E D I P U S, TE" K O L O N Ej ZANGSPEL. VRy NAAR HET FB.ANSCH. VAN G U I L L A R D. *tü Z Y K VAN S A C C III N I. DOOR PJETER yOII^NNES UTLENBROEK. Te AMSTELDAM, by PIETER JO HANNES UYLENBROEK, MPCCXCIX.   Ie fpeïïach ïyrique rfest qu'une imitatïm des fasfions héroïques & de kurs effeis. B ATTEUX»  PERSONAADJEN. EDIP VS. THESE US. POLINlCES. AN Tl'GO NÉ. ERlFILÉ. DE OPPERPRIESTER. PRIESTERS. TRIESTERESSKN. EEN WAPENDRAGER. EEN KOORZANGER. KOLOONSCHE en ATHEENSCHE MEISJES. EEN ATHEENSCH MEISJE. VOLK. SOLDATEN. WACHTEN. GEVOLG. EDI-  E D I P U S, T E K O L O N E; ZANGSPEL. EERSTE BEDRYF. liet tooneel verbeeld eene open vlakte, in de nabyheid van Athene, welke Jlad zich in het verfchiet vertoont. Aan de eene zyde des tooneeh is een cypresjenwoud, dat den tempel der Eumeniden bedekt, wiens hoofdpoort echter vóóruitfpringend en zigtbaar is. EERSTE TOONEEL. THESEUS, POLINICES, ERIFILE, GEVOLG. THESEUS. R E C 1 TA T 1 E F. O een fnoode broeder Zal den zetel u ontrooven; Neen , prins! myn volk als ik erkent uw recht tot wraak: Natuur en wetten zyn 't die u den troon beloven, En Polinices recht is aller vorsten zaak. A ARIA.  2 E D I P U S, AR I A. Myn dochter zal ten pand verftrekken Van 't heuglyk ftaatsverbond, waartoe ik thans befluit: De trouw, die ik haSr doe voltrekken, Maak' van ons beifler ryk de fterkfte grondzuil uit. POLINICES. RECITATIEF. Ach, *t ryk, waarnaar ik haak, kan minder by my gelden, Dan fchoone Erifilé, door u my toegeftaan; Bezield door haar gelaat, gerugüeund door uw helden, Wat vyand kan myn' arm ontgaan? ARIA. Der goden zoon, Alcides vrind, der volken hoeder, Vorst Thefeus wapent zich voor my. Trouwlooze ziel! ondankbre en fnoode broeder.' Ethéokles! ö, ridder vry! De fchoonheid en de moed vereenen. Sta, fta van fiddering verftomd! Wil hen, wil hen gehoor verleenen! Wee! wee u! wee.' uw koning komt. TWEE-  ZANGSPEL. 3 TWEED E TOONEEL. DE VORIGEN, VOLK, SOLDATEN. THESEUS. RECITATIEF. Bewoners van Kolone en burgers van Athenea ! Deelt in het ftaatsgeuik, ons dezen dag verfchenen: Ik neem deez' jongen beid tot vrinden fchoonzóonaan. 'k Wil hem op Thebes troon herftellen. Gy, deelgcnocten in myn grootfche heldendaêu! Zweert, zyne hatren néér te vellen. CHOOR VAN SOLDATEN., Wy ftaan voor hem vol moed; in'tbloedigstilrydperk pal. Laat hy uw faeir ten aanval nopen, En Thebe fluit' haar poorten open, Of tot den laatften man vergam we op haren wal. Thefeiss plaatst zich op een' troon, Poünices en Erifilé een weinig lager; de Jbldaten trekken hen voorby. EEN WAPENDK.AGER. RECITATIEF. Gy hoorde'Thefcus last en vorstlyk welbehagen; A 2 Volgt  4 E D I P U S, Volgt dan het legerhoofd, door hem u voorgefteli Befchermers van den ftaat en ftraffers van 't geweld! Gy moet, daar de eere u roept, der eere u waard' gedragen. Defoldaten verrichten verfcheiden krygsoefeningen, en verwyderen zich. DERDE TOONEEL. THESEUS, POLINICES, ERIFILE, VOLK. Jonze Koloonfche en Atheenfche meisjes brengen Erifilé gefchenken. CHOOR VAN MEISJES. Trek heen, regeer, ö roem der ryks vorstinnen! 6 Dat uw vorstlyk echt u hoogst gelukkig maak'! Is 't billyk dat uw zorg voor nieuwe burgers waak', Blyf, blyf toch onderwyl uwe oude vrinden minnen. DANS. EEN MEISJE. -4 R 1 AL Ge ontwykt Athenes grootfche wallen, En uw gemis betreuren wy. Hoe heilryk is uw nieuwe burgery! Helaas! helaas! gy zult haar wel bevallen: Gj  Z ANGSPEL. 