SCHRIJENBOEK-BV Limbricht-Ned.  61 1056 4523 UB AMSTERDAM  CEPHALlDÉi  Het eindperk van 't geluk Is dikwerf naast aan *t Graf :— t Beftnur van 't Lot Is aan den Sterv'üng niet gegeeven: — Hy hoopt, - hy vreest, - de Dood elsche hem zyn dagen af: — - Maar Ziels -vereniging duurt langer dan bet Lee ven: - Weduwe DE CAMBON, Gei: M, G. VAN DER WïRKBN. —  C E P PAL I D E, DOOS IE. de WITTE, junior. In 's G-ravenhag'e hy J. V . L E B V W"1ST YIT MDO PLXXXIX ,   VOORBERICHT! Ik weet wel, dat ik veel zeer veel waag, met myne CePhalide voor het oog der Waereld te brengen. — Onze Eeuw, is zoo vruchtbaar in werkjes van vernuft opteleeveren, dat men gemakkelyk deeze weinige blaadden, had kunnen misfen : —— 3 Dan  vr VOORBERICHT'. Dan, het zy hier meede zoq het wil, ik zal met genoegen, en de Critica der Letter-Zifteren, — en die der bedilzucht afwachten. — Zoo maar myne Cephalide — één eenig oogenblik vergenoegen aan de gevoelige Ziel haarer Leezers geeft: Eén oogenblik verrukking, — misfchien één Traan, —r zullen my voor alles voldoening geeven. — Ik ben overtuigd, dat zy niet gefchreven is in een ftyl die in het algemeen behaagen zal; — het zyn alleen die groote, — die deugdzaame, en weldenkende Zielen, die voelen kunnen wat het is, ongelukkig te zyn, onder wiens be- fcherming ik dit boekjen durve, . ja recht vermeen te hebben, — om aan te beveelen. — $y. dunkt, ik hopre eenen Heet-  VOORBERICHT! xu Heetgebakerde» ( die mynen Naam hier aan het hoofd geplaast ziet, en myne Rampfpoeden weet) uitroepen; — dat's niet weldenkend. . Ymand die zoo veele ongelukken . beeft gehad , > en zoo veel aan de deernis van zynen Souverain, en van zyne Landgenooten verfchuldigt is, die Vbiand, durvt ons zelvs, uit zyne Gevangenis, met een harsfenfchim ophouden ! en dezelve aan de Publicque beöordeeling overgee- ve". Dan zulk een zal ik eenvoudig afvraagen, of de ongelukken (die yder Sterveling Tchoon in onderfcheidene Trappen, min of meer — in iet leeven ontmoeten, ) ons van let Recht verfteeken om de cenkwyze van ons hart, voor em yder open te leggen? . Ü vertrouwe van neen! * 4 en  vih VOORBERICHT! en ik denke dat een Mensch, in wat ftaat ook, verplicht is, om, ingeval hem eenige gedachten invallen, die hy vermeend (dat zoo al niet nuttig) — ten minfte aangenaam 'aan zyne Landgenooten kunnen zyn, dezelve onder het oog der Waereld te brengen. — En ik kan niet vinden, dat, daar ik my ïn dit geval bevond, wanneer Cephalide uit myn pen vloeijende, — minder verplicht was om haar de Drukpers te wygeren, dan een vry Man. ■ . Ja, maar zegt een ander, i het ftaat u zoo kwalyk de deugd te preeken. — Daar gy zelv 'er de proev niet van hebi kunnen doorftaan. . . . ei u . . . (dan ik Jpreeke thans vai Cephalide en met van my tefani -— eclj-  VO O R B E RIC H T'. « echter kan ik, met een woord, pp deezen uitval antwoorden : Het is waar, — dit zoude my kwalyk, «— zeer kwalyk ftaan, — indien het beweezen was, — dat myn Karacter altyd, van de beginzelen van een eerlyk Man, > ontaart had: dan één eenig oogenblik van Diftracïie, (dat ik heilig be- tuige ongepraëmediteert geweeft te zyn;)— in een jongeling van Negentien Jaaren , (zynde den ouderdom dien ik in dit tydftip bereikte) kan hem niet door zyn geheele leeve, by weldenken, voor een onwaerdigen, doen doorgaan, — ook dit oogenblik van afwyking, kan over hem in het algemeen niet doen vonnisfen. De fchrandere van Merken, ftaa my toe , dat ik deeze woorden, uit haar Nut der Tegenfpoeden, magoverneemen; * % Een  x VOORBERICHT! jt Een weinig toevens in 't verblyf „ der droefenis. „ Ontdekt ons — onze Ziel gelyk „ zy waarlyk is." Dit zal genoeg zyn, hoope ik, om die tweede teegenwèrping te beantwoorden. ^ . Dan ik verwachte noch eenderde, te weeten; ■ ö! zegt men, niets is gemakkelyker, — ten minste voor ymand die zyn natuurlyk oordeel, en een weinig Leduur heeft, als om ons eenige blaadjes, opgevuld met deugdzame Kara&ers onder het oog te brengen: dat's waar! doch — om het Karailer vanyder dier perfooneny-het gevoelt en de hartstochten van dezelve uittedrukken is één veel zwaarer werk, ■ — dit  V O O R B E R J C H Ti xi — dit verkfyn men door geene leezing, neen, om dit uittedrukken, — moet men zelve gevoelig zyn,— en weete wat het is, ongelubkigte weezen.— Ik beroepe my in deeze, pp den inborst —van denGrooten Feith, — en van alle die geene myner Landgenooten, die • zoo fyn als hy denken, — Niet, dat ik hier meede zeggen wil, — dat ik myne Cephalidë, — zoo grootsch , — zoo gevoelvol —1 zoo verheeve kan doen denken , als de Heer Feiih zyne Julia, of zyne Constantia laat doen. —■ Neen! verre van dien , ik kenne te wel myne onvermoogeris, hiertoe; — en twyffeleof ik wél ooit — één eenig trekje van zynen vergoden ftyl zal kunnen afzien: alleen dat ik my op zyn Ed. beroepe, is om dat hy best weet wat het is — eenfentimsnteel Karafter af te fchilde- ren,  xü VOORBERICHT'. ren, en de moeiten die 'er toe behoord. Men vraagt my mogelyk , wat my aanleiding heeft kunnen gee- ven, om myne Cephalide te fchryven? -— Het is biilyk • dat ik deeze weetgierigheid voorkoome! — Niets, volftrekt niets anders, — dan de eenzaamheid in welke ik zedert vier jaaren zuch« te: — een Hart overkropt van bitterheeden, en eene Ziel,mooge-< lyk vatbaar voor eenige gevoelens, — zyn myne Aanzetters , — en myne Leidslieden geweeft: — fchetfe ik eenen gevoelvolle trek , die ik aan een van hun die dit werk uitmaaken , in de mond geeven, —zywasde myne, —en één Traan, die my by het ternederflellenvan dien trek ontfprong, — maak-»  VOORBERICHT! sgi -m> maakte de uitdrukking, —■ van hem, dien ik ze deed zeggen wederom meer kalm, —meer vertrouwend. ■ De opmerkzaame Leezer zal die plaatfe zelve na kunnen gaan; en het hart van eenen gevoeligen zal ze hem ontdekken: — — Zie daar, uit welke bronnen, dit werkje zyn aanweezen gekreegen heeft. Dit is al wat ik over myne Cephalide te zeggen hebbe : —-— hebben myne gedachten op eenige plaatfen gedwaald, — en is my één oogenblik van gevoel in de perfoonen ontiprongen op één oogenblik, daar men het gevonden moest hebben, ■ men vergeeve het my, — en denke, — de  xrv VOORBERICH 77 — de Schryver voelde op dit oogenblik, niets meer. Dan noch een woord, myne Leezeren en alle myne Landgenooten, Dewyl rryne Cephalïde het eerste werkje is , dat ik van my ter Drukperfe overgeev , en voor of na geene gelegenheid gehad hebbe, — om myne erkentenis, aan den geé'erbiedigden Souverain en u opentlyk te betuigen, voor die deernis, die •men wel in myne ongelukken voor my heeft willen neemen, — doe ik het by deezen; en wensch, met myne geheele Ziel, rr-rrr- dat de Hemel die deernis, (die waarlyk de grootheid onzer Natie Karaclrifeert) zal be- loonen, en alle myne dier- bre Landgenooten, —"— groot en  VOORBERICHT! xv en kleen, — behoeden , om één oogenblik — die fmcrte te gevoelen die my zoo lang gedrukt hebbe. —— Men houde my ten beste, dat ik juist, hier in dit Voorbericht, gewag maake van het geene ik aan zoo veele gevoelige —r- en medelydende Stervelingen verplicht ben} en' dat ik niet eene apparte dankbetuiging aan hun heb toegericht. — De om-, Handigheid," Wlar in ik^qg ben, 1— laat my deeze vryïïeid "niet. En ik hebbe gedacht, — , dat het ook een bewys van erkentenis was, als, ik met myne Cephalide, de eersteling myner Lettervruchten, de dankbaarheid aan myne Landgenooten, die ik hun verfchuldig ben, bctuige: —— My-  xvi VOORBERICHT! Myne ongelukken, — in my*" ne jonge jaare overkoomen, doen my van alle weldenkende de voortduuring hunner gevoeligheid afbidden ; hun betuigende , dat de éérste myner wenfchen, —. tot aan mynen laasten fnik, — en voor het heil van myn Vaderland, — en het geluk van desi. felfs Inwooneren zyn zal. —  CEPHALIDE* CÈLICOUR, aan ELISE. I3at's recht Mevrouw! ——• uwe verwyten over myn hartnekkig ftil- zwygeti verdien ik; Maar Eiï- Je.' — daar gy zelve Vrouw —daargy de Vriendin myner Cephalide geweeft zyt, — kunt - kunt gy my wel zoo veel over dit flilzwygen in uw Hart verdenken, als uwe Pen my doet zien? — Neen! dit is niet mogelyk; gy zyt gevoelig, — gy weet, wat ik door Cephalide te rnisfen, verA löo-  a CEPHALIDE. looren heb; — Kan ik voldaan met u dit te herinneren ? — Neen ! — waarom niet E/ife? — 't is waar. uwe Vriendfchap verdient wel, dat ik haar myne Zuchten vertrouwe, — ook geeft het eene ftraal van vergenoegen, als een Ramfpoedige zyn Hart in den Boezem der vriendfchap ontladen kan: — Wel nu dan myne Vriendin! — Vriendin myner Cephalide.' — ik zal — ik zal u voldoen, het zal my tranen kotten; Maar zal uwe Hand, door uw Hart geleid, dezelve niet opdroogen? 6 Ja! —— dit — dit vertrouwe ik —• Zie hier dan myh Noodlot. —- doch iaat u het geheim 'et van heilig zyn, Dat myn Hart ééntoonig met dat van Cephalide floeg, behoeve ik San u , de vriendin van haar Hart, en van het myne niet te herinneren , - i i gy weet dit E/ife, -— dan gy weet niet, waarom Cephalide de wreetheid heeft  CEPHALIDE. $ heeft kunnen hebben , — Om u — haare vrienden en my die haar aanbad, te verlaaten; ——• Ja E/ifel . die gevoelvolle ■ die teedre Cephalide heeft — heeft deeze wreedheid gehad ï Zy heeft my den dolk ih 't hart geftooten, en Maar neen! Zy is niet ... - niet fchuldig ■ ' lk ben ltraf-» baar, ■ ik had haar beter moeten kennen, mogelyk ■ Neen zeker lydt zy zoo veel als ik, —.... Myn God! in welk in welk een waerelddeel ademt thans die Ratnfpoedige, —— die zuivere V^ar myn Waarde Celicour ! waar zyn de Jaaren onzer Jeugd! — de Jaaren onzer vriendfchap vervloogen? gy lyd — ik weer, dat gy bitter lyd over het verlies van Cephalide. _ Elife heeft my den laatften brief laaten zien, dien zy van u ontfing; — maar waarom myn CELicouRheeftCAsrles, geen deel in uw Lot moogen neemen ? — waarom aan myne vriendfchap het recht niet gedaap, dat zy op uw hart  28 CEPHALIDE. hart vermeent te hebben, — 6 myn Vriend wift, — wiftgy, wat ik gevoel, wanneer ik aan uwe fmerre denk, gy zond my meer recht gedaan hebben. — Zie daar u federt drie weeken uit deeze Stad geweeken. —— En u aan uwe kwynende gedachten overgegeven , — zonder dat ik ooit, dan tot op eergifteren (wanneer Elife het my zeide) heb kunnen ontdekken, waar gy u ophield,, en welke de Lucht was . die uwe adem opving. — Doch ik wil — ik mag u geene verwyten doen; — ik ken uw hart. — Mogelyk hebt gy my detraanen willen befpaaren, die'ik over uw Lot zoude ftorten, — Ik ben 'er u verpiigt voor myn Vriend. —— Dan daar ik thans weete, waar gy zyt, en ik u fehryve ; — zoo eifcht, en de Godsdienft —. en de Menschliefde .— en de Vriendfchap , dat ik u als Vrind, als Broeder, en als Chrift n aanfpreeke. — Hoor myn' raad Celicour , God zelve wil dit! —— Keer  CEPHALIDE. 2f Keer! — Keer — naar de ftad terug, verlaat eene eenzaamheid, die u moord. beruftin den wil van hem, die over het lot der (Vervelingen befchikt; hy zal uw troofterzyn , . waarlyk myn-hart — myn boezem Vriend de Hemel ilaat nooit met de eene Hand, of de andere is reeds bereid om die wonde te heelen. Gy weet, dat ik u deezen raad kan geeven — en u van deeze gunft van den Almachtigen kan verzeekeren , geloof my , de ondervinding leerde my dit, toen dedood my van myne waarde Echtg;noote — myne dierbre. Cbarlotte ontrukte, — ik zag my eenen overgebleevcnen met myne drie jonge Kinderen — drie Kinderen zegge ik, die hoe jong ook reeds den zwaaren (lag gevoelden , dien zy in het verlies van hunne dcugdzaame Moeder leeden. —— Bedenk, — bedenk, Celicour, hoe ik op dat oogenblik te moede geweeft ben; — een dervende Vrouw, in den bloey haarer jaaren voor myne oogen te hebben. Ter- wyl  .3o CEPHALIDE. wylmyne lieve kinderen , nat van traanen vóórhaar bed, — het eene haare reeds verftorvene hand, — en het andere haare kille lippen kuiten, — 6 myn Celicour! waart .—. waart gy op dit oogenblik de getuygen Van dit fcbouwfpel geweeft, valt had gy moeten bekennen; dat uv/en vriend ramfpoedi' ger was — dan gy heeden zyt. ook ook myn Befte , ik kende my zelve in die akeligheid niet. —Ik voelde ook niet dat ik menfeh was; —-— ik geloov dat de Doodop dit tydftip» , my een gedeelte van zyne roereloosheid meededeelde; — ik was nog in deezen staat van weezeloosheid, — wanneer myne dierbre Cbarlotte — eene laatfte pooging op haare krag- ten deed; die haar zeeker door den Alweetendevekborgenen wierd ingegeeven ■ en my met eeneftervenden vinger wenkte, om haar bed te naderen; — ik voldeed haaren wenk. — wanneer zy my met een za»te, maar gerufte stem zeide, — Vaar — Vaar wel  CEPHALIDE. 31 wel — myn Charles — droogt uwe traanen — zyt de lydsman , en een teedre Vader — van onze Kinderen. —— wy fcheiden myn waarde, (vervolgde zy) dan het is voor weinig oogenblikken. —— z'et — ziét gy dien eeuwigen niet', die my toewenkt ? . ook zoo eens myn vriend, zal hy u toewenken en dan > dan zullen wy eeuwig vereend blyven! Ik drukte myne mond op haare stervende lippen; zy beantwoorde myne omhelzing zoo veel haare krachten toelieten; 1 wanneer zy uitriep Ja M^n God ik volg u Mord niet Charles God is almachtig . . . ont- fang my n .... e ....z ....i ... e... l . .. ö myn Schepper. —— Dit Celicour waaren de laattic woof den van myne Echtgenoote; — mogelyk denkt gy myn vriend, dat ik na dit fmertelyk afiterven my aan eene wanhoopende droefhiid overgaf. — Neen., dat  32 CEPHALIDE. — dat woord, Charles God is Almachtig mor niet ; als door den mond der Godheid zelve uitgefprooken. — Deed zyne werking — ik eerbiedigde zynen Wil. — Zugte in myne Eenzaamheid , — niet om het verlies van myne Gaëde , — neen!— want zy is al te gelukkig om myne tn anen nodig te hebben ; maar ik zugte tot den Hemel om haar voorbeeld, en in het leven; en op myn sterfbed temogen naarvolgen. - Ik voede myne Kinderen , gelyk gy weet, onder myn oog op, en draag hun in myn gebed voor den Troon van God , — om dus de pligt te vervullen die eene stervende Moeder: — Ja God zelve , door haar mond my opgelegd heeft. • ■ Zie daar Celicour! hetgeen een Chriften voegd — den wil des Heeren te eerbiedigen. — En zonder morren; zyne Hangen, die wy niet weeten of zy ons  CEPHALIDE., 33. ons niet ten nutte zyn, gemoedelyk te draagen — doet gy ook dit — mogelyk — (ten minne als het met zynen Raad kan beftaan.) geeft hy u — uwe Cephalide weder, kom myn vriend — kom myn waarde Celicour — Keer weder herwaards — Vlieg in myne armen — Iaat myne wooning, de uwe worden — gy zult 'er de Vriendfchap , en de deugd vinden gehulsveft. —• En wy zullen vereend myne kinderen, tot God oplyden, tenvyl wy ons zelve in zyne befcherming beveelen, en alzoo het Hemels genoegen hebben ; om drie Stervelingen , (te weeten myn krooft) hun eeuwig geluk te vormen. - Myn waarde! myn gevoelige, ■ myn getrouwe Celicour! wat zal ons dat eene Heerelyke voldoening op ons Sterfbed zyn. — En In de Eeuwigheid o myn vriend. — Voor Gods Throon zullen myne kinderen, ons toejuygen aan deeze twee VaC ders  34 CEPHALIDE. def.s zyn wy onse zaligheid naast den volmaakte verschuldigt. ——— Gevoeld gy Celicour! —wat dit te zeggen zal zyn?! — 6 ja! gy gevoeld het, en ik zal u by my verwagten. 15 dpril  CEPHALIDE. 35 den is yJpril 17 CELICOUR AAN CHARLES! jfCunt gy uwen vriend in my herkennen, myn Charles — wanneer iku met een bedaarde Koeiheid, zegge Neen ik kom niet weder in de Stad of in uw Hüis? Zie zoo ! -— zoo bitter clendigben ik, alles is myonverfchillig, —— alles is dood voor my federt-ik Cepha- ude miste. fchrik fchrik niet! — als ik u zegge dat de Gods- C J' dicnft  36 CEPPALIDE. dienft zelve my niet meer. ...... ft God! — Ja! — ja — myn getrouwe ik moet, — ik moet het u zeggen —■ Terwyl ik u deeze fchryve, — legt de Bybel voor my — en ook dit dierbaar blad vertrooft my niet:— ... Elife heeft kwalyk gedaan vanu myne verblyfplaats te zeggen. Ach Charles! ach myn vriend — laat den ongelukkige Celicour aan zyne eenzaamheid over, ——. zy is nog myn eenigfte vermaak: — Een akelig Kerkhof — dat van het vleefcheloos overfchot, van een menigte van ftervelingen grimmelt. — of eene holle begraafplaats. ——— Zyn myne Lieflie, ■ ■ myne waardigftc voorwerpen. —— 6 myn vriend ik bezweer u. misgun my zoo kleen —— zoo akelig een Vermaak niet: —— Hoor hoe ik hier Leeve. ——— Ik heb my by eenvoudige Landlieden in de kolt belleld. — Maar ik eete in  CEPHALIDE. 37 in» het Huis niet — Neen Charles , — ik neem des Morgens het weinige meede dat ik dien dag tot Voedfel nodig zal hebben. Hier meede begeeve ik my na het digfie van het denne Bosch dat by ons dorp legt. . en daar aan den voet van een blaauwe fteen gezee-en , die ik het overfchot, van een tweede my zelve bedekt.— daar , zegge ik, brenge ik den gantfchen dach en een gedeelte van den nacht met wcenen door, — de akelige, — doch voor my bckoorlyke ftilheid die op deeze plaatsheerft , verrukten voed my.