tso98J   DIE GESLAGEN ZIJN, BETAAEEN BE BOETE» KLUGT-, BLIJSPEL-VERTONING. OF WAT MEN WIL. Uit het Fransch van den Heer O O R V I G N IJ. Te HAARLEM, » ij A. L O O S J E S Fz. I 7 9 2.   < 3 > JDit flukjen,dat in de jaarenijjgen 1780 te Parijs, Verfailles en ook in onze en andere Landen veel gerucht gemaakt heeft en zelfs in de eerstgenoemde jlad meer dan 400 maal agter een is gefpeeld, was , zoo veel ik weet, nimmer vertaald: Boe moeilijk het overzetten van hetzelve zij, zullen kenners, die tevens toneelkenners zijn, ligtlijk gewaar worden; ik hoop 'er, zoo ver de overéénkomst der taaien het gedoogde, eenigzins den geest in behouden te hellen. Zeker is het, dat de hoofdrol een goed AEteur vereischt, om van den eenvoudigert cnnozelen geen laagen Iompert te maaken: Leezers, welke hier of elders eene goede vertoning van janot gezien hellen , zullen zich misfchien ook met hans je-kunnen vermaaken: 't Is onzeker of hij immer het Hollandsch Tooneel letreeden zal en ik ben dus nog ver af van den uitgeever van dit Stuk» jen op gelijke wijze aan te fpreeken, als de Auteur den zijnen', doch dat eene gelijke gevolgtrekking, als de zijne, om beiden flreelen zou, hieraan zal niemand tw'jfelen. /. A a 1 be  € 4 > v D E ^ SCHRIJVER AAN Z IJ' N BOEKVERKOPEK ' • T E F A R IJ S. Wel nu , Mijn lieve heer Boekhandelaar! nu zult gif evenwel niet meer op mij grommen... niets is zoonadeelig, hebt gij gezegd, als een (luk te doen drukken voor deszelfs eerde vertooning. Ik heb u geloofd en nu kom ik u naa de honderdfte het mijne brengen. Spoedig , daar is nu geen tijd te verliezen; wrijf uw inkt, zet uwe letters en Iaat ons de pers doen kraaken, terwijl het nog gefpeeld word. Veelen zullen u, zo wel als mij, vraagen „ wat is dat voor een werk?" Antwoord eenvoudig, Zoo als ik, dat gij het niet weet. Als men aanhoudt en u zegt, Ook zoo als mij, „ maar 't is noch een Blijfpel , noch eene vertooning, noch een klugt?" Antwoord, Altoos zoo als ik, „ laat het weezen, Wat het wil, hebt gij 'er in gelagchen?" Indien zomtnigen u zeggen: „ neen!" so& rit  < 5 > mis aan mij;" zeg dan, Gelijk ik gedaan heb, «des te erger voor u!" En als veelen u openhartig bekennen, Gelijk mij, dat zij 'er geweldig om gelagchen hebben; ö! in dnt geval, verzeker hun, Gelijk ik niet verzuimt heb te doen, dat gij 'er zeer blijde om zijt, en maak het gevolg op, Gelijk ik ook gedaan heb, dus, als men in den fchouw» burg gelagchen heeft, men 'er ook vermaak heeftgehad, dat, als men in den fchouwburg vermaak gehad heeft, men ook te vreden meet zijn met den Auteur, dat, als men te vreden'is met den Auteur, men zijn werk moet koopen, en flijt, van gevolgtrekking tot gevolgtrekking, zoo wel uwe Exemplaaren, dat wij, onze oplage uitverkogt ziende, ook een beurt krijgen om te lagchen, Gelijk, ■de anderen. A 3 PER-  < 9 > Vrouw RAGOT. Neen, zot, jij kent niet koopen. Wat wil je dat ik verkoopen zal, als jij me zulke todden t'huis brengt? RAGOT. Zuike todden ! onbefchaamde heks ! een Orfineel dat uit het kabinet van een ontvanger van de tollen komt. Vrouw RAGOT. Een fchoone waardij! En waarom verkoopt hij't dan j als 't mooi is ? RAGOT. 't Is zoo wat een fchikking , die het Gerecht maakt, om zijn haal weêrom te haaien. Vrouw RAGOT. f Hoe! zijn haal weêrom te haaien? RAGOT. Wel ja: hij heeft het geld uit de kas genomen , omziin kabinet te.meubileren, en nu neemen ze de fchilderijën uit het kabinet, om de kas weêrte meubileeren: datgaat over en weêr. Vrouw RAGOT. Dit zelfde zou jou ook wel haast overkomen : zij zullen nog je bed onder je lijf van daan haaien , om je mooije koopjes te betaalen. RAGOT. Kom, kom ; hou je maar ftil, Vrouw. Jij bent niet gefchikt om dat altemaal te verftaan; bemoei jij je maar om de prijzen te maaken, die ik je zeg en hou je niet op met mijn inkoop. A 5 Vrouw  < IO > Vrouw ragot. De prijzen te rnaaken, die jij me zegt! wel wie duivel zou 'er aan willen? je hebt zulk mooij goed, dat 'er zelfs niemand een oog op Haat. ragot. Dat is, dat 'er geen kenners door deze ftraat komen : wij zullen verhuizen... Zie me dat eens aan! Die kleine bloemftukjes van Rembrant, wat is dat keurig! Die batalje van Teniers, kijk, is dat niet volmaakt? en die boeren kermis van Le Brun! is dieniet grappig. Zou men waarachtig niet zeggen, dat die flesfen vol zijn? men heeft ze maar te bekijken, om dorst te krijgen. Vrouw ragot. Ik loof dat jij ze dan van den ochtend tot den avond bekijkt, want je hebt den ganfehen dag dorst. ragot Hou je mond, Vrouw ragot, en breng dit alles in huis; dat moest al lang ingeftald weezen. Vrouw ragot. Waarom kom je niet vroeger t'huis? ik kan dat immers niet alleen inftallen? ragot. Kon Hansje je dan niet helpen ? waar is die Iompcrt t Hansje! 6 Hansje! DER-  DERDE TOONEEL. Hansje, (aan V vengfter.) de vooiigejï, hansje. Wat is 't? wat heit Hansje weer gedaan? ragot. Zei je afkomen, als je geroepen wordt? hansje, (aan 't vengfler.) Ik kan niet, miester. Ik pas op de fop, die op't viuir ftaat, die zei overloopen, die kcokt. ragot. Nu, neem die dan fchielijk af, en kom beneden. hansje. Ja wel. (hij gaat van't venfler.) ö, Jemini! wat brand ik me! en al de fop omver, zie daar, door de haast, allemaal in de asch. ragot. Zei je komen? hansje. Wel zeker! maar geef tijd. (hij valt van de trappen i men hoort het gerugt.) Vrouw ragot (tegen Hansje, welke verfchijnt.) Welk een lompert! wat heb je daar uitgevoerd! ragot. Ik wed, datje wat gebroken hebt. hansje. In 't geheel niet, miester, 't is mijn bien , dat ik rèrdraaid heb, in 't vallen, aan de hiel; daar aan 't op-  < 19 > HANSJE. Ten agt uuren. Maar hoor reis, je mot niet met die grenadier van verleeden gaan. Ut ben altijd bang dathij me ronfelen zal, met zijne knevels; dat is geen goed gezelfchap, dat; en je kent immers het fpreekwoord wel: daar je mêe verkeert, word je mêe geëerd., 'tIs immers veul beter, dat wij maar zoo zamen zijn, ikke en jij , en daarmee gedaan; en