T O B E R N E.   T O B E R N E OF DE ZWEEDSCHE VISSCHERS. ZANGSPEL. DOOR. HENDRIK OG EL WIG H T, Junior. Te AMSTELDAM, &y ABRAHAM MARS, 1798. Met Privikgit,   VOORBERICHT, In dit Zatigffükje bied ik nrjné Inndgenooten een vermakclyk en tevens leerzaam tafereel aan, waarin de ouderliefde niet alleen, maar de zucht ter redding van de onderdruktwordende orifchuld, op de leven dijft'e wyze, dfgefchetst zyn ■ lk durf :ny op gronden van de hoogfle waarfchynelykheid vlei/en, dat het op ov.s fc':o:iwtooncelt even als op het Franfche, voldoen zal: de cenvouw iige fchoonheid, zo der muzyk ah text, zyn my daarvoor borg; cu dus heb ik niet geaarzeld het ten tooneele te voeren , alt komende het my voor, dat me;: , in het vak der zangfp ellen wel degelyk behoort te leiten of de muzyk naar den tyd, waai in men leeft, behagelyk zy of niet, en men , daar dezclvcn veel kosten veroorzaken eer men dezclvcn kan vertoonen , niet vermag deze kosten ten nadeele der financieels gefteldhtid van den fchouwlmrg te maken, op een bloot misfehien, V welk zo dikwerven mislukt; daar het onbetwistbaar is, dat één è twee fchoone ariaas of müzykfilukken, in een zang/pel, het geheel niet kunnen aanneinelyk maken, even weinig ais een rok van het fynfte laken in dezen tyd behagen zou, indien dezelve naar de mode der vorige eeir,v gemaakt wierd. Men heeft  heeft van het hier aangevoerde de levendigfle bewjzeti voorhanden in de Ko ornmaaijers, den Algerynfchen Landvoogd, en anderen , die, hoe zeer zy in den tyd, waarin zy uitgekomen zyn, behaagd hebben, echter op den tyd hunner verfchyning in het Nederduitfch kleed, wel verre van voordeel, nadeel aan den fchouwburg hebben toegebragt, dewyl men, kiefcher van /maak in het vak der muzyk geworden zynde, ook billykerwyze verlangt iets te hooren, dat boven het oude verheven en dus naar den finaak van den tyd waarin men leeft gefchikt is. Dit aan te halen heb ik, om redenen , my rakende ,noodig gedacht; de teepasfing kan gemaakt worden door dezulken, die zie h hierdoor (daar zy in een verkeerd denkbeeld flaan") beantwoord vin .'en , en aan wier heimelfke knorrigheid, om de uitoefening en volhouding van dit myn ftelzel, ik my zeer weinig bekreun , al weder denkende aan de fpreuk, welke ik meermalen heb aangehaald: De blaffende liondzwygt, als men hem ongemerkt voorby gaat. Mag dit ft tikje voordeel aan den fc houw burg en vermaak aan myue landgenooten verfekaffen, dan zal ik mynen arbeid ryke/yk beloond achten.  Geen exemplaren zullen voor echt gehouden worden , dan die door den Secretaris van den Schouwburg der Bataaffche RepubUik onderteekend zyn.  PERS ONAADJEN. ChristiËrn, troonopvolger van Zweeden. RODOLPHE, zyn vrind. LOF FIELD, opzigter der mynen. GERNANCE, dochter van Lofield. TOBErne, een jonge visfcher. e r i c , een visfchcrs jonge , vrind van Toherne. DE MOEDER VAN TOBERNE, zeer Oüd. EEN OPPERHOOFD DER MYNEN. CROOR VAN STRUIKROOVERS. CHOOK VAN MYNWERKERS. CHOOR VAN VISSCHERS. C II O O Pv VAN VROUWEN»  TOBERNE, OF DE ZWEEDSCHE VISSCHER. ZANG SPEL. EERSTE BE D R Y F. Het tooneel verbeeld de buiten ingang eener myn , in het midden van verfcheiden bergen gelegen ; achter op hei tooneel', iets verheven , ziet men het huis van Lojfcld, met een nieuw, laag, doch tiitgeftrektgebouw, waarin de werklieden der myn zich by nacht onthouden; de rechter zyde des tooneels ,tot op den voorgrond, verbeeld den ingang van een boschaadje ; de linker zyde is door bergen afgefloten; de weg naar de ftad is aan het einde. Het is nacht. EERSTE TOONEEL. C I-1RIST IËRN , gevolg van STRUIKROOVERS. Christiêt n, voorzigtig naderende geeft een teeken aan deroovers om te voorfchyn te komen, gezien hebbende dat alles /lil is. CHOOK VAN STRUIKROOVERS. CHRISTI ËRN. Komt, in ftilte, allen nader, En verbergt u in dit dal: Voorzigtigheid en moed te gader Zyn u nuttig in 't geval. A STRU1 Iv>  3 TOBERNE, STRUIKRO0VER S. Treden vvy, in Kilte, nader, Bergen wy ons in het dal: Voorzigtigheid en moed te gader Zyn ons nuttig in 't geval. CHRISTIËRN. Gy zweert my faam, myn wraak te zullen dienen? STRUIKROOVERS. Wy zweeren faam, uw wraak tc zullen dienen! CHRISTIËRN. Gy flxaft gewis, die tracht my tc verraên ? S T R UIKRO O VERS. Wy ftraflfcn wis, die tracht u te vcrraên ! CHRISTIËRN. Laat de onfchulds kreet u toch niet vvederhouên, Wilt met gesn medely' Gernances fmart aanfehouwen: Haar fchoonheid kon u wanklcn doen: Myn toorn woi d dan eerst recht bevredigd , Als ik voor hiir, die my beleedigt; Haar' vader offer aan myn woên. STRUIKROOVERS. Kon men geen hoop op voordeel bouwen, Op 't vrye plonderrecht betrouwen; Zou ons zyn plan zelfs beven doen. CHRISTIËRN. Gy deelt dan allen in myn woên ? En zweert gewis, myn wraak te zullen dienen? STRUIKROOVERS. Offchoon wy fiddren voor uw woên, Zo zweeren wy, UW wraak te zullen dienen. CHRIS-  ZANGSPEL. 3 CHR ISTIÊRN. *£ Is tyd, vertrekken wy, verwydren we ons heel zagt. De dag vervangt alreeds de nacht. C IJ OOR. Verbergen wy ons al te gader: Men wyk' zorgvuldig in het dal. Voorzigtigheid en moed te gader Zyn ons nut in dit geval. TWEEDE TOONEEL. CHRISTIËRN, RODOLPHE, een knecht VU* Chiïst, ern. RODOLPHE. 't Is goed; 'tis goed! ga n'et verder: ik zie het. CHRISTIËRN, Rodolphe is reeds te rug. RODOLPHE. In 't einde zie ik u dan weder, mynheer! CHRISTIËRN. Zyt gy gedaagd? RODOLPHE» Volkomen. CHRISTIËRN. Myn oom vergeeft my? As ft O-  \ TOBERNE, RODOLPHE. Hy flaat geloof aan de fehoone belofte, die ik hem uit uw' naam gedaan heb; en uwe verbanning is geëindigd: ik heb my willen haasten hetu bekend te maken, zonder tyd te verliezen: u in de fiad niet vindende, heb ik my verbeeld dat 'er iets nieuws moest zyn: eenuwer knechts heeft my tot u gebragt; en u in zulk goed gezelfchap vindende, zie ik dat ik my niet bedrogen heb. CHRISTIËRN. Ik heb deze fchurken noodig! RODOLPHE. Waartoe? CHRIS TIËRN. Gy zult alles weten. Hy wyst het volgster van Gernance. Rodolphe , daar, daar rust de ondankbare. RODOLPHE. Wie? CHRISTIËRN. Gernance! RODOLPHE. Wie is die Gernance? CHRISTIËRN. Een engel: — om myne verbanning tot uwe wonerkomst dragelyk te maken, heb ik gezocht my te veiftrooijen; en heb deze myneu bezocht: het geval bragc  ZANGSPEL. 