G 18   J A N S J E, of de ONVERWACHTE TERUGKOMST. DOOR GERRIT MANHEER. DORDRECHT, Eij N. van EYSDEN & Comp. mdccxciii.  VERTOONERS. LUK AS, een Boer; KL ARA, Vrouw van Lukas. J O S E F, Zoon van Lukas en Klara. JANSJE, aangenomen Dochter van Lukas en Klara. COVERT, Neef van Lukas en Klara. WA RN AR KOOPRIJK, Vader van Jansje. MIETJE, Meid van Lukas en Klara. JAAP, een oudé Arbeider bij Lukas, weleer een Landlooper. Het Tooneel verbeeld eene Boerewoning, in dewelke eenig bouwgereedfchap gezien word.  J A N S J E, OF DE ONVERWACHTE TERUGKOMST. >ooc*>c>c>ooc>CK>^ EERSTE TOONEEL. J a N s j e , bezig met kaartten , blijft telkens in diep gepein* zen jlilftaan, Jlaat de oogett opwaards en zucht. .AlcIi mij! ■ elke dag fchijnd my één oogen- blik! ö Tijd, wat zijt gij vlug, wanneet gij ons het ongeluk te getnoet voerd! Het uur van mijne Verbintenis nadert — ö ja ! dat vreesfelijk uur is nabij! Zij gaat van haar werk af, naar het midden van het Toneel. Ik zal u dan eeuwig moeten misfen, waarde jQfcf! Eeuwig! 6 Wreede doodl Gij hebt mij alles ontroofd! Hoe mijn lot ook zijn moge, ik ben rampzalig mijn, vermaak, mijn geluk, alles, alles is met u ge- ftorven, lieve jongeling! o ja: de alvernie- lende golven hebben u verzwolgen! De verflinA a den-  4 JANSJE, OF DE dende zeemonfters hebben 2ich met uw dierbaar lichaam verzadigd, en dat teeder hart, het welk my zoo oprecht, zoo zuiver beminde, tot hun voedfel verilonden. ik moet u misfen, myn dierbare, en daarboven nog den wil van uwen braven, doch ftyf hoofdigen Vader volgen! Ik moet de aan u beloofde hand aan een fchepfel geven, dat ik veracht dat ik niet kan beminnen. Nog mair twee drgen, en dan moet ik de vrouw worden van een man, dien ik haat. ö Hemel! vvslk een akelig vooruitzicht.' Maar, hoe kan ik myzelve zoo kwellen? • Zij gaat -weder naar haar werk. Laat ik doch die nare gedachten verbannen. Zij keert weder, met eenige levendig, beid, naar het midden des Tooneels. Ik weet het niet; maar my dunkt, ik voel iets, dat my vertroost: zoo iets, het geen gerustheid verbeeldt Zij wandeld, als in gedachten , ginds en weder. Maar neen ydele voorgevoelens - valfche hoop wat zou my kunnen redden? welken weg kan ik inflaan ! maar zacht: wie daar? ik hoor iemand Zij  ONVERWACHTE TERUGKOMST. $ Zij gaat aan haar werk. Zoo het Govert maar niet is zyn by- zyn is my ondraaglyk Ontfteld naar de deur ziende. ö Hemel! ja . . , hy is het TWEEDE TOONEEL. jansje en govert, komende met eene flijve houding binnen , en gaande langzaam zitten, gelijk ook zijne fpraak is. govert. Gen dag Jans. jansje, werkende, zonder hem aan te zien. Dag, Govert. T.er zijde. Hemel 1 is dit de man , wiens vrouw ik worden moet! Verdwaalde Weldoener is dit het einde van alle uwe weldaden ! —— covert. Wat zegje, Meisje ? ik verftaje niet fpreekt wat harder: ik ben wat doof, begrypje well -— A 3 Zij  6 JANSJE, OF DB Zij ziet hem met verachting aan , terwijl hij haar, eenige oogenhlikken , met een mal gelaat, jlrek befchouwt. Wel nu: overmorgen moeten wy trouwen Met eenen grimlach. Begrypje, Mdsje? geef me eens een zoen: want ik nebje lief: begrypje wel? Hij komt naar haar toe , doch zij floot hem van zich af. Wel nou wel nou wat fcheeltje? s wilje niet —— jou, jou, jou Baas zei het jou wel leeren Begrypje wel? —* jansje, haarc oogen afdroogende. Laat my met rust, myn vrind; laat my met rust ik heb geen vermaak in uw gezel- fchap laat my alleen. Zij keert zich van hem af. GOVERT. Wel wat ben je fpytig! ik zei het an me Noom zeggen —— begrypje je wel} die zal je wel dwingen, begrypje wel i —- zon jy hem tegenfpreken ? jy . . . jy . ... hem, die je gekleed en gereed heeft, en den kost gegeven} — wat ben je toch! —— JAKS.  