dan je kleine zus en mijn kleine broêr en mijn nicbtien; dan maakt vijf, dan zeilen we om een duitjeh fpeelen, niet waar juffrouw Kaatje? KAATJE. Al watje wilt, Hansje; maar wij moeten vroeg wêer komen, dan kennen we nog pret hebben onder weg. HANSJE. Ja, dan zeilen we over feve gaan, daar zeilen, we kleine falomons■ koekjes eeten, zoo als we ver¬ leeden aten langs de heele rivier, met boter 'er op. KAATJE. Denkje nog wel om die lekkere kersfen, die we ook gegeeten hebben? HANSJE. Slapperloot! dat geloof ik, van dat kleine meisjen , dat zoo lief was, van drie ftuivers het pond. KAATJE. Maar, Hansje, je zelt je op zoo'n manier rinneweeren, je mot zoo verkwistend niet weezen; je zoud een liegt huishouwer zijn; je bent als een boomloos mandjen, je kent geen geld bewaaren. B 2 HANS-  < 20 > HA NSJE, ó, Hol jij kijkt ook al te naauw.... apropo, van boomloos mandjen , juffrouw Kaatje , weet je nog wel wat je me beloofd hebt ? KAATJE. Ikf wat is het, dat het weezen kan? HANSJE. Heusch.' je hebt me, met je verlof, beloofd, datje me reis pakken zoudt, als ik je catoene kousfen wêer bragt met geborduurde klinken, die ik te verftellen gegeeven heb aan mijn nigt de kousfenmaakfter, daar een fteek in gevallen is. KAATJE. Heb je zé bij je ? HANSJE» Ja- KAATJE. ói Ik bedankje vriendelijk, geeft ze mij dan. HANSJE. Ja wel! geeven, geeven: eerst moet je me pakken. KAATJE. Hol zo maar op ftraat, voor ieder een? HANSJE. Neen , doe mij de gangdeur open , dan zei ik een oogenblikjen inkomen. KAATJE. • Wel nou! doe je lantaarn uit, dat men je niet zien kan, ik zei je de fleutel toegooijen. HANSJE. Goed. (Hij blaast het licht uit.} ZES.  < 21 > ZESDE TOONEEL. simos (aan 'ï vengfter.) kaatje (binnen,) hansje. s i m o n. Wel, babbelkous 1 met wie ben je daar aan 'tpraaten? kaatje. •Met niemand , vader! hansje, (beneden op dejlraat.)\ Hm! wat zeg je, juffrouw Kaatje? simon, (aan 't vengjler.) ó! Dat is alweer die gaauwdief van een Hansje! • hansje, (van beneden.) Hansje.... ja, ik ben bet.... gooi toe dan. ■ simon, (zijn Jlem veranderende.) Toegooïjen? hansje. Ja, de fleutel in mijn muts. Hier ben ik. simon, (zijn Jlem veranderende.) Aanftonds. Wacht , wacht, (hij haalt een pot .Ben, je klaar? hansje, (onder het vengjler komende en zijn mats ophoudende.) Ja, gooi maar toe. simon, (hem op V lijf gooijende.) Daar, vang dan. hansje, (geheel beflort, &c.) Ha! wat drommel! wat is dat ?.... ken je niet zien B 3 wat  <■ 3° > de klerk. Over zaaken.' wel nu! ik ben zijn eerfïe klerk, gij kunt mij'zeggen, wat'er is; dat is even veel. Spreek , ik luister. hansje. Wel nou, Mijn heer, ik kom me beklaagen... de klerk. Zo! gij komt eene aanklagt doen? hansje. Ja, mijn Heer , ik kom eene aanklagt doen tegen.... de klerk, (hem in de rede vallende.') Een oogenblik, mijn Vriend, om eene aanklagt to doen, is 'er eene kleine formaliteit waar te neemen. hansje. Wel nou .' wat is dat? de klerk. Onze tijd is kostelijk, ziet gij, wij kunnen dien niet verkwisten door met ieder een teftaan babbelen. Als men met ons fpreeken wil, moet men beginnen met betaalen. hansje. Hoe! betaalen, om te komen klaagen. de klerk. Ja, mijn vriend, betaalen om te komen klaagen. hansje, Wat drommel! dat 's wêer een mooije grap... Ik heb geen geld mijn Heer. de klerk. Heb je geen geld ? hans-  < 3i > hansje. Neen, Mijn heer, dat heb ik niet. de klerk. Heb j'e geen geld ? wel, waarom duivel komt gij uian beklaagen, alsgijgeen geld hebt? gaa.heen, mij'n vriend, gaaheen, gij weet niet wat gij begint; 't ftaatu wel,een Commisfaris te komen ophouden; pak u weg, gij zijt een onbefchofte: Iaat u dit een leer zijn, als men geen geld heeft, moet men zich niet beklaagen, verftaat gij, moet men zich niet beklaagen. (Hij gaat hein.') hansje, (vooraan.) Een duivelfe mooije reden ! dat is juist de tijd, om zich te beklaagen of nooit.. Ter duivel! Dodinet had me dat ook niet gezeid... Maar mooglijk is het niet duur; Iaat reis zien. Ik heb daar die kroon , die de VrouW megegeeven had, van zes gulden. Ik kan daar de aanklagt afneemen, ik zei het 'er wêerbij leggen uit mijn zakjen, datopmijn kamer is... Hoor nog eens, mijn Heer! de klerk. Wel nu, wat wilt gij nog? hansje. Mijn Heer, neem je veui geld? de klerk. Neen, het zal u maar vierentwintig ftuivers kosten. hansje. Vierentwintig ftuivers; daar kan ik je dan een uur Yoor houên ?...,. Êh wat zal ik daar bij winnen? BE  < 32 > de klerk. Schaêvergoeding, herftel van eer, aamnerkelijkevoor deelen, ó, dat geld is wel hefteed. hansje. Wel nou , als dat zoo is , kom dan maar weer , mijn Heer, ik zal je betaalen. de klerk. Wel, gij zeide immers, dat gij geen geld had? hansje. Ja , dat kwam , dat ik een gat in mijn broekzak had, maar ik vind nog wat tusfchen de voering. de klerk. Des te beter , wijl gij geld hebt, fpreek, ik luister. Doe uw beklag, mijn Heer , doe uw beklag over de geheele buurt, als dj wilt; ik ben gereed om uwe aanklagt te hooien. Waar is uw geld? hansje. Hier zoo, mijn Heer. (hij toont hem de kroon.) de klerk. Een kroon ! daar kan eene goede aanklagt voor gefchieden, eene wigtige zelfs. hansje. Dat loof ik ook. Kom , geef me wat goed geld weêrom. de klerk. Wees daar niet bang voor, zie daar, gij zult het geen ik u wederom geef, niet eens behoeven over te # tellen. Dat maakt juist wat gij hebben moet. Spreek nu, mijn Heer. HANS-  < 33 > HANSJE. Verbeeld je, mijnheer! dat ze me daar firak uit een vengfter gooijen DE KLERK. Uit een vengfter! hoe, mijnheer ! wat zegt gij mij daar? uit een vengfter! wel dat is eenecrimineele zaak. HANSJE. Crimineel! ja, dat verzeker ik je. wel crimineel. DE KLERK. Wel zoo ! crimineel bij den eerften opflag, je komt dus ook crimineele aanklagt'doen, niet waar? HANSJE. Ja vast! zoo crimineel als 't maar mooglijk is Maak het zoo zwart als je kent. EE KLERK. Wees gerust Maar, hoor eens, mijnheer. HANSJE. Wat? DE KLERK. Eene crimineele aanklagt is veel duurder. HANSJE. Hoe