5 Gy weet, in 't hart-alléén , Uw liefelyk gezag te gronden: . Ter waereld word geen land gevonden , Neen! Waar fchoonheid niet word aangebeên. Het volk vcrwydert zich achterwaarts. DANS. ERIFILÉ. ji ~ R / i Ach, ik verlaat u niet, of't kost my billyk tranen: Myn teêrgevoelig hart deelt in uw zielverdriet. Hoe fterk men 't liefdevuur moog' wanen, 't Verwint het vuur der vrhidfchap niet. VIERDE TOONEEL. i THESEUS, POLINICES, ERIFILE-j VOLK, in het verfchitt. THESEUS. RECITATIEF. Komt, offren wy: gaan wy ten tempel henen: Het wraakgodinnendom hoor' d'ecd uit onzen mond: A 3 Die  6 E D I P U S, Die fchutsgodesfön van het vorstelyk Athcnen Bevestigen het plegtig ftaatsverbond. Treedt toe! POLINICES. Goön! THESEUS. 'Komt! Men treê ten tempel: Haar byzyn is voor u een gunstbewys te meer. POLINICES, ontroerd, Haar heiige naam... deze achtbre drempel... Slaat myn' gebogen geest door felle wroeging ncèr. ERlFiLii, ter zyde. Ik fidder. THESEUS. \ Welk een fchrik! POLINICES. 6 Vorst, ik had een' vader : Helaas! elk weetzyn' ramp,dien 'k nutloos kenbaar maak. Maar van zyn yslykstleed ben ik, helaas! de dader: Myn volk, myn vrindenfehaar', verfierde orakelfpraak, Veellicht wei zucht tot ftaat, of mooglyk goön der wraak, Vervoerden my, om, wreed , hem uit zyn ryk te jagen. ERI-  ZANGSPEL. 1 ERIFILE. Goón! T H ESETJ S. En wat wierd van hem ? POEINICES. Ik weet niet waar het lot Hem heenfleept in zyn gryze dagen. Verraden door een haatljtk fchelmenrot, Verlloten van den troon te gader, Zwerf ik van oord tot oord, gelyk een fnood verrader; Helaas! door ramp gerukt uit "s afgronds magt, Vloekte ik myne euveldaad en weende om mynen vader, Tot eindlyk my een god hier in Athene bragt. AR 1 A. Gy deed me uw hof tot fchuilplaats ftrekken; Gy troostte me in myn felle fmart: Ik zag Erifilé; 'k mogt haar myn liefde ontdekken, En, ö!. de rust keerde in myn hart. Haar fchoonheid , hare deugd, haar eerbied voor haar magen, Outftaken in myn ziel de zoetfte minnepyn: Ik hoopte, eens haar gelyk te zyn, En dat myn gloed haar mogt behagen. A 4 THE-  « E D I V TJ s, THESEUS. RECITATIEF. Stel u gerust, myn prins: de hemel is niet wreed: By hem word waar berouw als onfchuld aangenomen. ERIFILÉ. Gy zult uw' vader zien , en hy vergeeft u 't leed... POLINICES. Och, zag myn ongeduld dat vvenschlyk tydfb'p komen: S a m E N. Verheffen we onze beê Tot onze hooge fchutsgodinnen: Laat ons, laat ons met haar beginnen: Men fluit' den band des huwlyks en der vree. VYFDE TOONEEL. THESEUS, POLINICES, ERIFILli, be OP PERPRIESTER, PRIESTERS, PRIESTERESSEN, VOLK, SOLDATEN, wachten, enz. Thejeus Tolinices, en Erifilé treilen tempelwaarts; de priesters plaat/en zich aan den ingang ; men brengt vóór den tempel een draag-altaar; het volk en de J'oldaten fcharen zich ter zyden. LOF-  ZANGSP E L. 9 LOFZANG. Martch der priesters, gedurende den /oftaitg. DE OPPERPRIESTER. Gy, wie zelfs de onfchuld niet durft fmeeken, Dan bevende en met diep ontzag! ó Laat uw grimmigheid niet fpreken, Gelyk 't uw heilig recht vermag! 't Verraad, hoe diep in nacht omwonden, Word fleeds uw ftrenge ftraf gewaar. Het godloos hart, vol logenvonden, Bevlekte nooit uw zoen-altaar. Na de marsch plaatjen zich de priesters in een halfrond achter het outer. DE OPPERPRIESTER. RECITATIEF. Befchermfters van het gloriryk Atheuen ! Vorst Thefeus fluit een nieuw verbond: Hy fmeekt uw gunst in dezen Hond: & Wilt, op onze bede, uw' zegen hem verleenen! CHOOR. 6 Wilt, enz. Een lang ftilzwygen. A 5 G-  io E D I p u S, Godesfen! ftaat ons gunstig by: Gy leest in onze ziel; gy kende ons, eer wy fpraken: Ach! dat uw toorne ons niet kasty"! Men ontjleekt het outer; het vuur gaat uit; het gewycle vuürvat word omgeworpen. DE OPPERPRIESTER. 