1097 C. 1   D E TOONEELSPECTATOR. £K. i. Den 10 September, 1792. Jamais au fpedtateur rCojfréz Hen d"mcroyabIe. Le vrai peut quelquefoi; n'etre pas vraijembiable. Unc metveïlle abjurde est pow moi fans apas. B O I L E A U. Ai weder een nieuw weeklijksch papier! hoor ik, zö mij dunkt, de waereld zeggen. Het zij zo! het komt 'er weinig op aan, wat naam de dingen dragen , en of zij oud dan of zij nieuw worden geheeten; de groote zaak is,of zij nuttig zijn, en of de Daarfteller der dingen een goed oogmerk doet zien, en dat inderdaad heeft. Ons oogmerk is ondertusfehen alles minder dan nieuw. Het Tooneel is meer dan ééns ter befchouwing genomen in ons vaderland, met afzigt om 'er verbeteringen aan toe.te brengen,- maar men heeft daartoe niet altijd den rechten weg ingefiagen. De meeste onzer Tooneelbefchouwers betaalden ongelukkig den tol der menschheid t dat is , niet zelden liep alles op eene fcherpe hekeling uit omtrent de Tooneelfpelers, en de Dichters, en, gelijk dat gemeenlijk dus gaat, die hekelingen waren niet altijd onpartijdig. Ondertusfehen is voor de fchoone kunfien niets gevaarlijker, dan dat in derzelver beoordeeling de eeest van vrind- of vijandfehap zich menge. JJoileau,'t is waar, raad alle Dichteren, zich vrinden te maken: maar hij1 verklaart 'er tevens bij, dat de vrindfehap noch vijandfehap in de beoordeeling der kunst plaats beboeren te hebben. Evenwel hebben niet allen die in ons vaderland over het Tooneel hebben gefchreven,zich aan foortgeüike zwakheden fchuldig gemaakt: in den philantrope in den denker, in den pHilosooph. papieren die óns vaderland eere hebben aangedaan, word op eene eedle wijze gehandeld over het Tooneel, in den fmaak van den engelschen spectator; zo 'er al eens fcherp behandeld wierd, de zaak was in de handen van mannen van opvoeding en geleerdheid, en deze zijn nooit fcherj dan om bondige reden. p  2 DE TÖ.ONEELSPECTATOR. No. ï. Daar nu de fmaak tot de Tooneeidiclukunde zekerlijk tot eene tamelijke hoogte is aangewakkerd , en de i'ooneeldichtkunst door een menigte hoofden en handen word behandeld, in ons land, en liet onlogenbaar is, dat deze moeilijke kunst niet altijd in handen vak, waaraan dezelve is toevertrouwd , hebben wij in ons Gezelfcbap het ontwerp gemaakt, om onze Landgenooten, zo veel mogelijk, hulp te bieden in het leeren kennen der waarde van Tooneelftukkcn. Het veld verbazend ruim zijnde, zullen wij ons alleen bepalen tot de befchouwing dier 'J'ooneelflukken, die door Heeren Beftierderen van den Amfierdamlcben Schouwburg waardig worden gekeurd, hunne veiiichtfie Iandgenooten op het Tooneel aan te bieden; en, gedurende den Ipeeltijd, zullen onze uitgaven regelmatig op alle Maandagen bepaald zijn. Men verwachte niet van ons, dat wij ons zullen ophouden met eene uitfch'rïjvïng , hoe deze of geene acleur of aótrice heefr gefpeeld in dit of dat caracter. Zulke befchrijvingen zün op den duur nooit dan gebrekkig, omdat de beöordeeling van het Tooneelfpelen veelal afhangt van den fmaak , waarvoor niet wel regelen zijn te bepaien. Behalve dat. wat nuttigheid heeft 'er de Lezer voor zich van, te tveten hoe fraai of flecht eèn fluk is vertoond ? Laten wij ons best doen, zijn oordeel te verlichten in de kennis van onbetwistbare fchoonheden, waardoor hij tevens de befchaving zijner zeden kan volkomen maken, en zijn' geest verrijken mee kundigheden, daar het oordeel 'er door gefcherpt word. Misfchien zullen eenigen , die dit lezen, zeggen: „Dit „ alles zal droog zijn !" Geduld , mijne Heeren ! het zij verre van ons dat wij onder die gefrrenge zedenmeesters zouden behooren , die alle vrolijke trekken van onder de menfehen willen verbannen, en de achtbaarheid der wijs. heid en kennis alleen willen verbinden aan aangezeten, waaróp niets heerscht dan naargeestigheid en ftroefheid. Wij zullen tusfehen beiden onze tafreelen trachten te bezielen met fcherts , maar met edele fcherts, ontdaan van perfoneele afkeerigheid , het kenmerk van eene llordige opvoeding, en een (lecht hart. En waarom toch zouden wij dir nalaten ? Immers bieden ons de wonderzinnige famenflelfelen , die de kinderen der menfehen nu en dan ontwerpen, om, ats modellen van vernuft, ten Tooneele te voeren, hier en overal, mildelijk ftof tot bevallige feberts aan; en molière, die de menfehen kende, was van gevoelen, dat fcherts dikwijls meerder toebrengt tot genezing van geestgebreken, dan de bondigfte ernst, en htj  DE TOONEELSPECTATOR. No. r. 3 hij had gelijk: in waarheid , de menfehen , over het geheel genomen , he'>ben liever, (fchoon zij ons dat met zullen toeltemmen,) dat men twijfele aan hunne deugd , dan aan hun verdand; en daarom leert ons ook de ondervinding, dat men de menfehen veiliger ernttig kan doorhalen , dan hen uitlachen , hebbende wij allen hieromtrent eenige overéénkomst met de apen, die nimmer grimmiger worden , dan wanneer men hunne grimas !er> en potférnijen onder hunne oogen belachhjk nabootst. Met dat alles , 'zullen wij trachten voor te komen , dat onze fcherts, zo wij al eans fchertfen, niet van die onedele fcherts zij, die op haar' meester wederkeert, en hemzelven kwetst. Ons voorgenomen ontwerp kan noch verlcheidene nuttigheden hebben, als , bij voorbeeld : men zal daardoor in Raat gefield worden de Hukken, die gefpeeld worden, fomtijds te leeren kennen vóór de vertooning, waardoor men zekerlijk meest voordeel zal kunnen doen met onze aanteekemngen. Aan Correspondentie ontbreekt het ons me^ vap den kant van mannen van verdienden, en die op de Tooneelen van Europa geen vreemdelingen zijn. Het zal ons, met dat alles, ten hoogden aangenaam wezen, zo wij van tijd tot tijd ons mogen vereerd vinden met keurige, en bondige aanmerkingen van anderen, betreklijk ons oogmerk. Doch vooral verzoeken wij , dat men ons I nie°ts hatelijks, of perfoneels tegen autheur, of acteur, of iemant anders, wie hij zij, toezende ; alzo daarvan * geen gebruik zal worden gemaakt; daar alles , wat de Tooneeldiclukunst, overëenkomftig met de oogmerken der dichting des Amfterdamfchen Schouwburgs, dat is, de bevordering van Taal- , Dicht- en Zedekunde, kan dienen, door ons met dank en genoegen zal worden ontfangeo. In het Taifoen waarin de Schouwburg zal gefloten zijn, (preekt het van zelf, dat wij onze Beschouwingen zullen daken. Ziedaar wat men van ons te wachten hebbe, en dat in weinig woorden. Misfchien zullen wij niet wel altijd ieder behagen die zijnen arbeid den Schouwburg toewijd ; doch dit zal niet onze fchuld zijn. Als wij waarheden zullen zeggen , die niet gundi^ zijn voor dezen of genen , blijven het evenwel waarheden. En zo wij die waanden gevonden te hebben, zal het ieder zo vrij daan ons befcheiden onzen waan aan te toonen, als het ons moet vrijdaan, onbefchoftheden met behoorlijke vera'chA 2 ting  4 DE TOONEELSPECTATOR. No. t. ting zwijgende over her. hoofd te zien. En hiermede komen wij voor de eerfte maal ter zake. E....s. DE. GRAAF VAN WALTRON, KRIJGSSPEL. Dat men bericht heeft te zullen vertoonen op den Amfterdamfchen Schouwburg, den 10 en 13 van September, 1792 (*), Zo het waar is. dat niets ons kan wettigen tot de Keuze eener vertaling, dan een ftuk , waarin alle onontbeerlijke kunstregelen zijn waargenomen, alle caraclers in de natuur getroffen zijn , en waarin alle bewerking fraai is, dan is zekerlijk de waltron geen ftuk om eere te behalen voor een' vertaler. Alles word erger, wanneer de Franfche Dichter van den verkwister, enz gelijk heeft met te onderftellen, dat geen Tooneeluuk voor een volk behoort te worden vertoond, dan een, waarin de zedeleer gefchikt is voor den geest van het volk , waarvoor men de vertooning doet. Wij willen in geene bijzonderheden treden, en de grove gebreken van dit ftuk in de hoofddeelen aantoonen, omdat alsdan ons Vertoog te groot zoude worden. • Alles komt hoofdzaaklijk hier op uit, wat den inhoud betreft. Een officier maakt zich fchuldig aan gebrek van behoorlijke onderworpenheid jegens zijne meerderen,- hij word deswegens ter dood gedoemd; zijn vrouw komt hem bekennen, en een prins, dien hij wél heeft gediend,maakt hem van de dood en alle ftraf vrij. Met dit onderwerp heeft men honderd en vier bladzijden gevuld; hoedanig het met die aanvulling gelegen zij, of alles, wat daarin voorkomt natuurlijk, regelmatig, onontbeerlijk, leerlijk en fehoon is, zullen wij niet onderzoeken, omdat wij aan plaats gebrek hebben, en 'er vrij wat zou te onderzoeken vallen. Genoeg, een dik boek maakt zelden luije ftudenren, en genoeg dat twee aanvulfels het (luk zijn leven bijzetten; dat is de hartstogt der gravin, fehoon die niets toedraagt tot de noodzakelijkheid der lubördinatie, dat de hoofdleer van (*) Daar de ondervinding leert, dat niet altijd de aangekondigde Tooheelftukkeii juist op gezetten tijd worden vertoond, gaan wij voor/wtig. /.items en actrices zijn menl'chen, die aan' jioonl'en, sinten»» kies- en tandpiju.j enz. bloot liaan, acliijc ftUe andere zoonen en deeliteren van Adam,  DE TOONEEL Sm? ECTA TOR. No. Q 5 van het ftuk zal zijn, en dan de militaire vertooning van het (landrecht. Noph ééns, het noodzakelijke van dit al. les in dit ftuk uit te pluizen, zou ons te verre heen leiden; wij zullen alleenlijk in bedenking geven, of een ftuk, waarin de hoofdleere, (zo 'er een hoofdleere in het ftuk is,) alleen heiraat in de noodwendigheid eener militaire onderworpenheid te toonen, en te betogen, een ftuk is dat van dienst kan zijn voor een handeldrijvend volk, dat zo afkeerig is van alle onderworpenheid , en bij 't welk geld alles is; 't en ware men zoude willen beweren , dat 'er uit het ftuk kon geleerd worden, dat even zo geftreng de order in den militairen dienst is, dezelve even zo geftreng moet gehoudéh worden op de Beurs en het Kantoor; doch wij twijfelen of onze Heeren Kooplieden , Makelaars, enz. fmaak zouden vinden, in dit in praktijk te zien brengen. Wat het ftuk zelf aangaat; zo het waar is wat boii,eaü, die groote meester van den Franlchen Zangberg, beweert, namelijk, dat het eene onvermijdelijke noodzaakelijkheid is, de uitkomften zo lang bedekt te houden a's immer mogelijk zij, alsdan kan men waltron niet wel onder de (lukken tellen die dit voordeel hebben. Die het minfte opmerkfaam is, en aandachtig let op het geen men en wegens den prins in het ftuk vooraf gaat, kan het nooit ontgaan te befpeuren, dat die prins zal komen opdagen, om den gedoemden te ontdaan; en hier door vervalt al het geen ons noch aandoening zoude kunnen verwekken. Onze geest, vooraf voorbereid om eene gelukkige uitkomst te voorzien, neemt geen deel meer in de rampen van den elendigen. 'Een Deferteur met een elendig pardon, fluit den man, die vooraf berekenen kan dat alles wel zal afloopen. In tegendeel, de overtuiging dat Hambroek zeker zal omkomen, doet alle harten deel nemen in den rampfpoed zijner beklagenswaardige dochter, en vrinden. Laat een dichter zo veel bekwaamheden bezitten als. men bij .mogelijkheid in een' mensen kan onderftellen, zo hij de behendigheid niet heeft om alles te verbergen tot het tijdpunt der ontknoping, hij kan zich nimmer de toejuiching van denkende wezens beloven. D± Franfchen zeiven zouden de fraaibewerkte hirtstogten van Iphisenia , in Aulis, nooit z^ fterk hebben bewonderd, ware 'er fiechts één trek die te voren hoop inboezemde, dat Iphigenia zoude worden gefpaard. Wat heeft het fortuin van Lnlain gevestigd ? alleen de duisterheid, waarin de Dichter zijnen Aanfchouwer en Lezer smleid, tot aan het einde, waarbij alles éónsflags aange-A 3 naam  6 DE TOONEEL SPECTATOR. No. r. naam klaar word. In het kort. alle hartstogten, hoe fraai gefchetst door den Dichter, en hoe (lerk in beweging gebragt door een' bekwaam tooneelfpeler, ver'iezen derzelver krachten; zodra een man die den Schouwburg als een denkend wezei bijwoont, door den Dichter op de gedachten is gebragt, dat alles zeker ten beste zal afloopen, gelijk hier het geval in den wanfchapen Waltron is. Anstoteies, en na hem den groote Schrijver van Clarisfa, een man die alle fchuillioeken van het menfchelijke hart had doorloopen, waren zekerlijk daarom van gevoelsn , dat een (luk, waarin de lijdende deugd omkomt, altijd meerder zal treffen, dan een, waarin zij haar lijden te boven komt. Maar grooter gebrek is 'er aan den Waltron. Wij zwijgen van de rol die de gravin fpeelt, en onderzoeken hier van het onwaarfchijnlijke niet; het groote gebrek is dat het (luk niet gelukkig is gered, of liever dat het niet uit is, gelijk het behoorde. Naauwlijks is het pardon, door de lang en te onbehendig voorbereide aankondiging van den prins daar, en naauwlijks is alles tor eene hoogte gebragt, dat onze geest het zoet genoegen eener verlosfing zoude moeten voelen , ware alle voorbereid zo als het behoorde, of terftond vervliegt alles in rook. De geredde moet uit de armen zijner vervrofj1 te gemalinne zich in een pligtmatig doodsgevaar begeven; het gordijn valt, het Huk zal ten einde zijn ; wanneer men het gordijn weder ziet openen. om in een balet te z;en, het geen waar naar men verlangt heeft eer het gordijn viel, dat is, de held heeft het leven uit den (lag gebragt; of liever, men heeft in het ftuk foldaatje zien fpelen, en in het balet word men 'er op nieuw op vergast, en daarmede is alles ten einde. Sti.kken van dien aart, (lukken die geen voordeden hebben, dan hartstogten, die men vooraf kan betekenen dat op n:cts zullen uitloopen, (hikken, waarin een hoop foldaten, een wachtparade, enz. de hoofdzaken zijn, Hukken alleen gefchffct voor eene krijgshaftige natie , en waarin alle caracters Duiisch zijn, kunnen n'et de rechte fhikken genaamd worden voor een Hollandseh Tooneel. Onze zeilen zijn niet die der Duitfchers, even weinig als die der Framchcn de onzen zijn; een Prefident in den w e d e R ge vo n d e n zoon isgeen Magistraatsperlbon, die men onderons vind, ten minde zelden, even zo weinig kan het in een' Hollander vallen zich te fchanien , wegens de liefde d;e hij zijne echtgenoote toedraagt, gelijk dat plaats heeft in den getrouwden philo- toorü  DE TOONEELSPECTATOR. No. i. 7 sooph. Wat heeft den verkwister, en verd?e ftukken van 'dien onfterflijken Dichter, beroemd gemaakt? Dat alle caracters gefchikt Mwor den landfa c wiens gebreken bij aantastte ? Het zeilde heeft plaats, omtrent de ftukken van den grooten langehdijk, die llechts weineg bij ons heden worden gefpeeld, dank den Sjen hedendaagfchen fmaak voor de prullen van riuirschland en Vrankrijk! Wat de vaerzen van waltron betreft, hier omtrent kunnen wij alleen zeggen, het geen de beroemde denker in zijn derde Vertoog zegt, wegens de vrijheid die men zich heden aanmatigt, om mateloze vaerzen op de Tooneelen van Nederland te brengen- Die lust heeft, kan daar nazien wat de bekwame Schrijvers deswegens naar waarheid zeggen. Naast denklijk zoude w a l t r onous Tooneel niet ont. luisteren , ware hij niet overgezet door een Genoot chap, waar van één der Leden in de Beftiering van den Schouwbun.' was • in der daad, de mentch blijft altijd mensen : hïi is zich zeiven en zijne vrienden de naasten, en word maar al te dikwijls mcdegeileept tot partijdigheid, zonder 'er zelf aan te denken. Alles word verbazender, wanneer men het IValironJche Soldatenfpei in den grond onbevooroordeeld befchouwt, en onderricht is welke ftukken de Reftierderen afkeuren. Noch moet de verbaasdheid toenemen, wanneer men in aanmerking neemt, hoe vee' fraaije oude ftukken achter de bank leggen, om de nieuwe voddekraam. daar men die uude meesterjtui-kc even zo goed kan verwonen als die prullen. Wat verhindert ons den Sefostris, Zaïre, Hambroek, de Ruiter Andromaché , enz. te fpeicn ? Waarom zien wij een' Gie'rigen Gerard , een Ondekte Schijndeugd, een Wederziidsch Huwelijksbedrog, en andere meesterftukken niet meer op ons Tooneel? immers zijn zij wel een' waltron waerdig! En word 'er wel de minfte moeite gedaan om ee'n'-echt toewenfehen, loog tot edeler onderwerp toeren, in een volgend Ver- Wat het balet de gewonnen vpldslat hpt«>ffdu» dit een lap van het ftuk is , en we g ™beste laj' zal men ons wel gelieven te verfeboone^da.wij e hier utt de oogen van den Lezer houden. Wenschlijk ware het, dat noch ftuk noch balet op onzen Schouwburg bekend waren. " Tc A M S T E L D ,J M, Nf H E R M A N U S VAN DER p A F R D T En alöm word dit Blad wecklijks voor ,f Stuiver uirgegeevec!  D E TOONEELSPECTATOR. D aar de Amfterdamfche Schouwburg alleen is gefiicbt ter bevordering van Taal- Dicht- en Zedekunde, en ter befchaving van het verftand ; daar onze deftige en achtenswaardige voorvaderen deze lofiijke oogmerken door treffende en deftige Tooneelflukken en leerzame fcherts hebben trachten te bevorderen, cn dat de boroemdfie vernuften van onzen tijd dat zelfde voetfpoor hebben gehouden, kan men van ons niet verwachten, dat wij ons zullen verlagen om Zangfpelen ernfiig te befchouwen. Het is een vinding van later tijden, en die nimmer van groote mannen gevolgd is. De geestige vrijheer van holberg zegt ergens: „ Ik vermaak mij leerrijk, wan,, neer ik op de Tooneelen de natuur in de dagelijkfche ,, voorvallen des levens gefchetst vinde; maar het walgt „ mijn verftand, en doet mij lachen, wanneer ik een' „ Heer, zingende, zijn' knecht hoor bevelen: Hen ... drik! ,, ... breng... mij... mijn... Jaar... zen ... Ia!... la !" En één onzer vermaard'fte Tooneeldichteren, ééns een Opera van één Bedrijf voor eene bende kindren hebbende'opgefteld, verwierp dit wanfchepfeltje in later tijd uit zi;ne werken, vragende verfchooning aan bet Publiek wegens dien beganen uitflap. Inderdaad heeft de Opera iets wanfehapends, en de groote eere komt den Muzijkant toe. Doch wat doet men niet om een' naam! en die niet op zich k?n doen kijken door de domme menigte, uithoofde van zijn verftand, moet het zoeken door volle Tooneelen , of Zangtoonen. Eenigen varen hier tegen heftig uit; wat ons betreft, wij zijn zo oninfchiklijk niet, maar wenfehen ieder geluk met al de eere die 'er met Zangfpelen te halen is, mits men het ons ten beste houde, dat wij dezelven op bunnen prijs fteilcn en Jaten, B zoa< Den 17 September, 1792. II n'est point de ferpent, ni de mtuflre odieux, Qui par l'art iftiité m puisje pleire t,v. yeux. d e s p n é a v x.  io DE T00NEELSPECTAT0R. No. 2. zonder menfehen van gezond verftand met diergelijke fraaiheden lastig te vallen. Ondertusfehen is ons befluit in dezen geen maatregel voor onze geëerde Correspondenten. Zo eén hunner zich nu en dan wil verledigen om foortgelijk tuig onder handen te nemen, en alles in den haak is, zullen wij hunne oogmerken met vermaak ten dienst ftaan, door eene plaatfing op behoorlijken tijd. Na dit gezegd te hebben, zal men van zelf begrijpen, dat de felix, heden ter vertooning aangekondigd, geen voorwerp kan zijn voor onze befebouwing. Alles wat wij 'er van verkiezen te zeggen; is dat hij, evenals de wanfchspen IValtroH , tweemaal achtereen, ter ftichting van hen die liefhebberij vinden in zingende menfehen. op den Schouwburg zal verfchijnen; en inderdaad , men moet den Heeren Beftierderen van den Schouwburg het recht laten wedervaren \an te bekennen, dat zij in dezen betoonen mannen te zijn die de dingen op hunnen juisten tijd weten aan den gang te helpen; want men kan de menfehen , en voornamelijk de Kermismenfchen , niet beter tot het aanftaande Botermarkts feest voorbereiden tot vrolijkheid , dan door Zangfpelen ; fehoon wij menfehen kennen, die bij deze foort van ftukken eenige buivering voelen, door de bedenking dat de zoetzingende Opera Sirenen in onze koude en vochtige luchtftreek, wel eens konden verkouden; en, in waarheid , men moet bekennen, dat de v.ees niet ongegrond , ten minfte , dat die niet onmenschlievende is. Wij wenfeben dat die vrees ten éénemaale ongegrond moge zijn over den langen weg; want daar'er vrolijkheid op het Tooneel moet zijn , en daar zingen aan het zingen maakt, en vrolijkheid uitbreid onder de menfehen, zou eene verroeste vrouwenkeel het Tooneel en de vrolijkheid geen voordeel doen. Nu dan, de Kermis is op handen, en heden is 'er niet minder dan drie weken vrolijkheid op- en van het Tooneel, behalve voor de goede Acteurs en Actrices, diealledagen ons moeten vervrolijken , zelfs fomtijds in hunne en onze bedroeving ; deze arme menfehen kunnen niet wel onder den daglijkfchen last vrolijkheid hebben voor zichzelven, en eene fcho;re keel zou hen niet te pas komen. Met den spectator en den zijnen .is het anders gefield: daar het deze menfehen niet mogelijk is. alle dagen den Lezer te onderhouden, al werkten zij alie fchoften door, hebben zij met de Befchouwing van eenige ftukken rusttiid , dat voor hen zo vee! is als een Kermis-Vacantte. Doch al ware 'er mogelijkheid om de geheele Kermis  DE TOONEELSPECTATOR. No. 2. 11 mis door, gedurende drie weken alle dagen een Vertoog te geven, zouden wij het toch op ons nemen om voor eenige (lukken Vaca< tie te houden in de Kermis. Voor eerst, zal niemant ons tegenlpreken, dat de Ker. misvreugd op de harsléns der meeste menfcheiikindren eené werking doet, die hen buiten den kring draait van alle befcbouwmgen waarbij de gedachten werkfaam moeten zijn,; het zal, over het geheel genomen, werk genoeg zijn óm alles eenmaal per week. geduurende de Botermarktfeheen andere vermaaklijkheden, zo bij huis te houden , dat de Lezer naar ons zal kunnen hooren. Ten tweede, „ het hooge woord moet 'er uit i alles wat 'er gedurende den Kermistijd op den Schouwburg word vertoond , is niet even waardig om ernflig of vrolijk befchouwd te worden. Wat .Jan te doen <■ Op de Beichouwingwaardigde (lukken toe te tasten, en het overige daar te laten , als brokken die niet in de waereld zijn " Meropé, Mahomet. Don Quichot, Adelaart , dj Malabaarfcbe Weduwe, Demophontes de Indianen in Engeland .Genoveva , Elfride, enz. zijn zekerlijk niet alleen even gelijk voor eene leerrijke befchouwinggefchikt, en de mses ■ dezer fraaiheden zijn niet ona'artig gekozen inden Kermisti.d; maa. hoe Meropé tot een Voor - Kermistluk komt, en hoe dit omtrent Adtlia-r plaa-s heeft, laten wij liever andren beöordeelen. Wat betreft on Mahomet op een' Maandag in de Kermis te fpeien, een dag waarop de goede Zaanlieden en Dorpelingen naar de Comedie moeten , zal enigen zekeriijk vreemd doen kijken; m.ar, alles in den grond befchouwd, dan is Mahomet de rechte man voor Ary en Dibberig; want op de Kermis behoort een Hansvorst, en een Kwakzalver, en Mahomet is het beide: in bet Nederduitsch is zijn pakje bont en vrij wat gehavend, en zo verichijnt doorgaans Hans op de fteilagie; ris hoogepriester van zijn volk, ventte hij niet a'rijd beste geneesmiddeler- uit, en zelfs d'kwjls flechie, en zodoen ook de Heeren Charletans. Misfchien zegt hier een of ander muggezifrer: „ Van tien kant zal 't Ktrmisvolkje „ 't niet bekijken." fuist daarom, Vriend! brengen wij het voo- hunne oogen', en ruimen a'le zwarigheden weg. die tegen het fpeien van een oud rwerp du min of meer betrekking op Godsdienftige zaken heeft, zou kunnen worden ingebragt, al leen om het ti'dftïp waarin men het (luk vertoont Kunnen wij goedwilliger handelen! De Le c hebbe de coedheid van ons af te wachten , mer de keu^e 1 it d genoemde Hukken, om dezelve tj befchouwen, en froede me: ons voort naar: B 1 K O-  12 DE TOONEELSPECTATOR. No. 2. KONING LEAR, TREURSPEL. In Vijf Bedrijven; (aangekondigd op den Tijtel,) Gevolgd naar het Fransch, door Mevrouwe DE CA AI BON, geboren VAN DER WERKEN, TWEEDE DRUK. Het welk het Publiek is bericht ter Vertooning den 15 September, 1792. Dit Tooneelft ik is oorfprongkli.k Engelsch , en wel van den vermaarden shakespear, en is, gelijk alle de (lukken van dien ouden Dicht r , wild en u terst onregelmatig. Inderdaad, voltaire, die bijna aitijd gelijk had, behalve in het beruchte gefehil met den abt guence, zegt niet onta'art'g , dat de (lukken van shakespear wanichapen kluchten zijn. Wij zullen flechts één' trek uit één z'jner (lukken den Lezer mededeelen , om hem over het gezegde des Franfchen dichters te kunnen oo-'n oordeelen. In cezar verfbhijnt een hoop volk dat niet tot de fatfoenlijkfte lieden behoort; deze loopen door de (lad om de moordenaars van cezar te zoeken en om te brengen , zij krijgen eëtt' armen vent in he: oog. en één uit den hoop zegr; ,, Ziedaar Cinna! éc.i der Moordenaren.