1095 D 36  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. hl. Geschenk van Tooneel'stukken , 1841.  HET FEEST VAN APOLLO.   HET FEEST VAN APOLLO, ZINNE S PEL: TER VYFENTWINTIGSTE VERJARING VAN DEN AMSTELDAMSCHEN SCHOUWBURG: DEN XVIlden VAN JEPTEMBKR, MDCCXCIX. DOOR PI ET EK JO HANNES UILENBROEK. Te MS TEL DAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MDCCXCIX.   V an de vroegfte tyden af, en by alle volken, byzonder by de aloude Egiptenaren, by de Grieken en Romeinen, is het gebruikelyk geweest, ter gedachtenisfe van gewigtigë 'gebeurtenisfen, plegtige feesten te vieren (*). '" Dit gefchiedde, naar mate de meerdere of mindere befchaafdheid der zeden, in onderfcheiden ftrydfpelen , vaardige ren- en vtedloo- pen , zingende en danssende koren, of flatige optogten, en plegtige redevoeringen (t)- De feestvieringen zyn ook niet zeldzaam by den Nederlander , en bepalen zich niet alleen tot alge- mee- (*) Banier, la mythologie et les fables Expliquées, tome I. h Paris, 1738. pag. 277. Ct) Bonn, feestviering van cöncordia et libertate-, te Amfteldam, by xlen uitgever dezes, in 4w. 1798. pag. 8.' • 3  meene volksfeesten, maar tevens ook tot feesten van byzondere inftellingen , (lichtingen , of fcholen van wysheid. geleerdheid , kunsten en wetenfchappen. Zo heeft, by voorbeeld, het alleszins roemwaardig letterkundig genootfchap concordia et libertate zyne vyftigste verjaring onlangs in Am. fteldam, overeenkomstig deszelfs innerlyke wezendlyke Waarde, met allen mogelyken gepasten luister, door een plegtig feest gevierd. Wat wonder derhalve dat het kunstlievend en werkzaam ■ bellier des a m s t e l d a m s c h e n s c h o u w- ' burgs COt die leerzame oefcnfchool van fraaije kunstenen wetenfchappen, die, voor de eerste maal, op den I7den van September des jaars 1774, voor den vol- (*),Beflaande uit de commisfarisfen: Mr. samucl iperusz wiselius, Ml'. ryklof cornelio van goens, willem taalman kip, en [I e n D r i K ogel wicht, junior; benevens den fecretaris wille m haverkop.n, w 1 l l e m s z.  volke is geopend geworden , en dus nu vyfentwintig jaar heeft gebloeid , deze heugelyke gebeurtenis ook door een vrolyk feest heeft willen doen gedenken; vooral daar men het eeuwgetyde ,'en de daarop volgende vyfentwjntigste verjaring, des voorgaanden fchouwburgs, op eenc hoogstplegtige wyze gevierd heeft (*}? Het ftukje, tot de tegenwoordige feestviering opgefteld, en hetwelk wy den lezer hiermede aanbieden, meerendeels beftaande uit zingende en danssende koren, behelst eigenlyk niets anders dan eene eenvouwdige lof-offerhande, ter eere van apollo Cf), als den god der dichtkunst, en is niet (*) historie van den ouden en nieuwen am- steldamschen schouwburg , in gr. 8vo. by IVarnars en Dtn Hengst, 1772 en 1774. pag. 17 - 19. en pag. 43- Cf) Le Sacrifice est un aéle de Religion, pal lequel 1'homme reconnoit la Divinité de celui a qui il l'offre, prétend 1'honorer de la maniere la plus autlientique, Ie temeicier des bicns qu'il croit en avoir regus, et lui en dcmander de nouveaux. banier, toni. 1. p. 238. * 4  nicthooger dan eene zinnebeeldige tooneelVerlustiging aan te merken, die haren grootden luister van de muzyk (*) en van eene verdienstvolle uitvoering moet ontfangen. Het bedoelt geheel geen roem dan dien van den fchouwburg voordeel, en den aanfchouwer genoegen, toe te brengen. Het zou zelfs het licht niet hebben gezien, ware het niet dat men by herhaalde ondervinding weet, hoe vele aanfehouwers gaarne verdaan wat op het toorieel gezongen word, hetwelk door het muzykgeluid niet altyd even gemakkelyk gefebieden kan, en fomtyds voltrekt onmogelyk is. Hoe weinig beteekenend dit dutje ondertusfehen op zichzelf zy, is het echter van alle foortgelyke voorgaande dutjes, voor zo verre men weet, hierin geheel kennclyk onderleiden, dat het, onder de bekende namen uit de mythologie, of fabel- g e- C) Gecomponeerd door b. ruloffs, die den fchouwburg Vóót vyfentwimig jaar heeft ingewyd, cn beden noch deszelfs opper - orchcstijieester is.  geleerdheid der ouden, de verdiensten van ten minste eenïgén onzer bekwame thans levende tooneelisten openbaar heeft pogen recht te doen. Men begrypt lichtelyk, uit den aart des ondervverps, van zelve, dat niet alle bekwame voorwerpen des fchouwburgs, ieder afzonder'yk , hier hunnen lof hebben kunnen ontfangen; maar dat ze onder de algemeens karakters van treur-, bly-, zang- en dansfpel hebben moeten worden begrepen. ' Kenners zullen waarfchynelyk veel op dit ftukje vinden aan te merken. Maar , gelyk feitama zegt : uille zinnebeelden heirben toegevendi.eid noodig , en bovenal een zinnespel (*)• Ook zegt vondel, dat luiden, van geen geringe geleertheit t en welenjchap , bij wijlen al te nauwe en Jlrengs kewmee/Iers o^er de pol zije zijn, en niet wel begrijpen hoe die te teer en te edel zij om zulck een hard» proef O Feitama, nagelaten dichtwerken, by Meycr, 1764. in de voorrede voor zyn z'mtiefpel de scha.delyke eigenliefde, bl. 5.  