1080 F10   ÏETS ten VERVOLGE HET WAARAGTIG VERHAAL WEGENDS HET VOORGEVALLENE omtrent HET HOOGLEERAARS AMBT van Mr. FRED. ADOLF van der MARCK. BESCHREEVEN EN IN T LICHT GEGEEVEN door Denzelven F. A. van der MARCK. Te GRONINGEN, Bv JACOB COLT, Boekverkoper. 179^.   BURGERS! Tot myn voorig Hoogleeraars-ambt in het Staats- Natuur- en Volkerenrecht op de Hooge School te Groningen, waar van ik over twee en twintig jaarera verftooten ben geweest , thands wederom gelukkig herfteld zynde, heb ik myne by die gelegenheid hier plegtig gehoudene Reden voering reeds door den druk gemeen gemaakt. Nu fpoede ik my, om nog lefs ten vervolge van myn Waaragüg Ftrhaal wegends bet voorgevallene omtrent myn Hoogleer aars-ambt hierby in 't licht te geeven, my ten vollen verzekerd houdende, dat het zedelyk gevoel , waarmede uwe menschlievendheid bezield is, niet gedoogt, daaromtrent onverfchillig te blyven. Verwagt dan mede in 't kort eene befchryving van myn wedervaaren, omtrent het Hoogleraarsambt te Deventer my bejegend, waar by ik teffens wel een woordje van Steinfurt, de plaats myner retraite, zal moeten reppen. In-  Intuflchen, beveele ik my in uwe toegenegene aandenkinge en blyve na hartelyke toewenfching van Heil en betuiging van Broederfchap. BURGERS! Groningen Uw Dw. Medeburger den 16 January *796> F. A. VAN DER. MARCK. IETS  IETS ten VERVOLGE o P HET WAARAGTIG VERHAAL WEGENDS HET VOORGEVALLENE omtrent HET HOOGLEERAARS AMBT VAN Mr. FRED. ADOLF van dèr MARClC r ^eeze Hoogefchool de onbefchaamd^heid hadt, om op nietige en wederrechtelyke gronden van vermeende onrechtzinnigheid my va?1 het Profesforaat in het Staats-Natuur-e* Volkeren-Recht te ontzetten , was ied< r weidenkei de, wien de toedragt der zaake niet geheel vreemd was, verbaasd over deeze ftoute gebeurtenis, welkers mogelykheid ny in de achtiende eeuw op eene^Proteftantfche Academie in de vrye Republiek der Vereenigde Nederlanden gaarne en zonder bedenking zoude ontkend hebben. Het was dus niet te verwonderen, dat een verhaal van myn wedervaareu, (i) 't welk myn eigen eer vorderde, aan het onpartydig Publiek te geeven, veel opziens A moest CO Waarachtig verbaal, u/t egte fiukken en iewyzen opge* maakt en te Lingen in 't Jaar ^75. door my ia 't licht geg*veu.  C * ) moed: baaren; reen, eerder en met reden was het te vooronderftellen, dat allen, die hun hart wei geplaatft hadden en door geene vooroordeden waren ingenomen, de ten mynen opzigte gehoudene handelwyze als met verontwaardiging zouden befchouwen. In de daad was het hiermede ook zoo gelegen , dat niet alleen de braaven m ons Vaderland de bewerkers en uitvoerders van de aan my gepleegde ongerechtigheid ten hoog* ften laakten, maar zelfs buiten onze Republiek oordeelden zy, die kennis der zaak gekreegen hadden, het tegens my gevelde vonnis de toets van rechtvaardigheid zoo min, als van billykheid te kunnen uitftaan. Onder andere PruisfifcheStaats-Minifters, aan wien ik het door my ungegeeven waaragtig verhaal had opgedraa^en, fchreef my de Vryheer van der Horft, als eene daadelyke zeldzaamheid te hebben opgemerkt , dat de denkwyze in Groningen fedeit 30 jaaren zig nog in 'tminfte niet veranderd hudt, terwyl hy zig herinnerde, hoe hevig men toen ter tyd in eenige Predicatien zig beyverd hadt tegen het Lopernkaanfcbe fyftema, zodaanig, dat diegeene als een vyand der Heilige Schriftuur verklaard wierde, welke aan den omloop der zonne maareenigmgzins twyfelde. Waarfchynlyk heeft deeze geachte Minis-  ( i ) nifter, die in zyne jongere jaaren eénigefi tyd ter volmaaking zynerStudie op deHoogefchool alhier doorgebragt* daardoor bedoeld den toenmaaligen Predicant Michiel Bertling, (a) welke tegen den uitmuntende Profesfor Engelhard wegens het Coperni" caanfche Leerftelzel in zyne Predicatien zig zoo fterk hadt uitgelaaten, dat deeze nodig ot dienftig oordeelde, een ftukje (3) ter wegneeming van ongegronde zwaarighedert in 't licht te geeven. Zeker kan men zeggen, dat de gedagteii van den welgemelden van der Horft niet zeer gunftig voor de Groninger Theologanten waren, en wanneer men naar dezelve de prys, welke op het rechtcrlyk vonnis behoort gefield te worden , zal afmeeten, moet hetzelve al aanftonds zyn geheele waarde verliezen. Geen hooger prys fcheert ook de toenmaals Regeerendt-Graaf van Bentheim-Meinfort op de uitfpraak myner Rechters te ftellen, als Hy my by misfive riet kon verbergen, dat het hem zeer hard voorkwam, dat myne veroordeeling was btflooten, zonder aan my. myne afwykingen kiaarblykeA 2 jyk (2) Deeze man is öamaals S: S. Thcol. Profesfor geworden, en al mede een myner Vervo'gers geweeft. (3") Kort, dog ernfiig onderzoek nopens het vcrfcbil. op wat wy~ zé de lleihge Schriftuur niet de onderpeiling i*n de faweegwr der jlarde moet overeengebrogt worden- 1737.  C 4) lyk open te leggen, by zonder overftukken, waar in de Apoftel ons alle behoedzaamheid aanbeveelt; dat, wel was waar, de Kerkenraad dit ook namaals lchcen begreepen te hebben, doordien dezelve vervolgendseenige vermaaningeu , om van myne veroordeelde afwykingen te rug te keeren, hadt zoeken te doen ; dan , dat zulke kerkelyke onderneemingen de procedure hadden moeten voorafgaan en niet daar mede het proces eindigen. Was dit gefchied, dan zouden mogelyk de Kerkelyken van hunne misvattingen te rug gekomen en alzo het ganfche proces tegen my niet begonnen zyn. Ik verheugde my, gaarne wil ik het bekennen, te mogen zien, dat in de,zen een Ryks-graaf veel Chnflelyker dagt, als een aantal der Clasficaale Broeders van Groningen en'tGorecht, die thands, na myne hertelling tot myn voorig ambt, zig zei ven over hunne onchnftelyke onderneemingen moeten fchaamen. Intuffchen was het gelukkig, indien dezelve geen plaats hadden gehad in eene licpubliek, waarvan de grondflag Tolerantie is, en dit te meer, dewyl diergelyke procedures, gelyk my de graaf van Heiden (4) fchnftelyk te kennen gaf, den on- (4^. Des tyds Ambasfadeur van onze Republiek by het Bcrlynfche Hof.  (5 ) onverfchilligen maar tot fpotternye dienen en niet dan partyfchappen veroorzaken. Hoe veele voor my belangryke brieven zoo van Staatkundigen als van voornaame Godgeleerden ik ook over deeze verbaazende Hiftorie moge ontvangen hebben , gi ene derzeive zal ik my vermeeten aan te haaien, daar ik met wil, dat men my immer zal kunnen te lafte leggen, misbruik te hebben gemaakt van vertrouwde correspondentie, die onder weldenkenden geheiiiga moet blyven. Men beige zig niet, dat ik, zodanige ge. dasten voedende, van my heb kunnen verkry gen, om ter zei ver tyd openlyk en zonder ichröom te fpreeken van de gevoel' ns, welke my doordettraks genoemde Mannen in 't byzonder waren mede gedeeld. Hem, die my zulks als plichiichending moge wyten, durve ik geruftelyk zeggen, dat, ai waren deze mannen niet reeds overleden, Zy nochtans edelmoedig genoeg zouden weezen, om met ter zyde Helling van verouderde vooroordeelen, der waarheid openlyk hulde te doen Wat tog kon de zulken wederhouden, om voor hunne gevoelets uit te komen ? WTelk nadeel hadden Zyii allen gevalle by de openbaaririg te dugter ? Geen menl'chen vrees , welke nimmer in h t ryk der waarheden behoort plaats te hebben, kon hen bekruipen. Hier boven \ A 3 s  ( 6 ) heeven, kwam zelfs de Prins van Pruiiïen, die thands als Koning een zoo grooten rol in Europa fpeelt, zig by eene vereercnde misfive over myn lotgeval