*' De kaerel valt op zijn knié'n , en z.'j,! : ,, Mjne Heeren' ik ben niet Cii-na de Moo- denaar, maar Cinna de Poëet." Terftcnd roep: één uit de menigte: , fla dood! 11a dood! om z jne flechte ,, vaerzen." Een ve (landig man zA zekerlijk lachen, wanneer hij diergelijke voorvallen in een deftig ftuk ziet, die waarlijk eene ongerijmde Opera waardig zijn ; met dat alles, het is in de natuur, en kan vallen in het jan hagel. Niets is hier de fout, dan dat er vergeun is,. dar niet alles wat in de natuur is, o,i de Tooneelen moet gebragt worden ; zekerlijk zou een Kon'ng die in den vollen Raad verklaarde Rhabarber te hebben ingenomen , of dat de vlooijen hem beten, eene mislijke vertooning m^ksn j fehoon het in de natuur waar kan zijn, en plaats lub--  DE TOONEELSPECTATOR. No, 2. 13 hebben. Hoe komt het dan bij, dat een man die foortgelijke ongerijmheden, waarvan zijne ftukken krielen, op de Too-eelen van zijn Vaderland brengr, is vereerd geworden met den naam van den Grooten, en dat hem een ftandbeeld is opgericht door zijne natie ? Dit alles is niet dan natuurlijk, en rechtvaardig. Zomen fa denzei ven cezar de aanfpraak van Antonius , en meer onnavolgbare trekken leest, zal men zich rijkeljk beloond vinden voor het geduld dat men geoefend heeft bij het lezen der grootfte ongerijmdheden; en wanneer men alles wat ten zijnen tijde de kunst beoefende tegen hem vergelijkt,'is hij een Chaos, waardoor de heerlijkfte ftralen flikkeren , en de fpoorgever der Tooneeldichtkunst; zijne ongerijmdheden zijn in den fmaak zijner eeuw. Na de verwoesting van Rome door de Nooren, lagen de fchoone kunllen eeuwen lang begraven. De Spanjaarden waren niet de laatften die"de Tooneelfpelkunde opdolven. Alle kunften zijn in hare beginfelen ruuw , de tijd alleen befchaaft die. In de ruwe eeuwen waren de Narren naast de Koningen op deTooneelen van Spanje; de Spaanfche taal was onder Kaerel den Vijfden , en Philips den Tweeden 't geen nu de Franfche is , dat is genoegfaam de Algemecne siiakespear kende de Spaanfche taal ; zijn aangeboren talent raakte werkfaam door het lezen der Spaanfche ftukken, die even wanftallig zijn als die van den Engelfchen Dichter, en die niet wel anders konden zijn; de Engelschman volgde de fpooren der Spanjaarden in fchikking; maar in vernuft, en doorftaande diepzinnigheid, liep hij zijne meesters voorbij. De fijndenkende Franfchen volgden , vóór den tijd van den Grooten corneillb. geen ander fpoor ; en het was de/e groote man die het eerfle een regelmatig ftuk or* de Tooneelen van zijn Vaderland bragt, namelijk een verbeterden cio.welk ftuk oorfprongklijkSpaansch is, en op^efteld door den vermaarden de castro. Men ziet dan, dat de ongerijmdheden van shakespears ftukken , geen beletfelen konden ziin voor zijnen roem, en dat zijn groote naam, en ftandbeeld nevens zijne Monarchen, niets verwonderlijk in zich heeft, voor hen die onderricht zijn van zaken. L e a r is door een Fransch Dichter regelmatiger gemaakt maar behalve dat het niet gewonnen heeft bij deze regelmatigheid , heeft het ftuk zijne gapingenen wildheden hier en daar behouden; en die magtig genoeg is om den Engelschman te vergelijken met den Franschman , zal 'bevinden dat B 3 de  14 DE TOONEELSPECTATOR. No. a. de abt'le blanc gelijk beeft, met te zeggen, dat sHakespear en milton, niet ziin te kennen, dan in Shakespear en Milton zei ven, dat is, dat zij nooit met goed gevolg kunnen worden vertaald en in waarheid , daar een menigte uitdrukkingen dezer beroemde mannen al het fehoon ontleenen van Engelfche woorden , waarvoor wij; en geen volk, evenredigheden hebben, is het zeggen van le blanc juist. Het onderwerp van lear is met dat a!!?s edel, en de behandeling vol fchoone grondregelen van Staat, en vol zedenleer, daar ^de ciracters natuurlijk doontaan' en ftout zijn gefchilderd. In het (luk heerscht hier en daar dat Vreeslijk aandoenlijke dat eene diepdenkende en zwaarmoedige natie bekoorlijk vind. Alles wat met Lear bij het hol en in het onweder gebeurt, is vreesliik, en boezemt aandoeningen in die alle menfehen gewaar worden. De ondervraging aan Helmönde gedaan, in het Vijfde Bedrijf, is prachtig en grootsch'in alle beantwoordingen: welk eene majeleufe trek is het, wanneer de Hertog aan Helmonde vraagt, „ wie brengt uw vader hier?" ,, De blikfem en de goden"! De twee vreeslijk (le wezens voor een volk dat in den blikfem eene yoorbeduiding zocht van een fehrikverwekkend voorval van den kant des Hemels! Hoe fraai kan men uit deze rede trekken : „ De blikfem , die dreigende ,, bode van de wraak des Hemels, leidde Lear, door „ u mishandeld * Irer, en de goden zijn met hem, om u „ te karlijden !" Ziedaar het ware groote der kunst! Ziedaar één' trek waardig, dat men een douzijn gebreken over het hoofd zie! Tien fchoone vaerzen uit homeer, of scha kespear, zegt een beroemd Fransen -Schrijver, wegen bij mij honderd gebreken, of honderd van onze hedendaagfche zogenaamde ne, heden op. En inderdaad, shakespear moet men aanmerken als een ruwe diamant, die oneindig in waarde verheven is boven een kleine fnuiferij der kunst De zedeleer van het (luk is groot, algemeen, eenvoudig en edel tevens. Wij bevelen het de aandacht van alle denkende wezens Wat de Hollandfche Vertaling aangaat, men zoude zekerlijk der^elvc gaerne wat meerder vloeijende en minder flootende zien ; doch wij zijn zo oninfchiklijk niet. Alleen rad.n wij jonge Dichteren het volgende niet na te volgen. Vaak voor dikwijls; het is in onbruik , en word door verheven Dichters niet gebezigd. Somt  DE TOONEELSPECTATOR. No. a. *s Soms voor fomtijds, is niet fraai; behalve dat het niet voldoende is. Men zegt, wanneer men Sem van bet manlijk gedacht fielt , Soms ; maar wat is Som ? het is een verzameling van verfcheidene deelen, of eene zekre mate van iets; Som is dan niet genoeg op zichzelve om eenige deelen van zelfdandigbeden uit te drukken : wanneer iemant mij zegt Som , en niet* meer, dan verfta ik eene geldlbm ; maar zegt iemant fomtjjds, dan verfta ik eene mate of Som van tijd. Nooit kan men te duidlijk zijn. Men wachte zich ook van de fchrijven : de proef van vc-c-le jaaicn Wist reeds te lang de 1'mart van 'r. afzijn te verzwaaren. De proef wist, is geen taal, het is oneigen. En vooral vermijde men in vaerzen te te plaatfen voor een woord van drie lenergrepen , aan bet einde van een vaers, omdat het altijd eene hardheid is, gelijk te verzwaaren- Men fehrijve ook niet zijn begeer, voor zijn hegeeren, of begeerte. Verdre foortgelijke aanmerken zoude ons te verre leiden. Dit is alles wat wij van deze Hollandfche Navolging verkiezen te zeggen. Genoeg dat de Vertaalfter van hare keuze van onderwerp geen oneer kan hebben. De dankbare zoon, dien men na lear heeft ten Tooneele gevoerd , of zou vceren , is een navolging van een Hoogduitsch ftukje. Het fmart ons te moeten zeggen , dat de navolging verre beneden het oorfprongkelijke is. De Zedeleer is des te beter. Het caracter van den officier is allerfraai t, dat van de oude lieden natuurlijk , en dat van de Koster juist geteekend. Voor eene militaire natie is het ftukje van noch meer gewigt dan voor ons, die het beter zoude behagen, zo de brave zoon en koopman of koopvaardijfchipper ware, van arme ouders geboren en tot fortuin geraakt door braafheid. Hoe gemakljk" ware dit alles te fchikken geweest, daar men de fraaijc en leerzame trekken van het Duitfche ftukje had k unnen behouden, en op de zeden onzer Vaderlanders overbrengen? Dat onze Nederland fehe Toonceldichteren toch in het oog houden, dat het Blijfpel de zeden moet verbeteren van een volk waarvoor het word gefpeeld; dat men dit oogmerk best bereikt, door Vaderlandfche caracters te kiezen; dat dit de grooiheid der Grieken , der Latijnen, der  16 DE TOONEELSPECTATOR. No. a. der Spanjaarden, der Engelfchen , en Franfchen heeft gevestigd, wat de Blijfpelen betreft is het bijzonder, en dat onze langend ijk het even zo begreep. É)e vrindschap, een Tooneel ftuk dat op verre na het minde ftuk van langend Uk niet evenaart , is gunftig ontfangen, alleen omdat men daarin zijne medevaderlanders zag, met wier zeden en gebruiken men altijd gemeenzaam is, en in wier lotgevallen men dus meerder en fpoediger deel neemt. De"on dekte schijndeugd, het meesterftuk van lingelbacu bekoort niet alleen om de vernuftige fchikktng der groote deelen, maar tevens omdat wij in ons Vaderland gehouden worden, en onder onze Vaderlanders, daar zulke voorvallen in de zeden des volks zijn. Jn het kort , dat de Hollanders tegen Hollandfche geestkwalen , Hollandfche geneesmiddelen brengen in het Blijfpel , en wij twijfelen niet of zij zullen met vrucht arbeiden. De Heer fusz, heeft den snijder en zijn zoon, voor zijne Weeners gefchikt, en na den levensaart der Weeners, en dien der Duitlchers in het algemeen. Bij ons doet de Ritmeester lachen , omdat hij kluchtig word gcfpeeld, zonder dat, zou het ftukje gevaar loopen. Met dat alles, het is lijdelijk. Wens.hlijk ware het, dat 'er niets flechters uit het thans zo geliefd Hoogduitsch, en het reeds veel te lang geliefde Transch wierd overgezet! Tc AMSTELD/JM, lij HER M ANUS VAN DER P A E R D T. En alöm word dit Blad wecklijks voor if Stuiver uitgegeven.  D E TOONEELSPECTATOR. 3Va. 3. Den n September, 1792. M Ë K Ö P jT TREURSPEL. Aangekondigd ter Vertooning, tegen Satuidig, den 24 September. Schoon dit Tooneelftuk van voltaire, op verre na niet tot de beste ftukken van dien grooten Tooneelfpeldichter behoort, toch behoort het onder de ichoone ge. denkftukken van het menschlijk verftand. Men moet in het oog houden , dat bet met de Dichteren gaat als met de Schilders : niet alle onderwerpen zijn even gelukkig, en niet alle bewerkingen even fehoon. In het i-ort, zij blijven menfehen, wie het niet gegeven is volmaakt te zijn. Genoeg ais overal, zo in bewerking als fchikkmg der groote deelen, de groote man zich kennen doet bij fchrandre befchouwers, waarvan de roem der kunstenaren afhangt; en dit heeft in de fchoone MEaopé plaats. Het caraéter van Poüfontes, heeft al het argwanende, al het wantrouwende, en voorzorglijke, dat het misdrijf eigen is, en tevens al het groote van den Amafis, in den overhecrlijken Sefostris; het heeft al het gevaarlijke fpitsvindige van Anthenor, in de wanfehapene Zelmire, maar met eindioos meer luister: Polifontes heeft verftandige wezens te bedriegen, en in toom te houden: Anthenor heefi met gekken te doen, die hij wijs kan maken wat hij wil, omdat zij alles geloven wat hij hen op den mouw fpelt. Wanneer men een' Polifontes vergelijkt met een' Christiërnus, in den elendig flechten Gustavus, van Piron, word het ftuk voor een' verftandig man zo onverdraaglijk , als Zelmire, wanneer men de gekke rol van Uus, met betrekking tot Anthenor befchouwt. In Sefostris tracht de dwingland zich in zekerheid te ftellen, door het huwelijk met Arthenice; in Meropé tracht de tiran hetzelfde te doen door het huwelijk met Meropé, de weduwe van den Koning, die door den tiran isomgebragt; van waar is dit ;lies warm in Meropé, en koe! in Sefostris, daar evenwel alles een volkomener geheel uitmaa t in d't ftuk dan in Meropé? Het is, omdat in Meropé eene Moeder, en Koningin, wiens Zoon en Gemaal zijn omgebragt, gedwongen word om haar hand te 1'chen-  18 DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. ken aan den beul van be/den, daar in Sefostris de tiran door zijn bedoeld huwelijk niets zoekt, dan zich te verzekeren van de trouw van een' hoveling, waarvan groot deels zijn geluk afhangt. Een klare proef, dat eene fchikking die tot het hart gaat, verre verheven is in hare werking, boven eene die alleen belangzucht daarftelt! De proef om den zoon van Meropé te vinden in Egrstus , flaat volmaakt gelijk met de beproeving van Hijëmpfal, in den marius; beide vorften veinzen een' bloedverwant te willen wreken, de één om een moeder, en de andere om een' vader te dienen , en hun aandrang ontwringt het ware geheim; maar de proef is aandoenlijker in Meropé, dan in Marius; niet alleen dat alles fijner is voorbereid, maar ons hart neemt oneindig meerder deel in het lot eener tedre ongelukkige moeder, gelijk Meropé is , dan in dat van een' vader, die als een ruwe krijgsman word gefchetst, van wien men verwacht dat hij den fchok zal doorfhan. Het groote van een' Tooneelfpeldichter, is zich rechtflreeks tot het hart den weg te banen: „ laat ,, alles gevoel z'jn , zegt Boileau, zelfs tot uwe rede,, neringen toe." Een fijne fchikking ontbloot van het treffende, is een droog voordeel. Noch ééne overéénkomst is 'er tusfehen Sefostris en Meropé: Nitocris tracht den gewaanden moorder van haar' zoon te doordeken, en is in gevaar van juist te vermoorden hem dien zij tracht te wreken ; Meropé begeert met eigen hand het zelfde te doen, en wij zien haar in het zelfde gevaar. Met dat alles, in Sefostris verwekt de daad van Nitocris, hoe kundig voorbereid, niets dan verrasfing en fchrik; in Meropé verwekt de daad der ongelukkige moeder verrasfing , fchrik en een teder medelijden , en dat een medelijden dat gefchikt is voor alle clasfen van menfehen. Ce fierheid der Heracliden is meesterlijk bewaard in Egistus, en dat alles veradelt, de tederheid voor zijne moeder zet de trotsheid verhevenheid bij, daar de pligten van zoon nergens zijn vergeten, Het caracter der Koningin, is ééne der fchoonfie mengelingen van groothartigheid, edele ftandvastigheid, en tedere gevoeligheid , dat van Narbas, is gelijk aan dat van Menes, in den Sefostris; maar Narbas heeft meer waardigheid, fehoon Menes edeler uitgedacht is om de ontknoping te bewerken. Alles is doorweven met groote grondregelen van fiaat, en fchoone zedeleeren , die door de omdandigheden, waarin de Dichter die heeft geplaatst, des te grooter werking doen. In één woord, is Meropé niet tot de beste dukken van den I'ranfehen Dichter behoorende, noch ééns, het behoort tot de fchoone ftukken. Het natuurlijke en ze  DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. 19 z?denleerende dat 'er overat in voorkomt, verdient dat wij eenige gebreken over het hoofd zien! Mogten 'er nooit minder ftukken op den Amfterdamfcben Schouwburg worden vertoond! Het verdient de aandacht van een' verftandigen Schouwburgganger, en eene verwijdering van het voorloopig gewoel der Kermisgasten. De vertaling is van den kundigen Dichter uilenbroek, een man die zijn vaderland meer eere aandoet, dan zijn vaderland hem. Zo hij in (laat ware gefield om, buiten de bellommering van zijne zaken, te kunnen arbeiden, bij was de man die zijn vaderland kon heipen doorluchtig maken, door voortbrengfels van geest een' groot man waardig; doch wat zal men zeggen? van effen wist ten zijnen tijde reeds, dat alles in ons land voor de Zanggodinnen koel is, en dat zo iemant zich op ander fchrijven toelegt, dan het fehrijven van Wisselbrieven, bi te beklagen is Schuiven wij een gordijn voor een voor ons iand zo vernederend Tooneel ! c Met dat alles, de brave uilenbroek houde het ons ten beste, dat wij hem vrijmoedig moeten verklaren, dat wij in de vaerzen van Meropé op verre na die fijnheid, dat vuur, en keurige vloeibaarheid niet vinden, die in de onnavolgbare Fedra is. Het verhaal van Theramenes alleen , is genoeg om een Dichter onfterflijk te maken; maar ook des te minder, zal men van een'man van die verheven bekwaamheden verwachten te lezen, gelijk in Meropé: Of 'I; r.iocc mij wreken o/ver u en over hem. dat vrij (lootende en gewrongen is. Ook niet: • 'k Weet dat llgistns reeds mee kluisters is bedekt. Met kluisters heiaden is goed; maar bedekt men met kluisters ! Is het keurig, gelijk op bladz. 59. INTïïn zoon betreed den boord van 't graf. De dwingland flort hem door één' oogwenk daarin af ! Men verflaat het, maar is het gelukkig uitgedrukt! is het den grooten Vertaler van Fedra waardig ? Wij hebben dit meesterftuk aller vertalingen, vergeieken, bij deze gelegenheid, met de vaerzen van Meropé; en het fmart ons daarin een verbazend onderfcheid te hebben gevonden. Nergens zal men daar te voor een woord van drie lettergrepen vinden, gelijk in Meropé, bij voorb: bladz. 60. aan het einde van het vaers; Om u verwaardigt met haar tranen te befproeijen." Wij hebben het reeds gezegd, het is altijd hard en ftootende, men kan het dus niet genoeg vermijden. Laten wij ons hiervan afrukken, en den kundigen Vertaler verzekeren, dat, in wederwil dezer kleinigheden, onze achting voor hem niet minder is, en onze wenfehen C 2 voor  20 DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. voor hem niet minder vurig zijn. Wij wenfchen eerlang mef een nieuw meesterfluk van hem te mogen worden verast; hij is de man van wien men iets goeds kan verwachten. Helaas! dat hij wat meer vernuften aan zijne zijde had, van wie men het zelfde kon zeggen! In het voorleden jaar heeft Mejuffrouw wattier in de rol van Meropé zichzelve overtroffen; wij twijfelen niet of het zal voor ditmaal niet minder zijn geweest , omdat één jaar ouderdom meer, de moederrollen geen' ondienst doet. MAHOMET, T R E V R S P EL. Het fmart ons hartelijk, dat wij van een aangenaam tafreel, de oogen onzer Lezeren moeten voeren naai een akelig, affchuwlijk, en fluitend, daar de gebreken zich op alle bladzijden in menigte vertoonen, en daar dus het verliand telkens walglijkheden ontmoet. Het fchijnt dat de Heeren Bellierderen niet wel onderricht zijn van het geen de vernuftiglle Franfchen zeiven, en niet zonder grond, van de afichuwlijke en valfche beeldtenis van den Arabifchen Hervormer hebben gedacht > en gezegd; en, om de waarheid te zeggen, wie kan ook alles nagaan en lezen wat bij onze naburen omgaat, in Zaken die betrekking hebben tot ons beroep? Evenwel Zou men toch van iemant kunnen vergen, dat hij dit naging in zijn eigen vaderland, als 'er mogelijkheid toe is De man die kennis heeft van zijn beroep, de man die met liefde aan hetzelve is gehecht, en 'er zich noch kundiger in zoekt te maken, flaat zijne oogen wijd en Zijd om zich heen, om te zien waar iets te leeren is dat hem in zijn beroep kan dienen, en noch te meer als dat beroep eene waardigheid is, die hem tot vertegenwoordiger maakt van een Doorluchtig ligchaam, voor welks blooten naam men pligtmatig eerbied behoort te hebben. Men kan Heeren Beftierderen niet we! vergen, zich te bekommeren wat 'er in Vrankrijk wegens een Tooneellluk omgaat; maar dat geen hunner zoude weten wat 'er noch flechts weinig dagen vóór het maken hunner Catalogue , wegens den monflerlijken Mahomet is gezegd, in de flad hunner inwoning, in een Werkje, genaamd: noodige ophelderingen , enz. dat met eene razende graagte is verkocht, waarvan binnen weinig dagen een tweede druk ten voorfchijn kwam, dat de goedkeuring VStn alle menfehen van fmaak heeft weggedragen, (wij treden niet in het hoofdzakelijke van dat werkje;; en dal opentlijk door eenige Leeraaren de Gemeente is aan- * ge  DE TOONEELSPECTATOR. No. 3- 2T geprezen, dat geen der Beftierderen, zegden wij, van dit al^es iets of wat zoude weten, hier omtrent hebben wij moeite ons zeiven van te overreden, doch hiervan ter Hond nader. Evenwel daar het zedelijk mogelijk is, daar men in eene groote ftad; en bezet met veel e bezigheden , lichtlijk onkundig kan blijven van het geen 'er omgaat, zelfs in zaken ons eigen beroep betreffende,zullen wij den Heeren Beftierderen, die misfchien zich zullen verwaardigen nu en dan ons blad in te zien . onder de oogen brengen. wat de geleerde Schrijvers in gemelde werkje wegens Mahomet denken. Misfchien zal dit ten gevolge hebben, dar het Tooneel door één monlier minder zal worden betreden in het vervolg. Hoe aangenaam zou de spectator met de Heeren Bedierdere > medewerken ten luister, en tevens tot voordeel van het Amfterdamsch Tooneel! Zij kunnen inderdaad vcrzeserd zijn geen beter vrind in dewaereld te hebben, dan den spi:ctaior, en met hem zijne vrinden, mits alles wel ga, mits de eer van het Tooneel, en de bevordering der Kunst word in hit oo,' gehouden, mits voordeel niet alles zij, rn de bekwame Dichter van den prulkramer en Toonee verwoester met achting onderfcheiden worde. Maar ter zake: Zie hier het gemelde uittrekfel: Bladz. 