eerder als dezen morgen vertrokken!... maar is de tyding waar, Mynheer de Hertog! Bellegarde, met verontwaardiging. Wel foei, Mynheeren! gantsch niet, niets is onwaarachtiger. Concini. En teffens onwaarfchynlyker: want ik heb hem zo «ven nog met den Koning naar den Raad zien gaan. A 3 LA  6 DeJAGTPARTY la Brisee, met gemelykheid. Ik had hem liever in zyn ballingfchap zien gaan. Hy zou daar zo veele onregtvaardigheden niet pleegen, die hy hier de Koninglyke fpaarzaamheid durft noemen. St. Jean. Dat is waar: want nu nog onlangs heeft hy weder verfcheiden van onze rechten ingetrokken , met geen ander oogmerk gewis als om daar zich zelv' mede te bevoordeelen; want ik ben wel verzekerd, dat de Koning van al die dingen 't minst geniet. Bellegarde, emftig. Zacht wat, Mynheeren! bid ik u; fpreek met meerder ontzag en eerbied van zulk een' grooten Staatsdienaar. Concini. De Hertog heeft gelyk , Mynheeren! men moet nooit kwaad fpreeken van lieden, die in een' hoogen post gefield zyn... (ter zyde.) zo lang zy daarin blyven. Belle garde. 't Is genoeg, Mynheeren! laat ons alleen. ■De twee Officieren begeeven zich aan ,t eind der zaak, en vertoeven daar tot het einde des Bedryfs. DERDE TOONEEL. Bellegarde, Concini. _v_ Concini, met eenige levendigheid. W el nu, Mynheer de Hertog! gy ziet nu uit dit algemeen gerucht wegens de ballingfchap van Mynheer Sully, dat ieder zyn begeerte hier toe betoont... in waarheid, ik zal my ook niet t'zoekmaaken : Ik wil ïByu gedachten nu alleen laaten gaan over het aanftaan- de  van HENRIK den VIERDEN. 7 de Soupé... en daar denk ik de gelegenheid waar te neemen om 'er den Koning over te fpreeken, op dat ik hem eindelyk eens eenige opheldering geeve wegens zynen Mynheer Rosuy, dien ik thans zo goed als gewipt achte, zo gy 'er uw hand toe leenen wilt. Bellegarde. ó Neen! ziedaar: ik betuig udat het myfpytcnzou, zo zulks gebeurde; want ik bemin den peilbon van Mynheer Sully; doch met dit alles kan men niet beletten dat men eenig verlangen gevoele, om hem van zyne posten ontflagen te zien; want zo dra men Hechts de minfte gunst verzoekt, ftaat het onverzettelyk karaktervan dien waardigen Man onsaltydin den weg;... en dat is wat onverdraaglyk. Concini. Gewisfelyk: en 't is juist die onhandelbaare aart, die zich niet laat buigen, die u moest verpligten u tot onze party te begeeven, die wel verfterkt is... en om u hier toe overtehaalen, wil ik myn hart geheel voor u openleggen; en ik durf u vooraf verzekeren, dat, zo wy flechts een weinig onderfteund worden, onze man binnen 't kort de groote tuimel zal moeten doen; ik zie zulks zo klaar als het daglicht. Signora Galigaï is uitmuntend bekwaam en doorliepen, om zulk een werk uittevoeren, en zy is het juist die alles belegt... zy is een ongemeen vernuft! Belle gard e. Zy moet, volgens elks getuigenis , een zeer bekwaame Vrouw zyn. Concini, met levendigheid. 6 ! Zy is wonderbaarlyk ! behalven de menigte Schimpfchriften en geeftige kwinkflagen tegen Rosny, die zy aan 't hof in elks handen heeft weeten te doen komen, (en die zy, geloof ik, zelfheeft Jaaten opA 4 ftel-  $ De JAGTPARTY Hellen i zyn wy nog aan haar zorg en werkzaamheid verfchuldigd, dat het gemeen zich overttroomd heeft gezien met al die Memorien , die zo fchynbaar alt bytend y.yu ; die al de knevelaryen van Mynheer Sully in volle daglicht ftellen, cn zyn Hechte en eerzuchtige oogmerken , klaarlyk aantoonen... Nog weet ik u te zeggen , dat zy andere nog wezenlyker bel'chuldigingen , door zommige vertrouwde en braave Vrienden, zelf tot 's Konings oor heeft weeten te brengen, waarin de waarheid zo kunltig met de waarfchynlykheid vermengd ïs, dat, buiten dat 'er een mirakel gefchiede, ik hem tarte, dat hy 'er zich uit redde. Bellegarde. Mynheer!... ik zou nog niet verwonderd zyn dat hy zulks deed: zyn krachtiglte toevlucht legt in het vermogen, dat hy op 's Konings geest bezit, en in de natuurlyke geneigdheid, die de Koning altoos voor hem gehad heeft. Concini. En dat is juist, Mynheer de Hertog! het geen hem het meest tot nadeel verltrekken zal. Hoe (terkcr vriendfchap de Koning voor Mynheer Sully gevoeld heeft, hoe feller hy zich gehoond zal vinden als hy ziet wat misbruik hy daar van gemaakt heeft. Vervolgens den Hertog wat voorwaarts geleidende , i?» 231» ftem verzachtende. "Wy hebben hem gisteren den laatften (Jag toegebracht: Datisnamelyk, een gefchrift van hem zelv'; een' eigen handigen brief; dien wy tegen hem zelf hebben weten te verdraaijen,... en dit alles evenwel zonder eenige kwaadaardigheid ... De Koning, na denzclven gelezen te hebben, zond hem in zyulaatfte gramfchapdienterug door Varenne, die my zulks ten eerfte kwam zeggen, en die, uit eenige woorden, den Koning in zyn drift ont-  van HENR.IK den VIERDEN. 9 ontfnapt, het gerucht van zyn billingfchsp heeffuitgeftrooid, dat vervolgens, gelyk gy weet, zo verfrrerd is geworden... Ha! Mynheer Bellegarde! had gy ons willen helpen! Bellegarde. Ik u helpen !... 't is 'er ver af Marquis ! 't is inderdaad zo, gelyk ik u zeg, my blyft voor dat gehaats fchepzel altoos nog een zeker innerlyk gevoelen van vriendfchap over, dat ik niet van my wceren kan... en aan den anderen kant deug ik zo weinig tot zulke kuiperyen; die (laan my zo kwalyk ter hand, die ik henderdmaal liever het veroveren van een Plaats, als de ftreken van het Hof bywoon... ik betuig u dat het ccrIte meer myn zaak is. Concini. Mynheer de Hertog! gy bezit meer bekwaamheid, dan gy uiterlyk wilt doen blyken; die ontfnapt my zelf in dit oogenblik niet; en zie hier waar in dezelve beftaat: gy wilt, zo de Myn gelukkig fpringt, 'er uw gebruik van maaken, en in geval het lont geroken vnogt wofden, niet eens vermoed zyn, een van deszelfs Stichters geweest te zyn. Bellegarde, met ernst en trotschheid. Een oogenblik Mynheer! ga_niet verder: gy kunt noch zult niet vermoeden, dat ik... Concini, hem invallende, en op een' nederigen toon. Neen, Mynheer de Hertog! neen; ik zie nu wat ik van uwe werkeloosheid kan en moet denken. Zie hier: uwe ouderwetfche rondborftigheid doetu, gelyk nis alle de Franfche Hecrcn allen aanflag,hoe billyk die moog' zyn, als kwaad en onbillyk keuren; en ik vind 'er dat van myn' kant niet in. In tegendeel: in aan» merking neemende wat kwaad het Rvk door Mynheer A s SuS*  io DeJAGTPARTY Sully word toegebracht, zal Frankryk altoos, aan ons en aan de Dame Galiga'ï, en aan my verpligt zyn, dat wy iets ondernomen hebben om het van den Staatsdienaar te ontheffen: In dit alles is ons oogmerk goed. Wy begeeren allen niets dan het welzyn derFran'fchen. Bellegarde. ó! Ik ben wel overtuigd dat gy zulks meent. ..maar ik zie den Koning uit zyncn Raad verfchynen. Concini, ftil tegen Bellegarde. Sully verzelt hem. Zy hebben altoos de koelde houding tegen elkander: zy fchynen altoos te onvreden; 't is wonderlyk! VIERDE TOONEEL, Hen rik, in een Jagt kleed, Sully, in de gewotmJyke Kleeding,Bellegarde, Concini, Gevolg van Hovelingen, de twee Jagermeesters welke aan het einde van het Tooneel voor de deur van V Konings vertrek post houden. ' Hen rik, nevens Sully intredende, en begeerte toonende om met denzelven te fpreeken, doch op het zien van Bellegarde en Concini zich bedwingende , en naar den zeiven toetredende. Goeden dag, myn waarde Bellegarde! goeden dag, Mynheer Concini! ( Tegen Sully.) de Raad is vroeger als ik dacht gefcheiden; onze jagt zal nu nog vroeg genoeg zyn; en wy zullen tyd in overvloed hebben. Belle garde. In waarheid, uwe Maicfteit treft dezen dag wouflerbaarlyk weer voor de Jagt. Hen*  van HENRIK den VIERDEN. n Henrik, met een gerust gelaat. 't Is waar, men kon geen fchooncr dag in dit faizoen, in den Herfst, wenfehen. Sully. Heeft uwe Majefteit voor deszelfs vertrek my niet eenige verdere orders te geeven ? Henrik, koel en verlegen. Neen, Mynheer! ik verbeeld my zulks in den Raad reeds gedaan te hebben... ten zy gy zelf my iets byzonders te zeggen had. Sully. Neen, Sire! ik weet niet dat ik iets vergeten heb.., doch vergeef my... op dit oogenblik herrinner ik my de zaak van den moedigen Crïllon, en ik ga terftond heen om hem... Henrik, hem met een zeker ongeduld in de reden vallende. Gy zoud geen tyd hebben om die zaak ten einde te brengen: hy gaat met my ter Jagt... Maar zoud gy my niets .te zeggen hebben? (Hem met verlegenheid aanziende,) dat u betrof, u zelv'Mynheer ?... Zoud gy wel de tyd hebben my hier een oogenblik te bly ven wachten?... zou u zulks niet verveelen Mynheer? Sully, zich diep buigende. My, Sire! Myn tyd en leven Maan altoos in uw Maiefteits handen... Zelf in dit oogenblik zo gy 't beveelt. .. Henrik, wat vriendelyker. Dit oogenblik niet. Ik ga thans de Koningin en myne Kinderen zien; hier verlang ik naar. Wagtmyhier indeezeGallery... (Met een bedwongen ftem.) Ik zie wel dat ik zeh? u, over \\ zal moeten lpreeken, wyl gy  li De.JAGTPAR.TY zelf de eerfte niet wilt zijn... Gy, myn waarde Bellegarde ! volg my: gy kunt, vermids 't nog te vroeg is, de Koningin niet zien; maar ik heb in 't heengaan u een woord te fpreeken over uw Gouvernement van Bourgondie. Kom, ga met my, myn Vriend! De Koning vertrekt met Bellegarde: een gedeelte zyfier Hovelingen volgt hem, de overige, benevens de Jagermeesters, blyven in 'j Konings vertrek: terwyl treden Concini en Sully een weinig voorwaarts. V Y F D £ TOONEEL. x Sully, Concini. Concini, ter zyde. Laat ik eens zien, ol ik Mynheer Sully niet aan 't Ipreeken kan krygen; hem zullen ongetwyfeld wel eenige trekken van misnoegen, hoogmoed of onbefcheidenheid ontvallen: dan heb ik gelegenheid dezelve dezen avond den Koning, net zo als hydie uitgedrukt heeft, over te dragen. {Overluid.) Heer Hertog! ik betuige U de grootde blydfchap te gevoelen wegens 't geluk dat gy genieten zult van met den Koning in byzonder gefprek te treden: gy zult dan ligtelyk al de donkere wolken,die u over 't hoofd hangen,kunnen verdry ven, en de verwydering, die 'erfederteenigentydtusfchenhem en u plaats gehad heeft, uit den weg ruimen... ten minde ik hoop zulks van gantfchcr harte. Sully, met koelheid. Ik betuige u zoveel verpligting, als men deswegens hebben kan. Concini. Ach, Mynheer! wat is een eerde Staatsdienaar nier te-  van HENRIK den VIERDEN. 13 te beklagen! nyd en laster vervolgen hem onophoudelyk; met menig ander Vorst als de onze, zoude ik zeer beducht zyn... Sully, met fierheid hem invallende. Gewis; maar met onzen Vorst heb ik niets te vreezen : Neen, Mynheer! ik vrees volftrekt niets. Concini. Zo is 't: gy kunt uwe onfchuld altoos doen fpreeken by eenen Vorst, die alle uwe dienften , diezoveelerlei zyn, fteeds voor oogen heeft.... die nooit het herdenken 'vergeet, dat gy in voorgaande tyden al uw fortuin aan hem opgeofferd hebt, dat gy honderd maaien aan zyn zyde uw leven aan 't gevaar hebt blootgefteld; dat de wonden , die gy op uw ligchaam ontfangen hebt.. . Sully, ongeduldig. Ei! Mynheer! flap hier af, bid ik u. Concini. Neen , Mynheer! ik heb niet te veel gezegd; en de Koning moet altoos in zyn hart geprent houden dat gy alleen de handeling volbracht hebt met de Grooten van onzen Staat, van welken hy verpligt is geweest zyn Ryk ftukswyze af te koopen; dat uw werk buitenslands nog luisterryk er geweest is; nooit zal hy ver geeten wat eerbewys gy te Londen by de overledene Koningin Elizabeth genoten hebt... Sully, met nog groot er ongeduld. Ei, Mynheer! ik verzoek nogmaals hier een einde van te maaken. Al uwe loftuitingen, hoe opregt die mogen zyn , zullen my niet verblinden: dit zeg ik u voor af... maar, laat ons eens zien: wat wilt gy met dit alles zeggen ? Con«  14 De JAGTPARÏY Concini. Ik wil niet anders hier mede te kennen geeven, Mynheer! als het natuurlyk gevolg hiervan: Namelyk; dat het onmogelyk is dat de Koning niet in het diepst van zyn hart de erkentenis bewaard hebbe,die hyaan uwe dienften verfchuldigdis. En ik bid umyeens openhartig te willen zeggen, of gy niet ten allerhoogfte verwonderd zyt, _ dat de Vorst, na al de verpligtingen die hyaan u heeft, en de hoedanigheden uwer ziele zo wel kennende, ooit een oogenblik gehoor heeft kunnen leenen aan de lasterlykfte befchuldigingen, waarmede men zedert eenige maanden onophoudelyk u by hem tracht verdacht te maaken. Sully, koel en fpottender wyze. Luister Mynheer Concini!... met een minder openhartig man dan gyzyt... enwien het hart niet, zo als by u, op de lippen legt, zou ik zulk een onderzoek, als gy doet,ten cenemale als bedriegch'k en valsch kunnen aanmerken, en het even zo gevaarlyk voor my achten , hier op te zwygen als te antwoorden;... maar met een' man als gy.... Concini. Gy weet hoe fterk ik aan u verknocht ben, en dat ik... Sully, kern invallende. Ja, Mynheer Concini! ik weet zulks; en daarom zeg ik u ook, dat ik met elk, behalven u, gevaar zou loopen, dat, zo ik-nu zweeg, dit ftilzwygen, (niet door u, maar door anderen) by den Koning.zou kunnen uitgelegd worden , als de uitwerking eener onbetameïyke trotschheid; en dat, zo ik in tegendeel hier op antwoordde, en de zogenoemde ligtgelovigheid des Konings aan de befchuldigingen myner vyanden u toeftemde, ik zeer oawaardiglyk myn' Meester en Wel. doener zou hoouen. Con-  van HENRIK den VIERDEN. i5 Concini. • ö Ja, Mynheer! ik begryp zeer wel... Sully, vervolgende. Niettemin Mynheer! ondanks al 't gevaar,'twelk ik loopen zou, met my in zulk een kicsfche om Handigheid te verklaaren, zou ik evenwel tegen zodanig een' listigen en kwaadaardigen vyand,en die zich met een fchandclyk oogmerk by my vervoegde om myne gedachten hierop te doorgronden, zeggen , het geen ik thans tegen u zelv' zeggen zal,Mynheer Concini, en aan myn' besten vriend zou zeggen; dat is namelyk, dat ik,altoos onbefprokcn geleefd hebbende,en flaudvastig (leunende op de billykheid des Konings, zo vast verzekerd en overtuigd ben van zyne goedheden voor my, dat ik, indien ik uit zyn Majefleits eigen mond hoorde dat hy zyne gunst my onttrok, zulks nog niet gelooven zou, maar my verbeelden, dat zyn tong zyn hart bedroog. Concini, met eenige verlegenheid. Mynheer!.. . zekerlyk ... maar wacht u van u aan een al te blind vertrouwen over te geeven... en zie toe... Sully, zyn flem verheffende met eetf toon van verontwaardiging. Ik zie nergens naar, en fluit myne oogen voor alles behalven voor myn' pligt Mynheer! Zie daar dewaare gevoelens van myn hart, en die gy den Koning in de zelfde bewoordingen kunt mededeelen... in dezelfde bewoordingen zeg ik u. .. maar ik venvacht zulks niet van u. Zo, gy ondertusfchen begeert dat ik verder met u, in een klaarder en min figuurlyken ftyl fpreeken zal... Con-  ï6 De JAGTPARTY Concini, verlegen. Hoe, Mynheer!... met my ?... zoud gy my bekwaam achten ? ... maar ik zie den Koning weder te rug komen. ZESDE TOON E Ë L. Henrik, Sully, Gevolg. Henrik blyft, by 't inkomen der Gallerye, aan de deur ft aan. Sully en Concini treden beide hem te gemoet: De laatfte begeeft zich op een wenk van Henrik, in 's Konings Vertrek , in V welke hy , geduurende den loop van het volgende Tooneel, benevens Bellegarde zich doet zien. De Marquis van Praslin , en eenige andere Hee' ren van 's Konings gevolg, benevens de Jagermcesters, onthouden zich mede in het gemelde vertrek, hunne nieuwsgierigheid en ongerustheid over de uitkomst van dit gefprek van tyd tot tyd betoonende. Henrik, by V inkomen der Gallerye tegen zyn Gevolg. Bellegarde! d'Aumont! Brisfac! Duplesfis! Matignon! Villars! la Chatrc! Clermont! en gy Montmoranci! onthoud u allen, bid ik, een wyl in dit vertrek ; daar na vertrekken wy ltraks ter Jagt, Maar ik heb vooraf iets byzonders te fpreeken met Mynheer Sully. Marquis Praslin! Praslin. Sire! Henrik. Onthoud u insgclyks aldaar , en ftel twee Wachten aan de deur, met bevel van niemand in de Gallery te laaten treden. Echter behoeft gy de deuren niet te fluiten  van HENRIK den VIERDEN. 