J087.  5IAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelslukken , 1S41,    D E WEDERGEVONDEN VADER; B L IJ S P E L. TE L E T D E N, *ij C. van HOOGEVEEN, junior, MDCCLXXXV.   BERICHT. J/^eeds in het jaer 1766. beloofden wij, in het Voorbericht voor de apollo en daphne, onder verfcheiden anderen, dit Stuk te zullen uitgeeven. Veelvuldige verhinderingen zijn ons, onvoorzien, tegen gekomen; vooral daer het Genootfchap , onder de Spreuk: Kunst wordt door Arbeid verkreegen; in het eind van dat zelfde jaer, opgericht zijnde, alle onze vermoogens alleen tot zich trok, en oorzaek •was dat wij moefien afzien van de overige Stukken , in dat Voorbericht gemeld, af te werken, A 2 des  BERICHT. des w'j den Liefhebberen verzoeken die belofte te houden als ongedaen. Indien echter, in vervolg van tijd, eenige fnipperuuren kunnen gebruikt worden, zouden wij nog wel het een of ander geeven; dan, dit is onzeker. Wij hoopen dat ijder Liefhebber geredelijk begrijpen zal, dat wij dit Stukje niet ah een' Meeflerwerk, maer als een proef van onzen eerfien tijd, aenbieden. Wij verzoeken verfchooning voor lof, en wenfehen ijder welvaeren! DOOR VLIJT EN KUNST. Op  NB. Op dit Stukje zijn niet meer dan Zes Exemplaeren op klein en twaelf op groot papier gedrukt, welke ten blijke van echtheid door den Uitgeever c. van hoogeveeh, jukior zijn genummerd cn ondertekend.  VERTOONERS. cualtherus, Graef van Angers, Vader van Perrot en Julette, zijnde onbekend onder den naem van Frederik, in dienst van Richard. reinoud, Vader van Richard. perrot, Zoon van Gualtherus, gehuuwd met Andrea. andrea, Vrouw van Perrot. richard, Zoon van Reinoud, gehuuwd met Julette. julette, Dochter van Gualtherus, Vrouw van Richard. tiiomas, Zedevoogd der Kinderen van Richard. l ode wijk, Knecht van Perrot. constamU) Kamenier van Julette. willem, Knecht van Richard. Zwijgende. charlotte, 1 Kinderen van Richard en Jukarel, ^ lette. Het Toonecl verbeeldt een Kamer, in 't huis van Richcrd.  D E WEDERGEVONDEN VADER; B L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. reinoud, richard, julette. reinoud, koomende bij richard en julette. H oe komt het Richard, dat ge uw kindren niet weêrhoudt, Van die gemeenzaemheid met Freedrik, maer aenfchouwt Dat zij den gantfchen tijd met deezen grijsaert fpeclen? Die laegheid kan mij niet dan allerhoogst verveelen. Ik zie, met tegenzin, dat zij hem meerder eer Bewijzen dan aen mij. julette. Dit beige u niet, mijn heer! Zij minnen hem, 't is waer, dit is mij ook gebleeken; Maer hunne onnozelheid wilde ik niet tegenfpreeken. Zijne ommegang, die mij zoo wel als hun behaegt, Zal hun niet fchaedlijk zijn, wijl hij hun liefdediaegt, En... rei-  8 DE WEDERGEVONDEN VADER; reinoud. Dit mishaegt mij zeer, ik zag daer nog zoo even, Hoe zij, om hem, 't bevel van Thomastegenftreeven, En niet te fcheuren zijn van Frederik: {tegen Richard.) Waerom Naemt gij dien man in huis ? richard. 'k Had met zijn' ouderdom, En diepvervallen ftaet een innig mededogen; 'k Ontmoette hem op weg, en werd met hembewoogen : De Hemel fchenkt ons thans een'rijkdom, eenen ftaet, Die mijn verwachting zelfs zeer verr' te boven gaet; Zoude ik dan zulk een'mensch , die inzijn hooge jaeren Gedrukt wordt door ellend', niet hoeden voor gevaeren Waerin hij rtorten zou als ijder hem verliet? Neen, Vader! denk zo laeg van Richards harte niet. 'k Heb voorgenomen, hem voor al zijn levensdagen Met mijnen overvloed en giften te onderfchraegen. reinoud. -'t Mishaegt mij niet dat gij den armen goed bewijst, ó Neen, mijn Avaerde Zoon! integendeel, ik prijs 't; Maer, dat ge uw kinderen met hem dus laei verkeeren, Dat zal, als 't iemand hoort, gewis uw achtingdeeren. Kunt gij hem evenwel niet geeven dat gij wilt? richard. Gij hebt gelijk, doch dit is vruchtloos tijd verfpild, Indien zij bij hem zijn is ijder een te vreeden; Julette heeft ook zin in zijn hoedanigheden; Wij zien hier met vermaek, hoe zij dien ouden man Hun vriendfehap toonen. reinoud, ter zijde, doch wordt door julette verjlaen. „ ]a, de kinderen zijn van „ Den kant der Moeder uit een' laegen ftam gebooren , „ En  É L Ij S F É L. 9 „ En dus kan 't flechte volk hun allermeest bekooren. j, Moet ik dit zien, en toch nog zwijgen? welk een fmaed "! julette. Wat fmaelt gij dus mijn heer, Op mijn geringen ftaet? Mishaeg ik u daerom, en moet mijn kroost dit hoorent 'k Ben uit zoo flecht een' ftam, geloof mij, niet gebooren. Mijne afkomst hoeft voor de uwe in 't allerminst, mijn heer! Nogniettewijken; 'kben ... maerzagt! ik zeghietmeêr. De tijd zal mogelijk u mijnen ftaet ontdekken, 'kWil liefst uit dat gezicht, dat mij verfmaedt, vertrekken. Vaerwel. r e i k o u 6. Zagt Dochter... richard. Ach, Julette !... hoe! gij treurt! julette. Ik vdel hoe Vaders tael mijn hart en ziel verfcheurt. Zijn wangunst is mij meêr dan al te klaer gebleeken. richard. Ei kreun u daer nier aen! julette'. ó! Was de tijd verflreeken Van mijn ftilzwijgendheid! richard. Wat meldt mij deeze tael! Bewaert gij een geheim? julette. Verfchoon mij van 'tverhael, Ik zei reeds al te veel, mijn ftaet gebiedt mij 't zwijgen. richard. Hoe, zal ik dit van u dan nooit te weeten krijgen? B  io DE WEDERGËVONDEN VADER; J O l E T T E. Ik ben van eedlen ftam... Och! verg mij nu niet méér. 'k Moet zwijgen, om 't bevel mijns Vaders, en mijne eer. richard. Gij zijt van eedlen ftam, en hieldt dit fteeds verborgen? j u l e T t e. Miin waerde Richard, ach! daer moet ik nog voor zorgen. Vernoeg u met het geen dat ik u heb gezegd. En gij, mijn Vader! weet, mijn ftam is niet zoo flecht Als gij u wel verbeeldt, dus zie met andere oogen Uw Dochter aen, die door uw hulp is opgetoogenv; Bedek mijn kinderen niet langer met uw' fmaed. reinoud. Ik fta verwonderd door uw reen, ontdek uw' ftaet. julette. Als ik dit deed zoudt gij verfchrikken doormijn reden. richard. Julette, waerde Lief, ei! wil mij dit ontleden! reinoud. 't Geheugt mij nog, dat ik hier uwen Vader fprak, Uit Pikardijen door veel ramp en ongemak Met u en met uw Broer op deezen grond gedreeven. julette. Och, wist ik flechts waer heen hij federd isgebleeven l reinoud. Mijn vrouw, die hem ontmoette in een' bedroefden ftand, Daer hij u en uw Ëroér geleidde aen zijne hand, Was medelijdend met uw droevige ongelukken, En wilde door haer gunst u uit uw onheil rukken , Gelijk zij heeft gedaen, waer door gij, na dien tijd, Met Richard, mijnen Zoon, in d'echt verbonden zijt. julette. Die trouwe mïnzaeiiiheid, die zielsgenegenheden Die  B L IJ S P E L. li Die ik bij u genoot, zal ik niet zonder reden Erkennen in mijn ziel; 'k ben bij u opgevoed, Uw zorg voor mijn geluk heeft mij alleen behoed, Dus zal ik u daer voor geduurig dankbaer weezen; Maer zoo 'k mijn' ftaet ontdek heb ik te veel te vreczen. REINOUD. Is 't ook een ijdle fchim? JULETTE. 't Geen ik u zeg is waer. REINOUD. Vreest gij, als ik het weet met Richard, voor gevaeï ? Wat moet ik denken van dat zuchten, zeg Julette? JULETTE. Zult ge u niet famen om mijn redenen ontzetten, Als ik u zeg, dat ik een eigen Dochter ben Van een' rampzaelgen Graef; wiensgocdheid ik erken, En roemen zal, zoo lang ik 't leven mag behouén?' Perst mij nu langer niet om u nog meêr te ontvouwen, 'k Moet hem gehoorzaem zijn; ik ga. REINOUD. Nog maer een woord , Meld mij uws Vaders naem. JULETTE. Gij hebt genoeg gehoord. (binnen.) TWEEDE TOONEEL. REINOUD, RICHARD. REINOUD. 's Julette dan uit Graefiijk bloed geTprootcn! Kan 'tmooglijk zijn dat zij dit zoo lang hield beflooten? B % R i-  12 DE WEDERGEVONDEN VADER; RICHARD. Men verg' haer niet te veel, ligt dat ze mij ontdekt, Wie dat haer Vader is. REINOUD. Dat moet zoo zijn, volftrekt. RICHARD. Maer, datgijhaerveiachtbaertmij veel moeilijkheden , Zij is wel wacrdig dat ze eens Konings zij'bekleede, Om haere deugd, al waer 't dat ze uit een' laegen ftam , Het welk nu anders blijkt, heur'eerftenoorfprongnam. ZU is mijne Egaê, door de trouw aen mij verhonden, En uw geflacht mijn heer! is daer door nietgefchonden. Was ze een geringe macgd in 't oog van ijder-een, Mijn trouw doet haer een' ftaet naer heur waerdij hekleên. REINOUD. 