uit te drukken op eene zoo verzagtende, als ftreelendc wyze. Gewoon naar myn hart te fpreeken, wil 5k niet ontveinzen, dat ik veele letteren, die my uit verfchillende oorden wierden toegezonden, als troonredenen befchouwd hebbe in de omftandigheden, waarin ik ingewikkeld was geworden. Door geen haat gedreeven, ftelde ik tot snyne eigene juftificatie een gefchied verhaal op, blykens dedaarby gevoegde bewyzen, met de waarheid overeenkomjftig. Geen bittere fchryftrant, zoo als een ieder, die het zelve gcleezen heeft, gereedelyk zal toeftaan, heeft my vervoerd. Hoe veel aanleiding my daartoe gcgeeven was en hoe verfchooLelyk zulks ook in myn hard ongeval zoude gewccftzyn, ik was gelukkig genoeg, om my zeiven te bezitten. Hier van daan, dat ik by een vcaaragtig verbaal niets beweerd hebbe, dan uit egte bewyzen. Hier van daan , dat ik veele byzonderheden , welke tot opheldering niet weinig hadden kunnen toebrengen, by gebrek van genoeg, zaame zekerheid, onaangeroerd hebbe gelaaten Anderen hebben namaals deezen taak op zig genomen en getracht af te doen. Onder  C i ) der decze verfcheen in 't jaar 1778 zeker Antophilus.is) aan wiens verandwoordinge ikhttnederftellen van verlcheidene omftandigheden, welke niet weinig lot myn ongeluk zouden hebben toe^ebragt, overlaate. Met meerder klem van redenen liet zig in den jaare 1783. een Groninganus hooren, die by eene ampele misfive (6) aan zyne Medeburgers geichreeven, veelerlei anecdotes mededeelt, welke aan het door my befehreeven waaragiig verhaal, als '1 ware, een nieuw licht komen by te zetten. Uit dcezen brief kan men atneemen, dat myneveroordeeling een louter vooraf overleed werk is geween-, waarin Petrus hqffte,. en Wctöe] j>;.7//;g rollen hebben gefpeeld, die hen weing eere aandoen. lub ik my by het herdenken myner lotgevallen ten hot gften verwonderd en ook nu kan ik het naauwelyks voorby, daar van gewag te maaken, hoe Prof A Brugmans, wienik, dan belaas! ten onrechte, als een en myner oprechtfte vrienden befchouwde en die uiterlyk zulks ook nog weinige A 4 daCs-) Egte en roaare oorztak van hei ongeluk den Profesfor F. A. van der Marck te Groningen toegevallen. (6) Opwekkende brief aan de ingezetenen van Groningen en Om. metanden ter bevordering van de herfiellir.g van Prof. van der Marck, waar in veele byzonder beden worden aan dm dag gebragt, ien betooge van het febandelyke, iufdrmeele en ■wederregtelyke, dat by desze'fs vt roordeeling en exaii&oraiit foeftplaats j>egrtef en t door ük.oninganus.  ( 8 ) " < dagen voor myne veroordeeling in het byzyn van een onzer grootfte Godgeleerden, den uitmuntenden Hoogleeraar S. H. Matiger en zynen eigen Broeder, den Bailluw van Zierikzee, welke hem verdagt hieldt, even als ter zyner zuivering onder de fterkfte bewoordingen my betuigde, hoe hy, nu uit de faamenlpraak met wélgefnélden Manger bemerkende, dat myne Hellingen zeer wel met onze ICerkelyke rechtzinnigheid konden overeengebragt worden, geen fchyn van verdagt tegen hem voorhanden was, om zynen beften Vriend van der Marck over onrechtzinnigheid ooit te zullen condemneeren , nogthands zoo ver heeft kunnen overgehaald worden, om zig door hen , die myn val beilooten hadden, als een inftrumen t te laaten gebruiken, tot myne veroordeeljn g mede te Hemmen. ]mmers de klank, welke uit de mond van Prof. Brugmans ging, was geen klank, die met zyn verftand overeenkwam. Want hoe tog kon een Wysgeer de ftelling, waarin ik betuigde nut te durven ftaande houden, dat 'God zyne genade en hulpe aan iemand weigeren zal, die naar zyn vermogen, overreed van de God4elykheid der Qpenbaaringc, een oprecht en naarftig gebruik maakt van de geopenbaarde middelen der genade, van 'een leergierig onderzoek en onbevooroordeelde overpeinzing der Goddelyke Schriften en pan een aanhou^nd vuuriggebed, als onrecht- zin-  C 9 ) zinnig verklaaren! Hoe kon een wysgeer deeze flelling, by oude zoo wel als nieuwe Kerkleeraars aangenomen en door hedendaagfche Hervormde Godgeleerden erkend en verdedigd , als wat Pelagiaanfch uitventen ! Hoe kon een man , die der Leibnitiaanfcbe Wysgeerte, waarmede deeze Helling volmaakt overeenkwam , was toegedaan , ten minften in die denkwyze als opvolger van wylen Prof. Engelhard aangefteld, my wegends het omhelzen der zelve condemnceren ? —- Wat hier ook van zy, dit advys, waarmede zig tog niemand der andere Senaats-Leden, gelyk ik vertrouwe, zal hebben geconformeerd, is alsmede, zonder dat, gelyk my een geloofwaardig man verhaald heeft, by hetzelve van de andere pointen by Senaatsbefluit opgegeeven, gerept is, onder de condemneerende Hemmen gefteld. Niettemin heeft Gromnganus (7) onwederfpreekelyk betoogd, dat er by mogelykheid geene éenpaarigheid van Hemmen der condemneerende Senaats-Leden, welke even wel vereifcht wierdt, omtrent de drie pointen by Sententie vervat, heeft kunnen plaat? gehad hebben, daar deeze alleenlyk het eerfte, geene het tweede, een derde w derom het der do point, zonder de andere aan te loeren, heeft afgekeurd. Voeg nu de door zommige conA 5 dem» (7) In zyn aangehaalden brief bladz. 24,  demneerende Leden niet aangeroerde pointen , als zoo veele abfolveerende Hemmen, by dezulke, welke my vrygeiproken hebben, waar blyft dan de wettige condemnatie? Waar blyft dezelve, indien er niet alleen condemneerende Leden geween- zyn, welke een of ander der drie pointen niet nebben aangeftipt, veel min veroordeeld, maar indien er zelfs iemand onder hen gevonden wierdt, welke tegen zyn advys, zoo als my jftellig verzekerdis, by de condemneerende Leden geplaatft is? Ik fommeere hier Prof. Munniks* om, gelyk ik hem veele jaaren geleden by eene vriendelyke brief verzogt ru.bbe, door het produceeren van zyn advys der waarheid openlyk hulde te willen doen, op dat ook onze braave Burgcrye, welke, het voortduurend onrecht moede, myne herftelling gewild heeft, hier omtrent in geene onz kerheid blyve verfeeren. In afwachting dan, dat myn Collega Munniks aan myne billyke fommatie gereedelyk voldoen zal, wil ik myne Medeburgers onder 't oog brengen, hoe en op welke wyze ik my heb laaten permoveeren, om my aan eenen incompetenten Rechtbank, den Senatus amplisfimus, te fubmitteeren. Men bragt my, te weeten inde waan, dat de Senatus Amphslimus in cas van dispariteit van opinien, alvorens met de einde- lyke  C n ) lykc deciiie voort te gaan, de fchriftelyke advyfen van de Theologifehe Faculteiten op de vier overige Academiën deezer Republiek zoude verzoeken en inwinnen. Het was de Stadhouder, (8) die zulks volftrekt dienftig en nodig oordeelde: en ook dit oordeel kwam my zei ven voor, allezins met de bjllykheid over een te ftemmen. Ik geloofde dus ter goeder trouw, dat hieraan, zosdanig geval exteerende , behoorlyk zoude voldaan worden ; te meer daar de Staaten zelve, welke in d'eezen ook myne Rechters hadden behooren te weezeri, c v e r v e r fch il len v an on r e ch t zi n n igh eid on der de Profesforen deezer Univerfiteit ontftaan, na ingenomenc advyfen van eenige uitheemfche wydberoemde Docloren en Profesforen, op rapport van Curatoren deezer Provinciaale Academie, hebben recht gedaan, (g) By zoodar ige voorwaarde maakte ik dan ook geene zwaarigbeid, om my aan de judicature van den Senatus Amplisfimus, zonder tegen deszelfs competentie my te verzetten en alzoo ftilzwygende, te onderwerpen. Maar hoe deerlyk vonde ik my in myne verwachting te leur gefield, wanneer de Stad- (8) Refcriptie van denae'ven in dato 29 November 177T. te zien onder de Bylaagen ran myn Verhsal No* 12. (9) Dit komt te blyken uit de merkwaardige Staats-refolutien in de Bylaagen van myn waaragüg verbaal onder ae Nummer» 18. J§. en ao gevoegd.  