9. „ Wij zien genoegfaam jaarlijks op de tooneelen een' Mahomet, waarvan het afzigt alleen is om alle mftel1, Iers van geöopenbaarde Godsdienden daar ie dellen, „ als zo veel afgrijslijke bedriegers; als mannen, wier » vestiging van leerllelfels van een louter toeval, en ge„ lukkige kunstgreep afhangt. Wat beduiden de woor?, den: Wat is 'de Godsdienst vreeslijk'. Dwaasheid! de >, Godsdienst, zo wel die van Mahomet als die der Chrisn tenen is beminlijk: zij dringt de menfehen te geloven 1. in God, in Zijne goedheid, en in Zijne wrekende ge,, rechtigheid, en hierin is niets vreeslijks. Wat willen ,5 de woorden: Ik haat de kindren om der vadren misdaad >, niet', alleen zijn zij daar gedeld om Mahomet, door het geheele ftuk afgebeeld als het fchuim van alle gui», ten, in dir geval tot beter man te maken dan Mozes „ was, die elders, volgens voorgeven van voltaire, „ een wreedaart is, die de kinderen dreigt te ftriffen „ voor de misdaden der vaderen; een trouwloos verwijt, 1, omdat het geen Mozes daarbij voeet, fchandelijk door „ den Schrijver word verzwegen. Die gemelde Tooneel- ftuk met opmerking leest, en alles vergelijkt met de „ alömbekende denkwijze van den Dichter, zal het ve,, nijn bijna op alle bladzijde verfpreid vinden." Tot dus verre deze geleerde Schrijvers. In de tweede C 3 uit"  32 DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. uitgave, zekerlijk toen onderricht dat het ftuk, ondanks deze geftrenge waarfchouwing aan de Nederlanders gedaan evenwel weder op de Catalogus Hond, herhalen zij noch ééns, dat Mahomet noch op onze Tooneelen is. Die alles weet wat 'er in Vrankriik over is voorgevallen, toen de Altaren des Heeren én de Monarch noch wierden geëerbiedigd, na de voorfchriften van God en Zijn Woord, maakte men tegen het ftuk noch fcherper bedenkingen. Met dat alles, het word noch gefpeeld voor de deftige Nederlanders! Hier kunnen bij mogelijkheid Hechts drie gevallen ontftaan: De Beftierderen van den Schouwburg zijn alle bondige bedenkingen tegen Mahomet onbekend; of zij zijn hen al bekend; of het Nederduitfche ftuk is ontdaan van het Frmsch venijn. Wezentlijk te onderftellen, en dat in goeden gemoede, dat de Beftierderen met hun allen niets, hoe genaamd, zouden weten of vernomen hebben van zulk eene aanmerklijke befchuldiging tegen één hunner zo het fchijnt geliefkoosde Tooneelflukken, en dat in een werk dat b.jna nu, volgens goede berichten, tweemaal is uitverkocht, dat in ieders handen is, en dat opentlijk van den predikftoel, als een model van kennis van zaken, is aangeprezen, zou een onderftelling zi n uiterst beledigend voor de Beftierderen. Men moet ben dan de eere geven van alles te hebben geweten wat men tegen Mahomet en deszelfs affchuwlijkheid heeft ingebragt, en dat zo zijnde, is 'er Hechts ééne vcrfchooning voor hen die het ftuk weder ter fpeling op den Tooneellijst hebben gebragt, en dat is: Het ftuk is in de Vertaling ontdaan van alle venijn. 'Er is mogelijkheid een ftuk te verzagten in zijne uitdrukkingen; maar de groote daden, het hoofdcaraéter van de iKKrtilpcrt'onaadjc Js nooit veranderbaar, or Inj vvurd onkenlijk, of onverdraaglijk. Wie zal Cezar als SardanapaJus, en Achillcs als Coridnn willen zien? Laten wi elkander nier langer ophouden: hoïdanig de Vertaler liet ftuk in vaerzen en uitdrukkingen heeft verminkt, Mahomet is Mahomet gebleven, dat is ecu affchuwelijke guit, infteller van een' geöpenbaarden Godsdienst, en heeft in de uitdrukkingen van zijn venijn niet verloren; alles is en blijft een ergerlijk oogmerk verraden ; ten genadigfte genomen, lier. kan 'er met allen gtond uit getrokken worden, wanneer men alles vergelijkt met de bögten waarin ae FiSnfche Schrijver zicli overal wringt, in een menigte fchriften, om de inftellers van geoopenbaarde Godsiicnften verdacht en gehaat te maken. Wie belust is hem bier omtrent grondig te leeren kennen, lez; de beruchte ïooJfche Brieven, meer behoeft men niet. Maar misfchien is het fiuk 7.0 Ichoon Historisch, d.it de Nederlanders den Atabifchen Hervormer, wiens leere niet ten éénemula buiten betrekking van die der Christenen is, belang bebben in hen} grondig ie leeren kennen, er. dus is de V'rtooning niet af te keuten. Verre van dat alles! Men kan zich bijna geen ftuk verbeelden , dat  DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. 23 dat verder af is rari het wczentlijkc der gefchiedenis dan deze Mahomet , dat erger is, de Autheur verraad allerduidelijkst in het Franfche voorbericht zijneonkunde wegens liet caracter van zijnen held; „ Mahomet, zeg: hij, is niets dan Tartuffe met de wapens in de ., hand." Niets is meer onderfcheiden dan Mahomet en Tartuffe; 'de Arabifche wetgever was een dweper van goeden getnoede, Tartuffe is een wezentlijUe kwaadiioender, die de menfehen bedriegt, met de heillooste oogmerken. In de gefchiedenis komt Mahomet ons voor als, na zijne vlugt uit Mccca, die de Mahommedanen eene tijdrekening heeft gegeven, flechts tweemaal Mecca te hebben betreden ; ééns in het kleed van een' bedevaartdoener, zonder wapenen, en , bij toelating, flechts verzcld door weinige zijner voornaamfte vrinden; en laatshjk toen lnj 'er zijne zegepralende intrede deed, na de ftad overwonnen te hebben door zijne wapenen. Als bedevaarddoender kon bij de rol niet fpelen in Mccca die de Dichters hem doet fpelen, als overwinnaar zou het de ongerijmdheid zelve zifn om hem die te laten fpelen, en hij heeft die ook niet geipecld. Afs bedevaarddoender bleef hij niet dan één nacht in de i'tad; als overwinnaar fchonk hij alle zijne vijanden vergiffenis, wel verre van iemant te vermoorden, veel min zulke afgrijslijke gruwelen te plegen als hij in dit Tooneelftuk doet. Men zie dit alles breder ontvouwd, in de Memoriën van den Abt Brcqcgnij, en in Mohammed, of de Hervorming der Arabieren, in twee deelen. Het eerfte is geplaatst achter de beroemde brieven van Milady Montague, uitgegeven bij P. Meijer, en de gemelde twee deelen zijn uitgegeven bij D. Klippink , te Aiufteulam; verder zal men het zelfde bij alle Oosterfche Schrijvers vinden. Die dit nu alles vergelijkt met her Stuk, zal moeten toeftaan, dat niets verder van de gefchiedenis kan zijn; zo omtrent de voorvallen als omtrent het ware carafter van den held, dan deze Mahomet van .den Franschmae, en die van zijn Vertaler. Het is als of men Titus of Trajanus in bet gewaad van Nero of Caligula ten voorfch jn braat. Maar misfchien heeft de fchoone poëzij van her ftuk aanfpraak op eene opzegging op onze Tooneelen. Hiei al de flechte vaerzen uit te pluizen, d/e op ieder bladzijde genoegfaam verfpreid zijn , vereischte niet de plaats van oen Vertoog, maar ia een gancsch boekdeel, ünnoodig dit te verkiaaren voor de Dichteren , ieder leerling die de rainfte vorderingen heeft gemaakt, ontdekt die genoeg overal terftond, en alles hier deswegens met proeven te tooncn aan bloote Schouwburggangers, en Lezers voor Tijdverdrijf,zoude eenenutlooze arbeid zijn. Die van de waarheid van dit alles zich wil laten overtuigen, hij vrage flechts een' Dichter van ecnigen naam; deze zal den vrager in weinig oogenblikken zijn bekomst geven met flaauwe, en laffe vaerzen van dit Tooneelftuk. Met dat alles, Mahomet word gefpecld. Maar doet een ftuk affchuwlijk wegens de boofdperfensadje j noch aflchuwelijker wanneer men weet dat de beeldtenis volflagen lasterlijk is, en de zedenleer bederflijk, en dat de vaerzen flecht zijn, eere aan den Schouwbnr»? Dit laten wij ieder onbevooroordeeld mensch beoordelen, en beroepen ons op de uitfpraak der Heeren Beftierderen zeiven; hunne rechtbank zal ons 111 dezen de tangenaamfte zijn. Bén getuigenis zijn wij, om der waarheid wijle, den Franfcuen Mahomet verfchuldigd. Het ftuk befchouwd naar het oogmerk van den Dichter, is een mcesterftuk van het mcnfchelijk verftand; alles is aangelegd om het kimstia toebereide venijn aangenaam te doen doorzwelgen. De onderhandeling van Mahomet met Zopir, (eigentlijk Abu aofianOdaar hij begint: „ Ik ben eerzuchtig, ieder mensch is » nee  34 DE TOONEELSPECTATOR. No. 3. „ liet ontwijfelbaar 1 nevens mij," tellende verder alle de fticliters van gezindheden , en infiellers van wenen , opgeeft zekerlijk aanleiding o:n alles uit teftrekken tot den infieljer van den Christlijken Godsdienst; zodanige aanleiding mo t een Dichter niet geven. Vergeefs is hier de uiivlugt, dat een Dichter zich niet kan behoeden voor hatelijke aanmerkingen; de aanmerking is niet hatelijk, wanneer zij juist is; wanneer de Dichter de menfcbelijke lichtzinnigheid uitliet oog verliest, is hij of onkundig of misdadig. In ééa woord, aan den Franfchen Mahomet alle mogelijke rechtdoende, dan noch moet in eene goedwillige ziel ettie naargeestige treurigheid ontftaan, op de bsfehouwing van zo veel misbruikt vernuft. Het gevaar der Geestdrijverij, die afgrijslijke geesfel voorhc: menschdom, verëischt andre tegenftanden , en antire geneesmiddelen. Marmomel brengt 'er andren ten voorfchijn, in zijne fchoone incas. Thans voegt het ons den Vertaler van Mahomet, den braven en goedbartigen h artsen, in zijn graf, de eere te geven die hem toekomt. Niemant in de waereld, kan meer achting hebben voor dc nagedachtenis van dien deugdfamen man, en dien waarlijk grooten Dichter, elan Wij. Zijn gedicht bij de verheffing van Willem den Vierden, zal, zonder dat men (taalkundige begrippen 'er in menge , die tot de kunst niet behooren, een eeuwig gedenkftnk blijven van de edelheid van het meusehlijk verftand, bij alles wat de kunst kent, en waarheid en onzijdigheid dierbaar is: maar, met dat alles,men moet de levendigen niet bedriegen, ter gunst van de dooden. Voor liet Tooneel was bij ongelukkig: zijn YVedergevonden Zoon, hoe nagcloopen van de menigte, is allerongelukkigst in de oogen der kenners. Volt ai re was geen man voor Blijfpel, en «artsen heeft in de veitaling misdagen begaan in het gemelde ftuk; la in Conjac! enz. wij (tappen 'er liever af. .Zijne „ Moeder vertrouwde van haar Dochteris droog, flijf en niet zonder grove gebreken ; laten wij van zijn' andre ftukken zwijgen. Hij was een man van geest en gevoel; maar, helaas! volgens de bijna algemeene gewoonte van vermogende Nederlanders, onbereisd, zonder menfehenkennis, en genoegfam* geleerdheid. De taal en behendigheden der hoven was hem onbekend, en kon hem niet bekend zijn; evenwel ging zijne natuurlijke neiging tor de Tooneeldichtkunst liaren gang; wat wonder, dat hij misdagen van belang beging 1 Eenzelfde verfchooning willen wij, uit goedhartigheid ,ook daarftellen voor Heet en Beftierderen in het ten Tooneel voeren van dit affchuwelijke en verminkte Tooneelftuk. Geen hunner,laten wij zuiver lpreken, is aangelegd om alles te weten wat'er tot een Tooneel behoort. Voordeel te bejagen voor hun Tooneel is bij hen alles ,en dit is verkeerd; de deugd en het verftand beteekenen ook iets. Men ziet, dac Wij hen allen mogelijken recht laten wedervaren; maar wij vertrouwen dan ook, dat zij de onnoozle Amfterdammers niet wetler zullen naderen , daar ben alles onder het oog is gebragt, met een' Hechten Waltron, en een ondeugenelen Mahomet, daar het niet ontbreekt aan fiaaije en edele ftukKen, die eer bij voordeel zullen geven, en gegeven hebben. Verder duiven wij de Amfterdammers, die eerbied voor Godsdienst cn goed verftand hebben", op hun geweten geven, of het hen betaamt zulke Godlooze ftukken als Mahomet, na te loopen tot tijdverdrijf. Ti AMSTERDAM, Ui HER M ANUS VAN DER PAÈRDT. En alüai word dit Blad weeklijks voor li Stuiver uitgegeven.  TOONEELSPECTATOR. Sfo. 4. Den r October, 1792. Er is eene eeuw geweest waarin de Duivel en de Liefhebbers van Avanturen en vechten al vrij wat te zeggen hadden, en eene aanzienlijke rol op de waereld fpeelden: en men kan niet ontkennen, dat zij in onze dagen niet ten éénemale fchaakmat zitten; want wie is onbekend wat fpels de Duivel onlangs, en dat noch wel voornaamlijk binnen Amfterdam , in zekere Kerkgemeente heeft aangericht, zó dat daaruit ec-ne geweldige fcheuring is ontftaan, die fomtijds wel eens Avanturen en Veeb;partijtjes heeft opgeleverd ? Maar dit ailes is in onze dagen poppenfpel, in vergelijking van vorige eeuwen , toen ieder adelijk huis, ieder bosch ; en ieder duistre plaats z jn* Duivel, en ieder meisje haar' voorvechter had. De veelvuldigfte Ouivelplaatfen, en de grootfte menigte van die voorvechters waren in Spanje te zoeken, omdat de oude Heeren Spanjaarden de bijgeloovigfte en fierlte menichen waren tevens. In dien toeftand verfcheen 'er een Spaanscli krijgsman, die de zotternijen van zijne natie moedig aan. tas; te in een boek vol edele fcherts. Hij was AÏiguel Cervantes de Savedra, en zijn boek is bij de geheele waereld bekend, onder den naam van De gevallen v m den vromen en vernuftiger. Ridder Don Ouichot, van Mancha. Heintje Pik, de Bitebauwen, de^ Kaboutermannekens , enz. hadden een aantal vrinden in dien tijd; dezulken noemden men tooveraars, en hexen, en Honden met deze fbokende wezens in een verbond, waarbij de magt wierd verleend om kwaad te doen aan allen wien men een pots fchuldig was. De voorvechters der meisjes, meest vrome en vernuftige mannen, wierden van deze toveraars jammerlijk gekweld, zodat fomtijls het verdedigen eener Schoonheid den voorvechter wel eens blaauwe oogen, dikke neuzen, enz. deed behalen; maar geen mensch lag meer met deze kwaaddoende wezens in de war, dan de vrome , wijze en dappere Don Quichot, een Ridder, want ieder meisje had in'haar' Kampioen een' Ridder. Zijne gevaPen , door Savedra befchreven, maakten die verfchijnfelen zeldzamer in zijn vaderland , omdat de Spaanfche fierheid vatbaar was voor fchaanite, eene eere waarop niet alle volk n zich kunnen beroemen. Zo men zich verbeeld, dat de goede Spanjaarden alleen D Don  36 DE TOONEELSPECTATOR. No. 4. Don Quichotten onder zich hadden, bedriegt men zich geweldig; alle landen hebben noch de hunnen, en Nederland is 'er rijkelijk van bedeeld. Hoe vee! menfehen vind men in de waereld, die , vervoerd door harfenfchimmen, dagelijks voorvechters van dwaasheden zijn, en in een' fnoevenden toon praten van het geen zij niet weten, of van uit te voeren dat boven hunne krachten is , en dus met fchande en (chade van de betoovering te recht raken, daar de gevallen van Don Quichot hen konden genezen, zo zij genezen -wilden zijn, en zo Jer genezing op zat? De vernuftige langendijk, die Terentius der Nederlanden, heeft zekerlijk, met het oogmerk van Savedra, zijn' Nederduitfchen Don Quichot voor de Don Quichotten van de Nederlanden opgefteld, waar van wij het ongeluk hebben 'er een menigte te kennen. Stoffel knoe-, een Zweed van afkomst, en mijn eerwaardige buurman, zijnde van handwerk een hoedenmaker, en een man van eene afgriislijke dofis laatdunkendheid en geen minder onkunde, is de voorvechter van alle verongelijkte wezens in de buurt, daarbij een man vol van Staatkundige grondregelen', en zwaar bier; weinig dagen gaan ten avond of hij heeft het voor deze of geenen opgenon en, en met dezen of geenen in de mat geweest, en niet altijd keert hij zcgepraalende van de partij; daar bij geen blaauwoog, of ncusjebloed 'er van brengt, of hij zweert dat hem do Duivel dat beeft gedaan, of dat de vent die hem fchade heeft toegebragt "met den Duivel omgang heeft. En ziedaar een' Don Quichot! Waren 'er flechts onder verhevener foort van menfehen geen Stoffels van dezen aart' maar men vind die onder alle clasfen, en de zangberg, de heil'ge zangberg! (bet is om met heeren traanen te befchreijen 0 is er niet vrij van. Bezie Hechts meester Jochem, in den Langendijkfthen Don Quichot, men zal moeten bekennen dat zijne hitte voor den Bruiloftsdeunen, hem tot een foort van Don Quichot maakt; en hoeveele Heeren Colegaas heeft hij niet onder ons ? Het ftuk van Langendijk, gegrond op den Held van savedra, is vol fchoone zedeleer, vol vernuftige trekkeu, en fraaije fchikkingen, en men kan zeggen , dat het vernuft van den Nederlandfchen Dichter niet heeft re wijken voor dat van den Spanjaard Honderde van frraije toepasfingen op de dagelijkfche dwaasheden der menfehen in het algemeen, maken het ftuk nuttig, en de fpëling daarvan doet eere aan de Beflierfleren van den Schouwburg. Jamroer is het, dat wij in de rol van lbanch.e den acteur lindeman voor het tegenwoordig  DE TOONEELSPECTATOR. No. 4. 37 dige moeten misfen! doch dit is niet onze fchuld. Genoeg het ftuk is aangekondigd ter vertooning op den 25 September, in de Kermis, en het vervrolijkt leerzaam, dat het ware afzigt van een Tooneelftuk behoorc te zijn, ten allen tijde. Tot dus verre van Don Quichot. Nu vinden wij op den Lijst der fpellen aangekondigd: „ Richard Leeuwenhart", Zangfpel. Zeer heerlijk omme te aanfchouwen ! dat is te zeggen, voor zeker foort van aanfchouwers, waar onder wij de eere niet hebben te behooren , wij bekennen het ruiterlijk. Na het zelve is „ Het Huwelijk van Don Antohio" aangekondigd ; mede een Zangfpel; zodat de zangliefhebbers eene dubble portie is toegedeeld op één' avond, dat overheerlijk in de Kermis is, daar vrolijkheid de hoofdzaak behoort te zijn voor vrolijke menfehen. Terwijl wij dit fchrijven, zijn wij noch verre van den dag der uitgave van dit vertoog, en men bericht ons, dat deze aangekondigde ftukken geen voortgang zouden hebben, dat eeuwig fchade is voor de liefhebbers der Muzijk. Het is waar, de Schouwburg is door onze deftige voorvaderen niet gemaakt voor een Concertzaal ; maar verandering van tijden, verandering van zeden! en waarom zal men de menfehen niet zo wel in zang zich onderling hunne meening hooren uitdrukken, als in gefprek? Zingen heeft zijne voordeden; immers weet men dat liedjes de Reformatie op den gang hielpen ; ieder weet hoeveel matroozen het liedje.: Hoortoe Annaatje! 'k zal u verhalen , enz." aan boord heeft gezongen, en wij hebben noch onlangs bij een Uitdrager in Ütrecht, Koning David, met een ronde Dot op het hoofd, zingende en dansfende voor de Ark gezien, daar gantsch Israël vrolijk op hem keek. Weet men ook niet dat de booze geest van den zoon van Kis weg week voor de liedjes en fnarenklank van den zangrijken zoon van Izaï ? Ziedaar bewijzen, dat de zang wel degelijk voor onzen fchouwburg nuttig is, tegen het oogmerk onzer oude Nederlandfche fiijfkoppige voorvaderen, die zekerlijk aan geen Operaas dachten. Andermaal, het zoude eeuwig jammer zijn , dat het ftuk, en de trouwpartij van Don Antonio, geen voortgang zoude hebben gehad, op den gezetten Kermistijd ! Ondertusfehen bericht men ons , dat de Kermisgasten deze vrolijkheid zouden moeten misfen, om eene Actrice, die in dien fta^ is dien men „ de Gezegende" noemt, cn waartoe eene Actrice zo wel kan komen als eenige andre der docbreren van Adam; en dat zij zwarigheid maakt om meteen uitgezet ^vermeerderend Vo urnen in een jongens pakje üen tooneele te verfehijnen. Zo dat zo is, behoorde men Da de  28 DE TOONEELSPECTATOR. No. 4. de kieschlieid dezer vrouw , (die wij niet genoeg kennen ,) te gemoet te komen, te meer, daar dit gemakkelijk te doen was, zomen ons geliefde te verëeren met den raad van dén' onzer brocderfchap te volgen, in liet vervolg, wanneer zulke toevallen eens weder plaats hadden, dat is, eene Aria op te ftcllen, waarin de Gemeente wierd aangekondigd, voor het ftuk, dat de jongman, dien de Actrice zoude moeten voorttellen, gekweld was mee de Rommelzucht; en wij moeten bekennen, 'dat, behalve dat zulk eene nieuwigheid hare bekoorlijkheden zoude hebben, de natuur niet word beledigd dooiden raad van onzen medebroeder, want daar men oneindig veel moet doorzwelgen in eene Opera , kan een jongman die Rommclzuchtig is, licht op de koop worden toegegeven, [ntusfehen wenfehen wij, dac de Kermisgasten zich mogen verlustigd hebben tii den Richard, enz. Beide ftukken zullen de eere hebben, (zo liet is voortgegaan,) om de Gemeente tweemaal achterdén te nichten , even als de kreuple Waltron, en de zoetzingende Felix; dat het hen wdl bekome! Wij hebben, volgens de Catalogus, noch omtrent een andeihalf doiuijn Operaas te goed! Couragic! Op den volgenden Vrijdag, den 28, is ons don fchoonen Adelaart aangekondigd, een ftuk dat beter lot verdiende dan in den Kermistijd te worden gefpeeld. Alles is daarin deftig, de veileiding van een doortrapt lichtvaardig vrouwmensch, is , rcr wsarfchouwing van alle losfe jongelingen , hierin allerfraaist afgefchetst. De Vertaler heeft eene van zijne keuze. Jammer is het, dat wij voor ae rol van Charlotte de bekwame Juffrouw seims misfen ; nimmer hebben wij meer gevoeld van eenig ftuk, dan toen wij eiie uitmuntende vrouw deze rol met den grooten Tooncelfpeler p a s s é hebben zien fpelen. Het ff uk is waardig met aandacht door alle clasfen van menfehen te worden gezien. Alle caradlers zijn vaderlandsch, en natuurlijk geteekend; alles is met behendigheid voorbereid, en alles werkt mede om de ontknoping als van zelve, uit den aart des gevals tia.ir te brengen, dat bet groote der kunst is. Een Tooneelftuk is niets dan eene juiste nabnorfing van een voorval dat in de natuur, tn in de dagelijkfche voorvallen des levens plaats heeft, en alles vat daarin niet overéénkomt met de fchoone natuur , behoort tot de misdragten van her verftand. Adelaart is eene welgemaakte harsfenvrucht, der befebouwing dubbel waardig; het is flechts réén geheel , beftaande uit een famenftel van benoodigde fchoone en welgemaakte leden, die te treffender werking doen, omdat zij zich bevallig bewegen. Het onbesturven weeuwtje, dat na Adelaart ftaat, is geestig, en vol fchoone Dagen; bet verdiende zekerlijk hier en daar een weinig befchaving, naar den tegcnwooidigen kiefchen fmaak; maar met dar alles, het ware te wenfehen, dat onze hedendaagrche Tooneelfpelvertalingmakers , "«pubJjek t« vertooning, volgens den Catalogus, aangekondigd, dj groote BELizARios, een rreurfpel, en na hetzelve de sTiEFMoêR, een Kluchtfpel. H;ctnrif, Wat den Belizafius aangaat, men weet dat de Historie £ tWly ■  34 DE TOONEELSPECTATOR. No. S. twijfelachtig is, en dat de beroemde Marmonul een verhaal daarvan heeft gegrond, op het algemeen verhaal dat men van den held had, en daarvan het handboek der Koningen heeft gemaakt. Het zij de historie verdicht of echt zij, Boileau merkt met grond aan, dat het 'er weinig toe doet, of een Eneas ééns beftaan hebbe of niet, zo hij flechts op de tafrelcn die men van hem maakt ve/ hen inV. n 'J vcrrc,llJ"e» »'°«. en voor het geen men 7 w ' doen voorkomen, en dit heeft inderdaad omtrent alle helden plaats. Het onderwerp van dit Treurfnel is voor & menlbhe gcw.gt> ^ J'IJ£™W£ Z V fSll deuSdfaam man. den fleun van zijn' Vorst cn Vaderland en tevens den alpemeenen U eldoender » Hoe benimlijker zulk een verfchijnfel is, hoe meer het de oojen en harten der menfehen tot zich trekt, wanneer net ongeluk, en dat noch een onverdiend ongeluk, hem komt beltoken, vernederen, en in den deerniswaardigften Haat hellen, pe deugdfame man die zodanig een voorwerp e p het Tooneel befchouwt, voelt alle de rampen van de lijdende deugd edel en treffende; min of meer word hij de pijnen gewaar van een wezen dat eenige overéénkomst heeft met hem ;daar het gros der menfehen, mede geffeept door eene natuurlijke neiging tot het rechtvaaidige, en ingenomen tegen onrechtvaardige geweidadiglieid, tot tranen word gedwongen. Zulke onderwerpen veradelen de menschlijke natuur, die niet zo boos en op/etlijk verkeerd is, als men ons doorgaans w l doen geloven; geen kleine verdiende voor een 1 ooneelfluk! " fJeze Belizarius is Veldheer van den Keizer fustiniaan. Zijne grootheid, die bij zich zeiven te danken heeft, doet liem zijne vorigen ftaat niet vergeten, en maakt hem tot een' edel mensch. Na taüooze dienden, zo dat de Keizer den Scepter met hem deelt, en gevolglijk alle hovelingen achter hem loopen, blijft bij de rechtvaardige en edele man, een' klaren droom gelijk, die in het midden der zilte golven zijné zuiverheid blijft bewaren; een verdorven bof verderft hem niet. De Gemalinne van den Keizer, gedrongen door eene neiging die de meeste vrouwen voeden voor ongemeene mannen, vat eene hevige liefde voor hem op. Om deze belangrijker ie maken, of liever oni meerder bronnen van werking te doen ontdaan , heeft de Dichter het hart van den doorluchrigen Veldheer doen vermeesteren door eene jonge tcdre en deugdfame vröuW-i genaamd Anthonia, een voorwerp zijner liefde dtibhci waardig. De ontdekking dezer vlamme fpoort de vervoerde en geweldiggeaane gemalinne des Keizers aan, ton eene euveldaad die de haajren doet te bergen rijzen. Zij  DE TOONEELSPECTATOR. No. 5. 