ONVERWACHTE TERUGKOMST. ? jansje. Ik ben, die ik ben ik bid je, Govert, govert. Nu ik ga dan maar heen, begryp je wel? maar je mag wel vreezen, begryp je wel? fpy- fpy- fpytige Jans Govert gaat met een langzamen tred naar binnen, DERDE TONEEL. jansje. Spytige Jans —- Zij grimlacht. Ik moet , in het midden myner droefheid , lachgen, om een zo onbehouwen fchepfel. Welk een wanhebbelyk maak- fej — ^iij een fteiloor — ik moet bekennen.... Zij /laat eenige oogenblikken in gedachten , vouwd de handen [amen en zucht. Lieve Jofef! zalige fchim ach! waart gy kundig van myn lot wist gy, wat uw lieve Jansje lyden moet! —f ö Altewreede weldoener verblinde Lukas Gy, die my tot eenen vader vevftrekt hebt, zyt voor my A 4 ee«  8 JANSJE, OP DB een dwingeland geworden! zyne eenvoa» digheid doet hem de gebreken van zynen neef over het hoofd zien. Maar zoude ik myn Weldoener evenwel ongehoorzaam zyn > ik zal — maar neen: — ik kan niet o neen ik mynen Jofef vergeten de vrouw van zulk een man worden o Hemel, wat raad? — waar zal ik my wenden —— In de grootjle verlegendbeid, Nochthans, ik moet ik zal den wil van myn Weldoener volgen. — Ik ben hem te veel verfchuldigt heeft hy my niet uit de handen van het flegtfte foort der menfchen ge- red i my opgekweekt ? — maar VIERDE TOONEEL. jansje, mietje inkomende met een juk, emmer en melkkan, zet de kan en emmer bezijden , hangd haar juk en hoed op, en zingt, ter-wijl Jansje kaamt, mietje, stem: Damint had langen tijd. i. o Leven vol bekoorlykheid, Wie kan uw zoetheên regt befchryven! Op't land is't, waarde vreugd onsvleid! De boerfehe eenvoudige bedryven Verfchaffen ons meer ftreelend zoet, Dan *t fteêgewoel ooit fmaken doet. S 1 Hier  ONVERWACHTE TERUGKOMST. s. Hier min ik lieve Doris teer, En hy bemind zyn Mietje weder. Dit's al, wat ik op aard' begeer. Straks zet hy aan myn zy' zich neder, Terwyl hy dan zoo teêr als zoet, 5 Betuiging van zyn liefde doet. S Terwijl dit laatjle coupletje gezongen word* toont Jansje zich ontroerd, en weent. jansje ter zijde. Ach! ware ik zoo gelukkig als dit arme meisje. mietje zingt weder, ö Liefde, wie kan ooit uw kragt, Wie kan uw groot .... Jansje is gaan zitten , valt Mietje fchielijk in haar gezang , en zegd op eenen droeven toon. Houd op, Mietje: houd op met zingen; het verveeld my. . . . Ter zijde. welk eene herinnering! mietje, eenigzins fpijtig. Welzoo, Jansje! verveeld u myn zingen? Nooit heb ik kunnen denken, dat gy een zoo A 5 droef-  IO JANSJE, OF DE droefgeestig meisje waart; ik heb, in den tyd van veertien dagen, die ik hier by Lukas gewoond heb, u nog geen oogenblik vrolyk gezien; altyd zit je in diepe gedachten te treuren, net of alle de koeijen van Lukas in eencn nacht geftorven waren. Ei, ei, beur dat hoofdje war op je gaat nu immers haast trouwen, en dat wel met Govert, een ryke boere zeun ' Och! het is zulk