6 Vreeslyk is haar toorne aan 't blaker. Volk! priesters! vorsten! fiddert vry. POLINICES. Rijn vader! ERIFILlï. ö Myn vrind! C H OOR. ö Schrik! 6 razerny! De donder loeit; de poorten des tempels omjluiten zich: men ziet de drie wraakgodinnen: tempel en outer zyn vol vuur. Toont, toont, godesfen! medely'! EENE STEM. Neen! neen! POLINICES. Myn vader'. C II O O R, Vlugten wy ! DE  ZANGSPEL. II DE OPPERPRIESTER.. 6 Vreeslyk is haai- toorne aan 't blaken. Volk! priesters! vorsten ! fiddert vry. I CHOOR. 1 6 Schrik ! ó razerny ! POLINICES. Myn vader! CHOOR. Ach! wie ftaat ons by! Volk! priesters! vorsten ! vlugten wy 3 Ja , vlugten wy I Einde van het eerste bedryf. TWEE-  12 E D I P U S, T IV E E D E BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene vreesfclyke woestyh. Men ziet, in de verte, den tempel der Eumeniden, omringd van taxis- en cypresfenboomen, en zware rot/en. EERSTE TOONEEL. polinices, alleen. . RECITATIEF. Waarheen, elendige? ach !'t is met myn hoop gedaan Verraden door myn volk, gedoemd door mynen vader, Een gruwel voor al de aarde en 's hemels magt tegader, Wie let op myne beê ? wat goden roepe ik aan ? Vcnyn verfcbeurt royne ingewanden; 't Volgt me overal, daar 't oord aan oord befmet; Ik zie, waar ik verichyn , der goden toorne ontbranden , En ik vergiftig de aard', waar ik myn treden zet. -4 R I A. Helaas! helaas! de reinste liefdefmarte Vervulde en blaakte myn gemoed. He-  ZA NGSPE L. ii Helaas! helaas ! die eerbre liefdegloed Veredelde myn harte. Maar was myn vaders leed geboet? Ik wilde alleen hem zien, en hem fiecbts fpreken: Myn tranen rolden langs zyn' dierbren boezem heen: Hy waar' gewis voor myn berouw bezweken: Een vader is fteeds vader. Neen, Hy had my niet weêrflaan: 'k had zeker hem verbeen. RECITATIEF. 'k Zie iemant van dien bergtop treden. Wie mag die gryzaart zyn ? leid een flavin zyn fchreden ? Men nader'... Goón ! hy is 't! 't is Edipus, 6 goón! Ach, dat ik Thefeus zoeke en hy zyn hulp my toon'. TWEEDE TOONEEL. edipus, van den berg afkomende, en door antigoné onderfleund wordende. edipus. RECITATIEF. A.ch, kind , laat ons niet verder treden: Het gaan valt my te zwaar. antigoné. Myn arm flrekke u ten Haf. edi-  *4 E D I P U S, EDIPUS. Al myne fmart fluit op ti af, Myn dicrbre Antlgoné ! AKTIGON L Helaas! ftel u te vreden : De goön zyn u bun hulp verpligt, EDIPUS. Wat bittre fmarte! ANTIGONii. Niet vruchtloos word tot hen myn bede en kiagt gericht: De rust keer' weder in uw harte. EDIPUS Wat leed wierd my bereid! AN TIG O Ni. Is uwe Antigoné dan koel en wreed te gader? EDIPUS. ö Onnatuurlyk kroost I 'k bob u bemind! ANTIGONÉ. Myn vader! EDIPUS. De goden wreken my van uwe godloosheid, 6 Polinices! vloek van 't leven! AN-  ZANGSPEL. 15 ANTIGONÉ". Ach, tergt gy dan altoos,gevoelloos voor myn fmart, Door nare erinnering de bloedwond' van myn hart? EDIPUS. Het leven is me een last: 't is eindljk tjd te fneven. ANTIGONÉ. ó Goön! hoe ! gy begeert de dood ! Wat zal Antlgoné beginnen Indien gy haar verftoot? EDIPUS. ARIA. Vergeef 't, helaas'. myn zinnen: Ik vierde aan myne wanhoop bot. Myn kind is 't, die ik doodlyk griefde: 6 Schuldloos offer van de teerste vaderliefde! Uw vader zegent u en hy beweent uw lot. ANTIGONÉ. Myn lot ? in mynen rouw is 't my van meerder waarde 3 Dan echt, dan hooge rang, ja dan 't gebied der aarde, 't fs myn vermaak dat ik u leiden kan , Dat ik u dien, uw tranen af mag droogen: Zo fchoon een lot is -heerlyk in myne oogen ; 't Is al myn heil; ach, gun dit lot my dan. Ja,  16 E D I P u St Ja , mint ge my, ben ik u u-aard' te gader, Dat dan myn liefde u altcos zy betoond. Dit is myn hoop: dus word myn zorg beloond. Leef, leef voormy; ö, wees altyd myn vader. EDIPUS. RECITATIEF. Uw troostelyke ftem drohg dóór tot ia myn hart. 