1097 E 31   D E SCHOORSTEENVEGER PRINS EN DE P R I N S SCHOORSTEENVEGER. TONEELSPEL, in een BEDRIJF, Naar het Franfche. TE ROTTERDAM, Bij de Wed. J. P. van HEEL. m d c c x c i x.  PERSONEN. De Prins D'oresca. Don Cesar, zijn eerfte Secretaris. Do na Sancha, Kamenier van de Mairres van den Prins. Postichi, Joodsch Tandmeester. Lope, Kleermaker. G u s m a n -i M.lescas jK?-merfeaa^ van den Prins. 13 a li o g o, Schoorfteenveger. Een K n n g t. Het Otik fpeelt te Madrid, in 'r Hotel van den Prins, DE  d e SCHOORSTEENVEGER PRINS en de PRINS SCHOORSTEENVEGER. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. QHet Toneel verbeeldt een prachtig gemeubileerd vertrek, aan 't einde van 'i welke een fchoorjlcen is. Plen ziet op een der zijden een klein tafeltje en ein groter, de lantfle bedekt met een kleed dat tot op den grond hangt.') EERSTE TONEEL. Gusman, Lopes, {met een pak onder zijn arm.') G u s M a n. Tree" hier binnen, de Prins is nog niet opge» ftaan. L o p e. Ik denk evenwel, dat op dit uur en daar bij zijn de groote Heren niet geiijk wij burgers. Hier is. een nieuw kleed, dat ik zijn Hoogheid breng. G u s m a n. Als het maar naar de fmaak van zijn Hoogheid is, , A 3 Lo-  6 De Schoorsteenveger Prins L ope. Als uwe Edelheid er maar mede te vrede is, daar komt het meest op aan. GüSMAN. Het is waar dat .... Maar, Monfieur Lope! dat is nog niet geheel en al genoeg. De Prins ziet tegenwoordig bijna niet, dan door de ogen van dien Don Cefar, zijn Secretaris, die, het eens zijnde met de Signora Eleonore, zijne maitres. Lope. Hem de handen volk werk geven, niet waar? Dat behoort zoo. G U S KI A N. De Prins is zoo een goed (lag van een man! die vrouw zoo verleidelijk, en die Don Cefar zoo listig! zoucit gij wel zeggen, Monfieur Lope, dat ik hem hier heb zien kouKii, met godsvrugt in het hart, en geen enkele pistolet in zijn zak. Wel nu, dat Heertje was zoo dra niet weder in de kleren gefloken, of hij is zoo valsch als een Kat geworden, zoo fchelmagtig als een Procureur, zoo trots als een pauw, zoo brutaal .... (*) Lo- (*) Schoon fommige Toneelfhikken , expresfelijk daar toe irigerigt, wel de ware Vaderlandsliefde, de ware Vrijheid, en de mare heldenmoed in het voorftaan dezer deugden, mogen vertonenjen dienvolgende uit de gefdiiedenisfen doen zien het nadeel van partij fchappen, fteeds geboren wordende uit valfiheecr- m  En de Prins Schoorsteenveger. 7 Lope. Als een Lijfknegt. G U S M A N. Dat beteekent niets: Als een commies. L o p f. . Zoo waaragtig! dat gaat er over heen. G U s M A N. Laat ons nu den rok eens zien. Lope. Zeer gaarne hier is ze. G u s ma Ni Oh! monfieur Lope, hoe flegts is dat genaaid, en wat een dunne voering. Lo- leerschzugt, of uit belangrijke inzigtenmet opofferingDan^t algemeen welzijn ; moet men echter, zoo veel mogelijk , het haatlijke daa'bij vermijden, om dat zelden een der partijen zig geheel zonder fchuld bevindt, en dikwils zij, die het meest fchreeuwen van waarheid en regten voor te (taan, dezelven iu: tegendeel op het onbefchaaradst vertrappen. Is ook nimmer der haatelijkheiJ groter dan wanneer men in tijden van oneenigheid zeiven verkeert, zoo kunnen Satirieke trekken vooral dan weinig nut veroorzaken, waarom wij die fteeds vermijden; voor hun nogtans die 't anders verkiezen is de volgende verandering alhier geplaatst. Lope. Als een Democratiesch Burger f- G u s m A N. Dat beteekent weinig: als een Zutphens:h Ariltocraat! A 4  8 De Schoorsteenveger Prins Lope. Ik beken, het is niet al te flerk; maar, mijn Heer Gusman! denk ook eens, dat het voor een Prins is. G u s iu a n. Ja! voor enigen tijd, maar daarna krijgen wij ze en dan vinden wij er onze rekening niet