een goeijen hals hy is wel wat wonderlyk 1 maar nochthans ■ jansje. Zwyg van Govert, Mietje, zwyg een- voudig, onkundig meisje, gy weet myne fmarten niet: ó neen: gy kent ze niet, gy begrypt niet, door welk eene kwelling my de ziel verfcheurd word. Ter zijde. Ach! Jofef! lieve Jofef! —— Zij houdt een' doek voor hare oogen , leunende, met den elleboog, op de kaamton. mietje. Wat is die Jofef —— wat is die ik bid je, fpreek ik begryp je niet. Is •er iet in de weereld, dat een jong lief meisje zoo kan ter harte gaan? Leef als ik: ik ben altyd vrolyk. JANS-  ONVERWACHTE TERUGKOMST. II JANSJE. Ach, Mietje! gy weet niets lieve Mietje. .... MIETJE. Zoo is het ook: ik ben hier pas in huis, en weet niets; maar, ik bid je , Jansje , zeg, ei zeg JANSJE. Luister Mietje, en als ik u alles verhaald zal hebben, oordeel dan, of ik niet, of al reden heb om droevig te zyn. Mietje gaat bij haar zitten. In de voorleden Lente is het negentien jaaren geleden, dat, op zekeren namiddag, eenige zoogenaamde Heidens of landloopers hier aan het huis van Lukas kwamen: onder hen was eene vrouw, die my op den arm droeg; z'ynde ik, zoo als Lukas my verhaald, naar gisfing , omtrent een jaar oud. Deze lieden verzochten, om in de fchuur te mogen ilapen; het welk hun werd toegedaan , deels uit menschlievenheid, en deels uit vrees, dat indien het hun geweigerd wierd, men gevaar zou loopen van door dat volk mishandeld te worden. MIETJE. Zoo zyt gy dan geen dochter van Lultas ? Hemel) is 't mogelyk? — maar van die land- loo-  12 JANSJE, OF DE loopers, van die heidens zulk een meisje als gy, zou een kind van dat volk zyn! . . . . JANSJE. Ik zal u verder zeggen. Lukas en zyne vrouw Klara, die toen nog geen kinderen hadden, bezagen my met oogen van mede. lyden. Ik was ziek, bleek, uitgehongerd, en byna zonder kleederen, aan het lyf. Klara nam my op haar hals: ik lachte deze vrouw vrindlyk toe, en ftak myne armpjes naar haar uit; het geen Klara en Lukas zoo zeer bekoorde, dat zy my meenigmalen kuschten, en eindelyk, uit een hartelyk medelyden, en kinderliefde befloten , om den volgenden morgen aan de Heidens te vragen, of zy my wilden over geven. Zy deden dit, en de ontaarte vrouw, die waarfchynlyk myn Moeder moet zyn geweest, gaf my terftond; onder beding, dat het ganfche rot zoo veel bier moest drinken, als het begeerde, en eenige brooden medenemen. Deze koop werd gefloten , en ik bleef in handen van mynen Weldoener. Zij weent en droogt hare oogen af. De Heidenen vertrokken; doch naauwelyks waren zy een kwartier uurs weggeweest, of Lukas bedacht, dat hy hun naar myn naam had vergeten te vragen. Hy fprong fchielyk te paard, en reed de landloopers agter na, welke hy eindelyk inhaalde, en naar mynen naam vroeg,  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 13 vroeg, zy zeiden toen, dat die Jansje was: doch nauwlyks hadden zy dat gezegd, of zy vielen gelykerhand op Lukas aan, ontweldigden hem zyn paard, en geld, trokken hem zyn kleedren tot op het hemhd toe uit, bonden hem handen en voeten, en lieten hem dus reddeloos op den weg liggen. In dezen droevigen toeftand bleef die goede man verfcheiden uren, tot dat een Jager, daar voorby komende, hem ontbond, waar na hy zich weder naar huis begaf. m 1 E T j E. Is 't mooglyk ! welk eene