'k Veracht haer niet... RICHARD. Ik merk geduurig aen uw fpreeken, Dat uw genegenheid niet groot is; wilt ge een teken Van dif mijn zeggen zien, herdenk dan al het geen, Wat gij haer hebt gezegd; ik min haer; zij alleen . Heeft altijd mij behaegd , en nimmer zal ik lijden Dat iemand haer misdoet, en 'k bid, wil dit ook mijden. DERDE TOONEEL. GUALTHERUS, REINOUD, RICHARD. GUALTHERUS. H eer Richard uw beminde is, droevig enontfteld, Hier in het naest vertrek, daer niemand haer verzelt, Ge-  BLIJSPEL. 13 Geweeken, en zij bidt dat gij wilt bij haer komen. RICHARD. Hebt gij Conftantia dan niet bij haer vernomen? GUALTHERUS. ó Neen!... RICHARD. Ik zal eens zien wat mijn' Julette deert. VIERDE TOONEEL. GUALTHERUS, REINOUD. REINOUD.. el Frederik uw lot is gunftig omgekeerd; Gij hebt een' goeden fteun gevonden voor uw jaeren. GUALTHERUS. De milde Richard heeft mijn lijden en gevaeren Verzoet, mijne ouderdom wordt door hem onderfchraegd. REINOUD. Zijt daer flechts dankbaer voor; maer iets dat mij mishaegt , Moet ik u zeggen, zijt daerom ook niet teonvreeden, Gij moet voorzichtig zijn, en die gemeenzaamheden Die gij hier oefent met de kindren van mijn' Zoon, Wat mijden!... GUALTHERUS. Hoe, mijn heer! acht gij dit dan tot hoon Van Richard en Mevrouw? > heb hier maer weinig dagen In huis geweest, daer ik die kindren kan behaegen, En lchoon'k armoedig ben, dit zal hunn' teêre jeugd ]j 3 , Niet  14 DE WEDERGEVONDEN VADER; Niet fchaeden, ook zijn ze in mijn bijzijn fteeds ver? heugd... reinoud. Indien gij langer wilt bij uw' weldoener blijven, Zoo volg mijn' zin, of ik zal u van hier verdrijven, (binnen.) VIJFDE TOONEEL. gualtherus, alleen. Jk merk dat in uw borst gewaende vriendfchap woont, Moet ik in deezen ftaet van u nog zijn gehoond? Daer ik ben onbekend in dienst van mijne kindren, Moet daer uw trotsheid mij nog 'tallermeeftehindren? Wat wederhoudt mij thans, dat ik mij zelf ontdekk', En mij dien laegen ftand van een' lakei onttrekk'? Ik zie Julette met haer' Man gelukkig leeven. Perrot mijn Zoon is ook in aenzien hoog verheven. Dus ben ik in mijn kroost zoo heilrijk als voorheen, Toen ik de hoogcr hand mijns Konings mogt bekleen, lier fnoode huichlarij, van eer en deugd verbasterd. Bij mijn' geliefden Vorst mijn' daeden had belasterd. Wijl nu het goed geluk mijn kinderen dus voedt Zal ik befluiten mij te ontdekken aen mijn bloed. Die oude haet, die mij uit Vrankrijk heeftgedreeven, Zal nu op mijn perfoon zoo vreeslijk niet herleeven. Daer bij is nu Perrot, mijn waerde Zoon ook hier, Wat zal 't een vreugde zijn, zoo aengenaem en dier, Als ik mij wederom met hen eens mag verëenen! t> Blijde tijd! waer voert rechtaerte vreugd mij heenen! Mijne ouderdom verjeugt, mijn krachten groeien aen! Mijn hart voorfpelt'mij, dat mijn druk zal ondergaen! ZES-  B L IJ S P E L. i$ ZESDE TOONEEL. gualtherus, thomas, lodewijk , willem. t h o m a S. ^^/"eet gij nietFrederik, waer Richard isgeweekcn? oualtherus. Hier in het naest vertrek. thomas. 'k Moet hem noodzaeklijk fpreeken. gualtherus. Mevrouw was zeer bedrukt, maer 'kweet de reden niet * Hij onderzoekt bij haer de reden van 't verdriet. thomas. Heer Reinoud is vol toorn, wijl hij zoo lang moest wachten, Teruggekeerd, en fcheen zijn Dochter weinigteachten. Gewaaide droefheid (dus fprak hij ) acht ik zeer mirt. gualtherus. Dien trotfchen Reinoud ziet mijn oog met tegenzin, Zijn hoogmoed zal misfchien in 't einde deerlijk daelen, Die op zijn krachten bouwt zal 't allereerst verdwaelen. l o d e w ij k. Miin heer, die ruim zoo hoog in ftaet en aenzien is, Is vrij wat beter. willem. Wie, meent gij Perrot? l o d e w ij k. Gewis! Zoo 'k wel heb Frederik hebt gij 't ook ondervonden. gualtherus. 6 Ja, ik ken hein. wil-  i6 DE WEDERGE VONDEN VADER; WILLEM. Én mijn heer is t'allen iïonden Zeer vriendlijk, en gelijkt naer Reinoud gantschlijk niet. THOMAS. Hij geeft al ligt iets toe als 't niet te veel gefchiedt. Daer Reinoud, als men Hechts in 't minst iets heeft bedreeven Dat zijn' verwaendheidtreft, niet ligtlijk zal vergeeven. L O D E W IJ K, De droes! ik zou 't dan niet lang houden met dien fnack, Want ik neem fomtijds al wat rijklijk mijn vermaek, En dat zou Reinoud dan, naer dat ik hoor, niet lijken. WILLEM. Dat heb je recht mijn vriend , ik heb daer van de blijken; Als hij hier komt in huis, ben ik het meest gebruid, Somtijds noemt hij me fchurk, en dan wéér eens fchavuit; Die eeretijtcls moet ik al wat dikwijls hooren, 't Valt lastig, als hij zich op.iemand wil verftooren. Ik krijg veel naemen, naer 't humeur daer hij in is, Wat dunkt je, Lodewijk, loop ik dan hier wel mis? THOMAS. Naer 't fchijnt zal Richard nog niet hacstig herwaerds komen, Ei, Willem! zeg 't mij eens als gij hem hebt vernomen. WILLEM. Ik zal. {Gualtherus met Tliomas binnen.) Z É>  B L I] S P E L. 17 ZEVENDE TOONEEL. lodewijk, willem. l o d e w ij k. Ik zou van Reinoud dit niet lijden vriend. willem. Ik ben 'cr bij me keel ook niet wel meê gediend, Maer war zal ik dan doen ? ik laet hem maer wat (nappen , En boven dat, ik kan nog wel wat overftappen; Ik heb 't hier anders goed. l o d e w ij k. Dat zeit nog niet met al. Ik denk niet, dat hij mij ook zoo behandlen zal. Maer als hij 't deed, 'k zou hem geheel niet fchuldig blijven, Ja, Willem! 'k wil zoo goed als't beste vischwijf kijven. willem. Dat is een groote kunst, 'k wou ik die ook verflond. l o d e w ij k. Wil ik 't je leeren, zeg? ik kan het in den grond. willem. We zullen daer malkaêr wel nader over fpreeken. l o d e w ij k. Als jij het leeren wilt, zoo laet het nou niet fteekcn, Het komi al menigmael te pas. willem. Dat heeft wat fchijn. Daer komt 'er nog een , die misfchien geleerd wil zijn. Dus doende hebt ge werk. lodewijk, ziende Conftantia aenkomen. Dat meisje is ai vfij aerc'ig. C W at  18 DE WEDERGEVONDEN VADER j Wat dunkt je Willem I ze is een dapper kaerel waerdig. Had zij ook zin in mij, ik waegde 't deeze keer. willem. Dat zal niet lukken vriend, dat zweer ik, bij mijne eer. l o d e w ij k. Ik zal 'er evenwel een blaeuwe fcheen aen waegen. ACHTSTE TOONEEL. constantia, lodewijk, willem. l o d e w ij k. Jj"e dienaer zoete kind; kan u die naem behaegen? willem. Wat zegt Conftantia van zulk een groetenis? Hij is verliefd op u. constantia. Wie, Lodewijk? l o d e w ij k. Gewis. Je ziet 'er fmaeklijk uit. constantia. Hoor Willem! zou hij 'tmeenen? l o d e w ij k. Je bent voorzeker mooi, dat gaet al vrij wel heencn, En ik heb ook nog al het lelijkst aenzicht niet, Je bent een kamenier, die u zijn trouw aenbiedt Heeft het geluk den heer Perrot zijn knecht te weezen , Je bent bij uw Mevrouw geliefd, mijn uitgeleezen! 1 n ik bij mijnen heer; we lijken net malkaêr, Heb jij nu zin in mij? dan zijn de zaeken klaer. c o n-  BLIJSPEL. 19 'constantia. Die vrijerij is kort, maer bondig. l o d e w ij k. Ja, voorzeker, 'kHou van de kortheid kind; ik ben geen lange preekeï. Zoo doe ik, heb je zin in mij, ik heb 't in jou. Geef mij je hand, daer is de mijne, voort op trouw. Mijn heer zal mij wel haest een lekke* amptbezorgen , Als dit je nu behaegt, zoo ttcl 't niet uit tot morgen. wille m. Wel nu Conftantia, behaegt u 1 odewijk? l o d e w ij k. Bedenk je niet te lang, we zijn malkaêr gelijk. constantia. Vracg eens aen Willem, wat een antwoord ik zal geeven. l o d e w ij k. Scheer jij de gek met mij, wie heeft van al zijn leven? wille m. Je zoekt een vogeltje te lokken uit mijn kooi. l o d e w ij k. Wel waerom zei je dat niet eêr ? dat is niet mooi. willem. Heb jij het mij gevraegd ? l o d e w ij k, tegen Conftantia. 