01 1055 6412 UB AMSTERDAM  D E ONGELUKKIGE N.   D E ONGELUK KI GEN, B L IJ S P E L. DOOR. A. van KOTSEBUE. IN DEN II A A G E, Bij J. C. LEEUWESTIJ N, 17 9 8.   ^ _ — T" ' w — — voor zoo verre ik met den „ geest des Bataaffchen Volks bekend ben, durye ,, ik u verzekeren , dat de hiernevensgaande „ O n gelukkigén aan deszelfs prachtig Ne- derduitsch — nu Nationaal! — Tooneel, ge„ luk zullen maaken en voordeel geeyen. ■—< „ Kotfebue zelf maakt ''er viel niet veel werks van; dan dit is hem eigen. — Wij zien zijn „ werk met andere oogen. — Eerlang der v> Offertod, waarover de publieke opinie en „ uitfpraak, hier, zeer verfchillen. De overzet' „ ting van dat Stuk moet den vertaaler van ,, Menfchcnhaat en Berouw altijd tot 9, eere zijn, — Zoo fchrijft men mij, bij de zending van het crgineel deezer vet taaling. — Dc Opfertodt federd dat fchrijyen ter hand gekoomen, wordt werklijk in 'f Nederduitsch gedrukt. J. S. van Esveldt-Holtrop. Amflerdam, 27 Ju lij, W8.  PERSOON -EN. johannes valk, een predikant. F r a n c i s k a valk, des predikants dochter, custaaf valk, £?« jaager. eduard taübe ,..een é'c&er. baron adölph van valkenburg. kamerjonker herman van va l k e n a u. emanuel valk, een philofooph. Mevr. herfst, gebooren valk. Mevr. vreugde, gebooren valk. charl.es valcau, een dansmeester. £ m iL ia valk. valk, genaamd gier, een recenfent. s en F, bediende van pieter valk. •qouloH-ibJsvsS asv .3 Het Jluk fpeelt in Holland, Dp het Buitengoed van Pieter Valk, nabij den Haage. D E  D E ONGELUKKIGEN, B L IJ S P E L. EERSTE T O 0 N E E L. pieter valk, zier eenvouvig gekleid, met eene ronde paruik op 't hoofd, zit aan de theetafel, en rookt, senf treedt binnen, en veegt 't zweet van zijn voorhoofd. valk. Goeden morgen, mijn lieve Senf, wat brengt gij? senf. Niets. valk. Gij zijt bezweet. senf. 't Is geen wonder. valk. Braaf gewerkt. A senf.  % DE ONGELUKKIGE N, senf. Als een paard. valk. Maar willig, wil ik wedden. senf. Och ja — indien maar — valk. Wat? senf. Indien ik flechts wist, waartoe? valk, glimtagchind. Waartoe? senf, met ijver. Ja, waartoe ? VALK. Hm ! een vreemde zoude denken, dat mijn lieve oude Senf niets omniet deede. senf. Ik laat mij ook gaarne betaalen —- wel niet met geld valk. Met vertrouwen, niet waar? senf, getroffen, maar hartlijk. Ja, met vertrouwen. valk. Nu, waarom vraagt gij niet ? SENF.  B L /ƒ S P E L. SENF. Neen, dat doe ik niet. Gij zoudt mij eens kunnen andwoorden: „Senf, daar behoeft ge niet naaf te vraagen!" en dan zoude ik mij dood fchaamen. VALK. Goed, dan zal ik vraagen. Wat zoudt gij dan gaarne weeten? SENF. Ik wilde gaarne weeten, waarom , federd agt dagen, alle vertrekken van het (lot fenoon gemaakt worden, daar mijnheer 'er maar drie of vier ge* bruikt? VALK* Ik krijg gasten. SINF. Waarom de kok den geheelen nacht wild gelardeerd en pasteijen gebakken heeft, daar mijnheer toch nooit meer dan drie fchotels op tafel begeert. VALK. Ik verwacht gasten. SENF. Waarom de keldermeester een geheel regiment flesfen wijn in parade zet? VALK. Dat doet hij voor de gasten. A 3 SENF,  | DE ONGELUKKIGE N, senf, binntn 'x monds mempelend. Zeker, dat had ik ook wel kunnen raaden. valk. En gij zult denklij k al weeten wie de gasten zijn ? senf. Hoe zoude ik dat weeten ? valk. Omdat 't in de couranten gedaan heeft. senf. In de couranten? — die leeze ik niet. Maar, verduiveld ! dat moeten voornaame gasten weezen. valk. Neen, mijn lieve Senf, ik geloof bezwaarlijk dat 'er iets voornaams onder weezen zal. Gaa in mijne fjaapkamer, aan uwe rechterhand ligt op de tafel eene courant, breng die hier. (Senf vertrekt.') Voornaam is in 't geheel niet noodig; wanneer ze maar eerlijk en vrolijk zijn, zullen ze mij allen welkoom weezen. (Senf koomt terug.) Hebt gij 't gevonden ? senf. Ja. valk. Nu lees dan. senf, begint te lenen. „ Parijs, den isden September — valk.  B L IJ S P E L. ? valk. Neen, neen, op de laatfte bladzijde, onder aan. senf. „ Den Haag, den 3den Augustus (_Hy ziet zijn heer vraagend aan.') "alk. Dat is 't. senf, leest. „ Gisteren overleed op zijn buitengoed Berken„ woud, drie uuren van hier, de rijke West-indi„ fche planter — (i/y veegt zijne togen) Pieter — „ Pieter Valk —" bij mijne arme ziel! Pieter Valk. Wat duivel 1 zijt gij geftorven ? valk, knikt met 't hoofd. Zoo dood als een pier. senf. Ha! ha! ha! die courantiers kunnen liegen. valk. Ditmaal hebben ze niet gelogen. Lees maar verder. senf. Niet gelogen? -— (Hij leest verder.) „ Pieter „ Valk, die vrouw, noch kind, maar eene on. „ geloorlijke lom nalaat. Hij is geboortig van „ Westphalen, waar nog veelen van zijne vrienM tfen verftrooid keven." — Is dat waar? A 3 valk.  ö DE ONGELUKKIGE N, VALK, Ja. senf, leest. „ Bij testament heeft hij tot univerfeeJ erfgenaam „gemaakt, hem, die bewijst, dat hij de ónge„ lukkigfte van hun is." — Is dat waar? VALK. Ja. senf, leest. „ Tot den eerden October deezes jaars, is de „ tijd bepaald, dat een ieder, die zijn aanfpraak < „ vermeent te kunnen rechtvaardigen, zich op 't „ flot Berkenwoud in perfoon kan addresfeeren." — De eerfte October? dat is immers van daag! valk. Heden. senf. Aha! nu begrijp ik 't. VALK, Wat begrijpt gij ? senf. Dan wordt 't een familiemaal. VALK. Juist. sin f. Ik begrijp 't toch nog maar half. VALK.  B L IJ S P E L. ? VALK. Welke helft ontbreekt u dan nog ? SENF. Gij zijt immers niet dood? VALK. God dank! nog niet. SENF. Wilt gij dan bij levenden lijve uw goed doen erven ? VALK. Neen. Maar den ongelukkigften van mijne vrienden zullen we hier houden: hij zal mijne oogen fluiten. SENF. Kent gij uwe vrienden dan ? VALK. Hoe zoude ik ze kennen ? ik ging immers reeds als een jongen van veertien jaaren naar de Westindien. SENF. Zijn 'er veel ? >' VALK. Waarfchijnlijk. Een rijk man heeft altoos veele nabeftaanden. SÊNF. Verduiveld! die zullen opkijken, als de overleden neef zijn pijpjon zit te rooken. A 4 VALK.  8 DE ON GELUKKIGEN, VALK. Voor eerst, mijn lieve Senf, wil ik dood zijn en blijven. De overkoomenden zullen mij flechts als een vriend van den overledenen, als executeur van 't testament, leeren kennen. SENF. Zo, zo. VALK. Met twee woorden : luister: ik heb eene halve eeuw alleen in de waereld geleefd; dat begint mij te verveelen. Ik heb hard gewerkt, en voor wien? Dat wil ik ten minnen weeten vóór dat ik fterve; ik wil mijn vermogen , den waardigftcn, dat is te zeggen den ongelukkigften, doen toekoomen. 'Er koomt anders maar een Jantje Wildzang,-erft ab intestato, omdat hij mij ééne graad nader beftaat, geeft aan zijne arme neeven en nichten geenen duit, en aan mij geene traan op mijn graf. SENF. Maar wanneer ze nu allen gelukkig zijn? VALK. Allen gelukkig? Goede Senf! de gelukkigen zijn zoo zeldfaam als de deugd faamen. SENF. Misfehien hoort 't een bij 't ander! VALK. Niet altoos. — Stil ! 