— de Echoös die my de zuchte, en de Naam van myne Cepi-ia.lide wedertoekaatfen, dien ik uitboezem , zyn my de vrolykfie gezellinnen, ééne "één éénige verfchrikking hebbe ik hier nog maar doorgeftaan; Gisteren met het aanbreeken van dea Nacht. — Wanneer de verfchrikkelyk- üe llilte in het Bosch heerschte; en de winden fjerpend door de bladeC 3 ren  38 CEPHALIDE. ren der Boomen dartelde; lag ik diep overmand door myne fmarten op mynen geliefden Graffteen gedooken; ik befproeide hem met myne traanen. Wanneer ikeensflachs my verbeelde , dat my ymand op den Schouder met zyne hand tikte: —— met eene verkoudingover myne gantfche leden zach ik op —— droogde myne Traanen af, —— en vroeg met eene Item , die het Bosch deed weergalmen. Wie zyt gy die myne rust stoort? dan ik zag niets, niemand antvvoorde my op myne vraag, —. dit deed my myne voorige gerustheid weder aanneemen, en ik ftond gereed om na myne Woning te rug te keeren. —- Toen ik onverwachts met eene doffen flem, eygen aan die des Doods, een driemaald herhaald Ach; rondfom my hoorde uitrtaamelen. — eene rilling bevong myn hart , en liet my naauwelyks de kragt, om myne vorige vraag te herhaalen; .... Dan, & Myn Vriend! ——- begrypin welk eeneonge- voe»  CEPHALIDE. 39 voeligheid ik op dit ogenblik ben, daar ik de macht heb, om u met een foort van onverfchilligheid te fchryven , dat deeze zelve doffe liern my andwoorde. Rampzalige denk niet meer om Cephalide te zien het oogenblik van uwë vereeniging, en haare weder, komst. — 'zal uw beiden gelyk maa- ken. aan dien geenen , op wiens Grafzerk gy thans uwe Traanen stort: hoc ik t'huys ben ge- koomen myn waarde Charles, wee1 ik zelve niet, dit kan ik u zeggen dat ik niets als een gloeienden grond voor het fpoor van mynen voet gevonden heb. ik leide my te bedde, zond één zucht tot den Almachtigen die ik denke verhoort te zyn geworden Want zyne goedheid verleende eenige Uuren Rust aan mynen vermoeiden Geest. Thans ben ik geen mensch ten minite geen gevoelig mensch meer. —— C 4 die  jp CEPHALIDE. die voorzegging weegt zwaar zeer zwaar op myn hart. — Ach, myn -waarde! Iaat my hier alleen blyven vergeet Celicour neen! beklaag, en gedenk hem als gy uwe vaderlyke beede, voor uwe lieve Kinderen, naar den Hemel richt. ■ Ik kan u in dien geëerbiedigden plicht niet by liaan, die gy van my vraagd. myne Ziel is koud , Ys koud. 6 myn Charles, God bewaare U .. .. hy laat U eenmaal uwe Christelyke uwe in Godverftorvene Cbarlotte , wedervinden. — Myn gemoed is overftelpt, myn eenigfte, ftaa my toe dat ik de pen nederlegge. — 6 Hemel! Hemel.' behoed myne dierbren Vriend.—en ziet op myne Rampen neder. Den  CEPHALIDE. 41 Den 24 ylpril 17 CELICOUR aan Denzelve. — ^ie! —■ ey zie — myn, Cbarles —• hoe fchieiyk onzen toeftand veranderen kan, als het Operweezeii zulks behaagd : Voor cenige daagen fchreef ik U —• dat myne ongevoeligheid zoo groot — zoo Ysfelyk was — dat zelve» en Gods Woord — en de vermaaningen van myne Vrienden geene uitwerking op myne halfverltorvene Ziel hadden ; —— thans heeft de Hemel, my verhoort — en deernis met mynen On- zaa-  4a CEPHALIDE. zaaligen toeftand gekreegen, — nu kan ik gevoelen, — myn Charles en nu zal ik uwen brief — Uwen recht Christelyken brief beandwoorden; toen mynen laasten — aan U afgezondenen; op het papier gefteld wierd, — was my zulks nog onmoogelyk — gy zult myne verdoolde begrippen in denzeUe vervat, hebben opgemerkt. — dan myn beste, deeze begrippen moeten U ook overtuigen, hoe diep dood ik was, toen ze uit myne pen vloeide, — God lof — die uiterstens zyn voorby; ik kan, thans bedaard fpreeken,— en myne Ziel is meer Kalm —- meer Warm. Doch eer ik uwen Troostbrief beandwoorde zal ik U kort zeggen; — wat weg de voorzienigheid gebruikt heeft, om my uit myne ongevoeligheid te trekken. —— Daags na het afzenden , van myne Isatflen brief aan U was ik weder na het  CEPHALIDE. 43 het Bosch gekeerdt, volgens myne gewoonte. ik zette my by den reeds befchreevenen Grafzerk neder: overmand door myne zuchten ; — maakte zich eensflachs de woede van myne Ziel meester; Ik gilde eenigemaaien , de naam van myne waarde Cephalide uit - de gedachten, dat de item die ik eenige Nachten te vooren gehoord had. — en die my gezegd had — dat Cephalide —— zoude Iterven, als zy my ooit weer zag. ——— deed my naar myn Zakpiflool, dat ik altyd by my draage — tasten. —— en uitroepen. —— Neen! Neen! myne dierbre Cephalide, ik — ik moet sterven , —— niet gy ik zal uwen Dood door myn gezicht niet verbaasten ! . . . . dan myn Vriend dan zie hoe opmerkelyk—- de Godheid voor my elendige zorgde, ik vond myn Pistool niet by my; —— maar wel mynen kleinen By- bel. het gezicht van dit dierbaar Boek , —— in plaats van een Moordtuig  .44 CEP H A L I D E. tuig in myne hand te zien. — trok my eenflags uit myne Ysfelyke gewaarwordingen. myne woede bedaarde! — en ik floeg, met eenen berouWvoilen opflag de oogen naar den Hemel. eene Wolk van Traanen benevelde myn Gezicht, en ik viel roereloos op den byftaanden Grafkuil neder, —— alles fcheen rondfom my te beeven , toen ik bekwam van myne bezwyming; ——ik opende mynen Bybel, en Leesde de plaats ,die mynen vinger (welke tusfchen de blaaderen van denzelven zig bevond , omvatten , ) ö myn Lieve Charles , hoe groot hoe groot was myne verbaastheid; —— als ik by den eersten blik dien ik op Godswoord liet vallen, de woorden van Paulus, Sendbrief aan de Corinthen , Capittel 6 vers 19, in het oog kreeg: gykend deeze plaats myn Vriend. -— gy weet wat zy aan ons herrinnert. ik behoeve dezelve hier niet needer te Hellen Wel Charles ik leesden, —en Ysde van my zelve. ik viel voor den  CEPHALIDE. 45 den grooten God op myne Kniën neder, ik fmeekte,——• en ontving Kalmte. het is ook naar dien tyd na dit oogenblik — dat ik my aan zynen wil onderworpen hebbe. ik denke .—■ ja ik denke nog wel altoos aan myne dierbre Cephalide , maar niet morrend teegen den befchikker van ons Lot Neen!——myn hart onderwerpt zich; thans dunkt — dunkt my — dat ik Christen dat ik Mensch ben. daar myn beste daar—nu weet gy hoe Celicour door Gods hand bewaard is geworden om zich Cephalide,—en de zalige Eeuwigheid niet voor altoos onwaardig te maaken : — dan Charles ik wil van dit tydfh'p dat my noch doe! beeven afftappen en uwen brief, met drie woorden beantwoorden. — Gy fchryft my om by U te koomen, en neffens U drie Stervelingen tot den Heemel op te leiden. «— dan myn Vriend ftaa my toe — flat ik zelve in dee-  46 CEPHALIDE. deeze Mille ogenblikken zegge, ■ dat ik dit niet kan doen. — Neen myn Vriend. — de plaats waar God my zoo merkelyk voor eencn zelvmoord (want dit was in myne woede myn befluit) bewaard heeft, is my te dierbaar geworden, — hier herrinncre ik my op yder oogenblik wat ik — aan zyne Liefde verfchuld ben: ik ben noch zwak—ik mochte van dezen grond vcrwy^ert zynde — weeder in ftryden vallen — gy weet myn beste! —niets — niets doet ons beter — aan een ongelukkig oogenblik gedenken.— dan het voorwerp waar dat oogenblik is voor. gevallen. —. Neem — Neem mydan ten besten dat ik voor my zelve zorge, en hier blyve: — gy kunt myne hulpe ontbeere ter opvoeding, van uw Kroost: in de Eeuwigheid zullen zymy niet een vrolyk danklied toejuigen, om dat ik ben, met U voor de Zaligheid ( naast God ) heb opgeleid, — maar myn Vriend. dit ditzal inteegendcel hoope ik myn Loon zyn, dat  CEPHALIDE. 47 dat de Richter tegen hun zeggen zal. —(met eene eeuwige vinger op my wyzende,) ook deeze heeft voor u gebeeden! vernoegt U hier meede myn Charles: van uwe Godgetrouwe Cbarlotte zal ik niets zeggen. ook kan ik niet uitdrukken wat ik hier over gcvoele, ö God ! hadde ik Cephalide ook zoo — ook zoo den Geest zien geeven .... en waare ik haar gevolgt dan ik fpaare en U en my zelve, de gevoelvolle uitdrukking dien ik ter neder wilde (tellen. .... weest gerust myn Vriend, over my groztElife ook haar zal ik fchryve-——hoord gy iets van Cephalide meld het my — zoo niet, — verwaardigd U toch, van tyd, tot tyd my met uwe vriendelyke vertroostingen te gemoed te koomen» — omhelst uwe lieve Kinderen — ik — ik druk ze nevens U aan mynen Boezem. den  48 CEPHALIDE. den r Mey ij ELISE aak CELICOUR, {met eenen Jngeftootenen Brief van Mariamnè. , Zufler van Cephalide, over bet Lot van Cephalide.) ^yt getrooft myn Vriend! — uwe ongelukkige onzekerheid over het Lot van uwe Cephalide houden voor u — houden voor my en alle onfe vrienden op. — Zie in den neevensgaandc Brief, die haare Zufler my over haar Lot heeft toegezonden, waar zy is, —  CEPHALIDE. 4y is, en waarom zy u — my — en haare bloedvrinden verlaaten heeft, —> weet het aan de tedere Liefde van Mafiamne,voor haare Zufter dank —• dat wy weeten waar zy is, —— en dat zynoch aan deeze zyde der ———« Eeuwigheid leeft. . Dan ik zal voor dit maal kort zynj, alleen zal ik u zeggen dat uwen vriend Cbarles my uwen Laatften brief heeft laaten leezen, — wy alle zyn verheugd over de kalmte die thans uwe Ziel beftierd — en over de genade die God tt in uwen wanhoop betoond heeft. — Zy zy voorduurende: — maar nog een. woord! —neem my niet kwalyk dat ik Cbarles van uwen toeftand berigt gegeeven hebbe. — Gy waard my ta dierbaar, ik vertrouwde uwe opbeuring, aan myne zwakke vermoogens alléén niet. — en daarom heb ik Cbarles, uwe brieven laaten leefen. — »' lk was dit, —. en aan God — en aan uwe Cephalide, en aan onfe VriendE* ichajï  So CEPHALIDE. fchap, «.ja ook aan de Mensenliefde verplicht; —-— ik fchryf eerdaags aan Mariamne die nogby Cephalide is, wilt gy 'er een brief influiten zoo zend hem my toe: —- dan Celicour ! weeft op uwe hoeden — om bedaart aan haar te fchryven — befehuldigt haare Zie! nergens meede. — Zeg ook niet wat gy om haar geleeden hebt. — blyv ftil op de plaats daar gy thans zyt. — bid God om uitkomft. — fchryft Cephalide aan u ——- Wy zullen u haaren brief doen geworden, s,—— Vaar wel myn Vriend. ——* Ma-  CEPHALIDE. si Den 26 jjpril 17 MARIA MNE , aan ELISE, In den voortgen tngejlooten. Myne Lieve EHfe\ verheug *m verheug U met my ik heb myne Zufter,—' uwe Vriendin — wedergevonden.— Ja zy leeft. —- Hoor! — hoor hoe God myne fchreedenter haarer ontdekking beftferd heeft. Gy weet dat ik uit de Stad vertrokken ben, om te verneemen, of men hier ook eenige ophelderingen, aan myne ongeruftheid, over het verlies yarr D 2 Gr-  et CEPHALIDE. Cephalide geeven konde. —— Dan Neen myne Lieve! men had haar ook hier niet vernoomen; dit deed my eene onruft gevoelen die ik u niet kan uitdrukken: — Ik vertoefde hier eenige daa^en vruchteloos en ftond gereed om eerdaags wederom na de Stad te rug te keeren, — wanneer ik op eenen Nademiddag; met Urbina myne Kamermeid , een wynig het Bosch inwandelde, om myne droefheid over het Lot myner waarde Zufter te verzetten. — Voortwandelende. —— Kwaamen wy, aan eene dreef, met willige Boomen beplant. —— De Son fcheen fterk — ik was een weinig vermoeid, en zette my neder tegens de helling van eenen heuvel: Een wyl daar gezeetcn hebbende. Vroeg Urbina. —— Of ik niet hoorde. — Dat aan geene zeide des Bergs , waar teegen wy zaaten. —- Het geluyd van eene Stem zich opdeed ? — ik wierd opmerkzaam lui?-  CEPHALIDE. 53 iuifterde met aandacht. en hoor¬ de dat de Hem van een man, teegens eene andere zeide ; — Ja myn Kind,— gy zyt te Beklaagen! dit wekte myne Nieuwsgierigheid op , om te weeten, — wie die te beklaagenene ongelukkige was. — ik naderde zagtkens meer en meer tot de plaats daar my toefcheen, dat deeze twee fpraa- ken. Maar myne Lieve ElifeX hoe groot was myne vreugde, —- Toen ik duidelyk hoorde, dat de andere Hem , die aan de voorige andwoorden, de (tem myner Zufter was; welke zeide, neen myn Vader Celicour is deugdzaam, dit weete ik....; ik gaf my geen tyd om verder teluifteren, ikvloognaar myne Cephalide; — Haar naam driewerf uittegik. !en , _ Haar te omhelzen — met haar te weenen. — en een zucht van dankbaarheid na den Heemel te zenden gefchiede—in één oogenblik; Dan ik zal U niet ophouden lieve D * Elt -  £4 CEPHALIDE. Elife, met de eerste oogenblikken onzer teéderheid , gy kuntze zelve nagaan , —en ik zal ze U mondeling vertellen; — ik zal U het verder gebeurde Hechts fchryven. Ik verwonderde my, na van onze ver. rukking te rug gekoomen te zyn, — een Gryzaard aan haarezydete vinden, (welke dengeenen was die ik met haar had hoore fpreeken.)-— ik vroeg — wie hy was ? — hy andwoorde my —t kom in deeze myne Woning; (dewelke eene grot, onder den Berg is, daar ik tegen gezeeten. had) de Reegelen die gy daar op eenen zwarten Marm8ren steen geschreeven zult vinden; zullen U myn lot, en mynen staat te kennen geeven.' ik aar- felde, myne lieve Elife om hem te volgen. — want gy weet hoe natuurlyk vreesachtig (eigen aan myne kunne) ikben,—doch Cephalide nam myne hand r? zeggende, —■ tievbreMariampe volg «t* volg gerust deezen deugd- zaa-  CEPHALIDE. 55 2aamen Gryzaard— ik zal uookyolgen. — want hier ook is myne Wooning. —dit ftelde my gerust ik volgde den Ouden ,— die ons voorging: . in de Grot komende. 1 ■ ■ wees hy my met het fiokje, dat hy tot fteun van zyne zwakke Leedenen in de hand had , na eenen Marmeren iteen , die op eenige zooden van gras in een hoek van de Gro< geplaastwas zyde leest—en ken my. —- zie hier de woorden die 'er op geilhreeven Monden. —— 5 Ja 1 — voot de Eeuwigheid, zal zy my dierbaar, zyn 5 — — Dcez' Steen bedekt heut Asch; — wat nood!... eens na dit Lecven , Word weêr enz' Ziel vereent} —. ook ik verlpjt van pyn B:n aan myn, Weederhelft — voor altoos weergegeven ; — .... Ik zelv' — mer eigen Hand — vervaardigde dit Graf— _ Ook ééns -— zal het myn Rif, in zynen fchoat befluiten — Wanneer Gods Almacht, — my — eisebt myne dagen af; — £n t allerjongde Ach, zal op myn Lippen flut« ren : D 4 Dit  5fj CEPHALIDE. Dit is myn Lot zeide de Gryzaard: toen hy gewaar wierd, dat ik voleind had. — Hier( vervolgde hy)benik komen fterven na ik myne Vrouw verloren heb — en hier hoop ik dat de Hemel my ook tot zig zal neemen. — dit uitfpreekende iloeg hy zyne oogen opwaards;—één Traan ontrolde dezelve, en droop op zyne achtbaare Wangen needer. — hy verliet ons. zeggende — myne Kinderen ! — deel in vreede malkanderen uwe belangens meede — ftraks kome ik weder. —— -m- Na dat de Grysaard myne lieve Elife ons verlaaten had. —— vroeg ik aan Cephalide , (haar op nieuw aan myne Borst drukkende) wat of haar voorneemen thans was? en waarom zy ons verlaaten had? — Ach myne dierbre Mariamne \ (was haar antwoord ,)— Ach laat my hier fterven. — ik ben hier thans vergenoegd. — dien deugzaamen Ouden, — heeft my geleerd, in 'sHemels wil te berusten, — ik .1. . . . . . . jjpg  CEPHALIDE. 5J doe dit en ik ben gelukkig: — maar vervolgde zy, met verrukking, waar is Celicour?—leeft h y noch' — myne dierbre, zeide ik, Celicour leeft noch ja! — maarhy is niet meer in de Stad, — waar is hy dan Mariamne ? —i buiten daar hy flerft van hartzeer, om dat hy zegt U ongelukkig gemaakt te hebben. —• myn God Elife! had gy gezien , hoe doodelyk bleek Cephalide op deeze woorden wierd; waarlyk gy had zoo wel als ik, U zelve vergeeten , ik vergat my ook —en viel in onmagt needer; — Cephalide bragt my eindelyk by my zelve , —- zeggende, met de grootfte tederheid , kom myne lieve Zuster — ik wilU niet langer in deonzeekerheid laaten , waarom ikU, —Elife, — en Celicour ve'rlaaten hebbe. . hoor toe •x gy weet myne lieve (v°ng zy aan) dat ik van U afgaande, fterk ontroerd was. — ik twyffele niet, of Celicour zal U gezegd hebben. — hoe ik van hém gefcheiden ben, ter oorzaake —. dat hy, Valfain in myne Koets vond, D 5  58 CEPHALIDE. (ik weet dit myn waarde viel ik haar in) nu—gy weet dit, maar.noch gy—• noch E/iJe, — noch Celicour weeten niet, waarom ik myne hand aan Celicour wygerden — ze aan l alfain by het uittreeden van het Rytuig gaf, — en des anderen daags 's Morgens Celicour eene ondankbre noemden. — dit lieve Mariamne zal ik U zeegen ■— gy zult my berispen — d«t weete ik, — ik berispe thans my zelve. -.— Maar men moet zoo gevoelig zyn, en zoo beminnen als ik Celicour beminde; — en nog min, **• om myne dooling in deeze te rechtvaardigen, —* dan ik zal vervolgen. Weet dan Mariamne, dat de reedenen waarom ik Valfain, inmyneKoetS had , en Celicour van ontrouw verdacht, deeze zyn. ■—-- Zoo als ik gereed ftond om van buiten na de Stad te vertrekken, laat zich Valfain by my aanmelden, «anr Hy had  CEPHALIDE. 59 had my voor de Vengders van myne Kamer zien daan dus konde ik geene verfchooning maaken , om hem nietafce wagten. — ik omfing hem dan, ■ en na de eerde gewoone plichten, die de Welleevenheid vereifchen , afgelegr te hebben. — Vroeg hy, met eene houding die het edelmoedigd — en deelneemenst karacter aanduid. — of ik Celicour nogzach? —«•> Ja myn Heer! waarom? —* niets Mevrouw —■ niets, ik ben uw vriend, — en ook de zyne , —— myne waarfchouwing zoude verdacht voorkoomen! ik ondelde, — en bezwoer hem my te zeggen, wat deeze dubbelzinnigheid bcteekende. — gy wilt het Cephalide, vervolgde hy .. en ( hier ontfprong den eereloofe één traan) ook de eer gebied het my. — Celicour Verraad u, _. dit is het al wat ik u te zeggen hebbe. ■ En ook de reedenen van myne komd alhier ——— maar, (voegde hy 'er by) vergt my niets meer te zeggen ; maar myn Heer! dat is niet mogelyk! Celicour is den rer-  6o CEPHALIDE. teerhartigften den Eerlykfte Man die ik kenne. ik wenschte dat het zoo was, — andwoorden deezen gevloekten. dan Mevrouw! zeide hy, (een brief uit zyn zak haaiende) 1 kend gy dat fchrift? — ik liet 'er de oogen opvallen en erkende de hand van Celicour^ ... leeft — leeft vry den inhoud vervolgde Valfain, en gy zult te recht het hart van uwe aangebeedeu Celicour erk en , ik opende deeze Brief, die volmaakt na het fchrift van Celicour geleek: —en—welkeen fchok voor myne teedere Zie!! — Hy was gericht aan de jonge Gravin de Lisbé_,— die ik weete eene goede vrindin van Celicour te zyn* , En dit was den Inhoud van dit verradelyk fchrift — Lieve Gr a vin ! -, „ Ik bezweer e u myne Liefde „ i" uwaards niet te verdenken; ik „ gaa met myne overnatuurlyke Ce„ phalide breeken, maar ik wil baar „ niet  CEPHALIDE. 