proef uit te ftaen, zonder een groot deel van ha ere aertigl.eid en luifier te. verliezen. Men moet haer inwilligen een voegelijck misbruick, ofntver een noodige vrijleit; gelijck die in meer kunjien , zonderüngh in Schilderijs en Muzijcke , 'verei/cl. t wort (*)• Minder kundigen, wien de nederdaling van Apollo in zynen tempel, op bladzyde 16, door het vermeende dak of gewelf des tempels, als eene onmogelykhcid mogt voorkomen, gelieven te bedenken, dat de ouden ook tempelen hadden , die van boven in het midden geheel open waren (f). Meer over dit kleine ftukje te fpreken, zou wanvoegelykhcid worden. Le fecret denmiyer est celui de tout dire. OVOKDEL, voórzyn tl.arfpd de GEBR0EDERSj .n * Opdtagt aa„ GEEP. AERT VOSSÏUS, l?20, bIidZ. 7. Ct) MONTPAUCON, L'ANTIOUXTé EXPLIQUéE , a Paris, i?aa. Tom. II. fur Jes temples, pag. 49. tont Ie milieu tioit dicovycit. 917. PER-  . PERSONAADJEN. VERTOONERS. APOLLO . . . S. Cruys. MINERVA . . J. Sardet. POËZY . ... Hi Snoek. ME LP O ME NÉ . . J. C. Wattier. TIIALIË . • H. de Bruin. ' EUTERPE . . • E. L. Ruloffs. KALLIOPE . • A. M. Zeeburger. KL IO • • • J- Majofski. ERATO . • S. van Stein. t TERPSICHORE . . J. Gisfer. POLYHYMNIA . • Wed. Rusfen. URANIA ... J. Roos. VINDING . . C. Anderegg. VER N U F T . • C. van Hulst. OORDEEL. . . S. L. Lainbotte. VERSTAND . . J. P. Croefe. DE GOD DER DANSKUNST . . . . Le Boeuf. DE GODIN DER DANSKUNST Ilfppolite Benin. BEVALLIGHEID . A. Kamphuizen. MERKUUR . . D. Kamphuizen. VERMAAK . . J. B. Ncits. Y VER. . . D. Sardet. OEFENING . . M. Snoek. OPPERPRIESTER ' . T. Majofski. PRIES-  PERSONAADJEN. VERT O ONERS. PRIESTER . . A. Snoek. PRIESTER . . J. A. Roos. O I'PERZANG MEESTER . B. Ruloffs. LENTE. ZOMER. HERFST. WINTER. GEVOLG VANAPOLLO, POËZY, ZANGGODINNEN; PRIESTERS, PRIESTERESSEN, \ EN VAN DE VIER GETYDEN. Het tooneel is in Epirus, of Thesfaliën. HET  HET FEEST VAN APOLLO. EERSTE AFDEELING. Aangenaam landfchap. EERSTE T O O N E E L. VERMAAK, YVER, OEFENING. VERMAAK. Wel nu, hebt gy den last, dien ik u heb gegeven, Gedienstige Yver! dan met vrucht volbragt, en zal Dc blyde menigte, tot feestgejuigcb gedreven, Om 't heil dat wy decz' dag beleven, Verfcbynen op myn bede in dit belcoorlyk dal? YVER. Gv zult den gantfehen ftoet hier daadlyk op zien dagen. De milde Herfst, die ons op zyné beurt in 't jaar Als Lente, Zomer, en als Winter kan behagen, Is aan het hoofd der faamgevloeide fchaar'. OEFENING. Geen beter oord wierd ooit verkozen: 1 Nutuur en kunst vereenen hier met fmaak: A De  2 HET FEEST De2enrS,die >t geruisen der beekjes b,y verp02en Der voglen orgelzang, hun 2oete ' Het lagchend veldtapyt, offehoon „u zonder rozen Het noopt ons ^ Uet tot nolyk ÏVER. Ja, 't is ook anes voI verlangen Om zich door u te zien ontftngen, Nu de Amftelaar, dit henglyfc uur, In %t van 't flikkrend blikfemvuur ^ Mavors.beet naar bloed,teIandeenopd;vJoede Bykans door gantseh Europe en Azië doet woeden, Apolloos feest in kalmte viert Zie Lente, Zomer, Herfst, en Winter, bly verfierd, Methunverheugdgevolgreedshuppiendberwaartfpoeden TWEEDE TOONEEL. VERMAAK, Y VER , OEFENING, HERFST liENTE, ZOMER, WINTER, GEVOLG. CHOOR. Men zing* En lpring', Met blyden geest. Ter eere van Apolloos feest. Dam van de vier getydert, OEFE,  VAN APOLLO. $ OEFENING. De groote Apollo, door al 't aardryk aangebeden, Heeft zyne heiige priesterfchaar', Een reeks van vyfentwintig jaar, Ondanks het dreigend krygsgevaar, Tot blydfchap van den Amftelaar, Verliefd op fraaije kunst en vaderlandfche zeden, Met zyn' verheven geest verlicht, Sints hem het loflykst kunstgeflicht In Gysbrechts vest wierd opgericht. Hoe veel zyn we aan zyn gunst verpligt! Men eere hem met ofFerplegtigheden! DANS. CHOCR. Men juigch', En buig' Voor Febus glans, Die, blinkende aan den hemeltrans, Ons vrolyk lokt tot zang en dans. VERMAAK. Ky zenA zyn' zegen van omhoog, Eelonkt ons uit den fbarrenboog, A % ■»•'  4 HET FEEST; En, daar by lagchende ons begroet, Is hy bet, die voor ramp zyn heiligdom behoed. Wen roem', met fchél trompetgefchal, Met bom En trom, Met véél En keel, Met fluit En Iieflyk fnaargeluid, Met zang en dans, In pracht en glans, Hem, die zyn telen fpreid door 't uitgebreid heelal. CHOOR. Cy, die met luister, uit het bünkendst hof der hoven, Uw fiere rosfen moedig ment, Daar gy van 't blozend oost' naar 't vale westen rent, En, als ge in Thctis vloed uw fakkel fchynt te doven, Dan nóch uw' weerglans ons door Febes aanblik zend/ Gy zyt het, die wy juigchend loven! Gy, die het groot heelal doorziet, En aan wiens fcherpziend oog geen ftofje zelfs ontvlied! Ontfang den lofzang, dien u onze erkentnis bied! Geen heil ftreefc ooit ons heil te boven, Verimaad ge ons nedrig offer niet. DANS. y VER.  