'er wordt geklopt. Zijn het  B L IJ S P E L. 9 het van onze gasten, breng ze dan binnen. Maar altoos flechts één te gelijk. Verftaat gij 't? senf. Heel goed. (Hij vertrekt.) valk, alleen. Nu Pieter Valk, Iaat eens zien hoe veele menfchenkennis gij in vijftig jaaren vergaêrd hebt. TWEEDE T O O N E E L. pieter valk, taube. taube, met eene buiging. Mijnheer — valk, /iaat op. Uw onderdaanige dienaar. taube. Waarfchijnlijk de zeldfaame vriend, aan wien mijn overleden neef het ten uitvoer brengen van zijn eerlijk voorneemen opdroeg. val k. Dezelfde. Uw naam, als ik vraagen mag. taube. Ik heet eigenlijk Jeremias Valk. Maar in de leezende waereld ben ik bekend onder den naam van Eduard Taube. A 5 valk.  lo DE ONGELUKKIG'EN, valk. In de Ieezende waereld ? Dus een fchrijver ? taube. Om u te dienen. valk. Een fchrijver moet nooit dienen. Wat hebt ga dan gefchreeven? t a u s E. Kleene aartige bijdragen rot kleene aartige almanakjens, ftaaikund;ge verhandelingen iri maandwerken, en federd de laatfte drie jaaren zeven en twintig riddergefchiednisfen. valk. Zeven en twintig riddergefchiednisfen in drie jaaren ? bravo! taube. Nu ben ik aan fpookvertellingen bezig, die ik in 't gewaad van Tijdverdrijf voor Uitgewekenen zal in 't licht geeven. valk. Maar waarom hebt gij uwen naam veranderd? taube. Omdat de voornaam Jeremias al te onaangenaam luidt, en op den toenaam Valk niets anders dan fchalk rijmt. j valk. In allen geval kan men fchalk heeten en nogthands een eerlijk man zijn. u^  2? L IJ S P E L. U TAUBE. Daarenboven wordt 't onder de geliefde fchrijvers de mode zich te herdoopen. Wij hebben eenen Anton Wall, Veit Weber, Jean Paul, Eduard Taube. VALK. Gij koomt dus om de ervenis te haaien? TAUBE. Dat is mijn vuurigfte wensen. VALK. Maar gij weet immers ook de voorwaarde ? TAUBE. Zeker weet ik die. De ongelukkigfte alleen wordt een gelukkig univerfeel erfgenaam. Eene aartige ftof voor een roman. VALK. Maar, wat duivel! hier wordt van geen roman gefprooken. Zijt gij dan ongelukkig? TAUBE. Deeze bleeke kaaken , dit armoedig kleed, kunnen getuigen. VALK. Dus arm. TAUBE. Dood arm. VALK. En toch een geliefkoosd fchrij var? TA O-  ia DE ONGELUKKIGE. N, TAUBE. De eer is geene pudding. De godlooze boekverkoopers betaalen flechc. Mijn waarde heer, indien 'er geene ridder-romans waren, dan ware ik reeds lang van honger geftorven. Dertig uuren ben ik te voet hier heenen gewandeld , en zelf deeze reize zoude ik niet hebben kunnen goed maaken, indien niet een edelmoedig boekhandelaar mij eenige guldens had voorgefchoten op de belofte, om hem tegens kersmis, gefchied-ftaatkundige en fentimenteele aanteekeningen op eene reize naar Holland, te leveren. Bij de inteekening op de tien deelen betaalt men een dukaat. VALK. Een rijk erfgenaam behoeft niet voor de kost te fchrijven. TAUBE. i Juist, mijnheerI bezorg mij de ervenis, en ik laat uw portrait door Jofy graveeren. VALK. Wat wilt gij dan met al dat geld beginnen? TAUBE. Mijne eerfte pligt zij dankbaarheid aan mijnen braavcn neef. VALK. Dat is hupsch. En hoe zult gij deeze dankbaarheid betuigen?  B L IJ S P E L. 13 ta ub e. Door zijn leven te befchrijven, en hetzelve met letters van Didot, op papier velin, te laaten drukken. De voorrede is reeds klaar. valk. Zeer wel. Heb de goedheid intusfchen hier binnen te treden. Gij zult 'er een ontbijt gereed vinden. — taube, zeer vriendelijk. Een ontbijt! ei! valk. En een glas Mallaga tot verkwikking voor een' voetganger. taube. Eene heerlijke uitnodiging tot een anacreontiscb liedjen. (Hij gaat in 't hem aangeweezen vertrek.) VALK. ' Mijn goede vriend! gij zult 't wel bij de voorrede laaten blijven. (Het hoofd fchuddende.) Ei,ei, het begin belooft weinig. DERDE T O O N E E L. Mevr. herfst, pieter valk. Mevr. her fst. Mijnheer, gij ziet hier de ongelukkigfte vrouw voor u. val K.  14 D E ONGELUKKIGEN, valk. Indien dit zoo zij, dan begroet ik u, mevrouw , als de erfgenaame van mijnen overleden vriend. Uw naam? Mevr. herfst. Juüana Herfst, gebooren Valk. valk. En uw ongeluk ? Mevr. herfst. Nijpende armoede is 't geringde van mijn lijden. valk. Deeze kleding zegt mij, dat een fmertlijk verlies — Mevr. herfst. Ik ben federd twee jaaren weduwe. valk. En nog altoos in den rouw? Mevr. herfst. rouw — nu ja — mijn man was een goed man — een dood goed man — en gij weet wel , dat aan blondinen het zwart best ftaat. valk. Zo, zo. Hebt gij ook kinderen? Mevr. herfst. Goddank neent Het eenig kind, dat ik had, wierd door de minne in den flaap gefmoord. valk.  S l IJ s p e l. i5 valk. Gij waart waarfchijnlijk te zwak om zelf het te zoogen ? Mevr. herfst. Zelf zoogen ? De Hemel bewaare ons! Gij weet niet hoe veele lichaamlijke bevalligheden eene moeder door dat zelf-zoogen opoffert. 'Er zijn buiten dit verwoesters genoeg der vrouwlijke ichoojj. heid. De ouderdom — valk, ongeduldig. Nu, Mevrouw, uw ongeluk —. Mevr. herfst. Ik heb 't u zo even gezegd. valk. De ouderdom! Mevr. herfst, wet eene diepe zucht. Ach, ja! valk. Hm! eene wélbefteede jeugd plagt toch weleer bloemen in 't grijze hair te vlechten. Mevr. herfst. Wie kan zeggen dat hij zijne jeugd beter beueed hebbe, dan ik? — Praalers en wijsgeeren hebben mij omringd ; door graaven en baronnen wierd mijn triumfwagen getrokken. valk. En nu heeft de tijd hen uitgefpannen ? de wagen ' wil niet meer voort ? Mevr,  iC DE ONGELUKKIGE N, Mevr. HERFST. De oiidankbaaren! valk, /pottend. Gij moest vroom worden. Mevr. HERFST. Ach, mijn waarde heer! dat was weleer een hulpmiddel; maar wat baat tegenwoordig al 't bidden? Ik heb 't beproefd; ik heb altaaren en kanzeis gefierd • een genootfchap van vroome matronen opgericht ; op predikatiën ingeteekend , en over de godlooze waereld gezucht — maar de menfchen flaan 't niet. meer gade — fpotten 'er zelf mede. valk. Dat heeft men aan de zoogenoemde verlichting te danken. Mevr. HERFST. Kortom, mijnheer! ik wil al mijn ongeluk in één woord u zeggen: 't is de Ver veel ing! Wat zal ik beginnen' hoe zal ik den tijd dooden ? Bij niets hebbe ik belang, niets vervrolijkt mij. De jonge lieden ergeren mij door hunne jeugd, en de ouden door hunne dommelrgheid. Schoone vrouwen mag ik niet lijden, en de Ielijken kunnen mij niet lijden, omdat ik eens fchoon was. De jongelingen hebben te veel eerbied voor mij, en de grijsaards te weinig. Mijn mond was weleer zoo kleen, dat men dien met eene dukaat konde bedekken ; nu is hij door  E L IJ S P E L. 17 door 't veele gaapen heel breed geworden. Ach ! de verveeling plaagt mij zoo vreeslijk, dat ik reeds eenige maaien op 't punt ben geweest van te vvenicben, dat de min 't kind niet gefmoord hadde. valk. Al genoeg, Mevrouw! hebt de goedheid in deeze kamer te treeden, waar gij gezelfchap tegen de verveeling vinden zult. Mevr. herfst. Gezelfchap! welk gezelfchap? valk. Een dichter. Mevr. her fst. Een dichter? Och! dat zal mij aan die fchoone tijden doen denken, dat 'er zoo menig madrigal op mijne fraaije wenkbraauwen, zoo menig fonnet op mijn kanarie gedicht werdt. (7Jj vertrekt zuchtende.) valk, alléén. Ei, ei, mijn lieve Pieter! gij hebt eene lieve familie. I VIER.  18 DE ONGELUK KIGEN, VIERDE TO 0 N E E L. FRANCISKA VALK, PIETER VALK. Franciska maakt aan de deur eene bejckaamde buiging. VALK. Wnt gij niet naderbij koomen , mijn lieve kind ? Franciska treedt nader bij. VALK. Hoe heet gij ? FR ANC IS KA. Franciska Valk. VALK. Zijt ge ongelukkig? FRANCISKA. Ja, ik ben heel ongelukkig. VALK. Schenk mij uw vertrouwen. FRANCISKA. Ik ben de dochter van een braaf dorppredikant. Mijn vader is zeer arm ■— mijne moeder flierf vroeg. VALK. Zend uw vader u hier? FRAN-  B L IJ S P Ë L> i9 FRANCISKA. Och neen! ik hebbe eene kvvaade ftiefmoeder, die mij reeds voor jaar en dag uit het huis joeg. Nu ben ik kamenier bij eene dame in den Haag. VALK. Maar, mijn lieve kind! zoo jong en fchoon, behoeft men uit hoofde eener kwaade fliefmoeder nog niet over ongeluk te klaagen. FRANCISKA. Och! ik heb 't haar ook al lang vergeeven — maar — VALK. Nog een maar? FRANCISKA. Ik heb een neef —■ die — VALK. Die ook ongelukkig is ? FRANCISKA. Zeker is hij 't — want hij bemint mij — hij bemint mij zoo hartlijk — VALK. Nu, wanneer hij weder bemind worde, dan zoude hem dit wel eens tot erfgenaam kunnen onbevoegd maaken. FRANCISKA. Ja, ik bemin hem weder: want hij meent 't zoo eerlijk en wel. B 2 VALK.  ao DE ONGELUKKIGEN, VALK. Nu trouw dan met eikanderen, dat is beter dan de ervenis van den grooten Mogol. FRANCISKA. Zeker ware 't beter. Maar wij zijn beide arm — hij is jong — buiten dienst,' waarvan zullen we leeven? VALK. Gij moet werken. FRANCISKA. Met al mijn hart. Hij verftaat de jagt. Och goede heer! help hem aan een opper-jagers-dienst. ]k verftaa ook den landbouw. VALK. Dat laat zich hooren. Is uw tegenwoordige dienst van eenig aanbelang? FRANCISKA. Ja. VALK. Dan moest gij iets befpaaren voor uw aanflaande huishouden. FRANCISKA. Dat kan ik niet. VALK. Waarom niet? FRANCISKA. Mijn vader is zoo arm — 't Geen ik verdien, zend ik hem. VALK.  