1159 [ O 37   IETS RAKENDE DE //sy C O N FISC ATIE OF VERBEURTVERKLARING VAN GOEDEREN En watten deezen aanzien in den Landen van Utrecht, overeenkomstig de wetten, als vanouds r.egïens is. Dienftig öm in deze dagen gelezen \ en overdagt te worden: Briefsgewijze voorgefteld h an zijne Mede - Burgers van Stad en Steden, als Op- en 'Ingezetenen derzelver Provincie van Utrecht; DOOR JANUS CORNELIS&  De Confiscatie komt niet overeen met onze Ldndaart, en is een zeer hatelijke zaak, waar door onfchuldige Vrouwen én Kinderen, en Bloedverwanten tot de uit erfie armoede worden gebragt, zonder ooit misdaad te hebben begaan. T>e Prajident van den Hove van Holland Mauregnault, in zijne Juridique Obferv. pag. 170.  yOORBERlGT. Er zullen zekerlijk gevonden worden/ die om de ongunftige tijden, waar in deze flof voorkomt, dezelve afkeuren, even als of de waarheid gefmoord moest worden, en men zijne gedagten op ecne befcheide wijze nietvermogt voorledraagen, vooral in zaakeu, waaromtrent men het nog niet eens is. Andere,, die gewoon zijn in de woorden van den Siefkjleq te zweeren, ofgeene kundigheden hebben, om door zig zeiven te denken, zullen deze Verhandeling als onnut befchouwen. Voor zulke menfehen, die daar door zelfs hunne partij weinig eer aandoen, fchijnt dit IE T S niet gefchikt te zijn. Er is een ander faort van lieden, welken men heeft zoeken ie overreden, zo dezelve ter goeder trouwe ten dezen aanzien in denkenswijze verfchillen; met bevooroordeelden is niets te doen. Want er zijneer euk,*[en niet zonder eogmerkj  iv FQQRBERIGT. welke de Regten en Voorregten der vrije Nederlanders in 't generaal, en die van 't Sticht in 't bijzender, gewoon zijn afteleiden van de Regeeringsferm, door Keizer Karei ten tijde der Overheerfching, ingevoert; hier van daan kamen alle die tegenftrijdigs gevoelens, omdat ieder zijne gronden voor de beste houd, na gelang hij deze of gene partij is toegedaan: maar ook andere meer geoefende Mannen, met de beste oogmerken bezield, hunne onderfcheide gevoelens hebben. Het kan nogthans niet gelochent worden, dat Keizer Karei het 'er in den beginnen al op toegelegt heeft, om de Nederlanders zijn wil tot een wet te geven, boven derzelver Regten en Foorregten; als daar van ten bewijzen dienen moet, het geen dezelve zig niet ontzien heeft, onder ander andere in den jaare 1522. in dato i April, te fchrijven aan den Hove van Holland: Indien de Nederlanders zig tegens zijne initelling wilden verzetten , ter zaake hunner Regten en Privilegiën, dat het Hof dezelve dan dadelijk geheel en al zoude hebben te,, vernietigen, ten einde zijne bevelen zonder tegenspraak gehoorzaamd wierden. En dit al voor, dat de Keizer het waereldlijke oF feculair gebied ever het Sticht verkreegen had; bij welke nadere gelegendheid ea overdragt het genoeg is intezien , wal de Stad Utrecht, omdat zij deze Translatie van den Bisfchop eenige tijd weder ft aan hadde, overgekomen is, zulks uit de 'gefthtedertiifên van dien tijd bewaarheid word, dal alle die  POORBERIGT. v die Keizerlijke inrichtingen en willekeurige uitleggingen, op de wcderregtelijkfte wijze ingevoert, en daar onder inzenderheid de Confiscatie van Goederen, voor al in de ligtelijk optemaaken misdaaden van gekweste Majefteit, rebellie, en haerefie, den onze tot een geesfel geworden zijn, en de beste en gegoedfle In- en Opgezetenen, zonder aanzien van perfonen, (.hunne fchatten alleen in het oog gehoude~) ook naderhand onder Koning Philips tot den bedelzak gebragt hebben. Een waarheid die nooit zal tegenge f proken worden! Maar, het geen in deze materie vrij jingulier nfoet voorkomen, is, dat | er ook" gevonden worden, welke die wet, Quisquis Codicis ad Legem Majeftatis, ep naam van de Keizers Arcadius 'en Honorius, de eerfie pas XIX jaaren, de andere XI oud zijnde, ingevoerd volgens het voorfchrift van den vrijgelatene Rllfinus, een der wreedfte menfehen, die toen ter tijd alle gezag in handen had, het zij als Staatsdienaar, het zij als Confulent af Raadsman, en welke dezelve wet had uitgedagt tot eige wraak uitoefening, en in ftandhouding van zijn overmatige heerszugt, zo als dezelve naderhand ook door Keizer Karei uit dezelfde grondbeginfelen uit het Roomfche Regt is overgenomen , en in het Sticht, tegens 's Lands aloude wetten ingevoert, welke herzegt men, ook mannen van naam, deze wet Quisquis, waar bij de Confiscatie van goederen geftalueertword, van onre&tvaardigheid'durven vrij te f leken. Daar het nogthans zeer zeker is , dat deze harde en hatelijke wet alleen fteunt op een Metus, * 3 °^  vi FOORBERIGT. of vréeze dat de kinderen kei voorbeeld van hunne Ouders zouden volgen, en het in Regten ter contrarie een uitgemaakte zaak is, dat de vreeze geen rede uitleverd, om iemand bij fententie te ontzetten van zijn goed, maar alleen de perfotieele misdaad. Dan dezulken kunnen wij, na hun meer mcnschtievendheid toegewenst te hebben", verzenden tot den Heer Prcepdent van den Raad van Vlaanderen Mr. Willem Sc horer in zijn Vertoog over de Ongerijmdheid van het famenftel onzer hedendaagfche Regtsgeleerdheid en Practijk pag. 30, 31, 32. van den druk in Octavo; en tot hel geen de Heer Mauregsault, Prafidcnt van 't Hof van Holland in zijne Juridique Obfervatien op dezelfde gronden heeft aangevoerl; zonder dat hei noodig is, daar toe meer andere Regtsgeleerden op te noemen. Dan voor het overige fiaat dit daar en boven onwrikbaar vast, dal Keizer Karei bij de overdragt van het feculairc Gebied in 1528, geen meer regt heeft kunnen verkrijgen, dan den' Transportant Bisfchop Hendrik van Beyeren of zijne prccdecesfcuren gehad hebben: want, hoe zeer wel deze Bisfchop de Ingezetenen van het Sticht ontflagen heeft ven de onderhouding der eed, bij zijn aanftelling gedaan op voorwaarde ,, dal zij Karei van- Oostenrijk, Hertog van Braband en Graaf van Holland, en Zeland, mitsgaders deszelfs nakomelingen zig tot Heer ,, zouden aannemen, en aan hun onderworpen zijn ;3' zo als ook de Graaf van Hoogitraten 'in 's Keizers naam  roORBERIGT. VII naam van hen den Eed van getrouwheid ontfangen heeft; neemt dit ntet weg, daar die zelfde Graaf tok zijnerzijds, en in den naam als boven, plegtig had gezworen, 'sVolks Regten en Voorregten onp;elchonden te bewaren, en dus het waereldlijke of Jeculsu gebied op geen andere voet verkregen had, als Bisfchop Hendrik, en zijne Pradecesfeuren dal bezeten hadden, dat Keker Karei daar in naderhand geene verandering heeft mogen maken, ofte eenige willekeurige uitlegging aan dezelve geven: want het hier de vraage niet is, wat hij gedaan heeft? maar, wat hij na Regten heeft kunnen doen. Onderlusfehen, indien in dit Iets zaken mogten voorkomen, welke niet genoeg gekookt fchijnen voor fommige fpitsvinnige verftanden, laaten zij het dan maar als een voorlopig Iets opnemen, en verzekert zijn, dat Janus Cornelisz. niet begeert, dat zijne gezegdens voor onfeilbaar aangenomen worden, zo men hem maar wederleggen kan: hij betuigd ook, niets meer te verlangen, als door lieden van beter oerdeel, en meer vaderlandsliefde voor geligt te kunnen worden, ten einde met diezelfde befcheidendheid, waarmede men hem zal behandelen, zijne eens gejlelde gronden of vaster temaken, of, zo hij in het ongelijk word gefielde ,opentlijkte laten vaaren. Laat dan, totdat ^ dit gefchiede, niet ten onpas voorkomen , men in deze tijd een gevoele van zo veel aangelegendheid opentlijk heeft durven aantevoeren, dat de Confiscatie van goederen noit in de  viii FOORBERIGT. de Stad, Steden of Landen van Utrecht plaats heeft gehad; maar dat dezelve door Keizer Karei uit het Romijnfche Regt overgenomen via facti alleen, door een eigendunkelijke interpraitatie in den Geftichte van Utrecht, willekeurig ingevoert is. AAN  AAN M IJ N E MEDEBURGEREN. rmaalen hebben wij onze medeburgeren willen onderrigten over iets, het geen in onze Stad genoegzaam als vergeten fchijnt, maar het welk nogtans van het uiterfte gewigtis, en waar tegens onze voorouders altoos voorzien hebben, De Uitoefening, namelijk, van die, zo zeer onredelijke als onregtmatige , vonnisfen, gepaart gaande met Verbeurtverklaaring van des verwezene goederen; En wat verders, met opzigt tot de Verbeurtverklaaring , in onze Provincis Regtens is. Hier toe is 't nodig, de oudfte Regten en Voorregten van onze Stad Utrecht intetreden ? als het zelve daar toe behoorende : wesA hal-  halve ik U alhier, het geene mij ten aanzien van dit laatfte te voren gekomen is , voorlopig zal opgeven. Het Eerfte en het Oudfte, dat wij van de Verbeurtverklaaring van goederen gemelt vinden, komt voor in een Brief (V) van Willem, Grave van Holland, gegeven op Ünzer Vrouwen-avond-purificatie , in het jaar 1413, ten behoeven van die genen, welke als toen met hunne Vrouwen en Kinderen uit de Stad Utrecht verdreven waren. Dan alvorens hier van meer te zeggen, komt mij niet ongevoeglijk voor, met een enkel woord aantehalen, bij wat gelegendheid zodanige brief uitgekomen is. In (a) Utrechts Plac. boek l. d. p. 742—3- Deze Graaf is afkomilig geweest uit het huijs van Bijeren, bij het leven van zijn Vader, Graaf van Oostervand genaamd. Hij wierd ten tijde der fwevende onenigheden binnen liet Sticht van Utrecht in den jaare 1413. döor de gebannene en uitgewekene als befchermer en fcheidsman verzogt; waar toe hij zig geheel en al verledigt heeft: de Friefen, in dien tijd zulx gewaarwordende, hebben zig deze bemoejenisfe van Graaf Willem ten nutte gemaakt, en alzo door het veroveren van Stavoren, het jok der Hollanders intusfchen afgefchoven — Wij brengen dit daarom bij, om de waarfchijnlijkheid aantetoonen, dat Graaf JVillem, die, als middelaar der Stichtfe onenigheden, zijn enigfte werk fchijnt gemaakt te hebben van liet herftellen der rust aldaar, zig ook noodwendig vaa  ( s ) In den jare 14x3 eenige gefchillen tusfchen den Bisfchop en de Stad gereze zijnde (b) over de buitèaborgers, cijns vrijheid der geestelijken, regtsoeffening der Officieren, Maar/chalhen, als mede over den Schout dezer Stad, wierden dezelve wel wederom in der minne bijgelegt, maar in den fomer van dat jaar egter fcheen er een opzet gefmeet te zijn, om den Raad, op St. Benediétus dag moetende veranderen, te mishandelen; waar van de Burgemeester Jan van Lichtenberg met de zijnen verwittigt wordende raadfaarn geöordeelt heeft 'svolks woede te ontwijken, en zig uit de Stad te begeven. Dan dit heeft niet belet, dat veele borgers gebannen, en eenige Regenten uit den Raad gezet van 's volks Coflume, Regten en Privilegiën zal hebben doen onderrigten; En zulks, dat deszelvs getuigenis in deze daarom van zo veel meer aanbelang moet zijn, om dat hij dit, zeker niet door anderen maar zelfs, beftuurd heeft: Hij is ook nog daarom geloofbaarder, om dat wij deeze zijne getuigenis omtrent de niet verbeur tv erklaring der goederen in den Geftichte, door niemand uit de Regeering, als anders toen ter tijd, of naderhand door geen eenig fchrijver ooit hebben horen tegenfpreeken. Deze Willem de VI, is in Maij 14.17 geftorven. Hij was een zoon van Margareta van Bieren, de Cabeljauwfe faftie toegedaan, en heeft nagelaten tot Erfgename van zijne waardigheên en goederen Vrouwe Jacoba van Beyeren, zijne eenigfte dogter. (b) Burman, Utr. Jaarb, / A %  CO zet zijn; mitsgaders het borgerfchap aan andere ontnomen is, en dergelijke meer. ■ Men had het Volk wijs gemaakt, dat de Regenten met hunne aanhangeren de Stad Utrecht aan Willem den VI, Graaf van Holland, hadden verkogt; Nogtans fchijnt dit een Vond geweest te zijn van de misnoegde partij der Regeering op die hunner mede Raaden, welke in deze tijd het meeste te zeggen hadden; Het welk ook niet ongelooflijk voorkomt, alzo de ondervinding van alle Eeuwen ons heeft doen zien, dat eene onmatige heerschzugt veeltijds de beweegoorzaak i§ van naijverige menfchen, die het in de Regeering niet na hun zin hebbende (zo als de Heer Burman in zijne Jaarboeken zeer wel aanmerkt) door valfche en onwaare uijtitrooifels het volk ligtelijk aan de gang en op de been kunnen krijgen. De ballingen en uitgewekene borgers begaven zig dan na Amersfoort, en verzogten van daar aan de Regeering van Utrecht, tot driemaalen toe ,, dat ,, men hun recht wilde doen, aanbiedende om zig terecht te willen (lellen voor den Bisfchop;" Dan geen antwoord ontfangende , vervoegden zij zig bij den Bisfchop zelve: En hoe zeer deze hunne klagten wel in 't generaale Capittel voordroeg, zo volgde daar op insgelijks geen voldoenend antwoord; Zo dat deeze verongelijkte Utrechtfe Regenten en  ( 5 ) en bergers nog bij de Stad, nog bij den Bisfchop, hulp konden vinden; Het geen te meer onbillijk was, [zo zeer waren dc gemoederen door partijfchappen verhard] omdat zij, zonder hun tegenweer gehad te hebben, de Stad waren uitgezet, en de Raad op derzelver dikwerf fchrijven niet had willen antwoorden, en alzo ftilzwijgende regt geweigert had; waarom er voor hun niets anders over fchoot, dan hun toevlugt tot een magtïger befchermer te neemen; zo als deze zig toen ook gewend hebben tot den toenmalige Graaf van Holland, Willem den VI, ten einde door hem herfteltte worden ,welken hen niet alleen bij opene brieven in zijne befcherming nam, maar ook vastftelde ; vooreerst, aangezien die van Utrecht de hunne voor alle vervolging hadden beloofd te zullen bevrijden, wanneer zij iemand der uitgewekene of ballingen dood floegen, dat ook die uitgewekene en ballingen, indien zij eenige borgeren of onderzaten der Stad Utrecht ter nederfloegen, vrij zouden zijn van het geen zij door die daad tegens hem en zijne heerlijkheid gebreukt zouden hebben; En ten tweede, indien zij nadeel in hunne goederen door die van de Stad Utrecht, of de Stad zelve kwamen te lijden, dat zij de goederen der Utrechtfe, in Holland gelegen , zouden mogen aantasten , en daar aan hunne fchade verhalen ,-En ditflaatfte was gegrond op het oude Landregt des GeA 3 ftichts,  (6) ftichts , dat niemand aldaar in Utrecht zijne goederen verleuren mogt. Gelijk Graaf Willem ook nog door een andere brief aan de Regeering der Stad Utrecht heeft doen toekomen , en van deze zijne toegezegde befcherming aan de Regeering kennis gegeven heeft, en omtrent die laatfte periode zig mede in diezelvde woorden heeft geuit; zo als dezelve brieven, behalve in 't Utr. Placaat boek, ook bij Matthaeus, in zijne voorrede van het 3de boek de Nobilitate, te vinden zijn. Dan de toenmalige Regeering dit niet wel opneemende, en zig nogtans tegens de waarheid dier gezegde ten aanzien van het Regt, de hunne toekomende, niet durvende verzetten , heeft dezelve brief onbeantwoord nedergelegt , en zig intusfchen onderling verbonden, om de ballingen niet geweld uit de Stad te houden; Egter wel ziende, dat zij niet beftand waren tegens Graaf Willem, hebben zij den Hertog van Gelder onder de hand om bijftand verzogt, welke zig met hun inliet ; het zij de Hertog , die toen ter tijd egter wederom met Graaf Willem bevredigt was, die Regering aan zig tragte te verpligten; of dezelve bedektelijk tragte te onderfteunen, tot fnuiking van Willems gezag, als met des Hertogs belangen in genen dskn overeenkomende, dat het gebied van Wil-  C 7 ) Willem zig over het Sticht zoude uitftrekken , of het zij dar.r voor andere redenen geweest zijn. In deze brieven dan van Willem denV I, Graaf van Holland, waar van wij gewag maken , wordt onder anderen , dit gelezen , Voert, want het een oud Landrecht is, in „ den Gejlichte van Utrecht, dat niemand zijn ,, goederen aldaar verbeuren mag , zo heb„ ben wij de voornoemde onfen mannen, onderfaten , en heuren vreenden, als voorfchreve is, weder geconfenteerd en geoorloofd , waar 't dat henlieden voorat,-ofte eenige van hen eenige fchade, ofte hinder ,, gefchiede aan heuren goeden , dat zij den „ aantasten mogen en hen verhalen aan alle der geenre goeden, die in der Stad van ,, Utrecht gefeten zijn, ook waar die gelegen „ zyn, onder ons en in den Geftichte voorfz." Van welke, zo gezegd is , door denzelfde Willem, Grave van Holland, bij eenen anderen brief, van gelijke datum , aan de Regeerders der Stad Utrecht kennis gegeven wierd, zulks dat die van Utrecht zedert niet veilig in Holland konden komen , en daar door in grote ongelegenheid geraakten: Zo dat die van de Stad te zeer tot haar nadeel ondervonden , dat voordeel bij de verandering der Regeering niet te genieten, A 4 als  C 8 ) als zij zig nogtans bij de verandering daar van beloofd hadden ,• En dus na verloop van twee jaaren , eenige uit de Burgerij naar 'sHage hebben gezonden, om „zig met Graaf Willem te verzoenen. Hefwelkin dezer voege is toegegaan, en op voorwaarden, dat de gefchillen zouden worden verbleven aan den Uitfpraak van vier mannen , die hun zeggen geuit hebben, zo als de Brief daar van te lezen is in de Jaarboeken van Burmanl.Deel pag. 174—-176. en daar op gevolgde uitfpraak pag. 176—181. Het is bij deze uitfpraak intusfchen fonderling optemerken , dat de Stad Utrecht in de onderhandeling tot deze vrede , of'zoenen, over eene zaak,' gefproten uit de verandering van de Regeering dezer Stad en derzelver gevolgen, geheel op zig zelfs , en onafhankelijk van den Bisfchop, is te werk gegaan, zodanig, dat de Bisfchop bij die zaak niet verder is gemoeit gewéést, dan als een vijfde arbiter of fcheidsman, om deze twee pointen te beflisfen, alsfe voor eerst van zeker Beernt Proys met zijne Vrienden, hoe zij in de Stad zouden mogen komen , of daar uit blijven; en, ten twede, hoe lange de anderen die hondert jaaren uitgeluit waren , uit dén Raad blijven zouden, zo de vier [eggeren in deze twee pointen fcheelden , of Haakten; zo als dit ook gebeurd is, want beide die pointen door den Bisfchop zijn be- flist  C9 ) flist geworden; blijkens van dezelve uitfpraak bij de voorfz. Jaarboeken ifte Deel pag. i8t en 183. En het is zeer opmerkelijk, dat de herftelling, welke als toen plaats heeft gehad ten aanzien van hen, die uit de Stad geweest zijn, gefchiede , op haar Borgerfchap, en op alle hare oude rechten en vrijheden, alzo zij waren eer de uitfettinge gefchied ware. Uit welk een en ander, en mede ten aanzien van hun , die als voorfz. uitgezet waren , klaarlijk bleek de gegrondheid van het voorfz. oude Landrecht in den Gedichte vari Utrecht, dat niemand zijne goederen aldaar verbeuren mag. Men kan gemakkelijk daar uit ook opmaken, van waar het gekomen zij, dat bij de Gildebrief (f) dezer Stad van V jaar 145$'. des maandags na den Heiligen palmdag, raakende de verkiezing van de Regeering , art. XXVII, dit volgende is vastgefteld ; Item die V Lijf verboerd, ende men over recht, en zei geen goet verboeren mogen. Maar men behoort voor al op den inhoude van dezen Gildenbrief te letten , alzo de Proviiioneele Ordonnantie bij den Raad der Stad Utrecht , gemaakt met advies van Joost (f) Plac. B. 3 D. pag. 83. A S  Joost de Soete Heere van Villeers , Gouverneur enz., even na de fchielijkeen iisfelijken moord van Prins Willem den I, op den 13 November 1584 , gearresteert op den Erfraad en Regeering dezer Stad, aan het einde van de Voorreden dit volgende bevat Qdj, Ende dit alles gedurende ter tijd ende wijlen, de Raat eens anders te Rade werden zal, conform d'Qu'de gewoonte en Gildebrief van dato 1455. des manendages na Palm. ■ . En zeker ! want daar uit blijkt, dat de voorfz. Gildebrief, na verloop van omtrent 130 jaaren , werd gehouden te behelzen de Oude wel-herbrachte Coflumen dezer Stad, tegen welke de regeering, zo van Keizer Karel de V, zedert de overdragt van de wereldlijke magt, als die van zijn Zoon Philips, zo zeer is ingericht geworden. Dat ook den inhoud van die gedagte Gil'debrief toen ter tijd is befchouwd te behoren tot die rechten, privilegiën , vrijheden en oude herkomen , die zij beiden gelooft, maar wel inzonderheid Philip de II, ook gezworen hadden, naar te komen , dog welke zij niet gehouden hebben, als aldaar bij de voor- re- 00 Pl*c B. 3de D. p»g. p4.  