C 12 ) Stadhouder, toen er eene merkel yke dispariteit van ftemmen omtrent myne veroordehnge voorhanden was ,bezreep, Cio ) dat geene zoodanige discrepantie van opinien gevonden wierdt, als waarop Hy het oog hadt gehad. Door deeze Vorftelyke interpretatie begon my een klaar geval duifter en rnadzelagtig te worden. «Nimmer tog had ik een ooP-enblik durven veronderftellen, dat de Stadhouder by zyne dispofitie het geval zoude bedoelen, wanneer de ftemmen voor de vcroor'deeling minder waren, dan tegen dezelve terwyl alle Rechtbanken den beichuldigden by meerderheid der ftemmen van de Rechters moUen abfolveeren. Immers dit zoude luttel met de rechtvaardigheid hebben geftrookt. Ik had gunftiger ge. dagten van eten Stadhouder en fchreef Hem betere intentie toe. lntufichen vor.de ik al mede geen reden, dat hier her geval in confideratie kon komen, wanneer van beide kanten even veele ftemmen waren, alzo zulks zoude ltryden te^en het gevoelen van alle Rechtsgeleerden, die als uit éénen mond roepen, dat de befchuldigde per calculum Minerva of by pariteit van ftemmen moet geabfolveerd worden. Ik kon dus niet geloven ? dat de Stadhouder Oo) By zyne Refcriptie van den 22 Decemh. 1772- °nier de Bylagen van myn gem. Feróaal No. 48. te vindon.  C J3 ) der hier op het oog hadt, of ik moeit te gelyk gelooven, dat de Stadhouder eene byzondere Rechts doctrine voor zig zeiven hadt. — Inmiddels kon dit gemelde geval plaats hebben zoo wel omtrent één der drie pointen O O der befchuidiging in 't by zonder, als omtrent alle drie pointen faamên genomen. Hetftraks aangehaalde Advys van Prof. Brugmans zou ten voorbeeld kunnen ftrekken. Dit bepaalde zig, zo als my verhaald is, tot ée/zpoii t van befchuldiging en bezwaart dus niet omtrent de andere pointen. Deeze wierden dan door hem ftizwygende vry gekend van onrechtzinnigheid. Het was dan even als of Prof. Brugmans gezegt hadt, het eerjlepoint komt my voor, heterodox te weezen en de twee andere eene zuivere Leere te bevatten, waarop ik niets weete te remarqueeren. Zie hier dan een advys dat pro cn contra was. Indien wy het fplitzen, zoude de condemnatie dier twee pointen by eene gepretendeerde meerderheid direct, opgeheeven zyn. Prof. Brugmans moest dus by de zeven abfolveerende Leden geplaatft geworden Zyn, ennogthands ishy onder myne veroordeelaars, als de negende, gefield. De ftemmen ftaakten derhalven omtrent dee- 00 De drie pointen van trfchuHiging weaiends onrechtzinnigheid waren rouleerende. I. omtrent 'net norl'proukjyke en a gemeea ' bederf van den gevallenen menfeh enz. 2. omtrent de wedergeboorte enz. 3. omtrent de byzondcre genade enz,  C M ) deeze twee pointen, welke men als by meerderheid gecondemneerd heeft gedaan voorkomen. — Onderzoeken Wy dit zelve advys nog eens wat nader en Gy zult met my moeten bekennen, Leezers! dat hetzelve uit zyn aart aan de condemneerende meerderheid niet kon te flade komen, maar als een Singulier advys, waarby zig. niemand ge voegt heeft, by het opneernen der veroordeeiende ftemmen daadelyk moeft vervallen. — Niet ¥eel beter zouden wy het met de overige condemneerende advyfen der Senaatsleden gefield vinden, indien wy dezelve konden ontieeden, waartoe onsegter, doordien de zelve zorgvuldig zyn achtergehouden, de gelegenheid benomen is. Waarfchynlyk zouden wel eenige derzelve van alle gronden ontbloot zyn,"met tegenflaande het inquaeftien van dit foort daar op voornaamelyk aankomt. — Trouwens het Senaatsbefluit zelve kan men van ongerymdheid niet vry pleiten, wanneer men hei zelve befchouwt als eene beflisfing in het Ryk der waarheden over verfchillen van recht-of onrechtzinnigheid, zonder eenige redenen van decifie daarby gevoegd te zien. Thands zullen wy daarop geene meerdere remarques maaken , maar lieffl overgaan tot het derde en laatfle geval, 't welk by disfenfie der advifeerende Senaats-ledcn als de  C 15 ) de praefumtive Stadhouderlyke intentie moeit worden gehouden en hierin beftaande was, dat de meerderheid gezegd wierdt by de veroordeelende ftemmen te zyn. Zoodanige dispofitie was allezins menfchlievend, billyk, rechtvaardig; zoodanige wel geintentioneerde dispofitie was in de daad naardeomftandigheden, om des Stadhouders eigene woorden (12) te gebruiken, volflrekt dienftig en nodig. Immers was de Stadhouder, volgends zyne refcnptie reeds voor den ontvangft der misfive van Curatoren deezer Univerfiteit, niet ten eenemaal onkundig geweeft aangaande den aart mynerleerftellingen. Hy wift alzoo het gewoel door zommige Groningfche Godgeleerden deswegends veroorzaakt, hy wift, dat de zelve tegen my ingenomen waren, en het was tevens zyn wil en begeerte, dat myne gevoelens mede aan de beoordeelinge van de zulken gelaaten wierden. Dan, daar hy zelf de onrechtmatigheid 'er van gevoelde, verzagtte hy des tyds dit alles door eene voor my aanneemlyke claufule, dat naamelyk in cas van eenige dispariteit van opinien met de eindelyke dec;fie niet zoude voortgegaan, maar de fchriftelyke advyfeu van de 1 heologilche Facul- tei- (ia> Te vinden in de boven aangehaalde Refcriptie jn dato 20 No* , vcmber 1771.  ( 16 ) teiten der andere Nederlandfche Academiën deswcgends ingenomen worden. — Dit kon niemand benadeelen. Om de waarheid was het tog alleen te doen. En hoe meerdere kundige Godgeleerden daarover oordeelden, hoe beter de waarheid zoude of konde aan 't daglicht gebragt worden Maar wat gebeurde 'er inmiddels? Ik had geduurende de procedure niet alleen een andwoord Kxeptioneel tegen myne befchuldige-rs aan den Senatus Amplisfimus overgegeeven en gedrukte exemplaaren daar van gemeen gemaakt 5 maar ook zelfs hunne bedenkingen en bezwaaren op en tegen myne Academifche LeÖen met myne verklaaring op en tegen dte Bedenkingen en Bezwaaren in 't licht gegeeven. — Hier door waren de Leden van de Theologifche Faculteiten, op de vier overige Academiën van onze Republiek genoegzaam van de gefchapenheid der zaake en den waaren aart myner leerftellingeu onderregt. Veelen deezer Hoog Eerwaarde Mannen maakten er geen geheim van, om zig daarover ten mynen voordeel in gczelichappen te verklaaren. Men wift alzo ras, hoe de Theologifche Faculteiten te Leydcn, teFraneker, tè Utrecht en teHarderwykten dien opzigte gezind waren. Ongelukkig voor my! de openhartighei 1 dier Mannen, welke redelyk dagten, bragt my in lyden. Men fcheen  C 17 ) fcheen de advyfen der overige Academiën" te dugten en durfde er dus geen proef van neemen. Eeneonverftaanbaare Prinfelyke interpretatie, aan de falutaire claufule gegeeven, kon alle nadeelige gevolgen voor de dweep - en heerlchzugt voorkomen, was alleen in Haat om de zaak onherroepelyk aftedoen en my het onfchuldig iacrifïce te doen worden. Des niet te min flatteerde ik my nog met chimères, daar ik my» vertrouwen op den Stadhouder gefteld hield. Dit gaf ik na myne veroordeelinge aan den oudften Curator A At van Iddekinge te kennen met verzoek, om de executie der Sententie, waarby tog geen haaft was, nog eenigen tyd uittefteilen. De Burgemeefter vroeg my . waartoe zulks dienen zoude? Ik antwoordde, dat ik alsdan voorneemens was, zelve