'k Wensen u geluk met deezen. (tegen Willem,) Ik wil in dit geval geen' medevrijer weezen» willem. Dat's vriendlijk, Lodewijk. l o d e w ij k. iloe dat? wel lukt het riet, Wat raed! het is wel aen veel grooter lui gefchied. Als 'k weer uit vrijen gae, zal'kmij niet laettndoeken , Daer kun je vast op gaen, lk zal een uitisje zoeken , C 2 Dat  ïo DE WEDER GEVONDEN VADER; Dat pitjes heeft. constantia. Ei, ei! zoo zie je dan naer 'tgeld? l o d e w ij k. Ja wel Conftantia, dus is 't met mij gefteld. 't Geld is alleen de leus, 't is ook in deeze dagen, De mode, dat je 't vat. Dit zijn de grootfte vraegen, Wanneer men hoort dat die. of deeze op 't trouwen ftaet; is zij wat mooi? heeft zij braef geld? en inderdaed, Als men dan ja zegt, dan wordt voort die trouw gepreezen; Maer zegt men neen, dan zal 't een droevig huuwlijk weezen, Ik kies dan 't eerfte liefst. constantia. Gaet dat dan al zoo ligt? l o d e w ij k. Ik weet, Conftantia, wat daer toe dient verricht; De meefte meisjes zijn thans happig om te trouwen; Heb jij nog zin in mij, ik zal mijn woord nog houwen. willem. Stil Lodewijk, daer komt mijn heer. NEGENDE TOONEEL. richard, constantia, lodewijk, willem. richard. C^onftantia! Ga bij Mevrouw, zij is mistrooflig, rep u, dra, Zie of gij haer te hulp kunt komen. c o n •  BLIJSPEL. 21 constantia. Ik ga heenen. RICHARD. Draeg zorg om haer getrouw uw' bijftand te verleenen. ■ TIENDE TOONEEL. richard, l ode wijk, willem. richard. ",^/"eet gij nu Lodewijk, wanneer dat ik uw' heer Hier wachten moet ? i. o d e w i] k. ó Ja, ik wacht hem, keer op keer. Hij zond mij hier voor uit om u bekend te maeken, Dat hij u fpreeken wil, hij heeft u veele zaeken Te melden, naer hij zegt. richard. 'k Verlang reeds hem te zien, Zijn komst behaegt mij zeer ... l o d e w i] k. ' Maer hij zal hier misfehien, Niet lang vertoeven, wijl hij verder denkt te trekken, En wel naer Vrankrijk, heer; hij zal u wis ontdekken Wat reden daer toe zijn , het is mij onbekend. richard. Naer Vrankrijk! waerom of hij zich daer heenen wend? l o d e w ij k. Dat zult gij uit zijn' mond het allerbeste hooren. C 3 wil-  12 DE WEDER GEVONDEN VADER; willem. Heer Richard! Thomas wenscht, als hij u niet zal ftooren, Te mogen fpreeken. richard. 'k Heb nu geen gelegenheid; Als ik ftraks bij hem kom, zal 'k hooien wat hij zcit, Laet mij alleen. ( Lodewijk en Willem binnen.) ELFDE TOONEEL. richard, alletn. 2Ü/e is dan uit aedlijk bloed gefprooten, En hield dit fteeds voor mij als een geheim beflooten! Ja, weigert mij tot nog te ontdekken, uit wat ftam, En edel bloed of zij haer' eerften oorfprong nam. Haer broeder nadert ons, voorwaer ten rechten tijde, Als hij het mij verklaert, zal zich mijn ziel verblijden, Die nu door honderds gedachten wordt verward, En omgeflingerd. 'k Zie Julette is vol van fmart, Wanneer ik verg dat zij mij zal te kennen geeven, Wie dat haer Vader is; zij wordt ftaeg om gedreeven Door fchrik en droefheid, als men Hechts van Vrankrijk fpreekt: Het is gewis, dat daer een groot geheim in fteekt. Perrot meent nu daer heen te reizen, wat zal 'k gisfen ? Hoe raek ik allerbest uit deeze duifternisfen ? 'k Schort mijn nieuwsgierigheid een weinig op, tot hij Hier aengekomen is, en ons de zaek belij! Och,  B L IJ S P E L. *3 Och, dat hij eens genas mijn' twijfelmoedigheden I Wat zou ik Reinoud niet fier onder de oogen treeden, En wisfen eens den fmaed, dien hij mijn Gaê betoont! Mijn wenfchen worden nu door u mijn Broer bekroond, Indien gij ons 't geheim wilt openlijk verklaeren, Dat mijn Julette mij nog fchrikt om te openbaeren. 'k Zal onderwijl zijn komst, die mij met hoop vervult En met veel blijfchap ftreelt, verwachten met geduld, Eüide van het Eerjle Bedrijf. TWEE-  14 DE WEDERGEVONDEN VADER; TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. julette, zeer bedrukt, in een' arm/loei zittende, constantia. constantia. ïk bid Mevrouw! meld mij van uwen druk de reden. julette. Helaes, Conftantia! 'k ben vol rampzaligbeden. Verftooten uit den ftaet, waerin mijne Ouders mij Ter waereld bragten, fchoon ik dacrom juist niet fchrei; Maer dat ik nog moet zien, wijl 'k onbekend moet leeven , Dat ik hier wordt verfmaed, als had 'k een fmet gewreeven, Aen het genacht en 't bloed van Reinoud; dit verwart Mijn ziel in droefheid en ondraegelijke fmart. Miin braeve Vader wordt, moet ik daer niet ombeeven ? Voor mijn gezicht gelijk een beedelaer befchreeven. constantia. 'kHoor, dat uw broeder hier zal komen, och Mevrouw! Verberg, om Richard's wil voor hem toch uwen rouw. julette. Mogt ik mijn' Vader flechts in't leven eens ontmoeten! Hij is het die alleen mijn fmarten kan verzoeten. constantia. Wie weet Mevrouw wat u de tijd niet nog ontdekt? julette. Een kranke troost voor mij, die meer miin droefheid wskt. Wat  B L IJ S P E L. 25 Wat is 'er, fints ik hem niet zag, een tijd verloopen, Helaes, Conftantia! CONSTANTIA. Mevrouw! gij moet nog hoopen, Indien uw Vader leeft zult gij hem nog wel zien. JULETTE. Indien hij leeft. Helaes! daer vrees ik voor; misfchien Heeft hij voor langen tijd alreê den geest gegeeven, Want, zou'k hemmisfen, als hij nu nog was in't leven? Ik zal hem nimmer zien , mijn hart voorfpelt het mij. CONSTANTIA. Bezadig u Mevrouw, en ftel dat nu ter zij'. JULETTE. Wilt gij dat ik zoo ras mijn' Vader zal vergeeten, Als ik eens aen hem denk? CONSTANTI A. Ei, doe aen Richard weetcn , Wat u op 't harte ligt, hij zal u helpen; ja, Hij is om u bedrukt... JULETTE. Ach, mijn Conftantia! Hij mint mij, 'k heb aen hem een weerhelft vol vermoogen, 'k Wil niets verzwijgen, niets verbergen voor zijne oogen. Maer deeze zaek alleen eischt mijn ftilzwijgendheid, 't Bevel mijns Vaders heeft dees wet mij opgeleit. 'kWeêrftreef dienimmer, al zou't mij het leven gelden. CONSTANTIA. Wie weet of niet uw Broer aen Richard nu zal melden , 't Geen gij voor hem verbergt ? JULETTE. Ik heb te veel gezegd, Daerom wil Richard nu geheel zijn onderrecht D Van  a5 DE WEDERGEVONDEN VADER; Van mijn geboorte. CONSTANTIA. Och! ontdek het hem. JULETTE. Kan 't weezen Dat gij mij hier toe dringt? 'k moet voor mijn' Vader vreezen, Voor mijnen Broeder en mij zelf, zoo ik 't befta. Verg mij dit niet. Laet mij alleen Conftantia. ( Conftantia binnen.) TWEEDE TOONEEL. RICHARD, JULETTE. RICHARD. ^^^at wolk van droefheid heeft uw ziel dus ingenomen ? JULETTE. Een droefheid Richard, die 'k niet kan te bovenkomen. RICHARD. En die gij evenwel niet melden wilt aen mij! JULETTE. Gij meerdert, door uw reên de rampen die ik lij'. RICHARD. Mijn hart is gantsch beroerd wanneer ik u zie fchreijcn. JULETTE. Niets, dan alleen te zijn, zal mij daer van bevreijcn. RICHARD. 'tAlleen zijn dient u niet, dit geeft Hechts ftof tot druk. JULETTE. Het fprceken Richard, ach! dat wekt mijn ongeluk. R I-  B L IJ S P E L. 27 RICHARD. Ziet gij niet wie ik ben , durft gij mij niets vertrouwen? j u 1. E T T E. Ik zou hetgaerne doen , maer'k moet het voor mij houên. RICHARD. Ik zweer! 'tgeen gij mij zegt houde ik voor mij alleen. JULETTE. Zou ik mijn' Vader dan ontrouw zijn, Richard? neen. Ik heb u reeds gezegd , wat ftaet dat mijne Vader Bekleedde, maer gij trekt en komt geduurig nader, En vischt, door dwinglandii van Reinoud, boven dat, Nog naer mijns Vaders naem. RICHARD. Weet, dat ik niet bevat, Waerom gij dien verbergt voor mij. JULETTE. 'k Zal 't u doen hooren ; Mijn Vader, dien 'k beween, is eene Graef gebooren , Een man, vol deugden, en van ijder een bemind; Die, zeer gezien bij hem, wien 't OpperrijksbeWind In hand hield, altijd deed, dat zijnen Vorst behaegde. Maer eindelijk, helaes! toen zijne rampzon daegde, Viel hij in ongenaê, dit wierp hem in den druk. RICHARD. Waer kwam dat door Julette? 