1075 D 20   HISTORIE VAN DEN EERZAMEN PIETER SNEEG. BYGENAAMD J? X JE T S W O T- o f DE GOEDE VADERLANDSCHE REGENT. EEN ST1CHTELYKE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS. EERSTE DEEL. GEDRUKT In HOLLAND en voor HOLLAND; MDCCLXXXVI.  r MAATSCÏÏ. > ÏÏEDERL. LETTERE. V LEIDEN. >  D Ë / HISTORIE VAN PIETER S N E E G, capi'ttel i. P'an liet earacfef van Pietïk. Iets dat vöüt* ■ afgaat, tegen het gebruik der meeste loffelyke Historicjchryvers. "tVTat mag toch de reden 2.yn, dat myne rfleefte *V geëerde medebroederen , wanneer zy de gevallen van een' held > of aridre pérfonaadje, befchryven, altyd , (ten minfte doen dit de meësten,) beginnen daar zy inderdaad niet moeften beginnen ? dat is, dat zy, zonder den held terftond, in den beginne, met den lezer, in weinig woorden, bekend te maken, zich eerst bezig houderi met den lezer te vervelen , met de geheele opvoeding der pérfonaadje te befchryven. *Waarom houden zy den regel van Boileau niet in het oog ? ,, Ik, lach met een' fchjeyver, die my niet weet terftond te onderrichter* van het geene ik moet weten. Ik hemde veeleer van 5, een' zot, die zyne pérfonaadje, in het begin, doet J zeggen: Ik ben die, of die." Immers is de trek om ongeineene menfehen te zien, en fpoedig te leeren kennen , byna in alle menfehen een heerfchende trek. De fchranderfte toonecldichters maken bet, om die reden, A 2 te*  ( 4 ) tot een' regel, dat, in een goed tooneelfluk, (wat is het jammer dat van duizend zulke gedichten,. flechts één dc naam van goed verdient!) terftond, als de eerfte pérfonaadje begint te fpreken, de lezer en aanfchouwer moet onderricht worden, wie de perfoon is die fpreekt, tegen wien hy fpreekt, en waar men zich bevind. Misfchien is de gewone weg .die myne eerwaardigi me.broederen doorgaans verkiezen, toe te fchryven aan het belang dat zy in de opvoeding ftellen: maar is de befchryving daarvan niet wel zo gewigtig, wanneer de lezer eerst een'algemeenen trek van het caradler heeft, waaraan die opvoeding is befteed ? Immers zo begreep het dc onfterfelyke verëeuwiger van den held van Mancha den vernuftigen Don Alonzo Quexano, by ons Don Quichot genaamd. Het bock begint met het afteekenen van 'shelds algemeen caradler, de opvoeding loopt 'er onder door, en het boek bevat verders de togten en dappre daden van dien held, die , onder verfchillende gedaantens, in onze verlichte eeuw, noch vry wat navolgers heeft. Doch laten wy, zonder verder onderzoek, myne broederen den weg laten bewandelen dien zy xich willen voordellen ; zy zullen, hoop ik, zich niet ergeren aan den weg dien ik verkieze te bewandelen. En hier mede'wenden wy ons tot Pieteb. Sneeg , of Snedig. Hy was van qen ingejjogene geaartheid , bovengemeen rechtvaardig, dikwyls, en dat heeft wel meer plaats by zulke menfehen , tot geftrengheid toe. Hy was boven gewoon oplettende, zc> dat hy naar de gefprekken van verftandigen en gekken, met zulk een ingefpannen aandacht luisterde , dat hem dikwyls het vocht uit den neus langs de lippen liep, zonder dat hy het bemerkte; terwyl zyn mond opgefpalkt ftond, als wilde hy ieder woord opvangen , kaauwen, en in zyn brein daar uit een voedfel zuigen ; waarom geestige lieden gewoon waren te zeggen  ( s ) flat Pieteb. een maag voor woordenfpys in de hersfens was gegeven; hoe avrechts men de onachtzaamheid van zyne lippen niet rein te houden, heeft uitgeduid, en hoe hy aan zyn' walgchelyken bynaam is gekomen, en welke luiden hem dien hebben toegevoegd, zal men nader te weten krygen; en de lezer zal zich verwonderen, dat hy dien hatelykeff naam heeft gekregen van menfehen, die, uit hoofde van hun ampt, geen' haat behoorden te kennen. Pieter was gewoon meer te hooren dan te fpreken, en gaf, eer hy noch bekend was met de oude wysgeeren, daarvan de reden van een' ouden wysgeer: „De reden ,, waarom ik meer hoor, dan fpreek, is, om dat de natuur my twee ooren, en maar éénen mond heeft gege,,ven." Een bewys , in het voorby gaan, dat men waarheden kan zeggen, en geestige aanmerkingen maken , zonder met de fchranderfte bollen der oudheid bekend te zyn, en zonder by den dommen hoop Latynfche of Griekfche vaerzen op te fnyden, en dat 'er ten allen tyde, onder fchrandere menfehen, eene foortgelykheid van befpiegelingen plaats heeft, over gelykfooitige voorwerpen. Hy was zagtaartig zonder lafheid, nedrig zonder laag te wezen, groothartig zonder zweem van laatdunkendheid , en een vyand van in den toon te fpreken van iemant 'die gelyk wil hebben ; hy was zo gereed misflagen te bekennen, als die in anderen te vergeven; hyber klaagde de fchurken, zonder hen te verdoemen; hy verdroeg hen, maar hy ontweek hen , en was zo gehecht aan alles te onderzoeken, en bezwaarlyk iets aan te nemen dat hy aan zeer veel zaken twyfeldc. zelfs trok hy dit wel eens te verre, gelyk men welhaast zal zien; zyn fpreekwoord was, dat men ras kon befluiten, en een gevoelen omhelzen; maar dat het niet gemaklyk was met eere van befluit te veranderen, of een aangenomen geyoelen te laten varen, en een anders tegen over gefteld A 3 te"  ( 6 ) begrip aan te nemen, in zaken van gewigt. By deze goede en gebrekkige hoedanigheden, was hy zeer eer- en nieuwsgierig; nieuwsgierig, niet, gelyk de meeste menfehen, naar gebeurtenisfen der kleine en groote gemeente, 't en zy die gebeurtenisfen aandacht verdienden; niet om te weten wie 'er geftorven was, wie zou trouwen, en of het goede, dat is ryke, hqwelyken waren, welk een prachtig tooifel een bruid had gehad, welke de fchandda-, den van dezen of geenen waren, enz, Tot dus verre van het algemeene caradler van Pieter , als man. Nu treden wy één bedryf te rug, en tóórnen tot onzen man als jongen. De lezer kan nu een denkbeeld krygen , hoe de kennis van iemants caradtcr dienftig is, om te zien wat men kan doen met de opvoeding, in eene befchryving. CAPITTEI^ li. Van de opvoeding van P i e ter. Hy had door geboorte een voordeel, 't welk hem in zyn' later leeftyd deed zeggen, dat geboorte niets was dan loutre toevalligheid; en dit, als jongeling bcgrypende, was hy zeer ongelyk aan dat foort van Rekeltjes van Familie, die, om dat Grootvader of Vader. Regeeringsmannen zyn, zich alle baldadigheid veroorloven jegens luiden die niet van zulke mannen afdammen. De Vader van Pieter was Burgemeester van zyn plaats, en dat meer js, hy was een verftandig Burgemeester; een onwaardeerdeerbaar gefchenk van den Hemel in alle plaatfen ! Gelyk boven gewoone diamanten tot groote natuurgefchenken behooren, om, dat zy (dit was in het oude ha'nd-f Schrift volftrekt onleesbaar.) Een eerlyk historiefchryver moet  ( 7 ) moét zich geene invullingen veroorloven, of zich ophouden met het gewoone loopje: men zegt," of ,,men ,, dacht;" een oude, een verfletene krygsfist, om zyn eigen gevoelen, of dat zyner Patronen, den lezer voor goede waar op te dringen! Gelyk blykt aan den beroemden wysgeer van Ferney, die maar al te dikwyls dat kunstje gebruikt, om voor zonderling te fpelen, of de Helling die hy wil doordringen te ftaven! Och! ware hy de eenige die zich daardoor geweldig heeft verkleind in de oogen van lezers die denken en overwegen! Maar hoeveel mannen, die in ons verlicht Vaderland voor ,, Groot" doorgaan , zouden in dwergen veranderen, wierderi diergelyke grepen in hunne gefchriftten opgezocht; deHeereweethet! Nu! dat zy voor Groot loopen! De Vader vanPiETER was een verftandig Regent, en befloot den aart en de bekwaamheden des jongens gade te liaan, om te zien wat 'er van kon worden, en of hy ten eenigen dage een' verftandig' Regent zou kunnen worden; want het was by hem niet genoeg, dat zyn zoon eerst Schepen wierd, om dat Vader dat was geweest, en daarna Burgemeester wierd om dat Vader dat was; maar om dat hy het geluk des Volks éénmaal zou kunnen-, en moeten bevorderen; ook heerschte by hem het onzalige vooroordeel niet, dat te .. (hier is al wederom eene duisterheid van letteren. .Droevig is dit toch ook!) heerscht, namelyk dat men geen man in de Regeering moet hebben, dan een die eenige tonnen gouds bezit; omdat hy zeide dat rykdom niemant' bewaart voor fchurkery, of dwaasheid. Hy zag in den jongen zagtheid om te gehoorzamen, lust en bekwaamheid om te leeren, en ernst om éénmaal te gebieden. Zo toetst de bekwame kunstnaar de ftof waaruit hy een fchoon beeld wil voortbrengen I Och! waren 'er onder voorname luiden wat meer zulke Vaders! Hy liet hem Latyn leeren, maar geen zeven jaren lang , omdat A 4 de  ( 8 ) de jonge geen Re flor behoefde te worden, hy liet hem' niet meer leeren dan hy noodig had, om de Roomfche wetten , en uitdrukkingen te weten, die het misbruik in onze Rechtbanken geflopen noodzakelyk heeft gemaakt om in de Pleitzaal te worden verftaan, daar maar al te dikwyls de Latynfche mengelmoes de geleerdheid van den Pleiter uitmaakt. Hy liet Pieteb. zo veel van de taal- dicht- redeneerkunde , welfprekendheid, en wiskunde leeren, alshynoodig oordeelde om hem tot een bekwaam mr.n te maken, niet om hem in ieder een' meester te doen zyn. Maar hy liet hem de tooneelliefhebberyën niet toe, om de herilèns ■voor een tooneelzwaai te bewaren, die de menfehen doorgaans -voor hun ovrig leven byblyft. Hy leidde hem de Vaderlandfche Gefchiedenisfen uit, met alles wat 'er voor en tegen was; en dus niet om hem tot Kemphaan eener cabaal te vormen. Hy deed den jongen van alle kanten > en by alle twistende partyën, verbazende misflagen, en groote deugden zien; hy leerde hem zien voor de eerftén te wachten, en de laatften na te volgen -, hy onderwees hem in de wetten en rechten van zyn Volk, en in debetrekking die het had met zyne naburen en andre volken, als mede in de Waereld- Menfehen- en Landkennis, in de kunst des oorlogs, en in de fterkte zyn's Lands en die der buitenlandfchen Volken. Hy leerde hem de beginfelelen van den Koophandel, niet om hem tot een Koopman te maken; maar om hem éénmaal in flaat te ftellen op het Raadhuis, in een Land van Koophandel, met eere te kunnen oordeelen over gefchillen tusfehen Kooplieden. En voor alles nam hy acht op des jongelings zeden. Zó dat Pieter op de jaren waarin de meeste kwanten van voorname Geboorte drie Schooien door hebben gegaan, reeds bekwaam was om, zonder behulp van Hobgefcholen, zyn Vaddcrland te kunnen van dienst zyn. Hy moest evenwel naar de Hoogefchool, om dat het de mode was»  X 9 5 was, die een verftandig man fomtyds in een land genoodzaakt is tevolgen. Men moet niet vergeten te melden dat de Vader zyn' Zoon onderwees, in de verfchillende Godsdiensten der volleen, maar hy prees hem den heerfchenden Godsdienst des Lands aan, om dat die de verëischte van een' man is die Regent worden moet; of,liefst om dat het gebruik en de Staatkunde die in ons Land den heerfchenden heeft gemaakt; en het is genoeg wanneer een Regent dien aankleeft. CAPITTEL III. Van Pieters leven aan de Roogefchool. Gelyk het gebruik in alle Landen zekeren Godsdienst tot denheerfchenden, maakt, zo maakt ook het gebruik vele zaken in de opvoeding van voorname kindren tot eene wet. Een voornaame jonge moet de zes Scholen door gaan, en daarna op de Academie loopen, doorgaans om den ryken Vader te bedotten, vermakelyk te leven, te fpelen, te zuipen, te zwieren en de glazen in te Haan, Daarna wacht hem een ryke vrouw, en een vet — of aanfienlyk ■ampt, misfehien eene Rechterlyke, of Volkvertegenwoordige bediening. Pieter , aan de Hoogefchool gekomen, vond daar een nieuwe waereld voor zich geopend. Den eerften avond zag hy een' man die tot Dodtor in de H. Godgeleerdheid was gevormd , op eene horde te huis brengen, omdat hy, door den drank topzwaar, onbekwaam was tot gebruikmaking der werktuigen door God, aan wiens dienst hy zich had toegewyd, hem gefchonken om de aarde te betreden. Hy zag kort daarop een' jongeling die door zyne ouders wierd opgeleid, om anderen, in tyden van nood, te doen braken, en open ligchaam te bezorgen, A 5 door  (*' l'd ) door ingezwolgen drank, braken, en zich bevuilen, tot vermaak zyner vrinden. Hy leerde wysgeerige leerlieden kennen, 'die zich alle uren in baldadige zotheden verliepen ; hy zag onvleedkundigen, die liever met een levendig vrouwlyk ligchaam dan met een cadaver omgingen, hy zag ftookkundigen die liever genever dan andere waterachtigen geesten hadden; hy zag luiden op het punt van Doctor te worden, die liever een' roemer Rynfchen wyn dan een Urinaal onder den neus hadden, en Rechtsgeleerden die daglyks zich oefenden in ongerechtigheden te plegen, en "te verdedigen, tegen de werelooze burgers.' Hy zonderde zich" af, en leefde voor de leering; maar zyne medemakkers beduidden hem dat hy dwaas handelde; want dat éène groote Famielie, en een weinig Kwakzalvery, alles genoegzaam afdeed in een Land daar geld alles is. Vlei de ryken, zeiden zy, want dezen zyn meest onkundig; zwets by de menigten, en zy zullen u geloven. Maar Pieter had edeler beginfelen, en verwierp zulke voordellen , met eene heimelyke verontwaardiging. Ziedaar! Voorname lieden! hoe veel 'er aan gelegen is, dat gy uwe jongelingen ter deugd vormt, onder uw eigen opzigt, eer gy hen, op zich/.elven, onder eene losfe , ryke en dartele jeugd vertrouwt. Pieter kwam zonder fchulden, en zonder heimelyke onderfteuning van de beurs van Mama, te huis, als een wél gevormd jongman, .verfierd met kundigheden en befcheidenheid, dié geen vruchten kunnen zyn van een losbandig leven. Een aartig veifchynfel ! Een Poëet kon 'er een fabel van famenftcllcn; maar op wat naam ? C A«  C A P I T T E L . IV. Van Pieters Geloofsbclydaiis. ZcLïfaam 'genoeg; maar, zo ik vreezc, helaas ! niet 'ftichtclyk genoeg voor veele Lezers ! Toen Pieteb. te huis was, dacht Mama'dat het nu tyd was, om haar' zoon tot een Lidmaat der Hervormde Gemeente te moeten doen inlyven. Gelyk het een gebruik is, dat voornamé jonge heden zes Latynfche Schooien doorlopen, eenigen tydaan.de Academie doorr brengen, en op zekere jaren by een Vrouw moeten {lapen ; zo is het ook een gebruik geworden, daf zy, tot zekre jaren gekomen, belydenis, gelyk nien het noemt, afleggen van hun Geloof, en dan opgetcekend worden als Ledematen van het ligchaam des grootcn Verlosfers der menfehen. Dat de mecsten dit. doen omdat het Landgebruik dit zo voidert,, en weder anderen, omdat zy by hunnen eerften Avondmaalgang een" nieuwen zwarten rok krygen, is maar al te waarachtig. Pieter begreep als een jongman van opmerking en .gezonde harsfefls, dat het een allergew igtigfte zaak was, om zich voor eeuwigte verklaren het Lidmaatfchap waardig te zyn van een zo ongemeen ligchaam als dat-van Christus, die zich vooc het heil der menfehen gewillig in de dood had begeven i dat daar toe een heimelyke drang voor't harte, veel zelf-, kennis, en eene waarachtige boetvaardigheid voor hetaan» bidlyk Opperwezen noodig was, en noch meer dingen. Zaken die maar gedccltelyk van den mensch afhangen , en' die hy allen noch niet bezat. Hy. was het bovendienmaar in het geheel niet eens met de Dordrechtfche ftel% lingen; doch Mama was Mama, had veel te zeggen, gt-, lyk alle Mamaas; en, hy, van zagten aart zynde, be- floot  floot eene proef te nemen, om zich van waarheden te doen overtuigen , waaraan hy noch geen toeftemming kon geven. Hy wist niet dat dit een misdaad was, en dat om Belydenis te doen min op hartelyke overtuiging word gezien, dan op het van buiten leeren van eenige vragen en fchriftuurplaatfen, die veeltyds agt dagen na het doen der Belydenis vergeten zyn. Van dit alles wijt hy niets. Men vervoegde zich dan by een' voornaam Leeraar, een' man van bevinding, en een goede long; en dus een man die veel loops had: want men ondeiilelt het doorgaans eene grooter eere te zyn , wanneer een kind word aangenomen door een' beroemden, dan door een' verftandigen Leeraar. Deze man behoorde tot die heden die gaarne zwarigheden' maken, daar 'er geen zyn , om dus voor naauwgezet door te gaan. Zyn eerfte vraag was, of de jonge Heer de gronden al gelegd had onder een' bekwaam' Catechizeermecster ? Het antwoord was dat de Vader hem had onderwezen, en dat de jonge heer reeds jaren van onderfcheid had, en reeds Rechtsgeleerde was. De Leeraar , die den Vader voor een' man van Hechten reuk Meld voorde Dortfche rechtzinnigheid, haalde den neus op, en zeide, dat dit flecht was; dat een leek zo veel niet weten kan als 'er noodig is, om de drogftellingen te wederleggen van hen die buiten waren, by de honden' cn de tooveraars, wier duivelfche listen maar al te bekend waren; zo bekend dat de zalige Maurits hen met de kling had moeten beteugelen; en dat hy den jongen heer niet kon onderhanden nemen of aannemen, 'tenware hy eerst door den voly verigen meester Pancratius Vanno was afgericht op alle de kwinkflagen der Ketters. Men heeft doorgaans waargenomen dat Leeraars van deze foort, een' meester in dienst, en onder hunne gehoorzaamheid , ■S heb--  ( 13 ) hebifert', gelyk ieder Hopman een' Adjudant heeft om de Recruten te drillen. Mama drong, tegen Papa en zoon, door dat meester Pancratius moestibntbodén worden; en hoe' verre dryff eene bygcloovige, baatzuchtige, gloriezieke , en. heerschzuchtige vrouw de zaken niet ? byzonder als 'er van haren kant/ veele fchatten te waehten zyn ï en hoe veel geeft dikwyLs de verilandigfte man, en een zagtriartige zoon niet toe, om de huislyke vrede, en om het belang ? .zelfs al pynigt het hen! De éenvaardige.Pancratius Vanno verfcheen dan,, in een fraai, ftcmmig bruin wambuis en met rolkousfen, de dragi deicgecstlykheid van dien ,, dat men God den Vader, en God den Zoon kan b'ele,, digen, met hoope op'vergiffenis; maar wee hem t die 'i, van David Joris kwaad fpreekt $ voor dien is geen genade;" Zyne aanhangers zwoeren 'er op in zyn' tyd, gelyk nu de aanhanger'^ van'Dortrechts leerc", by kris en'kras, zweeren ten voordeele der DortfcHe Vaderen. En allen beroepen zy zich op Gods woord, tot Mahomet incluis. Laat ik u'ecns een vertelling döen, die my , aan de Academie , is gedaan door een' ftudent in de H. Godgeleerdheid , die 'alles minder dan mal was, fchoon hy hefehelyk fterk naar Armyn en Dekker rook. Luister met' aandacht. ' ■ - Wy waren eens famen in gefprek over de verbazende verfcheidenheid der gezindheden'onder de Christenen l' die evenwel van hunnen meester een zo edel als eenvouwdig leerftefeel hebben, dat alle 'Godsdienstpligten in zich befluit, en'geen Godsdienst ontoeeren kan, dat is: ,,-Gy ,', zult God liefhebben boven ralles, en uw' naasten als {,uzelven; en hier aan hangt'de Weten de Profeten." Wanneer de ftudent grimlachte \- en zeide: ö myn lieve vrind! Menis van de eerfte ecuwen reeds met zo weinig niet fe vrede geweest; daar was -geen waereldfche eere, geen goud mede te winnen; 'derhalven moest men dit ftelfel uit-  ( 15 ? uitbreiden, en omzwachtelen. Het is 'er mede toegegaan,-gelyk het in zeker Dorp op de grenzen toeging, ;n een vroeger tyd. De Burgers waren daar ccnvouwdig, en leefden gelukkig;' wanneer de Schout der plaats-, den bloei des.Volks, met,de vermeerdering van zielen , ziende;toenemen, :zicli in liet hoofd.zTettej omzichhooger tei verheffen dan hy voor het tegenwoordige was, Hy bezat veel geld, en eene volfla'gen - magt om amp* ten uiti te deelen, zynde hy-aan-weinig bands gebonden, en ook dezen begreep-hy gemakkelyk te kunnen verbreken, naardien zyn Heer, zich, om .zaken 'van-aangelegenheid, verre buitens Lands, en dus verre Van de hand bevond-. De groote regel Van den Schout was: alle gezag verzwakt door dem verre afnand van de plaats ti daar zyn zetel is." Met geld, magt, fterkheid.en zulk een' grondregel was hem byna niets onmogelyk. i;Hy had met eenvouwdige, en dus over het geheel met.'onnoo* zele menfehen te, doen, waarvan de ïwakfle hem vrees* den, de ftoutfle hein vleiden, en de verftandigfte hem ©p een' afftand tot vrind hielden. Onbefchryfelyke kuren richtte jhy met de Boeren uit, en de Boeren verdroegen het. Hy flopte hen gebroken pypjes aan draden geregen, in de hand; en dwong hen in het Raadhuis, zo [lang hy op den heerfchappelyken floel zat, by ieder pypje dat zy verfchoven , zekre woorden die zyzelven niet verllcnden binnens monds te prevelen. Hy noodigde-hen op een borrel, en dronk die alleen uit, hen dwingende te gelo.oven, dat hem het recht toekwam voor hen-{dien te drinken. De goede Boeren namen, in hunne eenvousM digheid, alles voor zoet op ,r en alles bleef noch ;in rust; maar eindelyk was het uur van fcheuring gekomen. Een kleine beampte in het; Dorp, een koppig, lomp, ftout cn fchrander kaerel, was misnoegd op den Schout, niet om zyne grillen,, maar ■ omdüt' hy anderen boven hem, .- ■' 1*3  ( Itf ). bevorderen zag. Deze knaap haakte naar gelegenheid, om een party tegen den Schout te vormen, en begreep dat het mooi zou ftaan, wanneer hy het hoofd daarvan kon worden. De gelegenheid om zyn plan uit te voeren wierd hem welhaast aan de hand gegeven door den Schout zeiven. Deze , zich volftrekt alles geoorloofd -waanende , wat zyn aanzien en invloed eenigzins kon dienen, zette zich eens in i het hoofd, om op Zekeren morgen.'voor het Raadhuis te verfchynen, met drie witte llaapmutfen boven elkander op het hoofd, een pak roode duffelfche Mutfen onder deA' arm, èn in ieder hand een tinnen Bierkan. Hy had daar niet lang in dezen verwonderlyken toefland geftaan, Of daar vergaderde, gelyk men wel begrypen kan, een aantal Jan Hagel, dat hem aangaapte , en niet wist wat van dit verfchynfel te denken; wanneer de Schout op deze1 wyze de menigte aanfprak: Schobbejakken! ik zal u noch anders naar myne pyperl doen dansfen. In deze twee kannen heb ik het water ,,des levens, en dat der dood. Die 'my eeren,'navolgen en gelooven, zullen gelaafd' worden uit de eerfte ,, kan; maar die flechts aarzien om vertrouwen in my te ,, ftellen , zal ik noodzaken- zich uit de andere kan te barftén te zuipen; byzondér dien rooden guit, die ginds ,,ftaat,'(hy wees op-een' kaerel die vuur roode hairen >,had,) wien ik reden heb' om weinig te vertrouwen.'' Deze kaerel, verfchrokken door dat dreigement, zeide: Wel, Schout! ik heb ommer's nimmendal edaen; waarom bin je boos ? Ik bin je beste vrind! Je hebt maar te ge-< bien. ,,Dat wist ik niet , kaerel! zei de Schout, en ,, wist liet ook al; want wat is 'er dat ik niet weet ?. ik dwaal nooit, omdat ik niet kan dwalen; en ik weet wat ieder denkt. Daar vent ! hou daar een roode muts-, zet die op uw' kop; dit zal voortaan alleen de j, dragt, myner geëerde dienaren zyn, en niemant zal ti Sclioitt  ( 17 ï Schout kunnen worden, 't en ij hy een róode mm , -, van my bekomen hebbe." Terftond riep een aantal der ■fynfte en ftoutfte knapen, dat de Sdiout de groote man 'was, dien men alléén moest hooien. Deze omringen alle roode" mutzen, en zwoeren de- dood aan alles wat den Schout tegcnfprak. Toen noodigde de Schout de mannen van de roode muts en eenige anderen, waaronder zyn gemelde heimelyke vyatid was , die meer zocht dan een roode muts, te gast, op gezoden rundvleesch met lekker vlccschzap ; de gasten kwamen, doch wicrdcn op een fchotel ■ gekookt bier , met brokken roggenbrood, onthaald. Onder het eeten , bemerkte de Schout dat de gasten op eikander keken, en dus vroeg hy, hoe het rund• vleesch fmaakte 1 De man die htm nydig was, en onder de hand zich vrinden had gemaakt, die den Schout niet minder kwaadharüg waren dan hy, antwoordde: «, By ,,God! Gy fcheert d.*n gek met ons, Schout! Gy fchaft ,, ons biet met brokken." De Schout, in plaats vanvoorzigtig hem een roode muts en belofte op een vet Ampt toe te werpen, vierde onvoorzigtig zyne grimmigheid den teugel, en zeide Schurk! gy zult het voof den duivel . i voor Rundvleesch vreten, of ik zal u den hals bre■,,ken!" De andere maakte gedruis, en het kwam. tot Hagen , waarin de Schout zyn party noodzaakte te wyken. Deze liep, met zyne makkers, in een naburig dorp, daar hy wist dat de Schout een vyand was van zyn' vyand. Van hier verfprcidde hy gefchriften, waarin hy den Schout de mannen van de roode muts, en het bier en broodmaal, als belachelyk ten toon ftclde. De Schout verbrandde dat gefchrift, als een lasterlyk papier, en gaf een tegenfehrift uit, waarin hy zyn party voor den Rechterftoel daagde, en vinnig dooiftreek, hem vervloekende met al zyn' aanhang. Deze verfcheen niet in 't gerichte, ■Kiaar verbrandde op zyne beurt het papier van den Schout,  ( is ) als een Godloos en bedrieglyk fchotfchrift; maar tevens verklaarde hy het bier en broodmaal wel te willen in eerc houden, onder beding dat men het bier en brood voor geen waarachtig rundvleesch zou eeten; maar wel in den zin, of als öf het gezode Rundvleesch ware. Doch de Schout en de roodemutfen vervloekten dit ftelfel, omdat zy oordeelden het van hun belang te zyn om het te vervloeken. Toen deed de uitgeweken man een' andren vporflag, die hy wel wist dat verworpen zou worden, want het was zyn belang de zaken te verwarren. Hy deed den Schout voorftellen, dat men het bier en brood , dat men voor een' bepaalden maaltyd by de beide partyén had aangenomen, niet zoude eeten als waarachtig rundvleesch; maar als daar aan verbonden. De voorzigtigften van des Schputs vrinden, en wel voornamelyk de vent met het rooden hair, zeide : ,, Heilige Heer'. onzer aller Vader! onze waarde Papa! geef iets toe; ... >, weet gy wat gy doet, om alles in den haak te brengen ? ,, Disch uw bier cn brood op, en giet 'er een fcheutje ,, vleeschnat onder, en ftel dat voor noodzakelyk; als ,, dan fmult de menigte immers waarachtig vleeschdeelen ; , ? gy discht alles in order op, en bedriegt niemant." Maar de Schout, en de mannen hoogmoedig op den rooden muts, die toen reeds in eenJ hoed was veranderd, bleven koppig. Dus was de fcheuring gevestigd, en ieder bleef opperhoofd van een' aanhang. Dit bleef langen tyd in denzelfden toeftand; maar eindelyk verfcheen 'er een derde pérfonaadje op het tooneel. Deze was een zeerfyne knaap, en niet min belust om zich een' aanhang te maken , dan de anderen fnaken. Hy was mede van het bier en broodmaal des Schouts geweest, en wilde geen bier en brood voor rundvleesch aannemen, omdat men als dan de bakkers te veel, zyns oordeels, zoude in de hand werken , cn hy keurde ook de gevoelens der uitgeweken party ff*  ( 19 ) af-, omdat het te toegevende was, en niet klaar gehoefc om te verftaan. Hy begreep dat het fraayer zou ftaan als men in de mode kon brengen, de menfehen biet met brokken voor te zetten, als een pure beteekenis van ge« kookt 'rundvleesch; doch hy wierd van den Schout en de roode mutfen vervloekt , en van de andre party ver* Worpen. Evenwel zyn oogmerk was bereikt, hy kreeg een' grootcn aanhang* Ziedaar eene nieuwe fcheuring, die welhaast in een gedeelte der Provintie duurzaam wierd. Vroeg men nu de hoofden wie van hen de •Waarheid op zyne ? yde had elk hunner verzwoer zyne zaligheid dat zy die hadden , en , dat erger is, zy verdoemden alles wat hunnen aanhang niet was toege* daan, ja deden hun, best om de jeugd verbittering tegen hunne partyën in te boezemen , en Schout Papa had invloed genoeg om de menfehen met dorschvlegel en hooivork- tot zyn geliefde aanhang te noodzaken. Ziedaar, lieve meester! hoe het 'er toegaat, als de menjchen meer ftyfhoofdig, dan redelyk, en meer heersehzuchtig dan hillykzyn. Waar men met het eenvoudige, dat genoegfaam is , niet is te vrede , gaat het zo. Men hecht waarde aan beuzelingen, en door de hitte waarmede men de zaken dryft, worden die beuzelingen van gewigt. Is'het niet even ongerymd iemant te verdoemen, om dat hy het niet in alles ééns is met de Dortenaars of Wittenbergers, als iemant te verdoemen om dat hy geen bier-eri broodje voor rundvleesch wil nemen ? En hebben wy, om goede Christenen te zyn, zo veel leerftellingen noodig ? Word 'er meer toe verëischt dan Christus na te volgen, en zich aan zyn gebod te houden, van God lief te hebben, in onze naasten ? De waereld kan en zal immers beftaan „ ronder een reeks uitgepluisde fpitsvondigheden; maar kan sy beftaan zonder liefde tot God, of goedwilligheid jegens onze medemenfchen ? Immers volgt hier uit, dat de korte Sa ï«>3  1 4 leerc van Christus dc hoepel is, die liet vat dermaatfehapa py aan één houd, en by wiens ftukkenkapping de ton gevaar loopr in duigen te vallen. Waarom ons dan daar aan alléén niet gehouden ? Ik voor my, vind weinig meer 'nodig voor my dan dat eenvouwdige en korte leerbegrip, en late volledig alle myne medemenfehen vryheid op den weg dien zy zich; van goeder harte, ten Hemel verkiezen. Was Pieter geërgerd geweest over het gebed van meester Pancratius, deze was het in eene veel hooger mate ovet deze vertelling. Hy vlood ten huize uit, en begaf zich by zyn' generaal, bitter klagende over dei) nieuwen recruut, die, by de eerfte drilling, zo onbefchaamd als Goddeloos flaande hield, dat het voor een'Christenmensch genoeg ware God lief te hebbenen den naasten; waaruit zou volgen , dat de alléén zaligmakende leere derDort, fche Vaderen overtollig ware , cn waardoor de yver ■ van den Qgdvruchtigen Prins Maurits als nutteloos aangezien zoukunncn worden, en de onthoofding van den Ketter Barneveld, en dc affchöpping der beestachtige en Hemeltergende fecle van Arminius van het kusfen, lichtelyk zoude kunnen worden gehouden als wetteloos, en dus als geweldadig; dat zulk eene groqte Tarra, zulk een aanzjenlyk rabat, uiterst nadcelig was voor eene Ware die zulk een aanzienlyk voordeel gaf, en dien afflag, daar de recruut heenen wilde , nietlyden kon; datzy, zielzorgers t daardoor broodeloos en dus in verachting zoude raken; cn dat uit het gevaarlyk een zielbederfelyk flelfel, ,, dat ,, men den naasten moet beminnen, en dat wel als zich ., zeiven," onfeilbaar zou voort vloeijen, dat men dan ook de Godlooze Arminianen zou moeten beminnen, ('t en ware 'er een nieuw Synode opgericht wierd, waarin zy voor beesten wierden verklaard,) en dat wanneer wy hen beminden, wy ben moesten verdragen, Ker3  Kerken inruimen, of in de Gemeinte lyven, eneindelyk hen ' weder in de Regeering dulden, tot fmart der ware gelovigen, en tot groot nadeel der éénig zaligmakende leere. De Dominé ftreck zicli over de kin, en verklaarde dat dit alles wel waar was; maar dat hy, meeser Vanno, de zaken te diep uitpluisde: dat men , om groot kwaad voor te komen, een kleiner dulden moest; dat men" niet moest vergeten dat de Vader der recruuts, hoe onrechtzinnig hy den jongen had gemaakt, evenwel een Burgemeester was, en wel een die de Kerkelyke Vergadering in zaken van beroep, als anderzins, van dienst kon zyn; di dat men dus iets door de vingeren moest zien; dat men alleen moest trachten de zaak daar heen te brengen, dat men 'er met eere afkwam, en den jongeling won voor dc Kerk, te meer daar de Ketters doorgaansfchranderwaren , en dat, daar deze toch ftond in dc Regeering te komen , men w at bot vieren moest; hy had dit wel niet verwacht, hy had het gemakkelyk willen maken , en hem, Pancratius, eenig voordcel willen bezorgen, door hem ten Ondcrwyzer aan te bevelen. Dit alles was flechts pasfelyk naar den fmaak van Vanno; maar wat zou hy doen ? Zyn generaal fprak: de ongehoorzaamheid kon de keuken benadelen; en daar het, God betere het! maar al te dikwyls gebeurt, dat de Kerk voor de keuken moet wyken, zo ging het hier ook zo, Pancratius plooide, enbe'•val Gods zaak den Dominé. 'Zo men zich verbeeld dat deze den meester neerzette alleen om hier boven gemelde icdcn, of uit verdraagzaamheid diehy wilde vermommen, als dan bedriegt men zich groveiyk. Hy was Herder over zyne fchapen, en dus had hy recht tot de wol; en de recruut was een lam, dat vette fchapen tot Ouders had: daar zat by de Aanneming veel wol te halen, en zyn Eerwaarde wilde geen koorn van de molen wyzen. Hy B 3 moest \ I  C a* ) »oest evenwel Iets doen. Hy begaf zich mar Mama; én beklaagde zich over het Goddelooze ftelzel van haaf zoon, Terftond wierd deze binnen geroepen, en nu begint het tweede bedryf, op het zelfde tooneel. Dominé bfgon met hem; zyne lichtzinnigheid en Godloosheid voor houden, en in bedenking te geven, wat de Kerk van zulk een'Regent éénmaal te wachten had. Pieter luifterde io aandachtig toe, dat het vocht hem by de lippen liepv *t welk de verwonderde en vertoornde moeder deed roepen : „ Veeg uw lippen af, en fnuit uw' neus." Dc vader wist zich naauwlyks te redden; Mama zwoer weg te willen loop'cn, grootmoeder zou Pieter alles ontmaken, en oom, die een ouderling was, insgelyks. Pieter, was zagtaarüg: hy zag het huishouden op het punt van verderf, en onëere gebragt Hy befloot zich als Lidmaat te laten opfchryven; gelyk iemant die zich tegen zyn'wil laat opfchryven in de Burgerwacht. Dominé kreeg een aanzienlyk gefchenk , Pancraüus insgelyks. Alles was in order; maar Pieter zeide heimelyk: „ God! vergeef het „ my! en laat my voor 't minst in dc maatfchappy al"leen wandelen naar het eenvoudig bevel van dengrooten en volmaakten Leermeester." Zodanig deedPiETER. Belydenis, en zodanig wierd hy Lidmaat. Zouhy deéénige zyn die op deze, of diergelyke wyze, tot Ledemaat van Christus Gemeente is 'mgelyfdl C.A-  ( 23 ) CAPITTEL V. Handelende van de eerfte Recfitcrlyke Bediening van 'PiEiE»)(a wat daarby, in de eerfte zitting, voorviel; misfchien , helaas! even onftichtclyk, (maar niet minder naar waarheid,) voor een ander Joort van lezers , dan het voorgaande Capitlel. Het is niet gemakkelyk een Volk te leiden dat naauwlyks de vruchten der Vryheid heeft gefmaakt: het is een kudde~niet oneigen in onbefchoftheid aan de Janitfaren, die kwalyk kunnen gehoorzamen, of gebier den; men moet het veeleer beftieren, dan regeeren; en het is door fchrandere list alleen dat men het beftieit. Een lompert van een' Regent, een onkundig, of jong Recent, is een gevaarlyke fakkel, waarvan Hechts één vonk behoeft te Huiven, om een brand te verwekken, die van doodlyke gevolgen kan zyn, want het hart der menigte, dronken van vryheid en onamangkelykheid, is geheel buskruid. Hoe veel hebben dan de Aanftellers der Volkbeflierderen niet te verantwoorden , wanneer zy , om aanverwantfehap, geld, of inzigten van door Jabroeders. hun Cabaal te verflerken , menfehen van een hooghartig caratfer, bot verftand, geen ondervinding, of jongens aanftellen om een ampt te bekleeden, dat door de wyste volken der ouden, alleen aan ervaarne Gryzaarts wierd toevertrouwd ? Pieter had veel ondervinding, en een gevormd carafler, en had de Geestlykheid leeren kennen. Zyn vader liet hem, orii het gehoorzamen en gebieden te leeren, drie jaren in den krygsdienst; vast Hellende dat nren niemant B 4 tot  ( 24 1 tot de Regeering moest toelaten, dan die in de kryg»ï fchool, de beste fchool om onderdanig te zyn, en gezaghouden te leeren, cenigen tyd was onderwezen. Met deze ondervinding verrykt, wierd Pieter geplaatst in écnc van die kleine Rechtbanken, daar men doorgaans jonge Regenten, in vryë Staten, oefent, door het afdoen van geringe gefchiilen onder de kleine menigte. Deze Rechtbank beftond in zyne Plaats, uit een' oud Burgemeester , die, als een man van ervarendheid, daar was geplaatst, ter hulpe der jonge leerlingen in de kunst van regecren ; uit een' gehcimfchryver, en uit jonge Rechters. Het was toen Pieter in de Regeering kwam een tyd van verwarring, een tyd waarin men de kleine rBenjgtemodig had, om de dwinglandy, altyd vroetende .in de ingewanden van Vo&sregeeringen, het zy 'er een Stadhouder zy, of niet, te beteugelen, of ten minfte tegen te gaan. Maar dc oud Burgemeester was een man die gaarne, op d'en naam van Volksvertegenwoordiger, een gezag over de Burgers wilde voeren , dat hy duizendmaal zou hebben vervloekt, wanneer een Prins het over hem had willen voeren. Daar by was hy van een knorrige , cn zeer gcmelyke geaartheid, zich verbeeldende dat alle die jon'ge menfehen die daar zaten, naauwlyks meer dan fchooljongens waren; de geheimfchryver was zyn vleijer, cn gevolge] yk zyh gunfteling, en was overgegeven aan den drank , en, gelyk zich dat vanzelf verftaat, hy was Neef, of Zoon, van een' Burgemeester, anders kon hy geen goed Secretaris zyn; de onleesbaarheid van het handfehrift maakt zyn afkomst duister ; het meld alleen dat hy afftammcling van een' edel Heerwas. Hy kan ook wel een man uit de zylienic geweest zyn, of een fnoeshaan , of lahdloopcr, die eene zwakke Edelheid aartig vist te beduiden , dat hy van de familie was, en dus dat lie.,  < *? ? lieden van famiclie lieden van familie moeten voorthelpen* en dus recht hebben met ampten te fpelen, of die te vorderen. Men houde wel in het oog dat men toen noch niet had gevloekt, volgens de loflyke gewoonte van fommige Steden, in later tyd, om geen ampten te geven dan aan geboren Burgers, die lang fchot en lot aan de Stad hunner inwoning hadden betaald; terwyl andere lof'felyke Steden dat wel befloten; maar altyÜ een' uitlander wisten in te dringen, onder voorwendfel dat 'er geen regel was -/.onder uitzondering. Hoe hetzy, onze man was Secretaris, en wel een dronke Secretaris, en, dat ongelukkigst was, hy was een man van narrigen dronk, en die, hoe meer bezopen, hoe meer hy zyne minderen liet voelen dat-hy daar niet zat voor Paruikenbol. Op den cerften morgen dat Pieter ziting nam , verfchenen"er drie perfooncn, die over fcheldwoorden gcfchil hadden. De. eene was een Bakker, die toen hy den Nederlandfchen grond betrad voor de eerfte maal, een barbier van Gods aarbodem was, en toen hy zyn fcheermes had weggelegd, een bollenknyper was geworden; vervolgens was hy , en dat is by een handeldryvend volk niets zeldzaams, gelukkig gcflaagd in den Graanhandel. Dit fchepfel nu een ftuivcr geld onder den arm hebbende , had den zwier vaneen Heer aangenomen, en was, gelyk dit by welgegoed JanHagel maar al te gemeen is overal, uiterst gevoelig op zyn zogenaamd fatfoen. Zyne partyën waren een bar'bier' en een kuiper. Zo als hunne namen waren opgelezen , en hunne beroepen, zei de knorrige Burgemeester: ,, Wat! wat! een bakker, een barbier, en een kuiper!... „ gooit hen alle drie in een zak! wat zal'er anders dan een ,,fchoft uitkomen." De geheele vergadering was over die onbefchofte taal verftoord; en de Bakker, hoe grasgroen hy noch was, oordeelde om onbefchoftheid voor B 5 otl-  fcnbefclioftheid te mogen geven, omdat hy een vryë Bïspger was-, een harfenfchim die het gemeene volk doorgaans lichtst in woede brengt. Wel noe! zeide hy, wen man dan ein narrigen Burgermeister, und einen bedronken Landfchriever im fak fmytst, und ftekketde ,,hand da ein Wel nu! karei! zeide Secetaris, ,,wat zoud gy 'er uit halen ?" De Bakker ftond als van een onweder geflagen ; maar Pieter , een mandie hetonweder zag opkomen, zeide: ,,Nu! nu! willen zy 'er », niet uitkruipen, laten zy 'erin blyven!" De Vergadering fchaterde van lachen, en prees de fnedigheid van den jongen Regent. Maar de Burgemeester was ontlucht, dat hy voor hem heen gefproken had; en de Secretaris betuigde zyn hartelyk leed, dat hy zien moest dat een man van geboorte, en een Rechter, het Canailje in de hand werkte; daar een dom antwoord den Bakker in ongelcgendheid had kunnen brengen. Pieter bood den eerftcn 'zyn zak aan, om in te kruipen, en te zien hoe hy *er uit zou komen, en den laatften befchonk hy met een borrel, cn een ftuk koek. De eerfte fchudde het hoofd; maar délaafte nam de aanbieding aan; en zeide, dat Pieter éénmaal een ongemakkelyk Regent zou worden voor zyne Collegaas; maar goed voor de Secretarisfen. Hoe dikwyls lopen by de kleine Rechtbanken de zaken niet min belachelyk af! C &  { 57 ) C A P I T T E L VI. Pieter word Beftierder van den Schouwburg; hef" vormt dien; men word hem moede, en maakt zich van hem ontjlagen. Gelyk men het tot een loflyk gebruik heeft gemaakt in de Kerk meer na des Leeraars goeden long, dan naar zyn gezonde harsfens te zien, zo heeft men het, al van ouds, in ons land tot een gebruik gemaakt om in een' Regent meer te zien naar zyn' rykdom en afkomst, dan naar zyne bekwaamheden. In den Tempel des Heeïen komt men, God betere het! Hechts fpaarzaam dan door de zydeur; in den Tempel van Apollo ilechts-zelden dan door de kelder. 'Er ontfliep één wachter aan den drempel van Apolloos heiligdom, die van de kanariemelkers zeer wierd betreurd, als mede van de liefhebbers van bloemen , en duiven , zynde hy die menfehen zo gunftig geweest, dat zelden iemant anders van hem de Tourloge kreeg, dan één uit die loffelyke broederfchap. Ik zeg loffelyk;" omdat men heeft opgemerkt, dat niemant uit deze vreedfame clasfen ooit eenige verandering in den Godsdienst of de Regeering heeft ondernomen te weeg te x brengen, dat ongetwyfeld loffelyk is! Wel is waar, dat het kanariebroeijen juist geen verëischte is voor een' Beftierder van den Tempel van Febus; maar het kan een verëischte worden, wanneer de Edele Heer eene fchoone Actrice befchouwt als eene rechtgefchikte broeibare kanariepop; en dan kan die befchouwing eene broeijing té weeg brengen, die, zo niet nuttig voor den Schouwburg, ten minfte nuttig word voor de bevolking. In waarheid, alles hangt af van de gedaante waarin men de voorwerpen befchouwt; en een Man van vleesch en. bloed, of een Maa  i 28 3 Man va» geleerdheid behoeft Hechts aan den gang" geholpen te worden, om nuttig te zyn voor het ééne of ander. Onze Steden hebben hunne Keuren van ouds, of men maakt die, aan den Schouwburg. In Pieters plaatsjemoesten zes Bdlicrders zyn, cn drie medehelpers, die de EdeIe Heeren in het zwaanvigtigc we'jk ter bevordering van goeden fmaak, dat is ter bevordering van een dikke, volle zak moeten rugfteunen. Men zal vragen, w aarom moest ,cr juist een half douzyn -wezen? 