1097 H 44 i w ^A   D E BURGEMEESTER, T O O. NEELSPEL. GEVOLGD NAAR HET IIOOGDUITS/ll VAN DEN HEER GRAAF ( *J ' V O N B R U I I L, GOUVERNEUR VAN ZYNE KONIN GKLYKE HOOGHEID DEN KROONPRINS VAN PR UISSEN. Te AMSTEl. DAM, hy PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MDCC X C I V.   Hoe mild is niet een ftad gezegend , Die mannen in 't gebied bejegent, Wier voorbeeld, als een blinkend licht, Het al in de oogen ftraalt, en 't volk tot deugd vefplïgt! n. ni eosch.  PERSOONEN. blasdorf, burgemeester. db stadsschryver. de lieutenant von britzstein»werfofficier, heller, fcldaat. kas per, lyfknecht van Blasdorf. Gotthelf, bedelaar. 'Hendrik, zyn zoon, oud veertien jaar. BEISKORB,1 i roovers. bl utiger,-) een gerechtsdienaar. Mevrouw blasdorf. Julia, haare dochter. roovers, ■) >zwygende. dienders, J Het tooneel is in eene groote ryksflad, in Duitschland. D E  D E BURGEMEESTER, EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld tem openbaart plaats; in het verfchiet ziet men eent ktrk. Het is nacht. be i s k o rb, blutiger, roovers; hendrik, in armmoedige kleeding , ttnt lantaarn draagendt. Sommigtn der roovers houden Hendrik vast, anderen zetten hem gclaaden pistoolen op de bont. hendrik. w aarom ftoot gy my zo, goede heeren ? Waarom dreigt gy my den dood ? ik wil immers gaarne lichten. blutiger, tegen Beiskorb. Ik weet ook niet, waarom gy den lummel hebt opgeraapt ? ware het niet om 't geraas, ik fchoot toe. beiskorb. Gy zyt waariyk toch een rechte bloedhond: geen A 3 buit TOONEELSPEÉ  6" DE BURGEMEESTER, buit fmaakt u, ten zy die van bloed druipt. Myno handen zyn daarvan nog zuiver. blutiger. Daarom zyt en blyft gy ook een ellendige fukkel. Maar, lustig aan 't werk; e e 1s k o r b. Neemt de breekyzers, kameraats! Gy, Klos, pas op, aan den hoek van de hoofdftraat; gy, Strobel, aan den anderen hoek, waar men van de hal komt; en, zo ras gy onraad merkt, dan gefloten! hendrik. Lieve heeren, erbarmt u ! laat my gaan! ik heb een' ouden kranken vader, en den gantfehen dag geen fïukje brood voor hem gehad. Hy ligt niet verre van hier op de bloote fteenen. Wy zyn laat in den nacht aangekomen. Ik was van zins juist een afdakje voor hem op te zoeken. beiskorb. Blyf! uw gelukflar voert u tot ons. Waarlyk, het zal u niet berouwen. hendrik. Maar myn vader zegt: Geld, door zonde'verworven , ontfteekt den vloek des Heeren. Neen, liever honger geleden. blutiger. Schurk, hou terftond uw' fmoel, of ik,..! Licht! voort! fcheerje! Zy gaan allen naar de kerk, breeken de deur open, en Jluipen 'er in, TWEE-  TOONEELSPEL. $ TWEEDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld eene ftraat. GOTTHelf, de bedelaar, ter zyde van een huis, en zyne krukken naast hem, liggende. Heller, iets befchonken, de ftraat langs komende, en met den fabel zwaaijende. heller. En al heb ik in 't geheel geen' duit meer, evenwel blyf ik vrolyk! hoezee! Dat is een leven op werving ! Ha , ha, ha ! en de lïadsfoldaatcn, die fchurken! Wat! vastzetten? Heller vastzetten? Ha, ha, ha! de lust zal hen vergaan zyn, voor altoos, hoop ik. Nu, nu, van daag maar één groeizaame regen, dan zullen morgen neuzen ,ooren, vingers, en al zulke kleinigheden meer, genoeg voortfpruiten; want gezaaid heb ik rykelyk. Maar, het is tyd; ik moet gaan flaapèn. Marsch! naar huis. Hy ftoot in 't voortgaan tegen Gotthelf. Wie daar? wie daar? gotthelf. Eerst een foldaat, nu een bedelaar. heller. Wel de duivel! Kameraat, heb ik u ook zeer gellooten? het zou my leed doen. Wilt gy dienst hebben ? A 4 GOTT-  S DE BURGEMEESTER, GOTTHELF. Goede man! dienst? Jk heb reeds een-en-twintig jaaren gediend, zeven wonden aan myn ligchaam, en geen ftukje brood. HELLER. Geen brood! en by welke honden, by welke heidenen, hebt gy dan gediend? Foei! zulk een vorst is niet waard... GOTTHELF. Zacht wat, myn vriend! De vorst weet niets van myne armoede. Een edel mensen! Hy ftond dicht by my, toen een kogei my 't been vermorfélde. „ Men zorge voor dien man!" riep hy, en, met den degen in de vuist, Hortte hy zich midden in de vyanden, en bevocht de heerlykfte zege. Ik vergat myne fmart, en fmeekte den Hemel, alleen om zyne behoudenis. HELLER. En gy zyt toch nu een bedelaar? Moord en hel! ik heb nog maar met kruid gepaft, maar als ik eens kogels zal hooren gonfen, zal my de gedachte: „ Eerst een kreupele, dan een bedelaar," verdoemd bekoelen. Hy zoekt in zyne zakken, en flaat zich met de vuist voor 't hoofd. 6! Ik onzinnige! ik ben een lompert! een beest! GOTTHELF. Wat deert u, myn vriend? HEL-  T OONEELSPEL. 9 heller. Ik had nog vier Huivers; ik heb ze vervreeten, verzopen, verzwierd! Had ik ze nog, met blydfchap gaf ik ze u. By zoekt weder in de zakken. Ha! daar glimt nog iets. Een Huiver' Daar goede man, neem dat: vergeef my, dat het nier. meer is. Morgen is het geldjesdag, dan zoek ik u weder op. Heller zal zich verbeteren. En al moest ik ook een kreupele, een bedelaar worden, ik zal toch als een rechtfchapen kaerel leeven! By gaat heen. DERDE T O O N E E L. gotthelf. Goede, edele ziel! gy hebt alles om een'held te worden, Hechts eene kleinigheid ontbreekt u: gelegenheid en geluk. Maar wat zyn dat voor lieden die zo yllings de ftraat doorftormen? VIERDE T O O N E E L. beis kor b, BLUTiGEFf, roovers, met pakken bekaden ; cotthelf, ter zyde. be is kor 6. Laat ons hier een weinig tot adem komen! Nu, jongens, dat is een vette buit! goud, zilver, paerlen, juweelen, in overvloed. A 5 blu-  io DE BURGEMEESTER, BLUTIGER. Ha, ha, ha! Maar, 't is jammer, jammer. BEISKORB. Wat. is jammer? BLUTIGER. Dat ik niet een paar dikke paapen op hunnen mammon heb kunnen (lachten! De knuppel/lagen, die zy my in fchool gaven, branden my nog op het hart. BEISKORB. Ei, laat uwe paapen daar: wy hebben hun geld... Maar 't had ons haast kunnen opbreeken. Hoorde gy, dat zy reeds de vroegpreek inluidden' De dag begint; fpoedig zal alles ontdekt worden. Nu voort; door verfcheïden ftraaten uit elkander; allen naar Schnappsdorf, in de ftrooperskroeg; en morgen avond ter vcrdeeling. Zy gaan langs verfcheiden Jltaaten heen. GOTTH E L F. Dat zyn volflagen aartsfchclmen, kerkroovers!... Maar wacht! In Schnappsdorf hebbeH zy hunne verzamelplaats ? Goed! Zodra het dag is , zal ik hen by de overheid aangeevcn. Dank, Hemel! dat ik myne vaderflad, die ik zo fchandelyk had vergeeten, nog als bedelaar dienst kan doen:... Maar, waar mag myn Hendrik blyven? De honger plaagt my. Het begint licht te worden. Komt'hy ginder niet? Hendrik! Hendrik! vrr*  T O ONEELSPEL. n . V T F D E T O & N E E L. HENDRIK, GOTTHELF. HENDRIK, met een' gouden kelk in de hand, zich naast zyn' vader nederzettende. Hier, vader, hier is rykdom en zonde. GOTTHELF. Hoe, fchurk! kerkgoed in uwe handen! HENDRIK. Ja; doch, de Hemel weet, buiten myne fchuld! GOTTHELF. Stel my gerust. HENDRIK. Ik verliet u, vader, om, gelyk gy weet, u, waar* 't mogelyk, een verblyf op te zoeken. Is dat gevonden , dacht ik, dan zal de Hemel ook een ftuk brood bezorgen. Ik zag licht in een verafgelegen huis,en liep vrolyk daar naar toe. Toen bejegende my een zwerm gewapende lieden. „ Halt! waarheen ? neem die lantaarn!" brulden zy. Zy ilieten my, zetten my gelaaden pistoolen op de borst, en ik moest hen naar de groote kerk voorlichten, ginds op de open plaats. Zy braken de deur der fakristy open: alles, wat heilig is, wierd geichonden; de kostbaarheden geroofd; en, toen zy gereed waren, wierp my een hunner deezen kelk voor de voeten: „ Daar', fchurk, neem, en help uw' vader. Wy ,, be-  T2 DE BURGEMEESTER, „ berooven hen, wien de rykdommen onnut zyn, „ en helpen gewillig hen, die nood lyden." Met deeze woorden Hoven zy weg. Ik Hond geheej roerloos, en wist niet, of ik den kelk zou opneemen, of laaten liggen. Eindelyk dacht ik: breng dien aan uw' vader: hy zal best weeten, wat ta doen zy. Ja, nog meer: een hunner liet dit Huk brood uit zyn' knapzak vallen;en ik raapte het met blydfchap op. Daar is het, lieve vader! GOTTHELF. Dank voor beiden, goede Hemel i Hy breekt het brood aan twee Jiukken, en geeft zyn. zoon het eene. Dit brood, onfchuldig verkregen, zal ons tot zegen verfirekken , lieve jonge. Den .kelk moet gy, met het aanbreeken van den dag, aan de overheid brengen; dan moet gy alles vernaaien, en verzoeken, dat men my ontbiede. Ik weet, waarde roovers hunne verzamelplaats hebben. HENDRIK. Gy weet dat, lieve vader? GOTTHELF. Ja. Toen zy van hunne heiligfchennis te rug kwamen, Honden zy dicht by my, zonder my te bemerken. Zy pleegden met elkander raad, en noemden hunne verzamelplaats. HE N-  TOONEELSPEL. 13 HENDRIK. Maar, lieve vader, ik weet niet hoe het komt doch ik ben zo bang. Men heeft ons reeds onderweg gezegd, dat de overheid hier zeer geftreng met de arme lieden omgaat. Als men my nu niet wilde gelooven, en my eens in de gevangenis bragt ? GOTTHELF. Dat is niet te vreezen. Is de overheid hier ge». Kreng, zy zal ook rechtvaardig zyn. Men kan eenige achterdocht tegen u opvatten, en u veellicht vasthouden; maar het onderzoek zal uwe onfchuld doen blyken. En dit is juist wat ik wensch. Men zul in u een' inboorling deezer Had vinden, wieri onverdiende armoede drukt. Gy hebt recht op de befchcrming en- de zorge der overheid; want het is pligtmaatig en biliyk, dat ieder plaats zyne armen onderhoud. HENDRIK. Hoe, vaderf zyn wy uit deeze fiad? GOTTHELF. Ja, kind. Ik, myne ouders en voorouders fprc. ten uit cenè der aanzienelykfte familiè'n deezer Had. H E N D R I K. Ei, ontdek u dan toch, vader. GOTTHELF. Gy kent nog de grootheid onzer ellende niet. Tot nu heb ik u myne gefchiedenis verzwegen. Dewyl men u echter voor de overheid naar uwe afkomst  14 DE BURGEMEESTER,; komst zal vraagen,zal ik u,zo veel noodig is, ver. haaien. Kunt gy u nog uwe moeder herinneren? HENDRIK. Naauwelyks, beste vader. GOTTHELF. Ik geloof her. Gy waart nog geen vier jaaren , toen zy ftierf. Zy bragt onfchuldig het haare tot ons verval toe. Myn vader liet zynen beiden zooiien een aanzienelyk vermogen na. Myn jonge broeder, wel twinrig jaaren jonger dan ik, was in zyne geaardheid het tegendeel van my. Hy was zacht en goedaartig,• ik, wild en opvliegend. Hy had al zyn genoegen in de letteroefening; ik, in bet Ibidaatenleven. Toen onder ons, by de deeling onzer erfenis , twist ontftond, die my het bloed aan het' gisten bragt, verwenschte ik vaderland, broeder, recht, en naastbeftaanden, maakte myne erfenis tot geld , en ging daarmede naar Frankryk. Hier behaagde het my; en, dewyl ik middelen had om iets te verteeren, kostte het my niet veel moeite als vaandrig in dienst te komen. HENDRIK. Ik bezin my, a!s in een' droom, dat myne moeder my eens verhaalde, dat gy in Frankryk had gediend. GOTTHELF. Het wierd oorlog. Ik bewees, dat dapperheid en moed my niet vreemd waren, en ik bekwam reeds * toen-  TOONEELSPEL. iS toenmaals twee wonden, een in het hoofd, de andere hier in den arm. Nu dacht ik; eereposten en het kruis van Lodewyk kunnen my niet ontgaan. .Ik liet het aan fmeeken en aanbevceien niet ontbreeken ; doch onze overfle was een draf, eergierig man. Eens, toen ik my, zeker met woestheid , over partydigheid en nalaatigheid beklaagde, liet hy my in arrest zetten , en beval my meer der eerbied. Nu was ik geheel buiten myzelven , nam myn affcheid, beklaagde my ten hove, vond geen gehoor, en verfpilde te Parys aanzienelyke fommen. Met naauwlyks de helft myns vermogens meer, ging ik naar Holland, gaf het overige myner gereede penningen in een' aanzieneiyken handel, en wierd met uwe moeder bekend. Zy was de dochter van een' gevluchten Franfchen edelman, arm, maar deugdzaam. Ik nam hier weder dienst ten oorlog, en wierd, na veele jaaren , eindelyk kapitein. Inmiddels heten wy'tons aan niets ontbreeken. Ik wilde dat myne vrouw in tooi en pronk zou uitmunten , en zy had reeds uit zichzelve eene neiging daartoe. Onze renten waren niet meer toereikend; ik begon de hoofdfom aan de tasten, en eens op een' treurigen morgen ontving ik de tyding, dat myn koopman bankeroet was. Opdit ongeluk volgde bet geen in de waereld altyd volgt. Onze vrienden vloden. Myne anders toegeevende gunstelingen, die myn' disch en myne beurs  16 DE BURGEMEESTER, beurs nooit hadden verfmaad, wierden droef, meesterachtig, onverdraaglyk. Myn geduld brak, en toen ik hoorde, dat de kryg in Duitschland uitgeborsten was, nam ik myn affchcid, en begaf my onder een vrycorps. Uwe moeder ging als hofmeesteres in dienst. Eén jaar daarna verfcheurde het naberouw haar hart: zy ftierf, en liet u over aan een' armen weever, die u uit barmhartigheid tot zich nam. Ik gedroeg my dapper; trok de aandacht van myn' vorst, wierd dikwerf gewond; doch ten laatfte doodelyk getroffen, en gevangen. In deeze gevangenis bekwam ik de tyding der vrede, en dat ons geheele corps afgedankt was. HENDRIK. '6 Hemel! Beste vader! GOTTHELF. Zonder redding verloren, van myne wonden nog niet geheel herfleld , verliet ik de gevangenis. Ik ging om u op te zoeken ; u, de eenige band , die my nog konde dwingen myn leven te rekken. De laatfte armmoedige rest van myn goed viel in de handen van ontmenschte rooveren: zy lieten my alleen deeze vodden. Ik vond u eindelyk; ik zag met blydfchap, dat deugd en vroomheid uw hart ingeprent waren. Het overige weet gy. Wy ylden naar myne geboorteftad; helaas! het waren flechts traage fchreden der eilende ! Hier zyn wy nu; en myn onbefcheiden gedrag verdient de fmaad , dat ik my my- nen  T O O N E F. L S P E L. 17 Meri naastbedaanden, die ik eertyds verachtte, als een' bedelaar moet vertoonen. HENDRIK. Liefde vader! uw broeder, myn oom, zal ons niet verlasten. Weet gy welk een' eerepost hy bekleed , en den toeftand van zyn geluk ? GOTTHELF. Niets weet ik. Sints omtrent twintig jaaren heb ik niet meer naar hem vernomen. Toevallig hoorde ik eens van een'.foldaat, uit onze dad van geboorte, dat Blasdorf raadsheer ware. HENDRIK. En zal hy wel, zonder zyn hart vermurwd te gevoelen , u in deeze ellende kunnen zien verfmachten? ö, Hy redde Hechts u ; want ik ben tot alles bereid; ik ben de armoede gewoon, kan weeven, en wil gaarne door myner handen werk... GOTTHELF. En ik kan niets, goede jonge! niets, dan u tot last verdrekken. Gerechte Hemel' eindig fpoed:g myn lyden, en zegen myn kind, dat zeker... ZESDE T O O N E E L. EEN GERECHTSDIENAAR, DIENDERS, DE VOORIGEN. DE GERECHTSDIENAAR. '^i iet anders! het moet ten twee uuren zyn geB weest.  