5 •brngt my in dat huis, by hem, die hier dit werk bediert - ik zag zyne dochter: zy bood myne verhitte verbeelding eene verheven mengeling van volmaaktheden, my onbekend; - zy is ichoon,— verflandig, - en zedig. - Ik bad haar aan : de gewoonte van gebieden, zelfs aan de liefde, liet my geen. fchyn van vrees voor myne overwinning over— Ik verklaarde my onbewimpeld — Een oogwenk van verontwaardiging was het eenige antwoord van Gernance:- zederd dien dag heeft haar vader zyne vermetelheid tot den hoogsten graad doen ryzen , zelfs my de komst aan zyn huis ontzeggende— maar binnen twee uren zal ik gewroken zyn. RODOLPHE. En op welk eene wyze? CHRISTIËRN. Ik zal Gernance fchaker. RODOLPHE. Denkt gy 'er om? men zegt dat de lieden die in deze mynen werken zeer derk en veel in getal zyn: zy zullen de dochter van hiinn' meester befchermen, en zich verweeren. CHRISTIËRN. Voor alles is gezorgd — Om geen den minsten fchyn te geven heb ik de lieden, die my moeten helpen, deze nacht verzameld. Lolfield, die onbefchaarade . A 3 va-  6 TOBERNE, vader, heeft de gewoonte niet gevolgd, die de werklieden in de tnynen houd opgefloten. Ily toont hem het nieuwe gebouw. Hy heeft hen dit verblyf doen vervaardigen, waar zy de nacht doorbrengen. — Maar yder morgen dalen zy weder in de myn , die Hechts deze enkele uitgang heeft. — Zodra zy 'er in zullen zyn, zal ik dien doen fluiten: alles is vaardig: één oogenblik ver» fiind hen allen voor altoos. RODOLPHE. Maar vreest gy niet? CHRISTIËRN. Als men de hoop heeft verloren kan men dan noch vreezen? RODOLPHE. Ik heb, ik weet niet waar, gelezen: ,, de hoop, „ noch de vrees moeten een' eerlyk' man geleiden: „ zyne belooning is in zyn hart; zyne firaf in zyn ,, misdaden. CHRISTIËRN. Onbefchaamdc, gy durft..? RODOLPHE. Ik ben die geen niet die het zegt — integendeel! gy zyt een groot heer, dus moet men uwe lusten helpen bevredigen tot wat prys het ook zy; —en dus ben ik gereed u te gehoorzamen. CHlü S  ZANGSPEL. 7 christiërn. 't Is wel. rodolphe. Maar, zoude het niet voorzigtiger zyn, het meisje met list in den (trik te brengen, dan haar in 't openbaar met geweld te fchaken? christiërn. Maar op welk eene wyze in het huis te komen? rodolphe. Men moet daartoe de middelen zoeken. DERDE TOONEEL. christiërn, rodolphe, voor op het tooneel., toberne, eric, op den berg — Men ziet terftond kunne koofden boven de rotfen uit, als of zy dezelven van buiten beklimmen : zy hebben ieder een mandje op hunne fchouder. toberne, op den berg. D aar zyn wy 'er eindelyk. eric. Het is niet zonder moeite. toberne, naar het vengster van Gernance ziende. En ook niet zonder vermaak. A 4 chris-,  8 TOBERNE, CHRISTIËRN, tegen Rodolphe. Van waar komen deze mentenen ? RODOLPHE. Het zyn zeker visfchers van de naburige rivier. T O BE R NE. Laten wy afklimmen en rasten. E R I C. Ho! Ik weet zeer wel dat wy nooit dit huis voorby gaan, zonder 'er ons op te houden. CHRISTIËRN, terwyl zy afklimmen. Zy komen hier. RODOLPHE. Zy zullen dezen weg flcchts nemen, om naar de ftad te gaan , maar het is niet voorzigtig ons te laten zien. CHRISTIËRN. Laat ons In het da! gaan. VIERDE TOONEEL. TOBERNE, ERic: zy zetten hunne manden naast hen. ERic. elk een' duivelfchen weg hebt gy daar gaan op zaekent TOBERNE, Het is de kortfte. ERIC.  ZANGSPEL. 9 ERIC. En de ongebaandfte. TOBERNE, altoos naar het v ergst er van Gernance ziende. Kan men de lucht, die men hier inademt, te duur betalen ? ERIC. Voorzeker. toberne. ö! Gy kent 'er de waarde niet van. ERIC. Maar wel het gevaar: om den top dezer bergen te bereiken , moet men klauteren als een kat, fpringen als een bok; of rollen als een bal. TOBERNE, naar het geflooten vengster ziende. liet is noch vroeger dan ik dacht. ERIC. ITet is kwalyk dag. — Ja, kyk maar naar het vengster TOBERNE. Ik hoop dat het zich fpoedig zal openen. ERic. Waarom ? TOBERNE. Gernance weet dat het heden de dag is dat wy hier, naar de ftad gaande, visch brengen. A 5 eric.  io TOBERNE, ERIC. En gy meent dat zy daaraan denkt? TOBERNE. Beneem my deze vertroosting niet. ERIC. Cy veroorzaakt u zelf verdriet, en dat fpyt my. ^ Verliefd te worden op de dochter van een' commandeur der mynenl is dit verftandig? TOBERNE. De liefde denkt daar niet aan. ERIC. En de liefde hcefc ongelyk - de vader heeft veel geld. TO BERNE. Maar de dochtsr heeft een hart. ERIC. Hy is mogelyk groorsch. TOBERNE. Zy is misfchien gevoelig. ERIC. Cy zyt maar een visfcher. TOBERNE. Ik ben een mensch. ERIC. Ja. - Marr daar is onderfcheid tusfchen menfchen en menfchen - deze heeft 'er mogelyk twee honderd onder zyn bevel - en - zy die gebieden - TO-  ZANGSPEL. ii TOBERNE. Ceboorzamen aan de natuur , en behoorden hare wetten te eerbiedigen. ERIC, na een >'g beraad. Ik geloof dat gy gelyk hebt. . Hy krygt zyn ontbyt uit zyn'' zak, en legt het neder. TOBERNE. Wat doet gy? ERIC. Ik heb honger, — ik gehoorzaam aan de natuur cn eerbiedig hare wetten. - Heb je ook last? — TOBERNE. Ik heb geen honger. ERIC, etende. Arme jonge- de liefde doet u alles vergeten, behalve uwe moeder. TOBERNE, levendig. Ik myne moeder vergeten! Nooit — nooit! ERIC, drinkende. Op hare gezondheid. Tuberne gaat naar het huis» D UO.  ia TOBERNE, DUO. TOBERNE. t Schat van 't zuiver eerlyk harte! Gefcbenk des hemel* , tedrc min ! Geef, dat ik het vooroordeel winn*: Dat noch beftaat, natuur ter fmarte. t> I Min! verdryffter van den druk! Waar gy niet hcerscnt is geen geluk. ERIC. 6 Drank! verdryver van den druk! Hy, die u haat , kent geen geluk. V Y F D E TOONEEL. DE VORIGEN, CHRISTIËRN, RODOLPHE, komen tusfehen de boomen te voorfehrjn. CHRISTIËRN, tegen Rodolphe. en hinderen my: men moet ze te rug zenden. RODOLPHE» Hebt gy daar recht toe? CHRISTIËRN. Ik heb 'er de magt toe; en dat is my genoeg. rodolphe, ter zyde, Hy zal nooit veranderen. CHRISTIËRN. Wat zegt gy? RO-  ZANGSPEL. 53 RODOLPHE. Dat men die fchepfels moet wegjagen. CHRISTIËRN, norsch tegen Toberne. Wat doet gy hier? TOBERNE, gerust. Ik rust. ERIC, bevende. Wat lelyk uitzigt! CHRISTIËRN. Waar komt gy van daan? TOBERNE. Van myn huis. , CHRISTIËRN. Waar gaat gy naar toe? TOBERNE. Waar myne zaken my roepen. CHRISTIËRN, op een" dreigenden toon» Ik gebied u terftond te vertrekken. TOBERNE, hem koel aanziende. Gy gebied my? CHRISTIËRN, kortaf. Gehoorzaam. TOBERNE. En met wat recht wilt gy my het fchoonfte ge* fchenk der natuur ontrooven? CHRISTIËRN. Welk gefchenk? TO-  H TOBERNE, to be xne. Myne vryheid! ch ristiërn. Gy durft... rodolphe, zagt, tegen Chrhtiêrn. Geen geweld! men zoude u in huishooren, en alles zoude ontdekt zyn. christiërn, bedaard. Gy hebt gelyk — Tegen Toberne, met goedheid. Brave jongkman, ik bid u, kom nader» toberne. Met vermaak. christiërn. Heb geen vrees. toberne. Ik ken dit gevoel niet. eric, bevende, Ik wel. christiërn. Wie zyt gy ? toberne. Een visfcher. christiërn. Zyt gy arm? toberne. Als men met zyn lot te vreden is, is men altoos ryk genoeg. chris-  ZANGSPEL. CHRISTIËRN. Hoe leeft gy? 15 ARIA. TOBERNE. *k Eerbiedig, wel te vreden, 't Geen men geboden heeft, En tracht natuur te loonen Voor 't geen zy (laag my geeft. In myne ftille woning, Van leed en kommer vry, Is 't wclzyn van myn moeder De grootfte vreugd voor my: 'k Ben ryk als 'k door myn zorgen Haar voor gebrek bevry*. CHRISTIËRN, tegen Eric. En gy? ARIA. ERIC. 