't Is waar, dat één bekwaam man meer kan afdoen, dan zes weetnieten; maar dc Keur cischte 'er zes. Deze Keur was wel te Dordrecht, niet door eene Synode bepaald; maar alle bepalingen die dwangachtig zvn, hebben juist haren oorfprong niet van Don, of van eene Synode. Groote, ik meen aartzienlykc mannen, hebben dikwyls aanzienlyke neven, en dezen moeten van de ftraat. Men kan hen niet allen in de R egeering plaatfen ; waar dan 'er mede heen % Men moet dan vele ampjes maken, om de neven, en gumfleHngen-, gek of wys, (dc gekken hebben meest bevordering nodig,) te kunnen gebruiken. Zes vullen al een vak! Zes moesten 'cr dierhalve zyn. Waren 'er twintig ledigloopcrs geweest die neef heetten, toen die Keur gemaakt wierd, de Schouwburg van Pieters Stad zou waarfchynelyk twintig doorluchtige geldwinners, (het hoogfte dat in een' Beftierder van een' Schouwburg toch word vercischt,) gehad hebben. Nu was 'er één plaats open; en, datbyna een wonder was, men liet het oog op Pieter vallen, omdat hy een man van bekwaamheid heette; en, 'tgeen geheel °cen wonder moet genoemd worden, om dat hy een Burgemeesters zoon was. De verftorvene was de edele Heer Calvius, een dooroeffend kenner van psfèn en koeyen; hykon ook de fchapen van de luis genezen; hy broeiden kanarievogels en bad een extra fraai duivenhok. Hy was een vleefchelyke, - / neef  * ) neef va$ den Burgemeester Eno Buldérius. De verdere ' Collegen waren de volgenden: daar was de achtbare Maxi•■milianus, Groterius, Vctbuikderius, eene der Vermaard-fte vinkers, afgericht om vliegende en lopende vinken, op .de .vlugt of druip, onder het net te krygen; hy was een zwager van den Schout der plaats. Daar wasPybo Doe-, deszoon Hanentree , een yvevige voorftander van de Hanemat; hy hield geplukte kampijoenen in zyn mat,_diehy. zo kunftig van vederen wist ontbloot te houden, als de beste Heiden op Java. Hy had zyn Beftierderfchap te danken aan een' haan, die hy door een' Engelfchen kalkoenfehen haan , dien hy had weten broeis te maken, (een zonderling geheim!) had doen uitbroeijen, en die in .het plukhaken geen wedergae kende ; deze haan had 'er al ecnigen op den ihavel hangen; en zyn meester had hem aan den Schepen Vermicularus, een. man die-ook befchimmelde munten beminde, tot een ge-, fchenk gegeven, en deze. Achtbare Heer was een .boezem-, vrind van Burgemeester Hans Erneftinus Dwanghuzius, aan wieri het begeven der Beftierders-plaats toenmaalsftond, cn die Ótam Bvbohet ampt.gaf, oP voorfpraak van zyn vrind Vermicuïarus, een bovëngewoon liefhebber vanHanematten , en hoenders. Daar was voorts Sicco Braminius Rankfteiniur. van.Hangenlendeh, dien de fpotters de Dood , ■noemden; want overal vind men fpotters. Deze was een cerstkenner van groentensinte leggen, enkon aan het vliegen van .een kievit zien of zy noch leggen moest, of reeds c-degd had; hy kon ook meesterlyk kievictëijcren zoeken en vinden. Hy had zyn eerampt te danken aan zyne vrouw , die jufvrouw van gezelfchap was geweest by eene mevrouw , die fchat ryk was , en die den zoon v .van den kamerdienaar, van Burgemeester Buldérius, die die veel werk van de kraamvrouwmaakte, ouder den doop had gehouden , cn die Hangenlenden aan zyn' ■ ampt  ( 3o ) ampt hielp , om der vrouwe wille die hy getrouwd had, en ook zeer fraai was; hoewel hyzelf ook een achter neef heette van den edelen Calvius, en dus, doch hier voor kan ik niet inftaan, eenigzins bevrind was aan den Burgemeester Eno. Daar was verder Nabal Rondbollius, een allerliefst» maar eenigzins dommelyk jongman, die xyn eerampt te' danken had aan de vrouw van den Schout, die een zwager was van Burgemeester Dwanghuzius, (de voorname mannen hangen toch altyd aan één, gelyk dc druiven aan éénfteel!) En door voorfpraak van den Schou» had de jonge zyn ampt gekregen; want de vrouw van ,den Schout, den jongen één gezien hebbende, tofcnhy, als klerk van een' procureur, aan haar huis een boodfehap had gedaan, en zyne fraaije rónde kop haar opmerking tot zich trekkende, had tot haar' man gezegd: „ Heden! „ Jantje! die lieve jonge moet de openftaande Regents„ plaats aan den Schouwburg hebben!" En de Schout had dat ten eerfte uitgemaakt. Daarna kwam Bruno Swalmius, een man vermaard door zyn grove ftem, en fraaijen bastoon; hy was een muzikant van ziel en ligchaam; en was een oud vryer van eene eerfte famielie, die ook in de Regering was; en gevolgelyk moest Zwalmius hier of daar wat te zeggen hebben. Hy waseenderhandigfte netjesbreijers in de gantfche provintie, had veel geld, en nam, omdat hy oud en ongetrouwd was, zeer in aanzien toe by dé edele familie; hy was een kenner en liefhebber van de vrouwen, door en door. Dit liep zo verre, dat zekere Actrice de zonderlinge bekwaamheid hebbende om voor man te fpeelen, eens over zdchzelve voldaan, tegen hem zeide: ,, de geheele waereld heeft my vooreen' man ge-. 4, houden". Waarop Bruno antwoordde , zo maar voor de vuist weg: Maar ik was evenwel in de ziel overtuigd, ,, dat gy een vrouwsperfoon waart". Nu fluit Apolonius, Varianus, Hariponius het hek; dit was een man door en door:  { 31 ) dóór: hykon volmaakt kaarte huisjes maken, enfchilder.de met doode en levendige penfeelen. Hy had zyn ampt te danken aan een' aanzienlyk man, die op een'Vaderlandfchen maaltyd, het welvaren van het .Vaderland zodanig had ter harte genomen, d*af hy buiten gebruik zyner zinnen was geraakt, en in een bierkelder viel, waaruit Apolonius hem ophielp, en te bedde bezorgde. Byde/e doorluchtige mannen nudrnngmcnPiËTER plaats te nemen, in plaats van den hoogzaligen Cal vius; met last om voor de eerc der natie, wier goede Snaak de vreemdeling beoordeelt uit de verftandige uitfpanningen van een volk, ie waken. Pieteb. peilde in den eerden avond, toen hy in de vergadering verfchcen, den grond waar langs hy ir» deze zee zoute zeilen hebben; en zag wel haast dat niet onze lieve Heer, maar femiliczucht deze menfehen aan een eerampt had geholpen, want geenhunner bezat een vierde gedeelte van de bekwaamheid, die 'er verèischt wierd om het waar te nemen. De Actrices regeerden de Hecren, endc Actrices wierden weder geregeerd door een' aanhang. Verders had de toneelmeester Gerardus Zuurfmoelius, het bewint in handen over het manvolk; en de eerfte dansferes regeerde volftrekt den edelen hccrZwalmius, terwylzy weder zeer onderdanig was aan den eerften dansfer, die tevens Baletmeester was, en in compagniefchap deed met den kledermaker van den Schouwburg, die tevens in zyde ftoffen handelde. In de tweede zitting die Pieteb. bywoonde, beraadflaagde men wat ftuk op den volgenden fpeeldag zou worden gefpeeld, dewyl het ftuk dat gefpeeld had moeten worden uitviel, omdat" de Actrice die 'er de hoofdrol in moest fpelengeen lustin de party had. Pieteb. was een rechtvaardig man, en zeide dat het niet toï eere van een Collegie was, dat het publiek voor den gek wierd gehouden van een grillige vrouw, en dat immers de Schouwburg zyne Keuren had, die de ftiaffea der kwaad* Wil3  ( 32 }. Wilfigenbepaaiden. Dit of een ander ftuk, zei deprefident» dat Zwalmius was, wat raakt het my 'i En tot itraffen heb ik geen'lust. Ei lieve! mynheer Snecg! viel de edele heer Hanentree' 'er in, ik bid u, bezie déze fporen eens; morgen zullen die dc proef uitftaan tegen den beroemdenkamper van een' aanfpreker , die een fchonk hanen heeft waarvan maar weinig weergae is. Heb gy lust om van de party te zyn"? Kom morgen by my eeten. Boven hancnfporen , en alles , hernam Pieter, ernftig, ik ben hier niet gekomen om beuzelpraat te houden , maar om zaken te verrichten; en ik eisch, zo voor myne eere als deuwc, dat de lust van eene Aétrice in^gecne aanmerking zal komen, waar het de billykc veröordeelifig van een vevdandig publiek kan tot zich trekken, w anneer wy ons-daar door de pypen laten ftellen. Hier is de Keur, de Ach'icc moet het ftuk fpelcn door ons bepaald, lust of geen lust! Zwalmius, die de befchermer van liet vrouwsperfoon was, wilde draaijen en uitvlugten maken; maar Pieter deed hem de mat ruimen, en daar de Keur uitdrukkelyk was, en Pieter. een' fteun aan Burgemeesterén had, uit hoofde van zyn' vader, wierd de Aétrice in ftiltc geraden, om lust in de party te krygen; 't welk ten gevolgen had dat men voortaan niet meer hoorde van „ geen lust hebben." Dit was de eerfte vertooning van Pieter. De tweede liep ernftiger af. De eerfte dansferes, gelyk gezegd is, regeerde volftrekt den edelen heer Zwalmius, en zy beminde den Baletmeester. Deze man, die belang had by het leveren van zyden ftoffen tot de klederen, leverde gedurig nieuwe plans tot Balletten in, en kreeg dan terftond last om klederen te leveren. Daar hy nu vooriederBalct lints een' geruimen tyd nieuwe klederen had laten maken, kreeg de Schouwburg eeri zo aanzienlyk magazyn, dat de onderfte leggende klederert verflikten. Nu kwam hy wederom met een Balet op, en eischte maar niet minder dan dertig pakken klederen; Zwal»  ( 33 ) Zwaimius, en de anderen, waren gereed om toe te ffaan j maar Pieter zeide j waarom maakt gy geen Baletten waarin de hier leggende klederen kunnen dienen 1 Die voorleden jaar gebezigd zyn , kunnen nu genoeg dienert voor nieuw. Men beuzelde en praatte van het in Hemmen te leggen , maar de jonge Regent wist Wat 'er van die loopjes was, en verklaarde maar ronduit', dathy van geen Hemmen wist, in zaken die zo uitdrukkelyk verspillende waren j en dat hy Burgemeesterén van diergelyke grappen zou kennis geven, zo men 'er medé voortging. Hoog of laag, Pieter drong het door, en de broederfchap liep verftoord uitéén, vervloekende de aanftelling van een' zó hatelyk man. Pieter bekreunde zich dit alles weinig , en drong ernftig j doch befcheiden , zyne goede voornemens door. De dansferes zocht zyn vrindfchap , de Baletmeester mede ; en hy behandelde hen vrindelyk , dat is als menfehen , en als kunftenaars; maar hy deed zwygende voelen dat hy meester was. Niet min onaangenaam liep de derde zitting af. De edele Vetbuikderius had een' boekhouder, een man die zyn leven in het Hof van een kantoor, en op het vinkentouw van zyn' patroon had doorgebtagt. Dit fchepfel had het gemeen ongeluk van een dichter te willen heeten, omdat hy rymen kon, en dacht dat het genoeg was eenige famenfpraken in vaerzen aan één te lappen, die met vertoningen te doorweven, en 'er dan den naam van een' ouden Romein voor te zetten, of dien van een' held van het vaderland, waarachter men dan onbefchaamdhet woordje -treurfpel plaatst, om den naam van dichter, en den vryën ingang in den Schouwburg te verdienen. Hy had een gedrochtelyk famenfteüel den beftierderen aangeboden; en eenigen, die het niet eens gelezen hadden, teekenden hunne namen ter toeftemming j maar Piettr hield het ftuk langer dan'twee maanden, wanneer VetbuikdeC &i  rlus hem vroeg of hy klaar was met de 'doorlezing 1 Met de doorlezing, zei Pieter , ja ! maar noch lang niet met de beöordeeling. Lezen, en beöordeelen zyn twee zaken. Het eerfte gaat ras; maar zonder het-laatfte isthet eerfte niets. Op zyn' tyd zult gy myn gevoelen over het ftuk fchriftclyk weten ; en indien gy , of dc autheur, my van onrechtvaardigheid kunt overtuigen, als dan zal ik myzclvcn opentlyk veröordeelen; maar zo niet; rekent dan nooit op myne goedkeuring, al ware het ftuk van myn' vader. Toen nu Pieter het geheele ftuk met een kundig oog doorloopen, cn zyne aanteekcningen had in order gebragt, begaf hy zich in de vergadering. Mynedieeren! zeide hy, onder alle kunsten kan men krakebcenen verdragen; behalve in de dichtkunst. Een fchrapcr op een viool is dragclyk op een brug; een elendig beelden bloemkladder is düldclyk voor-het krat van een boerenwagen, enz. maar wys my een'middelmatig', dat is een' gebrekkig' dichter, gy wyst my een onnut fchepfel voor de maatfehappy. Maar van alle gedichten is 'er geen dat onverdragelyker is, dan een tooneelftuk dat niet famengcfteld is van een' uitmuntend man; cn deze flaat noch dikwyls mis in het groote verëischte van zulke een moeilyk gedicht. Is nu een mal tooneelftuk vervelend , en belachlyk voor ecu' lezer van v erfland , wien men alleen moet trachten te behagen; hoe moet het ons tot onëere verftrekken, wanneer wy , als wachters aan den tempel van den goeden fmaak, een gek Hukten tooneclevoeren , als waardig dat het verftandige hvjden behage'.' My dunkt, zo menigmaal ik een nieuw tooneelftuk hoore' afroepen, dat ik de wachters aan den tempel der zanggodinnen aldus tot het volk hoor fpreken: Waarde medeburgers! wy noodigen u in den tempel van den goeden fmaak, om i,u een leerzaam, doorwrocht kunstfluit te vertoonen; waardig'dat gy uw geld cn tyd opoffert aan debefcha-2. , »iving  ( 35 ) T, ving uwer vermogens, waartoe wy het iluk gelüiikt achten. Wy hopen u een mtuuilyke , redekundige en ,, wclaaneéngelchakelde gcücuucnis té doen zien, die edele gevoelens in u zal doen ontftaan, en vertrouwen „ dat gy ons zult bedanken-dat wy u voor redelyke fchep,, fels houden. Is 'er iets uifinschlyks ondergeloopen, wy „vertrouwen dat het fchuone evenwel het gebrekkige „zal overtreffen." En, inwaaiheid, myne heeren! een fhak waarvan ten minlte dit laatfte niet kan gezegd worden , ftelt ons vcrantwoordclyk voor het gantfche volk wegens onze ten toonccivoering des ftuks, daar het eene openbare bezegeling is onzer goedkeuring, Is nu het tooneclituk, hier vodr ons leggende, van een' aart dat wy eere kunnen hebben van onze goedkeuring'? Immers onmogelykl Ut bid uf ziet hier myne aantekeningen alken hechts op de uitdrukkingen: zy zyn byna zo veel in getal dan 'er vaerzen in het ftuk zyn. Alles is laf, plat, laag, koud, niet op de-rechte plaats aangevoerd, gewrongan, of wartaal. De autheur is zichzelvcn mcï eens gelyk in fpelling, kent de taal niet, weet geen regelen van de welfprckendhcid, ja kent niet eens dc geunglte gronden der redeneerkunde; men zwyge in welk een' trant de perfonaadjen redenceren; merkt alleen aan dat het, in plaats van hovelingen kooplieden en koopmans bedienden' tyn. Dcrikt toch, bid ik u, om u eigene eere. Ik hope niet dat het u onvarfchiïüg zy , hoe de menfehen over ens denken, ten minfte is het my niet onverfchillig. En dus keur ik het ftuk volftrekt af. Dit mishaagde geweldig ... aan den edelen heer Vetbuikdeiius, die reeds in de laatfte Week voor dit gebeurde, tegen zyn' bedienden had gezegd; Jonge! over veertien dagen ziet gy al proeven na!" Hy vatte het woord op met angflig zwecet op het voorhoofd , en zeide dat een ftuk ahyd goed was, als het maar geld epbragt. Is dat uw éénig oogmerk, hernam Ca Pis-  ( 36 ) Pieter , breng dan apen, en koordendansfers op uwtooneel. Waartoe is het opgericht ] cenig om koophandel met gekheden te dryven 1 dat weet gy beter. ,, Wel 1 wel! zeide Vetbuikderius, naar uwe wyze handelende, ,, zouden wy weinig nieuwe Hukken opdoen." Is het noodig, antwoordde Pieter, dat gy 'er zo veel hebt2 vele Hukken die nieuw zyn aan te-nemen, is geen voerdeel: de minfte bekwame menfehen zeiven kunnen naauwlyks twee goeden in hun leven voortbrengen; dus moet gy, veel". Hukken aannemende, volflrckt ,,veel zot,, ternyën verwachten. Uwe acteurs zyn menfehen , en kunnen het met geen lepels in de harsfens gieten; zy ,, moeten het leeren, en, opgevuld met zotternyën, moeten maar al te dikwyls goede Hukken lyden doordekwaden." Men durfde het tooneelHuk niet aannemen; maar 'er rezen zeer hooge woorden, waarin Zwalmius de party van Pieter trok-, op hoop van hem ter begunfliging der dansferes, zyne begunftigde, over te halen, by tyd en wylen, fchoon hy Pieter in het hart vervloekte. Deze, onverfchrokken voor de beuzelpraat zyner party én, voegde 'er noch deze verklaring by, dat hy vootaan zou beletten andere Hukken aan te nemen, dan van burgerhelden, of die van.het Vaderland; want dat de menigte weinig kennis had aan de Grieken en Romeinen, en dat men weinig belang nam in het geene ons niet van naby bekend was. Hoe onaangenaam dit alles afliep, Pieter wierd befchermd door de Regeering, en men Haagt altyd wel wanneer men in verflandige. ontwerpen door eene Regeering word befchut. In 't kort de Schouwburg kreeg in de Stad daar Pieter woonde de gedaante die hy hebben moet, dat is die van een Zedefchool, en van een plaats van verflandöeffening. De jonge Regent behandelde de acteurs als menfehen, en als menfehen van fatfocn en bekwaamheden; maar hy bleef hun meester. Hy zaide al-  ( 37 ) altyd, wanneer hy van. zyne acteurs kwalyk hoorde fprceken, alleen om dat zy acteurs waren: Gy lieden zytfehrandre bollen ! Gy eischt in een' Tooneelfpeeler een' mensch van opvoeding, bekwaamheid, ftudie, ondervinding, veel gaven, natuurlyke vermogens, belezendheid, menfehenkennis, en fraai voorkomen, cn dit alles voor dc belooning van twaalf honderd guldens in het jaar, genietende daar en boven uwe lasterflrcken, en de verdoemenis der gehele natie. Fraaije weg om een goed tooneel te krygen! Het is fmartelyk dat het handfehrift niets meld van eene opera, hoe. gaarne zoude ik deswegens de gedachte weten van een'Regent als Pieter. Tot noch toe ging alles wel, maar nu ondervond Pieter welhaast dat eerlykbeid en verftand den mensch niet bewaren voor kuiperij. 'Er kwam eene jonge adrice aan het tooneel, die uitmuntende bekwaamheden had en zeer bevallig was. Dit was welhaast een kluifje voor den eerzamenZwalmius, die een oud kenner en liefhebber was. De jonge meid was uiterst grillig , en door Zwalmius gelief koosd, verbeeldde zy zich weldra in waarheid de koninglyke perfoon te zyn, die zy op het tooneel doorgaans vertoonde. 7,y was listig genoeg om redenen voor te wenden om niet te fpclcn, als zy niet fpelen wilde, zonder dat men vat aan haar had, en zy had het geheele faifoen, zo noemt men den fpeeltyd, Hechts viermaal gcfpecld, trekkende nochtans het vollen loon. Pieter was geen man omdat te verduwen; maar zeide, met veel ftrengheid, dat hy die pérfonaadje wilde bedankt hebben, naardien zy een opëetfter van den Schouwburg was. Hier vloog Zwalmius in het harnas: hy zaaide zyn zaad op een aangenamen akker, voor rekening der Stad; want Zwalmius beminde de vrouwen, maar ' was geen minder liefhebber van het geld. Pieter drong aan op de wegjaging; Zwalmius, bygeftaan door alle de anderen, drongen de nuttigC 3 beid  ( 38 ) held der Actrice aan. Men maakte Schimpdichten , die Pieteb. lelyk affchilderden; de boekhouder van Vefbuikderius nam toen zyn wraak voor de afkeuring van zyn ftuk. Alle de edele Heeren liepen tot de Regeering, om over Pieter te klagen, en dreigden hunne ampten niet te willen behouden, 'ten zy men Pieter drong om van het zyne afftand te doen. Dwangtuazius ging collega Sneeg, Vader van Pieteb., zien, en verklaarde dat het hem leed was, dat alle de collegen de Regcering drongen om Pieter aan te zetten tot nederlegging van zyn ampt, of dat zy wilden bedanken; en dat het voor de Stad noch eer noch voordeel zoude zyn, dat zo veel nuttige en aanfcienlyke. mannen hunne dienften aan dezelve onttrokken. Ondertusfchefi deed men den eerlyken Pieter alle fpyt cn laagheid aan, De vader drong dan zyn' zoon tot den afftand, hem onder het oog brengende dat zyne hardnekkigheid hem fchadelyk kon zyn, in zyne bevordering tot Schepen; omdat zyne collegen alle mannen van aanzien waren, die vrinden hadden, en wier invloed veel vermogt, Pieter , moede van tegen een' onverwinhren ftroom langer te worftelen, g^f zyn'vader gehoor, en bedankte. Van toen af verviel het tooneel in de oude gebreken; Zwalmius zaaide zyn zaad zo vruchtbaar dat 'er ■een oogst van kwam die veel roeps gaf, en het tooneel was ter prooije aan ftukken zulke Regenten waardig, Treftelyke les voor mannen die in een land waar gelden geboorte alles is, zich vleijen met het heerlyk ontwerp om de kunften te doen bloeijen, met eerlykheid, verftand tn belangloozen yver!  ( 39 > CAP1TTELVIT. Pieters dwalingen cn twyfelingcu; maan allen fchuldcloos. Vreemd genoeg!' dunkt my, hoore ik eenige lezers roepen; ,, 1'chuldelooze dwaalgeesten! en fchul,,delooze twyffelaars! wat zyn dat voor wezens?' Zulke, lezers die vastftellcn dat men niet Schuldeloos kan dwalen, of Schuldeloos kan twyfelen, kan men op de vraagwaar en wat zyn zulke wezens?" best antwoorden, met: ,, myne hecren! die wezens vind men by u; gy zeiven ,, zythet!" Want, inderdaad! zy zeiven dwalen en twyfelen , by gebrek van menfehenkennis, cn door de zaken niet te befchouwen in het ware licht. Boileau zegt; ,, alle menfehen zyn gek, (hy zelf dus ook % de «éne meer en ,, de andre minder." Niets is zo waarachtig! Geen mensch,hoe verftandig, hoe geoefend, of hy heeft eene zekere mate van dwaasheid. Dit is een gedeelte van zyn wezen. Zyn nu de menfehen zo zwak, wat wonder dan dat zy. fomtyds malle grondstellingen aannemen, gekke gevolgen trekken, en valsSche befkiten vormen. Wat wonder daf zy wegens dingen die boven het bereik hunner bevatting gaan, en die zy toch aan hunne bevatting willen onderwerpen, in onzekerheid en verwarring raken ? en in die verlegenheid, niet meer wetende waarheenhettc wenden, de zaken opgeven, en, zo niet voor onmogelyk, ten minfte voor twyfelachtig houden? Dit alles is eene zwakheid, cn niet. eene misdaad ; de oogen moedwillig voor de overtuiging te Sluiten, uit zucht om hyzonder, of verftandiger te fchynen dan anderen, of om belangbevordering, is geen dwalen; dit is misdaad, die haar grond heeft in cent dwaling yan eene zeer bocz: natuur; want het is C 4 Ccne  C 40 ) eene bewezen waarheid, dat de ergftc gruwelen hunnen grond hebben in afwykingen der voorfchriften onzer heerlyke natuur; en dat die afwykingen meest hunnen grond hebr ben in zwakheden. Kwaad, of zot te handelen, terwyl men waant goed, of wys te handelen, ziedaar fchuldelooze dwaling. En hoe dikwyls zien wy dit niet in de dagelykfche Samenleving? Ja! hoe menigmaal maken wy zei ven ons daaraan fehuldig? en zien het niet dan van achteren? Op deze wyze, zal men zeggen, maakt gy maar weinig hartelyke fchurken, en zotten ! Wel, lezer! Is het noodig, is het tot eere der natuur dat 'er zo vele zulke elendigen moeten zyn? Dwaal ik in myne Helling, men houde in het oog, dat myne dwaling God in zyne fchepping, en de natuur myner medemenfehen niet beleedigt. Doch men zal my , hoe het zy, wel toeftemmen, dat menfehen die alle dwaling, en alle twyfeling voor misdadig houden, zich Schuldeloos fehuldig maken aan dwaling, door gebrek aan menfehenkennis, en eene bebehoorlyke kennis aan het woord dwaling, gelyk ik vaststelde in het begin van dit Capittel. Komen wy tot onzen Pieter. Het hoofd was hem duizelig geworden door de menigte gezindheden die hy onder de Christenen had aangetroffen ; en, van eene nafpeurende geaartheid wezende, was de kop niet opgeruimder geworden. Welk eenè gezindheid hy had geraadpleegd, alle Stelden vast de waarheid aan hare zyde te hebben: en daar hy alle bewyzen niet kon verwerpen, en echter zo veel Stellingen vandenééne en andere tegen eikanderen aanliepen, raakte hy, heethoofdig, en vermoeid van redekavelen, en door't zoeken naar middelen om alles overeen te brengen, derwyze van den Streek, dat hy aller StelSel uiterst onzeker vond. Daarby kwam de Godloosheid der handelingen van menfehen, die zwoeren dat Gods Zoon voor hen geltorven was,  ( 41 ) was, en van wien hy dus eene vrome, eene wyze, en grondëerlyke levenswyze , 'als een blyk van erkentelykheid vopr zo veel liefde van het Opperwezen , verwachtte. Voeg hierby 't geen hy dagelyks in de rechtbank zag, en aan den Schouwburg, (dit niet te vergeten!) ondervonden had van de boosheid en zotheid van menfehen, die zich beroemden aan Christus verlosfing deelachtig te zyn. Uit alle die bedenkingen, en uit alle die vergclykingen, vloeide ongelukkig een valsch befluk voort, dat by verfcheide verüandige menfehen maat al te dikwyls plaats heeft, namelyk dat zy beiluiten uit de belyderstotdelcere zelve. Ziedaar eene dwaling, moeder dertwyfelingenl Eens'van den rechten weg af zynde, flaat de mensch lichtelyk een bypad in dat hem noch verder afleid. Het hoofd meer en meer verhit, en verward zynde, raakte Pieter in het begrip, of de menfehen zeiven doorgaans alles wel geloofden wat zy beleden; zouden de verftandigftcn onder de leeraars wel alles.zo aannemen, als zy zeiden? was alles niet onzeker? Was niet ten minfte alles omkleed met onöpklaarbare duisterheden? ... Zou de gehcele gefchiedenis wel waar zyn van het Christendom? Was de hédendaagfche ramp der Jooden, die de Christenen afleiden van „ zyn ,, bloed'korne op ons en onze kinderen!" niet een gevolg zyn van een lotgeval? Heeft men niet meer volken zien opkomen, bloeijen en dalen? Is dit niet een onvermydelyk lot aller volken? Hebben niet alle gebeurtenisfen op de waereld een begin, toppunt, en einde? Ziedaar de redenkavelingen van Pieter. Inderdaad, zy waren hem maar al te dikwyls en te fprekende voor den geest t Hy onderwierp echter zyne reden aan een hooger magt, en ftelde niet rechtftreeks vast, naar het fraaije gebruik van veele fraaije heertjes van onzen tyd, dat het ,, met „ waar kon zyn." Men heeft reeds gezien dat hy geen vast leerftelfel had, dan God te moeten hefliebben, en C 5 den  ( 42 ,) den naasten; en dat het Dordrechtfe ftelfel 'er niet dik op ' zat. Ongelukkig kwam hierby , door het geene met meester Pancratius , den Dominé en Mama was voorgevallen , dat hy van de Geestlykheid geene de gunftige gedachte voedde, noch kon voeden, en dat was erger.' Wat Wonder dat zulk een mensch verviel tot een ftelfel, dat de vrome mannen uit het heidendom beter menfehen waren geweest, dan de hededaagfehe Christenen ? De Titusfen, de Trajanen, de Antonynen, hadden uit liefde tot hunne goden , die zy geene verlosfing fehuldig waren , maar die zy hun beftaan dankten, de menfehen goed gedaan, en den dag voor verloren gehouden, die niet uitmuntte door eenige weldaad, of goed bedryf. Ik was zo even nieuwsgierig naar het. oordeel van Piejer wegens de operaas, zo die in zynen tyd waien ingevoerd onder een volk beroemd en geacht om zyne eenvouwdigheid en deftigheid; maar ik ben noch begeeriger om te weten, hoeveel het fraaije boek van Dominé Hofstede, waarin gefield word , dat de vrome en groote mannen der oudheid verdoemen waardige deugnieten waren, tot de bekeering van Pieter zoude hebben toegebragt. In 't kort, Pieter was de beste Gereformeerde Christenniet, men ziet het; maar hy was een menfehenvrind, een goed patriot, een geacht en eerlyk Regent. Een bewys dat men om zulk een beminnelyk wezen te zyn, voor 't minst de Hellingen der zalige Dordrechtfche vaderen kan ontberen. C Ar  t f3 > C "A PtTiTEli Vin. Rcdewring van- een' mén, die om Remonftrantery ■ was weggejaagd, zich in de Stad waar Pieter regeerde ier neder had- gezet, en terfluip, {tut > ncód evenwel!) na en dan eene redevoering Incld voor zyne vrinden, die ik niet weet of ulle Remonjtrantcn waren, en of de rede-' nering het is. Dit voorafgaande behoort niet tot de Redevoering, maar "aan den fchryver, "W/Y > g°cdc Hollanders I hebben een Spreekwoord; „ Dc \V „mensch is een gezellig dier." En daarmede ben ik gansch niet in myn' febik. Morrende wezens zyn toch die ichryvers! Ware het nu noch dat het een Spreekwoord was van den gemeenen man , wjen het aan middelen ontbreekt, om zich te kunnen toeleggen om de zaken behoorlvk door te zien; maar ik heb dat Spreekwoord onlangs, in'de voonvaamfte Kooptlad van ons Vaderland, booten'bezigen van ecu Koopman, die zich, en het is waarheid, beroemde oP een Capitaal van zeven tonnen pouds te bezitten; ter verdediging dat hy alle jaren van bu'tcnplaars verandert;, cn, niets geleerd hebbende dan gld winnen, als een huisdier omdwaalt waar hy is; en noch ongelukkiger, omdat hy van bomen menfehen wilde maken, daar hy piet bekwaam is zich met de Schoonheden der natuur bezig te .houden, of zichzelven genoeg te zyn, Zeven tonnen' gouds geven evenwel intrest genoeg om te kunnen leeren'dat de Doggersbink niet legt, jn ltaljën , of m den golf van Mexico, gelyk een vernuftig wezen my oni^pvro'ej pf die bank niet daar fa 'l Men kaft  ( 44 ) Biyn antwoord raden! Ik wenschte Hechts dat het Spreekwoord behelsde-dat de mensch een redelyk gezellig „Wezen was." Maar helaas! hier, en overal-, is de mensch maar al te veel een gezellig ,, dier." Sla uwe oogen myne Lezers'! op Engeland. Onder de fraaije regeering van Komnginne Anna . .hadden zekre kwanten, uit zucht tot de gezelligheid, zulk een neiging om een genootfchap uit te maken, dat zy , omdat zy alle gedrochtclyk dik waren, een geflooten gezelfchap formeerden, beftaande uit mannen van geen minder zwaarlyvigheid dan zy beftonden. Die door de gewoone kamerdeur in kon komen, wierd gefchrapt; maar die met moeite door de extraordinaire deur kon inkomen, wierd terftond aangenomen, als een waardig medelid. Een tegenövergefteld gezelfchap formeerde zich ortmiddelyk na het eerfte: dit bellend uit loutre geraamtens, en die daarby alle doorilaande blyken hadden gegeven vannydigheid; hierin wierd geen levendig lyk toegelaten, dan iemant die deugdelyk bewyzen kon voor 't minst één ongelukkigen gemaakt te hebben; de prefes had 'er ettelykc aan de galg geholpen. Dit Waren zekerlyk gezellige,, dieren," zo wel de dikken, als de dunnen. Maar, om andre landen voorby te gaan,' hoe ziet het'er onderons uir? Het grimmelt van gezellige „ dieren!" De liefhebbery van kolven vergadert eenige gezelÜge dieren in één ligchaam, de' liefhebbery van adeur te zyn, (een rang dien men veracht,) vergadert eenige jonge en oude gezellige kwanten en corps; In Leipzig hadden eenige getemteeide mannen een genootfehap opgericht, om door gezelligheid, het geene zy van hunne Xantippes lyden moesten in huis, in de kroeg te vergeten Een derde van een eeuw geleden vergaderde in een voormme Stad, daar Noachs ark uithing, een genootfehap, beftaande in reine en onreine gezellige „ dieren," die daar kwamen om zich in zwaar bier vol te zuipen. En hoeveel  ( 45 ) veel collegiën, en maatfchappyën hebben geen nut ter waereld in 7ich, dan dat de leden, uit zucht tot gezelligheid, byëen komen en zich den ledigen tyd kort maken'? Ja! hoeveel genootfchapperi, daar men zwetst bv elkander te komen om zich te oefenen in kunsten en.wctcnfchappen, betooncn, inderdaad, door het.aannemen van leden die van toeten noch blazen weten, en ook geen bekwaamheden hebben om wyzer te worden, of degenootfchappen eere aan te doen, dat de zucht tot gezelligheid deze gézelligheidlievcnde dieren heeft byëen óeoragt ? en anders niets! Het is dan zeker dat de menfehen van ééne neiging elkander zoeken.. Maar geen zoeking isfterker|, geen vinding is aangenamer, en niets verbind meer dan eene overeenkomst van Godsdienffige begrippen * inzonderheid'als de menfehen om' die begrippen vervolgd worden. I?e eerste Christenen fchooldcn nietfterkerhéimelyk famen, dan toen men hen vervolgde. En bezie my cens; Jipe de onderdrukte .kiridren Israëls op elkander houden : lappen en vellen hangen 'er by, en evenwel zy kruipen , en hpuden te. famen; maar men moet niet vergeten dat 'er geep regel is zonder uitzondering. Daar'zyn luiden die elkander nooit zien, nooit gezien hebben., en *by wie het, geen gebruik is om elkanders aangezïgt ooit fe zien, en toch, een voornaam genootfehap uitmaken; ditgefchied zekèrlyk niet uit zucht tot de gezelligheid. Z8 véél 'te flimmer ! want deze fchoolen van ve-rre famen als ongezellige dieren." Waarom dan fchoolen zy Tarnen"? Om alles wat niet tot hun genootfehap behoort het zyne afhandig tc maken; valsch te munten, te plunderen, te branden , te moorden , verb'mdtenisfen te maken van daag, in naam van den Drieéénigen God, en die morgen, als 't hen lust, te verbreken; enz. Maar inditluisterryk, en edel genootfehap word niemant tot medelid toegelaten, dan een mensch, (gek of wys, goed of kwaad,) die ééns in  Ivf ) in zyn 'leven een ftuk geur! op het hoofd heeft^ gehad, dat men een',, Kroon" noemt. Alwie, buiten dit fiéiaad op den kop te hebben gehad, dit doorluchtig genootfehap in handelwy/.e navolgt, word opgehangen, of ten mihii'c gegecsfeld. Dit genootfehap", dat verre boven galg en rad is, komt nooit te famen , en behoeft ook niet famén te komen"; omdat ieder lid gezelligheid genoeg vind daar het te.'huis hoort; en om dat het nooit vervolgt word, ru.!>). JSstp Jöj ™m$ ir. :j i. fiaofc iJ r<»s ü > St .- a dan door leden gelyk aan j;yn leden., verbonden door een ftrydig belang; dat zodanig verandert, dat menigmaal een lid heden party van dit, en morgen van een tegeiiovergefteld jjenqotfchapslid is. Dringt nu belang eene vervolgde menigte meest te famen, wat wonder dat kort na dc tydeh van 'den vromen", en Gocfsdienstkunuigen Mafmts, dc Anjiiniancn, alom gedrukt, verjaagd, geplunderd, enz, byëen fchoolden'? cn dat ter^fluip! Zulk een faamgcfcboolde menigte was in Pieter $ Stad. Men was 'er omzigtig in de toelating der leden, r en bywoonders der Samenkomst; ómdat de goede trouw der Dordrechtfchc proccdureh noch' ih de lenden der leden zat. Maar Pieter was een eerlyk man, 'en daarvoor bekend. Hy beminde brave lieden, zonder' zich te bekreunen wat weg zy infloegen om tot God te komen. Men zag hem met, vermaak m die vergadering; daar hy, van den man „ in het hoofd van dit Capittel aangeduid, de volgende Redevoering hoorde. Myn oud hartdfchrifL maakt gewag van ontelbare aanftöotingën, die Pieter door zyne vrinden moest óndergaan, om den neus 'ti fnuiten, terwyl'deze Redevoering wierd uitgefproken. tii3:ft.ïSïcï«U30c": lol ïm ■-.»:•• —/rt c •..••,:.*:.-...rfo m fjs&'&Xttüsrtrz is, Sa0$. ïo as^ ,daztett«» ftib •' LlE*  C 47 ); Lieve T3r oedejv s ! Ik 'onderneem thans een' nieuwen glans "te geven, aan het boek dat men Bybel noemt, en welk boek men ons befchuldigt te misbruiken., Ik zal in den weg dien ik my hebbe voorgefleld my zodanig houden , dat Joden, Turken en Christenen my zonder aanftoot zouden kunnen hooren; en alsof ik alleen fprak om de twee eerften te winnen', cn de ïaatften te verlichten^ zo zy het noodigmogten hebben. Ik zeg zonder aanftoot, want niéts fluit de bekeering en de verilandvërlichting meer dan redenen van aanftoot, altyd de vracht eener mcnschöntëcrcnde éénzyr dighqid. .. .., 9 ; Bezien wy den Bybel als een oud boek: hoe veele eeuwen'.is het reeds een algemeen boek geweest, by het kroost van Israël, Ismaël en de navolgers van Christus? Hoeveel vervolging heeft het niet moeten uitflaan? wat moeiten hebben de dwingelanden en tirannen van Syriën niet aangewend om het te verdelgen ? maar alles zonder vrucht. Kan men onderftellen dat de Israëliten, delsmaëliten, en Christenen, door zo vele eeuwen heen, allen, zonder uitzondering ,■ dwazen waren, cüe , door vooroordeel' weggefleept, belang fielden in de echtheid, en verhevenheid van een bock 'dat men in de zak kan dragen ? en dat zy zottclyk yverden om het in ftand te doen blyven? Wat dc verhevendhéid des ondcrwerps betreft , wat boeis in de waereld is met gröoter oogmerk gefchrevcn? Het handelt van de zedelyke pligten en van een eeuwig geluk; van alle ftaten van menfehen; en het leert ons verhevene waarheden, die de reden "ons niet kan keren. Getuigen de fpoorlooze en menschvernederende Godsdienftcn der volken die den Bybel niet kenden \ De Egiptenaar voor uijens knielende, cn de Indiaan met een koeftaart in de hand, uit Godvrucht, ftervende; volken diehunne^ " " " ijrv:  ( 48 ) kindren verbrandden! de verftandigfte Heidenen lndden een gruwzaam overfpelig Godendom. Ziedaar een blyk dat de mensch hooger leidsvrouw noodig heeft, dan de reden. En waar vinden wy béter leidsvrouw dan in een boek, dat ont leert, overéénkomftig de reden, dat 'er een Wezen buiten ftof is, dat voortbrenger, beweger èfïinftandhouder is van'alles wat'wy zien, dat Zich alom, waar men de oogen wend, aankondigt, door eene order en magt , die verbazender word wanneer wy de eenvouwdigheid van het famenftel oplettend willen' befchouwenl! dan in een voorfchrift van het geen ons in deze waereld noodig is, tot ons algemeen nut, té weten en te verrichten ? en dat ons een leven aangekondigt waarin wy, na het ui titaan van een' proeftyd hier, eene belooning zullen ontfangen evenredig aan ons gedrag? Welk eené verhevene leere! Goddelyk mogt de vinding hceten, zo het geen andre kenteekenen droeg dan van vinding. -Dit boek is de band der uitgeftrekte maatfchappy , een band die mén niet ontkennen kan noodiger te zyn dan voedfel voor den buik, zo men niet volflagen' dwaas is. Maar allerzonderlingst is de bewaring en inftandblyving van dit zeldfame en tevens algemeenc aangenoomen boek. Koningryken die de waereld de wet gaven zyn'vervallen, zó dat wy^er niet dan onzekere merktekenen meer van ovrig hebben; aanzienlyke, beroemde, verlichte volken zyn van het tooneel der waereld Verdwenen , zonder eenig overblyffel. Steden, en gebouwen die wondren, en met recht, wierden genaamd, zyn door oorlogen ./verwoestingen en tyd vernield, zó dat 'ergcen ftccn meer van overig is gebleven; maar de Bybel beftaat nóch , en is vervolging en tyd ontkomen ; en het l -en alletfterkst is, wy vinden die pntworfteling en deze eeuwige beftaanlykheid in het boek zelf voorfpeld. Men toone my een \ boek , waarin de fchryver het heeft' dur- i  ( 49 ) durven wagen dit te voorfpellen. Zou die wonderdadige bevestiging een begunftiging zyn van een blind noodlot ? ö myne vrinden! met dat woord is te veel, al te veelinde waereld gefpeeld. De wysgeeren, die het meest daarmede pronkten, zyn zei ven niet ééns wat het is, en geven 'er dus verichillende bepalingen van. De Heidenfche wyzen verftonden 'er iets anders, doof dan de Flvarizeeuwiche wyzen, en dezen vcrfchillcn weder deswegens met andere wyzen. Wat is éénvouwdigcr vc.klaring omtrent deze zonderlinge bewaring, dan een fpreuk uit den Bybel zeiven: ,, Het is de hand des Heeren die alle deze dingen doet!". De bewaring van dit verhevene boek word noch meer een voorwerp onzer verwondering, wanneer wy in aanmerking nemen, dat 'er meer op deszelfs verdelging wierd toegelegd toen 'er geen drukkunst was die de verfpreiding, en inftandhoudmg kon bevorderen , en dat het fchry„ven op verre na zo algemeen niet was dan het hedendaags is. En ondanks het gemis dezer middelen, het ontkwam der vernieling en het bleet in wezen, het blyft noch beftaan, en word door de meest bekendfte volken tot een voörfchrift van zeden gehouden, waaruit de befchaafdften wetten hebben gevormd, cn word door de befchaafdften volken geërbicdigd, daar de geleerdfte mannen, door alle .eeuwen, tot den huidigen dag toe, het aanmerken als een boek van Godlyke afkomst, daar zelfs de vernuftigfte fchryvers die het hebben beftreden volmondig erkennen , dat daarin wetten en zedenlesfen zyn een Godlyke afkomst waardig, en onöntbeerlyk voor de waereld. Doch het geen dit wonderbare boek wel meest moet doen achten, en den onbevooroordeelden mensch moet overtuigen dat het voor 't minst van eene bovengewone .herkomst moet zyn, en hem vandeszelfs eeuwige beftaanlykhcid moet verzekeren, in de juiste vervulling van verfcheidene allerwigtigfte gebeurtenisfen, letterlykenuitdrukD kc-  ( 5o ) 'felyk daarin voorfpeld; voorfpellingendoordeeemvcu on'lochcnbaar bekrachtigd! eene bekrachtiging die noch heden voor onze oogen beftaat! Deze wonderbare vervulling deed Porphyrius verwonderd uitroepen,,, dat het alles wasalsöf ,, de voorzeggingen waren opgemaakt uit — en dus na de vervullingen." Eene onmogelykheid; want in welk een tydperk zal men die opmaking ftellen 1 Het zelve vroeg te bepalen, alsdan vervalt de bepaling, omdat tot heden alles met de vervulling voortgaat; Laat kan men het niet wel ftellen, omdat hoe later men de verdichting ftelt, hoe nader men onze tyden komt, en men heeft daarvan fpoor noch blyk in eenig gefchrift; doch in welk een tydperk men die opmaking van achteren verdicht ftelt, dan noch is men verlegen met het geen wy voor onze oogen iien; .want de vervulling van het voorzeide gaat in onze dagen voort, en het is eene voorzegging dat zy zo zal voortgaan tot in eeuwigheid. Laten wy ons, myne vrinden! ten opheldering van dit alles, bepalen totdebcfchouwing van het geen voorzegd is in dat boek , aan drie volken die zich noch op den aardbodem vertooncn, en het geen daaraan is vervuld tot op onze dagen toe; drie volken vyandig tegen elkander, afgefcheiden van elkander door byzondere plcgtigheden, en zeden, en die echter overéénftemmen in hunne1 afkomst; en zich allen beroemen,op één algemeenen ftamvader, aangekondigd in den Bybel, daar wy zyn afkomst, huwelyk, kindren, togten en bcdryven in eene juiste order vinden befehreven. Deze volken zyn de Joden, afkomftig van Israël, de Mohameddanen, afkomftig van Ismaël; en de Christenen, weder afkomftig uit de Israëliten, behalven de Heidenen die 'er zich als kinderen der inroeping, op de zonderlingfte wyae , hebben bygevoegd. Laten wy met de Joden beginnen. Aan Abraham was huntalrykheideenbeftaanlykheid voorfpeld: ayn zaad zou zyn als de ftarren en het zand der  ( Si ) der zee , van wegens de ontelbaarheid ; dat is, naar de» Oosterfchen grootfprekcnden trant, het zou door de menfehen zo onmogelykzyn te tellen, als iemant de ftarren, of.de zandkorlen aan de zee zou kunnen tellen. Uitlzaak, Abrahams zoon, zou den held voorkomen dien de volken zouden aanbidden; maar het zaad van Abraham , zou, van God afvallende , verftrooit worden ten eeuwigen dagen onder de Heidenen, na dat de fepter van Juda zou zyn weg genomen. Dit is het hoofdzakelyke der voorzegging wegens het lot der Joden. Bezien wy de vervulling. De bevolking der landen door Abrahams genacht bewoond was, en dat in een natuurlyk tydperk, zodanig toegenomen, dat het "etal der Joden de dwinglanden van Egipte , onder dewelke zy woonden, ontrrustte. De Pharoos beflooten hunnen aangroei tc beletten, dewylzy vreesden hen opentlyk aan te tasten; een zonderlinge hand voorkomt de dwingelanden, en het volk word zelfs door de listen der tirannen van hun juk ontflagen. Wat waren de Joden onder Mofes ? Wat onder Saul ? Onder David, die zich door de dapperheid zyns volks, en door talryke legers uit zyn volk beftaanden ,beroemdt maakte door luisterryke overwinningen? Wat waren zy onder de regeering van Salomon? het luisterryke en «roote tydperk der Hebreeuwen ? ,, Gy hebt, bid de ,, koning, ö Heere! uw knecht over een groot volk ge,, fteld , enz." Men neme in aanmerking hoeveel in de flaverny, in de woestenye'n in oorlogen regens de ongeloovigen omgekomen waren, eer wy tot het tydftip komen, dat zy legers van zeshonderdduizend mannen te veld konden brengen, zonder te rekenen die by den wagenburg waren , in de fteden bleeven, den landbouw voortzetten , en die uit flaauwmoedigheid en onbekwaamheid tot den oorlog vryheid hadden te huis te blyven, zonder de grysaarts, vrouwen en kindren in acht te nemen. Voeg hier het getal by dat zy uitmaakten onder de koningen na Salomon, D 2 on-  ( 5* ) onder het bewint der Romeinen, na hunne verftrooijing, door de eeuwen heen, tot heden toe, en die 'er noch komen zullen tot het einde der tyden. Wat redelyk mensch zal ontkennen dat dit onuitfprekelyk getal dat het zoude uitmaken, volftrekt beantwoord aan de belofte dier talrykheid gedaan'? Eindelyk, dit groote volk, een zondig een volflagen bedorven volk geworden, verviel» naar de voorzegging, onder de de heerfchappy der Heidenen, en fcepter van Juda week gedeeltelyk , want de Romeinen lieten de Tempelrechten en gebruiken in hun geheel; maar eindelyk verfcheen dc held, uit de lendenen der kinderen van Izaak voortgekomen, dien de volken zouden aanbidden, en na wien de fcepter „geheel" van Juda zou weg wyken , dat is het volk zou nergens meer een regeeringsgezag , en nergens weder een' Tempel hebben, hun waereldlyke en kerkelyke wetten zouden niet meer beftaan, dan voor zo verre de volken aan wier fcepter zy cynsbaar waren hen vergunden. Wie is nu de held die de volken „ aanbidden?' Wat wetgever, hoe geacht, hoe geducht, is ooit aangebeden? Mohammed! zal men zeggen. Onkunde , myne broeders! Nimmer is Mohammed aan?ebepen, en het is lastertaal of domheid wanneer men vastftelt dat zyne hedendaagfche navolgers hem aanbidden. In tegendeel, de Arabifche fchriften leveren ons meer dan een gebed op voor Mohammed opgefteld aan God. Men leest daar; ,, ö God! zyt Mohammed genadig, en het ,, geflachte van Mohammed." Dus bad , eenige jaren na Mohammcds dood Serjabcl, een Arabisch Overfte, vóór een' veldflag dien hy op 't punt ftond aan de Christenen te leveren; en verfcheiden anderen baden na hem op dezelfde wyze. De Koran, een mengfel van het oude en nieuwe Testament, en het voorfchrift der Mohammeddanen, leert uitdrukkelyk, op meer dan ééne plaats, dat men buiten God niemant, hoe genaamd, moet aanbidden, Bid  ( 53 ) Bid men nu ooit een wezen aan dat men. oordeelt zelf voorbidding noodig te hebben? Immers zou dit eene dwaasheid zynin één eenig mensch, hoeveel te meer in een gantsch volk.? 