dat? DE KLERK. Ja, ik moet dan nog zes - en - dertig ftuivers hebben. HANSJE. Wel ik heb je al vierentwintig gegeeven , om me beklag te doen. DE KLERK. Laat ons wel onderfcheiden, mijnheer! en niet verC war-  < 40 > knegt. Wat voor een teken is 'er aan je eeten? hansje. Wel ik zeg je, met fuikerijën 'er onder, met een klein fpeetje... heb je 't daar ? knegt. Neen, neen; ter duivel! dat is een kalfslenden, dat is het avondeeten van een Procureur.... hou mij niet langer op, want zijne klerken gieren van den honger. Maar loop aan den winkel kijken, je zelt het wel vinden. hansje. Ja, ja, Pieter zal me wel te regt helpen. (De Knegt gaat heen en Hansje naar den winkel.) TWAALFDE TOONEEL. ragot, (komt uit zijn huis met zijn fervet.) Wel nou ! wat henker! zie me zoo'n fchobbejak reis aan; is het niet om te vloeken V zoo'n paar uuren uit te blijven om een fchaapenbout te haaien....'t Is of hij het expres met moetwil doet!.. Had hij nog maar ten minften eerst de fles gebragt, dat maakt nog een goed gezelfchap fondèr inwagting van den kost; dat geeft nog handgebaar; maar neen; niets; ik zit daar aan de tafel, zonder iets 'er op; ik krijg 'er de pip van... hij zal zeker met den hospes aan 't babbelen zijn... ik zal hem reis beenen gaan maaken... (men hoort Hansje ag. ter het tooneel kijven met den kok.) hans-  < 49 > Vrouw ïigoTi Wel nou, gaa dan wat verder fchreeuwen. hansje. Ik wil hier fchreeuwen. NEGENTIENDE TOONEEL. devorigen, simon, (fchreeuvende aan zijn vengjler.) Help! wacht! dieven! hansje, (verwonderd van hem te hoore?i.) Ja wel, dat is ook nog een mooijertje, daar! Vrouw ragot, (ookfchreeuwende, gelijk meede Ragot en Kaatje.) Wacht! wacht! Commisfaris! hansje. Hoe zit het? zijn ze dan gek, met 'er gebaljaar? TWINTIGSTE TOONEEL. de v00rigen, de wacht. de corporaaal. Wat is hier te doen ? hansje. ó, Heer wacht! met je verlof, de woorden (linken niet, maar ragot. Luister naar hem niet, 't is een deugniet. D Vrouw  < 5° > Vrouw ragot: Ja, hij fielt hier de pijpen al zedert een uur. SIMON. 't Is een fchobbejak, die onze glazen ingooit. de CORPOR AA L. Wat kameraad ? gooi jij de glazen in ? HANSJE. Wel neen, mijn Heer! 't is kijk, zoo is 't gek©. men.... (hij wil hem zijn arm laaten ruiken DE CORPORAAL. Ha, jou fchurk! wat is dat? ragot. 't Is een dronke fchelm. Vrouw RAGOT. Ja, de wijn ftinkt hem de keel uit. hansje. He wijn? wel ja wel, je hebt 'er kennis van; (tegen den Corporaal.) kijk reis of dat wijn is. de CORPORAAL. Onbefchaamde rekel! je fteekt de gek met ons, geloof ik maar daar ^ de Commisfaris, die zal je wet fpreeken. EEN-EN-TWINTIGSTE en LAATSTE TOONEEL- DE VOORIGEN, de klerk VAN den COMMtSARIS. ' de klerk, (tegen Hansje) Hoe? zijt gij daar aog? wilt gij nog een andere aan^ klagt doen ? hans'  < 51 > hansje. Wel neen, ik heb- geen geld meer... ik klaag niet, mijn Heer, maar de knaap daar (hij wijst op Simon.) simon. Ja, mijn Heer, hij gooit mijn glazen in. Vrouw ragot. Hij ontrust de heele buurt. de corporaal. Hij befchimpt de wacht.... de klerk. Ho! dat gaat te ver. hansje. Ik, mijn Heer? in 't geheel niet, 't is die fchelm, die daar aanftonds , je weet wel wat ik je gezeid heb daar uit het vengfter. de klerk, (zich van hem verwijderende.) Ja, ja, ik weet wat gij meent.... maar gij had moeten heen gaan, zoo als ik u gezegd had, en niet uw eigen rechter zijn. Nu zijt gij in eene boete vervallen. hansje. Hoe,boete?is het metjoului dan altijd maar betaalen? de klerk. Maar behalven dat gij ftraffchuldig zijt voor de ftooring der goede orde, moet gij nog de kosten en de gebroken glazen betaalen. Vrouw ragot. Dat is niet meer als billijk. D 2 hans.  < 52 > hansje. . Maar, mijn Heer! ik heb geen geld meer, zedert dat ik ben weezen klaagen. de corporaal. Kom, dan maar naar de boeijen. hansje. Hoe, voor den duïvei ? betaalen voor te komen klaagen, en naar de boeijen, als men geen geld heeft? is dat geen consciëntie - werk ? de klere. Hoor eens, ik zie wel dat gij een onnozele hals zijt, wij zullen voor deeze keer door de vingeren zien, mits het niet weer gebeure : men zal u vrij laaten van de boeijen. de corporaal. En de kosten dan, mijn Heer? de klerk. Ja, gij hebt gelijk; daar moet rechtvaardigheid zijn in alles; dat zal wel gefchikt worden hij heeft daar een pak, dat hij niet nodig heeft, laat dat bij mij brengen in pand. Morgen ogtend kan het verkocht worden T en als de ftukkende glazen en de kosten betaald zijn, en 'er dan nog wat overfchiet, krijgt hij dat weêrom. de corporaal. Bravo! we! gevonnisd. simon, (aan *f vengjler.) Daar ben ik meê te vreden. HANS IJ'. Wel, wat fatan! ik niet. b e  <. 53 > de klerk. Breng hem dan naar de boeijen. hansje. Naar de boeijen? hoe, is 't dan ernst? ) de klerk. ó Ja, gij hebt uw keur, fchik het derhal ven met dezo heeren. . . (Hy gaat m huis.) hansje. Een vervloekte mooije fchikking; als ik vastzit, wat voor een figuur zal ik dan maaken ? de corporaal. ; Toe, toe; repje wat...het pak, of. ..rnarschf Vrouw ragot. Naar de boeijen maar. hansje. Wat drommel! is het niet om raazend te worden , zoo'n vonnisferij!... Kom an dan, als het toch zoo weezen mot, neem dan het pak maar mêe... (ter zij dé) en laat de duivel joului mêcneemen de corporaal. (Het pak aannemende.) Dat 's goed; (tegen Simon) morgen zullen we zamén afrekenen, meefter Simon. (tegen Hansje) wat jou aan gaat, maatje! ga jij naar je bed, waarlijk, want als ik je hier, in *t wêerom komen, nog vond, zou ik je onder dak brengen ; tot wêerziens. (Hij gaat heen met de wacht.') Vrouw ragot. Wat heel goed; hij heeft zijn verdiende loon. (Zij fmijt haar vengfter toe.) D 3 »Ai  £ PERSOONEN. sagot, Uitdrager. VlOUW r a c o t. hansje, hun Winkeljongen. simon, Schoenlapper. kaatje, zijn Dochter. dodinet, Wijnpeilder. (Kelderrot.) de klerk van een commissaris. de pasteibakkers - k neg t. de corporaal van de wacht. soldaaten. Het Tooneel verbeeld eene Jlraat, alleen aan de eene zijde door