61 „niet, doen fterven; dat fentimentele „ Nufje zoude bezwyken als ik myne „ verwyderingvan haar, zoo fchieiyk, „ en voor de vuyft liet uitbarflen; ik „ wjl haar niet ongelukkig maaken, zy „ is zeer gevoelig, en wil platonicq „ bemind worden, — gy lagt Gravinl — „ wel nu myne dierbre ik lach meede; „ maar laat ons een wynig meedelyde „ met dit arme mysje hebben, — „ wagt flecbts eenige daagen; — my„ ne Maatreegelen, zyn reeds genoo„ men om my van haar te ontflaan — „ gy kend Valfain onfe Vriend ——— „ hy zal ons dienft doen Cephalide „ haat hem nugy begrypt my ... „ Vaar wel fcboone Gravin en geloovt „ dat Celicour — geene oogen voor „ eene andere Vrouw beeft gehad, „ zeedert het oogenblik dat hy de be„ koorlyke de Lisbé beeft aangebee$ „ den Gy begrypt ligt Elife, hoe deeze Briefaan mvne Zuster'op het hart woog, —Zy  6a CEPHALIDE. -—— zy leesden , en herleesden deeze. woorden ; zy ging een oogenblik met dien brief de Kamer uit, en bezag het fchrift van dezelve teegens dat van de brieven die zy van Celicour had,— dan — geene verandering in de hand; — geene andere trekken maakte de Naamteekening, van dit fchrift uit, als die welke Celicour altyd gebruikt. —_ konde zy dan langer twyffelen? ; Neen Elife! zy zal U den brief laaten zien want yalfainbecfthem haar laaten houden, — en gy zult zelve moeten inftemmen dat zyne hand volmaakt is nagevolgt, dan lieve Elife, ik zal het verhaal dat Cephalide my verder van de oorzaak haarer verdenking tegens Celicour gedaan heeft vervolgen. ■ Na zy dan deezen brief. — gevloekten brief, — tegens de andere brieven van Celicour had nagezien, en alles volmaakt na haare gedachten, met zyn fchrift overeenkwam; tra 1 zy weder  CEPHALIDE. Cephalide is myne Zuster. — maar ik bloofe niet om te zeggen, dat zy het gevoelig'fte Mysje is, dat ik kenne gisteren verrasten ik haar neerleggende op haare Kniën, voorde Zerk die in de  CEPHALIDE. 6> 4e Grot ftaat r en waar onder het overfchot van de EchtgenoQte des Grysaards rust. -— Zy was zoo diep in haare droevige en Godvrugtige gedachten verzonken. - dat.ik reeds eenen heele langen tyd, naast haare zyde op myne Kniën,. myne zuchten met de haare vermengd had eer.zy my gewaar wierd. en ook gy. bid Mariam* ne vroeg zyr? -—--Ja lieve Cephalide ! ik fmeeke ■ dat de . Hemel myne wenfehen verhooren mag. —— welke ftrekken , om twee zulke deugd- beminnendé Zielen, als gy en Celicour — weder-te vereenigen. God geeve het, was haar andwoord! — maar ik durve my niet onderdaan, om hem weder te gaan zien. ik zoude be- zwyken. — en moogelyk ook by. —— Dit lieve Elife zyn onze gewoone tydverdryven — wenfehen! —i bidden ! en niet durven. <—> ik heb Cephalide gezegd, dat ik aanUfchreev, zy aanbid, en omhelst U — ik heb haar E 3 ge-  70 ÉBPHALIDE. gezégd het geene gy tot vertroosting van CeticoüR in't werk gefield hebt,*zy bezweek van erkentenis en tederheid , voor deeze uwe warme deelneeming, in myne armen. —■ » E/ifè.'wzt is haar Ziel fchoon: *mü* d»n myne lieve ik worde te lang, —— ik zal afbreeken. — ontfangt met dit blad. — en het hart van Cephalidb mm» efl het myne.  CEPHALIDE. Den 4 jl&y *7 CELICOUR aanELISE! jWitf #e« ingeleide aan Cêphaudk. 6 ]VI yne Vrindin.'—denAImachtige zelv is verfchuldigd uwe deugd te Lc-onen. Ik zal niet fchryven dat ik u be- danke voor het toezenden van den brief van Mariamne over het wedervinden haarer Zufter—"Neen Eitje;—ik kan u niet melden die erkentenis dien ik daar voor gevoele.—Weeft vergenoegd» als ik u zegge, dat naaft myne dierbaare CephaE 4 udi  72 CEPHALIDE. LfDE, gy, en haare waardige Zufter de twee Mysjes zyt.— voor wien myn hart flaat: - Och E/ife l Laat my dien brief van Mariamne behoude, — ö Ja —— myne waarde Vrindin. hy is my zoo dierbaar. • . Wilt gy E/ife? ik draag hem op myn hart ook -» ook E/ife! gy zoud hem niet meer kunnen leefen, — myne traanen hebben 'er de woorden van uitgewischt. — magikhemhoude£///è? —Ja! —niet waar?... •; Maar Elife'. die Valfain welk een Monfter is hy . ... dien laagen. moeft' dan myn ongeluk door zyne Schelmery bewerken; —— Niet vergenoegt om Cephalide en my te bederven, moeft hy de jonge de Lisbé ook nog als een verachtelyk Mysje aan [het oog van Cephalide doen voorkoomen, door haar als eene lichtvaardige voor te nellen', die myn hart aan Cephalide ontrukt had; — Gy kend Lieve Elife — gykend de jonge Gravin, gy weet dat - zy  ë E P H A L I D E. 73 zy deugdzaam is: — dan dit is genoeg voor dit maal hier van; Ilc vergeeve— ikaanbidde Cephalide meer dan ooit; God weet dat ik haar nooit of ooit verdacht heb! maar dien Snoodaart,'——ik beve.ik magniet aan hem denken ik ben te veel aan het Opperweezen verfchuldigt —- om myn eigen Rechter te zyn. God heeft ook hem het leeven gegceven. "—anders dan ik zwyge; — ik heb te 'veel ftof tot dankbaarheid , aan den Eeuwigen, die my myne lieve Cephalide ontdekt en aan myne fmeekingen heeft wedergegeeven. —ik mag — en wil geene ftrafbaarewenfehen vormen. ook onze Vyanden moet men niet vloeken. het fmert my — ja myn hart bloed over den toeftand van Cephalide. ik gaa haar fchryven. —— zult gy haar den ingeleide doen geworden , myne waarde? — gy fchryft ook! • welke voorbeeldige Zusters zyn , myne Cephalide, en Mariamne. . »£/.:fe! waarom zyn alle Meisjeshaar, E 5 en  74 CEPHALIDE. en U niet geïyk! dan dit zyn ver. borgenheede die my niet voegen te doorgronden. Ik breeke af myn lieve Elife; gy neemt het my niet kwalyk — want ik moet noch eenezwaaren plicht volbrengen. — in het fchryven aan Cephalide. God is met U Elife en beloone uwe Deugd. zie hier een Traan van vriendfchap waar meede myn erkennend hart dit blad bevochtigt. —éntfang hem van • Celicou»,  CEPHALIDE. 75 den 4 Mey 17 CELICOUR aan CEPHALIDE! (Jn den Voorigen ingejlooten) Gy leeft! — gy leeft dan noch myne Eenigftei—— gy zyt dan noch aan deeze Zeide der Eeuwigheid! ■— ft myne lieve! den Almachtige heeft dan myne zuchten dien ik uit een gevoelvolhart, voor U geluk tot zynen Troon hebbe opgezonden,verhoort:— Ach myne dierbre Cephalide! wat zyn wy niet veel — oneindig veel aan zyne goedheid verfchuldigt! — 6 myne teedere vrindin j laat mm Iaat ons, ons lot weêr ver*  76 C E P H A L I D E. vereenigen. — Cephalide.' ftaa my toe dat ik aa'n -uwe'voeten weder mag brengen. — een hart dat U alleen behoort : Reeds, — ja lang — zoude ik 'by U geweeft zyn. — zoo or.ze getrouwe E/ife, my zulks niet verbooden had.— ik bezweere U in de naam van onze tedere liefde — vergeet — vergeet — het voorgevallene dat onze fchyding, veroorzaakt heeft, —het voorwerp 'er van is uwe — en myne verachting niet waard. — Neen lieve ik heb U nooid verdacht ; -— geloof diu—- de Mond der waarheid de liefde — en alles wat.my dierbaar is verzeekeren U hier van, verdenkt ook om dien eer- looze, dien Valfaart—de Jonge de Lisbé niet: -— geloov my myne dierbre Cephalide, zy is deugdzaam, zy is myne bloedverwante, zy zoude fterven van droefheid, als zy wist, dat zy onnozel ais het werktuig onzer opeengevolgde Rampen had medegewerkt, ja — myn hart is het uwe waardig. ■ laat ons weldenkend zyn. ■ >i Iaat ons, ons vereenigd hart, der Godheid wyé'n; — zyne Almacht heeft u —— heeft my bewaard ; ■ » en zal ons altyd bewaaren, als wy voortgaan , met deugdzaam te zyn. —— Elife heeft my gefchreeven, myne Eenïgfte.' dat gy in uwe eenzaamheid, by de Gryfaard , die u geherbergt heeft wilt blyven, en u niet met Celicour ■ — en uwe deugdzaame Vrinden wilt hereenen; — Neen Cephalide !_Neen! — dit kan , dit moet geene waarheid zyn , — dit te doen was eene vlek voor uwe deugd —; geevu aan de liefde, en aan de vriendfchap weder , — het is Gods wil — dat de Mensch — die voor de famenleeving gefchlkt is, — zich aan dezelve niet onttrekken , — gy zytdeugdzaam— en het zyn , de deugdzaame Zielen die door  CEPHALIDE. 79 door den Eeuwige verordent zyn , om andere voortelichten , op de weg der Godsvrucht en der Deugd : —— uw hart — uw recht, Chriftelyk hart zal u dit zelfs zeggen, — Neem geen voorbeeld aan den ftokouden Gryfaard. - ,. by wiengy inwoont: — myne Lieve — yder mensch leeft in zynen eigen ftand. -— Deeze Eerwaarden is alles kwyt, en bereid zich tot de Dood—» die hem met rasfche fchreeden nadert: — dat is chriftelyk — Zeer ctiristelyk, —.maar myneEenigfte! dit voegd u weer niet, —— wel is waar men moet —. Ja men is verplicht om altoos op den klokflag die ons tot de Eeuwigheid roept te denken,—.dan— een fomber Berghol moet de plaats van uwe; overdenkingen niet zyn , Neen Cephalide; keer — keer met uwe waardige Zufler, naar de ftad te rug — ik zal u koomen afhaalen, — en dan kunnen tvy — vereend met alle, die ons dierbaar zyn _ ons hart — en onze Ziel aan  So C É P H A L I D E, aan God opdraagen. . 6 Myne Cephalide ! —denk — eydenk —hoe genoegvol het voor uw deugdzaam hart za! zyn; als gy my, — ik u — wy onfe lieve vrienden, -— en zy wederom ons. ais één éénige man, voor den genaden Throon van den Schepper moogen neederleggen. Wat Heemels vooruitzigt — myne dierbre! i voelt gy wat dit te zeggen is ?J ö ja Lieve! — gy voelt het, haalt, — haalt u — om aan deezen plicht — uwe, en myne beginzelen waardig, te voldoen , immers Cephalide , is 'er voor een oprecht Chriften, geene grootere Zaligheid, ter waereld te vinden , dan aan zyn Zaligmaker, — een zuivere, — deugdryken , — en dank- bren, boetzucht op te zenden? 1 Maar wat behoeve ik u meer aanterhaanen, daar gy zoo veel Chriften zyt{ Nu myne Eenigfte! Celicour hoopt dat gy eene keus Cephalide waar  cep halide; 8t Vaardig zult doen; —_ ik zal het oogenblik zeegenen, dat ons vereend :—i dat met dit blad, myne ziel tot uovervliegd — behoeve ik u niet te zeggen , gy gevoeld, — gy gevoeld dit: * .1 'i- e Ce-  U CEPHALIDE. CELICOUR AAN CHARLES! ï^iets is biüelyker myn waarde Cbarles} als dat ik u zelve kennis geeve,— dat myne Cephalide nog Leeft, ik vertrouwe wel, dat de vriendelyke Elife, onzer beider vrindin, het ü reeds gezegd zal hebben, — dan myn vriend, het is ook myn plicht,— het u te melden — aan uwe voorbiddingen —_ dien ik vaft weete dat gy voor mynen toeftand tot God gedaan hebt. — Geloove ik dat ik de genaade verfchul- digt den 9 Mey 17  CEPHALIDE. »3 digt ben. — dien ik van den Almachtigen ontfangcn hebbe: — uw chriftelyk hart — is zoo zuiver, wanneer het eenen zucht na booven zend, dat zy der Godheid als een Reukoffer toevliegt. . Maar myn Charles wat zyn wy ftervelingen tog nietig by onzen Schepper. — Zie daar my van myne droefheid geneezen. Ziedaar my door zyne goedheid op het oogenblik om aan myne Cephalide wederge- geeven te worden. Hy weerhield myne ftrafbaare Hand van eenen gruwzaamen zelfmoord te begaan; — Hy bewaarde myne Eenigfte Cephalide. Niet tegen ftaande dat haar gevoelig hart, eenen zoo heevigen fcboek ondergaan had; doorde fchelmfche verraderye die Valfain, gepleegt heeft, en die Elife U zeeker gezegt zal hebben , en wat — wat kan, ik aan dien grooten Albehoeder , a',ders dan een erkennend hart opdraagen.' Waarly'k een ge¬ ring gefchenk voor zoo veele weldaden. — En is het wel eens eene gift F 2 van  84 CEPHALIDE. van God dankbaar te zyn met onze' gantfche ziel ? — Neen vaft niet myn waarde, want, en ons lighaam, en onze ziel behooren hein, en het is God zelve die ze gekneed heeft, — wanneer wy tot de deugd —- ea de erkentenis over hellen: — dus zoo wy hem eenen zucht van dankbaarheid; — en ons gantfche leeven toewyën, zoogeeven wy nog niets _ niets aan onzen Schepper te rug — dan het geen hem zelve behoort. Wat is ■— wat is dan zyne Goedheid — zyne Barmhertigheid groot, — die ons met zoo veele weldaden, overlaad, — en ons zoo veele middelen aan de hand geeft, om de Eeuwigheid geruft te kunnen inwagten, . . . . dan myn waarde, gy weet dit — ik behoeve het u niet te zeggen, — myne gevoelvolle gedachten , over 's Heemels Goedheid brachten my ongemerkt op deeze Hof, — ik weete myn Cbarles dat gy in deeze aan te hoore leeft — en u leeven zoekt. . De  CEPHALIDE. 85 De gcheele Natuur, fchynt voor my verandert te zyn. Zeedert God my genadig verhoort heeft. ■ en dat ik weet.dat myne Cephalide Jeeft; alles lacht my thans toe. . Yder grasfeheutken yder veldbloempje, doet my aan God denken. Zien ik des morgens, methetryzen derSon eenen verfrisfehenden daauw, het veld bedekken, — zien ik het Vee in de wyde, uil en vergenoegthun voedfel nut. tigen, dan — dan myne lieve CharIes! — ontfpringt myn oog een traan van verwondering, over de werken des Scheppers: eerbiedig ftaar ik met een verrukkend gezigtop den eeuwigen Hemel; ik verlies my in myne eigene nietigheid en kan myne ziel niet weerhouden, omuitteroepen myn God / — hoe — hoe wonderbaar, hoe verheeven zyn uwe werken: ge- loov my mynen waardige — myn Christelyken Vriend — dat ik my dikwils verbeelde, — dat het ftomme Vee zich al rinnekende en op zyne wyze — F 3 zich  85 CEPHALIDE. zich over Gods wonderen verbaart. en Hem als met den adem , die uithunne neuze vliegt, eene dankzucht ook voor hunne onderhouding toewyd. — Hoor Cbarles'. wat my gilleren toen ik in het veld wandelde gebeurde. —— Ik hadde my nedergezet, aan de helling Voor — uit welke zig het Hoornvee drenkt, — in de verrukking van myne gedachten, floeg ik de hand aan de (teel van een Grasbloempje, het fcheen my zoo bekoorlyk toe dat ik het van zyn fteeltje wilde plukken, en voor myn borft plaatzen , —> dan op het oogenblik dat ik myne vingeren toedrukten , om myn voorneemen ten uitvoer te brengen, dacht my dat de Doorntjes die rondsom het fteeltje groeiden, door hunne prikkelingen my den Diefflal verweeten die ik aan de Natuur wilde doen. — Ik liet op deeze herinnering het onnozel, —het lief Bloempje, aan den Boort der Voor (taan, —- denkende, ik ben het niet, die het laat groeien ,  CEPHALIDE, 87 groeien, en dus voegd het my niet om het van zyn aan zyn te berooven: — — Zie myn Cbarles! —fox. Js op zich zelve befchou wd, — voor minder gevoelige dan , wy zyn één Niet — mogelyk befpotten zy eene foorfgelyke gedachten in ons. Dan myn Vriend! ik fehryve aan U — aan eenen gevoeligen — aan eenen voorbeeldigen fier* veling, — en gy zuk my recht over myne befpiegelingen doen: ———— —— Duizend van deeze voorbeelden die my hier aan mynen Schepper doen denken, zoude ik u kunnen meededeelen, ■—■ en ik kan u verzeekeren dat myne ziel nooit kalmer . ..— nooit meer geruft is geweeft dan zy needen is. — Ik verwachte met geduld het andwoord myner Cephalide,. ik hoope — ja ik vertrouw zeker — dat mynen briev, aan haar gefchree- ven, — de uitwerking doen zal, die F 4 ±  88 CEPHALIDE. ik 'er van verwachte , — en haar zal doen te rug koomen , van het denkbeeld waar in zy is, om in de Grot by den Gryzaard te blyven. —— Waarlyk myn Vriend! _ Cephalide Is de Vrindin myner Liefde, —— en die van uwe vriendfchap, — dies hebben wy beide rechten op haar Hart; —— maar moet gy niet met my inftemmen,— dat haare ziel fchoon — dat zy deugdryk is ? __ Elife zal u gezegd hebben, hoe fyn haar gevoel is — nu thans die Dierbre weet, dat ik onfchuldig ben ■ en zy my ten onrechte verdacht heeft; ..... Ik weete niet myn Cbarles l maar als ik teegenwoordig aan Cephalide denke ,en om het oogenblik dat ons weeder gaat vereenigen, —ontfpringt telkens aan myn oog, in weerwil van my zelve één Traan, die door één zucht gevolgd word , — ik hebbe deeze ontwaarwordingen nimmer voor dee-  CEPHALIDE. 8s> deeze In my opgemerkt™— ook weêrfpreekt myn hart, zich zelve —• als ik in verrukking aan Cephalide denke. — Zoude dit wel verminderingof verflaauwing van myne Liefde tot haar zyn? Neen Cbarles \ dat is niet moijelyk. -— Cephalide is alles voor my — één eenig oogenblik aan myne liefde getwyffelt waar ge¬ noeg om my te doen fterven. — Ik voel —' voel zelve het cerfte — hoe v/aard — hoe onuitfpreekelyk waard » my deeze Eenigfte is! —— Maar myn Vriend! ik worde weder, om zoo lang. —- Mynen Brief heeft wederom zoo veele afleidingen; —.., doch zy zullen U niet verveelen,— niet waar myn Befte? —- Neen ik kenne uw _ vriendelyk — uw deelneemend hart, het draagt de zwakheeden van Celicour met ge.iuld. Wanneer Charles- zal ik U doch gelyk worden ? Myn  co CEPHALIDE, Myn waarde Cbarles druk uwe lieve Kinderen , voor my aan uwe Borfl, . een warme zuchc van Celicour zy 'er uw loon voor: - — Schryft Cephalide my haar befluit; —ons vereend Lot zal voor uwe vriendfchap niet verborgen blyven: — Mwi Cbarles den Oneindigen is met De» P. S. Zegt vooral myn lieve Cbarles aan de gevoelige de Lisbé (die gy kend, — en die onze Achting om haare deugden verdient) niet, de beleedi- ging die Valfain, dat Monlter! — haar heeft aangedaan , wy moeten dit aan haare droefheid verbergen. —— Vaar wel myn Vriend. —— Vaar wel.  CEPHALIDE. 