'En geen volk op de aarde beftaat, of kan beftaan uit loutre dwazen , welke algemeene vooröordeelen de volken ook, door het gebruik, zich hebben eigen gemaakt. Maar hoe is het met de perfoon van Jezus? üe befchaafdfte gedeeltens des bekenden aardhols bidden hem niet alleen aan; maar zoeken alleen , door het navolgen zynergeboden en wandel, de zaligheid in een leven na dit leven. Ziedaar waarachtig den held dien de volken aanbidden! Slechts zeventig jaren na hem wierd Jeruzalem , dehoofdplaats der' Israëliten , omgekeerd, en den Tempel ten gronde toe zodanig verwoest, dat men na weinig eeuwen niet dan twyffelachtiv overleveringen had van zyn gewezene ftandplaats; en de ongelukkige Joden wierdenzodanig onder de volken verftrooid, dat men binnen kort geen ftamondeïfeheiding onder hen meer kon bepalen, en alles des wegens harsfenfehim was. De fcepter van Juda was volftrekt weggenomen, en is tot dezen dage toe weggebleven, cn zal voor eeuwig van den Israëliten weggeweken blyven. Want waar doet zich één'enklen grond van hoop, of uitzigt op, dat zy ééns weder in het land der vaderen zullen wederkeeren, en in luister herfteld worden ? Waar is het uitzigt dat zy ooit elders koningen zullen hebben ? of Hechts dat men hen ergens tot de regeering zal toelaten? Hard valt het my deze ongelukkigen te moeten indachtig maken, de vreeslyke en lichtvaardige uitroeping : ,,zyn „bloed kome op ons, en onze kinderen!" Men bezie dc verachting, die zy overal ondergaan; men bezie de verdrukking die zy lyden moeten, op eenige piaatfen en by eenige volken; men neme 'er by in aanmerking dat alles eenó iceuwige duurzaamheid dier verachting en onderdruk-, D 3 kinS  ( 54 ) lang aankondigt, en men zy onbefchaamd genoeg, om ons ten gemoet te voeren: ,, Die uitroep is lang na de ,, omkeering der Tempels, en de verftooijing der Joden ,, verdicht !'" Doch ons voornemen is niet om ons met onbefchaamden op te houden; doorgaans eene vruchtelooze onderneming. Broeders! onbevooroordeelde menfehen ! ö Gy onze ongelukkige Joodfche broeders zeiven! Erkent de vervulling ook van dit gedeelte des öngelukkigen lots zo uitdrukkelyk bekrachtigt. Van dc Christenen zullen wy alleen zeggen , dat de voordeden hen voorfpeld, hen zyn geworden, en toegevloeid uit een waarlyk eenvouwdig begirifel. Hun wetgever had de geftalte van een' ncdrigen dienstknecht, en van een lam, en heerschte over den leeuw van Juda, en zyne navolgers heerfchen 'er over, verfcheidene eeuwen na hem; en het is met geen menfehen oogen te overzien, dat die heerfchappy een einde zal hebben , dan met den tyd. Zy hebben koningen, en gevestigde regceringsvormen overal; dit erfdeel de Joden ontnomen is hen geworden tot een eeuwig erfdeel, en het moest zo zyn met de havolgers en afkomelingen van Izaak, met wien voorzegd is dat God een ,, eeuwig" verbond zoude oprechten. Alles wat hen voorfpeld is, blyft aan hen tot heden toe volleedig vervuld. Allcrverbazend is de vervulling der belofte gedaan aan Ismaè'1, voornamelyk om Abrahams wille. Inhetvoorby gaan voege men de talryke zonen van Hagar by de zonen van Juda , en men denke over de beloofde talrykheid van Abrahams geflacht andermaal'. Hoe jammer, hoe beklagenswaardig is het, dat onze Godgeleerden doorgaans zich zo weinig toeleggen, op de gefchiedenis der zonen van Ismaël, daar dit volk, en alles was daarvan is voorzegd, en gebeurd , eene der krachtigfte bewyzen is voor de Godlykheid van het boek waarjn hun lot is voorzegd! En wat 'fê A ■ /f  ( 55 )V wat is daarvan voorzegd"? Het zaad van Ismaël zou ontelbaar zyn, hy zou een woudézel van eencn menfche wcze, hy zou de hand hebben opgeheven tegen allen, en die van allen zou opgeheven zyn tegen hem. Vorsten zou hy voortbrengen, en groot zyn; die belofte word by zyne geboorte herhaald, nadat zy zyne moeder in hare vlugtgedaan was. De ontelbaarheid is vervuld: hoeveele Turken zyn 'er niet tegen één Christen'? Men bezie de Indien, Perfiën, Afrika, de grootfte gedeeltens van Aziën, en de ontzaglyke groote eilanden, benevens een gedeelte van ons Europa : wie durft detalrykheid dezes volks ontkennen? Wat de woudëzelachtigheid des ftamvaders aangaat, men ziet die trotfe woestheid, zo gelykende naar de woudachtige dierlyke woestheid, noch ten dezen dage een eigenfchap zyn dezes volks, over het algemeen genomen: hun ftaatkunde is ruw, en hunne ftraffen zyn wreed. De hand van den ftamvader was opgeheven tegen allen, van den beginne zyner regeering te Mekka, een Stad door hem voorzeker gefticht: getuigen de oorlogen van de Put, en andren, die hy tegen de zonen van Heber voerde, en dat, alles met eene woestheid het volk voorfpeld. Zyne zonen voerden eenen byna onafgebroken oorlog, met dezelfde. , woeden, onder elkander, en met de Israëliten: getiugen de Arabifche jaarboeken, die ons de Ismaëliten afbeelden als overweldigers van Mekka, en daar weder uitgedreven door Ismaëliten , met eene bloedige woede , wemig • „elyk aan de wyze van oorlogen der Joden en Christenen. De Schrift die wy als Godlyk willen aanpryzen, beeld ons de eerfte twaalf zonen van Ismaël af als zo vele vorften en de geflachtlysten van Arabiën Hemmen 'er volmaakt mede overéén ï zy waren in waarheid vorften en priesters van Mekka , een' rang die Mohammed wetloos was ontnomen , en dien hy met allen recht wedernam, als een echte afflammeling van Ismacl D 4 een  ( 56 ) een afkomst die zyne vyanden zeiven moesten e». kennen. Deze wetgever, zo djkmaals door kwalyk onderrichte Christenen, orGriekfchemonniken,,deugnieten, die belang hadden, om hem hatelyk temaken , befchouwt en afgefchctst als een' bedrieger, en bloeddorstigen overweldiger, deed niets dan zyne iechtcn verdedigen, en de krachten des lands in één trekken, waarvan het gevolgwas eene grondlegging der Muzulmanfche heerfchappy° die, als de voorfpelde grootheid dezes volks, zo wel van eene eeuwige duurzaamheid -zal zyn, als de heerfchappyën der Christenen , en de verftrooijing en omdwaüng der ongelukkige Joden. Noch zonderlinger word alles, wanneer men opmerkfaam nagaat, dat Mohammed zich nimmer middelen behoefde te fcheppen, in het bewerkfiellingen van zyn plan van hervorming, maar dat alles hem" als wierd opgedragen, zo dat hy flechts had toe te tasten, op eene eenvouwdige wyzc; en dat noch zonderlingeris, zyne navolgers bezitten, als kinderen des zoons van Abraham , noch heden, wat ook de Europeefche maften hebben aangewend om hun daar uit te verdryven, die landen waarvan God, volgens den Bybel, aan Abraham zeide: ,, dat zy eene bezitting tot in eeuwigheid zouden zyn van ,, zynen zade." Wat moeten wy , myne vrinden ! nu onbevooroordeeld , bid ik u, denken van een boek waarin men de lotgevallen van drie aanzienlyke volken zo duidelyk ziet voorfpeld , en welken wy zo allerzigtbaast onder het bereik van ons gezigt, zo wy dat niet moedwillig fluiten willen, vervuld zien, noch in onze dagen ? Zal het van menfchelyke afkomst zyn ? Ik bid u, toont my den wysten mensch die op zich durft nemen het lot ééner enkele familie te bepalen flechts voor ééhe week. Onder alle menfchelyke vermogens is inderdaad het vooruitzigt het zwak? fte; de ondervinding leert het dagelyks. Verdicht, hebben  ( '51 ) ben wy klaar gezien, kan het onmogelyk zyn. Waarheen dan, myne vrinden ! ■ Naar een autheur van een eeuwig,'" van een onbepaald vooraitzigt! Een autheur die de naderende eeuwen kan doorzien, en in dat waarlykuitgebreide- vak de gebeurtenisfen regelt, en dus de vooruitziemng «volmaakt in zyne magt heeft. Ik vertrouw dus aan myn onderwerp te hebben voldaan, en een' heerlyken, glans te hebben verfpreid over een boek, welke misbruikt te hebben, ons word opgedrongen. „ Pieter was meer gefticht over deze korte.en zakelyke Redevoering, dan over de 'langwylige, naargeestige en twyfelachtige redenen van meester Pancratius, die geen aridre bewyzen bragt dan: „liet word ons zo geleerd, en ,, dat moeten wy zo aannemen, of wy zyn vervloekt." Zyn twyfelingen waren opgeruimd, zodra deze Redevoering die in den grond hadden aangetast; hy beleed zich èen' Christen te zyn. Doch, hoe hy zyn best deed om een gereformeerd Christen te worden , het wilde niet gelukken. Na veel redenkavelings met zichzclven , zeide hy eindelyk: ö God! verlicht my in het geene ik niet kan. doorgronden. Maar gun my den geest der verdraagfaamheid: alle menfehen zyn uwe gewrochten, en dus. myne broederen. Zyn zy in hunne gevoelens gerust, en. gelukkig , vind Gy goed hen daarin te laten, geef my ookbeftendig 'een hart om hen dat geluk niet te misgunnen. Waarom zou ik de menfehen minder achten en minder liefhebben , om Hellingen , waarin Cy goedvind hen te laten voortwandelen 'l En daar Gy my geroepen hebt om te regeeren , bordeel ik het beter voor my, als een volkbeftierder, zo ik my gedrongen zag tot eene keuze, om liever aan géén' Godsdienst gehecht te zyn, dan te veel géhecht te zyn aan één'byzonderen; want een man van regeering loopt voor het minst met het eerfte cecn gevaar om zo veelkwaadte doen, danmethetlaatfte, • ■ D 5 d«  ( S8 ) dat hem onfeilbaar in gevaar brengt óm eenzydigheden te plegen, die verachting, mishandeling, onderdrukking, en vervolging omtrent zyne medemenfchen na zich flcpen. CAP ITTEL IX. Men wil Pieter het bewinthebberfchap der 0. I. Maatfchappy opdringen, dat hy weigert aan te nemen; men bied hem een plaats in de Admiraliteit aan , en hy aanvaard die, Hy gaf dagelyks blyken van een onzydigheid en eerlykheid waarvan men flechts weinig voorbeelden had, en men noemde hem doorgaans ,,de eerlyke man." Men voege hierby een zedigheid boven zyne jaren , en men zal weinig moeite hebben te begrypen, dat men hem de aanzienlykfte ampten aanbood, hoe bedorven de zeden doorgaans zyn in een land van koophandel, waar rykdcm alles is , en waar onder de aanzienlykfte luiden flechts fpaarzaam verdierrften worden erkent, omdat zy doorgaans te weinig kundigheden hebben opgedaan om te weten waarin verdienften beftaan. De verdiensten moeten al fchitterenden zyn, zullen zy onder zulk een volk by de grootèn erkent worden, en dezen behoorden die boven allen te erkennen. Daar was een bewinthebber der naauw' gevestigde O. I. Maatfchappy geftorven, en dus moest die plaats vervuld worden , gelyk zich dat van zelf verftaat; want het getal der bewintsmannen moest vol zyn, gelyk men een kan in een herberg vol eisclit; doorgaans minder om bekwame* men-"  ('59 ) menfehen te verzamelen, dan om het getal volle maken. De eerfte vraag by zulk eene gelegenheid, wasby Pieters tyden, of de man dien men had aan te Hellen op den thermometer der rangen en geboortens de genoegfame hoogte, had ï Zo hy die had.kwam ook de wederhelft in aanmerking. De tweede vraag was, of de man ryk genoeg was; en dit was wel niet het geringfte verëischte; of de mandiedofis toegevendheid bezat om, wanneer een dwingend medebroeder eens opperde om dezen of geenen verlopen neetvet të mesten, door een ampt ten koste der maatfchappy, het woordje JA! een woord dat alle menfehen zo gaarne hooren , als het met hun belang ftrookt, te kunnen uitzuchten, ofgeredelyk, met een buiging , uit te boezemen. Zodanig Honden de zaken ten tyde van Pieter by de maatfchappy ! God lof dat die tyden 'er geweestzyri! Nu worden immers alle zulken belanghebbenden 'ervetby, en de maatfchappy bloeit. Dankzy onze verlichte, onze belanglooze eeuw! Men nam dan Pieter in aanmerking. Zyne geboorte was van eenen Wel Ed. Grootachtbaren. Getrouwd was hy liet, dus kwam dc vrouws famielie niet in aanmerking, en daar 'er dus geen . vrouws broeders of neven waren die het hunne door dobbelen of lichtmisfen verloren hadden, had Pieter mmder voort te helpen , en dit liet ruimer vale voor de getrouwde heeren; en was dus een drangrede te meer hem te verkiezen; aan geld haperde het ook niet en zo dat al gehaperd had, men had daar raad toe geweten, want liet ontbrak Pirterseeuw niet aanflimme guiten. Wat het eeuwigduurend JA betrof, dit had zwarigheden; want Pieter was voor een'mensdh bekend, die dat voor de tong niet veil had , wanneer zyn harten harsfens hem dreven tot het tcgenövcrgeftelde NEENJ Maar gelyk God Noach in zyne ark, in zyn Haat van ver' twyfeling één duif vergunde ter zyner vertroosting, aldus fchonk  ( 60 ) fchonk God alle menfehen, in de ark hunner uitzigten en wenfehenbeflooten, een andre duif, dat is de hoop:-deze boezemde de menfehen die Pieter gaarne tot bewinthebber hadden, en zich van zyne bekwaamheden veel beloofden het ftreelend denkbeeld in , dat zy zo veel voordeel zouden kunnen trekken van Pieters toegevelykheid op te wekken, als van zyne bekwaamheden. De Burgervader Dwanghuzius, tevens een bewintsman der doorluchtige maatfchappy, een man die Pieter meest vreesde, enderhalve hemr gaarne van het tripelgetal geweerd had, ziende dat hy het, ondanks de hitte waarmede hy gewoon was de zaken te dryven, niet kon weren, had toemde behendigheid, die niet alle heerschzuchtigen menfehen bezitten, van te veinzen dat hy geen' mensch liever, tot zyn' Collega zou hebben dan Pieter, hoopende daardoor den man te verpligten hem in alle voorflagen te dienen; dus zocht hy van de vleijery te verkrygen, 't geen hy liever dodr gezag zou hebben verkregen. Om zyn voornemen te meer geloof te doen vinden, ging hy Pieter in perfoon zyne opwachting maken, en fpande alles in om hem te doen gelooven, dat hy de aanftaande benoeming alleen had te danken aan zyn' vrind Dwanghuzius. Maar Pieter beduidde hem weldra dat hy hem weinig dankte voorzöveel bemoeijing, hem aldus aanfprekende: Ik heb , mynheer' ééns ondervonden wat het is een ampt te bekleden, waarvan men meerder kennis heeft aan de verphgting die het op ons legt, dan aan de volledige verëischtens die er toe behooren. Ik was beftierder van den Schouwburg, maar ik was geen dichter: ik kon dus over geen Hukken oordeelen dan voor zo verre die het gezond verftand betroffen dat op verre na niet genoeg is voor een' wachter aan den tempel van Apollo, maar genoeg vóór een'toekyker Ikheb daarby noch ondervonden, dat het onaangenamer word wanneer men een ampt waartoe men niet alle bekwaaml 4 he-  ( 6! ) heden heeft, moet waarnemen met menfehen van noch minder bekwaamheden dan wy. Het is my daar zeer onaangenaam vergaan, en dus heb ik geen lust op nieuw my in een veld te wagen, daar my de weg volftrekt onbekend is. Men zal u den weg wyzen, zei Dwanghuzius. Dit is eene zwarigheid die licht is te boven te komen; men kan een' os wel dryven op een' weg dien hy nooit heeft betreden. Pieter dankte hem voor de vergelyking van den os, en vroeg, of hy overtuigd was dat de menfehen die hem op den wég zouden leiden, den weg zeiven wel wisten? Wat behoeft dat? hemamDwanghuzius, als zy maar gefield worden om op den weg te kunnen loopen, is het genoeg ! zy komen toch ergens te land. God beware ons, myn heer Sneeg ! zou in ons landruemant een ampt moeten bekleden, dan luiden die 'er de bekwaamheden toehadden? Hoe veel aanzienlyke menfehen zouden wy op de Straten zien omdwalen? Laten hetgeen menfehen hooren! Kom, kom, als gy klerken, kruidlezers, enz kunt aanftellen, uw' naam fchryven, een achtbare houding aannemen , en toeftemmen wat ouder bewintsheden voorflaan, als dan hebt gy alles wat 'er veréischtword om myn' collega te worden. Dat geloof ik, zei Pieter: ik wil toeftemmen dat dit genoegis voor den heer Dwanghuzius; maar wat deze heer genoeg is, kan wel niet genoeg zyn .voor den heere Sneeg. Ik ben nimmer in OostIndien geweest, weet geen de minfte Samenhang van zaken , ken geen regeeringsvorm of beftier van de\Colonie, en weet dat alle gezag, zelfs in de handen derverftandigSte mannen, van zyn vermogen verliest, naar mate de plaatSen daar het moet werken van ons verwyderd zyn. Hoe kan ik oordeelcn, zonder grondige kennis van den InlandSche Indiefchen handel, wat best dienftig is voorde belangen der maatfchappy ? Hoe kan ik myn oordeel vellen wegens Landgefchillen die my voor worden gelegd, iu-  '( 62 ) indien ik niet volledige kennis heb van het land ? de regeeringsvorm'? de wetten'? debetrekking der regeerders op het volk'? En hoe verre hun gezag gaat'? Hoe zal ik over misbruiken oordeelen, daar ik geen gebruiken ken1? Het is by my lang na niet genoeg flechts te heerfchen en ampten te kunnen begeven; een eerlyk beftierder heeft andre pligten op den hals, en grooter verpligtingen, die hem verbinden, en die hy nooit kan vervullen, wanneer hy onkundig is in het ampt dat hy bekleed. De minfte misflagen van een' man van bewint zyn maar al»te dikwyls van gewigtige, fomtyds van gevaarlyke gevolgen zo nier voor het gantfche volk, ten minfte voor eenige familièn. Tot alle beroepen behooren zekere bekwaamheden, of de menfehen maken zich verachtelyk, of belachelyk. Een lam mensch kan de plaats van dansmeester niet bckleedcn, uw' koetfier kunt gy niet vergen een appeltaart te bakken, en hem wegjagen wanneer hy die aanbrand, uw' knecht kunt gy niet laten praétifeeren als Doctor wanneer gy de koorts hebt. Daar ieder nu bekwaamheden in zyn beroep moet hebben, en daarby blyven, zal de maatfchappy in > order zyn; waarom zouden de hoofden der volken ontflagen behoeven te zyn van de noodige bekwaamheden in hunne ampten? Zy behooren, integendeel, anderen een loflyk en navolgelyk voorbeeld te geven van bekwaamheid en getrouwheid. Gy pluist de zaken te naauw uit, hernam Dwanghuzius: een bewintsman heeft zo veel niet ■noodig als gy van hem eischt; wat hy niet weet weten zynen collegen en vrinden. Als hy flechts tot dén tak bekwaamheden heeft, en een ander weder tot eene anderen tak, cn zo ieder bewintsman van een byzonderen tak, dan weten de bewintsmannen te famen het geheel, cn dan is alles genoegfaam om de boel in order te houden. Dat is dan, hernam Pieter , zp als ik wel eens gehoord heb, gelyk de-Smouslën denken over het onderhouden der wet. Ie-  ( 63 ) ieder voor zich grypt één bevel, by den kop om te volbrengen , en daar ieder lid der natie een byzonder gedeelte der wet aangrypt om flipt naae komen , word de gcheele wet in ééne fomma door de kindren Israëls volledig onderhouden; deswegens fterft'ematuurlyk ooit een Smous die niet van zyne zaligheid verzekerd is. Maar maakt dat ftelfel kundige luiden in de wet? en brave menfehen in de maatfchappy? En is een man die onkundig is, niet maar al te dikwyls in gevaar van bedrogen te worden? en anderen door dat bebrog te veröngelyken ? of te benadeelen ? En zeg my toch eens, wat een man is die door de oogen van anderen moet zien, omdat hy blind is, in zaken waarin hy ziende moest zyn? 6 Mynheer Sneeg! mynheer Sneeg ! hernam Dwanghuzius, gy vergeet Syrach; die wyze man geeft ons een wyze les 1 ,, Myn kind t wees niet al „ te rechtvaardig." Gy eischt vaneen' bewintsman der edele maatfchappy zo vele bekwaamheden! en, dat erger is, gy fchynt te vorderen dat hy , om wel te regeeren, en he't voordeel der maatfchappy naar behooren te behartigen, Oost-Indiën moest gezien hebben. .Maar, vrind! (wy fpreken in vertrouwen,) gy kent noch het wezen onzer maatfchappy niet, en weet ook niet wat voordeel'er in gelegen is om'er bewintsman van te zyn. Het waar niet goed, over het geheel genomen, dat alle debeftierderen van dat uitgeftrekte ligchaam alles wisten , alles doorgrondden, en bekwame menfehen waren. Weet gy hoe ik Oost-Indien aanmerke ? door den tyd zal het de allergefchiktfte plaats in de waereld zyn om onze vervallene familiën weder in de vederen te helpen, aonder dat het ook drukke ; het land is verre en de leize lang ; die 'er fterven onder weg zyn niet meer ten onzen lasten. Behalve dat, kan 'er geen beter losplaats zyn om ons hier te ontlasten van knapen, die wy hier niet allen kunnen voorthelpen? Ik, als Bur-  ( 64 ) „ geitieester, ben het laatfte jaar ongelukkig genoeg geweest om flechts drie kleine amptjes en een groot ampt te hcb•ben kunnen begeven. De eetfte waren natuurlyk voor twee 'myner dienstboden gefchikt; maar met het andere was ik in 't naauw; wantik heb één' neef van my, en één' van myn vrouws kant, en onze burgermeesterlyke couzyn. kan men zo niet in een buffel achter op een fchuit plaatfen, of aan de waag helpen; deze dient voorzien te worden naar den rang van oom en tante." Nu had ik twee neven, en één kon het .ampt maar hebben: gy kunt niet gelooven, mynheer Sneeg ! wat ik met myne vrouw te verhakftukken had, om het voor myn' neef te doen koning kraaijen: doch eindelyk zy ruimde de mat. Wat nu- met haar aanzienlyken neef begonnen, waar 'er geeh troostryk Oost-Indiën? Kwam hy in een douzynjaartjes; mits hy en ik in leven blyven, niet te rug gezegend genoeg om in de-regeering van myne party te zyn , en figuur te maken, dan ware ik geen Dwanghuzius. En een maatfchappy zo nut voor aanzienlyke menfehen , wilt gy bepalen aan bekwame menfehen, die immers zo min vry z.yn van grillen dan anderen! Wel! hernam Pieter , nu begryp ik het: Oost-Indien word dan aangelegd voor een mesthok van aanzienlyke ledigloopers, die niets geleerd hebben, of voor aanzienlyke mannen die zich in ons land van hunne gereedfte middelen, door gekheid of Godloosheid , hebben ontdaan ! dat wist ik niet. Waarachtig, antwoordde de andere, die, ziende dat hy met een man van vaste maatregelen te doen had, raadfaam oordeelde niet door te zetten; waarachtig, mynheet Sneeg ! gy tilt aan alles te zwaar. Immers, (ik moet riet u toeftaan ,! hebben wy heden niet één' man in het bewint der maatfchappy die de geringfte kennis heeft van ajles wat gy in een' bewintsman eischt, en gaan de zaken évenwei niet goed? BJyven de fchoorfteenen op het maatfdvappyhuis.niet roo- ken ï  ( 65 ) - ' F ken, ch ftaan ? Vallen zy wel om verre 1 Varen de fche» pen niet door de kanaal, en langs den oceaan, naar de Caab en Java'? dryven zy niet op het water'? en linken zy w el ooit'? Ikzelf wcnschte Wel eenige dingen anders -. als daar is dat vcele" nooten en weinig" foely overzenden ; maar wat zal men doen'? Ik heb al eens in beraad geftaan de edele maatfchappy aan te fporen, om de aankweking van den nootenboom tc verbieden, en die van den foelyboom te bevorderen; maar ik vrees dat het niet gaan zal, omdat één onzer leden belang heeft by dc duurte der foely. Pieter kon zich van lachen niet bedwingen , en raadde dezen fnedigen bol, om een proef te nemen van perfikken aan te kweeken zonder ftcenen; maar hy rook den trek niet. Hy nam affchcid van Pieter , na hem van zyn hartzeer en aanhoudende vrindfehap tc hebben verzekerd. Toen hy vertrokken was viel Pieter. aan het murmurecren over de ongelykc fhatbedeelingen in de waereld, daar zotten dikwyls, op den ftucl der eere gefield, het geluk van familiën in de handen hebben , waar tegen bekwame menfehen ampteloos moesten loopen. Hy beklaagde dc maatfchappy, en dacht tevens een onbekwame regent aan den Schouwburg, loopt'er noch onderdoor; maar God beware de goede maatfchappy voor beftierders die den muschaatboom niet beter kennen dan deze man. Wat dunkt den lezer intusfehen van onzen Pieter , die geen eerampt wilde aannemen , waartoe hy oordeelde niet alle de bekwaamheden te bezitten ? Over zulke regenten zal hy zekerlykniet uitroepen: ö God! wees het land genaas dig!" Beter aanbod wierd Pieter kort hier na gedaan. Men bood hem zitting aan in de admiraliteit. Daar hy twee togten als luitenant had gedaan, en wat meer geleerd had dan rooken, tabakkauwen, zuipen , vloeken , hoogte nemen, by mooi weer een fchip over ftaêg te commandeeren; E maar  ( 66 ) maar zich vlytig had toegelegd op de fcheepsbouwkundc, de takelagic; in 't kort, tot alles wat 'er tot een' zeeman, Soldaat en bevelhebber behoorde , nam hy dat aanbod aan, tot groote blydfchap van alle brave bevelhebbers , en zeelieden. De zeedienst heeft veel gewonnen , wanneer zy die ter zee moeten dienen, liefde en vertrouwen hebben op bcwintsmannen van wier kundigheden zy verzekerd zyn, waarvan zy bevordering hoopen, en byzbnder als daar bykomt dat de bewintsman hun makker is geweest. CAPITTEL X. Inhoudende een bezoek dat Pieter outfit^van een zyncr Ede/mogende Collegen., genaamd: ALEXANDER DE FOE. Deze Edelmogendc vlinder was het voorbrengfel eer.er raadshcerlyke rups, die zyrf beftaan vond in eene naburige provintie, en zyn gellacht had uitgebreid tot in de Stad van PiETER.srefidentie , (als men van groote mannen fpreekt, zal de lezer wel eenige Stadhuis termen verfchooncn!) en hy had ook elders eijeren gelegd, waarvoor hy ook vaderlykhad gezorgd, zódat het broed niet om brood behoefje tc kruipen. Wat voordeel is het van een aanzienlyke raps afeomftigte zyn! De jonge, dien den naam van Alcxandsr was toegevoegd, naar zyn' Grootvader, die zich vroomelyk kweet in den oorlog tegen Spanje,-had niets van zyn' Grootvader dan den naam. Zyn Schranderheid was zo bekend , dat de meesten hem verdoopten , en Sander den Domheer noemden. Hy was altyd even prachtig,  C67 ) gevoelde zich meest onder de Dames, aan thee of fpeeltafd, had alle dagen een ander ldeed aan, was een kenner van alle handwerken, en had een grondige kennis van de beste fchotels eeten. Hy had een' fraaijen mond met tanden, wist de beste buitenplaatfen, was uitgeleerd in plaifierpartijën, en door babbelen in den Schouwburgtoonde hy verre boven het burgerlyk Jan Hagel te zyn, dat aandoeningen moet hebben; die een voornaam man zich behoort te ichamen, alleen omdat het gemeen die heeft. Maar daar hy alles in overtrof was in dekennis van datfoortvan Vrouwen, die de Spectators vergelyken by postwagens, waarop nu een groot heer, dan eens een matroos, en dan weder een fmous plaats neemt, voor betaling. Hy was zo onderricht van alle belegen en verfche waren die zich in de Stadbevonden,als een iemant die bierneering doet, en het varfche en öude Her by den tast terftond weet te vinden, ook wist hy dc frisheid te bepalen, by de greep, zo handig als eén hoenderkopér de gezondgeid der kippen bepaalt door een tast onder de Haart. Hy had ook al op de dobbelbanken proeven gegeven dat hy een man van eer was, en men had hem reeds twee malen bewaard voor het moeten ontvlugten van onbefchofte fchuldé'isfchers, een canalje, dat overal onbefchaamd genoeg is, om te eisfehen dat fatfoenlyke jonge lieden hen niet uitplunderen. Deze man wierd ras door Pié ter gepeild. Hy befpeurde weldra dat deze jongman een .,, Mogend" mensch, maar geen ,,-Edel' mensch was. Omdat hy evenwel niet kwaad van inborst fcheen , en omdat men uit een' losbol dikwyls zaken trekt, daar men ten algemeenenutte, (enPieter achtte zich daaraan alleen verfchuldigd,) voordeel mede kan doen, befloot hy zich met dezen Domheet in te wikkelen. Hy noodigde hem ten zynent, en De Foe nam de noodiging des te gereederaan, omdat hy hoopte, daar Pieter zelf jong was, een' man van zyn ftof aan te treffen, ten minste E a , in  ( 6S ) in eenige op/.igten. Dc Foe verfcheen dan; maar niet zo als Pieter had verwacht. Zyn Edelmogende had dien dag in een der voornaamfte logementen gefpyst, met kwanten daar hy de gantfehc nacht een gangetje mede gedaan had, en was nu tamelyk bcfnord; zó dat hy de opmerking van de ftraatjongens tot zich trok, die hem tot aan het huis verzelden. Pieters oprechtheid liet niet toe dit zwygend te laten voorby gaan; maar befloot vooraf hem te ontnuchteren, door een groote dolis flappe thee, waardoor de opvliegende dampen des dranks wierden gebroken, en de maag, buiten de maat van haar' last gebragt, geen andren lichter fchepen noodig heeft om den boel te recht te brengen, en den mensch weder tot eén' mensch te maken, door hem over de droogtens der onbewustheid van zichzclvcn of die der beestachtigheid te flepcn. De jongman, weder tot zichzclvcn gebragt, betoonde zich te fchamen over het gebeurde , en zat een wyl fprakeloos. Pieter , die het bemerkte , verheugde zich tc befpenren dat hy zich noch kon fchamen, en wilde dat de 'jongman zelf zyne ftilzwygendheid afbrak, toonende intusfehen een fomber aangezigt, waarop zich het medclyden vertoonde. Eindelyk floeg de heer De Foe zich voor het voorhoofd , en zeide: Och ! Mynheer Sneeg ! was ik inderdaad in de maling voor uw deur 'l Voorzeker! was het antwoord; ik zag u aankomen , cn heb moeite gehad om u van uwe geleiders te verlosfen. Och ! vergeef het my , hernam De Foe, ik dank u voor uwe onverdiende liefde. Het mangelt my niet aan zucht om goed te zyn : ik ben vervoerd door dartele jongens, door opvoeding, gelykik, bedorven. Geleerd heb ik weinig, myne vermogens zyn ook niet groot genoeg om veel te "bevatten, ik zie het, myn ongeluk is van geen Neen! te kunnen zeggen tegen de jongens van .aanzien,-allen begiftigd met ampten, en dus aij ..." - len  ( 69 ) len zorgeloos en dartel, gelyk ikzelf ben. Cryp, zei Pieter , deze bedenking aan tot uw voordeel, en laat uwe pooging zyn om, daar gy door bekwaamheden niet kunt uitmunten, ten minste uittemunten door zedigheid en betamclykheid. Verban ten dien einde, om te beginnen, die jonge deugnieten, die , door een toeval, buiten ftaat gefteld om te weten wat het heet zorg te hebben, die de mensch nodig is om deugdfaam te blyven, en, trots op hunne afkomst, alle banden die de maatfchappy verbinden , hebben verbroken, en zich alle baldadigheden veroorloven , bewust dat hunne familië'n , hen wel boven de magt der gerechtigheid kunnen verheffen; fchurken, die, onwaardig vet gemest ten koste van het gemeen', in ampten gefteld zyn die een braaf, kundig mensch nooit verkrygt , omdat hy dc vlinder is van een niet aanzienlyke rups. Schobbejakken , die u hunnen vrind heeten , en u zo weinig achting toedragen , dat u , in den (laat waarin gy hier zyt gekomen , waagden aan den fchimp van Ras, dat alleen onderfchciden is van hen , door een toeval dat men geboorte heet: is dat een hoop volks dat de geheiligde wetten der vrindfehap kent? Was 'er niet één onder deze knapen die om uw ampt dacht, daar zy zagen dat gy het vergeten had? Welk een eerloos gezelfchap was het dan 1 Och! waren kinderen van geboorte in ampten gefchopt, voor 't minst geen kinderen van ergernis! men zou hen een weinig onkunde noch ten beste houden! De Foe had zulk eene emifige predikatie noch nimmer gehoord, en alles trof hem temeer, dewyl de man die hem dooihaalde hem zo veel blyken van goedheid had gegeven. Verlos my, riep hy van myne hatelyke makkers. Hoe kan ik, zei Pieter n verlosfen zo gy uzelven niet verlost ? Het beste middel is hen te myden, en u in beter gezelfchap te begeven. Myn fcuis en tafel is ten uwen dienst. De Foe omhelsde hem,. . • E 3 < met  ( 70 ) ■ . - met aandoening. Zeg my eens, zei Pieter , hoe heeft' uw familie kunnen goedvinden u , met zo weinig bekwaamheden , en zo flordig van zeden, van zich kunnen verkrygeu u in een aanzienlyk collegie in te dringen, waartoe ten minste, (wy willen van bekwame menfehen zwygen,) zedige menfehen veréischt w orden ? Want hoe dikwyls komen bevelhebbers, zeelieden en jongelingen die eerst aan den zeedienst beginnen , u hunne opwachting maken? En wat moeten deze menfehen denken , wanneer zy daar een' patroon in dien haat aantreffen , gelyk aan dien waarin gy hier zyt gekomen ? Dachten uwe bevorderaars dan daaraan niet V Staan zy in verbeelding dat deze menfehen gek zvn ? Of beelden zy zich in dat menfehen die van ons afhangen, in een vry land, geen vryheid hebben om over 'ons-te denken 7 Of zich onderling hunne bedenkingen mede te deelen, al gaan die hunne meesters aan? Ik zal oprecht met u handelen, zei De Foe , en u kottel yk alles wat my betreft mcdedeelcn; en alsdan zultgy u minder verwonderen, dat 'er in de meestecollegicnonnutte en zelfs onwaardige leden zyn. Het kan niet an? ders , zo lang men menfehen in hooge bedieningen ftelt, enkel om de geboorte, en den rang van vader, of oom. Myne familie is u bekend. Myn Vader is een alleraanzienlykst en vermogend, maar een eenvoudig man. Ik ben de eenige Zoon, en het eenig kind. Dus dé afgod van Mama, die in het gevoelen ftond dat haar zoon niets behoefde te leeren, dan 't geen andere aanzienlyke kindéren , per mode, leeren, en dat men hunne zinnelyk* heden niet moet bedwingen. Ik was reeds een lichte knaap op myn veertiende jaar : men vermoordde my met Latyn leeren, en echter ik leerde niet veel ; ftu? dent geworden , leidde ik, naar het voorbeeld dermeeste aanzienlyke jonge lieden, die niet ftudeeren om wyzer re wor-  ( 71 ) worden, maar .om den naam te hebben, van aan de academie geweest te zyn, een fchandelyk cn los leven. By mvnc' eerste te huiskomt, bezwangerde ik Mamaas jonge kamenier, die ik liet' had, en trouwen wilde, maar Mama dreigde my met een verbeterhuis, niet om dat ik een burgermeisje had om hare eere gebragt, maar omdat ik my zo fchandelyk verlagen wilde de Goddeloosheid had van vergoeding te doen voor de bcvooving van een goed, dat niet anders kan worden vergoed dan door een huwelyk; maar dit was het huwclyk met myne mindere; en deze, dit was Mamaas ftelrcgel, cn Papa deed 'er het zwygen toe, genieten eere genoeg wanneer wy haar doen uitdyën, en zy zyn gelukkig genoeg, wanneer zy daar voor beloond worden door-aanplakking aan een' kaerel die haar trouwt om een ampt', al trapt cn fchopt hy de vrouw naderfond dat het davert. Wat zoude ik doen, ikwasjong, en had noch verftand, noch moeds genoeg om de zaak door tc zetten Men vond ras een' fnaak die om een amptje koe en kalf overnam. -Toen plakte men my on■ der een regiment: maar ik wes alles minder dan gefchikt' voor foldaat in tyderi van oorlog. Ik fchreef de bcklaaglykfte brieven aan Mama , om myn ontflag te bewerken , en ik kreeg myn' zin. Waar zou men nu. met my heen'? Wei ', het eerfte dat'er openviel wasmy toegedacht. Dat was de commisfie die ik nu bekleedde. Ziedaar in 'tköit waaraan ik myn ampt verfchuldigd ben. Pif.ier fchudde ; -t hoofd. En zeide tot zichzelven toen dc jongman ve>e^kken was, .Goede God! is heMnogelyk, dat voorname menfehen hun land en kinderen niet liever hebbm ! vMaar laten wy ons bevlytigen om ten minste dezen jongman tot een zedig en geacht ampteenaar te maken, heeft iie natuur hem de vermogens onthouden om een' verftandig amptenaar te worden. Het vormen van een zedig man van fteatj is ten minste het Vaderlmd een' dienstdoen. E 4. Pie-  ( 72 ) Pieter zette dat voornemen door, hy bereikte zyn oogmerk , en had 'er vele eere van. De handfehriften dezer historié maken gewag van de hervorming van Pieter aan de admiraliteit, zo aan de werven, als omtrent het onderzoeken van de jongelingen die zich als bevelhebberen aanboden, als mede omtrent de aanftelling der andere bediendens; maar alles is zoduistergefchreven, dat het gcvaarlyk zou zyn om het op eigen authoriteit te ontcyferen. Alleen leest men dat hy, de zeemagt hield voor den waarachtigen en eenigen ileun van het land, als zynde, naast Gods hulp, het eenige werktuig geweest dat het land uit de klaauwen der tirannen heeft gered, cn deswegens achtte hy zich verpligt alle vermogens aan te wenden , om alles wat betrekking had tot den zeedienst aan te merken als van het uiterfte belang. Men leest 'er ook dat hy alles zodanig hervormde, dat naderhand de groote de Wit vele zaken zo het fchvntheeft overgenomen ten dienst der zeemagt, die, in ons land, nimmer zo geducht en blocijende was dan onder zyn bcwint. Ook leest men daar één' voorflag van Pieter , om geen mannen tot Edelmogende Heeren te promoveeren , dan oude Admiralen, cn Kapiteinen, als best in Haat ■ zynde te weten wat 'er tot uitrusten van vlootcn, en dcrzelver gebruik behoort; dat andere wezens, die nooit zee hebben gezien, en van den hoek van den haard worden opgeroepen , om 'er over te oordeelen, en te zien of alles goed of kwalyk gaat, of 'et langfaam of fpoedig gewerkt word, onmogelyk kunnen wreten ; maar jammerihet, dat men daar niet by leest, of die lolfelyke voorflag ten zynen tyde, is aangenomen! C A-  ( 73 ) CAPI TTEL XI. Een zeer kort, doch zeer zakclyk Capitïcl. Vóór dat Pieteb. den naam van,, Edelmogend Heer" droeg, was 'er maar éénamptje open geraakt, dat betrekking moest hebben , op het eeuwig w elzyn, ik meen op de zaligheid der matroozen en zeefoldaten: Plet afzigt daarvan bcfrond in een' man aan te ftellen die voor een 'zeker getal Guldens, aan moest nemen de vermogensder fche. -szielzorgcrs te beproeven , en te bepalen. Hier by kwamen de zede'n niet in aanmerking, als weinig of niets ter zaligheid doende; (zeldfaam was dit toch ook! het boek van den Hooggeleerden Hofstede over de nutteloosheid der blinkende zonden, voor zo verre het de zaligheid betreft was 'er evenwel toen noch niet!) Het kwam 'er op aan óf de zielbezorger een lidmaat der gemeente was, die lezen kon, en een vaers uit een pfalm kon opbrommen , met houding der maat. De rest bleef voor rekening van den Edelmogenden die hem tewerk ftelde aan de geestelyke fchaafbarid, ter vorming van ruw hout. De leeraar die Pieter had aangenomen had een Edelmogenden zwager, (de leeraars hebben best gelegendheid zich hoog op te verzwageren , en maken 'er doorgaans een loffelyk gebruik varT!) en door diens invloed wierd hy Keurmeester, voor zo veel geld, (alle 'kleintjes halen aan!) Zyne bezigheden met zyne landkudde , noodzaakten hem toevlugt te nemen tot den adjudant Pancratius , voor zo verre het de zeekudde betrof: Pieter zou een' Dominé op éen fcheepje aanftellen dat flechts weinig mannen had te voeren. Hy kreeg verfcheidene follicitanten, en wees hen, volgens 't gebruik dat hy vond. naar denE s Keur-  ( 74 ) Keurmeester, die hen naar Pancratius zond, daarzy, mits betalende tien guldens, wierden geëxamineerd, met alle naauwkeurigheid, over de rechtzinnigheid en de zuivere hervormde Hellingen, onder een glaasje Schiedammer, een pyp grofgefneden tabak , of een pruimpje, en op drieduits koek. Alsdan kwamen de geëxamineerdens, met het attestaat van Dominé, (want die behield de onderteekening voor zich, gelyk zich dat verftaat,) onderteekend , by den Edelmogenden begiftiger. Nu was ter dezer gelegenheid eene verwarring o'ntftaan: Pancratius lei met twee der bekwaamfte Candidaten over hoop , die hem geengronds genoeg wilden ruimen, omdat zy oordeelden voor hunne guldens te mogen tegenfpreken, en'met reden!-de menfehen hadden hun gelag voldaan. Men was onder zes oogen , :en de twee kwanten, dreigden hun Edelmogenden kennis te geven, dat de examinator tapneezmg Meld, zonder de rechten te betalen; dit verzette Pancratius al wat; maar hy had te veel gezegd, om te plooijen, en vertrouwde op Dominé; en toen de zaak aan den gang kwam, vertrouwde die op zyn' Edelmogenden zwager, dien hy wist fteunfel genoeg te hebben aan een edelen grootachtbaren zwager, die gewoon was door te zetten. Doch de twee knapen liepen naar Pieteb. , die , wel wetende dat een fcheepsprcdiker flechts behoeft te kunnen zingen ,en lezen, en de kranken een troostryk woord toe te fpreken, meer zag naar een goed en ftichtelyk gedrag, tot voorbeeld der zeelieden , dan naar het hairkloven,jpver fpitsvondigheden, die de hairklovers zelvcn met verftaan; cn, om de zaak lachende , deze korte uitfpraak deed : ,, Zyn ,, de examinators verlegen om den rechtzinnigften te ,, Mezen; Ik vemocg my met den besten aan te ftellen." Hy ftelde den man aan, wiens gedrag hem voorkwam het geregeldfte te zyn, en dus nuttigst voor de .kudde die hy te beftieren had. Treffelyke les voor alle Kamers van Kerk-  ( 75 ) Kerkvergaderingen, in tyden va» het maken van een zes, of drietal! CAPITTEL XII, Lappen en brokken van het geen wy lezen van Pieters Schepenfchup. Noch korter dan het voor gajinde Capitlel. Ende hy kwam "er toe door verdiensten, ié dat 'zyne Stad, en, dat een wonder is'! zyne collegen, ronduit verklaarden, dat hy den rang van Schepen waai Jig was, al wave hy uit een'boergebpren geweest. Endchy, ~, bleef een' Achtbaar, mitsgaders een' Edel heer. Achtbaar, omdat hy, zonder onderfcheid van perfonen, het zwaard der gerechtigheid deed voelen; Edel, omdat hy geen gemaakte onderkin zette, om een' man van gewigt te vertooncn, by aanzienlyk en onaanzienlyk gepeupel, dat, door uiterlykheden, verlokt, byzonder in een land daar geld alles is, met den hoed in de hand den edelen achtbaren in de koets ziet flappen, fchoon de groeter 'er honderd fchreden van af is; neen, hy was edel, omdat hy, Schepen zynde, niet vergat een' menseh te zyn onderhevig aan zonden, zwakheden en gebreken; niet dan door een toeval, dat zyne verdiedste bekend maakte, verheven boven de wezens die voor zyn Kledy bukten. Hy drong dat men *). Hy was te onvrede dat men menfehen niet in zyn Stad geboren, echter Schepen maakte. Waren 'er geen bekwame burgers genoeg? Hy was edel, *) Al waar urepen ftaun, is niet leesbaar in Let handfthrift.  ( 76 ) edei, o'mdat hy de zaken veiftond, en die der flechtfte burgers zelf napluisde, en recht deed; edel, omdat hy, van het Stadhuis, in -de gemeene famenleving, hoe minzaam ook , nooir vergat dat hy morgen op het Stadhuis rechter was, en met de aanwezenden te doen kon krygen; en, eindelyk, edel, omdat hy dat kon doen voelen , zonder de aangenaamheid van het gezelfchap te verminderen. Jammer is het dat de historie verder duister is omtrent dit Schepenfchap , of dat alles onleesbaar is! Nochtans is 'er één zaak van overgebleven, die de order veiëischt noch niet te melden. CAPITTEL XIII. Pieters huwelyk. A anmerkenswaardig genoeg, om de aanmerkingen waarmede de bcfchryving doorweven is. TTXc meeste Mamaas in aanzisnlyke Jamiliën zyn zonderlinge wezens! Men weet van fommigen niet, wanneer men de opvoeding die zy hunne kinderen geven in aanmerking neemt, of het niet een zegen des Heeren is, dat zy vroeg de waereld verlaten. Hoe het zy, de meeste aanzienlyke Mamaas ftaan hierin met de aanzienlykfte Papaas gelyk, dat daar de laatften gaarne van Mynheer , Edel heer willen zyn, en daarna Edel Achtbaar heer, en eindelyk Wel Edel Groot Achtbaar heer, de eerften gaarne van Mama groot-Mama willen worden. Maar het gaat in fommige Steden al vry wonderlyk toe, in een land van koophandel, wanneer voor den jongen moet \vor3  ( 77 ) / worden gekozen, dat voor zyn werktuig is gefchikt, om hem tot Papa, en dus Mama tót groot-Mama te maken. Doorgaans is Mama de brak die het wild opfpoort. Dit gevonden zynde , komt Papa in den raad, cn men vraagt hem zyne bedenking; doorgaans in ons land een koopman zynde , laat hy zyne fpeculatie gaan over de raad' faamheid van koopaangaan, en fluiting der party. Hy weet de waarde der waren, ten minste hy bepaalt die. Eerfte fpeculatie: Is het meisje ryk genoeg voor myn" Zoon"? Tweede fpeculatie : Is zy van eene familie door wier verbindtenis aan de myne, ik myn' Zoon tot de hoogde rangen, of vetfte ampten, of tot beiden gelyk, kan zien verheffen? Derde fpeculatie: Is die familie van myne cabaal? Of, raakt het commerciëerende belangen, Is het één éénige dochter, wier vader een' uitgebreiden handel heeft"? en kan myn jonge dien handel en al dc fchattenkrygen? Vierde fpeculatie: Zyn'erryke, oude ongetrouwde oomen, tantes, neven of nichten? Zulke wezens zyn altyd waarborgen, zo myn jonge het eens te gortig aanleid met zyn eigen goed. Aan dc rest word niet gedacht. In alle ryke familiën, in alle regecringsgeflachten is het huwelyk, by handeldryvende volken, eene negotie in jonge menfehen, waarin vader en moeder de rol van makelaar fpelen. Geen wonder! waar geld alles is, is ook alles voor geld veil; en de ziel, een zwaai bekomen hebbende die niet vatbaar is dan voor geld winnen door verhandeling van goederen , behoud licht dien zwaai als het 'er op aankomt om zich van een fchoondochter te voorzien. De aanftaande bruidegom is doorgaans niets dan de toeftemmende pérfonaadje, die 't laast in aanmerking komt ; en Papa en Mama juichen hier hunner kindren toe, als zy hen in eene huisdierlyke onverfchilligheid in een prachtig huis, of langs eene kostbare buitenplaats, onder een' kring van welgemeste Maarts, die alk om ampten  . ( ?a ) 'ten vldjeii, zien omdwalen* of in een prachtige koetsrfief fchoone paarden befpannen zien omvliegen. Ziedaar den Zoon wel getrouwd. Wat raakt het of mevrouw gek, of Wys, deugdfaam of ondeugend, z-agt of koppig, leelyk of fchoon is'? Zy is ryk, en van aanzien! Pieters Mama was van dezen fmaak: al had haar zoon zyn' hond kunnen trouwen , mits 'ér een milioen aan den Haart hing , alles was wel geweest. Zy ging dan terjagt, en vond welhaast drie fluks wild vóórhaar zoon , dienzy, overheerlyk in haar' fchik met de opfporing , voornam op deze wyze. Hoor hier eens, Pieter ! Gy zyt een lidmaat Christi, en een mm van aanzien, en myn dagen klimmen ; die van uw' Vader ftaan mede niet ftille; en dus zagen wy u gaarne getrouwd. Ikheb, zeidePiETER , daarover myne gedachten al laten gaan. Des te beter, hernam Mama; het is my lief in myn'zoon zoveeloverëenftemming te vinden met myne gevoelens! En het is my noch liever, dat ik zo wel voor u heb uitgekeken ! Pir ter ontzette een weinig; maar een' man van zelf bezitting zynde, kwam hy de ontdekking zyner ontzetting te boven. Daar is, vervolgde Mama, de jongfte dochter van burgemeester Buldérius. Hy heeft groot goed, en ryke aanverwanten , die ongetrouwd zyn, en wier vermogen moet komen op de twee juffrouwen Buldérius; want gy weet, zy zyn flechts met hun tweé'n. 't Is waar, het meisje ziet met de twee oogen altyd naar twee kanten , dat is, zy is wat fcheel, evenwel zy kan de waarde van de gouden ducaten en ducatons zien; men geeft haar na da^ zy gierig is, en onbarmhartig omtrent hare minderen; wat het eerfte betreft , dat is lastertaal: zy is zuinig , en daarmede zyt gy te beter bewaard, en wat her laatfte aangaat, het burgervolkje is zelden te vrede met' voorname menfehen die zich van hunne meerderheid bewust voelen, Doch dit ter zyde gefteld, rykdom dekt  ( 79 ) . i gebreken, zegt het Spreekwoord. De tweede dame die ik u voorfta, is een vleefchclyke nicht van Burgemeester Dwanghuzius, een fchatryk meisje, en die al de fchatten van oom moet erven. Zy is wat Simpel; maar geld maakt alle menfehen wys. By dit huwelyk hebt gyhoop vroedfchap te worden in het aanftaande jaar, en ik zag u gaarne vroedfehap. De derde is de eigen nicht van den Oost-Indifchen rentenier Klistoriaan, bygenaamd,, deryke man;" deze overtreft alle de genoemde in fchatten, en alles moet • zyn nicht Keetje hebben, en dus wanneer gy haar trouwt, word gy meester van die fchatten. Deze is eene der bevalligfte meisjes der Stad; men befchuldigt haar van trotsheid , grilligheid, oplopendheid en onverzettelyke ftyfhoofdigheid; maar dat zyn maar uitftrooifels van jonge luiden, die haar in 't net wilden krygen, om haar' ooms geld, maar zy was wel wyzer, zy wees hen af; en het is immers altyd het gebruik van te leurgeftelde vryërs, dat zy de meisjes die hen niet lusten lasteren; en, wat zal men zeggen'? Dit is een recht, dat een aanzienlyk jongman door het gebruik en zyn geboorte heeft verkregen, om de blaam tc ontgaan van een welverdiend blaauwtje te hebben gelopen. Wat dunkt u? Zoon! Heb ik niet wel voor u uitgekeken1? Wat zegt gy? Dat Mama , antwoordde Pieter, maar al te wél heeft uitgekeken. Ik verdien zo veel zorg niet, omdat ik het geld zo veel niet bemindan myn genoegenin myn geheele leven. Luister eens, Mama! Moet iktroevwen om u, of om myzelven? Om u enmy te famen, was het antwoord.- Dit is/hernam Pieter ^ eene gevaarlyke ftelling, die maar al te dikwyls word misbruikt. Kan het famengaan dat ik het naar u en myn genoegen kan doen,. het zal my voorzeker des te aangenamer zyn. Maar myzelven te voldoen in eeneverbindtenis waarvan myn geluk voor myn overig leven afhangt gaat vóór; het voldoen ,van uw genoegen; en, om rona te  ( 8o ) fpreken, myn pligt, een pligt dien ik myzelven verfchuldigd acht, eischt van my om veeleer myne keuze en genoegen in te volgen, dan my naar de uwen te ichikken, zo de nood het eischt. Uw pligt,- hernam de toornige moeder, eischt dat gy niet vergeet, dat gy met' uw moeder fpreekt. Mama, hernam Pieter , daar zyn pligten zo wel voor ouders als voor kinderen, en pligten voor allerhande ouderdommen, en voor allerhande rangen. De pligt van een kind in de kindsheid is te vertrouwen, dat zyn ouders beter moeten weten dan hy wat hem nut of onnut is, hier tegen over is de pligt der ouders denjongen vertrouwen in te boezemen dat zy dat weten, en zyn best betrachten; als dan beginnen hunne techtcn om gehoorzaamheid te vorderen ; in die jaren is het de pligt des jongelings, de zorg der oyjderen tot noch toe aan hem bewezen dankbaar, te erkennen; hiertegen over is de pligt der ouderen gefteld , om hem te vormen tot een' braaf man die nuttig kan zyn aan zyn vaderland cn medcfchcpfelcn, en tot een' vrygeboren mensch. Man geworden zynde is het zyn pligt de oorzaken van zyn wezen, en zyne zeden- en verftandvormers te eerbiedigen ; cn de pligt der ouders is om alsdan niet te vergeten dat zy een vrygeboren fchepfel hebben voortgebragt, dat een' wil heeft, en oordeel om goede cn kwade flappen tc onderfcheiden; maar wanneer de jongeling het veld des jongelingsfchaps verlaat, en zyn eerfte flappen in het vak der mannen zet, fluit de tyd achter hem den flagboom die hem belet weder tckeelen tot de jongelingen , en aan den ingang van het vak der mannen vind dc nieuwaangekomene andren pligten ggfehreven, dan aan den ingang gefchreeven zyn van het perk doorhem verlaten. Daar heethet: welkom! Nieuw ,,, lid van een maatfchappy waarvan de waereld nut verwacht: dien de waereld; kies uw wederhelft, en werd vader; cn 9, vorm uw kinderen ten dienfte van uw volk, en waardig 5>een  ( tl ) een tydelyk en eeuwig geluk: Dit ftaat aan u, gy, h&bt verftandige vermogens, en zyt vry. Doch vergeet uwe ouders niet in dit vak. Eerbiedig hunnen raad, maar beproef dien, want het zyn menfehen. Waar met de doorloping dier perken, loopen ook de ouders voort in hun laatfte .en aanzienlykfte perk. Daar heerscht voor hen ook eene verpligting :. daar heet het , onderfteunt uwe manlyke Mnderen met raad tot hun best , maar dwingt nooit hunne keure , in zaken waar die keur hun tydelyk en eeuwig gejuk betreft. Slaan zy uw' raad in den wind, en volgen zy ten kwade hun hoofd, gy hebt uw' pligt gedaan. Mama zal my wel gelieven toe te ftemmen, dat ik pligtmatrg myne' perken doorloopen hebbe, tot niet alleen in het perk der mannen die over leven, dood , goed en eere der menfehen, naar het voorfehrift van byzondere en geftrenge pligten, moeten befjisfen; en ik ben ncdrig van gevoelen dat dit foort van mannen het alleen loopen onbedwongen dient te worden toevertrouwd. En niets zal Mama meer aanfpraak by my geven op myne erkentenis en liefde, dan dat het haar behagen moge, zich de pligten te herinneren den ouderen in hun vak voorgefchreven, en my daardoor met een edel voorbeeld leere om de mynen te betrachten, wanneer ik ;ot haar vak genaderd zal zyn. Om van algemeene aanmerkingen over te gaan tot mynbyzonder geval, het zou te bezien ftaan, of de juftrouwen door Mama, en niet door my verkoren, (daar ik, en niet Mama die kiezen moest.:) mybehaaglyk zoude vinden, met myn ingefpannen denkbeelden, en myn vloeijende neus. Ik ben de bevalligfte niit... Mama verloor éénsüags het geduld, en wat fchepfel verliest dat lichter dan eene vrouw? En wel eene heerschzuchtige, koppige en bygelovige vrouw ? Eene vrouw die haar' zoon dwong in de armen van een' Pancratius, en nu dacht hem even gemakkelyk te zullen kunnen dringen in de armen p van  ( 82 ) van een vrouwsperfoon , die geen verdiensten had dan ryk fe zyn? Zy floot op, cn riep : Wat bevallig! (zy nam dit voor eene critique, die Pieter maakte "op hare kwaliteit van kinderbaarfter, als had zy haar natuurlyke beftemming tc kort gedaan, door een' zoon voort te brengen, die niet bevallig was;) Gy zyt een Schepen en een edelmogend heer, en zyt ryk; de vrouwen moeten u wel bevallig vinden. Ik wil het zo! Ik fta daarvoor in ! Pieter , hoe zagtaartig, was een rechtvaardig man , cn men kan menfehen van dien ftempel wel eens opbrengen boven hun gewoone bezadigdheid. Hy zeide, vry nadrukkelyk, dat hy geen borgen noodig had in zaken waarin hyzelf moest voldoen, en dat al wilde de voorgeflagene dames zichzelven hem aanbieden, hy grcot genoeg zou zyn om een fcheele en gierige, een Ampele, en een hovaardige en grillige vrouw af te wyzen, al bragten zy ieder hem een oorlogfchip met goud aan. Mama begon te balken, (of het tranen van droefheid waren, dewyl ze in haar' zoon een kind zag dat haar verachtte, dan tranen van boosheid, of tranen van dwinglandy of bedrog , meld het manufcript niet,) en kreet uit, nooit die verachting te zullen vergeten waarmede een kind , dat zy ryk wilde maken, en ryf er dan ryk, haar behandelde. Zy bromde het vyfde gebod uit, dat doorgaans het fchild van dwangzieke ouders is, wanneer zy met domme kinderen te doen hebben, en hield aan dat dit een gebod der belofte- was, en dat die vader en moeder niet eerde geluk noch zegen kon hebben. Maar Pieter was geen man om zich door diergelyke vogelgefchrceuw te laten affchrikken, in zaken waaraan het geluk Van zyn overig leven hing, antwoordde , met ftandvastighcid, dat onder de eere die men vader en moeder moet bewyzen, ons afgevergd in de wet, niet begrepen was een gehoorzaamheid aan den eisch der ouderen, wanneer die inhield dat een kind, om hen te believen, zichzel yen moest op-  ■ ( 83 ) ophangen: Toen kon Mama het niet óp den ftocl honden, want niets tergt heerszuchtige, en domme Godvruchtige wezens meer dan gezonde reden , inzonderheid wanneer die eene geliefkoosde fchriftuurplaats in het zand werpt. Schop een geliefd fchoothondje van den fchoot ec~ ner fchoone, die. uit hoofde van overcenkomftige geaarthcid met het dier, haar gelukzaligheid ftelt in zyne verkleefdheid aan haar' fchoot, ik wed dat zy niet woedender worden zal, dan een koppige fyne die eert geliefde fchriftuurtext een fchop ziet toebrengen. Myne lezers kunnen dagelyks, he'aas! de proef nemen! Kierontftondeen gekyf en gefchreeuw, dat de goede burgemeester in de kamer., kwam, en 'er noch rasfer weder uitliep. De vrouw volgde hem , en beklaagde zich der verachtelyke handelwyze van haar' Zoon, die haar de fmaadheid had aangedaan van haat te verwyten dat zy een lelyk fchepfel had in de waereld gebragt, dat hy haar met fcherpe taal had afgezet daar zy het zo wel met hem voor had, en dat hy ^ dank de vrygeestige opvoeding die de vader hem gegeven had, de Heilige fchrift had befpol, tot hare grote ergernis. De fynen hebben doorgaans met de advocaten van kwade zaken gemeen; dat zy de dingen voorlieden met alle de gunftigfte argumenten voor zich , en kunffig weglaten die partyé'n, die over de zaak nadelige lichten verfpreiden; De goede Oude Snee© kende zyn vrouw, en wist wel dat PrETER onmogelyk zo fehuldig kon zyn als Mama zeide. Hy wist dat menfehen van den ftempel als zyne gemalin was, zich lichtelyk een leugentje om best wille veroorloofde , en dat het by zulke vromen een ftclling is, dat, gelyk de onwedergeboornen God nooit kunnen behagen, al zyn zy noch zo deugdfaam, de Godzaligen zich nooit door kwaad doen kinnen bezondigen. Hy ondernam haar dus te kalmen s en beloofde haar Pieter in hare tegenwoordigheid te onderhouden. Fa De»  ( 84 ) Deze zat ondertusfchen alleen, en voelde al den onwil die iedet eerlyk, en verfhndig mensch voelt, wanneer hy in de fmartelyke noodzakelykheid is om dwazen te moeten verdragen, en, dat harder knelt, te eerbiedigen. Maar hy befloot door te zetten. Zyne ouders verfcheenen, en daarmede begon het tweede bedryf van dit tooneelftuk. Mama kwam met gezwollen oogen op het tooneel, en opende het zelve met: „ deze oogen heb ik u te danken;" Pieter befloot, om een fpoedig, fchoon hevig , einde van zaken te krygen, de onderhandeling een' kluchtigen draai te geven, te meer daar hy wist dat zyn vader goed lachs was. .Vergeef hetmy, Mama! zeide hy, gy verzint u: Ik heb myne oogen aan u te danken ; (hy zweeg van zyn neus!) De oude Sneeg begon te kookermnilen , met eenige onwilligheid evenwel, en als in vrees dat de woede een erger tooneel zou opleveren; even als Fokkenbrocq Momus befchryft, in zyn' Rcuzenftryd, als den mond famenrygende, uit vrees van afgetouwd te worden op bevel van den opperften Jupyn. En in waarheid Mama had de 'mond al gefpleten om uit te vallen; maar de oude Sneeg zeide: zagt, zagt, hartje! dc wyze man zegt immers dat men hooren moet in het gerichte. Misfchien' heeft onze zoon reeds een keur gedaan, en hy kan niet kwalyk kiezen. Is het niet zo'? Zoon Pieter! Het is als gy zegt Papa, antwoordde hy. Ik joeg reeds op een haasje, terwyl Mama voor had my op een musch te vergasten. Had Mama my tyd gelaten om my te verklaren, niet de helft van dit gedruis zou 'er voorgevallen zyn, en Mama zou hare fchoone oogen, (hy ftreek haar onder de kin ,) nu niet bezwalkt zien door die rooden wolken, die een' lelyken ftortregen dreigen. Men heeft opgemerkt dat fyne zusjes best te winnen zyn, door gevlei, en het woord ,, geld." (vreemd is het toch ook dat, daar gierigheid eene affchuwelyke zonde is, evenwel de vrome menfehen het geld meet  ( 85 ) meer beminnen, dan de onvrome waereldkindt ren!) Niet zeldzamer is het dat de herboorne vrouwtjes meefi gevoelig zyn, op het hooren harcr bevalligheden, dan de kinderen dezer waereld. Geen wonder dus dat dikwyls de bevindingen zo vruchtbaar zyn'. Mama raakte wel in.haar' fchik, en daar Pieteb. van zyne lieffte gcfproken had als van een haas , cn van de voorgeflagene porturen als vanmusfehen , waande zy dat hy voor -zich een portuur had opgeloopen zo verre verheven in rykdom boven de haren, als een haas in vlcesch is boven een musch; maar nu wordhet tooneel ernftigcr. Mama moest weten op wie de keur was gevallen. Op de bevallige , zedige en verftandige dochter van den kapitein met wicn hy zyn' laatften zeetogt had gedaan , en met wie hy het ééns was. Toen meende Mama van fpyt te barsten, en vader Sneeg ftond het zweet op het voorhoofd, niet om zyn' zoons keur, maar om Mamaas drift. Een' zeemans dochter, van een middelmatig vermogen ! en dat erger was, wier vader een ketter, een Lutheraan was \ Had zy daarvoor haar' zoon opgevoed! Had zy daarvoor hem gebaard! De oude Sneeg begreep dat dat hier doorgetast moest worden; hy veegde zyn voorhoofd af, en zeide dat zyn zoon gelyk had, dat hy zo wel met een Lutheraan kon gelukkig wezen als met eene andere, dat hy toen hy vryde Mevrouw niet zou gelaten hebben om verfchillendc geloofspunten, en datde Scluifthet met hem enPiETEB. eens was, dat Goddealgeméene vader v/as der menfehen, en hen allen beminde, en dat Pieter geld genoeg had; maar Mama Hoof woedende uit de kamer, en zwoer nochPiETER , noch zyn vrouw ooit te zul': len erkennen. De goede oude Sneeg volgde haar, om door toegevendheid te verzagten, het geen ftrenge, doch noodzakelyke verklaring, tot verharding had gebragt. Intusfchen zag de arme Pieter het tydftip geboren, dat de huislyke vrede zou vernielen , of waarin hy kiezen moest trouwloos te worden aan eene deugdfamc vrouw ,die p j hem  ( 86 ) hem beminde. Ware het te doen geweest om eenige menfchelyke inzettingen toe te geven, om zich te redden, en kwaad voor te komen, hy had toegegeven; maar. hier gold het zyn geluk en eere. Hy bad God om uitkomst, en zie hier hoe zonderling hy wierd verhoord. Het is toch vreemd dat God fomtyds de ketters in de handwerkt door de orthodoxie geloovigen 7.elven! De leeraar die Pieter had aangenomen tqt lidmaat, had een' kaerel in zyn' dienst, die hem om niet diende als tuinman en zich de visfery, die Dominé al een goed deel tyds deed verliezen, volmaakt verftond; en Dominé had daardoor de reputatie dat hy een volmaakte navolger van ft. Pieter was, en dat er geen fnoek inden omtrek der Stad hem kon ontgaan. Mogelyk-zal men vragen, hoe het bykwam dat die kaerel Dominé voor niet diende, en hem zoafrechte op de baars-en fnoekenvangst. Zie hier de reden, Dominé, fchoon een ryk man, beminde, naar den aart der vromen, het geld, en hy had dezen man beloofd , dat hy hem een ampt zou bezorgen, zo hy hem zonder loon wilde dienen , en in de vischjagt onderwyzen. Immers de Stad was ryk genoeg, endaaratenzoveelenStadsbrood! Zyn falaris was klein genoeg voor de zorg van zo veel zielen die hy op de hoorens had, dat de Stad wel iets tot zyn inkomften mogt toedragen. De kaerel wist dat Domi? né dat wel kon uitwerken; maar de zwarigheid beftond hierin, dat de man een Lutheraan was, en een te braaf man om, hoe gering hy was, zyn geloof aan zyn belang te onderfchikken. Alle geloovigen zyn zo kies niet! Maar Dominé was een man die tot alles raad wist, alshet op geld winnen aankwam. Hy verzekerde den man dat hy zyne Hellingen gerust kon aankleven, by het ampt dat hy hem verzorgen zou, want dat die {tellingen geen invloed touden hebben op zyn ampt. Hiermede waren party ën te vrede, en hetmanufcript meld niet van één gefchil over leer- m  N . ( '87 ) ' ' Hellingen tusfchen Dominé en dezen man, of datdecerft: de laatfte ooit van zyne Luthcranery heeft zoeken t§ recht te brengen, onder het hengelen of fchakelert. Nu was het tydftip daar dat Dominé-zyne belofte kon voldoen. Aan de Admiraliteit was een helbaardierplaats open, en deze ftond aan Pieter. Dit was eene fpeculatie voorDominé. Hy raadpleegde evenwel met zyne xonfientie, of het dragen van een piek, ook invloed kon hebben op de formulen van écnigheid, cn dat niet vindende was hy met zichzelven bevredigd in het voortzetten der onderneming. Pieter was zyne aannemeling, wel is waar niet zyn beste ; maar de vermogendfte in gezag. Men wasin de noodzakelykheid, en God had het zo gefchikt, en God moest men niet bedillen in eene zo zigtbare fchikking. Hy zag zich, als met de hand van Belzazar, gewenkt cn gewaarfchouvvd, geene middelen te verzuimen om zich op de ongeloovige Stad te verhalen , die een' zielzorger, onder het tractement dat ntauwlyks toereikte, en een gedeelte fpecereijen, voor wier groei en overvoering hy God bad, cn de weinige Zuikerbroodcn die men een Leeraar toevoegde , liet verzuchten. Behalve dit, is een Leeraar een mensch, die zyn' fehat in aardfche vaten draagt, en door de menschlykheid word voortgefleept. Daar was in dit geval niet alleen voordeel voor de zak, maar ook voordeel voor de eer te behalen, want een man'die ampten kan bezorgen, is een zo gezien wezen, als die ampten kan begeven, en dikwils meer. Ook zou dit amptbezorgen Dominé in ftaat ftellen om weder, door dezelfde belofte, een mensch voor niet in zyn' dienst te lokken. Dominé 'had dus een molen met eerte gigaauw. Hy begaf zich tot Pieter , en prees hemden man aan tot helbaardier. De Edelmogende vroeg hem naar 's mans geloof. 6 Edelmogend heer! zei Dominé, dat verfchilt niet veel van het Her vormde: hy is een Lutheraan, en dus F 4 . een  C 88 ) een van onze broeders. Ware het, zei Pieter , evenwel niet beter dat gy my een'juwer geloofsbroederen aahpreest? Hy is een braaf man , zei Dominé. Zó, antwoordde de Edelmogende, dan zyn 'er toch brave lieden onder de Lutheranen? Nu! nu ! dan kunnen 'er ook wel onder deArminianen zyn. Hoor, ^ominé ! Ik zal uw' vent helbaardier maken, om dat gy zegt dat hy een' braaf kaerel is. Maar onder een beding. Dominé was verrukt, en vcrzekctdé dat hem geene voorwaarde kon worden voorgefchreven, die hy niet zou aannemen. Pieter lachte , en zeide : ook als ik u vergde Remonftrants te worden ? Kom, mynheer Sneeg, antwoordde Dominé, niet tefpotten, zeg my uwe voorwaarde. Wel! hernam Pieter , ik heb my verbonden aan eene s Lutherfe Dame, om te trouwen : myn Mama , raast en tiert als bezeten; kunt gy haar' overhalen om my een Lüfherfchc vrouw te vergunnen, die my bemint en bevallig is, ik beloof u een' Lutherfchcn helbaardier in te lyven in het corps der helbaardiers. Het verkrygen van eene deugdfame Lutherfche vrouw, weegt wel het aanftellen van eenen Lutherfchcn helbaardier op. Zy zal zich over myn helbaard zo min beklagen, als de man dien ik zal aanftellen met den zynen zal te onvrede zyn. Dominé zeide: Heer, uwe wille gefchiede ! en vertrok, zich terftond begevende naar Mevrouw Sneeg , wier geestelyke raadsman hy was. Hier begint het laatfte bedryf, dat nu weder in het huis van den burgemeester fpeelt. Dominé komt op het tooneel , met Mevrouw. Hy begint met haar de droefheid voor te ftellen , waarmede Pieter by hem gekomen was, dewyl Mama door hem zo zwarelyk geërgerd was. Hy ftelt haar alle moederlyke pligten voor. Hy bewyst haar" met een aangezigt' dat ik wel wenschte dat den kuhdigen , heere Lavater kon worden toegezonden, zohetinprent uit-  ( 89 ) liitgmg, om të weten .onder wat Clasfe hy zyn' Eerwaarden zou bepalen, dat, daar'haar' man den jongen heer in -zyne keur niet tegen was, haar pligt vorderde te gehoorzamen,' gelyk haar immers in Gods huis wasvoorgelezen, dat Sara haar' man haren,, Heere" noemde, Apropo Mevrouw !'< vervolgde hy, (waar hy deze cabalistifche uitlegging heeft gehaalt', verzwygt het handfehrifr,) van Sara gefproken. Ei lieve! lees haar' naam eens van achteren; want de Hebreeuwen fchryven van de rechte naar de lihkfche hand , dus moeten wy Van hen alles van achtren lezen , uitleggen en verdaan, tot de Historie van Adam toe , die zich dus lichtelyk laat verklaren ! Een flecht volk voorwaar, dat :alles van achteren begrypt! Geen wonder dat de Smousfen dievenkindrenzyn !• maar e venwel ldnderen der belofte onder het oude verbond zynde , moet men hen hooren. Sara dan , van achteren gelezen , behelst vele wondeflyke'beduidingèn. Het beteekent, vooreerst^ Aras! een kleine Stad onder de gehoorzaamheid der Frahfchen ; en daaruit kan men gemoedelyk en letterlyk Cocejaans afleiden, dat, zo als Aras gehoorzaam moet zyn.aanden Koning van Vrankryk, een vrouw gehoorzaam moet zyn aan haar' heer, haar'man! Maar bezien wydeneerftenletfer van het woord Aras namelyk, (ook al van achteren,) dat is eene S. De uitlegging is tweeleedig: het kan fur, dat is „boven," en fous, dat is „ onder" beteekenen; maar daar-Sara eene vrouwelyke naam is, (die Ara$ in zich bevat,) moet men in deze Heilige uitlegkunde by Saraas ligchaamlykheid blyven. De vrouw, van later herkomst dan de man zynde, moet men hier het fous, het „ onder" verkiezen, en 'er uit befluitën dat de vrouw onder den man behoort. De tweede letter is'eene A, en dit is weder van eene tweeledige beteekenis: (hoe verwonderlyk gaan hier de zaken in order voort!) het beteekent Adam,' als den eerden man, geen E komt" ééns in het woord, zo weiF 5 riS  ( 90 ) mg beteekendc, vergeef het my „ in den beginne eene vrouwe by den Heere ! Eva komt niet eens in aanmerking ! Het beteekent ook Abraham , wiens heerfchappy over de vrouwen in ons-zalig huwlyksformulier is aangedrongen. Dus S fous, ofonder," beteekenende, ■en A ,, Abraham," is de zin volleedig „fous Abraham," of ,, onder Abraham." Let wel, dat 'er van Sara word gehandeld; en dat men dus lezen moet ,, Sara fous Abra,,ham," of ,, Sara onder Abraham." Nu volgt de R. Ieder weet dat R de eerfte letter is van Ras. En dus daar het Ras volgt, en dus afdaalt van Abraham, de bovenparty van Sara, geeft het te kennen, dat de Hemel hét Ras van van Abraham en Sara onaffcheidelyk van hem heeft gemaakt, en dus dat men zyn Ras te lief moet hebben om het te dwingen tot verkiezing van eene Sara, (waarvan weder een ander Ras te wachten is,) tegen deszelfs neiging. Nu volgt weder eene A, en die ftaat niet voor nietmctal voor aan het Hebreeuwfche woord. Abraham, is,, fyr" Sara, en daarom moet Abrahams naamletter voor aanftaan; en Sara is ,, fous" Abraham, en gevolglyk moet die letter de laatften uitmaken in rangfchikking. En gevolglyk moogt gy, ^ volgens het uitdrukly ke woord, u met aankanten tegen uwen echtgenoot. Mevrouw, die deze uitlegging met alle devotie had aangehoord, ontbood haar' man en Pieter, ftond het huwelyk toe,, roemde des Dominees geleerdheid , en verzocht hem het jonge paar in te zegenen in den huwélyken ftaat. Het huwelyk ging voort. De visfcher wierd helbaardier, Dominé kreeg een deftig gefchenk, en een'nieuwen visfcher en tuinman, (maarPieter bezorgde dien niet;) alleswas te vrede, en alles was gelukkig. De boekhouder van Vetbuikderius, die Pieter eerst had gepaskwilleerd, toen deze zich tegen het aannemen van zyn ftuk had verzet, maakte ras een armhartig bruilofts gedicht, met zyn' naam 'er voor ,:'■'},.f^:'\ ..''_§'  ( 91 ) yoor, om zich in gratie te brengen voor de haariykheden nameloos uitgeworpen in vroeger tyd, en waarvan men den autheur maar al tc wel wist; gelyk hy ook eengedicht fcrcerc van Pieteb. had gemaakt , toen'hy Schepen wierd, Doch deze vernoegde zich met hem wat wyn te huis te zenden voor het een en ander, wel bewust dat armhartige rymers zulke gcreede bedelaars zyn by gelegendheid dat een edel achtbaar heer trouwt, als onbefchofte hekelaars , wrnneer zy wanen dat men hen te na is gekomen.. Dus liep alle geduchte tegenkanting af, en het'fpel had een gelukkig einde, door Gods hulpe, Pieters Schranderheid, en rang; en de fraaije uitlegging van Dominé.. ... , C A P I T T E L XIV. Hoe Pieter aan zyn walgchelyken by naam kwam, Een vcrwon 'dcrlyk Capittel.' Kort na Pieters huwelyk, viel 'er in zyne Stad, en gedurende zyn Schepenfchap, iets voor dat een vrceslyk gerucht maakte, en waarvan hethandfehriftdezen grond geeft, dien jk my verpligt achtte hier ter neder te ftellen, te meer omdat het gevolg der gebeurtenis uit dien grond voortgevloeid, den naam bepaalde, die den held dezer gefchiedenis tot den nakomelingen heeft overgebragt, en hem heeft doen befchouwen in een zeer ongunstiglicht; want wie weet niet dat, wanneer men iemant als een' gek ziet kyken, men de gewoonte heeft, hem by onzen held tc vergelyken? En dat het Spreekwoord: ,,Hy keek als Piet Snot," terftond in ieders mond beftorven is. Ia  ( 92 ) In dc Had waren twee predikanten, die aan de academie een' -onverzoenlyken haat tegen elkander hadden opgevat, hebbende zy te, famen geffudeerd. Waaruit nu was die haat ontftaan 'l Uit beider liefde tot het geld. Zy waren genaamd Schrapenius, en Kuggelinus. Beiden hadden, op het punt van proponent te worden, het oog laten vallen op een zeer ryk meisje, die tevens van een familie was om een' Eerwaarden te kunnen bevorderen. Schrapenius was meester van het ftagveld gebleven, en kort hier op was by predikant geworden, gelyk ook Kuggelinus. Nu waren de beiden Collegen wel goede kennisfen; maar geene goede vrinden, en daar Kuggelinus vóór Schrapenius predikant in de ftad van Pieters woning was geworden-, .had hy Hemel en aarde bewogen om Schrapenius van het zes: en drietal te weeren; maarjuffrouw Schrapenius wist, door hare familie, haar' man daar in des Heeren wynber» te kruijen, dus zat 'er voor Kuggelinus niets op, dan Collega Schrapenius te flikken, en als broeder aan te nemen; maar i de zucht om hem een poets te fpelén was daardoor flechts te groofcr geworden; want het was by hem een regel, dat men iemant die over ons zegepraalt, de zegepraal moest doen vervloeken, cn de bezitting van een goed tegen onzen wil verkregen, bitter moest maken. De onzalige gelegenheid om kwaad te doen verfchynthonderdmaal, tegen ééne gelegenheid om goed te doen; en men vind doorgaans honderd toetasters naar de eerften, tegen één toetasternaar de laaatfle. Kuggelinus kreeg gelegenheid om zyn party een knaauw te geven, en hy tastte toe. Zie die gelegenheid hier. De Eerwaarde broeder Krentenboom, een fyn mensch, ftond van diaken in den rang der ouderlingen over te gaan, en lag gewéldig overhoop met Dominé Schrapenius, met wien hy eene erfenis te deelen had, hen vermaakt door eene Godzalige bejaarde en nu in den Heeren rustende / ' juf-  . ( S3 ) juffrouw. Schrapenius, verweet achter rugs den ouddiaken Krentenboom, dat hy dcjufFrouw verleid had om hem mede erfgenaam te maken, daar anders Dominé alles had gehad; want die aan het geld van Schrapenius kwam, raakte hem aan de ziel, dus misgunde hy broeder Krentenboom zyn verkregen erfdeel. Deze [eerwaarde broeder was geen man om dat te verduwen; doch daar hy rechtftreeks nier aan Dominé'ruiken durfde, omdat hy belemmering duchtte in liet ouderling worden, Meld hy zich ftil. Doch zodra hy eenige fnuf kreeg dat Kuggelinus Collega SchrapeMus over dwers aankeek, verbond hy zich aan Dominé Kuggelinus. Hun eedgenootfehap zou zich evenwel in den omtrek van hun kamér hebben moeten bepalen, indien niet de onverzadelyke hebzucht van Dominé Schrapenius hen het middel had gegeven om hem een poets te fpelen. Collega Kuggelinus en Collega Schrapenius woonde op ééne gracht, en tegen hen over woonde een jonge bevallige en ryke vrouw, van een' onbefnoerden mond; zynde aan een' oud , ziekelyk man gehuwd, die groote fchatten Mt de West-lndién had mede gebragt. De beide Eerwaarde heeren zochten Mer ingang, bekoord door de West-Indifche gefchenken, die . daar te halen waren; maar Collega Schrapenius, behalve zyne inhaligheid, was wel geen man van vleefchelyke lusten, maar des te meer een man van geest en levefi, en door hebzucht en temperament aangezet, ftakhy Collega Kuggelinus de loef af, en boendehem van den drempel. Dit maakte den Eerwaarden Kuggelinus woedende: het geval van vreijcry in voorleden tyden woog zwaarder, naarmate hy deze verfchc uitbonzing zich voor den geest haalde; maar wat te doen? Wel! hy ging klagen by den Eerwaarden Krentenboom, die, op alles wel acht hebbende genomen, en de paruik verfchoven, en weder te recht hebbende gebragt, zyn Mn in de hand leidde, en overdacht of'er niet eene fpeculatie temaken ware, tenna- dee-  ( 94 ) ■dééle van Dominé Schrapenius. Na eèn wéinigzwygens, fchudde hy het hoofd ; en zeide: Ja wel! Dominé! ik weet niet wat men dénken moet van de familiariteit van uw' Collega met de juffrouw; De man is bekend, en de vrouw los. Alle waan die iemant dien wy kwalyk genegen zyn ongunltig is j word waarfchynlykheid in onze oogen, omdat de mensch zich altyd vleit met het geen hy gaarne had dat zo was als hy het wenschtéj Dominé wenschtedns van harte dat de argwaan van broeder Krentenboom gegrond mogt zyn; en, na lang peinzen, begreep hy dat het niets omhetlyfhad, dat dus alles flechts argwaan v.a's, indienmen de Gemeinte maar doen kon geloven, dat de zaken gelegen waren, zo als hy wenschten dat die waren.- Hy antwoordde: de broeder zegt daar zo iets.- Wy moeten ons eens naauwkcurig informeren, hoe de zaak legt. Zo veel ïs waar, dat ik Collega dikwils laat in de nacht,- by maanlicht, uit het huis der vrouw zie komen, en dat hem gisteren noch twee potten, ik dénk voor 't naast dat'er confyt in was, zyn te huis gezonden. Zou men zo veel ge-\ en, zonder groote inzigten'? Doch, broeder! laten wy ons voorzigtig in het onderzoek gedragen; gy, van uwen kant, en ik, van myne zyde; en in een nadere conferentie kunnen wy meerder bepalen. Dominé vertrokenbroéderKrcntenboom, een babbelachtig en voorbarig man, informeerde zich zo luidruchtig , dat eerlang de Gemeinte Dominé Schrapenius loens aankeek. Deze deed zyn best om den betichter uit te vinden, en hy ontdekte hem ook welhaast; maar, verre van hem aan te pakken, vond hy, tot groote ergernis der Gemeinte-, en verwonderingallerverftandigen, niet goed zyn' betichter aan te vallen. Het handfehrift fpreekt 'er dus van: Schrapenius vond niet goed Krenten,, boom in rechten te betrekken, wegens aantyging van vlee,, fchelyke ontuchtigheden, en zoeken der dingen die beneden zyn; het zy hy duchtte, dat die broeder achter za- »»ken  ( 95 ) ,ken gekomen ware, die de waereld niet weten moestJ ,, of omdat hy dacht hem Krentenboom wel n i unnenbetrekken, by de beroeping derEcrw. Ouderlingen." Hoe dit zy, Dominé vond goed alles tot dus verre zo te laten j mogelyk ware dan alles doodgebloed, na een kleinen ilorm by de verkiezing der ouderlingen. Maar Collega Kuggelinus , niets meer vreezende dan dat, oordeelde de kans niet te moeten verzuimen om de zaak te roeren. Hy had daartoe fchoone gelegenheid, dewylhy veel loops had, én 'er zich onder zyne Catcchizanten een groot getal oude vrouwelyke en mannelyke wyven bevonden, door wier klapzucht men de zaak levendig kon maken, maar dat was noch niet genoeg: hy predikte toen in dc avondweekbeurten. De eerfte predikatie die hy deed beftond in eene uitvoerige verhandeling der fcheeps vloot van Salomon, die op Ophir voer, wordende in de verklaring, tot bevordering van zaligheid der Gemeinte, de geheele carga der lading uitgepluisd, namelyk waarin die geheel en al zou hebben kunnen beftaan, en tevens wierd de waarde'bepaald. In de tocpasfmg fchimpte hy meesterlyk op den ryken rentenier, die uit verre landen, (de Ophiers van de Oost- enWesterfche maatfchappy én,) kwam, en, (dat by Salcmonsgereguleerde regeering geen plaatshad,) hier overdadig kwamen leven, tot ergernis der arbeidende geloovigen; en hy beklaagde het, met heete tranen, dat 'er Levyten gevonden wierden, die, niet met hunne tienders te vrede, om één beete confyts, of God wete het! waarpm meer, by zulke werkers der ongerechtigheid inkeerden, en , ten dienfte hunner vurige fchraapzucht, goedvonden derzelver jonge vrouwen , of al ware het ook dat zy onder de afgedankte Abigaëls behoorden, te gebruiken. Deze predikatie teekende Collega Schrapenius tamelyk wel af, ten minste hy paste die op zichzelven toe. De Eerwaarde Krentenboom liet niet na overal van die fraaije preek te  . ( ï>s ). tc babbelen, en zo raakte het gemeen 'er aan te pas, dat uit nieuv ,' ierigheid, met troepen, zich den volgende zondag ter kerke begaf by Dominé Schrapenius, die zo veel gedrangs niet gewoon was. Deze Eerwaarde man befloot op zyne beurt Collega Kuggelinus niet te fparcn; maar paste de historie van Achab en Naboth, en dat der mannen Belials, toe op zodanige Levyten die, door den leugengeest gedrongen, hunner medebroederen welvaart derwyze benydden, dat zy hen «éne fobre bcete confyts ten misdaad rekende, en daar een famentrekkend gif van formeerden. Dc Cemeinte rekende dit op den man aan, endaar het alle toehoorders niet wel vertrouwd is eene predikatie, en inzonderheid eene verwarde en vuilaartige predikatie, over te vertellen, wierd deze redevoering ineeneafgrysfelyke gerabraakte geftalte in de kroegen zo wel verhandeld als in de Oeffeningcn. Tot noch bleef het by prediken; maar wat gebeurt 'er'? De tyd om ouderlingen te verkiezen was gekomen, en toen braakte Collega Schrapenius, alles uit, wat de gal hem ingaf tegen broeder Krentenboom, die niet aanwezig was, hem affchildcrendc als een man Belials, onwaardig dezer Eerwaardige vergadering, en als een verbreider van ■vuile lasteringen. Collega Kuggelinus, zyn' vrind zo dicht hoorende afrosfen, vatte de party, op, en havende Collega Schrapenius, met alle de hitte van een lang verkropten ,wrok. Broeder prsefes kon geen gehoor krygen, de vergadering fcheidde in onörder, en het Jan Hagel kwam op de been, zich fplitfende in twee partyen, waarvan ieder zyn fchryvers had, die zelfs niets zakelyks wisten van den grond des gefcldls; men zong voomamelykfchimpliederen tegen Dominé Schrapenius, en de verwarring liep zeer. hoog. In dien toeftand waren de zaken, toen Dominé Kuggelinus een boekje uitgaf tegen Collega Schrapenius om zyne eerfte predikatie te verdedigen, en waarbyhyhem Schra-  ( 07 ) Schrapenius een' oproermaker in Gods kerk, en een ergerlyken fcheuringmaker noemde. Collega Schrapenius, niet lui t gordde op zyn beurt de wapens aan , om Collega Kuggelinus weder ruiterlyk te bejegenen; hy betichtte hem met alles waarmede hyzelf beticht wierd, en noemde hem een' verdoemden vent, een' leugenaar, en een man dié fcheuren maakte in de muren van Sion, die geen tien dui* zend geëstlyke opperlieden en metzclaars, in tién jaren, zouden kunnen Hoppen. Verbazehdwierdendieboekjesgelezen, niet om de geestigheid, maar om de hatelykheid, altyd een lokaas voor ryk en arm gepeupel, dat nooit leest dan voor uitfpanning, en wie de vuiligheden altyd best welkom zyn. Collega Kuggelinus ,zweeg niet ftil; maar nam het een toontje hooger, fchryvende een allerlchandelykst boekje van de converfatie, en vleesfchelyke lusten, van Collega Schrapenius, hem eenige wellustige vuiligheden te binnen brengende, die hy begaan had als ftudent, met ééne der dochteren van Zyne hospes, welk meisje hy lange jaren, zelrs toen hy proponent was, zyn' Abfalon noemde. Dit gaf aanleiding tot groöt rumoer. Eindelyk begon de regeering mishagen te krygen in den onbefcheiden yver der twee Eerwaardige Collegen, en belag eene vergadering. Pieteb. was daarmede verzocht, en daar men hem voor een' verftandig man hield, en daar men wist dat hy zichheimelyk moeite had gegeven, om te doorgronden waaruit de bittre woede der twee collegen fproot, vroeg men, na veelberaadflagens, zyn advys. Hy zweeg, en fchreef het volgende op een ftuk papier: DömihéKug,, gelinus, en Dominé Schrapenius worden, door Myne Heeren van de Wet, geinterdiceert van dit uur af aan, )t meer tegen elkander te fchryven, en te prediken; maar worden geboden zich, als gehoorzame burgers ftiltehouden, en verzocht, ter wegneming vanalleergernisfen, G „zich,  ( 98 ) >, zich, kan het zyn, te verzoenen. Zy bedenken leeraars te zyn. By nalatigheid van gehoorzaamheid van ,, het minste deel dezer bevelen, zal de overtreder, als i, een onrustige verftoorder van kerk en burgerftaat, terftond de Stad worden uitgezet, met veibod van 'er ooit ,, weder in te komen. Dit vind de overigheid dusgeraden, ,, ten beste der geftoorde rust, tot wegneming van erger,, nisfen, en welzyn van kerk en hare goede ingeze,, tenen'.' Dc vergadering prees Pieter , ftelde alles in forma en zond het de Collegen te huis. Dominé Schrapenius verklaarde geredelyk zich te onderwerpen; Dominé Kuggelinus, die gaarne Collega gewipt had, betuigde het zelfde; maar met een ontevrede hart. En hoorende dat Pieter. de voorname werkbaas van de ftopping der hannevechtery was, noemde hy hem tegen broeder Krentenboom, Piet Snot. Deze babbelaar breidde dien naam zo wydmondig uit, dat die door de ftad, onder al het fyne volkje van zyn ftreng, bekend en algemeen wierd; zó dat die naam nu een algemeene benaming is geworden tegen menfehen die wy wanen overbluft te hebben. Hoe ongelukkig kan men een alias krygen ? en hoe zeldfaam kan men vereeuwigd worden'? Pieter deed 'er het lachen toe. Of hy dit zou gedaan hebben, wanneer hy de gevolgen had kunuen voorzien , is een raadfel. Collega Kuggelinus riep opentlyk van den kantfel af, dat hy den naasten zondagavond een verzoening predikatie zou houden, en dat Collega Schrapenius by hem onder het gehoor zou komen. Het zelfde deed Schrapenius, bepalende den daaraan volgenden woensdag avond; nemende beide hun text uit het boek derPfalmen: Hoe lieflyk is ,, het dat broeders famen wonen!" Over en weder wierd amnestie van partyën uitgebazuind, en alles was in rusr. Alleen beklaagde Collega Schrapenius zich heimelyk, dathy, om  ( 99 ) om ergernis te vermyden, nu van de verkeering eencr vrindin moest afzien, daar hy zulk lekker confyt, enfchoojie prefenten, van haalde; 't welk Collega Kuggelinus in zyn hart bolde, en triomf deed kraaijen op zyh mesthoop. En daarmede eindigt deze verwonderlyke hanenkamp , en met één her eerfte deel van Pieters leven, om plaats te maken voor het tweede deel, dat niet min vol verwondwlyke voorvallen is. Einde van het Eerste Deel.   