een Lantaarn verlicht. Het jluk begint ten agt of negen uufen *s avonds, voor de winkel van kagot. EER  < 7 > EERSTE TOONEEL. Vrouw e a c o t. (alleen , voor haar deur.") Zie me dat dronke zwijn eens r.an! dat is zoo alle dagen weêr aan. Hij neemt geld mêe, om, zoo als hij zegt, na de verkopingen te gaan, en alle zijne lijsten maakt hij op in de kroeg; en daarbij, als hij zat is, laat hij zich als een kind bij den neus leiden: hij koopt oude vodden, winkelleggers! Is't nou niet wel een mooi uur om t'huis te komen !... Ha , ik loof toch dat hij daar is. TWEEDE TOONEEL. eagot, (wat befcJwnken, draagende een oudjchil' derij.) Vrouw ragot. Vrouw ragot. Wel nu ! benje daar ? waar kom je weer zoo van daan ? eagot. Waar ik van daan kom ? daar, kijk. (Hij toont ham gijn fchilderij.) Vrouw r a g o t. Wel nu! ga voord: wat is dat? ragot. Dat is een Cr/meel, vrouw. A 4 Vrouw  <[ 8 > Vrouw ragot. Jij bent zelf wel een Orfineel.. .kijk me zoo'n beest, met zijn malie fmoel eens... en waar is je geld ? ragot, (liet fchildcrij vertonende.) Kijk dat, zeg ik je. Vrouw ragot. Hoe! kijk dat.' dat kost evel de tien kroonen niet, die je mée genomen hebt, denk ik? ragot. Wel neen. Ik ben 'er daarenboven nog twaalf gulden voor te kwaad. Vrouw r acot. Nog twaalf gulden! Heekje de gek met me ? ragot, (haar hei fchilderij tegen den neus duwende.) Wel bekijk het dan, je zelt zien wat het is. Vrouw ragot. Och! fchobbejak! hoe kan je zulke negotie doen? we zijn gerinneweerd. ragot. Jij rinneweert me. Jij kent niet verkopen. Vrouw ragot. Kan ik niet verkopen ? ragot. Neen: ik moest tegenwoordigdegrootfteuitdragervan Parijs zijn, met de koopjes die ik alle dagen haal; maar jij verftaat niets van de negotie; jij kunt niet verkoopen, zeg ik je. Vrouw  < > ©pkomen van de trap, het doet me duivels zeer, men fcan 'er geen hand voor zijn oogen zien. RAGOT. Domme ezel i ken je niet na je voeten kijken ? hou jc o'.eiënd, en gaa ordentelijk. HANSJE. Sakkerloot, als ik daar na kijk, zie ik wel dat mijn hiel verduikt is, want ik hompel. RAGOT. Jou Iuïje diefI men moet je altoos agter 't gatloopen! wat heb je den heelen dag weer uitgevoerd ? HANSJE. Wel nou ja, is *t niet, of ik den heelen dag met de armen over malkaêr zit, en die trap dan , die ik van onderen tot boven fchoon gemaakt heb, meteen bezem, ©in bang van te worden. RAGOT. Ja, een bezem om bang van te worden. HANSJE. Ja miester, modder zoo dik als jij , die heb ik 'er afgedaan, jezoudt 'er je nou in fpiegelen. RAGOT. Wel nou, ga voord: is dat het al ? HANSJE. Ja wel, alles! ik heb die oude ftoel bij den ftoelcnmatter weezen brengen, daar bij 't rioel van montmartrt, daar 't ftroo allemaal af was toen ben ik in de jordaan een afval gaan haaien, zoo als je me zelf gezeid iadï, van een kalkoen , in prefentic van de vrouw , daar  daar ik twaalf duivers voor betaald heb, met de bals en de pooten. ragot. Ben Je dan niet na de hal geweest? hansje. Ik heb een goeije.huspot gehaald, om morgen te ee"" met je piet, heel en al uit de bil, die met zijn vrouw komen zal, van vijf pond, zonder een eenig been. ragot. En voor van avond ? hansje. ó! Voor van avond heb ik een klein boutjen ia den oven, bij den kok, met een fous van knoflook. ragot. Goed, goed. Breng dit alles in huis. hansje. I 6! Ik heb niet geflaapen, loop, dat is nog niet alles. ! Ik heb die ouwe deken uitgeklopt, weet je, met ons i buurmeisjen, die fchriklijk vo' Hof zat. ragot. Loop naar den duivel, domkop! wat haal je me niet al door malkaar, het buurmeisjen vol ftof ? hansje. Ja, de deken en dan die behangfels, die ik bij de i parsfer gebrogt heb , die je gisteren op het boelhuis kocht. ragot. Ik? kocht ik....9 hansje. Ja, daar je twaalf gulden voorgaf, die allemaal van binnen met vlakken waren. BA-  < 14 > ragot. ö! Ik weet al... kom, het is al Iaat, loop mij eeten haaien. hansje. Wel! geef me dan geld om het klaarmaaken te betaaien. ragot. Hoe, voor 't klaarmaaken ? hansje. Ja, twee Huivers voor den oven. R a g o t. Heb je dan geen geld? hansje. Ik? wel dekfels! ik geloof dat je denkt, dat het me op den rug groeit, je laat me nooit iets houden. ragot. Ei! wat heb je dan met die zes Huivers gedaan, die mijn vrouw je van ochtend gaf? hansje. ó, Te duivel.' ik dacht niet, dat hij daar van wist. Miester, daar heb ik toonftukjens van Iaaten zetten aan mijne fchoenen van vier Huivers, door den fchoenlapper op het hoekjen, zij waren heel en al doorgelopen. ragot. Zo, je fchoenen van vier Huivers?... en de andere twee Huivers? hansje. Daar heb ik pennen voor laaten flaan in de hielen, van zes oortjes, en voor de andere twee oortjes heb ik de lijst van de loterij laten nazien. RA-  < 15 > RAGOT. Wat deed jij de loterij - lijst te laten nazien? HANSJE. Om te weeten of ik te met ook wat getrokken had. RAGOT. Leg jij dan in de Loterij? HANSJE. Ik! neen, zoo dom ben ik niet. Zij zeggen dat dit geld in 't water is. RAGOT. Wel hoe wil je dan wat trekken, ezel, als je 'er niet in legt? HANSJE. Wel, de kans.... mijn geluk ligt nrnsfchien maar in een klein hoekjen. . RAGOT. Ja, je ziet 'er ook gelukkig uit.... kom, vrouw, geef hem geld; ik zal de tafel gaan dekken, (hij gaai binnen.') VIERDE TOONEEL. VrOUW RAGOT, HANSJE. Vrouw RAGOT. Hoe veel moet je hebben ? HANSJE. Twee ftuivers, om den bout te haaien. Vrouw RAGOT. Daar, daar heb je twaalf; breng in 't weêromkomea een fles wijn mee. HAK S-  * < 16 > HANSJE. Van hoe veel geld, vrouw, van vijftien Huivers? Vrouw RAGOT. Wel gekskap! van vijftien, met twaalf Huivers ? HANSJE. Wat hamer, je zegt het ook niet,- ik kan niet toveren, om alles te raaden. Vrouw RAGOT. Van tien Huivers, botmuil, en twee voor den bout, dat maakt zaïnen twaalf. Maar neen, daar, geef hier de twaalf Huivers, ik heb klein geld nodig, daar is een kroon. Laaten ze je goed geld weêrom gee ven, hoor je? (Zij gaat binnen.) ^ • HANSJE. 