B L IJ S P E L. ai valk. Doet gij dat, meisje? Nu, zoo iets geeft zegen. franciska. De zegen van mijn vader en de liefde van mijnen Gustaaf zijn mijn eenige rijkdom. valk. Wat duivel! zo zijt gij rijker, dan menige vorftin. Dus heet hij Gustaaf? houd gij vlijtig briefwisfeling? franciska. Briefwisfeling? Hoe meent gij dat? valk. Nu, mijn kind, verftaar ge mij dan niet? minnebriefjens, verzekeringen van eeuwige liefde franciska. Foei ! dat zoude niet pasfen, En verzekeringen zijn 'er tusfchen ons niet nodig. valk. Zo? zijt ge zo zeker van uwe zaak? franciska. 't Is nu een jaar, twee maanden en elf dagen geleden, dat ik hem niet gezien heb valk, glimlagchend, Hoe veele uuren ? franciska, ernjlig en naïf. Zeven uuren: maar ik weet, dat mijn Gustaaf B 3 mij  22 DE ONGELUK KIGEN, mij getrouw blijft tot in den dood. Toen hij weg moest, hebben we in den boomgaard te 1'aamen geweend, en toen (Met neêrgejlagen oogen.") toen heeft hij mij ook eenen kusch gegeeven. valk. Niet meer dan billijk. Gaa, mijn goed kind, gaa in deeze kamer. Wij zuilen naderhand meer met malkander praaten. franciska, vriendlijk. Van mijnen Gustaaf? valk, glimlagchend. Ja, ja , gaa maar. (Hij opent de deur \an zijn kabinet.) franciska, in 't heengnan. Als ik van hem fpreeken mag, ben ik niet ongelukkig. valk, alleen. Ik geloove, dat zij de erfenis zoude laaten loopen, indien ze maar den geheelen dag van haaren Gustaaf konde fpreeken. V IJ F D E T O O N E E L. emilia valk, pieter valk. valk, halfzacht, terwijl zij binnen treedt. Al weder eene dame ? De vrouwlijke ftam is niet kleen. EMI-  B L IJ S P E L. 23 EMILIA. Achl valk. Wie zijt gij, mijne fchoone zuchtende dame? emi li a. Emilia Valk, de lijdende, bedroqgene, mishandelde, vertrapte — valk. Dat is verfchriklijk. emilia. Niet waar, 't klinkt als eenen lijkzang? Ha mijnbeer ! ik zie , gij hebt een zeer gevoelig hart. valk. Voor noodlijdenden, o ja. emilia. De gulle vreugde ontvlood mijn wangen: Een matte blik heeft die vervangen. Naauw wil mijn mond een lachje waagen, Mijn beenen weigren mij te dragen. valk. En van waar deeze verfchriklijke ommekeer? Misfchien knellende armoede? emilia, het hoofd Jchuddende. De rijkdom , 't kind der bleekc zorgen , Bewoont met haar.ftccds 't zelfde dak. Ja, van den avond tot den morgen, Vaajt de angst door 's rijken Haan-gemak. B 4 valk.  24 DE O N G E L U K K I G E N, valk. Dus geene armoede? dan moet ik u verzoeken mij op den weg te helpen. emilia. Het lijden der min is veelvuldig en groot, We telde ooit de ttaanen, die deze vergoot. Efl wijl zii haar beker met roozen bekranf', Verfchaikt onze jengd zijn bedrieglijke gians. valk. Aha ! nu verltaa ik 't. De fchalk Amor heeft u gefopt ? emilia. o Len e, uw r jk.lom, praal en pragt, Hoert 't hart niet, dat van liefde fmagt. valk. En wie is de barbaar, die — emilia. Houd op! ach! ik bemin hem nog! valk. In Gods naam , maar waar is hij dan? emilia. Hij vliedt daar heen : dia rust ik in het graf. Een eindloos ruim fcheidt Karei van mij af. valk. Dus eene Didone abandonnata? emilia. Vier droeve maanden werd zijn dood Nu reeds door mij befchreid. Reeds  B L IJ S P E L. 25 Reeds dekken mosch en k'imöp» blaèn Het graf, dat mij verbeidt. VALK. Ik beklaag u van harte, maar gij moet den ondankbaaren laaten loopen. EMILIA. Ach ! hoe het gevoel verdooven Van dit diepgewondc hart, Hoe 't den laatften wellust rooven, Van te jamren in zijn fmarc. valk. Zoude misfehien de ervenis van uwen neef deeze fmart kunnen verzaenten ? emilia, zeer wiendlijk. Wilde mij flegts 't gunstig lot Dit genoegen geven, Dat ik, edle (teiveling, Stalg met u mogt leeven ! VALK. Onderdaanige dienaar. Nu twijfele ik , of 't mooglijk zal weezen, u, als de ongelukkigfte, de ervenis toetezeggen. emilia. Hoe? Is niet 't hart de eenige fchepper van ons geluk en ongeluk ? 't Verfchetirt zo zeer mijn harte , Ik ben zo mat, zo krank. Zelts rust ik niet van finarte. Mij fraaaken fpijs, noch drank. B 5 VALK.  20 DE ONGELUKKIGE N, VALK. Wien kunnen rdle zo, gen p'aagen, Zo lang en leute en jeugd nog bloeit. Wien voegt, in 's leevens fchoonfte dagen, Een wang met traan bij traan befproeid. EMILIA. Zie 't alles treuren , fchreicn. Mijn hart zo droef, zo bang, Roept: lief, laa: ons verfcheién. Hoor mijnen zwaanen-zang. VALK. De vreugde wenkt ons allerwegen, Waar we op het pad des levens gaan. Zij fnelt, met groen bekranst, ons tegen, Wen wij bedrukt, befluitloos ftaan. EMILIA. Weldra zal men van mij zeggen : Treurig en akeüg hoor ik de doodklok luiden. Weemoed zinkt van den bemoschten toren af. Allen weenen, vaderen, moederen, bruiden, En men delft het eeuwig zwijgend graf. VALK. Roozen op den weg geftrooid, En de zorg vergelen. Slegts een kbrte fpanne tijds Werd ons toegemeten. Het doet mij leed, juffer, dat ook de korte bepaaling van tijd, die mij heden vergund werd, niet gedoogt, om dit dichtkundig gefprek verder met  B L IJ S P E L. 27 met u voorttezetten. Gaa in deeze kamer, gij zult 'er eenen dichter aantreffen, die intusfchen mijne plaats moge vervangen. emilia. Eenen dichter? ó Zangfter, zij gegroet! Langs beemd, en berg, en vliet Weêrgalm uw vrolijk lied! (Zij vertrekt.') valk, alleen. Dat meisjen heeft haar verftand verlooren. Welk een onderfcheid tusfehen de 'profaïfche Franciska en de poëtifche Emilia! Welke van beiden of wel 't hartlijkst moge beminnen ? ZESDE T O O N E E L. emanuel valk, pieter valk. emanuel. Mijnheer, gij ziet een' man voor u, die geduu» rende dertig jaaren onvermoeid naêr waarheid ftreefde. valk. Is dan de waarheid zoo moeilijk te vinden? e m a n o e l. Helaas! zij woont niet op deezen aardbol. Hier is alles bedrog. valk.  a8 DE ONGELUKKIGE N» VALK. Tweemaal twee zijn vier. Zoude dat ock bedrog weezen? EMANUEL. Weinige meetkundige ftellingen uitgezonderd, is al 't overige ijdele woordenklank. De gruuwlijkfte gaaf, welke de natuur ons fchonk, is 't vernuft. VALK. 't Vernuft? Ik heb altoos gehoord dat het ons van de dieren onderfcheidde. EMANUEL. Daarom juist. De dieren zijn gelukkiger dan wij. Zij genieten 't tegenwoordige, en vreezen 't toekomstige niet. VALK. Dat is bij mij juist ook 't geval. EMANUEL. Hoe? Denkt ge niet met bange vrees aan den dood ? VALK. Volftrekt niet. Ik he^ altoos als een eerlijk man geleefd. EMANUEL. Maar dat verfchrikkelijke woord Vernietiging! — VALK.  