HISTORIE VAN DEN EERZAMEN PIETER SNEEG* BYGENAAMD JP X M T S W O T- O F DE GOEDE VADERLANDSCHE REGENT. EEN STICHTELYKE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS. TWEEDE DEEL. GEDRUKT In HOLLAND en voor HOLLAND. md cclxxxv n.  t MAATSCH. > KBDERL. LETTERK. v LEIDEN. J  D E HISTORIE VAN, PIETER SNEEG, C A P I T T E L XV. •Eerste gevolgen wn Pisïeus alias. Speculatie van Dominé en Pancratius. Wandeling van Pieter, en den Heer AL EX ANDER DE FOE. Onder de menfehen die Pieters bynaam fraai vonden, was meester Pancratius ééne der voornaamfte, en hy verbreidde denzelven overal; doch met meer behendigheid dan de eerwaarde broeder Krentenboom. Dominé, wiens tuinman en visfer door Pieter tot het dragen van een' hellebaard was verordend, ondanks dat de man de vaderen van Dort niet aankleefde , Dominé, die in de zaak van Collega Kuggelinus en Collega Schrapenius de neuteraliteit had omhelsd, omdat 'er in den twist voor hem geen winst, noch nieuwe promotie opzat, keurde opentlyk den bynaam van Pieter af; maar naar den inwendigen mensch dacht hy 'er geheel anders over: hy was niet wel in zyn' fchik dat de regeering, die flechts uit een' hoop leeken beftond, zo maar ruwelyk, éensflags een prop in den mond hunner A gees-  ( 2 ) geestelyke leidsleiden had geflopt; en daar hem niet onbewust was dat Pieter de groote beweegoorzaak dezer vernederende handelwyze was, achtte hy hem wel wat waardig; en om ook een weinig eere te hebben aan de wraak der gehoonde, of liever op den ftaart geknipte fraterniteir, nam hy zyn toevlwgt tot de Anagrammamakery! waarmede hy verwonderlyk wist om te fprinhen, gelyy de lezer reeds heeft gezien aan het woordje ,, Sara". Hy hield, zodra zich een woord aan hem opdeed dat aanleiding tot eene letterverzetting gaf die een' zin opleverde, den weg dien hy in sde fchryfwyze der Smousfen, had gedoemd, in het gefprek met de Mama van Pieter . toen hy den naam van Abrahams gemalinne doeréén koeskoesde, namelyk hy begon te werken van achteren. Leverde alsdan het woord een' zin op, dan was hy bekwaam daaruit te halen, en toe te pasfen, dat in geen 's menfehen bedenking by mogelykheid kon vallen; zo niet, dan knoeide hy zolang tot 'er een'-zin uitkwam. Deze liefhebbery was zo eigen aan zyn wezen geworden, dat zy hem op den kantfel navolgde, en zelf voor de bedden der ftervenden. Zo bewees hy , by voorbeeld , zyne toehoorders dat de mode een Godloos ding, en het leven nietig was, omdat,, mode" van acher af gelezen ,, edom" was, en de Edomiten waren Godloozen, ergo! — ,, Leven"op dezelfdewyzebehandeld , leverde hem ,, nevel" op, ergo ! wat was een nevel! — Met het woord ,, Papa" fprong hy ruim zo handig om, als na hem de hoogzalige Jungius, in zyneprofetïfche fchriften, deed. Van achteren gelezen, (dithieldhy zyne toehoorders voor, ten bewyze dat de Paus welhaast tuimelen zou.) was het woord,, appa'', mits men de voorfte p achter de eerfte a plaatfte, (men ziet of de man ook wat op het van achterwerken hield!) Nu, vertelde hy verder, was Papa een Grieksch woord, en de Grieken hadden geen H, anders zouden zy voorzeker Papah hebben  (.3 ) gefchrcven, eii dan was het woord ,, Happa" geweest: hu wist ieder ldnd, dat Happa! betekende, Wegishy I' -gelyk men dat dikwils hoorde, wanneer men den kinderen, een Hansfop in den kakftoel eerst voorhield, en daarna wanneer de arme fchapen met de handjes naar Hans grepen, fchielyk weg flak, en riep Happa! „Wegishy!" Deze man las terftond den bynaam van Pieteb. van achteren; en bevond hem alsdan te zynTONs, en daar Pieter wat lyvig was, meende hy dat hem by een' ton te vergelyken, en eindelyk by een' ton die vol gal tegen de eerwaarde heeren was, niet onaartig zou zyn. Hy deelde zyne bedenking mede aan meester Pancratius, die een poëet was, en reeds door een' bundel liederen verlcheidene geestelyke vergaderingen aan het fchreeuwen had geholpen, en daar door, gelyk in later tyd veel groote mannen , zich een' naam had gemaakt. Pancratius juichte de vinding van Dominé toe , en oordeeldé daar noch wat by te -moeten voegen, om niet, als een poëet die geen vin-' ding bezat, daar te ftaan; want een poëet zonder vinding vergeleek hy by een mensch dat moedernaakt daar ftaat. Hy rymde aanftonds voor de vuist op het woord tons, en waarmede meent dan de lezer'? Met gons . en gaf Dominé in bedenking, of dat niet ftof tot eene aartige beryming zou geven, wanneer men denheere ton* affchilderde als bevangen met eene vrygeestige gons"? Men kon 'ei ook spons op rymen, en 'er dan invoegen dat dc Heere, misnoegd op Pirter xons , hem eens zou doen drukken , door Joost, als een spons ; maar Dominé zeide, dat twee zaken jammer waren, voor eerst dat het woord geen toms ware; alsdan kon het 'er noch mede heen lopen, als men 'er doms op rymde, eene rymklank die de domste rymer dan daar wel brengen konde; ten tweede, dat de man wat groot was; want een regeerend man, die zo de dichter by hem onder verdenken viel, den A 2 dichj  ( 4 ) dichter kon benadeelen, kon men zo niet veilig betichten met een Gons te lopen, of verwyzen om dooi' den duivel als een fpons gewrongen te worden: als mehdikwils wenschte; een' groot heer wat doms toe te fchryven, ... ö hoeveel groote heeren bedreven wel domme Hukken! Evenwel was het beter de pen te huishouden , en den naam van tons flechts per traditie onfterfelyk te maken. Die grap ging wel door by hen en hunne gemeenzaamfte vrinden; maar het Jan Hagel, heimelyk aangeftookt door Collega Kuggelinus, en Collega Schrapenius hield zich aan den alias door de Geestelyke Heeren eerst uitgedacht , omdat die beter met des volks neiging en fmaak ftrookte,datisdathy onbefchofter was. Ondertusfchenziet men dat'er met de Geestelyke Heeren niette fchertfen valt: hy had met de regenten van den Schouwburg , met den oudburgemeester, en fecretaris, en met Mama, enz. verfchilletjes gehad, zonder dat het bepaalde aliasfen voortbragt; maar met de Heeren Zielbezorgers was geen fpotten. Midlerwyl was Pieter noch onbewust van de fraaije Anagramma van Dominé, en wist niet dat deze broeifche haan een kuiken had gebroeid uit den nieuwen fchimpnaam. Hy kwam 'er toevallig achter, gelyk men ftraks zal zien. ' Hy was tegen den avond van zekeren dag verzocht in het gezelfchap, daar hy de fraaije redevoering over de voortreffelykheid des Bybels had gehoord, en daar een nieuw, lid eene redevoering zou doen. Doch eer hy derwaarts ging, befloot hy het fchoone weder te genieten, en zich wat te verpozen van zyne amptsbezighedén, door het befpiegelen van de fchoonheden dernatuur, waardige bcfpiegelingen voor alle menfehen; maar zonderling waardig voor menfehen wier ampt hen den naam doet dragen van ,, Gods dienaresfe!" Die bcfpiegelingen leiden hen niet alleen op tot de verwonderlyke wysheid van / i den  ( s ) den oorfpïong aller dingen; maar doet hen eindelyk vallen op dc gelykheid der vcrgankelykhcden van alles wat ftof heet; en tot zichzelven keerende, houd het hen binnen de palen van matigheid, gerechtigheid, en nedrigheid. De fraaifte bloemen, zo heerlyk pralenden onder de min door de natuur begunftigden, als zy regenten, pralen op het kusfcn der eere, in een raadzaal, boven de fterveitngen die 'er voor eeuwig van verwyderd zyn, roepen hen toe: „Mensch! hoe edel! hoe achtbaar! vermaak u met „ onzen glans; maar bedenk tevens dat die ras verduistert ,, word, door de ziehf. des tyds; deszelfden tyds die zo „ welu als ons vervolgt, en die uw'< glans zo welzalver,, duisteren als de onze , en u zal brengen tot aarde, ge„lyk wy daartoe zullen gebragt worden. Waarlyk, ,, Groote , Wyze , Regeerende man, wy zyn in den „grond gelyk! Wy pralen in lusthoven, en velden! gy. ,, in uwe byzondere vakken; wy worden befchonwd met „gretige, gy met gapende pogen; maar .onzer beider praal ,, is eene voorby vliegende fchaduwe, en wy gaan beiden ,,.te niet. Een voordeel hebt gy op ons: gy hebt een„ onfterfelyken, eeni redelyken geest; deze zegt u, dat „ gy., bóven uwe medemenichen verheven, uw aanzien „en vermogen alleen hebt om weldadig te zyn. Hoort ,, deze ftemme!" De minfte grasfeheut zegt hen : ,, Groo„ te mannen ! wy voeden het vee dat u moet voeden en ,, kleden. Koningen der natuur! Dat vee komt gekleed „in de waereld om u te kleden, dewyl gy naakt op het „ tooneel der waereld verfchynt; weest dankbaar! Het is ,, fpoediger bekwaam zich te verzorgen , dan gy zyt; ,, weest nedrig ! Uw behoeftens , uwe broosheid, iw „dwaasheden vorderen onder u een verfchil van ftaten, „en geftrenge wetten; het vee, gevormd door de hand „ die u heeft gevormd, kent maar weinig behoeftens, cn ,•, heeft geen ftaatönderfchciding noodig , noch wetten t A 3 » om-  ( 6 ) ,, omdat het uwe ondeugden niet heeft; waarop zoud gy u ,, toch verheffen'? Ginds woont de nyvre landman onze ., meester, een wezen u gelyk: hy verzorgt u, door zyn eerlvkzweet, van melk , . boter en.brood, datuzonood,, zakelyk is geworden ; hy fmeekt G.od om hem, u ten on,, dcrhoud, weldadig te zyn: God hoort hem; weest ook ,5 weldadig!" In 't kort, de gehecle natuur roept de menfehen nutte befpiegelingen toe, ter hunner leering. Met foortgelyke befpiegelingen hield Pieter zich wandelende bezig , toen hy zyn' vrind de foe ontmoette, die ook wandelde. Of hy vatbaar geworden ware voor diergelyke befpiegelingen als Pieter , hier van zwygt het handfehrift. Zo veel is zeker, dat hy een beter leven leidde dan voorheen, en dus meerder achting had gewonnen, en dat hy ook zyne bc-r fpiegelingen had; want hy befchouwdc Pieter als zyn' broeder, en wandelde mymerende; en wat wezen dat eenigzins redelyk is mymert zonder befpiegelingen"? Hy was zedert eenigen tyd zeer ingenomen geweest tegen het lichtvaardig amptbegeven; en Renegaten zyn erger dan Turken. Hoe nu! myn vrind! zei Pieter, hoe zo ernftig! Door een belagchelyk voorval, antwoordde de andere, dat verdoemde- konkelen met ampten! ik heb 'er de nyd op. Braaf! hernam Pieter, ik zie gaarne dat belagchelyke voorvallen de menfehen opleiden tor ernftige bedenkingen. Dat zyn de flechtfte noch zotfte menfehen. Maar men moet niets verdoemen. Wat peinst gy dan"? vroeg hy verder. Wel, antwoordde De Foe, over een voorval misfelyk genoeg om 'er myzelven en myne eigen omftandigheden in afgebeeld te vinden, in miniatuur. Luister toe. Ik woon, gelyk gy weet, by zeer gegoede burgerlieden op drie fraaije kamers. De man is een diaken, die broeder Fulp is genaamd, en die eene jonge vrouw heeft met een kindje , dat eene' Min zoogt, dié du gunfteling^ der vrouw is , en by ons inwoont, tot dat zy met  ( 7 ) met haar' liefften, die haar tot Min heeft gehabiliteert, voor de rooden deur zal gaan. De vent heet een Chirurgyn; maar zo ik hoore , een zeer onkundig mensch, gemaft met een ysfelyke dons luiheid en laatdunkendheid. Dezen morgen, myne hospes iets te zeggen hebbende , raakte ik met hem in gefprek in het voorhuis, daar de winkel is, cn dat gefprek duurder langer dan ik dacht; de vrouw dronk thee'in de toonbank. Onder ons gefpiek kwam 'er een fupliant in die voor het minst zeerdeftiggekleed was, en zich verbazend diep boog voor den eerwaarden Fulp, zich op het allernedrigst aanbevelende in zyne gunste by de begevingeener opengevallen Chirurgyns plaats ' by de diakonie. Broeder Fulp ftreek zich onder de km, en Helde zich in postuur om een' man van gewigt te vcrtoonen, en zeide Monfieur! Wy zullen'er om denken, zodra broederen diakonen de correspondentie openen. Monfieur vertrok, na herhaalde aanbeveling, met eene noch dieper buiging dan by zyne inkomst. Ik zou op dit alles niet verder hebben gelet, had de vrouw niet eénsflags het woord tot my gericht, op deze aanmerkelyke wyze: ,, Ja! Edelmogend heer! myn man, (hy was naast haar „ gaan zitten,) die daar naast my zit, is, gelyk gy hoort, diaken; en nu is 'er.een Cherefyns ampt opengevallen, ,,-en ons huis ftaat niet ftil van de ftolestanters. Gyzyt „ ook een man die ampten hebt te begeven; en weet dus "ook wat dat om de ribben heeft". Toen wendde zy zich , zonder myn antwoord af te wachten, tot den diaken , en zeide; zyn hand teder drukkende, en met de andere'hem onder de eerwaardige kin ftrykende: „Maar „ Jantje weet wel dat ik de eerfte ftollestantbin; nietwaar? ,, myn jongetje! Kom janlief! geef my uw woord voor „ den liefften van Min. Het jawoord» poeslief! zo gc„reed, als ik bin geweest om het jou te gceven , toen ie men voeten daarom wou zoenen!" Toen drukte zy . A4 haar  C 8 ) haar lippen-op die van Jantje, die, om zyne eerwaardig, heid te bewaren, haar zagtelyk, en met eene air van ootmoedigheid, zo groot als ik ooit in een knaap heb gezien die tusfehen twee dienaars naar het tuchthuis word geleid, van zich afweerde. Maar poeslief likte Jantje zolang, verzeld door de drangrede dat anders Min geen brood had, want dat de lieffte.tot niets anders bekwaam was, zo hy niet voort geholpen wierd., dat Jantje zyn woord gaf, om het beroep door te dry ven , al zou hy een leeraar in het vervolg weerert offtemmen , naar den fmaak derbroederen, die 'er hem zouden doorhelpen. Dit voorval trof my diep' en ik befloot een wandeling te doen, om het nader te' bepeinzen, wanneer ik eerst bedacht hoe zot het ware dat een man, van dat Hof als de eerwaarde Fulp was, zich zo vele airs gaf, omdat hy een amptje van ten hoogften honderd daalders voor een gedeelte kon begeven. Ten andere , vond ik het van Monfieur onvergeeflyk dat hy, zo hy eenige bekwaamheid bezat, zich om zulk een amptje, zo diep voor zyn' medeburger vernederde , alsof de waereld 'er aan hing; maar meest trof my de rol die poeslief fpeelde , en haar invloed , die groot genoeg was om een' lompen kaerel, die een hoertje ftondte trouwen, aan een amptje te helpen. Ik dacht, ziedaar, De Foe! waarachtig uw Mama in poeslief, uw Papa in Jantje, en uzelven in den liefften van Min. Pieter ftond gereed hem te beantwoorden, wanneer het huilen van een' tamelyk wel gekleed man de aandacht der beide wandelaars tot zich trok. Pieter, vaneen'mededoogende geaartheid, liet zyn antwoord daar , en zeide; De Foe! laten wy trachten een; ongelukkigen te helpen. ' Met al myn ziel, antwoordde deze. Wat deert u? myn vrind! vroeg Pieter. Och! mynheer tons ! antwoordde de onbekende , ik ben ongelukkig!... Ik heet geen tons zei Pieter , ik ben de Schepen Sneeg. Dan heb ik den ver-  ( 9 ) verkeerden voor, hernam de klagende,. Maar mynheer gelykt evenwel den man die gisteren" meester Pancratius groette, toen hy met Dominé praatte, en ik hen voorby gaande, Pancratius hoorde zeggen, daar komt dc heeï tons. Pieter, Dominéés Anagrammaasbekwaamheid, en zyn liefhebbery om van achteren te werken kennende, vatte de kneep, en zeide: nu, myn vriend! laat het tons of wat anders .zyn. Ik zie u niet aan voor een' man die omgang heeft met regeer'mgslieden , en het is ook niet in den rang onzer verpligtingen gefteld om die te moeten kennen ; behalve dat men met die kennis niet altyd gelukkig is! Zeg my. uw ongeluk. Och! mynheer! hernam de man, ik zal u kort voldoen. Ik ben een vreemdeling, en van myn handwerk een eerlyk fchoenmakers knecht. Ik was vlcitig en zuinig, enverfta myn werk trots den besten; zelden kwam ik ten huize uit, nooit in een kroeg, en dus vergaarde ik een mooi ftuivertje, met afzigt ommy terneder te zetten. Ik was by een' baas die een allerbest, tuaar een alleronnoozelst man is, die door God met een lchynheilig, kwaadaardig, en gierig vrouwmensen van een wyf isgeftiaft, waarom weet ik niet;-wanthy verdiende beter vrouw. Zy hield oefening en pfahngezang met Pancratius, en Dominé is dikwyls van de party , die ik ook wel heb bygewoond. Myn baas is ccn gegoed man, en had ééne éénige dochter, die my niet ongaarne zag, en de vadermogt my zeer we1 zetten. Ik had zin in het meisje , enbegreep dat ik, door haar te trouwen, my en haar gelukkig kon maken. Ik fprak het meisje; maar dit kind volflagen ftaafsch onderworpen aan de moeder, wees my blozende af, doch zó dat ik wel bemerken kon, dat het niet van harte was. Ik voedde hoop; maar wat gebeurt 'er? Pancratius heeft een' neef, die, op hoop van doorDominé een ampt te krygen, hem om niet dient; en deze neef is ook (van myn ambacht. MM heeft, om kort te gaan , A S - Pan"  ( io ) Pancratius, geholpen door Dominé, op eene vroome vergadering , het huwelyk, fpyt dochter en vader, met het meisje geklonken, ö God ! een onwaardige een lichtlopende ichynheilige en onbekwame kaerel maakt my ongelukkig ! De Stad wierd my te benaauwd Met liefde en droefheid in 't hart ontvlugt ik die, om door den tyd, en het afzyn myner geliefde, myn droefheid en liefde te doen llyten. Pieter zeide, welnu! man! hebt gy moed om weder te keeren ? maar niet naar uw, baas! Och ! mynheer, verg het my niet. — Kom! hernam de Schepen, neenvmy en . dezen heer de maat voor drie paar fchqenen, en kom aan myn huis in de Stad: gy zult uw rampen vergeten. Ik beloof het u. De Stad moet geen naarflige en vrome menfehen misfen. Hy overreedde den man, en gaf hem zyn woonplaats op. Zy keerden naar de Stad, en wandelende zei Pieter tegen zyn' medewandelaar; ziedaar, De Foe! hoort gy al weder van één man, die, gelyk gy aan een ampt zyt gekomen, tot een huwelyk en beklante winkel is geraakt door kuipery, en omdat men geen-' weg met hem wist, In waarheid, alle menfehen zyn in den grond van geaartheid gelyk! Alle worden gedreven door zucht tot aanzien of geld, of tot beiden gelyk. Wy doen dan de mannen van regeering onrecht, wanneer wy hen befchuldigen, dat zy ,, alleen" ampten uitdeelen, zonder enkel op bekwame en brave lieden te zien. Een Jantje kan een' kaerel aanftellen, die, door die aanftelling , geen ander kwaad doet, dan in het vleesch der elendigen te kerven, die door behoefte onder zyn foltertuig worden gedrongen ; een onnozele fchoemnaker kan , door zyne gemalin , die ook een Mama is, een' fchoonioon en opvolger verldezen , die, voor die het lydem wil, leder verfnyd; maar beider misflagen hebben geene verdere 1 gevolgen,.-dan die huislyk zyn; daar wy, regenten, zo wy  ( «i ) Wy ons de Jantjes en fchoenmakers gelyk ftellen, dat maar al te dikwyls gefchied, fomtyds de welvaart en rust eener Stad wagen. \ Laten wy dan uit deze gebeurtenisfen deze les voor ons trekken: dat wy, door God tot hooger clasfe gefchikt dan de Jantjes, onze voortreffelyldieidmet uit het°oog verliezen, en ons die waardig maken, doonn het aanftellen van amptenaren geen" vry ér van Min, noch neven van Pancratiusfen te verkiezen. Zyn Stad met den dienst van deugdfame en bekwame lieden te voorzien, is l één der groote pligten van een' goed regent. De Foe zeide, dit zou het regentfchap verbazend moeilyk maken. Vrind! antwoordde Pieter, die moeite fchroomt moet niet op zich nemen om voor een Stad, of volk te zorgen. ,En welk eene verfchooning zal de beampte, de regeerende luiaart by God hebben, door Wiens gunst hy mag regeeren, wanneer hy by dat ontzaglyk Wezen, Opperregeerder der regenten! ty wien de zaak der menschlykheid van het uiterfte gewigt is, geene andre vetfchooning voor het niet doen zyner pligten, voor zyne vadzigheid, en de daaruit gefproten misflagen, en onheilen kan bybrengen, dan: ,, Het was te moeilyk !" C A-  C 12 } CAPITTEL XVI. Redevoering over i Lmuèl 8. v. 4 tot 19. Uitgefproken ,n eene vergadering , gaande uit /nL /enen die hunne groot/ie gelukzaligheid fielden tn vrygeboren menfehen te zyn. Zeer Jüchtelyk ! Pietek nam de Foe mede na de heimlyke vergadering , daar zy de volgende redenvoering hoorden. De vooraffpraak is nier voorhanden , het voorgebed even weinig; dus ter zake! T E X T. 4. ^ae bergaberbcn ffc& aïfe <£Ubfte ban 3$racl/ enbe fy nuainen tot^amnël/ te Öama: 5. €nbe fy feyben tot Bern/ giet gy fyt oubt getaa^en/ ™ utoe ^ouen en bjanbeien niet m uine taegen: fa fmetnuecnêïianing obecon*/ om omj te mijten/ geryfiaffeoe boïcüercn [{jeüben]. 6. .flSaar bit tooo?t tuaé nuaet in be oogê^amm$/ al£ fy fcybe/ n&eeft onamué'$ftemme te fjooten: enbe fp fepben: Mten/ maec baec fal een iftam'ng aiibcr an£ fpn. (Het woord tot dus verre" ftaatnietinhethandfehrift. Dit fchynt van later herkomst, en is inderdaad, eene volllagene nutteloosheid: immers hoort de gemeente wel, dat de Text is afgelezen, wanneer de fpreker ophoud met lezen, en zyn aanfpraak aan de gemeente richt. Het gebruik , hoe oud, maakt geene gebreken tot fchoonheden : en alle nieuwe inftellingen verdienen niet even zeer tot oude gebruiken gemaakt te worden; één en ander mag voortgekomen zyn , of voortekomen van wie het zyn moge.) 1 Lues  ( is ) Lieve Vrinden'. Onder alk de dwaasheden die de menfchelyke broosheid den redelyken mensch ooit kan doen begaan, is ontwyffélbaar ééne der gevaarlykfte, en voor zynen geest ééne der vernederendfte , wanneer hy zich afhangklyk maakt, en dat wel voor zyn geheele leven,'van eenig fchepiël zyns -elyk. Al zyne gelukzaligheid ftaat hy vry willigaf, aan d°e menfchelyke grilligheid van zyn medefchepfel. Hy vertrapt Gods grootfte gunsten, hem voorzichzelven, ter genieting gegeven; hy vergooit op eene Godlooze en ondankbare wyze het onfchatbaar recht van vryë wil opvolging, en verwyt, als met een tartend gelaat, zynen ooeckloenden Schepper dat Hy hem heeft befchonken met een goed dat hem mishaagt, en met een' tytel die hem walgcht, dat is met vermogen om naar eigen welgevallen te handelen en te genieten, en dat hem den naam van een' vryge'boren mensch is roegedeeld; murmurerende dus regen zyn' Maker, dat Hy hem. niet vernedert heeft tot een beest dat onder het juk, en den eigendom eens meesters, gebaard is. Hoe ysfelyk, hoe fporeloos, hoe vernederende is dit alles! Maar is dit zo. gelegen omtrent eenfchepfel 't welk dus handelt met zichzelven, (eh men vond zulke wezens van ouds aan de hoven , en men vind die noch heden!) hoe veel ysfelyker ,-hoe veel Godloozer word alles, wanneer een gantsch volk ,dus handelt voor zichzelven , en hunne ongelukkige nakomelingen! Maar laten wy, myne vrinden! voorzigtig fpreken , en liever zeggen, dat het ysfelyk zou zyn, wanneer een gantsch voHt dus „kon" handelen; want geheele volken beftaan niet uit loutre,dwazen, of deugnieten, en nimmer hebben de volken,zich zo verre vergeten, dat zy uit vryë beweging tegen één uit hen zeiden: „Broeder! wy en onze kin- »> de-  ( 16 ) deren zyn uwe flaven! doe met ons en hen wat goed „ is in uwe oogen." Het waren ten allen tyden de meest vermogendrie deugnieten onder een volk, die, uiteen Godloos baatzuchtig oogmerk, of dool' dwaze begrippen van glorie ingenomen, een' afgod verkozen, en dien door hst aan het licht misleid gemeen fmakelyk wisten te maken; gelyk de afgelezen textwoorden ook alleen de,, Oud,, ften" van het volk, als een' koning begeerende voor het volk, fprekenden invoert. Maar zyn 'er zulke deugnieten geweest, waren éénmaal de volken dwaas genoeg om zich door hen te laten diets te maken, dat een éénhoofdige regeering een volk bloeijend , geducht en gelukkigst maakt; want met andre momtuigen kon men de nieuigte niet verleiden; wat heeft'men te denken van een' mensch, één enkel mensch! dat, in goeden gemoede zich bekwaam acht om voor den bloei, het aanzien en het geluk van eenige milioenen zielen met eenen goeden uitflag te zorgen? In ronde woorden, dat hy een dwaas is, die uitdrukkelyk belyd zichzelven niet te kunnen bewaren, en dus ongefchikt is om voor zyn eigen geluk te zorgen Neemt hy zo veel op zyn' hals, alshoopende dat alles wel gelukken zal, dan is hy eene onverfchoonlyke lichtvaardige, die zyne medemenfehen waagt en hen voor niets rekent; neemt hy den rang van Koning aan enkel uit eerzucht, alsdan doet hy alles voor zichzelven, en is een dwaas, of deugniet. Neemt hyhet aan met eene waarachtige zucht om gelukkigen te maken ,... ö myne vrinden ! laten wy elkandcren niet bedriegen: zo veele menfehenhefdc is boven den gewonen weg der menschlykheid. Van duizend in de gefchiedenisfen die dit voorgaven, heeft men 'er negenhonderd negentig hun voornemen zien logenftraffen, en de andre tien werkten uit trotsheid. Hoeveel waagden dan de twee partyën-, toen de eene zich onderwierp, en de andere die onderwerping aannam? En wat moet ■  C 17 ) indet men van een verdrag denken , 'waarin eenige miljoenen nienlchen ■zich verbinden, om gcén wil tc erkennen dan die van één hunner medemenfchcn, zwak en zondig als zy, hem toevoegende; gy alleen zyt onze meester. Uw wil is voor ons Gods wik Maak ons allen gelukkig; of? fer uw rust, uw genoegen > uwe gezondheid, uw leven voor ons op, en laat ons u gehoorzamen , en, wy zyn uwe flavcn ,- maar laat ons vryë menfehen blyven'? Welk eene zichzelf tegenfprekende voorwaarde! En wat heeft men tc denken van hem die ftoutelyk durfde antwoorden: ik zal myn' wil „nooit" misbruiken; myn gezondheid , myn rust, myn genoegen en leven is aan uw geluk gewyd; allen zyt gy myne kinderen: ik zal u gelukkig maken ! Dwaasheid van den éénen, en verme-. telheid van den andren kant! Het evenwigt van magt cn invloed was tusfehen tle partyën dadelyk met dat ongerymd verdrag verbroken, naardien de eene party te veel afftond, en de andre te veel aannam, De ééne had niéts meer, toen de andre alles had; De misflagen van die duizenden konden, in het algemeen genomen, van weinig invloed zyn op den éénen man , die zo veel magts had;, maar de geringde misilag van den man die op zich nam om voor het geluk van zoveel duizenden te zorgen, en het in handen had, was van het uiterlle gewigt voor het geluk van die duizenden. 'Zekerheden wegens de eerile en ware ooi zaken van zodanig eenhar telyk verdrag, waarin de menschlykheid door beide partyën word beleedigd en ontëerd, weten wyniet: de oorzaken kunnen veellerlei zyn: wy hebben 'er eenigen.in hetvoorby gaan aangeroerd. Maar dit blyft myby, myne vrinden ! zeker, dat zo het eerfte volk op het tooneel der waereld, dat zich een' Koning verkoos, een'mensch heeft onder zich gehad, die by het geheele volk waardig wierd B ge-  ( i3 ) gekend , om zyne bekwaamheden en deugden, het bevorderen en vestigen van het geluk des gantfdien volks te worden toevertrouwd , dan noch is dit volk niet vry te fpreken van de dwaaste onvoorzigtigheid , omdat de verllandigfte , de deugfaamfte mensch altyd een fchepfel blylt, ter prooije van zwakheden en dwalingen, en dat de geringfte misfiag van zulk een magtig man, van eenen onloogchenbaren invloed is op het geluk, en ongeluk van het gantfche volk. Zeker is het dat de koningklyke waardigheid geené'Goddelyke inftelling is; maar in tegendeel dat die affchuwelyk was in de oogen van Jehova. By Ho fea, Cap. 13, vs. 9,10. heet het, tegen de verdrukte Israëliten: het heeft ube,, dorven , ö Israël! want in my is uwe hulpe. Waar is uw Koning nu"? dat hy u behoude in alle uwefteden 1 ,, ende uwe Richters, daar gy van zeidet; geeft my eenen ,, Koning, en Vorften!" Laten w.y nu de gebeurtenis in enzen text befchreven kortelykdoorloopen ; en wy zullen klaarlyk zien, van hoeveel fmaaks eene éénhoofdige regeering was by den Heere Jehova. De afgodifche volken verzonkeu in ondeugden, waren de eerfte uitvinders van dit voor de menfehen vernederende juk. De Heidenen, volgens de H. Schrift, hadden hunne Koningen; het volk ons afgebeeld als levende ondereen ftedehóuder, die van God wetten had waaraan die ftedehouder zelf onderworpen was, had geen' Koning. Het blykt aller klaarst dat, toen dit volk, of liever deszelfs Opperhoofden, een' Koning begeerden, alles in eene algemeene verdorvenheid was, die zelfs zo verre ging, dat de zonen van den vromen Samuël 'er niet vry van waren; want wy lezen in ons Text Capittel, vs. 3. ., Doch zy,,ne zonen, (de zonen van Samuël,) wandelden niet in „zy-  ( is» ) u'iyfre Wegen; maar zy neigden haar tot de gierigheid, ,, namen gefchenkcn , en bogen het recht." Wat gebeurt 'er? De vrome Samuël was onmagtig, fchoon door God gefterkt, en verlicht, zyne eigene zonen, ten rechterftoel te Berfeba verheven, volgens het 2 ) k-s 7.0 min onkundig waren dan hy 'er van was. Hunne Godloosheid kennende, hunne boosheid doorgrondende, en hunne onverzettelyke hartnekkigheid kennende, verwaardigt hy zich niet om met hen te redentwisten; neen, in de ziel bewogen met het arme volk, neemt hy zyn toevlugt tot een gebed, als een request tot Jehova. ,,Hy „bad den Heere aan!" zegt de Text. Och! had hy gebeden ; „ ö God ! verdelg allen die om een dwingeland ,, vragen voor hunne nakomelingen ; uit wat oogmer„ ken zy het vragen." Maar nu vcrfchynt Jehova, en wat doet Hy ? Hy befluit, en dat hoogst rechtvaardig , een volk door hem van een' Konings juk verlost , een volk dat het koninglyke juk geproefd had , en 'er baldadig om vroeg, door het inwilligen van dien verdoemelyken eisch zeiven te kastyden. Mogten, door alle eeuwen heen, de dwazen of fchelmen die daar roepen: ,, wy willen een éénhoofdige regeering hebben!" op het oogenblik het lot van Korah, Dathan en Abiram ondergaan! Of terftond door de volken, om wier juk zy fineeken, en fchreeuwen, geftecnigd worden! Verwonderlyk is het dat de Heere een ftraffe befloot over het geheele volk, daar de Oudften het ftuk alleen dreven; wat kan daarvan de reden zyn? God is rechtvaardig: hy zag de vadzigheid van een volk dat zyne vryheden, en rechten kende, en deze vadzigheid, die hen tegen hun beter weten aan , deed zwygen tegen de Domheid of Godloosheid van hunne Oudften, rekende Hy hen tot eenfchuld. Hadden zy zich, of terftond tot den Heere gekeerd, en gefmeekt vuur op den kop hunner Godloozen of dommen Oudften te laten regenen, of hadden zy hunne verdervers terftond hals en beenderen verbreizcld, de Heere zou het volk , dat Hem en Zyne wet alleen ter beftierders verkoren had, voorzeker bewaard hebben; maar nu, gelyk de Text zegt, hals  C 21 ) word Hy vertoornd tegen het ,, geheele" volk , ,, dat na 7.0 ,, veel wonderen aan hen te hebben gedaan, by deverlos,, fiiig uit de handen der dwingelanden van Egipte , door ,,ecn fchelmfchc, een onverantwoordelykc, én verrader,, lyke kalmte, de Oudften ftraftéloos liet vragen om een ,5 nieuw juk." Was de toornc wel ongegrond? Wyzclven , myne vrinden! hoe vervolgd, en hoeveel belang wy by verdraagfaamheid en langmoedigheid hebben , bekennen niet zonder warmte, een volk te zien dat proef had van een eigendunkelyk juk, en in ftilte zyn Godloózc overheden laat vragen , om 'er hen onder te brengen op nieuw. In het midden eens rechtmatigen toorns, blyft evenwel de Jehova , dc zagtmoedige, zo wel als de rechtvaardige. Hy zend Samuël tot het volk, niet tot de Oudften alleen. Als gy hen ten hoogfte , zegt God, betuigdzulthcbben , alsdan zeg hen wat de Koning zal zyn waarom zy vra•,, gen." Als gy hen zult hebben voorgefteld, hoekwalyk zy doen, door ftil té zitten, daar hunne Godlooze Oudften van my vragen, om af te hangen van de zinlykheid van één' eenigen hunner medezondaren, en dat na dat ik hen verlost heb uit de klaamven van zodanigen, en hen, met zagtheid, vryë menfehen heb gelaten, geene overheid hebbende dan myne inzettingen, cn de mannen die voor die inzettingen waken, als gy, ö iSamuel! hen dit alles onder de oogen hebt gebragt, en zy evenwel dringen op het hebben van een' Koning, gelyk de Heidenen, vertoon hen dan tevens, dat, na my verworpen te hebben, dat ik hen de Heidenfche vruchten van dit Koningsfchap zal doen fmaken. ö Edele, ö Menschlievende, p "Rechtvaardige woorden! Hoedanig zou nu de Koning zyn? God laat hier in één woord alle éénhoofdige beftieringen afmalen door den mond van Samuël. ,, Deze zal des Ko- nings wyze van regeeren zyn: Hy zal uwe zonen ne- men." B 3 Eene  ( 2Z ) Eene waarachtige waarheid is in deeze waarfchouwing vervat, tot in onze dagen zelfs toe. Zegt niet de Koning als hy belust is om een' grooten naam te maken in den oorlog, of als hy zin heeft in een brok lands van zyn nabuur; ,,Gy, boeren! waar zyn uwe zonen, mynegebo,, ren lyfsëigcnen'? Ik heb hen noodig, voor myn' recht,, vaardige zaak." Dat heet eigently k ; ,, Ik heb het bloed uwer door God cn de natuur vrygeboren kinderen noodig, voor myn glorie , of hebzucht." Hoe het zy, de boer, vader gelyk een ander mensch, vader gelyk de dwingland zelf vader is, moet zyne natuurlyke liefde in het fchreijend harte fmooren, en, wil hyzelf niet in dc keetens, of den hals wagen , met een' lagenenden mond, des dwinglands, des monsters voeten kusfen; dewyl zynbloed de eere had voor 's Konings rechtvaardige zaak vergoten te worden. Ziedaar, myne vrinden! dc cerfte belofte van God almagtig gedaan aan vryc menfehen, die een éénhoofdige regccringiverlangden. Is het met dc verdre belofte beter gefteld1? Neen, myne halfvryë broeders! (God betere het!) — even zo flecht! God, om dc willekeur des tirans zyn volk af te fchetfen, zegt: ,,Hy zal van ,, uwe zonen Overften der duizenden , ende der vyftigeii maken." Verbazend onderfcheid ! Zal dar naar verdienften gaan 1 Zal by dat verbazend onderfcheid het heil des volks worden beoogd'? Verre van daar: de Almagtigeduid door dat onderfcheid alleen aan, dat het lot der zonen des volks die de tiran nemen zou, en die hy niet voor zyn roem- of hebzucht zo maar terftond zou doen vermoorden, aan zyn' wil cn begeerte alleen zou ftaan, Als men de hoven noch hedendaagsch beziet, en men dit gedeelte van Gpds waarfchouwing tegen de Koningen in aanmerkingen neemt, moet men verftommen, over de waarachtigheid daarvan, Het is alsof God tegen zyn dvyaas volk zeide: j! Pas.  ( 23 ) Pas op! door alle eeuwen heen, zal de geweldenaar van , uwe kindren maken wat hy wil. Niet naar dat pf verdienen, niet naardat hy zich meer geluk voor het Volk „ belooft; maar enkel naarmate zy hem vleijenkunnen en ,, om zyn magt verder te misbruiken, tot het maken van ,, meer afhanglingen." Ondertusfchen, wil G od zeggen , zal den jongen flaaf hlyven. De verdre waarfchouwing is, dat de zonen des volks voor den dwingeland ploegen ,, zullen." Niet alleen, (en dit is opmerkelyk, gelyk wy reeds gezegd hebben,) is het geene God aan de dwaze Konin»beH,eercndc- Israëliten waarfchouwt, alleen betrekkelyk tot hen; neen, het raakt de Koningen van alle ecuwen. Hoeveel moet overal het arme, het door Godlooze list verflaafdc volk, oud en jong, niet met zweet en aagSï opplocgcn voor de fchatkist der tirannen? En tot wat nebruik? tot hun pracht, en grootheid, ter betaling van die kleine dwingelanden die men foldaten noemt, werktuigen om den oppertiran tegen het volk te dienen, wanneer dit zegt: ,»Wy kunnen zo veel niet opploegen!" Tot dus verre geld het de rampen die eene éénhoofdige rcecring na zich Hepen zoude voor alles wat mannelyk was; maar nu worden de vaders gewaarfchouwd, op dc nadruklykfte wyze, voor de onzalige gevolgen, van zodanig eene regeering omtrent alles wat zy vrouwiyks voortbrengen, ï. De Koning zal uwe dochteren, (daar onder zyn de getrouwde dochteren, vrouwen van anderenbe,, grepen,) nemen." En wat zal hy daarmede doen ? Gelyk hy zal doen met de mannen; dezen zal hy dood laten fiaan voor zyn eigen roem of hebzucht, 'er vleijcrs en deugnieten van maken; en 'dedochters; deze zullen zyn flavinnen zyn; in 't kort, hy zal met zoon en dochter doen wat hy wil, naar ligchaam en ziel. Hy zal de dochteren maken tot„ Apothecaresfen;" totgeneesmeesteresfenvan B 4 ' lig-  ( 24 ) Ügehamelyke ziektens? Neen! Broeders! Zy zouden door den tiran , die haar aanmerkte als zyn geboren eigendom , gebruikt worden tot geneesmiddelen voor de kwaaien eener ontuchtige, eener brooddronkene Koningklyke ziel. Hy zou haar uit de armen eener moeder latenlcheuren , (voor 't minst zou by die magt hebben,) eener moeder dié de tranen die een dochterroof natuurlyk moet voortbrengen, zou moeten verfmooren, cn noch zou moeten veinzen eene eere 'er in tc Hellen, dat mynhcerc de Koning haar genacht fchandmerktc, door zich eene openbaare hoere daaruit te verkiezen. De man die eerlyk was, zou den Koning met genoegen zyne vrouw die hy beminde moeten afftaan, en dehandkusfen vanden roofzuchtigendwin-eland die 'cr hem toe dwong, Qf een man die behendig de eere' zyner vrouwe, en zyne eigene eere wilde redden voor de klaauwen van den wellusügen gekroonden fchender, zon het vergaan gelyk het de „arme"Urias verging: „Zet hem „ vooraan in den ftryd ! " Verder zou de tiran van de vrouwen ,, Keukenmeiden," dat is volflagen flavinnen maken. Nadat de gezalfde wellustige geweldenaar zyn door overvloed, (de vrucht van zyner onderdanen zweet,) geftookte lusten en vuile driften met de dochteren voldaan had, tot walgens toe, alsdan zou hy hen verfchoppen, of vernederen tot den laaguen ftaat, en dat alles ftraffeloos; want wie zal ondernemen een' man te ftraften,. gediend door eenige duizenden gewapende menfehenflagters, aan zyn belang verknocht, voor hem kruipende om bevordering? en omringd van honderde van vleijende fchelmen? die hem als zo veel duivelen, inblazen : ,, Gy zytKonin11, enverbeeld God , die alles vermag!" By zulk eene man wil de Almagtige zeggen, 6 Volk! beftaan geen banden van rnenfehelykheid, geen rechten van ouderen , geen billykheid, epz. ten minfte hy kan dit alles vertrappen. Zodanig  ( 25 ) n.ig zou de lieer Koning handelen met 's mcnfchenbloed; hoe zou hy leven met 's menfehen goed? Misfchién zalhy hen dat laten? Verre van daar, niet langëi als het mynen heere den Koning behaagt haar dat te laten, en tot dat hy 'er zin in begint te krygen, Alsdan heeft hy flechts de woorden te gebruiken die in ons land een' Koningsdienaar gebruikte, wiens eigendunkelyke befliering ons noch versch in geheugen is: ,, Todo es mio!" Alles behoort aan my! ,, De akkers, wyngaarden en olyfgaarden zal hy nemen ," en wel niet de middelmatigften; maar „ die de beste zyn." Wil hy dat niet gcweidadig doen , maar met zweem van welvoeglykheid, daar weet een heer Koning terftond raad toe, en is hy daartoe tc bot, zyn vrinden weten het, en heeft hy geen verftand genoeg om uit tc vinden , hy is ondeugend genoeg om zich een Achabs flukje te veroorloven. Noch meer, wil hy voor zichzelven zyn vuile klaauwen aan den roof flaan , hy zal de landen en goederen nemen voor zyne ,\ knechten," zegt de Text; dat is, hy zal'er de guiten die hem vleijen mede beloonen, om , door die edelmoedige mildadigheid , andre hovelingen, zyne knechten , aan te moedigen tot fchelmfche vleijery, op hoop van ook deel te hebben aan de edele mildheid van hunnen heere den Koning. Zo zal hy handelen tot met liet,, zaet" toe. Hy zal het ,, vertienen" zo ook de wyngaarden die hy niet en fteelt. Dat is hy zal dus fpreken: ,, Volk! „dat my met ziel en ligchaam, met goed en bloed, in ,, vollen eigendom , toebehoort, omdat ik door toeval „uw' Koning ben geworden! Alle zaden die God vry voor ,, alle menfehen vormt, alle derzelver voortbrengfels, voor ,, menfehen en beesten daaruit voortgekomen, zult gy my ..afftaan voor één tiende gedeelte; ten loon', dat ik uw ,, zonen neme, en laat vermoorden in wingewesten die „ik wil maken, cn voor dat ik, als het my lust; uwe dochteren tot myne hoeren neme." Maar daarby zalhet 13 5 niet  ( 26 ) riet blyven: de heer genadige Koning kan ook lust krygen, om ,, de knechts en meiden, de fraaillejongelingen, ,,en werkbeesten te nemen, voor zich, of voor zyne ,, knechten, én niets zal hem dat beletten." Hctlcvendige vee zelfs zal hem ten eigendom worden geboren: ,, Hy ,, zal het vertienen." Eindelyk hcfluit de Heere alles in één woord, vol nadruk: Gy zult hem tot knechten ,,zyn," datis, naar de wyze der Oosterlingen: zyne,,ila,,vcn" zyn! Eene vrceslëlyke waarfchouwing! Maar de Algoedheid waa.ifchouwt noch nadrukkelyker: ,, Gy zult wel ten dien dage roepen van wegen uwen Koning, ,,dien gy u zult hebben verkoren; maar de Heere zal u ,,niet hooien." God kent des menfehen harte, en het beloop hunner harstogten; Hy weet dat die in geen enkel mensch geplaatst zyn, derwyze dat men aan één enkel mensch zo veel magts kan vertrouwen, zonder een behoorlyk tegenwigt dat die harstogten breidele; Hy heeft nooit zodanig een fchepfel willen vormen; want waar is de man die vry gefchapen is van het onzalige vermogen cm te dwalen? Dus kon God de klagtcn des volks voorzien. Hy drukt derhalve hen noch ééns op het hart, de woorden: ,, dien Gy u zult verkoren hebben;" als zynde alles waar over zy klagen zouden, zichzelven te wyten. Derhalve ,, God zal u niet hooren!" Met allen recht. Zy verdienden niet gehoord te worden; zy, die na zulke uitdrukkelyke waarfchouwingen, van dat zal u van een'Koning overkomen , (God zegt niet eens dat kan u van hem overkomen; en dit ware noch genoeg om voor ecuwig van eene éénhoofdige regeering af te zien,) noch baldadig, zinneloos en Goddeloos zwygende verdroegen dat hunne Overllcn daarom vroegen, en eindelyk zelf, (want nu fpreekt de Text van 't,, Volk,") Samuëls waarfchouwingen op last van den God der vaderen, hunnen verlosfer van het juk der.Egiptenaren gedaan* verwierpen; en dus» ge-  < II ) gelyk de Heere het opvatte, Gods waarfchouwingen zei ven in den wind flocgcn; Zy hebben nietu, maar my ver„ worpen!" zegt Jehova. Verdiend zulk een volk een beter ipt, dan onverhoord te zuchten onder een' dwingeland , die op hunne klagten over eene harde regeering hen toevoegde; „Myn Vader heeft u met roeden gegeesfelt; , maar ik zal u met fchorpioenen kastyden?' "ziedaar, myne, helaas! om leeiftehingen vervolgde mebrocderen | die echter vryë menfehen geboren zyt; doch die ook de vruchten der eigendunkelyke magt gefmaakt hebt, de waarfchouwingen van den Almagtigentegen de éénhoofdige regecring, ,, Alles," zegt het boek waarin deze nadrukkelyke waarfchouwing gevonden word, ,,is gefchreyen tet onzer leeringe." Wat nut kunnen wy, v'rygeboren Nederlanders! dan nu voor ons trekken uit deze waarfchouwing? Zeer veel en groot nut, myne broeders! Laten wy Gods waarfchouwingen gedaan aan Israël, pnze kinderen indrukken als ook kunnende dienen tot waarfchouwingen der vryë Nederlanders. En, och! God laat fomtyds de dwalingen der volken toe, om na verloop van eeuwen andre volken daar tegen te waarfchouwen. Och mogten 'er in onze dagen geen Oudften geweest zyn, die, ten dienfte der heerschzucht, om eigenbelang, hunne Hemmen hadden verkocht, om een'vaderlandfche Oldenbarneveld aan- de woede eener op 's lands vlammende vryheid eigendunkelyke beftieriug op te offeren, en die dus in hunne harten fchreeuwden: „Jehova ! geef ons een Koning !" Och! mogten 'er niet noch Oudften gevonden worden, die, om hunne zwagers, neven , enz , dieindenkrysdienst zyn, of dat ledigloopers zyn, die zy door een éénhoofdig bellier, ten koste van het gemeen, groot zoeken te maken; en ten dien einde zich niet zouden ontzien, te roepen: „ Geeft ons een' Koning, gy Heeren Staten!" Och ! mogten 'er seene Oudften meer onder ons leven, dieomzich- zcl-  ( 28 ) zeiven meei en meer in hoogheid te verheffen, ofhunne zakken te vullen, de gemeente gaarne, door hunne Godlooze of verleidende creaturen, (deHeere wetehet!) zouden beduiden dat een Graaf van Holland, het geluk des lands uitmaken zoude! en gaarne hadden dat het verblind gemeen uitriep : ,, Wy willen een' Koning hebben !" Mogt God de harten der brave Regenten verlichten, om deaanflagen van zulke Oudften te doorgronden, en den raad dier mannen Belials te vermelen! Mogten zy, in de keuze hunner amptenaren, niet naar aanzienlyke mannen alleen; maar naar eerlyke cn bekwame mannen tevens zien ! Mogten zy toch begrypen dat dc aanzienlykheid eens mans niet de volken gelukkig maakt, maar wel de wyshcid en deugd ! Bevlytigden zy de aanftelling van zulke Oudften, zouden 'er dan wel zulke gedrochtclyke Oudften zyn, die in hunne zielen zeggen, en wenschten dat het volk het luidkeels riep: ,, Wy willen eenen Koning?" ö Volk van Nederland ! denk aan het bloed uwer vaderen, vergoten voor de vryheid : het wyst u naar deze waarfchouwing van God onmidlyk zeiven gedaan, tegen een clasfe van menfehen, die zich gekroond, moord, oveifpel, diefftal, roven, branden, vrouwenfehennis, en de vertreding van alles wat heilig is, veroorloven; en die het nooit ontbreekt aan voorwendfels, om hunne Godlooze fchending van deheihgfte rechten des menschdoms te wettigen. Dat bloed roept u toe: „denkt wat wy van de koningen geleden ,, hebben. Verfoeit hen. Daar moeten geen Vorsten op de aarde zyn!" Ditlaatfte toont, en leert God Almagtig zelf aan een vry volk: Hy ftelt hen de drukkende regeering eens Konings voor, en wil niet dat zyn volk'er éénerkenne; hoe hatelyk fchilderthy de koningklyke befliering af? eatcvens hoe waarachtig juist? Dit alles öptfat ieder vry volk, daar door bewaard worde, (en zodanig zyt gy tot noch toe,) en'er zich aan zou fpiegelen. Doorloop de boeken der Ko>  ( *9 ) Koningen, en gy zult zien, of Gods waarfchouwing opgronden fteundendie recht waren; doorloop alles wat dit land onder de graven, en laastelyk onder den