18 DE BURGEMEESTER. weest. Alles hebben zy medegenomen uit de fakristy en uit de fchatkamer. Een oud moedertje, dat naar de apotheek wilde gaan, had zich, uit vrees, toen de fchurken aanrukten, achter eene kraam verfloken : zy zegt ons, dat zy zeven in getal waren, en een jong knaapje, met eene linnen kiel en ronden hoed, hen vooruit gelicht had. Dit zyn reeds zekere kenteekenen. Verdeelt u allen rondom by de ftadsmuuren; de poorten zyn nog gefloten; en past wel op, of zy niet hier of daar een fluiphol hebben. Komt , komt ! Zy gaan heen. ZEVENDE T 00 N E E L. GOTTHELF, HENDRIK. GOTTHELF. Hebt gy het gehoord, myn zoon? zelf; weet men reeds, dat gy gelicht hebt. Loop des lpoedig: meid u aan het raadhuis , by den markimeester: die zal u wel te recht helpen. HENDRIK. Maar, lieve vader, zal ik u hier laaten? GOTTHELF. Bekommer u mynentwege niet : zy zullen myzeiven welhaast laaten haaien. En bovendien, binnen  TOONEELSPEL. 10 nen één uur word liet klaar dag, en dan vind gy my weder op de groote markt, by de fontein. Hy [laat met beklip van Hendrik op, neemt zyne krukken tot zich, en beiden gaan zy heen. ACHTSTE T O O N E E L. Hei tooneel verbeeld eene kamer in eene herberg. DE L IE UTENANT VON BRITZSTEIN, HELLER. HELLER. 't Is op zyn best vier uuren, heer üeutenant. DE LI EUTENANT. Maak my den ffc-op een weinig vaster. Zo genoeg! Apropos, kaerel , waar hebt gy gisteren avond gedoken ? he ? zeker gezwierd! Ik zal u eens op de ribben komen.! HE LLER. Mynheer lieutenant, zo a!s het op de "werving gaat: men moet wynhuizen bezoeken; men drinkt; men maakt anderen befchonken, en eindefyk word men het zelfs mede. En dewyl bier, in de ftad, geen taptoe is, en de klok zo dof flaat... DE LIEUTENANT. Zo weet men niet, hoe laat het is. Maar hoe flaat het met de werving? Hebtgy iets goeds op ftok ? B 2 HEL-  2© DE BURGEMEESTER, HELLER. Ja, doch *er is een maar by. Gy kent Kaspcr wel, den bediende van den burgemeester? DE LIEUTENANT. Kaerel, zyt gy dol ? Laat dien ongemoeid. Ik durf den burgemeester niet aan de kleèren komen. Gy weet, ik wensen zyn fchoonzoon te wordsn. HELLER. Droom dat nier, heer lieutenant! de burgemeester is veel te leep, om zyne dochter aan een' foldaat te geeven; vooral daar hy zulk een ryk man is. DE LIEUTENANT. Gek! ik moet my den toegang tot zyn huis flechts, niet fluiten ; het overige is zo goed als klaar. Het méisjè bemint my, cn de moeder flaapt met ons onder eene deken. HELLER. Dat is iets anders. DE LIEUTENANT. Kyk: deezen morgen • gaat het oudje met haarc doehier in de vroegpreek; dan moet ik daar ook weezen; daar zal alies worden afgefp.oken, en ik geloof zeker, eene gelukkige ontvoering zal het einde d~-r gefchiedenis zyr. HELLER Nu, dat Iaat zich hooren! Maar by de ontvoering kon ik immers monfieur Kaspcr ook ontvoeren ? wat dunkt u? BE  TOONEELSPEL. 21 DE LIEUTENANT. Goed, maar vooraf moet myne ontvoering volkomen gelukt zyn. Ik ga. HELLER. Lieve heer lieutenant, zoud gy de goedheid voor my willen hebben, en my nu myn loon geeven? DE LIEUTENANT. Waartoe dat zo fpocdig, monfijur Heller! Gy zult zeker weer vroeg willen beginnen , waar gy 't van nacht hebt gelaaten. HELLER. Neen , waarachtig niet! Ik wil my aanfionds vyf. tig (tokflagen laaten geeven , indien ik niet ecu verHandig voornemen heb. • DE LIEUTENANT. Gy, een verflandig voornemen? Hoe zoud gy daaraan komen? HELLER. Toen ik gisteren avond, of willen wy liever zeggen , heden tegen den morgen, maar het was waarachtig nog pikdonker, naar huis marcheerde, Hiet ik tegen iets, dat zich bcweegde: het was een oude geblesfeerde foldaat, zonder dak of vak, die op de fleenen lag als een hond. Hy had den gantfchen dag nog geen Hukje brood, gezien, en ik was dik en vol. Ik dacht hierover, en fchaamde my voor myzelven, dat ik den armen man niet dan een' enkelen Huiver kon geeven. Nu, heer lieutenant, heb B 3 ''k  22 DE BURGEMEESTER, ik, aan beloofd verval en aan gereed qitgefchofen geld, vyf guldens en elf duivers by u te goed, meer dan ik voor de loopende maand noodig heb; derhalve wil ik myne acht duivers verdiend loon aan myn' armen kameraar brengen. DE LIEUTENANT. Gy zyt zo weekhartig als een oud wyf! w'e weet, wat landlooper de kaerel is, die uwe weldaad niet verdient. HELLER. Wel nu! de Hemel vergeeve het hem, zo hy my bedriegt. Doch ik hoop, dat myn goede engel, hier boven, uit het zwart zondenregister, het welk de duivel, hier beneden, van my houd, iets zal uitveegen. Maar, neen! de man fprak te eerelyk, te redelyk. DE LIEUTENANT. Daar, neem: hier is loon, verval, en uitgefchoten geld. Maar kom niet vóór den tyd my weder om vericbot plaagen ; anders, monlieur Heller, is hier de munt, waarmede ik u rykelyk zal betaalen. HELLER. Ik ben daarmede te vrede: het zou de eerste rei. ze zyn, maar ik had het verdiend. DE LIEUTENANT. Ik ga. Huur my een' wagen met vier goede paar. den, die ik alle uuren kan krygen. In één uur zyn wy op vreemden grond, en dan mogen zy my met hun geheei leger nazoeken. H-j gaat heen, F E-  TOONEELSPEL. 23 NEGENDE T O O N E E L. HELLER. Een' wagen met vier paarden ? best! die zuilen wy ras opfcharrelen, en dan, goede reis! Maar die ontvoering fcbynt my geen zeer eerelyk ftukje. Doch waarom beelden zich ook de heeren ftadbeflierders zo veel in , dat zy een' edelman, en nog daar en boven een' foldaat, voor niet goed houden ? Ei, kom, wat gaat het my aan! Ik voldoe myn' last, en daarmede, liastal Maar nu tot de verdeeling. Hy telt zyn geld. Een gulden! ja waarachtig! de arme man zal een' geheèien gulden hebben! Heller, niet gezopen, ordeuteiyk geleefd , dan behoud gy nog genoeg. Einde van het eerste bedryf. B 4 TWEE-  34 DE BURGEMEESTER, TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene kamer in het huis des burgemeesters. EERSTE TOONEEL. blasdorf, in nachtgewaad, eene muts op het hoofd, eene fchryfpen achter het oor. Hy leest eene aiïe, kasper, achter hem, een' kop koffy houdende. blasdorf. Schoone verdediging! arme hals! gy wilt hem 't leven redden, ha, ha, ha! en gy brengt hem tien el hooger aan de galg. Eene inbraak, en te zeggen, hy heeft maar aan het (lot gewriggeld, en het is aanftonds van zelf opgegaan, daar toch het gewelf met breekyzers... KASPER. Heer burgemeester, de koffy word koud. b lasdorf. Geef hier! Is myne vrouw nog niet te huis ? kasper. Mevrouw kan naauwelyks weg zyn. Het is eerst zes uuren, en 'er is pas ten derdemaale geluid geworden. blasdorf. Ook al eene kwaade fchikking, die al te vroege godsdienstoefeningen. "kas-  TOONEELSFEL. 25 KASPER. Ja , daar heeft de heer burgemeester we! gelyk in: een arme diensbode gaat, uit vrees van zich te verflaapen, vroeg uit, en komt in kwaad gezelfchap, waar men aan het grootfte gevaar bloot flaat, gelyk het my van nacht ging. BLASDORF. Zo ! Dus zyt gy by nacht uitgeloopen ? Ik wenschte dat men u braaf toegedekt had. KASPER. De hagelfche wervers wilden my oppakken, ó, Tegen fïokflagen ben ik wel veilig ! Hier in de flad vergrypt zich niemand aan uwe livrey. Men vreest U te veel, heer burgemeester. BLASD OR F. Zo! Men vreest myalléén? Zeg my, zonder onv weg, wat zegt men van my in de flad ? KASPER. Gy zyt een verflandig , braaf, en rechtlchapen man , maarflraf, hard, en flrcng; ja, te flrcng! Gy hebt federt anderhalf jaar reeds vyf kaercls laaten opban. gen en rabraaken; dit is by menlehengeheugen niet gebeurd. En nog zit de imrionerfpeeler Klaus in 't hok, die zeker wel onfchuldig moet zyn, want het is zulk een vriendelyk en aartig mensen. BLASDORF. Een roover, die niet alleen zelf geflolen, maar B S ook  26 DE BURGEMEESTER, ook. anderen gelegenheid tot freeien heeft gegeeven. Ja! zo de Hemel wil, zal hy hangen, de fchelm! kasper. Ach, heer burgemeester! ach, vergeef het my! maar ik zou denken, als ik een doodvonnis moest onderteekenen... ach, heere jee! ik zou flaauw worden. blasdorf. Gelooft gy dan, dat het my aangenaam is ? Neen, de Hemel weet, het hart bloed my. Maarhier, in ons klein gewest, van zo veel heerenlanden omgeeven, wat zou 'er, zonder de geftrengfte rechtsoefening en regeering, van onze Had worden' Een moordhol. En nog daarby al die vreemde wervers, die zich alles veroorloofd achten, en geene wetten gehoorzaamen. Ach! hoe word my het leven dagelyks verbitterd'. Dag en nacht te arbeiden ben ik myn vaderland als een' pligt verfchuldigd, en zou my niet drukken; maar in huis geen oogenblik rust, gepynigd van hen, die my het leven moesten verlichten; dit, dit maakt my het hoofd warm: het zou my... Men klopt j zie wie 'er is. Kasper gaat heen. Gerechte Hemel ,'t is u best bekend , hoe zeer ik verlang altoos alleen te beloonen.en nooit te ftraffen ! Myn geweeten is zuiver... kasper, weder binnen komende. Het is de gerechtsdienaar. b l a s~  T O ONEELSPEL. 27 BLASDORF. Laat hem binnen komen. Kasper vertrekt. De dagciykfche bode van alle onheil! Neen, ik leg nog myn ampt neder. TWEEDE T O O N E E L. DE GERECHTSDIENAAR, DE VOORIGEN. DE GERECHTSDIENAAR. Ik kom u, heer burgemeester, melden,dat 'ervan nacht een ontzaglykc diefftal gepleegd is. Men heeft in de Laurens kerk ingebroken, alles geroofd , en geplonderd. BLASDORF. Wie heeft de ronde gehad? DE GERECHTSDIENAAR. De onderofficier Herbert, BLASDORF. Hy zal 'er drie wecken voor op water en brood zitten. Ik zal u leeren' waakzaam zyn. Zo gy uw' pligt behoorlyk jn acht naamt, zoud ge ook op dat volkje pasten. DE GERECHTSDIENAAR. .Heer burgemeester, het is, met respect gezegd, onze 1'chuld niet. De onderofficier Herbert is ook niet in culpus; wy hebben wegens de wervers geen oogenblik rust. Juist wierd Herbert van een' geheelen zwerm  28 DE BURGEMEESTER, zwerm overvallen; zy jaagden zyn volk uit elkander, en hem hieuwen zy een' vinger af. BLASDORF. Die dappere helden zyn laffe bloodaarts ! doch ik zal hen allen hun aflcheid geeven. Het is niet meer als voorheen, toen men by den burgemeester de ampten kocht: neen, ik begeer en wil niets; ik wil veel liever wakkere kacrels koopen, dat wil ik ! en dan zal 'er rust zyn, daar fta ik voor in. DE GERECHTSDIENAAR. Wy hebben heden vroeg by 't nazoeken alles ten naauwbcurigftcn naargegaan , en een jong knaapje in arrest genomen, die een' gouden kelk in dc hand had ; juist den zelfden, die de huisbraakers heeft voorgelicht. Hy lochent het ook niet eens , en offchoon hy a! veel defendationibus tot zyne ontfchtildiging voorprevelt, het is toch zeker vuile visch. BLASDORF. Dien gy niet onderfcheiden kunt. Men brenge den knaap by my , en de ftadsfehryver moet ook terftond hier zyn. Ga, en zoek verder na, of gy pog iets kunt uitvinden. De gerechtsdienaar gaat ken. DER-  T O O N E E L S P E L. 29 DERDE T O O N E E L. BLASDORF, KASPER. BLASDORF. Nu, Kaspcr, ik ben te hard, te fcherp. KAS PER. Die boozc mcnfchcn! BLASDORF. Neen, ik zal niet rusten , voor-ik myn vaderland rust en veiligheid heb verfchaft. Dit hoop ik nog te verwerven. Maar rust in myn eigen huis! ö, Op die moet ik al myn leven hoopen! Js myne vrouw al te huis ? KASPER. Nog niet, heer burgemeester. BLASDORF. Dan zwygt de ftorm nog, om daarna met verdubbeld geweld te woeden. KASPER. Verfchoon my, heer burgemeester f ik verwonder my dikwyls over uw geduld: want veeltyds gaat het te verre. Voor ons,... ei, wy worden het beftendig gekyf en gefchreeuw gewoon; maargy, met zo veel arbeids belaaden... BLASDORF. Is myne zaak! Maar toch, zeg my eens, Kasper, hebts gy niet bemerkt? Het menigvuldig bezoek des lieutenants verontrust my, K AS-  30 DE BURGEMEESTER, KASPER. Ja, lieer burgemeester, ik weet wei iets, maar mcii fchrikt om van zulke dingen te iprèeken. BLASDORF. Spreek yry ! KA SPER» Mevrouw en juffrouw Julia zaten gisteren nog laat onder de linden. Ik ging voorby. Zy boorden het, denk ik. „ Julia," fprak mevrouw, „ zie wie daar is." Jk vertak my in de heining; juffrouw Julia kwam ie voorfchyq , en keek. „ 'Er is niemand , antwoordde zy: „ het is de wind. „ Goed, zet u weder néér." Nu, toen ging 't op u los, heer burgemeester. Gy waart wonderlyk, korfelig, knorrig, en wat weet ik het al. Maar Julia is toch een recht lief meisje: zy voegde 'er geen woord by , en bad mevrouw, haar' waarden vader te verfchoonen. Hierna noemde zy den lïeutenant Bn'tzftein. Heden vroeg zou men in de kerk affprecken wegens het uur hunner afreize. BLASDORF. Hunner afreize, zegt gy ? KASPER. Ja, zeker! en waren zy maar eens op vreemden grond, gy zoud wel moeten, heer bur... BLASDORF. Genoeg, Kasper! Ei, eene ontvoering! Goed, daar  TOONEELSPEL. 31 daar zullen wy wel een fchot voor Tellieren. Laat niets blyken , en maak ftaat op myne erkentenis. Kasper gaat heen. VIERDE T O O N E E L. DE STADSSCHRYVER, BLASDORF. DE STADSSCHRYVER. Ik wensen u een' fchoonen en besten goeden morgen , hooggeëerde heer burgemeester! Ei, ei, ik ben geheel perplex. Aliud ex allo mahim. Het heiligfie blyft niet meer verfchoond. Een Sodoma en Gomorra is uit onze (rad geworden. De ftrafTc des Hemels kan. niet langer te rug worden gehouden. Ik voorfpel ongeluk, brand, en verwoesting. BLASDORF. Dus zullen eenige fchurken, die naar allen fchyn zelfs vreemdelingen zyn, maar zo eensflags uit onze flad een Sodoma en Gomorra maaken ? DE STADSSCHRYVER. Het zwaard der gerechtigheid moet zonder uïtftel de godloozen HrafTen. BLASDORF. Recht zo ! doch men moet ze eerst hebben. DE STADSSCHRYVER. Ei, ei, dat fpreekt van zelf;'t is ook zeer zeker te verwachten : want men heeft, naar ik hoor, fterke ir.dicia. Een knaapje met het corpore deilSki zit reeds in de gevangenis. LAS-  32 DE BURGEMEESTER, BLASDORF. Juist des wegens liet ik c roepen. Gy moet hem ten eerste verboorcn en de waarheid uit hem trachten te lokken. DE STADSSCHRYVER. Wy hebben ze immers wel uit harder blokken gekregen. 