17 ten: 't verfchcelt my niet dat men ons zie, maar ik begeer niet dat men ons kan hooren. Praslin fielt twee Ilelbaardiers buiten deGallery aan de deur; vervolgens neemt de Koning Sully by de hand y en geleid hem, zonder iets te zeggen, voorwaarts tot op den kant van het Tooneel, waar na hy deszelfs hand loslaat, en hem eenigen tyd , zonder Jpreekeu, ficrk aanziet. Wel nu Mynheer! die manier, waarop wy zedert den tyd van zes weeken met elkander leeven; de koelheid die ik ubetoone; en de bedwongenheid die'er tusfchen ons plaats heeft; kunt gy dit alles met goede 00gen aanzien ? en zyt gy daar niet ongerust over ? Sully, deftig en eerbiedig. Sire! met ieder Vorst, behalven Henrik, zou ik myne ongenade vastftellen, zo dra ik achtlloeg op het onttrekken dier goedertierne gemeenzaamheid; waar mede gy my altoos vereerd hebt: maar by uwe Majefteic fpreeken voor my uwe billykheid, uwe gevoelens , en... zoude ik 't zeggen mogen ? uwe vriendfchap en myne onfchuld... dit alles ftelt my gerust, en ik bekommer my nergens over. Henrik, een weinig bewogen. Deze gerustheid toont, ik beken 't, het getuigenis van een zuiver geweten, dat zich zelf niets te verwyten heeft: Maar ondertusfchen is 't u, Mynheer l niet onbekend dat gantsch Frankryk fchreeuwt, en my klachten over u toezend; en gy midlerwyl behoud by dit alles een diep fiilzwygen. Sully, met nadruk. Ja Vorst! ik moet met een eerbiedig ftilzwygen afB wach-  De JAGTPARTY wachten, dat uwe Majeftcit my opheldering afeifche* over zaaken , waar van de geringde de grootde laster in zich bevat... Want u, myn Koning! het eerst te lpreeken over alle die ongerymde en hatelyke betichtingen * ware in eenig opzicht dezelven te daaven, en voor waarheid te erkennen: 't betaamt my niet diergelyke befchuldigingen te vreezen, waar aan gy zelf, Vorst! geen geloof Haat. Henrik, goedaardiglyk. Ja, maar... Sully, met kracht van ftem. Neen Sire! gy gelooft ze niet. Daar is niet dan een enkele van alle die befchuldigingen, die een fchyn van waarheid heeft; of om beter te zeggen, waarfchynlyk kan genoemd worden. (Een papier uit zyn zak haaiende.) Dat is deze brief van my, dien gy my gisteren avond door Varenne te rug zond: maar vier woorden, die ik 'er onder aan bygevoegd heb , zullen u het gantfehc raadzel ontwinden. Dat uw Mafedeit zicli verwaardige het oog te daan, op de uitlegging die ik aan 't zelve gegeeveu heb. Henrik, na den brief ingezien te hebben. Ik da verdeld! (Sully by de hand vattende.) Ach ! Mynheer Rosni! die ontaarden! wat hebben zy my bedrogen! Sully. Wat de fchimpfchriften belangt, en boven al, Sire! dat libel, door eenen Juvigny met zo veel kracht van welfprekenheid gemaakt, en 't welk ik zelf zo wel als uwe Majedeit gelezen heb.... Hen-  van "HENRIK den VIERDEN. 19 IIeNrik, met drift hem invallende. ' Hoe! dat gy zelf gelezen hebt Rosni ? en gy zyt niet aanftonds by my gekomen, om my daar over te onderhouden? Sully. Neen Sire! ik heb het veracht. Niet dat uwe Majefteit denke, dat ik, indien dezelve my eerst gefproken had, zulk eene onbetamelyke hoogmoed getoond zou hebben, of nog zou betoonen , van in geene verantwoording te willen treden omtrent alle deze dingen , en dus myne onfchuld... Henrik. Wat noemt gy verantwoording, myn Vriend? Ik zweer u dat de opheldering, die gy my over dien brie! alleen gegeven hebt, alles verantwoord... ja alles , en ik wil nergens meer van hooren. Sully, met vuur. Vergeef my, Sire! 't is ten uiterfte noodzakelyk dat gy de goedheid hebt myne verantwoording te hooren, en zie hier dezelve... Zedert drie en dertig jaaren heb ik ugediend, ja bemind, durve ik zeggen. By deonfchendbaare verknochtheid aan uwe Majefteit, heeft zich de eer gevoegd; deze heb ik nooit gefchonden, en wil zulks nimmer doen; deze twee yerecnigen zicli beide tot myn belang; dit belang is u te dienen, zo lang ik adem fcheppe ... dit zyn myne oprechte gevoelens. Myne bedekte vyanden, die laage zielen, om u van het tegendeel te overtuigen, of dat ik u wil, of kan verraden , brengen in alle hunne gefprekken en fchotfchriften niet by,dan eenige mogelykheden die in enkele parsfenfclmanien beflaan. En wat zou toch myn B 2 oog-  20 Dèjagtparty oogmerk in zulk een verregaand verraad kunnen zyn ?... my uwe kroon op het hoofd te zetten ? Ik weet, gy acht my niet ontbloot genoeg van oordeel om myiets onmooglyks te onderwinden... Of om die op eene andere tak van uw huis overtebrengen, of wel op eenige vreemde Mogenheid ? Ach! myn Vorst en Held! welk ander Monarch, welke andere Mogenhedcn , welke andere Staaten kunnen myn fortuin ooit zo hoog verheffen, als gy het myne gedaan hebt ? Henrik, hem omhelzende. Ach, Rosni! myn waarde Rosni! Sully, met het zelfde vuur vervolgende. Ach! myn waarde Meester! ja, gy zult die altoos zyn: gy acht, gy bemint my; ja Sire! gy acht my in zulk een mate, dat ik de edele verwaandheid bezitte van te gelooven , dat gy (zelfs in deeze zaak niet) geen wezenlyke achterdocht omtrent myne getrouwheid gehad hebt, ik zeg, geen wezenlyke achterdocht. Neen Vorst! gy hebt die geenzins gehad. heng.ik. Wat wezenlyke achterdocht betreft, neen myn Vriend! die heb ik niet gehad... 't is op zyn best eene ligte ongerustheid geweest; en die nog zo zwak geweest is, dat zy niet lang ftand heeft kunnen houden. Maar hoor toe, myn waarde Rosni! ik zal myn hart voor u openleggen; die kleine ongerustheid zou ik zelfs nog niet eens gehad hebben: nooit had men 't zo ver gebracht om my het minde kwaad vermoeden op uwe getrouwheid te geeven, zo wy beide in een' anderen tyd leefden. Maar in deze yslyke eeuw, in deze eeuw van beroertens, zamenzweeringen en verraad ; waarin ik de fnoodfte ontrouw gezien en zelf ondervonden heb van  van HENRIK den VIERDEN. at van zulken, die ik als myne beste vrienden behandeld heb, waarin ik honderdwerf het fpeeltuig en flachtolfer hunner fchelmfche aanflagen dacht te verdrekken waarde Vriend! gy zult my de kleine vonkjes van mistrouwen wel willen vergeeven ... Ik zal dezelve herftellen, Rosni! door nieuwe weldaaden, die u, en uw huis, ten hoogden trap van hoogheid verheffen zullen. Ik begeer dat gy... Sully. Hou op, Sire ! uw goedheden voor my zouden te ver gaan ... wil dezelve palen zetten... uwe ongelukken, en de fnoodde ondankbaarheden wettigen uw mistrouwen , en hebben het zelve noodzakelyk moeten voeden en verderken... Maar laat uw hart omtrent my voortaan geen meer voeden... ik verdien zulks; en dat uwe Majefteit de grootde omzichtigheid gebruike in 't fchenken van weldaden, waar mede dezelve my op nieuw zou willen vereeren. Ik ben de eerde om u geknield te verzoeken, my nooit verderkte Plaatzen of Prinsdommen te geeven. In één woord, my alzulke gunden toe te voegen, die my in daat zouden knnnen dellen, om zo ik zulks wilde, my tot hoofd van eenige Party te kunnen dellen; niet dat deze gunden ooit wapens tegen u in myn hand zouden worden: Maar ik wil myne vyanden alle voorwcndfels beneelïïen, om my met nieuwe misdaaden te bevlekken. Henrik, met de groot/Ie levendigheid en aandoening. Grootmeester! gy zult nooit vyanden behoeven te vreezen zo lang ik leef. Sully, na zich, tot bewys van dankzegging, voor den Koning gebogen te hebben. Ach, Sire! behaagde den hemel dat zulks waar B 3 was!  22 DeJAGTPARTY was! maar dit onderhoud is een bewys van het tegendeel, en der wreedc Uitwerkingen, welke de kunuiggcimcede laster der Hovelingen voortbrengen kan. II e n r ik. Maar die zouden niets Voortgebracht hebben, indien gy, ftuünche Vriend! zedert den tyd dat ik u zo ftreng onthaald heb, goedaardiglyk by my waart gekomen, om my in dit ftuk te verlichten,.. Ach, Rosni! dit is ariet wel van u gedaan. Zedert dertig jaaren,dat ik u jnyne vriendfehap gezworen heb, had ik nimmer iets op myn hart, h welk ik niet daadlyk aan het uwe vertrouwd heb : ontwerpen , bedryven , vermaaken , Vriendfehap, liefdehandelingen , verdrietlykheden en huiszorgen, :k heb u alles toevertrouwd; en gy, gy zyt achterhoudend genoeg, om in al dien tyd geen de aninfte verlichting in uwe zaak te willen geeven! heet dit myn Vriend zyn ?.. Ach! de traanen vloeifen my Uit de oogen... kunnen Koningen dan geen' Vrienden hebben ? Sully, met aandoening. Ach! myn aanbiddelyke Meester! die kracht, die waarheid van gevoelen, dat zich in u uitdrukt, doet sriy thans myn' misdag erkennen. Ja, Sire! ik heb kwalyk gedaan, my niet van 't eerfte oogenblik af aan naar U te hebben begeeven , en u... Henrik, met de grootfte levendigheid. Ja, en gy zoud uw' misflag nog duizendmaal fterker gevoelen, indien gy wist wat ik, geduurende den tyd van dit foort van onmin tusfehen ons, geleden had. Laat dit nooit weêr gebeuren! en ik wil niet dat onze verfchillen ooit langer als vier- en- twintig uuren voortaan duuren zullen, hoort gy 't wel Rpsni? Sul»  van HENRIK den VIERDEN. 23 S ully. ö1 Ik zal die van hunne geboorte af fluiten. Ach ! Sire I . Ach! myn Vriend!... vergeef aan de ontroering'van myn hart... het woord, dat my ontfnapt is. Henrik. Noem my uw' Vriend , myn waarde Rosni ! hoe flerk heb ik myne vriendfehap voor u reeds ondervonden ' Toen ik itraks, eer ik naar de Koningin ging, my zelv' dwong om u ëëh koel onthaal aan te doen, en u Mynheer noemde, herinnert gy u dat gy my niet dan door een diepe buiging antwoordde ? Wel nii, toen ik deze droefheid en aandoening uwer ziel belchouwde , mvn waarde Rosni! had het weinig gefcheeld ot ik had in dat zelfde oogenblik my om uw hals geworpen , en op die wyz' ons onderhoud begonnen. Sully, op hét tederfte bewogen, en met eene afgebroken e ftem. Ach ! Vorst! die laatfte trek ... Ach! vergun dat ik met traanen van vreugd.... en de tederlle aandoening... my voor uwe voeten werpe... om u te danken... Henrik. Vat doet gy, Rosni? Sta toch'op; zie wat gy doet... 't Volk dat binnen is, fchoon't ons niet heelt kunnen hooren, ziet ons : zy zullen denken dat ik 11 vergifnis fchenke; gy denkt daar niet om: fta toch op. Geduurende deze laat ft e reden, blyft Rosni geknield leggen , kusfende de hand des Aonings; eindelyk heft de Koning hem op , en omhelst hem verfcheidens malen. B4 ZE*  *4 DeJAGTPARTY ZEVENDE TOONEEL Henrik, Sully, Bellegarde,Concini, Gevolg van Hovelingen en Officieren der Jagt. Henrik, tegen Praslin. IVfarquis! los de Wachten af: elk kan binnen t"e«ien. Wy zullen ten eerfte naar de Jagt vertrekken Doch eerwy te paard ftygen, ben ik zeer verblyd Mynheeren ! u allen te kunnen verklaaren, dat ik Pvosni meer dan ooit beminne; en dat die hem aantast, myn .eigen leven raakt. Sully. ' Ach! Vorst! hoe zal ik immermeer erkennen ?... Henrik. Zulks doet gy genoeg Mynheer! wanneer gy voortgaat my te dienen, gelyk gy altoos gedaan hebt. Bellegarde, tegen Sully. ó Myn waarde Hertog! ik neem inderdaad zeer veel deel... Concini, tegen Sully. Ach! Mynheer! de overmaat van myne blydfchap ïs zodanig... r Henrik, hem in de reden vallende. Nu, nu; dat is genoeg: gy kunt hem al die com- phmenten op de Jagt wel maaken; want ik begeer dat hy mede van de party zal zyn. Sully. Ik Sire?.. . Henrik. Ja, gy zelf: ik; weet wel dat gy anderzins geen groot  van HENRIK den VIERDEN. 25 groot Liefhebber van de Jagtzyt: maar ik verkies dezen dag in uw gezelfchap door te brengen ... den gantfchen dag:... hoort gy 't wel myn Vriend ? Sully. Sire! ik gevoel my ten uiterfte getroffen over't geen gy my zegt! zo uw Majefteit niettemin my wilde ontflaan... Henrik. ■ Neen toch niet, Rosni! ik verbeeld my dat de Jagt niet gelukkig zou zvn, indien gy 'er niet by waart; ik heb zelfs een voorgevoelen, dat 'er aangenaame avantuuren gebeuren zullen zo gy meê gaat; te minfte ik heb zulks in't hoofd: kom, ga uftraksverkleeden,«n kom dan by ons op de beftemde plaats. Hy geeft hem een klapje, ten teken van vriendfehap, op den fchouder. Sully. 