naar 's Haage te gaan en den Prins , die mogelyk door/ vallche debiteurs misleid was, de waare gefchapenheid der zaake mondelyk in alle haare omflandighedrn voor te draagen; niet twyfelende i of hy zoude van zyne tegen my opgevatte meening wel wederom te rug komen. Terugkomen! repliceerde de Burgemeefter wat driftig, danwas by niet waard, vier m twintig uitren Stadhouder te blyven.' Ik ftond over dit zeggen verbaasd, dog bleef met dat al bedaard, vertrouwende, dat de £ al-  ( 18 ) algoede Voorzienigheid my nog wel eens gelegenheid zoude bëfchikken, om myne zaak in een beter daglicht tc ftellen. Ik zag egter wel vooruit, waar de zaak heen moeft loopen en wenfchte niets meer, als by myn aanftaande hard lotgeval my zeiven te bezitten, gelyk ik ook door Gods goedheid my daarby volkomen bezat. De dag van myne exauótoratie gekomen zynde, kwam myn Geneesheer,den toemaligên Doctor Matthias van Geuns, die als Profeflor zoo veel roem te Harderwyk heeft nagelaaten als hy nog by aanhoudendheid te Ütrechi verwerft, my des ochtends vifiteren, raadende zoodanige medecyn als hy my voorgefchrecven hadt, voor alle aandoeninge in te neemen, alvorens ik naar het Provincie huis reed, om myne Sententie in de vergadering van Hun ■Edele Mogende, deCuratoren der üniverfiteit, aan te hooren. Hoe vriendelyk ook de voorzorg van dien beroemden Arts was en welke ik nog dankbaar erkenne, begreep ik egter, d-aar niets van te gebruiken, maar in plaats van dien een glas koud water te drinken, om zoo veel bedaarder te bly ven. Ik gehoeve myn gehouden gedrag in die vergadering alhier niet andermaal open te leggen, waar in ik befloot met te zeggen; dat (13) den 2 Februay J773.  dat ik my geperfuadeerd hield, dat Hun Ed. Mog. zelve verzekerd waren, dat ik als een êerlyS man en oprecht lhristen in deezen niet anders kunde handelen. Ten zei ven dage fchrcef ik nog aan den Stadhouder, op wien myn vertrouwen nog; niet ten eenemaal was weggenomen, hem verslag geevende wegends het gebeurde ter Vergaderinge. Dog myn fchryven kon niets helpen. De Prins bleef onverzettelyk. Zeker ftraalde het goedaartig perfoneel charaóter, 't welk destyds nog vry algemeen den Stadhouder wierdt toegefchreeveii, hierin niet fterk door. Des niet tegengaande zogten zommigen van hen , (14; die my, na dat ik van myn ambt ontzet was, irfmyn ongeluk kwamen te vertroosten, my een aanhoudend' vertrouwen op den Ntadhouder in te boezemen onder verzekering, "dat Hy my waar„ lyk genegen bleef, maar naar de omftan„ heden der Republiek volgends de regelen „ van ftaatkunde niet voeglyk anders hade „ kunnen handelen, dat egter myne ver„ oordeeling en exauctoratie met tot myn „ ongeluk zoude verftrekken, daar de Prins „ dit ongeval honorabel en profitabel zoude „ zoeken te redrelTeren , mits ik maar tranB 2 quiei Onder deeze was niet alleen een vriend van Prof. P. Hoffledcp maar ook één myner vertrouwde vrienden.  C 20 ) „ quicl my daar in gedroeg en niets verder „ ter myne verdeediging ichreef, terwyl de „ Prins al het gewoel daar over ontftaan „ zogt te fmooren. " Ik gaf in zoo ver gehoor aan deeze raadgeevingen, dat ik beloofde, voor eerst niets meer over deeze zaak te zullen fchryven, maar afte wagten , wat de ftadhouder zoude komen te doen. Middelerwyl ging ik met myne vrouw en zeven toenmaals nog onmondige kinderen van Groningen vertrekken en my met deiwoon te Nymegen nederzetten —— Myn geval wierdt overal < n mede in Berlyn bekend. Fhederikl de Eemgfts, die groote Monarch, was by alle by zonderheden niet alleen in de Politieke, maar ook in de Geleerde weereld zeer oplettend. Het kon derhalven niet milTen, of myn by uitftek byzonder geval, weikers existentie aan onrechtzinnigheid in 't Natuur regt geweeten wierdt, moest de opmerkzaamheid gaande maaken van een Koning, die deeze weetenfchap in waarde hieldt en by veele gelegenheden toonde, dat dezelve hem eigen was. —— My wierdt dan, kort na dat ik te Nymegen met myn huisgezin was aangegekoomen, op 's Konings fpeciaal bevel door de Regeering te Lingen het Profesforaat in de Regten op die Hoogefchool aangeboden. ■ Nu  r 21) Nu was de tyd gebooren, om te zien , wat de Stadhouder in 'tfchild voerde en het moest zig thands openbaaren, wat van alle die fraije vertelzeltjes te gelooven was, waarmede men my zogt te paaijen. Ten dii n einde Ichreef ik zonder uitftel aan den gemelden Stadhou ier, dat ik zoodanig beroep ontvangen had en zyne gedagten des wegends in perzoon zoude komen verneemen. Hier door gaf ik hem gelegenheid, om, wanneer hy, gelyk ik my verbeelde, door llinklcheftreeken vanloozeen heerschzugtige aanftookers ten myn en opzigte misleid was, zyne waare intentie aan uen e.ag te kunnen leggen. Veele ftaa.tkundigen meenden, dat de Stadhouder my niet zoude laaten buiten 's Lanas gaan, uit hoofde myne zaak, welke Hy tog gaarne wilde gefmoord hebben, alsdan nog wecreld kundiger zou worden, daar niet alleen beroemde Wysgeren en uitmuntende Regtsgeleerden, maar ook voornaame Godgeleerden, zoo in als buiten 'sLands, over de zelve gansch anders, als de voorgewende meerderheid van den Senatus Amphsiimus te Groningen, oordeelden. Men dagt derhalven, dar de Stadhouder my een honorabel en profitabel ambt, waartoe zelfs ter dier tyd door eene vacante Raadsplaats B 3 05 J in  Ci O in zyne Domeinen gelegenheid voor handen was, tot een equivalent voor de my ontnomene GroningfcheProfesiforaat zoude aanbieden. Ik liet my dan ingevolge n^ne van Nymegen afgt zondene misfive in 's Hage door een der Kamerheeren ter particuliere audiëntie aandienen en ontving tot andwoord: dat de Vorft ten dien einde my nader zoude appointeeren. Hier mede verliepen drie dagen. Mogelyk heett de Stadhouder eerst met anderen , toenmaals in 'sHage niet prefent, moeten fpreeken en raadpleegen Hoe het zy, de Hovelingen zogten my inmiddels op verfcheidene wyzen te amufeeren en ik bragt de tyd in 'tgezelfchap van zommigen met veel genoegen door. Eindelyk kreeg ik audiëntie, wanneer my de Stadhouder declareerde van gevoelen te zyn, dat ik het beroep naar langen behoorde aan te neemen. Hier over was ik dubbel verblyd. Aan de eene zyde, dat ik de eer van den misleiden Stadhouder, die door booze raadgeevers'er aan gewaagd wierdt, zoo veel in myn vermogen was, getracht hadde op te houden; aan den anderen kant, dat ik hier door ontflagen was. van myn gegeeven woord en zoda- (js) Hiërrnede is narnaals myn vriend fsrrensi gebeneficeerd ge> worden.  C 23 ) zodanige toezeggingen, weke men op de vriendelykfte wyze van my gezogt hadt te verkrygen en zig daartoe bepaalden, dat ik over myne Gromngfche ongelukkige zaak voor eerft niets verder openlyk zoude lchryven. Frederik. de Groote zoude egter geenen Profesfor in zyne Landen willen hebben, die zig niet voor de geleerde weereld over zyne leerftellingCn wille te verdeedigen. Althands ik dagt zoo en gaf zulks aan den Kamerheer, die by den Stadhouder voor my audiëntie gevraagd hadt , rondborftig te kennen. Deeze, kon het niet anders dan volkomen goedkeuren, wanneer ik er maar geene haatel\ kheden ten opzigte van zyne Hoogheid in liet vloeien. En hier aan hebbe ik beter voldaan als men met eenigen grond van my kon verwachten. Niet lang was ik te Nymegen geretourneerd, of ik ontwaarde, dat er te Lingen by overlyden eene vacature in de Wysgeerte en Wiskunde gekomen was, en daar ik in die Faculteit gaarne myn diepdenkenden vriend J. Campstede geplaatst zag, Ichreef ik deswegends onmiddelyk aan den Koning van Pruisfen, met dat "gevolg dat myn verzoek tot myn groot genoegen gracieufelyk wierdt toegefhian. Inmiddels meende ik my nu te kunnen B 4 be.  