'Er is zo een zekere modus procedendi, een remedium de vraagen te verwarren en in elkander te fchuiven, dat ik door lange oefening beet heb. Neen, hy za! fpoedig biegten. Wy zouden echter de zaak brevi manu en gemaklyker kunnen afdoen , wanneer gy wilde veroorlooven dat door toedceling ceniger geesfelfirceken .. BLASDORF. Een onfchuldige bekennen moest, wat hy nooit had gedaan? Neen, heer ftadsfenryver 1 zo lang ik nog magt heb , za! daar niets van worden. De knaap zal aanftonds hier worden gebragt, en ik zal by zyn verhoor zelf tegenwoordig zyn. DE STADSSCHRYVER. Zo als gy 't beveelt. Maar wy zullen zien, wat de heer burgemeester met zyne groote zachtmoedigheid zal uitrichten; want, helaas!... V T F-  T O O N E E L .S P E L. 33 V T F D E T O O N E E L. Mevrouw blasdorf, Julia, de voorigen. Mev. blasdorf. NeGn , het is niet uit te ftaan. Zulk onachtzaam lomp volk! blasdorf. Tegen wicn hebt gy 't nu weder? Mev. blasdorf. He! men zou zich de keel wel aan (luk fchreeuwen! noch Kasper; noch Door; noch keukenmeid ; noch ftervcling! Zo weinig ontzag! eene vrouw van mynen rang te voet te gaan! zelve het boek te moeten draagen! Neen, het is niet uit te houden ! blasdorf. Waar is dan uw Johannes ? Mev. blasdorf. Ik heb hem weggezonden, om my na twee uuren weder af te haaien. Maar de godlooze llungel zou my zeker tot morgen hebben laaten wachten. Zo dra hy komt, moet hy aanftonds uit den huize. blasdorf. 1 Maar waarom uw knecht niet aan de kerk laaten wachten, als men niet alleen wil gaan? Mev. blasdorf. Omdat men geen hard harte heeft als andere lieC den.  34 DE BURGEMEESTER, den. Neen , het is gruwzaam, een' armen dienstbod zo lang in de kou te laaten ftaan. De vlegel had nogthans ten rechten tyde moeten wederkomen. BLASDORF. Nu, haal hem lustig door, en hou uw volk beter in orde. MeV. BLASDORF. Dat raakt u niet, heer gemaal! Hou gy de ftad maar beter in orde, dat 'er geen roofnest van worde: het huis zal ik wel regeeren. BLASDORF. Ik ben daarvan overtuigd, wyfjelief! Maar ik zal ook zorg draagen , dat het voortaan in myn huis even zo ordentelyk toega, als in de ftad. In de ftad laat ik, naar 't voorfchrift der wet, ophangen ; en te huis... Mev. BLASDORF. Wat zal daar dan gefchieden ? BLASDORF. Zal ik my geene wetten laaten voorfchryven ! Ecrstelyk, tot een begin, raad ik u, alle vrocgpreèken te myden Geen woord ! daaiby blyve het; anders!... Genoeg. Kom, heer ftadsfchryver, Zy gaan heen. ZES-  TOONEELSPEL. 3J ZESDE T O O N E E L. Mevrouw blasdorf, julia. MeV. blasdorf. Ik fta gelyk een zoutpilaar! hebt gy het gohoord, Julia? wat duivel is den kaerel in 't hoofd gekomen ? Zo met my te Ipreeken! my zo te mishandelen ! ik zou barsten! julia. Lieve moeder, ik heb vader nog nooit zo gramftorig gezien. Zou hy iets merken ? dan zyn wy verloren. Mev. blasdorf. Ei! de oude domkop zou iets merken! En zo hy het wist ? wat zou 't zyn ? Ik zeg, u meisje, gy moet den lieutenant huuwen. Laat my zorgen... julia. Ik ontken niet, lieve moeder, dat ik den lieutenant bemin; maar tegen den wil myns vaders... Mev. blasdorf. Zo! fraai! Word gy ook gek?Ei, dat lieve dochjerje! Ben ik uwe moeder niet ? wilt gy het beter weeten dan ik, juffertje? De jongens behooren aan de vaders ; maar ons, moeders, behooren de meisjes. Het geld komt van myn' kant; en, wil hy veel geweld maaken? kostelyk! dan zyn wy gefcheiden. C 2 ju-  36 DE BURGEMEESTER, JULIA. Maar wanneer men ons op de vlucht betrapt ? aanhoud ? MCV. BLASDORF. Had ik u niet zo lief, meisje, ik liet u loopen. Wat ai bedenkingen! Weet Hechts, dat voor alles ten besten is gezorgd. Niets is te vreezen. Het werfcommando gaat met ons; en daarvoor moeten al de fïadsfoldaatenlummels ontzag hebben. Ha, Heller komr. ZEVENDE T O O N E E L. HELLER, DE VOORIGEN. HELLER. Is het veroorloofd ? Mev. BLASDORF. Wat is 't? HELLER. Myn heer de lieutenant laat zyn komplimcnt mnaken, en berichten, dat het rytuig gereed is. Heden avond tegen zeven uuren, zo dra het donker word, zal de wagen aan de achterdeur Haan. Gy flapt daarin; aan de poort wacht het commando met den heer lieutenant; en daarmee... goede reis. MeV. BLASDORF. Voortreffelyk! B B L-  TOONEELSPEL. 37 HELLER. Ik moet naar den heer burgemeester gaan, en hem, als gewoonlyk, melden , dat wy heden aftrekken, opdat de ftadspoort tot na acht uurcn worde opcngelaaten. Mev. BLASDORF. Doe dat. Inmiddels zal ik alles tot de reize ge* reed maaken en inpakken. Myne echte paerlen, myne twee ringen, alles geef ik u mede, Juliaj maar wees getroost en gehoorzaam ; anders ,... Gy kent my ! Ik kan geene tegcnfpraak verdraagen. JULIA. Ik wil immers gaarne meegaan. Maar, lieve moeder, het fmart my toch, myn' goeden vader zulk een hartzeer- aan te doen. Mev. BLASDORF. *t Is hem gezond! Nog eenmaal zeg ik u, meisje: geene flaters, dat verzoek ik. Hy moet niet denken, dat hy heer in huis zal zyn; ik zal hem toonen, wie ik ben ! Zy gaat heen, ACHTSTE T O O N E E L. JULIA, HELLER. JULIA. t ïiemel! 6 Hemel! C 3 HEL-  38 DE BURGEMEESTER, heller. Wat fcheelt u, juffertje? Gy zyt zo bleek, zo beangfligd. julia. Hebt gy het niet gehoord ? Ik fidder voor den uitfiag deezer gebeurtenis. HELL e r. Ja, ja, ik moet het zelf bekennen: het is een kittelig ding, eene ontvoering! j ulia. En licht zal de vloek myns vaders... heller. Nog op de kindskinderen beklyven. julia de handen wringende. De Hemel zy my genadig! Slechts de gedachten daaraan... Ik ben des dcods! Heller, gy z\t ecu eerlyk man... heller. Dat ben ik , en zal het fteeds blyven! julia. Wat raad gy my? heller. Ja, dat is 'eene andere vraag! want, kyk: gehoorzaamen moet ik blindeling, Ik durf tegen den wil myns officiers niets doen, niets fpreeken, niets raaden. En wanneer my myn officier beveelt: „ Steek het huis in brand, en Hort den burgemees- „ ter  TOONEELSPEL. 39 „ ter in de vlammen!" dan zou ik weenen, doch vonkelen moest het, waarachtig ! julia En gy wilt toch een eerlyk man zyn? heller. Toch, en daarmcê afgedaan; en ik zal het eeuwig blyvcn : want, kyk, lief juffertje, als gy iemand met eene naald ftaakt; (nu, ik zeg maar zo, want ik weet, dat gy het niet op uw hart zoud kunnen verkrygen;) ais gy iemand met eene naald ftaakt? wie zou de kwaaddoenfter zyn? de naald, ofgy? Even eens is 't met my. Ik moet het bevel volbrengen; ik heb het gezworen; zeker niet goedwillig ; maar zweeren blyfr zweeren. Dus ben ik eigentlyk maar de naald. Nu, wat kan het de naald helpen? julia. Dus, wanneer... heller. Myn officier my iets beveelt, doe ik 't blindeling. De koning had hem zeker niet tot myn' officier gemaakt , my niet met eede tot gehoorzaamheid jegens hem verbonden, indien de man niet meer verftand had , dan ik. Gevolglyk , zo als gezegd is : ik blf f de knyptang, maar hy knypt. julia. Evenwel kan een eerlyk man, als gy, my een' goeden raad geeven. C 4 «el-  40 DE BURGEMEESTER, HELLER. Daar my de heer lieutenant dat niet uitdrukkeiyk heeft verboden, wys ik u, lief juffertje, naar het vierde gebod. Wat is 'er verder veel raads noodig ? Het heet niet alleen: Do moeder; maar: Vader en moeder; en de vader flaat zelfs nog vooraan. Nu weet gy myne moering. Verraad gy my, dan flaat my de lieutenant bont en blaauw. Het zy zo 't will'! myne meening is goed. Maak u die ten nutte, naar gy 't beter verflaat. Ik ga naar den burgemeester. Komt gy van avond niet, het zal my aangenaam zyn; want ik beklaag u. Komt gy, en wil men ons ophouden, wel, dan zal het 'etfiks op losgaan , en ik zal myne patronen raak verschieten. Vaar wel. ]Iy gaal heen. NEGENDE T O O N E E L. JULIA. K echtvaardige Hemel! wat vreesfyk licht heeft die man in myn hart ontdoken! Ik, het voorwerp van den vloek myns vaders' myns vaders , die my van myne kindsheid af met zo veel tederheid heeft behandeld; zo innerlyk liefheeft gehad; wien ikzelf zo hartelyk bemin ; hem, hem zal ik misleiden ? hem de bitterftebeleediging aandoen? 't Za! mogelyk de aanleiding tot een bloedbad zyn. Neen, nimmer! Ik  TOONEELSPEL. 41 Ik zal hein te voet vallen ; hem alles bekennen; hy zal zich vertederen, zich laaten vermurwen; my wellicht Britzftein en zynen zegen daar en boven fchenken, en alsdan... ben ik de gelukkigfte myncr kunne! TIENDE T O O N E E L. kasper , julia. julia. Waar is myn vader, Kasper? KASPER. In de rechtzaal. 'Er is een knaapje, van omtrent veertien jaaren, opgebragt, dat tot de rooversbende moet behooren , die heden nacht de St. Laurens kerk heeft ingebroken, 't Is jammer, eeuwig jammer! Een jonge, zo fclioon als een beeld! De eerlykheid Ziét hem de oogen uit. julia. En toch zou het oog misleiden ? k as p e u. Naauwlyks geloof ik het, want hy ging geheel onverlchrokken en gerust. julia, Zou het verhoor lang duuren ? kasper. Drie dagen en drie uuren, als dc ftadsfebryver C 5 al-  42 DE BURGEMEESTER,' alleen ware; maar met uw' vader gaat het fpoedig. Hy weet het daadelyk aan 't rechte einde aan te vatten. Hy ziet tot in het hart. Mei veel beduidende gebaaren. En geene veinzery kan het by hem uithouden. JULIA. Hoor, Kasper, zo dra myn vader alleen is, moet gy het my terftond komen zeggen. Ik moet hem fpreeken. KASPER. Ik zal niet in gebreken blyven. Maar zeg my toch, lieve juffrouw, wat is 'er te doen? Mevrouw, uwe moeder, heeft door Johannes twee koffers van den zolder naar beneden laaten brengen. Ik ontmoette hem aan de achterdeur... Ei, ei, als de heer burgemeester het ontdekt, zal het een geweld geeven. JULI A. Juist daarom wil ik myn' vader fpreeken. Van my zal hy 't verneemen. Maar zwyg toch ftil, lieve Kasper ! KASPER. Als een mol. JULIA. Ik ga in myne kamer. Kom toch terftond my zeggen, wanneer myn vader alleen is. ELF.  TQONEELSPEL. 43 ELFDE T O O N E E L. kasper. Allerliefst meisje! het zou my zeer hebben gegedaan , zo het goede kind zich van haare lieve mama had laaten vervoeren. Dat is eene draak! een verdoemd galgenaas! Nu , ik zeg het nog, ik weet niet hoe 't mynheer uithoud? Ware ik in zyne plaats, ik liet haar in 't fpinhuis plakken. TWAALFDE T O O N E E L. Mevrouw blasdorf, kasper. Mev. blasdorf, de laatfte woorden gehoord hebbende. "Wien liet gy in 't fpinhuis plakken ? kasper , ontjleld. ö Jemeni! Niemand, mevrouw... niemand! Mev. blasdorf. Dat is niet waar, fchurk, gy liegt!... waarom zyt gy zo ontfteld ? kasper. "Wyl... wyl gy my zo onvermoed op den hals valt. Neen , mevrouw, neen, het gold zeker u niet. Mev. blasdorf. Die vlegel van een' kaerel!.. het gold my!.. die binnen komt. Breng deezen knaap op uwe kamer, en verzorg hem wel: daar moet gy verder bevelen afwachten. De gerechtsdienaar gaat met Hendrik heen. DER-  60 DE BURGEMEESTER, DERDE T 0 0 N E E L. blasdorf, de stadsschryver. de stadsschryver, fchryvende en fpreekende binnen's monds. Geheel byzonder! my niet eens de oorzaak mede te deel en. In alles zo geftreng, zo eigendunklyk! Geheel niet collegialiter! Ik heb 't wel de hee. ren fyndicis, fenatoribus en raadsvrienden gezegd: gy zult u eene roede op den hals haaien. blasdorf, fe intusfchen onbejluitbaar achter op het tooneel heen en weder gewandeld heeft. Een netelige toeftand, en toch geen ander middel. Nu, heer ftadsfchryver, hebt gy gefchreven? de stadsschryver. Ik ben gereed , op de oorzaak na. blasdorf. Oorzaak! Wat meent gy daarmede ? de stadsschry ver. Het is toch zo gebruikelyk, dat men by een verbod eene oorzaak, ten minste eene waarfchynlyke, opgeeft. blasdorf. Hemel en aarde! dat zou fraai zyn! Myn wil is de oorzaak. Ik zal myn gedrag by allen, wien ik het fchuldig ben , verdedigen. Oorzaak ! Een kluchtig gebruik! Ik ftaa voor de veiligheid der ftad, d S  TÜONEELSPEL. 61 DE STADSSCHRYVER. Maar toch zo willekeurig! buiten den tyd eener raadsvergadering! Daar zou oproer uit kunnen omftaan. BLASDORF. Wel, dat wou ik wel eens zien! Heer ftadsfchryver, ik ken ons volk , en voornaamlyk hen, die te onvreden zyn , dat ik my niet, ais myne voorzaaten, van hen aan leibanden laat voeren. Zeg deeze te onvredenen , zo gy hen kent, dat, wanneer maar iemand het woord oproer uitfpreekt, hy van dat oogenblik af als den belhamer des oproers zal worden aangezien, en, eer de wyze raad vergadert, zal hy geen woord meer. durven fpreeken. Heeft iemand iets tegen my, hy moge het voor den vollen raad inbrengen: ik leg myn ampt neder, en verdedige my tegen den minsten myner medeburgers. Maar, waarachtig ! zo lang my het heil myner ftad toebetrouwd is, ftel ik myn hoofd daarvoor te pande. Nu gefchreven ! Hy zegt hem voor. „ Hiermede word, zo wel den postmeester als ook „ allen en een' iegelyk, die paarden uit te lcenen „ of te verhuuren hebben, op verbeurte van vyftig „ daalders geld, of ook wel lyfftraf, ernstelyk ver„ boden, aan, iemand, wie het zy, van heden af, „ tot overmorgen toe, paarden te verhuuren, of uit ... te  62 DE BURGEMEESTER, „ te leenen, ten zy een van my eigenhandig onder. „ teekend vcrloffchrirt kan worden vertoond." Hy onderteeketit het gefchrift. Goed, ga nu heen en Iaat het afleezen, en voortaan verzoek ik geene aanmerkingen meer. De jïadsfchyver raapt zyne papieren jlilzivygende faamen, en gaat met vale buigingen heen. 't Is om duivels te worden ! Neen, 'er komt niets van. Ga maar, huichelachtige fchurk! Ik heb zwaare aanklagten tegen u in petto: kan ik klaar komen, dan moet gy fpn'ngen, gy, en allen die u gelyken, hunn' pligt verwaarloozen, en gelyk motten aan het heil der ftad knaagen. Thans wil ik alles vergeeten, om alleen vader te zyn. Vader! zoete naam , maar ook menigmaal de bron van 't bitterst leed! Doch, dat zal hy voor my niet zyn. Myne Julia is een goed kind. Hy gaat heen. VIERDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld de kamer van Julia. julia, wenend aan eene tafel zittende, en een' brief in de hand houdende; vervolgens BLASDORF. JULIA. Ja, het is befloten : alles, alles zal ik hem ontdek-  TOONEELSPEL. 