91 Den 20 Mey 17 CEPHALIDE aan CELICOUR, {deeze Brief word hem door d» Post befte/d,~) Erkend i — Erkend gy myn waarde Celicour aan deeze Reegelen , de hand uwer Cephalide? ...... uwer Cephalide! .... Ben ik Vriendin —' de Zielsvoogdes dan van Celicour nog ? ö Hemel! —— Neen! neen Myn Heer' ik ben niet meer waard om dit te zyn , — laat ik U liever vraagen , of gy my, dit leezende niet vervloeken, -— niet  93 CEPHALIDE. niet haatcn zult? Ja lieve Celi, cour.' — ik verdiene uwe verwytin- gen , : ik verdiene uwen vloek!... Uwen brief dien vriendelyken brief heeft g e uitwerking op myn zelfsverwyt gedaan, wat ben ik haatelyk in myne eigene Oogen < Neen myn Celicour laat ey laat de ongelukkige Cephalide hier — hier in de eenzaamheid blyven, vergeet» vergeet haar myn lieve Vriend. —- Ik ben uwe liefde, uwe zuivere liefde onwaerd, —• fcheur—- fcheur myn Beeltenis uit uw hart, ik moet fterven ; ik heb één oogenblik aan uwe liefde getwyffelt, ik vinde U on- fchuldig, — en Neen! Celicour, ■ Neen ! ik gevoel te veel wat het is, beleedigd te worden. — Ik verg U niet — niet dat gy, de uwe door my U aangedaan, my vergeeft. — Gymoet gy moet dit ook niet doen. Ik zal fierven, — dat weete ik _ als ik U myn Vriend misfche — Maar te recht.'., laat ik fterven! — . ... Ach Ce-  CEPHALIDE. 93 Celicour! — myn Celicour! —■ welke gewaarwordingen omfingelen myop dit oogenblik.. .. waarlyk ik ben uwe deernis waardig ——» ik bid • ik bid U, komt doch niet na my toe, ... ik zoude... fier- v -e - n ! ... . ja. komt wel, om my den Geest te zien geeven..., zultgykoomen Celicour? zal zal de dervende Cephalide het genoegen hebben, om op uwe Borst den laatden fiaife te geeven ? zal zy maar mynen tederen Vriend ook gy moet dan niet fterven! ! Ach waarde, ik ben — ik ben zoo elendig .... zoo .over- flelpt.... ö ftaa my toe , dat ik de pen één oogenblik nederlcgge , ■ om myne traanen aftedroogen .... ö God ! i . .Celicour! • dierbaar vriend.' — ö liefde .'.... welk een fnik.' . hoe dwarrelen myne gedachten Elendige diep verzonkene Cephalide/.... wacht een oogenblik myn Celicour.'... mlsfchien ben ik draks  94 CEPHALIDE. ftraks beter.... en meer —• bedaart: ——— ' ■ Zie daar my ftil.' — Zie daar my denkend, — en in ftaat om beboorlyk aan U te fchryven , — en uwen lieve brief te beandwoorden. i—.... Een gebed — tot den Eeuwige , dat ik hem heb toegezonden, brengt my deeze kalmte, deeze rust aan: dan ik moet wee- derom niet afwyken, en my haasten om op het papier te ftellen het geene ik u zeggen wilde, —. .., ééne afwyking, — ééne diepe gedachte, —was genoeg, om my geheel buiten ftaat te ftellen om te vervolgen, — dus zal ik maar beginnen. — —1 . Ja myn lieve Celicour.' — ik heb u belecdigt — ik moest bedaarder geweest hebben , —■ voor en al eer ik de woorden van V-a-l-f-a-i-n, — (dan ik kan dien naam niet fchryven, hy wil niet uit de pen vloeyen) — gelooft  CEPHALIDE. 95 looft had. — doch myn waarde Vriend! - ■■ geloof my, 1 ■ de Hemel hoort my fpreeken! — dat ik op het verhaal dat, dien fnooden my van u deed, en toen hy my die fchelmfchen brief vertoonde, (dien gy zelve zult moeten bekennen , dat duidelyk genoeg nagemaakt was , om my te doen denken, dat hy door uwe pen wasterneedergefteld) ik zoodanig getroffen was, dat ik u zonderde heevigftefmerten te gevoelen, niet zien koude; *■ het gevoel! — de Deleedi.:de liefde! — in één woord alles dat afgrysfelyk aan uwe Cephalide was, vertoonde zich voor haar oog, had ik u minder bemind ik hadde ook minder gevoelig geweeft; — dan myn Celicour.' gy kend myn hart gy w:et dat uw Traan, de myne, — en uwen zucht — de zucht van Cephalide was, — en noch is: Maar ik zal my zilve niet ver- fchooncn, — Mariamne heeft myn ftaa.1  gS CEPHALIDE: ftaad aan E/ife bekend gemaakt, — laat uw eyge, — uwteed^r Hart myn vonnis vellen. Ik wil wel Celicour dat gy my komt af haaien! — ik zal my aan de faamenleeving op uwen raad weedergeeven, ■ en met u vereend vereend ! — met u vereend.'... Helaas Celicour!.... Neen! —— Neen blyv weg. wy kunnen niet vereenen; —— ik zou — ik zou fterven «- als ik u zag, ... . ö lieve Vriend ! verfchuif — verfcbuif het oogenblik uwer komft noch een wynig, laat myn hart noch wat meer bedaaren, — hoe zeer ook myne Ziel naar u verhangt, — zy aarfeit telkens alszy denkt om u te ontmoeten, — niet Celicour! om dat ik u zoo vuurig niet zoude beminnen als voorheen , inteegendeel; —■ uwe deugden verkrygen in myne gedachten yderen dag eene nieuwe waarde,.... — jaükmin u meerdanooitj .=—zoo het tenminfte mogelyk zy,—■ dat  CEPHALIDE. 97 dat een fterveling meer beminnen kan, dan ik u dede voor onze wreede fchei- ding; fcheiding!.... moest die wel ooit plaats gehad hebben ,alsgy my zoo waard, —waard geweeft?... moeft ik wreede ondankbaare dan; ... ja! ——ja Celicour! —— gy , gy waard, en zalt my altyd dierbaar zyn , ik was niet wreed, ik was niet ondankbaar, — neen, — ik was Hechts gevoelig — en dit — dit alléén is myne misdaad, myne misdaad!.... Maar myn lieven, — maar mynen gevoelvollen Vriend ! _ is eene te groote teederhcid van eene deugdzaame Ziel wel eene misdaad , in uwe Oogen ? ö neen! —— neen { — zeker neen' . dit weete ik — ook weet • ook; voelt gy dit, ■ uw hart is myne getuige, en uwe Ziel is mynen waarborg: plyten zy ook niet voor my Celicour? 6 ja, — niet waar myn Befte ? G Wel'  03 CEPHALIDE. Wel nu kom by my 1 —— haal my! — met uwe — en met myne Elife, —* ife zal ik moet U voldoen. — De Hemel hoop ik zal my krachten geeven , om U te ontfangen. Verwonder u niet, dat ik u deeze met de Post toezende, ik doe hef buiten weeten van myne lieve Zuster, die gewilt had dat ik U in haare teegenwoordigheid'zoude fchryven, —— ik- moeft haar voor ditmaal misleiden, .~ ik zeide dat ik u niet konde .... of neen, — Celicour.' laat ik wel zeggen, — ik zeide dat ik u nierwildefchryven.' — die Eenige heeft alle moeiten aangewend , om my de pett' voor u-te doen opvatten ; -*-***" daff ife hebbe het volftrekt geweigert ; weet- gy waarom , myn lieve Celicour? — ik wilde u' de taal van myn Hart doen hooren, — die gy in deeze vind, en dit zoude zy niy vast niet toegedaan hebben als ik in haar byzyn had gefchreeven ; — haare warme ——  CEPHALIDE. me haare deelneemende vriend* fchap , zoude my belet hebben, om uitdrukkingen te doen , — die gy hier ter needergeftold vind, — ook zal zy van deezen niets weeten, voor en aleer hy op de Post is gebracht, en ik ver- zeekert ben, dat zy hem niet méér kan laaten afnaaien; — die lieve zal my berispen , maar de kus van het bloed zal onze vreede weêr rriaaken; - lieve Celicoor! mag ik haar ook voor u omhelzen? welk eene tee- dere vrindin vinde ik in myne Martamne, wift wift gy alles myn Beste , wat die deugdZaame voor my gedaan heeft, — zeeker Celicour .' •*-• zeer zeeker wierd ik u Neen ! .. neen ik kan u niet verachtelyk worden ; — geev Mariamne uwe vriendfchap, maar laat my uw hart! £Ü£ uw hart! aan my! ja uw hart Celicour ! —- uw Bart/ —— Ik heb 'er rechten op :... neen ! — neen ik hebbe die rechten niet verlooren, al heb ik dat hart ééns verdacht, -—• G z want  iqp CEPHALIDE:' want Celicour! — gy hebt het my immers gegeeven, — voor de Eeuwigheid gegeeven? —uwe liefde heeft my immers myne dooling kwytgefcholden? — en ook—geevt mydan ook myn hart — myne Ziel, en dat gantfche my zelve weeder, als gy wilt dat ik u het uwe weederfchenke ; weeder- fchenke! —neen! — ik geevniets weederom , — ik behouwde myne Rechten, bewaart gy de uwe, en wy zullen, — met 'sHemels Zeegen gelukkig — .... ö myn lieve, — hier en Eeuwig gelukkig zyn; — die is den wensch myner Ziel: ■ Ik moet eindige waardfte! — eenigftevriend, — ik moet de pen needer. leggen. — Ik wachteop het oogenblik Mariamne weeder in de Grot, daar ik deezen op de Grafzerk van de ver- ftorvene Echtgenoote , des Grys- aards fchryve , —_ zy mocht my verraifchen. ■ Nu  CEPHALIDE. 101 Nu myn dierbre Celicour.' als Elife, (aan wien Mariamne gefchreeven heeft, om by my te koomen ) ——- u komt af haaien , breng haar dan herwaards — ik geeve U hier vryheid toe. . .. Ach ik vreeze dat deeze by. eenkomst, te fterk' — te zwaar — voor onze gevoeligheid zal zyn, om te weederflaan , — de Hemel bewaare «-hy verfterke ons.... komt !! —«■ Vaar —. vaar wel myn lieve.'~« myn waarde Celicour! — vriend van myne Ziel, — vaar tot dat oogenblik wel, — duizend zuchten, zuchten van liefde — zuivere kuifche lief. de, — ontvluchten by het fluiten van dit blad, aan den Boezem van uwe Cephalide ! —— ontvangtze neevens de Traanen, die gy op dit papier ziet, als zoo veele Zeegels der teederheid die Cephalide voor u voed. » ■ G 3 den  102 CEPHALIDE. CELICOUR, aan ELISE. W aardfte! — nu heb ik twee brieven die op den kuil van myn hart ruften. -«« Heeden Morgen, ontving ik met de Poft een brief van myne lieve Cephalide: van Cephalide! — voelt gy wat het zy , een brief van die dierbrete ontfangen' Ja Elife .'ik mag, — ik mag met u komen om haar aftehaalen, <— zy zal met ons den 28 Mey 17  CEPHALIDE. 103 ons na de Stad, — na haare vrienden te rug koeren. — Maarlieve Elifel zult gy nu wel vroeg — heel vroeg by my koomen? ö ja myne waarde komt toch vroeg — heel vroeg, myne Ziel is al by Cephalide, Ach Elife wat zal my die tyd nog lang zeer lang vallen eer ik haar in myne Armen kan drukken. Ik zal u het voornaamfte van haaren lieven, • haaren gevoelvollen brief meededeclen ; wagt Elife !... ik moet ecrfl myn rök losknoepen ..... want, -j— want hy ruft op myne borft , by die van Mariamne. .— Zie Elife'. — iKz hier ishy.' & wat heeft die lieve Cephalide 'er traanen op geftort.' kom — kom ik zal u zeggen , wat zy fchryft Maar Elife \... Ach nog één . oogenblik / ' wagt ik moet die dierbre letteren eens aanmynelippen-drukken. ——- NuEltG4  104 CEPHALIDE. fe! i— weet dan dat Cephalide my meld dat ik haar mag komen afnaaien . —• dan dit heb ik u reeds gezegd —• vergeev my, ik ben zoo dankbaar, .... zoo verrukt — dat, daar ik in myne voorige van droefheid afdwaalde, ik het nu van vergenoegen over myn Lot doe. — Doch ik vervolge Celicour; fchryft die Eenige my, ik heb u altyd,... maar neen Elife ! gy zult niets , niets van den in¬ houd van haaren Brief weeten — voor gy by my zyt. Geduurende on- ze rys zal dit ons tydverdryf zyn. , De tyd die gy aan het leezen van dit dierbaar fchrift befteedt; ontfteele ik my zelve, om u te fpoediger te zien. Ook zoud gy door uwe Traa- ne, want ikkenne uwe liefde voor myne Cephalide, die lieve letteren die doch byna onleesbaar, door de haare geworden zyn, nog meer uitwisfehen — en dit wil ik niet. - Daar! - daar! dat is al wat ik u zal  CEPHALIDE. 105 zal fchryven. — Want hoe meer ik fchryve. hoe langer gy te leeze hebt en ondertusfchen vervordert onze Rys niet. Groet myn waarde Cbarles van my — kom Elife! —— vlieg toch na Celicour — en met hem na Cephalide.- de vriendfchap —— wagt u —dit is genoeg gezegd, om u haalt te doen maaken. G $ den  io6 CEPHALIDE. Den i "fmiy 17 ELISE aan CELICOUR! C Meteen in leggende van Charles.) Jk kom Celicour! — ik kom! > misschien ben ik'rebös 200 sciiielyk by u als dit briefje ! Dit hebbe ik: met groote Letteren aan het hoofd van deezen brief geplaatft om u niet ongeduldig te maken. —Dan ik moet u vriendelyk berispen dat gy my zoo weinig, van den inhoud des briefs van Cephalide meededeeld, — waarlyk Celicour gy zyt wel wreed , om  CEPHALIDE. Io? om myne vriendfchap zoo lang te laaten kwynén. — Dan ik vergeev het aan uw verlangen om by uwe Cephalide ie zyn; maak dat gy gereed zyt om onzen we-; te vervolgen — Maandag teegen de middag , — of wel bydeu ontvangft van dit briefje , als het de Hemel wil, ben ik byu. — Ik vertrek op het eige oogenblik dat ik u deezen boode zende — om u te verwittigen van myne kom ft ! — Uwen Vriend Charles omhelft u — in deeze bygaande.van hem zult gy zien den raad welke hy u geeft, — om u in uwe ontmoeting van Cephalide naar te gedraagen; lees hem met aandacht Celicour! —en yerwagt Elife. • den  io8 CEPHALIDE, den i jfuny 17 CHARLES aan CELICOUR, ( m de voor/ge ingejlooten.) Mynen waardigen Vriend! ikverheuge my, dat der Godheid, — uw Lot —■ zoo vreugdvol verkeerd heeft. . Gy gaat uwe Cephalide, wederom in de armen der vriendfchap, en der Liefdé , terug brengen. ■ Dan myn Celicour.' in uwe bittere oogenblikken hebt gy mynen oprechten raad wel willen aanhooren en u ten nut-  CEPHALIDE. 109 nutte maaken, — verwerp hem in uwe verrukkingen niet, — en gun aan myne deelneeming in uw waerelds — en in uw Ecuwig heil dat ik u de volgende woorden, met een oprecht hart voorhoue; ■ Ik weete wel myn halsvriend! dat gy deugdzaam en dankbaar zyt. Ik weete wel, dat uwe blydfchap u de weldaaden van den Algoeden niet zal doen vergeten. — Dan myne lieve Celicour! — wy Menfchen zyn zoo zwak en ondergaan foms proeven daar de ftrengue deugd zonder opbeuring niet beftand teegens is: ——- En het is In dit oogpunt dat ik » deeze vraagen zal doen. —— . Gy hebt uwe Cephalide weder gevonden J nietwaar myn vriend? Wie heeft haar aan uwe teederheid we- dergegeeven? God!! wie heeft uwe en haare daagcn verlengd — om  iio CEPHALIDE. om eikanderen nog aan deeze zeide des Grafs weder te zien ? — God !! — wie heeft Mariamne, haare lieve Zufler als een werktuig gebruikt ter haarer ontdekking? -wie deed Mariamne juid teegens den heuvel nederzitten, op een oogenblik dat uwe Cephalide met de Gryfaard huiten de Grot was en zy haar hoorde fpreeken ? — wie , in één woord, wrocht alle het wondere uit dat heeft zaamegeloopen om uwe droefheid te maatigen ? . immers myne lieve Celicour.' — immers dit alles wrochte den Alvermoogende .? — geen blind geval : Dus myn lieve Celicour.' daa uwen Vriend toe — dat hy u afvraage, .. -• hebt _— hebt gy reeds den Eeuwigen hier voor te voet gevallen ? ik hoo- pe, ik vertrouwe het! — de eerde plicht in u moet die der dankbaarheid zyn. Zy is het, niet waar myn Befte? maaris zy wel de eerde geweed die u te binnen kwam, toen gy, den brief  CEPHALIDE. in brief van uwe Cephalide ontving? — drukte gy haaren brief niet eer ft aan uwe lippen , voor gy het, ik dank u MTN God ! uitboezemde ? Dan, myn vriend , het zy hier meede zoo het wil; verzuim thans niet, om , voor en aleer gy uwen voet in hetrytuigdat u na de grot des Grysaards zal overbrengen ■— zet, van den Hemel die krachten af te bidden, voor Ce¬ phalide , en voor u zeiven ,— die gy beiden nodig zult hebben , om die aandeenelyke oogenblikken , die u weder te faam en voegen door te ftaan. —- Ik kenne u- gevoelvolle Ziel, — ik weete de aandoenelyke tederheid van het hart van Cephalide , • eenen anderen Arm , — een attder iets — dan het vcr- moogen des Mensch zal u beiden moeten fchraagen : en —en, myn Celicour, dat iets wooni niet hier; —— neen; — een zuiver Dank- en Smeek-' Gebed tot den Almaciitigen gezonden , - moet u verfterken: — dit is mynen raad , — den raad der Vriendfchap, — en ^ den  H2 CEPHALIDE. den wil Gods ; _ volgt hem, — en gy zult Cephalide — en haare Zufter geruft te gemoed treeden. Nu myn vriend ! — myn Celicour ! Ik zal u met ongeduld verwachten met ,de vrindin uwer Ziel , met Mariamne en de deugdzaame Elife: ■ . welke een vergenoeging geeft deeze gedachten aan myne Ziel. Ik gaa alles bezorgen wat nodig zal zyn om ute ontfangen. Vertrouw op myne belangneming. Zy zal voor al wat tot uwe komft alhier nodig is • waaken: > Ik gaa intujfchen met myne lieve Kinders , den Hemel voor het vereenigdLotvan u—en uwe Cephalide zy- nen Zeegen affmeeken , en hooptf uw alle binnen wynige dagen aan dit haft dat voor de belangens der vriendfchap ftaat, te drukken. dëh  CEPHALIDE. 113 den 3 jfuny 17 CELICOUR aan CHARLES! IVfynen Edelmoedigen , —— mynen deugdzaamen Vriend ! één traan die op dit oogenblik langs myne wangen biggelt, is de getuige — de onwraakbaare getuigen , van het geene , ik over uwen brief gevoele : — ja, myn lieve Cbarles; — ik heb uw raad gevolgt, ik heb den eeuwige vuurig aangeroepen,—.hem fterkte afgefmeekt en ik ben kalm , ik ben geruft, vertrouw hier op: —— H Myn  Xi4 CEPHALIDE. Myn waarde! —ik moet kort zyn,— het rystuig wacht reeds, dat my met Elife na Cephalide zal overbrengen.— Bezorgt alles wat tot den ontvangfl van ons alle in de ftad nodig is, —— ik vertrouw op uwe vriendichap. Vaar welzoo lang; myn Cbarles! omhels —— omhels — recht Vaderlyk uwe fchoone kinderen voor my, ontvangt de hêlft van myn hart, terwyl ik de andere helft, by Cephalide gaa overbrengen.-»~Dag myn—Befte! —■ dag Cbarles! Den  CEPHALIDE. 115 Den 12 Juny 17 ELISE aan CELICOUR! Alles is verlooren l onherftelbaar. hooploos verlooren ! —... Ach Cbarles f uw hart — uw gevoelig hart zal bloeden , — roep myn Vriend — roep de Gods- dienft te hulp, ik moet ik moet u eene , tyding zeggen: . . . . ö myn Vriend! — hoe ysfelyk ben ik op dit oogenblik, alle myne deugd, , alle de indrukzelen die ik van de onderwerping aan de wil des Heemels heb zyn naauwlyks in ftaat, H 2 om  ilö CEPHALIDE. om my op dit tydftip, den flag te doen verduuren, die de vriendfchap lyd. 6 Groote! ö Eeuwigen Vorst! — geev',geev' my toch rust.'