C H ) begeeven ter befchry vinge der hiftorie van myn te Groningen geleden ongeval, ten einde dezelve by myne aankomst te Lingen in gereedheid te hebben en ter drukpers over te geeven. Dit vertoefde eenige tyd uit hoofde van locaale omfbndigheden, die egter weldra geremedieerd wierden Jk gaf dan myn waaragtig verhaal in 't licht, waarby ik de hiftorifche waarheden niet mogt verbergen, welke konden dienen, om onpartydigen in ftaat te ftellen, van een beter oordeel over myne zaak te kunnen vellen. Wanneer ik den faamenhang der gebeurtenibfen overweêge, moet ik zelf zeggen, dat ik den Stadhouder niet alleen op eene allerdiscreetfte wyze gemenageerd nebbe, maar zou byna denken, dat ik voor Denzei ven te veel ben ingenomen geweest, ja de ftaatkundfge gefchiedenis deezer Republiek heeft my daarvan ten vollen overtuigd. De doörzigtige en fchrandere jVJirabeau (i<5) heeft, ik wil hetroeftaan te regt opgemerkt, dat ik my in het characTrer van dén Prn s zeer bedroogen heb. J-Jet is hoogst waarfchynlyk, dat hy in deeze haatelyke zaak de eerue rolle gefpeeld heeft, ter- (I<5) In zyn werkje, jretitald: aux Batavei furleStadhouder'at; a!waar hy in zyne Nores elpiéces jujitficatives pag.aoi. J.xuiiu Lreeder hierover handelt. -  C 25 ) terwyl de opgeraapte onrechtzinnigheid tot \ voorwendzel kon dienen, om my des tegémakkelyker den voet te ligten. De toenmaalige omftandighedeti onzer Repuoliek gedoogden niet, dat ik de grondbeginz* len van gelykheid en daarop (leunende vryheid cordaat en opcnlyk doceerde. Zeker konden myne ftellingen den zulken, die overheerlching in 't hoofd hadden, niet behaagen. De Prins van Oranje was zwak genoeg, want opzettelyk boos wil ik hem niet noemen, om aan lillige bedriegers het oor te leen en, die hem het oppergebied fmaakelyk zogten te maaken , om daardoor te beter hunne fnoode oogmerken te kunnen bereiken. Dan ik zou my te verre la aten afleiden door diergelyke refleétien , alleenlyk wil ik nog ter deezer gelegenheid als merkwaardig aanhaalen, dat twee (17) myner aanklaagers tot een praemie hunner waakzaamheid voor de kerkelyke rechtzinnigheid, om het op 't allerzagtfte uittedrukken , na verkreegen triomf over het onrechtzinnige Natuur recht tot Hoogleeraars in de Heilige Godgeleerdheid op de Academie van Groningen door den Reótor Magnificentisfimus zyn aangefleld — De eene dienst wordt hier door de andere beloond. — Waarlyk men B 5 zou (17) Parus jürefcb en Tbeodorus Lubbers.  C 26 ) zou hier ftofte tot remarques vinden, waarvan ik egter, om geen fchyn van afgunst aan den dag te leggen , geen gebruik zal maaken , daar ik trianus liever den draad zal vervolgen en tot Lingen wederkeeren, alwaar ik myn ambt aanvaarde met eene Redevoering over de Eere Gods, als de boogfis wet der Natuur (>8j en voorts begon over het Natuurrecht openlyk lesfen te geeyen. Maar wel ras wierden my deswegends eenige hindernisfen in den weg gelegd. Dit kwam my zoo veel vreemder voor, om dat ik by de aanneeming van myn beroep wei uitdrukkelyk verzogt had, niet alleen het Romeinfcbe, maar ook voornaamelykhetlVtftuurlyk recht te mogen leeraaren. Ik gaf dan by overzending deezer gedrukte Re Je voering hiervan kennis a«n den Vryheer van Zeolitz als opper-Curator van alle de koningiyke Academiën, die my andwoordde, dat ik daarover zonder zorg k »nde zyn , en wanneer my deswegends eenue verdere hindernisfen mogten gemaakt worden, ik my ovmiddelyk aan 't Hof zoude adresfeeren. Dit deed ik en alles wierdt in deczeu volkomen naar myn genoegea gefchikt. Hier over voldaan , gaf ik, na dat het verhaal myner Groningfche gebeurtenisfen in (18) De gloria Dei, Suprema Naiuratege.jtQCCUaiü,  ( 27 ) in'tlicht gekomen was, nog denzelven jaare het tweede (19) deel myner te Groningen gehoudene Academifche Lesfen over het algemeen kerkenrecht der Vrote\lanten met ten kort voorberigt over de zo gewaande misdaad van Tolerantie ter drukpers over. Myne kerkelyke C.nfores hadden in her e aan den Senatus Ampli^fiinus der Univerfiteit van Stad en Lande overgegeeveneCiasficaale Bedenkingen en Bezwaar, n mede hunne bekommennge te kennen iegeeven over myne zonderlinge en zorgelyke denkwyzs in 't kerkenregt der Proteftanten. Uit kon my egter niet weerhouden, om myne verdere over die weetenlchap alhier gehoudene lesfen door den druk gemeen te maaken. Ik begreep in allen gevalle te Lir.gen aan hunne vervolgzugt niet langer bloot gefield te zyn. Bovendien mogt de onbevooroordeelde Chriften-weereld wel bemerken, dat het hooge tyd wierdt, de denkwyze der Groninger Godgeleei den, meest uit de befaamde kerkelyke politie van Gysbbrt Voet opgeraapt, uit de Proteftantfche kerken te verbannen. Het derde en laatfte deel dier Lesfen volgde C20) met een breedvoerig voorberigt over de kerkelyke heerfchzugt en de wangeftalte van (19) Hét eerfl$ had ik reeds te Groningen uitgegeeven. (3oj In den jaare 1776.  C *8 ) van heerfchende of burgerlyk bevoorregte kerken. Een ftuk , waarover men in deeze dagen wat rekkelyker begint te oordeelen. Hierna voer ik yverig voort, de kennis der Natuurwetten op alle my mogelyke wyze uittcbreiden. Myne Leerlingen, waaronder verfcheideae waren, die reeds op de Groningfche Hoogefchool hunne Studiën lofFelyk hadden begonnen, waren ongemeen daar op gefteld, om proeven hunner verkreegene kundigheden, byzonder in 't Natuur en algemeen Staatsrecht aan den dag te leggen. Gerr. Jac. Hesselink. en Henr. Menger gingen hier in voor en verdeedig» den openlyk (21 j onder myne voorzitting de bondigheid van het faamenftelzil van Huig de Groot over het recht van Oorlog en Vreede. f22) Om evenwel myne Leerlingen aan gcene haatelykheden bloot te Hellen, heb ik in het verklaaren der Grondbeginzels van het Grotiaansch Saamenftelzel my opzettelyk onthouden van alles, 't welk naar aanleiding van Grotiüs tot de verfchillen in het Natuurrecht over recht-en onrechtzinnigheid konde gebragt worden. En hiervan heb ik ook ter dier tyd in de voorrede gewag gemaakt, wanneer ik zogt aan te toonen, dat de Evan* Cu") Den 14 Juny 1777. (22) Disfertatio juris Naturse et Gentium indicans folida fyftematis de jfure Belli et Pacis Groliani fundamenta.  (n) Mvangelifche zedenleer e niet in het allerminfte verfchilt van de wetten der Natuur, maar dat de Chriftenen door fterkere drangredenen nog meer, dan Heidenen aangezet worden tot onderhouding der IN atuur wetten. Altoos heb ik my dus moeten bedroeven , dat er zulke onbedagtzaame lieden gevonden wierden, die het Goddelyk Natuurrecht met den naam van eene Heidenfche zedenleer'ebeftempelden , om daar door de wetten der Natuur by onkundige Chriftenen in veragting te brengen. Calvyn, (23) die grooteReformateur, houdt dezen leertrant van de meerdere voortreffelykheid der Evangelifcbe boven de Natuurwet in veelen opzigte zeer verdervelyk. Als onze Kerkleeraars dit zco wel als die uitmuntende Man begreepen en by hunne Evangelifche Zedenleere betoogd hadden, dat alle geboden der Natuur teffens en by uitftek ook geboden der Chriftenen waren, gewis, het aantal fpotiers met de Chriftelyke religie zou in deeze tyden oneindig mm der weezen en voorzeker zou geen eerlyke J. J. Rousseau er als dan iets tegen hebben gehad. Edog het is hier de plaats niet, om over dit ftuk, hoewel aller oplettendheid waardig, breeder uit te weiden. Geen minder gewigtig ftuk is het onderzoek (33) In Injlit. Rel. Ctrifi. J^b. vu Gap. vin. j. 7.  