VANAPOLLO. S y VER. Maar, welk een gouden wolk vertoont zich aan onze oogenl Wat godheid daalt van 's hemels bogen'. 6 Vreugd! ó vreugd! 't Js Majaas zoon! . De blyde boö der hooge goön! DERDE TO O N E E L. DE VORIGEN, MERKUUR. Merkuur daalt in eene wolk. MERKUUR, in de wolk. Tuigcht,feettelingen!juigcht!De klankvan uwcimbalen, De galm van uw muzyk , de dankttem uwer vreugd , Drong dóór tot in de hemelzalen, Heeft heel het godendom verheugd, Daar ze in >t oneindig licht dés blvden hemels pralen. Apol, der dichtten god , wiens onvcnvelkbre jeugd Zich fteeds verlustigt in der fterfclingen deugd, Beval my yllings neër te dalen, Opdat hy, van- uw doel voldaan, Zyn welgevallen u deed door myn' mond verftaan: Treedt allen tcmpelwaart, om daar uwe offerhanden, Op zyner ingelyfden fpoor, A 3  6 HET PEEST Ju 't hem gevvyde heilig koor, Op 't plegtig feéstaltaar te branden. Merkuur vaart weder op. J^IE R DE TO O NE EL. VORIGEN, BEHALVE MERKUUR. CHOOR. Komt, treden wy m Fefaus koor: Dat hy diar onze juigchftem hoor'! Zyne in£elyrden gaan ons vóór: Zy eeren hem met dankbren geest. Iü Peiin! »t ;s fcest! is feest, Iö Pean! 't is feest! DANS, Einde van de eerste ajdeeling. TWEE-  VANAPOLLO. 7 TWEEDE AFDEELING. De tempel van Jpollo van binnen. Beeld' van jépollo. Outer. Offergereedfchap en fieraden. EERSTE T O O N E E L. •RIESTERS, PRIESTERESSEN, VERMAAK, YVER, OEFENING, GEVOLG. De priesters en priesteres/en treden in eert Jlatigen marsch op, gevolgd van- alle de overi. gen , die zich in ryen fcharen. DE OPPERPRIESTER, tegen allen. Welaan, geliefde gunstelingen Des gods, die uit Latona fproot, Toen zy, die Junoos wrok ontvlood, In vreesfelyken barensnood, Hem teelde op Delos grond uit baren vruchtbren fchoot, En gouden overvloed uit de aarde zag ontfpringen, Terwyl de zefirs hem op hunnen arm ontfingen: . A 4 't Voegt  8 HET FEEST 't Voegt ons den fchénkér van de boögftè zegeningen, Den vader van het licht, verheugd, ter eer' te zingen: Zyn goedheid is oneindig groot: Hy heeft een reeks van vyfentwintig jaren Zyn kunstkoor, hem ter eere aan 't Ifoopryk Ygebouwd, Ter gunst der werkzame Amftelaren, Met welgevallen fteeds aanfchouvvd, En 't zegenryk behoed voor rampen en gevaren. Brengt bloemen , wyn,cn meel,en wierook op dealtarcn, Daar wc in zyn heilig koor vergaêren, En heft, heft vrolyk aan, op 't klinken van de fnaren: Zingt juigchend zynen lof, gewyde priesterfebaren! Zyn gunst, waarop wy dankbaar ftaren, Is eindloos meerder waard' dan 't fynst gelouterd goud. C II O OR. I of, lor zy Febus in den hoogen! Lof, lof zy zyne onfehatbre gunst! Zyn goedheid blinkt voor aller oogen ! , Ily is de vader onzer kunst! I.of, lof zy Febus in den hoogen! Lof, lof zy zyne onfehatbre gunst! Marsch  V A N A P O .L L O. 9 Marsch 'van de pri***» en priesteresfin den gantfehen tempel en het outer rond. Men brengt offerhanden van bloemen, uyn , meel, en wiero0k,oPhetouter,datontJlokenword, terwyl 'er een vrolyte godsdienstige dans plaats heeft. EEN PRIESTER. Wat ongemeenen ftoet zien wy ons hier genaken 1 Wat hemelmajesteit gloeit op de blyde kaken! Hoe minzaam groet men ons in Febus koorgewelf! Goön! 'k ZieMelpomené! ik zie Thalië zelf! TWEEDE TOONEEL. ALLE DE VORIGEN. VINDÏNG, VERNUFT, OORDEEL, VE RSTAND, EUTERPE, DE GOD EN GODIN DER DANSKUNST, BEVALLIGHEID» GEVOLG. MELPOMENÉ. Geliefden ! wy, gewoon aan treurige gedachten, Aan akelig gefchrei en bittre jammerklagten; Wy , die geen andre vreugd ooit fmaken , dan die uit Den Moedigen triomf des heldenmoeds ontfpruit A 5 y'  ïo HET FEEST Wy, uit ons rouwpaleis, op Pindus kruin verbeven Waaraan reeds eeuwen tyds den fchoonfïen luister ge'ven Daar >t met een honderdtal van marmren zuilen praalt' En oP welks wanden niets dan rampen zyn gemaald; ' . Waanü fflen fiddrend van kilien fchrik beogen ■ Waarin zich 't o0g verliest in onafzienbre gangen ■ " ' Waar niet één ,ucbtig bIoemfje ms y^J^ Waar * * zieh grootseh vertoont in fiatelyke pracht; Waar „Iet dan graven zyn, dan vrcesfelyke