ondankbaarheid J welk eene wreedheid i myn lieve Jansje , waren dat uwe Ouders ? JANSJE. Waarfchynlyk ja: wat zal ik anders denken? Myn lieve Mietje, gaf' God, dat ik het ze- ker wist'! maar, om voort te gaan; Ik ge- noot fints dien tyd hier eene allerbeste opvoe. ding, waar voor ik die goede menfchen niet genoeg kan danken» Omtrent een jaar na dien tyd bragt Klara een' Zoon ter waereld, die Jofef genaamd werd: ik wierd met dat kind opge. voed; maar, helaas! lief Meisje, naauwelyks waren wy tot die jaren gekomen, waarin men gevoeld, dat men kan beminnen, of onze kinderlyke vrindfchap , die altyd zoo teeder en zuiver was geweest, als die ooit tusfchen Broeder en  14 JANSJE, OF DE en Zuster plaats kan hebben, veranderde wel dra in een liefde van een gantsch anderen aard, en wierd voor ons beiden rampzalig; Zij droogt hare tranen af. een liefde, die my thans zoo vele bittere tranen kost. Wy zwoeren mallcandren eeuwig getrouw te zullen zyn. ó myn God , als ik nog denk aan dieteedre, die dierbare oogenbükken; aan dien tyd, toer; hy my in zyne armen drukte, en de vurigfte betuiging van eene zuivere liefde deed. — Met de grootjle aandoening. Ach, Meisje, ik kan niet verder — ik kan niet. mietje. Bedaar, lieve Jansje: ik bid je, bedaar, en vervolg ik brand van verlangen. jansje in dezelfde houding, lang faam. Nu vier jaren geleden verfcheen die noodlottige dag, op welken myn ongeluk en verderf geboren werd. . . . Myn Jofef was een vriend geworden 6 rampzalige vrindfehap een vriend van den zoon onzes Landheers ; deze nam hem, om hem de weereld te laten zien, mede naar Amfteldam. Hy werd my van het hart gelcheurd, en wy verzegelden onze wederzydfche liefde met duizenden kuschjes. Nog naauwelyks was hy daar eenige dagen geweest, of wy ontfingen een brief, in welken hy fchreef, dat hy met  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 1$ met een fchip een tochtje naar de Middelandfche zee zoude doen, en binnen tien maanden weder t'huis zyn. Gy kunt denken, hoe my deze tyding in de ooren klonk. Ik zag my van myn lieven Jofef, en met hem van al myn vermaak beroofd; doch myne eenvoudigheid trooste my en ik geloofde alles. Ik zag zyne wederkomst met een ongeduldig verlangen te gemoet. De tyd verfcheen; maar, helaasï hoe heb ik my misleid bevonden! twee en twintig maanden na zyn vertrek, kwam 'er bericht, dat het fchip vergaan en met hetzelve myn waarde vriend door de baren verzwolgen was. In de uiterjle droefheid. Helaas! Vriendin! myn Jofef, myn dierbare Jofef leeft niet meer! —— Zij laat het hoofd op Mietjes fchouder zakken, en borst in tranen uit. VIJFDE TOONEEL. lukas, klara, jansje, mietje en I a a 1», met een hooivork op den fchouder, en eene kruik aan de hand% lukas. Al weer fchreijen, Jansje ? al weer fchreijen i wat helpt doch al die droefheid?Vergeet Jofef: vergeet hem: je eindeloos gefchrei vernieuwd, alle oogenblikken, de droevige gedachtenis, die ont  l6 JANSJE, OF DE ons nog zal doen fterven. Wat baat het u? Gy kunt immers Jofef, met al uw geween, niet weder krygen. Het huwelyk met Neef Govert zal je hem wel doen vergeten. MIE T j E. Ach! goede Meester het arme meisje — LUKAS. Zwygt kind, zwyg: gy weet niet. . . . Jaap ter zijde. Dorst ik eens zeggen 't geen ik weet MIETJE. Wat zou ik niet weten? ik