C 30 ) zoek wegends den oorfprong des Goddelyken gebieds Ik leidde dezelve af uit een wezenlyk verdrag met de natuurlyke maatfchappy en dit ftelzel (24J) verdeedigde J. S. C. B Dojnckerman in den jaare 1778. onder myne voorzitting. De verdeediger hadt eenige Hellingen agter dit tvvistfchrift gevoegd, die des tyds nog al wat opziens baarden Twee wil ik den leezer mededeelen ln de eene beweerde hy met Locke, dat het verdrag der burgerlyke maatfchappy alleeniyk die geenen, welke het gemaakt hadden en niet hunne kinderen verpligtte, ten zy deezen, na dat zy tot hunne jaaren van onderfcheid waren" gekomen , vrywillig het zelve hadden goedgekeurd. ln de andere hieldt hy ftaande, dat hoewel de burgerlyke maatfchappy zonder religie een ellendige ftaat was, zy egter geenzins verbeterd wierdt door eene religie , welke wy beerfchende noemen. Waarom'een wys Vorst altoos een evenwigt tusfchen verfchillende religiën in den burgerftaat moest houden en'wel toezien, dat d' eene religie de andere niet onderdrukte of zig een uitwendig vo©rrecht boven de andere aanmaatigde. Even als op andere Academiën hadt ook te (24") DisCertatio Juris Natnralis de origine imperii divini ex quap, paSïo focietatis derivanda. .  C 30 te Lirigen de gewoonte plaats, dat het beft uur over de Hoogefchool aan een der Profesforen voor een zekeren bepaalden tyd wierdt opgedraagen. Hier toe zag ik my dit jaar verkaren , wanneer ik dien post aanvaarde met eene Redevoering (25) ter inrichting der Academifche opvoeding naar de oogmerken van den Burgerftaat. Dit ftukje droeg ik op aan den toenmaaligeti kroonprins en thands regeerenden koning van Pruisfen. Ik zond mede een Exemplaar aan zyne koninglyke Majefteit, die my, hoewel destyds in campagne, nog eerder als de kroonprins hierop uit Breslau zeer gracieufelyk andwooiMde. Deeze Redevoering fcheen in 't algemeen zoo wel van God- als Rechtsgeleerden als mede van Staatkundigen, (26 j goedgekenrd te worden. Onder veele anderen betuigde my een Staatsman by eene zeer vrierdelyke misfive zyn genoegen met by voeging, dat het te wenlchen ware, dat alle fouverains op eene goede opvoeding der jeugd meerdere oplettendheid hadden, zoo als het ge- (25") De bona filiorum educatione Academica, finibus Reipu6li~ Cée attempecanda. Linga 1778. (26) Ja zelfs van Letterkundigen, terwyl ik in myne Redetivoering bladz. 24. 25. 26. 27. 28. en 29. de Griekfche en Latynfche Clasficaale Auteurs rot eeue goeoe opvoed'ng der Academifche jeugd zeer en niet zonder bygebragte redenen had aange» preezen. En dit voldeedt hen ongemeen.  C 32 ) gnwigt deezer zaak wel verdiende. Men zoude als dan wel ras de goede gevolgen daarvan in de maatlchappy der menfchen, en, ik voege er by, zelfs in de Chnftenheid (27) befpeurem Intusfehen gingen myne Leerlingen voort, z g met vlyt op het Natuurrecht toe te leggen en die ftudie in 't byzonder tot hunne liefhebbery te maaken, 't geen my vooral genoegen gaf, wanneer zy daar van als yverige verdeedigers openlyk te voorfchyn kwamen. Onder dcezen waren ook W. G. J. van Gendt, J D. D^ckgreve en I Roorda, die ftelde, (28) dat een volk, 't welk de interpretatie, veel meer de verandering der grondwetten van eene Republiek aan de willekeur van een vorst (29; toevertrouwde, van znthtid niet was vry te pleiten. Andermaal beklom nu de kundige en braave DorvCKERMAN de catheder ler openlyke verdeediging van eene wel uitgewerkte verhandeling over den oorlprong en aart des mcnfcheiyken gebieds, afteleiden uit de verdragen der maatfchappyen en naar der- zel- (27) Dit meene ik uit vsfie gronden van 't Natuurrecht naar dea aart der verhandelde fioffè in myne gemelde Redevoering ie hebben aangetoond. C28) In den jaare 1780. (29 Men eiinnere zig, hoe het hier omtrent met hetRegecrhigstelgement van Gelücrland gelegen was.  ( 32 ) zelver oogmerken tebeoordeelen C3°> Van deeze verhandeling, waar in veele merkwaardige itoften uit het Natuur-en algemeen Staats- recht opgehelderd zyn, zal ik eenige voorkomende gedagten opgeeven* om den leezer te doen zien, hoe vrym'oedig en onbei'chroomd men te Lingen onder het gebied van Frederik, den grootften der Monarchen, zig van de vryheid der drukpers bediende en met ftellmgen voor den dag kwam, welke ter dier tyd op de Academiën in onze Republiek, nog al wat beder.kelykheden zouden te weeg gebragt hebben. Althands ik twyffele, of men toenmaals wel openlyk de weereldlykc zoo wel als geesteïyke magt durtde ontkennen , ftand te grypen ten opzigte der aangeboorene en onvervreemdbare rechten van den mensch, waar in gelykheid en volkomene vryheid alle izins plaats heeft. Deeze rechten wierden door mynen jongen vriend trefFelyk en naar waarde verueedigd en op zoodanigen grond hieldt hy die Regeeringsvorm voor de beste, welke het naaste komt by den ftaat van gelykheid en vryheid, mits de ongemakken en onheilen, weike uit dien natuurlyken C ftaat (30) Differtatïo juris Naturaa focialis publicique univerfalis de origim et indole imperïi bumani, privati et publici, ex pactis fieièta. turn derivanda atque ex earundem finiM dijudicanda; Lingae, 1780.  C 34 > ftaat ligtdyk kunnen ontftaan, in den Bur* gerftaat wierden uit den weg geruimd Waarom hy zig ook wars toont van alle onbepaaldeoppermagt, aan iemand, hoe genaamd, tenzy hy meer als Engel en de Godheid zelve was, toe te vertrouwen, daar by zoodanige overgave van magt, der burgeren goederen, vryheid, rust, zekerheid en leeven in een aanhoudend gevaar waren. In tegendeel befèhryft hy de rechten van snenfchelyke fVJajefteit zoodanig, dat de oppergebieder zig niet meer kan of mag aanmaatigen, dan het volk aan hem heeft willen ©f jbraéwop iraagen, met verdere beraaling van zulke rechten, welke aan geene burgerlyke befchikking onderhevig zyn, zynde rechten, welke uit de verpligtigen , die de Schepper ons allen door het wezen van den mensch heeft opgelegd, en waarvan zig niemand ontflaan kan , geboren worden. Myn beftek laat niet toe, hier meer van te zeggen. Ook is het genoeg voor den denkenden leezer, die hier by wettige gevolgtrekkingen, zelfs by den eerften opflag, zo veel uit zal haaien, dat ik my gemakkelyk kan bevryden van de moeite, om met meerderen aan te toonen , dat men met vrymoedigheid op de Lingenfche Academie in't publiek durfde verfchynen. In die dagen mogten wy aldaar zoo goed, als  C 35 ) als tegenwoordig in onze Republiek, openlyk zeggen, dat de gezonde ftaatkunde geene Erf ambten en Èrjadel (31) m den Burgerftaat gedoogde. ï rouwens wy oordeelden , dat vryheid van fpreeken en fchryven aan eiken in den Burgerftaat zoo Zeer toekwam, dat hy deswegends van niemand mogt agterhaald worden. En wat hadden wy te vreezen, daar F red er ik de Groote hiervoor onze waarborg was ? De kleinere geeft en konden ons niet deeren. Veelligt ging het deezen als de Kikvorfchen, die, warneer men ze meteèn licht befchynt, van zei ven ophouden te kwakken. Ten minften ze zWeegen gaarne ftil. Van zulke vryheid, welke gemoedelyke en rechtgeaarte Chriftenen voor de Kerken en rechtfchapene mannen voor den Burgerftaat vormt, maakten dan ook zy, die zig de Studiën hadden toegewyd, gereedelyk gebruik 3 en weldra begint by deezen een naar-yver, zoo heilzaam voor Academiën, teheerfchen. Door zyne Medemakkers aangefpoord wilde myn oudfte Zoon A. A. van der Marck ook voor anderen ter aanmoediging dienen, wanneer hy in den Jaare 1781. na zyne vermogens zoo onder myne voorzitting als onder die van andere Profesforen voorheen reeds beproefd C 2 te (31) Donckerman in zyne (tellingen. Tèes. Pol. XVIII. et XJX.  