't Is wel Sire: ik zal op 't oogenblik weêr by u zyn. AGTSTE TOONEEL. Henrik, Bellegarde, Concini, Praslin, en verdere Hovelingen. Henrik. Marquis Concini! ik denk dat 'er veelen zullen zyn, wien deze vernieuwde vriendfehap niet al te wel zal fmaaken. Concini. Ik zweer u echter, Sire! dat ik tot die geenen niet behoor. Bellegarde. In waarheid Vorst! deze verzoening is lang geB 5 wenscht  s6 DeJAGTPARTY wenscht geweest van allen, die het welzyn van den Staat liefhebben: de Hertog zal altoos de rechterarm van uwe Majeiteit zyn; In 't ftuk van zaaken is zyne bekwaamheid ongemeen!... Henrik. Wat fpreekt gy van zaaken ? zeg 'er by, aan 't hoofd van myne Legers, in mynen Raad, in alle Gezaudfchappen; ik heb hem vrienden en vyanden altoos met geluk kunnen aanbieden: maar 't is genoeg, laat ons vertrekken. De Koning vertrekt, door zyn gantfche Hof gevolgd. Einde van het Eerfte Bedryfi. TWEE-  Ha, ha!Kier hel. ik ien knevel,aie op de Harten van onzen goeijen koning gefchotem heeft.   van HENRIK den VIERDEN. a? ■ TWEEDE BEDRYF. liet Tooneel verbeeld een Bosch, in de nabuurfchap van ■ Lieurfain. EERSTE TOONEEL. Lukas, Kaatje, béide, naar den tyd van Henrik- den Vierden, ah boeren gekleed. Men hoort van verre het geluid van _ een Walthoorn. LlIKA s. Sakkerloot! Kaatje! daar blaezen zy al op den Walthoorn. Toe! kom, ga mft me, en laeten. wy de Jagt 'ereis kykeu; 't is hieiW by.... wy motten maar nae deuzeirkant toe, daarliet geluid van daen komt. Kaatje. Neen, Luikcs, ik durf zeper niet; ik mot aenftonds wéér t'huis wezen. Lukas. Tut tut' 't gebeurt ummers alle daegén niet dat de Jagt zo'ver dut heen komt; misfehien dat wy 'er onzen hupfchen Keuning ook nog zeilen zk»„- m . .Kaatje. ■, Ta Luikes! ik bin ook wel, nuuwsgierig om hem 'ereis'te zien; Want ik ken 'em zo min als jy; maer t word. zó' laat: Mortjczel me wachten; en ik mot heur het eetenveurt'aevend nog helpen klaermaeken. Ryfcbroêr komt van aevend ook t'huis, . Lukas. Wat zesje? van aevend? daar ben ik rest bly om5 Nou hoop ik dathy me helpen zei om jou Vaatjes toe-  a8 DeJAGTPARTY ftemming te krygen tot ons hylik; waar toe dient dut fammelen ? Maar Kaatje, 't is wel flegt van je, dat je dat zo lang verzwegen hebt. Kaatje. Wel, hoe kon ik 'et jou toch eer zeggen? ik heb'et zo ftrakjes eerst gehoord. Lukas. Je most me dat aanftonds 'ezeid hebben. Kaatje. Zie nou eens: kon ik het jou zeggen, eer ik je gefproken had? Lukas. Neen toch niet: maar wel zo dra jy me ontmoette: maar jy docht maar om de Jagt te gaan kyken. Is dut nou vrindfchop ? as men zukken goejen tyding weet? Kaatje. Luikes, 't is heel flegt van jou, dat jy me zulk een twist aandoet; terwyl je weet, dat ik niet na de Jagt ging, als om dat ik myn Broer onderweg dogt te ontmoeten en nou kryg ik nog knorre... maar loop heen, jy bent een ondankbaare. Lukas. Nou, myn lieve Kaatje! vergeeft me: ik wist het niet.. maar 't is... zieje wel ? om dat ik je zo heel hef heb. Kaatje. Dat heb ik jou ook wel; maar ik kyf niet met jou, als jy 't niet verdient hebt. Lukas. Ja! de drommel! altemets wel ien klein beetje; want gusteren aan jou huis bekeef jy me nog daar jou Vader en Moeder by waren, om dat ik maar een woordje ffrak  van HENRIK den VIERDEN. =9 Ifo'rak van dat ondeugend fchepzel van een Agatha; die met dien rykeu Sinjeur opgeduwd is:had ik toen ook nogongelyk? Kaatje. Ta zekerlyk , dat zeg ik nog; want ik loof niet dat Agatha uit haar zelfs met die Heer weggegaan is; want het is zulk een deugdzaam meisje! en die Ryfcbroêr oprecht beminde! hoor hier, daer fchuilt wat onder, dat ik nietbegryp. Lukas. Ja, ja, ik begryp hèt zo veul te beter. Kaatje. Hoor, Luikes! laaten wydaer niet verder van rprêeken ; anders kreeg jy weêr wat van me. Maar ik heb nou niet langer tyd. Dag Luikes! Lukas. Dag, ondeugende pry ! Kaatje, hem met haar ruikertje in het gezicht goojende. Ondeugende pry? daer: dat is om je ordentlyk te leeren fpreeken. . , Zy loopt fchielyk heen. TWEEDE TOONEEL. Lukas, alleen. Wagt; wagt.... dat heksje, daar zy is!... maar zy is al weg 't is toch lief van heur:... om dat zy boos is, fmyt zy my heur blommetjes teugen myn neus... 'tis aardig! ( Hy raapt den ruiker op ,en, na ztch opgebeft te hebben, word hy Agatha gewaar.)... maar, wat zie ik!... fchemeren myne oogen?... neen waerentig: 't is Agatha zelf.. .maarlieven tyd! watheitze-al fnorrepypen aan heur ligchaaml DER-  3o De JAGT PARTY DERDE TOONEEL. Lukas, Ag at ha , in de Meeding eener zwierige Juffer, ah ten tyde van Henrik den Vierden. Agatha. Ja ik ben het zelfs, myn lieve Lukas! maar, hoor my een oogenblik bid ik u. Lukas. Sakkerloot! wat bin jy deftiguitgeftrcken, Juffrouw Agatha! jy bint opgefchikt als een Prinfes... en kom. je nou zo regelrecht Van Parys ?.,. of van het Hof?.. wat weet ik 'et ? wel, je mot daar al ien knap fortuintje gemaekt hebben., in die zes weekeu tyds, fints je met een ftille trom van ons bint ofgetrokkcn.... jou Vaeder, dat een eenvoudige boerehoefpachteris, zou jou, als hy je nou zag, niet eens kennen .. wel foei! jy most van befchaamtheid jou oogen niet durven opflaan. Agatha, droevig. Helaas! alle fchyn is tegen my... maar ik ben niet Ichuldig. De Marquis Concini heeft my met geweld doen opligten , en my naar Parys vervoerd. Die wreedaard heeft my in een foort van gevangenis zes weeken lang opgefloten gehouden... maar myne deugd, moed, en teffens myn wanhoop hebben my eindelyk krachts genoeg verleend om my uit zyn macht te rukken; ik ben hem in flilte ontfnapt; en kom nu op 'toogenblik aan; en u hier het eerst aantreffende, en u de zaak willende vertellen , heb ik dus geen tyd gehad om my te ontdoen van d-eze klederen, die myne oneer fcbynën te bewyzen. Lukas. Jou oneer? fchoone tael! wat is dat wel 'ezeid! daar heb je 't nounet!. .dat komt van funts jou kindsheid tot aan jou veertiende jaar gewoond te hebben by die Ma* dam  van HENRIK den VIERDEN. 31 dam Signora Galigaï; daar die Mynheer de Marquis op Jou verliefd geworden is... Trouwens! het woonen by zulke o-roote Heeren maekt ien jong meisje veritandig... daar lecren die kleuters wel te fpreeken en kwalyk te doen. Maar, om dat jy nou zo llimbent, denkjymisfchien dat wy onnozel binnen.. nietwaar? neen toch niet. Denk niet dat ik al jou vertelfeltjes zo fchielykgelooven zal.. tut, tut! ik laat my van die hooffche taal zo ligt niet bedotten. Agatha. ' Maar wilt gy dan wel, myn Vriend!... Lukas. Wie ik jou vrind?. na zulk een ftuk, als jy uitgevoerd hebt^ ik de vrind van zulk ien verlopen meid als iv bint,en die deuz' gocijenRyk zo flegt heit uitgeflreken? dien zy eerst zo verzekerd heit dat zy hum bemint, en Hum kort daar na laet zitten kyken , en gaet opdrosfen met ien Sinjeur, daer ze nooit meê trouwen ken ... aan wie dat zy heur eer verkoopt,om mee als ien ander zo wat mooiie prullen aan heur lyf te kennen dragen , en niet langer als ien boerin 'eklied te gaan ? zou ik de vrind van zulk ien ondeugend creatuur weezen ? ... foei, zeg ;ik; neen, in myn hiele hart is zo vcul vnndfchap met me'er, als hier op myn hand leit, zie je? Agatha. Ik zeg u nog eens Lukas! dat niets onwaaragtiger is ... Lukas. Zeg liever, niets waaragtiger en 't is ondeugend van jou, dat jy zulk een onrust in ons hiele dorp hebt, gaen verwekken. .. .en waardeur onze hyliken achter uit zyn verfchoven. Ik ftong opliet punt van trouwen met Kaatje, de zuster van jou braeveRyk: heur Vaeder, de meulenaar heit gieu andere kinderen als heur beijen; en hy zou iou zelf'aan zyn' zeun uitgetrouwd hebben, die een  3a De JAGTPARTY een fchrandere jongen is... die het latyn van buiten kent, enfnappen ken als eenexter, zo goed als jy en die, om dat hy zo veul weet, nou uit fpyt dat jy hum zo bedrogen hebt, zich in ien geestelyk kleed zal fteeken, zokenhy daarnae nog wel Priester op ons dorp worden. Agatha. Wyl gy my dan toch niet wilt hooren fpreeken, zo zeg my voor 't minst of Ryk hier is ? Lukas. Neen, hy is hier niet: hy komt niet veur t'aevond weêrom. Heit hy de gekheid niet gehad, van om jouwent wil nog nae Parys te gaan, om Recht over jou geval te gaan verzoeken by onzen goeijen Vorst, die grooten en kleinen Recht doet ? .. Agatha, zuchtende. Wat ben ik ongelukkig!.. hoe zal ik my thans rechtvaardigen ? Ryk zal altoos billyke redenen tot achterdocht hebben, zonder dat ik my deswegensbeklaagen mag. Lukas. Ja toch! hy was gek, zo hy hum langer mit je bemoeide wel ja, huil nou reis;... maar kyk, al die vrouwetraenen zyn niet als valftrikken, om ons te bedriegen. Agatha, weenende. Ach! ik vergeef u, dat gy zo kwalyk van my denkt; maar zo gy zulks voor my niet wilt doen, doe zulks voor 't minst uit vriendfehap voor Ryk, bewys hem dien dienst van hem te melden, dat ik, u hier aangetroffen hebbende, u verzogt heb 't is voor hem al- leeen, dat gy die moeite zult doen. Lukas. Wel nou, Juffrouw Agatha; laat reis hooren wat of het is? Ag at-  Van HENRIK den VIERDEN. 35 Agatha, met vriendelykbeid. 't Is een dienst, die ftrekken zal om my by myn* Minnaar te rechtvaardigen, zo zulks mooglyk zy. Ik bid u hem dezen brief over te geeven , dien ik, zonder te weeten of ik 'er my ooit van zou kunnen bedienen , gefchreven heb, en dien de gelegenheid, die ik vond om myn' geweldenaar te ontfnappen, my verhinderde te eindigen... Ik bid u, ftel hem dien ter hand... heb eenig medelyden met my, en breng my in geen verdere wanhoop, door my deze gunst te weigeren. Lukas, een weinig bewogen. Geef hem hier; ik zei hem dien bezorgen... Maat fchoon je met jou huilen myn hart een beetje weeker gemaakt hebt, denk daerom niet dat je me zelt pieren .. . heen toch niet! ik zal hem alles tot jou nadeel vertellen , dat zeg ik je veurof: ik wil niet hebben dat myrt vrind Ryk, die in't kort myn fchoonbroêr zal worden, kat in de zak zal kopen; verfta je 't ? Agatha. Ontrust u niet: gy zyt het geenzins, die myn'Minnaar van myn onfchuld moet overtuigen; maar hy is c zelve, benevens zyn Vader, voor welkers voeten ik my wil werpen, om hen te betuigen dat ik niet fchüldig ben. Wil alleenlyk de goedheid hebben my te waarfchouwen , zo dra hy gekomen is. Lukas. Ja, ja, dat zal ik doen. Ga nou maar heen, ik beloof het jou. VIERDE TOONEEL. Lukas, alken , den brief in zyn' zak /lettende. Wat heit dat vrouwvolk heur traenen goed koop! C dat  % DeJAGTPARTY dat ken huilen als het maar wil... en veurnamentlyfc als het heur eer raakt, dan weeten zy zulke fprookjes te vertellen, die nae kat noch hond lyken , en wy mannen, na dat wy lang 'enog gefchermutzelt hebben om haar niet te willen geloovcn, wy (lokken het toch eindelyk veur zoete koek op. Ja zo mal bennen we. Het Tooneel begint langzaam te verduisteren. En ten anderen heit dat kleuter, deur heur vlucht, myn hylik met Kaatje hielendal verhinderd, is't niet om gek te worden ?... Maar onze Ryk most nou al weêïom zyn... het begint al hiel duister te worden ... maar zie daar... is hy dat zelf niet?... Ja toch. VYFDE TOONEEL. Ryk, Lukas. Lukas, hem in 't gemoet loopende, en hem omhelzende. Wel , myn goeije Ryk! wat bin ik bly dat ik jou vveêr zie!... ik voel me zelv' van vreugd niet. Ryk. Och ! myn waarde Lukas! ik heb uw vriendfehap nu meer dan ooit nodig; myn ongeluk is onherltelbaar. Lukas. Wat zei ik je zeggen ? ik heb 'er ummers altyd aan getwyfeld.. maar zeg reis op ... wat is 'er van ? Ryk. Gy weet dat ik naar Parys vertrok met oogmerk om my voor des Konings voeten te werpen. Maar die fchelmfche Marquis, die zekerlyk door zyn fpionnen van myn voornemen onderricht moet zyn geworden, heeft my laaten weeten, dat, als ik niet fchielyk vertrok, hy my in hechtenis zou laaten zetten. Lu-  van HENRIK den VIERDEN. 35 Lukas. Wel wat een ondeugend mensch is dat! Ryk. 't Zyn echter zyn dreigementen niet, die my zo fchielyk hebben doen te rug keeren; maar 't is een brief, dien ik kort daar na van Agatha ontfangen heb.. De ontrouwe fchryft my dat zy my niet meer bemint. Lukas. Wat! heit ze jou dut reeds gefchreven ? Ryk. Ja Lukas! zy heeft my gefchreven dat zy my vergeet ... zy!... ach! zonder twyfel heeft haar fnoode verleider, 't zy door geweld, 't zydoor list, haar hare eindelyk weeten te overwinnen. Zy zal verblind geraakt zyn door de grootheid van zyn' rangenfehatten. Lukas. Wat zeg je! zou het waar zyn, dat zy hem bemint ? Ryk. Ja, zy bemint hem; my bemint zy niet meer; maar laat ik deze vervoeringen, die myn leed Hechts verdubbelen , trachten te bedaaren... laat ik haar ook vergeeten. Ik wil haar myn leven lang niet weêr zien. Lukas. Ik geloof dat jy wel zelt doen. Ondertusfchen mot je weeten dat zy hier is. Ryk. Hier? zegt gy!... hier? Lukas. Ja, zy is zo ftrakjes hier nog geweest; en heit me» al een hoope leugentjes in dien tusfehentyd op den mouw gefpeld, die bedrieglter! en om heur zelf nou nog te C a vecht-  36 De JAGTPARTY rechtvaerdigen, zo als zy zcit, heit ze me daar een' brief in de hand gedouwd, dien ik hier by me heb, Ryk. Wat! hebt gy een' brief van haar? envoormii? geef my die, bid ik u, toch fchielyk; geef toch op. " Lukas, hem den brief toonende, zonder dien over te geeven. Zit daar, daar is hy; maar hoor: doe myn zin, en laaten wy hum maar in Hukken fcheuren, zonder hem eens in te zien: want het zeilen ommers altemaalmaar klmklaere valschheden zy, die we daar in zeilen vinden. Ryk, hem den brief uit de handen rukkende. Geef jy maar hier... wat is myn zwakheid groot! gy hebt gelyk, Lukas! ik moest denzelven nietleezen, maar myn grootfte verdriet is dat ik haar nog meer dau ooit beminne. Lukas. 't Is heel kostelyk van jou gedaan ! maar kom aan , iees reis hard op,dat ik hooren kan wat lietje dat zy zingt. Ryk, den brief ontroerd en met een bevende ftem kezende. ; Heel gaarne. Hy leest. Maandag ogtend ten zes uuren. Slageen geloof, myn waarde Ryk! aan den ystöy* ken brief, dien gy ongetwyfeld van my zult ontfangen hebben: het is de ondeugende Fabriek, de Kamerdienaar van den Marquis Concini, die my gedwongen heeft denzelven aan u te fchryven, na dat % vernomen had, dat gy te Parys waart , en zyn Meester vast befloten haf het uiterfte geweld tegen u te gebruiken, indten ik u niet fchreef, hy heeft my ten zelf-  van HENRIK den VIERDEN. 