63 dekken , al zou het ook myn leven , en , dat nog meer is , myne liefde kosten. Waard fte Brirzfïein, de Hemel weet, dat myn hart u toebehoort; ben ik ftraffchuldig , omdat ik dit gefchenk, zonder voof kennis myns vaders, heb gedaan, ik onderwerp my liever alle kastydingen, dan een' zo goeden , zo edelen vader langer te beleedigen. blasdorf, de laatfle rede van zyne dochter, ongemerkt , gehoord hebbende, en met open armen naar haar toeloopende. Neen , dierbaar kind, met zulke gevoelens zult en kunt gy hem nooit beleedigen. Verfchrik niet! Vrees niets! Schep moed. Is uw liefderyke vader u hier nog te veel, verbeeld u dan alleen in my den trouwden, den oprechtfren vriend te zien, die u met den krachtdaadigften raad als by de hand wil leiden. Julia, zich aan zyne voeten werpende. Neen, de vriend, zonder den vader, is niet genoeg voor myn hart. Maar, zal hy dan nog dezelfde gevoelens behouden , als zyne Itrafbaare dochter, die hem kon misleiden, aan zyne voeten alles, alles heeft beleeden ? blasdorf. Sta op, Julia! kus my. Kom, zet u naast my. Kind, gy hebt my niet misleid, want ik weet alles, en uwe bekentenis, die ik u met blydfchap wil befpaaren, maakt my gelukkig ; dewyl zy my het aarge-  6\ DE BURGEMEESTER, genaamde bewys is, dat ik my omtrent uw verdand en hart niet heb bedrogen. Gy waart niet in dnat om uw' vader, die u zo inneriyk bemint, op het gevoel igde te bedroeven. j ULIA. En nogthans heb ik het gedaan; ik bemin... BLASDORF. En de liefde, de zoetde de edelde aller driften, zou ik u als eene misdaad toerekenen ? Neen, kind, neen! Maar gy hebt een' vriend noodig, die u, op deezen moeijeiyken weg, met verdand en ondervinding geleid. Gy wierd tot hiertoe kwalyk beftuurd; nu zal ik uw vriend zyn... Gy bemint den lieutenant Britzdein? JULIA. Hemel! of ik hem bemin! BLASDORF. De eerde indruk der liefde is altyd de hevigde. Gelukkig, als men zich wegens het voorwerp niet behoeft te fchaamen. JULIA. Zou ik my behoeven te fchaamen Britzdein te beminnen ? BLASDORF. Beöordeel het zelf uit zyn voornemen. Zyn' lieffles vader, een' man , dien men toch ccnige hoogachting behoorde te bctoonen, zyne dochter te willen ontrooven, haar te willen wegvoeren , zonder eerst  TOONEELSP'EL. 65 eerst onderzocht te hebben, of zy hem zou worden geweigerd; de vergenoegdheid des vaders , het geluk en de rust van de dochter, in eene weegfchaal te zetten, waarby zy alles, hy niets waagt: zeg my, Julia , kan dit een man doen, die gevoelens van eer , van weldenkendheid , en van waarc liefde bezit? JULIA. Neen , vader! Maar bedenk ook, dat gy hem als een onhandelbaar man zyt afgefchilderd ; als een vyand des adels; den foldaatenftand haatende; ongcfch'kt om aan een' armen edelman uwe dochter en uw vermogen over te laaten. BLASDORF. En wie heeft my zo afgefchilderd ? Maar neen , van u wil ik niets weeten ; pligten jegens uwe ouderen beklemmen van weêrzyden uwe tong. Doch hoor my, Julia. Voor eerst gebiede ik u uwe moeder, onder geenerlei voorwendfel, van onze tegenwoordige onderhandeling één woord te zeggen : niet één woord, hoort gy ? JULIA- ]k zal gehoorzaam zyn. BLASDORF. Laat haar alle toebereïdfelcn maakèn; ja , maakzelf toebereidfelen tot uw vertrek , wanneer zy het beveelt. Nu verder: fchryf aanftonds een' brief aan uw' lieutenant,... het zal de eerste toch niet zyn.. E m  65 DE BURGEMEESTER, JULIA. Alles, heb ik gezegd, Wil ik bekennen. BLASDORF. En ik alles verfchoonen ! Schryf hem, dat hy aanftonds by u moet komen, dat gy wegens de afreize nog iets met hem hebt te overleggen. JULIA. En als hy komt ? B LAS DO E F. Zal ik by u zyn;... verftandig met hem fpreeken:... en dan... dan... Laat uw' vader, die u bemint, voor u zorgen: hy wil niets dan u gelukkig zien: geen voorwerp is hem heiliger; geen adel, geen ïykdom; uw geluk alleen !... Schryf, Julia. Ik zal u Kasper zenden: hem kunt gy uw' brief geeven. Hy zal van my wel hooren , wat hy 'er mede doen moet. Vaar wel, cn Wees gerust. Hy kust haar, en gaat heen. V T F D E T O O N E E L. JULIA. Wees gerust!... Was het dit niet, wat hy my beval ? Maar laat zich de rust gebieden ? en gehoorzaamt zy?... Goede, beste vader, wist gy wat thans het hatt uwer dankbaare Julia beklemt! Zy vreest dat Britzdein voor den drengcn rechter niet Beftaan zal, en dan,., voor altyd u vlieden; voor , eeu-  TOONEELSPEL. 6? eeuwig van u fcheidcn... ó Hemel!... Maar hy is immers vader, en tevens myn beste medelydendfte vriend. Hy zal my niet in wanhoop Horten ; hy zal myn trooster, myn redder zyn! Zy zet zich aan de tafel en fchryft. „ Mynheer lieutenant!" Hoe! niet meer, IieflTe Britzdein' Reeds fchroomt myne hand den geliefden naam te fchryven, licht voor de laatde maal. Vloeit, traanen eener zachte weemoedigheid ! ach! fmartelyker traanen zullen u misfchien welhaast opvolgen ! Doch, hy moet immers niets befpeuren, zeide myn vader? dus blyft het als gewoonlyk. Zy verscheurt den begonnen brief, droogt de oogen en fchryft een' anderen. „ Liefde Britzdein! kom toch fpoedig by my, ik „ bid 'er u om; want ik heb nog noodwendig met „ u te fpreeken, eer wy ons aan ons noodlot geheel „ overlaaten." Dit koele briefje is nu gefcbreven, en hy... Hoor ik myne moeder niet ? ja, zy is 't! Zy Jleekt den brief fchielyk weg. ZESDE T O O N E E L. Mev. BLASDORF, JULIA. •' MeV. BLASDORF. Nu ja, daar zit zy al weder, dat handeloos nufje! de arme moeder moet inpakken, uooven, alles doen, alles bezorgen, en het lieve dochtertje E 2 zit  68 DE BURGEMEESTER, zit daar, in Siegwartfche gevoelens verzonken. Eindelyk zal ik haar nog moeten dwingen, ailes maar gunstig aan te noemen, wat ik voor haar doe en wat ik haar fchenk. JULIA. Niet dan te veel, liefde moeder, doet gy voor het geluk uwer dochter; doch ik moet bekennen , xiat my niets kan gerust dellen, als ik bedenk.dat ik den besten vader zal bedroeven. MeV. BLASDORF. Zingt gy weder den ouden zang ? goed ! Voor my, word de vrouw van een' fchepen of van een' advocaat; maar dit zeg ik u, kom my niet weder onder de oogen. JULIA. Liefde moeder! Mev. BLASDORF. De heer lieutenant Britzdein is veel te goed, zich zo te vernederen om een eenvouwdig burgermeisje te trouwen. Waarop zyt gy toch trots? op uw weinigje geld? honderd andere meisjes kan hy vinden. ju LI A. Bedaar, fiêve moeder! ik lochen niet, dat de hand des licutenants my gelukkig kan maaken ; dat ik hem bemin; maar de verfchrikkclyke vloek eens vader, en, indien hy ons op de daad betrapt, zyn  TOONEELSPEL. 69 zyn toorn ; daarenboven de fchande, het voorwerp van openbaare fmaad te weezen... Mev. BLASDORF. Zyn allen louter hersfenfchimmen! honderd anderen, vóór u , hebben den zelfden flap gedaan. Men heeft ze in den beginne berispt, in het einde geprezen. En uw vader! ö die moet zwygen , als hy hoort, dat ik alles zo heb befteid. Laat u toch door de grillen en vooroordeelen van 't eenvouwdig gepeupel niet verfchrikken! Heden avond, na acht uuren wandelen, wy naar de laan en van daar naar de poort; wy klimmen in den wagen en ryden de flad uit, dan neemt de heer lieutenant met zyn commando u over; ik ry' in eene huurkoets weder naar huis, en gy zyt binnen 't uur op veiligen en vryen grond. En wilt gy alsdan den kostelyken zegen van het lieve vadertje hebben , dan fchryft gy hem: ,, Omltandigheden, die niet te veranderen waren , hadden tot deezen flap... JULIA. Hoe! ik zou eene fchande bekennen, waaraan ik onfchuldig ben! Mev. BLASDORF. Ei, zottinnetje! Hechts zo lang, tot hy ja zegt; dan ontdekt men hem, na het huwelyk, dat alles maar eene onfchuldige list der liefde geweest is. De oude heer word aangedaan; eindelyk volgt de zo dierbaare zegen, en de roman is ten einde. Maar E 3 ik  70 DE BURGEMEESTER, ik kwam hier, om de fleuteis van uwe kleerkast te haaien. julia. Hier zyn ze. MeV. b l as dor f. Goed, kind. Ik zal alles inpakken. De vier paarden zullen zwaar genoeg te trekken krygen. Nu, Hechts geene nieuwe bedenkelykheden , of weet dat de vloek der moeder niet lichter is, dan de vloek des vaders I Zy gaat heen. ZEVENDE T O O N E E L. juLiAj daarna kasper. julia. In dit geval, arme , verblinde moeder, ware my uw vloek niet verfchrikkelyk. Maar,' gerechte Hemel! waarom moet ik beftemd zyn, om het grootfte onheil tusfeben myne ouderen te verwekken?... Ha, hier is Kasper. kasper. Ik weet alles, lieve juffrouw! ik heb heden , myns endanks , alles aangeboord. Gy zyt her beste, edel fie kind , 't welk ooit een braaf' man kan hebben; maar uwe moeder, ö, die is eene... ju-  TOONEELSPEL. 71 ju tu. Zwyg, Kasper! vergeet niet, dat gy met haare dochter Ipreekt. KASPER. Venfchoon my: ik zal zwygen. Maar ik weet wat ik denk, en gedachten zyn tolvry. JULIA. Hou u niet langer op, en bedel deezen brief. Zy gaat heen. KASPER. Ik weet het reeds; ik weet het reeds... Een allerliefst meisje ! en de vader een doodbraaf man; maar mevrouw de moeder ! hagel, weerlicht! en donder ! een helfche draak! ö Mogt ik u! hoe zou ik u! Nu kan ik toch myne gal ter deeg uitftorten: niemand hoort my. Hy gaat heen. ACHTSTE T O O N E E L. Het tconeel verbeeld de herbergkamer, uit het eerstt bedryf. de lieutenant, aan eene tafel zittende; heller» inpakkende. de lieutenant. Wel zo ! om het afgehouwen vingertje wil#e de burgemeester het noodig getuigfehrift niet geeE 4 ven ?  72 DE BURGEMEESTER, ven? Ja, ja , zes ducaaten duimkruid voor het volkje , dan ware alles ftraks gevonden. heller , nog inpakkende. Ik geloof het niet, heer lieutenant; want toen ik hem ronduit zeide, dat ik-alleen de woeste hoop geweest was, die het nachtgeweld had gemaakt; en dat ik in uw kwartier gaan en my gevangen geeven zou, opdat hy fatisfactie kon bekomen, heeft hy het my niet alleen vergeeven, maar my nog daarenboven een' daalder gefchonken. de lieutenant. Zo! voortreffelyk! ha, tot dien prys willen wy riem vingers en neuzen genoeg leveren. Hy heeft wel gedaan; want al had hy ook op 't hoofd gaan Haan, hy zou van my toch geene fatisfactie bekomen hebben. Ja, beloofd had ik ze hem wei; maar belooven en houden is tweederlei. Vooral heden, nu ik van |uliaas hand verzekerd ben , en u hoogst noodig heb. Maar goed, dat gy het getuigfehrift hebt bekomen. heller. Zo gy 't my fiechts wilde toeftaan, heer lieutenant, zou ik gaarne een woordje fpreeken. de lieutenant. Spreek, jonge! h e ller. Zie, heer lieutenant, ik denk zo in myn dom verfland, dat, daar de vorst bevolen heeft, dat ieder 3 of-  TOONEELSPEL. 73 officier, die van de werving te rug komt, een fchrifteiyk bewys van zyn goed gedrag mede moet brengen , bet zyn wil ook wel za] zyn dat men zich inderdaad goed gedraage. DE LIEUTENANT. Kaerel! 't is uw geluk, dat ik beden niet driftig ben; anders... maar, verder met uw hakmoes. HELLER. Van de voorge burgemeesters kon men diergelyb getuigfehrift door geld of vrees afpersten; maar van deezen!.. als gy hem eens recht kendet, heer lieutenant!.. van deezen is, waarachtig! niets af te perslen. Dus is 't immers beter, dat wy het op eene goede wyze hebben bekomen ? En, ik weet niet, maar, maar, het fchimmert my zo voor deoogen, a'sof onze fchaakhistorie beflobberd zal alloopen. DE LIEUTENANT. Domoor! het geheele guarnifoen za! zich aan ons niet waagen: en, zo het hen lustte, zou... Men klopt: zie wie 'er is. Heller gaat heen. Ik moet echter zelf bekennen, dat ik zonderling aan eene fchoone ryke vrouw kom. Zo aartig, zo goed als het meisje is, zo eene onverdraagelyke zottin is de moeder. Omdat ik haar uit tydverdryf myn hof maak, geeft zy my haare dochter, op wier bezit ik nooit rekening had durven maaken; ja zy dringt my het meisje zelfs met geweld op! E 5 Hel.  74 DE BURGEMEESTER, Heller komt te rug. Nu , Heller, wie was 't ? heller. De ftalmeester zegt, dat by u de gehuurde paarden niet mag geeven. de lieutenant. Waarom n'et, kaerel? heller. De heer burgemeester heeft op den post en overal een fcherp verbod gezmden geen een eenig paard, zonder een verloffchrift van hem, te mogen verhuuren. de lieutenant. Blikfem en donder! dat zou eene verdoemde pots zyn! heller. Het is zo: geen paard; zelfs voor geen' bagagiewagen. de lieutenan t- Hier fchuilt verraad. Kaerel, zyt gy het geweest , zo... heller. Zo moogt gy u wreeken; ik zou uwe wraak echter niet afgewacht hebben. Ik zweer u by den Hemel, ik heb myn'mond dichtgehouden. De oude vleermuis moet elders de fnof daarvan weg hebben gekregen. de lieuienant, ■woedend opftaande. . Ik ga naar hem toe! wacht, ik zal hem de hel heet (looken! N E-  TOONEELSPEL. 7J NEGENDE T O O N E E L. kasper, de voorigen. kasper. Ik heb last dit briefje over te geeven. de lieutenant, geieezen hebbende. Ik kom oogenbliklyk by uw' lieer. Hy is immers t'huis?... Ha, zulk eene beleediging!... de donder zal hem... Hy vertrekt ylli?igs. TIENDE T 00 N E E L. kasper, heller. kasper. Wat duivel is 'er voorgevallen? heller. Kyk, vriend, hier zegt men dat 'er iets voorgevallen is, en mynheer de lieutenant zegt, dat 'er niets voorvallen kan. kasper. Alles raadfel. h e ll er. Juist zo veel raadfel als dat gy, en niet Johannes, den lieutenant een briefje brengt. kaspe r. Dat raadfel zal zich ten Iaatfte wel oplós/èn.  m DE BURGEMEESTER, heller. Myn raadfel kan ik gemaklyk verklaarcn. Zo even heeft de ftalmeester, die reeds geld vooraf ontvangen heeft, ons laaten zeggen , dat het verboden is, paarden te geeven. kasper. Het is waar. Ikzelf moest het verbodfchrift overbrengen : gevolgelyk verklaart zich uit uw raadfel het myne. heller. Een jonge vos gaat licht in 't yzer; een oude ruikt het, al legt gy hem ook het beste aas voor. Kom , nu 'moet ik met myn' ouden gewonden makker ook naar u toe hompelen. Gy kunt my hem helpen geleiden , en gy, verdient dus een godsloon. Einde van liet derde bedryf. VIER-  TOONEELSPEL. 77 VIERDE BEDRYF. IJ et tooneel verbeeld eene kamer in het huis des burgemeesters. EERSTE TOONEEL. de burgemeester, heen - en wedergaande. Nog niet hier? vry traag voor een' minnaar!.. Rechtvaardige Hemel! gelei my: laat my niet enkel de baatzuchtige vader zyn , die gaarn een' ryken, wel» geftelden fchoonzoon, een' zoon van zynenrang had; maar laat my ook een verftandig vader zyn , die zyn kind gelukkig wil maaken, en hetzelve een' braav* man wil fclienkcn. Naar allen fchyn , is de jongman ruw, en heeft Hechte begrippen van de rechtfchapenheid. Zyn het gevolgen eener kwaade opvoeding, die myne onwaardige vrouw in werking heeft gebragt, geduld! liefde en eer kunnen hem verbeteren. Maar is zyn hart reeds befinet, ö dan.,, dan krygt hy myne dochter niet. Ik hoor iemand: hy is 't. TWEEDE TOONEEL. blasdorf, de lieutenant. blasdorf. Tree binnen , heer lieutenant. Gy dacht zeker niet, my hier te vinden ; echter... de '  j-8 DE BURGEMEESTER, de lieutenant. Ja, dit c-ogenblik: wilde ik u juist fpreeken, heer burgemeester i Hy fluit di deur toe, en /leekt den Jleutel in de zak. blasdorf. Gy wilt my onverhinderd fpreeken , naar ik zie. Ik had de kamer ook toegelloien, zonder u daarmee lastig te vallen. de lieutenant. Is 't waar? maar ter zaake... Weet gy , mynheer, dat, zo gy een' dëgS'n droogt, ik u... blasdorf. Gy zyt zeer driftig, heer lieutenant! Ik verzoek u van toon te ve. anderen. de lieutenant. Mynheer, dit is zo myn toon , en gy kunt 'er «aar dansten. blasdorf, hehinnig, naar eene bureau gaande, twee pistoolen daaruit neemenie , en die op eene tafel leggende, waaraan hy zich zet. Heer lieutenant, hiér heb ik de fburdïrie op uw' toon. Hier is een (foei; gelief nu te fpreeken. de lieutenant. Wat beduid dat, heer burgemeester? blasdorf. Alles, zo gy wikt of ook niets, naar uw welgevallen. DL  TOONEELSPEL. 