'k Mbet *s diags als tuinman zorgen Voor bloem en plant en kruid; By avond en by morgen Ga ik op visfchen uit. Ik kan maar niet vergeten Dat 'k niet van 't dienen raak; Maar zeker moet gy weten, De waarheid is myn zaak: In 't flapen, drinken, eten, Stel ik al myn vermaak. i > CHRIS*  i<5 TOBERNE, christiër N. Komt gy dikwerf hier? toberne. Alle agt dagen. christiërn. Komt gy wel in dit huis ? toberne. Ja, ik verkoop 'er. christiër N. Spreekt gy met Gernance? toberne, verlegen. Met Gernance ? christiërn. Ja, met Gernance. to ber ne. Zy is zo goed, als fchoon; zy veracht de armen niet. christiërn, tegen Rodo/p ie. Rodolphe, deze visfcher fchynt my bekwaam; indien ik, door hem, die ondankbare zonder geweld in myne ftrikken konde doen vallen. rodolphe, zagt. Met geld, zult gy alles van hem verkrygen. toberne, ter zyde. Wat beteekent dit? ERic, zagt legen Toberne. Laat ons gaan. c ii r i s-  ZANGSPEL. i? CHRISTIËRN, tegen Toberne. Jongkman! wütgy my een grooten dienst bewyzen? TOBERNE. Ik heb nooit geweigerd nuttig te zyn. CHRISTIËR N. Maak op myne weldaden ftaat... indien... TOBERNE, hem invallende. Voleind niet — de hoop op belooning heeft my nooit tegen myn' wil doen handelen — Wat wilt gy van my? CHRISTIËRN. Ik bemin Gernance. TOBERNE, ter zyde. Hemel! ERIC, ter zyde. Daar komt hy by den rechten... CHRISTIËRN. Gy moet... Men opent '-de vengsters van het huis van Loffietd. Men opent — gaan wy in het dal: gy zult myn oogmerk hooren. TOBERNE, ter zyde. -Gedwongen te zyn zich in te toornen! CHRISTIËRN. Gy aarzelt? B TO-  18 TOBERNE, toberne, levendig. Neen— ik volg u; ik verlaat u niet meer — gy zult my, zegt gy, uw voornemen ontvouwen — alsdan — christiërn. Zult gy my dienen? . toberne, met kracht. Ik zal myn' pligt doen — dat zweer ik u — eric, in de grootfte verwondering. Myn hemel! wie zoude dit geloofd hebben? Men hoort de Ritoumel. christiërn, tegen Bric. Volg ons. eric, naar zyne mand gaande. En onze visch? rodolphe, hem voortftootende. . Zult gy gaan! eric. Hy maakt my verweerd bang. Zy gaan in het dal. ZES'  ZANGSPEL. 19 ZESDE TOONEEL. LOFFIELD, GERNANCE, Knechts, Werklieden. CHOOR VAN WERKLIEDEN. Welaan! houd goeden moed, Men iroet het rusten (laken : Voor zulk een meester, die ons voed: Kan 't werken ons vermaken. GERNANCE en LOFFIELD. Wy zyn gelyk, men leeft te faam als viiend. Laat onze plfgt, ons altoos dierbaar wezen. LOFFIELD. De uwen zyn dat gy ons dienr. GERNANCE. En de onze uw ftnarte te genezen. CHOOR Welaan, enz. Fyf of zes IFerklieden, klimmen met ladders tot op de eerfle plaats waar zy zich kunnen ophouden; van daar reiken zy eenige zakken aan de knechts, terwyl een OPPERHOOFD in eene mand nederdaalt, waarmede men door middel van een kraan, en tegen• wigt, zonder hulp van anderen kan nederdalen en opkomen. Het is van belang dat het publiek wete, dateer twee wyzen zyn, om uit de myn te komen, en dat men zich op vier voet diepte kan ophouden. J3 2 Ge.  2» TOBERNE, Gedurende het volgende tooneel, moeten de knechts, die bezig zyn de manden en zakken te dragen, nooit het tooneel ledig laten, opdat Ghristiërn nimmer met Loffield alleen zy. gernance, terwyl de werklieden nederdalen. De liefde, die deze lieden voor u hebben, doet my groot vermaak. loffield. Myne dochter! als hy, die over zyne natuurgenooten gebied niet van hen bemind word, is het een teeken dat hy het niet heeft willen zyn. Het ligchaam van den behoeftigen gewent en verhard zich tot het werken, maar zyne ziel vertedert, en opent zich voor dc dankbaarheid.— Myn kind! — laten wy altoos de ongelukkiger! behandelen , zo als wy het wenfchen zouden gedaan te zyn; en zy zullen dezen menfchenpligt voor eene weldaad aannemen. gernance. ïk zal uwe lesfen nooit vergeten: wanneer ook de visfchers dergindfche rivier ons visch brengen behandel ik hen altyd zeer vrindelyk. loffield, haar fterk aar ziende. Dat is zeer wel gedaan. g e r N a n c e. Die jonge visfeher is zeer beleefd. loffield. Dat is zyn pügt. Ter  ZANGSPEL. si Ter zyde. Zy ftelt te veel belang in hem. gernance, zuchtende. Hy is zeer gevoelig. loffield. Welke? gernance, eenvouwdig. Zyn 'er twee? loffield. Zy komen altoos te famen» gernance, de oogen nederjiaande. Ja , 't is waar. loffield, ter zyde. Ik moet haar van hier verwyderen. gernance, na een weinig zwygem Komt hy niet gewoonlyk dezen dag? loffield, haar befchouwende. Ja j maar 't is voor de laatfte maal. gernance, OllgeillSt. Hoe! voor de laatfte maal? loffield. In twee dagen voer ik u naar Scokholm. gernance, ah voren» Om wat reden ? loffield, met zagtheid. Hoor, myn kind; ik ben ryk; ik heb al myn geld' naar de ftad gezonden , en befloten 'eru heen te leiden: B 3 ik,  « TOBERNE, ik moet u uwe jeugd in deze woesteny niet laten verflycen: het zoude niet mogelyk zyn u hier een' waardig' man te vinden. GERNANCE. Een* man! ik wil 'er geen. LOFFIELD. De jeugd is het gety der liefde. GERNAN CE. Der liefde! fints die deugniet my daarvan gefpraken heeft, veracht ik haar zonder haar te kennen, DUO. GERNANCE. Ik ben het leven u verpligt; 'k Wierd heilryk door uw tedre zorgen ; Myn hart, zo rein als 't morgenlicht, Heeft nooit het geen het denkt verborgen: Myn leven lang by u te zyn Is 't heil dat ik my ftel voor oogen: Dit kan alleen myn' hcilftaat noch verhoogen. LOFFIELD. Natuur heeft 't all' voor u verricht; Maar om uw* heilftaat te verhoogen Behoort noch meer, dan gy u ftelt voor oogen. Z E-  ZANG SPEL. 23 ZEVENDE TOONEEL. loffield, gernance, christiërn, toberne, uit het dal komende, Knechts van Loffield, heen en weder gaande. christiërn, tegen Toberne. 'Zuy is hier! het lot begunstigt ons; verzuimen wy dit oogenblik niet. toberne, hem wederhoudende. Denkt gy 'er om? zie achter u: de knechts zyn 'er noch. christiërn. Zy is by haar Vader. toberne, Om allen argwaan voor te komen, fpreek haar aan. Ter zyde. Trachten wy haar te waarfchouwen. christiërn, naderende. Schoone Gernance! gernance, verfchrikt. Die deugniet! ik vlugt. christiërn. Ik bid u, blyf. gernance, Toberne ziende, (laatfehielyk Jtil. De visfcher. 