weet alles: zy heeft het my gezegd, en Govert —— LUKAS. En Govert zal haar man worden: zy aal hem trouwen. Ik had haar voor myn zoon gefchikt, en zou haar nooit aan een andet gegeven hebben ; maar r.u die dood is, zal haar niemand trouwen als onze neef. Hy heeft vee en land, en wy hebben buiten hem niemand, die ons goedje na onzen dood moet erven. Zy moet hem trouwen : dan word zy ook deelgenoot van het geen 'er overfchiet. Hoort gy Jansje? Gy zult myn zin- doen. Gy moet Govert beminnen, en  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 17 en hem niet wéér met zulke barfche woorden afwyzen , öf ik zal uwe ondankbaarheid ftraffen. Zoud gy dus tnyne goedheid vergelden? myn' Neef verachten? Hij vat haar bij de hand, en ziet haar onder de oogen, Spreek, hoe zal 't zyn, meisje l Zij jlaat roerloos , met neérgeflagen oogen. Kom , Jansje , kom: ik ken u te wel: gy zult immers uwen Weldoener gehoorzamen ? —— jansje vol drift aan Lukas voeten vallende. Helaas! Besteman! Ik bid u, in's Hemels naam, heb toch medelyden, met me! ach! brave Vader! ontfla my van iet te doen, 't geen my eeuwig onmooglyk is: ik kan myn' Jofef, myn lieve Jofef zoo rasch niet vergeten! ik kan niet Zich naar Klara wendende. Ach! lieve Klara! brave Moeder! ach! help! ach! red my! Klara toond zich verlegen en -weend. lukas. Houd op, ondankbare; het is genoeg! Gy moet Govert trouwen, of ik zweer je, myn gunst zal in een eeuwige haat veranderen. B Hij  l8 JANSJE, OF DE Hij -vertrekt vol drift , terwijl Klara en Mietje hem trachten terug te houden. Laat me gaan! laat me gaan! klara. Vader ach! Vader lief, hoor —— jansje, Klara om den bah vallende. Moeder! ach! Moeder! ■ fpreek, fpreek hem! mietje. Goede vrouw, mag ik u bidden —— denk dat — klara. Wat zal ik doen, myne Kinderen! Gy weet hy is onverzettelyk; doch, ftel je te vteên ik zal hem volgen ik zal myn best doen doch ik vrees ' Klara binnen. jansje. 6 Rampzalig lot! het is gedaan! ik moet welk eene wreedheid! kom, geliefde dood! kom, verlosfer der verdrukten ! ontruk my aan deze noodlottige aarde, en voer my by myn dierbaren Vriend! Zij ziet Govert binnen komen , en vlucht van het Tooneel. ZES-  ONVERWACHTE TERUGKOMST, ip ZESDE TOONEEL. govert, mietje, jaap. govert. . Zie daar — deur is ze daar fta ik. nou en kyk, of ik mal ben. — m i e t j e ter zijde» Welt dat fcbeelt de helft niet. covert. De oude Lukas ftiert me binnen, en, zoo als ik kom, gaat ze loopen ■ die feeks. mietje. Myn goeje Govert, je vermoeit je te veel, man: hoor, wil ik jou eens wat zeggen? Jansje heeft geen zin in zulk een ftyven jorden , als jy bent; verfta je dat, Qovert buur? govert. Jou varken, waar fteek jy je moncj jn? zwyg, zeg ik: begryp je wel? of ik zal bij dreigt haar. jaap. Holla! zacht een beetje; zoo driftig nier. Fyn man; of de ouwe Jaap zou het voor haar B a op.  ao tansjEj of de opvatten: zyn ouwe boeten knuisten zyn zoo verweerd hard, mot je weten , dat je 't heugen zou . . . daarom, niet te dreigen, of —< Hij üoot Govert. MIETJE. Stil, Jaap, ftil onze Baas JAAP* Wat flapprement! mot zoo een verweerde vent jou dan dreigen ? maar 't is myn tyd: ik moet gaan ; ■ Tegen Govert maar zoo je de meid hand of vinger aanraakt, mag je vreezen: verftaa je, Govert? ZEVENDE TOONEEL. GOVERT MIETJE. GOVERT, Te