4 ACADEMISCH II. T O N E E E L. De verigen en Carel. C^arei, (vriendelijk) he! zie, een nieuwe Cocarde, Groen, Wit en Oranje, dar rtaat heel mooij: zo eeven zag ik Dibk met Rood, Wit en Oranje; ik wil het wel weeten, het ftaat zeer fchoon. Aalb. ([pottende) Zet dan ook een Zwart, W:t, en Oranje op, en dan den ganfehen dag voor den fpiegel.' o wat hen ik mooij (hem bij den kin vattende) en zo een' lieven Jongen zal 't allerliefst daan. Carel Dat zou mij juist niet bewegen, omze op te zetten. Boud. Waarom doet gij het dan niet? Carel (eene ernjlige houding omturnende):w3ar. om ik ze niet opzet? ik heb nooit zoo veel reden gehad om iets te laaten als dit. Boud. ( glimplagcbend ) Deel ons dan iets van uwe wijsheid meê, om 't ongeluk te vermijden, dat gij fchijntvooruittezien. Ik heb zo even het voornemen genomen omze morgen optezetten, en gij zijt te zeer mijn vriend, dan dat gij mij blindelings in het gevaar zoudt laaten loopen; en, naar uw donker gezigt te oordeelen, moet her gevaar zeergroot zijn, zo niet aan de Galg — dan onthoofden Carel Dat juist niet, maar het kon wel flim. me gevolgen hebben; het minde dat 'er op zit, is dat gij uitgelagchen word , geene navolgers hebt, eti ten laatden u alle goede lieden ten onvriend maakt. Aalb.  TONEEL» t Aai.Ei Hoor dien goeden Jongen eens, wat heeft hij 't druk.' Uitlaechen, Hoogwijze Heer, heeft pro primo geen nood, navolgers krijgen zal pro fecundo van uw goed voorbeeld afhangen, en pro tertio hen ik voor 'tlaaifte compliment uw gehoorzame Dienaar. Car " l ( verfchrikt) wat voor een compliment? Aalb. Alle goede lieden ten onvriend te maaken — daar hoort gij imuieis vooral ook onder? Boud. Ei, ei, dat wil dan heel beleefd zeggen, dat wij tot de fleg;en behooren; dat 's heel fi/'n gefponnen. Carel verlegen) Dat heb ik niet gemeend; gij laat mij dingen zeggen die in mijn hart niet opkomen; want dan moest ik mij zeiven onder de minder goede geteld hebben, om dat ik ze ook gaarne draagen wil Ik wil nog wat wagten, wie weet wat 'er nog gebeurd, mij dunkt ik heb 'er zo een voorgevoel van, dat het niet gaan zal. Aalb. Hou uw voorgevoel voor u zeiven, gil kunt u daar naar fchikken, ik hou mij met manlijker Zaaken op. Vaarwel! mijn tijd is mij te kostelijk, dan omze met ongeluks - vogels doortebrengen; volgt gij de infpraak van uw voorgevoel; men kend dog den vogel altoos aan zijne vederen. Boude wïn gaat gij mede? (zij gaan been.) a 3 ?n.  0 ACADEMISCH III. TONEEL. (Dtgt bij ontmoeten dianieren de Heeren ü o s e w y n , Jan en til'. nd rik, zij zien de voorige tan vet re, en trekken de Schouderen op'. CjTosew. Ziet gij die nieuwmodifcbe gekken wel? wat zal dat weêr zijn? Jan. Dat ziet 'er zo kwaad niet uit; maar in ernst gefproken, wat denkt gij 'er van? Hend. Die jonge lui hadden dat niet moeten doen zonder ons eerst om raad te vraagen. ——Wij zijn dog oude Studenten, en men heeft het zonder onze bewilliging gedaan; dat moeten wij niet dulden; wij moeten ons met hand en tand 'er tegen zetten, en dat bij tijds eer het verder gaat, 'tmaakt mij zo nijdig, dat Jan. Niet zo driftig, monAmi, de gal mo:;t ii in het bloed flaan. Laat ons liever phlegmaiiek overleggen, wat ons te doen fiaa. Ons 'er tegen zetten, dat is klaar, maar de vraag is : opentlijk, of heimelijk, dat men niet meikt, waar het van daan komt? Gosew. Gij hebt gelijk, — (naJenktnd) dat ding verdiend overlegd te worden. Hend. { driftig invdlende ) Ei, wat overleggen , opentlijk, opentlijk moeten wij 'er ons tepen zetten , en zo, dat zij begrijpen , dat zij eerst bij ons hadden moeten koomen. Jan. Mij dunkt 't was beter, dat wij heimelijk te werk gingen, 't is ten minden zoo gevaarlijk niet j want als wij het eens te erg maaken, dan ... Gosew,  T O N E E L. 7 Gosew. (hem in de t.de vallende) Dan zouden wij zeiven het lootje kunnen legden . meend gij ? — dat is zo onmoogljk niet, en echter ben ik voor den eerlten weg, en als dat niet gaat, dan kunnen wij boegferen , maar, Jongens! met voorzigtigheid!! — Jan en Hend. Dit denk ik ook. Hen n. Wij volgen uw raad. Daar komt Dirk, leer ons nu eens hoe wi| doen moeten; wij moeten 'ex voor de eerde keer goed af komen. IV. TONEEL. ( De vorige; Dirk heeft eene Roode , Witte en Oranje S.rik op den Hoed.) CjTosew. Ei mijn Heer, Rood, Wit en Oranje. Zijt gij ook zo gek van een Strik te draagen? Dirk. {beziet ben van boven tot onder Gek ? .... dac compliment komt mij zo onverwagt, dat ik met recht weet wat 'er op te antwoorden. Gosew. Dat is het; ten minden had ik niet gewagt, dat gij iets, dat de Groene hebben verzonnen , zoud naaapen. Dirk. Ik geloof niet dat gy wel onderligt zijt, het kunnen wel oude Groenen wezen die 'er deel aan hebben. Gosew. Het zij zo, maar dnn nadien zij ons als oude Studenten wel kunnen om raad gevraagd hebben; en as dat gebeurd was, dan hadden zij op goede navolgers kunnen daat maaken; (de Schouders oplaaiende) maar nu! . . . Dirk (den Hoed afnemende.) 't Doe.1 mij zeer A 4 lee4  1098  MAATSCH. DER NEDER1. LETTERK. TE LEIDEN. Ca/al. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841  HISTORISCH ACADEMISCH TONEEL.   HISTORISCH ACADEMISCH T O 2ST M JE X. I N LEIDEN, IN DE MAAND MAART 1792. GEDRUKT I N H O JL 3L A N D, I 7 0 2.  VERT0ONER.S. Chilperik. Een voornaam Leidsch Boekverkoper. Gosewyn, -) Jan. } hiËNDRIK. j „ , Nicolaas. j- «"«enten en beste Vriendan L EANOEli | Van CHILURIK. Valentyn. j Dirk. ~\ Aalbeecht. li O U D E W Y ft. Kor nel is, Lodewie. S a11 u e l. TüOmas. Ook Studenten, dog zo fterfc Philips. > niet met dsn Heer CmLMichel. PEftiK bekend, Olian. FlOHTTK, Zacharias. YfBKAKD. Willem. Wichaast. ~J Mietje. 13 e tj e. Daatje. I Geertruida. j> Leidfche Heeren en Damej. Adrianus. j ümfred, I Johan. J Pieter. Knegt van Chilïsris,, Barend'. \ keidfche Weevers.  ACADEMISCH T O 2T JE JE X. I. B E D R IJ F. I. TONEEL. 't Rapenburg. De Htersn Aalbrecht en Boude bttk; de eerfle heeft een Ctcarde van Grtcn, Wit, en Oranje op den Hecd. Boud. H3on jour Aalh. hoe gaat het? A au. Best , maar hoe met u? ik heb ü zederd «enigen tijd niet gezien. Bou». Ik ben uit de Stad geweest; maar wat zie ik daar op uw Hoed? wat betekend dat? Aalb. *t Is eene Faculteits-Cocarde , die wij weder paan draagen. Roud. Verklaar u wat nader j dat verftaa ik niet rept. Aalb. Dat is duidelijk, dunkt mij; maar wagt, ik zal u zeggen, hoe het aangekomen is. Laatst was ik met nog meer anderen bij een goed Vriend oneer een Glas Wijn; Gij weet ik heb altoos zin om Gezondheden te drinken, en zo duurde het A niet.  2 ACADEMISCH net lang of't was: voor het Vaderland.' daar wij met plaifir zagen, hoe alles weer in rust is, en wij ons weer gerust als Studenten kunnen laateu gelden. Dirk, die 'er ook bij was. zeide toen : wat denkt gij 'er van, als wij weer de Fa* cuiteits- Cocarde eens opzetten; 't zou vrij mooij itaan; en veelen die thans voor Studenten willen doorgaan, zaten dan in het riet. - Na wat over en weer praaten vonden wij dat het eene onfchuldige zaak was, en