! — laat my 20 veele kalmte verwerven,— dat ik aan mynen vriend het lot —— van Celicour, en Cephalide overbrenge ! „ Schrik! — fchrik niet / — Cbarles! — Celicour en Cephalide, — zyn_zyn beiden niet meer! — één — één zelve Tydftip — voerde hun gelyk na de eeu. wigheid; — metde Ziel van Cephalide ontworftelde die van Celicour ook haaien Kerker.' — .... Ach myn Vriend .' ach — ik moet hier de pen nederleg- gen; . ik bezwyke Siunne — hunne beide Lichaamen ,... het overfchot, het Zielloos over- fchot van die deugdzaame fterve- lingen,— is al wat de aarde noch van hun op haare vlakte heeft. — De blos der  CEPHALIDE. ir7 der jeugd heeft de Dood niet van hunne aangezichten gevviseht. . .. ö Valfain! — fnoode Valfain! beev' beev voor u fterfbed : ■ gy ont- menschte , zyt oorzaak dan , neen!_Laat ikzwygeri,— hun tyd was daar, dit ogenblik moeft hunne oogen fluiten, .... 't was Gods wil. —.... Helaas Charles! Helaas! — ik fchryve u deeze, in de Grot des Gryzaards,—— in dezelfde BeRGWAL ' • die hun overschot omvat : welk een g:zieht voor myne gevoelige Ziel — ö Hemel! zie daar! — zie daar wat een Mensch is! ■ trotfche flervelingen! zie, zie in deeze plaats. — v:at ftaat — wat voordeel de jeugd boven de Grysheid beeft'. kom en zie , boe nietig , — hoe wy- nig gy zyt, als uwen Schepper de zvenk des Doods geeft. —— Hoe gelukkig, — eeuwig gelukkig — is den geenen, die zich in zyne onzekere dagen dien wenk altoos voorgefteld en verwacht heeft,'— En die . .. dan myH 3 nen  Ii8 CEPHALIDE. nen Vriend! ik voele dat ik te verre in myne befpiegelingen uitwye! ö myn gemoed is zoo verftelpt! die voorwerpen onzer vriendfchap.' — Ja die de achtingaller weldenkende dubbel verdienden — voor my , roezeloos — dood— voor my te hebben: — och Cbarles, vergeev my de traanen — die u fommige van deeze Letteren , onleesbaar maaken. Kom myn Vriend ! ik zal tog zien of ik u verhaalen kan hoe hunne laatfte ogenblikken geweeft zyn : bezef! hoe groot, — hoe fterk myne vriendfchap ook tot u moet zyn, daar Ik dien taak op my nceme — en niet wil wachten tot — wy weder in de ftad zyn , om u dan dit verhaal te doen: — hoor dan Cbarles! Des Middags kwam ik by Celicour , • op dien dag dat hy u zyn laafte briefje gefchreeven heeft. Hy ftond my reeds te wachten by myne aankom ft, " en na eenige wynige ogenblikken  CEPHALIDE. 119 ken vcrtocvens vervolgde wy on- zea weg. Gy weet dat het dorp daar Celicour zich heeft opgehouden , — twee daagen geleegen is van de Grot daar Cephalide woonde: niets,— voMrckt niets .gebeurden ons geduurende deeze rys, —— als alléén (het welk teegenwoordig zyne opmerking verdient } -dat Celicour, na op eenige wynige mylen tot de plaats genaden zynde, waar wy Cephalide zoude vinden, - eene onverwachte tlaauwte kreeg, die hem (na van dezelve herkomen te zyn) bet overige van den iveg die wy noch afteleggen hadden, my merend deed zyn; zomtyds ook verrdflen ik één traan die op bet punt fond om zyne oogen te ontfpringen, Vroeg ik hem wat deeze traan, —— zyne My mering en zyn ftilzyn beteekende? niets, , mets Elife! zyn wy noch ver van myne cephalide? ** zal H 4 ik  120 CEPHALIDE. IK DIE DIERBRE DAN NOCH weder zien? dit was zyn andwoord, . dat altyd met een zucht verzeld ging: ElNDELYK ' YsSELYK ElNDE- lyk .' —zie daar ons voor de grot ■ van CephalideIm — Ach, myn waarde Cbarles! hoe meld, hoe meld ik u dit omhelzen! — dit dervend omhelzen! Neen, —ik ben hierniet bekwaam toe, myn geeft is te zwak om dit aftefchilderen. daar zyn ogenblikken in ons leeven die men •wel gevoelt, doch die zich niet laaten uitdrukken. Ik zal 'er u echter zoo veel van mededeelen — als myne hand wil voortbrengen. ■ Naauwelyks hield ons rystuig ftil voor de Grot in welke Cephalide zich met Mariamne onthield, of Celicour — vloog  CEPHALIDE. 121 vloog haar te gemoed; ■ eenige maaien de naam van Cephalide uitgillende; ■ ik volgde hem, zoo draa my mogelyk was — eii vond Cephalide in zyne armen ; beide waa- ren zy fprakeloos; — eindelykoopende zyop één zelve tydftip hunnen mond Gr leeft Cephalide !!.. gy leeft Celicour! .... Hier bezweek Cephalide in de nog dooreengeflrengelde Armen van haaren Minnaar; één zucht van Cephalide ; — die zelve zucht van Celicour! Het Aakligfl ftil volgde deezen zucht: — Mariam- ne, en ik beiden roerloos: —— de hygende;__ Cephalide— ru'fie nog op de borfl van haaren Celicour.- ook iiy bezweek — en zy beide vielen beweegeloos voor onze voeten neder.. Het geweld dat bunnen val veroorzaakten, — trok my uit myne verw'yling. — Ik vloog toe ,——geholpen van haare Zufler, • om hun by te flaan ; .... dan vru^tetoos: —• nog éjïns openen Cephalide en Celicour H 5 ds  ut CEPHALIDE. de ooien, zien malkanderen aan, — ryken zich de hand toe, — en sluyten ze voor eeuwig. ——. Een fchorren Donder/lag die boven de Grot klaterde, fcbeenbunnen ondergang aan te duiden , Ma- riamne, ook ik zwymJe op de verftorverte Lighaamen van die dierbre , die deugdzaame, —— en voorbeeldige gelieven. — Den raanwen kreet die ons by dit fchouwfrel ten Gorgel ontfprongen was, — bad de Grysaard — die buiten de Grot wandelde, na ons toedoen koomen. ■— Dien eerbiedwaardigen was op het deeilyk gezicht — van Cephalide, dood in de Armen van den gcftorvenenCELicouR,-.enhaare Zufter, neevens my in onmagt, hygende op den grond uitgeftrekt te vinden , ook bczweeken."— De fmerten , zyne jaaren, en zyne gevoelige Ziel had — eene vertooning zoo grievend —  CEPHALIDE. 123 vend — zoo hartbre.ekend niet kunnen wederdaan. »■ 1 Dan myn vriend, ik fchui- ve een Gordyn — voor deeze akelige oogenblikken. — Zy zoude my verhinderen, u meer te zeggen: — Ik was de eerde die van myne weezeloosheid te rug kwam, —- en na my, — onzen Gryfen vriend.— Wy fielden alle moeite in het werk — om ook Mariamne , (die met haare lippen> op den bedorvenen mond van Cephalide gevalle) was) — te doen bekoomen. Eindelyk — na een zeer langen tyd —— vrugteloos gearbeid te hebben, opende zy haare oogen , ——« en maar neen Cbarles! ik kan u den toedand van dat gevoelig Mysje op het zien haarer doode Zuder niet befchryven. — IVeezeloos Jlaarde zy op het Lichaam van Cephalide, Jloeg eenen verwilderden op/lag op Celicour , — en viel weder krachteloos by de Lyken neder.... eenen vloed  124 CEPHALIDE. vloed van Traanen die zy ftortede, >— gaven eindelyk eenige verlichting, aan haare verkropte Ziel. — Zy befproeiden 'er de koude — ys koude Wang haarer Zufler meede, —- ook de hand, —- de bleeke hand — van Celicour — die zy zoo zuivre eene vriendfchap had toegedraagen. — Kreeg haardeel? — met moeite verkreeg, en de Grysaard — en ik, van haar dat zyzich van deeze plaats zoude verwyderen, — en zich na het ander einde der Grot; (het welk met eeneGordyn van deeze zeide gefcheiden is) zoude begeeven. — Zy volgden onzen Raad, — en thans is Zy eenigfints kalm , — de Godvruchtige vermaningen van den deugdzaamen Ouden, die haar ieier oogenblik Gcds Almacht , en zyne beflui- ten voorhoud doen hunne uitwerkingen, — zy eerbiedigt de wil des Heeroels en tracht haare — verfchrikkely- ke droefheid te maatigen; ■ dan zy is zeer zwak — heeft eene brandende kooits. — En het is daarom dat zy  CEPHALIDE. 125 zy my verzogt heeft u te fchryven, — en uwe deelnemende vrie idfchip te vergen om ons in deeze elende te koomen by ftaan. ■ Ö Myn vriend .' gy moogd dit verfoek aan haare droefheid niet wygeren.' dan wat behoeve ik uwe gevoelvolle Ziel hier toe aantemaanen ! —— uwe vriendfchap, uwe deeineeming in het lot van de Overleedenen, — zyn de waarborgen, die my verzeekeren dat gy koomen zult; — Ach Cbar/esl mynen deugdzaamen, —t— my- nen Godgetrouwen vrienj ! ■ gy hebt dubbel uwe jaaren van onderkenning, neemt gy de ouderloofeMw/Vw»ne in uwe befeherming. _ Cephalide haare lieve beminde Zufter, (het eenigfte pand dat haare van alle haare bloed vrinden nog overig was ,) is haar ookontrukt; -«maar neen,myn Cbarlest — wy leeven; — wy zyn de vrienden van haare nu zalige Zufter geweeft. _ Wy zullen, ——. God wil het! -—- wy  126 CEPHALIDE. wy moeten ■ voor deeze ongelukkige en deugdlievende Wees zorgen. Gy zult haar vriend ■ haar tweeden Vader en ik de vrindin van haar hart zyn; gy zyt Chriften en dit is eene plicht 1 onzen Goüsdienft waardig. Op den rand der Eeuwigheid zal deezen dienft, aan'de Mensenliefde, en aan de vriendfchap beweezen, ons geruft den laaften fnik doen u'itblaazen. — terwyl wy ter plaatfe onzer eindeloo- ze Rust by God 'er ons loon voor ontfangen zullen. ——. Voor de Lyken van Celicour en Cephalide, och Cbarles!... voor het overschot van die slachtoffers van het gevoel , hebbe ik reeds Kiften in her naburig Durp be- fteld. —— Dan, Marsamne wil dat éénen zelfden zerk hun gebeente zal dekken , en éénen grafkuil hunnen asch bewaaren. • «■ Hunnen AschJ — myrrVriend; voeld —  CEPHALIDE. 127 voeld — voeld gy dit woord ? ket Gebeente, de Asch — van Cephalide , van Celicour ! Ach C/bar* les\ myn hart bloed op deeze herrinnering: — ö die dierbre verftor- vene! — Neen, ik be- zwyke*—ik moet nu de pen nederleg- gen; die treurige herrinnering — is is —te zwaar, — te drukkend zwaar voor myne teedere Ziel. —• Komt ons tochbyftaan , — ik ben zelve maar half mensch :«—,geen Traan durve ik te ftorte om de droefheid van de lieve Mariamne, niet op nieuw gaande te maaken. ■ Myn gemoed is —vol, zeer vol; komt — komt — toch fchieiyk, op dat ik één oogenblik in de eenzaamheid Traanen mag Horten terwyl gy Mariamne vertrooft. — gy zyt Christen Charles —— het is hier om '£r de plicht£n van te vervullen.  128 CEPHALIDE. CHARLES aan MARIAMNE, en ELISE. CTephaudeen Celicour leeven niet meer! deeze woorden, in den brief van Elife te leezen, en gevoelloos op den grond neder te vallen, — was één oogenblik! ■ Ja bedrukte Ouderloofe Mariamne.' — ja gevoelige deugdzaame Elife'. ja myne Achtingswaarjige, myne dierbaare vrindinnenj — Cbarles zal den 16 Juny 17  CEPHALIDE- 12$ zal u niet verlaaten! — hy volgt de brenger van deezen brief, m ■ Neen mynelieve Mariamnel — neen! — gy zult niet hulploos omzwerven, — ik zal uw Vader, uwen befchermer zyn. . Myne warme vriendfchap zal de Traanen die gy Hort trachten aftedroogen , — weeft — ey weeft ftil, —— beruft in de wil van God. —»-*»■ Lief Mysje,— gy zult uwe Zufter, uwe beminde Cephalide eens —* zeeker eens wedervinden. Mor niet myne lieve , zy heeft eene kommervolle Waereld, -~ voor eene zaallge ruft verwisfelt. — Daar — daar leeft zy in den fchoot der Godheid _ by haare, — by uwe ouderen, — vereend met Celicour . haaren braaven vriend; en ook in die Eeuwigheid' zullen wy hen ontmoeten, als onzen kiokflag daar is, laat u dit vertroosten Mariamne; ■ gy zyt christen ,• J gy moogt teegens Gods befluiten aniet verzetten, -—niet myne lieva I vrin-  ijo CEPHALIDE. vrindin, ,__ dat ik u wil aanzeggen, om eene uatuurlyke droefheid , de' ftem der menscheid te fmooren , . Neen.' —- één Traan by het misfen onzer bloedvrindcu geplengt, is het kenmerk van een deugdzaam hart, en eene plicht die wy aan de gevoeligheid verfehuid zyn. — dan Mariamne'. —— de«zen Traan moet niet oproerig teegenGoD weezen, -— hy moet ons niet teegejas zyne befluiten doen aan- druifchen. \Vy zyn Menfchen . -— God is onze Schepper, Wy hebben het leeven niet van ons zelve ' ' het boord hem , hy gaf het ons —>— hy is wederom meefler, het ons af te eifchen ; ■ en lieve Mariamne gy weet welke eene onuitfpreekelyke goedheid de Eeuwige, nog aan ons nietig zyt, verknocht heeft, daar hy ons de middelen aan de hand heeft willen geeven , . om dit gebrekkig eindige , —— voor het volmaakte oneindige te kunnen verwisfelen. — Kom, aiyne waarde, weeft Chriften, ftort een  CEPHALIDE. i3i ëen Treurtraan , over uw verlies, —• maar misgunt, en uwe Zufter en uwen Vriend hun hunnen gelukfteat niet; overweeg dit gefielde myne lieve , " den Boezem , de vriendfchap van Cbarles — raad het u.- myn huis zal voortaan het uwe zyn, — en ik zal u naaft myne Kinders eene vaderlyke plaats in myn hart — en in myne gebeeden fchenken. — Wilt gy dit niet liefMysje? — Neen Mariamne\ neen! vrees niéts, fchoon gy Ouderloos zyt en uwe Cephalide verlooren hebt, uwe deug.ien, uwe zuivere uwé gevoelige Ziel, züllen u overal vrienden doen vinden ; daar zyn nog deugdzaame Stervelingen op de Waereld , die het zich nevens my -—^ en Elife als een plicht zullen achten om u wel te doen, — en u als hun eigen te beminnen. _—Myne waarde, ik zal uwe begeerte volgen, — wy zullen Cephalide en Celicour, éént •I 2 Graf  nz CEPHALIDE. Graf geeven; — hunne Zielen zy« thans vereend by hunnen Schepper., — en wy zullen ook hun Hof vereenen. ■ Noch een woord tot u myne Elife! Myne erkentenis voor uwe meededeeling van het overlyden van onze lieve verflorvene is oneindig; die moeyelyketaak , — die zeeker traanen aan uwe gevoeligheid gekort heeft, —' bewyfl my hoe zeer ik u vriend ben, — enhoe warm uwe deelneeming, in de fmerten van de lieve Mariamne is — Gy ziet, myne waarde, uit het geene ik hier voor aan Mariamne gefchreeven heb, - dat Cbarles uwen Menschlïevenden raad — ten haaren opzichten gevolgd heeft. —— Ja Elife , . onze harten liaan ééntonig — omtrend het Lot van dit deugdzaam Meisje; — geloov my , — zoo draa ik de ysfelyke ty-  CEPHALIDE. 133 tydiag las — van het affterven , van Celicour en Cephalide , -— was , na myne bezwyming , — de eerde gedachten van myne Ziel — om voor haare Zufter te zorgen.' — Komt ook gy by my inwoonen: myne waarde, — de vriendfchap bind ons — na dit ongeluk, — te fterk aan het welzyn —~ van onze Vrindin , —. om gefeheiden te zyn , .— Ja lieve Elife, wy moeten te faamen wonen ; — en gy — en Mariamne — en myne Kinderen en ik zullen ons gezaamentlyk der Godheid wyen. > Welk Heemels vooruitzigt, —waarde , — deugdlievende Vrindinnen ! -bez'eft bezeft — gy beiden - welke een Eden onze wooning zal zyn ; — en welk een heerlyk , welk een verrukt gezicht wy naar de Eeuwigheid moogen werpen / — Ik verlieze my in deeze gedachten .... Hoe Zalig •<—» Eeuwig Zaalig - zullen wy alle onzé l 3 Vrin-  134 CEPHALIDE. Vrinden — alle onze dierbre panden daar wedervinden. — Stervelingen die gevoelen kunt, verheel —- verheel u dit heil\ - Dien Eerwaarden Grysaard, by wien gy thans zyt myne Vrindinnen, , geeft zelfs ons een voorbeelt — hoe geruft, — hoe kommerloos, — een on-befmet gewisfe de dood kan te gemoed zien. — Vraagt dien Deugdzaame — en hy zal het u zeggen. —... Dan myne lieve Mariamne'.-. myne waarde Elife'.— ik moet eindigen,—— ik moet my haaften om -by u te zyn ;— yder oogenblik , dat ik langer wachte om te vertrekken — koft u traanen , en 'vertraagd —_ het onderwerp dat ik voor ons vereenigd Tydelyk en Eeuwig heil beraamd heb . Leest deezen brief intusfehen, ik hoope — ik vertrouwe dat hy aan. u bei-  CEPHALIDE. 135 beide, eenigen trooft, -1 eenige kalmte geeven zal. ■ ■ Ik volg hem, met hem vertrekt myn hart, —het welk u voor altoos als Vriend als boezem Vriend toegeweid is. EINDE. I 4 GRAF-   GRAFSCHRIFT VOOR CEPHALIDE en CELICOUR. EÉN wenk VAN 't oog der MlN, beflist voor de Eeuwigheid: EÉN tik van 't fynst gevoel, ■ zie daar ons Lot bereid. — —. Twee Harten die aoor God zyn voor elkaar gebooren , Zal de in ff raak der Natuur , terflond haar kracht doen hooren: —— — EÉN enkel oogenblik, fmelt liefde Ziel — in Ziel — Terwyl één zelvekeus aan bun te beurte viel: Word één van beiden door de Zeis des Dood verflonden, De tweede volgt zyn ik —en —word met hem ontbonden; ■ — Geen Doodfcheidooid één Hart, —van 't zelve Hart, — o Neen! De Liefde heeft beslist; het Graf maakt hen tot een.   TIMANTE S.  „ Hoe' roept de dwaaling .* boe! zou bet eindloos Alvermogen „ Den Mensch behoeden op bem neerzien uit den Boogeni „'Houdftand, verdoolde! en boon in 't barnen van 't verdriet, 5, Door twyffeling aan zyn Gun/1, uw grooten Schepper niet. — LUCRETIA WlLHELMINA VAN MERKEN. Rut der teegenfpocden 2de Zang.  