B L IJ S P E L. 29 valk. Wat raakt mij 't woord, als ik maar niet aan de zaak geloove. emanuel. Waar is 't bewijs van de voortduuring van uw beftaan ? valk, op zi'in hart wijzende. Hier! emanuel, op zijn hoofd wijzende. Hier moest 't zijn ! hier! en daar is 't helaas niet te vinden. valk. Wel nu, dan moet men 't daar ook niet zoeken. emanuel. Het denken is echter even onwillekeurig als het kloppen van ons hart. Zoudt gij den man ongelukkig achten , die van Wolft" naar Leibnitz vlood, ftraks Spinozist, ftraks Kantiaan was, en nergends rust, nergends overtuiging vond! die het volk om zijn bijgeloof benijdt, en den laatften duit met biijdfchap zoude geeven, indien hij aan alles geloven konde! die zijn vermoeide oogen zoo gaarne (luit; om zijn denkvermogen in llaap te wiegen; en die bij het eerfte morgenrood met het verfchnklijk denkbeeld aan een Eeuwig Niet , uit eenen naaren droom ontwaakt. Zoudt gij dien man'ongelukkig achten? val k,  3o DE ONGELUKKIGE N, valk, ernstig. Waarlijk! ja ! zeer ongelukkig ! emanuel. Die man ben ik, Emanuel Valk. Te vergeefs lagcht de lente mij toe, want ik zie in haar flecbts 't werktuiglijke der natuur. Te vergeefs wenkt mij de vreugde , want zij ftaat over mijn eeuwig open graf. Ik bewonder geen grooten geest, want ik voorzie in hem flechts eene HgtKjk te verfioorene organifatie. Liefde en vriendi'cbap zijn voor mij fchijn-gedaanten, die een druppel bloeds méér of min in weinige oogenblikken fclnep, zoo als een warme regen krachtlooze nachcfchaden doet opkoomen. valk, aangedaan. Arm man! emanuel, bij zich zeiven. Arm, arm man! valk. Wat kan, in deeze gefteldheid, de ervenis van uwen neef voor u van nut weezen ? emanuel. Van zeer weinig. Maar toch eene bedwelming konde zij mij bezorgen. Ik zoude, zoo als de rijken gewoon zijn te doen, vleijers en hofnarren rondom mij verzamelen , om mij , zoo dikwijls de kwaade geest der wijsgeerte mij naderde, fprook-  2 L IJ S P E L. 3r fprookjens van moeder de Gans te vernaaien , en met joujous en bilboquets rondom mij heenen te fpringen. Kortom, alies doen , flechts niet denken ! VALK. Dat Iaat zich hooren. e.ma n-u e l. Dan zoude ik een weldoener der ongelukkige menschheid worden: ik zoude wijsgeeren vorstlijk beloonen, ten einde zij niets fchreeven; ik zoude boekhandelaaren rijklijk betaalen, op dat ze niets drukten; ik zoude alie exemplaaren van alle voorhanden zijnde fimenflélfete opkoopen, om eenen brandftapel daarvan te maaken. valk. Bravo! — Heb de goedheid vooreerst in dit vertrek te treeden: gij zuit 'er eenige menfchen vinden, die in 't geheel niet denken. emanuel. Des te meer zal ik die gelukkigen benijden. QHij vertrekt.) valk, alleen. Arm navorfcher! gij zijt in de daad te beklaageo. Maar rijkdom baat u niet. Slechts de dood of zinloosheid kunnen u van uwzelven redden. Z E.  32 DE ONGELUK KIGEN, ZEVENDE TO O N E E L. herman van valkenau, pieter valk. herman. JrJon cher ami, Jouffrez que je vous embrasse. valk. Cher ami? Wij zien malkanderen heden voor 't éérst. herman. De toon van 't hof, mon cher ami. Aan 't bof zweeft de vriend fchap op aller lippen. Den geheimen-raad noemde ik mijn geleerden vriend; den kapitein van de guardes.mijn dapperen vriend, den biegtvader: mijn vroomen vriend, en den bedienden, kortaf, mijn vriend. valk. Welaan, mijn vriend , wat is 'er van uwen dienst ? herman. Weet gij ook, mon cher ami, dat gij eene phjfio. gnomie trés fpirituelle hebt ? Mats trés fpirituelle. valk. Serviteur. herman. Een air nopte, een je ne jais quoi — ik wed dat gij u aan 't hof hebt geformeerd. valk.  B L IJ S P E L. 33 VALK. Uitgezonderd 't hof van den koning van Bantam, op 't eiland Java, ben ik geduurende de vijftig jaaren van mijn leeven nooit aan een hof geweest. HERMAN. Vijftig jaaren? — Wie zoude dit zeggen? Sur mon honneur! gij ziet 'er niet veel ouder uit dan ik. VALK. Dat koomt daar van daan, mon cher ami, dat ik nooit at zonder honger, en nooit dronk zonder dorst te hebben, en om goed. te kunnen ilaapen , bij dag goed werkte. HERMAN. Mooi gezegd! een bon mot plein de fel. VALK. Ter zaake, als ik u verzoeken .nag. De reden van uw bezoek? HERMAN. Mon cher ami, je fuis au désespoir! Ik behoeve u flechts twee woorden te zeggen, om u de grootheid van mijn ongeluk te fcherfen. Ik was Gentilhomme de Chambre bij den vorst van Fiachfenfingen, en, wat nog meer is, zijn lieveling. Zijne doorluchtige hoogheid konde buiten m:j niet leeven. Zoudt ge gelooven, dat zijne hoogheid zijne genade zoo verre uitltrekte, dat hij dikwijh z'jn nachthembd uit mijne handen ontving5 C VALK.  34 DE ONGELUKKIGE N, VALK. Onbegrijplijk. HERMAN. 't Nachthembd, fur mm honneur, wat wilt gij zeggen! — (Hij haalt iets uit zijnen zak, dat zorg. vuluig in eenige papieren gewonden is.) Dit ftukjen konfijt heeft de vorst zelf eens op mijn bord ge^legd. Hoogst-eigenhandig, fur mon honneur\ — Nu, wat gebeurt! domoor! de verftandigfte man heeft oogenblikken dat hij betijes begaat. — De vorst is een groot liefhebber van muzijk, een dilettant, hij componeert zelf, en , natuurlijk, zeer goed. 'Er wordt op zekeren dag eene nieuwe fymphonie gemaakt ; ik weet niet dat ze de main de maüre is: ik houde ze voor een voortbrengfel van den kapelmeester, dien ik, entre nous foit dit, niet wel verdraagen kon. De vorst vraagt mij: hoe bevalt u de fymphonie ? — ik haal de fchouders op. — Nu zeg vrij uwe gedachten — a parler franchement, mon prince, elle est dètèstable. Zijne hoogheid ziet mij aan, met een oog — ik verftom — zijne hoogheid keert mij den rug toe — ik ben verfteend. — Toen fluistert de hofmaarfchalk mij in het oor: mon ami, vous ites une béte, de vorst heeft de fymphonie zelf gecomponeerd — ik dagt, dat ik zoude verzinken! — Op 't oogenblik begon ik van fchrik uit den neus te bloeden. — VALK,  B L IJ S P E L. ss valk, glimlagchend. Gij moet u daarmede troosten , dat gij uw bloed voor uwen vorst vergoot. herman. Den volgenden morgen fchrijft de hofmaarfcrialk mij een billet — ik dacht dat ik eene beroerte zoude krijgen. — Zijne hoogheid deed mij aanzeggen , om binnen tweemaal vier en twintig uuren het hof te verlaaten. — Daar ben ik nu vis a vis de rien, zonder eenig uitzicht, buiten brood. valk. Dezelfde hoedanigheden, die u tot lieveling van den vorst van Flachfenfingen verhieven, zullen waarfchijnlijk ook aan andere hoven erkend worden. herman. Hélas mon cher ami! De vorften zijn heden ten dage geheel en al van 't fpoor geweeken: 'er zijn weinige hoven, gelijk aan dat van Flachfènfingen. Ik kan (laan als een nachtegaal , maauwen als een kater, en blaffen als een fchoothondjen. Ik kan voordanfen en voorfnijden. Ik ben ver in de Chronique fcandaleufe van geheel Europa. Ik weet mijne verbaalen met malke te kruiden. Daarenboven laat ik mij alles welgevallen , alles! alles! men kan met mij doen wat men wil, ik ben tot alles te gebruiken. Wil de vorst zijn vernuft oefenen , dan C 2 ben  36 DE ONGELUKKIGEN, ben ik de wrijfpaal, en ook de eerfte, die pligtlchuldigst lagcht. Staat hem een mooi meisjen aan, zo heeft hij geen beteren brak dan mij. Kortom, ik ben een genie univerfel pour la cour, en malgré tout cela hebbe ik mijnen dienst reeds aan twintig hoven te vergeefs aangebooden. valk; Dat doet mij leed. herman. Hdas mon amil indien men enkel en alleen van de genade van den vorst leeve, en 't ongeluk hebbe, dezelve te verliezen, dan mag men wel zeggen, dat men au comble du malheur is! Uit dien hoofde, hoop ik, fans contredit, de naaste erfgenaam te zijn. — - valk. Een Gentilhomme de Chambre ? de lieveling van eenen vorst? Mijn overleden vriend heeft mij nimmer iets van zulk eenen nabeftaanden verteld. herman. Jk heete Herman van Valkenau. valk. En hij Pieter Valk. herman. C'est èga^c'est égali Zoo ik denke.Ten tijde der kruistogten ging een zekere Valk naêr Palestina , ftreedt dapper tegen de ongelovigen, en werdt rid-  B L IJ S P E L. 37 ridder. — Valk, Valkenau. Het gedacht is toch altoos hetzelve. VA L K. Op deeze manier koomen we eindlijk in de arke Noachs! HERMAN. Jammer dat de eerüjke man niet meerleeve; dan, mon cher ami, dan zoudt gij een Haalt jen van mijne begaafdheden zien. In den tijd van vier weeken zoude ik hem bepraat hebben, dat ik zijn lijflijke zoon ware, indien hij ook van de Tongeezen, en ik van de Angelfachfen afdamde. VALK. Gij zult in dit vertrek eenige neeven en nichten vinden, met welken ik u verzoeke kennis te maaken: ook kunt gij daar uwe voorfnijdkunst aan een kapoen toouen. HERMAN. Een kapoen ? 