bij. ' Lope. Gij bedriegt u. Hoe gaauwer het verlieten is, hoe gaauwer gij 't krijgt. Gusman. Goed! maar hoe is het u in de herfenen gekomen om voor den Prins zoo een ligce couleur uittezoeken, daar hij zoo bruin is? Lope. Als men u hoorde fpreken, zou men dan niet zeggen , dat hij zwarter als een Neger was! Daar en boven is het mijne (chukfe^ct, dat die couleur tegenwoordig in de mode isUuag maar zorg> dat ^ rekening mij fchielijk betaald wordt; en .... GüSMA N. Het geen ik er van zeg is niet Lope. Ik begrijp u, maar toch Gusman. Dewijl gij 't zoo begeert, ben ik tot .uwe orders. Lope. En ik tot de uwe. Heer Gusman! uw dienaar. Gus-  En de Prins Schoorsteenveger ty Gusman. Uw dienaar (ter zijde) dat is de eerüjkfte van alle kleermakers. Lope , (ter zijde, in het heen gaan.. Van alle knegts, is deze het lainfte fchurk. Tf EDE TONEEL. Gusman, M i l e s c a s. Milescas. (komt binnen met een groctc opgemaakte paruik.) Hier is de paruik in-folio van den Prins. (Hij zet ■ dezelve op de groote tafel.) Gusman. Zoo een ding moet een man zekerlijk ene edele houding bijzetten. Milescas. Dat geloof ik, waarachtig wel! Er zijn zoo veel deftige lieden, die, zonder hunne paruik, niets meer zouden te beduiden hebben. Gusman Zonder gekheid, zijn de fchoenen van zijne Hoogheid hier? daar is zijn rok. Milescas. (brengende de dingen, die hij' opnoemt.) Zijn hoed; fchoon linnen .... A 5 j Gus-  io De Schoorsteenveger Prins G VfMA n. Dus kan hij zig jjleifêij, als 'r hem belieft; alles is gereed. Milescas. En zijne Chocolade. Hij heeft ze tegen agt uuren befteld. Gusman. Het is nog pas half agr. A propos! men is be :fg om deeze Schoorfleen te vegen; wij moeten dit alles wegfluiten op dat het door 't roet niet bederve. Milescas. Daar kunnen wij zonder dat wel voor zorgen. (Jïïj lede kt alles met een groot ferfiet.) Ges m a n. Allerbest. Milescas. Nu heb ik niets meer te doen, als naar de kamer van Don Cefar te gaan; gisteren avond heeft mij de Prins belast hem te zeggen, dat hij hem als hij opffond, iers te zeggen hadt. Gusman. ; r• En ik ga de chocolaad fchuiraan. .'*■***>'/ •'■['' ':-JWlM Don Cesar, (ter zijde.) Waar zijn zijne zinnen van daag! Pos-  En de Prins Schoorsteenveger. 47 Postichi. Kijk! zoo ftaan halle de zieken te wezen; ais d? fmart iens voorbij is, dan denken ze dat et voor haltijd zoo is, en de pijn die ze gevoeld ebben maakt dat ze zig haankamen tegen 't goed dat men et doen wil. De Prins. Ik heb je gezegd, en ik zegje nog eens .... Postichi, {[leggende zijn doos op de tafel.) Een weinigje gediid, je Oogheid! je beoeft met mij geen vrees te ebben;, want kijk, zonder pochen, kan ik zeggen, dat ik de ierfte man hin mijn metié Ha te wezen. Barogo. Zonder te pochen. Postichi. Doe me maar iens de gratie van me de kwaaie tand te laten kijken daar je de pijn aan gevoeld ebt. De Prins. •Nog eerjs Doeter! .... Postichi. Gedild, je Oogheid! ik zal je liaan te zeggen, of't hien öndstand is? hof een olie tand, of een kiestand, die u eeft doen lijden! zit ze hin 't honderde kakebeen, of hin 't bovenfte kakebeen? his ze voor aan of hagter in den mond ? De Prins. Maar wat een lastig mensen, ben je? Pos-  48 De Schoorsteenveger Prins Postichi. Nog eens gedild, je Oogheid! hopend den,mond ereijs, dat ik de tand haanftonds ftaan te bekijken: moet er lood hin we zullen er lood hin floppen; moet ij her uit, we zullen em her uittrekken, dat fpreekt van zelfs, et ien en 't hander is hin ien hogenblik gedaan, 't is een (lag. Maar kijk! 