reden van de voorfz. Ordonnantie verder gezegd word. En wanneer men nu de uitoelfening van het recht, en de ftraffen aan perzonen, wegens gepleegde delicten , tot welke na't Roomsch befchreven recht de verbeurt verklaaring van goederen in aanmerking zoude hebben moeten komen , met aandagt nafpoort , zo zal men bij die vonnisfen , ook daar van niets gemeld vinden ; ja als men de oude Ordonnantiën dezer Stad, gemaakt op de Finantie en de verantwoordingen van de Stadsmiddelen infiet, zo zal men daar bij wel vinden (V) dat de leege Cameraar jaarlijks opbeuren zal, alle die breuken, die onder den Raadt ende ook onder die Oudermannen komen ende gejleten zullen worden; dan nimmer zal men daar bij enige gewagmaaking vinden omtrent de verantwoording van verbeurtenis, of verbeurt verklaarde goederen. En wanneer men nagaat, dat eerst, zedert de regeering van Keizer Karei de V, de wetten, betrekkelijk tot de verbeurtverklaaring van goederen, zijn ingevoert,. en wel bijlonder ook tegen die geenen, die begaan zouden mogen Crimen lafce Majejlatis, rebellie, Com- mo- (t) Plac. B. 3de D. P»g- 74- art- *lL ■  C 12 J motie-of dergelijke grote excesfen, ende delicten , zo als kan blijken uit de zosenaamde Privilegiën en Statuten der Stad Utrecht bij Keizer Karei geapprobeerd den 31 Maart 1519. dan zal men ook de reden van die wet klaariijk ontwaaren, alzo het uit de gefchiedenis van onze Stad kenbaar is, dat die genen, welke zig eerst verzet hadden tegens de oogmerken van den Bisfchop Hendrik van Beijeren , die zig met den Hertog van Gelder niet konde verftaan, naderhand hebben moeten zwigten voor de geheime overeenkomfcen , tusfchen den Bisfchop en des Keizers Raden in November 1527, te Schoonhoven gemaakt, en in Februarij van het volgende jaar te Dordrecht bekragtigt ; zo als de Stad ook op den r Julij 1528. bij verrasfing wierd overweldigd ; en al, wat tegenftand bood, afgemaakt, en uitgedreven ; terwijl Utrecht, geduurende drie dagen, aan plondering is overgegeven, en veele aanzienelijke Geestelijke, Ridders en Burgers, welke de zijde van de Gelderfche gunftig geweest waren, ten deelen onthalst, ten deelen in een zak geftoken wierden , en in de Lekftroom (f) verdronken. Terwijl de Bisfchop daags na de verovering in de Stad is gekomen , en vervolgens op den CO Hortenfius 7de B. pag. 300—sop.  den'6 Juli) de geheele Burgerij op de Neude heeft doen zamenroepen , vorderende van hen, zo als zij ook daar aan voldeeden , Een eed van gehoorzaamheid „ dat „ zij van nu voortaan alle des Bisfchops bevelen „ en geboden zonder tegen/land of rebellie zouden i naarkomen, " het geen nooit te voren was gefchied. En het is bekend, dat deze Hendrik van Beijeren al wijders geene zwarigheid gemaakt heeft, om naarzijnwelgevallen de rechten onzer alzo overheerde Stad , welkers bewaaring hij bij zijnen aankomst tot den Bisfchoppelijken zetel, plégtig bezworen had, te fchenden , en te verbreken , zo als dit onder een beglimping, om voor de uitoeffening van het recht te zorgen, wierd gedaan door de (g) Commisfie, bij hem verleend op vier Auditeurs, voor wien alle zaken in deze Stad zouden beregt worden; gegeven te Wijk den 24 Augustus i528. En het was kort na de overrompeling onzer Stad, dat de zaak van de overdragt van het wereldlijk gebied zijn beflag verkreeg. Tot Plac. B. 3^ D. pa*, oa ^ 92-  Tot hier toe had de Bisfchop dezelve, zo veel mogelijk , zelfs voor zijne aanhangeren verborgen gehouden ; dog na het fluiten van de Vrede tasfchen Keizer Karei de V, en den Hertog van Gelder, wierd de Graaf van Hoogflraaten, en naderhand de Graaf van Buuren , afgezonden van 's Keizers wegen ter bevordering van die overdragt en om daar toe met de Staten van Utrecht te handelen , zo als eerst het Tractaat van overgifte (A) den 14 Augustus, en de 0vergift zelve op den 28 October beide des jaars 1528 tot ftand gebracht is, hoezeer wel tegens deze overgift in aanmerking kwam, dat de Bisfchop, even ais zijne voorzaten, bij de aankomst tot den zetel, in hef Groot Capittelhuis had gezworen, dat hij geene goederen of rechten van de Kerk zoude vervreemden, en dat aan hem geene vervreemding van eenig immobiel goed, buiten de toeftemming van de geestelijkheid, vrijftond. Maar men begrijpt ligtelijk , als men de omftandigheden van die tijden naukeurig nagaat, en door welke magt alles overweldigd was, en de wrede ftrafoeffeningen aan de aanzienelijkften zo jongst gepleegd , dat de geestelijkheid , of ook de Staten , geene keu- (kj Zie alle de Stukken daar van in 't Plac. boek ifteD. pag. 1—*8.  C 15 > keufe meer overig bleef , maar dat zij, wil-, lens of onwillens , zig in het geval zagen , om hunne toeftemming te moeten geeven, zijnde van hen afgedwongen en niet veel beter, dan na dat het mes, als 't ware, hen op de keel was gezet; en dus wel degelijk na een zamenloop van noodlottige omftandigheden , welke van zulk een aart waren , dat het de fchrijvers van die tijd (0 20 wel> als van de volgende tijden , ten enemaal ongeraden was , wilde zij hun leven en vrijheid niet in gevaar ftellen, van de onwettigheid dezer Overdragt melding te maken; zo lang als Keizer Karei aan de regeering dezer Landen bleef met die uitgeftrektheid van magt, en'na hem zijn zoon Philip de II , gefterkt door d"Alba en den Bloedraad. Ter bevestiging waar van men alleen behoeft intezien het geen Lambertus Hortenfws daar van gezegt heeft, welke, zo bekend is, in het begin van de zestiende eeuw te Montfoort in de waereld gekomen , en in het Jaar 1574 op den Hoogen Eng buiten Naarden overleden is; deze is de bekende Schrijver van de Utrechtfche gefchiedenisfe van zijn tijd, en bij dezen gefchiedfchrijver kan men ten aanzien van de Overdragt, en hoe daar over, als mede over de gevolgen van dien, ge- CO Rapp. van den 2 Feljr. 17Ï7. pag. 3-.  gedagtis, zien op pag. 335, 336, en 349 van de Nederduitfche Uitgave van 't jaar 1Ó25. zijnde de laatfte zes regels, waar mede dat werk gefloten word, aller opmerkelijkst, als hij zegt. Voorts het andere: (namelijk van de overdragt der temporaliteit) wat daar afgehandeld is ge. veest, en is niet van noden hier te verhalen, als tk nauwlijks hebbe konnen volfthrijven, 't gene onfe propoost aldermeest, en de uitgang des Jaars was. °P pag. 335- had hij zig wederhouden , om zijn gevoelen daar over te uitten, zo als hij ook bij dit flot niet doet; maar op beide die plaatzen toont hij, fchoon ingewikkelt, klaar genoeg, waar voormen die Overdragt houden moest. De Stad wierd vervolgens genoodzaakt, om Keizer Karei, den V , trouw te zweren als Erf, Lands Furst, Heer en Natuurlijken Prins (k); en dus juist het tegengeftelde , dat bij de huldiging van de Bisfchoppen plaats had ; namelijk, het beëdigen en bezweren der nakoming en handhaaving van Stads voorrechten , rechten en Oude welherbragte Costuijmen ; En daar de Bisfchop aan den'Keizer (onderfteld zijnde, dat de overdragt wettig was, offchoon neen) geen meerder recht konde overdragen, als hij wel en wettig haddebefeten, en mitsdien, de Keizer (*) Plac. J3. ifte D. pag. 16.  zer verpligt was geweest , de handhaaving Van Stads rechten en voorrechten te bezweren, zo konde hij (als die het geweld in handen had) goedvinden, daartegen niets anders te beloven (/) dan defenfie, Traktement en regeeringe in goede politie en Justitie, als een vroom, eerlijk en oprecht Furst, Heereen natuurlijke Prince zijnen Landen, Steden en luiden Onderzaten behoort, en jchuldig is te] doen. * Het was dart ook niet lange daar na j dat de Burgers ten klaarften ondervonden, hoe zij door die overdragt op eene geweldige wijze Waren ontzet geworden van hare rechten en voorrechten , alzo Karei de V, al aanilonds de forme vart regeering geheel verandert, endaadlijk aan hem genomen heeft het {tellen van de Magiftraat, die bevoorens bij verkiezinge van de gemeene Gilden geftelt wierd , volgens Stads oude rechten en Costumen. Dan het bleef daar niet bij', maar het geene nimmer te vooren plaats had, wilde hij nu ingevoert hebben : te weten, (w) dat deLieutenani van zijnen Stadhouder, benevens den Schout, van doe voortaan, mede zoude komen en tegenwoordig wefen tn alle vergaderingen van Schepenen en Kaden; en dezen alzo, met den Lteutehanivan den Stadhou-* der' (7) Plac. B. ifte D. pag. i6. Qh) Plac. B. jdc D* pag.- $ifi B  'C 18 ) der en den Schout, zouden reprefenteeren het Lichaam van de Stad, en in alles helpen adviferen en raden tot eere van de Keizerlijke Majefteit, vorderinge van de Justitie, en in alle andere zaken, de welvaart „van de Stad aangaande. Men kan hier uit afleiden , hoedanig het regeerings beftier binnen deze Stad gefield was, als noch boven dien geene anderen tot de regeering bevordert wierden, dan die van de zijde van den Keizer en den Bisfchop waren, welke hij ook door eenen bijzonderen Eed («) aan zig verbond, en zelfs meer, dan aan de handhaaving van Stads rechten en voorrechten. Alwaaromme dan ook de Vroedfchap in den Jaareio-43 bij eene Deductie, tegens de Heeren van de voorftemmende Leden ingefteld, fpreekende over Stads recht ende Jurisdictie, en over het veranderen van de voorfz. forme van (o) regeering door Keizer Karei gedaan , uitdrukkelijk zegt ; dat de Keizer zulks de Stad heeft geobtrudeert, na dat alvorens door violente exaclien e medio waren getolleert ofte gevlucht die geenen, die de authoriteit ende wemge Regeeringe van de Stad voorflonden, ende in derzelver plaatzen anderen zijner Creaturen ge. feit, f» Zie van deze Eeden: Plac. B. gde D. pag. ï6i. (O Iets voor Utrechts Borgeren; Bijlagen vsn 't 3de en 4de Iets, pag. 7, Cn 8. 3  I 19 ) fielt, die hem in alles complacceerdén : voegende de Vroedfchap daar verder bij, welke preetenfe Magijiraat, onwettelijk ende contrarie der Stads rechten de Stad opgedrongen, geweest zijn die geenen,die de Ordonnantiën der voorfz. Stad, [namentlijk ook de Ordonnantie van 't jaar i.55°>] aan den Keizer hebben geprefenteert; ende gebeden , dat zijne beliefte zijn zoude, dezelve te accepteeren , approbeeren en {decreteeren. . Het was juist in bet zelve eerfte tijdpunt, dat door die praetenfe Ma giftraat aan den Keizer wierden overgegeeven fj>) verfcheide Privilegiën, en de Confirmatien van dien, door vorige Keizeren, Koningen en ook bij de Bisfchoppen verleend ^ mitsgaders verfcheidcne Statuten, Ordonnantiën, gewoontens en Costumen , van welken de Regeerders der Stad voortijds in het bezit waren geweest, ten einde hij die privilegiën en gewoontens wilde confirmeeren, ofte anders v'oorfien. Welk laaste hij als een willekeurig Vorst behandelde, gelastende zijne Raaden zekere artikelen te ontwerpen , die hij zig deed aanbieden , om bij wijze Van privilegiën en flatuten te verkenen, zo als op die wijze de zogenaamde en hier vorengemelde Privilegiën en Statuten dezer Stad op den 31 Maart 1529 in de waereld zijn gekomen ; bij welker eerfte artikel de verbeur i- "(f) Plac. B. 3de D. pag. %iis B 2  ( ) beurtverklfiaringvan goederen, tegens onzer Stads rechten , zeer onwettig wierd ingevoert • met welke artikelen dan, in plaatze' yan ■ hunne aloude privilegiën en voorrechten ee confirmeert te bekomen, de Regeerders L hebbenmoeten vergenoegen , en, zo als blijkt zig wel hebben willen laater vergenoegen ais tegens Keizer A?^/onbeftand, om hem tegen te gaan; En alzo hebben zij, offehoon gedwongen, bijzonderlijk door het vastftcllen van h-t eerfte artikel van deze Zogenaamde privilegiën, den grond gelegt tot het invoeren vaneen Boet of Amende Cas , uit de goederen der misdaadigers, ten behoeven van den Keizer; welke nogtans ten tijden van de Bisfehoppen , en onder de Regeering dezer Stad , zo lang dezelve na hare oude rechten beftiert wierd , onbekend is geweest; en waar toe men te' dier tijd ter.begunftiging van de bloedige piraten , bij den Keizer al vroeg voorgenomen en met zo veel wreedheid uitgevoerd, wel heeft moeten komen. om dat, voor zo veel men eens zoude mogen onderftellen, dit niet van alle de Regenten en vooral niet van de Burgerij te zijn goedgekeurt geweest , zulks in die tijden en vervolgens, geleden diende te worden, dewijl niemand zig tegen den gewaa penden Vorst, en zijnen Zoon Philips durf Je" te verzetten,ofte hen ergens inne tegen gaan • En alzo wierd, onderden naam van Privilegiën ingevoert een Boet of Amende Cas, die niet an.' ders  ders dan de'elende van de Burgers en Ingezetenen hééft na zig gefleept; zo als de gefchiedenisfen onzer Stad aanduiden. Ik herzegge , dat dezelve zo veel elende na zig fleepte , om dat niet lange daar na , te weten op den 18 Oftober 1529* *« de waereld kwam het Placaat op de abuizen van het geloof, tot exftirpatie en extinctie (zo als de Keizer het noemde; van de Lutheranen, en andere gereprobeerde fecten , en over zulks tot invoering van het Placaat tegen Luther, den 8 Maij 1521 gedagteekend : offchoon hetzelve tegens het Duitfche Rijk ingericht was, zo begreep hij egter zijne Erflanden, (pjen bijzonder ook de Nederlanden daar onder te kunnen en te mogen betrekken : ja ! hoezeer daar tegen wel in aanmerking kwam de inbreuk op het recht der bijzondere Staaten , en dat men van hen zelvs vergde , om een placaat van zo veel gewigt ter uitvoer te brengen. Hoewel zij over het inftellen van dat Placaat niet gekent nog gehoon waren, konde zulks echter niet beletten, dat er, in het volgende jaar 152a, een geloofs onderzoek in Nederland werd aangerecht, en daar toe eene Inftructie van Inquifitie ontworpen. Zelfs O) Vaderl. Hift. 4de D. pag. 426. 427. B 3  (22; Zelfs liet Keizer Sarei een nieuw placaat in Holland afkondigen, waar bij elk, die Luthers Leere eemgzints toegedaan was , binnen dertig dagen na den 29 April, xvierd gedagvaart voor Francais van der Hulst Raad van Braband, als aangeftelde Inquifiteur, om daar ¥i namentlijk in hoe verre zij de Leere van Luther toegedaan waren, (q) bermhertelijk ende met mifericordie geinflrueert, gepurgeert, ende gecorrigeert te worden; zo als dit placaat zedert van verfcheide dergelijken gevolgdis, en onder anderen in 't jaar 1525 van een, waar bij het houden van openbaare,of heimelijke vergaaderingen , in welken V Evangelie, de Epistelen Fauli en andere geestelijke Schriften gelezen en overwogen werden, ftrengelijk verboden isAlle deze placaaten wierden vervolgens geconfirmeert , en de geftrenge uitvoering van dezelve ook den Staaten 's Lands van Utrecht ernftig aanbevolen bij het (r) groot Placaat van Policie de/.er Landen, gearrefteerd, den 7 October, en gepubliceerd den 5 November 1531. Daar de Keizer intusfehen reeds alomme zo veele blijken gegeeven had , dat hij niet van zins was te ge do ogen , dat s>'Lands Privilegiën tegen zijne Ordonnantiën gelden zouden (j). Hier Cf) Vaderl. Hift. 4de D. pag. 428. Cr) Plac. B. ifte D. pag. 413. 414. Art. I. (sj Vaderl. Hift. 4de D. pag. 423. 424.  