dat 'er zelfs veel goeds in zat, en zo ziet gy, wat dit dTcours heeft uitgewerkt. — Boud. Dat is alles heel goed , Aalbrechtj 't ftaatheel fraaij, en het is zo gek niet verzonnen, ais het veelen mooglijk zullen vinden, maar men kan 't ook niet alle menllhen van pas niaaken. Eene kleinigheid, Jongelief, zal de rust, die wij zoo met plaifir zien, daar door niet geftoord worden? Aalb. Dat geloof ik niet; 't.is immers niets JUiders dan eene oude gewoonte die wij weder ver* nieuwen, en ten overvloede draagen wij 'er Oranje in, ten teken dat het ons niet te doen is om do lust te fiooren. Wij zijn, zo als gij weet, niet meer gedwongen om Oranje te draaien, en zo doen wij iets overvloedigs om alle verdenking weg te neemen, en, zo dit nog niet genoeg is (met gevoel, hwinner u dan doch, dat ik altijd oprecht go fef posttiius. Dirk (laccbeni) Neen , dat 's te erg, zou men wel zeggen dat er zulke waren? Mi c. (ter zijden tegen Dirk Hou er u buiten; anders krijgt gij hem aan den hals. Dirk- Dat zal hij wel laaten, ik bezit zo eene zekere formula exurcismi, waarmede ik de booze geeten eeni^e fchreden van mij «fhou. Nic. Ik zie gij laat u niet overtuigen, en daar mijne argument* geen vrugt hebben , valt mets meer te tu.open. Ik gaa en laat u aan uw ongelukkig lot over. ( hij vertrekt.) Lod. ( hem naroepende j a dieuf mijn Heer Jtat negatal 't is jammer van den Jongen; hij zal zig zekerlijk te vroeg dood ftudeeien. Dirk. Ik ben bang, dat het nog flimmer zal wor-  H ACADEMISCH worden als de boomen bladeren beginnen te krijgen. Wie gaat er ineê wandelen? (zij vertrekken allen,) VII. TONEEL. De Oranje ■ Gragt. Steven e» Harend, (beiden liggen over hunne on letdeuren ) Q J 0>tev. Zeg er3is Beurman, wat zal dat wei- kfuirde Tr-!iüb ikj°nSe hal'ren §ez,en' mit so Wu.rde ftnkken , het aain ummers gein Pettriot- Bar. Nein, itaiven, kaizen zain het vast niet, je ziet ummers dat ze Oranje in de ftrik hebben da zouwenze vervast niet doen, as ze Pettriottcn waren. Jk gelauf et fain fledenten. aB J?V' Sl\g beienkende) das mouglijk , die fledenten hebben tog altaid wat raers, nou iens dat, en dan wier dat, dat waijt je wel. r eX*\MS daar ftaikt Sei» kwaedin. L y" V*\ Tftek'nde' m 2 ^"wfieen in de zak tergende) kaïk , 't is mit de jongeioi as met de vuirfteenen daar mot vuir inzitten, en den mag! gen zat wel eins wat te vuil doen. Tis tog altaid aZlT„ W ZUllui altij'd °P " ftedeerkamer, altaid m de boeken zatten, en zoinig de duiten ba malkaar hieuwen, dan zouwenwe wainig verdienen AI za.n ze nouw wat gek, as ze omver worden KSïitfS.*- ouver'je wast0£je^ Bar. Hoe benje daar tog zo bang voor? die zei-  TONEEL. is zeilen nog zo gauw het houft niet bouven ftaiken, en dan zouwen zeker de ttedenten de eirften niet weizen. Stev Wie weet wat er agter ftaikt, in Grol. ningen, daar ouk een akkadaimie ig, heb ik nouren zeggen , dat zai zwarte ftrikken draagen, dat zain zaiker kaizen. Bar. Nein dat hebje mis. Waij Prins'ui binnen er bouven op, waij hebben niet te vraizen. We moften liever blaij zijn, dat de lintfebrieken weir wat te doen zeilen kraigen, dat gaift geld voor onze Naifters en Winkeliers, en het ftaat vei vast mooij. Stev. Et ziet er wel goed oit, as et maar geen Pettriotten zain. Ik zag gusteren baij de Loutskerk twai ftedenten mit groutte Ouranje Kekarde, dat zain nog opregte Vrinden van het Vaderlagd. B a r. Dat wait ik juist niet. Ik zag ze ouk , want ik was te werk, en den ainen dervan heb ik noit mit ain Ouranje Kekarde gezien, en nou mit zou ein grote das kullen, ze willen ons zand in de ougen ftroijen. Kaik, jonge , dat laikend naa rust verftourcn , ze willen ons wais maken , dat die gekleurde ftrikken Pettriotten zein , om ons an de gang te maken. Nain, nain, daar mot wat agter fchoilen. Waarom hebbenzai gain Ourange gedraagen , toen het noudig was, en nou, nou ze ze opzetten, zettenze zulke groutte op , nein, daar ftaikt wat agter. Stev. Watje zegt! dat was zou onmouglijk niet. Bar. Zoiver gaat et zaiker niet. Die hairen hebben misfcmen rufi» mit de anderca, en nou wil-  »6 ACADEMISCH willen ze de anderen tuigen werken, om de ftrik* ken te doen ophouwen. Stev. Wel, Buurman, die Hairen zaijn urn* mers geftudeerd; en dan zoeken zai gien twist, omdat zai wel waiten , dat dat ft jongens doen is? Bar. Het kan tog wel waizen. Jonge, ze zouken vervast é'cafie dat et water wat troebel word, en dat et verbcijen word , meer ftrikken te draagen. Maar nein , de Hairen weeten beft, wie fchuld hait, ja dat waiten ze nou al, en wai zeilen dat ftukje broud wel honen. Stev. Daar twaifel ik ouk niet an Omdat dat dan aindelaik zo is, Buurman, zo gelouf ik, dat et beiter is dat de Hairen ftedenten zeblaiven draagen, maar daar mot maar Ouranje in waizen. Bar. Dat doenzai allemaal, en boiten dat heb ik er en heile boel gezien mitCocardes, die de haile weergeld wait, dat Oranjelui zain. Stüv. Dan zain hetgeen Pettriotten. Nou bin ik weir gerust. Want bai me kriek, Buurman, ik was er zo wat bang voor. Gendag! VIII. TONEEL. Hendrik en Jan (wandelende.) H rc n d. Hebt gij Frontijn al gezien , hij heett een zwarte Strik op, waar wil betmeê heeni Jan. Stil maar, Jonge lief, die Strik wil niets zeggen, 't is maar een Groen, die heeft geen credit , anderen zullen hem niet navolgen. Hend. Dat is zo onmooglijk niet, de andere» ziel  TONEEL. ij zien het met p'aifier. Zij konden ligt zo zot worden van het natevolgen. Jan Wat kan ik 'ertegen doen, ik ben 'er geen man naa om ze dood te doen? maar ik heb dog zo veel gedaan als in mijn vermogen was: ik ben volgens affbraak bij mijn Oom, den Boekverkoper , Chilperik , geweest, alles verteld, en jdugtig in het harnas gezet; wat ging hij aan ! 'zekerlijk als hij zo veel koude als hij wilde, dan wierden alle de Strikken door Iieuls handen verbrand. Hend Wat zou ik dat met vermaak zien, en het vuur helpen ftooken! J a s. En ik maakte 'er terftond een epigranntê 0p. Maar dat blijde vooruitzigc blijft in de fchemering. II en d. Jammer genoegI wij moeten andere middelen in het werk Hellen, om die ftrikken bij tijds weg temaaken. Ik kan bij tijden, als ik op myn Kamer daar over loop denken , geen lucht genoeg fcheppen, zo benauwd mij dan de Bortt, en, als ik dan op Stiaat vrije lugt wil gaan fcheppen, dan zie ik die v ScriKken "zwieren. Met het arootfte ongeduld wensch ik naa verandering; zo kan het niet langer blijven. IX. T O N E E L. De Vmigen en Gosïwij £ G.. sw. (zig bij de vorigen voegende.) Mannen , het word van dag tot dag erger: ik heb 'er zoo weêr gezien die Strikken opgezet hebben, en, ftel u eens voor, Theologanten, wij moeten ijveB riger  ï8 ACADEMISCH riger worden, anderzins kunnen wij het onkruid niet meer uitroeijen. Hend. (ongeduldig ) Dat zie ik al vooruit. (op een bedroefde toon tegen Jan ) dan kunt gij in voorraad een elegie op mijn dood maken , want ( zijn Jlem verheffende ) ik kan het zoo niet meer uithouden. Jan (tegen Hendrïk. ) Waarom u zo driftig gemaakt? gij fteld u het gevaar groter voor, als het wezenlijk is, het zijn maar diftels onder de roofen , groenen, die niet geteld worden. Gosew. Ja maar, gij weet nog wel, hoe Dirk 'er over redeneerde, ea zoo konden ligt anderen ook doen ; wat dan? X. TONEEL. De Voerïgen en Liasdek die de laatjle woorden geboord heeft. I IL-t'eaNd. Dan, dan jammer dat Nr. kolaas hier niet is, die kon ons in een fyllogismus zeggen, wat wij doen moeten. Hen i). Blijf met uw fcherts te huis, zij komt tang niet te pas. Geef ons liever raad om die hatelijke Strikken-van kant te maaken. L e a n n. Dat wil ik gaarne doen. Ik weet een allerbest middel. Maar als ik het u opgeef, zegt gij weder, dat ik fcherts. Hend. Dat zal ik niet; in ernst gefprooken, wat raad gij ons? Leand. In ernst dan gefprooken . Nicoiaas taoet fyttogiftice bewijzen, dat zij, die Strikken draa-  toneel. 