35 Zij is boven Jemfar en Fedra, en baar gruwliike aanflag gelukt haar niet dan al te wel. Om Beiizarius, die haar niet ten wille verkiest te zijn, uit hoofde van deugd, verpligting aan en trouw voor zijn' meester en weldoender, als mede om zijne liefde tot Anthonia, te verderven , beticht zij hem van eene onkuifche vlam; aan een verdorven Hof en bij een' zwakken Vorst, vinden befchuldigingen van dien aart meest ingang, en dus is de reinfte deugd daar nooit beveiligd. De Keizer, bedrogen door den fchijn, befluit Beiizarius te berooven van zijne oogen , uit een gantsch ander oogmerk dan Marmontel zijnen Justiniaan, tot dat afgrijslijk befluit brengt. Jn het Tooneelftuk doet de Keizer het om zijn' onderdaan te ftraffen in die deelen, waaruit de ftrafwaardige begeerte zoude zijn ontdaan; in den Beiizarius van Marmontel doet de Keizer het, omdat hij vreesde dat de fo!daten Beiizarius, dien hij had doen gevangen zerten, ais fchuldig aan eene famenzweering tegen den Staat , uit den kerker zouden verlosfen; om dus niets van hem te vreezen te hebben, berooft hij hem van het gez'gt. Zekerlijk is dit laatfte beter gefchikt om het caracter van eenen Justinianus op te houden dan het eerfte, want men moet in het Staatkundige oneindig veel toegeven aan de noodzaaklijkheid; daar men aan de liefde van een' groot man geene barbaarschheid en misbruik van magt kan toegeven. In het Treurfpel zijn de oogen den braven Veldheer naauwlijks ontnomen, daar hij gedoemd is om zijn brood te bedelen , of het berouw ontftaat in de Keizerin; de liefde word weder levendig, even als in Herodes na het vermoorden van Mariamne; en vóór zich om te brengen doet zij den Keizer weten, dat de Veldheer ten éénemaale onfchuidig is, even als Fedra doet omtrent Hijpoli.'tis. Beiizarius overleeft in het ftuk niet lang zijne vn'jfpraak, maar ftcrft in de armen der treurende Anthonia, en in het bijwezen van den Keizer, wiens wroeging zo laauw is als zijn lichtgeloovig hart in het gantfche ftuk was. In het werk van Marmontel. is dit alles veel edeler: de verongelijkte blinde held raakt verder in bewint van zaken, de wraak word hem aangebeden, hij verfmaad die, en dit vermeerdert de wroegingen van den Keizer, die zijne knagingen uitdrukt met hitte en gevoel. Het onderwerp van het Treurfpel doet met dat alles, bijzonder op het einde, tranen ftorten, omdat alle harrstogien algemeene hartstogten zijn, en alles in natuurlijke werking is gebragt. Jammer is het, dat dit onderwerp onder geen bekwamer hand is gevallen : de croote deeien zijn meest onregelmatig en flecht gefchikt, en niet overE 2 al  35 DE TOONEELSPECTATOR. No. 5. al fpreken de perlonaadien genoeg de Mal van het Hof, daar i?e listen niet fijn genoeg zijn aangelegd, en niet genoeg omkleed met belangen van Staat. De beroemde PASsé en de niet min roem•waardige juffrouw eouhon, twee voorwerpen die wij te vroeg hebben verlóren, oiiderfteunden dit ftuk meesterlijk, in hunnen tijd. Daar de Redeleer van nut kan zijn, wenfehen wij dat de Acteurs hunne voorgangeren mogen trachten gelijk te zijn dezen avond, zo het ftuk voortgang heeft. Zo onze natie eenige eigene grootheid heeft in de Tooneelfpeldichtkunst, bet is in die oude kluchten, die men zelden meer fpeelt, en waartoe de StiefmoéT behoorr, die men , ter eere van den Schouwburg, heden ten Tooneeje zal voeren, ten minfte is dit ons beloofd. In waarheid, huishoudens als dat van Jochem Kraag zijn 'er onder onze burgers maar al re menigvuldig, daar een Meid Juffer geworden, en kindren krijgende, licht bet voorkind, dat is dat van haren weldoener, onbarmhartig mishandelt, uit dwaze liefde tot baar eigen kroost. Het ftukje is eenvoudig, natuurlijk, vol welgepaste vinding en zcdeleer; daar alles betamelijk vervrolijkend word voorgefield. Wij wensebten dat wij ons met een douzijn zulke Stukjes, van eigen Hollandsch vernuft konden geluk wenfehen; dat is te zeggen, op het Tooneel, anderszins zijn die 'er genoeg; maar het lust ons voor als noch niet die allen op te noemen, Zodra de Beftierderen van den Schouwburg waarlijk zijn gezind wat zotte Operaas, en wat Duitfche Prullenkraam weg te werpen, en uit te monlleren, belooven wij hen een aanzienlijken lijst van leerzame en aangename Nafpelen te doen toekomen, die het gemis der nieuwe onnatuurlijkheden, en dwaasheden, rijklijk zullen vergoeden. Hoeveel eere zouden zich zj hierdoor aandoen? hoe wél en luis terijk zoude het met den Schouwburg zijn? en hoe veel bekwame mannen zouden zich ter nederzetten, ten diende van den Schouwburg! Zagen wij dien tijd ééns geboren! Op Dingsdag, den 9 October, is ons écne der meesterftukken van den grooten langenojjic beloofd, namelijk zijn vermaarde krelis louwen , een ftuk leerzaam en vermakelijk voor alle clasfen van menfehen, en waardig het gantfche jaar door, in alle tijden, te worden gefpeeld. Een burger die den edelman wil uitbangen, zegt de overleden Koning van Pruisfen, is een echt voorwerp voor een Topreel, en Molière begreep dit volmaakt; evenwel moet. men eerlijk bekennen, dat, hoe geestig deze beroemde Franiche Blijfpeldichter zijn' Bauygois Gcnvdhomme heeft fainen gefield, het ftuk in juistheid van fchikking en gelukkige uitkomften, verre beneden den Krelii Lomven is. Bij Molière is alles te bouffon, ofte veel fchertsatklig, en fomtijds vrij onnatuurlijk, daar alles in Langendijk natuuilijk' en gepaste fcherts is. De kmkel op den troon , praalt natuurlijk belachlijk bij de gebruiken van 'een befchaafd Hof, daar zijne angften in nood hem leeren , en tevens alle burgerlijke wezens leerep, hoe elendig de Grooteu zijn, ten opzigte van de rust en her ware «énoegen des levens; en de leer is uiterst nuttig voor menfehen, ' die, zonder reden te hebben van zich te beklagen, ontevrede zijn met hunnen ftaat, en onzinnig een' grooter najagen. De wiskunsten aa tes, mede van dien grooten vereerdervan ons vadërUfod, fcherst allergeestigst met de pedantelij eler geleerden, en half geleerden. De vinding is geestig, en bet voorval met de geftoolen ham, is ééne der fchoonlie middelen ter ontknoping, die wij ons kunnen te binnen brengen ergens ooit te hebben gelezen; het weegt de ontknoopmiddclen van de fchoone Ontdekte Schijndeugd op. Zulke ftukken doen eere aan den Schouwburg,  DE TOONEELSPECTATOR. No. 5- 37 , . a Roftierdeten buiten den Kennis, zulke voortbrengfels en aten de regeren bu bebbennoch gedurig fpelen, wi] zu f b listige vrij- Het geen nu vogiris van eer and en aan „„^^^ mo. sTER,is op z.chzeWe ee ^ „empe en Tartuffe dubbel LIER/' "Lnr zo ver ë he? de menfchenkennis, en de kunst van waardig, vom ze.verre n-t earacters zt n keurig famenllellen betreft. Alle is n oe^natui gevu!d ,ten. tegen gekoozen, en keurig bewerkt, alles ie B b ^ ^ ^ elkander overgeteld. ^Maar ondano ^ ftuk leeren, bewondrmgwaardige, w« zal «en ï stuk Hierop komt alles au , Voltnwe zegt ro ae"s|houwburg is de hoe ^«o^^lfS^^^fifehuHB lieden, en de plaats van vernuftige .uu>P*"n"*5k ™t ,:ine befchaafde Ditfpamii4^eemdeltngente^ordtóen een volk uit zijne ~« ^ ^ gen, en wat is be chaafd? Niets da _t g™ w » ^ lcerÈn ? Sg is. Andermaal, wat zal men urt de Listige , Tsiisfchien ^^••^^^tl«?öai haar' opiluher ot af te zonderen , zich te meer j. > d Hollanders zr,,, de 0P"U'«'S de ^^wel mogt wenféhen, dat derzelver getal dat men, m onzen uju, ° . 7eer vele viouwlijke on- vvat uitgeftrekter ware I e daad ve.e^zee, ve ^ ^ gehuwden, lpot.cn n™1 ^ Ftanfche gebruiken, waar door en zijn vrij wat verOaatd a*n a= r j- ^ hcm „et hoofd van menig man opgefchikt raakt op eene wijze, ui . zwaarte doet op den fö"^M£W^tóta Amfterdammers a,les minder, dan gelehikt ^ fbrr^ „ede 5? ^in8eva h« faStijC haar' dwingland bedriegt zo aanzit vooraefteU en zo onderwijzende aangebiagt, dat het mMflokh)k vooige telrt, cn z . j ^ mam)erl] hlet ettl der ouderlijke waakfaamheid en lesje kan op oei ccs , beh jn te vlnden. Al.es teThelpklÜk "t wanneer men bedaard overweegt, dat jonge WOrd bedenk! u ftaat gekomen, uit welvoeglijkheid, en r°UWvfPr Gebruik haar voorgefchteveny de afwachtende pamjefi zijn Jval van huwlijksverzoek; dat zij dus, daar de natuur , 111 V-bande van al e voorfchriften des gebruiks. de neigingen derten ™™deJ™*'. „ans doen gaan in hare werking, in een foort ^AS^'SSweTt en dit, daar niets pijnlijker is dan Va" h/dtan" en dat wel voornamelijk in het beteugelen van het zelfbedwang, en « bedwin&en is door de wijste men- eene «W^V^S word aangedrongen , om zich te ontdoen fchen, hei uu i d. toe(laml het vemurt op zich vaneen zo drukUna j^, uitdenking van middelen, om zelve reeds f^gjgg* d\e' het voidoen van eene der hevigfte hinderpalen «^J™£n'dat * in de Listige Vrpfter? Kunnen i i ■ niet nemen6? en '"uien *j he" ie do fn'?"8* W<"TÏ haar parti' die in een huwlijk worden £L ^ondc" ?, ™orJ""ne"Jk bulken, Cnaak vinden in een behenX uii H en kl"lnen deze «een' ven, naar het M^K^g^' I" "et «.«* « veröö.IoWoiiere beSben Bezien? kT nf a - Z J er van 1:1 hct van van Notha ke nie verliefd om ? meen befmet waren .net de L fzilre. 1^X^*7^ men vmd in onze daaen de cl sft der h£J£ y £5Me.rd «». geftorven, onder alle: levensflanden Stoïtt uUte hebben opgemekt, dat knapen', d e ndmefre* " Ik1^?"?° ben, en minst harsfens in den kop „ie roonV, i i* **■ te. bezitten,, en dat van hen zelve",,' z™lcn ~t^i ,^ ^ z'jn, datzj „iet verdienen dat de ^Id he „ ï m"Sd da.,r het maar al te waar is, dat ui , , e j I e v'• aantoont, dan de beroemincr „„ ,„.,„' nergebrell van iets ftuk van den l^SS^^ ^7^'/' J*' allen tijde. De vinding is geesti» de fcbili-i o nt,•• ' !" tc" .•acte* juist,, de nitkomftcf ttii*, ! ^c P" va.lig, e» dus maakt het een febeïn'geheel uit" DTL?1X flavifl en d,e van de vrouw van d,n cm,-;.- :l ";l'nS der de tusfchenwerpfcls dra^ e&^^^JffiMW nieuws uermheid word behendig levend- 1™ f ' e'1 'lu ontknoping die uit den aart L^^^Z.^ wor-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 5. 3$ worden voorzien, daar de aandachtige aanfchouwer ten einde van het ftuk verwonderd is dat hij niets heeft voorzien, en ziedaar het groote geheim der kunst. Het ftuk doet eere aan den Maker aan den Vertakt, aan de Beftierderen die het doen fpelen, en aan den aanfchouwer die fmaak vind in het bijwonen der vertooniug. Waaróm voert men niet altijd diergerlijke ftukken ten Tooneeie ' Immers is 'er ftof in overvloed toe. Wanneer men een Staalkundige Tingieter, en een' lied, ogen Officier befchouwt, en men vergelijkt deze ftukken met een Eiland' van verwarrins., moet een goedwillige geest in eene bedroevint; geraken wegens de gefteldheid van den menschlijken geest, die zo laag kan afdalen na zo lioo» geklommen te z;jn. 0 Mijnheer! daar Gij en Uwe Vrinden het loflijk en nuttig ontwerp ge. maakt hebt om den aanzienlijken Amfterdamfchen Schouwburg van dienst te zijn, en tevens het publiek, betuigen wij U ongeveinsd onze hoogachting. Het is in onze dagen waarlijk iets zeldfaam tegen een' ftroom van dwaasbeden , finaak- en zedenbedeif re durven oproeijen. Bekoord door de edelheid van Uw ontwerp; en door de gepasre ftouthcid waar mede gij htt ten uitvoer brengt, nemen wij de vrijheid dezen brief aan Ü toe te zenden. Hoe komt hei toch, daar Uwe geleerdfte mannen, reeds jaren geleden , hebben gezegd, er, het heden noch openlijk zeggen , dat i>e do ode lij he minnenijd eene doodeiijke» hartfenvrucht is , dat dit monfter evenwel weder voor een befchaafd volk wordt ten Tooneeie gevoerd ? Een vrouw onder de krijgszuchtige Romeinen :e zien bekleed met de oppermagt; een vrouw dié dezelve durft misbruiken, en dat in den laagltcn fmaak, tegen een eerst man van bet Keizerrijk, aan wien de oppervorst de'grootfie verpligctngen heelt; een Keizer die in den tuin een meisje te lijf wil, en zo boertig zijne liefde verklaart, dat hij bijna in een' kruijer verandert; een man die de vijanden des Rijks doet beven, gek te zien worden om een meisje, dat bij hem {poken komt in den tuin en die z ch deswegens zo gemeenzaam met eten tuinman onderhoud, alsöf 'er geen onderfcheid van rangen in de waireld waren; dezelfde man zo maar éénsflags tot zijne zinnen ie zien gebragt^ bij de wedervinding van zijn lielje, die hem wil overtuigen dat zij peen geest is, door hem tot eenige vurige zoentjes te dringen daarbij voegende, geesten zijn nies genegen om le kmfc/ien; een dolle prinfes, die alles in de war heelt gebrast door manziekte en die eer een vischwijf dan eene Vorstl'ijke Perfonaadje nelijkt • die zich wil doodfteken, nu zij den man moet verhezen die zij gaarne had, en die haar niet kan beminnen; die eindlijk zich evenwel den bals breekt, onder opzigt van een' officier, die op haar moet pasfen, maar onkundig is dat Mevrouw de Prinfes, juist dprapos, een' dolk in het groen van den tuin verborgen bad, omdat zij wel wist dat uien haar wel .belenen zou, zich voor de oogen van het Hof te verinoorden;, zuik ome opëenftapeling van vervelende dwaasheden , om 'er niets fterkers van te zegaen, gevoegd bij de geile en onëedle tukkclingen van den Keizer omtrent Porcia, die eerbare vrouwen doen blozen, en de jeugd gevoelens inboezemen die van zeiven fointijds maar al te vioe« komen, ik zes, dit alles' op een Tooueel te brengen, dat door onze brave en zeelige voor- ou-  40 DE TOONEELSPECTATOR. No. s> ouderen tot een leerfchooli van zeden en taal is opgericht, is iets dat verbaast. De verbazing neemt toe, wanneer men in aanmerking neemt, hoe dit monftedijke ftuk door de eerfre vernuften, in Spectatoriale papieren, is uitgetekend. In waarheid, wat voordeel zal den Aanfchouwer uit dit kakelbonte gedrocht trekken? en kan een brave Vader in goeden gemoetle, zijn kind in foortgelijke ftukken eene vermakelijken avond in den Schouwburg verzorgen ? Toen dit ftuk de laatfte maal is vertoond, was mij de inhoud onbekend; dus nam ik mijn Zoontje, toenmaals een knaapje van agt jaarer,, eens mede tiaar den Schouwburg; maar hoe verlegen wierd ik met de partij, toen bij de geile vrijerij van Valeriaan en Porcia, het kind mij, in zijne onnoozelheid , vroeg, „ Vader! wat wil die Heer toch van dat mooije meisje hebben? Foei! hij plaagt haarl waar" om doet hij dat? Onze kleine Jolij plaagt fomtijds Zemire ookzo; maar dan jaast moeder de honden de kamer uit." Ik wil wel bekennen, dat ik, om den jongen af te leiden, behendigheid noodig had; want het was vooral mijne zaak als vader niet , om hem eene bloote en geheel naakte omfchrijving te geven, van het geen de Heer van hec meisje begeerde, en waarom bij haar zo plaagde, zo min :ls hem de historie van jolij en Zemire te ontleden, dat zult Eij licht begrijpen. Ziedaar ondertusfehen, waartoe foortgelijke fraaiheden aanleiding geven, want ik twijfel gantsch niet of meer dan één vader heeft zich bij dit Tooneeltje in mijne omftandiaheid bevonden met zijn jongen of meisje. Hebben zedige menfehen in den Socratifcheu oorlog , waarin zo veele menfehen ftreden met verzaking van de heerlijkheid hunner fchoone natuur, met recht afgekeurd, dat men eene Zonde die de eerbaarheid verbied te noemen, opentlijk voor de oogen van jonc en oud, in papieren verhandelde; zullen zij bet minder afkeuren , de jeugd geile inboezemingen te doen "even op een Tooneel, eiaar zij goede z den verwachten? En zullen verftanriige menfehen niet geërgerd zijn. wanneer men hen een "eheelen avond vergast op de vervelendfte dwaasheden die men zich kan verbeelden? Of komt het in Amftcrdam niet meer aan op het oordeel van zedige en verfiandige menfehen ? dan behoede God de Stad 1 Wat 'er van zij, heb de goedheid dezen brief onder de oogen Uwer Stadgeneoten te brengen. Misfchien komt die in handen van lleerep Beftierderen; en ongetwijlekl zullen zij alsdan, getroffen door de billijkheid mijner redenen, als eerlijke leidslieden, aanwian men de jeugd één' avond kan toevertrouwen in hun zedenfchool, zich in het vervols wachten dezen Doodlijken Minnenijd weder te doen ten voorfthijn komen, voor een zedig en verftandig Publiek ; een ftap. waardoor zij zichzeleen de greotfte eere zullen toebrengen daar de Schouwburg 'er niet aan voordeel bij zal verhezen, omd'at 'er een menigte fraaije ftukken achter de bank leggen, die de monftreufe gemaklijk met eere en voordeel kunnen vervangen. Geloof mij, met alle gevoelens van achting , te zijn , Uw Vriend en Iloogachtcr, Amft. 4 Oct. i792. jusTUS MORAAL. Te A M S TE R D /J M, lij HER M ANUS VAN DER PAARD T. En alom word dit Blad weeklijks voor i| Stuiver uitgegeven.  D E TOONEELSPECTATOR. ïNo-, £). Den 15 October, 1792. VutiUz vons lonsttrnts pla'trr , & y.mnis nt la.'Jer, Feltez Jtcix - in Mtes propte a m'iwércsfcr. lakt i>of. t1que. V 001 leden Vrijdag was het de dag waarop het fpelen van den' burgemeester was aangekondigd op den Amfterdarnfctien Schouwburg. (*) Inderdaad, wenschlijk ware het , dat alle mannen tot een' Regeenngpost geroe. pen zfcii eene glorie geliefden te (lellen in het fpoor van dezen Regent te betreden. Hoog gezag dat gevestigd is op goed verttand , en reine deugd , Raat onwrikbaar. en niets is beminlijker dan een beminlijk Regent. Na eene ondervinding van veele jaaren, komt men zekerlijk eerst, genoegfaam overal, tot de Burgemeesterlijke waardigheid; een minzaam grijsiiart is reeds een bekoorlijk verfchijnfel in de oogen der menlcben, en als gematigdheid, fchitterende door verftandigë liefde tot het volk, (daar is ook eene dwaaze en dolle volksliefde!) zich bij een'eerwaardigen ouderdom voegt in een' man van bewint , als dan word het Regentlchap alom veradeld in de oogen der ilervch'ngcn. 't Is waar deze burgemeester is wel geen Nederlandsen Regent, maar zijn voorbeeld,is algemeen aan te prijzen, en dit is eene groote verdiende in een ftuk. Overigens zullen wij niet onderzoeken, of alles in 135 bladzijden behoorlijk is gevuld: de Heeren Duitfchers zijn zekerlijk noch verre van de fijnheid van een' Ra- (#-> wij hebben ons reeds wegens den eêrloozen Doodlijken Mir.n:~ vijl' de met debóidcel- c n ftiaattdal opgevulde Indianen in Engeland, en andere fraaiheden verklaard. Dus vervolgen wij den loop der Caialoglte daar de keuze der Beftierderen niet word te niet gedaan door toevallige verfchikking van frakken. Schoon Mejuffrouw wattier de onnatuurlijke rol in delmdauen do xboufonneric ophoud, dit ftuk word 'er nier beter om, en fehoon men de ftukken wat verfchikt, die neemt de Ö'echife en de aocde keuze der Caiatóguefs ontwerpen niet wep. Men zal ons wel aelievente verlchoonen , dat wij een' laffen a d e l ij k e n landman onder de niet noemenswaardige Kerrnisooppciij pjaatfen. Het zou onvergeeflijk zijn,verftandige menfehen met zulk tuig bezig te houden. Wij wenfehtn, om den luister vau den Schouwburg, dat men dit Puk uit hooger. nood ter bane zal hebben gcfleept. "  42 DE TOONEELSPECTATOR. No. ff. Racine, Corneile, Crebillon, Voltaire, Belloij en Destoucbes en doorgaansi heeft men wegens de kortheid hunner groote rooneelftukkeu niets te klagen; doch de Ichoonheden wegen m deezen burgemeester het gebrekkige veel over. Het ftuk doet den Vertaler, den Bertierdê. h, t f^'ChfrS nere aan- Wat 3'ammer d« dit ftuk het bekoorlijke der Poezij mist, tegen de oogmerken der nt (nl-V:in,hCtnAm,lerd:imsch Tü0neel! is de aankweking der Poëzij één der groote oogmerken van de ü.chring des Schouwburg* ! Het is te meer jammer, daar de Vertaler alle de bekwaamheden bezit, om bet ftuk het natuurlijke en bekoorlijke der vaerzen te kunnen geven. Doch hiervan genoeg. ö Saturefag, den 13 was de Iphigenia in Aulis aangekondigd. iVan het geen 'er vertoond is, zullen wij zwijgen.) Dit onderwerp, dat eenige overeenkomst heeft niet het voorval van Jephtahs dochter, is oorfproneklijk Oneksch en door den grooten Racine op de 'I ooneelen van Vranknjk verSdeld. /)e Achilles van den Franfchen dichter heeft alöm het caracter dat Homeer hem toelenrijft,- namelijk , dat van een' krijgsman die de zee te boven gmg w |iet woeden; Agamemnon bezit al de fierheid der Atnden; Ciijtemnestra is groot, vol gevoel, fors en teder, en dat telkens wanneer zij één of ander zijn moet. Het caraaer van Iphigenia is overheerlijk; zij verrukt ons door haare grootmoedigheid, daar zij ons medelijden acJiter zxh fleept, als een offer voor haar vaderland, i^ier, als dochter van den bewintvoerendften Koning der Grieken, bekoort zij, en teder, a's dochter en minnares ontwringt zij tranen. Alle de onderhandelingen zijn gevuld met eene bevallige fijnheid, en wat is wigtiger dan een vader die zich genoodzaakt vind zijne dochter op te offeren aan eere en vaderland ? Hoe fehoon dit alles z:j het Griekfche ftuk heeft één voordeel dat het Franfchè' mist: de Griekfche Dichter fielt alles terilond in vuur door ons de reden te verklaren waarom Diana op dé Grieken vergramd is, en de vloot in Aulis houd opgefloten, door ongunftige winden en fiiltens. Agamemnon had eene hinde doorfchooten, die aan de Jagtgodin was toegewijd, en ziedaar de godin aan de tederfie zijde aangevallen , en dus vertoornd. In het Franfchè ftuk is de rede van Dianaas gramfchap duister, een ongeluk dat men van een man als een Racine niet zon verwachten Met dat alles, het is in eene nieuwe uitgave gemaküjk met vier vaerzen te verhelpen, doof een man van bekwaamheid. Het is vertaajd door het Kunsrgenootfchap Ml Volen. tibus Ardmm, en, het fmart ohs dit te moeten zeggen, uiterst  DE TOONEELSPECTATOR. No. 6. 