DE ONGELUKKIGE. ut Ciy fchrikt, Fom'bfel waarom ? — ja myn Hart — myn B.oezemvriend , den ongelukkige Timantes leeft leeft noch; fchrik niet, hy is het zelve die aan u fchryft, . men heeft my deeze Vryheid gegeeven; — den forubre Kerker in den welken ik kwyne, -zal my nooit die vriendfchap doen vergeeten, die wy zedert onze kindfche Jaaten voor malkanderen gevoed hebben. — Neen, myn vriend ! «• neenl  142 DE ONGELUKKIGE. neen I— de onwaerde Boeien, die' myne handen omvatten benadee- len myne Ziel niet, — zy za! nooid haare plichten vergeeten : — de fchandelyke dood, die my wacht, doet my niet fidderen , —— myn geweete verwyt niets misdaadigs, —- den onmenfchelyke moord, aan een van myne natuurgenooten gepleegt, en dien men my onrecht/aardiglyk te Iaden legt, — doet my beeven , — niet Fonrbfe voor my zelve, 6 neen.' myn vriend.' maar voor hem die ze begaan heeft, — eens — zeeker eens zal de Eeuwige dat bloed van zyne hand eifchen: — een Beul ma» my voor het oog der Waereld , —— op hoog bevel — flxaffen, — de Alwee- tende kend myne onfchuld, en die zelve Waereld , die my thans niet verachting befchoud , zal my voor Gods Throon onfchuldig vinden: — geloov my, myn Befte, de-Rampfpoeden verneederen eene groote Ziel niet, als zy onfchuldig verdrukt word, — zoo men op  DE ONGELUKKIGE. i43 op den Bodem van ons bart gerust kan needer zien, vind men eene kalmte, — al is bet in de akeligfte Spelonk. — Ik — ik — gevoele deeze kalmte in my, — en dank zy de Voor¬ zienigheid ik ben myn Lot getrooft. —— Myn , waarde Fonrbfe , gy — die Christen, die een denkend Chriften zyt befeft gy wat Lot.' — wat yllelyk Lot, myne onrechtvaardige Rechters in de Eeuwigheid -wacht.' — myne dood zal moogelyk fchande- ]yk zal wreed zyn, — myn Stervbed zal mogelyk een Schavot de verachtelyke Strafplaats der fnooden weezen. — Dan, myn Vriend.' — jkverkieze deezen dood, als men ze zoo geruft als ik, kan inwachten booven hun fterfuur; — het laatfte oogenblik, — van hun leeven , zal zwaarder vallen, dan my thansallemy- ne tegenheden doen , mynen laat- ften fnik, zal de fnik des onfchulds, en des vertrouwen in God zyn, —- den  T44 DE ONGELUKLIGE. den hunnen zal die der wroeging, - en der wanhoop weezen, ja, mynen waardigen Vriend! één Dag zal my myne fmerten doen vergeeten; en die zelve flag, die my het hoofd van het Lichaam flaat, Zal my tot my. nen troofter, rot mynen Bonds- God overbrengen. Ween niet, myn Vriend/ — ween niet om my* verbreekt de Dood de tanden der vriendfchap op deeze Aarde, —— in de Eeuwigheid, zullen wy ze vernieuwen , als ook gy daar zyt. — Myne dood,— hoe fchandehk zf dan ook voor het oog der Waereld zy^ —-zoude my weinig, — zeer weinig omruilen , — indien ik niet vreesde,— dat één onrechtvaardig vooroordeel Qdae ten fcbande aan myne verlichte Landgenooten verjlrekt,~) —myne ongelukkige Echtgenoote, en myne onnoozele Kinderen, in deezen fmaad zouden doen deelen. ■ Wel is waar, myn waarde Fonrbfe, — een weldenkend, — een deugd-  DE ONGELUKKIGE. 145! deugdzaam fterveling, . zoude my. ne dierbre ^delaide, nevens haar kroost hier om niet met een oog van verachting aanzien: — die panden, zoo dierbaar aan myn hart zyn immers onfchuldig; —— al had ik eene verdiende ftraf ondergaan ? ö myn vriendi «— dit, dit — eenige doet my, wenfehen dat myn ftervuur minder verach- telyk mag zyn. Wat, —— myn Fonrbfe, wat wegen de naamen , van Echtgenoot en Vader zwaar, voor eene gevoelige Ziel, als hy hun meede in haare Rampen ziet ge wikkelt; — Ach, myn vriend! deeze herrinnering doet mynen moed bezwyken , 6 myn Goj! had — myne dierbre — myne bedroefde yJdelaide, toen ik haar myne hand voor het Autaar van den Echt gaf — zich kunnen voorltllen, dat die zelve hand, ■ eenmaalden kluister der ondeugd draagen zoude!.' — had zy zig kunnen verbeelden ..... dat in den bloei myns leevens een Beul ysfelykegedachten:.... 6 m)ne lieva K Ziels-  146 DE ONGELUKKIGE. Zielsvrindin ! — vergeev' vergeev: aan uwen ongelukkigen Echtgenoot de Traanen, die gy over hem ftort DE GETUIGEN VAN MYNE ONSCHULD , llOO- pe ik dat ze zal afdroogen, en maar myn lieve Fonrbfe, ik zie dat ik afdwaale. —- Verfchoon deeze zwakheid. Ik ben Mensch, ■ Ik ben Echtgenoot, —— Ik ben Vader. De Natuur fprak —- ik was vergeeten dat ik aan u fchreef. —,—• Zie daar myn vriend / — ziet gy deezen Traan wel die de voorige woorden bykans onleesbaar maakt? — hy was den Traan van 't bloed: .. ■ ja Fonrófe; fchoon de Voorzienigheid, /my myne Rampen , met gedult leert draagen ; ' de Natuur behouwd, altoos echter haare rechten op ons hart, _ en zy vergt; dan wat behoeve ik dit aan uw gevoelig aan uw deugdzaam hartvoortehou- den, .aan u, — die zelve weet, dat het, het eeltle kenmerk van eene ver- hee-  DE ONGELUKKIGE. 147 heevene Ziel is , — dat zy een Traan by het herdenken, haarer ongelukken plengt, te meer als de Mensheid J ii—— en het bloed; 'er de voorwerpen van zyn. Maar —mynen waerdigen vrind! ik zal eindigen , —— vertroost myne bedrukte gaede, en myn zuchtend kroost, t*- omhels omhels hun duizendmaal voor my;— gy ook zyt man — en Vader, ik mag u dit vergen —-- ik kan ik kan aan hun — aan die dierbre zeivs niet fchryven ; —. de pen zoude in myne vingeren befterven: — Zeg — ey zeg hen , — dat ik onfchuldig ben. gelooft ook gy dit: .... b God! bewaar . bewaar — myne hulpelooze ddelaide; . en zyt de Vader van myne jonge myne Vaderlooze Kinderen. — Myn Schepper! neem ey neem hen in uwe hoede. — zyt zyt gy hun troost, — hun redder, — gy alléén kent myne onschuld; ach verhoor — ver- K 2 hoop!  J4» DE ONGELUKKIGE. hoor de zuchten ; die het hart van eenen ongelukkigen tot u opzend! — bewaar ook myn vriend myn b0ez2m vriend ... . Ach Fonrbjel —de pen ontrolt aan myne hand. — fchryvt — fchryvt my een woord eer ik fterve, ik mag de brieven van myne Vrienden ontvangen. — Myn Vonnis is geveld, ——- men vreest niet meer dat ik hun bedriegen zal. —— Ik zal u andwoorde, zoo lang ik nog aan deeze zyde der Eeuwigheid ben, omhels ook uwe Echtgenoote en uw Kroost voor my: — _ Hoort / — hoort uw hart dien slag niet, die het myne op dit oogenblik geevt!! ""niet ? , 8 ja Fonrófe! — uw harthoort hem, dit weete ik wel nu, myn vriend! het was de slag der vriendschap.— — die u tot aan mynen jongsten snik gewyd is. D E,  DE VRIENDSCHAP. 149 Ach, myn waarde Timantes ! welk eenen zwaaren — welk eenen grievende Aagt is uw Lot, voor het gevoelig, hart van uwen Vriend. — ja, myn waarde! —» myne Ziel vliegt met dit blad over naar uwen Kerker. —• hoe meenigen, bitteren bloedigen Traan heeft my uw toeftand gekost. — 6 myn Vriend! — eene vriendfchap —• als de onze heeft, dierbaare — heeft geheiligde rechten: — Welk eene fchreuK 3 wen»  35o DE VRIENDSCHAP. wende onmenfchelykheid (als gy zoo onfchuldig zyt,) is het met u dus onwaardig,—dushoonend te behandelen. Neen myn Timantes! Heu moed -—— men kend zyne vrienden best, als het gevaar daar is: Fonrófe de vriend uwer jeugd — zal u too- nen dien geheiligden naam waerd te zyn. Alles overtuigt my, dat gy — niet gebooren zyt, om het leeven aan uwen Evenmensch te ontneemen. — uw hart is te edelmoedig. en uwe deugd is te groot, om een gruwellhik, zoo wreed, zoo barbaarsch; ten uitvoer te brengen. —— ook een fchuldige — een waariyk fchuldigeziet zoo gerust, de Eeuwigheid niet te gemoed , als gy my fchryft te doen : troost u, myn Timantes. —— Ik gaa uwe Rechters fpreeken,— ik zal hen uw onfchuld, doen zien. ——en zoo zy my weigeren, om uwe zaak, naar eifeh te onderzoeken Zal ik my naar den Vorft begeeven; — hy is onzer aller Vader. — Zyne Rechtvaardigheid zal niet dulden,  DE VRIENDSCHAP. 151 dulden , dat men een zoo waardig onderdaan als gy zyt op eene enkele betigting. die nietbeweezen is — Op een Schavot het Leeven doen eindigen,— myne taal zal die der Menscheid, en der vriendfchap zyn. — IkzalHem te voet vallen, — en zal het ysfeiyke van uw Lot voorhouden. Ja Timantes! •— Hyzal my hooren ,en gyzult gered zyn- . Uwe ddelaide, en uwe lieve Kinderen , zullen het wreed oogenblik niet aanfchouwen dat de hand eens Beuls uw leeven verkort, ik , — ik zal hier, naast God , voor zorgen. ö Mynen waarden! mynen ongelukkigen vriend! wat is de toeftand van uwe deugdzaame EchtL^enoote , deerniswaardig neen! neen, Timantes.' ik heb haar niet gezegt, --dat gy my gefehreeven had, _— vergeev my dit — ik was verplicht om dit voor haar te verbergen, zy zoude my uwen brief afgevraagd hebben, en zeeker zeer zeeker ■■ zoude het leezen van den zeiven haar hebben doen K 4 fter-  ï5a DE VRIENDSCHAP. fterven: — verbeel u myn vriend.' hoe diepelendig, die gevoelige Vrouw is. Gistere Morgen begaf ik my naar uw Huis, ik trad in de Kamer waar in zy met haare kinderen was: ——- maar nooit nooit Timantes ! vergeete lk het fchouwfpel, dat myne Oogen daar zaagen. ^Idelaide zat, voor een Tafel, met haar hoofd op haare hand leunende, terwyl zy met de andere , haar jongfte Kind, dat by haar ftond, vasthield; haare oogen ftaarde beweegeloos, op dit onnozel wigtje, het Welk haar van oogenblik tot oortenblik, de' hand kuste; één Traantje , dat in de oogjes van dit lieve Kind fchitterde , fcheen aan te duiden, dat het reeds de fmerten gevoelden , die zyne Moëdertroffen.- sldelaidefprak niet, , zy zag my ook niet; fchoon ik reeds een langen tyd, dochfprakeloos; in de Kamer geweest was: —• einde}yk vraagt haar de kleine Emilia; —— of  DE VRIENDSCHAP. 153 of zy haast, haar Vader weeder zal zhn? — 6 Myn Timantes ! had gy op deeze vraag van dit lieve Kind , uwe Echtgenoote gezien, uwe gevoelige Ziel zoude bezweeken zyn: eenen raauwen gil die haar ten halfen uitvloog; was het andwoord , dat zy aan haar Kind gaf; het zweet des Doods, vertoonde zich op haar voorhoofd; -»— zy viel van haaren Stoel onbeweeglyk— koud ——— ys koud ter aarde needer; . een driemaal herhaalden fnik, — die ik zag die zy gaf, trok my uit de ysfelyke 'gewaarwording in welke ik gedompeld was, en deed my naar uwe yldelaide toevliegen, om haar te helpen , — ik dacht eenen geheelen langen tyd , dat zy dood —— dat zy niet meer was, — ik bragt myne hand op haar hart, dit doeg niet meer; — haare ftramme hand, deed my geenen polflag gewaarworden. — Ik kon — ik kon my niet onthouden, om indeeZe overmaat van fmerten die myne geK 5 voe-  J54 DE VRIENDSCHAP. voelige Ziel onderging, eenen luiden, fchreeuw te geeven , die uwe Buisgenooten in de Kamer trok , daar zy lag. jm Eindelyk, — na dat wy alle hoop van herkooming verlooren hadden; — en uwe vyf Ktnderen,— die lieve jonge ge" voelige Kinders, — troosteloos, en nokkend , om het eed van hunne teedere Moeder waarden; — bekwam zy op eenmaal, van haare doodeiyke bezwyming; een gu'p geronnen bloed dat baar ten mond uitvloog, ■ veroorzaakte deeze herkooming; — zy oopende baare oogen : drukte haare lieve Kinderen; die alle op het gezicht; dat haare Moeder nog leefde van vreugden ophuppelde,—— de hand:—- een vloed van Traanen volgde haare bezwy- ming, uwen naam — duizende maaien herhaalende; — en beurteling heur Kroost aan haaren Boezem drukkende : — ik konde een fchouwfpel — zoo Zielroerend — zoo treffend niet langer wederflaan, ik zoude op my  DE VRIENDSCHAP. 155 myne beurt bezweeken zyn, dus was ik verplicht om van haar aftegaan , zon ier een woord, ter naar.:r opbeuring te kunne" zeggen, ~ ik kwam t'huis, en heb God voor haar — voor u en voor uwe Kinderen te voet gevallen: thans ben ik meer kalm, ik gaa uwe Echtgenoote wederzien; —-— ik zal haar zeggen , dat ik u gaa redden. . Myn lieve Timantes vertrouwd op uwen vriend/ . hy zal u zuchtend Huisgezin niet verlaaten ; ik bidu in den naam van onze vriendfchap , —— verdraagt uw Lot toch geduldig, zeeker zoude ik u den toefland van uwe ^Idelaide niet gemeld hebben zoo ik niet verplicht waare geweest om u te zeggen , waarom ik voor hasr uwen brief, aan my gefehrceven, verborgen heb, ——— oordeel zelv of ik wel hebbe gedaan. De Trooster der ongelukkigen , myn Ti-  ïS6 DE VRIENDSCHAP. Timantes' zy uw lleun, uit de zuchten en Traanen, waar mede deezen befproeid is, kund gy oordeelen, hoe diep Fonrbfe in uw Lot deqlc. DE  De kerker. 157 IVfyn dierbre Fonrófe -—— Uw Brief werd my heeden morgen overge- geeven. — heb dank voor uwe Cbridelyke deelneeming in myne ongelukken : maar myne Vriend! — Waarom-waarom my den yffelyketoeftand myner ^4delaide aTgefchilderr! _ Ach _ gy moeft dit aan myn gevoelig hart verborgen hebben.— Ik weete wel myn Befte, dat gy het niet met een oogmerk gedaan hebt om uwen ongeluk-  iS8 DE KERKER. lukkigen Vriend te bedroeven. - dan echter is uw brief oorzaak geworden , — dat de fchadelyke dood, die my wacht, — my meer verfchrikkelyk voorkomt. Ik mag niet aan myne Echtgenoote of aan myne kinders denken :— ik zal 'er u voor dit maal niets van zeggen. — Myn hard bloed, op die herrinnering, en zoude my beletten om ter neder te ftellen het geen ik u wilde meededeelen: — doch het geheim hier van moet heilig voor u Zyn, —— Volflrekt myn Vriend! moet ^ldelaide niets weeten, van het geen my, na ik u laaft g:fchreeven hebbe, gebeurt is —- Zy zouae dien flag, dit gewifTe voortceken van myn aannaderent ftervuur niet kunnen wederftaan: zie dan hier, myn eenige Vriend, wat my is overgekomen. — Myne ontmenschte Rechters , hebben, aan hunnen noch onmenschelyker gevangen bewaarder, laft gegeeven om myne boeien te verzwaaren: — eene  DE KERKER. 159 eenen zwaaren — zeer zwaaren keten omvat thans myne linkerhand en mynen eenen voet, b God'. Fonröfe Voegd my dit teken der Verachting'.!? ik ben in eei> flik donker hol, daar het licht der zon volftrekt aan myn oog verborgen is, overgebragt, het flaauwe Licht eener brandende Lamp, die buiten myne Elendige verblyfplaats tegen de yzere ftaven hangt, is het eenige licht dat ik zien kan. — eene YlTelyke ftilte heerscht hier — heerscht hier eeuwig ; het verwulfzel, waar meede dit hok overdekt is — weerkaart my, viermaal; den zucht die ik uitboez:m — Ja myn Vriend! ik verbeelde my op yder oogenblik; — noch het gekerm te hoo ren der Rampfpoedigen, die weleer in deeze plaats geleeden hebben —; eenige' druppen bloed, die ik hier hieren daar teegens de Wanden ontwaar worde doen my denken, of niet wel eenigcongelukkige hier, — vervoerd door Wanhoop een einde van hun leeven hebben gemaakt. —— 6 Myn  i6o DE KERKER. 8 Myn God! bewaar my tocb voor deeze verfcbrikketyke uiterftens ■ acb myn fcbepper\ begeert begeert ' my tocb in mynen Etende niet. Ach Fonrbjè1. ach! hoort gy niet hoe de kluisfters van uwen Vriend rammelen. — Hoort, hoort gy niet hoe affchuwelyk dit gerammel door dit Hol dreunt? — Welk een yiTelyke plaats is deeze voor een gevoelig Hart! — Een wynig frroo is myn bed m . en eene reeds verfleetene dee- ken is myn dekfel. — op yder oogenblik, dat my het nodig en fchraalvoedfel door de yzere deuren, die voor deeze gevangeplaats zyn, word toegereikt, ■ nieene ik de donder te hooren raatelen: — de fchorren dreun der grendelen, zyn zio veele doodfteeken, die my door de Ziel fnyden: —— rjTe ik van den rand, der kribbe welke my ten zitphatfe verflrekt op, om myn voedfel te ontfangen Uit de hand van de geene die my het komt aanbieden: ■■ doet het ge-  DE KERKER. 161 gerucht van mynen Kluyfter, die my agter na ileept veeltyds , weederom bewcegioos op myn Leger nedervallen. — De Barbaar die voor myn onderhoud hier zorgen moet, _ wykt In wreedheid zynen Meefter — en myne Rechters niet; — een dreigend zie daar by het overgecven van myne fpyze, word altoos door dien Godvergetenen, ■ met eenen yflelyke en Hemeltergende Vloek verzeld . —— En met eene Barbaarfchen glimlach; Grendelt by deze fcbrikverwekkende plaats we~ der toe, — gaat been , — en laat my aan myne Elenden ten prooy. Maar, myn waarde Fonrbjè'. —— wat is de Lankmoedigheid, van den Alweetende groot , —« dat hy dus lang ongeftraft, —— de verdrukkers des onfchulds aan hunne Godloosheid overlaat. - Wat zullen myne Rechters; ■ myn gevangen bewaarder — en zynen L ont-  IÓ2 DE K E R K E R. ontmenschten bedienden — voor God» Throon, — te verantwoorden hebben. ' Hoe ontzaggelyk zal hunnen toeftand in den Oordeelsdag zyn! — hoe zullen zy fidderen , al* zoo veele ongelukkige, door hun vermoorde, en gefolterde ftervelingen, wraak over deeze gruwelen , van den Schepper der Waereld zullen vorderen! — Dan w- ik yze , myn Vriend ! laat ik hier van (lil zwygen. — God geeve hun indrukken, terwylzy hier nog leeven; ■ ik wenfch dit als menfch — als Quilten voor hun. Gy ziet, myn lieve vriend! uit het geene ik hier zegge, hoe verfchrikkelyk myn toeftand moet zyn: — uwe poogingen die gy wild aanwenden om my te redden zullen vruchteloos weezen.- doe echter u beft. ——- Ja ik wenfch, ik wenfch thans te leeven om myne bedroefde Echtgenoote en myn onnofel krooft. — Dan myn waar-  DE KERKER. IÖ3 Waarde moet moet ik fterven en wil de Godheid dat ik van hen wo~ de afgerukt, zoo trooft - — myne ongelukkige Weeuw en myne Vaderlooze kinders, de Eeuwige zal 'er u in de Eeuwigheid voor befoo, nen.-_dag myn Hart,- mynboezemvriend, ik druk u in myne gedachten, aan myn ongelukkig Hart, — God be waare u ■ en uw Huis. L 2 DE  IÓ4 DE ECHTGENOOTE. DanK» ~~ Eeuwig dank zy de Voorzienigheid! —die my heeft doen ontdekken dat men u , myn dierbre Zielsvriend, fchryven kan, ja beminde Timantes/ uwe bedrukte ^Idelaïde, heeft den brief, den laaften brief geleezen, dien gy aan Fo«rè/ègefchree. ven hebt. -—Die deelneemende , die getrouwe vriend, heeft zonder het te willen uwe geheime bricfwisfeling verraaden. —— Gisteren avond ;'na dathy van  DE ECHTGENOO.TE. 165 van my was afgegaan , na den gantfche dag, my en uwe Kinderen vertroost te hebben, over uw ongeluk, vond ik uw brief leggen op de plaats daar hy gezeten had. ■ Hy moet hem zeeker ontvallen zyn, . . . ■ naauwelyks had ik 'er den inhoud van geleezen of Fonrbfe kwam weder te rug, vraagende , met een befchroomde Hem , of ik niet een brief van hem gevonden had ? ik bekende het, en toonden hem denzelven, hy heeft hem.my weder wil. len afneemen , toch dit heb ik hem geweigert ; ■— ik gaa met denzelve naar den Vorst —— deeze is niet wreed: — ik zal zyne kniën omarmen; met onze vyf jonge Kinderen, —— hy zal uwe onfchuldt weeten , en hy zal aan my — mynen Echtgenoot, en aan ons Kroost hunnen Vader wedergeeven:.. Hoe , myn lieve vriend! —— gy — gy de deugd ——— zelve, zoude langer in het verblyf der misdaaden zuchten, gy zoud onfchuldig uw dierbaar hoofd op het Schavot verliezen! 