febimmen, ie'Wee,C' met]°^e" «itd'afgrond opwaart klimmenWaar mets dan zuchten, niets dan frakken word gehoord' En 't naarstgekermin'teindein bloed en tranen finoort' W>', tot u afgedaald met onze treurgefpelen, Wy komen in de vreugd va„ mven feestrei ^ Zie Vinding, zie Vernuft,zie Oordeel, en VeruandVeréfnigd bieden ze ons de liefderyke hand • Zy zyn de fieunfels van ons aanzien, ons vermogenMet hen verwekken wy of rcbWk of mededoogen: Aü Bat0OS cdd^o°«zy„'gUuendankbetuigt CjuigCht; Aan Febus, die zyn koor in Amftels gryze muren VICTde Van eene «» tyds woede deed verduren. THA"  VANAPOLLO. ïi THALIE- En ik, die altoos lagch, die van geen treuren weet; Ik, fteeds tot blyde fcherts, tot vrye boert gereed; Ik, die de dwazen met hunne eigen zielgebreken, Op 't vrolyk fchouwtooneel, vry uit den gek doe ileketU Ik, die alle ontucht doem , en alle wulpsheid vloek, Silenus diep veracht, maar Momus byftand zoek, Niet min' dan Melpomene Apollo hoog wil eeren, Ik kom ,zo 't mooglykzy .deblydfchaphier vermeêren. Ik heb daartoe niet flechts Euterpe hier geleid, Opdat zy de ooren ftreel' door haar welluidendheid, De harten overheer' door keur van kiefche toonen, En 'tfchaatrendst handgeklapbaar kunstkracht nioog'bdooMaar, in myn bly gevolg, datlagchende u begroet, Word ook de god des dans en zyn godesfe ontmoet: Zie, zie hem Jupiter in houding en gebaren, Den grooten Herkules in kloekheid evenaren ; En echter vaart by op gelyk een lichte veêr, En ftort op éénen voet bewegingloos ter neêr; Zie haar, met losfen zwier, bevallig herwaart treden: Hoe golft het gazen kleed haar langs de omgorde leden! De gulle blyheid is op haar gelaat gefchctst, Daaï  is HET FEEST Daar in den dans haar voet de fchèutjes gras ni»t kwetst; Ja, zy is Venus zelve in 't oogbetoovrend dansten; Zy is de ontloken roos, béftraald door Febus glansfen, De keurbloem van Apol, wiens koesterende gloed Haar lieflyk ftreelt, en kuscht, en welig blozen doet. Dit edel godenpaar zal de achtbre feestgezangen , Op welgetelde maat, door vluggen dans vervangen; Terwyl Bevalligheid aan alles luister geeft: Zie haar, in 't wit gewaad , waaröp geen fmetje kleeft, Ten blyk' dat de ondeugd nooit haar ziel bezoedeld heeft, Slechts met één bloem op 't hoofd , aan myne zyde pralen: ïlaar oog fchiet vonken vuurs, die in de harten ftralen: In ongedwongen zwier is zy de dansgodin; In zagte uitnemendheid de moeder van de min; Ja, zy bekoort het all' waar ooit haar voeten treden , En is zelve onbewust van haar bekoorlykneden. Zing, opperpriester! zing ons Febus lofzang vdo'r: Wy heffen-met u aan in zyn geheiligd koor. BE OPPERPRIESTER. Den blonden Cynthius, den vader der poëten, Op Pindus kruin in 't eeuwig licht gezeten, Zy hulde en glori toegebragt»' "y  VAN APOLLO. 13 Hy doet alles gtoeijen, Bloeij en, - En van zegen overvloeijen 1 Wee wie zynen dienst veracht'. CHOOR. Hy doet alles groeijen, Blocijen, En van zegen overvloeijen! Wee wie zynen dienst veracht! EUTERPE. Wie zou hem ftraffeloos braveren? Der Grieken grootfte held In 't veld, Die 't ftrydbto Troije deed in puin en ascb verkeeren, Theslaalfche Achillcs, Thetis zoon, De zege in ftryd op ftryd gewoon, Als 't briefchend oorlogsros, by 't ramlen van de fperen, By 't klettren van 't verdelgend fhal Op helm of beuklaar van metaal, Hem, fnuivend, joeg ter zegepraal, Moest, op de omvergewroete wallen, Door Paris, voor Apol in 't ftof ter neder vallen. De reusdraak wierd door hem genacht; Ver-  H HET FEEST- Vermeetle Marfyas getuig' van zyile En Mdas bad gewis 2yn wrMMraf „iet Zetf, 't fier Cyklopendom, welks bVkSm ,,y m, door Zyn1 fikfcllcn pyIj fa de dndciooze ^ TIIALIE. Hy is niet minder groot in goedheid dan in magt; Hy heeft, ten dienst van 't menfcbelyk gefiaeht, Genees- en zang. en dicht- en fpeelkunst uitgedacht. Wat immer adem bebbe ontftngen Verheeriyk' hem in lofgezangen! Den blonden Cyuthius zy eeuwige eer gebragt! DE OPPERPRIESTER. Gy, teére maagdcnrei! gy, fiere jongelingen ! Helpt ons den lof van vader Febus zingen! C IIO O R, Verlichter Van het groot heelal, Die is, die was, en wezen zal! Onfehatbre vader van 't geliefkoosd negental! Befcberm, befcherm de aan u gewyde daken! »yf, blyf uw tempelkoor voor allen ramp bewaken! Verban der kunsten bastaards '■ Begunstig de achtbre Poëzy! Zo vieren wy, 7. % Ver  VAN APOLLO. i5 Verheugd en vry, Tot «er van 'c Y, Niet Hechts dit heuglyk feestgety', Maar zo moet zelfs uw koor, in Amftels gryze muren, 't Geweld des Herken tyds eeuw uit eeuw in verduren! Uw goedheid blyve altoos zo groot als uwe magt i U, blonde Cynthius! zy eindlooze eer gebragtl Dans van den god en de godin der danskunst, en gevolg, EEN PRIESTER. Maar, dc hemel fluit zich open! Welk een heil Haat ons te hopen! Zie, Latonaas groote zoon, Febus, daalt uit zynen troon. Laat ons, in het fïof gebogen, Juigchend zynen lof verhoogen! 