15 4 lof-  34 TOBERNE, LOFFIELD, tegen Christiëm. Wat voert u hier/mynheer? waartoe weder op eene plaats te komen waar uwe tegenwoordigheid geheel nutteloos is? Wat wilt gy? CHRISTIËRN. Uw geluk. LOFFIELD. Myn kind, vertrek! CHRISTIËRN. Gedoog dat ik haar voor de laatste reize fpreek. gernance, altoos Toberne aanziende. Op deze voorwaarde blyf ik. Ter zyde. Ik vrees niets terwyl de visicher daar is. CHRISTIËRN, zagt tegen Toberne. Ga waarfchouwen dat men zich, zo 't noodig is, gereed houde. gernance, ter zyde , met verdriet. Hy kent hem. toberne, aarzelende te verft ekken. Maar.... christiërn, op een* gebiedenden toon , en hard genoeg om gehoord te worden. Ga, zeg ik u. gernance, ter zyde, Hy ftaat onder zyne bevelen! T o-  ZANGSPEL. -S toberne. Ik gehoorzaam. Ter zyde. Vermyden wy zyn' argwaan op te wekken. gernance, ter zyde, op een" droevigen toon. Welk een fpyt! toberne, ter zyde, heengaande. ó Gernance! ik zal'u redden, of fterven. Hy gaat in het dal, maar vertoont zich van tyd tot tyd door de boonien. AGT S T E TOONEEL. de vorigen, buiten toberne. loffield, tegen Christiërn. "VJ^elnu, wat hebt gy ons te zeggen? christiërn. Dat ik uwe dochter bemin. loffield. Zy bemint u niet. chris t iërn. Gy kent my noch niet. loffield. Gy hebt u in een oogenblik doen kennen. b 5 chris-  26 TOBERNE, christiërn. De hevigheid myner liefde heefc my buitenfporigheden kunnen doen begaan;maar zo ik dezelve herlrel? indien ik de deugd eerbiedig? loffield. Dan zult gy uw' pligt doen. christiërn, levendig. Alsdan kan ik hopen... loffield. Op niets. christiërn, verwonderd Op niets! gernance, op een'' bcfhfcnden toon. Op niets. christiërn, na een wyl zwygen. Gernance, heb ik een' medeminnaar? gernance. Wat is dat? christiërn, Hebt gy uw hart gefchonken? — bemint gy ? gernance, de oogen nederjlaande. Myn vader! .. loffield. Ik Ma u toe te antwoorden. A R I A.  ZANGSPEL. 2? ARIA. gernance. Sints myne kindfehe dagen, Te vreden in dit oord, Geniet ik, vry van zorgen, Een heil, dat my bekoort. Elk morgen bied geftadig My eenen fchooncn dag; En ik ben noch onkundig Wat liefde wezen mag. Ik wil de flagen tarten Van dien vermeetlen god t Myne ongeveinsde vrindfchap Bied my het zaligst lot. Wanneer myn lieve vader My zegt dat by my mint, Dank ik natuur van harte Voor 't worden van zyn kind. CHRISTIËRN. Ach! Gernance! dewyl uw hart noch vry is. Haar naderende. Zo neem den blinkenden ftaat aandien myne liefde U bied. gernance, te ruggaande. Ik begeer denzelven niet. CHRISTIËRN. Weet gy wel, wat gy weigerd? GE R-  38 TOBERNE, gernance, in het heen gaan. Een' man, dien ik niet bemin, en nooit beminnen zal. Vaar wel. NEGENDE TOONEEL. christiërn, loffield, toberne, behoedzaam naderende, Knechts heen en weder gaande. christiërn, haar naëogeude. JL/ie ondankbare! Tegen Loffeld. Wees billyker dan zy, en verwerp geen eer, die. uwen hoogmoed vleijen moet. loffield. En indien ik denzelven niet bezit? christiërn. Ik ben neef van den vorst, - myn invloed kan u tot de grootlte bedieningen verheffen. loffield. Ik zou dezelven weigeren, christiërn. Waarom? loffield. Ik ken hiertoe myne ongefchiktheid: een eerlyk man moet geen bedieningen aannemen dan die, welke hy mee vrucht kan bekleedeu. chris-  ZANGSPEL. *9 CHRISTIËRN. Door my geplaatst, wie zoude u een verwyt durven doen ? LOFFIELD. Myn geweten. CHRISTIËRN, zich naauwelyks bedwingende. En gy weigert my uwe dochter? LOFFIELD, op een' ftclligen toon. Ja- CHRISTIËRN, hevig. Vermetele! hoe! daar ik om haar myn' rang, myne voorouders vergeet... LOFFIELD. Ik wil "haar liever een' eerlyk' man zonder voorouders tot echtgenoot geven, dan een' groot'heer zonder deugd. .. , , CHRISTIËRN, heengaande. Beef! gy zult binnen kort ondervinden of men my firaffeloos hoont. LOFFIELD. Debrave man kan het nachtofferderboozen worden; maar hy vreest hen nooit. Christièrn gaat in het dal; en de knechts gaan in het huis. TIEN.  Se TOBERNE, TIENDE TOONEEL. LOFFIELD, TOBERNE. LOFFIELD. Welk een mensch! ó myne waarde Gernance! deze is de man niet die u voegt — maar die jonge visfcher behaagt haar ... ik moet... TOBERNE, uit het dal komende. Waardige gryzaard ! hoor my. LOFFIELD. Wat wilt gy, jongkman? gy fchynt ontfteld. TOBERNE. Hy, die u daar dreigende verlaat... LOFFIELD. Welnu? TOBERNE. Heeft in het dal een' hoop monsters', hem gelyk verzameld: zy willen Gernance fchaken. LOFFIELD. Myne dochter? TOBERNE. Verlies geen oogenblik: roep uwe werklieden, laaten zy het werk verlaten , en hier komen: ik fiel my aan hun hoofd. LOF-  ZANGSPEL. 31 LOFFIELD. Brave jongkman! gy verpligt geen ondankbaren! help my in de myn nederdalen, en wacht my hier. TOBERNE, Haast u. LOFFIELD, in de mand gaande. Wy hebben tyd: de ondeugd wandelt niet by klaren dag. In de mand zynde» Het is genoeg: het tegenwigt is genoegzaam om my neder te laten. Hy daalt neder. ELFDE TOONEEL. TOBERNE, alleen. Zyne gerustheid verfchrikt my: ach, Gernance! uwe fchoonheid kan een' man doen geloven dat 'er geen beftaat die uwer waardig is: maar zouden'er kunnen gevonden worden, die ftout genoeg waren uwe deugd aan te randen? ó Hemell ik hoor hen- alleen, en ongewapend, doet de moed niets af — dus is de list het eenige dat my overig blyft. TWAALF-  32 TOBERNE, TWAALFDE TOONEEL. CHRISTIËRN, TOBERNE, ERIC, bevende, RODOLPHE, gevolg van ROOVERS. FINAAL. CHRISTIËRN. Geen uitftel meer, geen medclyden; De wraak moet ons geleiden! CHOOR VAN STRUIKROOVERS. Geen enz. TOBERNE, ter zyde. *lc Ben ongewapend ; welk een lyden! Zal ik hier de onfchuld zien beftryden? CH RISTI ËR N. De wanhoop heeft myn hart vervuld. Myn vvraaklmt zy door u vervuld! Men fluit' deze onderaardfche gangen. TE SAMEN. P EIüC. Ach, door wat fchrik voel ik my prangen! J TOBERNE» il Ik voel door toorn my gantsch bevangen. STRUIKROOVERS. l)Men fluit' deze onderaardfche gangen. tot  ZANGSPEL. 33 De Struikroovers fteepen boomtakken voor de opening der myn; vernielen de kraan , waarmede men opryst en nederdaalt ; zy wentelen vervolgens groote fleenen voor de boomtakken, om dus den uitgang geheel te floppen. CHRISTIËRN en STRUIKROOVERS» Verdelgen wy dat (nood gebroed! "Men doop' de deur, en breng' Gernance nader. TOBERNE , hen tegenhoudende. Waartoe dien febrik verwekt aan haar ontroerd gemoed? 