1 L 3 Neen,  i u niet hoorde,—my ter onrechtvaardige ftraf verwees, en de onmenscheid, —■ over de zuchten van het bloed, en der Natuur zegenvierde. a Ik zegge dat ik u, als dan fmeeke, en bezweere, om jidelaide! hier hoort God myne beedeU om uwe droefheid te maatigen: —— gy zegt my, utv dood zal de^ myne zyn: — dan, myne Dierbre! ■ dit is wel een blyfc van uwe Liefde voor my , — maar dat is wanhoopend , dat is geen Chriften zyn. — . Neen, myne Deugdzaame! Neen sldelatde\ — ons jong en hulploos kroofl, _ eischt uwe zorgen , eischt verdubbel* de zorgen als ik derf. —_ Gy zyt gy zyt Moeder myne lieve! Gy moogdt door eene overmaat van droefheid, u zeiven niet buiten ftaat ftellen, om de panden onfermin, —- de kin. de-  176 DE ECHTGENOOT. deren, die gy onder uw Hart gedraa- gen hebt, optevoeden ; te befcher- men: gy voeit —Ja myne—myne Echtgcnoote! uwe rechtmoederlyke Teder' heid gevoelt, wat rechten ook deeze op uwe liefde hebben 1 —— Laat ey Iaat ik bid u dit ■ dit u ten trooft verftrekke ;, — dat, als ik fneev wy na eenen korten ■ zeer korten tyd — voor de eeuwigheid — eindcloozc zaalige Eeuwigheid , wederom vereend worden. 6 Myne yldelaide\ maak — maak door u gemor teegen God over myne dood , u dit vooruitzigt niet onwaard; — daar myne Eenige zullen wy ongeftoord genieten Welk een bekoorlyke aandenken! — alle onfe kinders , — alle onfe verftorvene , in God ontüaapene Vrienden , — zullen wy aaarf voor den Throon van onfen Schepper weedervinden, voor altoos wedervinden. ö! Myne zielvrin-  DE ECHTGENOOT, 1*7 vrindin! ——denk, —. ey denk hier altoos in uwe Rampfpoeden aan: .. wat is toch dit leeve, myne uidelaidcï immers niets, volilrekt niets—men geniet hier, — ja, —- dan altoos is dit Aardsch genieten vermengt met leed — altoos beleeven wy oogenblikken t (hoe zuiver — hoe getrouw wy ons ook als Menfchen beminnen,)in welke wy één leeg vakje in onze Ziel vinden; engeen wonder, myne Beste, — die oogenblikken, van afwyking, die zelfs de gevoeligfte harten ondergaan, — zyn—.het kenmerk der Sterflykbeid! de aanduiding der zwakheid, — en het wisfe teeken der vergankfykheid van ons aanweezen. . ■ .... Dan gy weet dit myne lieve.' — wy hebben in vrolyker —— in geruster daa- gen dikwerf hier over gefprooken: Ik zal hier niets meer van zeggen. Gy zult u in dit vooruitzicht gerust fteilen in alles wat ons mocht overkoomen, God geeve 'er uw indrukken van , hy geeve. 'er u de krachten M toe. —  i78 DE ECHTGENOOT. toe. -~ Groet onzen getrouwe vriend onzen edelmoedigen Fonrbfe voor my, —— ook hem zal ik fchryven. — Zeg hem, myne lieve ^Idelaide, dat het my nul —— nul niet meer fmcrt dat gy en myne lieve Kinders weeten dat ik fchryven mag. —— Neem ook gy niet kwalyk, dat ik aan Fonrófe gefchreeven heb -— voor ik aan u fchreev', --—zoo gy,myne waardfte, de brieven geleezen hebt, die ik hem heb toegezonden, zult gy valt uit dezelve gezien hebben i waarom myne pen .... niet myn hart yldelaide.' . . u vergeeten heeft —— en onwillig was om u te fchryven. -—" Vaar wel, myne dierbre! -— Vaar wel, ik heb voor dit maal genoeg gefchreeven. — Ik ben vermoeid, ik Kan —— ik mag u de reedenen van deeze vermoeitheid niet zeggen,«— myne tederheid voor uverbied my dit; — lees de laafte brief die ik aan Fonfófe gefchreeven heb, en deeze zal u zeggen  DE ECHTGENOOT i79 gen wat my vermoeid ■ .,_ De Eeuwige, myne jide- laide.'zy met u, met uwe . ■ en met myne Kinderen.' —— omhels — omhels hun alle, —• voor my — eenen kus door u op de wang van onz kroost gedrukt, zal de vereende kus hunner ouderen zyn, wyl het hun Vader niet gegunt is, hun aan^yn borst te drukken , gy weet — wat ik voor u gevoele. — ik zal u dit niet zeggen. ~~ de Echo ! . . . hoort* gy dien Echo ? . . . . Adela'tdè\ —— myn HART / . . . myne ZlEL! — ö GOD { • • • • lieve jonge Emilia! .... Maar zacbt!-—]zt myne Eenige, ik moet u doch zeggen, — waarom deeze — aftrekkingen in doezen briefftaan, daar ik voornemens was hem zonder die te fluiten. ,- Ik herhaalde, zuchtende uwen naam de naamen onzer Kinderen ik dacht Ma aan  i8o DE ECHTGENOOT. aan myne Rampen, myne Kluis- ters rammelde, — en de doffe Echo, die op deeze verfchrikkelyke plaats heerscht, weerkaaste my vierwerf, ■ mynen zucht uwe naam . en die van ons Kroost. ——- De indruk van deeze myne ontwaarwordingen — fcheen uit myn hart — tot myne hand over te gaan, — en myne pen bracht teegens haar eige voorneemen —— myne uitdrukkinge'n, — myne bittere gedachten op het papier. Dan, myne Lieve! dat zy u niet ontzette. -— Dé Algdede, — heeft ze ook gehoort' ■ ik ben wederom kalm. — Vaar, vaar wel, — myne Ziel is by u , zy iluimert aan uwe zyde, en niets omvat deeze Ysfelyke plaats dan een ftroef lichaam; — Eeuwig — eens Eeuwig zullen onze beide Zielen vereend zyn, — en dan, myne dierbre, zal ik u nog volmaakter beminnen , als nu: — hoopen wy  DE ECHTGENOOT. i8r wy hier op.' Iaat dit ons aandenken zyn- Thans blyft Timantes tot aan zyne jongtle fnik uwenWaereldfchen Echtgenoot, gelyk hy eens uwen Eeuwige vriend zal zyn. M 3 DE  j8a DE BILLYKHEID. 2>yt gerust, myn Heer.' — uwe Rampen neemen een einde, —uwe deugdzaame Echtgenoote ——• uwe lieve Kinders, —— noch uw Halsvriend , behoeven den Vorst niet voor u te voet te vallen: —- de Rechtvaardige Hemel zelve helft voor u gezorgd, en ons uwe Rechters de oogen geopend: —— gt zytvrt.' gy kunt U —— wederom in de Armen van die verheevene, die in Godvertrouwende fter- ve-  DE BILLYKHEID. 183 vclingen , gaan overgeevcn, die met zoo veele verlangen na u omzien. — Ik heb hun reeds uwe ontflaaking, —9en uweonfchuld, laaten bekend maa- Hnor een oogenblik hoe opmerkfaam den Alweetenden, Ons , uwe misleide rechters , uwe onfchuld heeft -doen zien: — en ons bevryd heeft om de fchreeuwendfte onrechtvaardigheid aan u te pleegen. Gy weet, myn Heer.' wy hadden u verlof op uwe beede gegeeven , om aan uwe Bloedverwanten en Vrienden te moogen fchryven ; dan ik wil u thans wel rondborflig bekennen , dat minder eene trek van Mensenliefde, —dan wel eene verflrikkende vond, ons heeft aangezet om u dit verzoek toeteftaan, —— wy meenden, dat gy, denkende veilig aan uwe vrienden te fchryven , hun mogelyk (want wy veronderflelde u waarlyk fchuldig) wel iets zoud M 4 mei-  184 DE BILLYKHEID. melden; datu zoude veröordeelen ;—■ en daarom hebben wy nooit een brief van u, aan hun — of van hun, aan u laaten afgaan, en u doen toekoomen , alvoorens hy door ons geleezen is ; onze verwondering vermeerderde by elk blad, dat wy van u ■ en van Uwe vrienden laafen. — Uwe deugdzaame, uwe verheevene gevoelens, — ook die van uwe Echtgenoote , — en van uwen vriend —— hebben ons menigmaal Traanen gekost:—, in één woord de, ze brieven zoude u in ons hart vrygepleit hebben, indien niet de ondervinding ons geleerd had, dat de verdorvenheid onzer Eeuw, een iterveling overal bekwaam toe maakt, en dat zelfde grootfte fnoodaarts, zich niet fchaamen, om der Godheid, te hulp te roepen , en als getuigen —— hunner onfchuld by te brengen. Waarom wy dan ook als Rechters op deeze Iosfe getuigen van u en van uwe vrienden, die gy elkander wederzyds van uwe onfchuld gaaft, niet moch-  DE BILLYKHEID. 185 mochten vertrouwen, en zouden zeeker, (aangezien alle de getuigen , al het vooroordeel teegen u was) u niet bevryd hebbe, om de draf van eenen Moorder van uwen Evenmensen. te ondergaan. Dan ziet wat op gisteren gebeurt is. —— Hoor dit — myn Heer.' en erkend Gods Almacht: De Raad was vergadert' —— men ging u Doodvonnis teekenen; — alles verwees u —.... doch op het oogenblik dat wy de laatfte hand, aan dit nu blykent onrechtvaardig Vonnis zoude leggen , rykt my een der bedien- dens van deRaadkaamer een brief over.- — ik open denzelve, en vind hem van deezen inhoud. ■ ■ ,. Timantes is niet ftbuldig! „ Jlaakt gy zyne Rechters, de uitvoe„ ring van zyn Vonnis \ — de Hemel „ ftraft my! —— ik heb hem valfcbeM 5 lyk  r^6 DE BILLYKHEID. „ lyk befcbuldigt. Ik gaa fterven; • ik zelve vermoorden den Mar- „ quis de la Placette.' komt „ by my, T en m\ner fterven de lip„ pen zullen u de waarheid doen hoo„ re !! Markgraaf de Rencourt. Gy kunt gemakkelyk oordeelen , myn Heer.' hoe ons deezen inhoud ontzette, ik vloog, gevolgt door twee andere Rechters, naar het fterfbed van deezen Godloofen : —— wy naderden zyn bed, —— by ontving ons meteen verwilderd gelaat waar in de woede — de wanhoop — de knaaging van een ontrust geweeten en eene aannader. de dood te leezen waaren. Ikdeed hem verfeheidene vraagen; —— dan hy antwoorde my op geene van dezelve ; eindelyk ligt hy zig ter bed op, _ opent de boord van zyn hemd, en rukt met verwoedheid de wind- feld van eene wonde, die hy onder de flin-  DE BILLYKHEID, 1S7 (linkerborst had, af, zie daar, zeide hy,brullende van eenenhelfchen Toorn, zie daar hoe een vreemde hand , my geftraft heeft, — over den moord dien ik uit wraakzugt, aan myne evenmensch gedaan heb, —— en om dat ik de onfchuld — en de deugd, bykansdoor myne valfche betichting op het Schavot hebgevoert! ik flerf, vervolgde hy, — Timantes is onfchuldig, ik heb la Placetï'e vermoord! Ik was het, die op het ogenblik dat ik dit gruwellluk ter uitvoer bragt, ook TtMANTEs,(die alléén 't digfle by my was) eene ligte wondetoebracht, die hem by het vermoorde Lyk in ommagt deed nedervallen. Ik was het die de bebloede Ponjard naast de zyde van Timantes neederley, terwyl hy in flaauwte lag: —. en eindelyk , ik was het die myne Rechters deezen Moord het eerste kwam aanbrengen Hierzweeg die Rampzalige, een oogenblik, ik wilde hem "weder eenige vraagen doen, maar myne verflaagenheid over het  188 DE BILLYKHEID. het aanhooren van eene zoo fchrikkelyke bekentenis, floot my de monden ook myne twee byhebbendc vrienden waaren fpraakeloos. — Dan midden in deeze onze Roereloosheid — vloog de Markgraaf — eensflachts, — woedende— en brullende als een bezeeten, ten bedde uit, — rukkende met eige handen de wond die zwaar bloede, verder open, braakte de Ysfelyke Godlasteringen uit, en viel met den vloek der Hel in zynen Mond, en de verwenfching van zich zeiven op zyne lippen, — dood voor onze voeten neder. — — Dan , Myn Heer/ — ik zal het verder gebeurde , naditvreeslyk, dit zielverfchrikkend afflerven , ftilzwygend voorby gaan. —— En gy — en wy als Rechters , kunnen nooit genoeg , de goedheid , — de Rechtvaardigheid der Goddelyke Voorzienigheid , bewonderen, — die ons zoo merkelyk.u voor eene fchandelyke dood , en ons voor het begtan eener onrechtvaardige Straf. oef-  DE BILLYKHEID. 189 oeffening bewaard heeft: — Gy hebt uwe Rechters in uwe brieven , — (en met reeden voor zoo verre gy zelf van uwe onfchuld overtuigd waard:) voor onmenfchelyke —. voor wreedaarts uitgekreeten , maar beken zelv, dat alles tegen u getuigde , men vond in de flik donkeren avond , een vermoord Lighaam naaft uwe zyde leggen. — Men vond een bebloeden Ponjaard in uwe hand , *—gyzelve waard Hechts ligt gekwest, — gy waard dien zeiven avond met Rencourt in één Gezelfchap geweest. —— Men wist dat gy en Rencourt nooid Vrienden waard , —— kortom alles veroordeelden u • te meer, daar gy by uwe verhooren , een voorkomen van trotsheid en onverzettelykheid had ; (het welk wy nu ais het merk uwer onfchuld moeten aanzien,) dat geene voordeelige gedachten omtrend uwen inborst, opdat oogenblik aan ons gaf. —-- Dan  j9o DE. BILLYKHEID. Dan genoeg hief van. —— Ik wenfche u uit Naam van alle uwe Rechteren geluk met de Zegenpraal der onfchuld ; -—- wy zyn deezen wensch, aan de bitlykheid verplicht. De noodige en vereisctite herttelling van uwe Eer, en die van uwe Vrienden, zal u , —. zal hun , door ons gegeeven worden; —*—■ gy kunt, Myn Heer! na dit oogenblik gebruik van uwe Vryheid maaken. Ik geloove niet dat wy aan uwe weldenkendheid vergeeving behoeven te vraagen, dat wy u dus ysfelyk hebben doen bewaaren, wy waaren dit als Rechters verplicht, — zoo lang wy u als een onwaardig Sterveling befchouwden. ■ - Keer naar uwe deugdzaame Echtgenoote, naar uwe Lieve Kinderste rug; — ik zal het my eene Eer maaken om aan uwe vrouw , en aan u te koomen verzekeren , hoe veel. deel ik in uwe vereende vergenoeging neeme , en zal, zoo  DE BILLYKHEID. 19 200 gy het my toe wildt ftaan , den kring uwer waardige Vrienden met myn perfoon vermeerderen, —. en hier door te meer in ftaat gefield worden , — om ons gezamentlyk te herrinneren, hoe gelukkig een Sterveling is , die door den Eeuwigen bewaard word, en hoe veele erkentenis, wy aan zyne Voorzienigheid verfchuldigt zyn.— EINDE. Db   193 DE MENSCH, EN HET WORMPJE. De Mensch Spreekt. Kruipend Schepzel! .. gy hebt leeven, «j Zeg! — wat baat u — uw beltaan? — Waartoe dient u toch — uw weezen ? —i Wie — wie ziet uw nooddruft aan? — N Weg -* Als gy onder onze voeten, Wordt vertrapt, — en geeft den geeft , Wie heeft deernis met uw Jongen? — Wie is ooit hun fteun geweeft? Wat — wat doet gy doch op aarde, Noodeloos en vuil gediert ! —— Plaaggeelt van de Stervelingen! Die uw gangen kruypend ftiert? ——  194 DE MENSCH, De Worm spreekt, Trotschaard zwyg ! — durvt gy my hoonen! Zie den grooten Hemel aan. Daar — daar woond — de Heer der Heeren * Die — die zorgt voor myn beftaan! — Weg — verfoeide laage Wormen, Vliegt — verfchuüt u onder de aard, Het genot der Waereldvreugden , Is den Menfca alléén bewaard: —- Wrevele fpotter! - eer de werken Van Hem, die my 't leeven gaf! ... Denk! — aan uwe jongfte {tonden. Slaat een oog naar 't wlsfe graf ; — Weet gy, wie myn' kleine Jongen Byfpringt , — als uw' wreede voet, My verplet, — en my doet fterven Weet gy, — wie hen dan behoedt? — Hoor  EN HET WORMPJE. IQS M 2 AIS 2ie eens neêr in graffpelonken —■ In de Doodkist van een mensch!.... Trotsthaard! -1— wie heeft hier op aarde -Van ons tweèn de beste" wensch l —- ' Slaa uw oog eens in de graven Van uwen Natuurgenoot ! = Staar eens op zyn* kille wangen 't Beeld van een gewisfe Dood! God— de Schepper van de menfchen, Dien gy dus baldaadlg tart , —• Die — die heelt ools myne wanden, Ziet ook neêr op myne fmart: —— Hoor het! laat een Worm u leeren. -— H Y die op uw Kinders ziet 3 Ais gy aan hun word ontnoomen, Die verlaat de myne niet. ——  iqó DE MENSCH Servt de Wo?.»l! zyn zy» — is heenen. — Maar — gy, — trotfche Serveling ! — Éénmaal komt het eind der dagen, Eins begint GODS Rechtsgeding: • Beev! ~* Als gy leeft — trapt gy de Wormen , —Gy veracht hun fmart — hun pyn; — — Echter zal uw vleesch — hen voeden Als gy niet meer Mensch zult zyn. — Leer dus ! — leer dus van de Wormen , — Spot nooit met gods wys beleid , — Zyne Alwysheid fchbnk ons 't leeven, — Ook wjr zyn door hem bereid. ——- Leevt gy.bier in meerder vreugden , Dan aan ons te beurte viel, --— Hebt gy bier wat meer genoegen , —— Sidder !... denk aan uwe Ziel: —  en het WORMPJE I97 N 3 Zal Eeev.' — laat uwen wrevel vaaren.' Zyt gy zelv wel meer — dan ftof ? Neen ! — ö Neen.' — dus wil u wachten! Smaad niet —geev uw' Schepper lof! Heeft god u een Ziel gegeeven , Meerder denkend — dan de myn ? Denk ook — dat, — de Ziel der Menfchen Eéns voor de Eeuwigheid zal zyn.' Onze Ziel — ftervt by ons fterven 5 De uwe ziet de draajing na Van de rollende Eeuw — der Eeuwen, Slaat ze zonder einde gaê. — Zeg! — wat heeft die Ziel te wachten Als zy hier haar maaker hoont? En voor zyne mindre Schepzlen Zoo — zoo veel verachting toont? —  198 DE MENSCH, HET Zal zy dan niet eind'loos zuchten In den afgrond van de Hel; Als zy vpor den Treon des Heeren Hoort het eeuwig Vloekbevel?- Bénmaalnoch — ó Stervelingen , Zet' uw' Hoogmoed aan een zy! — .... Mooglyk zyn de kleine Wormen, Niet zoc deernis w«ard als gy! —  HET ROOSJE. Geurig Roosje! — uw* tedre blaad'ren Leeren ons door hunnen geur, Dat de Lente van ons leeven Schoon is — als uw' fchoone kleur. N 4 Zagt Vriendelyk Roosje! — dat de velden Sierfel geevt, — door uwen gloor! Gy — gjr leert ons door uw pryken *t Deugden pad — het glorie fpoor. Lachend Roosje! — puik der bloemen! Zien wy op uw Majefteit, Dan — dan denkt het edel Harte Ook die glans is my bereid. ~  200 HET ROOSJE. Ziet — Zagt — liev Roosje, als we u zien bloeien, Kennen wy den Hemel Heer! Hy — H? laat uw' knopjes botten , HY zent u —uw voedzel neêr; — Slaan wy met aandachtige oogen , Op uw priklend Stengetje acht; . Dit — dit leert ons Stervelingen Dat op Aard de ramp ons wacht: — Zouden wy geen'Rampen wachten! Daar — daar zelv de fchoone Roos, Niet bevryd is van haar doornen , En zy bloeid — zoo kort een poos! — Keen ! — ö neen Natuurgenooten ! Het genot der zondige aard, Js niet vry van bange zorgen, Dit word u by god bewaard. —  HET ROOSJE. 201 Gy alléén — gy kunt tewond'ren , Hoe de Schepper van 't Heelal , Ons uit yder van zyn werken , Toont wat ons bejeegnen zal: — N; 't Roos- Ziet! — ziet eens langs de akkers heenen ! — Zie hoe zy vol onkruid ftaan , Zoo — zoo is ook 'smenfchen leeven, — Hetvereischt — één Zucht — één Traan ; — Groote deugdgezinde Zielen! Gy alléén, — gy die gevoelt Wat het is noch Mensch te weezen, En op hooger Heilftaat doelt. 't Roosje heeft zyn fchoon , — zyn Doornen, Wy de Jeugd, en onze pyn , — Doch . . . wy worden eens herbooren, Dit — dit moet ons oogpunt zyn. —  2o2 HET ROOSJE. 