't Hartverrukkendst maatgeluid Drukk' hem onzen eerbied uit! CHOOR. Laat ons, in bet (lof gebogen, Juigchend zynen lof verhoogen I 't Hartverrukkendst maatgeluid Drukk' hem onzen eerbied uit! Allen knielen\ DER-  16 HET FEEST DERDE T O O N E E L. DE VORIGE N, APOLLO. 'APOLLO, in eene wolk nederdalende, en daaruit tredende. Rystop.myn kindren' ryst. Hoe kan uwvreugd my fireelen! Gepaste vrolykheid behaagt bet godendom. Ikzelf, ik kom, verheugd , in uwe blydfcbap deelen. . Dat de afgunst, datdenyd, voor uw geluk verftomm*. CHOOE. Welkom, welkom, vader Febus! welkom uit de hemelzalen! AH' wat ademt, ademt louter om uw' lof' in top te balen! Waar ge uw ftralcn Neer laat dalen, Gaan u vreugd en welvaart vóór. Welkom uit de hemelzalen! Welkom in uw tempelkoor! APOLLO. *t Is nu een reeks van meer dan honderd zestig jaren , Dat my in Leeuwendaal een eerkoor wierd gedicht. Zy, die, door mynen geest verlicht, Den lof der hooge goón verbreiden op hun fnaren, Eu dus dc fterfe'yke fchareu , Ver-  VAN APOL L' O. 17 Verlieven doen op deugd en pligt, Zy hebben 't tot vermaak en oefning ingericht: Wie denkt niet, dankbaar, met een flreelend zielgenoegen, Aan korenhart , de groot , aan koster., vondel .hooit, Wier glori, door geen tyd verdoofd, Alle eeuwen blinken zal om 't loflykst letterploegen, Alle eerste zuivraars van de Nederlandfche taal, Alle eerste lichten iu 'l ontluikend Leeuwendaal, Te lang toen afgemat door 't moordend oorlogsftaal. Aan hen, aan hunne zucht tot nutte kundigheden , Tot fcherping van 't verftand, tot kweeking van dezeden, Dank ik myn eerste koor in Amftels gryzen wal; Aan de eer der dichtrenfchare, aan v 0 n d e l bovenal, Die, daar by zynen naam voor't fterven heeft beveiligd, Met zynen cysbrecht my dat koor heeft toegeheiligd. Daar bloeiden, in dien vroegen tyd, .. Ondanks het grimmen van den nyd, Thalië en Melpomeue om ftryd, Totdat, na honderd jaar, een myner lievelingen, De ma ure, groot in deugd en kunst, Wiens dichtroem de eeuwen zullen zingen, Hy, wiens jacoba naar onfterflyke eer mag dingen. Tot vreugd des Amftelaars, die de afgunst fier vertreed, B Het  18 HET FEEST Het eeuwgetyde vaö myn' tempel vieren deed. Sints heeft een myner braaffte zonen, Die leeuwendaal HERSTEt.d aan d'Amfteldeed vertoonen, De nyvre pater, die de harten hield verrukt Zodra zyn vlugge hand flechts 't fpeeltuig had gedrukt, En die by 't'nageflacht zal leven Zo lang men ware kunst verdienden lof zal geven, Na vyfentwintig jaar, myn eerkoor, bly van geest. Op nieuw verheerlykt dooreen juigchend vreugdefeest. Maar, onbeftendigheid der ondermaanfche dingen! De tyd, die, in zyn' woesten vaart, De praalgeffichten , zelfs door de eeuwen grooSh^el In 't eind' niet voor hunn' val bewaart, Ontrukte eerlang 't verderf, dat op vernielen Haart, De fakkel, die verdelging baart, En fchudde ze uit langs 't koor, de waereld door vermaard, Totdat het zyn verheven daken In lichterlaaije vlam zag blaken,Ja, in een zee van vuur, die, golvende op van de aard', Door rook en fmook gefiuwd.de Harren fcheen te raken, Weêr aan den flofklomp wierd gepaard: 't Was of het reuzenheir, door feilen wrok aan 't branden, Uit Etnaas gloeijende ingewanden, ft Heel-  VAN APOLLO. 19 't Heelal in bare vlam deed ML Doch, fchuiven we een gordyn voor all' die yslykheden, Met onbezefbren fchrik geleden. Het ftalen lot word nooit verbeden. ■ Toen fcheen myn eerdienst afgedaan. Vooroordeel, Domheid, Dweepzucht, Waan, Die, uit den vloekpoel opgetreden , Getrouw elkanders zy' bekleeden, En 't menschdom yzren kluisters fmeden, Beftonden onderling, in fpyt van 't licht der reden, De handen in elkaêr te flaan, En hitften 't bygeloof ten val der kunsten aan. Hun woest gezag moest echter eindlyk dalen: Dank, Yver, Oordeel, en Verftand! De Batavier kan in een nacht van dwaasheid dwalen; Maar, bied de reden hem de hand, Dan rukt hy zich van 's afgrouds rand En zal ftraks ï'oemryk op zyn dwaling zegepralen: Zo zien wy, na de nacht, die moeder aller. fchand', Aurorc, - in 't rozenkleed, aan 's hemels ruime zalen, Met vrindelyken lagen de ontfluimrende aard' beftralen. Een nieuwe tempel rees in Gysbrechts ouden muur. De vreugd herrees met zyne wanden. Ba fc**  en HET FEEST Da^r deed men, my ter eere, een heilig offervuur