43 aiterst Hecht. Doch dit ongeluk is in de ouden tijden alle (tukken der eerde Franfchè meesteren overgekomen; men liep los over de navolging heen , en dus ging het fchoone Coloriet verloren , en niet zelden verkeerde de Adating van het kruis. gefchilderd door den onderflijken kubbens in een print van Kannewet; wij fpreken hier bij gelijkenis. In de fchoone famenipraak tusfchen den fierenAgamemnon , en den woesten Achilles , zijn ellendige vaerzen, om van de gebreken in andre ichoone tooneelen te zwijgen. Agomemnon zegt: Ui> bienfait reproché tient toujcurs lieu d'iffcnce; Je yeti malus de raleur et plus d'obeisfance. Dat is: „ Een verweren weldaad , is altijd eene belediging; ,, Ik eisch minder heldenmoed,en meerder gehoorzaamheid * Deze uitdrukkingen duiden het hooge carafier van eenen Agamemnon aan; maar zie hier de vertaaling, zo als men dezelve bij ons gebruikt op den Schouwburg: 'k Laat van /lcbilles my niet om zyn'\ byjland hoontn ; Blaar liou veel meer van hen die zich ootmoedig tobnen. Inderdaad , eer platte draattaal, dan Koninglijke uitdrukkingen van den eedlen Racine. Zekerlijk is dit niet de taal van het Hof. in dezen fmaak is genoegzaam dit gantfche fchoone duk behandeld. Waarom toch niet door bekwame menfehen , diergelijke meesterdukken de behoorlijke verëischtens laten geven? Men behoeft den tegenswoordigen druk deswegens niet uit de waereki te helpen : laat men flechts, bij het aanleggen van een' nieuwen , pligtmatig bezorgd zijn. Aan bekwame mannen ontbreekt het niet; voor een weinig eer, en een goed woord, dat zij immers wel waardig zijn, word veel gedaan. De Dichter van de nieuwe fe dra , rukte dat meesterftuk uit Midas woeste klaauwen; zouden 'er peen andren zijn, die genegen waren om de fchoone Jphigenia haar' luister weder te geven? Zagen wij dien tijd ééns geboren! Overigens , kan het Amderdamsch Tooneel op eene gadelooze Iphigenia roemen, in de verdienftelijke wattier , die al het verëischte tot dit fchoone Caraéter bezit. Men begrijpt verdandig dit ftuk nu en dan te fpelen ; want over een paar jaren, is de gemelde groote Aörice geene Iphigenia meer. Daar zijn rollen waarin de jaaren alles tot het bevallige toedragen; en zodanig is Iphigenia. Wie zal, bij voorbeeld, eene Zaïre willen zien, die veertig laren achter den rug heeft? en wie zal niet lachen, als F 2 hij  4* DE TOONEELSPECTATOR. No. 6. hij alsdan Orosman hoort zeggen: „ Zij leeft noch in haar ichuldclooze dagen:" De zedeleer van het ftuk U om de menfehen teleeren, dat men zijn vaderland en den Hemel allés verfchu'digd is; zekerlijk, werkt in het ftuk alles mede om dit aangenaam in te prenten ; en het is den grooten Racine waardig dit te doen. Vóór hier van af te Happen , moet ik den Lezer de fchrandre beöordeeling van een' Spanjaard wegens dit ftuk mededeelen, om te doen zien dat Holland niet alleen maile beoordelaren van Tooneelfttikken heeft. Deze kwam, en hoorde eenige Geleerden dit Stuk uitpluizen ; deze vond dit, een andre dat fehoon, terwijl hij een diep ftilzwiigen bewaarde. Eindelijk vroeg het gezelfchap hem zijne gedachten. „ Wat fehoon is voor u, zeide bij, kan het ,, niet zijn voor mij. Ei lieve! waarop rust de werking van dit door u geliefkoosd Stuk '-" Eenige antwoordden . ,, Uit den toeftand waarin zich Agamemnon bevind, in „ zijne dochter, of het vaderland op te offeren." Andren zeiden: „ Uit de belemmering waarin Agamemnon zich. „ bevind tusfehen Irhigenia , Achilles en Clijtemnestra.'' „ Gij allen zijt gek'', zeide toen de Spanjaard: ,, Het ,, ftuk krijgt zijne werking uit den wind. Zo die goed waaide, konden de Grieken vertrekken uit Aulis, om „ Trooije te verbranden; nu de Wind tegen is , kan 'er ,, niets gebeuren. Ergo ! mijne heeren ' de Wind I de Wind " Ik wil wel bekennen, dat n'emant liet tegen diergelijke redekavelingen kan uithouden. Waar de man een Hollandfche Reder geweest, wij zouden zijne argu menten aan geestverwarring toefchrijven, omdat waar geld alles is. de eeldwinst de menfehen overal nagaat, en eenige malligheden verfchoonlijk kan doen voorkomen ; nu :s 'er voor een' goedwilliger) geest "iets overig , bij foortgelijke redekavelingen, dan de Racines te beklaSgen. Waar ftaat de verftandigc man niet ter beöordeeling van den gek ? mijnheer! Het zal mijn, met je permisfie, vrij ftaan om ere's afi je te fclirijven , of fehoon ik maar ien werkman bth eweest. Ummcrs mot ien man die et algemiene best zoekt, gien grootsch mensch wezen. Nou! dat denk ik juist niet van jou ! Je belieft dan te weten dat ik we! ien gemien man, maar gien gek mensch bin. en dat ik me dus, zo as dé menfehen zeggen, gien knollen vsur citroenen laat in de vuisten floppen. Ik heb in men leven als kelderknecht on-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 6. 45 onder de kooplui men geld ewonnen, en deur men eerilm baas et affipie ekregen dar ik nou heb, en men vrouw was wc-rkme;d, en hei: ook wat mee ebragt om veurte legden zo dat wij nou maklijk leven kunnen. Nou mot ie weten, mie je believe,' dat ik twie dienden heb ehad, en die mot ik je iens befchrijve, dm dat wat 'er uit veurtvloeit zo wat de Commedij raakt, daar ik zie datje wat veur over hebt, en ik ook. Men eerde baas was ien hiel refenabel man; Kijk! hij betaalde me maar ereis banje! hij deed Veal goed an de armen , en bijzonder an mijn en me vrouw, die ik uit z;jn huis etrouwd had. As me vrouw in de kraam lag, kreeg ik ien dikkaat, en veur de kraamvrouw ien fles Rinfe wijn, die ze zeiden dat ook wel zo veul waard was, en dan kwam onze mevrouw noch wel en bragt muisjes enkneelköëkïes mee,als zede kraamvrouw bezocht. Mijn Heer gong veul naar de Commedij, en deur hem wierd ik ook ien liefhebber, zó dat ik dikkels Saturdags ,a!s ik vroeg edaan had , ien Ichellingkje ging verfnoepan. Ik hoorde men baas dikkels de ftukken die hij had ezien prijzen en zeggen, dat het ien nuttig tijdverdrijf w5S, waarin wat te leeren viel, en ik heb ook ondervonden dat de man waarheid fprak; want ik biri dikkels meer efticht te huis ekomen, dan zo ik geloof veul malle jonge heertjes en meiden van aanzien, die. daar ik,en veil menfehen huilde , 'en wisten waarom we huilde : de tijd dèurbrogteh rti'it lachen en fnappèn , even of die mosfieurs en mada f.rtien zich zouên vernederen bij vërft'andige andoenüjkheden méöieheö te wezen. Nou ! dat is tot daaran toe! '.'"'t''. ' - ,,. je zelt misfchien zeggen : ., Wel hoe kwam je van die baas weit?'' Hiel ienvouciig , Mijnheer? De Kamenier had e: verkurven, en ik rflqgt 'er t*?n eer en deugd trouwens,)wel lei;en, omdat et ien wêrélfehé lieve meid Was. Dat nam de baas kwalijk, ik wou niet zwijgen, en toen moest ik vort; maar de baas en mevrouw hebban de hand niet van ons etrokken , denkende meugejjjk, dat, voornamelijk in onze dagen , de gemiene lui zo ien fnor weg hebben om mee wat te willen regeren-, en dus heb ik deur heurlui men ampie noch ekregen, daar ik nou van leef. Ziedaar Mijn eerde baas! Toe ik van hum weg was, had ik ren eerde gien broodwinning-, want die leid niet op de vloermat, zo as vi-ul knapen wel denken; en dus zocht ik ien andre baas; en die zei ik jou nou befchreïven, as 't je bef cft. fifi 'was extra godvreezend. hij verzuimde gien kerkcanK nooit zag hij menfehen as zo wat volkie van t ju b °' p 3 foort,  46 DE TOONEELSPECTATOR. No. 6. foort, die zo wat uit de fchrift, of uit Dominé Brakel mit hum praatten, en ien falmpie mit hum zongen; fomtijds bad bij ien uur lang hard op, met ien deftigen toon, zó dat ik, de zolder overloopende, hum van zijn achterkamer hooren kon. Nooit vloekte hij, dat men eerfte Baas noch wel ereis deed; maar altijd beftrafte hij me uit gods woord , en mit zagtzinnigheid. Maar mit dat alles, de man was miferabel gierig; as 'ergeld te winnen ■*vas, wat was hij dan in weer! dat was fchoonder! Ik veur mijn, weet niet dat ik ooit wat van em ekregen heb. Maar daar wringt me de fchoen niet: de man was ien verfchriklijken vijand van de Commedij, die hij ien fchool van duvelfe iedelheid noemde, en dat mit alle teikens van booze grimmigheid. Daar ik nou dat ding nooit heb kunnen vinden, maalt nie dat geweldig in het hoofd. Jk heb zo veei ftukken ezien, daar ik gien duvelfche trekken in heb kennnen vinden, en ik zag mit veul plaifier , een juffrouw Watje, ien juffrouw Sardet, ien menheer Bingieij, Sardet, Kruijs, en anderen , die ik evenwel hoor dat gien menfehen van ien duvels gedrag binnen, zo dat ik hoe meer ik denk. hoe meer ik in de war raak ; zo 'er wat duvels is, mot het in zukken dingen wezen as jy van Mammhamed fchieift, en van die malle Operaas, die deur deuntjes, en vrouwlui, de jongc-s gaande maken; anders kan ik et niet vatten. Nou wou ik maar ereis van jou weten, om dat ik, Confemies halve, uit de Commedij blijf, mits dat jou fchrijven mijn twiede baas in de hand werkt, hoe ik et an zei : 't is waar, ik kan niet wel begrijpen hoe men vroome baas gierig kan wezen , en kwaadfprekend , want dat past eigenilijk gien godvrezende menfehen. Evenwel, jy febijnt ook zo wat vast te (tellen dat et an deComedij niet toegaat zo as 't mot, en et was men liefhebberij altijd; ik verlang 'er na, en lees jou pampier. In heb ien neef, die ien knecht bij ien boekverkoper is, en die heb ik 'er al over ondervraagd ; maar die jonge heit et miferabel teugen de vroomen menfehen eladen „ Oom! ,, zeide hij, die fijne ditteu en datte?. binnen 'er aki d over 5, uit om et vermaak van fatzoenelfke burgers te knaau„ wen, en de Speclator wil de Commedij tot zen ouwe „ zuiverheid brengen" Foei! Hein! zei ik, as de menichen bij jou den Heere vreezen, fchel jij ze aanfionds de huid vol. Ik mot daar noch iens verftandiger lui ov ■ fpreken ; en dus befloot ik om iens an jou te fchreiv' . Zeg me nou toch iens, is de Commedij ien fchool ' n de duvel en van malligheid? Ik beloof je, ik zei me an je  DE TOONEELSPECTATOR. No. «. 4? je raad edragen, als ien zeun. En zo fchreif ik ook, reit rasfpek, met je believen , Je nederige onderdanige Tiener, pi eter werkzaam. P. S. Toe ik de brief of had , en die an men wijf veur las, zei ze: „ Piet I hoe zal die Heer nou weten waar ,, te antwoordden?" Ik zei; „ Daar zegje zo wat, Lijs:" en mit kwam Hein, mijn neef, binnen, en die zei toe: ,, Oom! daar is niemedal an elegen: fluur jij jou brief „ maar an Menheer van der Paardt, op de Appelmarkt; „ die zei wel maken dat alles te recht komt; zo doen ,, alle menfehen , die an de Spectator fchreiven " Ik vond du de jonge gelijk had , en wacht dus op mijn brief ien antwoord in jouw pampier. De eerljjke Pieter gelieve te begrijpen, dat het verre, zeer verre, van ons af is, om, met zijn' ouden meester , dien wij daar iaten, te onderftellen, dat de Schouwburg een fchool van den Duivel, en van gekheden is. De ftichting had het loflijk oogmerk om goede zeden, gezond verftand, en taal- en dichtkunde te bevorden. Onze deftige voorouderen deden zelfs Bijbelfche onderwerpen vertoonen. vondel deed zelfs den lofzang Simeöns, m zijn' Gijsbrecht, zingen. Wenschlijk ware het dat onze Hedendaagfche Befiiering van dat oogmerk niet afweekals dan zoude men zulke onzinnige fijnbaarden als zijn tweede baas was,- met eere den mond kunnen fnoeren. Tieter kan met dat alles gerust den Schouwburg bijwonen, mits hij kundige menfehen, die 'er bij menigte zijn vrage wat ftuk 'er gefpeeld worde. Zekerlijk, kan men den wellust , door middel van welgekleede vrouwen en muzijk, aanzetten in de jeugd, daar, behalve dat. niets vreemder ts aan het ware oogmerk des Schouwburgs dan de Operaas; zekerlijk kan men door wellustige en geile ftukken, morsfige dubbelzinnigheden, en godlooze 'iooneelwerkcn, den Schouwburg eene duivelfcbe ge daante geven; maar het misbruik der dingen, neemt het gebruik niet weg , en kan verbeterd worden; naardien Heeren Beftierderen, als mannen van fatzoen, zekerlijk met onvatbaar zullen zijn, voor goede raadgeving En wij hoopen ons Tooneel noch ééns in den luister der oude «ukken herfteld te zien, even gelijk het luisterrijk geworden is door de tegenwoordige Tooneelfpelers, die Fteter heeft genoemd, en and ren meer. Myn  1 4S DE TOONEELSPECTATOR. No. 6. Mijnbeer spectator! Zo ik wei ben onderricht, dan weigeren Heeren Beftierderen van den Schouwburg te Amfterdam , ftukken in Onrijm aan te nemen onder hunne Privilegie, dat ik inderdaad niet kan afkeuren; maar dan kan ik mij niet begrijpen, .dat zij tpeftaan dat men evenwel ftukken in Onrijm op hun Tooneel fpele; want is het Onrijm tegen' de oogmerken van de ftichting des Schouwburgs, dan behoort'het, mijns bedunkens, even zo weinig cp het Tooneel zonder privilegie , ais met privilegie. Zie daar wat mij in de war brengt, en geen wonder; ik ben maar een gemeen man, en de voorname menfehen doen wei eens dingen die ons gemecne luidjes mal, of tegenftrijdig fchijnen. Daar ik nu vast Hel, dat gij en uwe vrienden meer wceten dan ik weet, is mijn verzoek mij in dezen eens uit oe maling te hepen, en mij te zeggen, hoe het met dit alles gelegen is; want, ftukken in Onrijm behooren al , of zij behooren niet op het Tooneel. Behooren zij 'er al, waarom neemt men dieniet onder de privilegie? en bchcoren zij 'er niet, waarom laat men die dan toe op het Tooneel? Gij zult mij veipligten door mij te voldoen. Uw Toegenegen Lezer, hendrik weetgraag; Meester hendrik. De Beftierderen behooren niét te worden bedüd in de regtmatïge magt op hun Tooneel. Wij hebben meer dan ééns over deze uwe fchijnbare tegenftrijdigheid gedacht, en wij verbinden ons om 'er ons bij gelegenheid over te verklaren. Voor zo verre het ons voorkomt, konden Heeren Beftierderen in-hunne fchikking gedeeltelijk wel eens gelijk hebben; mair dat gelijk hebben kan nooit loflijk voor de Tooneeldichtcrcn van onzen t:jd zijn. Hoe het zij, wij zullen alles, bii gelegenheid bondig en naar waarheid onderzoeken, en dit is onze pligt. Tut zolang geduld! Uw Goede vrind! DE spectator. Tc /l M S T E R D ü M, lij II E R M A N U S VAN DER PAARD T. En alom word dit Blad weeklijks voor i| Stuiver uitgegeven.  D^E TOONEELSPECTATOR. Den 22 October, 1792. anneer ik om een Vertoog verlegen ben, zegt de ,, Engelfche Spectator, ga ik in een Koffïjbuis, en daar ,, bied mij de waereld terfiond Originelen aan". In waarheid, ik vind mij, even als de goede Engelschman, genoodzaakt dit te doen, voor het tegenwoordige. Reeds heb ik gezegd, dat niet alle Stukken die geduurende de Kermis ten Tooneeie zijn gevoerd, eene ernstige of fchertfende befchouwing verdienen. Wie kan van zich verkrijgen,een elendig en onnatuurlijke opëenftapeling van voorvallen, en dat noch in gebrekkige vaerzen behandeld, gelijk een demophontes, voor de oogen van verftandige wezens omflagtig te verhandelen ? Thans zijn wij nu buiten Kermis : wat is eene deugdsaame armoede? Befchouw den tijtel Hechts, en beoordeel de bekwaamheden van den Nederduitfchen Schrijver.!' wij hebben wel kennis aan deugdfame Armen, maar niet aan eene deugdfame Armoede , even weinig als wij kennis hebben zouden aan eenen edelmoedigen Rijdom, maar wel aan een< edelmoedigen Rijken. Armoede en Rijkdom laten foortgelijke voorzetfels, in onze taal vooral, niet toe. Vereer leert ons dit Stuk, dat 'er eerlijke menfehen zijn in een* armlijken ftaat, iets dat de geheele waereld weet, en waaraan dus niemant twijfelt, even zo wel als men weet, en waaraan ook niemant in de waereld zal twijfelen , 't en zij hij gek is , dat 'er rijke fchurken zijn, en ook rijke zotten , die, uit hoofde van hun geld . wanen dat hen alles is geoorloofd. Wat ons betreft, wij kennen kinderen van zestig en van twintig jaren onder luiden van familie , en middelen , en dat bij ten tast, die onder deze Qasfe behooren. Dus word omtrent deze deudsame armoede de ftelüng waarachtig, dat de man die te veel bewijst, niets bewijst. Wie zal vernuftige menfehen onderhouden wegens een' erbarmiijken jonker windbuil5 Een Juffrouw sardet, zekerlijk de verdienstlijkfte Actrice 'in een mannepak, is alleen bekwaam diergelijke grappen verdraaglijk te maken. Wat zo e betreft, het is verre van een volkoomen Tooneelftuk ; eene wau ier, een vrouw , volmaakt r-e0 fchikt  50 DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. fchjjcr» om de prootfte gebreken in een Stuk te bede';ken n. iakt al de verdienden vrfn dit Stuk bij de ve-tooning u't , te meer als een beng lij haar wél ondertteunr. Maar ook deze Actrice is voor ware kenners, niet zonder gebreken ' Een korte dwaling... Alles wat 'er van te zeggen valt, is dat een Korte Dwaling beter is dan eene Lange. Voorts word 'er in gezongen , en zingen was op onze Tooneelen in vroeger tijden zo zeldfaam, dat de Dichter pater, in zijn' Juichenden Schouwburg, waarover de man, in het 3de Vertoog van den vernuftigen dbnker, opentiijk is uitgelachen, Apollo laat voordragen : „ Dat de Zang en Danskunst nu mede den Schouw„ burg betreden." Een aiier arrnfiartigfte zelmire, is geen waardig voorwerp van lange belpiegeling. Ilus is doodlijk verliefd op zijne echtgenoote, hij is uiterst ingenomen met hare verhevene deugden, en hij brand van verlangens om haar te zien. In dien toefiand komt een vreemde vagebond, en vertelt den man dat de vrouw zo maar heen en weer haar' vader heeft vermoord. Naar den aan der verliefden, zou men denken, dat de man zou twijfelen aan die gevigtige kefehuldiging, en alle verfchooning zoeken voor het geliefde voorwerp, gelijk Orosman, in Zaïre, tot het emde van het vierde bedrijf zijne geliefde tracht te onifchuldigen , in weerwil der fterkst fcijnbare biijken van fchuld ; onze Jkis denkt 'er anders over: hij gelooft alles, en vervloekt zo maar ten loops z;jn geheele vaderland, N15. omdat het een ondeugende vrouw zou hebben voortgebragt. Hoe het met de dood van Azor gelegen is, hiervan blijkt de ongerijmdheid in den eerden opllag. Het plompe bedrog van Anthenor met den dolk, is bijna niet te verdragen ; de flag van Ramnes valt ais een emmer koud water neder , om van verdre ongerijmdheden te zwijgen. Alles wat het Huk verdraaglijk maakt, fs de uiterlijke bekoorlijkheid der actrice die de heldin voorftek. Verder komen al de vertooners op het ftrand, en niet aan het Hof, daar eigentlijk alles behoorde voor te vallen. Het is alsof het fluk gemaakt is om den aanfchouwer te vergasten op een aange aam zegez'gt. Een bever lei] is, om van de grove gebreken van dit Huk te zwijgen, voor Engeifche Caraciers meer gefchikt dan voor Hollandfche. Een krispijn medevrijer van zijn' heer, is fraai gefeh'kt om onze lakeijen te doen verfleven op geestige boeverij, daar de meester van hen uit den aart, in een lui en dartel leven , genoeg van zeiven tue overhel-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. gi hellen. Het Stukje is getrokken uit tien beroemden le sage: doch die laat foortgelijk geval vrij natuurlijker en door twee Landloopers gelcuieden. Wij hebben hiervan een fraai ftukje in Onrijm, genaamd de gelukzoekers, dooreenen van den broek, dat lezenswaardig is, en eene nuttige zedeleer bevat, voor alle volken, om niet lichtvaardig geloot' te geven aan fchijn edelaarugö vreemdelingen. Een romóo en jci.ia, oorfprongklijk Engelsen , van Shakespear, is eerst afgrijslijk verminkt door de Dukichers, en toen overgenomen door de Nederlanders, en voor fraai opgedischt. Wij hadden een paar Vertogen no. dig alleen om aan te toonen hoeveel het ftuk van zijn oorfprongklijk fehoon verloren heeft. Met dat alles, men ziet eene bevallige actrice . een grafkelder, een doodkist, en twee lieve jonge luiden ongelukkig om het leven 'komen, en men is voldaan. Evenwel wemchten wij voor Roméo een bevallig jongman te zien, van wiens item eene | ul ia met recht zeggen kan, dat die de lieflijkheid der nachtegalen had ; dat niet wel van den anderzins vCrdienstlijken boglij kan worden gezegd, naardien die Acteur volmaakt door de natuur is ge chikt vopr een' Pharasmanc-s, ecu' Herodes, een' Faié'i' en torsie partijen , waartoe een ftraffe item word vereischt. Een bijéénbrenging van foortgeiijke Stukken zoude alleen gewettigd kunnen werden door de vertooning in een' Kermistijd, Anderzins ontbreekt het ons Tooneel niet aan ftukken die eer en voordeel te gelijk zouden geven , en dus diergelijk tuig met luister konden vervangen. Zulke bedenkingen, moeten een' Schrijver verlegen maken om een Venoog , dat opmerking verdient, in die verlegenheid, begaf ik mij naar een Koftljhuis , om eenTheatraal Origineel op te doen, daar toch de waereld niets is dan het groote Tooneel, en het lot was mij gunftigcr dan ik mij durfde vleijën. Naauwlijk had ik een pijp aangeftoken, of mijn mijn oog viel op een' oudachtig man , met eene grove bruine jas . en duif grijze haïren ; naast hem zat een Jongman, gekleed als een Heer; deze zat met ons blaadje in de hand: die een goed vader is, en zich vleit dat de draai van een gefprek op zijne kinderen zal uitloopen, zal licht zich een Schrijver in dezen toeltand kunnen verbeelden. De vader zal geerne. z jne fpruiten hooren prijzen en de Schrijver zijne harsiènvrucht. Beider verlangen zal blakende z'jn , en , eerl'jk gefproken, zo was het met den Tooneelfpectator. De 3 "man fchudde oindhjk het hoofd, en zeide, tegen den , G 2 011-  52 DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. ouden man: ., Ja wel! fehoon de man geen ongelijk „heeft, ik kan ook alles niet goedkeuren." „ Wat meent „gij? zij de oude? Is dat iets van Vrankrijk?" „ Neen, „vriend ! antwoordde de Jongman, dat is een blaadje dat' j, aangelegd jS om de gebreken van den Amfterdamfchen „Schouwburg te verbannen." „ ö! Hervatte de oude, is „het anders niet! ik ga maar na de Commedie om te » kijken, en niet om te denken, dat bewaar ik voor mijn 1, boter en kaas negotie; ik dacht dat gij wat nieuws had „van de Franfchen." „ Ik ben het met u gantsch niet „ eens, zei de Jongman, dat men naar den Schouwburg „moet gsan alleen om te kijken; het is geen rariekeek„ werk. Een verdandig fcbepfel heeft geen uitfpanningen „waarin z;jn geest niet werkfiam is, en waarin hij geen „nuttigheid zoekt; maar ik wil maar vragen , waartoe , zulk een Tooneelfpeftator nuttig en dienstig is? want imkers, wanneer ik het ééne blaadje heb gelezen , lees ik ,, toekomende week weer het andre, en dan is'mij het „ eerde vergeten." „ Ja 1 ook al! zei de oude. Wij moe.,ten de dingen maar laten zo als die zijn, dat is best" Men begrijpt licht dat mijn ongeduld levendig wierd bij deze gelegenheid, en mogelijk had de warmte wegens diergelijke laffe praat mij vermeesterd, tot zo verre dat ik acteur op dit Tooneel zoude zijn geworden , maar gelukkig kwam een bezadigd man, die tegen mij overzat, en onder dit gefprek was ingekomen, mij adosfen. „ Wel, „mijnheer! zeide hij; gij maakt een flecbt compliment „aan uw geheugen. Wat mij betreft, wanneer ik iets „bondigs en zakelj,ks op dezen dag leze , gaat mij dat heden „over agt dagen niet uit het hoofd door een andre;bon„digheid en zakelijkheid. Men fchrijft waaiheden en ge„ (laafde Hellingen, men toont gebreken en verbeteringen „aan in gefchrift, ten diende van ons geheugen. fJet is ,, niet de