3? zelfden tyd beloofd, dat ik voor deze gehoorzaamheid wat meerder vryheid zou genieten. Dit laatfte Artikel heeft my overgehaald; want indien men my woord houde, denk ik my van deze vryheid te bedienen, om my door de vlucht te redden ; geen gevaar zal my hierin tegenhouden; De dood valt my verdraaglyker ah het denkbeeld van u niet meer waardig te zyn. Ik fchryf dezen Brief, zonder te weeten hoe, of door wien ik u denzelven zal doen toekomen. Dit is eengeluk dat ik alleen van den hemel moet verwachten y die gewis de onnozelheid in zyn befcherming neemenzal. Ik bemin u, en zal nooit iemand anders beminnen ... maar ik zie dat het kleine deurtje van den Tuinopen ftaat... myn venfter is niet heel hoog... met myne lakens zou ik misfchien... ik vlieg om dit te onderftaan.... 6 Hemel! zy zal uit het venfter gefprongen zyn. Wie weet of zy zich niet bezeerd heeft Lukas! Lukas. Bezeerd ? ja toch: ik heb haar zo even gezien : en geloof je dan als eenzot, alles wat zy daer in gefchreven heit ? Ryk. Hoe wat wilt gy daar meê zeggen ? Lukas. De drommel! wat heit die meid een fchranderheid! wat een fchoone brief! en met zukke krachtige woordjes; hoe kan zy tergelykertydzoaandoenlykenvalsch, 'wezen ? Ryk. Hoe, Lukas! zoud gy denken dat zy my bedriegt? of my verraad ? en dat zy haare ontrouw zo ver zou kunnen laaten gaan ?... C 3 Lu-  38 De JAGTPARTï Lukas. Ja, Broertje! ik geloof het wis en zeker. Die Marquis en zy , hebben dat niet heur beide zo beftoken, en dien brief zo toegericht, alleen om jou hier deur veur 't zotje te houden. Ryk. 6 Neen; zy is niet bekwaam tot zulk een laagheid, en gy zelf. Lukas. En ik zelf, ik zeg jou dat dut vast een ftreek van die Marquis is: nou heit hy zen bekomst al van heur, en Ituurt heur daarom weer nae 't Dorp. Ryk. Hoe , Lasteraar ! blyft gy 'er by van te gelooven dat myne Agatha.... Lukas, Lasteraar! geen fcbeldwoorden, als het jou blieft, Vrindje! maar luister... ftel eens dat ik dut nou opgat; dat zy onfclnüdig was... wie zei het toch gelooven, daar zy, zes weeken na malkaer, by dien Marquis gebleven is;.. zy mot heur eerlykheid bewyzen, eer jy van jou kant heur mit fatzoen weerom kent neemen. .. Zou jy, als jy heur nou weêr ziet, zonder dat zy heur gedrag ken rechtvaardigen, op nieuw gevaar willen loopen van jou weêr door haar mooije praatjes ïe laaten betoveren., en jou zo ver laaten verlciien om Jieur te trouwen ?... Want dat zou'er dan recht op loopen kennen; en dat zou hiel mooij zyn, niet waar? Ryk, droeviglyk. Ja Lukas! gy hebt gelyk; ik moet geenzins waagen om haar te zien; ik gevoel zelf wel de kracht myner Jigtgelovigherd. Maar kom aan, laat ons tot uwent gaan myn Vnend! ik wil daar een uur of twee doortongen, om myn zinnen eeiuveiuig te doen bedaren, en  van HENRIK den VIERDEN. -30 en myne ongerustheid wat te verzetten. Laat ons evenwel noch myn' Vader, noch iemand anders in ons huis, door het verdriet, dat my kwelt, mede ontrusten. Lukas. Ho, ho! ga maar mêe. De nacht begint mooi te vallen; en dut bosc'h is juist om deuz' tyd niet al te zeker; daar zyn zo veul itroopers en Itruikrovers, dat het net het zelfde is wie je ontmoet... wacht, wacht, my dunkt ik hoor al eenige gunter in de blafiren heur beweegen. Ryk. Laat ons dan gaan. Wy zullen aan uw' huis over uw huwelyk met Kaatje fpreeken; en wyl het myne nu niet gcfchieden kan, avü ik myn' Vader zien te beweegen om het uwe te laaten voltrekken, 't is nietbillyk dat gy door myn ongeluk lyden zoud: dit zou voor my nog een verdriet te meer zyn. (Zy vertrekken.) ZESDE TOONEEL. Bellegarde, Concini, belde in de duisternis langzaam opkomende, en rondom zich omtastende. Concini. Dat wy onze Paarden nu moeten misfchen, Mynheer Bellegarde! is het lastigfte van allen. Belle garde. En nog zo veel te lastiger Marquis! vermids zy afgejaagd zyn... wat is deze nacht fchrikkelyk donker! Concini. Men kan geen hand voor oogen zien. Ik kanuzelv* naauw onderkennen... dat verduiveld Hart moet ons op een' weg gebracht hebben... C 4 i) e l«  4° De JAGTPARTY Bellegarde. Ja, een elendige weg! en zulk een Hart! het heeft zich eerst m de bostenen van Chailly drie uuren te vergecfsch laaten narennen... toen is het de Rivier overgeftoken, en heeft ons weer een ander bosch twee uuren lang doen doorkruisten, tot dat het ons diep in het Scnnaarfchc bosch verleid heeft, daar wv tegenwoordig zyn.., j & « Concini. Zonder evenwel te weeten waar wy zyn,.. maar ik hoor beweeging; iemand nadert ons. ZEVENDE TOONEEL, Sully, Bellegarde, Concini. Sully, rondom tastende, en den arm van Bellegarde grypende. A eb.! Vorst! zoud gy het zyn ? zyt gy 't Sire ? Bellegarde. \ Is deftem van Mynheer Rosni, en tevens de ftem van zyn ziel: want die denkt niet anders dan aan zyn' ivonmg, • Sully. Ja ik ben het zelve... zyt gy 't Hertog Bellegarde ? en zyt gy hier alleen? weet gy niet waar de Koning is? heelt hy wel iemand by zich'? Belle garde. 't Is reeds twee uuren geleden dat ik van hem afgeraakt ben: hy was ook niet by de groote meenigte der Jagt, toen ik hem kwytgeraakt ben. Voor my/ik ben hier alleen met den Marais Concini. Con-  van HENRIK den. VIERDEN. 41 Concini. Uw Dienaar Hertog! maar hoe komt gy hier ? waar hebt gy dan uw paard gelaten ? Sully. Ik heb het gegeven aan een ongelukkig knecht, die voor myn gezicht zyn been gebroken heeft. Maar zeg my toch, Mynheer! aan welken kant van t bosch wy ons bevinden ? Concini. Waarachtig! wy zyn zelfs verdwaald: dit 's all' wat ik 'er u van weet te zeggen. Bellegarde. 't Is aardig"... en boven al voor een galant Hoveling-als ik, die dezen avond een dervreemdfte avantuuren ten einde moest brengen... 'tzy onder ons gezegd ... geen verwaandheid of onbefcheidenheid Mynheeren!... Sully, ernjlig. Mynheer Bellegarde! gy komt altyd met uwe zottigheden voor den dag... ik denk Hechts om den Koning Wie weet of 'er wel iemand hem gevolgd is 1 de nacht is duister; ik ben maar in vrees dat hem een ongeluk overgekomen zy. Bellegarde, met onverfchilligheid. Kom! welk een ongeval wilt gy dat hem gebeurd zou zyn? , ,. , ., Sully, met levendigheid, Hoe, Mynheer! kan hem geen ftrooper , of misfchien een ltruikrover ontmoeten, wat weetik hetj ... in waarheid de Koning had ons deeze ongerustheid wel kunnen befpaaren. Moest hy «iet te vreden zyn met duizend gevaaren reeds ontkomen te zyn, die in dien tyd mooglyk noodzakelyk waren? en ondertusfeheu C 5 *&x*  42 DeJAGTPARTY kan de Man niet nalaaten van zich alle dagen aan alj lerleije onnutte gcvaaren bloot te Hellen. Bellegarde. Maar, maar, myn .waarde Sully! gy ftelt de zaak, ook op zyn ergst. Ik bemin den Koning zo veel gy hem : kunt beminnen, en... • &y ' Concini. 'k Betuig zulks mede te doen... maar waarachtig dit is ook zich zelv' te onrusten uit vermaak van .&.ï' Sully. Waarlyk Mynheeren ! wy beminnen dan den Koninflop een zeer ycrfchillcnde wyze: want wat my belangt ik zweer u dat ik in dit oogenblik zeer ongerust ben over zyn Perfoon, ik vrees alles voor hem. en ben in lang zo gerust niet als gy u betoont. A G TS TE TOONEEL. Een M o u t h a k k K r , een bosch hout op den fchouder dragende, S ully, Belle garde, Concini, De - Houthakker, zingende. ■Alle^ daag met vlyt aan 't werk lin een deuntje daar beneveit\ Is myn leven Sully, den Houthakker vasthoudende. Waar heen? wie zyt gy? .De Houthakker, zyn bosch hout van fchrik laaiende vallen, en zich op zyne kniën werpende. Och! wat fchrik is dat!... Och! myn lieve Rover-  van HENRIK den VIERDEN. 4* vertjes, doet me toch gien kwaed... Mynbeertje! m hr heur Kappetcin bent, zo zeg hem toch dat zemen niet an men leven kommen... het leven Mynheertje!.-.-. och! het leven iszukken dierbaren Schat—ik zal je al men'geld geven... zie daar, dut is alles wat ik byme heb. „ „ Concini, tegen Sully. Ha ha! Mynheer den Opper-intendant, gy Kapitein van de Rovers ? ... dat is aardig .. . inderdaad zeer aardig! Sully, ernjtig. Uwe fcherts is hier zeer ontydig en ongepast Myabeer! Bellegarde, tegen den Houthakker. Sta op, goede man ! fta op; wy zyn geen Rovers: wy zyn Jagers die verdwaald zyn, en wy verzoeken ü, ons naar het naastgelegen Dorp te willen geleiden. De Houthakker, Wel, wat drommel, Mynheeren! jy lui bint niet verder als ien fnaphaanfeheut van Lieurfain. Sully. Van Lieurfain, zegt gy? De Houthakker. Ja toch Mynheer! en als je wilt, heb je me maerte. volgen. Belle garde. Dat komt ons wel te pas: want wy zyn afgemat : Van vermoeidheid. Concini. En wy derven van den honger; zeg my, myn Vrind! zullen wy daar iets te eeten vinden? De Houthakker. Tae toch! want ik zei je brengen by onze Kodde. J bei}-  44 De JAGT PARTY beijer, die zei je Konynen by honderden fchafren: want dat volk vreet al de Konynen op , en die vreeten op haar beurt ons weer op- Sully, den Houthakker geld geevende. Zie daar, myn Vriend, daar is iets voor u,wiltgii nu met ons gaan ? J Bellegarde, hem insgelyks geld geevende. Zie daar is nog wat, goede Man! Concini , zulks mede doende. Daar is ook nog wat: wel nu ? denkt ev nojr dat wy Rovers zyn? ° De Houthakker. Och; neen, Mynheertfes ! in teugendeel: ik zegje lui duizendmaal dank. Volgt my nou. Maar hou me te goê zo ik je veur Rovers heb aangezien, want dut bosch is er vol van. Sedert onze Burgeroorlogen hebben vericheijen van die Ligeurs dat ambagt bydehandsrenoomeu. " Sully. ^ Kom aan, laat ons nu gaan, gelei ons, en ga voor De Houthakker. As je wilt; volgt me dan, dut kleine paadje langs ; hier zo, dut heen. Sully, terwyl by de andere volgt. Ik ben nog gantsch ongerust over den Koning, en Kan zulks uit myne gedachten niet verzetten. N E-  van HENRIK den VIERDEN. 45 NEGENDE TOONEEL. Henrik, alleen , rondom met de handen vooruit tastende. "W"aar ga ik;.. en waar ben ik? .. .waar zal ik toch eindelyk belanden ? ... ik loop zedert twee uuren om den uitkomst van dit bosch te vinden ... maar laat ik een oogenblik ftilhouden,en zien eens rond... waarachtig ik zie .. dat ik niet met al zie. .. 't is fchriklyk donker... Met zyn voeten den grond voelende. Dit is geen gebaande weg... ik ben in 't diepfte van 't bosch... 't is wel zo: ik ben nu voor goed verdwaald ; maar 't is myn eigen ichuld; Ik heb myn gevolg even voor uit laaten gaan: nu zal men bekommerd over my zyn... en dat doet my leed... want voor de rest is't Pist zulk een groot ongeluk niet verdwaald te zyn... laat ik evenwel eens bedenken wat my thans te doen Raat: Ik moet hier een weinig rusten, want ik ben vry vermoeid... ik ben afgelopen. Hy zet zich tegen den ftam van een hoorn te rusten. Ho, ho! deze rustplaats is juist nog zo kwaad niet; men zou'er den nacht kunnen doorbrengen... ik heb 'er van myn leven al erger gehad. Hy legt zich neder om te rusten, doch recht zich weinig tyds daar na weêr op. Zo die arme drommel van een Sully, die nooit als mt toefevenheid ter Jagt gaat, en dien ik van daag gedwongen heb mede te gaan, ook by ongeluk verdwaald is geraakt, 5 dan ben ik verloren ... gewif felyk; en dan zal 't 'er nog zo veel te erger uitzien indien ik genoodzaakt ben den nacht in dit bosch doortebrengen... hy zou een leven maaken!... ik zou geen (tellens met hem weeten. My dunkt ik boor hem al, met zyn ernfthafog  46* De JAGTPARïY gelaat, tegen my zeggen: Hoor Sire! gy moogt 'erzoi veel meê lagchen als gy wilt: maar ik vind 'er geeni vermaak in dat men al zyne getrouwfte Dienaars van ongerustheid doe fterven... kon ik ondertusfchen hier; een weinig in de rust geraaken, en eenige uuren Haal pen, zou my zulks verfrisfehen , en nieuwe krachten byzetten, om hier van daan te kunnen koomen. Laatt ik *t eens beproeven. .. Hy legt zich wederom geheel neder, en fchynt een oogenblik te rusten ; doch ontwaakt kort daar na op V gerucht van een fnaphaanfehoot, en ftaat op, de hand flraks op t gevest van zyn degen leggende. Hier zyn rovers: laat ik op myn hoede zyn. TIENDE TOONEEL. Henrik, Twee Stroopers. De Eerste Strooper ter zyde uitkomende , na V fchieten van zyn" Makker. Zyt gy zeker van hem geraakt te hebben ? De Tweede Strooper. Ja. 't is een Rhee. My dunkt ik heb ze hooren vallen. Henrik, een weinig ter zyde gaande. \ Zyn Stroopers: ik heb zulks uit hun gefprek al begrepen. De Eerste Strooper. Wat zeg je ? heb je ze al gegrepen ? De Tweede Strooper. Je droomt, geloof ik; ik heb geen woord gefproken. Djb  van HENRIK den VIERDEN. 4? De Eerste Strooper. Zo jy niet gefproken h ebt, is bier iemand anders , die )us befpied:. want ik heb hooren fpreeken, en dan pak k myn biezen. De Tweede Strooper. De drommel! wat zeg je? dan is 't myn tyd ook: k volg je. Henrik, hen roepende. Ei Vrienden hoor eens... Vrienden! ja, zy zyn al iveg: zy hadden my net kunnen verlosfcn, en nu ben ik zo ver gevorderd als flus. ELFDE TOONEEL. Henrik, Michiel, twee Pistolen in zynen gordel hebbende, en een dieve lantaarntje in de hand. Michiel, Henrik by den arm grypende. fja, ha! hier heb ik den knevel, die op de Harten van onzen goeijen Koning gefchoten heeft. Wie ben je ? lustig, fpreek op, wit ben je? Henrik, in bedenken ft aan de. Ik ben... ik ben ... (ter zyde, zyn boven kleedtoeknoopende, om zyne order te verbergen.) Laat ik my niet ontdekken. Michiel. Ik zeg je fchurk, dat je antwoord geeft wie ben je ? Henrik, lagchende. Myn vrind! ik ben geen fchurk. Michiel. Het komt me voor dat je niet veel beter bent. Want ie antwoord niet als't hoort. Wie heeft hier die Snaphaan gelost, die ik zo ftraks gehoord heb? Hen-  48 De JAGTPARTY Henrik, Ik niet, dat zweer ik m M ic hi EL. Je liegt het: ik zeg je dat je 't liegt. Henrik. Lieg ik't?.. lieg ik't? .