drommel', dat is een brutale vent wel ik beef 'er van MIE T J E. Nou, Govert, hoor: hy is zoo kwaad niet, als hy wel lykent. Maar, weet je, wat ik je raden zou? ga jy ftil naar huis, en help je besje wat fpinnen, als een zeun: want waarlyk, vryé'r, je vlieger zal hier niet opgaan. G O'  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 21 GOVERT. Hoor, ik heb met jou niet van doen, begryp je wel? wat beeld zoo een kleuter van een meid, als Jans is, zich wel in? ik geloof, zy denkt wel, dat 'er een Prins of een Keurvorst om haar zal komen vryën; maar het zal 'er wel misfen — die malle meid — ik ben ryk en fpringlevend — is dat niet genoeg? M I E T J E ter zijde. Ha' ha! ha! — welk een zotskap! — GOVERT. Ja: of jy al lacht: ik heb wel twintig morgen land en veertig beesten, waar van 'er zeven met kalf zyn: begtyp je wel? — MIETJE. Wy zullen jou ryken Govert noemen, hoor, Landman ? GOVERT. Ja! — behalven de eurfenis van myn besje en noom Lukas, en zyn vrouw, als zy dood zyn: begry je wel ? MIETJE. Ja, heel wel; heel wel: want van de levenden vald zelden veel te erven; maar ik hoor gerucht. B 3 AG T-  22 JANSJE, OP DE AGTSTE TOONEEL. lukas, klara, jansje, covert, mietje. lu kas, leidende Jansje hij de hand op het Tooneel, terwijl zij eenen doek voor hare oogen houdt. Daar ftaat je Bruidegom, ondankbare, die al myn goedheid met ongehoorzaamheid beloond : morgen zult gy met hem ten ondertrouw gaan , of ik zal xiara vat hem bij de hand en vald hem in de rede. Nu, Man, denk dat —» lukas. Wat zou ik denken? zwyg, zeg ik — Gy, en die ondankbare hebben my lang genoeg te leur gefteld, en bedrogen. Ik wil, dat ze trouwd, of zoo ze ray nog langer durft tegenfpreken, zal ik haar met geweld dwingen. Op een' dreigenden toon tegen Jansje, Geef hem de hand, zeg ik. jansje in eene zuoeste houding zich los rukkende. Wreedaard! • ontaarte wreedaard! -—* Te»  ONVERWACHTE TERUGKOMST. £3 Tegen Klara en Mietje, die haar trachten te doen bedaren. Laat me los. Tegen Lukas Nu zal ik alle de banden van vrindfchap en erkentenis verbreken.' Ik zweer, dat ik hem nooit zal trouwen nooit —— hier, barbaar —— Zij grijpt een mes, dat bij eenige groenten op ie Tafel ligd, en reikt het aan Lukas. Daar, wreede, daar doorftoot dit gevoelig hart hier binnen woond de gedachtenis van uw Zoon - van myn Jofef ik wil by hem zyn. Lukas deinst vcrfcbrikl agterwaards, terwijl Klara en Mietje haar het mes afnemen. klara. Help, Hemel ...... MIETJE. Wat wilt gy doen, Jansje! Jansje govert gaat naar de deur, en blijft daar jlaan. Dat is een helleveeg! ik ga heen neen, neen B 4 fans-  24 JANSJE, OF O E Jansje wil weder /preken; doch vald irfKlaraas armen in zwijm. KLARA. Een ftoel, Mietje, een ftoel Mietje geeft een (loei, en zij zetten Jansje op den zeiven neder. Tegen Lukas. Nu hebt gy het mooi gemaakt! niet waer, ftyfkop? ach myn arm kind myn kind MIETJE brengd azijn, met denwelken zij haar trachten te herjlellen, Myn lief, ongelukkig meisje! NEGENDE TOONEEL. LUKAS, KLARA, JANSJE, GOVERT, MIETJE, JAAP, fchielijk inkomende. JAAP. Daar komen twee Heeren te paard de werf opryden, en zyn reeds afgeftegen. LUKAS. Twee Heeren! Hoe l wat zal dat wezen ? en dat nu! —- i i TIEN.  