'k beklaeg zijn ongeluk. JULETTE. Dat is mij nooit ontdekt, en blijft mij nog verborgen: Mijn Vader, die voor ons het meefte wilde zorgen, Nam ons ftraks bij de hand en vluchtte herwaerds ht ên. Toen fprak hij ons dus aen : „ Mijn kinders , zijt te vreên, ,, En draegt geduldig 't lot, waer voor wij moeten bukken, „De lijdzaemheid verzagt de hevigfte ongelukken; „Maer houdt voor al, dit is mijn vaderlijk bevel, „ Uw'ftaet en mijnen naem verborgen". Kan ik wel D 2. Die  28 DE WEDERGE VONDEN VADER; Die woorden die 'k, bezaeid van traenen, zijne lippen , ln 't laetften oogenblik vol droefheid hoorde ontglippen, Vertreeden met de voet? vernoeg u toch, nu ik U alles heb gezegd; maer zijne naem... ik fchrik, Als gij mij weder vergt om dien bekend te maeken. RICHARD. Ik fta door uw verhael verftomd. JULETTE. Hou deeze zaeken Alleen voor u, want ik ontroer om Reinouds tael, Zijn trotschheid is alleen thans de oorzaek van't verhael Dat ik u deed, en och! had ik geheel gezwecgen! RICHARD. Bedaer Julette, wees hier om dus niet verlegen, Vergeet uw' tegenfpoed... JULETTE. Zou ik mijn' Vader dan Vergeeten, Richard! aen wien 'k niet gedenken kan, Of ik beklacg zijn lot met eenen vloed van traenen. RICHARD. Wat helpt dat? zal u dit een' weg tot blijfchap baenen? JULETTE. Wie weet in welk een' ftaet mijn Vader 't leven liet! Armoedig, vol gebrek en eindeloos verdriet. Of zoo hij nu nog leeft, wat ramp moet hij niet leijen ! En moet ik om dat lot mijns Vaders dan niet fchreijen ? RICHARD. ó Ja Julette! 'k prijs uw teedre vadermin, Uw Vader is wel waerd te leeven in uw' zin. Vergeet hem nooit, en houd zijn deugden fteeds voor oogen; Voorwaer, mijn Schoone ! die zijn van een groot vermogen ! Ik merk uit uw verhael, dat hij was kloek van moed, Toon  BLIJSPEL. *o Toon dat ge dit ook zijt, toon dat het zelfde bloed Ook door uwe aedren fpeelt, en wil den raed betrachten, Dien hij u gaf, gij moet met lijdzaemheid verwachten, Of eens 't geluk hem weêr mogt brengen voor uw oog. JULETTE. Dat kocht ik met mijn bloed. RICHARD. Och, dat ik u bewoog, Om met een' kloeken moed die rampen te trotfeeren! JULETTE. 'k Voel dat uw redenen mij doen terugge keeren, Ik zal met taei geduld afwachten, wat de tijd Ons voorts ontdekken zal. RICHARD. Nu is mijn geest verblijd. Straks zult ge uw' Broeder zien, ligt heeft hij iets vernomen. JULETTE. Och, Richard, was dat waer! wanneer zal hij hier komen? RICHARD. 'k Verwacht hem aenftonds hier; maer 'k hoor van Lodewijk, Zijn dienacr, dat hij voorts van hier naer 't Franfche Rijk Zal reizen. JULETTE. Hoe! mijn Broer naer Vrankrijk? RICHARD. Ja, Julette! Ik heb het ftraks gehoord; doet u die maer ontzetten? JULETTE. Wat heeft hij daer te doen? RICHARD. Dat weet ik niet. D 3 I u-  30 DE WEDERGEVONDEN VADER j JULETTE. Helaes! RICHARD. Gij zucht daer om, mijn lief? JULETTE. Hoe komt Perrot zoo dwaes, Dat hij dat doodlijk Land , daer hij zich zag vervloeken , Zoo los en onbefchroomd, ó Richard! zal bezoeken ? Mijn hart fluit toe als ik om Vrankrijk denk. RICHARD. Zijt gij Uit Vrankrijk van geboorte? en daer uw Vader zei, Zoo als ons Reinoud zegt, dat hij uit Pikardijen Gevlucht was, wijl hij daer veel tegenfpoed moest lijên. JULETTE. Dit zei hij flechts om niet bekend te zijn, en ach ! Hij blijft zelfs onbekend voor mij, die fints dien dag Dat ik hem 't allerlaetst gezien heb, veele jaeren Verloopcn zie. RICHARD. De tijd zal hem nog openbaeren Als hij in 't leven is, behoud flechts goeden moed. JULETTE. Gaf eens de Hemel dit, dan was mijn druk verzoet! DERDE TOONEEL. RICHARD, JULETTE, WILLEM. WILLEM. JVÏijn heer, ik heb uw' Broer en Zuster reeds vernomen. * i-  B L IJ S P E L. 31 RICHARD. Welaen mijn lief, laet ons hen dan verwellekomen, Verlaet uw droefheid nu. JULETTE. Zoo veel mij mooglijk is Zal ik aen u voldoen. VIERDE TOONEEL. CONSTANTIA, WILLEM. CONSTANTIA. Is nu de droeffenis, Die ik ftraks heb befpeurd, al van Mevrouw geweeken? WILLEM. 'k Geloof wel ja, maer laet ons nu eens anders fpreeken. CONSTANTIA. Waer van nu, Willem? WILLEM. Hoe! van onze vrijerij, Je vraegt me dat zoo droog, 'khoop immers niet dat gij Veranderd zijt? CONSTANTIA. Ja wel, ik wil het niet verbergen. Die Lodewijk ... WILLEM. Hoe! wat? CONSTANTIA. Je moet me niets meêr vergen, 'k Zeg Lodewijk... heeft mij... W I L-  32 DE WEDERGEVONDEN VADER; willem. Wat heeft hij u gedaen? De droes, Conftantia! ik zal hem... constantia. Roep je zinnen, Die om een boodfchap zijn, maer haeftig weèr naer binnen. willem. Bemint hij u? constantia. 6 Ja! willem, vertoorend heen gaende. Dat geld hem 't leven; 'k zal... {yederkeerende.) Maer wat heeft hij gedaen? constantia. Wel Willem, niet met al. Hij heeft mij... willem. Haeftig wat. constantia. Hij heeft mij willen vrijen, Daer jij zelf bij was. willem. ó Dat zijn maer gekkernijen! Is 't anders niet? constantia. Hoe nu! wat denk je van me, Vrind? willem. Ik dacht dat hij van u wierd in mijn plaets bemind. Je gekt wat met me. constantia. Jij bent haeftig op het wrecken. w i l-  B L IJ S P E L. willem. Hij is mijn Vriend, maer 'k zou hem toch de beenen breeken, Als hij me dus bedroog, zou ik Conftantia Verliezen eer 'k haer heb? constantia. Het is nog niet zoo na. Je bent een dapper man, terftond gereed tot vechten; Maer ik geloof dat jij heel weinig uit zoudt rechten. Zoo gaet het in 't gemeen. willem. Dat weet je zeker niet. Als ik eens bezig ben, zal 'k maeken dat je 't ziet, 'k Beloof je, 'k zal je dan wel andrc blijken geeven. Daer komt mijn heer weêr aen, 'k wou hij was weg gebleeven. VIJFDE TOONEEL. perrot, andrea, richard, julette, constantia, willem. richard, tegen Perrot en Anirea. D at ik u hier eens zie, vervult mijn hart met vreugd. perrot. Mij dunkt, ik zie een wolk van druk en ongeneugt In 'taengenaem gelaet van uwe Vrouw, kan'tweezen? Mijn Zuster, meld mij toch waer uit die is gereezen. richard. Zij was mistrooftig, doch dat is alreê gedaen. E per-  3+ DE WEDERGEVONDEN VADER; perrot. Mijn komst zal u een zaek, zeer heilrijk, doen verftaen, Dit is de reden, dat ik thans kom herwaerts trekken, Mijn mond zal u een ftuk, waer naer gij wenscht, ontdekken. (Richard wenkt Conftantia en Willem, waer na deeze vertrekken.) ZESDE TOONEEL. terrot, andrea, richard, julette. perrot, vervolgende. Jlt3e blijde tijding die ik u ontleeden moet, Mijn waerde Zuster! is al te aengenaem en zoet, Om die op 't oogenblik niet aen u meê te deelen, Ons noodlot is thans moê haer droeve rol te fpeelen. j u l e t t e. Wat hoor ik! hebt gij dan mijn Vader weer ontdekt? 'k Beken dat dit veel vreugd in mijne ziel verwekt. perrot. Ik hoop hem binnen kort vol luifterweêr te ontmoeten, De Franfche Vorst wil nu 't geleeden leed verzoeten; En heeft zelf bij Plakaet beloofd een trcflijk loon, Aen hem, die Gualtbeer' ontdekten of zijn' Zoon. Hij geeft 'er reden van, die hem hier toe beweegen, Die Graef (zegt hij ) wien ik op 't hoogfce ben genegen, Is onrechtvaerdiglijk belasterd en onteerd. Zijn Majefteit wil dus dat hij ten fpoedigst keert, Om van zijn waerdigheid op nieuw 't bezit te erlangen. Wat dunkt Julette nu? I o.  B L IJ S P E L. 35 JULETTE. Ik ben met fchrik bevangen, Die zaeken zijn zeer groot, en 'k ben 'er om verheugd , Maer zag men Vader nu, dan was gewis mijn vreugd Geheel volmaekt; want denk , wat voordeel kan 'them geeven Dat hij herfteld wordt, als hij onbekend blijft leeven? ANDREA. Hij houdt zich zekerlijk verborgen voor 't gezicht. Al wat ons mooglijk is dient nu te zijn verricht, Om zijn verblijfplaets eens te ontdekken. PERROT. Alle hoeken Van Engeland zal ik zoo aenftonds doen doorzoeken, 'k Beloof een rijke gift aen hem, die ons voldoet. RICHARD. Zoo zijt gij beide dan van Gualtherus bloed 1 PERROT. Die braeve Graef, weleer gedoemd als een verraeder, Doch nu op nieuw herfteld, ó Richard, is mijn Vader' RICHARD. 