'k Vergeet dir oogenblik zelfs zeèüg jaren fmart. Maar zeg my waar wy zyn? ANTIGONÉ. Van rotfen dicht omgeven ; 'k Zie gints cypresfenwoud , dat, in zyn donkre dreven , Een' ouden tempel dekt. EDIPUS. Een' tempel?... Nare dag! 6 Straf! 6 foltring ! ANTIGONÉ. Ach! myn vorst! E D l P U S. Ik zie haar; ach! 't Zyn de Eumenidcn, ja: ik weet wat zy verlangen: Ik hoor het fchuirlen van haar doodelyke flangen... Myn dierbre Antigoné! A N-  ZANGSPEL. ffi antigoné. ö Goön! gerechte goön! edipus. Daar, M&r is dan de plaats waar de onbedwingbre zoon Zich in het bloed zyns_ vaders baadde! Cythér.on ! gruwzaam oord!... antigoné. Hoe is myn ziel benard! Verneem myn klagte t ó imart! 'k Ben uwe Antigoné; 'k druk w enende u aan 't hart. edipus. Jokaste! hoe! zyt gy't? myn moeder! myne gade! Wat is uw wil ? antigoné. ó, Dat myn angst verdwyn'! edipus. Verberg dat outer voor myne oogen, Voor 't welk myn heillooze'echt geduld wierd in den hoogea. antigoné. Myn vader! edipus. Goön der wraak! wat mag uw oogmerk 7.) n ? Myne oogen, goön! bevlekten 's hemels bogen; B Myn  I* E D I P U S, Myn handen fcheurden ze uit... ANTIGONÉ. 6 Goön! EDIPUS. Wie heeft myn droeve ziel een weinig troost befchoren ? Myn naam is zelfs een vloek in aller menfchen coren; De volken dryven me uit waar ik my ooit vertoon. DUO. EDIPUS. 6 Dochters van den Styks! geduchte wraakgodinnen! U fmeekt vorst Edipus: hitst alle uw flangen aan: Dat zy zich kronklend om myn krimpend ligchaam liaan! ANTIGONÉ. ö Goden ! zyt voldaan. U fmeekt Antigoné met felontfoerde zinnen. Ach, fchenkt den vorst genade, en doet zyn fmart vergaan! Weldoende goón! och of üto tóórn bedaarde!... Myn vader!.. EDIPUS, Snoode zoon! te rug, te rug, ontaarde! 'k Heb u vervloekt. ANTIGONÉ. Myn vader,ach! verhoor myn beê. EDI-  ZANGSPEL. 19 EDIPUS. Wat hoor ik! welk een Hem ! zyt gy 't, Antigoné ? ANTIGONÉ. Kan 't zyn dat tot zo verr'de fmart uw' boezem griefde? EDIPUS. 6 Waardig voorwerp myner liefdel Myn dochter! ach ! Iaat ik u drukken aan myn hart. Laatjk my van myn heil verzekren; kom. ANTIGONÉ. ó Smart J EDIPUS. Myn dochter! ANTIGONÉ. Vader, ach! SAMEN. Wat vreugd! ö wat vervoering! Vertroosten we ons in ons geween: Dit zy ons zielgeluk ih onze felle ontroering. Wat vreugd! & wat vervoering! ANTIGONÉ Ik hoor gerucht •. 't volk treed reeds herwaarts heen. EDIPUS. Ach! 't is met ons gedaan ! B 2 DER-  a« EDIPUS, DERDE TOONEEL. EDIPUS, ANTIGONÉ, VOLK. EERSTE GEDEELTE DES VOLKS. CHOOR. Wat fuoodaart durft het wagen Dat hy in dees woestyn zyn floute fchreden zet ? TWEEDE GEDEELTE DES VOLKS. Zyn heiligfchendend oog heeft hier de lucht befmet: Hy is 't, die 's hemels toorn* vermetel uit durft dagen. AL HET VOLK. Hy melde aan ons de reên. R E C I TA TI E F. EEN KOORZANGER. Vermeetle gryzaart! fpreek: wat lot vol yslykheên Voerde u in dit gebergte, omringd van dees cypresfen? De grond Is lang gewyd aan de achtbre wraakgodesfeu. Geen fterfling heeft dien flrafloos ooit betreên. ANTIGONÉ. Ach, doem den gryzaart niet; beklaag veeleer zynlyden: Uw wetten zyn hem vreemd; licht kon hy ze overfchryden. DE  ZANGSPEL. 