't is et beste hals ik er niets aan zie. De Prins. Maar .... Postichi. Ei! eb toch gedild je Oogheid. Barogo. Hij heeft 't wel nodig. Postichi. Kijk! ik wil hin plaats van de huitgetrokke tand ien tand hinzetten zóó mooi! hen zóó goed! dat ze mooijer zal zijn dan al de handere. Ik ben bekend bij al de groten van 't land, zen Oogheid kan er naar hinformieren. Daar zijn in dit iele land geen Dames noch petit maitres die niet ten minden ien hof twie tanden van mijn maakfel ebben. De Prins. En je trekt daar uit tot gevolg dat ik je.dezelve verpligting moet hebben ? AGT  En de Prins Schoorsteenveger. 49 AGT EN TWINTIGSTE TONEEL. De vorigen, Dona Sancha. Dona Sancha. Je Hoogheid! mijn Meesteresfe is zoo terftond uitgereden, en ik neem dit ogenblik waar om gebruik te maken van de vrijheid, die je Hoogheid mij wel heefc gelieven te vergunnen. Barogo. AI weer op een andere manier. De Prins. En wanneer, als 't je blieft? Dona Sancha. Heden ogtend, je Hoogheid! nog maar kort geleden. En dewijl ik zoo terftond niet komen kon, heb ik de vrijheid genomen, uwe Hoogheid er de reden van te fchrijven. Gusman. Wij hebben 't wel gezegt, dat Dona Sancha je Hoogheid gefproken hadt. De Prins. Al wat ik zie of hoor, dienc maar om mijn verwondering te verdubbelen. Dona Sancha. Je Hoogheid heeft zig federt ontkleed.  56 De Schoorsteenveger Prins Milescas. Wel nu , je Hoogheid ! Dona Sancha. Zou de tandpijn van je Hoogheid zodanig verergerd wezen, dat .... De Prins. Je zult zien dat de gantfche flad zig het woord gegeven heeft om mij te overtuigen dat ik iedereen gezien heb, terwijl er nog geen flerveling bij mij geweest is, dat ik aan een man, daar ik niet eens aan gedagt heb, twee honderd piasters heb gegeven, die men mij in eige handen heeft gefield, terwiil ik den gantfchen dag nog geen ftuk geld heb aangeraakt, dat ik me gekleed heb, fchoon ik nog in mijn Japon ben, dat ik ontbeten heb, fchoon dat mijn maag mij van 't contrarie overtuigt, en dan, dat ik tandpijn heb, een pijn die ik mijn gantfche leven nog nooit gekend heb. Dona Sancha. Ik dagt echter, je Hoogheid! De r rin s. Dona Sancha! ik ben je heden te veel verfchuldigd om mij moeielijk te maken over ene kwalijk geplaatfle boerterij, maar mij dunkt dat het hoog tijd is dat ze eens ophoudt; ik zal ondertusfchen dieii dienst, dien je me gedaan hebt, weten te belonen. Wat u aangaat, Don Cefar! geef mij de fteutel van mijn Casfette en Secretaire over. Don  En de Prins Schoorsteenveger. 51 Don Cesar, (ontjleld.) Mijn Vorst! De Prins. Je hebt mijn wil gehoord (de jleuteh aannemende') van dit ogenblik zijt gij uit mijn dienst; deze brief zal er u de reden van zeggen (hij geeft hem zijn eigen biief over, dien hij van Dona Sancha gekregen hadt) wat dat de twee honderd piasters betrtff.n, ik zal wel maken dat ze te regt komen: Ga maar heen! (Don Cefar vertrekt) Postichi, (tegen Don Cefar, dien hij te. gen houdt ) 'T is toch maar de kiespijn die em de oofd op ol brengt, eb maar wat gedild, in ien hogenblik lta ik halles te erflellen. (tegen den Prins) Ien hogenblik gedild, je Oogheid, ien hogenblik gedild (tegen Gusman) fchijf me dien leningltoel reis an. Barogo. Wel de duivel! NEGEN EN TWINTIGSTE, en laatste TONEEL. De vorigen, (uitgezonderd Don Cefar.) D f. Prins. En jij, Docter! ik wenschte wel dat je den eigen D 2 weg  52 De Schoorsteenveger Prins weg ging van Don Chefar. Ik heb het grootfte vertrow ven in je bekwaamheid, maar ik herhaal het je voor de laaide maal, dat ik ze, den Hemel zij dank! niet nodig heb. Postichi, (na den Prins toegaande om hem in den mond te zien.) Als je Oogheid maar wat gedild eb. De Prins, (Postichi wech {lotende, valt deze tegen de tafel, die hij om ver gooit, waar door Barogo ontdekt wordt ) Loop heen, vervloekte, kwakzalver! Barogo, (fchreeuwende.) Nu is 't met mij gedaan! Postichi, (op een floel vallende, fchreeuwt om dat hij de tafel op zijn lenen gekregen heeft, terwijl de anderen om hem en Barogo lachen.) Awa'j! awaij! awaij! 