(ter zyde) het komt me wat Vreemd voor dus tocgefproken te worden, (overluid.) ik lieg niet: maar. \. Michiel. Maar... maar... maar ik ben niet verpligt om jou te gelooven. Hoe is jou naam ? Henrik, lagchende. Myn naam ?... myn naam ? Mie hie l. Ja, jou naam^ jou naam: of heb je geen naam? waar kom je van daan? en wat doe je hier? H e n r i k, ter zyde. Hy dringt my fterk... (Overluid.) gy onderzoekt zo veel... gy doet my zulke vraagen... MlC hiel. Die u verlegen maaken, gelyk ik zien kan. Als jy een braaf man waart, zou je zo lang niet draaijen om my te antwoorden; maar dut toont nou datje die niet bent... en nou zat je me ook volgen naar den Koddebeijer van deuze ftreek. Henrik. . U volgen? en op wat recht? wat gezag hebt gv hier toe? s ° SJ Ml C hiel. Op wat recht? op het recht, dat wy ons allen in 't «orp, zo veel als wy bennen, aanmatigen, om zorg te dra*  van HENRIK den VIERDEN. 49 dragen voor 't geen tot vermaak van onzen Meester ftrekt en daarom mot je weeten, verftrekken al de Boeren uit genegenheid en vriendfehap voor onzen goeijen Koning, hier voor Koddcbeijers, zonder dat zy daar veur betaald worden, mot je weeten. Henrik, ter zyde zeer bewogen. Dit aan my zeiven te hooren zeggen, is inderdaad een vermaak, dat ik nog niet kende. Michiel. Wat mor je in je zelv'? kom, kom ga maar voort en volg me. Henrik. Ik zal 't doen. Maar zoud gy my voor af nog wet willen hooren? zoud gy my die gunst wel willen bewyzen ? Michiel. Ik weet niet of je 't wel verdient: maar laat 'ereis hooren, wat je in te brengen hebt tot jou verdediging. Henrik, lagchende. Ik zal u alleronderdanigst doen hooren Mynheer ! dat ik de eer heb den Koning toe te behooren; dank, l choon ik een der geringfte Officieren van zyn Majefteit ben zo Sn als ey, genegen ben te verdragen dat men hem oSgdyk doen zo&u. &Ik heb den Koning opdejagtverzeld Het Hart heeft ons van 't bosch van Fontainebleau tot hier toe geleid; ik ben verdwaald geraakt en... Michiel. Hoe' zou dat Hart van Fontainebleau jou tot aan't bosch van Lieurfain gebracht hebben ? dat is niet heef waarfchynlyk. Henrjk, ter zyde. Ha, ha! ik ben dan te Lieurfain. D Mich-  50 De JAGTPARTY Michiel. 't Zou echter kennen wezen. Maar waarom heb jy onzen besten Koning op de Jagt verlaten ? Dat is wel heel liegt van jou gedaan. Henrik. Ach! myn Vrind! myn Paard is van vermoeidheid geftorven. Michiel. Dan most je hem , veur den drommel! te voet gevolgd hebben. Zo hem nou iets mogt overkomen, zei ik het jou wyten. Maar hoor hier... ik heb wat veel moeite om het te gelooven: zeg me eens, is 't waar, dat je zegt? Henrik. Ik zeg u nog eens dat ik nooit lieg. Michiel. Wel, wat wou jy me wys maakcn ! Jy leeft aan 't Hof, en zoud nooit liegen... wel dut is zelf een leugen. Henrik. Wel nu, ongeloovig fchepzel! geef my huisvesting by u, en ik zal u van de waarheid overtuigen ... En om te beginnen , zie hier een ftuk goud ; en morgen beloof ik u myn nacht-verblyf, boven uwe verwachtingte betaalen» ° Mie hiel. Ho, ho! nou zie ik dat je waarheid fpreekt, jy bent van t Hof; van daag geef je een wisjewasje, en voor morgen doe je groote beloften, die je niet zeltnakommen. Henrik, ter zyde. Hy heeft verftand. Michiel. Maar je mot weeten, dat ik geen Hoveling ben, en dat  van HENRIK den VIERDEN 51 Jat ik Michiel Rykfen heet, of eigenlyk Michiel alleen, ;n dat verkies ik zo, om dat dit 't korfte is , en dat ik Vleulenaar van myn handwerk ben ; en dat ik jou geld liet nodig heb, om dat ik zelfs ryk genoeg ben. Henrik. Gy fchynt my een hupfche bol te zyn; en ik fchep ?ermaak om nader kennis met jou te maaken. Michiel. En jy fchynt my!.. met jou... maar ik vind je vryDostig, geringfte Heer Officier van den Koning fik ben neuglyk zo goed als jy.... wat minder gemeenzaamleid, daar hou ik van. Henrik, gekfche erende. Duizendmaal vergiffenis Mynheer... neem 't niet kwalyk... Michiel. Kom, kom geen gekfcheeren. Jy mot daarom niet. denken dat ik trotsch ben ; maar 't is dat ik die gemeen^ zaamheid niet veelen kan, in wie 't ook zyn meug', veur dat ik weet of hy 't verdient, verfta je dat? Henrik, goedaardlglyk. Ik bemin dien aart in u: en ik wil uw' vriend worden Meester Michiel! en wy zullen dan eindelyk gemeenzaamer worden. M1 c h i e l , hem op den fchouder kloppende. Ja, als ik jou eerst beter heb leeren kennen : dat zal een groot onderfcheid zyn. Henrik, grimlachende. Ja , dat zal toch een groot onderfcheid zyn. Maar ik bid u, help my hier nu van daan. Michiel. ~ Gewillig: en wyl ik je toch een eerlyk man denk Da te  5a De JAGT PARTY te weezen, wil ik Je ook doen zien, dat ik mcê zo i kwaad niet ben : kom met my; ik zei je by myn wyf I brengen, die Martha biet, en die noch juist niet hielen-dal verlieten is; en myn Dochter Kaatje, die jong is, en i 'er heel wel uit ziet. Henrik. Ziet zy 'er zo wel uit, uw Dochter ? ei! is zy fchoon zeg my dat eens ? Michiel. Wel zo, wel zo! jy vat daar al vry wat vuur ten ecrlte op; jy lykt me ien aardigen te weezen. Henrik. i 't Is dat ik veel hou van alles wat fchoon is: ik zie gaarne een fchoon gelaat. Michiel. Ja toch ? maar wy zeilen 'er op pasfen. Geen gekfcheeren ... maar je kent daarom wel by me eeten; myn zeun komt t'avond t'huis; ik heb een fchoone kalfsborst, die myn wyf zal klaar maaken, met een klein fpeenvarkentje, en nog een geftoofde haas. H e n r i k. Gy hebt dan ook zekerlyk een bed voor my ? maar zonder dat zulks uw Dochter Kaatje verhindert... Michiel. O! Ik zei je wel op een bed bezorgen, dat heel hoog. en boven op onze zolder is, en dat inteugendeel heel ver van dat van onze Kaatje of is: en dat om reden : zo myn zeun van avond niet weerom gekomen I was, zou ik je zyn bed zo lang wel gegeven hebben; ; maar hoor hier: myn eigen Kind heeft by my den voor- . rang boven een'vreemdeling. Henrik, vrolyk, en met vriendelykheid. Dat is recht: ó 'o zou my fpyten dat ik hem tot over-  van HENRIK den VIERDEN. 53 overlast zou verdrekken; en gy hebt gelyk: gy zyt een goed Vader. Michiel. Die 't meest vermoeid is, zei 't eerst wel flaapen. Kom aan dan Mynheer! ga met me. Heb je honger? Henrik. ó! ik heb een' verfchrikkelyken honger. Michiel. En dorst van gelyken, niet waar? H e n r i k. Een Jagers dorst, meer heb ik u niet te zeggen. Michiel. Zo veel te beter: de drommel haal me, jy lykteen' vrolyken gast: drink jy jou beker fchoon uit? Henrik. Ja, ja ordentelyk. Michiel. Dan ben jy myn' man: Volg me: ik zie dat we nou met mekaêr aan de praat zouwen raaken: maar wy zullen 'er mee wachten tot dat we aan tafel bennen : ik zei je reis wyn laaten proeven, die ik zelf maak, en die zo lekker ïs,dat ik 'er den Koning zelf van zou durven laaten drinken: daar denk ik je reis een beker van te fchenken. H e n r1 k. Goed, goed ik verlang niets beter. Ik verzekeru, hy zal my zo lekker fmaaken, als die ik ooit met den Koning gedronken heb. D 3 Mich-  54 De JAGT PARTY Mi chiel. Nou geloof ik toch dat je niet gelogen hebt, en dat je een Officier van onzen bestigen Koning bent: want je zei dat daar zo hartelyk, als of je welreis wyn met hem gedronken had. Henrik, ter zyde, in 't heengaan. Laat ik my verder voor hem verbergen; 't zal heel vermaaklyk zyn, zo ik my niet doe kennen. Einde van het tweede Bedryf, DER*  &uiü'z. 54.. 0/> &co*.   • van HENRIK,den VIERDEN. 55 DERDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een Binnenvertrek in 't buis van den Molenaar; aan V einde ziet men een lange gedekte Tafel, naar de boerfcke wyze, voorzien met aar de borden, en tinnebekers. Op den voorgrond ftaan twee drieftalletjes, voor een van welke een Jpinwiel, en voor het andere een volle koorenzak/laat. EERSTE TOONEEL. Martha, Kaatje. Martha, intredende, tegen haare Dochter , welke haar volgt. Kom Kaatje! zie reis myn Kind! of alles wel op Tafel is; en of 'er niemendal ontbreekt: wantik wagt jou Vader in een oogenblik weer t'huis. Kaatje, de Tafel naziende. Neen Moeder: daar is niets vergeten: alles is zo als het hoort: en Vader kan aanftonds aan Talel gaan. Martha. Ta, ik zie 't is zo alles wel. Ik heb het vleesch van 't vuur genomen, en 't op de heete asch gezet: zo dat we nergens meer veur te zorgen hebben. Laaten we ons dan weêr aan ons werk begeeven. Want manmotgien oogenblik lcêg zyn. 1 Kaatte, eenig naaiwerk voor den dag krygeilde, en zich, benevens haar Moeder, nederzettende, wel ke zich aan 't /pinnen begeeft. Dat is ook zo Moeder! D A M a r-  $6 De JAGTPARTY Martha. Want de ledigheid is een duivels oorkusfen, zeit het ouwe ipreekwoord. En zie daar: als dat nufje van een Agatha met by zulk ien groote Dame, zonder iets te doen , was opgebracht, dan zou ze na dien ondeugenden Marqius niet geluisterd hebben; noch met hum als ien landloopfter meê gegaan hebben, als zy heur, zo als wy doen, altyd met nuttig werk bezig had gehouden. K aa tje. Hoor Moeder! Ryk-broer komt deuz'avond t'huis: daar zeilen we alles wel van hooren. Maar ik wil wel wedden dat hy ons vertellen zal dat Agatha onfchuldig is; en ik zou het ook wel willen wedden, want ik heb heur altyd voor een heel ordentelyk Meisje aangezien. Martha. Ordentelyk? wel ja beur bedryf is al een fchoone oidentelykheid! maar laaten we daar niet langer van lpreeken. YY ant ik mag zulke leelyke dingen niet hooren. Kaatje. _ Wel Morrjc! vertel me dan liever ien andere Hiftorie.. Vertel me, by veurbeeld, reis ien vertdlingkje van de fpoekery: dat is zo aardig!.. fchoon dat ik veur al t geld, dat er in de waereld is, gien fpoek zou durven zien , mag ik er zo graeg van hooren fpreeken. Toe , Moederlief! vertel 'er my reis van. Martha, al [pinnende. 't Is wel, myn Kind ! als ik je daar mcêkenvermaaKen: deuzc, die ik je nou vertellen zei, is altyd wel waar: wan t myn Man, joului eigen Vader, heit dat fpook Veur zyn oogen gezien. Kaatje. Hé! Mort/c: heit Vader dat zelfgezien? Mart-  van HENRIK den VIERDEN. 57 Martha. Ta toch! het is gien fprookje; luister. Kort na dat jou Vader zyn Vader verloren had, gebeurde t ïens, dat toen je Vader te bed lei, dat de kaars ïensklaps van zelfs uitgeblazen wierd: en toen hoorde hy aanltonds de geest, die deur de fchoorfteen kwam... ik beet er zelf van, als ik 'et vertel... en die een vrceslyke zwaare ketting mêe llecpte... dat al ging.. . rt.. rt.. rt.. Kaatje, met een bevende ftem. Een zwaare ketting... och! myn hart klopt me in myn lyf... een zwaare ketting Mortje? Martha. Ta, myn Kind, een hicle zwaare ketting, die een fchrikkelyk gerucht maakt... en toen kwam hy zo regelrecht op jou Vaders bed of; entoen idioot hy de gordynen zo in eenen van mekaar... krak... Kaatje, nog meer ontfteld. Och Moeder! wat zou ik bang geweest zyn! maar wat kleur had dat fpoek? dat zei je wel weeten, wyi Vader 't zelfs gezien heit ? Martha. Wel Kind! hy zag hem niet in ': aanzicht: want uit vrees van het te zien, ftak je Vader zyn hoofd wel kostelyk tusfchen de dekens: maar hy hoorde wel duidelyk, dat de geest teugen hum zei: breng morgen zes bondels koorn aan Mynheer den Priester; aan wien jou Vader zyn tiendens niet betaald heeft; of zo je dat met doet, zei ik je morgen by de beenenvan 't bed komen trekken. Kaatje. Och! myn bloed wrrd ftyf in myn aêren. Enwas Vader niet vrcelyk bang? ( Daar word geklopt. JUcn. wat is dat! zou dat het fpoek ook wezen, Moeder. D 5 Mar-  58 DeJAGTPARTY Martha, insgelyks wat ontfteld. . Neen, daar word aan de deur geklopt, ga heen Kaatje ! en doe open. Kaatje. Och! Moederlief! ik durf zo waar niet.. . doe jy 't jy bent nog kloekmoediger als ik. Martha. Wel, kom aan, laaten wy 't dan allebei zamen doen. Kaa tje. Maar Moeder! je moet zelf zo niet fprecken als of je bang waart, want dat maakt me nog erger. M a r t h a. Neen, neen Kaatje! ik zei men best doen. (Daar word nog harder geklopt.) Wie klopt daar ? wie klopt daar? Ryk, van binnen. Ik ben 't: doe open. Kaatje. Och! Moeder! dat lyk net de Item van Ryk broer!... Och! hy zei zeker dood zyn, en dut zei nou zyn geest zyn, die hier komt fpoeken. Mar t ha. Dat hoop ik niet... ik ben nog al van gedachten dat hy 't zelf wezen zei. Ryk, van binnen, kloppende. Doe open, ik bid u, doe open. Martha. Ja wel, hy is het zelf, nou zei ik gaan openmaken. TWEE-  van HENRIK den VIERDEN. 59 TWEEDE TOONEEL. Ryk, Martha, Kaatje. Ryk, zyne Bloeder omhelzende. Goeden avond Moederlief! hoe vaart gy? Martha. Heel wel, myn Kind! Ryk, zyne Zuister omhelzende. En jy ook Kaatje? Kaatje. Ja Broer ! ik ben nog hiel wel. Ryk. Ik docht Moeder! datje me de deur niet wilde open doen. Martha. Och! ja toch, myn lieve Kind!... maar je Zuster had een bangigheid over heur... Kaatje. Ta, dat kwam om dat Moeder zo bang was.. .Maar, waar kom je nu van daan Broer ? heb jy de Konmg gezien? Martha. Is 't niet een fchoon Man? my dunkt hy moet heel , fchoon wezen, want hy is zo goed! Ryk. Och! ik heb hem niet kunnen zien... ik zal u dat alles nader vertellen: maar waar is Vader* die zie iK niet. Mar*  »° DeJAGTPARTY Martha. Hy heeft een fnaphaanfchoot gehoord. En toen is hy aanftonds opgeftaan, om te zien wat of dat was. Ryk Die Stroopers laaten hem nooit met vreden. Martha. Och! dat is een onkruid, dat niet uit te roeien is. Michiel, van binnen kloppende. fcWeiyk licht.' Vl'0UW! KaatjC' brC"g licht! brens Martha, heen gaande om open te doen. Zie daar: daar is net je Vader zelf. DERDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk, Martha, Kaatje. Martha. Michiel. VreemdE' £ hcb ni«nandJ gevonden als deeze vicem deling, die we van avond wat te eeten en van nacht een bed moeten geeven. ' M a r t h a. 6! Dan heb ik vyel een' andere Vreemdeling gevonmén is J : 1 15 0nze R>'k' dic weérom gekoMichiel, Henrik ter zyde ftootende. is ïgoef tl zelf!12' J'°ngCn Weêr0m? 0Ch J'a! dat He n-  van HENRIK den VIERDEN. 