19 draagen, gekken zijn. Gij, Hendrik, moet 'er tegen vloeken; dat is, op mijn woord, een best« formu'a exorcismi. En gij, Jan, moet 'er Ver- fen, of Pasquillen op maken; en ik! zal 'er eens omlagcben, Jan (begint te zingen) Neen langer nietgezwegen. miron —■— &c. Leand (lagchende) Ja.' ja! dat zal wel gaan. Het is uw Post om Hendrik wat voor te zingen, als hij driftig word, het is een beproefd antidotum tegen de geelzugt. Hend. Ais gij ons anders niets te zeggen hebt, kunt gij wel zwijgen, Itigen deandtren) laat hem loopen, hij gaat zekerlijk ook een Cocarde dragen. Li and. Dat doe ik zekerlijk niet; maar ik vind het ongerijmd, dat gij 'er zo tegen aangaat, is de Strik befpottelijk, dan gaat het van zelve wel over, en is 't niet zo, dan zult gij het met dat booze hooft niet gedaan krijgen om de zaak te veranderen ; mooglijk word zij er wel erger door. xi. toneel; (De Kamer van Zaclarias) (Zacharias met een Juridifcbe Strik, Fsontyn meteen Tbeologijtbe, de Kamer op komende.) ]P,ont. Jonge.' wat heb ik daar een hiftonegehad.' daar ben ik bij mijn Groot- Vader Chilperik geweest, en vreeslijk in het vuur geweest. Za'ch. Hoe dat? en waarover? I! 2 FaONT.  ao ACADEMISCH Front. Over mijn Cocarde. Zjch, Vivant ris Strikken; die 'er wat op te zeggen heeft moet bij mij koomen pêieant de Antiftrikkisten. Front. Zwem gij tegen den ftroom op, als gij kunt, ik ben 'er niet in Haat toe; mijn handen zijn mij te veel gebonden; ik moet mij als een kind aan den leiband laaten leiden, of mij een onweder op den hals haaien, dat mij mooglijk vernietigd. Zach. Arme Jonge, is het zo erg met U? kom, kom, gij fteld u de zaak akeliger voor als zij is, Iaat het maar eerst eens wat ftiller worden, dan zal het wel fchikken. Front. Neen, neen, ik ben voor de vrede, en doe mijn Cocard.e van den Hoed. Zach Gij wilt u evenwel niet befpottelijk aanftellen? F ito nt. Ik moet wel. (aagtend) Wat is 'er aan te doen! mijn Groot-Vader heeft mij zijn Huis verboden. als ik weder met mijne Cocarde bij hem koom, — en gij weet, hoezeer ik van hem afhang en uit hoofde van de Cocarde mijne hoop op de Erfenis te laaten vaaren, is een zaak, die gij zelf mij zult afraaden. Zach Waaragtig.' maar nw Groot-Vader is een malle D , als hij dat om uw Cocarde doed. Front. Ik heb dog rede om te vreezen, en daar te boven is Jan zedert eenigen tijd zo bij hem in de kas, dat ik op moet pasfen, om niet beest te worden. Z a c h. Ter Duivel! nu ruik ik lont! Jan heeft hem zekerlijk gevleid en opgehitst, die tiende Zang-Godin! ei, ei. (na wat gez-iveegen te heb. fen)  TONEEL. 21 ben) Zie daar gaat Olbin, fchuif het raam eens op, en roept hem boven. Front, (het Raam opfcbulvende) Mijn Heer Oi.bak, zoud gij ons het p'.aifier willen doen van eens boven te koomen ? (tezen Zacharias) hij komt, — waarom of hij geen Cocarde op zet? Zach. Dat weet ik niet, misfchien doet hij het in het vervolg. XII. TONEEL. (De vorigen en Olb an.) C3lb» Gitten Tag, ibr Herren, wie befindet ihr eucb? Zach, Vrij wel, neem een Stoel. Olb. iVarum febn fie fo traurig aus, Herr Fkontïn? wasfehlt Ibnen? Zach. Hij moet zijne Cocarde afzetten, en dat is de rede van zijn droefheid. Olb. Sag' ic.b's doch, mit euch HollSndren ist nicbts anzufangen. Ich lobe mir die deutfcbe Bur. fcben, wenn die was anfangcn, fo fetfen fie es aucb durcb. Zach. Spreek zo algemeen niet, befte Olban, gij beledigd ons anderzints. Wie weet of de Duitfche Studenten wel zulke brave luiden zijn, als gij ze ons voorfteld; wij moeten u op uw woord gelooven; 't is denkelyk ook niet alles waar, wat men daarvan zegt. Olb. Natmlicb find aucb di fcb . . . kerle, ober meist find fie doch brave Burfcben. Front. Daar moeten de menfchsn ook gansch B 3 an-  as ACADEMISCH anders zijn. Zeg eens wat zoud gij doen, als gij in mijn geval waart? Gefield gij had een' GrootVader, vanwien uw geluk afhangt, wiens erfgenaam gi] zoekt te worden, e:i die zo vetbaast zich teien de Cocarde uitlaat, dat hij u zijn Huis verbied, als gij ze niet aflegt? Olb. üai vuurde min deutfeher Groot■ Vader niebttbun Front. Maar gefield, hij deed het. Olb. Nein, nein, da fird fie viel zo vernu ftig, als dajs Jte um etne b .nte Locarden fo viel Lermen maden Jollten Dccb — wenn ers ilatte,fo wvrae kb ibn ltsftn J(beken and toben zo viel er wollte. Nucb einigtn Wocben waren wir doch wieder gute Fr unie No:a bene, kb mujle in Deutscblai.d Jeijn, da gut der Burfcbe nocbl Front. Gij hebt goed praaten, waart gij in mijn geval gij zoud wel anders redeneren. Olb Wabrhaftig nicht: üb ba.be das fpiucbw rt: Semper idem Front. Waarom zet gij dan ook geen Cocar e op? Olb. leb babe es nob nicht thun wollen, wiil i(b furihte, dofs die tltrren ibn hall wiede- wegle. gen wenn irh iin avfzeue, jo thue kb ibn nicht fo leiebt wieder ab. 'Zach Daar behoeft gij riet voor te vreezen , ik hou hem op zo lar.g ais het mooglijk is, en de andeien zullen hem ook zoo ras niet afzetten, maar bij u haperd het, omd;tt gij vreest mtgelaccb.cn te zulltn worden, daar zijt gij bang voor. Olb Hos 'Jtufel dei ken fie 'von mir. Ein braver Burfcle isl jo bange n ebt. Wer mich o#Sj> Uaben Wollte, tlem wurde itbintber die obrtn gebtn- Zach.  TONEEL. 