'kHoor nu, naer't geen mijn ziel ophoudend heeft getragt. JULETTE. Wordt nu mijn flechte ftaet van Reinoud nog veracht? Dat hij nu zie, hoe mij zijn bitfe tael moest fmaeken, Hij zie nu wie ik ben. RICHARD. Ei wil die reden ftaeken! Gij zult voldaen zijn. ANDREA. Ja, vergeet uw ongeval, Een edel hart ftaet voor alle ongelijken pal. Moest gij, gelijk ik merk, die tegenfpoeden lijden, Deeze uitkomst zal u daer volkomen van bevrijden. E 2 RL  3$ DE WEDERGE VONDEN VADER; RICHARD. Ik heb gehoord Perrot, dat gij naer Vrankrijk wilt. perrot. Als ik mijn' Vader vind', dient hier geen tijd gefpild , Doch zoo dit niet gelukt, meen 'k ook daer heen te trekken, Om aen het Franfche Hof mij als zijn Zoon te ontdekken, Dus ik, het ga hoe 't ga, die reis volbrengen moet. julette. Watzou mijn Vader niet verheugd zijn, ons, zijnbloed, In deezen ftaet te zien! perrot. 't Geluk heeft ons gedraegen , Uw Richard, wien gij fteeds op 't hooglte kost behaegen . Heeft u getrokken uit uw ongeluk, toen hij U tot zijne Egaê koos. En hoe het ging met mij, Heb ik In vroeger' tijd u door miin fcbrift doen weeten, Andrea mag met recht ook mijn befcherinfter heeten, Wijl zij mij door haer trouw gered heeft uit den nood. andrea. Het was uw deugd alleen, waer uit mijn liefdefproot. richard. Julette 's wedermin heeft mij van doodssevaeren Gered. perrot. 'k Begrijp dit niet. richard. Ik zal het u verklaeren. Het lot uws Vaders, 't welk hem hier gcdreeven bad, Drong hem, gelijk gij weet, met ramp op ramp, zoo dat Voor hem geen uitkomst fchecn; mijn Moeder werd bewoogen Als zij Julette zag, en heeft, uit mededogen, Die fchoone m&egdvan hem verzocht, niet dat beding, Dat  B L IJ S P E L. 37 Dat zij haer achten zou, als heure lieveling, In 'tkort, dat zij acnhaer tot Moeder zou vetftrekken', Julette zorgde (leeds niets van haer'ftaet te ontdekken, Waerdoor men in dien waen bevestigd werd, dat zij Van laegen (tamme was; fchoon heure houding mij Die 't oog ftaêg op haer had, voorwaer iets groots vertoonde. Mijn Moeder, die haer deugd naer heur waerdij beloonde, Vond veel behaegen in haer' ommegang, zoo dat Julett' bij ijder een werd als heur kind gefchat. Ik had genegenheid voor haer, die door de jaeren, In min veranderde, fchoon ik 't niet dorst verklaeren, Dewijl ik vreesde , dat mijn Vader nooit mijn' zin Voldoen zou, om zijn ftem te geeven tot mijn min. Maer 't goed geluk, dat mij Julette had befchooren, Trof mij met ramp, waer uit mijn voorfpoed is gebooren. Een zwaere ziekte bragt me aen d' oever van den dood, In welken ftaet men mij vergeeffche middlen bood, Om 'tdierbaer leven aen mijn ligchaem vasttemaeken; Julette was 't alleen, die mij in min deed blaeken, Zij kon alleen de fmart geneezen, die ik leed. Geneesheers hulp was dus onnut aen mij bedeed; Het welk mijne Ouders voort te kennen werd gegeeven. Mijn Moeder, door de zorg voor mijn behoud gedreeven, Bezogt mij in dien ftaet, en bad mij, dat ik haer Zou melden welk een zaek me op't hart lag; ik verklaer, Hoe mij Julette had getroffen door haere oogen. Zij werd door dit verhael dat ik haer deed bewoogen, Beloovende, dat zij door heure hulp, mij zou Verzorgen 'tgeen ik zogt; ik voelde ftraks mijn' rouw Verdwijnen, en mijn ltaet werd beter dan te vooren. E3 V E B.-  S8 DE WEDERGEVONDEN VADER; PERROT. Ik (la. verwonderd door 't verhael dat ge ons doet hooren. ANDREA. Uw Moeder heeft u dus gelukkiglijk gered. RICHARD. Dus fcheen het mij ook toe, maer, waerde Vrienden! let: 'kWas nauwelijks herfteld, of al mijn Moeders poogen, Voor mijn geluk, washaestinrookendampvervloogen. Dies ftortte ik weder in, en mijn Geneesheer zei, Zijn leven heeft gedaen, als gij niet wilt dat hij Met zijn julette huuwt. Dees tael heeft mij geneezen, En mijnen Ouderen het rechte fpoor geweezen, Om mij te redden uit mijn' doodelijken druk, Toen zag ik pas 't begin van mijn aenftaeijd' geluk. Heeft dus Julette's min mij niet uit doodsgevaertn Gered? PERROT. ó Ja; de Hemel heeft ons allen willen fpaeren, En geeft aen onzen druk een zeer gezegend end. JULETTE. Was Vaders fchuilplaets ons, mijn Broeder , nu bekend, 'k Beken, 'k zou voor mijn deel geen grooter zegen hoopen. andrea, tegen Perrot. Ikbid, mijn lief! laet nu de tijd niet vruchtloos loopen. Men zoek uw' Vader voort. RICHARD. Dat wordt zoo ftraks gedaen. ( hij fchelt.) Ik zal de tijding aen gantsch Londen doen verftaen Van zijn herftelling, ligt komt dit hem ook ter ooren. PERROT. Ik twijfel niet Julette, of ik zal fpoedig hooren Waer hij zich thans onthoudt. Z E-  BLIJSPEL. 39 ZEVENDE TOONEEL. perrot, andrea, richard, julette, willem. perrot, tegen Willem. E en zaek van groot gewigt. Eischt dat ge mijn bevel met alle trouw verricht. Ge zult in deeze Stad terftond de maer verfprijden, Dat Gualtherus, Graef van Angers, uit Zijn lijden Geroepen wordt, wijl 't blijkt, dat hij aen 't Hof onteerd, En vals befchuldigd is, dat dus zijn Vorst begeert Dat hij terug koome en zijn' eerften rang bekleede. Opdat nu dit bericht, alom door alle fteden Zal worden meegedeeld, moet gij nu, aenftonds, in De Nieuwspapieren, dit, in een gelijken zin Doen ftellen, met belofte, als iemand kan ontdekken, Waer zich de Graef onthoudt, dat hij tot loon zal trekken Een treffelijk gefchenk willem. 'k Zal alles doen, mijn heer, Wat gij mij hebt gezegd. perrot. Keer toch op 't fpoedigstweêr; Indien gij iets verneemt, gebruik alle uwe krachten In deeze zaek, ik zal een' goeden uitflag wachten. willem. 'XHoop, heer Perrot! dat die uw wenfehen zal voldoen. richard. Ga Willem, maar gij moet u nu verdubbeld fpoên. 'k Verlang reeds, dat ge zult met tijding wederkomen, Die  4o DE WEDERGEVONDEN VADER; Die ons vernoegen kan JULETTE. Wie kon de vreugd betoomen, Die ons gebeuren zou, als hij hem hadde ontdekt! (IVillem binnen. ) ACHTSTE TOONEEL. PERROT, ANDREA, RICHARD, JULETTE. T E R R O T. Jfkmerk dat Vaders naem reeds vreugd in u verwekt, Julette! JULETTE. Zou hij niet? ik moest zoo veele jaeren Dien naem, als een geheim, in mijne ziel bewaeren; Is'ooit hoorde ik iemand die hem noemde, zou 'k nu niet Verheugd zijn ? ja Perrot, 'k vergeet nu mijn verdriet. ÏS'uhaet en nijd niet meêr met hem hun fchandrol fpeelen. RICHARD. Laet ons die tijding nu aen Reinoud mededeelen, Opdat hij zien mag uit wat ftam zijn dochter fproot, Waer naer hij zoo verlangt. PERROT. Hij zij een deelgenoot Van 't goed geluk, dat ons van boven is gezonden. JULETTE. Dat zal volmaekt zijn, als men Vader heeft gevonden. Linde van het Tweed; Bedrijf. DER-  BLIJSPEL. 4r DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. PERROT, RICHARD. RICHARD. Opdat wij nu den Graef ontdekken , zal ik voort Mijn Vrienden, hier in 't rond, doen hooren, 's Konings woord. PERROT. Goed Richard, men laet' nu niets in gebreken blijven Om hem te vinden. RICHARD. Ik zal aenftonds aen hun fchrijvcn. ( hij gaet zitten fchrijvcn.) PERROT. Wie weet, of Gualtheer' niet reeds in Vrankrijk is, Bewust van 'sKonings wil tot zijn behoudenis. RICHARD. Neen Broeder, denk zulks niet, dit waer ons reeds gebleeken, 'k Zou eerder vreezen, dat hij verder waer gewecken , Zoo niet de dood hem in zijn opzet heeft gefluit. PERROT. Ja Richard, dat kan zijn, maer dat moet ons befltiit, 't Welk nu genomen is, in 't minfte niet vertrcegen , Ik blijf nog hoopen , dat hij eindlijk op zal daegen. 't Is waer, hij was voor lang al voor ons oog bedekt, Maer 's Konings goedheid heeft zich nooit zoo ver geftrekt F In  4* DE WEDERGEVONDEN VADER; In zijn belang, als nu; komt hem dees maer te ooren; Ik twijfel niet of zij zal zijne ziel bekooren. Voorzeker Richard, want, wat kan een dorftig hart Toch méér verkwikken, dan de drank, die deeze fmart Verdrijft? dus is het ook met Gualtheer' geleegen, Hoe zeer fortuin zich ook mogt toonen ongenegen, Hoe vreeslijk 't ongeluk hem worp in tegenfpoed, Thans wordt op 't oogenbiik al deeze ramp verzoet. De gunst zijns Konings, daer zijn ziel met recht naer haekte, Door welks gemis alleen hij in 't verdriet geraekte, Die gunst zal Vaders hart zoo aengenaein zijn, wis! Gelijk een regenvlaeg aen 't dorftige aerdrijk is. richard. Op'tlosgeluk , voorwaer, is thans niet veel tebouwen , Maer 'k weet niet wat mij deert... 'k voel ftaêg mijn hand weêrhouên... Ik kan niet fchrijven ... perrot. Ik verhinder u daer in. 