tweeden Philips is overgekomen, en vergelyk Gods waarfchouwing aan Israël; hoe zult gy die waarfchouwing kunnen houden als ook aan u, ö Volk! ö Ncêrlands Israël! gedaan"? Leert dan uwe vryheid eerbiedigen; zkt alk die Oudften,-en die creaturen die u diets maken, dat eene éénhoofdige regeering u gelukkig zou doen zyn, aan, als muiters tegen de bevelen van den Almagtigcn aan zyn volk gedaan, u ten fpiegel en waarfchouwing. Verwydert de zulken verre van u. Legt de geweeren op nwe fchouders, en gordet de zwaarden aan uwe heupen, ter wederftreving van een,juk door den Almagtigen zeiven veroordeeld, en vervloekt; en zyt verzekerd dat de Jehova God , die Israël uit den diensthuize geleid heeft, u met Zyne verdelgende Engelen zal voorgaan in den ftryd. Amen! Pieter was gedurende deze redevoering zo ingefpannen geweest, dat hy een groot gedeelte vocht uit zyn neus was kwyt geraakt, zonder dat De Foe, die dat gewoon was, 'er ééns op had gelet; maar dek'raagvanPiETERhad zelfs last geleden, en dit bragt De Foe hem onder 't oog. Pieteb. bedankte hem, en zeide dat zulk eene redevoering wel een fchoone kraag verdiende; maar dat het hemfpeet dat Dominé, Pancratius, Kuggelinus en Schrapenius 'er niet tegenwoordig waren geweest, om zich in zyne ingefpannenheid te vermaken, die hen dc vinding van zyn'bynaam had ingeftort. Wie weet, voegde hy 'erby, ofhen geene onreiner gedachte waren ontlopen by hun te rug komst, dan het vocht dat myn neüs is ontvloeid'? en tot welke aliasfen zouden wy dan omtrent hen ftof hebben? Geloof my, myn vrind! heethoofdige, wraakzuchtige en hebzuchtige geestelyken, zyn altyd heerschzneh/ tig,  C 3o ) tig , eii zyri doorgaans voor vechters van eene éénhoofdige befliering, die altyd hun invloed op de menigte noodig heeft, byzonder in een land daar het Opperhoofd naauwlyks is gevestigd; Hy noodigde De Foe op het avondmaal, en deze verzelde hem gaarnewant hem was geen wys» heid van boven ingeftort, maar hy ondervond dat 'er vvysheid te halen Was by Pieter , en zag zyne achting, door den raad van dezen vrind te volgen j dagelyks toegenomen. Men gelieve in het oog te houden, dathy De Foe en niet Dc Fou heet, en dat hy alleen in de opvoeding was verzuimd. Hoe veel zulke menfehen zyn 'er in de waereld! C A P I T T E L XVII, Aanmerkenswaardig gefprek van Pieter met den Heer D'e Foe, na den avondmaaltyd. Waardig des Lezers aandacht^ nr^ e huis gekomen zynde vonden zy den ongelukkigen -*■ fchoenmaker, die door Mevrouw Sneeg in de keuken wel onthaald was, terwyl men Pieter verwachtte. Gy zyt ook vervolgt van belangzieke menfehen? myn vrind! zeide Pieter. Ja, mynheer Schepen! antwoordde de man, gy alleen bevredigt my weder met de menfehen, die ik byna allen begon te haten. God geeft dan noch goede menfehen, en, dat zeldfamer gefchenk is, goede regenten; minzeldfaam, man! zei Pieter, dan gy denkt. U ontbreekt gelegenheid om hen allen te kennen. Dat is waar-  ( 31 ) waarachtig, mynheer! was het antwoord; maar ik heb dikwyls hoorcn zeggen, en dat van voorname klanten, dat goede regenten, en goede Dominéés altyd zeldfame verfchynfels zyn. Nu, zei Pieter, dat is tot daaraan toe: ik heb van u gehoord dat gy zo veel hebt, dat gy u ter néder kunt zetten; maak voormy en dezen heer ieder drie paar fchoenen, en voor myn' koetzier en twee knechten, een paar laerzen, en ziedaar zes ducaten tot een gefchenk; De Foe gaf 'er zesby. Demanbegonteweenen, en borst uit: Goede God! hoe kon Dominé en Pancratius zulk een' man befchimpen !... Vrind! zcIPieter , gywilt myne goedheid flecht beloonen, door my met eenige elendigen nader bekend te maken; dagelyks loopen 'er my genoeg op het lyf die ik niet myden kan; het is dus niet beleefd dat gy 'er my meer voor de oogen brengt. Weet gy my wat goeds van Dominé en Pancratius te verhalen"? gy zult my beter beloonen. Ga in vrede naar uw drieftal. De man vertrok, verwonderd over een' regent die men voor een' vrygeest hield; maar noch meer verwonderd over den geloovigen Dominé en den vromen Pancratius. Toen dezen het gebeurde hoorden, zei Dominé: zo doen de werkheiligen! en Pancratius noemdePiETERs goedheid eene blinkende zonde. Na denavondmaaltyd, zei Pieter, na een weinig peinzens; deze man maakte daar eene kleine Apologie voorde Koningen, die onze waardige redenvoeringdoener niet had behooren te vergeten. Hy onderftelt dat 'er flechts weinig goede regenten zyn, by gebrek van alle regenten te kennen. En de prediker beging den zelfden misflag omtrent de Koningen. Waarde vrind! een millioen oogen zien feherp op één mensch, en begluren hem tot in zyne minfte verrichtingen , trekken 'er gevolgen uit, ert uit een gedeel-' te befluiten zy tot het geheel, en dus dikwyls zeer verkeerdelyk. Gy moet 'er by in aanmerking nemen, datdc Ko- nin-  ( y- > Hingen aan noch grooter misflagên bloot Haan, Want heus hen onmogelyk de behoeftens van een millioen menfehen te kennen; dus moeten zy dooi' de oogen van anderen zien, en dat wel door de oogen van menfehen die afgericht zyn om hen aan te zien, in welk licht de zaken aangenaamst moeten worden voorgefleld: dus loopen zy gevaar van duizendmaal fchuldeloos onrechtvaardigheden te begaan, terwyl zy menen goed te doen. Dit is een gevaar .myn waarde De Foe! dat de menfcb.cn die uit eigen oogen kunnen zien maar al te dikwyls loopen; men behoorde dus dc Koningen te beklagen, en dit had onzen prediker niét behooren onaangemerkt te laten voorbygaan; ziedaar wederom een haaltje van menfchelyke broosheid ! Gy zult my evenwel moeten toeflaan, antwoordde De Foe, dar de prediker het niet geheel vergat. Immers zeide hy, dat al had God gezegd, deze rampen kunne;? u vaneen' Koning overkomen , liet noch gcvaarlyk was zulk eene regeering tc verkiezen, dit fchy nt een beklag van de Koningen in zich tc bevatten. Dan Israël deed een hechten eisch. Ongctwyfeld! hernam Pieter ; zy zyn'er ook voor getuchtigd; en voor zo verre ben ik het met den prediker ééns, dat het eene onnatuurlykc dwaasheid in den mensch. is, eene regeering tc verkiezen, waarjby, zoveel word gewaagd, als God zegt dat zyn volk daarvan zal overkomen. Maar alle menfchelyke inftcllingen zyn onvolmaakt, omdat wy menfehen niets volmaakts kunnen voortbrengen. De regeeringsvormen nu zyn menfchelyke inflellingen, en geen regeeringsvonn kan dus zonder onvolmaaktheden zyn. Den besten te kiezen is zekerlyk het verftandigïfe. En het is ontwyfelbaar dat eene regeering, waarin de menfehen gezegd word, en niet anders kan gezegd worden ► dan gy zyt vryë menfehen , verre te verkiezen is boven eene regeering,, waarin men tot de menfehen kan zeggen: Uw ligchaam en ziel, uw goed en haven, ditallesbehoort, aa-u  ( 33 ) aan my< Maar dc rcgeéring die ons voor vryë menfehen verklaart, is daarom op verre na niet volmaakt. Echter hoe onvolmaakt, ik verkies voor my niet dat myn lot, en dat my ner nakomelingen, af bange van één' enkel mensch; maar daar het gebruik, en eene gevestigde ftaatkunde , den raag cn magt der Koningen heeft bepaalt, beklaagikde Koningen die het wel mecnen, en zo veel goeds doenalszy kunnen, en fpaar myn'afkeer voerde kwaden. Waant gy onzen regeerings vorm volmaakt? dan bedriegt gy u grovclyk. Aan hoeveeie onéénigheden , wier gevolgen fchadelyk voor het volk zyn, aan hoeveel langwyligheden in het nemen van be-fluiten die fpoed verëisfchen, ftaat ons land dikwyls ten doel? Deze gebreken heeft eeneKoningklykeregeering niet. Laten wy dan befluiten, dat, zo als de zaken nu zyn, 'er zo wel Koningen als republieken moeten wezen , God beware ons evenw el voor eene éénhoofdige regeering. De Foe hernam, hoe kwamen 'er toch gebreken in onzen regeeringsvorm ? welke zyn die? waarom die niet opgeruimd? en hoe zyn die op te ruimen? Gy doet my gewigtige vragen 1 antwoordde Pieter. De gebreken waren vruchten der menfehelykheid , gelyk alle gebreken zyn; welke die zyn... gy maakt myby na verlegen! Waarom die niet opgeruimd ? het is de vraag, of door die opruiming geen andre gebreken zouden te voorfchyn komen, gevaarlyker dan die men weg wilden ruimen ? en hoe die op te ruimen zyn, is een vraag die de kundigfte moeite zou hebben te beantwoorden. Hoe bezwaarlyk valt het de tegenftrydige belangens van twee menfehen te veréénigen? Wat willen wy ons dan vleijen met de vcrééniging van zeven geheele landen, in verfcheidene zaken verfchillcnd van belangen, en geregeeid door menfehen , wierbyzonder verfcliillend belang weder verbonden is aan de belangen van de Provintie of Stad daar zy bewint voeren ? De meeste Provintiën, by voorbeeld, oordeelen het teC gen  ( 34 ) gen haar belang te zyn een' Stadhouder te hebben $ andeoordeelen , of geven ten minste voor van oordeel te zyn , dat hun Provintie een' Stadhouder noodig heeft. Hoe dit gefchil te beflechten ? Gy moet weten, myn vrind ! dat toen de zeven landen een verbond van veréeniging flooten, één belang hen daartoe drong. Allen waren zy bedacht liet Koningklyke juk af te fchudden , cn door dat onderling Verbond wierden zy inderdaad in ftaat gefteld om zich tegen den tiran van Nederland onaf hangkelyk ftaande te houden. Maar dat belang, de grond van dat verbond , was een algemeen belang. En dus kon dat verbond dat ééne belang flechts van dienst zyn; maar de verdrebyzonderc belangen lieten zich zo gemakkelyk niet veréénigen, en de menfehen laten lichtelyk vallen, dat geene dat zy achten voor zich te zwaar te zyn. Dus bleven die byzondere belangen beftaan. Een Provintie zonder koophandel, meest bevolkt door eenen behoeftigen, of fchraalbedeelden adel, heeft belang by een' Stadhouder, en moet daar belang by hebben: de adel is te hovaardig, of te arm om koophandel te dry ven, of zich met den landbouw onledig tc houden; waarheen dan om aanzien voorden vlcefchcen vocdfel voor den buik? De Krygsdienst kan beiden aanbrengen. Een Stadhouder nu, die tevens hoofd van land-enzcemagt is , moet dus in zodanig eene Provintie niet alleen welkom , maar zelfs noodwendig een' afgod zyn. Hy kan den edelman regimenten, compagniën, vaendels, cn fchepen te gebieden geven; dit alles aan hem ftaande, kost het flechts een weinig vleijery en opwachting aan één perfoon. Gantsch anders is het gelegen met Provinciën die geen adeldom kennen, die m tegendeel, denzelven verachten, en enkel beftaan van den koophandel. Deze hebben niets te maken met een' Stadhouder. Wat kan hy rykeKoopmans kinderen geven? Hy is ccnKrygsman; de Kooplieden verachten den Krygsdienst, willen 'er hunne zonen niet toe op-  ( 35 ) Opleiden, en merken den 'Krygsdienst doorgaans aan als goed voor ilechte , arme , of bedorven jongelingen. Zy gaan, door zulke vooröordeelen geleid, verre genoeg om in den Stadhouder een' vorst tc zieli, dié zoekt in te kruipen , die dc commercie kan belemmeren, die, op grootheid bedacht, voor zyn' roem den oorlog zoekt, daar vrede de ziel van den koophandel is, en daar hy het hoofd der krygsmagt is, vrezen zy gedurig voor een' toeleg op hunne welvaart en vryheid, welke laatfle de bron vanrykdom is, in een land dat door koophandel rykdommen kan en moet vergaderen, en daar doorgaans de levenswyzc kostbaar, en de belastingen zwaar zyn. Ziedaar twee van één loopende' belangen, gevestigd op de natuur van twee landen, en volken; veréénig die eens, zo gy kunt. Wilden men zich verdragen, en zeggen; Gy, adclyke Provintie ! ; heb uw Stadhouder; maar wy , Kooplieden! ftaonstoe'cr geen tc hebben. Maar neen, dit is het belang van eene adelyke Piovintie niet. Hocgiooter, hoe magtiger de Stadhouder is, hoe meer hy ampten kan uitdeden, en in hoe meer fteden hy j aan de admiraliteiten, Oost- en West-lndifche maatfchappyën, enz. over bedieningen kan befchikken , hoe meer de vleijende en meest onderworpen party, en dat is de adel, van hem verwachten kan. Van daar eene eeuwige kuipery vooreen'Stadhoudervandiezyde, en ziedaar cenc eeuwige bron van wantrouw en partyfehappen. Wy weten wat 'er in ons land is voorgevallen, en hoe noch de zaken liaan. Beide partyën worden gedreven door een belang dat uit de natuur der landen voortvloeit; en zich, rerwyl de volken die deze landen bewonen 4 uit hoofde hunner omftandigheden verfchillende belangen hebben , dus onmogelyk in dit puntnooitkunnen veréénigen. Ziedaar een gebrek! maar hoe dat op te ruimen! 'Het is ondertusfehen niet dan te waarachtig, dat men menfehen, die, enkel om aanzien en een fluk broodsr ziel» C 2 gaar-  ( 30 ) gaarne onderwerpen aan één' enkel man , niet volleedig kan vertrouwen , wanneer die cnkle man goedvind een' flap te doen die de vryheid te na komt. Tegen den vorst te werken , is tegen zichzelven werken. Wat mensch doet dat? Dus kan men de handcldryvcnde Provinticn zo min ten kwade rekenen , dat zy waakiaam zyn fegen inkruiping van een party die belang heeft by de vergrooting van een' vorst, als men de adelyke Provinticn kan veröordeelen dat zy cen\ vorst aanhangen. In die ongelukkige gcfteldheid is het een geluk voor het volk , wanneer dehandcldryvende Provinicn nooit mannen aan het hoofd van zaken ftellen , dun mannen van doorzigt, voorzigtigheid, verdienflen en werkfaamheid, mannen die hunne pogingen kunnen lichten tegen die hunner partyën, en dus een cvenwigt vormen, waar door de adelyke Provintiën hun oogmerk zouden kunnen bereiken, en de handeldryvendcn zich van hunne vryheden verzekeren. Hoe\ ecl wagen dan de laatfle met de .aanft eiling van hooge bcamptens enkel omdat het zonen , fehoonzoncn, zwagers of neven zyn ? zonder hunne bekwaamheid in aanmerking te nemen? Wat is 'er éénmaal te wachten van een'lobbes die Schepen word? Eenmaal, op zyn' rang, burgemeester geworden , kan hy in de gelegenheid komen, dat het welvaarcn van eengantfche Stad, die invloed heeft op eene gantfche Provintie , van zyn advys of Hem afhangt. Wie is oorzaak van de rampen , die de zotheid , of tc groote toegevendheid van een' onkundig mensch te weeg brengt? Immers zyn aanfteller. En , helaas! Kunnen wy ontkennen dat dit plaats heeft ? En heeft onze regeerings vorm dus niet even haar onvolmaaktheden , als die der Koningklyken ? Immers ja! En , dat erger is, by ons is het misdadiger; want een Koning kan niet alle zyne luiden kennen die hy aanftelt; maar de burgerregent , nader aan de maatfchappy, heeft gelegenheid om de voorwerpen van naderby te bezien; voor't minst kent  ( 37 ) leent hy zwager, fchoonzoon, zoon, en neef. Andermaal, beklagen wy dc Koningen, laten wy niet denken dat wy eene volmaakte regeeringsvorming hebben, laren wy ons niet vleijen alle de gebreken daarvan te kennen, veel minder dat wy bekwaam zyn die volmaakt weg te ruimc/i; maar laten wy ons bevlyügen om ons ampt getrouw , naar de infpraak van ons beste- weten , waar tc nemen; en, zonderde vorsten te vei foeijen, ons voor hunne inkruipingen wachten , en alles onaangetast laten, zo als het is. Die belang heeft by het hebben van een Stadhouder , geluk 'er mede! die belang hebben om 'er geen' te hebben, laten zy hem weglaten, of wegjagen : ieder Provintie is immers Souvrain in haar huishouden. Waartoe dan zo veel .water vuil gemaakt1? Dc gebreken die in onzen regecringsvormen plaatshebben, zyn gevolgen van vcrfchillcnde bclangcns; cn die de gebreken, wilde Wegnemen , zou dus die belangen moeten vercehigen; doch hoe en waar hy dit zou moeten beginnen, hierin zoude ik niet gaarne raadsman willen zyn. De vcrfchillcnde belangens zyn meest gehecht aan de natuur der landen, cn volken, die de landen bewonen, cn dus bezwaarlyk te veréenigen. Best is het dierhalve alles onaangetast te laten. Een ftelfel is zolang het beste, als men geen beter kan uitdenken. Het geheel, cn de Koningen.daai latende, omdat wy het eerfte niet kunnen volmaken , cn dc laatften van den aardbodem doen vcrdwynen , is het onze pligt om alleenlyk in ons vak den besten weg, ten algemeene nutte te verkiezen. Wy hebben bewint in eene Provintie enk». 1 beftaande van den koophandel, en daar wy dus verpligt zyn, in goeden gemoede, alles wat naar éenhoofdigheid zweemt, of naar eigendunkelykheid, met kracht tegen te gaan, ziedaar ons beftekafgemeten, en aangewezen; doch omdat te volvoeren, moeten wy de vorsten niet fchclden , noch dip een ander belang hebben lasteren; maar , eerlyk en geC 3 ma*  ( 38 ) «lattgfi, list tegen list-Hellen. Alk Vorsten, alle hoven zyn bedacht hun gezag uit te breiden. Vrymagtige Vorsten doen dit door middel hunner legers, Vorsten die geen legers hebben, zoeken het door creaturen , en zyn inkruipend. Langs twee wegen kan een Stadhouder, by ons de grenzen van zyn gezag alleenlykuitzetten; doorziek listig meester te maken van de ftemmen in de hoogc vergaderingen , of door het kunftig enheimelyk zaaijen van verwarringen, misnoegen cn oproerigheid der kleine gemeente, 't Is dus tegen twee wegen dat men batteryën moet opwerpen. Om meester van dc ftemmen te zyn , is het niet noodzakelyk, dat men een' onbekwaam bloedverwant in een ftemhebbend collegie dringt; integendeel, hy kan verleid worden , en, uit domheid , zo wel een nadeelig Ja, als een vo'ordeelig Ja uitboezemen. De ondervinding heeft het maar al te veel geleerd! Behalve dat wy door diergclyke aanftellingan , onze partyën grond geven om ons te verwyten , dat wy alleen tegen een' Stadhonder woelen, pm dé regeering onder onze famielic te bepalen, en dat wy dus alleen voor ons zei ven woelen. By eerlyke , en kundige menfehen onömkopelyk , het belang des volks kennende waar over zy gefteld zyn, valt het den verleider zwaarder een onbedacht of nadeelig Ja ! af te persfen , dan aan een' gek van aanzien. Men ftelle dan alleen bekwame en eerlyke mannen in de ftemhebbende collegicn, en men is van dien kant verzekerd. Dit is te gmakkelyker, omdat de natuur 'cr ons dagelyks honderden aanbied. In waarheid , het gebrek is grooter aan kiezers, dan aan voorwerpen om verkoren te worden. Maar, helaas, het moet aanzienlyk zyn! Wat de middelen betreft om het oproer der kleine, menigte te voorkomen, het is gemakkei yk: menbehandele hen als menfehen , maar als menfehen die leiding noodig hebben, en het niet willen voelen; en alles zal in rust zyn, Spat zy tot baldadigheid tut, eene geöeftende ' . fchur-  ( S9 O fehuttery kan hen bevreesd maken. Die fehuttery behoeft geen bekwaamheid om te veid te trekken tegen geregeld krvasvolk, een bekwaamheid die den aart van een handeldryvcnd volk benadeelt. Niets is zo onderfchëiden dan de aart van een' foldaat, cn die van een koopman, ten minfte, laten zich dc koopman en dc foldaat bezwaarlyk veréenigem Kan een fehuttery flechts zichzelven bewaren voor fchade in het behandelen der geweren; meer heeft zy niet noodig om een' ongercgelden, woestenhoop in toom tc houden. Ziedaar waar voor wy in ons vak behooren te zorgen. Hoe ecnvouwdig is dit alles! En hoe gemakkclyk kan men zich van rast, vryheid cn welvaart verzekeren'? En met zulke gevoelens bezield , kunnen wy die clasfe van menfehen waar tegen God zyn volk waarfchouwt weeren, ons van hen doen ontzien, en alles zal wel zyn. De Foe bleef als aan Pieters lippen hangen, verrukt door alles waarover hy met zo veel omflag dagelykshoorde praten, tot zulk een eenvouwdig bcginfel gebragt te zien. Te huis komende zeide hy : de man heqft waarachtig gelyk; het gaat met de ftaatkundigen als met de Dominees : Zy maken veel omhaals om te heerfchen, en een' naam te maken; daar 'er flechts weinig noodig is voor 's menfehen tydelyk cn eeuwig geluk. Des anderen daags moest hy een' klerk aanfiellcn, maar de jonge niet behoorlykfchryven kunnende, wilde hy niet, fchoon het de zoon van een' edelmogenden was; waarover veel gehaspel viel, Pieter beftrafte hem deswegens: vrind! zeide hy, niette heethoofdig! Het ampt van een'klerk heeft geen'invloed op de groote belangen van de zeemagt, en het zeewezen. Het is geen ampt van regeering. Maar uwe geftrenghcid kan van nafleep zyn,' door de vyandfehap van den vader des jongens. Hoe menigmaal wreekt zich een aanzienlyk C 4 Dc  ( 40 ) man door dwarsdryvery, ten nadeel der goede zaak. De Foe ftelde den klerk aan, en de Vader was zyn beste vrind. Gewoon beloop der waereldfche zaken! CAPITTEL XVIII. Bat F ie ter gelyk had, tc ftellen dat men , om twisten voor te komen, de hand moet lichten met begevingen van aapten. Groot rumoer in de Stad, door het verzuim van deze ftetting na te komen. T"\e beruchte Heer Lavater heeft opgemerkt, datver-L/ fcheidene menfehen iets dierlyks in hunne wezenstrekken hebben; en hy heeft niet ten céncmale ongelyk. Ik heb twee buren, waarvan de céne volmaakt alle de liniamenten van een' Hier heeft , daar de andere eene volmaakte, fchapenkop bezit; maar hoe verre bren"t ons dat in dc menfehenkennis"? Met allen verfchuldigden eerbied voor den grootenPhyfionomiclezer! niet zeer verre. Want de man met het bullebakkes is van aart een waarachtig fchaap, maar zo dom als een ftier evenwel; en het fchaapshoofd is een waarachtige bul, enpreugeltalle dagen zyn wyf: Ergo! de uiterlyke gedaante teekent niet altyd de geaartheid der menfehen aan, Wenfchelyk ware het dat wy een zielphyfionomiekunst konden uitvinden. In waarheid de zielen van eenige menfehen, hebben zeer veel overeenkomst met de geaartheid der beesten. Zo heejt men , by voorbeeld, menfehen die dit met de varkens gemeen hebben, dat, wil men hen vooruit hebben, men hen by  ( 41 ) by den ïhart moet trekken. Van deze fraaije menfehen was de Wel Ed. Grootachtbare Heer Oud Burgemeester Buldérius, die hem tot zyn oogmerk wilde leiden, moest hem eerstin een' twist betrekken, enilingeren, dan gelyk geven, cn zich dan over zyn vernuft verwonderen; alsdan kon men klaar met hem worden. Gcenverè'ischtenineen' regent altoos ! wien het nooit ontbreekt aan verfpieders, die hem beftuderen, om voordeel tc doen met zyne zwakheden. Domino 'die door Pieter het Edelmogend collcgie, tan een' Lulherfchen Helbaardier had voorzien , zag de gelegenheid geboren om zyn'tegenwoordigenfatelliet, die hy na het huwelyk van den neef van Pancratius had oplopen , aan een fchippers plaats te helpen ,■ die aan Buldérius te begeven hond; hy kende den burgemeester, en maakte zyne fpeculatie. Deze regent was een der grootile verwonderaars van Dominé, en daartoe had niet weinig geholpen dat deze eens uit des burgemeesters naam had bewezen, dat hy de man eenmaal zou zyn, door God verwekt om alle cle regenten te overbluffen. Omhemtcgaan zien fchiep het lot eene gunttige gelegenheid. Zyn Wel Ed. Grootachtb. was onpasfelyk; dus kwam Domme, om eens .naar de zielgezondheid des lyders te vernemen , zynde dit bezoek zonder vifitegeld, en dus des te verpligtendcr. Hy vond den patiënt by het vuur, in zyn ilaapmuts cn nachtrok, en met de beenen in eene roodeduffclfchc broeking en kousfen, en in eene gcmocdsgeftaltc recht gefchikt om alles te overbluffen. Hy bromde, en fchuddc het hoofd, al mompelende binnen 's monds, 't welk Dominé deed uitbarftén in beklag over de kwalen die de de verftandigfte en beste menfehen in hun' zondigen tabernakel , helaas! ontvoerden , als zo veel Heidenen, waarvan men oudtyds de tenten der famenkomften niet kon «ntflaan. Ja toch! riep de arme zondaar, (met een' ö ChrisC s tUSl  ( 42 ) rus! zich naar de becncn voelende,) onze tabernakels woiden dagclyks van ruigt genoeg bezocht, llimmer dan een fnees van uwe vckloemde Heidenen, Ik heb daar zo even myn' doétor na den duivel gejaagt. Die hond weet dat ik dc Podegra heb, en daarvoor verördinecrthy my Pyrmondsch water, cn toen ik hem klaagde , cn myn vrees betuigde of ik niet wel het water onder de leden had, beval hymy Rhynfche wyn te zuipen. Zo dikwyls ik nu de nepen van de Podegra voel, flok een groot glas water in , dat my gedurig tot den nachtfpicgel dringt, cn om zo veel water» deelcn niet te behouden , zuip ik weder een groot glas wyns, Hy laat u dan, zei Dominé , evenwel noch de keur waarvan gy fterven wilt, door w:ater of vuur! Alle doftoren zyn zo beleefd niet, heer burgemeester! De duivel, hernam de lyder, hale hem met zyne beleefthcid, en u met uw heer burgemeester!" Ik zwel als een padde , enbrand als een Etna , wordende van uur tot uur flimmer. Vergeef het my, mynheer! ik bid God om uw leven, en verlenging van uwe dagen, (daar had Dominé geen ongelyk, want ware de goede Buldérius afgezeild; het project lag in 't zand!) maar de doétor heeft, myns bedunkens, ecu beredeneerd plan. Om uw overmaat van vuurdelcn te temperen, gebruikt hy het water, en om dit eene overheerfching te beletten , gebruikt hy opdrogenhe vuur middelen, Wat, Satan! zei de lyder fchort u ? Komt gy zieke menfehen noch zieker maken?— Wel neen! ik; dat verhoede God! Ik kom om u te troosten, en om eene in uwe ongunst gevallene daar weder in te brengen. Zyn alle zielzorgers wel zo Chrisflelyk, als zy daardoor wagen de tafel vaneen' Wel Ed. Grootachtb. te verhezen? Waarachtig! zei de patiënt, gy zyt toch een hupfche vent! Ik wist wel, hernam Dominé, dat mynheer de burgemeester een verftandig man was, en daarom fprak ik vry. Heet uw doctor niet Le Sage? Ja! was het antwoord Dan verdient hy wel  ( 43 ) wel hernam de andere, om weggejaagd te worden. Toei! den naam van Den Wyzcn tc ontluisteren, door geen middel te weten om ecu' wys man voor fmartcn tc bewaren! Maar, wat zal men zeggen? Wel! het voortxetfel van 's mans naam duid ons iets fpcculaüefs aan, cn logenitraft het woord ,, Sage," Is L niet dc ccrlle letter van,, lompen is E niet dc cerfte letter van ,, Ezel?'' Ergo! Leis „Lompe Ezel!" Ja burgemeester, verilaiuüge luiden als gy zyt, zyn niet weinig gefchoren met lompe ezels! Dat doen wy, Dominé! antwoordde de lydci. Kom drink eens van dien ouden hond, dien die hond van een dodtor my doet inzwelgen. a Vous J ik zal maar eens proeven. ' Wat nieuws is 'er in de Kerk? Niets zonderlings, zei Dominé. Dan ook niets kwaads, hernam Buldeüus. Cy lieden gaat, tusfehen ons gezegt en gebleven, noch yvcüg voort met het volk afkeer tegen de cenhoofdighcid in ie boezemen? ik vergeet het in geen Predikatie, was 't antwoord, en fta u in voor myne gemeente, die ik de regenten als zo veel Samucls affchildcre. Wel! wel! dat is niy lief, zei de patiënt; God geeft ons noch brave luiden t '/-ie , Dominé! Alles is fut, als Aaron Mofes los laat, of Mofes Aaron vergeet. Ik wenschtc u profesibr te kunnen maken. Hoe zoud gy de jeugd uwer kering betrouwd in uw patriottismus confyten! Waarde Heer! hernam Dominé, zo veel goedheid verdien ik niet, maar ik hen met wcinigcr te vrede. Zeg op! Dominé - Ik heb daar een' braaf patriot, een biugerman, met een wyfook cn drie kinderen , (dit was geen liegen , dit was maai iets dat zo niet was, want de kaerel was ongetrouwd,) nu is daar een fchippers plaatsje oopen , en mynheer zou, hem daar mede helpende, my voor eeuwig verpligten. Het zal tot uw dienst zyn zeide, Buldérius, als ik mynheer Dwanghuzius heb gefproken , aan wien ik mynwoordhalf kwytben; en een man een man, een'woord een woord. £ Do-  ( 44 ) Doniné, die Tiem, wat hy deed, daar van niet kon aftrek-en , nam at'fcheid, en befloot te beproeven wathy by Dwanghuzius kon uitwerken. HyJiad, doorBuldcrinsby den ftaart te trekken, voorzeker zyn oogmerk bereikt • maar deze vreesde Dwanghuzius tot vyand te maken, aan wiens vrindfchap hem niet weinig gelegen was , omdat hy een man van invloed cn doorzetting wasj en lichtelyk een zyner neven , dien hy gaarne in devroedfehapzag, een kool ken flooven. Dominé ftëlde Dwanghuzius de zaken weder in een ander licht,. en met een' anderen draai voor, dien hy dacht beter gefcliikt te zyn om den burgemeester te winnen; maar deze was geen gek, en zeide, met beleefdheid: ik verwonder my dat mynheer Buldérius u in uw verzoek kon vlcijcn ! Immers weet die heer dat niemant een ampt mag bekleden, dan die het zelf kan waarnemen; en de man voor wien gy vraagt heeft nooit aan het roer geftaan; hy weet ook dat hy my Heilig over het ampt belooft heeft te zullen laten disponeeren. Dominé waande dat eerfte argument te ontzenuwen, door een voorbeeld; maar daagde kwalyk. Had hy den burgemeester voor gezworen, dat de man voor wien hy vroeg een varensgast was geweest, het had gegaan; maar nu, deunende op zyn geestelyk gewaad, zeide hy onbefchoftelyk : zo niemant ccn ampt kan bekleden, dan die het zelf bedient, hoe komt dan uw neefaan de postmeesters plaats1? Het is ten allentydeeenconvoorzigtigheid mannen die met magt bekleed zyn , te verwyten, dat zy doen het geen zy in andrenalkeuren. Dwanghuzius wierd rood, en voegde Dominé toe, dat 'er de tyd kon komen dat hy de Stad om een adjunct vroeg, en wees hem de deur. In zyn gramfchap, die hem doorgaanslang bybleef, ylde hy naar zyn amptgenoot, en beklaagde zich over Dominé , die hem ccn vcrwyt had gedaan, alsof dc luiden van regceüng de keur fchonden, wanneer zy , die bo.  ( 45 ) boven dc keur waren, tegen dc keur aan, hunne bloedverwanten ampten fchonken die hun fatfoen niet toeliet in perfoon te bedienen, maar wel de inkomften te trekken. Eene onvergeeflyke ftouthcid ! voegde hy'er by. Het zou 'cr fchoon met onze naafte familie uitzien, moeiten wy ons aan zulke bedillers ftooren. Wel! wel! zei Buldérius, ik heb te veel verftand om myn belang in dezen niet zo wel te begrypen, als het uwe , en dat van ens allen. Nu kan ik hem niet voldoen. Schenk gy, in Gods naam ! dé fchippersplaats aan wien het u welgevalt. Dwanghuzius fchonk die aan den broeder van de keukenmeid van Dominé Alftius, die knecht was op een fchip dat op Meppel voer, en voorheen op een appelfchip gevaren had. Buldérius het Dominé weten, dat dc heer Dwanghuzius had gedisponeerd. Dit gaf gantsch geen vrindfchap tusfehen Dominé cn Collega Alftius. Dominé liet zyn' onwil by alle gelegenheden zien , waarin hy flechts gelegenheid had om hem onaangenaam te zyn; daar nu Collega Alftius een man van bittre bcginfels was, loerde hy op gelegenheid om Collega met woeker te vergelden. De gelegenheid bood zich welhaast aan, en Collega Alftius was geen man om 'er gras over tc laten grocijen. Zyn {telling was: „ééns verzuimd, „ misfehien altyd verzuimd." Hy was, behalve zyne bittere geaartheid, een mandie alles op een hairtje uitpluisde, wanneer hy met iemant over hoop lag. Het was het Feest van 'Paafchc, cn Dominé predikte over den Text, van de vrouw , die by de opftanding den Heere had gezien , op het kerkhof, en meende dat hy detuinman was. En om over deze ftof, waarin zoveel wysheid en zaligmakende kracht is, een ruimer en helderer licht te verfpreiden , werkte hy niet door anagramma, als naar gewoonte maar door een verklaring, die al te zonderling en verheven is, om die niet onder het oog der Ie,  ( 46 ) iezercn te brengen. Wen im>ct ölet vergeten, datCëHegd Alftius onder het gehoor was; niet om wyzer te worden, of zich te flichten; neen! Waar om Collega inet looden fchoenen na te loopen, hem te bekruipen, cn te overvallen, cn dar alles op den zweem van vrindfchap; want partyen gaan zelden by partyen in de kerk met andre oogmerken. Doch laten wy tot de uitlegging van Dominé komen. Hy begon met zyne toehoorderen tc vertellen hoe dc Atheïsten in dezen Text eene ongerymdheid meenden te \ inden; en wel inzonderheid, hadden de Goddeloze Arminiancn zich daaraan fehuldig gemaakt. Zy zeiden namelyk , vraagswyzc, in den fmaak van Socratcs, een Vuffiik , en een Atheïst , hoe dat mogelyk kon zyn , dat eene vrouwe die dagelyks met den Heere had omgegaan, hen niet beter zou gekend hebben, om hen zo maar plomp voor den tuinman van Jofcph van Arimathca tc houden 1 En daaruit leidden zy de onmogciykhetd van liet geval, en dan de onwaarheid van de gebeurtenis af; maar hoe weinig was 'cr noodig, om diergelykc dwaalgeesten te befchamen '{ Zeer weinig ! Wen moest de zaak maar wel uitpluizen. Men moec in het oog houden dat het land waarin dit voorviel, een zeer heet land was by dag; maar zeer fchril en zelfs koud des morgens en des avonds. Nu was de Heere genoegzaam naakt in het graf gelegd , en kon dus niet wel gedekt opfuan ; en ieder wist dat hy in den morgen vroeg was verrezen. Nu was het zeer koud, en dat knelde te meer in een heet land, waar dus het gevaar der verkoudheden grooter was dan elders. Om dit voor te komen, (want dc Heere had een menfchclyk lighaam ,) zocht hy zich tegen de morgenkoude tc beveiligen. Jofeph van Arimathea hu was ecu raadsheer , gevolglvk ecn ryk man; en zulke luiden hielden veel van netheid, en, waarom niet 1 Zy konden het betalen. Hy had, Celis vooral, bevel gegeven om het kerkhof tc fchofrelcn en  ( 47 ) en te harken, cn dat ailc morgens vroeg. De tuinman nu had, om door het werk niet te veel te zweeten, z.yn buffel uitgetrokken, en daar heen gefmeten. Kon de Heere zich daarvan niet bediend hebben? En dan, door de vrouw op den rug gezien zynde , voor den tuinman worden gehouden ? Wat hadden de Atheïsten daar fedclyket wyze-tegen in te brengen; met alle hunne wacreldlche wysheid ! Was iets onmogciyks in deze ontwikkeling der gebeurtenis ? Collega Alftius maakte terftond, onder het hooren dezer verklaring , eene aanmerking die niet ten éénemale buiten den haak was , cn dierhalve niet misled kon byval tc vinden; men zal die aanmerking terftond zien. Hy verzuimde niet om dezelve aan zyn voomaamften Catechizant, den yvervollcn meester BIBERI, mede te deelen; hy verklaarde, doch in vertrouwen , fchrikkelyk wegens de preek van zyn Collega geërgerd te zyn, als hebbende daar opentlyk in zyne predikaatle, den Heere profanelyk beticht des tuinmans buffel van Jofeph van Arimathea te hebben geroofd. BIBERI, ccn man van geen minder bitter hart, als het 'er op aankwam omdevyanden van zyn' patroon over den hekel te halen, dan Dominé Alftius , en daarby met een grooter dofis vervolgzucht bezield, en van eenhitfig temperament zynde, (menzeide dat dit dikwyls door een matigen dronk noch meer wierd verhit,) dacht dat het fraaijer zou ftaan, en wel zo profaan , en dus meer ten nadeele voor den predikant dien hy wilde grieven , zou zyn, om Dominé Alftius vermaak te geven , wanneer hy aan de woorden van Dominé een' kluchtigen draai' gaf, en alömme door zyne fyne klanten deed verfpreiden, dat Dominé opentlyk de gemeente had verteld: ,, dat de Heere zich fehuldig had gemaakt aan dies, very van een' ouden buffel, te Jeruzalem; en dat dit in „ den Bybel ftond". Hy deelde dit letterlyk mede aan , , twee  ( 43 ) twee eerwaardige juffrouwen, en deze deelden het weder mede aan twee bejaarde vrindinnen, (want om een ravot onder de Herdcrüevende kudde te brengen, zyrj de eerwaarde en bejaarde vrindinnen de beste werktuigen ,) van de vrindinnen raakte het onder dc vrinden, en eindelyk begonnen de prolaanile mom pelingen onder de ocffeningsleden. Eéne der klanten van Schrapenius, die aan eene leermatres getrouwd was die onder het vaandel van Dominé Alftius op den toren tions de wacht betrok, en daar tamboer majoor wierd geheten, befloot van de algemcenc ergernis der broederen cn zusteren , Dominé Alftius tc onderhouden, en hem als een' man kennende die de ergerlyke predikatie had bygewoond, befloot zy hem, uitnaam der zwaarlyk geërgerde gemeente, (dat was een misdag; want dc kudde die Dominé had gehoord, had de aitlegginf voor zoeten koek opgenomen , cn was vernoegd naar huis gegaan :■) te ondervragen. Dominé Alftius waande vreemd op te kyken , en zeide, dat hem voorftond dat Collega wel iets diergcl/ks had gezegd; maar het was zo heel erg niet, en het kon ook wel zo heel erg zyn; maar hy raadde dc zuster zich deswegens te vervoegen by Dominé Kuggelinus, die hy wel wist dat den predikant een kwaad hart toedroeg, omdat hy in het gefchil met Schrapenius de neuterahtcit had omhelsd. Kuggelinus bragt het terftond in de vergadering, en men floeg eene Commisfie, om de zaak te ondertasten , cn te zien of 'er by den predikant niet een ftreck doorliep. Het kon niet misfen of Dominé Alftius moest worden opgeroepen, om getuigenis der waarheid te geven. Hy liet zich dringen, en geliet zich als een man die niet gaarne zynen medebroeder bezwaarde. Evenwel, op drang dat 'erde gemeente aangelegen was, dat men geene kettcryën liet influipen, cn dat het Gods zake gold , verklaarde hy wat hy had gehoord, cn beriep, om niet alleen als bcichuldigcr op te komeu» ziek  ( 49 ) zich op den ouderling van Dominé , die hem overal, als keurmeester der zuiverheid van leere, moest verzeilen ter Kerke. Deze was een waarlyk vroöm eenvoudig man, van een zeer zwaarlyvig geftel, en wist meer van de lcoperflagery, dat zyn beroep was, dan van geestelyke uitleggingen. Deze man trok een gezigt van een elle lang en het zweet kwam op het voorhoofd , toen men hem ten getuigen opriep. Hy verklaarde alles wat hy wist naar waarheid, en dat was niet met al; want de broeder had zich dien dag geweldig vergast aan paaschëijeren en krentenbrood, gewone paaschfpys, en was in eene zoete fluimering geraakt onder de predikatie' Evenwel wierd hy mede benoemd in de Commisfie , benevens den Predikant Zelotus Vigorofus. Intusfchen wist Dominé , die zich niet in de vergadering had bevonden , en ln een poos den dienst niet had waargenomen , omdat zyne fchakels en bloembollen zynen dienst verëischten , en dat eene juist toevallige onpaslykheid hem had in huis gehouden, niets van alle die bewegingen. Dus wist hy niet wat het te beduiden hadde, dat hy een' predikant en zyu' ouderling door den tuin zyn tuinhuis zag naderen. Hy zat in een gelapt beddejak, met een zeildoeks bocrzelaar om het lyf gebonden, een ouden paruik op het hoofd, en een kort pypje in den mond, fn vrede , een fchakelte verftellen, toen hy de aanzienlyke bezending in het verfchiet vernam, en had dus maar even tyd om een andre eerwaardige paruik op te zetten, en een japon aan te gooijen, en zich van zyn korte eindje pypte ontdoen , eer de bezending by hem kwam. Hy verfchoonde zich verder zo goed als hy kon , wegens de flordigheid van zyn tuinhuis, en ontfing de Heeren vrindelyk, die ook vrindelyk genoeg naar zyn welfland vroegen.. Zyne onpaslykheid was lang het onderwerp van het gefpiek, toen Dominé Vigorofus op ééns losbrak, en D dc  ( 50 ) cte ouderling zeer ftemmig begon te kyken, Vigorofus maalde hem de ergernis der gemeinte af, en de verfoeilyke bcfchuldiging. Dominé ontkende de uitlegging niet; maar ontkende dat hy gemeend had het geene Collega Al.ftius daaruit trok; en zeide dat hy het 'er niet by zou laten. Naauwlyks was de bezending -vertrokken, of Dominé liet zyn fchakel leggen , en fchrecf een' héeten brief aan Collega Alftius, hem betichtende van liefdeloosheid en valsheid; onvoorzigiig deelde hy 'er copy van mede aan Pancratius, en deze bragt dat copy aan de kudde. Toen oordeelde Collega Alftius het tyd om ook van zich af te byten, en gaf een boekje uit, gctytcld: ,, Boekskeder eenvouwdighcid ende der waarachtigheid cn vanvoldoende onheiligheid van Dominé..." (het handfchrift meld 's mans naam niet,) waar in hy Collega dapper over den fnuft floeg, en hem voorhield te bedenken, hoe hy onlangs predikende, ter bewys dat de Heere zich niet liet bedriegen, opentlyk hadde gezegd : ,, Dat onze lieve ,, Heer zich geen' vlasfen baaid liet aannaaijen," en dat hy, om te bewyzcn dat 'er een wrekende gerechtigheid in deze waereld werkfaam was, had gezegd: ,, Dat im,, mers altyd de blankfte billen boven leidden ;" ja, dat hy , over den Ootmoed predikende , de laagheid van voorname lieden tegen hunne minderen had ontraden, door hen in bedenking te geven, of het niet waar was dat: die met bedelaars vocht, luizen beliep V en diergelyke lage, onheilige , morsfige en luizige uitdrukkingen meer. Dat het hem fraai ftond, diergelyke gevolgen te trekken uit eene verklaring van éénen zyner medearbeideren in den wyngaard des Heeren; hem, die.over de ravens van Elias predikende, opentlyk had ftaande gehouden , dat die ravens roovers waren, die den profeet onderhielden. Welke gevolgen kon men daaruit trekken 'ï wilde men zo bitter zyn als hy '.Immers dat Elias Kaptcin van eene  ( 5i ) tene. bende gaauwdlevcn geweest was. Waarvoor herfi echter God behoede! Voorts fpeculeerde hy op den naam van Alftius, ais inhoudende de benaming van een bitter kruid, en dat de boeren liefhebbers waren van een'roemer Alftenwyns, en wat iets meer is! Collega Alftius was geen man omdat te verdragen; dus trok deze wederom daar tegen van leer: De gemeinte , en zonderling het herderiievende volkje, kwam yverig op de been voor hunne patronen , en ftoeg over tot moedwil. De regeering had, op raad va» Pieteb. , ftil gezeten, zolang het by fchriftelyke bittre koekjes bleef, omdat die kost te veel opgedischt ras walgt; ftaande houdende dat men geestelyke kampvechters moest vergelyken met de luiden die in Engeland zich, om geld, armen en beenert ftuk Haan; zy zouden; zeide hy, elkander omhelzen, zo 'er niemant naar keek. Maar toen 'er oproer kwam , en de geestelyke heeren alarm bliezen van den kanfel, oordeelde Pieteb. het van zyn' pligt, als regent, de regeering aan te fporeh, om voor de ^emeene rust te zorgen; De twistende partyën wierden ontboden, dapper doorgehaald en gedreigd dat de eerfte die verdér fchreef, of oproerig predikte, en het zyne niet aanwendde om de rust in de gemeente te herftellen * verzekerd kon zyn van de provifionele indignatie van myne heeren van de Wet; Zulke nadrukkelyke vermaningen zyn blokken die men dé geestelyke bullen, doorgaans, met een goed gevolg om de hootens werpt, ten minfte, de meesten; voor grondregel hebbende dat Mofes zich den gek niet liet fcheeren door Aaron j begonnen te plooijen; en, hunne onreinigheid uitgefpogen hebbende, bcfloten zy zich ftil te houden , en elkander onder de hand te knaauwen, in Carhegizatiën.enz. mits in dubbelzinnige ui tdrukkingen, Waaraan twee handvatfels waren. Hiertoe behoort zekerlyk vernuft', maar wat icherpt het vernuft meer, dan de nood, de wraak, en D a ds  ( 52 ) liefde 1 De laatfte komt hier in geen aanmerking , of het moer de liefde zyn tot IK; en deze is niet de minkrachtigfte. Pieter , bekend geworden, als in den voorgaanden geestelyken twist, voor de oorzaak dezer geftrenge vermaning, was niet beter bemind door partyën; maar të meer gezien, onder de brave geestelyken der Stad. Maar het geen' hem meest moest ftreelen, was een dankadres van de boekverkopers. Men zal misfehien vragen; hoe nu! Immers hadden deze menfehen geeit belang om Pieter te bedanken voor het fluiten van boekjes, waaraan zy veel gelds wonnen? Het is waar dat zy een' geruimen tyd van den twist geld wonnen; maar geestelyke en ftaatkundige fchotfehriften, hebben dit met elkandergemeen, dat, wanneer zy te overvloedig worden , 'er geen mogclykheid isomeengoed boek te verkopen. En de aftrek van malligheid minder wordende, en het goede niet wordende gezocht, ftaat de ncering ftil. Dus hadden die menfehen reden om Pieter te danken, dat hy de v.rtiering van het goede weder aan den gang hielp. Och! had het verftandigfte gedeelte deiStad hem ook een dankadres gedaan! Maar datis, in eene handeldryvende Stad, ecnzozeldfaamverfchynfel, aleeen waarachtig profeet ten tyde der Israëlitifchen Koningin Jezabel was. Pieter ontmoette dien avond, toen 's morgens de geestelyke heeren tot bedaren waren gebragt, zyn' vrind De Foe. Deze lagchtte met de hanekamping der geestelyken; maar Pieter zeide: lagch niet, myn vrind ! Al dit gedruisch is ontftaan uit eene onmatige geftrengheid, waaraan gyzelf u in uw vak, hebt fehuldig gemaakt. Gy wilde geen' klerk aanftellen, omdat hy onbekwaam was! Buldérius handelde zo met een' fchippersplaats; had hy gedacht wat invloed kan een fchipper hebben op de groo-1 ,te deelcn van het flaatsbeftier ? de ravot was niet voorge-, val-  i m f) ■ vallen. Andermaal! Syraöh heeft gelyk, als hy zegt: ,, myn kind wees niet al te rechtvaardig!" Eene mate van oogluiking is zo noodig voor een' regent, als eene mate geftrengheid, C A P I T T E L XIX. Men bied Pieteb. het Hopmanfchap over eene Compagnie Burgers aan. Hy weigert het. Een verwonderlyk Capittel voor vele Hopmannen. Het'is een oud fpreekwoord, dat de gewoonte de tweede natuur is. Ik ben 'er onder de menfehen niet mede in myn' fèhik. My dunkt dat het onder de aapen alleen moest plaats hebben, of onder de honden en pappegaaijen; by zulk tuig is eene gewoonte van geen' invloed op de menfehen; ten minfte op verftandige menfehen , maar eene malle of dwingende gewoonte onder de menfehen, en byzonder by regeerende menfehen , kan doodelyke gevolgen naar zich Hepen; ten minfte kunnen -'er verwarringen door ontftaan, die invloed hebben op de vryheid én het welvaren der volken. De gewoonte had in de Stad van Pieter tot een tweede natuur des burgerkrygsraad gemaakt, geen hoplieden aan te ftellen, dan mannen van regeering. Zo 'er een andere hopman onderliep, was het om de gemeente te toonen, dat men, volgens de keur dier ftede, ook hoplieden nam tut het ligchaam der burgery. Eene fyne greep voorzeker! Maar als men in het verkiezen van een' burgerhopman van de tweede natuur van den krygsraad afD 3 ging 3  ( 54 1 ging, en pen' hopman uit de burgery verkoos, was liet niet zonder noch een gewigtiger afligt. Men verkoor dan een' jongeling, of manjongeling, die niets kende dan het lieve woordje JA! op voorlieden waarop men hem beduide , dat het burgcmeesteren aangenaam zou zyn. Van een' regecrings-hopman hield men zich verzekerd: zo verre was de tweede natuur toen meester van denburgerkrygsraad. Gewoonte deed alles! De regeeringshpplieden waren het JA zo gewoon, als de hoplieden der burgery die uit den butgciftand wierden genomen. Dus ware de Ed. Gr. Achtb. altyd baas over de burgery. Welk een verwondcrlyk ding is toch die tweede natuur! Een aap leert 'er nootcn door kraken, en appelen fchillen; en Gods redelyke fchepfel, de vrygeboren mensch, leert 'er JA door zeggen! Maar het is jammer, dat 'er aan het JA van een' hopman , dikwyls vry wat meer gevolgen tot voor- of nadeel der burgejy gehecht zvn , dan aan het nooten kraken , of appelfchillcn van --en aap; dit is tot verheffing der hoplieden gezegd ! Een hopman is een edel manliafte heer; dat is een aap niet. Eigo! 