C *3 ) Hier van ftrekt ten allernadrukkelijkfte be. wijze, hoe hij, bij zijn doortrekken door de Nederlanden, inden jaren 1520, eene ordre op de regeering van den Lande inftelde, welke als eene aanmerkelijke verkorting van de aloude voorrechten , bijzonder van de Gerichtshoven , wierd aangemerkt; En hier kwam nog bij, dat hij, op den \ April 1522 , bevel gaf aan 't Hof van Holland, om, de Privilegiën, op welken men zig tegen zijne Ordonnantiën beriep, weg te neemen, of geheellijk te vernietigen. Utrecht bekwam zodanig een Vorst, als Erflands Furst, He ere en Natuurlijken Prins! Een Vorst, die tot een grond van alle die verwoestende placaaten gelegt had zijne bijzondere ftaatkundige oogmerken , om de Vriendfchap van den Paus te verwerven , tegens een onweer, dat hij van Frankrijk vreesde; en , om dezelve te bereiken, reeds zedert het jaar 1517 'er op geloert had, om het gezag over het Sticht te bekomen, waar toe hij te dier tijd, bij de afftand van Bisfchop Fredrik van Baden, tot den Zetel bevorderde eenen. natuurlijken Zoon van Hertog Filips, ook Filips van Bourgondie genaamd , zo als hijj. 'sPaufen toeftemmiug verkreeg voor een fomme van Twaalf Duizend Ducaaten; doch tege welke verwisfeling ■van Heer de Staaten 's Lands van Utrecht zig niet opentlijk durfden te verzetten, om B 4 des-  C «O deszcïvs aaawasfende grootheid,-zo dat zij*te dier geleegenheid fiegts eenige poincten van klein belang bedongen, wanneer hij 't Sticht van Utrecht in zijne bijzondere befcherming nam, 'tweïk de Staaten voor eene ongemeene gunst werd toegeréekent; dit alles was dus eeniglijk dienende, om hem geleegenheid te geeven tot het uitoeffenen van «meer gezach in het Sticht, dan deszelfs voorzaaten aldaar geoeffent hadden , zo als hij, na den dood van Filips van Bourgondie, voorgevallen den 5 April 1524, alle mogelijke middelen aanwende, om Hendrik van Beijeren tot Bisfchop te doen verkiezen : het welk ook volgens zijn oogmerk kwam uitte vallen, Ondertusfchen is Bisfchop Hendriks beftuur voor die van 't Sticht van de alleron-. gelukkigfte gevolgen geweest, terwijl, door zijn overdragt van het waereldlijke gebied op Karei de V, 'onze Vooiouders wierden gebragt onder de regeering van een en dervolftrekfte en, om zijne magt , allergedugtfte dwingelanden, zo als in de gefchiedenisfen , niet alleen van de Nederlanden , maar ook van andere Volkeren, weinig voorbeelden worden opgegeeven , terwijl hij in navolging eener.Sijllain de Republiek van Rome, en opgevolgde Despoten een Amende of Boet-kas in voerde; maar daarom te gevaarlijker voor de Ingezetenen , omdat hij zulks deed onder beglirrH ping van de uitoeffening van het recht. Men,  ( *5 ) Men kan niet ontkennen, dat binnen deze Stad zedert den Jaare 1373 iets Plaats had» het geen volftrekt tegen de Goddelijke wet aanliep , namentlijk , als een Burger dezer Stadeenen vreemden doodfloeg, en hij drie dagen uit den Lande ging, dat hij als dan van den doödflag tegen den Heere vrij was; of dat hij op de poorte of toren ging, tot dat hij borge geftelt had, de doode te verzoenen (t) en de Stad hare breuken te voldoen ; dan daartegen is bij het 2 Art. van het hier boven aangehaalde privilegie voorzien, welke vernietiging van de voorsz. wet, een ieder zal moeten billijken , zo wel, als dat de oude -wet, bij het voorafgaande eerfte artikel gemeld , bevestigd wierd , inhoudende, dat zo de eene Burger den anderen dood floeg, indien hij niet ontkwam, zijn leven verloor. Dan de uitdrukking van de oude wet, namentlijk van 't Jaar 134* is ten dezen opzigten van eene zonderlinge opmerking : dezelve luid dus; (u) als een borger de eenen anderen borger doet jloege , hi waer wijf of man, begrijp men daer en is nijet te nemen voersijn l ij f. dus hij het leven verbeurde , echter zon- (/) Burman Utr. Jaarb. 1. D. pag. 121—1*3. (*) Plac. B. 3. D. pag. 279. B 5  ( 26 ) zónder verbeurte van eenige goederen, in tegen* overitelling van het Bourgondifche of Franfche recht, mede brengende, dat die zijn lijf verbeurt, zijn goed verbeurt, waar door nog meer blijkt, van ouds in deze Stad te hebben plaats gehad, dat die zijn lijf verbeurt geen «oei verbeurt; zoals dit, bij de hier boven opgegeeven latere gildebrief van 't Jaar i455 , is aangetoont; hatende de voorfz. oude wet daar op ommddeüjk volgen : ontquame hi fo [oude h balhnc wefen uijt der Stad ende uijt den lande honden Jaar ende enen dach. Waar uit almede blijkt, dat in gevalle van voortvlugtigheid, zodanig een Burger , die zijn lijf verbeurt had, en vervolgens zijn leven lang gebannen was , mede uit zijne goederen niets verbeurde; zo als dit ook met zeer veele vonnisfen uit de Jaarboeken dezer Stad kan aangetoont worden, en zonderling ook in zodanige gevallen daar vonnisfen en rechtsoeffeningW zijn uitgevoert op onderftelde gepleegde misdaad van oproer, en verdrag met hens die deze Stad vijandig waren. Het is dan, zo ik vertrouw, hiermede bewezen , dat het bijvoegzel van Keizer Karei, gefield bij het eerfte artic, der voorgemelde zogenaamde privilegiën, aanloopt tegen Stads oude rechten, ajs hij daar bij heeft gevoegd mair indien die zelve burger fugitief wair, ende dies metregt bekent of overwonnen worde, \oe en zal  C tl ) zal hij van zijn goeden , niet meer tegen om verbeuren, dan tachtig onzer Karolus Gouden Gul, dens, tot twintig ftuivers het ftuk, ende zal da.iren boven eetjwiglijkuit on- se voorsz. Stad, Steden ende Landen van Utrecht gebannen worden op sijn Lijf enz: zo als de Keizer, onaangezien Stads oude rechten en voorrechten , bij de zogenaamde Costumen Ufantien en Policien dezer Stad, van 1550 Rubr. 40 van doodflagen, Art. h mede heeft geftelt. Item me ijemant f onrecht dootfaet, fal metten [weerden geëxecuteerd worden , ende, indien hij '* ontkomt, [al verbeuren tachentig Carolus Guldens uijt fijn goeden, ende niet min, [00 verre hij namaels in handen komt , [al gepunieert werden metten Sw eer de, [00 voren gefeijt is. Het is bekend dat de raeefte , zo niet alle , Steden van Holland van ouds hare b^j/.oudere privilegiën hebbën gehad, om de verbeurten te mogen afkoopen met eenen zekeren matigen penning, bij de één , van Honderd, bij de andere van tagtig , van zestig, vijftig, en van minder Guldens, en dit had ook plaats in alle misdaaden zonder onderfcheid, zelfs in hoogfle magt [chenderij; uitwijzens het geene daar van word opgegeeven door J. v- Leeuwen in zijn Roomsch Hollands recht 5. & Deel XXIX. en de bij hem  C 28 ) hem aangehaalde Batavifche Arcadia van Heemskerk, pag. 414. en volgende, van den druk van anno 1729', en ik vermeine , dat van dat Recht, plaats hebbende ten behoeve van de Graaflijkheid van Holland, waar van Keizer Karei te dier tijd bezitter was en een onbepaald gezag voerde , dezelve met onze Provincie tragtende te vereenigen , en op gelijken voet te brengen, de voorgem. ingevoerde Verbeurtverklaaring moet afgeleid worden, als mede de bepaaling van de fomme, waarmede dezelve in navolging van de Steden van Holland en het privilegie der Edelen aldaar, konde geredimeert, ofte afgekogt worden. Als het nu hier bij gebleven was, hoe zeer de invoering van het zelve, tegen de rechten dezer Stad aanliep, zoude het zo een merkelijk bezwaar niet hebben uitgeleevert; maar daar hij, als hier voren is aangetoond, zwanger ging met ook in onze Provincie en Stad in te voeren die bloedgierige placaaten van geloofs onderzoek en vervolging tegen alle, die de Hervormde leere waren toegedaan; en daar bij noch kwam , dat hij zeer wel bewust was , hoe hij tegen het genoegen van de.meefte en voornaamfte Burgeren, endoor zijne overmagt en geweld alleen , meefler was geworden , terwijl hij de ganfche Stad een Eed van gehoorzaamheid had afgeperst, zo blijkt het, dat hij dit alleen gedaan heeft, om  om zijn gezag te Herken, en een ieder met vreze te bevangen en te beangftigen, en alzo , bij de voorgemelde zogenaamde Privilegiën, eene uitzondering maakte , welke als zodanig in onze Stad nooit plaats had gevonden , en ook (om na te melde redenen) tegen de Rechten en Voorrechten van de Burgers aanliep. Zodanig was dan die uitzondering, wel- verflaande , dat hier inne nijet begrepen zijn die geenen, die commilteeren zouden mogen Crimen Ine. Jèe Majejlatis , rebellie , commotie , of diergelijke groote exceffen ende delicten, die lijf ende guet yerbueren fullen. Terwijl in tegendeel, ingevolge van de bovenaangehaalde wet, bij de Costumen en Ufarrtien van den Jare 1455, zonder eenige uitzondering van misdaad, bepaalt was „ Item die 't Lijf verboert, ende men over recht , en zei geen goet verboeren mogen; waar uit na gronden van rechten plaats heeft, dat zo eene algemee11e wet de misdaad van gequetste Majejleit niet uitzondert; gelijk dit door voorname Rechtsgeleerden is aangetoont, en door de Steden van Holland, die zodanig onbepaald bevoorrecht waren, altoos is flaande gehouden, ja ook bij de Hoven van Juftitie in Holland , telkens in Judicio contradictorio alzo is verftaan; blijkens het geene daar van gevonden word  C 30 ; word in de Batavifche Arcadia van Heemskerk pag. 409 en 410. en bij Bort Tractaat van crimineele zaken. -Tit.X.Num. 118, 119, 120, i2i, 122, 123 en 124, als mede bij van Leeuwen ter hier boven aangehaalde plaatfe: zulks het om die redenen geen breedvoerig betoog behoeft, maar daar uit, zo ik vertrouwj klaar is, dat de uitzondering, door den Keizer bij de voorfz. zogenaamde privilegiën gemaakt , aanliep tegen Stads oude Rechten en Voorrechten. Het is dan ontwijffelbaar, dat wij aan dezen Keizer in onze Stad en Provincie de invoering van eene zodanige venvoeftende wet te wijten hebben, waar toe hij de grond gelegt had bij de Ordonnantie of Inftructie voor het Hof Provinciaal den 23 Maart 1529 Art. LIX, en dus agt dagen voor dat de pra;tenfe privilegiën dezer Stad in de waereld kwamen. Niet veel beter viel Amersfoort naderhand ten deel, bij de invoering van de nieuwe Ordonnantie zo van Politie als Justitie (j>) den 20 Maij 1544, waar bij die Stad de kennisneeming over het crimen lafig Majejlatis, ketterij en rebellie wierd onttrokken, en ter kennisfe van de Raaden 'sHofs van Utrecht over- O) Plac. B. 3. d. pag. 1070.  ( 3i ) overgebracht, zo als dit van gelijke wierd gedaan met de Stad Rheenen bij de ( w) Ordonnantie van October 1546, Art. XXVI. Maar van de Stad Wijck word daaromtrent te dier tijd niets gevonden ; hier omtrent egter heeft de Keizer, ten aanzien van de Stad 'Utrecht, zodanige uitzondering niet gemaakt, alzo hij , bij het 5de Art. der eerjle Rubrica van de door hem ingevoerde Cofrumen en Ordonnantiën dezer Stad van 1550, aan Burgemeefteren en Schepenen , zonder eenige uitzondering , heeft gelaten de kennisje van alle crimineele en civile zaken, en daarom ook bij het XI. Art. van dezelve Rubr. vastgeftelt, dat de Schout of zijnen fubftituut zullen alleen wezen maanders van alle vonnisfen, V zij crimineel of civiel (x~) waar uit dan , zo wel als op gronden van Stads oude rechten, medebrengende, dat Borger s te Utrecht, zo in Crimineele als Civile zaken, voor Schepenen te Utrecht,en nergens anders te recht flaan, blijkt, dat dit altoos heeft plaats gehad, als Schepenen te Utrecht toekomende, zo als ook bij hen in die gevallen vonnis is Plac. B. 3 D. pag. 1091. O) Stads PI. b. pag. 67, 276% 277. Waar bij gevonden word het Privilegie van Willem, Roomsch Koning, van den 18 Junij 1252 , en de Gilde Brief van den Jaare 1304 , als mede de overdragten in de Jaaren 1364 , J377 > H83 en 1488. Zie verder het genoteerde tot opheldering dezer Privilegiën op pag. 277, onder aan, door dea Heer van de Water geplaatst.  ( 3* ) is gegeeve, waar 'het Crimen lafa Majeflatis > Rebellie, of'Commotie, begrepen wierd gepleegd te zijn: zo als men dit leezen kan bij van der Meulen, over de Ordonn. van 't Hof, Rubr. van Prajfid. en Raden op Art. XVI en XVII. %. 4. en de autheuren, door hem ten bewijze daar van aangehaald. Indien men nu de voorfz. uitzondering bij de Ordonnantie van Amersfoort en Rheenen inziet, en dezelve vergelijkt tegen het geene, zonder die uitzondering, bij de .Ordonnantie deiStad Utrecht is geftatueert, zo kan 'er geene bedenking overblijven , dat Burgemeefteren en Schepenen te Utrecht alleen de bevoegde Rechters zijn over alle crimineele misdaden, bij de Burgers en Ingezeetenen derzelver Stad begaan, en dus ook over de voorfz. alzo genaamde grote excesfen en delicten. Zulks , daar de Burgers en Ingezetenen dezer Stad, door den Keizer, ook ten aanzien van dat te recht flaan , bij hare oude rechten zijn bewaard , zo volgt daaruit, dat het Hof Provinciaal geen bevoegde rechtbank kan zijn, om aldaar ter voorgemelde zaken den Burgeren van Utrecht te recht te {lellen. Ik weet wel dat men eens heeftaangevoert, dat 'erbij het XVI. Art. Rubr. van Prafident en Raden in de Ordonn. van den Hove, van den 3 April 1583, word gelezen. Item die Prczfldent en Raden zullen kennisfen nemen van zaken, betreffende de Hoogheid, Heerlijkheid en  C 33 ) m dé Domeijnen van den Landen, van rebellig* held, ongehoorzaamheid en dergelijken. enz. Dan in hoe verre dit artikel iets bewijst, tegens het recht van de Burgers van Utrecht, ten voordeelen van 't Hof, daar toe vertrouw ik, dat te overwegen ftaat, dat dit artikel genoegzaam Woordelijk is overgenomen uit de additien (j), door de Keizer gevoegd bij de inftructie van 't Hof den 3 September 1531. Art. II, dog welk artikel de Keizer ter dier tijd fchijnt te hebben begreepen, dat ten nadeelen van het recht der Burgers van de Steden, tegen hare privilegiën geene zo algèmee* ne werking konde hebben. Ook, daar heC na rechten bekend is , dat algemeene wetten geen privilegiën derogeren. Maar ftaat boven dien te weeten, dat de Keizer ter zake van het ongeval, de Stad Amersfoort int het jaar 1545 overkomen, toen dezelve door Maarten van Rosfem bemagtfgd wierd, en zig tot afkoop van de plundering moest verdragen , daar uit gelegenheid heeft genomen, die Stad hare rechten ert voorrechten te onttrekken (z) , onder voorwenden, dat zij bij gebrek van goede politie en Juftitie in ongehoorzaamheid waren vervallen, zo jegens (y) Plac. B. ade D. $6t. (z) Placi B. 3de D. pagi lotfo. in d« Voorreden va» de Ordonn. r  C 34 ) gens hunnen Erflands - Furst, als jegens zijnen Stadhouder, in zulker voegen, om dat die zelve Stad, als voorfz. bij de vijanden ingenomen en geoccupeert is geweest; waarom de Keizer, kort na de ontruiming dier Stad, zig aldaar (a), van nieuws als Heer deed inhuldigen ; ten gevolgen, dat hij hen bij forme van nieuwe wet en Concesfie, die punten en artikelen heeft gegeven, als bij de voorfz. ordonnantie van den 20 Maij 1544. vervat zijn. En zo wierd ook om gelijke reden "van wanorder in de adminiflratie en politie, en tot voorkominge van dezelve, door de Keizer aan die van Rheenen in Oftober van het zelve jaar 1544. gegeven de hier bovengem. Ordonnantie. Zo men 't nu daar voor houden moet, dat de Keizer, bij het hier vorengemelde II. Art. van de Inftructie van't Hof, begrepen heeft», voor zo veel Stad en Steeden in 't algemeen betrof, de kennisneminge van zaken, betrekkelijk de Hoogheid, Heerlijkheid en de Domeinen van den Landen , en die van relelligheid, ongehoorzaamheid en dergelijken, aan den (a) Tegenw. Staat. 22fte J). pag. 17. Vaderl. Hifi, 5de D. pag. 347.  C is > den Hove te hebben opgedragen * zai *eï geen reden konnen gevonden worden, waaromme de kennisneming van die zelve zaken zo expresfelijk, en bij uitzondering doof den Keizer aan die beide Gerechten in 't bijzonder bij de voorfz. Ordonnantiën wierd ontrokken t en aan den Hove overgebragt; 't welk als danvolftrekt onnodig was geweest, zo de Inftructie generaal was; dog daar dit het oogmerk van de Keizer bij het II Art. van de Infr.ruct.ie Van 't Hof niet is geweest, maar, zedert (na zijn gevoelen) ondervonden hebbende 4 dat de kennisneming van dergelijke zaken aan die Gerechten niet langer was toevertrouwd, zo heeft hij hen dezelven bij de voorfz. uitdruk* kelijke wetten onttrokken , en alzo overge» bracht aan de Jndicatuure van den Ed. Hovê Provintiaal, dan het welk, zo als hier voren bewezen is 4 ten aanzien van de Stad Utrecht niet is gefchied, maar is dezelve Stad ten dien aanzien gelaten bij het recht, dat de Burgers van ouds toekwam; gelijk dan ook door het voorfz. artikel, uit de Inftruélie van Keizer Karei overgenomen zijnde , daar na even Zo min als ten tijden van de Keizer^ kan begrepen worden eenige de minfte ver^ mindering in het recht der Burgers van Utrecht te zijn aangebracht, maar het zelve Zodanig in zijn geheel te zijn gebleven* als het de Keizer aan de Stad van Utreeht ge-C % la*  C 30 laten heeft, en invoegen hetzelve in de onderfcheidene gevallen, door het Gerecht is uitgeoeffend , zo als bij de boven-aangehaalde Schrijvers is aangetoond; en ten meerdere bewijzen van de onbevoegheid van 't Hof, om in die gevallen tegens de Burgers van Utrecht te informeren, of over dezelve vonnis te vellen , kan (£) de rechtspleging verftrekken, welke is gehouden over het voorgevallene bij de Beroerte binnen deze Stad, van den jare 1610. en de Sententie dair van, in druk uitgegeven. Waar uit volgt, dat hier tegens niet kan worden aangevoerd het XXXI. Art. der Rubr. vaii Proces Crimineel, van de laatste Ordonn. van 't Hof, om dat, hoe zeer daar bij aan den Hove is toegekend de kennisneminge over het Crimen tefa Majefiatis, Rebellionis, of diergelijke, zig dit niet verder bepaald, dan tot de opgezetenen ten platten Lande, gelijk de expresfe -woorden van dat artikel opgeven worden : en mitsdien wel verre, dat dit artikel tegens de Burgers der Stad Utrecht zoude konnen worden aangevoerd, zo bewijst dit artikel , dat aan de Heeren van den Hove in voorfz. zaken geene verdere kennis is gegeven , O) Vaderl. Hifi. 10de D. pag. 25—33. Rapp. van tfera 2 Febr. 1787. pag. 133 en 134.  ( 37 ) ven, dan voor zo veel de opgezetenen ten platten Landen aangaat, en in zo verre men zoude konnen bewijzen, dat de Burgers van Rheenen, na de Unie tot hare vorige rechten ten aanzien van die pointen, niet zijn wedei-gebracht. Want ten refpedte van Amersfoort is het bekend, dat naderhand, op gronden, dat die Stad hare rechten niet hadden geabandonneert, maar zig dezelve voorbehouden , zij in den jare 1577 zig tegen de oppresfie van de Keizer ter wederbekoming van hare oude rechten verzet hebben , met dit gevolg, dat zij ook tegen de bovengemelte Ordonnantie van 1544, en het geene verder gebeurt was, in haate oude rechten en Privilegiën zijn herfteld geworden, blijkens het geene daarvan gevonden word bij van Bemmel, befohrijder Stad Amersfoort pag. 493—502. en het geene bi] Bor op den jaren 1577, '57^ en 1579. van het herftellen der Magiftraten de-, zer Stad geboekt ftaat. jjj Mogelijk zal iemand mij tegenfpreeken , en uit de te rechtftellingen van den jare 1681 , en van 1703 het tegendeel aanvoeren; dog dezen aangaande zaNk kortelijk aanmerken, dat het eene beflisfende regel is , niet genoeg te zijn, zig op faken te beroepen, maar C 3 op  CS») tp het recht, en dus is het niet genoeg te zeggen, die en die gevallen hebben plaats gehad, maar 'er moet bij blijken, dat dezelve zonder verkortig van een ieders rechten en voorrechten, zijn uitgevoerd. En zo isinsgelijks in een ander geval bewezen, dat de apprehenfie , te rechtftelling en het vonnisfen van den Secretaris Ledenberg, ende medegevangenen in dien tijd , tegen alle rechten en privilegiën door onbevoegde perfonen, en op de alleronbevoegde wijze is uitgevoerd, zie Hu go de Groot in zijne verantwoording van de wettelijke Regeering in Holland , in den jare 1622 uitgegeven, van Cap. XIII tot XVIII incluis; die aldaar klaarlijk aantoond, dat in die tijd, wanneer hij dit fchreef, zijnde 167 jaren na dat gebeurden, 'er nog niemand was opgeflaan, die in ftaat is geweest, om de nulliteiten en excesfen, welke bij die rechtsplegingen plaats hadden, te hebben kon» jien wegnemen. 1 Waarom , zo men het daar voor houden moet , dat de Stad Amersfoort zedert het jaar 1577, ln haare oude rechten en voorrechten is herfteld, en wel bijzonder tegens den inbreuk door de Keizer op alle dezelve, fpeciaal ook, bij de Ordonn. van den jare 4§44' gedaan, zal ik liefst aan verligter oordeel  C •» ) deel ter beflisfing overlaten, in hoe verre tegen de Burgers van die Stad in den jaare 1703 is geprocedeert,.als overeenkomftighunne oude rechten en voorrechten zoude hebben behooren gefchied te zijn. (De misdaad als misdaad onaangeroert, of zelfs toegedaan zijnde.) Met dit voorafgeftelde vertrouw ik, dat men zal hebben bevroed, welke de redenen uitmaakten, waarom Keizer Karei onder het voorwenden van de privilegiën te begunftigen, de wetten tegen het doodflaan invoerde, tegelijk met verbeurten, om tevens door de bovengemelte uitzondering intevoeren de fr.rafoeife.ning tegens ketterij, rebellie, commotie eUhet zogenaamde Crimen l in gevallen, daar begaan is Rebellie, Commotie, Omen laf* Majeflath , of dergelijken grote excesfen, en deliften, waar bij naderhand gevoegt is, Ketterij. Gij zult mij vragen, wat betekenen die woorden? Men vertaaltze gewoonlijk voor Oproer, Wederfpannigheid', en gekweste Majefleit, of Hoog/Ie Macht Schenderij: woorden, welke even zo min als dat van Ket"terij, een nauwkeurige, juiste en duidelijke bepaling behelzen van dat geenen, 't welk men als een misdaad wil hebben aangezien; dog van welke Vague termen men zig te dier tijd, en bij vervolg, geoordeelt heeft te mogen bedienen, om zo veele menfchen jammerlijk te vermoorden, wreedelijk om te brengen, en hare goederen aan zig te trekken. Ten bewijs hier van is niet meer nodig dan 'sLands gefchiedenisfen in te zien, waar uit word aangetoond, van wat gevolgen deze wetten , waarbij de misdaad onbepaald gelaten word, geweest zijn, en hoedanig de Rechters in de beflisfing der zaken, daarmede omgefprongen hebben. En wie moet niet ijfen, als hij nadenkt, hoe veele brave en godvruchtige Christenen, die in geloofs begrippen van de Roomfche Kerk verfchilden, en  C 43 ) en onder den naam van Protrfianten en Hervormden bekend zijnde, als Ketters met de uiterlijke plegtigheden en praal van Juftitie, jammerlijk zijn verbrand, levendig in de aarde gedolven, en in 't water gefmoord; om niet te fpreken van een onnoemlijk aantal ongelukkige, die uithoofden van de onzekere en onwisfe betekenis van het woord Toverij, allerontfchuldigst ten vuuren zijn 'gédoemt; en dat alles gepaart gaande mot Verbeurtverklaaring van hunne Goederen. En wienis onbekend, hoe veele doorlogtige Mannen daar door de ongelukkige flagtoffers van het voorftaan der rechten en voorrechten van hun Vaderland zijn geworden, als die-door het geweld overwonnen, hun doodvonnis in de onbepaalde bewoordiging van OproerWederfpannigheid en gekweste Majefleit gevonden hebben. Zo vind men aangetekent, dat' onder de Tijrannen, als Tïberius, Cajus Claudius, Nero ,Domitiaan en anderen, dit de eenige misdaad was der geenen, die zonder misdaad -waren : waar toe niet ondienftig is, ter betere bijligting, woordelijk optegeven een pasfagie uit de meer aangehaalde Batavifche Arcadia van Heemkerk, te vinden pag. 412., „ de „ oordeelen en rechtsplegingen [zegt hij] „ omtrent de wetten van Majefleit, zijn zoo „ twijffelagtig en verfcheiden, namentlijk, waarin de Majesteit zelve bestaat  C 44 ) '„ staat, en door wat zaken die gekwetst, en „ beledigd kan worden, dat zelfs de allerge„ leerdfte in deze zaak niet konnen over„ eenkomen, maar alles in duistere en twijf„ felagtige onderfchijdingen ingewikkelt „ wordt : dewijl ook, na de verandering „ der, zaken, en der tijden, één en dezelve ,»faek, zomwijlcn voor een deugt, fomwijlen voor een misdaad gehouden wordt: „ en een voorfpoedig of gelukkig ftuk, „ meenigmaal deugt genoemt, en een on9, gelukkige oprechtheid een fonde geacht „ word. Zo zoude Prins Willem den I., aan „ wien de Neederlanders voor het grootlle ge3, deelte danken moeten, dat zij het Spaan„ fche juk hebben afgefchud, indien hij met „ minder beleid te werk was gegaan, waar„ fchijnlijk als een Oproerig Onderdaan ter dood ,, verwezen zijn geweest; blijkensuithet geen „ reeds dooi Koning' Philip de ÏL ten aan„ zien van dien Prins gefchied was: En geen „ ander lot zoude den wreker der Arneri„ kaanfche vrijheid, Washington, te beurt ge„ vallen zijn, indien hij boven zijn dap„ perheid en krijgsbeleid, geen geluk had„ de gehad. Ook word in Burgerlijke ge„ fchillen de maatigheid, die Ulpianus in ,, l. Siquis ingenium ai, J fin f. de Captiy. & „post. aanraad, niet altoos gebruikt; hoewel „ de Staat in zo verre, door partijfchappen », menigmaal beleedigd word, wanneernogtans „ het  (45) £ het verderf van den Staat daar mede niet >, gemengt is, dat die geene, welke de eene if of andere zijde aanhangen, niet voor vijan" aen moeten .gehouden worden. Maar het „ overwinnende gedeelte , legt gemeenlijk „ den overwonnene de misdaad van gekweste x Majefleit, en beledigde Staat te last: daar dan meest in die gefchillen (gelijk Cicero „ over die van zijn tijd fpreekt) een zekere h duisterheid zij, even als in eenenftrijdtus£ fchen de doorlugtigfte Veldoverften, wan| neer veele twijffelen wat het best zij, veele. - wat het dienitigfte, veele wat het betaam„ lijkfte, ook fommige, wat geoorlooft zij; en het zou misfchien niet buiten het fpoor \ zij" ■> [geliïk de faeken der waereld veran„ derlijk zijn , en het geen den eenen he„ den gebeurt, den anderen morgen gebeu- ren kan,] dat de Verbeurtmaking der goe„ deren, niet gelijk gemeenlijk gefchied in „ deze misdaad van gekweste Majefleit, van „ de vrijheid der privilegiën uitgezonderd, „ maar geheel weggenomen, en als een gevolg van. Tijrannie, met de Tijrannie zelve 5!i verbannen wierd." Dus verre deze kundige Schrijver, dien het ook niet ontbroken heeft; om met een aantal voorbeelden te bewijzen, onder welke voorwendfels men van de oudfle tijden af, zig bediend heeft, om de beste des volks n door  C40 door aantijging van die misdaad ongelukkig te maken , en zig van hare goederen onrechtvaardig te verzekeren, zo als men dit geboekt vindt in het voorfz. werk pag. 40^—407, en welke onbetaamelijke voorwenden die Autheur op pag. 411. van dat werk aantoont, ook door Christen Vorften tegen de onfchuldigfte mannen te zijn aangevoerd, en dezelve daar tegen niet veilig geweest te zijn; om dat, zo als Cravius in zijn herftelde Rechterftoel Cap. 4. pag. 101 & feqq. aanmerkt, er nergens groter verderf van het Gerecht, noch gemakkelijker gelegenheid tot onbillijkheid en wreedheid gegeven word, als in die procesfen en pleijdoijen , dewelke tot boete van deze misdaad ingefteld worden , en dat, wanneer men gekweste Majefteit handeld, ieder daad, ja ieder woord, een ftrenge uitlegging van deze misdaad daar heenen trekken kan , en deszelfs gevaren zodanig allenskens toenemen, dat iemand kwalijk veilig of bevrijd kan zijn; voor reden daar van gevende, das de onmatige en onbefonne vergroting van deze misdaad, meest toe te kennen is aan hen, wien de bewaring van het recht bevolen was, dewelke, terwijl zij te zeer voor des Vorften welzijn bekommert waren , een anders welzijn fcheenen te verraden, en met den voet te floten, en van geen matigheid geweten hebben; zijnde de uitbreiding van dsze misdaad zo ruim en wijd  C 47 > wijd uitgezet, dat 'er bijna niets is, dat niét eenigermate de wijze daar van fchijnt aan te neemen* Verders voegd deze fchrijver 'er bij, dat Bayard in addit'wnibus fuis ad Clarum fentent, lik. 5. §. Uefa Majeflatis Crimen mm. 2. veertig wijzen en manieren ftelt, waar op men aan deze misdaad fchuldig word, en opteld een en dertig bifonderheden van deze misdaad, onder welke ook begrepen is, dat de cnnofele kinderen de misdaad van de vader hebben te boeten: En ten aanzien van de onrechtmatige rechtsplegingen, leert hij almede; dat in defe misdaad, het vonnis kragt heeft, dat tegens iemand in zijn afzijn gegaan is, en dat daar in de plano, en zonder ordre van recht word gerechtpleegd, en meer andere bijfonderheden, afgeleid, alleen uit de, wille van den Vorst, volgens welke hij doet wat hij wil, en wat hem behaagt, zelfs tegens een mensch, die van wegens die misdaad niet alleen niet beklaagd, maar ook niet verdagt is, zeggende ten Slot, „ Alle „ welke dingen, zeer verre van de Regulen , „ zo des Goddelijken, als menfchelijken 3, Rechts afwijken, waar uit niet zonder „ reden, die al te groote eerbiedigheid en „ achting der Majefteit, veelen zeer verdagt is, dewelke de uitleggers van recht en i% Gerechtigheid, niet zonder een fchijn van 5, vleijen-  C 48 } lt vleijinge, tot deze gevoelens Vetvoert sj heeft." Ik kan hier nog bijvoegen , het geene gevonden word in de Memorie van de Boekverkopers Hoogeveen, van der Eyk, en Vygh, aan den Gerechte der Stad Leyden gepresenteerd, waar bij tot ftaving van alle het gunt voorf: pag. 16 en 17 van de Oétavo druk gelezen word j ,, de gefchiedboeken, „ Voor zo veel ons de gebeurtenisfen der „ inwendige lotgevallen van de burgerftaten „ befchrijven, zijn vol van de wreedheden, de tirannij en de vervolgingen, gepleegd on„ der begunstiging van poenale wetten, geë„ maneerd tegen daden, niet prsecies gede,:, figneerd, noch bepaald; en wier interpre,, tatie geëxponeerd bleef, aan de verfchil,j lende opiniën van die geene , die aan 't „ hoofd van de admiftratie der Juftitie ge„ field zijn: Alle de hiftorien, bevestigen de ,, reflectie van een Engelfcheri Schrijver, ,, zeggende; wie weet niet, dat h.ij gebrek van „ een onfeilbaar criterium , ter bepalinge wal „" calumnie of feditie, en wat het rechte verfland ,, van de Schrift is, het oprecht/Ie mensch, de' „ beste onderdaan, en de Sinceerfle Christen, de „ flrajfen kan incureeren, aan de enormfte mis„ daden geattacheerd?" „ Si le droit d'expli„ „ quer les Loix, eft un mal (leezen we „ in de Inftruction pour le Code de la „ „ Rus-  f49 ) „ Rusfie Art. i47-) ce n'en eft Pas un „ „ moindre, fi les Loix font aiTez embrouü„ „ léés pour avoir befoin d'explication" " het woord embrouitteés, (verward) vermeenen de Supplianten, dat zij zonder ge„ vaar van mis te tasten, hier wel konnen .,, vertalen door dat van duister, als het tegenovergeftelde van klaar; want gelijk het voor iemand, die zien moet, om 't even „ is , of de duisterheid verwekt word door ' het niet fchijnen van de zon, of der maan, '„ dan door het wegnemen van eene kaars , „ of eenig ander middel, 't welk hem^ zijne „ oogen ten onbruike maakt, zo is 't ook „ voor iemand, die verftaan moet, om 't „ even, of de duisterheid van eene wet „ voortgebragt worde, door eene verwarde 5, taal, of door woorden, wier betekenis „ onzeker, zijn , en de Supplianten oordeelen „ dus, dat zij zonder zich aan grote dwa„ ling te exponeren, zeer wel op alle foor„ ten° van poenale wetten kunnen applice7, ren, 't geen Art. 449- en volgende in dezelfde geciteerde Injlruclion pour le codó de la Rusfie, met relatie tot de misdaad van gekweste Majefleit, gelezen word, Sik ■ ■ crime de lefe Majefté eft 'decrit dam les loix ™en termes trop vagues , ceft Ouvrir la porte a „ beaucoup d"abus. Puf exemples les Loix Chinoifes ordonnantde punir de mort, celui „ qui aura manquê de rendre a FÈmpereur le D re-  C 50 ) refpefl, qui lui eft du; mak comme les Loix „ ne determinent pas, en quoi conjlifte-le raanque „ de refpeSl, qui eft du , on peut avoir par la „ urn multitude de pretextes, peur óter, quand „ on le juge a propros, la vie a ceux, qu'on ve„ ut perdre & d'exterminer unefamilie, dont on „ defire la rum. Deux perfonnes, qui etoient „ chargés decrire les Gazettes de la cour, „ avoient inferé dans la defcription dun evenl „ ment, qui en lui-même rfetoit daucune impor„ tance, quelques cïrconftances, qui h'etoient pas „ hen conformes a la verité. Om fit contre eux „ cette accufation: inferer des menfonges dans les „ nouvelles de la cour, Seft manquer au refpeB, qua » Vm doit a ÏEmpereur &> fur cela tous les deux „ perdirent la vie. " Waarom de Suppl. xvel te regt zeggen op pag. 18 van die Memorie: „ dat het niet „ genoeg is, dat 'er wetten gemaakt, en „ poenahteiten geftatueerd worden tegen het „ fchenden van V hoog gezag; maar ook ge„ termineerd moet worden, welke daaden „ het zijn, welke de Souverein wil, dat „ voor zodanige zullen gehouden worden." Men zal mij derhalven vragen, zijn er dan zodanige wetten niet, -waar bij de voorgemelte bezaaiingen te vinden zijn? Doch daar moet ik op antwoorden, dat die wetten mij onbekend zijn, en dat men ook na dezelve te vergeefs zoe-  C 5i ) zoeken zal, ten ware men begreep daar voófte moeten houden , bevelen, gegeven bij hen, die daartoe nog recht, nog bevoegtheid hadden; dog daar dit niet in aanmerking komen kan, vertrouwe ik, dat ik UI: met grond verzekeren kan, dat 'er zodanige wetten niet te vinden zijn, dan alleenlijk de zodanige , waarbij de misdaden van oproer , wederfpannigheid, ketterij, en gekwetfte Majefteit> in onbepaalde termen worden opgegeven. Men zal mij mitsdien vragen, zijn 'er dart geen regelen, waarna men deze misdaden beoordeelen kan ? en daar op moet ik antwoorden, dat ik de klaarfbe en korfte beichrijving daaf Van gevonden hebbe bij Heemskerk in de meeraangehaalde Batavifche Arcadia op Pag : 411. want, nadat hij, als voorfz: alle de onzekerheden van die misdaad had opgegeven, zegt hij : En zekerlijk buiten de misdaad van gequeste Majefieit e ij g e n t l ijk genomen, dat IS, IN VERRADERIJ, ek OPENBARE T' SAMENS WERING TEGEN DEN VORST, OF STAAT; EN INÈEN VIJANDELIJK GEMOED JEGENS HET VADERLAND, ALS MEN MET DE OPENBARE VlJANDEN raadpleegt, welke misdaden, Ugtelijk van' een ieder voor zodanig konnen erkent worden s zijnde oor deelen en rechtsplegingen, omtrent de wetten vm Majesteit zo twijfelachtig, en verD 2 fchei"  ( 52 ) [heiden, 'mmcmUjk waarin de Majesteit ^bebeftaat, endoor wat zaeken die gekwest en beledigt kan worden, enz. Daar ik dan inzonderheid deze Schrijver hier voren hcbbe opgegeven, om daar uit te kunnen beoordeeien, waar in, na onze wetten het begaan van het Crimen Uje Majeftatis gelegen is, komt wel degelijk voor afin aanmerking, waarin de Majefieit, daar bij voorkomende, beftaat, om dat men de wetten na haar waare oogmerk moet verklaren. En om hier op een oogenblik itil te blijven ftaan, dient, dat bij niemand de Majefieit huisvestte, als bij' den Keizer , en naderhand bij zijn zoon Philips, als Heeren dezer Landen,.op wien het feculaire gebied was overgegaan , behoudens nogtans, en ongefchonde blijvende de Regten en Voorregten der Utrechtfe, welke de Keizer en zijn zoon Koning Philips bezworen hadden, zo wel als die van het Sticht, gehoorzaamheid en onderwerping, en dus dat tegens hen alleen, en geene anderen, in den eigentlijken zin het Crimen leefe Majeftatis begaan konde worden. Ter betoog waar van wij te rug moeten treden tot het hier boven gemelte, namentlijk , dat Keizer Karei na de overdragt, de Burgerij dezer Stad, Eed heeft laten doen, als Erflands -Furst, Heer en