31 DE KOORZANGER. Wie is hy ? uit wat oord ? en waar wend hy zyn fchreên? ANTIGONÉ. Hy bedelt om verblyf, in armoede en verlaten. DE KOORZANGER. . Meld ons zyn' naam, zyn' Haat, zyn' godsdienst, en zyn* (wensen. ANTIGONÉ. Hy is rampzalig: hy is -mensch: Dit, dit zy u genoeg: al 't ovrig kan niet baten. AL HET VOLK. Dat hy, hyzelf hier fpreke. ANTIGONÉ. ö Smart! DE KOORZANGER. Uw vaderland? EDIPUS. Is Thebe. DE KOORZANGER. En nu uw naam ? EDIPUS. ö Noodlot, vol van fchand". DE KOORZANGER. 't Is Edipus. B 3 AL  23, E D I p u S, AL HET VOLK. ö Goön! zien we Edipus ? PE KOORZANGER. Hemzclvcn, AL HET VOLK. Hy laadde op zich den haat van menichen en van goön. Men fcheur' hem weg, verr'weg van dees gewelven 5 Dat hier zyn heilloos hoofd srich langer niet vertoon' r ANTIGONÉ. Ach, ach! vertoeft! houdt Hand. AL HET VOLK. Zyn moeder is zyn gade: Geen deerenis! Hy vlugte, en vindegeen genade! VIERDE TOONEEL. DE VORIGEN, THESEUS, WACHTEN. THESEUS. Vermeiden! houdt fïand! Wat woede ontvlamt uwe oogen! ANTIGONÉ, Myn vader word , helaas! me onttogen. Hergeef hem my, myn vorst! of/lort my by de doön. HET VOLK. Hy laadde op zich den haat van menfehen en van goön. THE-  ZANGSPEL. as THESEUS. Verraders! wederhoudt dien woesten oproertoon. Slaakt Edipus, of vreest myne ongenade. Verwydert u... ANTIGONÉ. Wat goedheid zonder gade! THESEUS. Eerwaardig vreemdeling! myn komst is niet te fpade: Ach, keur den byliand goed , dien ik aan u befleè: Ik- weet wat rampfpoed is, en heb 'er deernis mcê. ARIA. Doorluchtig offer van het lyden! Stel uwe bittre droefheid perk. Wie met geen wroeging heeft te ftryden Toon' zich het grimmig lot te flerk. Gy kunt aanhoudend vast betrouwen Op onzen troost in uwe fmart. In elk van ons zult gy het hart Van uwe Antigoné befchouwen. TRIO. . . ANTIGONÉ. Hoe grootsch zien we ons vcrpligten! B 4 EDI-  24 E D I P p S} EDIPUS. ö Vorst! 6 vorst! 6 welk een les voor de aard'! THESEUS. En wie zou minder hier verrichten? Uw tegenfpoed maakt u elks byfïand waard'. EDIPUS.' Rampfpoedig van mj ne eerste dagen, Was niemant buiten u ooit met myn leed begaan. THESEUS. Rampfpoedig van uwe eerste dagen, Vergeet gy hier al 't wee dat gy hebt uitgeftaan. EDIPUS en ANTIGONÉ. Helaas! helaas! wat dank u op te dragen! Nooit word u onze fchuld voldaan. THESEUS. Rampfpoedig van uwe eerste dagen Vergeet gy hier al twee dat gy hebt uitgellaan. Einde van het tweede bedryf. DER-  ZANGSPEL. 2S DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene prachtige zaal, in het paleis van Thefeus, EERSTE TOONEEL. POLINICES, ANTIGONÉ. RECITATIEF. POLINICES. Vorst Edipus is by den koning. Myn. zuster, eindlyk fpreek ik u hier dan alleen, ANTIGONÉ. Het ongeluk, helaas! herëent ons in dees woning. Ik weet... POLINICES. Van 's broeders wrok wachtte ik niets beters; neen. Ik heb myn lot verdiend en zal geduldig wezen. Ik vrees voor Edipus. ANTIGONÉ. En wat heeft hy te vreezen? POLINICES. Helaas! een wrekend god heeft ons in»zyn geweld. B 5 - De  25 EDIPUS, De dood fpookt rondom onze treden. Der Eumer-den (toet, hier fiddrende aangebeden, Is 't die ons 't hevigst leed door haren toorn' voórfpeJt. De be;;te burgers ftaan verfchrikt als van den donder. Men rot oproerig ftam. Men is 'er raadloos onder. 