fchuld van een' Schrijver dat gij over agt dagen „vergeet, het geen gij heden leest. Zo men wegens ver„getelheid van dien aart alles maar moet doorlaten gaani „ en de best aangelegde oogmerken , het zij door oiikun„de, hardnekkigheid, of, dat het zelfde is, door moed,,willigheid , moest zien vernielen, zeg mij dan eens, wat „doen wij dan met eene kerk? Wat zou'er van de maat. „fchappij worden, indien de Predikanten 'er uitfeheidden „met ons op ie wekken .tot deugden, en Christendom, „en met ons de gebreken, als fchandelijk of zondig bij ,, aanhoudenheid voor te houden , en dat enkel omdat de „menfehen het geen heden is gepredikt over apt dagen „vergaten? De mensch die leven wil overëenkomftig „zijne fchoone natuur en beftemmig, houd nuttige waar- ., he-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. „heden in eene gedurige gedachtenis in alle zaken." „ Het kan wel zijn, mijnheer! antwoordde de Jonge Heer, „ dat ik dan daar over niet juist we) denk; maar dit blijft „evenwel de groote vraag: zullen de Heeren Geeommi„ teerden ten zaken van den Amfterdamfchen Schouwburg „zich wel voegen naar de aanwijzingen der misüagen die „de Spectator doet? Zo niet, wat baat dan den man „al zijn arbeid?" „ Dat is een gantsch andre zaak, mijn,.heer! was het antwoord. Ik fpreek maar met betrekking van het geen gij gelieft te zeggen van uw gcheu,. gen, en dat gij deswegens den arbeid van een Schrij„ ver afkeurt. Thans verandren wij van onderwerp, ik betuig den Tooneelfpeólator noch niet te kennen, dan „bij gerucht; maar men kan uwe vrage met eene vrage „beantwoorden. Zullen de Heeren uwe zo even genoem„ de Geeommiteerden zichzelven eere aandoen , wanneer „ zij de dwaze misdagen van het Tooneel niet verbe„ teren ? Hier komt alles nu alleen op aan: zijn de mis„Hagen die aan den Schouwburg plaats hebben, inder,, daad misdagen die de Spectator zodanig bewijst, dat „ ieder eerlijk, onbevooroordeeld en verdandig mensch „daarop Amen en ja kan zeggen? Toont hij een leids„ man te zijn aan wien men zich gerust kan toevertrouwden 3 Zo neen! dan hebben Bedierdren niet alleen wel deeglijk groot recht den Schrijver te verachten; maar , de Schrijver is zelfs drafwaardig, en waarom? het Re'„fpectable Colegie van Heeren Burgemeesteren, die niet ,,overal in alle Collegié'n kunnen tegenwoordig zijn, heb,', ben de Geeommiteerden ter zaken des Schouwburgs , ,,in Hoigstderzelver plaats, aangedeld, om voor de eere , en het voordeel des Tooneels te waken, overè'enkomdig ,,de ware en éénige oogmerken der dichting van het ,, zelve, dat is opbouw van Zedekunde, en Taal- en „Dichtkunde, en tot geen ander oogmerk, hoegenaamd. „Althans zo komt hij mij voor, en dus zijn de Heeren „Geeommiteerden wezentlifke Vertegenwoordigers van „ Hun Wel Ed. Grootachrbaren in de zittingen over za„ken van den Schouwburg. Zo nu een Spectator, of een „ander, dat niets ter zake doet, firadoos de Heeren Geeommiteerden bedilt, en hekelt, zonder bondige dellin. „gen , en wezentlijke waarheden , dan tast de Schrijver, „ op eene vermeetle wijze, het refpeÖable Colegie van , Heeren Bergemeesteren zelve rechtdreeks aan ; deze ', vermetelheid kan in geen land van befchaafdheid wor', den verdragen. Een goed burger, die vooral een eerlijk man moet zün, is eerbied verfchuldigd aan zijne wet,,'tige Regeeririg. Ik denk niet dat gij mij nu kent aanG 3 >> zein  ■•54 DE TOONEEJ. SP E[C TATOR, No. 7. „zien als een voorvechter van den Spectator; maar dan j, moet ik nu ook den penning een-; omkeeren. en u, „mijnheer! vragen, of, bij aldien Heeren Geeommiteerden inderdaad misdagen begaan die den luister des Too,, neels wezentlijk beledigen, en die ten eenemaale aan„ loopen tegen de oogmerken der dichting van het Am„derdamsch Tooneel, dat immers wel mogelijk isi want „zij zij menfehen, en dat nfsfehien menfehen, fik heb „de eere met een dezer Heeren te kennen ,) die nim„mer hun dudie op de bediering van het Tooneel hebben -,, gevestigd, die zelf niet werken, en dus niet wel de „ waarde van een Dichtduk of Dichter kunnen beöorde,, len , ik zeg, zo dit alles eens mogt plaats hebben 1 bij voorbeeld, zo 'er eens wat al te veel op malle Zangfpellen „wierd aangewend, zo n en eens wat'te veel vermakte aan „ ntutelooze Muzijk , Kledij en Dans; zo men eens duk„ken die onze voorvaderen vereerden als doode blokken „ in den hoek wierp , en malle of kreupele Nieuwighe„den daarvoor in de plaats delde; zo men eens oude of „bekwame dichters fchots door vlegels van knechts liet ,,mishandelen , zonder deswegens behoorlijke vergoeding „te doen, (een middelmatige Tooneeiriimer is ten min„fte noch wei een gewezen «'vrijman waardig;) zo men „geen de_ minde onderfcheid maakte tusïcben den veel, „ den weinig en den ééns dienstdoenden man , maar al„ len over een kam fcheert ; en zo men niet alleen de „eere, maar tevens het voordeel van den Schouwburg „uit het oog verloor, door Dichters die bekwaamheid „genoeg moeien hebben om alle fpeeifaizoenen één (luk ,,of twee dukken van eigenvinding, tot eer en voordeel „ tevens , aan het Tooneel te geven , hatefjk voor het „voorhoofd te ftootcn , en van den Schouwburg afkerig (H te (Kaken ; zo dit alles eens plaats had, en een '1 00„neellpectator, tot eere en voordeel dei Tooneels, dit „alles befcheiden en naar waarheid aantoonde en teven i, ging, eis Heeren Geeommiteerden, alsdan roogten goed,, vinden om op dien nadeeligen en onbehoorlijken"vrct „voort te -wandelen ; immer;, alsdan is het ontegenfpre„kefjk, dat zij zich rechtmatig bloot zouden ftelieh aao „eene gedrenge Correctie van hunne Hooge en Kefpee„ table Commitenten; want mag de Spectator, of niemant „ wie hij z;j. Geeommreerden leugenachtig belasteren ,' » gelijk dit zekerlijk drafwaardig zoude zijn; dan is het „ook niet minder waarachtig, dat Heeren Geeommitccr„'den hunne Hoop2 Commitenren niet mogen ontluisteren, „door koppigheid, malle hovaardij, of verkeerden eigen? j.z n,  DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. 55 „ zin, of zij zijn wel degelijk verantwoordlijk voor hun „ averechts gedrag. „ Om alles in eén te trekken. Zo de Spectator goede „aanmerkingen geeft, en bondige gebreken aanwijst, de „ Heeren Geeommiteerden en wij allen kunnen daarmede ons voordeel doen ,• dat betaamt zo, niemant is te aanzien,»lijk of te bejaard om te leeren , en geen rangen jaren ,»behoeden ons voor dwalingen. En zo de Schrijver zich „verloopt in valschhedcn of onbetamelijkheden, laten wij „hem verlichten, en zijn ftraf overlaten aan die het uitoefenen van dezelve toebehoort. Prijzen en laken; ge„ voelens aan te nemen en te verwerpen, Hellingen op te „vatten en van (tellingen te veranderen, zijn de voor„ deelen van een vrij volk; maar in dit alles moeten oprechtheid, goedwilligheid en verftand de leidslieden „zijn. En men moet geen' kundig' en welmenend' Schrij„ ver verwerpen, omdat men over agt dagen lomp vergeet het goede dat hij heden voordraagt, of omdat de „ geenen wier gebreken naar waarde worden gegispt', „zich niet zouden willen verbereren." De man zweeg , en de jongman zeide: „ Zekerlijk heeft mijnheer gelijk, „dat men zijn dwalingen behoort te verbeteren, als ons „ die worden aangetoond; want het fpreekwoord zegt niet te vergeefs: ,, „ Dwalen in memchlijk, maar in ,',,,de dwaling te volharden, is Duivels"' Het is maar ,, jammer, dat de menfehen zo onvatbaar zijn voor de „verbetering, en dus^ is het dat ik vrees dat de Spcdta„tor niet veel zal afdoen. Nu! hervatte de bejaarde „ Heer, weet gij wat ? Zo dan gekken gekheden willen „doen, welaan! mijnheer, zo zij zich, ondanks goede „vermaningen, niet willen afkeeren van den weg der „dwaasheid, laten zij ons ten minde de vrijheid laten „hen te befpotten ofte verachten. „ „ Ja! ja! zei de\ „boterman, dat is recht! dat is recht! wij moeten maarv „vrijheid hebben om te doen wat wij wille::, en andren „vrijheid laten om te lachen en ons te befpotten , dat is „ de gemaklijkite weg." Terwijl hij de laatfte woorden fprak, had c-en knecht het ongeluk van hem een konvoor met vuur over het lijf te weipc-n ■ waarvan één kool den man in de mouw viel , die 'er niet zonder febrtcuwen en vloeken uitraakte. Toen was 'er zekerlijk gelegei.heid om hem over dat te dnen wat men w 1 L te onderhoudt n; doch de algemeene verwarring brak alle verdre onderhandeling af, behalve tusfeben den braven beüadigden en mij , die, na dit Tooneel van opfchudti'ng op de kamer wat bedaarde , en de twee andre AÉUurs venrokken waren ,  56 DE TOONEELSPECTATOR. No. 7. ren, mij dus aanfprak: „ Welke elendige wezens zijn „toch de menfehen! hoe zot, hoe vol befefïïngen tevens' „ De éen is vergenoegd met kijken, en wil niet denken ' „ ja , wil dat men doen zal wat men wil, zonder zich „ aan eere of fchaamte te ftooren. En de ander wil niet „dat men .gebreken aantaste, omdat de menfehen over „eene week vergeten het goede dat zij heden lezen of „hooren, en omdat 'er dwazen in de waereld zijn die „koel blijven In hunne onverbeterlijkheidj Noch eens, „ivelke armhartige kaerels zijn 'erin de waereld I En voor „wie toch fchrijvende Zedenmeesters! Ik moet evenwel „den Tooneelfpeciator eens lezen, en beöordeelen of het ,,blad der lezing waardig is. Jk bad het mij voor lang „doen brengen; maar het krielt van weekiijkfche vod,, den , en wie is gaerne om zijn' tijd en geld bedropen» „ Eén goed weekblad mogt onze vaderftad wel hebben, „ gelijk den tijde van den denkek ; is de Spectator niet „algemeen, maar enkel voor het Tooneel, 'er zullen toch „ noch wel algemeene nuttige trekken in voorkomen , „want het kleine Tooeeel op het Leidfche plein, is niets „dan eene miniatuur copij van het groote Tooneel, de „Waereld." Ik keerde toen het gefprek behendig naar'een ander onderwerp, en, na noch eenigen tijd met elkander gefproken te hebben, verliet ik de kamer aan de eene zijde geërgerd zijnde over de dwaasheden die ik gehoord^ had, en aan de andre zijde aangemoedigd door de bedenking, dat ons lieve vaderland noch denkende koppen heeft, en mannen die hunne gedachten onbefchroomcf. durven uiten. rj * * De inhoud des briefs van den Hr. fustus E n, * gedagteekend Amllerdam , 15 Septb. 1792, is'geen onderwerp voor een Vertoog. Wij hebben echter zijn' brief beantwoord , en alles toegezonden aan onze uitgever te Amfterdam; en verzoeken, om onaangenaamheden voor te komen, waarbij de Schrijver noch zijne geliefkoosde actrice zouden winnen , het Antwoord te doen afhalen , hoe eer hoe liever, tegen bewijs van dezelfde hand die de Misfive heeft gefchreven. Tl AMSTERDAM, 'lij HER M ANUS VAN DER P AARD T. En alöm word dit Blad weeklijks voor ij Stuiver uitgegoven.  D E TOONEELSPECTATOR. SK. S. Den 29 October, 1792. Qjielqtie fujet qu'cn traite, on plaifant on fublime, Que tDujours le ion fens s'ttccorde avec la rime: L'un Vaatte vuinemcnt ils jembknt fe haïr ; La rime est une esclave , £? ne doit qu'obeïr. Lorsqu'a la bies chercher d'abord on s'eyertue, L'efprit a la trouver aifiment s'habitué. Au jong ie la raifon fans peine elle jléchit , Et loin de la géner', la fert é? l'enrichit. Mals lorsqu'on la négligé, elle ievient febelte ; El pour la ratraper, le fens court 'après elle. Aiméz donc la raifon. Oue twjqur* yos icrits Emprunieat dTcUe jeule £? leur lustre & leur prix. PESPRÉA rJX. JLSehooren Tooneelftukken in Onrijm op den Amfterdamfchen Schouwburg ? of behooren zij 'er n'et? Ziedaar eene vrage die in onze dagen nu en dan op het tapijt komt, en omtrent wier beantwoording een menigte menfehen het alles minder dan eens zijn. Laten wij dan met voorzigtigheid poogen na te fporen, wat 'er eigenlijk van de zaak zij ; hieruit zal van zelf voortvloeijen, of de hedendaagfche Schouwburgs - Beftierderen gelijk of ongelijk hebben in ftukken in Onrijm, nu en dan,op het '1 ooneel te dulden, en echter die niet onder Privilegie te nemen. H Ui  58 DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. Laten wij ons tot de oogmerken der (lichting onzes Schouwburgs keeren , want van hier is liet, dat men beginne.j moet. leder weet dat de Schouwburg van Amfterdam, uit de bijeenkomst der Rederijkeren geboren is, en deze verhandelden zekerlijk niets dan in vaerzen; opbouw van zedekunde, taal- en dichtkunde was het groote en éénige aftfgt; en dit begaf de Stichteren van den Schouwburg niet : alles wat op het Tooneel wierd opge. zegd, was in vaerzen, en de Stukken in Onrijm, waren zo onbekend , als Achilles in gramfchap een deuntje te hooren zingen , of twee menfehen met elkander in liedjes te hooren kijven. Men ziet dan dat Stukken in vaerzen alleen zouden voldoen aan het ware oogmerk der dichting van ons Tooneel. De fchrandre Schrijvers van den denker, varen zelfs, in den jare 1763. in hun Derde Vertoog, niet weinig uit tegen Stukken in matelooze vaerzen. Laten wij meer rechtvaardig, dan geftreng zijn. Het is waar, men kan niet ontkennen , dat volgens de ware oogmerken der illchting des Tooneels, daar niet zouden beh ooren dan Hukken in fchoone pvijz'i} - maar is dit oogmerk wel in alles rechtmatig ? Waarom toch zoude men geene Stukken die dan Schouwburg eere en voordeel kunnen geven, ten Tooneeie voeren, als zij het bekoorlijke van het rijm misten? Ik ben van gevoelen, dat de rijmelbende 1 als men éénmaal in Onrijm eere kon behalen , zoude genoodzaakt zijn zaken te fchrijven, daar zij ons nu rijm zonder- zaken opdisfehen. Het rijm is vooral in liet Blijfpe* alles minder dan eene volflrekte noodzaaklijkheid. De zaken van dezen kant befchouwd,zouden de Blijfpelen in Onrijm tot den Schouwburg kunnen behooren. Treurfpelen, gedichten van de deftigfte foort, en waarin de perfonaadjen en taal van den gemeenzamen trant afwijken . hebben het rijm noodig , nadien het zekerlijk de deftigheid en veihevenheid be-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. 59 bevordert. Maar wat kan de reden z'jn , dat, ondanks dit alles, de Beftierderen geen Onrijm Stukken onder hunne Privilegie willen nemen, daar zij evenwel zulke Stukken toeftaan te fpelen ? Vermoedlijk zijn het deze : Hetware oogmerk der Richting is aankweking van taal- en dichtkunst, en daarvan begeeren Heeren Beftierderen niet af te gaan , dat in dezen prijslijk is; het is hen niet onbewust , zij ondervinden het maar al te veel, dat alles wat bijna een menfehen aangezigt draagt , in onze dagen, aan het Tooneelfpeelmaken valt; de dwang van het rijm, fchrikt velen noch af, anderszins zouden wij overladen worden met zotternijen ; namen de Bellieren é.ne zoteruij aan zij zouden 'er meerder aan moeten nemen, of zij zouden zich kwade vrienden maken , daar zij reeds riet dik van goede zim voorzien ; eindelijk, de Beftierderen zijn wel bewust , en dit doet hen eere aan , dat het niet hunne zaak is kunstrechterlijk te oordeelen , en dan kunnen zij de rechtmatige ftoutheid nooit hebben , om de gramfchap van een' gek te trotferen , wanneer deze met een mal Stuk wierd afgewezen ; en namen zij Onrijm aan, zij zouden, gelijk gezegd is , welhaast wierden zij overftelpt met gtkkernijën, het loopt reeds dol genoeg zonder dat. Met dat alles, zij willen den Onrijmliefhebberen, ook eenig genoegen geven , enflaandus den verftandigen weg van toegevendheid in , zonder zich, door een Onrijmftuk onder hunne Privilegie te nemen, onder verpligting te brengen, van het Onrijm te wettigen op hun Tooneel. De groote zaak is dan, dat zij gcene Stukken in Onrijm laten fpelen , dan dezulken die eere en voordeel tevens geven , en waarin het edele , het leerzame en natuurlijke ('amen gaan, en bij welker einde deugdfame en verftandige menfehen kunnen zeggen : „ lk heb geleerd!" Men denke niet dat wij de ecnigeri zijn die hier, onH 3 der  6o DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. der anderen , eene fcherpe aanmerking maken tegen onze hedendaagfchen Tooncellpelvertalingmakers , en Popperijfabrikeurs. Die ons gevoelen volledig , en uitgebreid begeert te weten, kan te recht komen in 'zeker nuttig Werkje, genaamd: Grondregelen voor Tooneelfpeltr en Aanfchouwer, voorleden jaar uitgegeven bij den Boekhandelaar holtrop, te Amfterdam ; men zal daar ons gevoelen wegens het in Onrijmfpelen op den Schouwburg vinden, in de taal des geleerden Schrijvers, bladz. 35 en 36, en vrij wat fierker uitgedrukt, dan door ons. Wij wijzen dan den Lezer derwaarts ; betuigende ons leedwezen, dat dit fchoone Werk, (dank den heerfchcnden fmaak van dezen verlichten tijd! zo weinig bekend is, daar het verdiende in ieders handen te zijn. Nadat de fchoone Iphigenia te rug heeft moeten daan, tot hare groote eere , en vooral niet tot glorie van hare terugfehuivers , hebben wij Zoé , De Eerlijke Armoede , de zotteen wanfebapene Zelmire, enz ten Tooneeie gezien; wij hebben dit fraaije tuig, naar verdienden ter loops behandeld om verdandige Lezers , die men meet eerbiedigen, niet te vervelen met eene naakte ontkleding van foortgelijke fraaiheden. Op het Schuilhokje fpelen van den goeden Polidoor in Zelmire, zijn wij vergast op Beverleij waarvan wij , zo veel wij het dienstig oordeeldden, ter loops iets hebben gezegd , en meer niet, omdat 'er te veel zou te zeggen zijn, zo men alles zoude moeten zeggen. Wat de Iphigenia moge hebben doen achteruit werpen, en verdringen door alle de fraaiheden, die wij ter loops hebben aangehaald , omdat zij niets meer verdienden , is iets waarna men raden moet. Wij bekennen eenige moeite te hebben gedaan om de reden der verwerping van Iphigenia te weten, uit achting voor dat fchoone fluk  DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. ÓT ftuk van den o-.fterflijken racine; maar de berichten zijn te zonderling om die geloof te geven: evenwel is 'er één bericht tot ons gekomen, dat, zo 'er een zweem van waarheid aan ware , het achterblijven van de Iphigenia niet ten ééljfimale verfchoonlijk zoude doen zijn. Elet is onzeker , maar daar kunnen onzekerheden zijn, die bij vervolg in zekerheid kunnen verkeeren ; 'er kan heden een gerucht van een voorval gaan, dat valsch is, en morgen zou zulk een voorval plaats kunnen hebben ; en als zulke voorvallen die gebeurlijk zijn, invloed kunnen hebben op zaken waarbij het publiek belang heeft, mag men die voorvallen onderzoeken. Eenige berichten tot ons gekomen , hebben ons gemeld, dat de Iphigenia, door ziekte van eenige perfonaadjtn is te rug gebleven. In dat geval, moet een reedlijk publiek het uitftd billijken. Heeren Beftierderen kunnen niet wel voor ieder caracter drie acteurs of actrices onderhouden, 't en ware de Operaas en de nieuwmodefche Franfchè en Duitfche Producten fchatten genoeg aanbragten, om het fonds tot zulk een onderhoud te doen vinden. Nu dit zo niet fchijrit te zijn, en acteurs en actrices, hoewel in het gewone leven van minder rang, menfehen zijn, gelijk de Heeren Beftierderen en de Heeren Tooneelftukkenmakers , en Vertalers dat is, dat z'j toevallen en ziektens onderhevig zijn , die juist toetreden, zonder het publiek te refpeóteeren , kan men niet vergen dat zij met ziektens op den hals, ten voorfchijn zullen komen op een Tooneel , mits het gcene ziektens zijn van geen lust te hebben, of van per)dualiteiten tegen den auiheur, dat lelijke ziektens zijn , en die echter in de natuur der menfehen beftaan. Zo dus echte ziekte het fchoone ftuk van racine had doen uitflellen, behoorden wij den kranketi herftelling toe te wenfehen ; maar tot heden toe vernemen wij van geene zieken meer aan het Tooneel, die h:t geheel te rug laten van Iphigenia kunnen veroorzaken, of wettigen bij'een naar dit ftuk verlangend publiek, dat altijd vast fteit , ten. minfte het verlicbtfte gedeelte van het zelve, dat Heeren Beftierderen hun woord zullen houden in het volgen der Catalogus, die onder derzelver Privilegie opentlijk word uitgegeven. Dus zou 'er dan grond zijn om een ander., gerucht geloof te geven , namelijk , dat de actrice die Iphigenia moest fpelen , geen* zin in de rol heeft . en dit zou niet wel verfchoonlijk zijn , zo het ftuk om eene diergelijke reden , geheel achter bleef. Wat ons betreft, altijd pligtmatig gezind , om H 3 de  62 DE TOONEELSPECTATOR. Fo. 8. de dingen van den besten kant te befchouwen , wij verMaren opentlijk, dat gerucht niet te kunnen geloven. Het is waar, Iphigenia is geen Stuk zonder kop of flaart ; de actrice die deze rol fpelen moet, kan geen toeVjugt nemen alleen tot een fehoon Theatraal voorkomen , houdingen, overdrevenen ftuiptrekkingeh, 'losfe boufohneiin , enz. waarop een domme hoop, enkel vervoerd door uiterlijkheden , natuurlijk of onnatuurlijk daar gebragt, in de handen klapt, en door diergelijke dingen, dat niet dan bijwerk is, een flecht Tooneelftuk, en erbarmlijke vaerzen, voor een fraai Stuk uitkrijt; neen! om Iphigenia wél te vertoonen . behoort men de juiste maat eener fchoone natuurlijke werking grondig te kennen ; de aandoeningen van de rol zijn "niet buiten de natuur der toeftanden gedreven ; en , inderdaad. men heeft meer moeite de natuur ie evena'ren-i dan die te overtreffen. Die tot zulk eene hoogte komt, fchittert minder bij den gemeenen hoop , maar die deze zwarigheid te boven komt, maakt zich onfterflijk bij de kenners , en bij menfehen van verftand , van wier oordeel en toejuiching alleen alle lof af hangt. Deze befchouwen eene fchoone actrice voor alles minder dan voldoende, als zij niets medebrengt dan het oogbekorende ; deze beöordeelen geen Stuk fraai om het onnatuurlijke , flecht famenhangende, en overdrèvene, dat fraai op het Tooneel werkt ; zij willen dat het fehoon der actrice medewe rke, om het natuurlijke en het voldoende voor het verftand, in eene juiste maat te doen fehitteren. Daar nu de actrice , die heden onder ons de iphigenia fpeelt, namelijk de onvergelijkelijke wattier, meesterlijk in deze rol gedaagd . en al de toejuiching heeft ontfangen die zij kan vorderen in een land , daar men voor de kunst niets meer vorderen kan dan toeju ching , komt ons het gemelde gerucht als ten éénemale onwaarfchijnl'jk voor, en wij (preken deze vrouw daarvan geheel en al vrij ; terwijl wij. en allé ware liefhebbers, naar de vertooning van de Iphigenia , met verlangen , blijven uitzien , volgens de belofte der Catalogue. Maar nu geeft dit wegblijven van het"Stuk , en dat door ons nier aangenomen gerucht, aanleiding tot de Vlaag ., Moet het een' acteur of eene actrice vrij ftaan, ,. te zeggen : Ik fpeel dit of dat Stuk niet , omdat ik ,. geerC zin daarin h'bV Laten Wij dit eens nagaan. Het zou ontegenfpreeklijk eene hardheid zijn , wanneer men de Tooneelfpelers . menfehen als wij , scheel en al zoude willen beróoven van de vrijheid van keuze, omrrent de caracters die zij moeten voordellen. In alle beroepen kun-  DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. 