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 25 TIENDE TOONEEL. lukas, klara, josef , warnar koopryk, JANSJE, govert, mietje, jaap. jofef en Koopryk treden te gelijk binnen, gelaarst en gefpoord, in rijgewaad. J josef. Goéden avond , Landman Lukas neemd bevende zijn muts af, en buigd zich eerbiedig. Jofef jlaat het oog op Jansje, die ■weder begint bij te komen. Hemel! wat zie ik! welk een tooneel! Ter zijde. Nu kan ik niet meer veinzen. Hij vald Lukas om den hals. Myn Vader. —— Keert zich naar Klara. Myn Moeder. Treed naar Jansje. Maar, myn Jansje! Hemel! wat deerd haar! — lukas Jofef omhelzende. Myn God! myn Zoon zyt gy het? _ gy -— welkom. —— J3 5 k l a»  2f5 JANSJE, OF DE k l a r a, insgelijks Jofef omhelzende» - ' ■' ! Myn Jofef myn kind, Zij kusfchen malkanderen verfcbeiden malen» josef. Ja, myne Ouders J myn lieve Ouders ik ben het. ik, uw Jofef! wat ben ik verheugd u te zien, niyn brave Ouders! ■ Intusfchen is Jansje van hare bczwijminge bekomen , jlaat met hulp van Mietje van baren ftoel op, en wil met vtrlegcnheid henen gaan. jansje. Ach! wat zie ik ! waar berg ik my twee Heeren —— josef naar haar toetredende, en van Klara gevolgd wordende , wil hare hand vatten, doch zij trekt- dezelve befchroomd te rug. Ga niet heen , zoet Meisje zie my eens aan. Kent gy my niet? Zij befchouvjd hem eenige oogenblikken met verwondering, terwijl de vrees cn ontroering in baar houding te zien zijn. jansje. Hoe! u kennen, myn Heer? wie Gy ? Hemel! by is het! — zyt gy! — Jofef? o  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 2? josef, haar fchielijk in de rede. en om den hals vallende. Ja, myn lieve Jansje ik ben het! ja! uw Jofef! uw — jansje, vol drift. Hemel! Hemel' gy leeft! gy, -— myn dierbare! bedrieg ik my niet ? hoe kan 'c zyn! gy myn Jofef. joseF, haar kusfebende. Ja: myn beminnelyke! ja: ik ben het uw vrind! bedaar, myn Engelin. — Gy ziet mv, dien gy verloren achtede, wederom maar mogelyk breng ik u nog meer geluk mede zie dezen Heert Wijzende of Kooprijk. Zie hem befchouw in hem myn Ver- losfer — myn Weldoener —— en mogelyk uw' Vader. jansje. Hoe! myn Vader! — de myne — ach ' fpreek! — ik begryp het niet! lukas ter zijde. Myn God! welk eene ontmoeting! Tegen Jofef. Is 't mooglyk , Zoon ? — zou dit haar Vader zyn?  28 JANSJE, OF DB josef. Ja: myn Vader; waarfchynelyk is hy het — k. o o p r y k. Uw Zoon heeft my verhaald, op wat wyze en in welk een tyd dit Meisje in uw huis gekomen is, my is, op dien zelfden tyd, een Kind ontdooien. Zij jlaan allen verwonderd, klara. Ach! mogten wy het zeker weten! ik bid u, Myn Heer, zeg jaap, die gedurende deze geheele ontmoeting, den Heer Koopryk met de grootftc ontroering en vrees befchouwd heeft, vald voor denzelven op de kniën. Ach! Myn Heer! ik bid u, vergeef my koopryk. Wat is dit, myn Vrind! wat zoude ik u vergeven! hebt gy my iets misdaan ? Jaap. Ei, myn goeje Heer! zoo je me wilt vergeven het geen ik u misdaan heb, — want anders raakt de arme Jaap aan de galg, dan zal ik je verzekering geven , dat Jansje je dochter is, koop-  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 20, k o o p r y k, Met al myn hart, myn Vrind: rys op: fpreefc jansje, tegen Koopryk. Hemel! ik uwe Dochter ! jaap, in eene eerbiedige houding. Myn goeje , brave, Heer: ik mot je dan zeggen: dat ik over ruim twintig jaren, naar myn