'tGraanw eischt een bloedig feest, der goden wraak ten En wil dat Edipus het le^en worde onttogen. (zoeu' ANTIGONÉ. MaarThefeus is zyn vrind: hoe! zou die held gedoogen Dat voor ons oog het ftaaï den vorst zou fneu Wen doen ? POLINICES. Hoe kan hy 't razend volk toch weder/laan in 't woên, Daar 't, fiddrend voor gedreigde plagen, Door woeste ontmeaschtheid waant de goden dienst te ANTIGONÉ. (doen? Wat vangen we aan! POLINICES. ƒ Laat ITraks ons uit deze oorden fpoén: Men moet zo waard' een pand niet wagen. DUO. A N TI GO NÉ. Ons hart is fchuldeloos: 't is u, ö goön! bekend. Ach,fidt gy nimmer perk aan onze ondraagbre elend'1 PO-  Z.ANGSPEL. 27 POLINICES. C Goón! dat al uw toorn' zich op myn hoofd vergader'! Slaat toe! verplettert my! maar , fpaart myn' gryzen vader! ANTIGONÉ. RECITATIEF. Kan hy, door jaren krom, en afgepynd door leed, Zyn knellend ongeluk meêileepeud' waar hy treed, Zich eeuwig, balling's lands,aan 't zwerven overgeven? Wat treurig lot! .. Neen, neen ! hy overleeft dit niet. Helaas! al de aarde fchynt te dingen naar zyn leven. Myn arm is al de ftcun, die nóch hem overfchiet. ARIA. Goön ! 't is niet voor myzelf dat ik tot u durf fineeken ; Myn leven is myn' vaders hoop: Verlengt, verlengt myn' levensloop! Behoedt me om zynent wil! laat my, hem niet ontbreken 1 Den heetften zomerbrand, de ftrenglte winterkou, Verachting, fchande en fmaad, ja alle elend' te gader..», ■■ 'k Zal alles ondergaan... 'k zal zwygen in myn' rouw, Verzagt ik Hechts daardoor dc rampen van myn' vader. R ECITATIEF. POLINICES. Goón! hoe moet zo veel deugds een'fnooden broeder druk't Vcrfoeilyk werktuig van myn'vaders ongelukken! CkCU* Ach!  S8 EDIPUS, Ach! ik verduur al 't helfciae wee! Ontfcheuren we ons daaraan... Geliefde Antigoné! Bewys Ipe een' grooten dienstommeaanmynfmartteontantigoné, (rukken. Gy wilt dan... POLINICES. Doen als gy: ik deele in alle uw zorg; Ik volge u overal; 'k zal geen gevaren vreezen, Voor vaders onderhoud blyve ik u altoos borg: 'k Zal fterker zyn dan gy, en niet min1 yvrig wezen. ' ANTI GO Ni:. Helaas! POLINICES. 'k Weet all' myne euveldaên: Ik was ontaart, ondankbaar, en wreedaartig; Dat ik voor 't minst nu, hoe onwaardig, Het kwaad' herftell' door my begaan. ANTIGONÉ. Hoe! gy zoud afïïand doen,.. ? POLINICES. Duld flechtsdat ik 't u toone: Ja, ik verzaak, dit oogenblik, Myn rechten, myne kroon, zelfs myn geliefde fchoone. Bezef dus ofjk my tot waar berouw niet fchikk'. DUO.  ZAN'GSPEL. 2? DUO. POLINICES. Gy kunt voor my myn' vaders hart verzagten: Een ftrafbre zoon fmeek' hem vergiffenis. ANTIGONÉ. Van myne vlyt kunt ge alles goeds verwachten, Daar zulk een pligt myn hart hoogst dierbaar is. POLINICES. Schenkt hy, op ware rouwbetooning, Voor altoos my dan al myn misdryf kwyt? ANTIGONÉ. Als gy uw wroeging hem belyd, Schenkt hy gewis zyn' ftrafbren zoon verfcbooning. POLINICES. Wat toeftand voor myn hart! ANTIGONÉ. Wat wenschlyke ommekeer l SAMEN. 6 Goón! kan u 't berouw bekoren, Doet u door onzen mond dan hooren, ' En legt de gramfebap eens gebelgden vaders neer. R E-  30 EDIPUS, R E C I T A T 1 E F. polinices. Men komt: 't is Thefus met myn' vader.Haaas! ik heb geen moeds dat ik voor hem verfóbyfi'. Hy begeeft zich aan het einde des tooneels. TWEEDE TOONEEL. theseus, edipus, antigoné; polinices, in het verfchiet. tiieseus, tegen Edipus, Doorlachte elendeling! 'k zal fieeds uw toeviugt zyn. 'k Geef u een dochter weer, zo trouw als teêr te gadcr; . 'k Treed middlerwyl de muitelingen nader', Opdat hun oproerkreet voor myn gezag bezwyk'." Tegen Antigoné. En gy , hebt gy, zo liefderyk, Op 's braven vaders hart een onbepaald vermogen, Frïnlès'! ik wacht daarvan een overdierbaar blyk: Gy weet wat ik verlang: gy kent myn ernstig pogen. Hy vertrekt. D E R-  ZANGSPEL. 