6 Seldrement! laat mij maar begaan, kom, ik ben geen zot. Je weet wel dat ze me geen knollen voor citroenen kunnen verkoopen.... (alleen.) goed ik had nog wel een Huiver of wat klein geld, dat ik hem niet zeggen wou, boven in een hoek van mijn kamer, die ik bewaar, om morgen met juffrouw kaatjen uit te gaan, als 't feestdag is, zoo als voorleden zondag Kom, laat ik het eeten maar gaan haaien.... maar het is zoo donker, ik zou de fous Horten. Hé, vrouw! geef me je lantaarn mêe, want ik kan niet zien, met de kaars 'er in. Vrouw RAGOT. Hou daar, daar is hij. HANSJE. Ik dank je. (Hij gaat heen, zingende:} Lijs-  < 17 > Lijsjen fliep eens in een bosch in 't lommer, Een arm alhier, een been aldaar Maar, heere jemini! ik loof dat juffrouw Kaatjen daar aan haar vengfteris; ik mot haar reis effen goeijen avond zeggen, zonder iets te laaten blijken; {roepende.) Wel goeijen'avond, juffrouw Kaatjen, hoe vaar je al, als 't je blieft? VIJFDE TOONEEL. hansje,kaatje (aan het vengjler.) kaatje. Om je te dienen, heel wel, Hansje; en jij, wat heb ik je in lang niet gezien ? hansje. ó! Ik ben als de glazen. Wat doe je tog zoo laat aan het vengfter, op dit uur. kaatje. ó! Niemendal, ikfchepzoo, ter fluip , een avondluchten. En waar ga jij zoo heen? hansje. Ja, mijn boutjen, als 'tzoo blijft, zal het een mooije dag weezen van nacht... 'tzal morgen goed zijn om te kuiren. Als je wilt, wou ik morgen na St. Cloud gaan ontbijten, zoo als voorleden zondag; wentelteefjens eeten bij den portier, in de pan gebakken. kaatje. Ik wil wel, Hansje; maar dat ftopt zoo, die wentelteefjens. .  KC i8 > HAHSJ*. Toch niet! ik zei wel maaken dat ze zakken; we zeilen van dien lekkeren jongen wijn drinken, dien je zoo graag lust, dien we verleden dronken , onder dien grooten boom, dair die distelbloemen groeijën, van zesftuivers de fles; weetje nog? KAATJE. Dekfels! of ik het weet! ik heb 'er mijn mesjen nog laaten leggen, datje me gegeeven had, dat mij nog zoo gefpeeten heeft. HANSJE. Wat! dat pottenvildertjen., dat ik je vereerd had ? wel zo! dat 's jammer!... Maar zie daar, dat is alweer zoo; ik zal je een ander geeven, een echt., .zoo goed,als 'er één is; daar zal geen verflijten aan zijn. 't Heeft bij mij al twee hegten en drie lemmers uitgehouën, en 't is en blijft het zelfde. KAATJE. 't Is al te veel beleefdheid, Hansje, je motje zoo om mij niet van je goed berooven. HANSJE. 6, Juffrouw Kaatje, dat 's niemendal. Apropo van mes gefproken , mijn vader had een heel mooij, zaliger gedachtenis, aan zijn riem, in een fchêe, dat gebruikte hij in de keuken. KAATJE. Hoe laat zei je me komen haaien, dan zei ik me klaar feouên ? HANS-  < 22 > wat je doet. Men roept ten minften van onderen wat, eer dat men gooit Maar, wat ftinkt dat!.... zon het weezen... (hij ruikt.) Ja , waarachtig , het is het. Nou is mijn heele wammes bedurvcn , dat is wei vast; het is het wel. Foei, juffrouw Kaatje.' dat is gemeen van je. Dat heb je expres gedaan. Je hebt me mijn lantaarn laaten uitdoen .' maar waarachtig! men heit daar geen oogen toe van doen ! men kan het met zijn neus wel zien r... dat is een fatanfe mooije grap!... .je hebt goed lagchen; loop heen, ik ben jouw gek niet, ik zie nou heel wel, waar 't van daan komtwel , duivels! hoe zei ik het nou ftellen? Ik mot dat zoo kars vars reis aan de vrouw laaten zien. (.Hij keert zich fchielijk om , om heen te gaan, en loopt Dodinet tegen 't lijf.) ZEVENDE TOONEEL. hansje, dodinet. dod inet. Lompe hond! ken je niet voor je zien? hansje. Wel.' wat drommel, kijk zelf voor je. Je ziet immers wel, dat ik niet zien kan. dodinet. Wel nu, dan loopt men wat zagter, men gooit zich 200 niet door de waereld. hansje, (ter zijde.) Ei,, ei! welk eene ontmoeting! 't komt me voor, d_at  < 23 > ik die fiem ergens meer gezien heb.... (overluid.) Wie ben je? D O D I N E T. * Wel, wie ben jij? hansje, (ter zijde.) ó! Hij is 'c vast. (overluid) Ik hiet Hansje. DO DIN E Ti Hoe! ben jij 't Hansje? en ik ben Dodinet. HANSJE. Wel, mijn lieve Dodinet! ik ben recht in mijn fchik, dat ik je wcêr vind. Sakkerloot, kijk, zoo gaauw als .ik je herkende, docht ik wel, dat je 't waart.... laat ik je omhelzen. DODINET. Van harte gaarne, (zij omhelzen elkaar.) Maar, je bent heel en al nat! HANSJE. ó Ja, dat is een historie, die ik je vertellen zal. Hoor, verbeeldje (hij maakt eene beweging, waar door hij 4en degen van Dodinet raakt.) Maar , wat, heb je daar? DODINET. Dat? dat is mijn degen. HANSJE. Je degen! is dat, om dat je foldaat van de Milicie bent? DODINET. Neen, ik heb een plaats gekreegen, onder de Wijnpeilders. HANSJE. Ter duivel! is dat een.mooi Regiment? B 4 do.  < 24 > dodinet. Dat denk ik man... maar (hij ruikt.) kom wat aan dezen kant, (hij brengt hem aan de andere zijde van het Tooneel,) Wel nou, je historie. HANSJE. Verbeeld je dan, ik gin* ons eeten haaien, en toen zie daar.... . dodinet, (ter zijde.") Wat duivelfche flank i kom , laaten wij hier gaar. (Hij gaat aan een anderen kant) HANSJE. Erj toen, zie daar ging ik, in pasfant, hier zoo voor- bij; en toen zoo in ééne dodinet, (altoos'opfcltikkende.) (ter zijde.} 't Is hier nog veel erger. HANSJE. Heb je paardenvleesch gegeeten, jij ? hoe ftaa je zoo te danfen? dodinet. Neen; ik geloof haast, dat 'er hier gepasfeerd zijn, die HANSJE. Neen, daar is niemand gepasfeerd. dodinet. Ja vast, zeg ik je; het flinkt hier.... hansje. Hoe! Hinken!... ó! dat's mooglijk. (Hij brengt hem Zijn arm onder den neus.) dodinet, (hem te rug ftootende.) ] Wel foei.' wat is dat toch? ha ss-  < 25 > HANSJE. Dat is de historie, die ik je vertellen wou. , DODINET. Loop naar den duivel... hebben ze je gegooid met... HANSJE. Net zo; je hebt 'er je neus in gehad. DODINET. Wel nou! zoo veel te beter, maat; dat is een goed» zaak voor je. HANSJE. Ei? ik docht, dat het wel eene heele flegte was, ik. DO DIN ET. In tegendeel, mijn vrind, zij is opperbest. HANSJE. Wel hoe dat zoo? DODINET. Om dat je goede vergoeding zult hebben. Je moet gaan klaagen bij den Commisfaris. HANSJE. Jemini ja! je hebt gelijk. DODINET. Hebben ze je niet wat afgeklopt ook ? HANSJE. Neen, bij geluk niet. DODINET. Des te erger, waarachtig! des te erger. HANSJE.. Hou, hou, zoo veel te beter. B 5 BOi  < 2 D O D IN ET. Wel neen' zoo veel te erger , mijn vrind; had je maar wat ftokflagen of wat fcbopp.en voor je gat gehad, dat was je geld waard. HANSJE. Weet je dat zeker? DODINET. Te drommel! je moet begrijpen , dat zijn de buitenkansjes van ons beroep, ik dien het wel te weeten. HANSJE. ó! Dat is't misfchien, dat men een flingerflag noemt, niet waar? DODINET. Kijk,. 