79 de lieutenant. -Gy hebt my opentlyk gehoond! blasdorf. ]k weet niet waarin ? de lieutenant. In te bevoelen, dat men my geene paarden zal geeven. blasdorf. Rritzfbin niet alleen, maar niemand, zonder uitzondering , zal, zonder myne voorkennis , paarden bekomen. de lieutenant. Nu , ik begeer 'er eenigen. blasdorf. Zy zyn tot uw' dienst, zo dra gy my gezegd zult hebben , of het redelyk gehandeld is, een' vader zyne dochter te ontvoeren ?... Gy verfchrikt ? Om u op eens uit de onzekerheid te helpen, moet ik u zeggen , dat ik alies weet, en wel uit den mond van myne dochter zelve. Kom, zet u neêr. Gy zyt een edelmin; maar ilel een oogenblik het vooroordeel ter zy.len dat geboorte of kleedy alleen kloekimedighe'd geeft, en oordeel dan zelf, wie van ons beiden de beleedigde is. de lieutenant. Uwe dochter, zegt gy? blasdorf. Ja, myne dochter, die u hartelyk bemint, en die vast  8.o DE BURGEMEESTER, vast gelooft, alleen met u gelukkig te kunnen leeven. de lieutenant. Dat zou zy; ja , waarachtig, dat zou zy. blasdorf. Dit te beflislen vertrouwt zy zichzelvc niet toe; zy heeft het alleen aan my overgelaaten. Nog eens, heer lieutenant, daar ons gefprek het geluk van ee«e derde perfoon , die ons beiden, my als vader, u als minnaar, even dierbaar moet zyn , bepaalen zal, za moet weêrzyds bedaardheid ons geleiden. de lieutenant. Heer burgemeester, uw toon brengt my geheel buiten myzelven. Zoud gy licht met my willen fchertfen , zo verzoek ,k... blasdorf. Neen, waarachtig! nimmer was ik minder gefchikt to; fchertfen. Ik zei u zo even , wy zouden het geluk myner dochter bepaalen , cn in zulk een geval komt, by een' vader, geene leberts te pas. Maar ik verzoek, neem plaats. De lieutenant gaat zitten. Gy zyt van adel, cn ik weet wat eerb:ed ik uwer geboorte verfchuldigd ben. Ik ben maar uit het gedacht van een' der edellle regenten deezer vrye ryksftad g fprotcn, en deezen hebben mogelyk het Vooroordeel, geen' adel>ken in den omtrek huns gebiedt den voorrang af te (laan. d e  TOONEELSPEL. 8t DE LIEUTENANT. Dat weet ik; en dat zy hunne dochters niet gaafh aan een' adelyken geeven. BLASDORF. Het kan waar zyn , wyl wy moeten vreezen, en, belaad reeds hebben ondervonden, dat, als acielyken in onze geflachten huwen, zy het alleen om het vermogen doen, en eigeulyk ons en hunne vrouwen verachten. DE LIEUTENANT. Dit kan ik naauwelyks gelooven. Her ware fchandelyk voor een' edelman hen te verachten, met wie hy in verbindtenis treed. B L A S D O R F. Wel gedacht, heer lieutenant; doch hoor my verder. Gy zyt voor omtrent een half jaar hier op werving gekomen. Dewyl ik niets ftrafwaard'gs (vergeef my deeze uitdrukking) in uw gedrag befpeurde, Hond u myn huis open... DE LIEUTENANT. Waarin ik met beleefdheden overlaaden wierd. BLASDORF. Veroorloof my te voleinden, eer gy myin de rede valt. Daar gy dus gelegenheid had myne dochter dikwyls te zien, zo is het my in 't geheel niet vreemd , dat haare bevalligheid indruk op u heeft gemaakt: even zo als gy haar onfchuld'g en gevoelig hart niet onverfehiliig zyt gebleven. Nu brengt de F lief-  «2 DE BURGEMEESTER, liefde natuurlyk het verlangen des genots mede, en by een eerbaar en deugdzaam meisje kan dit niet anders dan door het huwelyk worden voldaan. 'Er ontftonden dus duizend bedenkingen. Ik wierd u, zelfs door hen, die my best hadden moeten kennen, als een hard, ongevoelig man afgefchilderd; vol van vooroordeelen; den adel haaiende; den foldaatenftand verachtende; en derhal ven wierd u geraaden, niet eens den voorflag om myne docker by my te waagen , maar liever aanftonds haar te ontvoeren; en dan zou ik toch ten laatfte, als het niet meer te veranderen waar', ni}ne toeftemming moeten geeven. DE LIEUTENANT. Waarachtig, woord voor woord ! voeg 'er nog by myn eigen bewustzyn myner netelige omftandigheden. Ik ben van adel; myn vader liet zeven zoonet: en geen vermogen na ; ik heb niets dan myn jaargeld; toen my nu zulk een onverwacht geluk aangeboden wierd... BLASDORF. Had het waarlyk groote zelfverwinning gekost, het af te Liaan. Maar uwe bekendtenis, dat gy niet ryk -zyt; ftrekt u tot eer; zo fpreekt de redelyke man. Doch, veroorloof my nog eene vraag aan uw geweeten te doen. Kost gy, indien gy ook alle de voordcelen , die men u by deeze ondernceming voorfpelde, in den hoogfteu trap bereikte, kost gy, in het  TOONEELSPEL. 83 het binnenfte van uw hart, uwe ondemeeming voor eene, voor Hemel en aarde, veraniwoordelyko uaad houden, een' vader zyne eenige geliefde dochter re ontvoeren ? Voelt gy by het voordel zelf eene waare inwendige gerustheid? de lieutenant. 6 Hemel! neen. blasdorf, hem in de rede vallende. En ware u deeze daad gelukt wat waren de gevolgen geweest? Ik ben moedig, daarvan zyt gy , hoop ik, overtuigd; misfchien zelfs, wanneer te rug houding niet meer mogelyk is , woedend. Ik had licht myne arme dochter vervloekt; den toorn des Almagtigen op haar afgefmeekt; dan had ik haar overal vervolgd, en myn gantsch vermogen daaraan gewaagd , om haar Hechts wede1' in myne handen te bekomen. Geene rechten beveiligen den ontvoerer , althans niet by uw' vorst, dien ik, ook buiten den troon befchouwd , ais den waardigften man eerbiedig. Ik had myne dochter wedergekregen; liever gefchonden te rug genomen, dan haar in de handen des roovers gelaaten. Zy had haare dwaasheid haar leven lang mogen beweenen: de fmart, het verwyr, en de wroeging, zouden het ras genoeg verkort, en licht nog aan geene zyde des grafs haar' geest gedrukt hebben. Ik had haar niet overleefd. De dwaaze ongelukkige iraadgeef'Her had haare feil tusfenen vier muuren moeten boeten; en wat ware F 2 van  84 DE BURGEMEESTER, van deeze algemeene ellende op uwe rekening gekomen , heer lieutenant , in geval gy myne dochter bemint, zo als ik toch waarlyk geloof? Met één woord , :.gy had u en eene geheel e onfehuldige maagfchap in het verderf gehort. de lieutenant. Niet meer, waardige man ! Gy verfcheurt my 't hart! Ik verfmelt van fchaamte ! Vergeet myn bedryf, ja, myn' naam! Ik verlaat u, uw huis, uwe beleedigde dochter,... voor eeuwig! Ik ben n'et waardig... blasdorf. Hou op, jongeling ! hou op ! Is uw hart in de daad getroffen,., wel my! wel myne dochter! en... wel u, geliefde zoon ! Julia is de uwe. de lieutenant, vol verbaasdheid. Is het mogelyk! blasdorf. En waarom twyfelt gy nog ? Ik zoek een' man, wiens hart myne dochter waardig is. Het uwe was verblind; maar het is redelykj en meer verlang ik niet. de lieutenant. Hebt gy vergeeten , dat ik niets bezit,... veel fchulden heb ? blasdorf. Die zal ik met genoegen betaalen. d e  TOONEELSPEL. 85 de lieutenant, hem om den hals vallende. Ik vind geene. woorden... myn hart is vol; vol gevoel, vol erkentenis! Grootmoedige man! zo ooit myn gedrag dit gevoel verlochent, zo verfoeije my de geheele waereld ais den veradiielyklten aller menlchen! blasdorf. Dat ducht ik niet. Maar laat het nu zo wel zyn. Ik ben van alles, wat gy niet in (Iaat zyt uit te drukken, volkomen overtuigd. Genoeg, wy zyn mannen, en hebben elkander verltaan. Van nu af befchouw ik u als myn' zoon; maar wy moeten maatregelen neemen. Gy zyt in krygsdienst: nu 'er van oorlog word gefproken, kunt gy niet gevoeglyk uw ontflag eisfehen vóór alles beflist zy, en binnen weinig weeken moet zich alles ontdekken. Daar uwe reize nu geen plaats heeft, zo blyf by ons, cn verzoek uw' bevelhebber verlof tot huwen. Ik begeer bovendien nog , dat gy myne dochter nu niet fpreekt; myne vrouw niets Iaat blyken; maar deezen middag by my eet: dan zal zich alles ontwikkelen. Moet op zulk een' gelukkigen dag my myne vreugd door het onverantwoordelyk gedrag myner vrouw worden verbitterd ! de lieutena nt. Vergeet, liefde hger vader ! vergeef... blasdorf. Ach., ik, ben een ongeiukkig mensen; doch ik F 3 hoop  86 DE BURGEMEESTER, hoop dat gy 't met myne Julia niet zyn zult. Ja, mynheer, zy was rcde'yk genoeg, haare moeder cn haare liefde te wederftaan, en my alles te ontdekken; deeze trek moet voor de voortreffeiykbeid haars harte u borg zyn. Nu een kusch, die den eeuwigen band onzer vriendfehap zal bezegelen. Lnat ons nu eenige oogenblikken febeiden. Van nu af ben ik uw vader, ik begeer dus uw onbeperkt ver. trouwen, en ben bereid, u in alle gevallen met raad en daad te dienen. DE LIEUTENANT. Geliefdfte, beste, edclfte vader! gy hebt hem, die gereed was u den dolk in het hart te ftooten , van de affchuwe'ykfte daad te rug gehouden, cn, in ftede van het ftaal tegen zyne borst te keeren, maakt gy hem den gelukkiglten der menfehen! Had ik ooit het affchuwelyke deezer daad overdacht, ik ware tc rug gefchokt. Jeugd, liefde, verblinding, dwaasheid... BLASDORF. Verdien ik van u vriendfehap cn erkentenis, dan verzoek ik, voortaan geen woord meer van alles te reppen! En nu, tot wederziens. Hy omarmt hem. De lieutenant, met beleefdheid naar de deur gaande, en die gefloten vindende, verfchrikt, keert te rug, en geeft befchaamd en fiihwygeni den (leutel, dien hy in den b-gime der onderhandeling geborgen had, den burgemeester over. Ha,  TOONEELSPEL. 87 Ha , ha, gy had vergeeren uw' gearresteerden weder op vrye voeten te itellen ! waeht, Julia zal my wreeken: zy zai u voor eeuwig boeijen. Maak open; ga fpocdig heen; en ik Kal even zo fpoedig myne pistooien Weder wegDuitcn. Tot wederziens, te middag. De lieutenant gaat heen. DER.DE TOONEEL. blasdorf, daarna juli a. blasdorf. Dank, goede Hemel! Dat heet midden in de fchipbreuk eene plank grypen , en daarmede gelukkig de haven inzwemmen. Het mensch denkt edel, en zal myne Julia gelukkig maaken. Maar, gy, vrouw, ongevoelig, verachtelyk, ftrafwaardig fehepfel! gy, die uwe eigen dochter... Doch, waartoe dit beklag? Draag, bedrogene! het kruis, dat u in uwe jeugd zov bevallig fcheen ! Hola ! is 'er niemand ? julia, fchielyk aankomende. Roept gy, lieve vader ? 'Er is niemand by de hand. blasdorf. En door een gelukkig geval hebt gy my juist gehoord? Gy moet niet verre van de deur zyn geweest, Julia. F 4 . J°-  88 DE BURGEMEESTER, julia. Lielïïc vader! blasdorf. War. zyn de meisjes toch nieuwsgierig ! De goede Julia wenschte gaam te weeten, of vader, die oude grommert, haar vryer niet verfcheurd, of wel het huis geheel verboden heeft ? julia. Kunt gy , lieffte vader, op deezen voor myn lot zo twyfelachtigcn dag, my dus... blasdorf. Piaagen? meent gy? Neen, Julia, niet plaagen! Maar ik wenschte toch ten minste, dat gy de weezenstrekken uws vaders leerde beoordeeleu. Wy hebben heden middag gasten. Draag zorg, dat alles in orde zy. Dan, dan zult gy uw lot verntemen. Lagchende, Beef! Hy gaat heen. VIERDE TOONEEL. julia, gotthelf, kasper, heller. julia. Beef! en dat lagchcnd op den toon der liefde gefproken! ó Neen! dit woord ftortte gelukzaligheid in myne ziel. Goedhartige vader! Britszftein ! maar, waaiom heeft hy my niet gefproken, als by my goede  TOONEELSPEL. 89 de tyding had kunnen mededeelen ? Treurige twy. fel ! Duel:, wie komt zo maar regelrecht hier in de kamer? heller, met behulp van Kasper, Gotthelf binnen brengende. Nu recht toe, oude man. Niet gevreesd ! hy heeft het bevolen. Ha, ha , lief juffertje, neem het niet kwalyk, dat wy zo zonder kompiimenten in de kamer treeden. Wy hadden het, by myne ziel! niet gedaan, zo 't mynheer uw vader niet had geboden; hy wil gaarn deezen ouden krygsman hooren fpreeken. Kasper vertrekt. GOTTHELF. Ik fchaam my , in deeze plunje voor u te komen, doch zy is myn gehcele rykdom. Ik kom, op bevel' van den heer burgemeester, hoofdzaakelyk echter om myn' zoon van een ongegrond verdenken te bevryden. julia. Hoe! is die jonge knaap, die daar even in het * verhoor wierd gebragt, uw' zoon ? gotthelf. Ja, een goede jonge, tot geene misdaad bekwaam. Hy heeft het kwaad leeren verdraagen, maar hy heeft nooit zyne pligten vergeeten. julia. En wat zyt gy, myn goede man? F 5 go tt-  $o DE BURGEMEESTER, GOTTHELF. Niet wat ik fcbyn; helaas: wat ik nu ben, bewyst u nryn voorkomen. Ejns diende ik met eer. Ik ben uit deeze ftad van geboorte. JULIA. Hoe, uit deeze ftad' hoe is uw naam? GO TT H E L F. Myn naam- en myn doop-cedul zal ik alleen dan eerst vertoonen, wanneer men van deonfebuid myns zoons zal overtuigd weezen; en ik hoop dat de Hemel my en myn' zoon daardoor een recht ter verzorging in een armenhuis en weeshuis alhier zal doen erlangen... JULIA. Maar misfchien hebt gy naastbeftaanden, die u nog beter zouden kunnen helpen. GOTtlI ELF. Of zich myner zouden fchaamen ! Naastbeftaanden ? ach, myne goede juffrouw, de bedelaar vind zelden naastbeftaanden. De bloedverwantfchap verdwynt met het geluk. Verachting cn verlaating zyn de naastbeftaanden des bedelaars. JULIA. Niet zonder uitzondering. De droefheid maakt u een' menfchenliaater. Doch ik wil u niet drukken. Daar, neem dit, cn bezoek my alle weeken eens. GOTTHELF. Duizend, duizendmaal dank, lieve juffrouw! der mees-  TOONEELSPEL. 91 meeste bedelaarcn zegen wen fchen zyn waterbellen: zy bidden zonder aandacht,en zegenen met den mond. Maar de redelyke bedelaar, die beter dagen heefc gezien, en de hand* die weleer gewoon was te geeven, met (inarte tot ontvangen uitfteekt, 0 de zegen van zulk eea' is de volkomenfte : hy ftygt tot dea Hemel op. Och, kon ik u zeggen, hoe fteifc my uwe weldaad trcl't! kasper, weder binnen komende. Wy zyn verkeerd gegaan. De heer burgemeester waciit in de rechtzaal. HELLER. Niet verkeerd, Kasper, want de lieve juffrouw, hier, heeft haare milde hand opengedaan. KAS PER. Kan. zy anders dan goed doen ? dit is haar zo eigen als haar leven. Maar kom, ik zal u by den heer burgemeester brengen. De fiadslchryver heeft reed; de pen in de hand en trekt gezichten als een Spaanfche inquifiteur. Mynheer , in tegendeel, is opgeruimd en vrolyk. Kom maar! als gy op den rechten weg zyt hebt gy waarlyk niets te vreezen. Zy willen heen gaan. F 7 F-  92 DE BURGEMEESTER, V T F D E TOONEEL. Mev. blasdorf, de voorigen. Mev. blasdorf, hen te gemoet komende. 2jo! dat is fraai ! bedelaarsgeihor, foldaatengefpuis in myne beste kamer ? foei! fatans! wat ziet het 'er uit: wat ftinkt het! dat is zeker monfiëur Kasper geweest, die vlegel, die ze binnen gebragt heeft? kasper. Ja, op bevel van mynneer. Mev. blasdorf, fclnmpeude. Zo! op bevel vm mynheer! ik weet in 't geheel niet, wat men zich thans al aanmaatigt ? 