61 Henrik, ter zyde. Hy had my flechts een weinig harder (toot moeten gegeven hebben, om my ter aarde te doen,, vallen. Michiel. Maar wat ben ik bly, dat ik je weerom zie, wel, jonge lief! hoe heb je 't al? Ryk. Schoon! Vader! en myn hart niet minder, om dat ik je zo wel vernoegd zie. Henrik, ter zyde. Wat natuurlyk genoegen! Michiel, tegen Henrik. Ta Mynheer! je moet het me vergeeven; maar ik ben zo bly dat ik myn' Ryk weerom zie, zo bly!... (Vervolgens Henrik den rug toekeerende, tegen zyn' Zoon.) Wel 't is nou al meer als een maand geleden dat ik je niet gezien heb... ja 't is wel zo lang. Martha. Maar my dunkt dat hy wat mager geworden is. Kaatje. Ja, my duukt ook dat hy 'er wat bleek uitziet. Ryk. Ik ben evenwel heel wel Moeder! Michiel, zitten gaande, om zyne Stropkousfen uit te trekken. Zo veel te beter jonge! Maar help jy lui me deeze itropkousfen reis uittrekken, want het bukken valt me wat zuur. En jy Ryk! zeg ons nou reis... hoor hier. Hy (preekt, geduurende de volgende alleenfpraak. van Henrik, /lil met zyne Vrouw, Zoon en Dochter. Hen-  <5s De JAGÏPARTY Henrik, ter zyde. Wat vermaak geniet ik thans ! en wat genoegen is*t voor my, my eens wederom als een gemeen mensch behandeld te zien !... en de menfehelyke natuur, nog eens onopgefmukt te kunnen befchouvven! Inderdaad dit is zeer aangenaam zy (laan zelfs geen acht op my. Michiel, opftaande. s Wel Ryk! om wat reden benfe dan zo fchielyk weêr thuis gekommen ? Is het gelukt'? heb je den Koning gefproken ? Ryk. Neen Vader! ik heb hem zelf niet kunnen zien .... dit zou my nog 't groot Mc vermaak geweest hebben * want ik keu hem niet meer als jy lui een van allen doet' en tgeen me hier in verhinderd heeft, is dit ik zal u, zo dra wy eens alleen zyn, alles van linkje tot beetje vertellen. Michiel. Je hebt gelyk: wy zeilen daar naderhand wel over fpreeken. Maar vertel me nou reis wat van 's Koning Jagt, die van Fontainebleau heel tot hier toe heen geraakt is: dat is wonderlyk! en deuze Heer, die maar een gering Officier van zyne Majefteitis, zo als hyzelf zeit, die is ook van de party geweest; en is verdwaald geraakt, en dus ben ik hem ontmoet, en heb hem op die manier hier gebracht. Ryk. Daar heb je wel aan gedaan Vader! en wv zullen Mynheer dienen, zo goed als wy kunnen. H e n r i k. Li waarheid Vrienden! ik ben aangedaan over uwe goedwilligheid ten myncn opzichte, (ter zyde.) deze Boeren zyn rechte braave lieden! MlCH-  van HENRIK den VIERDEN. 63 Michiel. 1 Kom aan Martha! kom Kaatje! maak dat wy wat te eeten krygen, Kinderen! Martha. Man lief! ik verzoek je nog maar een kwartiertje geduld. Zy vertrekt. Kaatje. Zie daar Vader! de Tafel is al gedekt; ik zei nog maar een bord gaan haaien voor Mynheer! {tegen Henrik beleefd nygende.) heeft Mynheer wel een mes by zich ? H enri k. Neen, fchoonc Kaatje! ik heb zulks niet. Kaatje. Dan zal ik u dat uit onze keuken meêbrengen. VIERDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk. Henrik. (jy had wel gelyk, Vader Michiel! uwe Dochter is de fchoonheid zelve. Michiel. Zonder verwaandheid gefproken: ik heb nog nooit anders als mooije kinders gemaakt. Maar waar is Kaatje ? hei! Kaatje! ik vergat... V Y F D E TOONEEL. Kaatje, Henrik, Michiel. Kaatje. "W"at is 'er van ie dienst Vader ? Mie-  64 De JAGTPARTY Michiel. Sakkerloot, Meid! ik had 'er niet om gedocht :fpoel reis gaauw een beleer, en lchenk 'er een' frisfehen teug van onzen appeldrank in; Mynheer zei voor de maaltyd nog wel eens willen drinken: hy zei gewis vermoeid zyn, waut hy is zo hardvogtig niet als wy bennen. Henrik. Gy komt my juist voor, wyl ik van zins was u om eenig drinken te vraagen. Kaatje, tegen Henrik. Je zelt het op 't oogenblik hebben, Mynheer! Henrik, haar met de hand onder de kin ftreelende. En uit uwe hand,zal 'tnog wel eens zo aangenaam zyn. ZESDE TOONEEL. IIenrik , Michiel, Ryk. Michiel. Ja, ja, ik weet het wel: als men gejaagd heeft is men dorftig (tegen Ryk.) wel jongen! vertel me nou eens, wat veur moois 'jy te Parys al gezien hebt ? Ryk. Vader! toen ik 'er kwam, vond ik de gantfche Stad nog uitgelaaten van vreugd over de herftelling van onzen lieven Koning, fchoon dat reeds een maand geleden was. Mie hiel. Dat is deur 't hiele Ryk net het zelfde geweest: de Heer van ons Dorp had groot gelyk, met te zeggen, dat als een Koning regt ziek is, men dan eerst zien ken, hoe Hef zyn onderdaaneu hem hebben. Hen-  van HENRIK den VIERDEN. 65 Henrik, ter zyde. Welk een aangenaam vergenoegen ! Ryk. Dat is wel waar Vader! geen mensch in Parys of hy was gelukkig, behalven ik alleen. Henrik. Behalven gy alleen ? en waarom moest gy daar van uitgezonderd wezen? wat reden? of is 'er eenig verdriet , dat u dit dorp heeft doen verlaaten, om naar Parys te gaan ? Michiel. Ja daar is zo iets... 't is een gevalletje, dat Ryk misfchien niet voor jou zei willen wccten; daar heb je 't. Henrik. Dan heb ik ongelyk; vergeef my zo ik te nieuwsgierig geweest ben. Michiel. é ó! Dat is niemendal, daar is geen kwaad by. ZEVENDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk, Kaatje, eer. kan met appeldrank brengende. Michiel. ï£om aan Kaatje! fchenk nou reis in voor Mynheer ; hy zei jou weêr bedienen als je de Bruid bent. (Tegen Henrik.) Ik heb den appeldrank verkozen boven den. wyn, om dat die beter verfrischt. (Infchenkende ,en den beker Henrik aanbiedende.) Kom aan Patroon , fluw dat nou reis lustig na binnen. ft Hen»  66 De JAGTPAR T Y Henrik. Uwe gezondheid" meester Michiel! en de uwe insgelyks meester Ryk! en gy vriendelyke en bevallige ■ Kaatje! om u te "bedanken. Mie hiel. ó De drommel! daar zou ik haast nog iets vergeeten... Ryk! help me reis, eer wy aan tafel gaan, eenige zakken meel, die nog buiten de deur ftaan, in huis brengen... men kan die van nacht in de lucht niet laaten... Mynheer zal ons dit wel willen toeftaan... Kaatje, jy kent ondertusfehen onzen Gast zo lang gezelfchap houden. Kaatje, haar' Vader nalopende. Heb je me dan niet nodig Vader ? Michiel, in 't heenegaan. Neen, je kent hier zo lang blyven. ACHTSTE TOONEEL. Henrik, Kaatje. Henrik, ter zyde. Dat Kaatje is inderdaad een lief meisje ! en bevallig tevens!... indien zy wist wie ik was... maar neen, verdryven wy zulke denkbeelden... dit ware de', rechten der gastvryheid te fehenden. . tKaa tje. Wat doe je daar in dien hoek zo alleen te ftaan Mynheer? waarom ga je niet zitten? kom, ik zal je een ftoel brengen. Henr iKy-haar tegenhoudende. Wel verpligt, lieve Kaatje! ik zal niet toeftaan dat gy die moeite doet. Kaai-  van HENRIK den VIERDEN. 67 Kaatje. Wel jae! dat is ook wat fchoons J of zie jy me aan Voor een van die weekbakke Juffertjes van Parys ?... maar, .iaat men hand los. Henrik. Uw hand !... hoe kan ik zulks doen! zy is 'er veel te lief toe... ik moet die hand bewaaren. Kaatje, haar hand met kracht te rug trekkende. Och! laat ftaan, als 'et je belieft: ik hou van die vriendlykheid niet; en vooral niet van zulke heeren.... want daar motten de meisjes altyd het ergfte van vrcézen, dat weet ik. Henrik, Neen: lieve Kind 1 met my zult gy niets te vreezen hebben. Kaatje. Ja, ik vertrouw 'er toch niet op.. .Jy kykt me zo fterk aan ... en met zulke oogen. .. daar ik bang venr Word... Jy lykt me ien rechten meisjeslooper te weezen. .. Zie eens hoe hy my aankykt! Henrik. . Maar Kaatje ! maar Kaatje! gy fchynt ook Vreeslyk fchuw te zyn. Zeg my eens, gedraagtgyumet.de jonge lui van uw dorp op dezelfde wyz'? want ik verbeeld me, dat zulk een aardig meisje wel veel minnaars moet hebben. Kaatje. Ja, ja, Mynheer! daar ontbreekt 't me juist niet aan. Henrik. ik'geloof 't wel: en zonder twyfel is 'er onder die E 2 al-  68 DeJAGTPARTY allen wel één, vdor wien uw hartje niet ongevoelig is. .. Ik reken zulk een zeer gelukkig. Kaatje. Wel nou, en hy zeid zelf altyd, dat hy niet gelukkig is... maar dat manvolk is nooit te vreden. Henrik. Evenwel hebt gy hem ook lief; beken 't my maar. Kaatje. Wel, men zou kwalyk doen van Lukas niet lief te hebben... evenwel wil Vaêrtje ons hylik nog zou gaauw niet toeftaan, om dat hy van zyn kant niet ryk genoeg is. Henrik. ó! Uw Vader moet u met Lukas doen trouwen, en daar een eind van maaken: ik begeer zulks , ja ik wil zulks volftrekt hebben. Kaatje. Jy wilt, jy wilt! me dunkt jy fpreekt als macht hebbende: ik wil dat! dat zeid de Koning wel. Maar jy mot weeten dat men zo ligt men Vaêrtje niet doet willen, als 't geen by zelf wil. Henrik, grimlachende. Als ik zeg... dat ik wil... meen ik daar niets anders meê, als dat ik zulks wenfehe. (Ter zyde, en Kaatje alleen laatende.) Ik had my daar ligt kunnen verraden... ikfpeelde den Koning, zonder daar op verdacht te zyn. Kaatje. Hy wenscht het, zeid hy, en hy laat me hier alleening ft.aan, om in zyn eenzaamheid misfehien de gek mitmetefcheeren. He n r i k. •Neen toch niet bevallige Kaatje! en gy zult zien of ik  van HENRIK den VIERDEN. 69 ik den gek met u fcheer... Ik zal uw' Vader fpreeken , en op een wyze dat hy uw huwelyk wel zal toeftaan... cn ik durf u voorfpellen, dat gy gelukkig zult zyn, eer ik hier van daan vertrek. (haar in djen arm neemende) Ja, ja Kaatje, gy zult gelukkig zyn. Kaatje, zich te weer ft ellende. Kom, kom, Mynheer !jy mot me zo niet aantasten... zie zo, daar komt Vaêrtje net aan. NEGENDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Martha, Ryk, Kaatje. Michiel. Verfchoon myn lompheid, Mynheer ! van je hier zo lan°- alleen gelaten te hebben, met myn Dochter, die nog zo niet redeneeren kan met de menfchen maar je weet dat zaaken veur alles moeten gaan. Mart h a. Manlief! alles is klaar om te. kennen eeten. Mie hiel. • Dat is goed: zetten we ons dan aan tafel. Kaatje. Laaten wy den tafel dan hier heen trekken. Kom Ryk! wil jy me een hand leenen? Terwyl zy heen gaat om met Ryk den Tafel te verzetten , vertrekt Martha, en Henrik treed toe, om hen heide te helpen. Henrik. Laat ik dat doen Kaatje! gy zyt daar niet fterk genóeg toe. E 3 Ka at-  70 De JA G T PARTY Kaatje, hem te rug ftootende. Ik niet ftcrk genoeg?... kom Mynheer ! ik zal niet toeftaan , dat jy zo veul moeite doet... Henrik. Neen, neen, laat my begaan. Michiel. Kom Ryk! ik zei je helpen. Zy vatten den tafel met hun allen op, en plaatzen denzelven vooraan op het Tooneel. Kaatje! loop jy nou je Moeder waarfchouwen, e» laat het ceten ten eerde opgcbrocht worden. TIENDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk. Terwyl Michiel en Ryk een bank aan de tafel zetten , fchikt Henrik twee floelen aan beide einde van dezelve. Michiel. 6 De drommel! Mynheer! jy most in ons werk zo niet treden: myn zeun Ryk en ik zouwen dat met ons benen wel gedaan hebben. Henrik. Kom, kom! laaten wy zonder omflag leeven, meester Michiel! Michiel, hem de laatfte ft oei uit de handen neemende. Neen, neen Mynheer! dat zei zo niet gaan, zeg ik je, ELF-  van HE-N RIK den VIERDEN. 7* ELFDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk, Martha, Kaatje, welke beide het eeten opbrengen. Mie hiel. Kom lustig! zetten'wy ons fchielyk aan tafel; jy Mynheer! zet je op deuze ftoel, als 't je blieft; en jy Vrouw! neem jy de andere veur jou. Martha. Ei Manlief! neem jy die zelf maar: jy bent altyd gewend op een ftoel te zitten. Henrik, opftaande, en zyn ftoel aanbiedende. Ik bidu, laat ik u van uw plaats niet berooven, vrind Michiel! zie daar uw ftoel weÊrom; ik zal gaarne op de bank zitten: 't is my waarlyk onverlchillig. Michiel. Wat, wat, Mynheer! zoek jy ons wat te fchecrcn met al die complimenten ? of zie je ons veur zulke lompe vlegels aan, dat je denkt dat wy ook met weeten te leeven? moet men dan een vreemdeling de beste plaats niet geeven ? II e n r1 k. Nu,wyl gy't zo begeert,zal ik ugehoorzaamen. Michiel. Jy doet wel... ga dan zitten Vrouw! ik wil hierop de 'bank tusfchen bei myn Kindcen zitten. Zy zetten zich alle neder. Kom aan, nou eerst reis gedronken, dat zei de eetenslust veur den dag doen komen. E 4 Hen*  7* DeJAG TPARTY Henrik. Dat 's recht, meester Michiel ! gy fchynt eefchikt om anderen vrolyk te maaken. (Denbeker, ■welken Michiel hem aanbied, weigerende, en die voor hemjtaat, infchenkende.) Neen, neen , dien uw ei°-en Vrouw, ik zal eerst eens voor uwe Dochter hifcheuken, en daar na voor my zelv'. Michiel. Wel gezeid Zie daar dan Vrouw, neem aan, nou jou beurt Ryk hou op je kroes... (Zy drinken geZZef$Jt d'SezondhddvanHenrik\ ah hunnen CenfcheiiT ^ " ^ u Sezondheid te .Ryk, zich insgelyks buigende voor Henrik. Mynheer! zo 't my geoorlooft is... Henrik. / ^Vl?ligK mdt Vrienden! (Kaatje aan de boven'al.] CH beValll'gC KaatJ"e! bedank ?k Kaatje. Ai, ai! Mynheer, ik verzoek datje my zo niet belieft te knypen , je doet me zeer. H e n r i k. Vergeeft 't my, myn lieve Kind! ik had geen gedachten u ecmg kwaad te doen; in tegendeel7.. Mi c hiel. it nio„drIMynI!,-er! 0111 CCn h^'m te fflaak* . zelik nSnl voordleneu; maar vervolgens, om geen omflag meer te maaken, zei je zo goed zyn van ie zelV voor te dienen; dat is 't gemnkkefykst. J Henrik. Ik dank n zeer. Laat ik myn aardig buurmeisje nu ook  van HENRIK den VIERDEN. 