't Is nog geen agt dagen geleden, toen heb ik je een klap gehad, man, die me omtrend tien pistoolen waard was. HANSJE. Onbedenkelijk! dat's wel gelukkig! ik heb 'er duivels veul gehad, die mij niets opgebragt hebben. DODINET. Dat komt, dat jij je niet weet te redden. Hoor reis, hoe mij dat gebeurd is: daar was een kaerel die mij over de ftraat naliep; en, terwijl ik vlugtte, gleed mijn voet uit, en ik viel , daarop kreeg ik een rottingflag. Jk, niet mal , ik fta weêr op. Onze maat haait me weêr in. Hij valt op mij aan als dolle, kijk zoo had ik me niet omgekeerd, hij had me een fto.mp in de buik gegeeven. HANSJE. Dat 's knap. Je hebt hem dan ontdoken? D O-  < 2'7 > DODINET. Ja, van agteren.... Hij werd do!, de vent, dat het mis was, zoo als hij dat merkte, geeft hij mij een klap. HANSJE. ' Dat je weer ontdook? DODINET. Neen: die kreeg ik zoo, dat ik wel honderd duizend lichtjens zag. HANSJE. Dekfels.' dan heb je een mooije illuminatie gezien. DODINE T. Ja: maar ik liet 'er geen gras over groeijen, zie je; ik liep zoo met mijn warme wang naar een Commisfaris; en zoo als ik je gezegd heb, ik heb 'er een goeije tagtig gulden van gefleept. HANSJE. Dat is wel gelukkig! als ik dat loopjen wat eergewee» ten had, ik zou me ook al ter deeg hebben laaten betalen.. .. kijk hier, zie je daar die tand wel, die ik mis in de hoek daar... de... kies! DODINET. Wel nu, is dat van een klap? HANSJE. Ja, dat was van een ouwerwetfche, niet waar?.... Ik zal bet je reis beduijen, kijk met een geflooten vuist, om twee oortjes. Ik was overgevaren, het plein van Lódewijk den Vijftienden, in een fchuitjen : ik kreeg rufie over een ftuk geld, met den overhaalder , van agttien penningen, om dat het niet goed was, zoo als hij zei;. ik  < 28 > ik wou hem geen ander geeven. Hij gaf me een klap, kijk; zoo, met zijn hand, zoo van mijn oor of totmijn 'neus toe, zie je, als zoo'n heele fchaap-fciiouër. Hij fmeet me 't ondedle boven, en floeg me die tand uit, zoo, met me vier pooten in de lucht... zoo als ik iet merkte, ik ten eerden aan »t bloeden uit mijn neus en ültfpuwèrj van 't bloed daar had je ten eerden veul volk. De overhaalder werd bang. Hij dir.yde zijn fchuitjen van de wal, zonder mij iets meer te vraagen Ik krabbelde weer op , ik pakte me biezen, en ik nam zijn twee oortjens meê: dat is al wat ik 'er van gehad heb. dodinet. 6! Dat is niet genoeg. Maar geloof mij , laat deze gelegenheid niet voorbijgaan... daar bij die iantaaren woont een Commisfaris. Loop fchielijk klaagen , en morgen zal ik je wel verder zeggen, wat je doen moet. Waar woon je? hansje. Kijk, daar ginter, bij. den uitdrager, op den hoek van de Uraat. dodinet. Goed, tot morgen; tot weerziens, me vrind. {Hij gaat binnen.) AGTSTE TOONEEL. hansje, (alleen.) Sakkerloot, ik ben we! gelukkig, dat ik hem ontmoet heb,  < 2p > heb, zonder hem zou ik dit ook kwijt zijn; daar ziet men toch aan , wat het te zeggen is , van zaaken te weeten. Men kan met alles voordeel doen. Hier woont, zeid hij, de Commisfaris , geloof ik. Ik mot reis zien. Hola! (hij klopt.) NEGENDE TOONEEL. HANSJE, EEN KLERK. DE KLERK. Wat moet je hebben ? HANSJE. Woont hier niet het huis van Mijnheer de Coamisfaris? DE KLERK. Ja; wat heb je hem te zeggen? HANSJE. Ik wou hem eigenhandig fpreeken. DE KLERK. Hij is niet te huis. HANSJE. Nou, dat is het zelfde , zeg hem maar, dat ik hem fpreeken mot. DE KLERK. Wel als hij niet tehuis is, kunt gij hem niet fpreeken. HANSJE. Ik zegje van ja, want het is over zaaken, ik mot hem wel fpreeken. DE  < 34 > Warren: daar is civiel en crimineel, verftaat gij ? gij hebt mij voor civiel betaald, maar gij doet eene crimineele aanklagt, dat verandert de zaak. HANSJE. Wat duivelfe fchikking is dat! 't is immers altoos toch eene aanklagt. DE KLERK. Ja, maar begrijp toch, dat de eene u oneindig meer op zal brengen, dan de andere, en dat daar naar evenredigheid voor betaald wordt. HANSJE. Wat dekfel! dat begint me te verveelen; maar is dat tast, dat het me veul op zei brengen? DE KLERK. Wel zeker; hoe meer gij mij geeft. hoe... • HANSJE. Hoe minder ik overhoü, niet waar? DE KLERK. Neen, hoe meer gij wêerom krijgt. HANSJE. Kom an, als dat toch zoo is, daar zijn nog zes en dertig ftuivers, maar dan moet je me ook promt helpen. DE KLERK. ó! Gij zijtin goede handen gevallen!.. zeg eens, hebt gij getuigen? HANSJE. Sakkerloot! of ik die heb: de heele buurt was 'er bij: cn dan de voorbijgangers, en dan Dodinet, DE  < 35 > de klerk. Des te beter! dat doet veel goed aan uwe zaak; wij zullen die laaten dagvaarden. hansje. Ja, wij moeten de heele ftraat laaten dagvaarden. de klerk. ö! als gij 'er maar drie of vier hebt; dat is genoeg.,. Laat eens zien, hoe veel hebt gij daar nog? (Hij ziet in zijn hand.) hansje. Dat is een halve kroon. de klerk, (die aanvattende.) Een halve kroon; wel nu! dat is voor vier dagvaardingen, en dat zal genoeg zijn. (Hij Jleekt de kroon hij zich) hansje. Hoe ? wat doe je?... mijn kroon?.. de klerk. Dat is om den deurwaarder te betaalen. hansje. Wat duivel! nog al betaalen ! neen! daar weet ik niet van; die kroon geef ik niet. de klerk. Kom, kom, wees geen kind; wilt gij het doorzetten, of niet? hansje. Maar, mijn geld , met dat alles?... de klerk. Wel nu ? uw geld is niet verloren; denk toch aan de C 2 voor-  HC 3ö > Voordeelen van deze zaak!.... gij zijt waarlijk