't Is om dol te worden. Maar, wat wilt gy lieden dan hier? zeker weer van het voorige gaauwdievengebroedfel. Hy kan het op het raadhuis ncemen en mynent wegen ondervraagen en kerkeren zo lang hy wil.' Maar hier in huis,... men is immers zyn leven niet zeker. gotthelf. Dat zal my wel gelden, mevrouw? ja, ik ben arm, doch ook eerelyk: en dit kan myn plunje zeker niet bevestigen. Mev. blasdorf. Ei, ga trnar, ga! men weet wel, dat gy eerlyk zyt. Gy lieden hebt duizend ongelukkige gevalletjes  TOOJNEELSPE L. 03 jes aan de hand, en zyt toch allen door liedcrlyk leven zelf de oorzaak van uwe ellende. gotthelf. Loop toch het oordeel van den Almagtigen niet vooruit! 't is flrafs genoeg, uit den top des geluks tot den bedeiftand nedergeftort te zyn. ó, Niemand is daarvoor beveiligd , mevrouw. MeV. blasdorf. Zei ik het niet? een historietje! nu, laat toch hooren! gotthelf. Niet één woord! en de penning, mevrouw, die my van uwe hand het leven zou redden, zou my haatlyk zyn, zou als vuur uit den afgrond op myne ziel branden. Ik zou dien niet aanneemen; waarachtig neen ! Komt, vrienden , geleid my naar den burgemeester. heller. Recht zo! kom, oude man. Hy en Kasper geleiden Gotthelf weg. ZESDE TOONEEL. J Mevrouw blasdorf, julia. Mev. blasdorf. Dat is we! een vlegel van een kaerel! een hoogmoedige bedelaar is een mïsfelyk mengelmoes van een' mensch. ju-  94 DE BURGEMEESTER, JULIA. De man zag 'ar nogthans, in de daad, zeer eerlyk uir. MeV. BLASDOSf, Dat meent gji, ucwyl gy een hart hebt zo week als pap; maar zo 'er iets goeds aan den kaerel ware, behoefde hy niet te bedelen. Hoe het zy ,ik heb u veel gewigtigs te zeggen: weet gy reeds, dat ons een duivelfche dwarsfneep door onze rekening is gehaald ? De fbdsfchryver ontmoette my zo even, en zeide, dat myn heer gemaal een verbod heeft laaien uitgaan, om niemand, zonder z)n weeten, huurpaarden te doen bekomen. Dus is voor hedenavond het kwaad zeker niet te fluiten. JULIA. ..Gy ziet, lieve moeder, dat alies ons voornoemen tegen is. Ik dacht, wy lieten... Mev, BLASDORF. Ik dacht!... Neen, neen! wacht maar! list tegen list! de paai weet zeker niets, anders had hy het lang uitgebulderd. Gy kent hem : hy maakt het allen vertrekkenden werfofficieren moeijeiyk, en kwelt hen, om hen te doen gevoelen, dat hy hier een recht groot tiran is. Maar hy zal ons, zelfs tegen zyn' wil, behulpzaam ~yn. Jk heb den lieutenant een briefje aan myne zuster, Mulder, gezonden, om my njoï^Oj-a^/JOd haar' wagen met vier paarden aan de waterpoort te zenden. Dat zal myn ■ heer  TOONEELSPEL. 95 beer gemaal niet gisfen, en dan kan hy alle zyne paarden behouden en inzouten. julia, Maar, liefde moeder, men kan niet weeten: al* hy nu in de daad ons voorneemen vermoedde, dan... Mev. blasdorf. Als maar het ei niet wyzer wilde zyn dan het hoen ! ik zal hem bewyzen dat ik het gezag in huis heb. Ga nu meê , Julia , en bezie alles, wat ik u meègecve. Kom. ZEVENDE TOONEEL. Het tooneel verbeeld eene rechtzaal, in het huis van Blasdorf. blasdorf,de stadsschryver, vervolgens HELLER, kasper, gotthelf. de stadsschryver. Ja, ja, heer burgemeester, de diefftal kan prater propter, volgens overflag, dien ik in 't ruwe heb gemaakt, op 10,000 daalders worden begroor. Alle gouden kerkgereedschappen, de edele fteenen, de veele paerlen... blasdorf. Een diefftal van zulk een aanbelang kan niet verborgen b'yven; vroeg of iaat komt die aan den dag, en  g6 DE BURGEMEESTER, en des te eer, daar de kleine jonge zegt, dat zyn vader de verzamelplaats der gaauwdieven weer. DE STADSSCHRYVER. Ach, waarde heer burgemee.ter, geloof toch al dat gefpuis niet! het zyn praajes, louter praatjes! de oude kaerel zal zeker niet te vinden zyn. Als gezegd, vergun maar, dat men hardigheid gebruike, dan zal hy ras anders piepen, dat knaapje! BLASDORF. Goede Hemel! ligt u dan bet pynigcn - alléén aan het hart ? hebt gy dan het voorbeeld dier groote vorsten niet voor oogen, die niet alleen vaders hunner landen heeten , maar ook zyn willen ? deezen hebben de pynbank afgefchaft, wy! zy het voor menfchelyker hielden fomtyds een' booswicht te laaten doorflippen, dan onder de hevigfte folteringen tien onfchuldigen de bekendtenis van nooit begaane misdaaden af te persfen. Zyn 'er buiten dat geene verharde menfehen, die de foltering niet achten ? DE STADSSCHRYVER. Kom, kom! zo men ze maar recht weet aan te wenden. BLASDORF. Deeze kunst verfta ik niet, en wil ze ook niet leeren. DE STADSSCHRYVER. 't Is echter een hoogst noodig fr.uk, de pyrrigendé ondervraaging !• ik heb het cafum dikwyls in terminis  TOONEELSPEL. 97 gehad, waar zy geheel ononrbeerlyk was; voornaamlyk "m pleidooijen tegen tooverbekfen. Doch, zie, heer burgemeester, dat ik het wel had : de oude kaerel komt niet. Hy zal niet gek zyn. blasdorf, tegen Kasper , die Mimen komt. l\u, Kasper, is de man 'er? kasper. Ja, met Heller. blasdorf. Laat hen binnen komen. Kasper gaat heen. Ga zitten, heer fladsfchryver, en breng alles'ad protocollum. heller, wier Kaspers hulp, Getthelf binnen brengende. Hier breng ik u den braaven krygsknecht, heer burgemeester; maar by kan op zyne krukken niet lang ftaan. blasdorf. Zet u op deezen ftoel... en laat ons nu alleen, vriend. heller. Goed, heer burgemeester! Doch ik za! voor de deur wachten; want, als hy klaar is, neem ik hem mede aan tafel. Heller en Kasper gaan heen. G  98 DE BURGEMEESTER, de stadsschryver, Heller naroepende. Het zal niet kunnen zyn: de inquifiet komt in de boeijen. blasdorf, geduurende dit tooneel op en neder wandelende , terwyl de ftadsfchryver protocolleert. Gy hebt een' zoon mede hier gebragt? gotthelf. ja, heer burgemeester: denzelfden, dien gy gevangen hond, en die geheel onfchuldig is. blasdorf. Dat zal moeten blyken. Zeg my uw' naam, en van waar gy zyt? gotthelf. Deeze vraagen kan ik naderhand beantwoorden. Eerst het noodzaakelykfte. Toen ik heden tegen den morgen, op ftraat, aan den hoek van een huis lag, hoorde ik, onbemerkt, van de rooveren, die de kerk hebben geplunderd, dat zy met hunn' buit in de ftrooperskroeg te Schnappsdorf verzamelen , cn het geroofde daar verdeden zouden. Dus is 'eigeen tyd te verliezen. blasdorf. Ik dank u voor uw bericht : is het gegrond, dan zal het u niet berouwen. Hy fchelt: de gerechtsdienaar komt binnen. Onze ruiters moeten oogenblikkelyk opzitten, en de wachtmeester moet orders komen haaien. Loop  TOONEELSPEL. 90 Loop ras: in één quartier uurs moet alles gereed zyn. De gerechtsdienaar gaat heen. gotthelf. Daardoor zult gy u overtuigen, dat .ik en myn zoon onbekwaam zyn, ons aan eene euveldaad fchuldig te maaken. de stadsschryver, tCf zyde. Een rechte gaauwdief. blasdorf. Maar de kelk, in handen uws zoons.. . gotthelf. Moet zekerlyk achterdocht baaren. Doch gy kunt by hen, die hem gevangen namen , verneemen, of hy dien zelfden kelk niet vry en opentlyk in de hand droeg, om hem by den heer burgemeester te brengen. de stadsschryver, ter zyde. Die verftaat zyn handwerk! Doch mogt ik maar, zo als ik wenschte!... blasdorf. Uw zoon zeide: gy waart van hier geboortig ? gotthelf. Ja, ik ben in deeze ftad geboren; doch federt twintig jaaren van myne vrienden en naastbeftaanden verwyderd. de stadsschryVer, ter zyde. Satans! zo het een myner broederen ware! G 2 blas-  100 DE BURGEMEESTER, blasdorf. V Gy hebt in krygsdienst geweest, als... gotthelf. Ik verzoek u, heer burgemeester, ondervraag my niet verder. Ik zal vergeetcn , wat ik was, en op den rand myns levens te vreden zyn , ais de Hemel my flechts zo veel geeft, dat ik niemand meer om aalmaesfen behoeve aan te fpreeken. Genoeg, ik heb onverfchrokken en getrouw gediend; dit getuigen de lidteekenen, waarmede myn lyf overdekt is, en die my in meer dan een' veldilag met den dood hebben bekend gemaakt. de stadsschryver, ter zyde. Juist! myn oudfte broeder wierd foldaat. Had' men u maar kapot gefchoten! blasdorf. En tot belooning uwer getrouwe diensten laat men u gebrek lyden. gotthelf. Helaas! en wat my nog ongelukkiger maakt, door myne eigen fchuld ! Had ik in tyds verzocht, en wat ik zocht, niet getrotfeerd, licht.... Maar, genoeg Nu is het te laat. Ik ben alleen hier gekomen, om in het armenhuis cn weeshuis myner vadcrftad eene plaats voor my en myn' zoon te verzoeken/ de stadsschryver , ter zyde. Ja, eerst in de boeijen, en dan aan de galg. b l a s-  T O O N E E L S P E L. iQi blasdorf. Gy heet? g o t t h e l-f. Gotthe'.f heet ik. db stadsschryvf.r, verfchrMende, ter zyde. ■ • Duivels! zo heet rrryn oudfrc broeder. blasdorf. Dat is uw doopnaam. gotthelf. Myn' familienaam zou ik gaarne verzwygen, tot ik weet, of 'er nog vrienden van my in leeven zyn , en tot ik by geruchte uit hunne karakters kan oordeelen, of zy zich niet zouden fchaamen , een' elleudigen bedelaar tot naastbeftaanden te hebben ; want, in dat geval , ben ik vast voornemens, my nimmer aan hen bekend te maf.kcn. de stadsschryver, verheugd, ter zyde. Recte bene! Waarachtig, de kaerel heeft verfrand. blasdorf. Maar hoe kan dat gaan, goede man, daar ik bewyzen hebben moet, of gy waarlyk van hier geboortig zyt, eer ik uw verzoek gohoor kan, veriecnen? de stadsschryver, ter zyde. Lieve Hemel! wat al ondervraagen tot in het oneindige ! Overluid. Laat het nu zo wel zyn, heer burgemeester. G 3 BLAS-  102 DE BURGEMEESTER, blasdorf, tegen den [ïadsfchry ver. Ik weet niet, wat gy wilt! Tegen Gatthelf. Dus, myn vriend, uw naam; ik moet 'er op aandringen. gotthelf. Uwe woorden zyn zo gunstig, zo üefdcryk; gy ftort zo veel troost en vertrouwen in myn hart, dat ik u alles, alles zal ontdekken; zelfs myn' doopcedu!, het eenig overblyffe! van myn voorig geluk, zal ik u vertoonen. Maar mag ik zo vry zyn u te verzoeken , dat ik my Hechts aan u - alléén moge openbaaren ? - de stadsschryver, geïrgerd, ter zyde^ Waartoe dat ? blasdorf. Zeer gaarne, vriend, By zichzelven. Deeze man beweegt my; ik weet niet waarom. Hard op. Heer (ïadsfchryver, gelieft het u ons een oogenbiik alleen te laaten ? de stadsschryver. Cave Domine Procunful, ne folus remaneas cum üle homine! Habet jaciem ncquisjimam. gotthelf. Mynheer, dat verfta ik. 6 Dat grieft! dat grieft! Dus kunnen oude lappen alleen booswichten bedekken ?  T O O N E E L S P E L. 103 ken? neen, mynheer! armoede is dikwerf de kapél, Waarin het hart word gezuiverd. Hebt gy het minne wantrouwen tegen my, heer burgemeester, laat my en myn' zoon in de boeijen brengen: daar zullen wy ons aan het fcherpst onderzoek onderwerpen , en afwachten , wat de Hemel over ons zal befluiten. blasdorf. Nog eens, heer fïadsfchry ver, laat ons alleen. db stadsschryver, met veelbeduidende gebaa. ren langzaam heen gaande, ter zyde. En zo het al myn broeder ware, dat niet bewezen is, by my moet hy niet komen ! niet over den drempel ! my niet aanraaken ! ACHTSTE TOONEEL. blasdorf, gotthelf. blasdorf. Nu, vriend, nu zyn wy alleen. go tth elf. Neen, heer burgemeester; want Hy, die de waarheid van het fynfte bedrog onderfcheid, hoort ons, cn zal voor myne onfchuld en myn waarheidfpreeken inftaan. Mag ik vraagen , of hier nog iemand uit den hufze Blasdorf leeft ? blasdorf. Blasdorf? G 4 g o t t-  io4 DE BURGE MEESTER, cotiielf. Ja, zj heette myn vader. Hy hadtw ee zoonen ; myn jonger broeler heet Christiaan; ik, Augustus; en hier is tot bewys myn doopgetuigenis. Hy geeft hem een papier; Blasdorf leest het. Ook zelfs myn' doopnaam heb ik veranderd, om onbekend eerst flcchts te verneemen, of myn broeder nog leeft; en, zo hy nog leeft, ook dan waage ik het niet, voor zyne oogen te komen, want ik heb hem zwaar beleedigd, en breng, helaas! na zo veel jaaren, niets ter verzoening dan myne armoede, .fmart en fchande. Ik fmeek u , edele man, wien myn ramp, zo als ik met verwondering zie, tot weenens toe treft, ontferm u over my, eliendigen; ik ben verlaaten ; eenzaam in de ruime waereld; hulpeloos in myne vaderftad. Laat my flechts zo- veel genieten, dat ik myn behoeftig leven, zo lang het Gode behaagt, met droog brood kan onderhouden; maar myn' Hendrik bid ik u aan te neemen ! 's Hemels eeuwige belooning zult gy u daarvoor hierboven doen wegleggen. En als myn lyk in de aarde .rust, ontdek dan eerst, maar ook dan eerst, .aan myn' broeder myn geheim: meld hem dan myn berouw, en myne liefde, die my in het graf, en in de eeuwigheid verzelt: vertoon hem zyn' onfchuldigen neef; zyn vader heeft 'er voor geboet, en diens onfterflyke geest bezweert hem, den jongeling Biet te verlaaten... Maar... goedertieren Hemel f wat komt  1: O O N F. E L S P E L. 105 komt'my over?... Zou het oogenbük... reeds zyn gekomen?... Ik zieniets meer... Hendrik!... myn zoon!... BLASDORF. Hei, hei, Kasper! Kasper! Kasper en Heller fchieten toe. Help ! hy valt in onmagt! ongetwyfeld geen voedlel... HELLER. Zeker, in drie dagen weinig of niet gegeeten. BLASDORF. Hy is fiaauw. Vat aan ! op het eerste beste hed. Breng wyn, van den oudften ; wittebrood... ö Hemel ! verbitter myne blydfchap, myne zo groote, onverwachte blydfchap niet. Einde van het vierde bedryf. G S V Y F«  jo6 DE BURGEMEESTER, VYFDE BEDRYF. Het taoneel verheel1, eene kamer in het huis des burgemeesters. EERSTE TOONEEL. BLASDORF, KASPER. BLASDORF. Nu, Kasper! hoe maakt het de oude man? KASPER. Nadat hy een' goeden flok wyns had genuttigd, herftelde by zich aliengs, zag vreesachtig rond, en vraagde: Waar ben ik ? Toen ik hem verzocht zich gerust te Rellen , trad de kleine in de kamer , vloog in zyne armen, en traanen bevochtigden beurteling hunne wangen. Ik fprong trouw by, en nu eerst heb ik hen verlaaten. BLASDO R F. Goed. Ga been, en zorg, dat deezen middag alles ïn de eetzaal op de beste wyze in orde zy : zeg de keukemeïd, dat wy met klokflag van eéa uur zullen eetea KASPER. Voor hoe vee! perfoonen zal ik dekken, heer burgemeester? BLASDORF. Voor zes. KAS-  TOONEBLSPEL. 