'k Breng zonder dwang alleen ze u nader, Indien gy aan myn' weusch voldoet. Geeft my een zwaard, en we st te gader. Zo ftil gy kunt, dan Haag ik vast met fpoed. CHRISTIËRN. Weest zeker dat ik u zal loonen; Myn gunst (treeft uwen wensch vporby. Bezet dccs plaats aan alle zy% Christiè'rn neemt het zwaard van ceif der roovers, en geeft het aan Toberne; de roovers omringen het huis van Loffield. ERIC, vertrekt, vreesachtig het tooneel overloopende. Welk een fcluik ! vertrekken wy! CHRISTIËRN. Weest (lil!.. wilt u gehoorzaam tooncn. C T o-  34 TOBERNE, TOBERNE, ter zyde. Verfterk myn' arm! god! (la my by, Daar 'k de oufchuld ga myn bulp betoonen, Of laat ik derven aan haar zy.' Hy gaat in het huis. CHRISTIËRN, voor op het tooneel. ö Min! hoe groot is uw vermogen ! Stelt ge ons dén' draal van hoop voor oogen, Verkeert ons woên in kalm te zyn. G E R N A N C E , uit het huis vlugtende. Ach! red my! ach ! red my! Waar ben ik, hemel! welk een pyn ! CH RISTIËRN. By hem, die woed' van minnepyn. Eén woord maakt my geheel bewogen. GERNANCE. Myn vader 1 6 myn vader ! CHRISTIËRN. Wilt myne min goedgunstig zyn , Of beeft voor myne wraak tc gader 1 GERNANCE. Myn flaa't is vreeslyk, groote go6n ! TOBERNE, uit het huis komende met een gebroken zwaard. Zy heeft, helaas! myn hoop bedrogen ! En 'k ben ontwapend, welk een fmartl CHRISTI ËR N. Gy, die ik min, en (leeds zal minnen, Een oogwenk kan myn' toorn verwinnen ! Gy ziet genade u toegedaan. GE R-  ZANGSPEL. 35 GERNANCE. 'k Veracht u; 'k zal u nooit beminnen : Ik tart u! want ik kan vergaan. CHRISTIËRN. 6 Wreede min ! dat mededoogen Myn' bevend' arm niet wcderfta ! 6 God der wraak ! laat uw vermogen My wreken, opdat zy verga. TOBERNE. Bepaal een wyl uw wraakvermogen : Komt zy door fchrik niet in uw magt, Breng hier d m voor haar oog haar' vader: Stort al uw' toorn op dien verrader ! 'Zo zy hy voor haar oog geflagt, Weêrftaat zy langer uwe magt. GERNANCE. Dees (lag ontbrak noch, 6 myn vader t TOBERNE. 't Geen uwe min niet kon verwinnen, Verwint gy door die vrees gewis. CHRISTIËRN, tegen de roovers. Dien my in dees geftelte: is. F.enige roovers volgen Christiërn in het huis van Lbffield. T o b e R n e , tegen de overgebleven roovers. Komt, volgt hen fpoedig,myne vrinden! Want al het goud, dat zy daar vinden, Word anders buiten u verdeeld. GERNANCE, valt in onmagt. Ik fterf. C 2 STRUIK-  jS TOBER NE, STRUIKROOVERS. Komt, volgen wy hen al te gader, Dewj'i het goud van haren vader Onze oogen reeds by voorraad ftreclt. TOBERNE, met vuur. 6 God! verleen my moed en krachten; Verfterk myn fel verflagen hart; Door 't redden van de deugd zal ik myn' pligt betrachten: Bcfcherm my nu ik de ondeugd tart. Hy neemt Cernance op en vlugt met haar over de bergen weg. CHRISTIËRN en DE ROOVERS, in het huis. Hy is ons ondanks toch ontvloden; Dus blyft < my" i wraaklust onvoldaan. L zyn 3 Men ziet de boomtakken, die voor de opening der myn liggen , bewegen. CHOOR DÏÏR ItfYN WERKERS. Wat wederftand word ons geboden ? God! moet men hier te faam vergaan ? CHRISTIËRN en DE ROOVERS. Hy is on< ondanks toch ontvloden ; C mvn 7 Dus blyft < ' J> wraaklust onvoldaan. czyn 3 CHOOR DER MYNWERKERS. 6 God! verleen ons moed en kracht; Wy fmeeken u, ons hulp te toonen. CHRISTIËRN, uit het kuis komende. Gernance , zy vervoerd! Waar is zy, hemel ï ach! zie 'k dus myn min betoonen ? ö Urce„  ZANGSPEL. S7 6 Woede! ze is van hier gebragt. Ik volg haar naar met al myn magt. Tegen de Roovers. Betoont my uwen moed en kracht; Vernielt hier 't all'! wilt niets verfchoonen! Dat alles t' onder zy gebragt! CHOOR VAN ROOVERS. Dat alles 't onder zy gebragt Door vuur en zwaard! wilt niets verfchoonen 1 Men floop* hier 't all' met moed en kracht! Eenige roovers beklimmen met moeite den berg, met Chris» ti'èrn; de anderen gaan in het huis met ontftoken fakkels; men ziet de werklieden door de beletzelen , die den ingang der myn foppen , heen breken , en éénen te voorfchyn komen; de roovers in het huis zynde , /leekt hy de trompet, waarop de overige werklieden een voor een opkomen «gewapend met yzeren /laven ; zodra zy verzameld zyn,f:haren zy zich rondom het huis. CHOOR DER MYNWERKERS. ó God! gy wilde ons hulp bewonen. Dar aiks fnecv', door onze magt! Net vuur neemt de overhand in het huis; de roovers willen 'er uitkomen, doch zy worden met geweld te rug gedreven en genoodzaakt in het brandende huis te blyven. C 3 CIIOOR^  3t TOBERNE, CHOOR, in het huis. Helaas! helaas! hebt medclyden. CHOOR DER MYNWERKERS. Neen , ftertt! gy ziet u niet bevryden. LOFFIELD, komt met moeite uit de myn, hy waggelt over het tooneel, en vind zich voor zyn huis op het oogcnb'ik dat het injlort, hy fchrecuwt uit: Myne dochter! Hy valt in onmagt. De roovers worden, naarmate zy zich uit de ruïne van het huis willen redden , aangevat, en door een gedeelte der werklieden weder in de vlam geworpen ; de overige bieden Loljield hunne hulp. Einde van hei eerste bedryf. TWEE-  ZANGSPEL. 39 TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld de ingang van een vermakelyk gehucht, gelegen aan den kant van eene rivier. — De hut van Toberne ftaat op een' heuvel, die tot in de rivier loopt; men klimt 'er door eenen ouden trap , uit den heuvel ge» houwen, in. — In V verfchiet ziet men , langs den boord der rivier, het vervolg van het gehucht. — Tegen over het hutje, aan den ingangvan een fraaiboschje, is door Toberne een munnikskapje van bladen gefteld, waarin eene bank; verfcheiden kleine bergjes, vormende eene keten, verfpreiden zich tot in de rivier. — Om het hutje ziet men bennen, netten , en alli^s wat het handwerk van ceti1 visfcher kan aanduiden. EERSTE TOONEEL. DE MOEDER, van Toberne, alleen. Zy komt gedurende de muzyk van het tusfehenbedryf uit het hutje; zy heeft haar fpinnewiel onder haaf flinker arm , en een klein matten vlesje in de hand; zy onderfteunt zich met haar krukje en gaat op de bank zitten. My n zoon blyft lang uk — hy zal, wederkomende, warm zyn; ik zal hem een klein (lokje geven , dat zal hem goed doen — dat lieve kind!— hy is niet gewend zich lang op te houden. C 4 Zt  46 TOBERNE, Zy ftaat op en gaat op den weg zien. Ik zie niets. Zy gaat zitten. Ik ben in verlegenheid: hy alleen is myn vertrooster, myn eenige toevlugt: ach! hoe wel beloont hy rty voor de zorge die zyne opvoeding my heeft gegeven!—hy was niet geboren een eenvouwdjge visfcher te zyn — wy waren toen in den overvloed. — ó Myne jongkheid, myne jongkheidl Welnu, zy isvoorby; laat ons 'er niet meer aan denken. Als men met lus;: werkt, verdraagt men het lyden met geduld. ARIA. Geen hartzeer moet ons deeren; Verbannen wy 't verdriet, Om 's levens heil te fmaken ; Beklagen wy ons niet. 'kWas, In myn jonge jaren, Bemh lyk en vol geest, 'k Wist jok met ernst te paren , En had een fraaije leest: De tyd kwam 't all' vertreden, En ram my al myn fchoon ; JMaar 'k troost my door de reden, Die 'k Haag hoor van myn' zoon. Geer, hartzeer. enz. ïn  ZANGSPEL. 