83 Z a c n. Neen, neen, bang zijt gij; 't r,n:1ere is maar wind. Olb. Hol mich der Teufel, das bm ich rucH. Zach, Zeg wat gij wilt, ik geloof 'er van dat ik wil. Toond dat gij niet bang zijt, fteek een Strik op den Hoed, dan zal ik geloovcn, dat gij een braver Burfche zijt. Olb. Das bin kb, mem Hen'. Zach. Maak er (laat op, dat ik ze niet afzet, en meer Heeren met mij, die gij niet kend. Dus is alle hindernis uit den weg; en als gij ze nu met opzet, moet ik u rondborftig zeggen, dat gij een Windbuil zijt, die geen moed heeft. Olb. Wabrbaftig , mem Een, das Jollen /te nicbt tbun. leb will morgen eine auffteken. Zach. Bravo; dan zijt gij een braver Burfche, als gij ze opzet. maar gij moet u niet laten f° O lb. ( Wijzende boe men Lapwen geeft.) Dan mache ichs fo. .. , Zach. Dat zal juist niet nodig zijn, maar dog in alle aeval. ... . Front- Kom, kom gij gaat te ver er is geene de minde waarfchijnlijkbeid, dat zulks gelchieden zal. Gij (want ik reken mij tans niet meer onder u.) hebt meer te vreezen, dat men u ftrikken ZalzfAa"nTrjat moet men zekerlijk van zulke hazenpoten verwagten, dog zij mogen doen, wat zij willen , ik belach hen ; en maken zij het te erg, dan weet ik nog, wat ik te doen heb. Front. Laat eens hooren, wat het is, misfchien weet ik ook een goed middel. Zach. Ei, ei, zo vraagt men de Boerende  S4 ACADEMISCH kunst af; ik zal het u wel eens op een' anderen tijd zeggen , het is nu nog wat te vroeg. Front. Gij fehijnd zo vol geheimen , als of het een onfeilbaar middel was; ontdek het mij dog, mooglijk dat het mij kan helpen. Zach. Neen. ik zeg u, het is nog te vroeg; wagt u tijd af. Front. Dan moet ik wel; wat denkt eii er af, Heer Olian! ö O l n. Man mus die dumme Jengens hinter dit Ohren fcblagen, das ist der kurtzejie Proctfs. Zach. Dat is zekerlijk het een vouwiglle, maar dat is hier zo niet in trein. Front Ik fchame mij over mij zelve, dat ik mijn Cocarde moet afdoen; maar wat helpt het, ik moet wel : (bij neemd de pik van den b«td en kust dezelve.) Beminde (tuk, zo moetik u mijn hoed doen verlaten , omdat een eigenzinnige Grootvader het zo wil.' — Wel aan, ik gehooraaam, maar met weerzin: — bij u, lieve ftrik zal aitoos miln hart zijn , wanneer ik mij ter ruste begeeve , zal mijn laatfte blik op u, en bij mijn ontwaken zal mijn oog , fchreijende omdat ik u moet miflën , het eerst op u vailen, — u zal ik alle mijne zugten , en, als eene door eene ToverGodin mij ontroofde Geliefde, alie mijne traalien wijden! - - {bij kust den Jiiik nog eens en jleekt denzehen zugtend in den zak.) Van nu af aan zijt gij voor mijn oog alleen zichtbaar, geea ongewijde blik zal cp u vallen. Zach. ( Eene droevige houding aannemende) iaat flaan, anders moet ik ook fchreijen, het valt mij zo op het iiart (keebend; ha! ha.' Olb«  TONEEL. a$ Oib. Das ist nicht burscbiküs. Icb gebe , adieu Herren! Zach. Wagt een oogenblik , ik gaa met u mede. (.betde gaan.) Einde van het EERSTE B E D 11 IJ F. * 5 II. BE-  %6 ACADEMISCH O. B E D R U F. L TONEEL. (de kamer van Zach ab ris.) (Zachakias alleen ep en neder wandelende) I JLk ben dog nieuwsgierig, waar op het nogzal uitkomen, 't is een leven, als of 'er een omwenteling moest gefchieden , en de zaak regt befchouwd zijnde, komt het op een ftrik uit, daar zo veel emte doen is. Wonderlijke Werelt! (tngedagte) neen, dat 's onmooglijk, mijn fpttsbroeders zullen dog niet eeuwig kinders blijven , en eene zaak voor gevaarlijk aanzien , omdat het hunne Minnen zo voorzingen! Neen,Foeij! — dat 'ste vernederend voor Studenten, voor Lieden die meest al haar jaaren hebben, en van zich zeiven dienden aftehangen. — Maar wat helpt het ? deze heeft eenen Oom, die'er tegen bromd, geene eene Tante met een groene Bril, een ander Nigt, eene die geen geel zien kan, een vierde is bang voor zijn Grootvader, een vijfde, ^- wat weet ik niet al ! — op het laatst zullen nog de Keukemeijden om raad moeten gevraagd worden, als een Student iets ongewoons doen wil; wie weet of ik mijn Hospita nog niet om verlof zal moeten vraa- gen , als ik miin Jas wil laaten omkceren. . Vervl ! / zo ver is het met ons gekomen! die Pannelikkers, die Pannslikkers! die Plikflooi- jersf  TONEEL. 17 jers! (bij gaat aan bet vengfler ftaan) wat zie ik daar! ik droom immers niet? (zich de cogeu vrijvende) Neen, het is zo inderdaad. I uit bet Vengfler riepende) Mannen! beste Kerels.' kom op! — II. TONEEL. Ysbrand en Willem (met zwarte, witte en Oranje ftrikken) T]Ld ach. Dat 's braaf gedaan , gezegent zij het «ogenblik , dat gij het prijslijk voornemen naamt uwe Cocarde op te ze; ten. Yjb. Ei, is dat zo eene gewigtige zaak, om daar zo veel bloemetjes over te maken? men zou denken, ik had heel wat groots verricht, en dan komt het op een onnozele ftrik uit, dat is dog zo eene dugtige zaak niet. Zach. Zeer zeker , (tegen Willem) U, mijn Heer Willem, bij deze gelegenheid teleeren kennen is mij zeer aangenaam, daar het optieken van den Strik mij overtuigd , dat gij mijn Vriend zijt. W 1 l l. Uw vriendfchap zal mij altijd dierbaar zijn , dog ik wensch, dat zig meer op overeenitemining van gevoel £f fympathie zal gevestigd zijn; dan op deze Cocarde. Zach. Sympathie genoeg, dat wij beidende Cocarde op hebben. — voor 't tegenwoordige genoeg ; ik hoop wij zullen elkander nader leeren kennen. Waar zijt gij geweest? Ysb. Wat gewandelt. — Wij hebben braaf plaifir met de Roeren gehad, — wat gaapten ze na die Strikken! -- 't was als of zij vreemde Dieten  28 ACADEMISCH ren zagen, de een {lootte den anderen aan en wees ons na. Will. Dirk en Aalrreciit wandelden juist ook voor bij, en nu waren de Boeren in verlegenheid , en wisten niet wien zij 't meest zouden aankijken , ik geloof, zij hadden gaarne gezien , als wij een half uur hadden voor hunnen neus blijven ftaan. ,. Zach. Dat had gij moeten doen. Maar wat voor een gezigt trokken zij wel? Ysb. Zij waren zo vergenoegd en vriendelijk, en namen den hoed zo diep voor ons af, als of wij door onze Cocardes Baljuws geworden waren. Zach. Dat's best! vivewt, de Strikken! Wil l. Gij zijt *er zo uitgelaaten vrolijk over ; hoe komt dat ? Zach. Ik zal het u zeggen ; ik dagt juist zo even over de Strikken zo wat na, en ik raakte uit mijn humeur, omdat ik zag, dat zo veelen die ze gaarne wilden opzetten , het hart niet hebben , omdat —— raad eens, waarom? Will. Van Studenten moet men vermoeden , dat zij wjgtige gronden hebben, iets te doen ofte laaten. Zach. Zo zou men billijk denken, maar bij de ineeften zijn het niets beduidende oorzaken , tot fchaude voor alle Studenten; bij voorbeeld de een is bang , dat hij bij zijn Oom geen kopje Thee meer zal krijgen, een ander dat zijn Meid hem geen zoen meer zal willen geeven , een derde vreest de roede, wat weet ik met, waarvoor zij al bang zijn! Will. Gij galoppeert mooglijk in uw oordeel; wie weet waarom het veelen niet doen; 't is bijna een  TONEEL. 20 een weinig te liefdeloos, alle die beweeggronden aaoteneemen, die gij daar bijbrengt. Zach. Dat kan wel zijn; grotendeels is 't egter waar; want, waaragtig, ik ken er tot nog toe weinigen, die wigtige gronden hebben, om de ftrikken, ten minsten voor als nog, niet op te zetten. Maar deze zijn dun gezaait; en dat niaakt mij zo onvergenoegd, als ik zelden ben, anders ben ik altijd even vrolijk; nu zag ik u beiden op éénmaal, en dat gaf mij zo veel blijdfchap. Will. Dan raad ik u af, om uit te gaan, want gij kondet ligtelijk, als uwe vreugde bij trappen ftijgt, van blijdfchap dol worden, want veelen hebben van daag een ftrik opgezet, daar men het niet van verwagt had. Zach. Wat zegt gij ? is dat waar ? — Zijn er ook zwarten onder? Will. Voor het grootfte gedeelte. Zach. Dat's braaf gedaan, dat's heerlijk, Ffvant de ftrikken.' Nu krijg ik van de Studenten betere gedagten, en bid hen om vergeevmg, dat ik zoo verkeerd van hen gedagt heb. Ysb. Mooglijk zijn zij, die de Strik nog niet op gezet hebben, er beter aan dan wij, die het gedaan hebben. Zach. en Will. Waarom ? Ysb. Dat weet ik niet; wist ik het, dan had ik hem niet opgezet. Wij moeten het de Heeren die ze niet draagen, vraagen, die zullen ons hierup wel kunnen antwoorden. Zach. Ja.' dan zouden wij wat fraais hooren, de een is de Refonant van zijn Nigt, de ander de Echo van een Keukemeijd, en zulke fraije dingen meer. WILL.  