73 ook eens voordienen. Ik weet niet, lieve Kaatje! of gy appetyt hebt, maar gy zoud die voor'tminst wel kunnen verwekken. Kaatje. Gy zyt heel verpligtend en beleefd, Mynheer! Michiel. Zie daar Vrouw! zie daar Kinderen ! neemt aan, laat ons nou niet langer praaten, maar lustig aan 't eeten gaan. (Zy beginnen gezamentlyk met groote graagte te eeten, boven al de Koning, die met een groote drift eet.) Zie daar een fchoone tyd van ftilzwygen! (Nieuwe tusfchenpozlng van ftilte.) My dunkt, 't gaat nog al wel; wy eeten als wolven. Kaatje. Daar fmaakt ook niets béter, als met honger te eeten. Henrik, zonder met eeten op te houden. Daar heeft Kaatje gelyk in; en voornamenlyk als 't eeten zo wel klaar gemaakt is :Vrind Michiel! uw Vrouw heeft 'er eer van! dat haasje is uitneemend lekker geItoofd. Martha. Och! Mynheer 't is maar zo flegt en regt; maar Mynheer is zo goed van 'er genoegen mee te willen neemen. Ryk. Mynheer heeft de goedheid van 't naar zyn fmaakte vinden, om dat hy overtuigd is, dat wy't hem uit een gul hart aanbieden. Henrik, al eetende. Neen , neen, inderdaad, 't is lekker, zonder complimenten. E 5 Mic-h-  74 De JAGTPARTY Michiel, den beker aanvattende. Maar dat we nou reis wéér dronken! Henrik. Gaarne: want ik word alwéér dorffig; en ik moet eens zien of, ik dat lieve Kaatje niet een weinig de booste kan geeven. (Hy fchenkt voor Kaatje in.) ö Kaatje. Hou op, hou op, Mynheer! je fchenkt zo vol. Zy drinken alle gelyk, en klinken de bekers tegen elkander. Martha. Maar Ryk! wat fcheelt 'er aan? jy eet niets. Ryk. My fcheelt niets, Moeder! maar ik heb myn genoegen. MlC iii e l. Kom Ryk! wyl je dan niet meer eet, zing ons dan reis een Liedje voor: weetje ? dat Liedje, dat je voor Agatha gemaakt hebt. Ryk. Ach, Vader! zedert zy my verradeu heeft.. . Henrik, hem al eetende invallende. Wat zegt gy vrind Ryk ? heeft uw vryster u verraden ?... maar vertel my zulks eens. Michiel, al eetende. Spreek daar niet van ... want hyzou aan 't huilen raaken, de arme Jongen! laaten we daar een fpeldje by fteeken. Jy Mynheer! bent ook veul te nieuwsgierig. Kom Ryk, zing op, zeg ik. Mar-  van HENRIK den VIERDEN. 75 Martha. Kom Zeun! het zei jou nog wat veryrolykcn, en ons ook. Kaatje. Jawel, toe, Ryk Broer! en dan zei ik, als jy gedaan hebt, ook reis zingen. Henrik. Wel, dat zal my aangenaam zyn... ik zal verrukt zyn zulks te mogen hooren. M1 c 111e l. Lustig op dan Jongen! en fpcel hier den droomert niet... zing maar helder uit de borst. Ryk, met bedruktheid. 't Is uit gehoorzaamheid voor myn' Vader ? en uit achting voor Mynheer, die met myne droefheid niets van noden heeft, dat ik zingen zal, want ik heb 'er anders, in waarheid, niet veel lust toe. Hy zingt: Al gaf Koning Henrik my Alles te regeer en , En ik voor die heerfchappy Moest myn lief ontbeeren; ,k Sprak den Koning met deez' réén: Ik begeer uw macht niet: neen,: 'k Blyf by myn beminde, 6 Ja, 'k Blyf by myn beminde. Henrik. Dat is een zeer lief en aardig liedje; en vrind Ryk heeft het zeer wel gezongen. Mich-  76 DeJAGTPARTY Michiel. Sakkerloot! dat loof ik wel, want hy heeft 'et zélf gemaakt: myn Zeun is ook al een flag van een Poejeet. Henrik. Nu ,* bevallige Kaatje! nu is 't uw beurt. Kaatje. Ik zei me niet lang laaten bidden, want ik zing 'er riiet fraaij genoeg toe. Zy zingt; onder 't zingen Henrik zomtyds aanziende. 6 Gabrielle fchoon! 6 Aardryks praal en prmik\ Uw goddelyk perfoon Verwint met lief gelonk Den moedigften held, Die ooit verfcheen in 't veld; Hy verfckrikt, hy verfchiet, En zucht door zoet verdriet, Zo haast als hy uw fchoone oogen ziet. Als V oorelogs geklank, Hem roept ten firyd te gaan , Houd gy zyn zieltje in dwank, Door cPoogjens vol ge traan. Hoe manlyk van moed, Hoe dapper en verwoed, Hoe loflyk in V gebiên , . Op 't land, en by de Hén,. Hy word gedwee door uw fchoon oog te zien. " ■ ' • Hen-  van HENRIK den VIERDEN. 77 Henrik. Gy zingt als een Engel ( haar omhelzende. ) dit verdient wel een kusje. Kaatje, hefchaamd, en haare wang afveegende. A Foei, Mynheer! laat liaan: jy bent wel vrypostig met de meisjes. Michiel. Nu, nu, dat loopt 'er gcmeenlyk op (Tegen Henrik , od eert ern/ligen toon.) Maar evenwel met te dikwijs als 't je belieft Mynheer! de drommel haal me: jylykt een liefhebber te weezen. Henrik. Vcnreef 't my vader Michiel! zo ik te ftoutgeweest ben ik was'verrukt door de aangenaame Item van Kaatje, en geen meester van my zeiven. Michiel. ó Daar is geen kwaad by. Maar kom aan, now zelik je eens een Liedje voor zingen, en dan ken je lui me allegaêr komen 'zoenen, als ik het verdiend heb... walt reis. -. ik mot eerst zien, oi ik de wys wel kan vinden ' 't is het bekende liedje van Koning Henrik, wSetle? .. ftil reis... ik geloof dat ik het heb. 'Maar. nou moet jylui altemael mêe zingen. Hy zingt: W "ï z e : 'f Za Trompen en Trompetten. Nu mag al 'f landvolk fpringen; Wie is 'er die nu treurt'2. Men hoort de jeugd nu zingen, En drinken beurt om benrt. Kom a*n, Kinders! altemael gelyk. i  78 De JAGTPARTY Zy her haaien alle V vorige, en Michiel vervolgt alleen. Want Henrik, Frankryks lust, Heeft ons gebracht in rust; Met zyn' bloede, V Vuur der woede Uitgebluscht- Nu wêer te zamen. (Zy herhaalen 't vorige.) alleen: Gy Prinfen en gy Heer en! Komt, fpiegelt u al fzaam, In V Volk en Land regeer en, Aan grooten Henriks faam ! Altemaal! (algemeene herhaling.) alleen: Leef lang dan braave Vorst! Die zo veel glori torst; Goede Koning! Vind uw wooning In deez' borst! Komt aan: zingt op! (algemeene herhaling.) (Geduurende dezen zang betoont Henrik meer dan eens de grootfte blyken van aandoening.) Maar de drommel! laar ons niet vergeeten, op de gezondheid van dien goeijen Koning te drinken; en dan zei jy t hem vertellen: hoor je wel, Mynheer! wyljy de eer hebt van hem alje dagen té zieu en te fpreeken, ken  van HENRIK den VIERDEN. 79 ken je zulks wel te pas brengen; jy moet het me ten minfte belooven, dat jy t niet vergeeten zult. Henrik, zeer bewogen. Ik beloof 't u: hy zal 't voorzeker weeten. Zy fchenken allen in\ en klinken tegen den beker des Konings. Martha, opftaande om te klinken. . En dat wy hem zegenen in ons hart. Michiel, opftaande, en klinkende. En dat wy hem ten allerhooglte waardeeren. Kaatje, het zelfde doende. En dat wy hem zo liefhebben als ons zelven. Ryk, als de vorigen. En dat wy hem aanbidden. Henrik , zyn best doende om zyne traanen te verbergen. Ik kan... ik kan niet langer... gyrukt my de traanen uit de oogen van tederheid en vreugd Hy wend zich van hen af. Michiel. Waarom keer jy ons den rug toe ? ... of ftem ie da» niet toe, all' wat wy van onzen Koning gezeid hebben? Henrik, met ft erken aandrang. Ja wel vrienden!.. ja wel.. in tegendeel ; uw liefde voor uwen Koning verrukt en ontroert myn hart zodanig... wel aan dan, op de gezondheid van dien Vorst! Zy klinken nogmaals op 's Konings gezondheid. Martha. Van dien goeijen Koning! Kaat-  So DeJAGTPARïY Kaatje. Van dien lieven Koning! Michiel, Van dien dapperen Koning! Ryk. Van dien grooten Koning! Michiel. Van zyne Kinderen, en zyn lieele nagedacht... wel nou; zeg jy dan ook ten minfte een woordje tot lof van onzen Koning of durf jy hem nietpryzen? of ben je bang dat jou tong er altemets van flyten mogt? . 't komt me waarachtig voor dat jy hem zo lief niet hebt als wy .. . of ben je ook by geval nog een van dat kwaaije volk van de Ligue ? 6! je mot geen btaave Franschman weezen.... Henrik, ten aller fterkfte bewogen, en aangedaan. Vergeef 't my.... met al myn hart.... op de gezondheid van ... van... van dien goeden Koning... Michiel, hem nafpreekende. Van... van dien goeden Koning..... wel 't kost veul moeite , dunkt me, om jou die woorden uit de keel te naelen. Martha. En ondertusfcb.cn komen ze ons zo van zelf in den mond. Kaatje. Ja, ze kosten ons geen moeite. Ryk. Dat is; zy komen by ons uit het hart voort. Michiel, ha gedronken te hebben. Sakkerloot! dat drinken op de gezondheid van myn' Ko-  van HENRIK den VIERDEN. 8r Koning doet me goed in myn Ivf. Kom aan; nou eet ik ook niets meer... laaten we nou van tafel oplfaan... ook dunkt me, zo dra men op de gezondheid van zyn Koning gedronken heeft, dat men dan op niemandsgezondheid meer zou durven drinken. Ryk. Vader! willen wy dan de tafel weêr verzetten,zo kan die gemakkelyker afgenomen worden? MlCHIE l. Jy hebt gelyk, Zeun ! (tegen Henrik, die mede helpen wil.) Kom je daar weêr an , met jou hooffche fermonyen.. ik verfta niet, dat jy 'er de handen zelt aanflaan. H e n r i k. Nu nu, ik zal u laaten begaan... (na 't verzetten den tafel willende helpen afneemen.) Ik zal uw dochter Kaatje maar een weinigje helpen. Michiel. 'Ik wil 't niet hebben, zeg ik je... Kom lustig Vrouw! kom Kaatje!.., berg die boel fchielyk aan een' kant, en ga dan ten eerite fchoone lakens fpreiden op 't bed van Mynheer. Martha. Ja wel, Man! 't zal ten eerite gefchieden. Kaatje. Zo dra dit geburgen is, zal Moeder en ik aanftonds 't bed van Mynheer klaar gaan maaken. Henrik, eenige borden komende aandragen. Zie daar, lieve Kaatje ? waar moet dit geborgen worden ? Kaatje, hem de borden afneemen de. Ei lieve ! ben je daer weer doende? overal 11a jyjou handen aan: ik zeg je laat ons begaan. F Mi cu-  82 'DeJAGTPARTY Michiel. Wat drommel! ken je heur dan niet zelf 't werk hiaten doen? ... jy bent waarachtig een koppig heerfchop! IIe n R i k. Nu nu, z;e daar dan, ik zal my nergens meer mee bemoeijen. Daar word geklopt. Michiel. Ryk! wil je eens open doen, en zien wie daar klopt? Martha en Kaatje vertrekken. Ryk. Kom Vader! ik zal... goede Hemel! 't is Agathazelf. TWAALFDE TOONEEL. Henrik, Michiel, Ryk, Agatha, in Bocrinne Kleeding, Lukas. Lukas, tegen Agatha. Zie daar Juffrouw!... daar is hy nou zelf; daer is nou Ryk; maar hy zei je niet gdooven: maak 'er gien Raat op. Agatha, zich voor Michiel en Ryk op de kuiën werpende. Ach! waardige Man !... en gy Ryk! zie my voor. uwe voeten neder geknield, om n te i'meeken van my te willen hooren. Ryk, haaf opheffende. Sta op, Agatha! ik zal niet toeftaan... Michiel, tegen Agathv. Ho, ho! myn Kind! wat voert jou hics? jy bent vry  van HENRIK den VIERDEN. 83 Vry onbefchaamd van hier jou voeten nog te durven zetten , na 't geen jy gedaan hebt. Agatha, weenende. Ik fta toe, dat myne groote vrypostigheid dezen naam zou verdienen , indien ik fchujdis ware : maar 't is de Marquis Concini, diemy met geweld vervoerd heeft... Ach! ik kan niet meer. Henrir, ter zyde.' Concini! Concini! (overluid tegen Michiel.') Wie is dit meisje ? ik ben met haar begaan; zy fchynt niet onaardig te zyn. Michiel. Ja toch! 't is al een zoete deern, die heur zelf gaet vcrkoopcn aan zulk 'een' ondeugenden fchurk als die Marquis Concini, in ftce van op eene eerlyke wyzc met myn' Zeun te hyliken, gelyk wc dochten: dat maakt al ien zoet meisje! niet waer? Daar word geklopt; Martha en Kaatje koometi op het Tooneel, en openen de deur. DERTIENDE TOONEEL. Henrik,Michiel, Agatha, Ryk, Lukas, Martha, Kaatje, Een Koddebe ijer. K aatje. Vader? daar is buurman de Koddebeijer. Michiel. Ho! zo laat? wat beduid dat? De Koddeueijer. Vrind Michiel! daar "zyn hier drie Heeren, die van daag ter Jagt zyn geweest met dert Koning, en die, verdwaald geraakt zynde, aan myn huis gebrocht zyn; F 2 daar  $4 Öf. JAGTPARTY daar ik hen dezen avond wat te eeten gegeven heb: en waarop dat zy van myn vrouw gehoord hebben, dat gy een Heer by u had, die van hun vrienden kon wezen; want zy had u met dien Heer uit het Bosch zien te rug komen... Maar daar zyn zy al... Ik wensch i* goeden avond, Vrienden!' Michiel. Goeden avond, buurman l VEERTIENDE TOONEEL. Henrik, Sully, Bellegarde.,Concini,, Michiel, Agatha, Ryk, Lukas, Martha, Kaatje. Michiel.. daer, myir goede Heeren! dit is den Heer: nu kunt gy zien of hy van uw kennis is... ik geloof 'e niet, fchoon hy zegt dat hy een Officier van den Koning is. (Henrik by den arm voorttrekkende, die zyn gezicht naar een' anderen kant wend.') Zie daar, Mynheeren! ziet nou of hy u bekend is 1 Sully, Bellegarde, Concini. te gelyk. Hoe! zyt gy 't Sire ?• gy zelf?... is 'tmooglyk!..,. gy hier, Sire! Michiel, Martha, Kaatje, Agatha, Ryk Lukas, alle te gelyk rondom den Koning op hunne kniën vallende. ó Hemel! de Koning zelf!'is dit onze goede, onze groote Koning ? Henrik, met tederhartigheid. Braave lieden! ftaat op; Haat op myn vriendeni myn kinderen! nog eens, (iaat op: ik beveel 't u. Aga*  van HENRIK den VIERDEN. 85 Agatha, alleen voor 's Konings voeten blyvende leggen. Neen Sire! wyl gy 't zelfs zyt, zal ik geknield blyven leggen, om u recht te verzoeken tegen een'wreeden fchaaker... tegen den Marquis Concini; die my aan den geenen, dien ik opreehtelyk beminde, ontrukt heeft, toen ik op 't punt ftond met hem wettiglyk vereenigd te worden... ach ! Ryk!... ach! Sire!.... myne traanen.. myne fnikken beletten my verder voort te vaaren. Concini, ter zyde. 6 Hemel! 't is Agatha! Henrik, na Agatha opgeheft te hebben, tegen Concini, op een' geftrengen toon. Concini! treed nader... wat hebt gy te antwoorden? nu fpreek... Gy zwygt ? .. antwoord dan... gy fchynt verlegen te ftaan. Concini, zich een weinig her/lellende. 't Is dat een beuzeling my verlegen maakt, Sire!... want inderdaad... ik kan niet zien waarom ikzoa behoeven verlegen te zyn, en uwe Majefteit niet openhartig zou durven bekennen, een zaak, die niets anders als een weinigje galanterie behelst. Sully, driftig. Goede hemel! noemt gy dit galanterie? Bellegar.de, luchthartig tegen Sully.. Maar, maar! men moet zulk een zaak zo niet ten ergftc opvatten. Henrik, tegen Bellegarde. Laat hem fpreeken. (tegen Concini.') Wei nu? Concini. Sire! de zaak te dan eigenlyk... dat ik... een weinig V3 be-  86 De JAGTPARTY bekoord zynde... (met een' gemaakte» lagen.")... dat ik... eenige trek gevoeld hebbende tot dit Boerinnetje, haai-... om uaar de letter te fpreeken, een weinig geholpen heb, om haar, tegens haar' zin, Parys te doen zien... Henrik. Tegen haar zin?... gy hebt dan geweld gebruikt? Concini. Sire!... zo gy wilt is'teigenlykmynkamerdienaar , die haar zekerlvk met wat veel moeite... my aangebracht heeft..." H e n r i k , op een* trnsthaffigen toon. En 't is dat geweld, dat ik flraffen zal. Concini. _ Ach! Sire! fiort uw gramfchap niet op my neder! ik beken myn misdaad; maar myn misdaad is my onnut geweest, en heeft niet dan tot mynefchande gèdyd. Agatha is deugdzaam: Agatha heeft my myne oogmerken niet laaten bereiken; en, om over my te triomfeeren, is zy meer dan eens van voornemen geweest haar eigen leven aan te tasten : ik roep den Hemel tot getuigen van de waarheid van 't geen ik zeg, en dat die my ftraffe zo ik u bedriege... En op dit oogenblik is het minder de vrees voor de ongenade uwerMajefteit, dit zweer ik, als een wezenlyk berouw 't welk ik gevoelc, dat my... 11e n rik, met geftrengheid. Maar denk geenzins dat ik hier mede nog voldaan ben. Of fchoon uwe bekentenis en berouw Agatha in t oog dezer lieden al mogten rechtvaardigen, de misdaad is echter van uw' kant niet minder bedreven; zy heeft my vergoeding daar voor afgeëischt;ik zal haar die ook gecven. Dus wil ik, dat gy aan dit meisje bewys  van HENRIK den VIERDEN. 