beste ondhoud, verftaat je? met een hoop landloopers omzworf, en voorby jou buitenplaats kwam: want zie, Myn Heer, ik ken je wel; want, goeje , brave , Heer, ik heb meenige aalmoes in dien tyd van je gehad koopryk. Ga voort: ga voort jaap. Eens op een agtermiddag zagen wy een van je dienstmeiden, in 't veld, tusfchen de groenten, met je kind, dat heel mooi gekleed was, kuijeren, verftaa .. . je ? zy zette het kind in het gras neder, en ging , aan de andere zyde van de laan, bloemen plukken. Wy, met een fnap, pakten terwyl het kind op, en als een wind daar mede voortgeflagen , ded&n het al de kostbare kleertjes uit, en toen , goeje, brave Heer. . . . koopryk, fcbielijk. Houd op — het is genoeg — omhels my; myn lieve Dochter — ik ben uw Vader —  30 JANSJE, OP Dï jansje. Lieve Vader! God zy gedankt! Zij omhelzen malkanderen. lukas en klara te gelijk Gy, gy haar Vader de Behouder van onzen Zoon! koopryk. Ja: myn Vrinden! ik heb uwen Zoon, die met zyn fchip door de Algerynen genomen en tot fiaaf gemaakt was, door een myner fchippers, die my bericht van zyne flaverny gegeven had, doen vrykoopen en naar het Vaderland overvoeren. klara. De Hemel en u, Myn Heer! zy eeuwig dank daar voor. Lukas en Klara rallen hem te voet. Laat ons uwe kniën omhelzen, brave Man — Terwijl -eat Jansje , aan de andere zijde , de hand van Koopryk, en drukt dezelve aan haren boezem. koopryk, tegen Jansje. Lieve Dochter. ——. Te-  ONVERWACHTE TERUGKOMST. 31 Tegen Lukas en Klara. Zacht, myne Vrinden; zoo niet; rvst op. Ik beo u meer fchuldig, dan gy my. Gy hebt den plicht, als Vader, dien ik moest betracht hebben, op u genomen! hier voor moet ik u beloonen. Omhelst my, waarde Vrinden. lukas. Ach, myn Heer! zwyg van beloonen! waarde Vcrlosfer van onzen dierbaren Zoon! Zij omhelzen hem. koopryk. De Hemel zegene u, myn waarde Vrinden. Maar laat my eerst myn' plicht als Vader betrachten. Komt, myne kinderen, komt ik moet u verè'enigen; ik moet uw en myn geluk volmaken. Hij nat jfofefs en Jansjes handen , en vercenigd hen hei'den. Leeft, myne Kinderen! Leeft met malkanderen altyd gelukkig. De Hemel zegene u, zoo lang gy leven zult! En gy, myne dierbre Dochter, dank, naast God, altyd dezen uwen Weldoeners , die ü , met de zuiverde tederheid en oprechtfte liefde, als hun eigen kind, hebben opgevoed, en myne plaats bekleed. Jofef, waarde Vrind; Hij  3» JANSJE, E N Z* Hij gaat lij Lukas en Klara. Brave Grysaard, deugdzame Moeder, Iaat de heilige Band der Vrindfchap ons, voor altyd famenbinden I Laat die ons waardiger zyn, dan het leven! lukas, Brave Verlosfer: Brave man, uwe deugden verrukken my! Eeuwig zullen wy u beminnen! Komt, myne vrinden, laat ons binnen gaan, om, met dankzegging, de vruchten te fmaken van dezen onverwachten zegen. govert, naar den aanfcbowwer tredende Ei! dat is raar: dat is my een heele Eurfenis fchaê begryp je wel; —— Zich naar Lukas en Klara wendende. Nou, als het anders niet wezen kan, wensch ik je ook geluk, en ga naar huis, —— Hij wil vertrekken , Lukas haald hem te rug. lukas. Neen: blyf, Neef gy ziet ik kan myn woord. . . . —— govert. Ja: ik zie, ik zie, dat het mis is. —— lu kas, verheugd. Komt, lieve Vrinden! komt, komt. ■ mietje, tot den, aanfehouwer. Zoo triomfeert de Liefde ! zoo word de deugd beloond! EINDE.