41 In de armen van een' gade, Was alles fchoon voor my, Toen 's fterflots ongenade Hem fcheurde van myn zy'. Verzwakt de kracht der tyden De kracht van 't mingezag, Myn zoon mag my verblyden, Hy zegt my dag aan dag: Ceen hartzeer, enz. TWEEDE TOONEEL. DE MOEDER, ERIC. ERIC, geheel verwilderd. OuT! DE MOEDER. Gy daar, Eric! ERIC. Ouf! DE MOEDER. Zyt gy alleen. ERIC. 6 Hemel! DE MOEDER. Waar is myn zoon? ERIC. Uw zoon! — ü hemel! C 5 DS  42 TOBERNE, DE MOEDER. Gy doet my beven. ERIC. Beven! ho ! dat is niets. DE MOEDER. Wat is hem overgekomen? ERIC. Hy is, — ó hemel! DE MOEDER. Hy zal dien verweerden weg hebben willen loopen dien gy zo ongemakkelyk vind? ERIC. Helaas! ja. DE MOEDER. Hy is naar beneden gevallen? ERIC. Het tegendeel. DE MOEDER. Hoe dan? ERIC. Hy is tot aan den top geklommen. DE MOEDER. Hy heeft zich bezeerd? ERIC. Maar kleinigheid. DE MOEDER. Hy is dood ? ERIC  ZANGSPEL. 43 eric. 't Is veel erger. de moeder. Myn bloed verityft. eric. Arme vrouw! de moeder. Voleindig dan. eric. Ily is — de moeder. Wat? eric. Straatroover geworden. de moeder. Toberne! myn zoon! — Zyt gy dol? eric. Wilde de hemel dat ik het ware, dan had Ik niet gezien — 6 hemel! de moeder. Herneem het gebruik uwer reden, en vertel my alles; gy doet my derven van angst. eric. Een oogenblik. de moeder, hem de vies gevende. Daar, drink eens. ERIC,  4* TOBERNE, ERIC, drinkende. Zie zo! weg is myn verdriet! DE MOEDER. Spreek dan. ERIC. Welaan - wy waren geklauterd - noch een flofcje. DE MOEDER. Daar, drink alles, en verlos my uit myne verlegenheid. ERIC. Zie zo !- Wy hadden dan den berg beklauterd, en zaten voor het huis van den commandant der mynen, want uw zoon zoude daar niet voorby gaan zonder zich op te houden. DE MOEDER. Vaar voort, ERIC. Hoor dan — Eensklaps zien wy twee mannen met een vreeslyk uitzigt - uw zoon floeg geen acht op hen, want zyn oog was geftadig op een vengster geflagen-maar toen hy op een' norfchen toon hoorde fchreeuwen „ wat doet gy daar?"- keert hy zich om — en antwoord zeer bedaard: — maar ik, die niet zeer bedaard ben, begin te beven, want als ik toornig word is geen vrees in ftaat my te wederhouden — men word kwaad, men bedaart; en eindelyk dringt men zich in het dal; myn hoofd raakt op hol, en 'truas geen mcnsch meer te huis. D2  ZANGSPEL. 4S DE MOEDER.. Wat vond gy in het dal? ERIC Een' hoop menfchen — ho ! welke menfchenï DE MOEDER. Voleind. ERIC. Die deugeniet heeft bevolen de deur open te breken en uw zoon vroeg om een' fabel. DE MOEDER. Een' fabel! ERIC Hy is het eerst naar het vengster geklommen, DE MOEDER. Toberne! ER IC. Toen ik zag dat hy zich onder die bende begeven had, was myn eenigfïe zorg te vlugten, maar dat was moeijelyk. A R I A. Die heeren weten niet te leven; Zy fleepten by de kraag my voort; En,dreigend my een' (lag te geven, Heb ik gehoord De flechte woorden die zy fpraken: Myn vrees was groot: • 'k Wa»  4-3 TOBERNE, 'k Was naby de dood ; In d'yslykften nood, Was 't geen ik befloot, Om van den ftond gebruik te maken , En fchiclyk trachten weg te raken: Want, op myne eer! Zo bang was ik noch nimmermeer. DE MOEDER. Het is niet mogelyk , Eric, gy hebt u bedrogen. ERIC. Ik heb hem by den muur zien opklauteren. DE MOEDER. Ik wil niemant dan my zelf vertrouwen — geef my myn kruk. ERIC. Waartoe? DE MOEDER. Ik wil myn' zoon gaan zoeken. ERIC. Op den berg? DE MOEDER. Overal. ERIC. En wie zal u daar de kracht toe geven? DE MOEDER. De moedcrlyke liefde. ERIC. Denkt, gy 'er om? op uwe jaren? DE  ZANGSPEL. A7 de moeder. Als men de eer van zyn' zoon moet redden, is eene moeder noch altyd jong. — Kom — kom — Men hoort een ritournel, en men gaat voort met /preken tot aan het begin van het choor, zonder dat de muzyk ophoud. DERDE TOONEEL. de vorigen, toberne, gernance, visschers en meisjes uit het dorp. de moeder. Wa t is dat? eric, Toberne ziende komen. Hy is het, ziedaar! de moeder. Myn zoon! toberne. Myne goede moeder! Hy omhelst haar en keert weder tot Gernance. CHOOR.  48 TOBERNE* CHOOR. VROUWEN en MYNWERKERS. Komt hier, komt hier, en weest te vreden: Bedaart uw fel ontroerd gemoed: Cy vind, bevryd van tegenlieden, Hier tedre zorg, in tegenfpoed. Geen pracht of buitenfporigheden; Men is hier met zyn lot te vreên; En onfchuld, rust, en reine zeden, Zyn onze fchat en wensch alleen. TOBERNE. Weest by myn teêrbeminde moeder Gerust, van fchrik en angsten vry; Geheiligd pand, wierd ik uw hoeder, Dat hare zorg uw trooster zy, GE R NAN C E. Uitmuntend oord! ci zoet genoegen! Stond thands myn vader aan myn zy', Dan waar' myn hart, na 't bangste zwoegen. Dit oogenblik van zorgen vry. CHOOR. In onfchuld, rust, en reine zeden , Beftaat ons heil en wensch alleen. DE MOEDER. Myn waarde 20011! gy hebt my zeer ongerust gemaakt. T O.  ZANGSPEL. 49 toberne. Vergeef het my, waarde moeder : maar ik heb de fchoonheid en onfchuld gered: konde ik myn'tyd nuttiger belleden ? de moeder. Hieraan herken ik u. Tegen Gernance , haar doende nederzitten. Kom, myn kind. gernance. Hoe treft my dit teder onthaal! toberne, tegen de vhfcSeri. Myne vrinden, indien men mogt trachten haar hier te overrompelen - maak ik op uwen byftand ftaat, een visscher. Wy beloven het u. de moeder, tegen Eric. Welnu, Eric? ERIC. Ik kan het niet begrypen. Tegen Toberne. Hoe! gy hebt u dan niet — to ee r ne. Voleind. eric. By hun complot gevoegd? tobe rne, Achtte gy my daartoe inftaat? hen niet kunnende D be-  5* TOBERNE, beftryden, heb ik hen moeten misleiden, en heb geveinsd in hunne ontwerpen te deelen. ERIC. Ik ben maar een gek, men heeft het my dikwils gezegd — wat ben Ik te vreden! GERNANCE. Maar myn vader! TOBERNE, levendig. Myne vrinden! zy heeft gelyk.— Ik heb op niets dan op haar gedacht, maar haar vader is in de myn opgefloten: men moet hem verlosfen. GERNANCE. Ach! Toberne! DE V I S S C II E R 3. Komt aan, gaan wy. TOBERNE. Ik zal u langs den kortsten weg geleiden. DE MÓEDER, hem wederhoudende. Gy wilt ons alleen laten! en wie zal haar befchermen als men haar hier komt zoeken? TOBERNE. Het is waar. - Maar hoe zullen zy het vinden? ERIC, levendig. Ik zal hen geleiden. TOBERNE, verwonderd. Gy! ERIC-  ZANGSPEL. 51 ERIC. Ja, ik! TOBERNE. Gy zoud durven wederkeeren! ERIC. Om kwaad te doen ben ik altoos zeer bevreesd, maar om eene goede daad te verrichten wyk ik uiemant in moed. legen de visfchers. Komt. Tegen Toberne. Bewaar haar wel: wy zuilen onze knapen medenemen , en u uw' vader te rug brengen. GERNANCE. Dan heb ik niets meer te wenfchen. Eric vertrekt met de visfchers. VIERDE TOONEEL. TOBERNE, DE MOEDER, GERNANCE. DE MOEDER, Gernance in het munnihkapje geleidende, '/'welk aan het eerstefcherm fiaan moet. zitten, myn kind. Tegen Toberne. Daar, zoou ; drink eens. D 2 TO-  52 TOBERNE, TOBERNE, het weigerende. Ik dank u, moeder. de moeder, zich tusfchen hen plantfende. Kom hier zitten — en ik tusfchen u beiden: kom, vertel my wat 'er gebeurd is. toberne. Laat haar een weinig bekomen. gernance. Goede moeder, indien gy wist hoe veel dank ik aan uw' zoon verfchuidigd ben ! toberne. Indien gy wist met hoe veel vermaak ik de on» fchuld heb'gered! gernance. Het is de grootst mogelyke dienst. toberne. Het is de fchoonde dag myns levens. GERNANCE» Ik zal het nooit vergeten! t o b e r ne , zedig. Nooit? gernance, met gevoel. Neen nooit! Hunne oogen ontmoeten elkander , doe h zy flaan dezelve blozende voor zich neder; en /preken vers volgens altoos tegen de moeder , zonder elkander te durven aanzien. DE  ZANGSPEL. 