87 wys zult doeii van eene jaarlykfche rente van twee honderd gouden kroonen, en dat gy... Agatha. Neen Vorst! ik zou my onteerd. achten zo ik van aulk een man weldaden ontfing, die my tot fchande zouden kunnen vcrltrekken, en in t oog van anderen nog achterdocht zouden kunnen nalaaten... Ryk. Ach 1 beminnelykc Agatha! deze bekentenis van den Marquis, en het afflaan zyncr fchandelykegitten,welke hv uit dwang u zou verpligt geweest zyn te geeven, dit alles overtuigt my eindelyk ten volle van uw onfchuld... neen. gy zyt nooit lchuldig geweest; ïkben het alleen om dat ik ooit zulk een achterdocht m t hart heb durven voeden. Michiel. ■ Jy hebt gelvk Zeun! en tegenwoordig ken je met myn volkomen verlof dit braave meisje trouwen. Henrik. Wel nu, dan zal ik in dit geval de fchuld van den Marquis Concini over my neemen. (tegen Concini.) Vertrek Mynheer! eu verfchyn niet eerder onder myne oogen , voor ik u zulks heb doen wcetcn. Concini vertrekt; en de Koning vervolgt tegen Sully. Nu begin ik ook, myn waarde Rosni! vreesfelyke vermoedens te krygen, dat deze ondeugende Italiaan de oorzaak en (lichter geweest zy van alle de aanllagen en verraderlyke treken, welke men tegen u in t werk gefield heeft; maar wy zullen daar opeen anderen tyd wel eens van fpreeken. (tegen de overigen.) Nu, wel aan, myne Kinderen! ik heb hier nog verI'cheideü pligten te volbrengen. Om my van de eerite ,. F 4 rc  88 De JAGTPARTY te kwyten, geef ik duizend pistolen aan Agatha en uw' Zoon, Vader Michiel! maar gy weet nog niet, dat ik ook beloofd heb mvcDochter uittetrouwen aan een'zekeren Lukas, die haar vryer, en juist niet heel ryk is, en om zulks te gemoet te komen, fchenk ik hen, insgelvks duizend pistolen, op dat zy zamen trouwen kunnen. Lukas, van vreugd opfpringende. Duizend piftolen! en Kaatje nog toe! MlCHIJE l. Ach! welk een goede Vorst! Ryk. Ach ! Sire! Agatha en Kaatje te gelyk. Ach ! Sire ! uwe weldadigheid... H e n rik. Hertog Sully! ik begeer dat decfe fom van twee duizend pistolen aan deze lieden ter hand gefield zal zyn eer 't morgen avond zy: ik geef u 't bevel daartoe. Sully , zich buigende. Gy zult gehoorzaamd zyn, Sire! (vervolgens den honing met een oog van aandoening befchouwende ) Ach ! myn waarde Meester! gy verrukt my door deze trekken van rechtvaardigheid en edelmoedigheid. Gy leeft als een Koning en tevens als een Vader met deze goede landlieden, die zo wel als de grootfte adeldom van uw Ryk, uwe onderdaanen , uwe kinderen zyn. Maar Sire! gy zyt ons en hen, beide verpligt, uw leven m. t vervolg niet meerder op dusdanig een wyze op de jagt bloot te (tellen, als gy daaglyks doet. (met ernst.") Vergun my, dat ik \ uWe Majefteit zeggen moog, maar 't brengt my in eenige gramfchap tegen u. In waarheid Sire! uw leven behoort u niet alleen: gy zyt er rekenfehap van verfchuldigd aan zulke Dienaars als  van HENRIK den VIERDEN. 89 als wy, op wier trouw gy Haat kunt maaken; aan zulke menfchen als gy hier voor u ziet; en verders aan uw gantfche volk, waar van gy ziet, dat gy aangebeden word. Henrik, zachtzinnig en vriendelyk. Gy hebt gelyk,myn Vriend! ik beken fchuld! maar ik beloof u, myn waarde Rosni! ik zal in 't vervolg voorzichtiger zyn. Michiel. De drommel Sire! die Edelman heeft waarachtig gelyk; fpaar jou dagen toch veur ons, want ze bennen ons al te dierbaar. Alle te gelyk, behalven Sully en Bellegarde. Ja gy zyt onze Koning, ons aller Vader! draag toch zorg voor uw leven. Henrik, hen alle met aandoening hefchouwende. Welk een teder Ichouwfpel! Michiel. Ja, felleweken! draag zorg veur je zelv', Sire! jy bent het ons verpligt, jy hebt daar nou onze jonge lui uitgetrouwd; jy mot veur andere zo wel als veur haar le-. ven... maar, welk een aanbiddelyk man ben jy toch, Sire! vergeef het my, zo ik je kwalyk ontfangen of bejegend heb, wy kenden, zo waar! ons geluk niet; en zo ik de eerbied of het ontzag te kort gedaan heb ... ik verzoek uwe Majefteit duizendmaal vergiffenis... Henrik. Gy hebt my zeer wel onthaald, en ik wil uw vriend bly ven , Vader Michiel!... Maar nu tot iets anders; ik begin thans een weinig rust nodig te krygen... Michiel. Kom Sire! ga met my, ik wil u van myn eigen F 5 bed  9° DeJAGTPARTY bed dienen: Deze Heeren kunnen dat van myn'Zeun en Dochter gebruiken; wy zullen onderling met malkander den nacht in den Molen doorbrengen... één nacht is ras voorby, wanneer men die ten dienst van uwe Mar jeheit mag doorbrengen. Michiel geleid den Koning , nevens Bellegarde en Sully, naar binnen. Lukas, Agatha by den arm neemende. En ik zei onderwyl Agatha na beur huis brengen; en morgen, kinderen ! zeilen wy altemaal bruiloft houwen. Einde van het derde en laatfie Bedryf.  eenige HISTORISCHE AANTEKENINGEN, OP HET VOORGAANDE SPEL. Hen rik de Vierde, Koning van Frankryken Navarre, was geboren op 't Kasteel van Pau, m Bcarn, in den jaare 1553. van Antonyvan Bourbon en Jeanne Je Albret. De ftajn van Valois uitgeltorven' zyn de, was hy de naaste erfgenaam tot de Kroon, enzvn recht onbetwistbaar, niettegenstaande de Hertog van Guize, den Kardinaal van Bourbon, Oom van Henrik, tot den troon zocht te verhellen. Na den dood van Henrik den Derden, beklom hy denzelven, in weerwil van Spanje en Rome, welke hier zeer llerk tegen arbeidden, en na verfcheulene overwinningen op deLigue behaald te heoben;doeli moest, voor het aanvaarden van de Kroon, den Proteftantfchen Godsdienst afzweeren, 't welk hy verrichtte in de kerk van St. Denis, in den jaare 1594. ny heeft zyn ryk en volk, geduurendc zyne regeermg, gelukkig gemaakt; tot dat hy in den jaare 1610. door Francoh Ravaillac, in zyne Koets vermoord wierd. Den bynaam van de Groote, welke hem gegeven lip is hy ten hooglte waardig geweest: geen Vorst was ■ ooit onvertzaagder in 't gevaar, kloedmoediger in.tegenfpoed, en openhartiger van inborst; en t geen hem nog 't allerhoogst verheft, is dat hy niets zo lteric begeerde, als zyne onderdaanen gelukkig te zien ;zo dat men hem heeft hooren wenfehen, dat hy bcleevcn mogt, dat de armfte Boer des zondags zyn eigenhoen in den pot mogt pleeken; uitdrukking, die de vaderlyke gevoelens , waar mede hy bezield was, te kennen geeft: gelyk ook in zyne meeste brieven aan  9* HISTORISCHE AANTEKENINGEN. de Gouverneurs der Provinciën, zyne Parlementen of Intendanten, altoos gevonden word: Draagt zorge voor myn volk: zy zyn myne kinderen; God heefteer my de wacht over bevolen. Pag. i. Fan ons verblyf op dit Fontainebleau. Zeer groot en mtgeftrekt Kasteel, veertien uuren van Parys m een vlakte gelegen: reeds bekend onder de regeering van Phihppus Augustus, in de twaalfde eeuw. Het tegenwoordig Kasteel is geiticht in de SdnreUW ^/^ncois I. en naderhand door SS"? V' eu Lodewyk XIV. zeer aanmerkelyk . verbeterd en vergroot: Men telt negen honderd ka. mers m het zelve: de bosfehen, tuinen, beeld - en fontemwerken, zyn uitmuntend; zo dat hetzelve thans voor een der grootfte, fchoonile en gemakkelykfte van Europa gehouden word. Uit hoofde van deszelfs gunftige gelegenheid tot de Jagt, hebben de *** me£St alt°°S d£n herfktyd ' hn.uZZ waard' Zellegardel Rogier van SaintLary; Hertog van Bellegarde; Pair en groot Stalmeester van Frankryk. Henrik III. verhief hem tot eerite Edelman van de Kleederkamer Henrik de IV. ver- SS^A? 111 deS^rÊ I595> tot Gouverneur van Lomgondie en Ridder van zyne ordens. Hy is gcuorven 1646. m den ouderdom van 83. jaaren Pag. 1. Concni Concino Concini, uit het Graaflyk genacht van dien naam in Toscanen gcfprotcn.kwam als Edelman van Maria de Medicis te Parys; trom" de vervolgens met Elepnara Galigaï, Kame ne? der ï mmej™ïrd na. 'sKonings dood,in den jaare 1615. Maarfchalk van Ancre, en had, door gunst der Koningmne/tgantfcheroerderregccringinhandenZyn yoorfpoed maakte hem en zyne vrouwzöhoo"nioed.g, dat zy welhaast onverdraaglyk wierden „1 de oogen van den jongen Koning, en al het hof dit ipel lang genoeg geduurd hebbende, wierdhyop aan-  HISTORISCHE AANTEKENINGEN. 03 aanftoken van den Kardinaal de Luines, doorlast van den Koning, op de brug van de Louvre gevangen genomen, en voorts doorfchoten: zyn lyk wierd door 't graauw op een elendige wyze mishandeld. Pag. 5. Misfchien naar Rosny, daar men zegt dat Mynheer Sully gisteren avond naar toe gebannen is. Maximiliaan de Bethune, Baron van Rosny, Hertog van Sully, Maarfchalk van Frankryk, is geboren in den jare 1559; geftorven in den jaare 1641. eerfte Staatsminister van Henrik IV. wierd in zyn' tyd voor een der grootfte oorlogshelden gehouden. Echter befchouwt men thans in hem meerder den Staatsdienaar als Krygsman: Hy was de boezemvriend van Henrik IV, en deze titel verftrekt hem genoeg tot bf: Men verheft in hem altoos zyn mannelyke vrypostigheid, waar mede hy altoos tot zyn' Koning fprak; ondanks zyn' geftrengen omgang beminde de Koning hem ongeveinsd. Betreffende het geval, 'r welk den inhoud van het eerite bedryf uitmaakt, namentlyk de zamenzweering tegen Sully; het zelve is een gebeurde zaak, en getrokken uit de Memorien van Sully zeiven, alwaar het genoegzaam met de eigene woordenen om Handigheden, als in dit Huk zelve voorkomt, (*) zyne ongekreukte trouw en onbaatzuchtig karakter, gevoegdby't vermogen'twelk hy op 's Konings geest bezat, hebben hem altoos over zyne vyanden doen triomfeeren : Voor 't overige was hy van een ftreng en ernsthaftig karakter. Hy leefde en is geftorven in de gevoelens der Proteflanten; na den moord des Konings onttrok hyzich den last van 't hof, en fchreef in zyn' afgezonderden levensftaat, die Memorien, welken bekend zyn onder den naam van Economies royales. Pag. 7. Signora Galigaï is uitmuntend bekwaam cadoor/Iepen cjfc. Zy was Staatjuffer van Maria de Medi- cis» (*) Zie ook: ffl/ltirt typ yUfcHenrilV.per tit.to Bury, 4 v»h  94 HISTORISCHE AANTEKENINGEN. cis, en kwam met haar in Frankryk, ten tydc van haar huwelyk met Henrik, huwde vervolgens met Concini, gtmfteling der Koningin, en naderhand Marfclialk van Ancre. Zy was ongemeen leelyk , maar ook tefFens ongemeen van vernuft; Zy wist, met behulp van haar Man, een onophoudelyke tweedracht te ftooken tusfchen den Koning en zyne Echtgenootc; en regeerden beide de Koningin naar hun believen. Na 's Konings dood verrykten zy zich met onnoemelykc fchattcn, en hun hoogmoed was niet minder als hunne rykdom; doch eindclyk liep het met hun beide zeer treurig af: na 't ombrengen van haar' Man, wierd zy mede in hechtenis genomen, en in de Bastiilc gebracht, 't Parlement maakte haar proces op, en zy wierd verwezen om onthoofd, en voorts verbrand te worden , 't welk ook aan haar volbracht wierd in den jaare 1617. Pag. II. Op dit oogenblik herrinner ik my de zaak van den moedigen Crillon. Louis Berton, Heer van Crillon, een der grootfte Helden van zynen tyd; welke onder drie Hcnrikken, de voornaamfte veülagen en belegeringen bygewoond heeft. Pag. 11. //- ga ihans de Koninginzien. Maria de Medicis, Dochter van Francois de Mcdicis , Groot Hertog van Toscanen, en Johanna van Oostenryk; was geboren 1675. en trouwde, na 's Konings Echtfcheiding van Margarcta van Valois, in den jaare 1601. met Henrik IV. Wierd na zyn dood tot 'Regentesfe van 't ryk verklaard; zy heeft, na tegen haar' Zoon Lodewyk XIII. gcoorlogd te hebben, het ryk moeten verlaten, en is, na veel omzwervens, in armoedigen ftaat te Keulen geftorven in den Jaare 1643. Pag. 13. Nooit zal hy vergeeten wat eerbe'wys gy te ■ 'Londen enz. Dit ziet op 't gefprek, welk Sully met E'ifabeth te Douvres gehouden heeft; wegens zekeren . brief door haar aan Henrik gefchreven, waar in zy zich bcg-ccrig toonde om met denzelven, tcxwyl hy zich  HISTORISCHE AANTEKENINGEN, 95 zich te dien tyd te Calaisbevond,opzeetusfchcnde beide plaatfen in mondgefprek te treden, doch waar toe de Koning niet kon beflüiten. Pag. 18. Dat Libel Sirel dooreenen Juvigny gemaakt. Het zelve voerde tot titel! Staatsgefprek, om te doen zien, waar in zyn Majefleit kwalyk gediend word. fuviffnv, Edelman des Konings, wierd ten laaüte, 'wegens misdaad van gekwetfte Majefteit, in leven en goederen vervolgd ; en, na zich door de vlucht gered te hebben, in beeldtcnis te Parys opgehangen Pag 44. Sedert onze Burgeroorlogen hebben verfchtiden van die Ligeurs enz of aanhangers van de Lio-ue- het zogenaamde eedverbond, ook wel de heilige Unie genoemd, waartoe alle Vorften en groote Hecren genodigd wierden zich in te wikkelen tot voorftand van den Katholyken Godsdienst tegen de Ketters. Deze Ligue wierd op aandryven des Kardinaals van Lotharingen in 't jaar 1576. aangevangen, en is, na zich van tyd tot tyd fterker gemaakt, en het gantfche ryk in vuur en vlam gezet te hebben, eindelyk door Henrik den Vierden geheel ponder o-ebracht, na zich in den fchoot der Roomlche Kerk te hebben begeeven; waarop Mayenne, en alle de hoofden en Reden van de Ligue de wapenen neèrleidden, en zich aan den dienst des Konings wydden. Pa"-. 76. 6 Gabrielle fchoon! Gabrielle d'Estrées, uit een oud adelyk geflacht in Picardye, meestresfe van Henrik IV; was gehuwd met den Heer van Liancourt, en zedert Hcrtoginne van Beaufort. Henrik verliefde op haar in den tyd der Burgeroorlogen; hy nam zomtyds in ftiltc de gelegenheid waar om haar te zien; Eens zelf, onder de gedaante van een'boer vermomd, drong hy door de vyandlyke benden , en kwam by haar, niet zonder gevaar gelopen te hebben van gevangen genomen te worden.