't Roosje bloeid flcchts weinig dagen , Wyl het zynen glans veripreidt — Maar — onsgrootscli — ons denkend weezen Is gevormd voor de Eeuwigheid. — STRYD  203 S T R Y D, TUSSCHEN de ROEMende LIEFDE. Dat's recht, myn Hart! — 'dat's recht > — vojg — volg uw zinlykheeden, Gehoorzaam aan uw' drift; — aan de in- fpraak van de Min , ELECTEA is het waard , — geey haar uw' Tederheden , De Liefde alléén, ö ja ! fluit allen Zegen in. . . . Maar zacht! . . • heeft 't Vaderland geen recht op myne dagen? — Gewis! — en — 't Vaderland roept my¬ nen Arm ten ftryd, — 't Eischt Kinders uit zyn' fchoot, om zy¬ nen roem te fchraagen, Het vordert deezen plicht, — 't is nu, — of nimmer tyd , — — Het  204 STRYD , TUSSCHEN DE — Het Oorlog klinkt — en brult op rnyner Vad'ren Gronden , Het Slagzwaard dreigt den Strot van mynen Landgenoot, De Vyand juicht van vreugd, op 't zien van onze wonden , — Door ftad — door veld — door erv'' fncrt zyn moordaadig Lood , . . . .. . . Ik vlieg ! . . gedachten ! — weg .... wyk Liefde, -- laat my rusten! . . .... Ik' moet! -- . . . ik gaa ten ftryd , . t ik draal niet langer, -- neen! — Weerhou — ö fiere Min,.. . weer- ftrecv' geen glorielusten . .. Myn Vaderland roept wraak — 'k Yl tot zyn redding heen. — .. . 't Is b:Ilyk voor zyn Land — den Arm der Min te ontvluchten , .... Ik vind de Liefde warm weerom na deezen Plicht. — Stcrv ik op 't bed van eer - wat nood! — myn' jongde zuchten, Zyn Offers op 't Altaar , voor Land , en 't Volle gefticht! — ... Wat fchoon — wat dierbaar Lot! — hoe zal 't myn' Asch eens ftreelen , Wanneer de Naneef op myn Giaf een traantje ftort,... En zegt — de Dankbaarheid komt mydeez' Traan ontsteelen , Het is aan 't Stop van RAMS, dat hy . geofferd w0iïdt !. . .... Geöf-  ROEM EN DE LIEFDE. 305 ... . Geofferd! .... aan myn Stof!, . . ver- heevene gedachten! . . . Ik volg uwe infpraak op — ik ffcaar uw grootheid na ... Ik red myn Vaderland ;... maar — waar — waar toe dit wachten? . . . .... Zvvyg Liefde.' . . Liefde zwyg!. .hoon ik Electra? ... ja !... .... Wat zegt ge fiere?... mag . , . mag ik haar niet begeeven ? — .... Waarom niet? ... wreede/... ha mis- gunt gy my dan de eer, Om voor myn Vaderland,... fmoor! .. fmoor gy doet my beeven , Ik Leev.... ik adem noch . . .. maar 'k hab geen vryheid meer ! — ... Geen vryheid!... zelvftryd!... wend! laat my doch ruft verwerven . . . .... Wat moet ik kiezen, in dees' dubblen — dierbren band ? ... .. . . Hier roept de Liefde my, ... en zegt ... gy MOOGT NIET STERVEN! Daar wenkt de Dood my weeevoor't heid VAN 'T VADERLAND ! — Hier word myn moed verdoovd door twee aanminnige oogen' — Daar wekt de zuigling hem — die zucht in zynen Nood — .... electra, dunkt my, vraagt, - hebt gy myn Hart bedroogen ? — . . . VERLAAT ge UW VADERLAND ? Vraagt my myn Landgenoot. — Wat  206 STRYD , TUSSCF1EN DE — Wat hier gekoozen ! ... wat!... wat moet het zwaardfte weegèn? De Liefde tot een Vrouw, die ik zoo teeder min — — Of die voor 't Vaderland , — dat wraak wacht van myn' deegen , En dat my toegilt, — wreek dit zuchtend HUYSüEZIN? ... . ó Moeielyke keus!. . ziet hier, Rcchtaarte Harten , Een vraag die gy alléén — alléén — befiisfen moet! ... Het is geen lafheid, - neen! -- ik durv den vyand tarten, — Maar 't baat niet — als het Oog der Min zich kennen doet: .... Zich kennen! . . 't Oog der Min!.... Vermeetlc — ftaak die woorden .'.. Mint-mint ge electra, - daargy dus uw eer bevlekt? — ... Zyn 't deez' gedachten, die haar fier gemoed bekoorden? Is 't dat beginfel, dat haar zuivere Liefde wekt? ....Vergt zy, dat gy om haar — uw Vaderland laat zuchten? ■Wil zy dat gy uw' arm niet waapenen zult ten ftryd ?.. ..... Velban ! — verban dien waan , — vlieg heen — weer de ongenuchten, Van uwer Vadren grond j — verlies ! — verlies geen tyd,- ^  ROEM EN DE LIEFDE. 207 — "Men mag — men moet om 't Land, — en huis — en erv verlaaten, -- De liefde tot een* Vrouw groeit by het vuur der Jeugd — .... Die voor het Vaderland , — in waerdige onderzaaten, Is de eerile tik v3n *t Hart, — geprikkeld door de Deugd: — . .. Sterv ik op 't bed van Eer, met glorie overlaaden, Zoo vind ik myn' vrindin — toch éénmaal zeker weer,. .. ...Maar—valt het Vaderland — door onze laffe daaden — Wy zyn het eindloos kwyt — en — fterven zonder eer: — .... Ik aarzel langer niet! ... ó Mingod!zyt te vreeden; Dat ik myn tweede zucht, u fchenk ten onderpand ... .... Zie ik ons Erv gered — 'k zal u myn zorg befteeden dan onze hooftplicht is de zocht voor 't Vaderland! Li-  zo8 l 1 c i a s 6 1 l v i a.' Ontvang, ö fchoone Vrouw f .... dit blad .... door my gefchreeven , Van de andre zyde van den breeden Oceaan , ... Ontvang het Silvia ... gy jeeven van myn leeven ' Van hem die eeuwig zal naar uwe Liefde ftaan : ... .... Uw liefde!... Silvia .' ... voelt gy dit woord myn' waarde ? ... Helaas ! uwLicias, die u zoo teder mint, .... Zucht thans in flaverny , ... is léevend dood op aarde, Hy heeft geen plekje gronds .... waar 't Hart zyn kalmte vind ; — ... Zyn kalmte! .... Hemel! ... Neen myn ramp myn ongelukken, Zyn eindloos ... eindloos groot ... wyl 'k u myn , dierbre mis. . .... De  LICIAS aan SILVIA. 2go ... De toey der Slaverny, kan my geen zucht ontrukken , *k Veracht zyn zwaarte, wyl hy my niet haatelyk is. . .. Niet haatlyk! — welk een woord! — 't zyn dees onwaarde banden — „ Die my beletten , om myn Silvia te zien ... Wreed noodlot! — boel - ontboei myn fchuldeloofe handen , Op dat ik vry myn Hart, mag aan die dierbre bi én! — Dit Ach fchoone! ach voelde gy 't gewicht yan all' myn fmarten.' Uw' tedre Ziel veiftyfde, om *t Lot voor my bereid;. . . — Wel meeft verdrukt de Ramp de dengdge. zindfte Harten, Gelukkig dat hun loon — hen wacht in d'Eeuwigheid. — In de Eeuwigheid! ó ja, - myn eenij welbehaagen! Daar zal uw Licias voor altoos By u zyn: Daar ziet aan uwe Ziel — zyn Ziel zich opgedraagen , Verlost van 'sWaerelds druk', - gevoelloos voor haar pyn: —  2io L I C I A S — Dit — dit is noch myn troost — in myn zoo drukkend Lyden; De grondelaofe Zee die ons thans woedend fcheid, Zal niet meer gaapen, — neen, -- daar zuüen we ons verblyden , Het is voor Goè'ls Throon, daar u myn Ziel verbeid; — .... . Voor Goè'ls Throon! — en zal — en zal ik hier beneeden , Die Vrouw dan niet weêr zien , die in myn' Boezem leevt ? .... Kom Dood! — kom nader dan metfnelle en vlugge fchreeden, Denk r.let dat Licias voor uw venasfing beevt. — Wat's dit!... wie dryvt dien fnik, door deeze Rotfen heenen? — Wie baauwt hier in dit oord rryn droeve zuchten na ? Zyt gy het Echoös, — die uw Oor leend aan myn weenen ? — .... Of kend dit Halvrond reeds de naam van Silvia?.... ö Lieve Kartvrindin! — de fombre Bergfpelonken , Waarin ik aan u fchryv, — daar ik me ln Tiaanen wasch, ^  AAN S I L V I A. 2ii Heb ik uw waarden naam , ten onderpand ge" fchor.ken — Wyl zy de troosters zyn van uwen Licias ! . .. . ... De troosters! ~ fchoone ! ja! — zy vangen myne zuchten , En zenden my — myn zucht, — myn zucht noch warm weerom, Zy troosten my hier mee, — ik wil hen niet ontvluchten, — — Myn hart verheugt zich in dit fchorre berggebrom: — Geen wonder, dierbre Vrouw! — hun weergalm weet de klanken, Van uwen lieven naam, — door my zoo vaak geüit, -— Zou "k hen ontvluchten .' — neen, — ik wil hen hier voor danken , Tot dat de laatste zucht , op myne lippen ftuit. — Maar, lieve Silvia! . .. . neen! wreede nagedachten — — Wyk in den nacht des grafs ,— die u uw aantyn gaf, — .... Zou ik, myn ander ik, .-niet meer —niet hoger acbten ! Ik haar verdenken ! — wyk — wyk fiddring van my af, — 0 2 - Myn  212 L I C I A S .- Myn dierbre SilvU» zou my haar Eed niet houen , «- Zy die zoo deugdzaam is, — die my zoo teeder mind.' — ... Vergeev uw' Licias, bekoorlykfle aller Vrouwen! Hy Is een fterveling , die zwakheid ondervind: — Ge'oov me, ö lieve ! — dat,hoe waar wy ook beminnen, Zoo lang wy ilêrvlyk zyn, wy minnen flechts als mensch, Gebrekkig, — onvolmaakt,-- dit kan men niet verwinnen , > Eén ledig vakje foms --- verbittert onzen wensch: — — 't Is waar ,één kuiiche traan , — éin traan van gulle vreugden, Snoert — fnoert ons Hart weer vast, aan 't blyde Llefdens lot: — Maar 't is voor 'sHeilands throon , — ge¬ louterd door zyn deugden , Dat men esrst Hemels mint, — zoek dit alketn by God! — 6 Ja! by hem alléén, — daar zullen wy verë'enen , Alfcheid het Noodlot ons hjer woedend van elkaar, Voor  AAN S I L V I A. 213 Voor de Eeuwigheid getrouwd — bevryd van 't aardfehe wee:ien , Zien wy vernoegd den draay, der w entlende Eeuwen naar. — ■.... Dan Hemel! a:h ! hoe lang zal nog myn Leed hij duuren ? Hoe veele traanen noch voor deezen tyd geftort ? .. , .... Vlieg tyd ! — vlieg haastig voort, — ik reikhals naar die uuren , Maak Schepper! -- maak myn ramp, zoolang geleèn doch kort! Neem my met Silvia, — ey neem ons van deez' aar Je ! Ach eindig onzen loop , — verlost ons van deez pyn! Gy vormde ons voor elitair, — welk eeneonfchatbre waarde , Als ik voor de Eeuwigheid met haar ver' eend zal zyn! — .... Dan waar voerj my myn drift ! -- is — ' is dat Christen wcefen ! Fnuik Wnrm, — fnuik dan dien trotsch field gy uw God de Wet!' ' Voegt dit uw wreevele Ziel! — wil voor zyn Almarht vreezen, Mor niet, - hy weet uw tyd - dien klokjlaj is gezet. — . O 3 Maar  214 L I C I A S Maar 'k eindig, Silvia, — ik kan niet langer fchryven, — Myn hart wykt altyd van zyn eerste voorwerp af, — — Dcor wanhoop, — door verdriet , voel ik myn leên verftyven , En daagelyks delvt de fmart, voor Licias het graf.... .... Het graf!., ö ja myn Lief! — doch wil daar voor niet fehrikken , Hoe, wilt gy dat ik lcev? — daar my de hoop begeevt, Van u ooit weer te zien!... hier fmoort de rouw myn fnikken,... Helaas ! — uw Minnaar heeft reeds lang genoeg geleevd, — Hy leevt noch wel voor u ,... maar deeze onwaarde boeien Beletten, dat hy vlieg naar u zyn dieibre heen,.... .... 'kzag, in myn Slaverny, — viermaal deez' bcomen blceien, En viermaal 't jeugdig groen bedaauwd met myn geween, .... Wat tyd! — wat lang een tyd , — voo? myn beminnend harte... ... "Neen 't is vergeefs, dat ik een laaste poging doe, — Ik  AAN SILVI A. 213 Ik kan niet kalm meer zyn, — want de overmaat van fmarte Dryvt ftaag met dubble kracht, my weer myn gillen toe. Vaarwel dan dierbre Vrouw! - vaarwel myn' Ziel beminde! Zie ik u nooit weerom op deez' Rampzalige Aard*, — Eens — eenmaal, —zeeker eens zal iku we- dervinden By Hem, die voor de deugd , - een beter fchat bewaard. — — Sluit ik myn" Oogen hier > — in deeze woes¬ te ftreeken, Alwaar de Slaverny ten arbeid my verwyst; En blyvt myn teder Hart, van 't wer.fchelyk- Lot verfteeken , Om u hier weer te zien , — daar nooit myn Heilzon ryst,— — Zoo zal, — wen 't uiterfte Ach! - zal aan myn Borst ontvluchten , Het beeld van Silvia, noch zweeven voor myn geeft, — — Zy had myn eersten wAisch,- zy had myn' eerste zuchten, Myn Traanen in dêez' ramp , zyn voor die Vrouw geweeft,,,, .... 3 < n  2iö LI Cl AS aan SI LVIA. Een kus, myn SUVia ! ... (hier drukken myne Lippen Dit nat betraand papier) ..r. vaarwel tot beter tyd.' — -- Wat nood — veel ik myn ziel haar Kerker hier ontglippen, Dan blyv' ze aan Silvia , voor de Eeuwigheid gewyd.  N A r E D jE N# nrjLaar de voortzettting van het JLy debiet myner Cephalide, thans, onder de naam van een ander uitgever, voortgaat, heb ik nodig geoordeeit het Public q te onderrichten , dat alle de Exempelaren, die nog overig zyn, en welken by den Boekverkoper J. C. L e eu west yn , alhier in den Haage, worden uitgegeeven, echt, en de Voorberichten 'er van door my eigenhandig ondertekend zyn. — De byzondere omjlandigheden vandeneerJlen Uitgever J. A. vanDrecht, hebben hem belet, de verdere voortzetting van dit werkje op zich te nee# men  ii NAREDEN. men; en , het is, met wederzyds goedvinden, dat de Boekverkoper Leeuwestyn dït heeft overgenoomen. Het heeft my, zeden meer dan drie jaaren dat myne Cephalide het licht zag, verfcheiden maaien verwondert , dat byzondere, edoch «mbekende, Letiervitters, zich in 't zweet gewerkt hebben, om my over de onvolkoomenheid der taaie, die hier in gevonden wordt, aantevallen. Ik zie zelvs, thans, dit gebrek volkoomen in; doch die Heeren, moesten op het oog gehouden hebben, dat myne onbefchaafde Cephalide de eerfteling was van een Schryver die, voorheên, nimmer zyne Studie van het beoefenen der letterkunde maakte, en, toen ter tyd, zyn eer/Ie werkje ongefchaaft- ongekunfteld, gelyk het uit zyne Pen gekoomen was, in de waereld zondt.- Ik  NAREDEN. ik. Ik hadt, in. die tyd, geene kennis aan een èènig man van Jludie, en myne omjlandigheid belette my een taalkenner optezoeken! — Dat men, in het vervolg, by de lezing van dit boekje dan, alléén op uk uitvoering des onderwe r p s , en niet op de verkeerd geplaatste cornrna en onvolkomenheid der taaie lette'. — De zverken die ik, na deeze Cephalide, heb uitgegeeven, zoo wel in proze als poè'zy , zullen , des Kundigen, doen zien, dat ik dit gebrek verbej tert heb. Behalven dat, dunkt het my -weinig edelmoedig te zyn, als onbekende fchry vers, een gejchrift, omhet gebrek der taaie , aantasten , -waarvan den inhoud, misfchierj, boven hunne bedilzucht is? — Dit is toch de weg niet, om jonge lieden , wier fmaak zich tot liet vak der letteren Jcbynt te ontwikkelen , $ a moed  iv NAREDEN. moed in te boezemen ! Wat my aangaat , ik heb foortgelyke oordeelsvellingen altyd beneden myne verachting gejleldt; en my nimmer verledigd dezelven ééne pennetrek waardig te achten! — De Heeren Scbryveren der LctteröeffeniDgen en die der Boekzaal hebben meer recht aan myn eerfteling gedaan; en hun bekend oordeel , over werken van fmaak, doet oneindig meer, immers by degelyke lieden , af, dan dat van eigendunkelyke- gevoelooze- onbekenm de berispers, die zelfs, meer dan eenmaal, door het gezonde menfchenverfand, zyn weder legt geworden! —' Genoeg: het verveelt my, hier langer by flilflaan. — MEN KAN TOCH DE HUID VAN DEN MOORMAN NIET VERBLANKEN ! — Met een edeler genoegen, betuige ik, by deeze, myne erkentenis , aan zoo veele gevoelige- der menschheid ver-  NAREDEN. y ïjerè'erende harten, door wien myne Cephalide niet met onverjchtlllgheid geleezen is. — De brieven die ik, over dit werkje , van onbe* kende handen, ontfangen heb, hebben zeker liet meeste toegebragt, om myne fchryjiust gaande te houden; en, het debiet myner iaatere uitgegeeven /chriften, overtuigd my dat ik niet geheel ongelukkig, om aan hunnen Jmaak te voldoen, gef aagt ben. — De aanpryzing eener Zedenleer , die haar oorfprang in het menfchelyk hart heeft, was altyd het eerfle en eenige oogmerk waarom ik myne pen opnam; en, dat oogmerk, geloov ik, dat het meest met den gevaarelyken plicht van een openbaar fchryver inflemt ? — Het hart der jeugd neemt, zoo gemakkelyk, elk leerflelzel, dat de driften bekoord , aan; het is, der/ialven, voor een slut/teur, die uit de begin-, * 3 zelen  vr NAREDEN. zelen van een eerlyk man werkt, zeefmoeïelyk hierin een juisten middenweg te houden, en het aangenaam» met het nuttige te paaren. — Laat myne uitgegeeven /lukken — laat ook deeze myne Cephalide. Jchoon een eerfteling zynde , bewyzen, in hoe verre ik het hart myner lezeren, als een menfchenvriend, tot hogere- tot edeler denkwyzen heb trachten opteleiden! Meer heb ik niet t e zeggen, dan alleen: dat het , tot welzyn der maatfchappye , wenfchelyk waare, dat meer lieden van eene bekende kunde, en eene beproevde weldenkenheid de pen opnaamen, om eene gezonde- en, met den aart eens christens ftrookende , zedenleer voortteplanten. — Zoude dit niet meer, dan zoo veele laffe- zoutlooze tydfchriften, gelyk men ons thans mede overlaad, tot nut van het algemeen  NAREDEN. vu meen toebrengen? — Wy berispen vaak , onzen broeder over den doorn die hem befmet, zonder op het vergif, dat ons eigen hart verbittert, te letten! — Men befchimpt de taalfout in fchryver, en men ziet ds weezendlyke zedenkundige gebreken, die in zyn werh voorkoomen, over hes hooft; en die gebreken zyn toch iet meer dan een taalfout?—De jeugd neemt ons boek niet in de hand om op de Comma, maar omop den Inhoud te letten; en, daar werkjes van fmaak , en Romans (geene zedenverwoestende Romans heb ik hier op het oog) het meest aan jonge- ongeftudeerde lieden in handen worden gegeeven; moesten de fchryvers 'er van, niets dan de deugd en verhevenheid aanpryzen! — Wanneer zal dit, oyer het algemeen, gefchieden? —Laat ik, evenwel, by myne Kunstvrienden, mogen  vni NAREDEN. mogen aandringen, op de nuttigheid hier van ; en, onze Recencenten mogen zeggen dat zy uit een hun weinig veréérent en voor der mensc/iheid weinig nuttig oogpunt werken ! — " J. E. de WITTE, Junior. In den Haage «ien iö April 1789.  E R A T A. Wadzyde, Regel van onderen, Jlant Rol .' Rot.' 3 4 - - - - lees Rolt ! Rolt! 11 5 - ------ niet lees niets !3 ii tiw lees U. 30 7 ------- Geloof tel Gelooft. 20 a - -- -- --u lees uw. 25 22 ...... . uitftaan te doorftasn. 20 5 ------- Haar lees hem. Co U ------- erken lees erkennen. Cl 18 - -- -- -- lagt/.»« lacht. 7J o - -- -- --n lees uw. 86 17 ----- - - helling voöR lees helling van eene voör. Si 6" - benikVrin- din lees ben ik de Vrindin. Iiy 6ow» aan - - - - - Elisb /'g Celicour /«h eeise aan Chart-es. Ij8 2*---.... fchadelyke dood lees fchandelyke dood. U9 6------ - Druppen bloed lees droppelen bloed. De overige taal, en /pelfout en, niette in dit Werkje mochten zyn ingrjlooprn, eelievede Ler%tr gunstiglyk te overzien.