Natuurlijken Prins, en dus als Oppermagtig Vorst; waar tegen hij de  C 53 ) de Burgers niet anders als zijne onderdanen befchouwt heeft, die door rebellie, Commotie en dergelijke, tegen hem de misdaad van geqneste Hoogheid konde begaan. Maar als men nu met mij eens wil inzien het 38 Hoofd/luk van de verhandeling der Lijf flraffelijke Misdaden van Carpzovius , zullen wij eenig meerder ligt in deze zaak konnen bekomen , en ik vertrouw, dat 'men daar uit de bevestiging van mijn gevoele zal ervaren. Hij zegt § XI. „ Het volgende ,, moet hier ter plaatze onderzocht worden, „ tegen wien de misdaad van gequeste Hoogheid „ eijgenlijk -gepleegd worde; Want, hoe zeer 't onwraakbaar zij, dat deze misdaad noit ,, dan door Onderdanen , gepleegd word ,, volgt echter daar uit niet, dat de onder„ danen , die met list tegen hunne Overhe,, den iets ondernemen, daar door misdaad van gequeste Hoogheid pleegen; 't welk „ uit het enkel woord Hoogheid kan worden „ opgemaakt, waarmede niet elk Vorst of , iedere Overheid, bekleed is ; en mits „ dien ook niet dezelve" in iedere Overheid ,, kan gequest en beleedigd worden. En „ §, XII. vervolgt Carpzovius ; doch in te,, gendeel word deze misdaad door Onderdaa,, nen gepleegd tegen alle zulke Vorften, „ en Overheeden, welke niet de oppermagt D 3 „ be-  ( 54 ) „ bekleed zijn. Wie dezulken zijrj, jkan „ gemakkelijk worden nagegaan, zo de aart „ en eigenfchap wel gewikt en gewogen „ zij;" En na dat die Schrijver g. XIII en XIV. heeft aangetoont, waarin de Oppermacht niet moet gezogt worden, maakt hij XV. dit gevolg op , zeggende: gevolglijk ,, moet de Oppermagt niet door uitterlijk aanzien, eerbiedied of Grootheid „ van eernamen , noch door zeker ge„ weid, waardoor de Vorst eene bijzondere s, verwondering, eerbied en ontzag, 't welk „ met die beide gepaart gaat, in de ge3, moederen der menfchen na zig trekt, noch door zekere uitmuntenheid van deugd „ en vroomheid, welke buiten Overheids „ ampt, buiten gebied, buiten hulpe van „ geluk, den mensch eerwaardig maakt, be„ fchreven worden." En daar na overgaan de om op te geven, waarin eigentlijk de Oppermacht beftaat. Vervolgt hij §. XVL 5, Doch moet door de Oppermacht het Recht „ zelve, 't welk in de hoogfte magt be„ ftaat, begrepen worden; zo dat de Opper9, macht gevolgelijk en eigentlijk befchreven „ worde te zijn, eene allerhoogjie. gedmtrzaame }, en van alle wetten ontbonden magt, daar toe „ [rekkende om alles te konnen bejlnnren wat %, voor 't gemeene-bestt nuttig en nodig te zijn * bevonden wordt. „ En Art. XVII. welke be%> fchrijving der Oppermacht, doorgaans 3 j 53 3%  C 55 ) „ „ drie wezendlijke vereischtens in zich befluit „ „ waar van één ontbrekende, de Opper„ „ magt noit kan gezegd worden aanwee„ „ zende te zijn." Het eerfte is, dat de 9, macht zij de allerhoogfle, dies hij, die met „ dezelve bekleed is, 't zij Keizer, Koning, „ Vorst of vrij Gemeenebest, niemand ho„ ger boven zich buiten God alleen erkenne. „ Art. XVIII. - Het tweede vereischte beftaat „ daarin, dat de magt zij geduurzaam; want „ dezulke, dien de hoogfte magt voor tenen „ korJlondigen tijd verleend word , zijn eigent„ lijk tot de Oppermacht niet gerechtigd, ,, maar de zodanige moeten veel eer bewaa„ ders der hoogfte magt en des opperften Gebieds, „ en verzorgers van 't Gemeenebest genoemd wor„ den; om welke reden geen Opperbevelhebber „ in 't Roomsch Gemeenebest Koning was, „ fchoon aan hem voor zekeren tijd de „ hoogfte magt wierde toegeftaan: En hier„ om zijn de zulke tot de Oppermacht nie^ ., gerechtigd, die bij 's Vorften afwezen, „ minderjarig — of zinneloosheid , 't Ge„ meenebest beftuuren ; Gelijk mede met „ de Oppermacht geenfints bekleed zijn, die , bij 't ledigflaan van den ftoel des Gebieds de „ beftuuring van 't zelve in handen hebben; ,, want de zulke, als Stedehouders en in die „ hoedanigheid aangemerkt, zijn met geen „ Oppermacht in 't gebieden bekleed, en Art. XIX. Het derde wezendlijke vereischD 4 »Jeli  ( 56 ) ;, ten der Oppermacht is, dat de magt van „ de wetten ontbonden zij; En dit zal van „ 't eerfte vereischte afhangen; want daar „ door zelve, dat iemand de hoogfte is, „ en geen ander boven zich erkent, is hij * der wetten niet onderhevig, welke ander„ zints zouden boven hem wezen , of de ,', hoogde Vorst, die zich zeiven-zoude op„ leggen, 't welk noit gefchieden kan. Art. „ XX. Gevolgelijk is de oppermagt eene hoog„ fte, geduurzame en van alle wetten ontbon„ den magt, vooral in de oeffening van Ka„ ninglijke Rechten beftaande, waar van daan „ ook hij, die zulke Koninglijke Rechten uit ei- genen hoofde in handen heeft, met de waa„ re en eigentlijk oppermagt bekleed is. enz. „ En, vervolgd hij Art. XXL, want, hoe „ zeer ook lagere Vorften, Gemeenebesten, en fomtijds ook wel Edelen in hunne „ Landfchappen en Rechtsgebieden, koning„ lijke rechten hebben, bezitten ze die ech„ ter niet met eigen recht , maar bij eens „ hoogers gunfte en toelatinge, dies bet zel„ ve in 't geheel , hoe ook genaamd, aan „ de enkele Oppermagt eens hogeren beho„ ren toegerekend te worden. „ En wel, op die zelve wijze, waar on „ de rechten der Oppermagt, welke perfoo„ nelijk en aan de Oppermagt zelve onafv. fcheidentlijk verknogt zijn , bij den ver- =5 gun-.  (57 ) „ gunner blijven, doch 't gebruik en de oef„ fening derzelver ten minften op den lae» „ geren overgaat: dies hij, die de Opper„ magt heeft, de koningrijke rechten door „ den laegeren , die ze vergund worden , „ fchijne te oerfenen, op die zelfde wijze, , waar op de vrugtgebruiker in 't verkopen „ van zijn Vrugtgebruijk , door den koper „ de vrugt en 't gebruijk te nemen fchijnt. „ L. 38, 39. En 40. ff. de Ufufr. waar na hij „ dan dit gevolg opmaakt Art. XXII. Hier ,, uit kan gemakkelijk worden opgemaakt, „ tegen hoedanige Vorften, Overheden, of „^Gemeenebesten, de misdaad van gequeste „ Hoogheid gepleegd word; Naamelijk, iri„ dien ze gecnen hogeren buiten God er,, kennen, maar eene hoogfte, geduurzaam,, fte en van alle wetten ontbonden magt in 't gebieden bezitten , dies ze de rechten der Oppermagt uit et genen hoofde en gezag „ oefenen " Als men dit nu alles toepast op de gefteldheid van onze Provincie onder de Regering van Keizer Karei, en zijn zoon Philips, zal daar uit klaar blijken, dat door de Majefleit bij de voorfz. door hen ingevoerde wetten uitgedrukt, niets anders kan verftaan worden, dan die hoogfte Oppermagt, welke 'zij begrepen te bcklceden, tot zo verre, dat zij daar in betoond hebben , van niemand afhankelijk te D 5 wil-  C 58 ) willen zijn, dan van dien God, waar in zij na hare wijze geloofden; immers deze bijden hebben in allen opzigten betoont, dat nog .sLands rechten, nog voorrechten, hoe zeer door hem bezwoeren, bij hun geen vooricnnften van onderhouding waren; gelijk onder anderen hier boven uit het bevel van Keizer Karei den 1 April 1.^2. aan 't Hof van Holland gegeven, blijken kan; even als uit het geval van Amersfoort in 't jaar 1544 • en onder Philips, toen ook deze Provintie' en Stad, op eene geweldadige wijze verklaard wierd , hare rechten en voorrechten verloren te hebben. Daar nu de wetten genomen moeten worden, zo als ze leggen, en na het oogmerk waartoe hij, die dezelve inftelde, hen Vilde doen werken , zo is het zeer klaar, dat te dier tijd, deze misdaad tegen niemand anders konde gepleegd worden dan tegen de Keizer, en naderhand tegen zijn zoon Philips: waarom men met zeer veel reden vermeend heeft dat zedert de afzweering van Philips, dooide Burgers en Ingezetenen dezer Landen, tegen hunne overheden de eigentlijk gezegde misdaad van gekweste Majefleit, niet konde begaan worden, op gronden zo als hier voren is opgegeven; om dat vooral, en wel voor zo veel onze Provintie betreft, in aanmerking komt, dat de Beftierders en Regeerders van  ( 59 ) van dezelve, het bewind daar over nimmer gevoert hebben met eigen recht, maar bij eens anders gunst en toelating , en altoos reprefentative; zo als het bewijs daar uit klaar is, als men aan het hoofd der Refolutien van de Leden van Staat, leest, de Geëligeerden reprefenterende den eerflen Staat van den Lande yan Utrecht; De Edele en en Ridderfchap reprefenterende de tweeden Staat van den Lande van Utrecht; de Stad Utrecht, ofte wel Stad en Steden, Uitmakende de derden Staat van den Lande van Utrecht; ofte wel Die Geëligeerden, Ridderfchappe , de Stad en Steden, reprefenterende de drie Staten van den Landen van Utrecht. En het is wel nodig hier op een ogenblik langer ftil te ftaan, daar de Placaat boeken dezer Provintie in een ieders handen zijn, en dezelve genoegzaam op ieder bladzijde bewijzen van het geene ik hier aanvoere, opleveren , en bijzonder die de Eerflen en Tweeden Staat aangaan, in het I. Deel, I. Boek i Tijtel, Tweede en Vijfde deel. Daar wij dus bij alle de Drie Leeden van Staat, niet dan een reprefentatief regerings bellier hebben , en wel in dezer voegen , dat bij het eerjle en derde Lid , de magt die zij verbeelden, hun maar (als met 't te regt noemen mag) voor eenen kortflondigen tijd verleend is , zijnde het, bekend, dat het eerfte Lid alle drie jaren , en de Regeringen van de Steden alle jaar los zijn | Zo volgd uit het hier voor betoog- de  de dat 'er öiet fcan' verftaajS worden, dat de gezegde Oppermagt bij hen refideert maar dat enkclijk moeten befchonwt worden te zijn, de bewaarders der hoogfte mem en des opperfien gebieds ; ,-ulks dat zedert de afzweering van Philips 'er een wezentlijk onderfcheid heeft plaats gevonden, tusfehen het geenen, waar in de eigentlijk gezegde Oppermagt, bij onderfcheid van het Opperbeflier beftaat. En dit vertrouw ik in ftaat te zijn aantetoonen, dat van den beginnen af aan, het gevoelen van de Leden van Staat dezer* Provintie is geweest; en hier uit hgwezen word, dat bij de Initrudtie ofte Ordonn. van t Hof, bij de Heeren Staten gearrefteerd den 4 Apnl 1584. in verfcheide artikelen gefproken word, van de Hooge Overheid, bij onderjcheid van de Staten van den Landen, als in het *7 Art van de Rubr. van Prudent en Raden , Art. ao en 46. van dezelve Rubr. In den Tijt. van Proc. Generaal word Art. 3 gelezen - Zal gehouden wezen ter Ordonnantie van den Heere, Hooge Overheid, en de Staten van den Landen «hau ltjijder Gedeputeerden, alle deli&en daar van hij gelast zal worden, te doen ftrafen. In den ïit. van Griffier Art. 2. zal redster houden van alle Publicatien, en Provifieu die bij den Heere, ofte Hoor.E Overheid van den Lande, mitsgaders bij de Staten derZElver tot welzjn van den Lande gemaakt enz»  C 6t ) tnz • en zo vind men, ook in den Tit. Van Advocaten Art. i. dat de Advocaten moeten zweeren, dat zij den # H o o GE Overheid van den Landen, ende zijne Gecommitteerden , die Staten van den Lande, ende hare Gedeputeerden enz. eer& bewijzen zullen. Het is waar, dat men dit zo duidelijk onderfcheid bij vervolg van tijden fchijnt weg genomen te willen hebben, als men de woorden Hooge Overheid, en Staten van den Landen refpe&ivelijk bij deze Ordonnantie voorkomende, voor één en het zelve wil gehouden hebben; zo als dit onder andere door den Heer van der Meulen word geleert bij .zijne Annot. op deze Ordonn. Rubr. van Prafid. en Raden Art. 27. § 6. pag. 142. Wanneer hi] van het cesferen van de Princelijke authonteit gefproken hebbende , zegt: bij gevolg word door het woord van Hooge Overheit» of Heer van den Lande, waar van in deeze Ordonnantie meer ah eens word gementioneerd en gewaagt, verftaan de Staten of de Integrerende Leden van deze onze Provintie en Corps, of in haar geheel Lichaam, enz. Dog heeft dien Heer daarin te zeer misgetast,_ zo wel als in de verdere uitlegging, die hij op die zelfde grond, aan de XXVIII en XXIX ArHeulen van de voorfz. Rubr. pag. 451- komt te geven; want offchoon bij Placaat van de fa Staa-  ( 62 ) Staten Centraal van den 26 Julij 1581. de Koning van Spanje vervallen wierd verklaard, van de Overheid en Heerfchappije van de Nederlanden; zo fchijnen de Staten van onze Provintie te dier fcijd niet begrepen te hebben', dat de Op* perfi' magt en Gebied, daar door geconfolideert is geworden met de magt van de Staten : en dit word uit deze Ordonn. zeer klaar bewezen, als bij de Rubr. van Sentent. en Liquid, dit allermerkwaardigere gevonden word: Art. 1. Die Pratfident en Raden zullen van nu voort staan, alle Sententien wijzen, als regt doende Uit te naam van de Staten van den Lande van Utrecht, ter. tijt toe op de Ho o g e Overheid van den Lande gedisponeert zal wezen, en Art. 6. Tit. van Maerfchalken. Zullen dat remitteren aan de Hooge Overheid, ofte Heer van den Lande, ofte den geenen, die in zijne absentie die regeringb éevolen zal wezen. En vraagd men na de reden hier van , dezelve is zeer klaar als men de gefchiedenis van ons Land inziet, vergeleken met de tijd, waar in de Ordonnantie van het Hof gemaakt en vervolgens gearrefteerd is geworden, welk laaste is geweest den 3 April 1583 ; nu is 't bekend, dat de Staten van Holland en Zeeland in de maand Maart 1581. beiloten hadden, om de Hooge Overheid aan den Prins van Oranje optedragen; en dit wierd ook na hun  ( *3 ) hun voorbeeld, bij de Staten dezer Provh>' tie ernftig bij de hand genomen, zulks het zelve al in den jare 1532 , tijde dat de voorfz. Ordonnantie in deliberatie was, genoegzaam ten einde gcbragt is, dog door het aersfelen, veroorzaakt uit het afgeven van zommigen, als of de drie Provintien daar door fchenen zich van de Unie te willen affcheiden, en daar teffens aan de zijde van Utrecht begrepen wierd, dat bezwaar weg genomen te moeten worden, zo als die van Holland den 6 Maij 17S3. bij een wijdluftige en ernftigen brief deeden , bleef nochtans die zaak fteeken , tot in het begin des jaars 1584., als wanneer de Staten der drie gemelte Landichappen, een onderling verbond aangingen, om onder een Hoofd te zullen blijven , en de opdragt der Hooge Overheid te voltooijen , dog het welk kort daar aan door het moordadig ombrengen van den Prins, in duigen viel. Nadien dan als gemelt, de Ordonnantie van den Hove op den 4 April IJ83- is gegeven, als wanneer de Prins van Oranje in het aannemen der Hooge Overheid op zekere vast te ftelle voorwaarden bewilligt had, en 'er niets dan een plegtige huldiging aan ontbreek, zo moet men befluiten, dat 'erin de Voorfz. aangehaalde artikelen, op den Heere Prins  C'*4) Prins van O-ange, als aangenomen hebbende de Hooge. Overheid 'sLands van Utrecht, gezien word. En of hier omtrent nog eenige twijffeling over bleef, zal dezelve worden weggenomen, bij het infien van de Ordonn. op de Jagt (b) van den 5 December 1531. art. 1. luidende : Item dat niemand, van wat qualiteit, of conditie hij zij, eenig wilt, als harten, rheeen, fwijnen zal mogen vangen, als die geene die zijn Exellentie, geaccepteert hebbende die LIoOGE overheid van den landen van utrecht, daar toe zal hebben gepriviligeert. Waar bij gevoegd kan worden het 19 art. van die zelfde Ordonn: alwaar tusfchen den Heere van den Lande en de Staten onderfcheid; gemaakt word. Alle zaken welke men breder gededuceert vind door den Heer van de Water in de Voorreden, flaande voor het Eerfte deel van het Staten placcaat boek dezer Provintie, op de 'bladzijde getekend ff $ en fff. Daar ik dan alzo hiermede heb bewezen, wie voor de Perfoon moet gehouden worden, Welke voor Heere ofte Hooge Overheid bij de ordonnantie genoemd ftaat, en dat dus daarmede de Heere Staten, eigentlijk geiproken, niet aangeduid zijn, zo vertrouwe ik Q) Placaatb. 2 Deel pag. 387.  C 05 ) ik, dat hier uit bij een wettig gevolg kan worden opgemaakt, het geen ik hier boven heb tragten te betoogen, dat door de misdaad van het crimen leefce Majeftatis geene andere misdaad bij lieze Ordonnantie kan verrtaan worden, dan die eigentlijk alzo genoemde misdaad van gequeste Hoogheid, die begaan mogte worden tegen den perfoon, aan wien de Hooge Overheid, bij onderfcheid van de Staten , zounen werden opgedragen. Daar nu deze overdragt, niet tot ftand is gekomen, en bovendien de Burgers en Inwooners dezer Stad, door het aangaan van de Unie, weder herfteld waren in hare rechten en voorrechten,' en dus ook fpeciaal bij dat privilegie dat die zijn lijf verbeurt, geen goed verbeurt, zo ver trouwe ik, dat het op de voorgemelte gronden klaar is , dat in onfe Provintie het eigentlijk in rechten bekende crimen leeps Majejlatis niet kan begaan worden; en dat, uit hoofden van wat misdaaden ook, daar het lijf verbeurd word, geen voed verbeurt kan worden. o Maar, men zal mij dan vragen, bij wien heeft zedert te ^Hoogfte Oppermagt gerefideert? Als men het beweerden van de Algemeene Staten plaats moest geven, waarop zij bij de Lijkftatie van den Prins , voor de Staten van Holland de rang begeerden, en ook gehad E heb-  ( 66 ) •hebben, was 't bij geene anderen , (c) als zijnde nu ten tijde de hoogfte Overheid van den Lande. 'Er zijn integendeel , die zonder bedenking vast {lellen, dat na het overlijden van Prins Willem den eerflen, de Staten elk aan zig de Hooge Overheid behouden hebben; Dog dit aangaande, kan men zulks voor zo veel onze Provintie betreft, niet zo ruim fchoots flellen: Om dat alle de fchikkingen, welke in die tijden, en nog lange daarna, op het beleid der Algemeene regeering dezer Landen noodwendig plaats moesten hebben, niet konden toelaten, anders, dan dat de orders, op de provintiale en ltedelijke Regeringen gemaakt, wierden gemaakt bij Provifie, en ondergefchikt, tot dat bij de Algemeene Staten daarop nader zoude zijn gedisponeert; en wel bifonder over het point de Hooge Overheid betreffende, zo als dan ook de Staten dezer Provintie geoordeelt hebben, dat point van de Hooge Overheid aan zig niet te konnen, ofte moeten trekken, waar van de bewijzen gevonden worden bij de (//) Poincten en artikelen , daar op de Staten van den Lande van Utrecht den Heere Joost de Soete Heere van Vil- leers (c) Vaderl. Hifi. 7de D. pag. 536. ij) Plac. B. 1. D. pag. 158.  ( 67 ) kers, ah Gouverneur hebben ■ aangenomen den li September 1684, en den Gr ave van Nijenaar den 10 September 1585. Alzo daarbij art. IV. gelezen word. „ En zal overzulks de Landden van Utrecht niemand fubmitteeren en „ onderwerpen , insgelijks niet hem zel,, ven, dan den Hooggebooren Graaf Maurits van Nasfau, en Raade van State, „ bij Provifie gecommitteerd tot den Gou„ vernemente van den Lande, in faken d' „ oorloge betreffende, met het geene daar „ aan kleeft , en aan dependeert , met al „ zulke andere regcringe of Hooge Uver„ heijt, als namaak bij de Geünieerde Provin„ tien aangenomen zal worden. En bij de nadere Inftructie van den Grave van Nijenaar gearrefteert (V) den 9 Febr : 1588. word in het IV. art: gevonden. Ende „ zal overzulks den Lande van Utrecht nie,, mand fubmitteeren, of onderwerpen, of in eenige Regeringe inlaten , onder wat „ couleur ende dekzel het zij, zonder expres „ confent van de Staten; ook niet hem zel„ ven, dan iu zaken d' oorloge betreffende „ met 't geene daar aan kleeft, en van de„ pendeert, of alzulke regeringe als de Staten , aan- (0 Plac. B. 1. D. pag. £ 2  C 68 ) ff aannemen zullen mogen'''' enz: en art: XXI. „ Item, zo lange die Staten haar onder geen „ andere Regering gefubmitteerd zullen hebben, „ Zal zijn Genade Remisfie mogen geven; „ wel verftaande, dat zijn Genade alvorens die Remisfien te geven, horen zal 't ad- „ vies van de Officieren en Justicieren, enz." en zo leest men ook bij de Inftructie Cf) van Prins Maurits van den 6 Febr: 1590. art: VI. „ En zal overzulks het Land van Utrecht niemand en fubmitteren of onder„ werpen, insgelijks niet zijn zelfs perfoon , voor zo veele het Gouvernement van t, Utrecht aangaat, dan de Generale Staten de„ fer geünieerde Provintien, en Raden van Sta„ ten, bij provifie gecommitteerd tot den „ Gouvernemente van de Geünieerde Landenzin zake d' oorloge betreffende, met „ 't geene daar aan kleeft en van depen,, deert, of alzulke andere Regeringe, of Hoo„ ge Overheijd, als Mmaals bij de geuni„ eerde Provintien aangenomen moge worden. " En word de reden, waarom de voorfz. Inflructien alzo zijn ingefteld, uit de gefchiedenisfeu van die tijden 1 opgeheldert; als dezelve aantonen, hoe de algemeene Staten in het laast van het jaar 1581 befloten (g) om CO Place. 1. D. pag. 163. ie) Vaderl. Hift, 8de D. pag. 49—66'.  ( *9 ) om de Hooge Overheid dezer Landen, gelijkze Keizer Karei bezeten had, op te dragen aan Hendrik de IV Koning van Vr ankrijk , waar toe het afgevaardig gezantfchap den 13. Februari) 1585- ter gehoor bij den Koning wierd toegelaten; Dog welke aanbieding vrugteloos afliep, zo wel als het verzoek tot befcherming. Zulks hier door de algemeene Staten in overweging namen, op het hervatten van den handel met de Koninginne van Engeland, en befloten aan haar de Opperheerfckappij der Nederlanden te doen opdragen (70•> door een gezantfchap, dat op den 9 Julij I5'!5n hij haar ter gehoor wierd toegelaten. Dog het welk na weinige dagen beraad, door haar wierd van de hand gewezen: Egter Haagden de Staten beter in een verdrag, over het verleenen van bepaalde bijiland: dog waar uit vervolgens geboren wierd de op-: dragt (f) van de Hoge Overheid aan den Grave van Lijcester, op gelijke voet, als die ten tijden van Keizer Karei de V. bediendgeweest was, door de algemeene Staten be, floten den 10. Januarij 1586, en bij hem genoegzaam met een onbepaald, (immers zeergroot gezag) aangenomen; het welk naderhand om de Koningin, weike over die volflrekte opdragt zeer 't onvreden was, zo wat geplooid wierd. Wan-. Qi) Vaderl. Hift 8. d, pag. 88^-97. (V) Vaderl. Hift. 8. d. pag. 113—121. E 3  C7o; "Wanneet nu Lijcester gebleven is tot December 1587, en toen van de algemeene Staten den 0 van die maand (T) aficheid genomen hebbene , na Engeland te rug vertrokken was , zo wierd na zijn' vertrek „ de Ge„ nerale Regering van de vereenigde Nederlanden, in zaken, de Gemeene befcher„ minge en Unie derzelver aangaande gefield „ ter bediening, en adminiftratie van den „ Raad van Staten." (/) En men vind daar van aangetekend , (») dat het te dier tijd zo zeer de mening was, dat de Generaale Regeering zoude wezen in handen van de Raad van Staten, dat noit Placcaat met meer plegtigheid gepubliceerd is, als dat van den 12 April 1588 , welk van de Puije van het Stadhuis in 's Gravenhage afgelezen wierd door de Griffier van Haar Hoog Mog. ten overftaan van de Gedeputeerden van de Vergadering. Gelijk ook de Staten Generaal haar begrip daar omtrent toonen, als zij zeggen in een Rcfolutie van den 12 April 1590. dat de Raad van Staate aangefleld is tot de Regering van den Lande; en in dezelve Refolutie, de Inftructie van den Raad noemen, de Inflruclie op de Regering: en den 9 Januarij van het (k) Vaderl. Hi(r. 1 D. pag. 264. (/) Res. van de St. Gener. 5. Feb. en Place. 12 April 1588. O} Slingeland Staatk. gefchrifcen I. Deel pag. ioS<  in ) het volgend jaar bijbrengen, als een reden om de Leden van den Raad, welker Commwfie expireerde, te disponeren om bij provifie nog te continueren in haar dienst, dat het beleid van de Regering geen ftilftant kan, nog mag lijden.: welk bewind van de Raad van Staten geduurt heeft tot het jaar 1627, zo lan* ge de Èngelfche Raden ingevolge het verdrag van den jare 1585, daar inne zittingehadden, hoe zeer men bij de Treves in het jaar 1609. gaarne daarinne verandering gemaakt had. Ja het Verdiend zijne bizondere opmerking , dat de amnestie over het voorgevallene binnen deze Stad, in den jare 1610, door («) de Raad van Staten is gearresteert, en doen afkondigen van wegens de Heere» Staten Generaal, en de Staten van Utrecht, als mede dat de Refolutie, waardoor het geene bij Prins Maurits den 29, 3° 5 en 31. December io*i8, O) binnen Utrecht, nopens de ontflaging van de Regenten verrigt is, door de algemeene of Staten Generaal der vereenigde Nederlanden, met zo veel omflag en vertoon van hoog gezag, eenparig en eenftemmig is geavoueert, en geratificeert, als zij, aan wien de Hoogfte magt opgedragen was 9 met eenige mogelijkheid konden (») Plac. b. I. Deel pag. 737— 739' (O Plac. b. I. Deel pag. 194—197* E 4  C 7* ) den doen; want daar de Staren dezer Provintie bij de acte van advoij verftonden, dat het vemgtën van den Prins niet zoude getrokken worden in eenig gevolg, ofte krenking van de Privilegiën, rechten vrije, ende Gerechtigheden van deze Provintie, Staten ofte Leeden van dien, maar dat alles zonder prajuditie van dien zoude fland grijpen; en dat zij dus na den aart,, en de waaragtige betekenis van die en zoortgeli'jke claufulen , daar door te kennen gaven, ■dat die gepleegde daaden van den Prins, daar aan niet overeenkomftig waren, zo dat men 'er zig, ter handhaving van de Privilegiën nimmer op moest beroepen, begrepen -de Staren Generaal, uit-hoofden vin haar Hoog gezag, dit geheel anders,- alzo zij de ratificatie van het voor gemelte ontflag zodanig hebben gegeven, zonder dat bij hen eenige Privilegiën, rechten, of Gerechtigheden van de Staten dezer Provintie, of Leden van dien in aanmerking wierden genomen. Waarom dit gezag zo door de Staten Generaal, als de Raad van State refpeftivelijk is uitgeoeffend tot het fluiten van de vreden in het jaar 1648, Zedert welke tijd men Hellen kan, dat deze Landen, en inzonderheid onze Provintie, zijn wedergebragt tot hare oude rechten en voorrechten , zodanig , dat het opperbeftier van dezelve, en van Stad en lieden is "verbleven aan de drie Leden van de Staten dezer Provintie in haare reprefentative gualitejt, cn dat de op-  C 73 ) opper, of Souveraine magt, is wedergekeert in den boezem van het Volk : en de forme der Regering, zo van de Provintie, als van Stad en lieden,, gerestitueert in die Staat, als zü voor de overdragt van de temporaliteit aan Keizer Karei,beftaan hadde ; Zulks het zo ge• zegt conjoüderen van de'oppermagt, even als die van de andere Provintien, te dier tijd met anders, of verder kan begrepen worden, dan zo als dezelve beftaan heeft, na, en cvereen'komjïig, de.Conftitutte van hare oude Regering: invoegen dat zedert de reprefentative Regeerders niet anders zijn 'gebleven, dan de Bewaarders der hoog/ie magt, en des opper f enge bieds ; ■ Welk reprefenta:ief Regerings beftier, alzo tot heden onverandert is gebleven, blijkens de daar van jaarlijks gedrukte naamwijzers van de Drie Leden van ftaat; [dog waar uit men zedert twee jaren heeft goedgevonden agter te laten de voorfz. reprefentative qualiteiten; om dat de Stad Utrecht, ofwel de Regenten van dezelve Stad , tot die tijdtoe, daar bij voorkwamen , gelijkzij ook in effefte uitmaaken, als het Derde Lid van ftaat dezer Provintie, Iemand zoude misfchien intusfen kunnen vragen, of deze zo merkwaardige verandering nu moet toegekend worden aan den drukker van die naamwijzer, als daartoe een bifonder, en nieuw Privilegie verkregen E 5 neb"  ( 74 ) hebbende, of dat het hier uit voorkomt, men het daar voor zoude moeten houden, dat de reprejentative qualiteit van ieder der Drie Leden van ftaat, weggenomen is , zeder dat men de Regeerings forme noemt, de Staats -Stadhouderlijke r Conftitutie ! Het welk dog niet wel overeen te brengen zoude zijn , als men onder anderen ziet, dat de Heeren Edelen boven aan het hoofd van hun befluit van den 10 October 1787. in openbaren druk uitgegeven, tegen het ontworpe Placaet, tot confirmatie van dezelve Staats-Stadhouderlijke Conjhtutie, hebben gefield; Extract uit de Kefolutien der Ed. Mog. Heeren Edelen en Ridderschappe, representerende den tweede Staat van den Lande van Utrecht. En veel min zoude het zelve over een te brengen zijn, met den inhoud van die Refolutie. Dus dan word het geheele Folk dezer Provintie, op wien de Hoogfte magt, en dat gezag, het welk aan Keizer Karei de V was opgedragen, is wedergekomen niet alleen, maar welk Volk ook volgens de Unie, als wel door de vreede van 1Ó48 herfteld is, in hare rechten , Privilegiën, oude en welherbragte coftumen, verbeeld in het Provintiaal Regeerings beftier door Drie Leden, alsfe, wegens de Geestelijke, wegens de Edelen ef  C 75 ) of Ridders, en wegens de Burgers en Ingezetenen van de Stad en Steden, zodanig dat de twee voorftemmende Leden, het geene ik zo even zeide ten aanzien van de Stad en Steden, dit hebben bevestigd bij de Refolutie, betreffende dit Hooge Heerlijkheden, van den 28 Febr. 1077., gemaakt bij de gelegenheid van de opdragt van de Hooge Heerlijkheid van Zeijst, waar in gevonden word, dat aan „ Haar Ed. Mog. is gereferveert, en zal biij,, ven het recht van den ophef en vorde„ ringe der Reëcle en perfoneele ongelden, „ ende fchattingen , mitsgaders derzelver Domainen, ende daar over zodanig te Ordonneren, Hameren en bevelen, zo be„ vinden zullen te behooren , ende over „ zulks zijn ende blijven in allen deelen ,, ongepnejudicieert , en onverkort in de „ hoogheid en heerlijkheid dezer Provintie.- ,, Dat insgelijke de Stad en Steden met de „ Borgirs en Ingezetenen van dien „ zullen blijven geconferveert, gemaintineert, ende in haar geheel , in haare Piivilegien 5, oude vrije ende gerechtigheden, zonder dat de„ zelve door de delatie van de voorfz. Hoo„ ge Heerlijkheden, in eenige deelen ofte ma,, nieren zijn, ofte zullen werden benadeelt „ of verkort. &c. „ En-  „ Ende voordcrs ten opzigte van het Cri„ mineel, dat ijmand van de Börgers ende „ Inwooners der Stad en Steden, ende Vrij„ heid van dien, over eenig delict ofte me„ fufen wordende geapprehendeert, dezelve „ volgens en inconformité van de voorfz. Privi„ legien voor den Gerechte der Stad Utrecht, „ en refpective Steden zal werden te recht „ ge fielt, ende daar toe, des verfogt zijn5, de, aanflonds werden overgeleverd." Waarom dit tot nog fterker bewijs diend van het geene ik zo even aanroerde, en ook genoeg is, om uit de voorfz. Confervatie van der Burgeren en Ingezetenen Privilegiën, oude vrye en gerechtigheden, waarin zij in haar geheel gehouden wierden, op gronden van het hier boven bewefen recht, als ontegenzeggelijk op te maken, dat door de Burgeren en Ingezetenen tegen de voorfz. hare Teprefcntar.ten, de zo hatelijke,cn alzo genaamde misdaad van gekwetfte Majcfteit niet kan begaan worden ; zo als de Staten dezer Provintie , na de ophouding van het geweld, te zeer befeft hebben het onrechtvaardige en het misbruik, dat 'er door de Ufurpatie van den Keizer op 's Volks rechten en voorrechten was gemaakt met de invoering der bovengem. zogenaamde Privilegiën, en dat dezelve niet langer behoorde ftant te grijpen,' zulks  C 77 5 zulks HaarEd.Mog. ernftig zijn bedagt geweest, om de Confiscatie van goederen geheel aftefchaffen, waar toe zij een expres point van befchrijving gemaakt hebben, en op welke point, te vinden in de Notulen van Staat van den 18 Februarij 10*20. gerefolveert is, Alsfe : op V 15, Artikel van Befchrijving. Is na rijpe deliberatie hier op in 't lange gehouden, Verklaart en gerefolveert, dat de Confiscatie van goederen voortaan cesferen zal, en dat men zal committeeren, omme dien aangaande eene bekwaame ordere, te beraamen, en ter naaster befchrijving daar van raport tedoen. Het is dan zekerlijk ook ten gevolgen van dat befluit geweest, dat in de Notulen van den 21 Febr: 1729 bet volgende gelezen word : Op de Requeste van de Erfgenamen van •wijlen jfr. Dirk Canter, in zijn leven Burgemeejïer dezer Stad voornoemd, zijn gereflitueerd de te yooren verbeurd verklaarde goederen. En alzo wierd op nieuw bevestigd het oude recht dezer Provintie, en dat van deze Stad , mede brengende , dat die zijn lijf verbeurt, geen goed verbeurt: welken aangaande nog zonderling te reflecteren ftaat, dat bij de Costumen en Ordonnantiën dezer Stad, door de Keizer ingevoerd anno i55°- RubrM. art. 3. is geftatueeit, „ Item, zal onzen Schout den efit- » fangst  C 78 ) fangst hebben van allen boeten, breuken, „ forfeijten , poenen, ende Confisca„tien binnen onze voorfz: Stad van „ Utrecht, en de vrijheid van dien vallen„ de, en daar af rekenen, achtervolgende „ zijne Commisfie." Nu immers mag men met regt vragen, waar op was dit artikel ten aanzien van den ontfangst en het verrekenen de Confiscatien gegrond ? immers niet anders dan op de ingevoerde wetten tot beneficering van de Boetkas QÏAmenclekasvzw den Keizer; welke als voorfz: naderhand afgefchaft zijnde, zo word daar van ook naderhand , nog bij de wetten , nog bij de Commisfien van de Schouten dezer Stad niets meer gevonden; want toen de Staten zeer kort na de affchaffing van de voorfz: Confiscatie, namentlijk op den 9 Maij 1629, befloten, f» hun Ed. Mog. aandeel aan alle boeten , breuken, keuren en amenden, f0 crimineel als civiel , volgens placaten, als ordonnantiën binnen de Sad, Steden en platten Lande dezer Provintie gepubliceert, te verpagten , word daar bij geen de allerminfte vermeldinge gemaakt van verbeurten of Confiscatien: zo als ook naderhand in de Commisfien van de Schouten, bij de Staten en Stad- ) Placb. i. rj. pag. 743.  C 79 ) .Stadhouders uitgegeven , niet anders gezegd word, dan dat zij van alle fo vel Crmmeele als Civile boeten, (?) rekening zullen doen : zonder dat daar bij iets van Confiscatie word gemelt. Het welk bij gelegenheid van het bekende -vefchil met den Schout dezer Stad, door Prins Willem de IV. Stadhouder dezer Provintie, in het Jaar 1751. nogtans van de Vrocdkhap is eerequireerd , om exactedijk te worden geinformeert van de Rechten, prarogativen en przeminentien, die aan het Schout en fubfiituit-Schouts ampt, zijn geannexeerd geweest, zo als dezelve ten tijde van Willem de 3 -eerst door %. Frederik Ruijsck , en 'naderhand door fr, Diderik Borre van Amerongen, Heer van Sandento-g&c: zijn bekleed geweest: waar aan dan ook vervolgens door de Vroeclfchap den 15 September 1751 & voldaan bij eene ampele misfive, (O Z' * toegezonden, in welke onder meer andere dit volgenae behoorende tot de Rechten Prxrogativen en. fraëminentien van 't Schout ampt dezer Stad, word opgegeven: Dat de Schout is de , ■ Bt- O) Placb. 3- D. pag. 208 en 209. \f) Zie hier van , de Bijlagen tot het 3 en 4 hts voor Utrechts Burgeren, pag. 18—22.  C 80 ) Bewaarder eu onderhouder van de Rechten, Hoogheid en Heerlijkheid van de Hoo-e overigheid, doende de Placaten en Ordonnantiën volgen en onderhouden: en wijders, Dat hij had den ontfangst van alle amendens, boetens, en breuken, (s) waar van zijn ED: Jaarlijks ter Finantie of Rekenkamer van Haar Ed: Mog. rekening en verantwoording deed. zonder dat ook betrekkelijk tot dit Iaatfte point, van eenige ontfangst of verantwoordiging van confiscatien word vermeit: het welk zekerlijk zoude gedaan zijn, ingevalle de Confiscatien toen niet waren afgefchaft geweest, en dat de Schout op den voet, als bij het voorgem : 3 art. der 1 Rubr. van de Costumen dezer Stad, den ontvangst en verantwoording daar van behouden had. Zo als men zedert de voorfz : affchaffing van de Confiscatien, niet vind, dat het 2 art. van de 6 Rubr. van Defaulten in het crimineele in obfervantie is gebleven, namelijk, als de Schout zijn informatie precedente genomen heeft, en den delinquent niet bekomen konde, dat hij dan het goed van den delinqu int heeft doen befetten, en Invent arif er en bij het Gerecht, zo als het 9 art: Rubr. 34. van informatie pracedente , daartoe renvoijeert; en welke annotatie van goederen, zo bij de Ordonnantie dezer Stad,, als {§ y tt 1 B 10Ï', ^ a§ / Pij (/) Voorfz: Bijlagen pag. 22.  ( 8i ) bij die van het Hof, haar grond vind, in de ingevoerde en toen plaats hebbende Confiscatie; En van welke annotatie van goederen, bij den Gerechte dezer Stad geordonneert, ten aanzien van de Burgers en Ingefetenen, mij geene voorbeelden bekend zijn. En zo de Confiscatie nog plaats had gehad, volgens den inhoud van de oude Ordonnantie, dan had die moeten gevolgd zijn geweest bij de fententien van den Hove, ter zake van de in den jare 1703, plaats gehad hebbende beroerte binnen Amersfoort, waar bij Pieter van Houten, en Richard Saab beide Burger Capiteirien, en Mr. fPtllem Teekman oud Burgemeester van die Stad den r Oftober 1703 zijn gevonnist, ter zaake van gekweste Majefieit en rebellie, De twee eerfte, om geëxecuteert te worden met den zweerde , dat 'er de dood na volgt: en de laatfte, om met zijn kniën in 't zand gefteld, zijn borst-en fchouders ontblood, zijn ogen geblind, het zweerd over zijn hoofd geflagen, en ten eeuwigen dagen uit de Stad, Steden, en Landen van Utrecht gebannen te Worden-, zonder oit daar weder inne te komen , op pcene van zwaarder ftraffe: andere ten exempele, condemnerende haar in de kosten van haar luijder gevankenisfe , mitsgaders in de mijl van juftitie tot tauxatie van den Hove, F Wel-  ( «O Welke vonnisfen op den 3 October 1703,des voornoem ten elf miren op den Stadhuize binnen Amersfoort zijn gepronuntieert, en immediaat geè'xecuteert (*) zonder dat daar bij, nog bij het onthoofden, nog bij het bannen , Confiscatie van goederen heeft plaats gehad: Het welk anders in derzelver Sententien, zoude zijn uitgedrukt geweest; en ook uit de Originele gedrukte fententie, welke in ieders handen is, kan gezien worden, dat er niets van gemeld word. Ja het is zo zeker, dat ten aanzien van Richard Saab, de goederen aan deszelfs dogter zijn overgelaten, na afbetaling der gev'ankenis kosten , en mife van jufiitie, dat dezelve tot haar o verlij de toe ongehuwt gebleven, daarvan zeer fatzoenlijk geleeft, en haare Erfgenamen nog een goede fomme gelds nagelaten heeft, zijnde in een zeer hooge Ouderdom overleden; zo als gansch Amersfoort getuijgen kan. Uit welk geval, daar de Confiscatie van goederen niet heeft plaats gehad [het welk anders in dezelve Sententien zoude zijn uitgedrukt geweest, en ook bij het verhaal van die executien niet nagelaten gemeld te worden, zo als het zelve daar bij niet aangehaald of opgegeven word,] blijkt (de wettigheid der- uitvoering van Bm'mil, befchrijving van Amersfoort, Vtg I 988. raler/. Hift. 17. Deel Pag. I44-I47 *'  C 83 ) van die zaak daar gelaten,) dat zij, die de bewaaring, of wel het recht van de Hooge Overheid uitvoerden, insgelijks begrepen hebben , dat die, als voorfz. hnn Lijf verbeuren, geen goed verbeurden; En dus het effect vande affchaffing der Confiscatie, bi) Hooggedagte Refolutie gëarresteert ,daar uit ten klaarften isbeweezen. Zie daar twe gevallen, welke niet gezegd kunnen worden roekeloos bijgebragt te zijn: Hetlaatfte, zo ik even opnoemde, in het jaar 1703, in judicio Contradi&orio alzo verftaau; En het eerfte in 1629, wijnig tijd na de affchaffing der Confiscatie door de Heeren Staten dezer Provincie, voor 't vervolg gerefolveert te doen cesferen, Ingevolge Haar Ed. Mog. Appointement op den Requeste van de Erfgenaamen van wijlen Dirk Canter, in zijn leve Burgemeester der Stad Utrecht; waar bij Canters goederen zijn te rug gegeven, daar dezelve alle reeds bevorens waren verbeurt verklaart bij Sententie van Gecommiteerdens uit de Bondgenooten , op Authorifatie (na luid van derzelver Commisfie) van de Heeren Staten 's Lands van Utrecht, en den Geregte der Stad Utrecht daar toe benoemd. En wel op den 21 Februari], terwijl de Refolutie den 18 bevorens genomen was. En waar uit teffens kan opgemerkt worden, dat de condemnatie tot verbeurtverklaring van goederen in het geval van den Oudburgem. Canter, alleen F 2 is  C 84 ) is geweest een annotatie daar van, of opfehrijving; want indien dezelve goederen na het uitfpreken der Sententie waren vervreemd geworden, dan zoude het ondoenlijk zijn geweest derzelver reftitutie bij Appointement toeteftaan, zo veele jaaren na Canters overlijden, die reeds in 1618 was geftorven. Ik weet wel, dat men zints eenige kor< ten tijd, bedenkelijkheid heeft beginnen te maken over de voorfz. Staats Refolutie , en dat men dezelve wil befchouwd hebben, als kragteloos, en wel, om dat dezelve , of in de Memoriale of Registers van den Hove niet zoude gevonden worden, en daarom zoude behoren tot die zaken en Itukken, waar omtrend men zoude gehouden zijn , zig te reguleren Conform en naar dispofitie van "t gefchreyen recht. Dog, of dit als voldoende kan worden aangenomen, laat ik U, en alle onzijdige bëoordeelen : want men altoos van begrip is geweest, terwijl het Hof door den Keizer alleen wierd ingefteld, om zijn eigen-dunkelijk gezag en geweld over 'het geheele Sticht te beter uit te oeffenen, 'er daarom een onderfcheid behoort gemaakt te worden ten aanzien van het gezag van 't Hof, ten tiide van Keizer Karei de 5, en ziin zoon Philips, het welk toen het veel groter was, dan na de verandering der Regeringe in de fcstiende eeuwe. Mea  ( S5 ) Mctl vind dit beknopt opgegeven in de tegenwoordige ftaat van Utrecht, zijnde het XXI. Deel van de Hedendaagfche Hiftorie, als op pag 265. ten aanzien van't onde gezag van t Hof geboekt ftaat: Het oefende volgens de oudfte Ordonnantiën, het hoogfte regt over crefchillen, die de Vorftelijke Hoogheid, voor"resten en Domainen betroffen, («0 waar Z toe door den tijd zeer veel gebracht werdt. , Het had, daar en boven, de Regering der " Provincie bijna geheelijk in handen, wor" dende de Staten in dien tijd zeldzaam, 1 behalven over zaken van Geldmiddelen l befchreven, en niet dan door Stadhouder en Kaden, die wetten maakten op 's Vorften, '', of hunner eigen naam , en zorg droegen , „ dat dezelven werden naar gekomen. Het Hof reprefenterende 'j Vorften perfoon m zijne ^afwezigheid, werd ook fOmtijds aangemerkt (y) als reprefenterende de drie Staten "van den Lande enz: Kort om, het Hof ' had groot gezag in zaken van Regering, ' " en zogt het zelvs, zomtijds ook m de " Stad Utrecht te oefFeneni waar in het eg" ter door de f>) wethouderfchap dier " Stad dikwils emftelijk werd tegenge" gaan. Maar met de verandering der Re" gering, en na de afzwering van Philips " s^111^ ' den («) Plac. b. 2. D. pag, S»55- O) Matth. de Nobilit. p. «575- 67& £ 3  C80 „ den 2, werd het gezag van?5t Hof merkelijk bepaald door 'sLands Staten, aan ,, welk toen de hooge Regering gekomen „ was. Bij dé nieuwe Ordonnantie van den „ jare 1583, werd uitdrukkelijk vast ge„ fteld. „ Dat het Hof geene Provifien ver„ „ leenen zoude, in zaaken de Regering „ „ van 't Land aangaande, voor al niet in „ ,, zaken van belastingen , uitzetting van „ „ penningen over de Stad, de Steden, of „ „ het platten Land, gemeene middelen en „ „ Impofitien, ook niet tegen eenige Ordonnantien en Placaten, bij de Staten ge„ „ maakt of nog te maken , ten ware de „ „ kennis van zulke zaken den Hove uit„ „ druklijk ware aanbevolen (V). Ook werden de Staten zedert, niet meer door het Hof. maar door de Gedeputeerde Staten befchreven, enz: waar bij men nog voegen kan, de voorzorge bij den aanvang van de verandering der Regering, al in het jaar 1.^77. gemaakt, tegen de voorfz. zo zeer uitgebreide magt van den Hove, bij gelegenheid van de Satisfactie , of't accoord lusfehen de Provinciën van Holland, Zeeland, en Utrecht, gefloten en gearresteerd, den 9 Oef ober van 't zelve jaar 1577., Waarbij art. XXVI. is vastgefleld ,, Cj) zal voorts de voorfz. „ zijn (» Plac. b. a. D. pag. 986". (?) Place. b. I d. pag. 50.  ( 87 ) zim Excellentie alle alfistentie ende hulpe W doen den Raad Provintiaal van Utreeht, " ende alle andere Koninglijke Majefteits Justicieren, ende Officieren van Utrecht van wat qualiteit die mogen zijn in de adminiftratie van de juftitie, ende a le andere zaken, haar luijder Commisfie betreffende, ende dezelve onder haare voor" gaande Commisfie in heuren dienfte Con" tinueren, zonder eenige nieuwigheden daar ^in te plegen, of heurluijden daar eemge hinder, beletzel of moeijenisfe te doen, of iets vorder attenteren, nochjeuïge vorder authoriteit ufurperen, dan dek* ve zijn Excellentie in voorleden tijden, ende voor dato van de troubelen m de " Stad, Steden en de Landen van Utrecht als " Stadhouder, uitkragte van zijne Commisfie heeft mogen doen: welverftaande dat zijn " Fxcellentie die hand zal houden, dat die van den " * Hove Provintiaal van Utrecht, en de andere * Officieren» haar Commisfie niet excederen, nog " vorder extenderen, tot prejudicie van] de Sta" ten in V Generaal, ende die van de Geestelijk" heid, en de Steden in 't particulier, merkelijk "> in zaken van politie, ende dat alle nieuwigheden ',' bij hem luijden Contrarie de oude posfesfie ende " gebruiken ingebrocht, afgedaan zulhn worden; ende alle dingen gereftitueerd in den ouden , ende " behoorlijken ftaat, behoudens die Landen ende SteV den haar gerechtigheden ende Privilegiën, enz. F 4 Daar  C 88 ) Daar'er, als hier voren gemelt, een zo merkelijk onderfcheid moet gemaakt worden tusfchen het oude gezag van 't Hof, en dat, na de verandering van de Regering, zo heefe zulks ook een merkelijken invloed gehad op de Staats Refolutien: want ten tijde van het oude gezag, toen de Staten door het Hof befchreven wierden, vind men bij de Memorie tot naricht van den Raad den ió Februarij 1537. (z) toegezonden, art. Lxxxix „ Alle Refolutien hij de Staten genomen, ge„ registreert in de Griffie, zullen Stadhou„ den, zonder dat men die materie van „, nieuws in twijffelheid Hellen , of revoceren zal mogen : zulks ingevolge van die tijden , na mate dat dezelve registrature al, of niet nodig wierd geoordeeld, aan de Staten de magt wierd benomen, hunne Refolutien te konnen veranderen, of van nieuws in deliberatie brengen: Daar het ook bij het XC Art. blijkt, dat de Staten niet altoos meester fchijnen geweest te zijn, om de Registrature ter Griffie al of met te laten gefchieden , om dat bij het zelve Art, wierd geordonneert: „ Insgelijks, „ zullen ook die Refolutien , bij den Staten „ op eenige zaken te nemen, fchiïftelijk van „ den, (2) Plac. b. s. D. pag. 979. F 4  c §9; den Notaris (a) overgenomen, ende als [] als de andere geregistreert werden, ends " zullen die Staten daar toe gehouden worden , dat % zij Stadhouder en Raaden te kennen geven, het V geene, dat zij geconcludeert zullen hebben." Dus na maten dat 'Stadhouder en Raden begrepen, dat de aan hen ter kennis gebragte Refolutien van de Staten, al of niet ter Griffie behoorden geregistreerd worden, hing het ook daar van af, of men de zaken van nieuws in deliberatie konde brengen, of dat de befluiten voor onwederroepeüjk moesten gehouden worden. Dan dit alles is bij den aanvang van de nieuwe Regering geheel weggenomen, alzo de Staten zedert , geene Refolutien aan den Stadhouder ofte de Raden van den Hove ter kennisfe hebben gebragt, dan die zij oordeelden dezelven te willen doen toekomen : en men zal, zo ik vertrouwe, niet in ftaat zijn te bewijzen, dat door eene wet is vastgejleld, dat de kragt van der Staten befluiten, zedert dat de Staten door hare Gedeputeerden befchreven zijn, zouden afhangen, van de Registrature,al of niet gefchied in eenige Memorialen of Registers, ter Griffie van den Hove. O) Staat te weten ,dat de Vergadering van de Staten, te dier tijd nietbediend wierd door een Minister, die men Secretaris noemde, maar Notaris, alsdiealhetgerefolveerde»tf/f«vfe.  C90) Immers word bij de nieuwe Inftructie van het Hof, ten tijde van de Staten gemaakt, cf bij eenige opgevolgde Ordonnantiën den Hove betreffende, voor zo veel mij bekend is, daar van niets gevonden. 'Er word bij de 3 Rubr. van den Griffier Art. 2. wel geftelt. „ Die Griffier zal register hquden ,, op hem zeiyen, van alle Placaten , Ordon„ nantien, Uitroepingen, Publicatien ende 9, Provifien, die bij den Heere, ofte Hooge „ Overheid van den Lande, mitsgaders bij „ de Staten derzelver, tot welvaren van den „ Lande gemaakt, gedaan, gepubliceert ende „ uitgegeven zullen worden. Dog daar bij word geen enkelt woord gerept, dat van die registraturen de kragt van der Staten Ordonnantiën of befluiten, al of niet zoude afhangen. En ongelukkig zoude het ook zijn, dat de verbindende kragt van een Staatswet of befluit, van een zodanige registrature zoude moeten begrepen worden afte hangen; als het dan altoos aan een enkeld perfoon, namentlijk, aan de Griffier van '# Hof, zoude ftaan, om der Staten Ordonn. en Refolutien bij aanvolg van tijd, kragt te doen hebben, of behouden. En hoe zoude men dit konnen goed maaken, daar het met die Registers van vroegere tijden , zo erbarmelijk en flordig geftelt is , dat men zig nauwlijks daar van eenig denkbeeld zoude durven vormen, zo men  C 91 ) men het niet faadde, uit de pen van den Griffier van de Water, die in de Voorreden van het eerfte deel van 't Staten Placaatboek op de pag. f+ verfo. daar van dit getuigenis heeft geboekt: Want, na dat hij had opgegeven, wat moeite hij te vergeefs had aangewend, pm der Staten Placaaten in order te vergaderen, laat hij daar op volgen: „ Hier om „ ben ik dan genoodzaakt geworden , om „ na andere hulpmiddelen omtezien, en de „ Twaalf Placaet- en Ordonnantieboeken van dit Hof te raedplegen. Daar uit, heb ik „ mijn ontwerp met een zeer merkelijk aan„ tal van Placaten verrijkt; en wel voorna„ menlijk met die geene , welke ten tijde „ van Keizer Karei zedert de overdracht van „ de wereldlijke macht, tot aan de vrije „ Staatsregering zijn uijtgekomen ; voor zo „ verre het nodig was, die althans het ligt „ te doen zien. Ik weet niet, dat deze Pla„ caten ergens meer voor handen zijn, uitgezondert eenige weinigen, die het gewoone " noodlot van enkele papieren ontkomen zijn , ?' en door de liefhebberen hier en daar be„ waard worden : Schoon nu uijt dien hoofde die Placaat- en Ordonnantieboeken in waarde ?, te houden zijn, is het nochtans te beklagen, "„dM Zij door de onachtzaamheijt „der geene , welkers pltgt het „was, daar omtrent de noodige „ zor-  C 9» ) „ zorge te dragen, zo slordig „ zijn uehandelt, zo dat men niet JJechts | eene menigte van Placaten, die zelfs op de ge„ meene gedrukte registers gevonden worden, daar„ in te vergeefs zoeken zou, maar dikwils geheele „ jaeren, als in den tusfchen tijd van het jaer „ 1640 tot 1664, zÜn overgeflagen, > Daar het dan aldus met de voorfz. oude Registers van den Hove gelegen is, vertrouwe ik, dat met opzig-: tot de kragt van der Staten Placaten of refolutien, tot welvaren van den Lande gemaakt, uit de Registiature, en het niet vinden van dezelve in die boeken» geen beflisfend gevolg kan worden opgemaakt ; te minder, alzo, als voorfz. de Staten na de verandering der Regering, door geene wetten begrepen hebben, de verbindende kragt van hare Refolutien te doen afhangen , aan eene zodanige registrature ter Griffie, en de kennisgevinge van dezelve aap den Stadhouder en Raden, als waar toe zij, zo als hier voren aangetoond is, ten tijde der overheerfching door het Spaans gewelt, gehouden waren. Het is om dit alles, dat ik denke, gerust te mogen befluiten, dat de kragt en werking van de Refolutie der Heeren Staten, den i% Februari] 1^29, genomen, ter affchaffinge van de Confiscatien „ niet zal konnen geoordeeld wor-  • C 93 ) worden aftehangen, daar van, of dezelve in de oude Registers van den Hove al oï met «revonden word. Als boven dien de florSige huishouding, geboren uit het phgtverzuim van hen, die anderzins de vereischte zorge daaromtrent zoude hebben moeten dragen niet kan trekken tot nadeeel van de Burp-ers, In- en Opgezetenen, om welke eenS voor al weder te brengen, tot hare oude rech^ ten en voorrechten, en ter verbanning van alle geweld en Tijrannie, de voorfz.. Wet en zo hijlzaam genomen Refolutie, ten fine de Confiscatie van goederen in het vervolg zoude eesferen, moet verftaan worden gemaakt geweest te zijn. En het is ook zeker, en meer dan zeer waarfchijnlijk, dat aan zodanige voorgemelte flordige behandeling en pligtverzuim van hen* wien de zorge der voorfz. zaken moet verftaan worden aanbetrouwd te zijn geweest, te wijten is, dat de Heer van de Water in zijn aan ons nagelaten uitmuntend Werk, die voorfz. Staten Refolutie niet heeft konnen overbrengen, om dat dien Heer geen toegang heeft gehad tot de Refolutie boeken van de Staten, dan alleen onder zekere bepaling, ten aanzien van het plaatzelijk gebruik van de Registers van allerlije Aclsn, Commisfien. en Infiruüien, uitmakende festig dikke Deelen, waar van de Heer van de Water zegd i „ Maar  (94) „ Maar gelijk het dikwils gebeurt, dat men „ na eenig ding zoekende, iets vind, 't geen „ men weetend of onweetend mist, en niet „ zoekt, zo heb ik ook in alle de voorver„ haalde boeken , en wel bijzonder in die „ van Allerlei] Atlen , enz. een aanzienlijk _,, getal