I 3ö ACADEMISCH Will. Mij dunkt, gij zijt flimme Gasten; een weinig meêr gezwegen; het kon u naderhand berouwen. Zach. Wat gezweegen! - Wie weet, hoe zi] op ons fchimpen, en ons ten toon (teilen zij verdienen niet beeter, waarom zijn zij zulke ïlaa ven van de onderrokken, 't is als of zij nog niet in den broek waren; ten minlten zij kunnen hem nog met alleen toeknoopen, maar moeten hunne Hospitaas roepen , als zij eens a Fosteriori ueweest ziju. b Will. Schei uit, gij rammelt te veel; het is befpottelijk, dat men om een Strik zo vee! leven maakt. Door al dat fchelden word de zaak geen hair beter, wij moesten liever geduldig afwagten. wat er zal gebeuren, en met de verdraagzaamheid eens Chnstens de zwakheden van onzen Naasten verdraagen. Zach Daar komt de Theologant voor den dag —■ Verlaat mij liever, eer gij mijn vreugd verdrijft en komt op een anderen tijd met vrolijker boodfchappen bij mij. J Ysb Ik wou ook zoo gaan, adien.' Zacha* AI aSi Will. Mijn Heer, vaarwel, tot wederziens. (Zij vertrekken beiden) III. TO. 4  TONEEL. 3I III. TONEEL. (Het Huis van den Heer Boekverkoper Chilferik.). (Leander, Hendrik, Gosewyn, Jak en Va hhiyn bellen aan, worden ingelaaten, en vm de Dienstmeid, die Jan in het voorbij gaan een Kus geeft, in een Kamer gebragt.) H end. (tegen Valentyn) Zo als gezegd is, gij zult een best man aan hem leeren kennen ; en hij heeft eene verbazende groote Bibliotheek, daar kan men wat profiteeren! VaL. Dat's excellent, als hij mij maar aanftaat, dan kan het niet anders, of hij zal mijne achting verdienen, en die zal zo groot zijn als gij gaarne zaagt, dat zij was. Gos. Is het de eerfie keer, dat gij bij mijn Heer een vifite doet? Val. Ja, mijn Heer. Gos. (tegen Henderik) Dan moet gij hem Mijn Heer prefenteeren. ft' daar komt Hij. Chilp. (De Kamer inkomende) Dag Heeren! neem niet kwalijk, dat ik u zoo lang heb laaten wagten, ik ben daar wat met de boeken bezig geweest , en had mij wat beftuifd. Hend. Vergeef het ons dat wij u gehinderd hebben, wij zullen UE. niet langer ophouden; ftaa mij egter toe, datiküE. mijn Neef Valenttn prefenteer, hij is onlangs op de Academit gekomen. Cïulr.  32 ACADEMISCH Chili». Gij hinderd mij niet in het minde, in tegendeel ben ik blijde, dat gij gekomen zijt; ik heb u over eene zaak te fpreeken. Gij, mijn Heer Valisntyn, zijt mij welkom, voigt het voorbeelt van mijn Heer Hendrik, en ik hoop, dat gij u op de Studie appliceren zult. ( V a lentyn buigt zicb. Neef Jan, hoe ftaat het met de Strikken? Mijn Heeren, ik weet niet, of gij reeds weet, wat ik mijn Neef Jan beloofd heb; ik zal het nog eens herhaaien , daar gij allen bij zijt; hij heef mij de Strikken zoo afgefchilderd. dat ik er zeer tegen ingenomen ben, en u beloof, alles te doen, wat in mijn vermogen is, om den voortgang daarvan te verhinderen. Jan. Men zal u daarvoor niet genoeg kunnen dank zeggen, Oom, als het op die wijs gelukkig verhinderd word. 't onkruid wast van dag tot dag aan, mijne Vena tcttica beging door mijn verdriet op te droogen , en als het zo voort gaat, ben ik bcdugt, dat zij in haar vorig Niet te rug zal keeren. HiiND. Neen, uwe Poëtifche ader is onuitputlijk ; zijt daar niet ongerust over. Maar mij Haat het voor de deur, dat ik van fpijt uit mijn vel fpring. Leand. Gij zijt dog geen Kikvorsch? Chii.f. Uw ongeluk gaat mij zeer ter harte; zo als gezegt is, ik zal het mijne doen om de Strikken ten minften een weinig in het vaarwater te zitten. - (Een fnuifis nemende) Wagt, daar valt mij wat in, misfchien kan dat wat helpen. er zijn eeniee Heeren, die juist Haantje de voorfte zijn, die wat grote Posten in mijn boek  TÓN Ë È Li 33 boek hebben, die wil ik de rekening zenden, en tot betaaling fommeeren, 't is voor de vakantie, dan hebben de Heeren gewoonlijk niet veel, en kunnen denkelijk niet betaalen, dus geef ik hun «leze conditie op, of dat zij de Strik afzetten, of dat ik hen den Pedel zende. — Wat zeggen de Heeren daarvan? (allen geven hunne goedkeuring te kennen ) anderen die wel ééns bij mij kwamen eeten, verbied ik mijn Huis en zo denk ik dat wij nog wel een kleine brés zullen fchieten. Hend. Dat 's allerbest, mijn Heer Chupekik, mijne Hoogagting jegens u wast van dag tot dag, en uwe Goedheid jegens ons zal altoos het voorwerp van mijne dankbaarheid zijn. Chili», ö Maakt daar zo veele omitandigheden niet over; ik heb mij nu ééns de zaak aangetrokken, en laat zo ras niet los. Heer Va- leNtijn, neem nu een goed voorbeeld, gij komt thans in eene critique omltandigheid op de Academie; uw gedrag ten opzigte der Cocarde zal toonen, wat voor Genie gij zijt. Steekt gij den Strik op, zo heb ik niet veel vertrouwen op uw verftand; — maar zo niet, dan kan men alleJ van u hoopen. Leand. Zïan ons, Heer Valentijn , vind gij het gezegde van mijn Chilpebik bewaarheid , wij draagen geene Strikken. Val ent. Het zal mij aangenaam zijn , uw wensch te vervullen. Hend. (tegen Valent.1 Ja Neef Valentijn, als gij de-Strikkisten kent, zult gij bevinden, dat 'er geen een, een aasje verftand heeft. C Gosew*  34 ACADEMISCH Gosew. Watzegtgij, IIenoüik, geenaasje — nauwtijks een ftufie. Jan. (zugund) Was mijne poëtifche ader niet half en half opgedroogt, dan kon ik een aartig gedigt op uw zonderbaar verfchil maakcn , maar nu blijft mij niets overig, dan over mijn verlies te zugten. Leand. Wel!, wel! dan zult gij dog nog wel goede elegien kunnen maken. — maak 'er een dozijn in voorraad op allerhande gelegenheden, kg ze voor de hand, dan kunt gij ze nu reeds op toepasfelijke gelegenheden gebruiken. Chilp. Doe'dat Neef; maak bij voorbeeld een elegie op den dood van de Strikken , en zo treurig mooglijk. Want ik verzeker u, ik zal mijn hoofd niet eer gerust neerleggen , voor dat dié gehaatte Cocardes weg zijn. Hend. (met blijmoedigheid) Gij benrd door uw gezegde mijn nederflageu geest weer op. Ik geloof, wij zullen over de Strikken triumpoeeren. Leand. Nu, Jan, dan kunt gij weêr een triumflied maaken , ik zal helpen zingen. Chilp. Ja, ja, dat zal wel fchikken , met moed en met ftandvastigheid. mijne Heeren , neem niet kwalijk, dat ik ugeen pijp g(-prefentcerd heb; 'tis thans zeer overhoop in mijn huis, omdat ik mijn Boekwinkel in andere kamers laat overbrengen, en mijn Volk het zo druk heeft, dat ik hen ongaarne van hun werk af zou roepen. (allen ftaan of>.) Gosew. Excufeerons, dat wij u zo lang inc iimnodeerden, Uiul. en uwe voorzorg beveelen wij onze zaak. A'dieu. Chilp. Maak daai ftaat op. HlND.  