Op nieuw geveste altaren branden: Daïr heeft de liefling van myn hart, Wiens roem den tand der eeuwen tart Om zyner vingren dans op fiksgefpannen maren. Wier klanken fcbier de mynen evenaren, t Toen reeds, om onvermoeide vlyt, De liefde en lust van myne zangrenfcharen, Myn kunstkoor plegtig ingewyd Voor 't oog van duizende Amftelaren; Dci-fr mogt de tiende zanggodes, . (vrouwen, Van merken, de eeuwige eer van Neêrlands grootfïe De rvk, dat kunstjuweel dier eedle zangeres, Als 't eerste meester/hik op 't hoog tooneelaanfchouwen. Met recht viert gy dan , dezen dag, 't Gedenkfeest van myn' nieuwen tempel; Met recht betreed men zynen drempel En toont den goón wat liefde en dankbaarheid vermag; Maar 't geen my veel verwondring moet verwekken, En 't geen ik u ongaarne moet ontdekken, Is dat ik hier tot nu de Poëzy niet zag. Neemt zy geen deel in 't feest der offerplegtigheden? Waarom verfchynt zy niet? wat is hiervan de reden? Word  VAN APOLLO. ü Word zy misfchien wel zelfs veracht ? Haar afzyn had ik niet verwacht. M E LP O M E NÉ. Helaas! helaas! daar zyn 'er velen, Die, 'k weet niet door wat geest geleid, Haar, op de hooge fchouwtooneelen, Te dwaas befchouwen als eene overtolligheid. Corneille, de eer der treurpoëten, Racine, Vrankryks grootfte roem, Voltaire, dien ik niet dan met verrukking noem, Dit drietal halve goón, by my ten troon gezeten, Door champmesl.c, clairon , en dumesnil, verrukt, Eene eeuwige eerekroon hen op de kruin gedrukt, Is by het menschdom fchier vergeten. thalie. Ware ik niet vrolyk van gemoed, 'k Zou u dezelfde klagt doen hooren: Destouches en molière is't eigenst lot befchoreu Dat Melpomeeu zo ernstig klagen doet. apollo. Welaan , begeven we ons naar Pindus hooge tinnen, Voor 't oog van all' de zanggodinnen, Die hen , die haren rcem beminnen, B3 B*  22 HET FEEST By 't billyk nageflacbt onfterflyke eer doen winnen: Drfrfr drukke ik rayn' geliefden zoon, Die Orfeus en Amfions toon, Op zyne welgeftemde fnaren, Bevallig famen weet te paren, Eehe onverwelklyke eerekroon Op zyn verzilverende hairen. 't Is alles ééit vol vreugd om 't plegtig feestgety'. De goddelyke Poëzy, Aan 't hoofd der Helikoniaden, Die zich in letterlekkerny, In reinen hemelwellust baden, En nimmer zich daarin verzaden, Voere op het negental fteeds de opperheerfchappy; Maar nooit moet de eigenmin zo verre haar verblinden , Dat zy niets fchoon dan bare kunst zou vinden: Welfprekehdheid heeft fchrandre en doorgeleerde vrinden, Die in hunn' Houten ftyl aan vaersmaat zich niet binden, En wier gewrocht het merk der eêlftefchoonheid draagt; Verandering van fpyz* behaagt. Alleen 't gebrekkige dient wyslyk weggevaagd. Laat vry het nachtgcbroed, uit d'afgrond opgewasfen, Door zyn ondraaglyk krasfen, De  VAN APOLLO. 23 De dwazen voor een wyl als waar"t door kunst verrasfchen, 't Stort' weêr ten afgrond, waar zyn aanzyn uit begon'. Slechts voor een korte poos bedekt een wolk de zon. Apollo vaart weder op. CHOOR. Lof zy Febus in den hoogen! Lof zy zyne onfehatbre gunst! Zy blinkt uit voor aller oogen! Lof den vader onzer kunst! Laat ons, in het ftof gebogen, Juigchend zynen lof verhoogen! 't Hartverrukkendst maatgeluid Drukk' hem onzen eerbied uit! :Allen knielen, terwyl Apol verdwynt. Einde van de tweede af deeling. B 4 DER-  24 HET FEEST DERDE AF DEELING. De berg Pindas. Lustwaranden van Apollo. Een eeretempel in het verfchiet. EERSTE T O O N E E L. apollo, uit den tempel tredende, en poezï voorwaart geleidende, gevolg. apollo. \ olfchoone Poëzy, voldoe Apols begceren: Onttrek u niet aan 't feest dat heel dit oord verheugt: De dwaasheid moge een wyl op 't aardryk triomferen; Eens zwicht z.y voor 't verftand, als de ondeugd voorde (deugd. poezy. Myn vader, 'k zal gereed my naar uw wenfchen fchikken; 'k Zal juigchen in uwgunst, die 't menschdom heil bereid; 'k Zal jnigchen in dèes dierbare oogenblikken , Nu alles>üwen lof-.Verbreid: « Dees dag/eischt biiiyk niets dan gulle vrolykbeid. Maar, kan men 't hart van zorg ontladen , Als we ons op 't hoog toonecl doordwazen zien verfrhaden? Als onmagt of als oiiverftand Ons  VAN APOLLO. 