Placaten, Refolutien , en Appointe„ menten tot derzelver verklaring, verbete„ ring en vermeerdering dienende , aange„ troffen. Dus zijn mij ook verfcheide Refolu„ tien in' de hand gevallen, die wegens haar nut „ in dit Placaetboek verdiend n plaats te hebben. „ „ Die Refolutien hebben mij wel eens „ „ doen verdenken; dat men de Refolutieboe„ „ ken van de Staten, Gedeputeerden, en Stad „ „ van Utrecht tot voltoïjing van dit werk moest „ ,, doorlopen, en uijt dezelve kiej'en, daar het ge„ „ meen aangelegen lag, dat wereldkundig ge11 11 gemaakt wierd. En (zegt dien braven „ „ Man) deze arbeijd fcheen 'er nog alleen „ „ voor mij over te fchieten : Maar dewijl ik „ ,, met geen gevoeglijkheid vorderen kon, die ge„ „ heijmboeken te doorbladeren , fielde ik zulk %, „ eene voornemen aan een zijde. Had het ons mogen gebeuren, dat dien Heer ook deze laaste hand aan dat zijn werk gelegd had , en de vergunning tot het doorzien van de voorfz. Refolutieboeken verkregen had, tot voltoijing van dit zijn  ( 95 ) zijn werk, hij zoude daar in ongetwijffelt geplaats hebben, niet alleen de hier bovengemelte Staatsrefolutie , maar oneindig meer anderen, waar aan het algemeen volgens zijn getuigenis gelegen lag: als bij voorbeeld, alle de Staats- en Stadsrefolutien, zo tot handhaving van der Staten- en Stadsrecht, Van meer dan twee eeuwen genomen, tegen de infractien van de Militairen, ten aanzien van hare zogenaamde Militaire Jurisdiclie gepleegd, waar van ons zedert 1783 eenige zijn mede gedeelt, in het Magazijn van /lukken en Nalezing van dezelve tot de Militaire Jurisdiclié betrekkelijk, door den Heer van der Kemp uitgegeven; als mede die, betrekkelijk Zijn tot het voorrecht van de Jagt; mitsgaders de Subfifterende mortificatien en vernitigingen van het recht van Exue, dat tusfchen zo veele Landen, en Steden, met onfe Provintie en Stad plaats heeft; en verfcheide uitJpraken over gefchillen, als onder anderen, over dat van den Hove met de Stad, en Hooge Heerlijkheden; en oneindig meer andere zaken, van alle welke geene opentlijlijke bekendmaking is gefchied, en welke nochtans kragt van Wetten hebben; en waar van wij zo lang ontzet zullen blijven , ter tijd toe , dat 'er een andere van de Water opftaat, om die zo noodwendigen taak, waar aan ons, en alle de Ingezetenen van het Sticht zo hoogst gelegen legt, af te doen. Dit  C 96 ) Dit getuigenis van deze Grooten Man, öp wien Utrecht zig altoos, en niet minder alsop zijne Mattheusfen, en Barmannen beroemen en beroepen magt, verdiend zijne bijzondere opmerking , als hij te recht begreep , „ dat 'er nog zo een meemgte Refolutien „ van de Staten , Gedeputeerden , en van „ de Stad in hare boeken voor handen wa„ ren, waar aan het gemeen gelegen lag, dat wereldkundig gemaakt wierden. " En dus Iteld hij daarmede buiten bedenking, dat de kragt en werking van alle dezelve (gelijk onder anderen uit het evenaangeroerde blijken kaïi) geenzins behoeven aftchangen van eenige Registrature in de Memorialen van 't Hof, maar dat die Refolutien kragt van werking in zig zeiven hadden, zodanig , dat ten effefte van dien , niets 'meer nodig was, dan om dezelve wereldkundig te maken; zo als nu in dezen tijd, met de Refolutie van de Staten van den 18 Febr. 1629, ten aanzien der affchaffing van de Confiscatie van goederen, is gedaan. En wie zonde de werking van een zodanige Wet durven tegenfpreken, als men op de algemeene reden acht geeft, waarom dé Confiscatien, genoegzaam algemeen, en wel het laaste, bij Holland, tn.Zeeland, in het jaar 173 a zijn afgefchaft ; Hun Éd. Groot Mop-. deeden dit Q) „ om niet alleen te doen op- „ hou- JSi ™ FT* ',vervoiS van de gefchiedenisfen dér Vereengae Nederlanaea pag. 462.  C 97 ) „ houden alle onzekerheid over dit ïhifc, dat „ in verfcheide opzigten altoos geflüérue'erd „ had, en de verfchillen die 'er uit kunnen „ reizen; maar vooral, om weg te nemen de in„ convenienten, waar aan het zelve boven alle an„ dere lijffrafen onderhevig is, én voor te komen „ het mis buik, dat daar van ge- maakt kon worden, en hebben daarom vastgefteld, dat voortaan geen confis,, catie van goederen , in_ 't geheel of ten „ deelen zal mogen werden gedecreteerd , , het zij bij de Hoven van Jufti'cie, of bij eenige andere Rechtbanken der Provin„ cie van Holland , om welke oorzaak of • misdrijf het zoude mogen weezen, groot ' 0f klein, en zelfs niet om de misdaad, van „ gequeste Majefteit. Dit befiüit wierd den eerile HLij genomen , en daar door voldaan aan 't verlangen van wijlen den Raadsheer Heemskerk (d) waarom zodanige weldaad, (zegt „hij) vrijen Lieden zo wel betaamende, l', aan allen Ingezetenen der vrije Vereenig„ de Nederlanden niet gemeen gemaakt? en', „ nu men de bijl van eige beftieringe in de „ hand heeft , die haatelijke overgcbleeve " looten van weinig batende baauoekerijen, „ niet afgehouwen?" &iè door het.voórge- mel- (t jaar tSSo\ en waarin men gehouden zoude zijn, zig te reguleren conform de dispofitie van het gefchreven recht, zo, als dit jn het Slot van dezelve Ordonn ge vonden word % en dus zo, als men 't dan' uitlegt, naar dispofitie van 't Roomsen befchreven recht. '■' Dan om niet te herhaalen, het geene hier. boven is aangehaalt, met betrekking namentUjk, tot de geweldige invoering van zo veeIe Wenen en Ordonnantiën, ftrekkende ter vertreding van Stadsrechten en Voorrechten, ten welken einde de voorfz. ingevoerde (e) Ordonnantie inzonderheid mede diende O) Zie Jen voor Utrechts Burgeren Bijlagen pag. 9 ff 7 van 't 3 en 4 Jets.  C 99 ) de , zo volgd uit het voorfz. Slot nog geenzins, dat die zaken zouden moeten gereguleert worden, naar dispofitie van V Roomsch befchreven recht; dit zegt de Ordonnantie niet, maar wel naar dispofitie van V gefchreven recht; derhalven kan hier met grond gevraagd worden, wat men door gefchreven recht bij dat Slot voorkomende, diend te verftaan ? Dat daar door niet volftrekt het Roomjche recht moet verftaan worden, word ons geleert bij de Groot in zijn Inleiding tot de Hollandfche Rechtsgeleerdheid i. B. 2. D. § 16 en 18 en 21. als hij van de B urger WETOpgeeft, dat dezelve is geschreven of ongeschreven, En dat de gefchreven Wet in dein Lande van Holland, is Landtgemeen of plaatfelijh Door de Landtgemeene gefchreven Wet, •verftaande de befluiten van de Staten en door ie Plaetfelijke gefchreven Wetten, de Privilegiën, Handvesten, en Keuren, op eene Wettige wijze, ook in de Steden van Schout, Burgemeesteren en Schepenen, met of zonder Raden of Vroedfchappen, verkregen; En dat voor de ongefchreven wetten moeten gehouden worden, de oude Herkomen of Conft'urnen. Zulks dan door het gefchreven recht, bij de bovengemelte Ordonnantie, (nadien in onze Provintie niets contrarie aan die van Holland exteert,) zoude moeten verftaan worden J°. de Befluiten van de Staten tot welzijn G 2 van  ( 100 ) van het Folk gemaakt en IJ°'. de plaats heb-, bende Privilegiën of Handvesten; waar bij ten onzen opzichten mogen geveegd worden , de oude en welherbragte Conftumen, begrepen in den Eed van de Leden van Staat en de Regeerders van Stad en Steden dezer Provintie , geprjefereert boven het Roomfche recht; zo als Staten- en Stadsbeflulten, tot welzijn van 't gemeen gemaakt, en befchreven, door voorn. Heer van de Water, uit dat zelve oogpunt zijn befchouwd geworden, en ook als zpdanige gefchreven rechten, kragt van wet hebbende behoorden befchouwd, en alzo wereldkundig gemaakt te zijn geweest, gelijk als zijn werk daarmede nog moest aangevuld worden. Was het hier de plaats , om op dit ftuk breed uittewijden, vertrouw ik, dat deze leer van de Groot, met die van andere groote Mannen zouden konnen geftaaft worden , dan ik vermeene, dat dit zo zeer niet nodig is, nadien het paalvast ftaat , dat de voorfz. Ordonnantie van Keizer Karei van geen kragt en Werking kan zijn, voor zo veel dezelve tegen Stads befchreve rechten, voorrechten oude en welherbragte Coflumen aanloopt; Even min, als het Roomsch recht daar tegens, om voorfz. redenen, applicabel zoude kunnen gemaakt worden. Daar  Daar dan nu alle Zodanige befluiten, tot welzijn van het gemeen bij de Staten, Stad èn Steden gemaakt, haar volkome werkingbehoren te hebben zoude men, zö ik vertrouw , met grond in overweeging konnen geven , of het gezegde gebrek aan publiciteit van zo veele Staats- \ Stads en Stedelijke Wetten % en daar onder voornamentlijk die, welke op eene volle befchrijving; met volkome kennisgetinge van zaken, ten behoeven en tot welzijn van het algemeen , genomen zijn na meer dan één en één halve Eeuw, de werking van dergelijke befluiten, zoude kunnen ter zijde {lellen; alleen op afgeven van dat voor gewend gebrek, zo men 't een gebrek noemen mag. Dan, of integendeel, de reden, waaröni die Refolutie genomen is, en dus de hoog-» fle billijkheid, niet zoude vorderen, dat daar aan nog dadelijk wierd -géremedieert, óm alzo aan het oogmerk % waar toe dat bèfluit tér dier tijd) gemaakt is, te voldoen? Want* dat een volgende Regering -zoude konnen geöördeelt Worden bevoegd te zijn, om te vernietigen , of buiten Effect te Hellen een Refolutie, welke ten voordeeïe van het algemeen genomen is, ter verzekering en bevestiging van de öüde rechten en voorrechten , en tegen Contrarie wetten ingevoerd, ten tijden van een alles overichreijend ge*. G 3 weid*  ( 102 ) weid , en na een zo lange reeks van jaren: vastgefteld, dit vertrouwe ik, dat niemand ligtelijk zal konnen ftellen , nog beweeren^ en voor al niet de zodanige, welke bij Eede aan de handhaving hunner Stads- en Burgerrechten , Voorrechten, oude en welhergebragte Coftumert verbonden zijn. En hier mede zoude ik deze konnen eindigen , zo mij niet een aanmerking van wijlen den Raadsheer Heemskerk in de Batavifche Arcadia, Pag. 390. op de woorden: ONDER SCHIJN VAN BURGERRECHT in de hand viel; dezelve is van te veel belang, dat ik 'er uw aandagt niet nog een weinig bij zoude doen ftilftaan: „ voorwaar, het is „ fchandelijk, zegt hij, onder dit voorwenzei „ van recht te zondigen, nademaal de oorzaak „ van ongelijk daar van daan niet behoort „ voort te komen, waar uit de Rechten hun oor„ fprong nemen; gelijk de Keizer zegt in /. „ meminerint C. 6. unde vi. Maar nog erger doen de Rechters, en doen de Wet te „ kort, welke y daar de goederen van dezelve, „ die misdaan hebben , op een Burger„ lijke manier, of door een burgerlijk Plac„ caat of Privilegie in de 's Lands kast ge„ bragt worden, de fchuldige met een Ar3i bitrale boete, en wel zeer grotelijk condem„ neren; waar door zij alle middelen, of bij- na alle, uitputten ; zier hier van een zeer „ on-  g onrechtvaardig voorbeeld bij Boëvius decif, „ 264. num. 15. infme. Als de Fiscaal van „ Bourdeaux eenige goederen tegen de Prij, vilegien van Guienne Geconfiskeert had, zo heeft de Raedt van Bourdeaux het vonnis „ van den Fiscaal wel éeniger maeten be„ fnoeijt, maar den fchuldigen in een zekere „ fomme , boven de waardije zijner goede„ ren , onder de naam van een boeten gecon- demneert, het welk aldaar doorgaans zo „ toegaat, zegt Boëvius: maar wat is dit toch i, anders, bid ik u, als met de Privilegiën „ en vrijheden der onderdanen te fpotten? „ Hierom is 't, dat dit, na Eguinarius Baro „ met recht beftraft word van Renatus Chop„ pinus lik 3. de morib. Paris tit. 3. n. ai. En i, niet ten onrecht klagen de Provinciën, de. „ welke volgens een Privilegie vrijheid van „ Confiscatie genieten, dat het tot fchade van „ hunne Privilegiën llrekt, dat zij in plaats van Confiscatie, in grote geldboeten ge„ condemneert worden , gelijk Tholofanus zegt „ in Synt. Jur. cm lik 31. Cap. 31. num. 13. ,, in fine: want geen reden van recht, of billijke goedertierenheid gedoogt, dat wij ,, die dingen, dewelke tot nut en heijl der menfehen „ ingevoert zijn, door een harde uitlegging in „ haar nadeel, tot gefirengheid voortbrengen, ge9, lijk fraai gezegt word in Leg. nulla 25 ff. „ de legib. Men moet veel zagter de wetten uitleggen, op dat daar door derzelver inG 4 „ zicht  C io4 ) 9, zicht bewaard worde L. Bemgnhis i% f t6J >* ,want de wet wördt te kort gedaan daar „het geene gefchied, dat de wet "et ge » wilt heeft, doch niet verboden heeft te * gefchieden. l.fraiu 3o.D. dltl. tit. het- wèlk " V001'Waar T*MP. uit gefchied, zo wanneer" " "Vr" fhebben' dat de gewooS van Confiscatien gefchieden ; doch de boet^ gelden niet hebben verboden, dewelke de „ Rechters zo zwaar hellen, dat ze alzo y hoog lopen, als het Confiskcreh. Waar „ over ook klaagt die voortreffelijken Advö- * cm, jocnnes ïmbertus, en fa prtMque, liy. 3. V LaP- ij. Tegenwoordig maakt men de " l00ïd^ van de gewoontens onnut, en „ bedrieglijk, om dat men de geederen daar „ door nu niet verbeurt kan verklaren, maar M men veroordeeld de misdadigers in zulke zwa,, re boetens, dat zij de waardij vaq de goede„ ren bij na gelijk zijn : 't geen onredelijk is." Bij gelegenheid van welk gezegde, mij niet ongevoeglijk voorkomt, den Lezer te herinneren, het geen haar Ed. Gr. Mos. fna da* de confiscatie bij Refolutie van den , Maij ,,2 in Holland vernietigt was) uit een wijs voorUjtzigt hebben gedaan, op dat derzelver heilzaam oogmerk in het vernietigen der confiscatien niet zouden worden geëludeerd door het decerneren van Exorbitante en Arbitraire geluboetens, tellens aan bijde de Hoven van Jus-  ( 105 ) Justitie verzoekende , hunne gedagten te laa-? ten gaan , en vervolgens aan haar Ed. Gr. Mog. te adviferen, op wat wijze t'bekwaamst daar tegen zoude kunnen worden voorzien. Aan welke Refoliitie, door het advis van het Hof in dato 7 Decemb. 1734. is voldaan , zulks de Heere van den Hove zig aldus uitdrukken: „Wij zouden vaii advjszijn, „ dat alle geldboeten en amendens , zo als die ,, vastgefteld en bepaald zijn bij de Befchreyen ,^Regten en Placaten van den Landen, als mede „bij de refpective keuren inde Steden en hoo- gen Vierfcharen ten platten Landen, zouden „moeten ftand grijpen; En dat de refpective , Regters gehouden zullen zijn zig ftiptelijk ?, injudicando, en omtrent derzélver decretemens, ten na den inhoud van dien te reguleren , „ zonder daaromtrend eenige verandering ex ar- bitrio te mogen maken : dat den opzigte van ,, zodanige breuken en deliét en , waaromtrent geen gefixeerde geldboetens en amendes zijn vastge- field, maarjdewelke gelaten zijn aan het Ar„ bitrium J.udicis, bij UEd. Gr. Mog. zoude kon„ nen worden vastgefteld, dat de Regters in „ het decerneren van haare condemnatien alle „ mogelijke oplettendheid zullen moeten heb„ ben op den ftaat en conditie van de Delinquan- ten, en daar omtrent gebruiken Temperamenta ,j benignitatis, zo als ergens in jure gezegd word, „ waar toe ook in het bijzonder aanleidtnge „ komt  C ïo6 ) „ komt te geven de Lex 69. Dig. de officio Praes. w En dat voorts, de Geldboete en amendes, „ waar inne de Regters de Delinquanten exar„bitrio zouden komen te condemneren, opzijn „ hoogst genomen, niet zullen mogen excederenaE t „agtste part van derzelver goederen; of „ zodanig ander gedeelte, als UEd. Gr. Mog. » na. haar hoogen wijsheid en beroemde aqui„teit zullen oordeelen te behooren; En ook „ niet hoogeRexecutabelzullen zijn; daar 3, buiten gerekent de kosten en mifen van Justitie, en de kosten van den Procesfe." Ik zal, waarde Medeburgers ! bier mede eindigen, alzo deze de gewoone paaien van een brief bereits is te buiten gelopen, vertrouwende aan UE., hoewel kortelijk, egter voor het tegenswoordige genoeg, te hebben voorgedragen, en bewezen, dat volgens onze Lands en Stads oude rechten, hij, die ■t Lijf verbeun, geen goed verbeurt. Dat Keizer Karei tegen onze rechten en voorrechten, een andere wet heeft ingevoerd. Dat de woorden Hoogheid, Heerlijkheid, en Domeinen van den Lande, zo die bij de oude, als latere Ordonnantiën en Inftruclien van den Hove, en bij de Plataaten van die tijden voorkomen, even min, als die van Hoogfte macht of Oppergezag, veeltijds niet na hare ware en ■ «gentlijke betekenis toegepast worden. En, alwaar de hoogfte magt, en het opperfte gebied bij  C ?°7 ) bij het geheels Volk thuis behoord, en alzo een Reprefentative Regeringsbeftier plaats heeft, dat uit dien hoofden het Crimen Lcefa majeftatis, eigentlijk gezegd, niet kan begaan worden, als tegens het ganfche Lighaam, en nooit ten aanzien van eenige individuele Leden, ieder in zijn bijzonder. Als mede, offchoon 'er naderhand een Wet of Refolutie tegen de Confiscatie van goederen bij de Heeren Staten gemaakt zij , over welkers al of niet verbindende kragt men tans bedenkelijkheid maakt, en onaangezien pok dat de Burgers en Ingezetenen van Stad en Steden, als mede die van de geheele Provintie , en door het aangaan van de Unie, en door de Vrede van 't Jaar 1648. zodanig in hare oude rechten, welherbragte Costumen en Voorrechten zijn gereftitueert en herfteld, dat 'er geene Confiscatie van goederen plaats hebben kan, om wat misdaden, en onder wat benaming ook: En eindelijk , dat de Heeren van den Hove de bevoegde Rechters niet zijn, om over die, of andere gezegde groote misdaden, eenig Burger van Utrecht, van wat ftaat of qualiteit hij zij, voor hun te recht te ftellen, anders dan met verkorting en benadeling van die rechten en voorrechten, welkers handhaving ieder Regent der Stad Utrecht bezworen heeft. Mij  C 108 ) Mij fchiet thans niets meer overte als HF ^verzekeren, dat ik altoos ben e'n blijven fk c+ t Uw- D' W- dienaar bit St. Jan cn Vriend in t' Jaar JANUS Cornelisz 1789.