te geluk." kig! daar zijn 'er wel vijf-en-twintig, die gaarne in uwe plaats zouden zijn. HANSJE. Denk je dat ? ' DE KLERK. Of ik dqt denk? een man uit een vengfter tegooijen! dat kan verfchriklijk ver gaan Zeg eens, hebt gij u niet merklijk bezeerd ? HANSJE. Bezeerd? neen, in 'tgeheel niet. DE KLERK. Niet, zijtgij dan ergens op gevallen? HANSJE. Wel neen! net anders om, 't was iets, dat op mij viel. DE KLERK. Hoe! dat op u viel!.. en gij zegt: dat men u uit een vengfter gegooid heeft. HANSJE. Mij! neen toch niet, 't is een meisjen... DE KLERK. Een meisjen, dat men op u gegooid heeft ? HANSJE. Och neen! dat ook niet. DE KLERK. Wat drommel zegt gij dan ? ik begrijp 'er niets van. HANSJE. Ik zeg, dat ik ftrakjes uit een vengfter gegooid ben... DE KLERK. Was 't hoog ? HANS-  < 37 > hansje. Ja , van de derde verdieping. de klerk. ' Wel, mijn hemel! gij moest armen en beenen gebroken hebben? hansje. Wel neen! ik zeg je immers, ik ben niet gevallen. de klerk. Hoe dan? ben je dan in de lucht blijven hangen? hansje. Nou, in de lucht blijven hangen! loop naar den duivel! ben je dan doof?... ik was beneden, een meisjen, dat aan haar vengfter was, daar boven, zie je!... (al wijzende, brengt hij hem den arm onder zijn neus; de Klerk ruikt de lucht.) de klerk. Ba.', foei! haal je arm weg.,, dat ftinkt verfchriklijk. hansje. Wel nou, dat is 't juist. . de klerk. Hoe? wat is het dan ? hansje, (zijn arm weder opligtende.) Wat drommel! kan je dat niet raaden? de klerk. Wat! zou het weezen ? hansje. Wel zeker! dat is het, dat is nou precies de zaak, die ik je vertel, zedert een uur. C 3 de  < 38 > de klerk. Ha, ha! ik begin te begrijpen. hansje. Zo, dat is gelukkig ... ben je 'er? de klerk. Ja, ja, ik ben 'er.... 't is een bedurven wambais, niet waar? hansje. Net zoo; wel nou, raad me dan nou. de klerk, (van hem afgaande.") Wel nu , mijn vriend! ik raad u op dit uur uws weegs te gaan. hansje. Mijns weegs te gaan ? de klerk. Ja, gij hebt nu uw voordragt gedaan; ga u nu wat reinigen; ik ga uw zaak in orde brengen; gij kunt morgen weêr komen. hansje. Maar hoor reis.... de klerk, (geduurig agteruiigaande.) Neen, neen-, ik heb geen tijd; gij hebt geene klagten meer; gij hebt geen geld meer wees gerust; ga, ga u reinigen; ga heen, mijn vriend! (Hij gaat in huis.) TIENDE TOONEEL. hansje, (alleen.) Wel ja, hij heit gelijk, ik word hier koud; Iaat ik het  < 39 > het eeten van den kok gaan haaien, dan kan ik mij bij zijn oven > droogen. (Hij gaat voord, en wordt een van de koks knegts gewaar 5 welke hem voor bij gaat.) ELFDE TOONEEL. HANSJE, EEN KOKS KNEGT. HANSJE. Zo, ben je daar Frans! ik ging naar je winkel. KNEGT. Om wat te doen ? HANSJE. Ik ging ons eeten haaien , dat daar is , zedert vijf uuren, in den oven,met fuikerijën 'eronder: is 'tklaar? KNEGT. Wat is 't voor een ftuk ? HANSJE. Te drommel I een fchaapenboutjen met een knoflook! fous, die ik gezeid heb, dat ter deeg in zijn nat gaar ftooven moest, zoo gefnerkt. KNEGT. Ik voor mij heb je van daag niet gezien. HANSJE. 't Is ook waar , je hebt gelijk; 't is Pieter, dien ik gefprooken heb, die op de drempel ftond in zijn kamifool, met een catoene muts, die op den winkel pastte. C4 KNEGT.  •C 4i > hansje. Wel nou 1 wat drommel, men geeft de menfchen wel reis crediet voor twee ftuivers.. .je kent het op de kerfftok zetten. ragot. Hoor ik hem daar niet? de kok, (agter het tooneel.) Voord, voord; brui heen, jóu lelikerdjgaa je ergens anders droogen. (Men hoort hem met een vaatdoek afrossen?) hansje, (agter het tooneel fchreeuwende.) Au! au! fchei toch uit, je lui.... ik zei jou lui net ook aanklaagen. ragot. Ja, hij is het!..die platluis.' tegen wien heeft hij 't ? DERTIENDE TOONEEL. hansje, ragot, (weer binnen gaande.) hansje, (terzijde, zonder Ragot te zien.) , Zie zo! dat ziet'er wel met me uit, tegenwoordig! Die duivelfche eerfte klerk! hij heeft ine zoo veul niet eens gelaaten, dat ik het klaarmaaken van mijn boutjen kan betaalen. ragot. Zo? ben je daar ejndelijk? wel nou, de wijn? waar is die? hansje. Ik heb nog niet aan de kroeg geweest, meester. C s r a.  RAGOT. Wat? in al dien tijd, dat je uit geweest bent, om één fles wijn te haaien! en ik zou 'er wel vier in hebben kunnen uitdrinken. HANSJE. Meester; men mot tot alles zijn tijd hebben. Ik zocht aanftonds maar ten eerften van den kok of te komen , want ik docht, dat je voor 't tegenwoordige meer honger als dorst had. RAGOT. Wel nou ? waar is 't eeten ? HANSJE. 't Is nog ginder, meester; 't is deur dien Commisfa* ris.... die het me niet heeft willen geeven. RAGOT. Hoe? de Commisfaris heeft niet willen?.. HANSJE. Neen, het is een historie, niet van den Commisfaris... 't is van den klerk... van twee ftuivers.. RAGOT. De klerk.... twee ftuivers... HANSJE. Ja, voor den kok , voor den bout...Heb je ze aan klein geld ? RAGOT. *1 Hoe dan ? heeft mijn vrouw je niet twaalf ftuivers gegeeven voor den wijn en het boutjen 2 II AN S-  < 43 > hansje. Ja wel; zij heeft me een kroon gegeeven om te wisfelen, van zes gulden; daar even. ragot, (gramjlorig.) Heeft ze je zes gulden gegeeven, fchurk. Sp*eek wat heb je daar mêe uitgevoerd? HANSJE. Hoe, Meester; hoor je't dan niet? ik zeg je.'t is de Commisfaris, daar, voor een aanklagt, met zijn klerk , dat Dodinet me gezeid heeft, van een historie, over mijn wammes, uit een vengfter, gelijk je wel zien kent, daar.... (hij duwt hem ook den arm onder den neus.