'k Zal zoo lang zwijgen. richard, fchrijvende, Hoe! mijn fchrift heeft flot noch zin... Wat'sdit?... Kan'tmooglijk zijn? ... Ik kan het niet begrijpen, Ik zoek vergeefsch hier op mijn harfenen te flijpen ... Ik fchrijf Perrot, in plaets van Gualtheer'... Mijn hart Schijnt heel verdwaeld... Hoe nu!... Ik ben geheel verward. 't Is even of ik hoor; zagt Richard! Jlaek dit fchrijvcn, Dit werk doet gij voor niet. perrot. Die fchku zal wel verdrijven, De vrees verwekt u dit. r I-  BLIJSPEL- 43 r i c h a R d. 'k Beproef het dan nog weêr.— Het is onmogelijk dat ik 't kan doen, mijn heer. Zie hier een druppelinkt, kan 'tnu wel flimmer komen'. Hii valt net op den naem van Vader, 't zijn geen droomen. Bezie het. PERROT- Dit is niets, fchei daerom nog niet uit; Zaegt gij ooit Richard, dat daer ongeluk uit fpruit? Die tekens zijn bij mij geheel in weinig achting, En die 'er zich aen kreunt, zal zich in zijn verwachting Bedrogen zien. 't Heugt mij, dat ik, nu ruim zes jaer Geleeden, vaerdig was een reis te doen; let maer Hoe ligt dat fommigen een onheil ons voorfpellen. 'k Was naeuw aen boord van 't fchip, of'k voel mijn aenzicht zwellen, Waerna uit mijnen neus een weinig bloeds ontfprong; Mijn fchipper fpelde mij een ongeluk en drong Zijn zeggen krachtig aen met menige getuigen; Maer die onfeilbaerheid viel kort daerna in duigen. Want ik heb voor noch na, met meervermaekgereisd, Dus de uitkomst van dat bloed meêr goeds dankwaeds bewijst. Indien het met uw inkt zoodanig af zal loopen, Zult gij verheugd zijn en dit wil ik met u hoopen. Doch dit zijn dingen waer ik geen geloof aen fla. Is uw papier bemorst, dat is geen groote fchaê, Neem flechts een ander blad. RICHARD. Ik zal zoo lang vertoeven Tot Willem weder komt, ik hoop't niet zal behoeven, Dat 'k verder moeite doe; mij dunkt ik zie hem blij Terugge keeren , met een tijding, U en mij Ten hoogften aengenaem. Fa per-  44 DE WEDERGE VONDEN VADER; I E R R O T. Hij zal zoo haest niet komen. RICHARD. Daer is hij zelf... PERROT. Nu al ?... TWEEDE TOONEEL. PERROT, RICHARD, WILLEM. RICHARD. H ebt gij reeds iets vernomen? PERROT. Hoe is het Willem? is... WILLEM. Mijn heeren, 'k heb het ftitk Dat mij bevolen is verbreidt, en bij geluk Welhaest een' man ontdekt, die u den Graef kan toonen. PERROT. Dat hij ftraks bij ons kom, men zal hem wel beloonen. WILLEM. Ik heb die maer het eerst in deeze buurt verfpreid, En dacht toen voort te gaen, maer 'k word' ten rechten tijd Daer in gefluit, wijl hij, die u de zaek zal melden, Mij aenfprak, waer door 'k hem het gantfche ff uk vertelde; Zoek dan niet verder voort (fprak hij) ik ken den Graef, En ben gereed om hem , die als etn arme Jlaef Ver.  B L IJ S P E L. 45 Vernederd is, voor 't eog van uwen heer te Jlellen, Opdat hij 't eind zie van de rampen die hem kwellen. RICHARD. Hebt gij dien man nu hier gebragt? WILLEM. ó Ja, mijn heer. PERROT. "Wie is het? WILLEM. Frederik... RICHARD. Kent Fredrik Gualtheer'? WILLEM. Hij heeft het mij gezegd, dus zou 'k 'er niet voor vreezen. RICHARD. Hoe kan dat zijn? PERROT. Dat moet men hooren ... RICHARD. 't Kan niet weezen, Hij heeft een' ander voor. — PERROT. Hoe Richard! twijfelt gij ? Dat men het dan bezie. RICHARD. Ga Willem, zeg dat hij Hier aenftonds bij ons kom, men zal eens onderzoeken Wat van die zaeken zij. F 3 DE R-  45 DE WEDERGEVONDEN VADER; DERDE TOONEEL. perrot, richard. richard, vervolgende. ID^urft Fredrik zich verkloeken, Om Gualtherus ons te ontdekken! 'k vrees 'er voor. perrot. Schort flechts uw oordeel op , en geef hem eerst gehoor. richard. Hoe zou het mooglijk zijn, dat Gualtheer', zijnjaeren Zou flüten, zonder dat hij zich zou openbaeren Aen zijne kinderen , en maeken, boven dat, Zijn' naem bekend aen een gering perfoon? ik fchat Dat Fredrik hier in dwaelt. perrot. En als 't nu eens gelukte, Dat gij door hem de vrucht van uw verlangen plukte, Wat zoudt g'.j dan richard. Ferrot! dan was mijn ziel verheugd; Wal zou Julette niet, vervuld van liefde en vreugd, Haer' Vader, om wiens ramp gij haer ftraks hebt zien fchreijen, Ontvangen, en zich zelve in zijn gezicht verblijen! PERROT. Dus zou de druppel inkt die gij ftraks op 't papier, En wel op Vaders naem, liet vallen Richard! hier Een goed vooiteken zijn, en ons geen kwaed voorfpelien. R i-  B L I] S P E L, 47 RICHARD. 'k Verlang te weeten of hij ons te vreên zal Hellen Met zijne ontdekking. perrot. Zie, daer komt reeds Fredrik aen. Nu zult gij uit zijn' mond welhaesc de zaek verftaen. richard. 'k Begrijp 't niet, Broeder. perrot. Nu, wij zullen 't moeten hooren. VIERDE TOONEEL. gualtherus, perrot, richard. richard, tegen Gualtherus. ICentgij Graef Gualtheer'? gualtherus. Mijn heer moet zich niet flooren, Indien 'k den rechten Graef niet meen; doch 'k denk dit niet, Dewijl zijn naem en ftaet dezelve zijn; 't gefchiedt Alleen uit achting voor mijn' heer, dat ik zal zeggen, Al wat ik daer van weet. perrot. Wil ons te vooren leggen, Waer gij dien Gualtheer' het eerst gezien hebt. gualtherus. 'k Zal; Weet dat 'k voor menig jaer, eer 't wisfelziek geval Mij  48 DE WEDERGE VONDEN VADER; Wij (mart op fmarten brouwde, in Vrankrijk was woonachtig. Daer 'k Gualtheer', den Graef van Angers, even krachtig Als mijnen Broer beminde, eer 't wreede noodlot mij Hier heen gcdreeven had. RICHARD. Maer zeg mij nu, hebt gij Den Graef dan weer gezien , na die verjoopen jaeren ? GUALTHERUS. 'k Zal u hetgeen ik weet, van zijn perfoon, verklaeren. Ik weet, heer Richard! dat de Graef in Londen is, Want 'k heb hem zelf gezien. PERROT. Is 't waer? GUALTHERUS, Mijn heer, gewis. Hij woont niet ver van hier, ik heb hem hooren fpreeken Dat hij zich aen zijn kroost ontdekken zou, ten teken Dat hij in leven is. ' RICHARD. Waer is hij Frederik? GUALTHERUS. Hier dichte bij, mijn heer, indien gij wilt, zal ik Hem haelen. PERROT. Richard, wat zegt gij nu? kan 't nu weezen? Ik voel in mijne borst een groote vreugd gereezen, Op deeze tijding, die ons Fredrik mededeelt. R I C ^H A R D. Ik voel ook, Broeder, dat mij dit met blijfchapftreelt. Zal ik Julette nu die tijding nog onthouênl Ik vlieg, om 't haer geheel, als Fredrik 't meld te ont- vouwen. £n keer voort met haer weer. V IJ F-  B L IJ S P E L. 49 VIJFDE TOONEEL. gualtherus, r e R R o t. perrot. "^i^elaen nu Fredrik, ga . Hael Gualtherus hier, gij zult ons dienst doen, ja, Iets geeven, dat ons rueêr dan 'swaerelds dicrbte fchatten, Dat meerder waerdig is, dan gij nog kunt bevatten; In 't kort, gij brengt ons dus een' braeven Vader toe, Wat is 'er daer men nu uw' dienden meê voldoe? Zoo h»est gij Gualtheer' zult voor ons oog vertoonen, Zal ik u met een gift zeer rijkelijk beloonen. gualtherus. 6 Neen, mijn heer! de gunst van Richard is genoeg; Zijn vriendlijkheid eischt mij dat ik mij naer hem voeg. Ik ben aen hem verpligt, voor zijn mildadigheden, Al mijn vermoogens tot zijn welzijn te befteeden. Zijn goedheid heeft me alleen getrokken uit den nood, Wanneer mijn ligchaemskracht tot werken mij ontvlood. perrot. Een hooger ouderdom kan u nog zwaerder drukken. gualtherus. Ik kan van Richards gunst dan verfche vruchten plukken. Hij heeft mij vaek beloofd in al mijn' levenstijd Voor mij te zorgen. perrot. Hij heeft n veel toegezeit; Maer evenwel dees daed verdient ook haer belooning. G Ga  50 DE WEDERGEVONDEN VADER; Ga Eredrik, fpoed u nu naer Gualtherus wooning. En keer zoo haest gij kunt met hem terug. GUALTHERUS. Ik ga; (in 't heen gaen. ~) 6 Hemel! gun mij nu uw' bijftand en genaê. ZESDE TOONEEL. PERROT, ANDREA, RICHARD, JULETTE. RICHARD. 'k\^"erzeker u Julett', gij zult het aenftonds hooren. JULETTE. Uw reden trooften mij. Het uur is dan geboren, Dat ik inijn' Vader zal aenfchouwen , ach ! hoe zoet Streelt dat vooruitzicht reeds mijn diep bekneldgcmoed ! * ANDREA. Nu zal uw vreugd welhaest volmaekt zijn, mijne Zuster! JULETTE. Mijn hart is door 't verhael van Richard iets geruster. RICHARD. Is Frederik reeds heen? PERROT. Ja Richard, 'k denk dat hij Welhaest weêrom zal zijn , met Gualtheer'... JULETTE. 