'D e Prik s, (die cp ,t punt ftondt om heen te gaan keert, zig op V ge* rugt om.) Wat is 't? Pos-  En de Prins Schoorsteenveger. 53 Postichi Kiai! dat is te viel,.... awaij! awaij! Dona Schancha. Hoe 't is zijn Hoogheid ? ha! ha! ha! . r>T,c».„ >-alle tefaraen. Cr u s m a n. i Hoe 't is de Prins? ha! ha! ha! Milescas. Zijn Hoogheid! .... ha! ha! ha! J De Prins, (toetredende.') Maar .... wat zie ik! IJ a r o g o , (zig van 't tafel kleed &c. ontdoende.) Een ongelukkige, je Hoogheid! die op zijne kniën u om genade fmeekt .... een ieder zegt dat gij zoo goed zijt. De Prins. Wie ben je? waar kom je van daan? Barogo. Van onder die tafel, je Hoogheid! De Prins. Dat begrijp ik wel .... maar door wat toeval kom je hier? Barog o. Door geen toeval, je Hoogheid! maar wel door die fchoortleen, die ik, onder je welnemen, de eer heb gehad dezen ogtend te vegen. De Prins. Hoe! D 3 Ba-  54 De Schoorsteenveger Prins Barogo. Helaas! je Hoogheid! een vervloekt ogenblik van nieuwsgierigheid heeft mij verleidt, maar wie is daar bevrijdt voor in deze waereld! .... en ik heb hier zoo veel! zoo veel fraais gezien! dat ik niet kon nalaten er aan te raken; maar zoo waar als ik een eerlijke Schoorileenveger ben, je Hoogheid! 't was uit cteuwsgierigheid en niet om je te bedelen; want bij de grote Heren zijn er zoo veel die dien post zoo trouw waar nemen .... je Hoogheid heeft het heden geleerd .... en ik dêe het maar om eens te zien hoe bet me ftaan zou Nu eens zoo opgefchikt zijnde, is het mij onmogelijk geweest, je Hoogheid! otn mij te ontopfchikken, want ik had geen ogenblik rust zij volgden de een den ander op de hielen, als de hoornbeesten, en deze fchone klederen, je Hoogheid ! die de uwe zijn De Prins. Geven mij den (leute! van een raadfe', dat mij tot heden onbegrijpelijk had gefchenen. Ik vergeef je c'ies, om het goed gebruik dat je van de twee honderd piasiers gemaakt hebt, en het nut dat ik er door gekregen heb. Barogo. Ach, je Hoogheid! Dona Sancha, (jegen Barngo.) Is dat dan die Prins die zoo veel met me op hadt ? Ba-  En de Prins Schoorsteenveger. 55 Barogo. Ja! dat was een van de voordelen van mijn rol. Dona Sancha. Het verwonderd me nu niet dat de handen van zijn Hoogheid zoo ruuw waren. Gusman. Zoo dat het dan die Prins is, die de chocolaad heeft opgedronken! Barogo. Zoo uw Excellentie ze klaar gemaakt heeft, moet ik zeggen dat hij het meesterlijk verftaat, want ik heb ze nog nooit zoo goed gedronken. Milescas. 1 En het is dan die Vorst die zijn aangezigt met het fervet in questie wel heeft gelieven af te vegen? De Prins. Ja! maar ik ben het die er bijna het meeste leed door zou gekregen hebben, en die jij zoo beleefdelijk den weg van de fchoorlteen wees. Mijn verkleding belette je, mij te kennen, maar wees op een ander tijd wat meer menschlievend omtrend je evennaasten, en vooral zoo ze je mindere zijn. Barogo. Ja zeker! want je ziet, dat men dik wils denkt tegen den knegt te fpreken, en 't is ondertusfchen de Heer. De Prins. En gij, mijn Vriend! verkoop tot je voordeel de kle-  56 De Schoorsteenveger Prins enz, klederen, die je aan hebt, en wees verzekerd dat ikl om je denken zal. Zie hier uwe klederen wederom, zij hebben mij een van de grootfte vergenoegen be-: zorgt. Daar zijn ze! het zijn die van een eerlijk man. Barogo. En die zig zeer gelukkig fchat, ie Hoogheid! dati je hem wel wilt vergelen dat hij uw perfoon verbeeld' heeft. De Prins. Ik zelve ben wel voor u doorgegaan. Barogo. Dat is waar, je Hoogheid! maar ongelukkig zoo maken de klederen den man niet * EINDE.