63 kunnen zekere menfehen zich , door bekwaamheid en een braaf gedrag , (overeenkomftig bunnen (laat evenwel,; eene waardigheid verwerven , in wier behouding Zij belang en eere mogen (lellen ; en waarop , zo men hen daarin wil verkorten, en dat onrechtvaardig. zij met reden vast mogen (laan. Het zou , bij voorbeeld, eene Juffrouw wattier, of eene Juffrouw s a s d e t , gantsch. niet kwalijk te nemen zijn, te onvrede te wezen, wanneer men haar, als vrouwen van waardigheid in haar beroep, wilden vergen Brandewijn* Trijn te fpelen, in het ,, Bedurven Huishouden, of in eene malle Geveinsde Zotheid door Liefde." Maar dit verlchilt oneindig vee! , van niet te vrede te zijn met eene verhevene rol , enz. In het laatfie geval zoude het eene grilligheid zijn , die bij Keuren eene actrice is verboden, en die eene dadelike moedwilligheid zoude wezen, met vergeting van het ware caracter van actrice. Een Tooneel fpeel der kan eerwaardig zijn in haar beroep , maar nooit om haar beroep , dat ten allen tijde haar beneden andre vrouwen uit den burgcrlland houd. Zo dus de Theatrale majesteit, de zwier der klederen, en eene grillige willekeur ten nadeele van het publiek, in de harsfens de actrice nagaat op- en van het Tooneel, en in de famenlevjng meer dan lijdelijk is , dan treed het publik op , en doet zijn waardigheid geftand tegen de actrice ; en zegt : „ Hoe fraai gij ,, fpeelt , wat gij in de lamenleving vertoont , en u verbeeid, „ boe trots gij tegen menfehen van meerder caracter zijt ,hoe „ eerlijk gij u gedraagt, welk eene Kiinstenaresfe men u „ noemt , gij zijt evenwel actrice, dat is een voorwerp „ dat Wij voor ons geld , om ons te vermaken , kunnen „ befchouwen als wij willen. Verbeeld u dan n'et eene „ Koningin of eerde Dame te zijn. Dus moet gij niet „ trots , niet grillig , en onrechtvaardig keurig zijn in of „ buiten uw beroep, of wij bekijken u. met al uw fraai, „ voor een minderlöortig wezen dan wij zijn, die niet voor „ geld aan de beöordeeling der menfehen zijn blootge„ fteld," En deze taal word alsdan rechtmatig. j\ iemant moet zijn rang , en beroep uit het oog verliezen . omdat hij meer bekwaamheden heeft , dan anderen , of omdat hij braaf is, dat de pligt is van alle menfehen. Behalve dat , heeft de Schouwburg Keuren tegen diergelijke moedwillige grilligheden; en dus daat het de Tooneelfpeelders niet vrij, deze of geene rol te verwerpen, enkel omdat zij 'er geen zin in hebben , of, omdat zij tegen den autbeur gebelgd zijn, of, omdat zij daarin volgens hunne gedachten , niet genoeg worden bewierookt.  64 DE TOONEELSPECTATOR. No. 8. rookt. En zij zijn dus wel degelijk in fubordonnatie van Heeren Beftierderen, die de magt hebben om Keuren en Placaten tegen den onwil te doen werken; daar het de pligt van deze Heeren is, om dit des noods te doen, willen zij behoorlijk meesters blijven , en >ich n et verantwoordlijk maken tegen hunne Hooge en Refpectable Commitenren. Doch wij hebben over dezen onwil, onder ons , weinig te klagen , (althans niet van de zijde van Juffrouw wattier.-) en dat verhoogt inderdaad het zedelijk caracter onzer Tooneelfpeelders, waar onder men bekennen moet, menfehen te vinden , die in de famenleving hunnen ftand nooit uit het oog verliezen bij fatfoenlijke menfehen, en die dus, om hun braaf gedrag, en om hunne bekwaamheden , niet alleen overal worden geacht, maar zelfs met vermaak in de gezelfchappen van fatfoenlijke lieden ontfangen , dat pligtmatig is. Niemant js oprechter vrind van de zulken, dan de spectator. S. * * DeMisfive getekend a min a da b cosbi , uit Haarlem, * inhoudende eene geheime lichtvaardige historie, behoort niet onder de oogen van een fatfoenl'jk publiek te worden gebragt. De Spectator heeft het tegen Gebreken , en niet tegen Perfonen ; veel minder is het zijne zaak, zich te bemoeijen met de heimlijke minnarijen van Actrices. Wij hebben deze Chronique fcandaleufe in het vuur geworpen. * * De Lezer zij verwittigd, dat wij , bij het flot van * ons werk, de drukfeilen, die niet we! door ons zijn te vermijden, zullen aangeteekend uitgeven, om achter het Deel te kunnen worden geplaatst. Tt AMSTERDAM, lij HERMANUS VAN DER PAARD T. En alöm word dit Blad weeklijks voor i| Stuiver uitgegeven.  D E TOONEELSPECTATOR. Den $ November, 1792. Zo men ons bericht, is de hamlet overheerlijk uitgevoerd : inderdaad, de bekwame binglij is de rechte man voor Hamlet; deze rol eischt wel een weinig meerder ilerkte, dan de groote passó daar kon inbrengen. De Geertruide , hoe meesterlijk gefpeeld, in vroeger dagen, door de oniternijke Juffrouw boühon, heeft niet verloren door de vertooning van de niet min bekwaame wattier. Wij wenschte dat het ftuk geheet Engelsch gelaten ware. De Stukken van Shakefpear laten niet wel eene befchavi'ug der groote deelen toe ; en de bijzondere deelen zijn, wij hebben het reeds gezegd, niet wel te bewaren in alle derzelver fchoonheden. De geleerde Schrijvers der Algemeene Oefenfcnoolen, hebben eene proeve genomen om eenige brokken uit den Coriolanus en Cezar in vaerzen te vertalen; gelijk Voltaire dat ondernomen heeft van de fchoone alleenfpraak van Cato, uit het werk van addisson; maar deze groote mannen voege 'er bij, dat, ondanks zij alles hebben aangewend om alles in deszelfs rechte kleuren te zetten, zij op verre na het oorfprongklijke niet hebben getroffen ; en men zal zich deswegens niet verwonderen, als men in het oog houd , dat een aantal uitdrukkingen in die Engelfche ftukken , al bet fehoon ontkenen van de* bijzonderheden der Engelfche taal. G Wij  66 DE TOONEELSPECTATOR. No. 9. Wij moeten hier den Lezer den zonderlingen geest An het Engelfche Tooneel, of liever den zonderlingen fmaak der Engelfcben, wat de Tooneelen betreft, onder betoog brengen. Zie hier wat Voltaire deswegens aanmerkt. Schoon de Tooneelen oorfprongklijk alleen ter bevordering van Zedekunde, Taal en Dichtkunde, zijn gedicht, men heeft overal de liefhebbers van een danspartijtje op de Tooneelen trachten te voldoen. Bij ons zullen wij niet meer klagen wegens malle Dansfen op den Schouwburg, wanneer men den volgenden beeldfprakigen Dans leest: ,, In 1709. kwam 'er te London een Dans op het ,, Tooneel ten voorfchijn, verbeeldende het Oppermagtig, of Koningklijk gezag, en de Republikeinfche Regeerings„ vorm, en men moet bekennen dat alles galant toeging. „ Men zag een' Koning verfchijnen, die, na eenige fpron,', gen, zijn' eerden minister een heldre fchop voor zijn „ achterde gaf, (met verlof van den Lezer.') deze gaf ,, die fchop over aan een welgekleed perfoon , verbeel„ dende het fatfoenlijkde deel der Natie; deze gaf die „ weder aan een' minder wel gekleed man , verbeelden. „ de den Middeldand, eindelijk omring een' kaerel in een ,, gelapte buffel, verbeeldende het volk, de laatde fchop, „ die degelijk raak was, en deze kon zich op niemant „ wreken. Dit alles gefchiedde op de maat. De Repu„ blikeinfche Regeering , wierd verbeeld door een' ron„ den Dans, waarin alles wat gefchopt wierd , helder „ wederom fchoptc, naarmate zijner krachten, waardoor eerst verwarring ontdond , maar waarïn men eindelijk „ elkander afzoende, hebbende ieder zijne fchoppen weg. „ Ziedaar het land dat Jddisfons, Popes, Loches en New„ tons heeft voortgebragt." De laatde aanmerking van den Franfchen Wijsgeer, is meer geestig dan rechtvaardig, een klein ongeluk, dat hem wel eens meer is overgekomen : als de menfehen te veel  PE TOONEELSPECTATOR. No. 9 67 veel geest hebben, bezitten zij maar al te dikwijls des te minder reden ; het gaat met onzen geest, als met on. zè oogen; naarmate wij verre kunnen zien, worden de voorwerpen kleiner en duisterder , dat is, met betrekking tot onzeu geest, het vermogen verzwakt in diepzinnigheid naarmate het wint in uitgebreidheid. Gaat de aanmerking van den Franschman op de Engelfehe Natie alleen door, met uirfluiting van alle andre Natiën ? Immers neen : wij zien in Holland een' erbarmlijke Waltron, eeti ongerijmde Geveinsde zotheid door Liefde, een' eerioozcn Mahomet , eene zotte Zelmire, een' bordeelachtigen Doodlijken Minnenijd, en andre ons ontëerende Stukken, waarmede men, gedurende dezen Speeltijd, de Am(lerdammers heeft ontluisterd ;ïwij laten de fchoonfte Stukken fchandelijk rusten ; wij zien allerërbarmlijkfte Operaas, en het fehuim van Duitschland en Vrankrijk ons opdisfehen ; en evenwel wij hebben onze Fondels , onze >r Gravezandens, onze Musfchenbroeken, onze Boerhavens, en anderen grooten mannen; wat zal men hier uit befluiten ? Dat het verwonderlijk !s, dat een verlicht Volk vermaak vind aan wonderzinnigheden ? Het befluit zou fraai zijn ! Deugden en ondeugden , en wijsheid en zotheid, worden onder alle luchtftreken voortgebragt; het volk is overal een famenflel van beiden; die het geleid, is 'er de ziel van: word het door een Cortez geleid, het word een hoop moordenaren en dieven; word het geleid door een' Pizaro, het is leidfaam en menschlijk Hec komt overal, in alle vakken, op de Beftierderen aan ; zijn die goed e:i kundig, het volk volgt hen ; zijn zij kwaad of dom.,, het volk neemt den loop na hen ; even als toen Lodewijk de Veertiende galant was, terftond was gantsch Vrankrijk galant; en naauwlijks was hij een Devotaris geworden , of allen had den Paternoster in de hand , en prevelde uit het gebcdeboek. Voltaire mogt dan met meer recht, G 2 dan  68 DE TOONEELSPECTATOR. No. 9. dan zich over de Theatrale wonderzinnigbeid te verwonderen , zeggen : Quand un Soi vent U crime, ü est trop obei. Laten de Heeren Beftierderen der Tooneelen , hier, en elders, flechts een begin maken met de ongerijmdheden en de wonderzinnigheid te verbannen; laten zij bekwame mannen raadplegen ; en het voik zal welhaast de waarde van gezond verftand, en het ware fehoon leeren kennen. Helaas ! wat ons in Amfterdam aangaat, wij mogen van de Tooneelbeftiering, tot noch toe, met recht zeggen: Video meliora, proboque; deteriora fequor. Hoe dit alles zij, het gaat vast dat de Britten eene zekre wonderzinnigheid op hunne Tooneelen hebben , waarvan , zo her fchijnt , zij niet goedvinden zich tot noch toe te ontdoen. Drijden, met recht bij zijne Natie beroemd, Iaat, in Don Sebastiaan, Koning van Portugal , door hem Treurfpel genaamd, een' officier zijn' tno. noren eene aanfpraak doen , waarin de zotheid en onbefchoftbeïd , om den lauwer fchijnen te twisten. Die mijner Lezeren magtig is, om dien aanfpraak oorfprongklijk te lezen , (want zij is niet wel te vertalen,) zullen den gemelden Dans niet meer vreemd vinden, en gaerne toeftaan, dat de vernuftige Engelfchen op hunne Toonee'en ee 1' fmaak ftaande houden , wiens invoering elders gevaarlijk zoude zijn, zelfs bij de in de kunst achterlijkst zijnde volken. Wij hebben den volgenden Brief ontfangen, en , om de kluchtigheid van den inval, niet kunnen nalaten denzelven te plaatfen. Alleen hebben wij eenige trekken, waaraan heethoofdige onkunde en zotte vooringenomenheid , perfonaliteiten zouden kunnen hechten , weggelaten 1  DE TOONEELSPECTATOR. No. o. 69 ten ; en dit, hoopen wij, dat den geëerden Schrijver niet zal mishagen. Ridi, ft Jap is, MART. Mijn Heer Spectator! Daar geld winnen de groote zaak fchijnt aan den Schouwburg , zonder dat men zich veel bekommert hoe het gewonnen word, daar het niet meer noodig is, de echte voorfebrifcen den fchoone en milde natuur te volgen, en daar gewoel, boafonnerie, enz. genoegfaam zijn om geld te doen winnen voor het Tooneel, en handgeklap voor den Stukfabrikeur, en de Tooneelfpelers, en daar alles tot dien prijs vergenoegd ii, en daar vergenoegde menfehen nooit harrewarren, of ftaatkundig worden, heb ik een Tooneelftuk ontworpen , waarin ik hoop, dat alles is te famen gepakt om sdd, eer en genoegen te verfchaffen. Ik was boven alles bezorgd voor een levendig onderwerp, vol verfcheidenheid, en verkoos mij den Tijtel: Het zeilen van het admiraalschap iw den AMstel, Zdl- en Wandefpel, met Vertooningen, Zang tn D.ms. Het Tooneel is, gelijk zich dat van zeiven verftaat, op, en om- en bij de Hooge Sluis, door wier bogen men naar buiten kijkt, en de Vloten ziet zeilen , in fmaldeelen verdeeld. De Sluis ftaat vol menfehen, dat is te zeggen toekijkers, in menfehen gedaante, want alle kijkers zijn juist geen menfehen , zo wel in den Schouwburg, als bij de Hooge Sluis. Voor de omleggende drinkhuizen en kelders, zijn de banken geftapcld met nootenkrakende, liefkozende en drinkende wezens. Welk G 3 een?  ?• DE TOONEELSPECTATOR. , eene heerli.ke woeling ! Dc Vloten beginnen eene kanonade, bet gedrang word levendig. Twee wijven op de Sluis raken aan 't kijven, een aantal nieuwsgierigen fchieten toe, om de welfprekendheid van twee vertoornde vrouwlijke fchepfels, van de eerfie foort, door de ooren te vangen. Een geestige kaerel, dat wil zeggen , een kwant, die vermaak fchept de kwaaddoende apen na te bootfen, tikt twee mansperfonen, met eene verwonderlijke behendigheid, op den fchouder; zij kijken elkander aan, de één vraagt den ander, waarom hij hem ep den fchouder tikt? de andre befchuldigt in tegendeel hem van boeverij, en men krijgt elkander bij den kop , de wijven worden vergeten, en de fpotter ftaat te lachen dat het een lust is. Terflond verfchijnt een fterk commando foldaten, en vormt een kring, zo fraai als in Waltron; zij willen de vechters fcheiden, maar deze willes niet lnstcren, en men neemt hen mede. Hierna verfchijnt eene, Chinefche procesfie op de Sluis, zeer heerlijk om te aanfchouwen, en zingt eene litanij; al de kijkers nemen de hoeden en miufen af, en ftaan in verrukking. Tc midden in de procesfie verfchijnt een jong vrouwsperfoon, met een tinne onderfteekfel, en zingt eene aria, wegens de hardlijvigheid van haar' beminden, die zich ovcrgeten heeft in harde eijeren, daar zij bid voor zijne verlosfing. Hierna verfchijnt een ander meisje, dat zich in alle bogten wringt, om ons te beduiden dat zij mal is geworden om een vrijer; zij zingt, fpringt, gooit haar klederen uit en trekt mannegewaad aan; en eindelijk komt alles te recht. Na dit alles is afgeloopen, gooijen de groote en kleine jongens voetzoekers, en het gezelfchap voor de drinkhuizen en kelders, danst een rijk ballet en zingt ten befluit een Chorus, waar van eindlijk eenige zangers, door den nachtwacht bij den kop worden gevat. Het gordijn valt. Nu  DE T'0 ONEELSiPECTATOR. No. g. 63 Nu vraag ik u, Mijnheer! of 'er ooit of ooit iets beter kan worden uitgedacht , om geld te doen winnen op een Tooneela Een nieuwe Hooge Sluis en een Vloot, zijn alleen het geld waardig? Wat zal dan al het overige niet trekken! Gij zult mij misfchien toevoegen, dat het ftuk niet uit is. Zagt, Mijnheer! al hebt gij gelijk, ik kan mij zuiveren met groote voorbeelden, 't Is waar, wij hooren in het fluk niet hoe het met de twee vechters afloopt, die op de Hooge Sluis door de Soldaten zijn mede genomen. Wel! daar wij heden in de balletten afdoen, wat de autheur in het Stuk heeft vergeten, of anders een lap aan een fluk maken, dat men vrrvolg heet, kan dit immers ook hier gefchieden. De overheerlijke Waltron, een ftuk, dat ten allen tijde dierbaar behoort te zijn aan menfehen met ooren en oogen, en weinig of geen denkdeelen, is ook niet uit, maar liet word uitgemaakt in een balet. Weet gij wat ? Om het (landrecht in mijn ftuk te brengen, zal ik van de vechters twee baldadige krijgslieden maken, waarvan de één den ander den hals breekt; wat dunkt u? Rijker plan kan 'er niet zijn: het is een Tooneelftuk en geen Tooneelftuk, maar veeleer eene pittige Verhandeling van vele zaken, waarover verfcheidene boekdeelen te fchrijven zijn, en 'er zitten verfcheidene Operaas en Operaatjes in, om van den dans te zwijgen: Somma fommarum! Alles komt aan op eene proef, en ik durf inftaan, dat als zodanige fraaiheden op den Schouwburg kwamen, men eerst zou beginnen te zien hoe dom, hoe gek onze uilen van voorvadren waren, toen kïj den Schouwburg oprichtten, en aan zulke ftukken niet dachten ; en ik wil, ten loon van mijn belangloozen dienst, mij wel door den lompften rekel dïe aan de balcon de wacht houd, daar uit laten jagen, en dat in mijn eigen ftuk, zo het bij de vertoo. nirg  72 DE TOONEELSPECTATOR. No. g. ring niet men cheq zal regenen. Wat dunkt u ? zou ft voortgaan? Antwoord mij eens j een goede menme is een' goeden raad waardig: b' Endeavour, Ik vind mij bij dezen voorflag reeds zo dmzelig door al het beloofde fehoon , dat ik mij buiten ftaat be. vind, om behoorlijk op een zo gewigtig voorfiel te antwoorden, en ik denk met angst aan de vertooning. Zekerlijk komt alles op eene proef aan , en ieder heeft vrijheid om die te nemen; en wij durven ons vleiien " dat alles wel zal gaan, omdat de fmaak van dezen tijd' volmaakt zal zijn getroffen; ook vreezen wij niet dat het Stuk niet zal worden aangenomen , omdat w;j onderricht zijn, dat men heden aan den Schouwburg, de autheuren die niet in dien fmaak willen werken , als onze Corres pondent, hunne Stukken te rug geeft. * * De Brief van den Heere P. hebben wij wel ontfan* gen; maar het doet ons leed, dat wij daarvan geen gebruik kunnen maken. Vooreerst, omdat nie: alle onderwerpen die men ten Tooneeie voert, eene befchouwing waardig zijn ; de meeste der Moderne verfchimfels gaan voorbij, gelijk eene fchim in een tooverian arcn } cn tCn .„o,uU , £ijn nict alle aanmerkingen van den Heere P., juist in den haak Wh* danken hem nochtans voor zijn' goeden ijver, Cn ziin genegen zijn' Brief, tegen behoorlijk bewijs, weder af te geven. weuer De Misfive geteekend O. is ons aangenaam , en zal, bij gelegenheid geplaatst worden. Te A M S T E R D /J SI, lij hermanus van der paard t. En alöm word dit Blad weeklijks voor i| Stuiver uitgegeven.  D E TOONEELSPECTATOR, W*> 10. Den 12 November, 1792, M JJ N H E E R ! Jn uw fraai Vertoog No, 8. doet gij zo vernuftig , als rechtmatig en onzijdig recht, aan het beroep der Tooneel fpeelers en aan de rechten van andre leden der Burgermaatfchappij, en voert bij die gelegenheid het Publiek; jprekende in, gelijk het behoort te fpreken, wanneer menfehen, die een Tooneel betreden, zich , door verkeerden hoogmoed, ten koste van het Publiek, willen verheffen. Zodanig cene onderneming vereert U ten loogde, naardien verdandige menfehen, die een Tooneel betreden , en hunnen rang kennen, boven het bereik dier Publieke demme verheven, zich niets hebben aan te trekken ; daar zij die in dezen1, door onrechtmatig misnoegen, zich zouden doen zien, alleenlijk een Hecht geweten zouven verraden. Voorzeker, Mijnheer 1 zijn alle menfehen gelijk geboren als menfehen, maar wij fpelen op het Tooneel der waereld bijzondre rollen, die ons door de onveranderlijke natuur zijn toegedeeld, dat op dat groote Tooneel alle gelijkdandigheid vernietigt. De men. fehen zijn volmaakt gelijk aan de dukken die tot het Schaakfpel behooren: zo lang deze in de zak af door zijn befloten, hebben zij geene waarde; de Koning, Boer cn Ruiter zijn gelijk; maar op het bord bekomen zij eens onderfcheidene waardigheid, zonder welke het fpel geen K (bel  74 DE TOONEELSPECTATOR. No. 10. fpel zoude z'jn; deze waardigheid duurt zo lang tot een ftuk word veroverd; zodra het weder in de zak of doos keert , is de waarde van geene beteektnis meer: de majesteit der Koningin ftaat gelijk aan het paard. De menfehen, vóór dat zij op het Tooneel der waereld verfchi.nen, zijn allen gelijk; maar, zo als marmontel aanmerkt, zo dra zij in de waereld komen, ontltenen zij, in zeker vak ontfangen, eene waarde, die niet ophoud, vóór de dood alles weder tot eene gelijkheid brengt. Daar is dus op de waereld geene gelijkftandigbeid onder de menfehen, en zij kan 'er niet zijn, of de aanëenfchakelin3 der dingen moest eene geheel andre order aannemen. De rang van Acteur en Actrice, is door de meeste Souvcrijnen, en bijzonder in Vrankrhk, en in ons Vaderland, niet geplaatst onder de Iuisterrijkflen. iJet is mijn oogmerk niet hier aan te halen, uit welk een oogpunt onze deftige voorvaderen deze menfehen befchouwden, en hoedanig hunne wetten den r ng der Tooneelfpelcrs hebben bepaald, dit alles is genoeg bekend. Laten wij tot eene andre zaak komen, en vragen: „ Hoe „ komt het, dat de lieden die een Tooneel betreden doorgaans zo flecht in aanzien zijn bij de fatfóenlijke „ waereld?" Pastoor Asmtis heeft, in den Nieuwen Uilenfpiegel, in eene overheerlijke predikatie, onderzocht, waarö:n oudstijds de Tollenaren zulk eenen flechten naam hadden, en doet het meesterlijk af, tot eere dezer lieden; laten wij dezen merschüevenden Pastoor gelijkvormig trachten te zijn, in het beantwoorden der voorgeflelde vrage. In de ruwe eeuwen der eerde Christenhe'd, toen men naauwlijke van onder een woest heidendom was weg gekomen, hadden de fcbraagfpelers, want dit waren toen de Tooneelisten, al het onbefchafde van een zedenloos en bedor ven heidendom. De eerde Christenen, en zelfs de meep-  DE TOONEELSPECTATOR. Na 10. 