'Er was een hopmans plaats open geraakt , dooi bedanking van een' hopman, die vroedfehap was; cn die, uit hoofde van zyn' rang, zich trotslyk had aangefteldtegen zyn' luitenant, die geen man van gekfeheeren was; cn daar deze onderbevelhebber een verftandige en moedige kaerel was , had hy zyn' manhaften bevelhebber de onwaardigheid dezer handelwyze, en de dwaasheid van den gebraden haan tegen burgers te fpclen wat nadrukkelyk, en met aanbieding van hem met zyne rotting te doen voelen , het geen woorden niet konden doen begrypen, onder de oogen gebragt; dat zyn Ed. manliafte maar zo paslyk leggen liet, hoewel men niet kan ontkennen dat hy als een man van vrede handelde; maar de goede bende fchutïfers begrepen, ongelukkig genoeg waarlyk ! dat de luitenant  ( 55 ) nant gelyk had, in zich geene laagheeden te willen laten aandoen, door een' hopman die om de twee jaren zich ééns op de wacht vertoonde, zyn onderbevelhebber de beftiering overliet, cn gecnc reden had zich wegensdatbeflaer tc beklagen. Zy morden tegen den edelen achtbaren hopman, en begeerden uit éenen monde, den luitenant voor kaptein.' De hopman, ziende dat hy Hinkend geworden was, befloot zyn ampt neder tc leggen , cn af te trekken, om verdriet tc ontgaan, cn verwarring voor te komen. Burgemeester Dwanghuzius, die zich heimclyk verbazend veel aan de hopmannen die rcgecringslcden waren liet gelegen leggen , wist wel waarheen de burgery het wenden wilde; maar dat was niet van zyn' fmaak.. De luitedant was een man van eene andre tweede natuur, dan de meeste toenmalige hoplieden. Hy had zich eene tweede natuur verkoren om Ja te zeggen, wanneer het hem billyk, en overéénkomftig met de vryheden en het welvaren der fehuttery voorkwam, en anders zeide hy ,, Neen!" Geen wonder dan dat Dwanghuziusbysteryverde, om 'er fpoedig in te voorüen dat zulk een gevaarlyk mensch nimmer kaptein wierd. Wat ftond 'er dan niet van hem te vreczen! Een man die een' edc-len achtbaren, en manhaften dwingeland, met de rotting een dons wan ootmoed had durven trachten in te boezemen, was geen man van flappe lendenen, of fchapenkaas. Dwanghuzius liet het Oog vallen op Pieter , dien hy, omdat deze in krygsdienst was geweest, waande een' militairen zwaai in den kop behouden te hebben; en dus hoopte hy hem het hopmanfehap fmakctyk te maken. Hy was ééns door Pieter afgewezen, toen hy hem bewinthebber wilde maken; en derhalve had hy gaarne zyn' amptgenoot Buldérius 'er 'aan willen wagen om het vooiftel te doen; maar de bedenking dat 'er eenige verkoeling tusfehen dezen en D 4 f&  ( 50 ) Pieter hg ,. omdat Pieter den begunftigden zielzorgers van Buldérius wat ftreng had doorgehaald , als oorzaak van het laatfte rumoer in de kerk , wcderhield hem ; cn hy befloot zelf te gaan , vertrouwende dat Fieter hem niet alleen zou te w-illc zyn; maar nimmer tegen den lust der regeeringshopmanncn zou ftemmen; maar hoe kwaly kjcende hy Pieter ! Toen Dwanghuzius den voorflag deed, kon Pietfr zich van lagehen niet bedwingen. Burgemeester ! burgemeester! zeide hy, is u het antwoord aan Dominé vergeten 'l Immers hield gy u daar aan de keur , die eischt dat men niemant een ampt mag geven, dan die het zelf bedient ! Weet gy niet dat wy. eene keur hebben, die een' man van regeering uitfluit van het burgerhopmanfehap? la! ja! antwoordde Dwanghuzius, maar wy, luiden die de keuren moeten handhaven, zyn 'er boven verheven. En dit zyn wy niet alleen : Immers de Dominéés beftraffeu opentlyk dagelyks zonden, die zyzelven dagelyks begaan Om best wille mag een man van ftaat zich wel wat veroorloven, dat juist niet overéénkomt met die oude keuren. Verandering van tyd, verandering van gedrag. De Hemel zelf gaf geene ceuwigduurende wetten; Noachhad geheele andere dan Mofes. Dit is volmaakt hernam Pieter, de taal van menfehen, die wy hoogst wyslyk uit de republiek willen wecren, dat zyn dc vorsten. Deze redekavelen juist zo om vryëlyk de «aflaten, waaraan hunne voorouders gebonden waren, te fchenden; zodra die hun belang in den weg ftaan. En de vergelyking der verandering van de wetten aan Noach en Mofes gegeven, is in.de geheime cabinetten meer een dekmantel vanGodlooze trouwloosheid geweest, als wy weten. Maar wat misdoen de vorftcn en Stedhouders, als zy de keuren en en voorrechten des volks den bodem in te Haan, wanneer wy , republikynen ! üoen zo als zy ? Wanneer gy een {chippers-  ( 57 ) persplaats hebt te begeven, en het in uw kraam te pas komt uw begunhigd voorwerp 'er in te kraijen, houd gy u aan de keur; en wanneer het 'er op aankomt een' hopman de burgery op te dringen, en het niet in uw kraam te pas komt om u aan de keur te houden , die den ftand der hopheden bepaalt, lagcht gy 'er mede'. Is dit naar eed en pligt gehandeld? Is dit gehandeld beflaanbaar metuzelven? Wanneer een Stadhouder eensdusdanighandelde, hoe zouden wy over verkrachtiging der keuren fchreéuwén? Staat het ons meer vry om die te verkrachten, dan hem? Waarom een hof, of een hofpatry, vat gegeven, om ons zulke verwytcn voor te leggen ? Hét eerfte verëischte immers in een braaf regent is de onberispclykheid van gedrag: hierop rusten alle zyne handelingen; en de man die heden voprwendfels heeft om een keur te vernielen, kan men daarvan niet verwachten, dar hy morgen voorwendfels zal vinden , om eene andere den bodem in tc (laan? War word 'cr op deze wyze van de voorrechten van een vry volk? De burgemeester, een man van ftrenge maatregelen, als het op het bovenwater houden van zyn gezag aankwam, zeide: 6 Mynheer, Sneeg! gy, een manvanhetkusfen! hoe werkt gy tegen uzelvcn ? Wat zou het 'er bitrer uitzien , wanneer het gemeen, alle oogenbiikken opkwam met hunne keuren? en wat hadden dan de regenten té beduiden? Het zou, hernam Pieter, 'er beter uitzien dan wanneer wy hen wilden betwisten zich op hunne keuren te beroepen, en de regenten die de voorrechten des volks alléén in het oog houden , kunnen zich verzekerd houden van aanbidding. Maar alle die bevreesdheid is droméry: uitwerkfel van eene dwangzucht, die wy in de voaften vervloeken, en met reden. Wanneer loopt men gevaar dat het gemeen, met de keur in dc hand, ons zal lastig vallen ? Als wy de keuren, met opgeheven hand, ter liefde van onze heerschzucht, en ilout op onzen aanhang, en D s flraf-  ( 58 ) fhaffeloosheid fchenden, Het volk ls zo dom niet als men doorgaans denkt: geene algemeene dwaasheid zal hen ons doen toeroepen: Zie daar ons voorrecht!" zo wy geen gelegenheid geven om het volk daartoe te brengen; endan is het geene dwaasheid meer. In 't kort, een regent, een vertegenwoordiger des volks, heeft niets tc vreezen, alshy billyk, menfchelyk, cn rechtvaardig is, en de gelykheid der gerechtigheid fchaal bewaart, in alle zaken die hemzelven en het volk betreffen; cn is ten allen tyde een welhewaakt, cn geëerbiedigd man. Deze taal was een priem door den boezem van Dwanghuzius. In Gods naam! mynheer Sneeg ! bedenk dat de keur der hoplieden, eene oude en onbekende keuris; cn dat eene keur die niet bekend is, kan gehouden worden, als niet te beftaan, Draaijery ! hernam Sneec. Gy weet die, en gevolglyk beftaat die voor u, cn is dus wel dcgclyk in wezen. Naar uwe flelling, zoud gy, wanneer het volk eens onbewust ware voorrechten te hebben , groot recht hebben, uzelven voor Souverain op te werpen; of het gedeelte van hetgraauw, dat niet bcgrypt waarom zy de regeeriug moet gehoorzamen , cn weinig of niets van de verpligting weet die het aan de overheden fehuldig is, zou voor muiteryën niet firafbaar zyn. Hoe werkt gy, mynheer! tegen uzelven 'i Myn lieve heer Sneeg! zei de burgemeester, laat ons niet uitpluizen; maar de zaken zien zo als zy zyn, en ons, als wyze mannen, fchikken naar de omftandigheden, Wy moeten de inkruipingen van een hof weeren , en dat kruipt altyd in door de gemeente te beroeren; om nu dit te voorkomen , moeten wy mannen hebben, waarop wy ons kunnen verlaten, mannen die op de wachten, en plaifierpartyën, de burgers aan onze zyde kunnen houden, en tegen het hof voorinnemen. Van uws gelyk is men daar beter van verzekerd dan van Jak en Jooi, en prullen van menfehen. Jak en Jooi, hernam Sneeg , is by my her hef  t 59 ) lief des volks; en dat gy daaruit menfehen tot hoofden uwer fchutteryën zoud verkiezen, zal nimmer in de harslens van gezonde menfehen komen; wat gy door prullen van menfehen verhaat, weet ik niet Zo veelis zeker, dat die ciasfe groot is. Daar onder behooren vooral mannen die eene bediening bekkeden , die zy niet bedienen kunnen , uit hoofde van hunne onbekwaamheden. En hoeveel uwer geliefde Kapiteinca zult gy 'er dan onder moeten betrekkenV zeven agtfte gedeelte, (ik wil'er op wedden,) is onbekwaam om ééns een ordentlyk plan te fchetfen van de Stad waarin zy hoplieden zyn. Maar in goeden ernst, zouden onder uwe aanzienlykfte burgers, °-eene bekwame en eerlyke menfehen meer gevonden worden, aan wiemen een Companie kan vertrouwen"? Hoe hoonende is deze ftelling? By voorbeeld, zou de luitenant die zichzelven recht heeft bezorgt tegen een' trotfehen weetniet ,niet even zo eerlyk voor uwe Stad zyn, dan de beuBn« dien hy ftokftagen prefénteerde '? Is hy geen braaf man'? Heeft hy niet Verfcheidene jaren, met eere, de Compagnie in order gehouden"? Heeft de man geen rechtomhetlvapteinfehap te eisfehen? Voor 't minst, heeft hy geen recht om het te vragen? En zyt gy niet verzekerd dat men door hem zyn verzoek toe te ftaan, de burgery zal verpligten'? En welke brave luiden zullen luitenants willen worden , om dat eeuwig te blyven? En gedurig bloot te ftaan jonge melkmuilen, en onbedreven afnangeliageadesregceriag boven hun hoofd gefteld te zien? Haadel uw burgery wel, en overéénkomftig de voorrechten, en maak alsdan meer dan ooit ftaat op de verkkving uwer burgerhoofden. Alsdan zult gy door mannen worden befchermd, wier invloed word onderfteund door moed, en bekwaamheden; fterker fteunfels dan den rang van weetnieten en Jabroers, lil 'sHemels naam, mynheer Sneeg ! Ik laat ulos. Éénmaal  maal zult gy ccn zonderling burgemeester zyn, zei Dwanghuzius , en nam zyn affcheid. Pieter had invloed genoeg om door zyne vrinden, den luitenant Kaptein te doen maken, en dat wel een'Kaptein die hem beminde, en de fehuttery dankte Pieter voor een' braven Kapitein. Voor wien denken myne lezers dat de burgery liever den kop zou laten , voor een' Pieter? of voor een' Dwanghuzius? Hoe weinig kennen de fier velingen hunne ware belanden? C A P I T T É L XX. Dwaling van Pieter. Hy vertrekt naar den Haag. Voorval op den Postwagen , dat zyn dwaling verdry/t. een groot man zotider dwaling! Homeer word ge^ roemd, en met recht, omdat hy alle zyne helden zekere zwakheden toefchryft; dus fchildert hy menfehen die in de natuur zyn , en niet zo als grilzieke bedillers wilden dan de natuur hen zou doen zyn ; en Boileattgeeft, (in navolging van Horatius, die deze edele ftouthcid van den Griekfchen aartsdichter zo fchoon vond, dathy dezelve ten regel der dichteren die de eeuwen noch zouden baren voorfchrcef,) de verééuwigers der helden dezen raad. " TouJ'oun; a vos heros donnez quelques foiblesfes," Eb  ( 61 ) En in waarheid het vermogen om valsch te redekavelen; is zo wel het ongelukkig erfdeel der wy ze zonen van Adam als dat der halfwyze. Het onderfcheid beftaat alleen hierin dat de eerften, meerder bedacht op zichzelven, en meerder acht gevende op de voorwerpen die hen omringen , en op het beloop der gebeurtenisfen, hunne mistastingen eerder gewaar worden, en dezelven fpoediger verbeteren , dan de laatften, waaronder men menfehen vind die nooit zo verre komen. Pieter, die het wonderlyke fystema van Dwanghuzius gedurig voor den geest had, begon de grooten ,, alleen" te bsfchuldigen van het overflaan tot uiterflens, en ftyfzinnigheid in het dry ven van de ongerymdfte ftelfels; gebreken , dacht hem, die men by regeeringlooze menfehen zo algemeen niet vond; het mogt byde heeren Theologanten zyn ; maar die waren , in huh vak , een foort vanregeeringslieden, ten minfte verbeeldden zy het zich. Met die denkbeelden vervuld, en met den geest daardoor verhit, dwaalde hy naar den Haagfchen Postwagen. Hy vond daar een' man met een' grooten tonden hoed , in het zwart gekleed, en een' man in een' langen, wyden, en tot de beenen toegeknoopten rok , van eene aschverwige kleur: zynde bleek. en zagtmoedig van gelaat. De Postwagen noch niet gereed om af te ryden, maakten de reizigers ongevoelig eenige kennis met eikanderen; de man in 't zwart, zeide tot Pieter , mynheer zal denk elyk naar den Haag ieizen 1 Om mynheer te dienen, antwoordde Sneeg. Ik zal dan de eere hebben, hernam de andere, een goed deels wegs van mynheers gezelfchap te profiteren; wantik moet dichr by den Haag, op een buitenplaats, zyn; ik hoore eigentlyk in Gelderland te huis. Dus gy van hier, zekerlyk! en ik van daar, en, (wyzende op den graauwrok, die niet één woord antwoordde, of fprak,) 1 mynheer weder van eene andere plaats, mogelyk! word de  ( óz ) de fpreük in 's Heeren woord waarachtig: n Ende zy zul» i, len komen van het Oosten ende van het Westen, tot f, dar zy zullen worden opgenomen." Pieter bekeek dezen maak met groote oogen. Eindelyk zeide hy: vrind t voor het tegenwoordige hoop ik niet te worden opge,, nomen" dan in den Postwagen. Vrind! hernam de andere , ik bid u niet lichtvaardig om te fpringen met toepasfingen getrokken uit het boek des levens. Als de toepasfingch doorgaan op dc gevallen , zei Sneeg , zou lichtvaardigheid zouden zyn, maar ongerymde toepasfingen, verdienen wel een weinigje lichtvaardigheid , dat is een weinigje licht gereedheid om 'er kluchtig mede om te fpringen. Is dan myn toepasfing ongerymd1? vroeg de zwarte man j te rug tredende, als had hy ccn' ftoot onder dc maag gekregen; Ten minfte, antwoordde Pieter < de vriend gelieve te bedenken, dat aan de opneming waarvan in den aangehaaldcn Text word ge fp roken , het denkbeeld niet moet worden gehecht yan de opneming in een' Postwagen, ó Vriend ! hernam de andre, het fmert my zcerc, dat gy des Geestes licht niet fchynt te hebben; anders zoud gy geen fpreuk in den bybel vinden , die niet toe te pasfen is op alle onze daden , hoe klein zelf, ja tot op ons gaan naar het fecreet toe. En dierhalve zegt de Heere wel in zyn woord: ,, Alles wat gefchreten is, dat 'is gefchre,, ven tot onze lecringc." Let toch wel * lieve broeder! let toch wel, op het woordeke ALLES; Totus! Tout! niets uitgezonderd! En immers zult gy niet Godloos genoeg zyn om te ftellen, dat in des Heeren woord leugens ftaan 7 Want; wederomme zegt dat zelfde onfeilbare woord: ,, Alle fchrift, let broeder op Alle ! is van God ingegeven." Ende wederomme bockftaaft de H. Petrus: "dat ,, de mannen Gods door den Geest Godes gedreven, ge,, fchreven hebbben," Ende heeft niet de groote bloedgetuige, onze lieve Heiland! de waarachtigheid van dat woord be-  ( 63 ) bekrachtigt, ons „ diere" kopende met zynen- bloedel mitsgaders dc vrome diaken Stcfanus 1 Ende hoe zoude „alles," Totus! Tout! ter onzer leeringe zyn gegeven, ware daar niet in dat ali.es voor een' verlicht Christen op alles , en dat dagelyks, toepasfingen te maken , ten onze nutte? Sneeg , keek dezen kwant nochfterkeraan , en begon te twyfelen, of hy het wel vasthad, vooripellende zich eene onaangename reize met een' gek te zullen'moeten doen. Doch hy nam geduld, en viel op eenandergefprek. Ik wenschte, zeide hy, vriend! dat wy zulk ruw weder niet hadden. Och! Vriend ! hernam de anderen, God weet wat onsdienftigis: ,, hy kent ons harte, ismeer,, der daa wy, en weet alle dingen." Ware dtt het ruwde weder dat de ongeloovige en zondige menfehen boven het hoofd hing; maar wee! wee ! wee! voor hen de dag wanneer de Zone komt in de wolken, om te richten; wat weder zal het dan maken 1 Donder en Weêrlicht, voor het minst! Terwyl hy deze woorden uitlprak kwamen 'er drie welgekleedde jonge menfehen 'aan het Posthuis, alle zwaar befchonken, waarvan ééne mede voort moest, en door de twee anderen gebragt wierd. Pieter was, gelyk men 'begrypen kan, niet wel in zyn' fchik; maar hy nam geduld. Plet fcheen dat de bevangen pasfagier door het voorkomen der drie Heeren voor den tydin toom wierd gehouden ; maar toen men plaats op den wagen zou nemen, eischte hy twee vlesfchen besten roodlakjes, en klom op, zeggende, in het afryden : nu , jongens! dat zal my wel tot halfwegen brengen. Adieu! Onder den weg viel de jongman in flaap, de "wartrok mompelde in zichzelven, de graauwrok keek als een gans ter wagen uit en Pieter ging zitten lezen. In dien ttaat kwamen zy aan de eerfte plaats daar men de paarden gewoon was water te geven. De jongman wierd wakker, en riep, met een' zwaren vloek, tegen den Postknecht, dat  ( 64 ) dat Tvy open zou maken; dat hy 'er af moest om zyn water te losfen, en eens lens te pompen. In dc Herberg iloeg hy een glas genever in, dat hem zyne gewone luchthartigheid weder gaf. Eer hy te rug kwam zei de zwarte man : Welke Godlooze menfehen zyn 'er in de waereld? Wel zegt de fchrift: ,, menigvuldig zyn de boozen," en j, breed is de weg des verderfs." De jongman kwam weder ten wagen in, en dcfynman, vervoerd door zyn'Godzaligen yver, viel hem , wegens zyn lichtvaardig vloeken , dapper op het lyf, hem hel en verdoemenis, met de levendigfte verwen , affchikferende; en, een printebybel uit dezak halende, toonde hy hem de atbéclding van het laatfte oordeel, daar dc boozen links om maakten in een' rook, en de vromen rechts om zwenkten in een wenteltrap van van heldre wolken.- Dc jongman keek hem met een verzopen opflag aan, en zeide: verdoemde geit! wat raken my uw poppen , die links om in een poffertjes kraam kruipen , of die daar op de rechte zyde 11. Martyn fpelen ? Doe als ik: leef vrolyt, en denk ik dood, al dood! beginnende te zingen, tcrwyl hy eens glas wyns fchonk: Laat ons klinken, Laat ons drinken, Kort is toch ons leven. ïVous! Voor denduive"! zuip! vent! zuip! wy moeten toch alle naar ft. Feiten, en dan heeft alles uit. De goede Sneeg zag weldra tot welk flag van menfehen deze jongman behoorde; doch hy wilde 'er zich niet mc.ie bemoeijen. De fynman oudernam, half biddende, den jongen losbol te bekeeren; maar hy was geen man om dit groo- > te werk uit te voeren. Hy wilde uit den Bybel den Bybel bewyzen, en de dronke man bewees hem Uilenfpiegcl uit Uilenfpiegel; dus. wierd het tooneel kluchtig  ( «5 ) 'tig genoeg. Degraauwrok deed 'er het zuchten tóe. Ein> delyk op half weg loste de voerman zyn' vrolyke , hollebollige vracht. En toen verdubbelde onze fynmart zyfi yver tegen Pieter , hem half doorhalende; alsmede deft derden blekken pasfagier, dat zy hem in den ftryd des Heet ren niet hadden onderfteund; waardoor mert een ziel had kunnen"behouden, die voorzeker reeds voor'alk eeuwig* heid een' prooi des boozen duivels was. Pieter antwoorde, dat hy niet op dc Postwagen was opgenomen, orrï zyne medereizigers te bekeeren; en dat hy het liefdeloos ^genoeg vond, een'losfen jongeling, mogelyk niet kwaad van aart, maar door eene malle opvoeding bedorven, zó maar éénsflags naar den duivel te zenden, en dat voor alk eeuwigheid; dat hy een' jongman van omtrent zulk een' flag had te recht gebragt, (hy meende De Foe j) maaty niet met printjes of hardë taal; maat door hem te leiden, zyn vertrouwen te winnen, en door goede voorbeelden te geven door zyn eigen goed gedrag; en dat hy verder daar niet gekomen was om beftraffingen te hooreri, veel min om over den hekel gehaald te worden. Toenhefte> de vrome den Pfalm aan waarin David klaagt over die hem van der jeugd aah hadden gekweld. Pieter Zong niet mede; maar na de Pfalm uit was, zei de Zwartrok: verdoemd is hy, verdoemd! dit zeg ik u, (fchoon ik geen dienaar ben in den tabernakels des Heeren ,) die niet ieder letters der fchrift gelooft als door Gods vinger zelf tezyngefchreven. En dit Godlooze mensch geloofde niets; hoe kan hy andets-dim verdoemd zyn? en voor eeuwig verdoemd ? Want uit de verdoemenis is geen verlosfing! daar is geen rantzoen ! Daar is geen borg! Dus predikende, en razende, riep de voerman: mynheer! moet gy 'er hier uit? Ja! man — God geleide u, myne broeders! ik zal den Heere bidden dat hy ook udes Geestelyken lichts fchenke, ter meerdere nutte op den weg des levens, E Toen  ( 66 ) Toen de wagen deze Godzalige vracht gelost had t bevond Sneeg zich met den aschverwigenrokman alleen, wiens ftilzwygefldheid door Pieter wierd genomen voor eene uitwerking van fchroomachtigheid, en zagtaartighcid. En vol van de twee kwanten die zy waren kwyt geraakt, zei Sneeg , pp eene innemende vrindelyke wyze: wy zyn eindelyk, mynheer! van ons lastig gezelfchap ontflagen; waarmede ik u en myzelven geluk wenfehe. Ik zou, fprak de andere, op een' zagtmoedigen toon, het eerder met den jongman houden, dan met den anderen man ; fchoon het verre van my zy , zyne losheid goed te keuren; (hoewel ik het noch, in een' ftrikten zin, geene losheid durf noemen ook,) want de jongman twyfelde aan pundten, waaraan ieder ver/landigmenschbchoort tetwyfelen , omdat niemant ons daarvan zekerheden kan geven, en hy verdoemde niemant. De andere was zotter mensch, en Hechter tevens: hyhoud, (en dat zo maar ruiterlyk,) /lellingen , waarvoor geen fterveling eenige grondige bewyzen heeft, voor waarheden ; cn omdat men, gebrek .van bewyzen, twyfelt, (en dit behoort men te doen,) verdoemt hy zyn' medeinfeSt, dat misfehien flecht is. En, dat fterker is, is de Bybei Gods woord, (hetkan waar zyn, wie weet het?) dan noch kan onze man by my noch in geen aanmerking komen : want alsdan moest ieder Christen zieh dagelyks den Heere opofferen, (ommy van geheiligde te bedienen ,) en zichzelven gedurig hruifigen, als een waarachtige hoogepriester; maar vind men grooter fchurken, dan onder de zogenaamde vromen*? Men moet, alles ^/beichouwd, aan alles twyfclcn, alles is onzeker, behalve dat de Godsdienst een uitbroeifel van ftaatkunde is, by alle volken; en dat indien 'ereen duivel is, de geestelyke ftaat zyne vinding is; ...maar wie weet of wy wel op den Postwagen zitten? Pieter, die dezen man, gedurende de geheele reis, geen woord had hoo-  ( 57 ) hooren fpiekeh, oordeelde dat hy genoeg had gezegd voor tien jaren ; en , zo moede van zulk een wezen , als van de anderen wezens die van den wagen waren afgegaan, vond hy, in het Haagfche bosch gekomen, en het weder meer zweem hebbende bekomen van een' heven Zomerfchen dag, dan van den treurigen ftaat waarin de fyne hem hetzelve by de verfchyning van den Zone" had afgebeeld, goed gm te wandelen. Hy verliet den Postwagen, en wandelde het bosch verder in, peinzende over de uiterftens waartoe de menfehen vervallen. Naauwlyks had hy vyf minuten gewandeld, óf hy ontmoette een' gemeen' kaerel , ftom dronken, in een' zwarten rok. De paruik ftond hem achter op het hoofd, en de hoed achter de toupet; het hetnbd hing hem van voren en achteren uit de broek, en hy flingerde van het ééne in het andere fpoor. pieter. had ontferming met dezen man; en j beducht dat hy in het kleine hout zich mogt befchadigen , of onder een reituig raken, wilde hy hem helpen, tot 'er menfehen kwamen; maar de kaerel wees hem af, met vervloekingen, toen Pieteb. twee menfehen achter hem gewaar wierd, ook in het zwart gekleed, en die op hem fcheenen te pasfen. Hy zeide, dat dit mensch gevaar liep van ongeluk, en bad hen wel acht op hem te geven; wanneer één dezer mannen zeide: och! mynheer! het zoude eigentlyk niet, mét al zyn ; maar hy heeft te begraven geweest, en daar wat veel gedronken. Hy woont op een bóerdery niet verre buiten het bosch. Hy heeft het gemèene ongeluk van gaaine, onder burgers en boeren, voor een' wys man te loopen, en dus wil hy altyd gelyk hebben, omdat hy zich inbeeld dat hy nooit kwalyk kan redeneren. Hy heeft op de begraffenis juist zulk een' gek gevonden; en, deze ftyfkakiger zynde, is de drank oorzaak zyner kwaadüartigheid. Wy zullen hem wel bezorgen. Pieteb. wandelde voort, en zeide: eindelyk: ikdwaalE x da  ( 63 ) de grovelyk, met de grooten ,, alleeclyk" ftymeid van ftelfel , en het ovcrflaan tot uiterstens toe te fchryven. Zo wel als ik dwaalde, toen ik hen befchnldigde van geene ampten te begeven alleen naar verdienften. Kleinen en Grooten 7.yn , en blyven, menfehen: de ééne maakt zich een ftelfel om niets te geloven , de anderen om alles" te geloven, de derde om aan alles te twyfelen, en de vierde om eeuwig den gebraden haan te willen {pelen© en allen dryven zy het. Laat ik dan voor my 'er uit leeren, dat de kleine gemeente in menfehen beftaat, gelyk de edelmogende , en welëdele achtbare heeren ook menfehen zyn, en gelyk myne amptgenooteii ook zyn, die alle hunne denkwyze hebben. Maar laat my God bidden , my voor het vormen en dryven van zotte ftclfels, en het overflaan tot uiterftens te bewaren; omdat myne dwalingen van invloed kunnen zyn op de welvaart van het volk, daar die van geringer lieden zich bepalen tot een' Postwagen , of een ftaapvertrek. Behoedzaamheid tegen zichzelven, is een groot verëischte in een goede Volksbeftierder. C Ar  ( 69 ) CAPITTEL XXI, leis Korts van den Verzamelaar, cn Uitgever dezer GeJ'ehieacnis. Tk /Ten zal mogelyk vragen: Hoe nu! mynheer Autheur * gy laat een' regent naar den Haag reizen, en flaat over ons te melden, wat hy daar deed! Reist een regent maar zo om niet naar den Haag! Om niets dan om een lastig gezelfchap onder den weg aan te treffen ? Fraaije vraag \ Waar geduld , lezer ! Voor eerst, weten wy uit het handfchrift, waar uit alles is genomen 1niet waarom Pieteb. naar ■den Haag reisde, dat, (ik moet het bekennen,) eene eeuwige fchade is. Ten tweede, is het niet in den rang der verpligtingen gefteld van een' regent, dat hy juist om Stadszakcn naar den Haag moet reizen. Dat zou 'er flecht voor de regenten uitzien ! Ten derde, zou het niet fraai ftaan voor de gefchiedenis van een' regent, wanneer 'er niet één Haagsch reisje in voorkwam; het zou dan geen gefchiedenis van' een' regent zyn; maar wat zou een regent by den lezer te beduiden hebben, waar omtrent men den naauwgezetten lezer van onze dagen in het onzekere liet, of de man wel ooit in den Haag was geweest? Kan men daar, hoe eerlyk, hoe fchrander, niet wel eens gaan, als men de fnuf van verandering van tyden in den neus heeft? Een vos mikt immers Wat voor en achter hem is, en verandert van verlbyf, naar gelang van de aanduiding zyner reuk. En een vos is daarom een fchrander dier bydc menfehen. Ten E 3 , van  ( 70 ) vierde, en ten laatfte, (maar dit is een vraag,) brengen alle regeerende mannen die een Haagfche reis doen, wel zulke nuttige aanmerkingen, en zulk een nuttig bcfluit, weder te rugge, als onze Pieteb.'? Is dit alles niet genoeg om hem eens naar den Haag te laten reizen'? Te meer daar her handfehrift klaarblykelyk boekftaaft dat hy 'er is geweest, en dat hein het verhaalde op den Postwagen is gebeurd ? Kwam hy dus met niet-mct-al terug"? fchoondegefchiedenis ons verzwygt of hy om Stadszaken pp reis ging'? CAPITTEL XXII. Pieter word Burgemeester. Een niet te lang Cafitlcl, maar misfehien tc lang voor eenige lezers.' waarmede het handfehrift eindigt ; en waardoor dus de Gcfchiedenis niet verder kan worden vervolgd; dat voor eeuwig jammer is ! Het handfehrift meld ons terftond, na alles wat wy 'er hiertoe uit hebben kunnen verzamelen, dat Pieter burgemeester wierd, nadat hy verfcheidene gebreken by het Edelmogendc collegie had uit den weggeruimd, en wy de loffelykfte getutgenisfen van zyn Schepenfehap daarin vinden. Wy vinden fpoor noch blyk van de dood van den ouden heer Sneeg , of hoe Pieter burgemeester is ge- wor-  ( 7i > worden , en of 'er niets tegen is ondernomen om te beletten dat hy het wierd; dit laatfte is jammer; daar moet. immers haspel zyn voorgevallen tegen de verkiezing vaneen' man, die zo ftout durfde fpreken tegen den Wei Ed. Grootachtb, Dwanghuzius, over de voorrechten des Volks, De Hemel weet welk een licht het ons over de historie van een regentverkiezing zou verfpreiden, ware alles tot ons gekomen! Doch geduld! Hoe het zy, Pieter. isbur» gemecster geworden. In vergelding van zo veel verlies, geeft het handfehrift pns eenig denkbeeld van de gelukwenichingen die Pieteb, ontfing, op den avond toen hy burgemeester was geworden. Deze befchryving is niet ten éénemaale onleerzaam. Doch eer wy daartoe overgaan, moeten wy, naar den aart der verzamelaren, nalezeren, eninorderbrengeren van oude papieren, een' kleinen uitflap doen. Niets ftaat zo fraai dan een uitftap, voor zulke wezens! En wat fraai ftaat, mag men voor fraaije lezers navolgen ; en wat men voor fraaije,. lezers navolgt, (iu een ryk land zyn al de lezers fraai, "omdat zy tot vermaak kopen en lezen, en dus tot vermaak geld geven, tot vermaak der fchryvers,) is altyd nuttig, ten minfte goedwillig en wellevend. Het is inderdaad verbazend, wanneer men met opmerking nagaat hoe de tyd de omftandigheden verandert, en deze wederom de menfehen, fchoon de tyd en de menfehen dezelfde blyven. Niet min verwonderlyk is liet na te gaan, hoe de menfehen, die zich beroemen redelyke wezens te zyn, (Plato ontkent het, cn noemt hen Redeneerende wezens; voor zyn rekening, met des lezers verlof!) twee voorwerpen, die in den grond dezelfde zyn, befchouwen als hemelbreed van eikanderen vcrfc'nillende, en het ééne vervloeken, daar zy het andere hemelhoog pryzen. Welk een zonderling en zichzelven ongelykfchepfcl is de koning der natuur, de mensch 1 E 4 0m  ( 7* ) Om by dc gebeurtenisfen van ons land te bly ven , dewyl wy ons met een' held van ons land onderhouden hebben, wie heugt niet hoe in de divertisfante jaren van 1747 en 1748, een mensch zonder Oranjekleur aan het ligchaam, gevaar liep te water te gaan, gelyk de toverhekfen vóór den tyd van den Friefchen duivelbanncnden doétor Bekker'? of een fneede in het aangezigt bekwam'? of, ten genadigfte een pak Hagen beliep ? En nu beleven wy eenen tyd waarin men hen die 'er zich opentlyk mede verfieren gcesfclt, of afrost. Wie brengt zich den alom bekenden Choeola.it man niette binnen, die ,, altyd wel" voor zyn pui plakte ? Het was voor de gemeente wél in de vdornoemdc jaren, toen hy vlaggen uitftak, en het huis verlichtte; het was toen voor hém wél, omdat hy den naam droeg van een Patriot. Maar het was waarlyk, riiaar weinige jaren daarna, niet wél voor hem , toen men hem als een pest des kinds vervloekte, en gelyk een hond naarhet graf fleepte. Hoe kon de man toch ,, altyd wel" tot zyn fpreuk verkiezen? Hoe weinig kende hy het beloop der dingen , en den aart der menfehen! Wie weet niet hoe fchimpende dc meeste menfehen over eene Stadhouders antichambre denken, in onze dagen? Eenige vergelyken die by een mesthoop, die dagelyks nieuwe paddeftoelen voortbrengt. En hoe veelen van dezen begeven zich niet met genoegen ter kamer daar een Wel Edel Groot Achtb. heer gelukwenfching houd ? daar immers , in den grond befchouwd, deze kamer niets anders is, voor den tyd dat de gelukwenfchers daar vergaderen, dan eene vorliclyke antichambre, op een' andren naam. In 's vorften antichambre vergaderen de menfehen met oogmerken, inde burgermeesterlyke verfchynt niemant zonder oogmerken. En evenwel men vind vervloekers en pryzers van één cn ander, en dat wel van menfehen die nu deze en dan die plaats betreden. Zie daar den mensch J In  ( 73 ) In de antichambre van den nieuwen burgemeester Sneeg verfcheen men, als blykt uit het handfehrift dezer historie, gantsch niet zonder oogmerk. Als daar waren de Wel Ed. Groot Achtb. Heeren Dwanghuzius, en Buldérius C. S. Vooral kwamen deze heeren niet zonder oogmerk: dat was hunne gewoonte niet,, trouwens dit is nooit de gewoonte van mannen die de waereld kennen. Was Sneeg met hunnen zin hun Collega geworden, dan moesten zy zich vertoonen, om tc doen zien dat de heeren in ééndragt waren , en het zou onbeleeld zyn. om een werktuig voor ons belang te meer niet te complimenteren; was Sneeg tegen hun genoegen 'er ingedrongen, alsdan moest men. zich vertoonen, om te doen geloven dat dc tegenkuipery onwaarachtige uitftrooifcls waren, en omdat men bezield was door de hoop van ccn nieuw werktuig ten dienfte van. belan." en gezag tc winnen, in den nieuw verkoornen. Daar was verder Vefbuikderins , en Zwalmius; deze kwamen ook gantsch niet zonder oogmerk: zy wisten dat Pieter dc tooncelkunstjes kende , en hoe zy hem uit. het bewint hadden gedraaid; nu was hy hun baas, cnhykcn het voorledcnc met wpeker betaald zetten, en alle kunstjes opruimen. Vriendfchap dus best! En eene rugbuiging kost niet veel! Daar was ook de boekhouder van Vetbuikdcrius; deze was'er ook niet zonder oogmerk: de oude grap heugde hem noch ; hy had wel voor het vaers op Pieters fchepenfehap wat rooden wyn gekregen; maar daarmede was de zwarigheid niet weggefpoeld. Hy reikte den nieuwen burgemeester een vaers over, waarin hy hem Fabius noemde, (gewone vergelyking van prullemakers inburge-meesterlyke gelukwenfchings vaerzen!) en hy vergeleek het yvervuur des W. e. G. A. heere in het voorftaan der burgeren by dc hondsdagen. Daar was Dominé die Pieter tot lidmaat der kerke had ingelyfd, (Pancratius vond goed om zyn' generaal niet te verzeilen; de papieren ver- e 5 -?ir  ( 7+ ) zwygen waaróm hy dit befluit nam,) en Dominé kwam ook niet zonder oogmerk. De rol tegen Pibter heimelyk gefpeeld was bekend; om het wrange daarvan te ver* zagten, reikte hy Sneeg, by aanwenfching der dierbaarfie zegeningen, eene Anagramma op fatyn gedrukt toe, waarin hy uit Pieters naam SNEEG, het woordeke GEENS had gedisteleerd, en daaruit opgemaakt, dat de Hemel den W. E. G. A, heere Sneeg tot een' regent had verordend die Geens" gelyken zou hebben onder de regenten, gelyk Salomon niet had onder de Koningen. Daar waren ook de Wel Eetw. Heeren Alftius, Schrapenius, Kuggelinus, en andere Eerw. mannen, die Pieter zyn' walgchelyken bynaam hadden gegeven; deze allen kwamen, als zo veel hoogepriesters, om zichzelven, by wyze van boetdoening aan hun zeiven voor hun beganen fout, op te offeren aan de welbehagelykheid des nieuwen opperregents. Daar was Bremmius Stoltz; het oogmerk dezes mans was alleen, om, na de gelukwenfchingzichin zyn collegie ' te kunnen beroemen van de felicitatie van burgemeester Sneeg te komen; want hy had Pieters aangezigt naauwlyks ooit gezien, dan als deze in de koets naar het raadhuis reed. Daar was Poppo Curiofo, een liefhebber van fraaije kamers, en veel menfehen; het oogmerk van dezen man was, om te zien in welk een fraai huis de nieuwe regent woonde, waartoe hy anders geene gelegenheid had. Daar was ook Duco Lullius Ledig, een mensch dat daar alleen kwam, om zich eenige ogenblikken te ontfpannen van de moeite die hy dien dag genomen had, om de Stad op en neer te draven, teneinde al het nieuws op te doen, gelyk de vuilnis en oude lorren zoekfters rond loopen , om, met den hark, lompen op te famelen. Daar was Ook gantsch niet zonder oogmerk den eerwaarden Biberi, die den lezer reeds bekend moet zyn geworden, in het geestelyk rumoer; deze had geen gering oog-  ( 75 ) pogmcrk: het was niet minder , dan om te proeven, welke lekkeren ouden Rynfchen wyn de jonge burgemeester, ten loon der zegenwenfchen, fchonk; en hy proefde 'er al verfcheidene roemers van, met een' fmaak die den fmaak des gastheers eere aandeed. Voorts waren 'er de knorrige burgemeester, en de Secretaris, met wien Pieter m de kleine kamer had gezeten: de laatfte proefde met nadruk, Verders zag men daar vele Edele achtb. enEdelmogende, waar onder De Foe, (deze had geen oogmerk dan zyn hartelyke blydfchap uit te drukken,) en Edele Manhaften, en die noch Edelmanhaften zochten te worden; alsmede den goeden fchoenmaker, die door Pieter was beweldadigd; cn deze was, met De Foe , mogelyk dc eenige die God van harte dankte voor de verheffing van den waren menfehenvrind, en die met geen ander oogmerk gekomen was; behalve dat wy een groot getal brave burgers niet vergeten, die de waarde vanPiETER kenden, en geen oogmerk hadden , dan hem en zichzelven geluk te wenfehen met zyne verheffing. Evenwel zwoer het geheele gezelfchap by kris en kras, dat zy daar allen met geen ander oogmerk gekomen waren, ö Myne lezers! laten wy toch rechtvaardig zyn, en niet alleen de antichambre van een' prins voor een' mesthoop houden, die paddeftoelen oplevert. De Grooten zyn allen meer te beklagen, dantebenyden. Ondertusfchen was dit waarachtig, dat de geheele burgery eene rechtmatige, en zuivre blydfchap voelde , wegens de aanftelling van een' regent van wien het bekend was, dat hy voor den burger leefde, dat hunne voorrechten , en welvaart hem heilig waren, dat hy door eene verftandige opvoeding, en de beproeving van verfcheiden ftaten, en zonderlinge gevallen gevormd was, bm het groote oogmerk te bereiken van een volk gelukkig te maken, dat hy op dc eerlykheid en bekwaamheid der menfehen zag,  «, 76 ) meer dan op den weg op welken zy verkozen tot God te komen, en echter een Godsdieeftig man was. Zyn zulke regenten ook toejuiching waardig? En is hy die voor zodanig bekend ftaat wel ooit in de noodzakelykheid van te .vreèzen, dat het volk zal komen fchreeuwen , „onze „keuren, onze voorrechten!" Of dat het tegen hem zal opftaan 1 Het handfehrift meld niet veel van het geene 'er met hem als burgemeester is voorgevallen; dat misfcliien een groot verlies voor den lezer is. Hy moet flechts kort geregeerd hebben, vermits men in onze Vaderlandfchehistoriën geen groot tydperk vind, waarin lang naarzyngrondregelen is geregeerd, of het moet in onze gelukkige dagen zyn. Men vind alleen van hem aangeteekend, dat hy zyne knechten zwaar betaalde, cn beloofde van lyfrenten te voorzien, zo zy hunne pligt deeden, en hem overleefden; maar ampten moesten zy niet op hoopen, die waren voor ongelukkige, of bekwame burgers, en geboren ingezetenen. Hy nam dit wat ftreng ter harte , zelfs wilde hy zyn' vrind De Foe niet op den lyst der Schepenen brengen, ómdat hy niet in de Stad geboren was. Ik weet niet of alle myne lezers die geftrenghcid wel zullen goed keuren. Hy had de admiraliteit hervormt; nu, meer gezags hebbende, hervormde hy verfcheidene collegiën, en eindelyk den Schouwburg, houdende de eere der naüë zo veel op het oog, als het voordcel des Schouwburgs zeiven; levende met dit alles met alle zyne mederegenten in een goed verftand, omdat hy nooit doordreef, dan met verftand, goede reden, overtuiging, en zagtheid. Voorwaar een zeldfaam verfchynfel L God geve ons wat vcele zulke Pieters ! al dragen zy ook een' hatelyken bynaam ! Waarom God hen evenwel beware. De Gefcliiedenis meld ons noch van eenige werkjes door Pieter gefchreven, en door zyn' vrind De Foe bewaard, cii  ( 77 ) en nagelaten, als daar is:: Naauwkéürige bcfpicgéling over de Pynbank." Maar alles is , op weinige woorden na onleesbaar; alleen leest men duidelyk deze woorden; ,, Indien het waarachtig is, dat een rechter den Schout „geen pynbank mag toeftaan , dan na deze vreesfelyke ,, woorden tot zichzelven te hebben kunnen zeggen : God „des Hemels! Rechter der Recht er en ! het bloed der „ misdadigen kome op ons, en op onze kinderen! 