T O N E È I" 35 Hitnd. Mag ik UEd. mijn Heer Chilperik , het verzoek doen, van bij UEd. te blijven, en u mijn dienst aan te bieden, ik verltaa mij een weimgje op het Boeket! uitkloppen, en UEd. kunt 'er op aan , dat ik ze allen in goede orde zal zetten. Ciiilp. Mijn Heer, ik ben u verplicht; ik durf u die moeite niet vergen. Hend. Die is zeer gering, en ik heb 'er zeer veel voordeel bij; ik leer zo doende de tijtels van de Boeken kennen. Chilp. Nu ; als gij het zo verkiest, neem ik uwe Hulp met dankbaarheid aan. Leand. (tegen de overigen) Wij kunnen ons wel weg maaken. Uw Dienaar! Val. Ik heb de eer mij zeer aantebevelen. Gosew Onderdanigfte Dienaar! Jan. Vaarwel! redder van mijn poëtifche ader. Chilp. (ben aan de Deur brengende) Dienaar Heeren! (hij ziet van verre Wichaart met eene Cocarde) Ziet.' daar bebjc zo een zotskap ook {bij ziet hem op zijn Vuis aankomen, en doet de Deur toe) Morgen, mit.i Heer, ben ik voor u te Huis, van daag niet. (roept zijn Knegt) Pibter" als mijn Heer Wichaart komt aanbellen, dan moet gij zeggen, dat ik niet te Huis ben , of liever, dat ik Gezelfchap heb, en dat het niet voegen zou Wanneer hij met zijn Strik daarbij kwam. Gij kunt hem wel te verftaan geven, dat ik die Strikken niet gaarne zie, en dat ik mooglijk wel niet tef Huis zal zijn, als hij met zijn Strik wederom komt; — hoort gij, Piiter ! P i e t e », Tot uwe ordres, mijn Heer!  36 ACADEMISCH IV. T O N E E L. (W i c h a An t aanbellende aan bet Huii itn den Heer Ch i Lr e rik, P ieteu.) w. c h. Is mijn Heer te Huis ? Piet. Ja wel mijn Fleer.' Wich. Zo gaa en zeg, dat ik mijn Heer wel eens wenschte te fpreeken. Piet. Mijn Heer heeft mij bevoolen-, UEd. te zeggen, dat mijn Heer niet te fpreeken was, zo lang als UEd. met een Cocarde komt. Wich. Dat 's dog brutaal mij zo iets door den Knegt te laaten zeggen. Piet. Mijn Heer, neem het mij niet kwalijk, ik moet doen, wat mijn Heer mij belast heeft. Uw Dienaar.' (bij doet de Deur toe.) V. TONEEL. (Wichaa.ü.t alleen.) M ijn Heer heeft mij bevolen UEd. te zeggen, dat mijn Heer niet te fpreeken was, zo lang als UEd. met een Cocarde komt. Wat wil dat zeegen? —- hij is immers miet zwak op de zenuwen gelijk de Nigt van Michel? —— dat zou te bejammeren zijn, dan kon hij de Boeken Catalo- gusfen niet meer leezen. Neen, dat was te bartvogtig, hem zijn gezigt te bederven. • Zo lang als UEd. met een Cocarde komt. Ei, ei, daar zit de knoop! ■—- ik wil zijn gezigt behouden , ik zet een anderen Hoed op en doe na z-ijn  TONEEL. 37 zijn zin. —— Gekuld moet hij worden, **"" ja.' dat wil ik doen over een uur gaa ik weêr na hem toe, zet een anderen Hoed op, als PieterMof dan nog niet blind is geworden , zal mijn Heer wel te Huis zijn, en als ik van Hem van daan kom dan de oude Hoed weer op — Zo moet ik mij voort helpen, mundus vult decüfi. Hal ha! (bij vertrekt.) VI. TONEEL. Gosewijn, Jan, Nicolaas, en Leand er zitten op de Kamer van Hendrik tnder een Glas Wijn.) H end. Nu eens goed gepooid, 't zal nu wel fchikken, wij zullen 'er die d Strikken wel onder krijgen, het koste wat het wil. Nic. Het kan ook niet anders; ik ben tegenwoordig gansch gerust, daar ik bewezen heb, dat de Strikken geen iland kunnen houden, volftrekt niet anders. Leand. Ei lieve, hou uw argument niet voor u zeiven, laat het ons ook eens horen, om ook gerust te worden. Want (gemaakt) mij klopt het hart zo van angst, dal ik bang worde, ik zal het nog verliezen Jan. Laat uw bewijs nog een ogenblik rusten , hoor eerst eens, wat voor een aartig Versje ik 'er op gemaakt heb. Leand. Nu, dat zal mij mijn rust wedergeven: komen alle de negen Mufcn daarin voor? ook Apollo ? C 3 Jan.  3S ACADEMISCH Jan. (met Zelfvertrouwen) Netn: ik ben zelf Apollo , , en beb de hulp van die negen naakte M isje* niet nodig. Gotitw. V.el dan, lees dog op. Jan . recitecrtnde i Een klein getal van zotte Heeren Wiwen de oude Studenten rtgteren, Zij gingen verfc, eule Strikken draagen Maar Ztj zullen h t zig bek langen. Wij btbben het olfra.irjes iv.zen bekuipen, En ik zie bunnen geest al huipen, iVa J'uis met de .trilden en lestd''ervan Dat men wch.ude Student neerst om raadvrt genkan. Leand. Daar moeten wij eens op drinken (zij Hinktn met de glazen; vivat de Dichtkunst! Hend Reciteer het nog eens, ik vind het allerliefst. Jak. ( Herbaalt de vcrfen. ) He nd. Daar nxet gij ons een affchrift van geven; of nog liever, ztt het in een Almanak , of Courant; wat zullen zij zig daarover boos maker', en bef'chaamd werden.' hic. Natuurlijk, dat moet gij doen, dan Iaat ik er mijn Jyilogiimts bij drukken. En dan moeten de Strikken weg, zij kunnen fcet niet houden; .dat is zo zekei waar, als een jylhgiunus valsch is, die vier terminos heeft. Leand. Bravo! drink eens op die waarheid. (zij driuktn.) Gos. lVJaar gij hebt ons uw bewijs nog r.iet laa. ten hooren; doe het dan nu.' tv i e. jNu luifter dan, maar gij moet oplettend zijn. Mijn ttrminus major is —- gij weet dog wat een terminus major is? G o 5»  TONEEL. 3P Gos. Ja! ja-' ga voort, en zet onze nieuwsgie. rigbeid niet op de pijnbank. Nic Dus neem ik pro certo aan . dat gij dc geteelde terminologie nog niet vergeten «t,M*r ding zijnen regten naam zult geeven. Derhalve mijn Jminur »»jor is deze: alles wat met oneindig is, neemt een einde. ■ W dat met Qtiu?o- derfpreeklijk waar ? H e m n. Ta wel, drink eens uit. Ntc. (Na gedronken te hebben) nu gaa ik voor., en ftel in de terminus miw: aiqut, die StnUen Sn niet oneindig; want zij beftaan enkel uit enden lint is dat ook niet waar ? Hend. jawel, Jongelief, drink dog eens. Nic. Uit deze Praemisfen trek ik deze uitgemaakt zekere gevolgtrekking s Ergo neemen die ^*D?ï»teHjM «» begint mijn Hart weer gerust te worden. Met dezen fylhgismus en dL verfén reis ik door de ganfche weerelt .en daag " ijder een uit, beter de Strikken tc oeftrijden. Gos. Charmant.' nu kunnen wij weder met gerustheid de Strikken aanzien, en vrolijk zijn. (tegen L e a h d e r) denkt gij ook zo met ? Leand. Niet geheel en al zoo. Ik zal ze met medelijden aanzien, omdat zij een einde neemen. moeten, om dat zij van enden gemaakt zijn. Hend. Laat ons getroost de uitkomst afwagten, gij zult zien, dat het beter zal gaan, als gij vermoedt.^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ d Strikken eens braaf fopten, misfehien zou dat ook bCH™X». Neen , daar gaat niet boven 't beste. C 4 W1J  ao ACADEMISCH Wij zijn nu g'erugfteund door Verfen en fyllogis. min, en loopen geen gevaar van klop te krijgen : want de Mof Olban ziet 'er zo uit, als of hij ons tikken wil, als wij hem zuur aanzien. J a n Dat kon hij wel doen: hij fpreekt 'er ook altijd van, ——■ en de anderen fchijnen'er ook niet naa gemaakt te zijn, om zig te laaten foppen. Neen , neen, door de wind om, ik gaa nu gerust naa Bed. Wie meer? GoedeNagti ( allen i ertrekken.) VII. TONEEL. (Gosewijn bij Hendrik komende.) JO. e n d. Jonge , wat ziet gij veranderd uit, zeg, wat fchee.'d u? Gos. Ach! fchielijk een glas water, ik val anders in onmagt. Hend. ( Hem te drinken geevende) wat is het? wat is het , fpieek op , en bevrijd mij van den angst, die ik om u uitltaa. ——— is uw Vader gekorven ? is uw Meisje u ontrouw geworden ? ——• willen uwe Vogelen niet vreeten? fpreek dog op! Gos. (Zugtend) Ach neen .' als het dat nog maar was , dat was nog over te koomen : maar nu ! Hend Hemel! welk onweder is het dan ? Gos. Ach! ik kom uit de Kerk, daar heb ik ïo veel Strikken van allerlei| kleuren gezien , dat het mij groen en geel voor de oogen wierd, ik moest  TONEEL. 