53 de moeder. Goed, myne dochter: de erkentenis is de deugd der fchoone zielen. gernance. Toen ik hem fchuldig dacht, was ik vol droefheid. toberne. Toen ik haar in gevaar zag, was ik in de groot, ile verlegenheid. gernance. Ik dacht hem zo goed. toberns. Ik zag hare fchoonheid. gernance. Ik dorst niet tegen hem fprekeu. tobe rne. Ik konde haar niet verdedigen. gernance. Myn hart bezweek. toberne. Myn bloed kookte. gernance. De dood was myne eenigste hoop. toberne. De list was myne eenigste toevlugt. ge rnan c e. Ik bezweek door wanhoop. D 3 to-  54 TOBERNE, T O BE RN E. Ik verwyderdc haar' fchaker. GERNANCE. Ik verloor het gebruik myner reden. TOBERNE. Ik droeg haar weg. GERNANCE, Grootmoedige dienst! TOBERNE. Uitmuntende last! GERNANCE. Van tyd tot tyd bekwaam ik weder. TOBERNE. Ik trachtte hare vrees te verdryven. GERNANC E, zich in de armen der moeder werpende. En hy had geen moeite hier in te (lagen. Op dit oogenblik bukt Toberne, en neemt de hand van zyne moeder, die hy vurig kuscht, zo dat zy heiden zich gelyktydig in hare armen bevinden. DE MOEDER, bewogen. Die lieve kinderen ! zy doen my van blydfchap weenen. TOBERNE. Het is aan u , lieve moeder, haar gerust te (lellen , en haar te verzekeren hoe fterk zy hier bemind — Eens-  ZANGSPEL. 55 Eensfiags ophoudende. Geacht zal worden; en haar dit verblyf zo aangenaam te maken, als het u mogelyk zal zyn. DE MOEDER, met hen opftaande. Myn kind, gy zyt hier even veilig als by uw'vader: myn zoon is jong - maar eerelyk - hy weet dat men hulp aan de ongelukkigen en eerbied aan de onfchuld , verpligt is; blyf zonder vrees by hem: ik ga alles befchikken om u te ontfangen: men heeft het niet in zyne magt ryk te zyn; maar wel van zindelyk te wezen. Zy gaat in de hut. FTFD E TOONEEL. GERNANCE, TOBERNE. Zy jlaan een oogenblik zonder elkander te durven aanzien of toe te /preken. GJ*RNANCE. t is uwe moeder goed! TOBERNE. Ook bemin ik haar teder. GERNANCE. Zo als ik myn' vader bemin. Met droefheid. M aar... D 4  55 TOBERNE, TOBERNE. Wat deert u? GERNANCE. Waar is hy ? TOBERNE. By zyne werklieden heeft hy niets te vreezen. GERNANCE, hare oogen met haaf neusdoek bedekkende. Ach! Toberne! TOBERNE. Ach! Gernance! DUO. TOB E R N E. Stel n genist, wil 't weenen (laken. Sla rondsom vry uwe oogen heen, Geniet de ftille landvermaken : Iikr heerscht de ware vreugd alleen, G E R N A N C E. Dit heerlyk oord, dees (Hle woning, Zyn beelden van het zoetst geluk ; Maar, 't geen meer ftreelt dan die vertooninc Is onze zorg in ramp en druk. T O BE R N E. Kon myre zorg by tt verdryven Het denkbeeld zelfs aan 't ongeluk! G E R N A N C E. Ik z\] geftagg u dankbaar blyven, Voor't deden in inyn' ramp en drak. T O-  ZANGSPEL. 5? TOBERNE. Konde ik myn hart voor uw ontlcén 1 GERNANCE. Ach, kost gy in het myne lezen. TE SAMEN. Dan zaagt gy dat uw heil alleen, Geftaag myn hoogfte wensch zal wezen. TOBERNE, ter zyde. Ach! hoe ontroerd is myn gemoed! GERNANCE, ter zyde Ik zucht myn 's ondanks ; wat zal 't wezen! TE SAMEN, ter zyde. Wat vuur voel 'k in my opgerezen! Czyn 7 Achjhoebcmitilykis < j > wezen! Zyn \ deupd < \ hart en teêrgemoed. Haarj t'aaarj GE RNANCE. Waar toe dees ftilte! moet ik vreezen Dat hy myn zuchten heeft gehoord! TOBERNE. Waartoe dees ftike! moet ik vreezen Dar zy myn zuchten heeft gehoord I GERNANCE. Tobenie! TOBERNE. Gernance 1 D 5 TE GERNANCE. Waar toe dees ftilte! moet ik vreezen Dat hy myn zuchten heeft gehoord! TOBERNE. Waartoe dees ftike ! moet ik vreezen Dar zy myn zuchten heeft gehoord! GERNANCE. Tobenie!  5S TOBERNE, TE Samen, ter zyde, 6 Goön! 't Is aangenaam te leven, Ter plaatfe waar zy leeft. , De droefheid zy in "t eind' verdreven, Nu 't lot een' keer genomen heeft: Ons geluk word in top geheven, Nu de min onzen wensch ons geeft. ZESDE TOONEEL. DE VORIGEN; DE MOEDER, Uit het Vengster liggende. DE MOEDER. Toberne! . TOBERNE. Moeder! DE MOEDER. Indien gy niet gaat visfehen, zullen wy dit lieve kind niets goeds kunnen voordienen. TOBERNE. 't Is ook waar! DE MOEDER. ïk heb uwe netten nedergelaten. TOBERNE. Zeer verpligt. BS  ZANGSPEL. Z9 DE MOEDER. Ga op gindfchen heuvel: de rivier is zo vischryk dat 'er niet veel tyd noodig zal zyn om genoeg te hebben. TOBERNE» zyne netten nemende. Ik ga. GERNANCE. Blyf niet lang weg. TOBERNE.- Gy behoeft het my niet aan te bevelen. DE MOEDER. Ga fchielyk. GERNANCE. Dag, Toberne. TOBERNE. Vaar wel Gernance. Gernance ziet hem gedurig na , terwyl Toberne van tyd tot tyd omziet. ZEVENDE TOONEEL. GERNANCE, Hóf op het tooneel, TOBERNE, op den heuvel. GERNANCE. "Watishybeminnelyk! wat is hy beleefd! neen, nooit zal ik kunnen - daar loopt hy op den heuvel: hy ziet om —  Co TOBERNE, om— ach! hy heeft een'verkeerden flap gedaan door my te willen aanzien — ik beef — hy klimt — hy maakt my bang — daar is hy: hy zit — hy loopt geen gevaar meer — ik ben gerust. DE MOEDER, over de deur liggende. Komt gy niec boven , myn kind? GERNANCE, naar de zyde ziende waar Toberne is. Vergun my hier te blyven: het uitzigt is zo tan* gen aam. DE M0ED5 R, binnen gaande. Gaarne , myne dochter. GERNANCE, na dat de moeder weg is. Toberne! voer my zyt gy thans werkzaam: ó welk een'dank ben ik u fchuldig! ARIA. 6 GrootCche zorg! 6 Edel mededogen! Streel gy my ten allen tyd. Met vreugd word al myn zielvermogen Erkentelyk u toegewyd. Uw teder harte Schenkt gaarne vreugd: Uw minzaam wezen Schetst ons de deugd: Uwe cccüe deernis Maakt elk verheugd. AGT-  ZANGSPEL. 6s A GT ST E TOONEEL. GERNANCE, in het munnikskapje , CHRISTIËRN, uit het boschje komende aan de zyde waar Gernance is gezeten; DE ROOVERS volgen C'tristiërn. CHRISTIËRN, tegen de rooi'ersm D ie visfcher bewoont zonder tu-yfel den boord dezer rivier , en dus zal hy hier zyn' prooi verfcholea hebben: ik zal het trachten te vernemen; blyf in deze boomen verborgen, en weest op het eerste teeken gereed. De roovers gaan in het boschje. CHRISTIËRN, naderkomev.de. Ongelukkige drift! zullen de wroegingen het cenïgfte loon der misdaden zyn die gy my doet begaan! Hy bevind zich tegen het munnikskapje, en ziet Gernance met den rug naar hem toegekeerd. Eene vrouw! mogelyk kan zy my onderrechten. Tegen Gernance, zonder haar te kennen. Vrouwtje zoud gy my willen zeggen — Gernance keert zich om, herkent hem en geeft een" fchreeuw, GERNANCE. Hemel! die ondeugende. c ii r i %.  