6! die kan ik meesterlijk fnijden , mesten en braaden. Gij verbaast? — Ja, ja, mon cher ami, gij zult nog geheel andere dingen van mij zien. Laat mijne bekwaamheden zich maar voor en na ontwikkelen. A revoirl kan ik u ergens in van dienst zijn, zo beveel: een man als gij knn ten allen tijde op mijne befcherming reekenen. (Hij gaai in de kamer.) C 3 VALK.  38 DE ONGELUKKIGEN, VALK. v Ha! ha! ha! Het befchermen vergeet de hoveling nooit, al blijft hem ook niets anders overig dan een ftukjen konfijt. AGT ST E T O O N E E L, CHABLIS VALCAU, PIETER VALK. V A L C A U. Met de diepfte onderdanigheid. VALK. Dat behoeft niet. VALCAU. Ik ben een oud ongelukkig man. VALK. Uw naam? VALCAU. Cliarles Valcau, maar eigenlijk Karei Valk. VALK. Waarom hebt gij u verfranscht? VALCAU. Ik ben een dansmeester. Vóór veertig jaaren zoude ik met mijne kunst weinig geluks gemaakt hebben , indien ik had doen zien, dat ik een Duitfcher was. Toen ter tijd hield men de Duit- fchers  B L IJ S P E L. Z9 fchers tot niets bekwaam, voor 't minst tot het danfen. VALK. Waarin beftaat dan uw ongeluk? valcau. Ach, mijnheer! kunt gij dat nog vraagen? Een oud dansmeester is een ongelukkig voorwerp. De overige Vrije Kunsten geeven zeker ook mageren kost, maar zij voeden toch tot in den ouderdom. De danskunst daarentegen lagcbt flechts jongen kweekelingen toe. Men danst zicbzelven aan den bedelftaf. Nieuwe modes, oude beenen. Eene menuet a la reine, en ftijve leden. Het gaat niet meer. Ik heb niets anders geleerd. Ik zouda gaarne mijne laatfte krachten bijeen verzamelen, en met een Joh in 't graf danfen. Maar ik moet, helaas ! bij den doodendans nog fgureeren , en wachten tot 't mijne beurt wordt. Dat zoude ik ook van harten gaarne doen: want wie leeft niet graag, zelf wanneer hij ook al niet meer danfen kan ? Maar indien mij niemand brood geeft, dan moet ik de fnaaren van mijne viool rukken, en 'er mij aan ophangen. valk, welgemoed lagchenie. Arm man! gaa in dit vertrek, ik zal voor u zorgen. valcau. Mijn lieve genadige heer! dat vergeide de hemel C 4 u  40 DE ONGELUKKIG EN, u in uwe laacfte oogenblikken, wanneer gij den falto mortale doet. (Hij vertrekt.) valk, alleen. Is 't wonder, dat de menfchen zoo weinig aan de eeuwigheid denken' daar ze, bij de keuze van hun beroep, den naderenden ouderdom niet eens gadellaan! NEGENDE T O O N E E L. pieter valk, gustaaf. gustaaf, trouwhartig. Goeden dag! valk, even zoo. Harilijk dank! gustaaf. Zijt gij de heer, die de ervenis aan mij zal be« taaien ? valk. Indien ge de ongelukkigfte onder uwe mededingeren zijt. gustaaf. Nu, dat ziet ge toch wel. valk. Zien? Neen, waarachtig, dat kan men niet zien. Gij zijt jynj* en gezond — gus-  li L IJ S 1' E L. 4i gustaaf. Jong? ja, dat ben ik, maar gezond? r»en, mijnheer, ik ben federd jaar en dag ziek. VALK. Wat fcheelt 'er dan aan. gustaaf. Alles , fumma fummarum , alles. Ik had een meisjen, dat ging, heidaar! de waereld in, en fe. derd dat het meisjen weg is, fchijn ik mijzelven een ftroo-pop te z:jn, die de vogelen in de karsfenboomen verfchrikr. Hebt gij mij verdaan ? Voor den dag met de ervenis. valk, glimlagchend. Mijn lieve jonge heer, dat gaat zoo gaauw niet. Vooreerst moet ik weeten wie gij zijt ? gustaaf. Heb ik u dat niet al terftond gezegd? ik ben Gustaaf Valk , de zoon van den jaagermeester van Winzingerode. valk. Gustaaf? de zoon van eenen jaagermee.-ter? gustaaf. Wel ja. Pieter Valk en mijn vader waren eigene zusters - kinderen. valk. . Zo, zo. Maar uw ongeluk? — Misfchien arm? C 5 gus-  42 DE ONGELUKKIGE N, GUSTAAF. Mijnheer, gij ziet dat ik een paar handen heb, om te werken. Denkt gij, misfchen , dat ik hier koom om tc bedelen ? VALK. Dus is 't verlies eener beminde al uw ongeluk ? GUSTAAF. Nu, is dat nog niet genoeg? VALK. ♦Er zijn meer meisjens in de waereld. GUSTAAF. Mijnheer, dat begrijpt gij niet, zóó is 'er flechts één. VALK. Maar een meisjen, dat u kon verlaaten, is uwer liefde onwaardig. GUSTAAF. Ia? denkt gij dat? juist verkeerd, mijn waarde heer. De arme Franciska zoude gaarne gebleven zijn; maar — 'er was eene kwaade ftiefmoeder in huiS. Ach! 'er zou veel van te zeggen val- ien. — Nu , het lelijke wijf is vóór vier weeken geftorven. Men moet van de dooden niets dan goeds zeggen. VALK. Waar is uwe Franciska dan? 45 Us-  B L IJ S P E L. 43 GUSTAAF. Waar zij is? ach! ik weet 't niet. Maar ik zal 't wel gewaar worden. Met mijne ervenis gaa ik naar haaren vader ; en wanneer hij de penningen ziet, dan zal hij met dat nieuws wel voor den dag koomen. VALK. En indien het meisjen intusfchen ongetrouw zij geworden ? GUSTAAF. Och! gekheid! VALK. Zekerlijk, wanneer ge als een rijk erfgenaam bij haar koomt — GUSTAAF. Hoor, mijn waarde heer, daar geeft mijne Franciska niet zoo veel (Hy knipt met de vingers.) om , en ik ook niet. Denkt gij dat ik hier zoude gekoomen zijn, indien ik een ftuk broods wist te verdienen, waaraan wij te faamen genoeg zouden hebben ? Het jaagen hebbe ik in den grond geleerd, en alles dienaangaande ken ik op mijn duimpjen. Maar jaagers - diensten zijn zeldfaam bij ons. Ik wilde ten oorlog gaan, dat wilde mijne moeder niet hebben. Wat zou ik doen? Het meisjen moet ik trouwen, dat is uitgemaakt, ik hoor anders bij mijne ziel den koekoek niet weer. Het le-  44 DE ONGELUKKIGE N, leven is mij lief; dus moest ik wel befluiten, om van mijnen neef te erven. valk, glimlagchend. Zeker een moeilijk befluit. gustaaf. Hoor, gij hebt hem immers wél gekend. valk. Och ja. gustaaf. 't Moet een vrolijke vent geweest zijn, en tevens een eerlijk man. valk. Zo zegt men? gustaaf. Duivelsch'. dat was een man naêr mijn hart geweest. Jammer dat hij dood is. valk. Indien hij nog leefde, zo konde gij immers niet van hem erven? gustaaf. Onverfchillig, ik zoude bij hem gekoomen zijn, en gezegd hebben: Neef, zoo en zoo gaat 't mij, gij z:jt rijk, leen mij een paar honderd guldens, dat ik mijne nicht trouwen kan ; wij zullen 'er u ook heel lief voor hebben. Mijnheer, wat wedt gij? de eerlijke vent zou gezegd hebben : Neef Gus-  B L IJ S B E L. 45 Gustaaf, wees welkoom! hier hebt gij 't geld, en laat mij op uwe bruiloft koomen. VALK. Met zulk eene geringe fom zoudt ge ook weinig geholpen zijn. GUST AAF. Wat? een paar honderd guldens en Franciska? VALK. Ik moet u maar bekennen, mijn lieve Valk! dat mijnheer uw neef nog eene geheime voorwaarde voor zijne toekomende erfgenaamen bepaald heefc. GUSTAAF. Eene geheime voorwaarde? Laat hooren. VALK. Hebt gij befloten daaraan te voldoen? G UST A AF. Indien 't niet tegen God en mijne Overheid ftrijdt, waarom dan niet? VALK. Hij heeft eene verre bloedverwandte nagelaten, die moet gij trouwen. Q USTA AF. . Wie ? ik ? VALK. Ja, gij! — Of de ervenis laaten loopen. cus-  4d DJS ONGELUK. KIGEN, GUSTAAF. Ernftig ? VALK. Volkomen. GUSTAAF. - Vaarwel! VALK. Waaiheên ? GUSTAAF. Naêr Winzingerode, bij mijn vader. VALK. Maar gij zoudt de juffer toch eerst eens kunnen zitn. Misfchien behaagt ze u. GUSTAAF. 