41 moest mij aan de bank vast houden, anders vras ik omvergevallen. Hend. ( Met de banden boven bet Hooft) ó wee! ach" onze verfen, onze Sijllogiimen! (Boeken en alles dat op de tafel [laat, op den grond wpende ) zo wou ik, dat ik ze aden, als die boeken van de tafel, gooijen kon, die Beëlzebubs Kinderen.' mij zoo te kwellen! geeft mij ook wat water, anders ftik ik. Gos. O fpijt.' wat vangen wij na aan ? Hend. Kom, wij willen na Chilperis gaan, misfehien weet die ons te helpen. VIII. TONEEL; Thee-vifite bij Mejuffrouw C-ek&truid a. Mejuffrouw Mietje, Betjk, Daatje, en andere Heeren en Dames, (eerst is bet gefprek onder de Dames, naderhand word bet zelve meer algemeen.) M iet je. — Maar hoe bevalt UE. de mode aie de Heeren Studenten nu weder hebben met die gekleurde Strikken? Bette. Ik vind ze allerliefst; het ftaat aartig, mij dunkt de Heeren zien er wel eens zo lief uit, (ftil tot Mietje) vooral ziet Dirk er heel aartig uit. .. . Daatje. Mij dunk het ook, dat zij er wel eens zo vuurig uitzien, en wij Meisjes hebben dog liever, dat een jonge een weinigje wild en Q 5 ftout  ai ACADEMISCH- ftoutis, dan dat zij zulke Suikermannetjes zijn, die niets doen dan zugten; neen, ik geef de voorkeur aan de wilden, daar is nog wat mede aantevangen. Mietje. Dat is wel waar, maar het fchijnt, als of gij denkt, dat het de wilden alleen aartig ftaat; mij ten minsten fchijnt het, als of die an. dere ftille jongens er zo iets aantreklijks doorkrijgen, dat men niet weêrltaan kan. Betje, Vooral de rode kleur. (Stii tot Daatje) Vergeet gij Dirk nu geheel en al? D aatje. (Zig be lenkende) Zekerlijk moet het de Heeren. Die zo woest niet zijn, ook allerliefst ftaan. Dat ik nu van de woesten fprak, komt alleenlijk daarvan daan, om dat ik tot nog toe gene andere als zulkcn mee Strikken gezien heb. Hei ie' ook niet meer dan eene gedag- te van mij; UE fchijnt partij te trekken voor die bedaarde Jonge Heeren, Mejuffrouw Mietje. Mietje, (rood wordende , Och neen, ik heb er geen intrest bij. Ik weet zelf niet, hoe mij dat zo inviel, 't was mij over mijne lippen, zonder dat er mijn hart in deelde. Da at je. Juist dan verraai ons, ons hart, als wij zulks het minst vermoeden. Mietje. (Neg meer roodwordev.de) UE' denkt dog niet, dat ik er geheimen van maak? Daatje. Ik zou het uw kleur moeten opmaken, want gij word tot aan uw hals toe rood. (Haar hand grijpende) Lieve Mie! 't is geen zonde eenen lieven Jongen aartig te vinden, het gaat niet ons Eva's Dogters altijd zo, ik geloof, dat er geen een is, die met ergens er een heett, al was het maar in den droom. De  TONEEL. 43 De Heer Adrianus (Zig bij de Damjs vupende) raag hec wezen, i; ara.es, dat ik de viijhenl neem in het gefprek deel te neemen? _ _ Bktte. Hartelijk gaarne, de Dames gaan juist aan het Philofopheeren; en dat was voor mij te ^aTr'iah. Ei, waarover dan, als ik het vraa- 26 Bet je Over de droomen, en daaT hou ik mij niet gaarne mede op, ik heb aan het wezentlijke enoe„ — Vertel ons liever eens wat nieuws. Gij hebt gemeenlijk daar de zakken vol van. Adrian Voor deze keer vind gij er geen ander nieuws in, Niets anders dan — Stukken — want in de ganfche Stad word bijna neigens anders van gefproken, dan van StBBTiE Dat is miferabel genoeg, dat UE geen ander nieuws heeft, intusfehen vertel ons ten minflen dan, wat men van de Strikken zegt! Adrian. Ach Mejuffrouw, daarover word zo verfcheiden gefproken, als er lieden zijn, die er over praten, de een keurt ze goed de an. der af, de een vind ze lief, de ander befpottelijk. D a a t te. Wat dunkt VE. er van ? Adrian. Als ik Student was, flak ik ze van daag nog op mijn hoed, vooral als ze van uwe ^D'lATTr'lkTvist niet, dat gij zo galant waart. — Het zou UE. heel fraaij liaan. Adrian. Ik denk, de zaak kan geen kwaad doen; in tegendeel geloof ik, dat er heel veel lieden mede in hun fchik zullen zijn, dat er weder wat te verdienen valt.-- ten minnen kun-  44 ACADEMISCH nen de Winkeliers hun verlegen band kwijt' raken, en de Naajfters haaien er denkelijk nog wel een nieuwe vingerhoed uir. — De Heer Omfsed. Dat is alles wel goed, maar het past geen Studenten, zulke franjes té beginnen, en gekleurden Strikken op te fteken, als of zij Harlequins waren. Wat dunk UE. daarvan Mejuffrouw Geertruida? Geert. Wat zal men zeggen! ( Haar bril af. nemende) de Weerelt ligt in het booze. Ik ben tegenwoordig als in een nieuwe Waerelt, en kan er mij nog zo regt niet na fchikken; — toen ik nog jong was, waren het nog andere rijden , toen ging men flegt weg gekleed, en hield zijn geld in de zak; en toen waaren de Heeren Stu¬ denten ook heel andera lui, daar kon men nog tvat van verwagten. Toen moest er eens een met zulke gekheid voor den dag gekomen zijn, het had er gefpannen.' — Bet je. Zoe zagen er dan toen de Studenten uit? Geert. Deftig, Mejuffrouw, ordentelijk gingen zij gekleed.' toen hadden zij nog rokken aan, die men rokken kon noemen, wijde mouwen, brede panden nu hebben zij lappen van agteren hangen, daar men niets van maken kan voor dezen kon men met de oude panden nog een ftoel overkleeden: En toen droegen de Heeren Theoleganten nog pruiken, en zagen er wel eens zo deftig uit maar nu, ach hemeltje! — — men ziet nauwlijks nu en dan eens een pruik, maar nu zo v«el meer gekapte koppen, woeste hoofden, en hoeden met Strikken — zeg mij Juffrouw, waar wil dat mee heen ? Betje.  TONEEL. 45 Bet je. 13 E. noemd het een groot ongeluk, Mejuffrouw, dat de Heeren Theologanten geen Pruiken meer draagen. — Zij konden dog alleen niet dn de oude Waerelt blijven, daar zij gansch veranderd is. Dus moeten natuurlijk de Heeren Theologanten meê doen, willen zij niet uitgelagohen worden, en het is wel heel goed, dat zij zo meê doen, dan krijgen zij ondervinding, en kunnen naderhand beter tegen de jeugdr ijveren, en naukeuriger op het kwaad pasfen, als zij het zelfs kennen, en wecten, hoe het onder jonge lui toegaat. Geert. Wij willen er het beste van hoopen, maar die Strikken hadden de Heeren, die voor Dominés ftudeeren, niet moeten gaan draagen, dat past hen niet. —— Betje. Waarom niet, Mejuffrouw, het is eene onfchuldige zaak, die hun carakter niet verandert, en, mij dunkt, zij mogen zig. ook zo wel als de andere Heeren Studenten, diverteren, en Cocardes draagen, als zij daar vermaak in vinden, daar zij dog, Predikanten wordende, dit genoegen zig moeten ontzeggen, die aan anderen ftanden toegedaan zijn, maar van hen zeer kwalijk zouden worden opginoomen. —— Zij moeten eene grote opoffering doen, en waarom hun dan dit genoegen misgund? Adrian. Mejuffrouw Betje heeft zo veel ongeliik niet; dat in het oog vallende zal wel overgaan, als