31 DERDE TOONEEL. EDIPUS, ANTIGONÉ; POLINICES, in het verfchiet, EDIPUS. Myn dochter! wat toch is 't dat Thefus van u wacht? Zyn minst verlangen zelfs worde als een wet volbragt. ANTIGONÉ. Met een' rampzaalgen is zyn groote ziel bewogen. EDIPUS. En wat kunt gy beftaan voor zulk een' mensch? ANTIGONÉ. Ach, ween! Zyn leven of zyn dood wacht hy van u-alléén. EDIPUS. Van my?... zou hy bekend by u iicht wezen? ANTIGONÉ. Myn vorst!... EDIPUS. ö Wat bezef is in my opgerezen! Wie is die vreemdeling? ANTIGONÉ. Voor ons is hy dit niet. EDI-  32 EDIPUS, EDIPUS. Goön! ik herken hem aan den toorn' die my gebied. Gy fpraakt niet dan te klaar: uw broeder is 't; niets nader. ANTIGONÉ. Wel nu', indien 't zo ware? EDIPUS. Indien 't zo ware ? 5 Goön!... Word zyn vervloekt ontwerp door u noch hulp geboön? Word hy, zelfs in uw' arm, de moorder van uw'vader? POLINICES, zich met veel vuur voor 's vaders voeten werpende. Myn vorst! EDIPUS. Waar beu ik ? Goön der wraak! Hot! rust uw donder noch? laat gy den fchelm me ontmoeten? En gy, myn dochter, ook! bedriegt gy my ? POLINICES. Ik laak, Ik doem al myn vergryp, dat ik in 't hart verzaak: 'tVerfcheurendst zelfverwyt doet me all'myn gruwlen boeten. Edipus Jloot hem van zich af. Maar gy, gy hoort my niet, en ik verzwaar uw'druk! EDI-  ZANGSPEL. ij EDIPUS. Ik, booswigt! ik zou toeftaan u te hoorent Wat voerr u hier tot my ? POLINICES. De wroeging, 't ongeluk;, De hemel fehonk u wraak. EDIPUS. Die hoop kon my bekoren. POLINICES. De ondankbre Ethéokles ontrukt my flaf en kroon: Hy bant my... EDIPUSi Bant hy u! wel I zat gy niet ten troon Toen uw gevloekte Hem uw' vader durfde bannen? POLINICES. 't Worde alles door myn deugd haast weêr te recht gebragt Laat tegen 's broeders woede ons beiden famenfpannen. ■ 'k Heb middlen by de hand; 'k heb vrinden, groot van magt. 'k Heb Thefeus, als gy weet, op myne zy' gekregen: Hy fchenkt zyn dochter my; hy gord de wapens aan; In Argos doet Adrast', tot myne wraak genegen, Zelfs zeven vorsten faam om my te velde gaan. Verwaardig ons, 6 vorst 1 mét meerder rechts te vechten, C Zy  34 EDIPUS," Zy yverden voor my; zy doen 't voor u gewis! De rykskroon, die, helaas! voor my te aanloklyk !s..; Ach, laat my die voortaan op uwen fchedel hechten ! • EDIPUS. Wie? ik! u fterken in uw' aanflag, dwingeland! Wie? ik! en kroon en troon ontfangen uit uw hand! Wat hoopt ge toch van' my? wat durft gy u vermeten? Weg! wacht niet anders ooit dan affchrik, fmaad, en hoon. POLINICES. Een ongeveinsd berouw doet alle fchuld vergeten; Gy zyt myn vader, ja, en ik, ik ben uw zoon. EDIPUS. Myn zoon... zyt gy niet meer: weg! 'k wil myn' haat flechts Ethéokles en gy hebt al uw recht verbeurd: ^00relK Ja, in myn bloedend hart wist gy natuur te fmooreu: Gy zyt my vreemd: gy hebt dat hart verfcheurd. My rest Antigoné: zy is myn welbehagen: Ze is alles voor myn hart:zy fl'rckt me, alléén, tot magen. ARIA. "Wat waren hare zorg 'en teêrheid altoos groot! Zy wist'me, in myncn ramp, een* weg tot vreugd te banen; Zy deelde m al myn leed'; zy droogde myne tranen ; "Haar waakzame ouderliefde onthief my aan den nood. Kom,  ZANGSPEL. 35 Kom, ö myn waardig.kind ! kom, leidfter myner fchreden! Dat aan uw' vaders borst u zyne liefde blyk'. Het eeuwig recht der hemelmogendheden Make uw geluk myn' dank, myn' waren dank, gelyk ! POLINICES en ANTIGONÉ. 