6a TOBERNE, CHRISTIËRN. Gernance, welk een geluk! GERNANCE, niet durvende fckreeuwen , met eene dofte en vreesachtige ftenu Toberne. CHRISTIËRN. Hoor my — GERNANCE. Ongelukkige ! CHRISTIËRN. Wat ik u bidden mag, hoor my! GERNANCE. Wreed mensch! wat heb ik u gedaan, om my zo te vervolgen? Wat wilt gy? CHRISTIËRN, De hoop, of de dood. GERNANCE. Hoop! gy? CHRISTIËRN. Zie in myniet meer dien onberaden minnaar die zyne eigen overdryvingen doen fchaamrood worden; een vermogeud man , een prins,is aan uwe voeten; wees beheerfcheresfe zyner driften! Gernance, de zuchtu te behagen zal myne woestheid uitdoven, en myn hevig karakter bedaren : door overmaat van deugd zal ik trachten u te verdienen. G E R-  ZANGSPEL. 63 GERNANCE. Gy, deugdverleider!- laat my, ik wacht, en wil niets van u. Gedurende dit tooneel doet de vrees Gernance te rug deinzen, zodanig dat Toberne haar noch Chris, tiè'rn zien kan,als zynde door de boomen van het boschje bedekt; ook ziet Toberne, die Gernance in de hut waant, nimmer naar deze zyde, maar altoos naar het vengster van de hut. DUO. CHRISTIËRN. Gernance, ik wilde uwe achting winnen, Ondankbrc! en dwaas is 't wat ik doe. Verval ik tot verkeerde zinnen, Gyzelf, gy dwingt me 'er toe. GERNANCE. Gy wilt Gernances achting winnen, Ontmenschte! en dreigt my wat ik doe. Kan ik myn'dwingland niet beminnen, Gy zelf, gy dwingt me 'er toe. CHRISTIËRN. Laat my weer voor het weldoen leven. GERNANCE. Doe wéér de kalmte in my ontftaau. CHRISTIËRN. Ik zal uw hoop te boven (beven! GE R-  tf+ TOBERNE, GERNANCE, met verachting. Door 't aantal uwer euvcldaén. CHRISTIËRN. 't Voegt u , myn gunst niet af te flaan. GERNANCE, willende vlugten. fk wil my ven' van u begeven. Zy neemt haar''tyd waar, loopt over het tooneel, door Ciriistërn gevolgd; in dit oogenhlik bukt Toberne, ah willende zyn' visch in eene ben doen , en ftaat vervolgens op. CHRISTIËRN, haar vervolgende. 'k Volg u alom. GERNANCE, vlugtende. Welk een verdriet I CHRISTIËRN. li tart het lot. GE R NANCE. Genaak my niet. Toberne, red Gernances leven ! Zy vlugt in de hut; gedurende de ritournel vervolgt Christiërn Gernance, doch komt te rug, en geeft een teeken aan de roovers hem te volgen. N E-  ZANGSPEL. 6*5 NEGENDE TOONEEL. christiërn, den trap opgaande; gernance, . voor het vengster, gereed zich in de rivier te werpen; de moeder, in de deur, den ingang der hut verweerende, met een mes in dc hand; toberne, op den heuvel; loffield, eric, de visscii e r s , de vrouwen uit het dorp, de werklieden der myn, de soldaten. de roovers, Icomen uit het boschje, op het oogenblik dat de visfchers verfchynen. gernance,* roovers ziende ,gaat achterwaarts , neemt eene vlugt, en fpringt in de rivier; toberne fpringt haar na, en men verliest hen uit het bezigt, achter het huis; een ieder heeft Gernance zien vallen. Algemeene fchreeuw. Na een oogenblik fchriks is alles in beweging: de roovers, die vlugten willen, worden vervolgd; Christiërn word door de foldaten gevat; Lojfeld valt in de armen van Eric; de moeder valt fiaauw op den trap; de visfchers gaan naar de rivier, . Christiërn, door de foldaten gehouden, word voor op het tooneel gefleept. E CHOOK  66 TOBERNE, CHOOR VAN VROUWEN, VISSCHERS en WE R KL IE DE N. Tiran ! zie 't geen gy hebt misdreven : Het baart ons fiiidring en verdriet: De dengd moest voor uw' wraaklust beven ; Beef, nu ge in ons uw wrekers ziet! Wy zweeren de onfchuld by te ftaan, Al moesten wy tc faam vergaan. Zo kunnen wy, door moed gedreven, De dwinglandy den doodftcck geven. TIENDE TOONEEL. DE VORIGE N, TOBERNE, GERNANCE, geheel nat, door de visfchers te rug gebragt; de roovers worden , gebonden , door werklieden voortgefcept, de visfchers ter eener-, de Werklieden ter wederzyde. ALLEN. Daar zyn zy — daar zyn zy! LOFFIELD, naar Gernance gaande. Myne dochter! DE MOEDER. Zy bekomt wed.r! Men omringt haar, L O F-  ZANGSPEL. 6> loffield. Hemel, zy bekomt weder! gernance. Waar ben ik? (Zy ziet Lofield, en werpt zich in zyne armen.') Myn vader! loffield, haar Toberne wyzende. Ziedaar uw' verlosfer. gernance, met tederheid. Weder hy! - Ach, Toberne 1 een werkman. _Dat haar vervolger voor hare oogen verga! christiërn. Sla toe!- Het leven is my eene walg. de werkman, zyn' yzeren bout oplichtende* Sterf dan, verrader i l,,ffield, hem met zyn Ugchaam bedekkende. Laat af, myne kinderen! Wat wilt gy doen? de werkman, willende toef aan. tj wreken. f,0 f f ie ld. Om der eerlykheids wiile! bezoedel uwe handen niet. de werkman, verwonderd*. Wat is uw voornemen? loffield. U allen de wroeging te befparen. de we R k m a n. Gy wilt zyn leven redden? £ 2 LOF*  63 TOBERNE, loffield. Neen; maar wel uwe eer. de werkman. De misdaad,.. loffiel o. Word door hem,die zich het recht aanmatigt haar te ftraffen, gedeeld. de werkman. Hy heeft de dood verdiend. loffield. Lever hem aan de geftrengheid der wetten. — De wetten, myne vrinden; geen geweld. Zy,diede wetten met voeten willen treden, zyn de gevarelykfte vyanden des vaderlands! Dragen wy hen voor altoos een' onverwinnelyken haat toe ; dun zullen de wetten ons voor altoos de rust, deglori,en het geluk aanbrengen. allen, tegen de jol Juten. Voert hem weg. Christiërn wil [preken, doch hy word met zyn gevolg, zonder gehoor te verkrygeu, weggebragt. LAATSTE TOONEEL. alle de perso naad jen, binten Christiërn , zyn gevolg en de foldaten. loffield, tegen Toberne. \V aardig jongkman! hoe zal ik u beioonen! gernance, levendig. Ach, myn vader! hy heeft tweemaal myn leven ge-  ZANGSPEL. 69 gered- hy heeft meer gedaan- hy redde myne eerten loon van zo vele weldaden kunt gy hem niet aanbieden... dan... my zelve. toberne. Ach, Gernance! gernance, zich in de armen haan vaders werpende. Ik bemin hem. loffield. Omhels uw' echtgenoot. toberne. Welk een geluk! de moeder. Zy zal myne fchoondochter zyn! welk eene zorg zal ik voor de kindertjes dragen! eric, van vreugd opfbringende. Goede Hemel! wat ben ik in myn' fchik! FINAAL. gernance. Dat vrede lieerfclie in dit oord! Dat alle vrees hier zy verdreven! choor. Dat vrede enz. toberne. De vrindfehap, die elks hart bekoort.. . choor. Is 't waar genoegen van dit leven. E 3 TO-  7© TOBERNE. TO BE RN E. 6 Vaderlief! GERNANCE. 6 Lieve moeder! Te famen. Uw oude dag flreele onzen zin. LOFFIELD. 6 Dierbre zoon! DE MOEDER. o Dierbre dochter! Te famen. Uw heil neemt onze harten in. TOBERNE en GERNANCE. Ach , wy vercenen, al ons leven, Uw tederheid cn onze min. CHOOR. Dat vrede enz. EINDE.