107 kasper. Moe.en wy de zondagfche livrei aandoen ? blasdorf. Vooral! Nog iets: haal hier de ftadsmuzykanten: zy moeten uit de vengfters biaazen, dat al de voorbygangers vraagen: Wat is 'er toch by den fiillen man, by den burgemeester te doen ? en dat zy dan verneemen, dat de Hemel my heden een' dag van vreugd en gelukzaligheid heeft gefchonken. ka sper. De drinktafel moet zeker ook wel voorzien worden , heer burgemeester! blasdorf. Dat fpreekt van zelf. De wyn flroome uit volle glazen ! Doe alles , zeg ik,, alles, om myne blydfchap opentlyk bekend te maaken, en elk, die daarin wil deelen, zy my heden een welkome gast. kasper. Ha! dat zal 'er recht op los gaan ! fehoon ik niet kan begrypen... blasdorf. Gy zult het tyds genoeg verdaan. Ik ga nu een oogenblik uit, naar mynheer Kirsten , den notaris, cn ben daadeiyk weder te huis. TWEEDE TOONEEL. kasper, daarna Mevrouw b l a s p o r $ kasper. Nu wou ik dat iemand my uit den du&bicip!... als  ïq8 DE.burge MEEST er,; als ik mynheer niet kende, wist ik waarlyk niet... Ik dacht dat hy wat met my dolde... Maar zaclu ,... daar kryg ik de kaart: de ruiters zyn uitgetrokken ... •zeker!yk om een' vreemd' groot' heer in te haaien. 1... de ftraaten zyn bezet;.... men zegt wel, dat het is om den dielftal te onderzoeken doch, hou jelui me maar dom; 't is vast om den grooten heer incognito — De drinktafel, de muzyk; de zondagfche livrei.... Ei, ei, de paai is ilim!... Hoezee!... Kasper, daar zullen vervailetjes zwaaijen! Mev. BLASDORF. Is de oude gaauwdief' met zyn jong gebroedfel nog in huis, Kasper? KASPER. Ja , mevrouw ! zyn grootachtbaare trekt zich de jeaak dier lieden fterfc aan. Mev BLASDORF. Hy is een grootachtbaare zot! het is om te barsten! .alles wat mogelyk is gefchied heden om niy te tergen ! maar wacht, ik zal dat boeltje wegboenen eer de middag in het land komt. Waar is uw heer, Kasper? KASPER. Om affaire uitgegaan , mevrouw!,.. Maar , groot", geWigtig nieuws! weet mevrouw reeds, dat wy lieden eene prachtige fmulparty met trompetten en pauken hebben ? Mev. BLASDORF. Kaerel, zyt gy raazend.oi' is het uw heer? K A S-  T O O N E E L S P EL. ?oo KASPER. Ik vast niet ; want ik heb bevel tot alles. Ik zal aanftonds myne zondagfche livrei aantrekken; en, fchoon mynheer een geheim van de zaak maakt, heb ik ze toch geraaden, denk ik; ja,ik heb het zeker weg. MeV. 2LASD0RF. Nu , Iaat hooren ! KASPER. Een groot heer incognito komt hier, en zal by ons eeten. Mev. blasdorf. Een groot heer! en hy zegt my niets daarvan! en hy wil my niet daarby hebben! Zeker, ik mag niets -weeten, om my niet te kunnen aankleeden. Ik zei het we!: alles gefchied heden ont my te tergen. Doch, wacht maar: het gelukt u niet. Ik loop heen: ik zal my zo. beminnelyk als op myn' bruiloftsdag Vertoonen. JTeen gaande, roept zy overluid : Doortje! Regine! ras in de'kleedkamer. Kasper, hmr naroepende. Maar, verraad my niet, mevrouw ! om 's Hemels wil i... Nu, ik zie juist geen kwaad daarin , als zy eens een weinigje uitbuldert. Het moet mynheer zieker ontgaan zyn, haar iets te zeggen. Doch, zo beminnelyk als op haar' bruiloftsdag?... hm, hm", het zal wel een beetje fcheelen, denk ik. DER-  no DE BURGEMEESTER, DERDE TOONEEL. KASPER, julia. julia. Hoe vaart thans de arme zieke man, Kasper ? kasper. Hy word beter: mynheer neemt veel aandeel in zyn' toeftand. Het moet een goed man zyn. julia. Hy heeft zulk een openhartig en eerlyk voorkomen. k a s p E r. Dat is waar. Maar, juffrouw Julia, zult g£ u niet wat opfchikken ? wy krygen gasten. julia. Myn vader heeft het my gezegd ; doch, daar hy my verder niets heeft belast, blyf ik in myn huislyk gewaad. kasp er. Nu, zo als gy goed vind;... maar... toch... julia. Ik volg alleen den wil myns vaders. kasper. Zeer goed. Maar ik moet heen: ik heb nog haaden vol werk! FIER-  TOONEELSPEL. Ut VIERDE TOONEEL. julia, daarna h end rik. julia. Mogelyk wil vader met zyne gasten alleen bfyven. Dit is my des te üever. Ik ben tot geenevreugd gefchikt. Myn lot ligt nog in eene twyfelachtige fchemering. Hoop heb ik wel, maar hoop misleid even zo licht als zy woord houd. Hendrik komt befcliroomd binnen, en maakt eene buiging. Arme jonge! uw toeftand treft my. ö Hoe fterk vermeerdert gedrukte liefde het medeiyden met eens anders rampen 1 Tegen Hendrik. Wat wilt gy , lieve kleine ? hendrik. Ach, ik bid om verfchooning! ik weet hier geen weg in huis, en zoek een' knecht. julia. Begeert gy iets van hem ? hendrik. Myn vader zou door hem mynheer den burgemeester laaten verzoeken, de goedheid te hebben hem maar één oogenblik gehoor te verfeenen. julia. Myn vader is uitgegaan, maar komt aanftonds weêr. Hoe gaat het nu uw' vader? hen-  ,12 D E BUI GE MEESTER, HENDRIK. 'Den Hemel zy dank, weder zeer wel! Uw heer vader heelt ons zo veel goeds gedaan, dat het niet uit te fpreeken is. Op 't oogenblik is de kleêrmaaker hier geweest, en heeft ons de maat genomen. JULIA. Waart gy eerst niet recht verfehrikt, lieve kleine, toen gy in het verhoor kwaamt ? HENDRIK. Waarvoor zou ik verfchrikken ? ik was immers onfchuldig? en toen mynheer de burgemeester met my iprak was het heel wel; maar die andere heer, die het eerst met my iprak, ó dat was een leclyk mensch! hy had zulk een paar vreesfelyke oogen, e dreigde my met garden... JULIA. Arme jonge'. i • HENDRIK. r En met de gaauwdieven heb ik degelyk angst uitgedaan. Hadden zy my eens doodgefchoten, wat ware dan van myn' armen vader geworden! want, fchoon ik hem nog wel weinig kan helpen, bedel ik toch menig een' duit voor hem. j u L IA. Daar, neem dit. HENDRIK. a Wat ?... Ach, te veel! een heele gulden ! de Hemel vergekie het u!... Doch , misfebien is het hcucn „ a de  TOONEELSPEL. 113 de Iaatlte maal; want myn vader hoopt zyne verzorging in een armenhuis te vinden, en dan ga ik op werk. Goede Hemel, hoe zal ik my verblyden, als ik niet meer behoef te bedelen! julia. Wat werk kent gy dan, lieve kleine? hendrik. Zeer goed , mooi weeven. ö Ik zal zeer vlytig «yu, en myn' armen vader van myn loon iets te goed doen. julia. De Hemel zal uwe kinderlyke liefde zegenen en beioonen! hendrik. Het is hechts vermaak, cn geene verdienste, gelukkig genoeg te zyn om zyne ouderen te kunnen, helpen. Gy moest nu myn' armen vader eens zien, boe hy verkwikt is ! julia. Ginds komt de man, dien gy zoekt. V T F D E TOONEEL. blasdorf, de voorigen. Hendrik, naar hein tos kopende en hem de hand husfehende. Duizendmaal dank, weldaadïge-heer! gy hebt myn' vader het leven behouden , cn my de vryheid gefchonken, om hem weder te kunnen helpen. H BLAS-  IT4 DE BURGEMEESTER, blasdorf. Wel, is hy nu beter ? hendrik. Den Hemel zy dank, ja! Doch hy wilde gaarne het genoegen hebben , u zeif te kunnen bedanken. blasdorf. Zo aanftonds, kleine! Maar zeg my, zoud gy blyd zyn, als ik u by my behield? hendrik. Als ik wist dat het myn' vader wélging, dan met al myn harte. blasdorf. Hém zal het ook welgaan, dat beloof ik v. hendrik, op de kniè'n vallende. 6 Genadigfte heer, ik dank u duizendmaal voor uwe goedheid. Ik zal my zeer goed gedraagen. Gebruik my waartoe het u zal behaagen... blasdorf, hem oprichtende en kusfehende. Goede jonge, de Hemel zegene u! myn eigen kind zult gy weezen. Gy zult my ook vader noemen. — Julia, zult gy boos zyn, als ik hem tot uw' broeder aanneem ? julia. Kan myn vader deeze vraag aan my doen ? Als myn hart niet reeds met deezen jongeling ware ingenomen , dan ware toch uw geringst bevel my eene heilige wet. BLAS-  T O O N E E L S P E L. lis BLASDORF. En myn wil, myn waardite wensch, daarentegen, is,u, myn kind! gelukkig te zien. Verheug u! ... daadelyk... Ga in uwe kamer, Julia: ik zal u laaten roepen. Hy drukt haar in zyne armen, en zy gaal heen. ZESDE T O O N-E E L. BLASDORF, HENDRIK. Hendrik /laat diep in gedachten in een' hoek. BLASDORF. "Wat fcheelt u, Hendrik, dat gy daar zo diep in gedachten ftaat? HENDRIK. Ach, goedgunstige heer, neem het my toch niet kwalyk! 'er gaat zo veel in myn hoofd om. De goedheid, die gy my gelieft te bewyzen, is zeer groot; maar, zo ik myn' waarden vader moest verlaaten, zou ik liever... BLASDORF. Neen, myn zoon, dat zultgy niet. Ook deeze uwe vrees vergroot myne liefde tot u. Ons beiden, beiden, zeg ik, zult gy te gelyk beminnen. Uw eigen hart zal het u tot een' pligt maaken. Doch, genoeg voor het tegenwoordige. Ga naar uw' vader, en zeg hem, dat ik hem welhaast by my zal laaten verzoeken. Ha HEN-  U6 DE BURGEMEESTER, hendrik. Ach! hoe zal hy zich verheugen! Hy loopt huppelende weg. ZEVENDE TOONEEL. blasdorf, daarna de stadsschryver. blasdorf. Een goede jonge! Neen, hy zal niet onaanzienlyk blyven; hy moet befchaafd worden. Als het verftandig gedeelte der flad zich eens myner herinnert, en lang na myne dood my nog de getuigenis geeft, dat Blasdorf een eerlyk cn oprecht mensch was, dan ook zal men in myn' neef dezelfde eigenfchappen waardeeren en bewonderen... Wat is 't, heer ftadsfchryver ? de stadsschryver. Ik heb de eere uw' grootachtbaaren eerbiedigst te melden, dat men, naar alle waarfchynlykheid, een' hoofd-gaauwdief der rooversbende heeft gevangen. Hy had zich in een bosch vóór de ftad opgehouden, cn by hem zyn paerlcn, juweelcn, en meer fterk fprekende inécia gevonden. Het is een hoogstberuchte, befaamde, en ftoute kaerel, en hy heet Blutiger. In verfcheiden hecrcnlanden zyn reeds pryzen op zyn hoofd gefield, lly weerde zich by zyne gevangenneemiflg ais een leeuw, heeft verfcheiden gewond, en is zelf zwaar, gewond gewerden. bl as-  T O O N E E L 'S P E L. 117 BLASDORF. Wel niet doodclyk? DE STADSSC HRYVER. Men kan het nog niet weeten. De ftadsheelmeester onderzoekt de wonde. Maar, ik zou denken, geheel onder welneemen, quia pcriculum in mora est, men moest hem terftond tegen de twee andere booswichten in verhoor brengen. BLASDORF. Welke twee booswichten meent gy ? DE STADSSCHRYVER. Den ouden bedelaar en zyn' zoon ; want zy zyn zeker ni fallor complices facti. BLASDORF. Zo, zeer zeker? DE STADSSCHRYVER. Daar is in 't geheel geen twyfel aan ! BLASDORF. Nu , als dat zo is, moeten wy hen zeker tegen elkander verhooren; doch eerst na den middag. Hebt gy de eerste verhoorgefchriften by u? DE S TA DSSCHRYVER. ö Ja! beveelt gy die voo; te leezen ? BLASDORF. Nu niet. Maar ik verzoek u deezen middag by my te eeten, wanneer zich dénkelyk gebeurdtenisfen zullen onwikkelen, die uwe feh-randerheid op het klaarfte zuilen bewyzen. H 3 DE  ji8 DE BURGEMEESTER, de stadsschryver. Ei, ik verzoek zeer onderdaanig om verfchooning: te veel eer! te veel eer! Maar als men zo een veertig jaar in bediening zit, en aanhoudend met zwaare onderzoek- en ondervraagzaaken tegen boos gefpuis te doen heefr, leert men eindelyk zulke pbifionomié'n wel degelyk onderkennen. Exemplia gratia'. Den ouden bedelaar,., gy wilde my wel niet gelooven, maar de volfiagen booswicht ftraalt hem uit de oogen . een duivelsch gelaat; trekken der afgerichtile boosheid; mogelyk zelfs een moordenaar! Ei, ei, uw grootachtbaare heeft zich ftraks ten uitcrfte gewaagd, zo alleen by den fchurk te blyven. blasdorf. Ik verwonder my over uw fcherp doorz'gt. Zeker had ik my niet zonder u by Hem moeten ophouden. de stadssc hryver. Zou ik wel eerbiedig mogen vraagen, waar dat volkje naar toe is? want men heeft my verteld, dat de zoon weder uit zyne gevangenis is gehaald. blasdorf. Heeft men u dat verteld ? Men heeft u niet voorgelogen. Hy is tot mynent gebragt; en wat wei het byzonderst is, ik zal u deeze lieden nog vóór tafel voordellen. Ik verzoek u een oogenblik geduld. In het heengaan. Ha, ha, ha! wat fcherpzigtig man! ACHT-  TOONEELSPEL. H9 ACHTSTE TOONEEL. DE STADSSCHRYVER, daama DE LIEUTENANT. DE STADS SCHR YVER. Objlupui! ware my dit in de daad pryzen , of behaagde het den heer burgemeester my te hekelen? Waarfchynlyk het laat (le. Ei, ei, met dien fatanfchen kaerel is in 't geheel niets te beginnen; nergends geeft hy zich bloot! Ik loer met myne vrienden reeds lang op hem, want hy is tegen ons als de pest. Ieder dag heefr hy wat nieuws, om onze welgegronde rechten, voorrechten, en excumntia te beknibbelen. De val flaat open; hy neemt niet eens de moeite om uit den weg te wyken; maar met reuzenfchreden vertreed hy den val... Ei, zeer gehoorzaame dienaar, waarde heer lieutenant! Misfchien zult gy misnoegd zyn; ik verzoek u ootmoedigst om vergeeving; het is myne fchuld niet... DE LIEUTENANT. Waarover misnoegd, heer ftadsfchryvcr? ik verfta u niet. DE STADSSCHRYVER. Ei, ei, het was zeker eene groote beleediging, u de paarden te verbieden. DE LIEUTENANT. Hoe! zou het dan alleen op my zyn gemunt? DE STADSSCHRYVER. Op niemand anders! en de heer burgemeester H 4 heeft,  120 DE BURGEMEESTER, heeft, by deeze gelegenheid, nog zekere reden... doch ik zou niet gaarne de oorzaak van tvveelpalt zyn. DE LIEUTENANT. Wie had dat gedacht! Doch fpot gy ook een beetje i DE STADSSCHRYVER. Ei, iemand als ik durft met geen' edelman fpottcn. DE LIEUTENANT. En wat zult gy zeggen, heer ftadsfchryver, als ik u in vertrouwen ontdek, dat ik federt den heer burgemeester heb gefproken , dat ik zyne beginfelen goedkeur, dat hy de beste mensch ter waereld is; maar dat gy, mynheer! het ellendigfte, laaghartigfte, en eerlooste fchepfel onder de zon... DE STADSSCHRYVER. Ei, ei, heer lieutenant, dat heet fpotten ! DE LIEUTENANT. ja, dat gy eene lastertong, en een valfche fcbu.fc zyt, d'en ik, als ik myne handen niet vreesde te verontreinigen, armen en beenen aan ftukken zou flaan. DE STADSSCHRYVER. „ Ik moet bydraaijen." Uwe genade verftaat my kwa'yk, DE LIEUTENANT. Maar al te goed verfta ik u , mynheer! ik weet ook van uwe gaauwdieveryen... Wat is 't, Heller? N~ E-  TOONEELSPEL. I2i NEGENDE TOONEEL. heller, de voorigen. heller. Ik heb u in uw kwartier gezocht, heer lieutenant , ik wilde u goed nieuws brengen. Ce heer burgemeester is, by myne ziel! de edellte en beste mensen ter waereld. de lieutenant. Zo! de heer ftadsfehryver wil my hier nogtlian* het tegendeel bewyzen. heller. Heer lieutenant, dat wil zeggen, falva vsnia, een... de stadsschryver. Ik heb de eer u onderdaanigst te groeten. de lieutenant. Blyf, mynheer, tot de burgemeester komt. de stadsschryver. Ei, ei, uwe genade zal my, uit hoofde myner goede meening jegens u, toch by den burgemeester wel niet zwart willen maaken? de lieutenant. Zwart maaken? Dat is zo veel als lasteren? Neen, dat nier. Maar de waarheid za! ik den burgemeester zeggen: dat de heer uadsfchiyver een fchurk , een logenaar, een onbefchaamdc kaerel is ; en nog daarby voegen, dat hy op pand leent, woeker dryft... H 5 de  122 DE BURGEMEESTER, DE STADSSCHRYVER. Wel, wel! ik ? Neen, heer lieutenant!... DE LIEUTENANT. Zwyg! ik weet alles. Myn zilveren degen is op den naam van den jood Israël by u verzet... Maar Heller, wat had gy my te zeggen? HELLER. Gy herinnert u nog wel den kreupelgelchoten invalide, van wien ik u van daag vroeg Iprak, en wiens zoon vastgezet is? Ik bragt dien gryzaart by den burgemeester, die eene lange poos met hem fprak. De oude man wierd flaauw. De burgemeester was zeer met hem begaan, liet hem op een damast ledikant brengen, gaf hem wyn, en heeft daarna hem en zyn' zoon nieuwe kleederen laaten meeten. DE LIEUTENANT. Een zeker bewys, dat hy in hem een' braav' man heeft gevonden. HELLER. Kyk, heer lieutenant, dat zelfde zeide ik aanftonds. Ik bemin den ouden man ais myn' vader. Wel, hagels ! hy had hier, even van te voren, mevrouw de burgemeesteresfe, die hem toefnaauwde, ■zo zaaklyk geantwoord , dat ik my voor haar in myn hart moest fchaamen... Daar komt de goede lieer burgemeester. TIEN-  TOONEELSPEL. 