C 36* ) te hebben, eene di-^fertatie (32) openlyk verdeedigde. Deeze disfertatie, welke over de door dieren veroorzaakte fchade handelt , is in diervoegen verdeeld, dat eerst in 't algemeen het recht der men lenen over de dieren onderzont; en voorts beoordeeld wordt, hoe de fchade, door dezelve aangedaan, volgends de Romeiniche en Vaderlandfche rechten te vergoeden zy. Agter gemelde disfertatie zyn verfcheidene Hellingen gevoegd, waarvan zommige van dien aart zyn, dat derzelver beweering en verdeediging by laage zielen en flaaffche geesten niet iigtelyk zal opkomen. Hierna kwam A. B. H. van Kruissen met een aantal beredeneerde aaneengejchakelde Hellingen over het Natuur-en Volkeren recht Cyj) te voorfchyn, met welkers openlyke defenfie hy dit Academisch iaar C34) floot. J Meer zou ik van den yver myner Leerlingen niet gewaagen, indien ik niet meende, nog met lof te moeten spreeken van den diepdenkend en A. J. H Tambüscb, die zig door niemand zyner Academiiche Medebur- ge- f33) De eo, quod juftum est eirctt pauper tem ai animaïibui fatHam. (33 , Pofttiones Juris Nalurae et Gentium. (34) Oea ji July j781.  ( 37 ) geren in Vryheids liefde liet overtreffen en in bekwaamheid veele anderen te boven ging. Onder een menigte fteilingen, welke hy in den jaare 1782. onder myne voorzitting verdeedigde, hadt hy ook na vooraf het recht van vryheid en nacuurlyke gelykbeid als een volkomen recht onder de menlchen erkend te hebben, deeze (35 1 geplaatst: dat hy, die de onvervreemdbaare rechten der menfchen tragt te verzwakken en te fchenden , voor een tyran in den Burgerftaat moet gehouden en aangemerkt worden. Hier nu van aftfappende, zonder van meer andere vryheidlievende en in de daad vrye Hellingen gewag te maaken, is myn voorneemen, den leezer te verklaaren, dat gelyk ik in onze Republiek dikwyls wegends myne politique denk< nswyze by heerfchzugtigen en vleiers in verdenking lag, ik my ook in die dagen van kwaade vermoedens niet kon ontheffen, toen er een boekje in 't licht was gekomen onder den titel en opgedraagen aan het l/olk van Nederland, om welkers auéteur te ontdekken men een praemie van duizend goude Ryders uitloofde. Een goed vriend, die aan 't Haaglche Bof zeer wel bekend was en die altoos myn ongeval op eere gevoegelyke wyze gewenfcht hadt, herfteld te zien en zulks ook, gelyk C 3 ik Itt zyne Tèefes msscellaneae.  ( 3? ) ik reden heb, te gelooven, getracht heeft liittewerken, fchreefmy uit'sHaage, dat hy fteeds ter rayner begunftiging hadt gefprooken> maar! maar! exclameert hy, nu, terwyl ik in agterdogt ftond, Schryver van het boekje: aan bet Volk van Nederland te zyn of ten minften daar in mede de handen te hebben gehad, durfde hy niet meer ten mynen yoordeele zig uitlaaten, lk zoude dus f yerzogt hy , daarover eens openhartig aan hem fchryven en konde, gelyk ik wel wifte, op zyne ftilzwygendJieid volkomen ftaat maaken. Waar op ik oprecntelyk naar waarehid andwoordde, dat ik geen auóteur van dit boekje was noch ook daar in mede gewerkt had. Evenwel maakte ik geen zwaarigheid te verklaaren, dat ik drie Exemplaaren van het zelve ontvangen hadde ondér een bloot couvert, waarvan my hft handfchrilt zoo wel als het fignet onbekend was/ Voor 't overige voegde ik er eenige redenen by, waarom men my niet voeglyk voor den Schry ver van dat ftukje konde houden, en gaf mynen vriend de' vryheid, om zoodanig gebruik yan „myn andwoord te maaken, als jiy nuttig zoude oordeelen. Edog het fcheen, dat men daaraan ten Hove, gelyk hierna zal blyken , weinig geloof floeg. Immers, hoe het zy , mya ■ vriend  C 39 ) vriend gaf my namaals te kennen, dat ik my nu met de herftelling myner zaak niet meer vleien kon, en dit deedt hy op eene manier, welke my wegends de politieke fituatie van ons Vaderland veel ftoffe tot nadenken opleverde. „ Wanneer UK " dus fchreef hy, „ de geheime raderen van het w tegenwoordig politK-k fyftema kende, „ Zoude UE. zelve begrypen, dat Uwe her„ ftelling in de Nederlanden even zoo on„ mogelyk is, als met de hand aan de maan „ te reiken. " Des niet te min wierdt myne herftelling in de Nederlanden niet lange daar na, dug door een ander canaal, my aangeboden. Burgemeefteren, Schepenen en Haaden der Stad Deventer beriepen my op de Hoogefchool aldaar tot Profesfor in de Rechten en ik voor my aarfelde niet, dit beroep terftond aan te neemen (36^ Evenwel begreep ik, dat in het zelve by inadvertertie vergeeten was, het groot burgerrecht teffens aan myne kinderen te offcreeren , en dit oordeelde ik, allezins by my in confideratie te moeten komen, zoo dat ik my verpligt rekende, hier van wel uitdrukkelyk gewag te maaken, niet tegenftaande ik vertrouwde, dat hieromtrent geene zwaarigheid zoude gemaakt worden. Dan hoe het C 4 daar- (36) By misfive van 4 April 1283.  C 40 ) daarmede, toen ik te Deventer was, is afgelopen , zal ik hier ter plaatze niet aannaaien. Dit beroep maakte inmiddels te Berlyn en ^oornaamelyk in 'sHaage de oplettendheid gaande. De Koning van Pruislën beval zyne Lingenfche Regeering, om te beproeven, of ik niet overtehaalen was, om Protesfor te Lingen te blyven en voor D$< venter te bedanken. Offchoon ik my daarover reeds voorheen (3?) by de gemelde Regeering verklaard hadde, met verzoek, myne dimisfie mede te willen bewerken, liet dezelve my evenwel ter voldoening aan de koninglyke ordre verzoeken , op den 12 May des morgens om elf uuren in haare Vergadering te willen verfchynen en my daar over nader te verklaaren , wanneer dezelve my zogte te permoveeren, van het De venterfche beroep aftezien, onder gun(lige verzekering , dat, in geval mogelyk Lingen my niet langer mogte bevallen, er de meefte vooruitzigt voor my was, op eene ordentelyke Pruisfifche Univerliteit geplaatst te worden, of indien ik refolveerde te Lingen te blyven, zoude men daarop bedagt zyn, om my daarvoor op eene of andere wyze te gratificeeren. Dan ik bleef by myne genomene refolu^ (37) In dato 12 April. 1^3,  ( 4i ) tie, om het Deventerfch beroep niet van de hand te wyzen, na alle zulke redenen, welke my daartoe bewogen hadden, gepraemitteerd te hebben, volharden met iteratief verzoek, om deeze en myne te vooren reeds voorgedraagene beweegredenen in overweeging te neemen en deswegends aan het Opper-Curatorium aller Koninglyke Academiën gunftig te berigten, teneinde ik myne dimisfie lpoedig mogte verkrygen. De Lingenfche Regeering voldeedt aan dit myn verzoek en ik ontving daarop myne 'verzogte dimisfie , waarvan ik terHond by misfive kennis gaf aan Burgeméefteren, Schepenen en Raauen der Mad Deventer met by voeging der Hukken, welke daartoe betrekkelyk waren, op dat dezelve van alles, wat in deeze zaak gebeurd was, omftandig zoude geinformeerd zyn. Had ik myne ontmoetingen , die my namaals te Deventer zyn bejegend, toen kunnen voor uit zien , ik zoude zekerlyk het Deventerfch beroep niet hebben aangenomen. Maar het is in de Go idelyke Voorzienigheid wysfelyk zo gefchikt, dat de menfch zyne toekomende lotgevallen niet vooruit weet, alzo hy anderzins van de voldoening zyner pligten te veel zoude afgefchnkt worden. Van agteren befchouwd, Jieb ik wederom reden van my te verheuC 5 gen.  