'k Voel mij Geheel verheugd, als ik u zijnen naem hoor melden, ANDREA. 'k Beken Julette dat zijn woorden mij ontflelden, Ik  B L IJ S P E L. 51 Ik had dit in de daed zoo fpoedig niet verwacht. perrot. Te meer is 't aengenaem, wijl Vader, na een nacht Van tegenfpoeden, zich ziet in zijn' ftaet herftellen, En boven dat (dit zal de naneef nog vertellen) Zijn kindren in een' ftaet mag vinden, vol geluk, Dus eindigt op één' dag al zijn geleeden druk. j u l, e t t e. Zou Vader daer al zijn? richard. Ik heb ook iets vernomen... ZEVENDE TOONEEL. perrot, andrea, richard, julette, constantia. constantia. JVIevronw, heer Reinoud is daer even ingekomen. richard. Waer is hij ? constantia. Hij verwacht mijn heer in 't zijvertrek.richard, tegen Ptrret. Nu is 't de juifte tijd dat men de zaek ontdekk'. Conftantia, ik zal heer Reinoud hier verwachten. (Conftantia binnen.) G 2 ACHT.  52 DE WEDERGEVONDEN VADER; ACHTSTE TOONEEL. perrot, andrea, richard, julïtti. julette. jïComt Reinoud hier? perrot. Dit valt net uit naer mijn gedachten, Zijn komst is recht van pas, het kon nooit beter zijn. Wat dunkt mijn Zuster? julette. Ach ! 'k voel heden nog de pijn Van zijn vergramde tael, als ik herdenk... andrea. Mijn waerde! Vergeet dit, als gij kunt, 'er is geen vreugd opaerde, Of ze is fomtijds verzeld door droefheid en verdriet; Gij zult gewrooken zijn, als hij uw' ftaet beziet. Maer zagt! hij komt. NEGENDE TOONEEL. reinoud, perrot, andrea, richard, julette. perrot. M ijn heer, dat ik u mag ontmoeten Is mij zeer aengenaem. reinoud, trotsch. 'k Heb de eer u weêr te groeten, Schoon  B L IJ S P E L. 53 Schoon uw perfoon bij mij niet is bekend, mijn heer. perrot. Zoo verre ik weet is dit ook de allereerfte keer Dat ik u zie. 'k Heb de eer Julettes Broêr te weezen. reinoud, verachtelijk. Zijt gij Julettes Broêr? dat is mij lief. julette, Jlil tegen Jndrea. ,, Hoor deeze „ Verachtencde groet; ik zie in zijn gelaet, Dat hij mijn' Broeder ook, zoo wel als mij, verfmaedt". richard. 'k Bid, Vader! laet in 't eind die vcrontwaerdigingen Eens vaeren... reinoud. Hoe! zoekt gij uw' Vader dan te dwingen? richard. Ik weet, heer Reinoud, 'kweet wat ik u fchuldigben, Maer denk, dat ik daer bij ook al dc pligten ken, Die mij verbinden om Julette trouw te blijven, Ik zie, dat gij den haet niet uit uw borst wilt drijven, Dien gij hebt opgevat. reinoud. Kom ik hier , om van u Geleerd te worden wat ik doen moet? richard. Neen. reinoud. Hoe nuf Ben ik uw Vader niet? richard. Dat zal ik ftceds erkennen Met dar.kbaerheid. reinoud. Gij wilt dat ik mij zal gewennen G 3 Naer  54 DE WEDERGEVONDEN VADER; Naer uwen zin!... RICHARD. Ik bid, ftaek die oploopendheid, En zie Julette nu, doch, met dit onderfcheid, Dat ze uitgeen'laegen ftam, gelijk gij meent, gefprooten, Maer dat ze afkomftig is uit vorftelijke looten. De tijd ontdekt ons thans, datze uit het Graeflijkbloed Van Gualtherus, die, door druk en tcgenfpoed, Uit Vrankrijk is gevlucht, gefprooten is... reinoud. Kan 't wcezen! julette. Nu hebbe ik om den naem mijns Vaders niet te vreezen, 6 Ja, mijn heer! 't is waer... perrot. De gunst zijns Konings is Op nieuw gekeerd, mijn heer, tot zijn behoudenis, En boven dat heeft men ontdekt, waer zich mijn Vader Onthoudt, wat zegt gij nu? begeert gij nog iets nader? Vertoef een oogenblik, zoo zult gij hem hier zien. reinoud. Ik fta verwonderd, door het gcene ik zie gefchiên! Uw Vader is een Graef? perrot. Weleer door druk verdrecven, Maer, nu zijne onfchuld blijkt, in aenzien weer verheven. julette, tegen Reinoud. Dus ziet gij uw geflacht door mij niet is ontcerd. reinoud, Julette! 'k heb gedwaeld ; maer 'k ben nu omgekeerd, Vcrfchoon dit, ik zal u fteeds om uw deugden achten. andrea, Jlil tegen Julette. Gij zijt gewroken; zwijg. I O-  BLIJSPEL. 55 julette, Jlil tegen Andrea, lk dorst dit niet verwachten. reinoud. Gü zegt mij, Richard, dat de placts reeds is ontdekt, Waer zich de Graef onthoudt, hoe is dit uitgelekt? Wie gaf u dit bericht?. richard. Gun mij, dat ik 't u melde; Mijn dienaer Willem, die aen Frederik vertelde, Wat moeite dat men deed, om Gualtheer', bragt mij De tijding, dat ik zou voldaen zijn, zoo dat wij Door Fredrik, die den Graef gezien heeft, dit ontdekken. reinoud, lagchend. Geloof dit niet; zou hij ?.,. richard. 'k Durf niets in twijfel trekken. reinoud. Hoe! zou dan Fredrik u den Graef aenwijzen? neen, Gij zult bedrogen zijn. richard. De wederwaerdigheên , Die hij ons heeft verhaeld, doen mij wel vast vertrouwenDat hij niet mis heeft. reinoud. ó Daer is niet op te bouwen! Bedriegers hebben ras een vond, geloof ze niet; Gij wendt u om! zult gij 't gelooven als gij 't ziet? 't Is alles dwaesheid, om mij radeloos te maeken, lk fta verftomd, en vat geen punt van deeze zaeken. TIEN-  56 DE WEDERGEVONDEN VADER; TIENDE TOONEEL. gualtherus, reinoud, perrot, andrea, richard, julette, constantia, komende met charlotte en k a r e l aen de hand houdende, achter Gualtherus te gelijk op het Tooneel. reinoud, vervolgende. \JTelooft gij* al het geen dat Frederik u meldt? Ik niet, al had hij 't mij zelf twintig mael verteld, gualtherus. Hoe Reinoud! zou 'k bij u niet zijn geloofd ? wat reden Hebt gij daer toe? reinoud, vinnig. Hoe nu! wilt ge uw gemeenzaemheden Kog verder oefenen? het past u niet, dat gij Hier zpo veel reden voert. perrot. Nu Frederik, zeg mij, Waer is de Graef? gualtherus. Helaes! wat zou hij hier verrichten? Hij wierd hier niet geloofd, men zou hem ftraks betichten , Dat hij geen waerheid fprak, richard. Wat's dit? 'k verfta u niet, gualtherus. Zult gij dan, Reinoud ! mij gelooven , als gij ziet Pat ik mijn woord volbreng? welaen! 'k zal mij verklaeren, Ik  B L IJ S P E L s? Ik ben Graef Gualtheer'... julette. ó Hemel!... gualtherus. Voor veel jaeren, Hier met mijn kroostgevlucht; ziehier het eenigst'blijk (Hij ontbloot zijn' rechter arm, waerop hij de overblijfsels van eene wond vertoont.) Dat ik u toonen kan. Deeze arm heeft 't Franfche Rijk In d'allerzwaerften nood gediend, waer van dit teken Getuige zij... julette. Perrot! ik hoor nu aen zijn fpreeken Dat hij mijn Vader is... perrot. ó Onwaerdeerbre vreugd! ' gualtherus. Perrot! Julette! 'k voel mijn ziel geheel verheugd! 'k Omhels u, kinders, ach!... (Perrot, Andrea, en Julette omhelzen hem. )• andrea. Ach, Gualtheer'! julette. Mijn Vader! richard, zich voor de voeten van Gualtherus werpende. Ik ben befchaemd, dat ik voor uwe voeten nader, Voor 't laeg onthael dat gij bij uwen Zoon genoot. gualtherus, hém opheffende. Uwe edelmoedigheid behaegt me... julette. Ach! hoe groot Is ons geluk, nu wij u weder vinden moogen! H * i-  58 DE WEDERGEVONDEN VADER; richard, Gualtherus omhelzende. Wees dubbel wellekom, mijnjVader! 'k zie mijn poogen Gelukt, wijl ik u thans verheugd omhelzen mag. gualtherus. 6 Heilzaem oogenblik! ó langgewenschte dag! Wat doet gij mij al vreugd voor tegenfpoeden fmaeken! reinoud. 'k Bid Gualtheer'! vergeef, dat ik... gualtherus. Ei, wil dit ftaeken. Ik geeve u mijne hand, 'k wil gij verzekerd zijt Van mijne vriendfchap. reinoud. 'k Prijze uwe edelmoedigheid. perrot. Wat wederhield u toch, mijn Vader! zoo veel dagen Te zwijgen wie gij waert? gualtherus. De vrees voor nieuwe plaegen. Ik wilde, eer ik zuiks deed, ontdekken welk een' ftaet Mijn kinders voerden, en bevond ook in de daed, Dat liefde en vriendlijkheid verzelden hunne treden! (Hij neemt Chirlotte en Karei bij de hand.) Dees lieve kinderen , wier zielsgencgenheden Ik aemlonds ondervond, vervulden ftraks mijn hart Met blijfchap, zoo dat ik mijn eerst geleeden Gaart Vergeeten moest... andrea. 'k Sta van verwondring opgetoogen , Nu ik deeze uitkomst, zoo vermaeklijk voor mijne oogen, Aenfchouwen mag. gualtherus. Gjj hebt, ö Karei! al 't verdriet Uit mijne ziel verjaegd! Charloite! die mij niet Dan  BLIJSPEL. 