wij het maar meer gewoon worden Zo gaat het met alle nieuwtjes. G eert. Mijnentwegen kunnen de Heeren doen wat zij willen, ik kan het niet verhinderen, al wilden zij op haar hoofd gaan loopen. Al* r zij  4$ ACADEMISCH zij er maar niet mede op de Frêekftoel Icoomen. Adrian. Daar is wel voorgezorgd. — Het is maar een Studenten Strik, die zij maar draagen als Studenten, en zullen derhalven er nooit mede op Stoel durven koomen. — De Heer J o u a n. Dat denk ik ook. Adrian. Mejuffrouw Betje, de Heeren Theologanten zijn UE. zeer veel verpligt om dat gij hen zoo wel verdedigd hebt. — Den eerften den besten, die ik tegen kom; zal ik het communiceeren, du UE. de Advokaat van zijn Strik geweest zijt, en aan uwe voeten brengen, om zijnen fchuldigen dank te betugen. Betje. (Buigende) üntrust UE- daar niet over, Als ik hier Dankbetuiging voor hebben wil, zal ik er mij zeiven een' naar mijn verkiezing uitzoeken, wiens compliment mij mooglijk meer zou bevallen, dan van den Heer, die UÈ. mij zou brengen. IX. T O N E E L. (De Kamer van Zacharias,) (Ysbrand, Samuel, Thomas, en O l.b a n bij den Heer Zacharias ecu Pijp rekende.) 7 «-^ach. Wat zegt gij nu, Olban, berouwd het u, dat gij de Cocarde op hebt gezet? Olb. Bis jest noch nicb;. Thom. Het moet u nooit berouwen; en, om regt uit te fpreeken, gij zet hem immers niet af? Olb.  TONEEL. 47 Olb, Nein ivabrhaftig kb nicht, mir foll ibn hein Teitfel abnebmen. Th om. Als gij daarop blijft wagten , dan hebt gij hem over honderd jaaren nog op, want die Vrind houd zich met zulke wisjewasjes niet op. Ysb. Men kan niet weeten, wat er gebeurd. Als het de Duivel niet onmiddelijk is, dan kan hij 't wel middelijk door oude wijven deen, en, wie weet, hoe veel oude wijven er onder ons zijn, die bij het eerfte onweer uit bangheid de Strik afdoen? Zach. Dat kan ik niet gelooven, en al ge. fchied het, dan zijn het nog maar St...- Jongens, daar niet veel aangelegen is. Sam. Dat dunkt mij ook dat befpottelijk is, eerst ze opfteeken, en dan weer afneemen: ik zou mij fchamen, op ftraat te verfchijnen. Ysb. En juist, daar het nog zo wat nieuws is, en ij der, die een Strik op heeft, zoo met een in het oog valt, en terftond getekend word, als hij hem weder afzet. Zach. De jonge luiden moeten dog bedenken,' dat zij zig zelfs bij die geenen befpottelijk maakcn , voor wiens plaifir zij ze afdaen. Olb. Jo wabrbaftig, das ist Jcbande; das fei/ti keine brave Burfcben. Ysb. (Ter zijden) Die heeft het altoos druk met zijne brave Burfchen, dog in ernst gefproken, het is niet veel eer voor de Heeren. » %t TO-  4!5 ACADEMISCH X. TONEEL. (De vorigen en Philips.) IPhil. Dag Heeren'. ik kom een pijp rookeni Zach (vaart gaande met fpreeken.) Ja voorzeker! (legt zijn Hoed op tafel, en zijn twee vingers op den Strik) bij dezen Strik zweer ik : het is 1'chande! Th om. ilagcbeni) Die tegen deze uitfpraak iets in te brengen heeft, moet bezeten zijn Sam. Gij fchijnd zeer met de Strikken ingenomen te zijn? <— mij dunkt, niets moest u aangenamer zijn, dan dat het uitdruklijk bevolen werd, dat alle Studenten Strikken moeften dragen. ZagH ' met blijdfchap) Jonge.' ik liep barrevoets na Romen om den Paus de muilen te kusfchen. Sam. Dat tourtje kunt gij u wel befparen : dat zal, geloof mij, niet gebeuren: 'er is eer kans, dat het verboden word. Zach. Neen, Jonge, dat geloof ik nog minder. Th om. Neen, dat 's niet denkelijk. —• Waarom zou 't gebeuren ? om eenige Jonge Lui plaifir te doen? onze Heeren Profesforen denken te Philofophisch, dan dat zij zich met zulke Bagatellen zouden inlaaten. Ysb. Daaris nietaan te denken, om zulkedingen zoveel water vuil temaaken! —— neen, neen! Sam. Van die kant vrees ik niets, eer ben ik bang, dat de Jonge Lui zelve ze zullen afleggen, en dat wij buiten de Stad befpot zullen worden, wajit jncn weet al overal, dat wij Strikken dragen. Olb.  TONEEL. 40 Olb. Hohl micb der Teufel, ich ntbme fie nicht tb, ader es mufle verhaten werden. Zach. Ik wil nog eens mijn vinger op den Strik leggen, en zweeten, dat ik zeniet afleg. Thom. Wij geloven u gaarne zonder die ce. remonie. .— Ik laat den Duivel weg, en herhaal . dat Olban gezegt heeft. Phil. Sam. en Ysb. Wijzingen hetzelve mede. Zach. Dat 's genoeg, nu kunnen wij al op zo veel Vrinden ftaat maaken. Vier anderen, die ik ken, namen ook dit voornemen, en de overigen zullen zich wel fchaamen. XI. T O N E E L. (Eene Gragt in Leijden,) (Nïcolaas, Hendbik en Gosewijn ( wêndelen te Jamen.) jtïend. Dat 'sbijna ook mijn eenige troost, en, als dat mislukt, dan weet ik geen raad. Gos. Dat kan niet mislukken , gij ziet dog hoe zij nu reeds verminderen; wagt maar geduldig tot na de Vacantie, dan zukgij zien dat ik gelijk gehad heb. Hind. Ik wensch het hartelijk, maar ik twijfel dog nog. Nic. Gij zijt een Scepticus, en kunt door de bondigfte bewijzen niet overtuigd worden. Hemd. Jonge lief, daar men hevig na wenscht, kan men niet genoeg hooren. Gos. Ik zeg het u duidelijk , en bijna met zekerheid, dat gij na de Vacantie geene, of ten D min-  j0 ACADEMISCH nunfteri zeer weinig Strikken zien zult; 'want de meefte Jongelui hadden ze al afgezet, als zij niet g-dagt hadden, het loopt na de Vacantie, tot die tijd toe kunnen wij ze wel ophouden, wij gaan dog uit de Stad, en als wij weder hier komen, dan houden wij ons als of wij 'er geen opgeh-d hebben, en brengen het dus in vergetelheid. Hend lk weusch hartelijk, dat uwe woorden vervuld worden; dat zijn woorden van troost, balfem voor mijn gewond Hart. Geef mij nog wat, N l c. Dat doe ik niet, want gij hebt alle mijne bewijzen zonder vrugt aangehoord, juist als water op een gloeijende ftecn. He nu. Word niet boos, het is niet uit verachting , of dat ik twijfel aan de waarheid van uwe argumenten, maar de grootheid van mijne droefheid maakt mij. onvatbaar voor alle uwe troostgronden. . Nic. Ik wil het gelooven , maar het is nog niet bewezen. (Hiïmdrik en Gosewijn vertrekken.) XII. TONEEL. Nikolaas alleen vo»rtwandeleni 1^^at kost het een moeite, Mcnfchen van eene waarheid te overtuigen, als zij niet vast zijn in hnnne fijllogismenl Had men deze difctphr.a zo vast op den duim, als ik, men zon geruster zijn kunnen. Dog Raro antecedenten fceles- tum deferuit pede ptena claudo - de ftraf volgt de misdaad op de hielen. — Ik kan dit zo gemaklijk demonitreren , als 'er iets in de Wereld is. Bij  TONEEL. 5* Bij voorbeeld: in dit geval kan ik mij door deze Sorkes te vreden {tellen; dus argumenteer ikt jillt Strikken zijn famergefteld, Alles dat famengefttld is, is deelbaar, Alles dat deelt aar is, heftaat uit deelen. (Hij fchelt aan zijn Huis.) Alles wat uit deelen beftaat, is niet oneindig. Alles dat niet oneindig is, dat is eindig, Dat eindig is, dat beeft een einde, Dat een einde beeft, dat duurd niet lang. (de Deur word geöpent.) Dat niet niet lang duurd, boudnade Vacantie op. (op den Drempel mei drift. Ergo kunnen, zullen, en moeten alle Strikken na de Vacantie ophouden* (de Deur word agter Hem toegedaan.) EINDE.