25 Ons fchaamteloos van oMar verbant? Gebied Hechts ernstig uit den hoogen, Dat fiere Melpomeen, die , door haar kunstvermogen; De teêrfte tranen lokt uit de ongcvocligfte oogen, Haar' invloed zonder my niet fehenk', Noch dwazen met haar' ncktar drenk'. Gebied Hechts dat Thalië, altoos tot vreugd genegen, Haar' onwaardeerbren hemelzegen Niet aan onwaardigen bedeed', Of zonder my het hoog tooneel betreed'. Gebied vooral Euterpe, als zy, met haar gefpelen, In tooverenden zang de harten wenscht te ftreelen, Dat zy niet zonder my haar goddelyke luit Aan wie het zy hebbe uit te deelen: Zy fchopp' de onheiligen uw heilig kunstkoor uit! Wie ons gebloemte op 't hoog tooneel durft doemen, Beroove ook de aarde van haar bloemen ! APOLLO. Geliefde dochter, wees voldaan: De dag der eer breekt glansryk aan: De domheid zal gewis in eigen waan verfmooren. Alreê deed Delfis godfpraak hooren, Dat haast de gouden eeuw voor't menschdora word herboren. B 5 p0"  26 HET FEEST POEZY. Heil! heil het kunstkoor aan het Y! Apollo zelf befchermt de fdroone Poëzy ! C H O O R. Heil, enz. T TrE EDE TOONEEL. APOLLO, POEZY, NEGEN ZANGGODINNEN, VINDING, VERNUFT, OORDEEL, VERSTAND,DE GOD EN GODIN DER DANSKUNST, BEVALLIGHEID, GEVOLG. De gcheele menigte verëenigt zich met het choor, Ziende dat Apollo Poëzy by de hand heeft. ALLEN, behalve Apollo. Heil! heil het kmistkoor aan liet Y! Apollo zelf befchermt de fchoone Poëzy! APOLLO. Zie, welke fchitterende glansfen! Mincrva daalt op Pindus neêr. Hoe fpieglen m haar' glans zich air de hemeltransfen! Haar^ komst fchenkt ons de blinkendlte eer. Verdubblen wé onze vreugd met zangen en met dansfen. EU»  VAN APOLLO. 27 EUTERPE. Daal, Minerve! daal, ei, *ial! Waar de wysheid, ongebeden, zicb begeeft by hare vrinden, Daar is wiii geluk te vinden, Dóaï, der kunsten zegepraal. CIIQ O R. Daal, Minerve! daal, ei, daal! DANS. DERDE TOONEEL, ALLE DE VORIGEN, MINERVA. MIN ER VA , uit eene wolk treilende , dte weder opvaart. «Geliefden, die, om 't heil den Amflelaar weêrvaren, Door keur van zang en fnaren, Den goón uw blydfchap op deez' feestdag wilt verklarenl Hoort wat myn hart van u begeert, Opdat gy duurzaam by Minerva word' geëerd. Vooral gy, Melpomeen'! gy, die, zo fier als edel, Bebloede lauwren hecht op uw' verheven fchedel! Gy, die, door drift op drift gefolterd of gcftreeld, In Febus tempelkoor de hooge treurrol fpeelt! Gy , uit wier vlammend oog geduchte blikfems ftralen! Gy,  28 het feest Gy, die tirannen in hun niet doet nederdalen, En Haven opheft uit het flyk! Gy, die 't opmerkzaam volk, een' leeuw die loert gelyk, Gedwee maakt voor uw Hem, in nadruk zo byzonder! Gy, in der driften kalmte een zielvertedrend wonder, En , in den toorn, Jupyn, gewapend met den donder! Bezef de krachten van uw nooitvolprezen kunst! Zie uwe dienaars zich verdringen om uw gunst: Hun boezem bygt en zwoegt; en,daadlykaan't bedaren, Ziet ge op uw Harend oog hun dryvende oogen (laren. Die hoogst verbaasde drom, van vrees zo bleek als't graf, Meet zyn vermaak geheel naar uw beweging af: Nu, fprakeloos van fchrik, op 't zien van uwe trekken, Kan elk Hechts door geween zyn hartsgevoel ontdekken ; En dan geeft kreet op kreet, die uit den boezem welt, De bange harten lucht, te lang door angst bekneld. Dit alles is uw werk; dit alP zyn we u verfcbuldigd ; De tranen, die ge ontwringt, zyn offers u gehuldigd ; 't Zy ge, op den grootfehen heldentoon , Een' vuigen nero fchetst als 'tfebuim der aartstirannen, Die, ondanks volk en raad, zich nestlende op den troon, Met fcbelmfche vleijers aangefpannen, Balddadig,de achtbre deugd van de aard' poogt weg te ban' 't Zy  VAN APOLLO. 29 't Zy ge ons een' eedlen titus maalt, Wien louter menfchenliefde uit minzame oogen ftraalt, En die elk dag zelf houd verloren, Waarop hy 't menschdom niet door weldoen kan bekoren; Of als ge een' gryzen edipus, Opdat hy 't vuur van 's hemels gramfchap blusch', Zich de oogen uit het hoofd doet fcheuren, En hy, in 't zielverflindend treuren, ■4 Dan, met de tranen, die hy plengt, Een' ftroom van drabbig bloed vermengt. En gy,wie huigchlaar, dwaas en guit end weeper vreezen! Gy, die, al fpottende, in uw kunstvol fpiegelglas, Den mensch zichzelv' vertoont, die zich een raadfel was ( Gy, vrolyke Thalië, om uwe boert geprezen! Gy , die elk ftreelt, en niemant kwetst, Schoon uw verheven fcherts de feilen lagchend fchetst! Gy , die de rimpels llrykt uit ieders zorgvol wezen, En jeugd en grysheid lokt ten trippelenden dans! Gy dingt, verrukt door Melpomenes glans, Niet min' met vrucht naar d'eêlllen lauwerkrans, Als gy, in fprekende tafreelen, Op zedelyke fchouwtooneelen. Ten einde de achtbare ernst in uw vermaak kan deelcn, Ge-  I! 30 HET FEEST Gepaste hekeling een blyde rol doet fpelen, 't Zy ge ons een' menfchenhater toont, Of leert wat vuile togt in 't hart der vrekken woont, Of met een' kwistgoed, vol gebreken, Ons fchaterend den gek doet Heken! Gy, wie ik waan te zien, 't oog gloeijend van vermaak, Met ongedwongen zwier, naar uitgelezen