59 Dan met genegenheid ontmoet hebt! 'k roem de liefde, ó Waerde fpruiten, die uw teedre borst doorgriefde! De tijd, dien 'k doorbragt, in uw bijzijn, fchafte mij Mcêr vreugd, dan k ooit genoot. De Hemel ftaubij, Mijn waerde Kinders ! ach! 'k omhelze u wel te vreeden. richard. 'k Verzoek, miin Vader, dat gü ons nu wiltontleeden , Om welk een oorzaek gij uit Vrankriik zijt gevlucht. gualtherus. 'k Zal u daer in voldoen, zoo verr' mij 't ongenucht, En druk te binnen fchict. julette. Conftantia, ga binnen, En neem de kinders meê. ELFDE TOONEEL. gualtherus, reinoud, perrot, andrea, richard, julette. gualtherus. 'k ^^al mijn verhael beginnen. De Vorst, die 't Eranfche Rijk in deezen tijd regeert, Was nog een jongeling, toen ik mij zag geëerd Bij zijnen Vader, die een Vorstwas, hoogvanjaeren, Maer nochtans kloek voor 't Rijk: ik durf gerust verklaeren, Dat ik een van zijn grootfte en eerfte vrienden was. Doch 'sVorften gunst, helaes! is even teer als glas. Hij, die mijnSchutsheer was, die mij beminde als Broeder, Die goedertieren Vorst tot nog toe mijn behoeder, II z Zult  6o DE WEDERGEVONDEN VADER; Zult gi] haest zien verkeerd, in eenen vijand, mij Ten hoogften fchadelijk, mijn waerde kinders, gij Zult uit mijn reden zien, hoe weinig gij kunt bouwen Op 't los geluk, en hoe het al mijn vast vertrouwen Welhaest in wind en rook deed wisflen, door den tijd. Een trotiche vreedebreuk drong zijne Majefteit, Met zijnen dappren Zoon , een leger op te rechten , Het welk ontzachlijk was, door duizende oorlogsknechten. Terwijl hij met zijn' Zoon in 't veld trok, ftelde hij 't Bewind van 't gantfche Rijk geheel en al aen mij. Begrijp eens tot wat trap van eer ik was gefteegen. Maer ach! fortuin was mij in alles ongenegen; Zij hefte mij alleen inaenzien, om, weldra, Mij, van dat hoog gcftoelte in ramp en ongenaê Van mijnen braeven Vorst en al het Hof te ftooten. RICHARD. Dit is, ó Vader! vaek het wanklend lot der Grooten! GUALTHERUS. 't Geluk blijft zelden lang; 'k gerackte in deezen tijd , Door een' bedroefden dood, mijn waerdige Egaè kwijt, Welk ilerfgeval mijn hart met bittren rouw doorgriefde. De Rijksprinfes, die voorts door een onknifchc 1 :efde, Haer oog geflaegen had op mij, lag d'cerften ftcen Aen 't fondament van al de ramp, die 'k nog beween. De daeglijkfche ommegang, die door 't beftier der zaeken Veroorzaekt werd, deed haer geheel in liefde blaekcn, 'c Welk ik uit heur gedrag en houding werd gewacr, Schoon ik me in deeze zaek, onkundig hield bij haer, Terwijl 'k den Hemel bad dat hij mij kracht zougceven , Om deeze onkuifche vrouw manmoedig te weêrftrecven. Zij, ziende dat mijn oog heur lonken niet verftond , Befloot, in 't eind, die zaek te melden met den mond, Zij roept mij clan alleen en geeft haer min te kennen , En  B L IJ S P E X. €t En wilde, dat ik zou mijns Konings goedheid fchennen, Om haeren wil te doen; mijn hart bleef hier getrouw. Hoe (zei ik gantsch verbaesd ) is 't mogelijk, Mevrouw! Waer voert uw drift u heenl durft gij van mij verwachten, Dat ik mijn 'sKonings gunst zoo trouwloos zou verkrachten? Mijne eer verbiedt mij dit, mijn hart is veel te groot Tot zulk een fchandlijk Jiuk, waer toe gij mij thans noodt. Die fnoode vrouw was nauw in haere hoop bedrogen, Of 'k zag hoe gramfchap gloeide in haer verwilderde oogen, Zij wisfelt ftraks heur min in onverzoenbren haet, Terwijl zij zich, vol woede, aen mij dus hooren laet: Ondankbre! is 't niet genoeg dat ik oen u die liefde, Die door uw fchoonheid en uw deugd mijii boezem, griefde, U zelf te kennen geef, moet ik nog zien, ó jhart! Dat gij mij haet, die u opoffren wil heur hart ? Denk niet dat ik hierin zal blijven ongewrooken! G j moet van kant, of ik. Dit was nauw'uitgefproken, Of zij, die dol van toorn en wraek was, vat mij voorc Bij 't hair, terwijl zij fchrceuwt, als wierd zij reeds vermoord. De Graef van Angcrs, wil de Rijksprinfes verkrachten! Dus riep zij; 'k had geen' zin om de uitkomst af te wachten, Maer vluchtte metgeweld, zoohaest ik kon , van daer, En overwoog, dat ik een fchrikkelijk gevaer Te duchten had, indien 'k in Vrankrijk nog dorst blijven, Dewijl men vast dees maer den Koning aen zou fchrijvcn; Die eer de Rijksprinfes gelooven zou dan mij. 'k Heb in 't vervolg dit ook te recht ontdekt, wijl hij Mij doemde in eeuwigheid in Vrankrijk niet te koineu. Mijn vlucht was alzoo ras volvoerd als voorgenomen. Ik ben met u, Perrot en met Julette, hier In een' bedroefden ftaet gekomen, daer ik fchier li 3 Niets  6ï DE WEDERGE VONDEN VADER? Niets had, waer van ik toen kon met mijn kindrerï leevcn, Wijl mij mijn fnelle vlucht te fpoedigheeftgedrceven, Om 't geen ik noodighad, alvoorens, bij elkaêr Te pakken, ik wist dus geen uitkomst in 't gevaer; Dan zie, de Hemel heeft me in deezen nood gedraegen , En zond mij Reinoud, om mijne armoê te onderfchraegen. REINOUD. Ik .ben verheugd dat ik Julett' heb opgevoed. Zij is... GUALTHERUS. Mijn heer, gij hebt mijn ramp daer door verzoet, Ik vond , door uwe hulp , verligiing in de ellenden Die ik te lijden had: 't geluk deed mij voorts wenden Naer't Prinsdom Wallis, daer de Gouverneur, mijn Zoon Zeer gaerne naer zich nam. Ik was toen reeds gewoon Met ongemak en zorg mijn dagen door te brengen, En 't voedfel dat ik at met traencn te vermengen. Het goed geluk, dat mij dus had gefield alleen, Gaf mij veei troost; 'k ging toen naer Ierland, wel te vrcên, En hoopte aldaer het geen ik nodig had te vinden, lk dank den Hemel, die mij dit deed onderwinden. Wijl 't mij daer is gelukt, ik fleet 'er achtien jaer, Vernoegd en wel te moê, niet denkende aen 'tgevaer Waerin ik was geweest. RICHARD. Wat wondren doet ge ons hooren! Uw moed is groot, mijn heer t GUALTHERUS. Al wat mij was befchooren Heb ik fteeds met geduld gedraegen, al dien tijd, Ik  B L IJ S P E L. 6% Ik zag mijn' last verligt door mijne lijdzaemheid. Maer eindlijk werd ik moê, in dienstbaerheid mijn jaeren Te flijten, en nam voor, mij weder te openbacren Aen mijne kinderen, dus heb ik u, Perrot! Het eerst gezien, daer gij, in 't rijkelijk genot Van zegeningen, u met uwe Gaê vermaekte. Ligt dunkt het u nu vreemd dat ik de ontdekking ftaekte; Uit deed ik, om nog eerst Julette's ftaet te zien , En 'k ben door Richards gunst, hier in geflaegd, misfchien Had ik haer anders nog zoo haestlijk niet gevonden; Maer 't fchijnt, de Hemel heeft uzelf tot mij gezonden, Om wel te doen aen hem, die uwe Vader is. PERROT. Gij nadert ons, mijn heer, ten rechten tijd', gewis; Dewijl uwe onfchuld is aen'tFranfche Hofgebleeken, Zoo dat de Vorst, na u van alles vrij te fprceken, Ook wil dat gij uw' rang op nieuw aenvaerdcn zult. GUALTHERUS. Dank Hemel! dat mijn druk, na achtien jaer geduld, Geheel en al verkeert in vreugd! RICHARD. Maer hoe, Julette! Gij fchreit? wat deert u? ei! wil dat ter zijde zetten. JULETTE. ó Ja! ik fchrei, 't verhael van allen leed en druk, ó Richard! is alleen hier oorzaek van. . ANDREA. 't Geluk, Dat ons thans aenlacht, moet uw traenen op doen droogen. JULETTE. Wie wordt op 't hooren van die rampen nietbewoogen! A N-  64 DE WEDERGEVONDEN VADER. andrea. Dat i> nu reeds voorbij. gua ltherus, tegen Perrot. Ik bid dat gij me eens meldt, Door welk gelak gij dus in aenzien zijt gefteld. 'k Verlang, mijn kinderen, uw aller wedervaeren Te weeten. perrot. 'k Zal u dit met veel vermaek verklaeren. richard. *k Verzoek, dat ijder mij hier in het naest vertrek Wil volgen, daer ik voorts al wat ik weet ontdekk'. perrot. Terwijl wij zijn verheugd, om't heil, ons toegezonden! julette. Mijn vreugd is nu volinaekt, wijl Vader is gevonden! gualtherus. Maer blijkt nu ijder niet dat felverdrukte trouw In 't einde bijftand vindt in 't opperfte Gebouw? Laet dit, mijn kinders! u altijd een' fpoorflag geeven, Om wel te denken , wel te doen, en wel te leeven. Einde van het Derde en laetjle Bedrijf.