4 Wat helpt 't of ze mij behaage? ik zoude haar toch niet trouwen. VALK. Bedenk toch , dat groote vermogen zoo in den loop te laaten! GUSTAAF. Zoude ik mijne Franciska dan in den loop laaten? — VALK. Indien gij niet inwillige, dan koomt 'er een ander — GUSTAAF. 6 ja, 'er zullen gekken genoeg weezen,zelf wanneer  B L IJ S P E L. 4T neer zij de levendige duivel ware. M^ar al bad ze ook zoo veele dukaaten als een kalkoen veêren , ze krijgt mij toch niet. God zegene u! valk. Gij zult toch niet zonder te ontbijten heenen gaan? gustaaf. Mijn ontbijt is een glas water. (Hij wil heenen.) valk, Zacht! zacht! jongman! misfchien is 'er nog een middenweg te vinden. Gaa hier in dit vertrek , ik zal zien wat ik doen kan. gustaaf. In Gods naam! ik kan nog wel een uurticn Vachten. Maar geen huuwfjk , daar trede ik niet in. (Hij gaat bij de overigen in 't vertrek.) valk, alleen. Mijn lieve neef, gij zult wel uit eenen zachteren toon zingen. De jongen behaagt mij. Veel ge- luks, Pieter Valk! de fortuin meent 't wel met u. Hebt gij nooit eene vrouw naér uw hart kunne» vinden, zoo zal 't u op uwen ouden dag toch niet aan kinderen ontbreeken. TIEN.  48 DE ONGELUKKIGE N, TIENDE T O O N E E L. baron adolf van valkenburg, pieter valk. baron. Is dit de plaats, waar de Baron van Valkenburg zijn vetlooren geluk zal wedervinden ? valk. Valkenburg? en baron? — Hoogwelgebooren heer! gil zult dwaalen. Mijne overleden vriend was een eerlijk burger, en had mijns weetens geene hoogadelijke familie. baron. # Toch , mijn heer! Eéne Iranche van de familie heeft zich verheven, en offchoon federd langen tijd geene gemeenfchap tusfchen de vrijheeren van Valkenburg, en de overige gemeene Valken heeft plaats gehad, zoo dwingt mij nogtans tegenwoordig de nood • valk. Ik begrijp u: mijnheer uw vader was —? baron. Hans Valk, een rijke — valk. Koornkraai: ik heb van hem gehoord. b a-  B L IJ S P E L. 49 BARON. Wat hem misfchien aan goede hoedanigheden ontbrak, heeft een diploma reeds lang vergoed. VALK. Maar welk ongeluk heeft uwe verhevene familie getroffen ? BARON. Mijn hoogzalige heer vader had het gelukkig denkbeeld, zich met zijne fchatten in Frankrijk neer te zetten. Zeker waren zijne redenen van gewigt: want het ondankbaar vaderland zag noch op geld noch op adel. Men eischte van zijne zoonen allerleije burgerlijke wetenfchappen; men weigerde hen die ambten, waarop zij door rang en vermogen de gerechtfte aanfpraak konden maaken. War bleef 'er voor hen over, dan naêr Frankrijk te gaan, waar men toen een en ander wist te achten. Hij kogt mijnen broeder een regiment, en mij eene parlement -raads- plaats. VALK. Voortreflijk. BARON. Kort daarna brak die godlooze omwenteling door. Wij verlooren alles, en redden naauwlijks 't leven. Zeg mij, mijn waarde heer, wat moet ik beginnen ? D VALK.  5o DE ONGELUKKIGE N, VALK. Hebt gij dan niets geleerd? BARON. Volftrekt niets. Wie zoude, met een vermogen van honderd en twintig duizend guldens, hebben kunnen denken , dat 't nodig ware iets te leeren. VALK. Dat is erg. BARON. Ik kan wel wat filhouetten knippen, maar dat past mij niet. VALK. Dat is zoo: een parlements-raad, die filhouetten knipt, is iet ongemeens hier te lande. > BARON. Ik heb in mijne jeugd ook wel kanaries airtjens leeren zingen, maar daar kan ik naauwlijks droog brood mede verdienen. VALK. Uwe gefteldheid is droevig. BARON. Voeg nog daarbij, dat de eer mjne dwinglandes is, en gij zult de gantfche grootheid van mijn ongeluk gevoelen. Daarom verzoek ik u mij zodra mooglijk in 't bezit der nalatenfchap van mijnen neef te ftellen. — Neef — ja — ik fchaam mij niet hem dus te noemen. Mijne inrichtingen zullen zij-  B L JJ S P E L. Si Zijne nagedachtenis vereeren. Zelfs zijn kleen geboorteplaatsjen zal mijne dankbaarheid daadlijk uit» vvisfchen ; want 't eerst gebruik, dat ik van zijnen rijkdom denk te maaken, zal zijn , hem nog in zijn graf te doen veradelijken. VALK. Dan zal hij zich zeker van büjdfchap in zijn graf omkeeren. — Baron, wees zoo goed in dit vertrek te treeden, gij zult 'er gezelfchap en ontbijt vinden. Het eerfte is wel niet van 't uitgezochtfte, 't Zijn maar burgerlieden. B AR ON. Burgerlieden? Zo? VALK. Maar voor een uurrjen fchikke gij 'er u in. BARON. Ach, vriend! federt ik van mijne zitting in 't parlement beroofd ben, hebbe ik mij al veel moeten laaten welgevallen. (Hij vertrekt.) VALK. Ik beklaag dien armen duivel. Wat kan hij tegen zijne opvoeding? Dat toch ieder, uit wien iets goeds geworden is, den Hemel danke, dat hij hem arme ouders fchonk. Wie door nood gedwongen wordt, hier (op zijn voorhoofd wijzende.) D 2 iets  fi DE ONGELUKKIGE N, iers bij een te zamelen, behoeft geene omwenteling te duchten. ELFDE T O O N E E L. senf, Mevr. vreugde, pieter valk. SENF. Tree binnen. Mevr. Vreugde maakt, aan de deur, een diep compliment; nadert langfaam met den tred eens treurJpelfpeelfters,en als zij voor ValkJlaat,maakt zij eene tweede buiging. valk. Waarfchijnlijk ook eene ongelukkige bloedverwandte van mijnen overleden vriend? Mevr. vreugde, op eenen hoog. tragijchen toon, met luchtklievende gebaarden. Ongelukkig! ja! gisteren nog op eenen troon door kruipende vleijers omringd?, heden eene dochter des jammers, eene fiagtoffer der kabaaien! — Gisteren nog beefden Esfex en Macbeth voor mijn ernftig oog; mijn glimlagch bragt Don Karlos in vervoering; en zelf de Geest in Hamlet had eerbied voor mij. — Wat ben ik heden! Nedergeftort uit de papieren wolken ! ontbloot van klatergoud en  B L IJ S P E L. 53 en valfche lïeenen, dwaale ik verlaaten aan de oevers van de Elve. valk. Wat wil dit zeggen ? Mevr. vreugde, op een' natuurlijken toon. Dat wil zeggen, mijnheer, da: ik tot nu toe prima donna bij een reizend tooneel-gezelfcbap was. Nog onlangs (peelde ik, in 't nabuurig dorp, de koningin Elifabeth in den graaf van Esfex; maar omdat ik ook buiten het tooneel de gravin Ru tl and niet best konde verdraagen, en haar,in gedachten, op 'ttooneel den flag gaf, dien Esfex krijgen moest, zoo noodzaakte mij onze directeur, de vader der gravin, mijn goed te pakken. De ondankbaard hij zal "er berouw van hebben ! want waar vindt hij weder zulk een algemeen genie, dat zoo in alle vakken past? Ik heb eens in Hamlet de Koningin en Ophelia te gelijk gefpeeld. Begeert gij een ftaaltjen van mijne kunst, eene tedere, fmachtende rol ? bij voorbeeld eene Julia ? (Zij wendt zich tot Senf.) 6 Mijn Romeo! reeds is het middernacht, reeds flaat het fterfuur onzer liefde ! Waar blijft gij zoo lang? ziet gij niet hoe de maan de toppen der dennen verzilvert ? hoort gij niet den klaagtoon des liefdezingenden nachtegaals ? Koom! koom aan mijnen boezem. D 3 senf.  54 D E O N G E L U K K I G E N, SENF. Laat mij met rust. Mevr. vreugde. Of begeert gij eene Eulalia? Hier ligt de berouwhebbende echtbreekfter aan uwe voeten: Gij gaaft haar een plekjen, waarop zij leeven mogt, gij zult haar ook het plaatsjen niet weigeren, waarop zij fterven kan! -— valk, glimlagchend. Al wel, mijn kind! ftaa maar op ! Mevr. vreugde. Of wilt ge eene Gurli? — Oude heer, met uwe ftrippige pruik, wilt gij mij trouwen ? senf. Mijnheer! die is impertinent. Mevr. vreugde. Ja, dat zeggen de recenfènten ook. Misfchien behaagt u Clara von Hoheneichen beter? (Tegen Senf.) Weg, dwingland ! eer de deugd eener vrouw! beef voor mijne wraak, moordenaar van mijn gemaal! senf. Wat? ik een moordenaar? Mevr. vreugde. Gij zijt de landgraaf Henrik, senf. Dat mensen is zinloos. Mevr.  , B L IJ S P E L. .55 Mevr. vreugde. Of begeert gij Lesfing's meesterftuk, Emilia Galotti ? (Terwijl zij eene roos uit haare haken rukt, en aan /lukken plukt.) Weleer waren 'er nog vaders, die, om hun kind voor fchande te bevrijden, het den eerften den besten dolk in 't harte ftieten. — Ik heb ook bloed, mijn vader 1 warm bloed, mijne zinnen zijn ook zinnen — senf. Ja dat geloof ik wel. val k. Al genoeg, mijn kind, ik ben van uwe bekwaamheden overtuigd. Mag ik nu-vraagen wie gij zijt? Mevr. vreugde. Geboorene Lifette Valk , en zoo heette ik tot op mijn vijftiende jaar, federt dien tijd hebbe ik drie ot vier naamen gehad; nu heet ik Mevrouw Vreugde. valk. Drie of vier naamen ? Mevr. vreugde. Ja ja, men moet immers de gekke mode mede volgen, en dep naam van den gemaal aanneemen, als een overwonnene, die de zeden van den overwinnaar aanneemt. valk. Dus drie-of viermaalen getrouwd Pen altoos weêuw' geworden? ... D 4 Mevr.  56 DE ONGELUKKIGE N, Mevr. vreugde. God behoede ons! Mijne mannen leeven, God zij dank! nog allen, en zijn welvaarende. Van 'twee hebbe Ik mij doen fcheiden, den derden hebbe ik verlaaten , de vierde heeft mij verlaaten , en de vijfde verveelt mij reeds finds lange. VALK. Deeze levenswijs fcbijnt zoo vrolijk, dat ik mij u naauwlijks als eene mededingfter naêr de ervenis van uwen neef kan verbeelden. Mevr. vreugde. 't Is toch zoo, mijnheer! want ik zal met alle mijne vrolijkheid van honger fterven gelijk Ugolino. valk. Met uwe bekwaamheden? uwe houding? Mevr. vreugde. Ja, wanneer de directeurs niet federt eenigen tijd den zotten inval hadden, hunne tooneelen tot een fchool der zeden te willen vormen, wanneer ze wél bedachten, dat éénc Aspafia tot de opvoeding van jonge Staatsburgers meer kan doen, dan tien Socratesfen; indien de directeurs met bet fpeelen op 't tooneel te vreden waren , en zich niet met 't fpeelen achter de fchermen bemoeiden; wanneer een ondankbaar publiek niet fomtijds een arm meisjen uitfloot, dat genoeg gedaan meent te heb-  B L IJ S P E L. 57 hebben, wanneer 't drie of vier uuren lang eene fchuldlooze rol fpeelt — valk. Ik verftaa u. Zulke overdreevene eïsfchen mag men noch aan 't tooneel noch aan den kanzei doen. Tree in dit vertrek, Meviouw, gij zult 'er gezel fchap-vinden; en daar uw vijfde man u toch al verveelt, zoo kunt gij hier misfchien den zesden uitzoeken. Mevr. vreugde. Zeer gaarne. Ik wenschte toch eindlijk een man te vinden, waarmede ik 't langer dan dris maanden kan uithouden. (Zij vertrekt.') senf. Dat is eene Ifabella. valk. Hm! Zij wil ten minften niet méér fchijnen dan zij is. TWAALFDE TOONEEL. valk, genaamd gier , pieter valk, (s-e n f gaat in 't vertrek waarin de gasten verzameld zijn.) gier. Mijnheer! ik heet Valk, genaamd Gier, en ben een recenfent. D S valk.  58 D E O N G E L U K K TG E N, valk. 6 Weel giek, hoogmoedig-vriendlijk lagchend. Beef nier, 'er zijn ook middeien om ons te winnen. valk. En welken? giek. Wanneer men zijn gevoel onder 't geloof aan ons gevangen neemt; wanneer, men in een aandoenlijk tooneel ipel, welks fchrijver wij den dood gezwooren hebben, zijne traanen weêrhoudt, en gebiedend tot zich zeiven zegt: „ foei! fchaam u! hier moet gij niet weenen, de Litteratur- Zeitung wil 't niet hebben:" wanneer men altoos die groote waarheid voor oogen heeft, dat de goedkeuring van 't publiek niets afdoet, maar veeleer tot fchande ftrekt; dat Hechts dat-alleen fmaak of gevoel mag genaamd worden, wat die vittende rechterftoel daarvoor erkent, en dat, behalven de recenfenten, alle overige menfchen weetnieten zijn. valk. Deeze taal is voor ons in Holland nog zoo vloei» jend niet. gier. Zij moet het worden ! Daarom laaten we onze recenfiè'n met romeinfche letters drukken , opdat de  B L IJ S P E L. 59! de geheele waereld dezelve leezen en 'er zich naêr vormen kunne. — Hier, mijriheer! zijn twee afgewerkte recenOê'n over mijns neefs testament. VALK. I Hebt gij 't testament geleezen ? ÓIER. Dat is niet nodig. Dan zouden we veel te doen hebben, indien we alle de boeken wilden leezen, die wij béoordeeïen. Genoeg, de recenfiën zijn gereed. VALK. En hoe is de inhoud ? GIER. De eene bevat den grootften lof. En al ware 't testament ook maar ééne bladzijde in octavo groot, zoo geef ik u mijn woord , dat de lofbazuin zich' door vier bladzijden heenen zal doen hooren. Der andere daarentegen is in onze gewoone manier, dat is: afkeurende — kort — uitjouwend — Kies nu ? VALK. Natuurlijk kieze ik- de eerfte. GIER. Zeer wel. Wanneer ik de ervenis krijge , dar: zal ze binnen drie weeken gedrukt/ het licht zien. VALK. Maar om te erven, moet gij vooraf bewijzen, dat gij de öngelukkiglte van de familie zijt. GIER,  6o DE ONGELUKKIGE N, GIER, driftig. Mijnheer, een recenfent is nimmer gewoon iets te bewijzen. Tegenfpreeken kunnen wij in 't geheel niet verdraagen, merk dat op. Wij moeten altoos 't laatfte woord hebben. Bewijzen ? — Wel ja! dat zou mij net van pas koomen. Ik zeg het testament is beneden alle kritiek, en daarmede uit! VALK. Nu, nu , word maar niet driftig. Hier in 'c zijdvertrek zult gij een ontbijt vinden, en wanneer gij dat met gal vermengde —— GIER. ó De recenfenten mengen overal gal onder, en bevinden 'er zich wél bij. Dat wil niets zeggen. Ik geeve u tijd mijne voordragt te bepeinzen, en neeme uwe uitnodiging intusfchen aan. Maar de droes zij der Hollandfche kookkunst genadig, als 't mij niet fmaakt. Ik laat terftond drukken: „ de nakootn„ lingfchap zal zich verbaazen, dat de Hollandfche „ kaas weleer beroemd was, daar toch alleen de „ bedorvenfte fmaak dien lekker vinden kon.'' (Hij vertrekt.') VALK. Foei en duizendmaal foei! een fchepfel, dat van nijd en opgeblazenheid zwelt. Een eenig onbcfchaamd mensen , die duizenden ronduit voor domooren verklaart , om dat ze behagen in eene zaak  B L IJ S P S L. 61 zaak fcheppen, welke het ongeluk heeft aan hem te mishaagen. DERTIENDE TOONEEL. johannes valk, pieter valk. j. valk. "Vergeef mij, mijnheer, ik vond niemand in 't voorvertrek om mij aantedienen. valk. Voor eiken ongel ukkigen is deeze deur open. j. valk. Ik heet Johannes Valk, ben dorppredikant, vader van agt onopgevoedde kinderen en federt vier weeken weduwenaar. valk. Mij dunkt ik kenne u reeds. j. valk. Bezwaarlijk. valk. Hebt gij ook niet eene groote. dochter? . j. valk, met geestdrift. Mijne Franciska! mijne weldoenfter! behoeft een vader wel meer tot lof van zijn kind te zeggen ? valk. Neen, mijnheer, dat is voor God en menfchen genoeg. j. valk.  $2 DE ON G EL U K KI GEN, j. VALK. Zoude ik zoo gelukkig weezen, om den wille van 't goede kind, een gedeelte van de nalatenfcbap van mijnen neef te krijgen ? — VALK. Gij kent de voorwaarde ? j. valk. Die kenne ik; en wanneer gij de man zijt, die mij verftaat, begrijpt — mijne in- en uiterlijke gefteldheid met het oog van den zielkenner moogt doorzien — VALK. Ik hoop die man te zijn. Spreek oprecht, j. VALK. Ik ben zeer arm, en armoede is zeker een geest, verlammend ongeluk. Maar door vlijt, fpaarzaamheid , en de kunst van te ontbeerejn, die ik geduurende zestig jaaren leerde, zoude ik nogthands mijne arme kleenen tegen het uiterst gebrek kunnen befcbeimen , en redelijk door de waereld helpen. Maar mij drukt een ander zwaar lijden , dat ik niemand konde toevertrouwen, en dat mij ook misfchien in uwe oogen der hulpe on. waardig maakt, die ik niet kruipend ontvangen mag. valk. ' . Gij wekt mijne nieuwsgierigheid. j. valk.  B L IJ S P E L. <5j J. VALK. Ter liefde van eene vroome grootmoeder ftudeeide ik in de godgeleerdheid , en werd predikant. Sedert dertig jaaren neem ik een ambt waar, voor 't welk ik niet gebooren ben; federt dertig jaaren verkondigen mijne lippen,dikwijls,woorden, waaraan mijn hart twijfelt. Ik weet dat veelen mijner ambtgenooten met mij in 't zelfde geval zijn, maar dat fielt mij niet gerust. Mijn geweten verwijt het mij, en fluistert mij onophoudelijk toe : dat, offchoon de zedeleer mij niet verpligt , de door mij aangenoomene waarheden luid te zeggen, zij toch den huigchelaar zonder medelijden verdoemt. Sedert dertig jaaren ben ik een huigchelaar ■— en heb de tedere achting voor mij zeiven verlooren — kunt gij u in deezen Haat verplaatfen, zoo veroordeel rhij. VALK. Waarom legde gij uw ambt niet neder? j. VALK. Hierop mogen mijne agt kleenen andwoorden —. ik heb verder niets geleerd — zeker moest ik liever gaan bedelen, maar bedelen is ook hard. VALK. En toch dikwijls de eenige toevlugt eener deugd, die zoo weinig bij onze tijden past, als Adams* vijgenblad, J. VALK.  64 DE ONGELUKKIGE N, J. VALK. Mijn lot is in uwe handen. Misbruikt gij mijn vertrouwen, dan is een man met agt kinderen ver. looren. VALK. Den vreemdeling vergeef ik deeze herinnering. Gij zult mij beter leeren kennen. (V/en hoort in 't zijdvertrek op de viool eene polonoije fpcrten.) Wat is dat? VEERTIENDE TOONEEL. SENF, DE VOORIGEN. SENF. Ha! ha! ha! de malaga is hun in 't hoofd gevlogen. Dat gaat hals over kop. Eerst was 'er twist en tweedragt, nu vreugd en genoegen. VALK. Tweedragt? Waarover» SENF. Weet ik 't! Daar is een kamerjonker, die heeft den baron zijnen nieuwbakken adel verweten, en de baron heeft hem op een paar pistoolen uitgedaagd. Dan is 'er eene Mevrouw Herfst,die heeft zich over eene mooije, gevoelige juffer driftig gemaakt , en haar aangeraaden, een reisjen naêr de maai]  B L IJ S P E L. 65 maan te doen, en eindelijk heeft de dichter Taube d;n recenfent geflagen. VALK. Daar heeft hij zeer wél aan gedaan. senf. De dansmeester en de tooneel fpeelfter hebben alles weder in orde gebragt. Nu zijn ze allen lustig ?n vrolijk. De dansmeester fpeelt, en de rest danst. VALK. Bravo! Danst de jongman ook? SENF. De jaager ? die zit in den hoek, en bijt op zijne nagels. VALK. Gaa hem roepen. (Senf vertrekt.') De geheele ervenis , Dominé ! kan ik u niet toevoegen, maar voor uwe kinderen zal ik zorgen, en uw geweien gerust ftellen. J. Valk heft de handen dankbaar tot hem omhoog. F IJ FT I E N D E TOONEEL. CüSTAAP VALK, SENF, DE VOOR1GEN. GUSTAAF. Daar ben ik, — Ei! uw dienaar neef! E J, v A L ic.  66 DE O N G E LU K K 1 G E N, J. VAL K. Welkom neef Gustaaf! GUSTAAF. Zijt ge-alleen hier? J. VALK. Geheel alleen. GUSTAAF. Gij hadt Fransjen toch wel kunnen meebrengen. VALK. Nu, man lief! hebt gij befloten die vrouw te trouwen ? GUSTAAF. Is dat alles, wat gij mij te zeggen hebt? VALK. Alles. GUSTAAF. Ha! ha! dat is zeer weinig. Hoor eens, lieve neef, gij weet hoe lief ik Fran jen hebbe. Die man daar wil mij rijk maaken, maar nota bene, hij denkt dat ik 'een ander meisjen trouwen zal.J. VALK, En gij wilt niet? GUSTAAF, Neen, ik wil niet. J. VALK. Indien 't meisjen anders onberisplijk zij — GUS-  B L IJ S' P E L. 6? gustaaf." Ei, al ware 't de heilige Barbara. 1 VALK. Gij konde haar ten minften eens zien. Q gustaaf. Daar heb ik niets tegen, ik zal haar bekijken'' als eene rarekiekkas , maar dan gaa ik mijnen weg: want bier bevalt 't mij niet. ' s ; 'VALK. Ik gelóove 't arme ding heeft zich buiten "dat al lang genoeg verveeld. (Hij opent de deur van zijn kabinet.) Koom hier, lief kind. ZESTIENDE TOONEEL. franciska, d e voorigen. Gustaaf blijft met eenen open' mond en groote oogen en uitgefpreide vingers Jiaan. franciska , werpt zich in de armen van haaren vader. M ijn vader! j. valk. Mijne Franciska! hoe koomt gij hier? francis ka, met neêrgejlagen oogen. Is neef Gustaaf ook hier? ...... E 3 GUS.  63 DE ON GELUKKIGEN, gustaaf, wenkt Valk en gaat net hem ter zijde. Is zij dat? valk. Dat is zei gustaaf. Hoor, ik zal haar neemen. | valk. Ja nu is 't te laat. g us taaf. Ei loop ! waarom zoude 't dan nu te Iaat wezen ? Weet gij wat ? ik neem haar ook zonder de ervenis. valk. Kinderen, ik moet u uit den droom helpen. Pieter Valk is niet dood. gustaaf. Des te beter ! waar is hij ! dan wil ik-zelf met hem fpreeken. valk. Ik ben Pieter Valk. gustaaf. Gij ? valk. Als een jongen ging ik naêr de West-indien. Rijk aan fchatten, maar aim aan vrienden, kwam ik te-ij rug. De ouderdom klopt aan de deur, de dood (laat achter hem. Daar ik geene kinderen hebbe, wilde  g L IJ S P E L. do de ik toch gaarne mijne familie leeren kennen. Nu vraage ik aan u, Franciska ! en aan u , Gustaaf! wilt gij mijne kinderen zijn ? gustaaf. Ja — maar — toch niet broer en zuster ? valk, glimlagchend. Zij is mijne dochter, en gij zijt mijn fchoonzoon» gustaaf. Goed, lieve neef! dat hebt gij knap gedaan. valk. Zijt gij 'er mede te vrede, lieve Franciska? gustaaf. Zeg ja, lief Fransjen ? valk. En gij, neef? j. valk. Verbaazing en vreugde maaken mij fpraakloos. valk. Gij legt uw ambt neder. Gij koomt met alle uwe kinderen in het huis eens broeders. J. Valk drukt hem ftilzivijgend de hand. gustaaf. Bravo ! 't is alles klaar! Nu, Fransjen, nu mag ik u toch kusfchen ? franciska. Ben ik dan waarlijk uwe bruid? ' E 3 GUS-  ?o DE O N GE LU Iv K I G EN, gustaaf. Zeker! en morgen mijne vrouw. (Tegen Valk.') Niet waar? valk, glimlagchend. Geduld! geduld! ZEVENTIENDE TOONEEL. de voorigen. De detir van 't vertrek gaat open. valcau, met de viool vooruit; hem volgen, gepaard de baron valkenburg met Mevr. herfst, de Kamerjonker met Mevr.vreugde, de dichter taube met emilia valk, de Pllilofooph met den Recenfent. Nadat ze het tooneel eens zijn rondgegaan, zegt: valk. Mijne heeren en dames! ingevolge den wil van uwen overleden neef, kan geen uwer zijn eenige erfgenaam worden. allen, door elkander. De kwaade neef! de lelijke neef! de gemeene neefl valk. Om u intusfchen voor de reiskosten, en gedeelt,lijk voor de te leurgeftelde verwachting fchaadloos te ftellen, hebbe ik in last om aan elk' uwer drie honderd dukaaten te betaalen. -t'JO . | al-  B L IJ S P E L. 71 allen, door elkander. Drie honderd dukaaten? De lieve neef! de braave neef! de edelmoedige neef! valk. Nu willen we bij eene vrolijke maaltijd op zijne gezondheid drinken. allen. Hij leeve! hij leeve! Valcau begint weder te fpeelen. Zij vertrekken in de voornoemde orde al dansfende. Gustaaf en Franciska fluiten aan, Valk en J. Valk volgen.