fmaak, Scherp zonder bitterheid, beminnelyk, lieftallig, Zo geestig in gefprek, als fprakeloos bevallig; Daar gy van't fchraalfte veld noch rype vruchten maait, De kunst vormt tot natuur, en zelfs natuur verfraait; En, fchertfende in den kring waar gy word aangebeden, De waereld dwingen kunt tot betering van zeden! En , eindlyk, gy, wier zagt, wier ftreelend Itemgeluid Onze ooren 't heiligdom der harmonie ontfluit! Gy, wie de vliegende orgelkelen Begroeten op 't gelei der fchelle filomelen, Wier zoeten tooverklank gy eindloos overtreft! Euterpe.' die de ziel ten blyden hemel heft, Als gy, met Febus echte zonen, Op keurig mamgeftelde maat Van hayden of mozart,verheugd ten reije gaat, Eu aller ooren boeit aan uw verheven tonen! Gy,  VAN APOLLO. 31 Gy, op wier blyde komst het beekje zagter ruischt, ' En Zefir molliger langs 't wiegend bloemtje fuist! Gy allen, die, verëend, door grootsch elkaêr te fierken. Met onweêrilaanbre kracht op 'tmenschlykhart kuntwer- (.ken, Daar ge all' wat u omringt bezielt, En alles voor uwe outers knielt! Zyt fieeds der vromen fteun, de geesfelroê der boozen! Draagt zorg dat door gefprek, gebaren, noch klcedy • Apolloos heilig koor ooit verontreinigd zy: Vermaak blyv' 't hoogde doel door kunstliefde uitgekozen, Maar nimmer't laag vermaak waarvoor de deugd moet bloezen. Spoort all' wat u bemint tot zuivre godvrucht aan: Daaruit, daaruit-alléén , kan wiir geluk ontdaan. Zingt, zingt de glori der oudvaderlyke zeden, En dondert tegen hen, die eer en pligt vertreden! Vermyd den ftaatsorkaan, die 't all' in oproer zet; Maar leert gehoorzaamheid aan 's lands geftaafde wet. Zo zal de booswigt zich aan uwe voeten krommen; Zo zal de bleeke nyd voor uwe kunst verdommen; Zo ziet ge eerlang- uw' roem ten hocgfïen top geklommen! De ware wysheid ftrekt de weten fchap ter gunst; De onwetendheid alléén is vyandin der kunst. MEL-  32 HET FEEST MELPOMENÉ. Godes! u wenfchen we altoos te ecren! THALIE. B!yf altoos onder ons verkeeren ! EUTERPE. Help ons de kunsLbedervers weeren! ALLE DRIE. Zo zullen we uwen roem venneêren! Zo Itorte elk, die uw hulp veracht, Voor eeuwig in des al'gronds nacht! DANS. LAATSTE TOONEEL. ALLE DE VORIGEN, VERMAAK, YVER, OEFENING, OPPERZANGMEESTER. Vermaak, Tver, en Oefening, geleiden den Opperzangmeester op het tooneel. Y VER. Zie hier hem, die, vdrjr vyfentwintig jaren, Uw' tempel 't eerst heeft ingewyd. Apollo zelf drukk' hem een' eerkrans op de haircn, Verdiend door zyne kunde en vlyt. Hy 's noch, ondanks den gryzen tyd, * ' De  VAN APOLLO. 33 De lust, de liefde en de eer van Febus zangrenfcbaren. APOLLO, Ontfang, geliefde zooi]! voor 't oog van 't negental, Voor 't oog der Poëzy, van Zang- en Danskunst tevens, Ja, onder 't roemrykst lofgefchal, Voor de oogen van al de aarde, in vollen bloei uws levens, Deze eerkroon uit Apolloos hand! Bly f jaren 't waardig doel van 's hemels zegeningen 1 Help jaren, met den rei van myne gunstelingen, Den lof der hooge goden zingen! Zo blyve uw deugd, uw kunst in (land Zo lang 'er denkbeeld blyft van 't vrye Nederland ! DE OPPERZANGMEESTER. 't Is minder in den lof, my juigchende opgedragen, Dat ik een (tredend welbehagen, Een wezendlyk genoegen fmaak, Dan in 't bezef dat ik myn dagen Beltced, myn' medemensen tot nut en tot vermaak: De vurigfte van myne wenfchen Is 't waar geluk van alle menfehen. EUTERPE. De vurigfte van zyne wenfchen Is 't waïir geluk van.rille menfehen. C CHOOK..  34 HET PEEST CHOOR. De-vurigfte van zyne wenfchen Is 't wfcir geluk van dlle menfehen. DANS. OEFENING. Zo word verdienste en deugd, waar warewysbeid woont, Door Febus eigen hand met eeuwige eer bekroond! Zo word de moed ontvonkt in zyne lievelingen! Zo zullen Yver en Vermaak, Opdat de deugd in kunstmin blaak', Door my, met nieuwen lust, naar nieuwe lauwren dingen! Zie Hechts boe Yver fteeds van jeugdig kunstvuur brand: Hy vraagt niet naar 't verloop der jaren, Als hy, ten roem van Nederland, Vermaak ten reije voert voor 't oog der Amftelaren. Zo ftrekk' dit vrolyk feest, dat Febus eer verbreid, Ten prikkel, op den weg ter hooge oniterflykheid, Voor elk, die deugd en kunst bevallig weet te paren! CHOOR. Heb dank, verlichter van 't heelal, Die is, die was, en wezen zal! Onfehatbre vader van 't gelici koosd negental! Be.  VAN APOLLO. 35 Befcherm, befcherm de aan u gewyde daken! Blyf, blyf uw tempelkoor voor allen ramp bewaken! Verban der kunsten bastaardy! Begunstig (leeds de Poëzy! Zo vieren wy, Verheugd en vry, Tot eer van 't Y, Na vyfentwintig jaar weêr 't heuglykst feestgety'! GROOT SLUITBALLET. EINDE.