~) ragot, (hem wsgftootende.) ó, Jou kladdig dier! ga van mij af.' hansje. Wel nou, Meefter daar zijn je zes gulden. ragot. ö Vervloekte fchurk! is dat het geld , dat je wëerom brengt? wil je reis fpoedig mij mijn geld wêerom bezorgen , of ik zei raad met je weeten. hansje. Maar, Meester, is het mijn fchuld dan ? kan men zich daar voor wagten? ragot. Zoo gaat het altijd met dien rakkert., nou, ik raadje, dat je gaat. Brui daar van daan of ik zal je reis af boenen. hansje. Wel, meefter Iaat mê in huis gaan, om me te verfchoonen, ten minften. KA-  < 44 > ragot. In huis? jou guit! kijk de deur maar ter deeg aan , om 'er nooit wêer een voet in te zetten. hansje. Hoe, meefter, geef je me dan gedaan? ragot. Ja fchelm; ik jaag je weg, en brui heen. hansje. Wel nou; betaal mijn dan mijn huur?' r a g o t. Je huur? een deugniet als jij, die het brood niet verdient, dat hij eet! je bent genoeg betaald met de zes gulden, die je meê neemt. h a n s j e. Wel meester, ik heb ze niet, je zes gulden; zij zijn op 't kantoor, zeg ik je. ragot. Wel nou, zoek ze don goeden avond. (Hij gooit hem de deur voor zijn neus toe.) hansje. Maar meester, laat mij ten minden mijn rok krijgen. ragot. Ik zei je rok wel toegooijen. VEERTIENDE TOONEEL. hansje, (alleen.) Sapperloot! dat ziet 'er wel met mij uit; die historie fteltzich niet kwaad in!,, een mooije raad, die hij me daar  < 45 > daar gegeeven heeft; hij, met zijn aanklagt, Dodinet, en zijn oorvijg van tien pistoolen. (Hij klopt aan de deur van Ragot.) Nou meester, zal je me dan mijn rok weêr geeven? (bij zich zeiven.) Ik ben wel een dom beest geweest, van dat te gelooven! wat zal 'er nou van me worden? ik heb een razenden honger , ik heb niets over mijn hart gehad , zedert van ogtend, tot op die uur, zoo groot niet als een hazelnoot aan brood.... altijd loo-, pen? 't is ook een mooijebehandeling voor het lichaam. (hij klopt nog eens) Hé, meester! is 't dan gekfteeken? hé! mijn rok! ragot, (werpt dien uit 't vengjler.) Daar, daar heb j'em; pak je nou weg, en maak niet dat ik afkom, of anders zal ik je reis komen aankleeden, ik. hansje. Toe, toe; dat hoeft niet. Nacht baas, ik zal morgen ogtend weêr komen. ragot. Nou ja; kom maar weer; ik zal je wat tot ontbijt bewaaren. VIJFTIENDE TOONEEL. hansje , (alleen.) Tot ontbijt; ondertusfehen wou ik wej, dat ik van avond wat te eeten had, en ik bezit geen Huiver, en daar bij kan ik niemand , daar ik kennis aan heb. Zoo in  KC 4<5 > in den nacht, als het nog ogtend was, dan zijn 'er herbergen ; men gaat aan tafel zitten, men eet, men drinkt, en daar is geen geld toe van doen. In de herbergen betaalt men niet, als bij 't heen gaan; en ik, ik zou niet heengaan: och! ik flaap, daar ik ilaa; kwam'er hier nou eens een huurkoets voorbij, ik zou een paar uurtjens in het rijtuig flaapen: of had ik maar zoo'n klein takkebosjen, om mij wat te verwarmen, daar bij dien fteen aan den hoek, van drie en een halve ftuiver? Ik weet waarachtig niet, wat mij meest kwelt, of het de honger is?.... Ik geloof dat het de vaak is... of 't is mooglijk nog meer de kwaadheid!..., verduiveld! ik ben ingevreeten kwaad op juffrouw Kaatje, die 'er fchuld is bet; ik mot het haar betaald zetten.... ik zal haar glazen ingooijen; (kif raaptJleenen, en werpt ze.) daar, vang: paf, nog een zoo zal ik wel warm worden paf, toe maar. ZESTIENDE TOONEEL. simon, (aan zijn vengjler.) hansje, (Jleenen werpende.) s im o n. Spreek, hé! jou fchavuit: mot ik je de maat komen neemen van een paar fchoenen", op je agterfte? hansje. Jij! kom maar af, daar wagt ik je.... daar, dat is voor jou. s I-  < 47 > simon. Wel duivelser) ! Iaat ik mijn fpanriem maar krijgen, ik zal je helpen. hansje. Ja, kom de kousfen maar haaien van juffrouw kaatje, je kent me de fteek betaalen, die ik 'er in gemaakt heb. simon. Ei, ei: heb jij een fteek voor haar opgenomen! kom aan, ik zei je een knoop in de plaats leggen. hansje. . Kom hier dan, als je durft; hou daar ondertusfehen. (hij werpt Jleenen.) Kwam hij mij maar wat ftriegel gee. ven, zoo'n beetje maar, dat zou mijn zaak veel beter maaken, zei Dodinet, dat fcheelde daar aanftonds maar aan mijn beklag. ZEVENTIENDE TOONEEL. hansje, simon, (flaat hem bij 't opkomen, met zijn fpanriem.') simon, (Jlaande.) Ha, fchavuit! gooi je met fteenen? hansje. Zo , valfaris! je overvalt me van agteren. simon, (Item kloppende.} Daar, daar heb je van vooren ook wat. hansje. Zo, zo; geef'er nog «is een, dan zeilen we reis zien. si.  KT 48 > simon, (hem jlaande.") Daar, deugdniet, daar heb je nog wat. hansje. Ja, maar hoor, je moet geen kwaa praats maaken , verftaa je? want dan zou ik wel boos kunnen worden. simon. Wel nou! word dan reis boos; daar, dat 's voor jou. hansje. Ho! dat is een beetje fterk toch! fpreek je zoo, dan zei ik ook fpreeken, ik. (hij fchreeuwt) ó Wacht! dieven! wacht!.., simon. Hoe, hondsvot, fchreeuwje? hansje. Neen, neen! ga je gang maar... ga voord... ö wacht!. wacht!.. simon. Daar'fcbelm! daar, fchobbejak! breng dat aan.... (Na hem wel afgerost te hebben, vlugt hij in huis.) AGTIENDE TOONEEL. Vrouw ragot, (aan 't vengjler.) hansje. Vrouw ragot. Wat is dat toch met dat vee van volk, die met hun vegten de menfchen uit den flaap houdt? hansje. Je weet niet wat je zegt, vrouw, ik ben het niet; hij flaat en ik ben het, die fchreeuwt. Vrouw  < 54 > RAGOT. i Nacht, mooij-haii.... (Hij Jluit ook zijn vengfter.) SIMON. Goeden avond, vrindjen. (HijJluit zijn vengfter.) KAATJE. Vaarwel, arme Hansje. (Zij Jluit het vengfter.) HANSJE. Loopt naar den duivel!.. wel nou, kijk toch reis, hoe ïnooi of dat allemaal uitkomt! ikj kom 'er wel of, ik ! ik ben mijn geld kwijt, mijn wammes is bedorven, ik ben braaf afgefineerd I.... en ik moet nog betaalen ^aar en boven!... wel duivels /.. dit alles doet me nog denken, om 't geen mijn arme moeder tegen me zei ., toen ik nog fchool ging, die nou dood is, bij meefter Nicodemus,- als ik thuis bij haar kwam klaagen, met eengefcheurd oor, kreeg ik nog met de gard op den kop toe! wel nou, 't is nou net hetzelfde. De grooten zo wel als de kleinen, de kinderen.als de menfchen, in de waereld als in 't fchool, zij hebben goed te komen klaagen, dat zij flagen gehad hebben; een hoope ge nonnen .'diegeflagen zijn moeten toch altoos de boete betaalen. (tegen de Aanfchouwers) Kon deeze boete, JMijnheeren , nog maar een beetjen tot voordeel voor je vermaak dienen, ik zou megelukkig rekenen, die alle dagen te betaalen.