5, Waartoe dan' een pynbank? Stelt men den zwakken ,, deugniet niet .in gevaar van zyn leven te verliezen, terwyl „men den hardnekkigen guit gelegenheid geeft om den dood te ontkomen?" „ Verhandeling over het woord Burgemees ter," Deze verhandeling is zeer keurig, en uitgewerkt; misfehien geven wy die wel eens afzonderling uit. Zy vervat waarlyk fraaije bedenkingen. ,, De verëischtens van een' goed regent, opgemaakt uit , de ondervinding?" Dit werkje is in lappen en brokken; dat jammer is: wanfhet begint van het cafacier, de opvoeding , enz. eens jongelings die men tot een' regent bekwaam acht gevormd te worden. Kunnen wy het verzamelen , en aaneen brengen, wy zullen het den lezer niet onthouden. Hoewel Pieters Gefchiedenis al vry wat verëischtens van een' regent in zich vervat. Andere zyner nagelaten fchriften zyn zo volledig en gewigtig niet. Misfehien heeft hy deze byëen gehouden, om zich in zwaarmoedige uren te vermaken; want men heeft voor alle ouderdommen, en ftaten kluchtige gefchriften, om te vermaken. Men vind in Pieters verzameling, een aantal Anagrammaas van^Dominë, op den kantfel, en by andere gelegenheden geuit; alsmede eene redevoering van een' onbekenden, waarin bewezen word, dat gelyk de Springhanen , Gods, fchepfelen, recht hebben om op alles aan te yallen, de Theologanten, verhevener fchepfelen dan de • ' Spring-  ( 78 ) Springhanen, over alles vreijelyk mogen ichryven, eh op alles aanvallen. Maar een ander; (het moet een fpotboef geweest zyn !) heeft 'er op den tytel bygevoegd: dat deze Heeren wel mogen fchryven zo mal als zy willen; maar niet wat zy willen. My is noch, door eenige uitflagen van verre gedaan , ter ooren gekomen, dat 'er noch een achter kleinzoon van den heer De Foe zoude in wezen zyn; en dat deze heer noch onder zich zoude hebben, eene gehele bundel Redevoeringen , gehouden in de geheime vergaderingdaar Pieter de twee redevoeringen in zyne historie voorkomende heeft gehoord. Wy beloven den lezer ons' best te zullen doen s om den bezitter op te fporen; en wanneer'er iets nuttigs iri die papieren gevonden word, zullen wy ons iiiteriie best doen, al koste het ons al iets * om die magtig te worden. Waarlyk j geld word nooit beter befteed, dan om zyne medemenfehen van dienst te zyn. Het ware tc wenfehen dat alle fchryvers zó dachten; cn zó te denken, behoort tot de verëischtens van een' braaf fchryver. Einde van het TweedbDeei.' TOE-  TOEVALLIG TOEGIFT o f SERMOEN van de ROEPING; van Pater MAXIMILIANUS EMILIUS KIK VAN EÉ, van der minderbroederen orde. UitgcfpToken in de Kerk de „ Kwakende End", En vier andere Stukken, ons door een' nazaat van 'den Hr. DE FOE gunltig toegezonden.   % ( 8i ) TOEVALLIG TOEGIFT. Waarde Lezer 1 Onder het afdrukken des wcrks, hadden wy niet weinig moeite, en zelfs eenige kosten , aangewend, ter opfporinge der nazaten van den Edelmogenden Heere ALEXAiNDER DE FOE. Wy kunnen thans, met volle ruimte, verzekeren, één' nakomeling van gemelden Heere, die zo veel verpligtingen had aan den W. E. G. A. Heere Sneeg den Jongen, te hebben gevonden, en dat wel één* goedwilligen nakomeling, die ons eenig licht heeft gelieven mede te deelen, op wat wyze de Historie van Pieter in de famielie der oude vrinden is geraakt, uit wiens boedel wy dezelve bekomen hebben. Dit loopt ever zo veel fchyven, dat men over de Historie van dit boek, veel, zeer veel! zelfs geheele boekdeelen, in allerlei formaten , zou kunnen fchryven; maar wy willen onze lezers niet onder boeken begraven, in eene eeuw waarin men hen byna wekelyks één turfmand met fraaije ftaatkundige papieren opdischt, die, wil men niet inde war raken, met de uiterfte opmerkfaamheid, dienen overwogen te worden, ten einde men uit de maling kome wie gelyk of cngelyk heeft. Wy zullen dit wigtig onderzoek niet door veelvuldige gefchriften afboeken; maar, ten diende van den lezer dezer Historie, en dit Toegift, alleen zeggen, dat die nazaat van den Heere De Foe heden een fchoolmeester is in een kleine dad, en een man die het niet te breed heeft. Hoe kan het met eene Patrice famielie verloopen! Is hy niet ryk, hy is ook niet behoeftig, en daar blyft in het Patrice bloed altyd noch lang een Patrice zwaai, F ge»  ( 82 ) gelyk 'er altyd van een groote klok eene langer trilling hablyft, dan van eene zeer kleine. Zou men het geloven ! De man beklaagt zich dat men hem ampteloos loopen laat, daar men in zyn ftad dagelyks elcndige deugnieten, bedorven dartele zoontjes der weelde, en fmeerige moffen in ampten kruit; en hy geeft her ons in bedenking, of Patrice famielié'n geen Patrice famieliën behoorden voort te helpen , daarby voegende , (hetzynzyne eigene woorden,) dat 'er van de hofparty alleen niet met ampten gemorst word. Wat kan een eerlyk hart anders, dan den man beklagen 'l Voor eene matige betaling. heeft hy ons belooft van tyd tot tyd de papieren tot de gevallen van Pieter behorenden , ons te zullen mededeelen. Zie hier by voorraad éénigc aanmerkelyke Hukken, door den Heere Alexander, 'smans voorzaat, eigenhandig, uit eenmamifcript van Pieter , uitgefchreven. Het moet' 'er ten tyde van dezen regent wonderlyk zyn toegegaan! De eerzame Schoolregent, (opmerkclyk is het toch ook dat het regentfehap zo eigen kan blyven aan een gedacht!) meld 'er onsby, dat zyne papieren zeggen, dat deze navolgende Sermoen, die wy hier den lezer zullen mededeelen, niet van alle Lieden met evenveel dichting is ontfangen, en dat die vry wat gedruis heeft verwekt. Het is jammer, dat wy van dit alles niet vroeger naricht hadden : Hoe fraai had dit alles een vak in Pieters Schepen- of Burgemeesterfchap kunnen vullen ! Doch het legt 'er toe ! En beter laat, dan nooit! S E R-  ( 83 ) s E R M O Ë N van P a 1 e r MAXttlILIANLJS EMlLIUS KIK VAN EÈ, VAN DEII MINDERBROEDEREN ORDE, Üirgefproken in dc Kerk de ,> kwakende End." Myne zeer beminde CatholtkenU "l"k ben heden opgeklommen om u te onderhouden over j- zaken betreffende ligchamelyke en geestelyke dingen, om zo te fpreken, te gelyk; en ik hoope te fpreken tegen wezens uit ligchaam en ziel famengelleld, hoedanig mannen en vrouwen zyn. Myn onderwerp, Lieven! zal betreffen dat verwonderlyke ding dat men Roeping noemt, en dat, in waarheid een ding is waarin vry wat meerder conlëquentiën zitten dan een gemeen oog daarin ooit zal zoeken, of'vinden. Eerdelyk, myne Lieven ! Moeten wy het woordeke wel verdaan, ende daarna de foorten die 'er zyn van de zaken' die dat vruchtbaar woordeke in zich vervat, ende daarna kunnen wy ieder bewezen foort met voorbeelden ophelderen. Roeping dan bedied iemant naar zich toelokken, noodigen , of trekken. By voorbeeld, ik wil Joost, myn' knecht, hebben , om my het Altaarkleed te brengen, dan druk ik my, met eenige verheffing van ftemme, uit, en ïegge: , > Joost! Joost! " of 'hé, Joost! ofte; ,, ó Joost! " ï F 2 Ie-  ( 84 ) Teder uwer ziet alsdan dat ik vordere dat Joost tot my zal komen-, en dat ik dus Joost roepe. Dit is een fprekende Roeping; maar nu is 'er eene noodigende Roeping, mitsgaders een lokkende Roeping, als mede een dringende , ende ook eene biddende Roeping. De noodigende Roeping en lokkende Roeping zyn tweederlei: namelyk eene ,, fprekende" ende' eene „ fiomme." Sprekende, wanneer ik tot myne vrinden roep, als zy te druk in gefprek zyn, en het eeten op tafel is, eu het my verveelt langer te wachten, als het eeten my ftommelyk toeroept; en ik tot hen zeg: ,, Vrinden! gelieft te komen aanzitten, ,, want de Kalfskop word lellig." Dit is noodigende en Sprekend noodigende Roeping; met de lokkende is het aldus gelegen: „Vrinden! de Kalfskop lacht u aan, neemt toch plaats." Gefchied 'er een fiomme nodiging , het is wanneer een jongman van vleefchelyke lusten, of eenjongman die een mensch is van geest en leven , (en dat zal wel het zelfde zyn; de Heere weet het!) door de natuur word verzocht, op het gezigt van eene poesle meid, om tc zoeken de dingen die beneden zyn; alsdan teekent zyn aangezigt zonderling, de oogen tintelen, en de tong m!st de fpraak: in zulk eenen toeftand, wenkt, dat is roept de jongman het meisje tot zich. Nu, wat is eene „ fiomme „ lokkende" Roeping? Wel! Lieven! Deze gefchied wanneer een oud zondaar , door jonge lusten word bevangen tot een versch ooilam, en met een hand vol goud ftilzwygende vaandclt, om zyn prooi te lokken, ftaande die gelyk. met de Roeping des omkoops aan de hoven. Dringende Roeping heeft plaats, wanneer men iemant met dollenmans geweld tracht over te halen tot onze oogmerken, en, hem hardnekkig vindende om ons in tc willigen , by ziel en zaligheid vloekt dat de man, door weigerig te blyven, zichzelven waarach.ig benadeelt. Biddende Roeping, ' is wanneer wy iemant gaarne willenleidendaarhy niet gaav> ne  ( S5 ) në wezen vs 11, en dringen niet helpt, dan aan't bidden, dan heet het ,, om Gods wil! man ! laat u gezeggen; ik ,, fineek u, om uzelv', doe toch myn z!n';" mea is met de twee laatfte Roepingen meest werkfaam,. als wy vet» onze zak y veren. Men zou dit alles met treffende voor-' beelden uit gevallen van Kerken ftaat, in de daaglykfche famenleving, kunnen ophelderen; maar wy moeten tot grooter fpeculatiën, eer wy aan het einde der loopbane zyn. Genoeg, Lieven! dat gy weetet wat het woordeke Roeping beduid, dat gy ziet hoeveel het in zich bevat, cn dat ik het door weinig ophelderingen uwe aandacht, zo maar ter loops, klaarder heb gemaakt. Maar nu moeten wy naar grootfeher tooneel. De Roepingiseigenlyktwcederlei, Hemelschof aardsch; of klaarder gefproken , geestelyk, en ftaatkundig, ofwae-. reldsch. De Roeping die van den Hemel komt begrypen de ketters zonderling: zy bepalen dezelve aldus: het is de ftemme des Heeren, die de harten opwekt om tot hem te komen. Eene echte dwaling der vcrmalledyde gezindheden buiten' ons! Hoeveel verwarringen brengt die bepaling niette weeg? Exempel: Japik de timmerman, Her naast depastory, een verdoemde Lutheraan! beroemt zich te zyn geroepen voorleden jaar, op Saturdag, den 7. May, 's namiddags ten 5. uren, en 8. minuten krek; en, bezuizeld door deze inbeelding, veroordeelt hy ieder die het minuut zyner Roeping niet kan aanwyzen, gelyk ouders de geboorte hunner kinderen, door juiste annotatiën, geftand doen. Hoeveel gelukkiger zyn wy , ö myne Catholyken. De Heere roept ons dagelyks, door de ftemme der H. Moederkerk, en der H. Vader Paus; en wy zyn vryë menfehen, om te hooren, en te komen. De Roeping der ketters is onzeker; waar is het eik?-het merk? Immers is alles harsfenfehimming; maar by ons is alles ontwyfeibaar. De H. Vader roept, en die niet willen komen, weF 3 teij  ( 36 ) te» wy wel weg mede. Zyne lieve Zone Philips de tweede gebruikte , ter onderfteuning dier Hemelfche Roeping, in Spanje de ketterdodende vuren, en in de Nederlanden den bloedraad; in Vrankryk gebruikte men daar onlangs moordpriemen , galgen en dragonders toe, En, inderdaad dit is de rechte trant van.Roepen! Want redeneren helpt tegen geen dwaalgeesten, en onrechtzinnige Catholyken. Deze .krachtdadige Roeping is, verre van tegen de liefdete liryden, de liefde zelf. Door een'ketter of een'onrechtzinnigen, die niet hooren wil, tc doen voelen in de vlammen , dat hy de Roeping heeft verfmaad, red men lief-, deryk zyne ziel van een vuur waarby het vuur door de voorftahders dezer Roeping geftookt, een groote niemendal ise En - is de fchrik voor die middelen ter Roeping niet een middel om de ketters en onrechtzinnigen, uit klinklare liefde, in den fchoot der kerke tc houden, ofte brengen, ter behoudenis hunner kostelyke zielen"? Ja, Lieven! Men zend hen ter vlammen naar den Hemel, onder het galmen van de vrolykfte liederen. Dus ftervcn die menfehen vrolyk. Zo liefderyk is de Heilige Inquifitie ! En wat zullen wy zeggen, vrinden ! is niet het middel om deze krachtdadige Roeping van dienst te doen zyn , in de harten der menfehen gefchreven"? Ei Lieve 1 was niet de Prins Maurits door middel des zweerdes 'er over uit Oldenbarneveld tot zich te roepen"? En wat is 'er op de hoge kerkvergadering van Hollandsch Trente, Dordrecht, (men kan den yver dier mannen daar vergaderd niet genoeg pryzen in hun vak!) voorgevallen met dc Arminiancn, en onrechtzinnigen'? Hadden deze yverige mannen maar magt genoeg gehad, waren zy maar dooreen H. Vader, een loflyk huis van Oostenryk, enz. befchermd geweest, wie weet hoe zy de Roeping zouden hebhen bewerkftelligd? Dat weet de Heere ! Het was, uit overtuiging van de kracht en onfeilbaarheid dezer foort van Roeping, dat de zagt- moc-  ( 87 ) moedige Kalif, of navolger van Mahomet, dezelfde navolger die de beruchte Alcxanderynfchc bockcry verbrandde, (zulk ccn vyand was dc man van waereldfche wysheid!) ieder mensch die geen Muzulman was, cn tot hem kwam, uit liefde tot der menfehen zielen, dc punt van zyn cimitar, of het omhelzen van den Alkoran, en de befnydenis aanbood. Ziedaar voorbeelden van doorluchtige mannen buiten onze H. Kerk, die het in 't geval van op dc wyze der fl. Kerk te roepen, met Vader Paus volledig cens waren. De ketters van hedendaags hebben dan geene Hemelfche Roeping, ten minfle geene zekere; maar wy , Lieven ! hebben 'er eene , en wel eene zekere; zo niet in dit land van onderdrukking, ten minfte, God lof! nog in Spanje en Portugal. Nu komen wy tot de Staatkundige Roeping, Gelyk wy, Geestelyke Heeren! ons eene Roeping , of liefst een wyze van Roepen, hebben gevormd, om één Heere, één Gcloovc, en één' Doop te onderhouden; zo hebben de vorften, geene uitgezonderd, als zy maar magt genoeg hebben, zich ook eene krachtdadige wyze van Roepen gevormd, die al vry veel overéénkomst heeft met die van den Geestelyken regimente. Wy, Geestelyke fpreken dus: ,, Alles wat niet ^elooven wil 'tgecn wy zeggen, ,, dat de H. Kerk beveelt te gelooven, en daarby blyft in ,, het niet aan te nemen, moeten wy langs allcmogelyke ,, wegen, en door allerhande beienkelykc middelen inden fchoot der kerk trachten te brengen, of hunne arme zie,, len te behouden; en het goed der zulken is eene beloo- ning voor onzen yver voor het geloof." Onzevorfielyke broederen die magt genoeg hebben, of zodra zy maar éénen* veder van de lippen kunnen blazen, in een nieuw onderwoapen land, fpreken dus, tot zich/elven, ,, Alles ,, is het onze, menfehen, beesten, huizen, landen, roc- rende en onroerentle goederen. Wy roepende menfehen F 4 tot  / ( 88 ) '.. tot ons, dat zy dit belyden: die dat niet doet, is een iiaatkundige ketter, en moet krachtdadig door zwaard , „rad, vuur, ftrop, roede, kruiwagen, of onze dienaren, ,, de foldaten, geroepen worden." Welk eene overéénkomst in deze twee Roepingen! Wat eeuwig jammer voor ons en de prinfen dat 'er in dit land geen middel is overgebleven , om zo krachtdadig te roepen! Door deze fraaije wyze van Roepen, kreeg Koning David Batfeba; enUrias, die niet tukkelen wilde naar dc wyze van Roeping waarmede de Koning hem , tot barstens toe riep , wierd opgeruimd, omdat hy de Roepftemme des Mcnarchs niet had willen hooien. Zo Riep de wyze Salomon Adonias om van Abifag, een lief jong meisje, af te zien; maar Adonias was doof, en de Koning wilde niet vergeefsch roepen. Het was door deze liefdcrykc, door deze overtuigende en bondige wyze 'van Roepen, dat weinig tyds geleden, de edele en zagtaartige Koning van Marokko, Mulei Abdallah, alle zyne zwagers, en broeders vermoordde, en op één' zoon na, de anderen de oogen uiiiiak, omdat zy zyne roepftemme niet wilde hooren, die hen beval zich met alle het hunne te onderwerpen. Hy riep eerst op de gewone wyze der menfehen, maar dat ging niet; toen moest de man immers tot de krachtdadige ftaatkundige Roeping, en toen was alles in order. Het was door dien zelfden loffelyken Roepingsgeest gedreven dat hy, een fchaapherder-ontmoettende, den lompert vroeg: ,,Perro! (hond!) wien behooren deze fchapen?" Hy wildeden kaerel maar doen begrypen, waartoe de kinkel getoepen wierd; doch de vlegel was ftout genoeg om die Roeping niet te willen hooren , en antwoordde : ,, Cidy ! die be,, hooren aan my," Mulie begreep toen den kaerel krachtdadig te Roepen, ter overtuiging dat hy ongelyk had, en zeide: „Hoerenkind! ik dacht dat alles in het land het ,, myne was," iloeg hem het weerfpaunige hoofd af, en , narö  ( 89 ) •nam de fchapen. Zyn edele zoon , een fyn jongman, die zich op de wyze van Roepen verflond , zo alsdc Koningen en Prinfen gewoon zyn , of ten minfte zo als zy het kunnen begrypen om te Roepen, ontmoette één'zyner onderdanen die deze Roeping niet wel begreep. Deze man had van een' Engelschmanesn' bovengewonenfraaijen , enfeherpen byl gekocht, en ontmoette daarmede zyn' Opperheer. Beest! zeide deze, wiens is die byl?" ,, De myne Cidy!" was het 'antwoord. ,, Laat my dien zien, kaerel!" — , Hou daar, Cidy !" en Cidy hieuw hem het onder- danclyk oor af, én behield den byl. Zodanig Roepen de Vorften den menfeh die hen onderworpen is, terbelydenis dat een onderdaan niets, en de prins alles toekomt; ten minfte, myne Lieven! ,, kunnen" zy zo Roepen. En, wat behoeven wy verre te loopen om voorbeelden van de wyze op welke de prinfen de menfehen tot zich roepen? Maakte onze prins Maurits, zal. ged. niet van die Roepwyze gebruik, in het veranderen der Staten, uit wien hy mannen riep die de Roeping veiftonden, om Barneveld, als richters', te vonnisfen? Kostte het den dooven Barneveld den kop niet ? En hoe verging het den hardhoorendc De Groot en Hogerbeets, en meer anderen? Och! hadden zy 's prinfen Roeping gehoord! Hoe zeldfaam u, of ten minfte eenige onder u, die wyze van Roeping voorkomt, zy moet toch voor eenige menfehen iets onbcgrypclyk behagelyks in zich hebben; want in alle tyden vind men onder de Nederlanders, grooten 'en kleinen , menfehen die opentlyk cn heimelyk yvcren , 'om één man aan het hoofd' der Republyk te zien , dien zy gaarne zo veel magtszouden toevoegen, of zien toevoe'gen om zo krachtdadig te ,, kunnen" Roepen; voorzeker zouden deze menfehen gaarne kinderen der aannemingen zyn, ende ingaan in dc vette ampten. Maar nu is 'er noch eene Stcdelyke Roeping , dat is eene i. . F 5 wy-  ( 90 ) wyze van Roepen vooi een' byzonder Regent; maai'deze Roeping kan op verre na nooit zo krachtdadig zyn, dan die van een' prins. Een Regent van een Stad kan alleen Roepen door vette brokken, neemt eens van SecretarisPenningmeesters- aanzienlyke Kosters- of Doodgravers plaatfen; maar hy kan zo nadiukkelyk de menfehen niet door Roeping overtuigen, als zy zyne ftemmen niet horen willen, dan een vorst. Dus zyn zyne kinderen van aanneming en zyne wederllrevers, van eene geheele verfcliillentie natuur, met de ftaatkundige geloovigen aan het hof. Wat ons, myne Lieven! betreft, de echte ftaatkundige Roeping is voor ons een doode kreet; want wy kunnen door Roeping van de ftemme der bediening niet ingaan in de hooge of lage ampten , waarvan wy, omdat men onze verkleefdheid vreest aan de gehoorzaamheid der Roeping van Pausfen cn Conciliën:, voor altyd zyn uitgefloten; dus zyn wy de besie Ingezetenen , omdat wy geen belangen kunnen bejagen; en van eene vorftelyke Roeping zyn wy in onze dagen vry. Wat blyft 'er nu voor ons, myne Catholykcn! overig? Ziet het hier. Wy rechtzinnige Gatholyken! mogen liet zekciiyk met hceten tranen befchreijen, dat onze kerk hier te landen, door eene vreeske omwenteling, de kracht onzer Roeping, ter uitbreiding der H: Kerk, en ter behoudenis van zo vele arme zielen, hebben verloren; maar by het verlies van denadrukkelyke ftaatkundige Roepftemme der vorften hebben wy , myne Lieven ! zeer veel gewonnen. Want toen de achtbaarfte zoon der H. Moederkerk, Philips de Tweede, zich in het hoofd zette om 'slands Ingezetenen , de krachtdadige ftemme der ftaatkundige Roeping te doen hooren, gebruikte hy tot zynen Roeper zynen Dienaar Alva; en deze kreet luidkeels om ons te beduiden dat wy den tienden penning fehuldig waien, en hong Roomsch en On- roomscli  ( Si ) roomsen zo maar voorde vuist op, zó dat wy, de kans fchoon ziende, ons best deden om hem de mat te doen ruimen. Daar wy nu , die Roepftem noch versch ii> de ooren hebben, en het ons noch vergund word, door Gods zonderlinge beftiering, in vryheid clkanderen toe te roepen, cn de kerk uit te breiden door klemrcden , en overtuigingen , dat wy dus God bidden dat Hy ons beware voor ons op nieuw één' man in zynen toorne toe te zenden, die vermogende genoeg is om ten minfte de ftaatkundige Roeping tc ,, kunnen" in het werk ftclle , waardoor wy gevaar zouden lopen, wederom in het juk te komen. Want wien toch zou kans hebben dien man te worden ? Immers geen anderen dan die uit het bloed is van hem die Alvaas Roepftemme deed zwygen. En wat verëischthet belang van zodanig een' man, om meester van alles te worden , beter en fterker dan zyn hof te maken by dc Geestelyke Heeren van den heerfchenden Godsdienst des lands? Bidden wy dan God ons te bewaren voor een' tweeden Maurits, die een tweeden Concilie , met behulp der ftaatkundige Roeping, kon doordry ven tegen de Quholyken en hen daar een graadje erger handelen, dan dc Arminianen te Dort behandeld zyn. Dit zou kunnen" gebeuren , en dc mogelykheid dezer gebeurtenis, is de flagboom van het hek des pads der vervolging, en onderdrukking. Biddet dan voor myne Heeren dc Staten , Lieven! waarvan gy nimmer gevaar loopt dat zy de ftaatkundige Roepwyzc der prinfen omtrent ons zullen bewerkftelligen. Leggct uwe fnaphanen voor hun gezag, en op hun bevel pp de lchouderen, en gordet de fabels aan uwe lendenen. Israël bad en ftrecd wel voor afgodifche Koningen die zy cynsbaar waren, en Godzelf noemt hen zyn Mesfiasfen; hoeveel te meer zyn wy Christenen dit verpiigt voor eene epeddoende en wettige Overheid. Ootmoettcn u eenige kinderen der aannemingen, ik meenlicf hebbers vandeftaat- kun-  ( 92 ) kundige Vorftelyke Roepftemme in te halen, en zoeken zy u in hunne belangen te praten , flaat hen, als mannen Zimeïs en kindren Belials, over den fnuit; ende Maria zal u haar' reinen fchoot openzetten, gelyk een hennehare lieve Kiekens de vlaarkens. Amen! SPE-  ( 93 ) SPECULAT1ËN van PIETER, Staande op eenen Tooren. Nagefchreven door den HEERE ALEXANDER de FOE, Ter zyner ftichtinge. TU7 elk tooneel sien myn oogen! Een veld bezaaid met " mieren, die onder elkander grimmelen! Ider hunner gtimmelt, gedreven door zyn byzonder oogmerk: deze om winst, deze om bevordering, deze om zich te vertoonen , deze om wat nieuws, en wel wat niet waardigs nieuws, op re loopen, anderen weder om dentydtedooden, enz. Wie is dat vergulden iniect dat daar zo trots heene treed, in eene houding alsof hy gebood dat ieder voor hem ruimbaan moest maken 1 Het is een mier die zich voor zo veel gelds heeft verbonden, om zich aaneen kanon kogel bloot te (lellen, op bevel van een mier zyns gelyks; maar door andre mieren magtig gemaakt tot uitvaardigen van een diergelyk bevel. Achter hem fleept één dezer mieren die hem heeft magtig gemaakt, (op wat • grónd weet ik niet!) zyns gelyke te vermoorden , en aan wien hy gezwooren heeft zich te zullen laten vermoorden, als  ( W ) alS men oordeelt dat zyn druppeltje bloed hem langer onnut is, zynen kvvyning met zich , betïootcn in eene vierkanten kooi, op vier cirkels voottloopende , en getrokken door twee fchcpiëls s door dezelfde, hand geformeerd die hem formeerde; cn wier vader cn moeder dezelfde aandoeningen hadden in dc oogenblikken der vorming hunner vruchten, als zyne ouders hadden in de ogenblikken waarin zy hunnen edelmogenden manlyken mier toeilclden, die clendiger, naakter cn behoeftiger ter waereld kwam , dan de viervoetige miereu die hem trekken; dan die mieren , die , door den mier,, mensch" genaamd , van hunne natuurlyke rechten beroofd, maar al tc dikwils 's menfehen wreede meerderheid moeten voelen, en, zo als Job zegt, onder 's menfehen ydclheid moeten zuchten, en maar al te dik wils van onwaardige jongens, darteleen van het lot begunlligde miertjes, dommer, Godloozcrennietsnuttiger dan zy, allerbeklaagstlyk worden overjaagd, enkel om het Godlooze , verdocmelyke en beestachtige vermaak te hebben, van by miertjes huns gelyk, zich te kunnen beroemen, viervoetige mieren te hebben, die hen hunne kuagingen en'kwellingen rasfer kunnen doen ontjagen , dan anderen, of om het dierlyke vermaak te hebben van te toonen dat zy geld genoeg bezitten, om hardlopende mieren te betalen, tc verminken ofte veimoorden! Oefenende dus een magtophunmedefchepfel, datzy duizendmaal vervloeken zouden, zo ccn gewaande hooger clasfe van fchepfels het voor een duizendfte gedeelte op hunnen luije, en wellustige ligchaampjes oeffenden. Wie is die andere zwarte mier, gemantcld en gebeft 1 Alles buigt zich voor hem 1 Geen wonder! Alle de rondom hem bukkende grimmelaars bevelen de duurzame volheid hunner voorraad fchuren aan zyne voorbiddingen, én zoeken een eeuwig geluk in zyne keringen. Wie is die mier die daar tegen hem ftrykvoet, als boog hy zich voor een Koning der mieren?  (' 95 ) ren? Bedrieg ik my niet, dan is hy een dwaze mier, die de grimmelende menigte wil beduiden, door zyne gemeenzaamheid, met den alom geëerbiedigden mier, dat hy een byzonder, een geleerd , of een Godvruchtig fchepfel is. ö Gy mier die zo veel aanbidders hebt, en in wiens gemeenzaamheid de aanzienlyke dwaas zo veel belang ftelt, verlies uwe nietigheid, uwe onëindige kleinheid toch niet uit het oog! Verhef u met de oogen van uwen geest hier nevens my, en zie welkeenegeringevertooninggymaakt, vermengd onder de bewierookertjes die u omringen ! Maar welk een gebuig, welk een geftryk, welk een hoofdöntblootingen voor die prachtige kouw , die ginds ftatig komt aanrollen ! Gewis bevat die kooi myns gelyks, eenregeerend miertje. Misfehien , trots op zyn ampt, verwaardigt hy zich niet de oogen links of rechts te liaan, uit vrees van zich te veel door buigen gelyk te ftellen aan de huldedoenders zyner grootheid. Wie weet van hoeveel aanflagen het hoofdje van dit achtbaar infeétje bezwangerd gaan? Welke hoogdravende ontwerpen 'er in omzweven? Bloedeloos diertje ! vervoeg u hier nevens my; en zeg , op de grimmelende menigte diertjes ziende waarvan gy 'er noch op het oogenblik één waart: Nietige mensch! Wat zyt gy? De geringde fteen van een naby gelegen huis is genoegfaam om u in ftof te vcrplettren! Naauwlyks ontdekt myn oog u als een beweeglyk dipje! En wat zyt gy, fchoon gy u al beziet in uwe ware grootheid? Vergelyk u byeen hujs, dit weder by gindfche Kerk, deze weder by de gantfche Markt, deze weder by de geheele Stad, en deze weder by de Provintie ; waar blyft de groote mensch? Wat word hy? Een ftofje aan de weegfchaal, een myt in dc kaas. Een koortsje, een gering toeval, één adem van den Almagtigen werpt den Achtbaren mier zo plotslingster neder , als den mier die behoeftig voor zyne voeten kruipt. Welk een befpottelvk inleef is de hoogmoedige mensch !• Welk ■ f  C 96 ) Welk een kruipende mier nadert ginds, in eene zo anpr fiige gehalte, zyn op hem wachtende prachtige kooi? Ik I ken hem , zo ik my niet bedrieg: het is defchatryke Sol , een infect kwynende , in het midden zyner geldzakken, van pynclyke vrees voor behoefte. Hy heeft ter beurze geen gclds genoeg gewonnen, het is hem aan te zien aan zyne houding; zyn tred zelfs is morring en misnoegen; de armen hebben heden op geen penning, enzyne hem dienende mieren op geen goed woord te hopen. Arm infect! Kom hierboven, leer uw kleinheid kennen, entevens uwe zotheid: behoeft zulk een klein ding zo veel ? Uwe bedenkingen zullen u, zyt gy een redelyk wezen , doen lachen om uwe dwaasheid, of umetverontwaardiging vervullen. Maar hoe klein deze grtmmelcndeinfeclen van ligchaampjes zyn , zo veei te grooter heeft de Algoedheid hen gemaakt naar den kant van den geest, maar ook des te affchuwelyker zyn zy wanneer zy de befehaving van dien geest verwaarloozen , of dat Hemelsch gefchenk misbruiken, door zich alleen toe te leggen op verkryging van aanzien, dat in de dood tc niet gaat, of van fchatten die de bezitters pynigen, cn aan de overzyde van het graf, daar wy allen komen moeten, geen waarde hebben. De geest dezer mieren dacht dit vreeslyke gevaarte uit, waarop ik nu fta en waarvan ik myne oogen nederwaarts vcstige; die geest dacht weiktuigcn uit om deze fleenen, tot deze verbazende hoogte , op elkander te ftapelen; en hunne tedre handjes , onderfchikt aan een' geest, die het zonderlinge vermogen heeft om zich buiten het ligchaam , en zelfs tot in de hemelen te verheffen, waren gehoorzaam , en vestigden dezen tooren. Hoe groot en klein is het menfchelyk infect tevens! Maar maken nu de menfehen van deze niet noemenswaardige hoogte, zulk een zcldfame vertooning in myne oogen, welk eene nietige vertooning moet ons ligchaam, » 1 ong  ( 97 j 'ons gevoel, en onze hoogvliegende uitzigten maken inde oogen van verhevener en verlichter wezens, die eindeloos verre boven ons zyn'? en die, door geen vleesch belemmerd wordende , het gegeven is alles met geestelyke ver, Handige en onbenevelde oogen te doorzien'? ö Gy, Alziende God! Die boven alles zyt, alles ziet en doorziet, laat my , van deze hoogte onder myne medefchepfelen afgedaald, myne geringe ligchaamsgeftalte niet vergeten, en herinner my dagelyks dat ik een' geest hebbe; die alleen my groot en deugdfaam moet maken: laat my dit' geringe ligchaam, al die eere die men daaraan bewyst, en den glans die dat omringt, weinig genoeg achten, om 'er niets mede op te hebben; maar beftier myn' geest; befchaaf die, meer en meer, ten einde ik , door hem verHandig beftierd, den bloei eens volks bevordere door Uwe fchikking myner zorgen toevertrouwd , en ik U dus welbehagelyk, en den lust myner medefchepfelen worde. G D.5  t 98 ) DE VERMAARDHEID. eker jongman van eene hoogmoedige en roemzuchtige inborst, en veel tydelyke goederen , éénige zoon van een' ryk' koopman, verachtte den koophandel en de kooplieden: het waren by hem lage menfehen, die geene vermaardheid zochten, dan die de rykdom aanbragt; hy wilde dierhalve onder deze menfehen geen rang bekleden. Hy verkoos den krygsdienst: hier was hy in de fchool der eere, en op de eerfte trap tot de vermaardheid; de waereld, de verst afgelegen volken kenden de helden, en de menfehen hadden allen, zonder uitzondering, een', ingefchapen trek om ongemeene mannen te kennen, inzonderheid die zich in den oorlog hadden vermaard gemaakt. Hy üep van zyne ouders weg, en wist een vaandel te bekomen in den dienst van eene mogendheid die in een zwaren oorlog was gewikkeld. Zyn moeder ftierf van fchrik en hartzeer, en de Vader verviel in eene doodclykc kwyning. Hy trok te veld, en woonde verfcheidenebloedige gevechten by, waarin hy zich wel gedroeg; en eindelyk wierd hy overfte. De vrede wierd, kort na zyne bevordering gellooten, en hy, op pennoen gefteld, kwam by zyn' vader tc rug. Deze kreeg den argezant eener Afrikaanfche mogendheid , die hem aanbevolen was, en goed Spaansch fprak , dat de overfte ook goed verftond , by zich. De krygsman diende voor tolk, en daar een vreemdeling altyd genegenheid opvat voor den man die met hem fpreken kan, en die genegenheid is moeder der gemeenzaamheid, leidde de Turk wel-  ( 99 ) Welhaast dien woesten hoogmoed af dis doorgaans zelf dé verftandigfte nakomelinhen van Ismaël eigenis, endeoverfté was welhaast zyn vrind. Op zekren dag kwam de eerzuchtige krygsman , die evenwel vry moedeloos was geworden door zich , als een doodëeter, op een elendig penfioen te zien gefteld, ongevoelig met den Afrikaan in gefprek, over de groote oorlogsmannen die de eeuwen haddén opgeleverd; maar de Turk fprak alleen van Amurath, van Soliman , vanMahometh den Tweeden, van Dragut Reis, van Barbarosfa, Hirardyn, Mulië Hamet, en anderen, die, na den profeet, opgang in zyn land hadden gemaakt. De overfte verwonderd hem van geene andere helden te hooren fpreken, zeide: ö Alexagder de Groote ! ... daar van moogt gy wel gehoord hebben 1 Ja ! zei de Turk, was hy niet de man die China omringde met een' grooten muur? Wel neen ! zei de overfte , hy verliet, ryk in hoop, en uit zucht tot glori, zyn vaderlyk erfdeel, overwon het ryk van Darius Daar van heb ik nooit gehoord, zei de Turk. Maar wat was deze man, in vergelyking van onzen weêrgaloozen Caled Ebn Al Waled'? Deze overwon, tendienftc van 't ware geloot, den Griekfchen Keizer, nam Damascus, Syriën , Palestina en Egiptc weg, en droeg den naam van het,, Zwaard Gods." En alles wat hy wegnam bezitten de Mu/.ulmannen noch. Dit alles is groot, zei de overfte; het fpyt my dat ik hem nooit heb hooren noemen. De Turk bloosde van verontwaardiging dat de overfte Caled Ebn Al Walcd niet kende; maar deze zeide: Julius Cezar was immers vermaarder man dan Caled 7 Dat kan wel, antwoordde de Turk; was hy niet demandiede flagen kreeg van onzen Abubekr, Mahomets eerften opvolger'? En was hy niet een Vermaagdfchapper'? (*) Toch G 2 niet, (*3 Dus nnehien de Turken de Christenen, i;if hoofde v«n hel Mfëtftelfei dev Drieéénheki.  ( 100 ) niet, antwoordde de overfte, en verhaalde in 't kort de daden van Cefar. By Mahometh! riep de Turk, van dit alles hoorde ik nooit iets in ons land, dat evenwel volk ryker is dan het uwe, en daar de bewoonders gedurig door het oosten en westen reizen. Gyz.uk, hernam de overfte , dan Hannibal wel kennen, dien beroemden veldheer van Carthago ? De Turk riep, met vurigheid , ja! op myne eere! wy hebben , dicht by Tunis, eenige elendige fteenhoopen, en die noemen de bergmoren en de matrozen, de caab Charthago? nu weet ik het! maar aan Hannibal hebben wy geen kennis. Hoe nu! "riep de overfte , gy kent hem niet 7 Gy hebt de puinen van de hoofdftad der republyk die hy befchermde voor u? en, hy vocht als een duivel op uw'grond? Aan de puinen van die rcpublykftad, hernam de Turk, waarvan gy zo veel ftanks maakt, is waarachtig niets te zien dan eene nietbekykenwaardige misthoop ; cn indien de overblyffels des roems van den generaal die deze ftad verweerde niet luisterryker zyn, (ik kan den man niet!) ziet het 'er iober uit! maar de duivel ken ik by naam : die heet in ons nooit genoeg volprezen , en overal, (door drie vierde deelen der waereld ten minfte,) bekend wetboek, den Godlyken Koran, dien gy dwaaslyk „ De Alkoran" noemt, Eblis. De overfte lagchte om de onkunde van den Turkfche ftaatsdienaar, en deze verwonderde zich ten uiterfte over de domheid van den Ncderlandfchen bevelhebber. De overfte dacht, een ftaatsman moet ten minfte bedreven zyn in eenige takken van wetenfehappen. Hy begon met van Euclides , Ariftoteles , Homeer, Virgyl, Horatius en Ovidius te fpreken. By God! riep de Turk, ik ken deze Cidys niet. Meest met de zaken van den Basfa, myn' meester, bezig, fchiet zo weinig overig om my met de zaken van anderen te bemoeijen. Naauwlyks kan ik den Arabifchen Lokman, Cid Hamet, Al Bohari, Al  ( ioi ) Al Janabi, en Ebn Jos, die evenwel, zo als ze by onszeggen, de tafelen van afkomst van onzen Profeet hebben opgemaakt; en de meefle groote mannen in myn land weten 'er waarachtig weinig meer van dan ik. En ik befpeur dat gylieden even onkundig zyt van de groote mannen van ons, als wy zyn van de uwen; maar myn tyd is verflreken. Vaarwel, tot wederziens! Toen de Afrikaan vertrokken was, zei de overfte tot zichzelven: ,, Goede God! zie daar die harfenfehim van ,, vermaardheid, die my eene goede moeder deed opöffë,, ren, en een' braven vader zyne gezondheid kost ? Een ,, talryk, een verlicht volk, een volk dat zich over drie ,, vierde gedeelte van den bekenden aardbol heeft uitge- breid, kent naauwlyks Alexandcr, Hannibal, enz. ja ,, zelfs heeft het naauwlyks denkbeeld van ééne der yer,, maardfte republyken die ooit beftonden. Het kent ,, Homeer, noch Vergyl, enz. En even zo onkundig zyn ,, wy van hunne vermaarde mannen!... Het ftaat ons, ,, elcndige bevelhebbertjes! fraai, alles op te offeren aan onze zucht tot vermaardheid! ons, die noch zoverre ,, afzyn van ooit die mannen te evenaren ! en wat is het ,, wanneer wy hen al geëvenaard hebben? Eene ras vcr,,vlogene fchaduuw ! Het ftaat u, kleine fchryvertjes! ,, byzonder fraai, u af te Hoven om roem ! De duivel is ,, vermaarder pérfonaadje dan wy allen!" Hy liep naar zyn' vader, en zeide: ,, Plet doen van onzen pligt, liefdadig en menschlievcnd te zyn, en zo veel goed te doen als wy kunnen, en dat zonder afzigt „van glori te behalen; ziedaar, vader! wat zo veel ,, roems als ik dwaaslyk zocht overtreft. Ik verlaat den ,, krygsdienst, werp my in uwe armen, en hoope door ,, een eerlyk en menschlyk gedrag, u de fmartcn te ver- goeden , die myne dwaze roemzucht u heeft veroorG 3 „ zaakt,  ( 102 ) zaakt, bewenen wyhet verlies eener braave echtgenoote, myne lieve moeder! — ö Myn zoon! zei de wenende „vader! Door zulke gevoelens doet gy myne gezondheid „herleven. Kom, wees gelukkig. In waarheid, ons „leven is vlugtig en haast voorby. Wat raakt het ons „vermaard te zyn1? Laten wy trachten gelukkig te we* „zen? En de weg tof geluk is deugd." DE  t 103 ) DE INGESCHAPEN NATUUR. Een eigenhandig ft uk je van Pieter, fjriefsgewyie aan den Heere DE FOE. JVaarde 4Triciid! TT eugt u noch wel dat wy eens harrewarden over de -*- goede of kwade ingefchapen natuur van de menfehen'? Onlangs had ik 'er een grap van, die ik u zal mededeelen , omdat ik vertrouw dat die u niet zal mishagen. In waarheid, fomtyds levert de natuur voorvallen op die meer overtuigen, dan alle verre gezochte bewysreden en geleerdheid. Gy weet ik zie nu en dan myn' ouden leermeester Pancratius , myn' geestelyken Corporaal. Onlangs ontmoette ik hem buiten Leiden, en wy wandelden famen. Niet lang op den weg geweest zynde, zagen wy twee jongens vechten met eene vry groote woede, en onder het uitbreken van veele vervloekingen. Een kaerel, met een flaapmuts, die veel gelykenis van een brandëmmer had, kwam toefchieten, roepende: Verdoemde fchelmen ! ,, fcheid uit, of ik zal u aanraken dat gy misfelyk word." Waarna het gevecht eindigde, en wy onzen weg vervorderden. De vrome Pancratius, geërgerd over het vloeken der jongens, begön uit te varen tegen de natuurlyke verdorvenheid der menfehen, van jongs af aan. Ik antwoordde , dat men , myns bedunkens, niet uit eenig weinig Jan Hagel moest befluiten over de menfchelyke natuur in het algemeen; en dat de man met de brandëmmer immers een G 4 goe-  ( 104 ) goede natont fchcen te hebben, als beminnende den vrede. Maar pancratius zeide my, dat die kaerel zelf by die vredemakery een' trek van boosheid had getoond, door de bedreiging van : ,, Ik zal u aanraken dat gy misfelyk „word/' Dat immers niet menschlievend was. Ik fprak hier van toegevendheid omtrent de opvoeding; maar het mogt niet helpen. Wy traden kibbelende voort, wanneer wy onverhoeds een' kleinen bengel in het water zagen vallen. Eer wy konden toefchictcn , fprong een vent met een' fmeerige gelapten buffel in het water, en wilde den jongen , die vermoedelyk zonder dat verloren ware geweest, redden. Hier wierd het myne beurt Pancratius te overvleugelen, door te betoonen hoe edel het ware zich in gevaar te begeven voor een' ander, cn dat dit geen Hechte natuur, maar wel een' trek van ingefchapene goedheid aanduidde. Pancratius was met de party verlegen; maar het toneel was niet ten einde. De kaerel die het kind had gered, ontfing veel lof van dc omftanders, en eenig geld, waar voor hy zich kon drogen , en wat te goed doen. Al weder een bewys voor my, dat de menfehen van aart niet zo ondeugend moeten zyn: Allen voelden dc edelheid van des kaerels daad, cn de mcesten beloonden hem. Wy aten famen , en hervatten na den middag onze wandeling, wanneer wy voor een gemcene kroeg een' hoop volk zagen, en hoorden roepen , fla dood den hond! fla dood! Dit is, zei Pancratius, gewis geen volk van eene fchoone natuur, 't En ware, antwoordde ik, dat zy een' dollen hond beien dood te Haan. In het midden van ons gefprek zagen wy den zelfden kaerel die het kind had gered uit de deur ftootcn , zynde zwaar befchonken. Nieuwsgierig naar de oorzaak der, vechting, vroeg ik een vrouw die uit het huis kwam naar de  ( 105 ) de rede van die opfchudding. Ocli! mynheer, antwoordde zy, het is een kleinigheid. Blaauwe Piet, die voorleden week te Koukerk gegcesfeld is, cn dien gy daar uit de deur ziet ftooten , is dronken, en heeft willen aanleggen met de vronw van het huis. Wel nu! waarde Pancratius! zeide ik, wat (dunkt u"? In het flechtfte ras der famCnleving, in de eerlooste fchepfelen, vertoont zich, fehoon alles wat goed is in hen, door gebrek aan opvoeding , is vernield, een' goeden trek tot behoud van anderen. Een gegeesfelde landlooper fieekt niet alleen de hand toe aan een ongelukkig kind, maar een heimelyke trek van goedwilligheid , die zich niet laat vernietigen in den boosten , dryft hem te water om het te redden. "Vriend! laten wy, God ter eeré, bekennen dat onze ingefchapen natuur goed is; maar dat wy om vele vonden zoeken. Pancratius liep gevaar van een' ketter te worden, en daar het myn oogmerk niet was hem door bekering in fchade tc brengen, veranderde ik van onderwerp tot dat wy vanéén gingen. Zouden evenwel niet alle menfehen toefchieten om iemant uit het water te helpen 1 Zou 'er wel iemant zyn die met vermaak zyn' medemensch zag verzuipen 1 Ik ben rechter geweest, en heb nooit over een' moordenaar gevonnisd, waaraan ik heb kunne befpeuren, dat hy met vermaak bloed had vergooten: angst, belang , of verwoedheid waren 'er altyd de dryfvederen van. Slecht genoeg! zult gy zeggen. Het is zo ! maar is die Hechtheid te wyten aan den Schepper? Of aan het fchepfel, dat van zyne heerlyke natuur afwykt, tot groot mishagen van den Schepper ? Wat dunkt u 1 Waarde FOE! Altyd de Uwe: % P. S.' A N-  ( io<5 ) ANDRE G R A P, Die wel op later tyd zou toepasfelyk zyn, dan ^ op den tyd vau Pieter. Opgeteekend door gem. Hr. de Foe. Ïk heb met den heer Sneeg een Collegie gehad, waarin hy eens op eene zonderlinge wyze een gefchil beflechtte: ik kon niet nalaten dit voorval op te teekenen, en tc bewaren. Wysheid is ten allen tydc goed! Wy hadden in ons gezelfchap drie krygslieden, waarvan de ééne een Hollander, dc tweede een Zeeuw, en de derde een Geldersman was, alle noch in den bloei der jaren, en dns vol ccr en vuur. Deze kwanten kregen ééns' verfchil over hunnen rang, en namen Sneeg tot fchcidsman, voor wien zy eene zonderlinge achting hadden, gelyk men voov dc meeste vcrflandige menfehen heeft. Sneeg nam terftond op zich om hen te bevredigen. Gy zegt, zeide hy tot den Hollander, dat uwe Provintie de rykfte is , en dat de Hollander deswegen den voorrang verdient. Gy, mynheer dc Zeeuw ! eischt den voorrang ómdat uwe voorouders door hunne zeelieden eerst de gronden der vryheid hebben gelegd. En gy , mynheer Geldersman! eischt den voorrang , omdat uwe Provintie meest foldatcn levert, cn uwe grooten meest edellieden zyn. Gy hebt alle drie gelyk; vergun my nu ieder uwen rechten ftand aan te wyzen. De Hollander is het hoofd, de Zeeuw is de hoed, en de Geldersman is de pluim. Zyt gy nu te vrede1? Ja! voor duizend duivels! Schreeuwde de Geldersman. De pluim is boven den hoed cn het hoofd , ... Eer de andren konden fpreken , vervolgde Sneeg , met levendigheid: Helaas! mynheer Geldersman! Als  ( 107 ) Als de Hollander liet hoofd niet wel ftaat, ontlast hy het overtollige in den hoed, en veegt zyn achterfte aan de pluim. Het gezelfchap borst uit in gelach, en de krygslieden twistten nooit weêr wegens hunnen voorrang. Wist Salomon niet reeds vóór eeuwen, dat eén hand vol geweld, beter is dan een huis vol recht 1 En wie is geweldiger dan die alles overweegt in rykdom 1