75 meeste Kerk\aderen, waren niet ten éénemale vrij van eene gerit-engheid die overmatig was , en die zelfs niet vrij was van iets dweepachtigs. Zulke menfehen konden met geene gunstige oogen zien, op eene clasfe van fchcpfels, die nagelopen wierden door het volk, dat vermaak bij het zelve zocht, en aan wier zwervend leven eene grove losbandigheid als onaffcheidelijk was gehecht. Van de tegenz'n, en van de ergernis, is de flap tot den afkeer niet groot, en waar afkeer oritfiaat, is ook de vooringenomenheid welhaast daar. Wat wonder dan, dat vooringenomen menfehen het oogmerk van een leerzaam fjdverdrijf u t het oog verloren, en tegen de beoefenaren daarvan uitvoeren, als tegen menfehen, levendt Man ijdelheid, niet het nuttige arbeidende, en het goede doende'. Wat wonder dat, daar de aanhang dezer predikers groot, en het gedrag der Tooneelfpelers losbandig Was, dat 'er eenige verachting tegen deze laatften wortel fchuot, én zich Wijd en zijd verfpréidde! De verachting voor deze menfehen wierd niet verminderd , door Regeeringketiren, dienende om hunnen invloed te beteugelen. Vrankrïjk , het vernuftig Vrankrijk, daar het Tooneel de hoogfte volkomenheid heeft verkregen, ftelde, zelfs in verlichte dagen, de Acteurs en Actrices in den kerklijken ban, en men twistte, of molière de gewijde aarde waardig was. Zo men zich verbeeld, dat dit enkel vooroordeel van de Wethouders, de Geestlijkheid en het Vol!: was, bedriegt men zich Eén der vernuftigfte mannen van Vrankr:jk, laat zich wegens de Acteurs en Actrices dus uit: „ Het is door de onvinding bekrachtigd, dat eene vrouw, „ gelijk een Tooneeifpeelfter, die gewoon is minnaars ïf aan hare voeten te zien, die ftraft en beloont, die den „ gantfehen dag toelegt om te behagen, die niet zelden, ., door de jeugd voornamelijk, met oogen van een greE 2 „ tig  -}6 DE TOONEELSPECTATOR. No. 10. tig vooroordeel, en onbetaamlijke begeerte, word be,; fehouwd , ei die het zeiden aan aanbidders cn voor„ vechters ontbreekt, de ondervinding, zeg ik , leert dat •>, zulk eene vrouw, niet zelden in eene dronkenfchap „ van zinnen vervalt, en in de famenleving dezelfde ver- overingen dadeli k bedoelt, die zij op de Tooneelen » nabootst. Daar dit gevaar oogfchijnlijk, voor het minst „ mogelijk is . heeft de Wcthouderfchap wijslijk gezorgd 5, tegen den invloed van zodanige verwoesters van voor,, name en burgerlijke gedachten. Een huwelijk met , eene vrouw die een Tooneel betreed, kan verhinderd worden door eene familie, en ten dien einde hecht „ men eene eerloosheid aan het caracter; men weigert de Sacramenten, en zelfs de heilige aarde aan deToo- neeifpelerB." Die geen vreemdeling aan de Tooneelen van Europa is , kan onmogelijk ontkennen, dat 'er verfcheidene voorbeelden zijn van vernielende'verwoestingen, door Toqneelfpeelfters aangerecht; en daar deze voorbeelden zekerlijk niet zeldfaam zijn , heeft men ontwijfelbaar eenige Zedenloosheid gehecht aan het caracter van Actrice, en de zedige Nederlanders zijn hierin niet de achterfle gebleven. Of dit alles rechtmatig zij , is iets, dat wij niet op ons nemen om te bepalen; maar rren kan niet afkeu* ren , dat de Wethouderfchappen wakende zijn , ter bewaring van brave familiën , die niet zelden met knapen £ijn beladen, die zich om hun geld alles geoorloofd achten, en die meer hartstogtlijk dan reedlijk z;jn, en altoos geen' tegenftand kunnen bieden, aan vrouwen gewoon aan het behandelen van hartstogten , en afgericht op kunstflreke 1, en zich dus van een jong onbedreven hart kunnen meester maken, tot groot nadeel, en dikwijls rot febande en finart eener deftige familie; helaas! leverde etis vaderland daar van geene proeven op l Do  DE TOONEELSPECTATOR. No. 10. 77 De wijsheid der Wethouderfchappen in dezen, is te fchitterender, daar zij eene vrouw van braafheid, die het Tooneel betreed, geene eerlijke wegen affriijden tot het doen van een goed huwelijk. Is zij waarlijk braaf, en is zij door toeval, of fmartlijke noodzakelijkheid, op het Tooneel gekomen, zij kan duor zedigheid enheuschheid, de achting eener burgerlijke familie winnen, en de gelegenheid is voor haar daar, on eene relpjctable burgeresfe te worden. Brave familiën zijn dus flechts bewaard voor bedrieglijke en verfpillende verwoesteresfen, en de brave vrouw van het Tooneel word niet benadeeld. Men ziet dan dat vooroordeel, dweperij en bijgeloof, ran den eenen kant, en losbandigheid van de andrs zijde , de verachting tegen de Tooneelfpelers deed geboren worden , en dat de kracht van het voorbeeld die verachting heeft voortgeplant, daar bijkomende omllandigheden het overige nadeelige tegen de goede Tooneelbetreders heeft te weeg gebragt, en verder voortgedreven. Ondertuifchen moeten wij bier eenige onderfcheidingen maken. De Franfchè Tooneelfpelers zijn geheel andre wezens dan de Nederlandfche; de eerften, tot eenen natie behoorende die uit den aart theatraal, galant, los en lichtzinnig is, worden in hun beroep niet min lichtzinnig. Eene Actrice in Vrankrijk heeft gelegenheid om tien familiën te verwoesten, tegen een Nederlandfche Actrice één , en maakt 'er ook gretiger gebruik van. De Nederlandfche Actrice behoud, al is z;j al de zedigfte niet, altijd een' zedigen, een Hij ven trek harer natie; zij is min voor openbare veroveringen, en bezie meer achterhoudendheid, omdat zij min of meer op een' goeden naam is gezet, waarop de Franfchè Actrices juist niet veel acht geven, over het geheel genomen, ih. Vrankrijk , namelijk. K 3 Wij  78 DE TOONEELSPECTATOR No 10. F Wij kunnen inderdaad op brave Tooneelf elers roe men; om alleen van de oude troep te (preken, heef: men punt en duim flegts te noemen, die bij de fatfoeniijkfte lieden in aanzien waren; en wij hebben onder onze hedendaagfche Tooneelfpelers menfehen van het beste gedrag, zó dat zij op verre na de geftrenrtbeid der wetten niet verdenen, die wijslijk tegen vernielende verwoester* en verwoesteresfen waakfaam zijn lndcr. daad, ,n de oogen, niet alleen van een' wijsgeer, maar m de oogen van ieder verflandig mensch , is een Ac teur en Actrice die hunnen rang, dat is de waarde van hun beroep kennen, en z^ch niet door lichtvaardig fe. drag, of onrechtmatige verhelfing boven hun caracter omeeren, al'e ach,:„g waardig, in wederw., vm ' firenghe.d eer wetten, en het algemeene vooroordeel. Uwe, enz. O. Wij kunnen den Hoere O- gCe„ o.^ijk gCVen i„ zi;n .gevoelen wegens eene .gelijkftandigheid onder de men fchen; deze barièn/éhim, die „iemant kan firelen d n den germgen , die altijd wangunllig ziet op den grooten Iaat geene beOend.ige duurzaamheid toe. De menfehen" allen hebben eene natuurlijke mate van hoogmoed, doen daar de één meer vermogen heeft om zijn' hoogmoed den teugel te v1Cren dan de andere, zal de groote nooit zie-h geheven te vernederen, om geijjfc te ,flaan m% , ringen, en daar d ze dien weg. altijd heen wil, zied ar den weg gebaand tot eene eeuwige ftrubbeling. t\0ch erger, zo de groote praat van eene algemeene gelijkftan d.gheid , heeft men reehtmatigen grond om hem te wan trouwen: de mensen is zichzelven te na om zich van zichzeiven te ontdoen- wanneer een' man van Staat zich op eenen voet zag (lellen met een' lompen kruijer, zou 'er  DE TOONEELSPECTATOR. No. 10. 79 'er in mij geen denkbeeld omtrent hem ontdaan, dan dat hij gek ware, of dat hij oogmerken had om zich be hendig door zijne vernedering te verhoogen. Wij zwijgen van zo hij door geweld daartoe wierd genoodzaakt, omdat alsdan de reden ophoud , cn zelfs fomtijds den natuurlijken loop der dingen voor een poos van den gewonen weg word gebragt. Gelijkheid van rangen kunnen 'er niet zijn, 'er moet dan een onderfcheid plaats hebben onder de menfehen , die onderling in eene eeuwigduurende betrekking daan met elkander. 'Er kan geen gelijkdandigheid, en dus geene gelijke eerwaardigheid plaats hebben, tusfehen , bij voorbeeld, een' predikant, een kobpman en een ander aanzienlijk lid der fametiieving, en een' Acteur; en 'er behoort onderfcheid te zijn tüsfcfren eene Actrice, wie fille del'Opera, en eene zedige en fatfoènlijke vrouw. Maar dat onderfcheid, zelf door Ordonnantiën bekrachtigd, moet ons niet op eene wreede wijze vervoeren , om br'av.e menfehen , die ons Tooneel en de natie eere aandoen, minder te achten dan een bra.if gedrag verdient. Dit zou den moed uitbiusfehen, die 'er nodig is om een vernuftig volk aangenaam en leerzaam te vermaken, en het zou weinig voordeel doen ter verbetering der zedelijke caracters van menfehen die een Tooneel betreden; want wat is 'er ooit te wachten van een' mensch dien men alle oogenblikken in zijne eigen oogen vernedert, om zijn beroep? Laten wij dan rechtvaardig en menschlievend zijn, ett brave Tooneelisten, die Zich verdandig binnen de palen van hunnen rang houden, om hun goed gedrag en be kwaamheden niet minder achtinc toedragen dan andre leden der Burgermaatfchappij ; of liefst, laten wij ons ontdoen van een vooroordeel waartegen verfcheiden geleerde mannen reeds voor mij hebben geijverd. De  8o DE TOONEELSPECTATOR. No. 10. V de heer tribon iüs, kan zijne Tooneel wetten, tegen deugdlijk bewijs, doen afhalen; om 'er naar zjn genoegen gebruik van te maken. Alleen raden wij hem, zie.) eerst wat beter te laten onderwijzen in het geen 'er vereiseht word tot een goed Tooneelftuk. Verder onderrichten wij hem, dat wij om dreigementen lachen, en die nimmer vreezen , (leeds gedachtig aan de Ipreuk: „ Als Don Quichot dre'gt, zwijgen de Wijzen." Zo hij algemeene trekken toepaslijk maakt op perlbnen, dat is niet onze fchuld, die ons zorgvuldig veor perfonaliteiten hebben gewacht, en verder zullen wachten. Vind zich iemant in een' algemeenen trek, die niet tot eere verftrekt, getroffen, hij verbeterd zich, en daarmede afgedaan; althans tkibonius is de man niet om zlchzelven behoorlijk te bewaren, veelmin om een ander te verdedigen, Ten (lot, op al het vervelende dwaze van zijn verwonderlijken brief, herhalen wij het geen wij omtrent in dezen zin reeds in een vorig vertoog hebben gezegd : „ Zo wij perfnnpé?l lasteren , dat is , zo „ wij in iemants nadeel leugens fchrijvenj de weg van „ ons te befchamen, en die van Rechten ftaan open, om „ ons te doen firaffen; maarzo wij Waarheden fchrij, „ ven ; laten andere zich beteren , of wij zullen niet „ ophouden waarheden te zeggen." Tot dusverre aan dezen nieuwmodefchen tribonius! Te AMSTERDAM, bij HER M ANUS VAN DER PAARD T. En alöm word dit Blad weeklijlts voor li Stuiver uitgegeven.  D E TOONEELSPECTATOR. S LO T VERTOO G. 't Heeft alles hier zijn eind', ja ! alles heeft zijn gr al. tas s o. waarde landgenooten! "Xv^ij hebben in eenige Vertogen U een aantal heerfchende gebreken, betreffende den Amfterdamfchen Schouwburg , en de Tooneelpoëzij, vrijmoedig onder de oogen gebragt; wij zeggen vrijmoedig, daar de misbruiken en de afwijking van de oogmerken der ftichting te zigtbaar en te fehreeuwende waren, om geen geftreng geneesmiddel te vercisfehen; doch wij hebben, zo wij ons niet bedriegen, onze vrijmoedigheid altijd bedwongen binnen de palen der befcheidenheid , en gebreken afzonderlijk gemaakt van perfonen, ingevolge onzer beiofte, gedaan bij het gunstig bekomen verlof vanons werk te mogen uitgeven ; wnarvoor wij met dezen, onzen opentlijken dank betuigen_, en het moet ons ftrelen, nimmer te hebben vernomen , dat onze goedwillige vrijmoedigheid , eenigermate heeft mishaagd aan onze Doorluchtige Veiiofgevers. Wij laten U oordeelen, of wij eenige reden hadden om de wapenen op te vatten tegen het misbruik des h Tqo-  Sa DE TOONEELSPECTATOR. Tooneels. Het is opgericht door onze achtenswaard;ge voorvaderen, tot aankweking van Taal-, Dicht en Zedek unde ; deftige Treurfpeien, en leerzame Blij fpelen, overeenkomftig de fchoone natuur, en het gezond vernuft, in fchoone taal daar gefield, kenfehetften het caracter onzer oude Dichteren. Wie durfde denken, dat hunne nakomelingen ons zouden Overtlelpen met het monder der Operaas , een voortbrengfel van het wellustig Ital.è'n , en wel in een' tijd waarin de Natie verre af was van het groote caracter der oude eerwaardige landbewoners ? een gedrochtelijke vinding , die onze flraten van zingende jongens , en dus van losfe koppen voorziet; een vinding, waarin het verftand alle oogenblikken onlijdelijke fchokken ontfangt, en al het natuurlijke allerjammerhjkst word gerabraakt. Wie kan zich eene Catalogue verbeelden, waarop een ons onteerende Waltron, een godlooze Mahomet, een zotte Zelmire, een onnatuurlijke Indianen in Ergcland , een noch zotter Menfchenbaat en Berouw, een Olimpia , met recht gekastijd in den denker van den 12 Maart, 1764.) Ceene eeuwige fchandzuil voor de Vertalers O eene Geveinsde Zotheid door Liefde, een bordeelachtige Doodelijke Minnenijd , en meer diergelijk niet noem waardig tuig , de groote meerderheid uitmaakt ? Intusfehen bleven de fraaifte voortbrengfels van het menschüjk vernuft, achter de bank leggen. Wij zeggen , wie durfde dit alles denken ? En evenwel het is waarachtig. Wij bedreden deze monfterlijke Stukken, en hadden het genoegen, den bijval der braafde en kundigde lieden te venverven , en ons met een menigte fraaije aanmerkingen, noch onderons berustende, vereerd te vinden; weshalve wij bedoten ons werk Maandelijks, Stuksgewijze, uit te geven; dan, daar wij, met onuitfpreeklijk ver-  DE TOONEELSPECTATOR. *S vermaak, van goederhand, vernamen, dat men*.<5°d lofj aan den Schouwburg begint te begrijpen de Operaas en Vertalingen fpaammer in het vervolg aan te nemen, zo niet geheel af te fchaffen, zouden wij kwalijk doen voort te varen, zonder de gevolgen van zulk een heerlijk en loflijk ontwerp af te wachten; en het is in hoop der echtheid van dat bericht, dat wij onze onderneming voor het tegenwoordige daken ; daar wij onder de wapenen zullen blijven, om, in geval van nood , de ons onteerende misbruiken , met onze gewone vrijmoedigheid , bij gelegenheid , te beftrijden. Zo het gemelde bericht echt is , willen wij ons met wagen iets te voorbarig voort te brengen, dat licht belemmering aan zulk een groot befluit zoude kunnen toebrengen j neen, wij zijn de eerden om deswegens hart cn hand aan te bieden, om het zelve bevordelijk te zijn, en juichen vooraf hartlijk de grootmoedigheid der Beltierderen toe, daar wij bij voorraad het weldenkend Publick en de brave Dichteren , geluk wenfehen. Nu zullen de laaiden bemoedigd worden om hun vaderland, door fchoone voortbrengt van eigen Hollandsen vernuft, te verëeren ; daar de pruilen te huis zullen moeten blijven, en ons volk zal verlost worden van het ontëerend juk der Vertalingmakerij , dat ons zo lang heeft ontëerd, en Duitschland en Vrankrijk mogen nu hunne paddetloelen zclven verteeren. Inderdaad , de Nederlanders kunnen het niet veel-Hechter maken, dan de moderne Duitfchers en Franfchen; en, zo de Nederlanders flechts een weinig dagen, (waarom zouden zij dat niet doen ?) zullen de Heeren Duitfchers en Franfchen ons niet meer toedienen: „ Als „ 'er bij ons boeken uitkomen , verdienen de Heeren „ Hollanders geld," Wij zeggen , waarom zou ons volk zo wel niet fiagen als de vreemdelingen? Geeft Üod ons L a min-  84 DE TOONEELSPECTATOR. minder geestvermogen , dan aan hen ? En evenwel die een opmerkend oog iaat gaan over de meniste fikken d,e federt jaren op ons Tooneel zijn gebrajrt, "zoude bij. na qp een' vuurigen toon moeten vragen: „Volk van Ne„ deriand ! dat uWe Vondels, uwe Pooten, uwe Antho. „ nidesfen, enz. had , is dan alle geest van vinding tevens „ met uw gezond oordeel verdorven?» Nederlandfche Vondels! (want gij zijt niet tftgedorven,) fchaamt u uwe luiheid en volgzucht; daat zelf, als mannen, handen aan het werk; fcbroomt in den beginne geene gebreken; alle beg.nfelen zijn moeilijk : de Thebaide van den onderdijken Racme, is geene Andromaché , of Brittannicus; de Cd, van den grooten Corneille , is geen Cinna; de Edipus van Voltaire, is geen Zaïre; de Amods is verre van Lalain, en Las Cafas ; door den tijd volmaakt men zich • dus, aangetast van zotte bedillers, moet gij u niet dooren ' maar uw roem afhanglijk maken van een klein getal kenl ners , die overal den toon dellen , gelijk dit alleen voor groote mannen bewaard is, die overal den kleinen , maar befiisfenden hoop uitmaken. De Schouwburg zal bloeijen in eere en voordeel, de Bedierderen zullen glori winnen , en uwe I andgenooten zullen u eeren en danken. Wat ons betreft, die vry wat hebben te lijden gehad van loshoofdige duizelingen van achterklappers, wat konden Wij toch voor hebben met onze aanmerkingen' De Ike. en Beffierderen des Tooneels, eene aanzienlijke Vergadering, ie vernederen, en baldadig over fatfoenlijke mannen te zeg-pralen ? Verre van ons zulke fnoode gedachten. (*; Aangevallen en mishandeld in onze nationale cere O Men heelt ons in liet zekere bericht, dat Juflrouw wattier niet weinig op ons verftno-d is, wegens eenige nekken in den Speet tor. Wij hebben toch ovei.il mt den vtifchaldjgilen lof v.m fci» ^efprukcaj «laar wij bekennen hierin onze"fthuld, dat, daar wij  DE TOONEELSPECTATOR. ( S5 eere aan den aanzienlijken Amfterdamfchen Schouwburg, en dat onder de oogen van twee vreemde Tooneeltroepen, die hieronder ons bij vergunning fpelen, en die het, belaas! niet ontbreekt aan eenen aanhang die ons Tooneel met verachting befehouvvt, hebben wij het van onzen pligt geoordeeld ons en u te moeten verdedigen , en te doen zien dat het de Nederlanders op verre na net ontbreekt aan mannen die de gebreken kunnen zien , cn die moeds genoeg hebben, om dezelven openlijk aan te tasten; en hierdoor oordeelen wij uw' dank, en niet uw misnoegen te verdienen. Voor het overige achten wij het ons ten pligt met vermaak te verklaren , dat die misbruiken, en die ons onteerende Catalogue, die tot Gijsbrecht van Amlïelliep, onze achting voor Heeren Beftierderen niet hebben ver- min- vv'j ongelukkig met eene voorname Perfonaadje te doen hadden, wij ómzigtiger hadden behooren te zijn, dan haar niet boven alle fterwelingen: ,, de Volinaikte" te noemen. Wat heeft men niet al in het oog te houden met grooti' en aanzienlijke menfehen? pn inzonderheid met vrotuvlijke menfc'ien, gewoon aan eene welverdiende aanbidding, en omgord met eene febitterende achting? Is de kop ca» het hart van zulke wezens wat in de war door de duizelingen van hoogheid, de overige uiterlijke partijen maken toch aanhang, en dit moet men niet uit liet oog vciüezen. wij voelen onze fout en minderheid, ten opzigte dezer Koningklijke Vertcgenwoordigftcr; maar wie k u altijd aan alles denken ? Misfchien de Juffrouw! Wat ons betreft, wij wenfehen net: maar bekennen dat wij bet zo verre niet hebben gebragt. Deze noot zij onze boetdoenisg. Evenwel, zo de [uffiouw met deze onze vernedering niet moge voldaan z jn, zj vercerc ons met opentlijk hare bezwaren tegen ons in te brenaen , gelijk zij ons heeft vereerd mee boes tegen ons te zijn ; wij verbinden ons haar genoegen te geven, naarmate van haren rang, want rangen zijn bij ons heilige dingen, die men nooit genoeg in ile ware mate kan befchouwen. en in acht nemen! L3  86 DE TOONEELSPECTATOR. minderd , en dat onze wenfehen voor hen niet minder vurig zijn; altijd hebben wij hunne misdagen en dwalingen van hunne perfonen afgezonderd. Laten zij bekwame Dichteren aanmoedigen , laten zij die onderfcheiden van de weetnieten en rijmers , die hunne kreupelheid in den eerden opflag medebrengen, en , bij te rug gave hunner bonte rarieteiten, hun heimlijk misnoegen en openbare morrerijën verachtende, de blaam wegnemen waarmede de Operalappers en Vertaalingmakers de Natie, de Dichtkunst en het Tooneel hebben beklad; en een zekere glorikroon zal hun erfdeel zijn , tot bij de vernuftige nakomelingfchap. Laten bekwame Dichteren , naar waarde door hen hooggefchat , en begunstigd met eenige billijke voorkeur , pligtmatig medewerken tot eere en voordeel des Tooneels , dit is hun pligt , omdat zij in hun vak hun vaderland dienen, door uitbreiding van gezond verfland en goede zeden. Wat onze geëerde medehelpers aan den Spectator betreft, bekend en onbend, betuigen wij hen hier onzen dank voor hunnen edelen bijfiand, ter beteugeling van volkontëerende gebreken, en ter bevordering van de glori des Tooneels. Ieder hunner kan , tegen behoorlijk bewijs, zijne papieren, noch onder ons berustend: , te rug halea, bij den Uitgever onzer Vertogen. De Heer eudoxus vaderlander is hiervan uitgezon. derd, alzo wij zjjnen mallen en onbefchoften brief op het vuur hebben geworpen Het was een laag en dom lasterfchrifc. Wat raakt toch een' Tooneelfpectator de noot van een' dooden Boekenmaker , die iemant uitfcheld ? (*) „ In (*) Het werk wurin die onrechtvaardige en wreede noot voorkomt, en waarmede onze Eudoxus en andre Hechte kippen en loshoofden zich, ter hunner oueere, eon wijl hebben \en;aai;t worj.  DE TOONEELSPECTATOR. «7 „ In het rijk der letteren, zegt de Groote Fredrlk; ko-_ ,, men geen rangen in aanmerking ; wanneer ik als au„ theur fpreek ftaat de koning ter zijde." Schelden betaamt goen fatfoenl'jk man, veel minder een' man van Haat, en fcheldwoorden zijn geene bewijzen. De fchelder is dood , en dus niet te reden te (tellen, en de gefcholdene kan om het fcheldwoord lachen, zich getroostende dat die hem van nabij kennen , bewust zijn dat het fcheldwoord op hem niet doorgaat, al komt het van een' Staatsman. Rangen maken geene valfche ftellingen waarachtig, en geven geen rechten om iemant te hoonen. Doch , wat 'er van de zaak zijn moge, de Heer Eudoxus, die alles minder waardigis, dan den naam van Vaderlander, verraad zelf zijne domheid , met zulk een' brief, dieniets, hoegenaamd, met het Tooneel te maken heeft, dan dat de gehoonde man, een Tooneeldichter is, aan ons toe te zenden, daar wij ons alleen tot de befchouwing des Tooneels bepaalden. Misfchien is hij onder de zotten , die de werken van vernuft verwerpen om de Autheuren, of mis- word uitgegeven bij Mr. almit, onder eene andre Inclit levende, uitgever van den beruebten cour ie r van europa; een mat die zulk eene herinnering nu en dan fchijnt noodig te hebben; hij kan verzekerd zijn, van bij ons onder het getal te behooren, die , nu en clan, bij gelegenheid , meer dan ééne kleine herinnering te verwachten hebben. Wat nu hetwelk waarin die hatelijke noot voorkomt, zelf betreft, alle verftandige menfehen zijn eenftemmig van gevoelen , dat het beter ware geweest dat het niet dan al verfcheenen ware. Zei dit werk gefchreven is om de zo hoog nodige burgerlijke liefde en cendra«t aan te kweken, begrijpen wij niet hoedanig de Schrijver gedacht heeft over den weg d'en men daartoe moet inflaan ; en is het alleen ten zijner verdediging, voor een aantal vrinden, gefchreven, boe komt d«n een boekverkooper toe de ftrafwaatdige vermetelheid van het publifk uit te geven ? Dit is alles wat wij 'er van verkiezen te zeggen.  SS Dl TOONEELSPECTATOR. misfchien behourt hij tot die fchrandre volhoudende bollen , die niets willen lezen dan van mannen van hunne partij, (zo als zij dat gewoon zijn uit te drukken ,) zich vermakende in kwaad doen , en onëenigheden levendig te houden, verflikkende al het aangename van een gezellig leven, en den geest uitblusfchende van mannen van vernuft, die niet met hen in dolheid voorthollen, beroovende dus hun Vaderland van gelukkige vernuftige voortbrengfels, en beroovende dus, op de baldadigfie wijze, een aantal hunner verfiandigfie en befebeideafie medeburgers van menig nuttig en vermaaklik uur , dat het lezen van een fraai werk altijd verfebaft. Zulke gedrochten, en zinloozen, zijn geen Vaderlanders, maar pesten van het Vaderland. Wat 'er van zij, zijn brief heeft den verdienden loon ontfangen ; en daar wij niet ten éénemaale in het onzekere zijn van de fchandklaauw die dcnzelven heeft neêrgekrabt, waarfchouwen wij hem geen letter van zijn lasterfchrift, (waarvan hij mogelijk copij heeft behouden,) in de waereld te geven , 't en zij hij verk'eze, naar verdiende, ten toon te worden gefield als onvoorzigtig, uiterst onkundig, en overgegeven kwaadaartig; dr'e fraaiheden , die hem zekerlijk niet zullen vergeren, en wier toeëigening hem ten dienst ftaan , voor de oogen van het gantfche publiek. Na onze goedgunstige Lezers hanlijk voor den trek waarmede wij ons hebben begunstig gevonden , te hebben bedankt , en hen alle mogelijke zegeningen te hebben toegewenscht, teekenen wij ons, met alle achting, Het Gezelfchap, onder den naam van den : T Ó O N E E li. S 1' £. C f A T O R.