C 42 ) gen. Nu voele ik, dat ik alles heb moeten lyden, om nog met vrolykheid in myn hoogen ouderdom de goede zaak des te luifterryker te zien triomfeeren , waardoor ik teffens dies te beter m ftaat gefteld wor ie, om de kennis der Natuurwetten, die edele weetenfchap, tot welzyn van 'tmenfchdom algemeener te helpen uitbreiden. Voorwaar eene gezegende omwenteling myner harde lotgevallen! Dan hoe heuggelyk dezelve ook zyn moge, het is hier myne intentie niet daarvan met meerderen gewag te maaken. Hier boven heb ik den leezer gezegd, dat niet alleen te Berlyn, gelyk gebleeken is, maar ook byzonder m 's Haage myn Deventerfch beroep attentie verwekte, en ik zal thands den leezer doen zien, dat ik ten deezen zoo min bezyden de waarheid hebbe gefproken, als ten onrechtegefteld, dat men aan myne oprechte verklaaring over het boekje aan het Folk van Nederland in 's Haage weinig geloof lloeg. Het voorgevallene hieromtrent noopt my, dit laatfte, waarvan ik mede te vooren gerept hebbe, het eerst den leezer onder'toog te brengen In deeze gedagte dan wierde ik beveiligd, toen ik ontwaarde, dat zeker Heer van aanzien te Lingen by nnsüve uit 's Haage verzogt was, om eens  C 43 > eens naauwkeurig te onderzoeken : of de Lingenfche drukletters overeenkomftig waren met die, waarmede het boekje aan het Volk van Nederland gedrukt was? En zo niet; of ik mogelyk een geheime drukpers in myn huis hadde? Na dat deeze man van charaóter, die in beleefdheid uitmuntte, gemelde letteren faamen vergeleeken hadt, gaf hy my by billet te kennen, voorneemens te zyn, om my dien middag C38) ten 6 uuren te willen be'zoeken, met by voeging, dat hy my over iets in V geheim hadde te fpreeken. Wanneer ik-denzelven op den bepaalden tyd ontving en wy over eenige zaaken met eikanderen gefproken hadden, ontdekte hy my vervolgends, dat hy in commisfte hadt, pm my in ?t vriendelyke eenige vraagen te doen , waarop hy verzogtte hem zonder agterhoudendheid rondborftig te andwoorden. Met bevreemding zulks aanhoorende, vroeg ik, van wien hy deeze commisjie ontvangen hadt? Edog hy verontfchuldigde zig van deeze beandwoording, terwyl hy verklaarde zulks niet te durven zeggen. Daarby moest ik dit ook niet naar forme rechtens befchouwen, maaralleenlyk als een vriendelyk discours aanmerken, welk my ponder twyfel tot myn groot fortuin zoude ver- (38) Den 16 Juny 3783.  C 44 ) verftrekken. - Welaan dan, Myn Heer, zeide ik, laat my ee is hooren, waar heen de my te doene vraagen zullen uitloopen. - Hier op trachtte hy zig te informeeren: of ik voor my geen geheime drukpers bezat? — Niet kunnende begrypen , hoe dat iemand, die myn Lingenfch woonhuis en myn talryk huisgezin kende, zodanige vraag kon doen, begon ik daar over te grimlachen en zyn vraag met een vraa Hiertoe heb ik naar myn vermogen by leeven van den voorjaren Koning van PruLsfen , Frf.derjk den Grcoien, door myn» correspondentie iu Berlyn gezogt te contribueeren.  C 57 ) und denchn, dass fie recht glücklich hy ihrem UugJück find, da zwey Höfe fo vide attention auf fie nehmen. Ik antwoorde, dat ik al te geringe perfoon was, om een zo groot en gewenscht werk tot ftand te helpen brengen, maar dat ik nogthands cordaatheid en Vaderlandsliefde genoeg bezat, om myne meeningen, gelyk ik ze nu aan zyne Doorlugtigheid hortelyk en met eerbied voorgedraagen had, by de eerfte gelegenheid ook aan den Prins van Oranje te zeggen, wanneer de zelve maar zo gunftig was, om ze vanmy te willen hooren, dog ik vreesde, dat al gebeurde zulks, anderen weldra zouden tragten, om den Prins terftond van dergelyke gedagten te detourneeren. — Intusfchen maakte de Hertog my, toen ik affcheid wildeneemen,een zeer flatteus compliment, door my op eene gratieufe wyze te betuigen, dat het Hem aangenaam geweest was, my in perfoon te hebben leeren kennen, terwyl Hy my teffens verzekerde, dat hy my by alle gelegenheid zoude behulpzaam zyn. Waarna ik in 't begin van Augustus met myn huisgezin naar Deventer vertrok en myn ambt aldaar met eene Redenvoering over het Patriotismus aanvaarde — lk zal, om den faamenhang met het hier vooren verhaalde zo veel beter in te zien, hier by D 5 maar  C 53 ) maar voorloopig melden, dat ik dezelve, zo ras ze afgedrukt was, met eene nevensgaande misfive aan den Sadhouder zond, terwyl ik daarby voegde een authenthiek affchrift van de my te Lingen gegeeven kerkelyke astestatie wegends myne rechtzinnigheid, welke zo veel merkwaardiger is, om dat de overgeleverde Gedrukte gelonfs belydeniffe, waarnaar myne rechtzinnigheid daar in beoordeeld word, juist de zelfde is, die ik den i2january 1773; aan den Prins had overgezonden en voorts den 28 dito en alzo nog voor myne exauötoratie in de vergadering der Curatoren te Groningen geprefenteerd, met kennisgeeving aan Deezen, dat ik de zelve reeds aan den Reótor Magnificentisfimus hai gedaan toekomen, om daarnaar myne waaregevoelens te beoordeelen. Ik vleidde my dan nu, na dat ik wederom in Neerlands Republiek en wel op eene gereformeerde Hooge School herfteld was en het point van onrechtzinnigheid volgends byliggende kerkelyke atteftatie my verder niet kon tegengeworpen worden, dat thands zyne Hoogheid myn Groningfch ongeval op eene gepafte wyze zou gelieven te herftellen. Zonder alhier te gewaagen, hoe het daar , mede is afgeloopen, zal ik tegenwoordig maar ter loops aanftippen, dat ik mede een exem-  ( 59) exemplaar van deeze te Deventer gehoudene Redenvoering aan den Regeerenden Hertog van Brunswyk heb gezonden, ter welke gelegenheid ik Bern per misfive de reden te kennen gaf, waarom ik met den Stadhouder over de in de Republiek ontftaaneoneenigheden en derzelver gewenfchte vereffening nog niet had kunnen fpreeken. Boven al vonde ik my in die dagen verpligt, om den Koning en Kroonprins van Pruisfen de gemelde Redenvoering onder geleide van eenige refpeótueufe letteren te doen toekomen, welke, en dit ftrekte my zeker tot een byzonder genoegen, zo wel ontvangen wierdt, dat beiden en Frederik de Groote en de tegenwoordig regeerende Koning myne Patriottifcbe gevoelens by een hoogstvereerend andwoord gratieufelyk goedkeurden. Ook verheuge ik my, en hier mede zal ik dit verhaal eindigen, dat geen verftandig en eerlyk man iets tegen die Redevoering heeft ingebragt. En met welken fchyn van waarheid zou dit ook hebben kunnen gefchieden? wie braaf is, moet tog met my erkennen , dat het Patriotismus de edelfte, de voortreffelykfte aller Gode behaagelyke deugden is. (43) Om dit te betrachten zyn Neer- Os") Dit heb ik breeder in dc Voorreden van deeze Redenroering betoogd.  C <5o ) Neerlands Ingezetenen reeds bydeUtrechfche Unie aangezet, wanneer hen de heilzame vermaaning wordt gegeeven, dat, zo zy de voorrechten dier Unie willen genieten, zy zig als goede Patriotten zouden hebben te gedraagcn en wat was dit anders, naar de omftandigheden van dien tyd, als zig tegen alle geweidenary en in kerk en burgerftaat manmoedig te verzetten en elks rechten te helpen handhaven ? En zoude men hier onder niet mogen rekenen de onvervreemdbaare rechten'van den mensch, waarin ook buiten twyfel moeten ftand grypen Gelykheid, Vryheid, Broeder] chap.