123 TIENDE TOONEEL. blasdorf, de voorigen. de stadsschr y ver. Ik heb de eer uw dienaar te zyn... de lieutenant. Blyf, mynheer, of... By trekt hem tc rug. blasdorf. Reeds hier, waarde heer lieutenant ? wees welkom ! By geeft hem een papier over. Daar, lees. — Is het zo goed ? de lieutenant, na hy het doorgezien heeft. Beste man! blasdorf. Genoeg. By voorraad blyft het zo. Ik ben zelf by den notaris geweest. Het gaat fpoediger en beter, als men het zelf doet, dan wanneer men het door een' derden laat bezorgen. de lieutena nt. Is mynheer de lladsfchryver ook niet notarius pu. Hicus ? blasdo rf. Ja, zeker', juratus et immatriculatus. Maar wat is 'er voorgevallen ? Gy ziet en vraagt zo veel beteekenend : de heer ftadsfch n ver Haat de oogen ter aarde, als of hy fpelden wiide zoeken. d e  124 DE BURGEMEESTER, de lieutenant. Hier is niets gebeurd, dan dat ik ontdekt heb, dat deeze man u hartelyk bemint, blasdorf. Niets anders? Kom, dat weet ik reeds. Hy bemint my zo haitelyk, dat hy my gaarne in een glas water verdronk. de stadsschryver. Nequaquam , grootachtbaar heer burgemeester! blasdorf. Gedachten zyn tolvry; beminnen en haaten zyn het even zeer; doch men kan gerust zyn, wanneer men by zichzelven bewust is, geene oorzaak tot billyken haat te hebben gegeeven ; en dat heb ik zeker niet. Morgen iets meerder. Welhaast zult gy famen getuigen van myn genoegen , en... van het fcherp doorzigt van mynheer den ftadslchiyver zyn. ELFDE TOONEEL. Mevrouw blasdorf, prachtig opgefchikt; de v o o r i G E N. blasdorf. Wat is dat nu weer voor byzonders , mevrouw? waartoe die ftaatie , die pronk ?' Mev. blasdorf. En gy vraagt het nog? Gy wilde my de fmaad, de fchande aandoen, een' groot' heer te onthaalen, en my van het gezellchap uit te Duiten? b las-  TOONEELSPEL. 125 BLASDORF. Wat groot' lieer? Mev. BLASDORF. Ga maar uw' gang, ga maar: ik weet alles. Ik ben zo dim ais gy. Maar gy bereikt uw oogmerk niet; zeker niet! Ei, kyk, mynheer fchaamt zich over zyne vrouw! B LASDORF. Niet over myne vrouw , maar over haar gedrag fChaam ik my wei honderdmaal daags. MCV. BLASDORF. Zo! fraai! Myn gedrag? wat raakt myn gedrag toeh aan mynheer? Wie beeft hem tot een' man gemaakt ? Wie ? Wie? Maar, wat zie ik? Gy hier, heer lieutenant? Ha, ik begryp het! om den grooten heer... a BLASDORF. Nu ja, als gy het toch zo hebben wilt, dan zal ik u hem aanftonds vertoonen. Tegen Heller. Ga, vriend , haal den grooten heer met zyn' jongen prins hier. Gy verftaat my wel ? HELLER. Ha, ha! Aanftonds zullen zy hier zyn. Hy gaat heen. De Jladsfchrjver wil heimelyk wegfluipen. 1-1 e LLijdt, hem te rug ftoatende. Blyf, ia 's duiveis. naam ! TWAALF.  126 DE BURGEMEESTER, T IV A A L F ü E TOONEEL. de voorigen; vervolgens kasper. Mevrouw blasdorf, die geiuurende dit tooneel alPjd op eerï veelbeduidenden toon met den lieutenant [preekt. Nu, wanneer gaat dan de reis voort? de lieutenant, gejladig zeer koel antwoordende. Die gaat niet meer voort. Mev. blasdorf. Van daag niet, maar morgen. Alles is ingepakt, zo ik huur. de lieutenant. Morgen ook niet. mcv. blasdorf. Morgen ook niet ? de lieutenant. Neen, ik reis geheel niet meer. blasdorf. Gy zyt zeer welleevend. Het fchynt, als of gy mynheer den lieutenant wilt wegjaagen. de lieutenant. Ik zou niet weeten, waarmede ik het ongenoegen van mevrouw verdiend had. Mev. blasdorf. Geheel en al niet. Maar ik dacht, uwe reis ware noodig. blasdorf. Ik zou niet weeten waartoe? Zie, ik zal u eene ge-  TOONEELSPEL. 127 gelykenis geeven. In een' vyver is een fchoone visch, dien ik gaarne wilde vangen. Doch ik ben bevreesd voor den heer van den vyver: her net echter ligt aan den oever, en ik kan de verzoeking niet wederftaan het net uit te werpen. Inmiddels komt de heer 'er by ; hy is met my ingenomen, en zegt: Waartoe wilt gy moeite doen? Ik fchenk u den vyver met alles wat 'er in is. Wat zegt ge 'er van ? Mev. blasdorf. Mynheer gemaal gelieft thans alles in raadfelen in te kleeden. blasdorf. Het kan zyn; doch ik beloof u de oplesfing: nog maar één oogenblik geduld. Kaspcr komt binnen. Nu, kasper ? kasper. Alles is gereed. Gy hebt maarte beveelen, wanneer men zal opdisfchen. blasdorf. Goed; maar breng ons eerst nog den inktkoker en pennen. Kasper gaat heen. De Jladsfchryver wil hem volgen. kasper, hem te rug duwende. Blyf, heer (ïadsfchryver: daar is voor u ook gedekt. Mev. blasdorf. Maar wanneer komt dan de vreemde groote heer ? b l a s-  ia8 DE BURGEMEESTER, blasdorf. Aanftonds, aanftonds! hy kan juist niet giauw loopen ; hy is kreupel. DERTIENDE TOONEEL. julia, db voorigen; kasper, inkt en pennen brengende. julia. Gy hebt my geroepen, waardfte vader ? blasdorf. Ja , meisje ! Gy moet heden op onze finulparty de ipys iausfen. Ik ben grootsch op u, kind. mcv. blasdorf. JVlaar, zo flecht aangekleed ! blasdorf. Zo is zy juist goed. — Wy kyken niet naar de kleedy; niet waar , mynheer Britzftein ? De lieutenant buigt zich. Mev. blasdorf. Wat beduid al dat apenfpel ? blasdorf. Stil, ftil ! daar komt de ontknooping. LAATSTE TOONEEL. GOTTHELF, door hendrik «J heller geleid• de voorigen. b l as dorf. Kom maar binnen, waarde heer Blasdorf! al.  TOONEELSPEL. 120 allen, verwonderd. Blasdorf! bl asdor f. Ja, ja ! mynheer Augustus Blasdorf, de oudfte zoon van den overleden heer regent Blasdorf. gotthelf. Ach, heer burgemeester, heb ik u daarom myne geboorte ontdekt, opdat gy my , in het byzyn van zo veele perfoonen, zoud bolpotten ? en als myn broeder niet... blasdorf. Hem heb ik gefproken. — Hy verwacht u met open armen, rs^ geheel verheugd u weder te hebben gevonden, en drukt u thans aan zynen boezem. Hy valt hem om den hals. gotthelf. Heer burgemeester...! blasdorf. Weg met dien koelen naam; een' liefelyker naam verlang ik van u : ik ben uw Christiaan , uw broeder, die zo lang naar u heeft verlangd, die u bemint, cn die nooit... nooit... weder van u zal fcheiden. gotthelf. Goede Hemel!... Hoe ! dierbaare Christiaan ! hoe ! Gy vergeet den bedelaar, die zich door hoogmoed, door trotsheid, zo zwaar aan u heeft verzondigd ! Gy fchaamt u eens broeders niet!... I blas-  J3Q DE BURGEMEESTER, BLASDORF. Zwyg, waarde Augustus! ik bid het u. Wy hebben beiden in de lotery gedaan: gy greept een Hecht iot, ik een beter. De Hemel heeft my in ftaat gefield dat ik u der ellende cn den nood voor altyd kan ontrukken Julia heeft uw' Hendrik reeds als broeder aangenomen. JULIA. Dierbaarfte oom! Zy wil hem de hand kusfehen; hy omarmt haar. Welk een dag voor my ! Kom, Hendrik! waardfte broeder! kom in de armen uwer zuster! Hendrik, van blydfchap weenende. Ik zou gaarne... ik kan geen woord uitftamelen... Ily valt Blasdorf aan de knii'n. Oom! vader! en, meer dan dat alles, redder van myn' vader! myn al te krachteloos dankgebed... BLASDORF. Wel, zyt gy nu te vreden my vader te noemen ? Hy recht hem op, en kuscht hem. HENDRIK. Eieffte vader! GOTTHELF. Hendrik! Hendrik! ziet gy nu, kindlief, dat de A'magtige nooit de pligten, door de kinderen jegens hunne ouderen betracht, onbeloond laat Lieve broeder, het gaat my als myn' Hendrik: de erkentenis finoort de woorden op myne tong... B LAS-  TOONEELSPEL.nl BLASDORF. Gy kunt my flechts op eene enkele wyze uwe dankbaarhe'd betuigen, wanneer gy, naame'yk, geheel daarvan zwygt, en my belooft uw' overigen leefiyd met my in ftille rust door te brengen, en de blydfchap met my te deelen van onzen Hendrik tot een' rechtfchapen en bekwaam' man op te voeden , waartoe de Hemel in hem een' voortrelfelykcn grondflag gelegd heeft. Ach, waarom zyt gy toch niet eerder te rug gekomen, wrcede broeder!... Maar, mevrouw, zal het u niet behaagen, om den vreemden grotten heer ook welkom te heetcn? hoe zyt gy zo ftil? Mev. BLASDORF. Denk niet dat ik uwe kuuren zo licht gelooft Alles gefchied alleen om my te farren ; maar ik lagen 'er wat meê. BLASDORF. Gy zyt niet waardig in onze verrukkingen te deelen. Ga uit myn gezigr, monster!... Broeder, alleen het vergenoegen u-weder te hebben gevonden kan my het hartzeer over haar gedrag verdraaglyk maaken. Hoor, en ontzet u. Deeze haare e;gen dochter heeft zy aan dien heer op eene laaghartige wyze willen uitkoppelen^^en hem willen verleiden, haar weg te voeren. Maar verneenVpok, dat ik ze hem vrywillig geef, dewyl hy een edel I 2 en  132 DE BURGEMEESTER, en achtingwaardig man is... Vrouw, uw boos en 'fchandelyk opzet is ontdekt en verydeld. JULIA. Liefde vader, ontzie... BLASDORF. Stil! Geen woord meer'. Mev. BLASD ORF. Ha, ha, ha! ik lagch 'er om! Ik benader het door my ingebragte, en dan kan myn heer gemaal, met zyn' bedelbroeder en opperverftandig dochtertje , huishouden, zo als hy wil. Heeft mynheer vcrgeeten, van waar het geld komt ? BLASDORF. Dit laaghartig, en des te laaghartiger verwyt, daar het volftrekt onverdiend is, hoor ik thans voor de laatfte reize. Gy, gy febynt te willen vcrgeeten , dat myne middelen de uwen dubbel te boven gaan. Maar, voor alles is gezorgd. Ga op uwe kamer, mevrouw, en weet, dat ik van geheel uwe maagfehap fchriftelyke toeftemming en volmagt heb, om u voor al uw leven in een klooster op te fluiten. Doch, ik wil nog geduld oefenen. Ga, op uwe kamer, zeg ik. Uwe tegenwoordigheid zou ons flechts ons onderling genoegen.,hier verbitteren. Verbeter u: word weder de goede cchtgenoote, de liefderyke moeder, de verftandige buishoudfler, ere gy voordoezen waart, en waarvan dvvaaze trotsheid en verachtelykc adelzucht u hebben doen vervallen: dan  TOONEELSPEL. i33 dan zal ik weder de liefderyke man zyn , die ik fteeds was. Blyft gy echter by uwe gevoelens,dan blyf ik alleen de rechtvaardige burgemeester, die. in zyn eigen huis net eerste voorneem zaï geeven, dat ongevoelige moeders , die zelve haare kinderen tot fchande willen verleiden, uit de menfchelyke famenleeving moeten worden verbannen. Zy gaat Jliizwygende heen. De ftadsfckyver wil . . mede weg ; Kasper gaat voor de deur ft aan. GOTTHELF. Lieffte broeder! BLASDORF. Geen woord ! Ik zweer u allen , dat myn befluit onhcrroepiyk is. Het is pligt, harde pligt, wat ik doe; maar echter het is pligt, en dien heb ik nooit gefchonden... Nu nog iets tot u, heer ftadsfchryver! Gy ziet, of de man, met het duiveifche gelaat, de man, in wiens gezigt gy trekken der afgerichtfte boosheid hebt gevonden, dat oordeel verdient, welk gy zo liefdeloos, zo boosaartig, over hem.yelde. Gelukkig is hy myn, en niet uw broeder; en tot uw geluk heb ik hem juist nu weder gevonden ; want de blydfchap, die my deeze onverwachte gebeurdtcnis verwekt, laat my niet toe u zo ongelukkig te maaken als gy verdient. Volg myn* . raad. Leg oogenbliklyk uw ampt neder. Vandaag raad ik het u uit medelyden; morgen zou ik uw aanklaager moeten zyn. Alle uwe (tukjes zyn my I 3 be-  i34 DE BURGEMEESTER, bekend. Uw meer dan joodfche woeker; uwe afperfingen van gefchenkcn; uwe onverantwoordelyke aantasting van de lïads kasfe; uwe diefachtige bëftiering van het geld uwer onmondigen ; uwe... genoeg, «y verftaat my! vo!g dus myn' raad, want morgen... waarachtig, morgen ben ik alleen de burgemeester! Nu Haat het aan u, of gy deezen middag myn gast zyn, dan of gy u liever naar uw huis begecven wilt ? de stadsschryver. Ik groet u zeer onderdaanig, en wensch het aanzien iyk paar ondertrouwden Reeds voorlpoed en een beftendig welvaaren. Kasper maakt de deur open en duwt 'er hem ftiüetjes uit. blasdorf. Die rampzalige!... Nu , kindeien, nu wil ik alleen vader, vriend,en broeder zyn. Neem de pen, waarde Augustus: gy moet het eei'st het geluk myner Julia onderteekenen: hier is de verbindtenis. gotthelf. Broeder, wat mensen zyt gy! Hy onderfchryft. God zegene u beiden ! zyt de troost van zulk een' rechtfehapen vader! de lieutenant. Al myn leven. blas-  TOONEEL- SPEL. ï$5 BLASDORF. Gefchrevcn , myn zoon !... Verlaat u op my : ft heb alles ingericht, om u, myne kinderen, gelukkig te maaken... Nu uwe beurt, Julia! julia, hem wenend om den hals vallende. Ach, myn vader! BLASDORF. Nu myne beurt. Geelt my nu uwe handen. Och of de wensch van een' vader, die u op het tederfte bemint, den zegen des Almagtigoo op u kon doen nederdaalcn; ja, ontfangt dien! Bemint elkander beftendig; zyt verttandig en deugdzaam, en in de deugd gelukkig. Dit fchamel gewaad myns broeders, dit gedenkteeken zyner armoede en zyner deugd, zal als een heiligdom tot uwe kindskinderen . overgaan; ten einde zy zich leevendig mogen herinneren , dat het lot den ryken uit den top zyner aardfche grootheid nederftooten , maar dat het de deugd nooit verpletteren kan.. . Nu, Kasper,laat nu opdisfehen... Ha, daar (laat ook nog een braaf man. Schaam u over uwe traanen niet, goeie Heller : zy doen uw hart cere aan. HELLER. Neen , waarachtig, ik fchaam my niet geweend te hebben als een kind. De geheele waereld is my niet zo veel waard' als van daag hier geweest te zyn. Myn' arm gaf ik 'er om , dat ik u in deugd en grootmoedigheid evenaarde, BL AS-  i3<5 DE BURGEMEESTER. blasdorf. Zo ik u, myn zoon, drie recruuten voor deezen man gaf, zoud gy my zyn ontfJag wel kunnen bezorgen ? de lieutenant. Zeer zeker. blasdorf, tegen Heller. Dan word gy ftadswachtmeester. helles. Inderdaad , dit verdien ik nier. blasdorf. Geene tegenfpraak , of gy bedroeft my, vriend... Komt nu allen, komt, met harten, vervuld van de vuurigfte dankbaarheid voor de menigte weldaaden, welken de Hemel ons heden fchenkt, komt aan 'tafel, om den fchoonften dag, die ons ooit heeft befchenen , verder, in onderlinge vreugd door te brengen. EINDE.