6 Goön! EDIPUS. U, onverlaat! u blyf ik grimmig vloeken, ik gruw van u: ga andere oorden zoeken: Gedrocht! voer uwe woede in'tdiepst vanPlutoos ryk! ANTIGONÉ. In naam der goön... EDIPUS. Die goön, myn pleitbefiechters, Zyn van 't ondankbaar kroost zelf de onverbidbre rechters: Een vader fpreekt in hunn' geduchten naam. 8 Goön! flaat toe: uw donder treff' de fnoodeii! i Hen volge alom de fchrik ,.die eeuwig 't kwaad betaam'! 'k Wy' hen aan do-, onderaardfche geden. Verydelt hun ontwerp, tot-vreugd van'safgrondskolk! Drukt .op hun hoofden't merk van hunne gruwsttreken 5 Gantsch Grieken va!l' hen aan, zeü's.al hun eigen voik! Wy hebben één.belang, een' zélfden hoon-te wreken. |" • C 2 Zy  35 L D I P U S, Zy vinden onder 't puin van Thebes muur hun graf'! Jal mogten zy, uit wraak, tot overmaat van firaf, In onderlinge woede, elkaé: het hart doordeken! Ziedaar den laatften wensch die mynen mond ontgaat I Ziedaar wat erfenis ik beiden achterlaat! ANTIGONÉ. Myn vader! POLINICES. Wel! niets, niets vermurwe uw harte; Dat, buiten 't leed, 't welk ik reeds tartte, De hemel met de hel nóch nieuwe foltring vind'; Zy kan niet halen by het wee dat my verflind! De wroeging, die ik ly', is myn geduchtfle fmartcZe is my ondraaglyk zwaar en wreed; Zy volgt-mc,zy befpied me, en grieft me waar ik treed. ARIA. h Gedrocht moet weg,- dat niet dan woeden deed: Myn gru wlen ,'k weet het zelf, zyn door geen ftraf te boeten: Sla toe, en wreek 't aan u gepleegde leed: Hy ftort zich aan de roeten van Edipus. Vermorzel uwen zoon, gekromd aan uwe voeten! Jk fmeek Hechts om de doodpk eisch haar;'k wacht haar af; Maar, leg uw' haat •neêr met myn fierven, En  ZANGSPEL, 37 Eu geef me een' vader weer op d'oever van myn graf! ANTIGONÉ. RECITATIEF. Ik moet van u die hooge gunst verwerven. Bedenk dat elk van ons u 't leven danken moet, Dat zyne kindsheid, als de myne, u kon verrukken, En dat een waar berouw hem aan uw kniên doet bukken. 0 Vorst! zo myn ontzag, myn liefde, en yvergloed, My immer eenig recht verwierven op uw harte, Het ftrekk' tot mindring zyner fmarte. EDIPUS. Hy is zyn rechten kwyt. ANTIGONÉ. Zyn deugd herwinn' ze; é ja« Hy wil, als ik, zyn leven, voor u wagen. Ik zie het, hy bezw) kt voor de overmagt van plagen: Hy ilerft aan uwe kniên, fchenkt gy hem geen genaê. POLINICES. 'k Ga dan, helaas! ter dood, met uwen haat beladen! Ik deed een' ydlen ftorm op uw onbuigzaam hart! ANTIGONÉ. Ik zie al myn gefmeek dan door uw' trots verfmaden! Gy zyt gevoelloos voor myn tranen en zyn fmart! C 3 TRIO.  SS 'EDIPUS, TRIO. EDIPUS. Waar ben ik ? ö myn kroost! POLINICES. Myn zuster! ANTIGONÉ. Myn behoeder! Myn vader! hoor . .. EDIPUS. Gy wilt..? ANTIGONÉ. 6 Vorst! hy is myn broeder. EDIPUS. Gy, hemel, die het hart des fierfelings doorziet! Gy kent de oprechtheid van zyn fpreken. POLINICES en ANTIGONÉ. Gy, hemel, die het hart des fierfelings doorziet! Gy kent de oprechtheid van ons fmeeken. EDIPUS. Eer, vader, een monarch, goön, die 't heelal gebied! Is uwe beeldtnis in dees {treken: Myn fmeekgebed verhoe' dat gy uw' donder fchiet'! Goón! laat uw gramfchap zyn geweken!. PO-  ZANGSPEL. 3$ POLINICES en ANTIGONÉ. Zyn fmeekgebed verhoe' dat gy nw' donder fchiet! Goón! laat uw gramfchap zyn geweken! EDIPUS. Ik zwicht voor zyn berouw, 'k Hervind myn' zoon in 't end*, POLINICES en ANTIGONÉ. ö Goón! EDIPUS. Kom in myn' arm : ja, ik ben nóch uw vader: ' Jlntigoné en Po/inices zich ann zyne voeten werpende. 'k Omhels myn dierbaar kroost. ANTIGONÉ en POLINICES. 't Is uit met onze elend'! EDIPUS. ö Heilrjk uur! ö dag van .zegen! Myn zoon is weer myn hoogde vreugd} Ja, 't waar geluk is fteeds gelegen In lieve vrede, in reine deugd. ANTIGONÉ. ó Hcilryk uur! ö dag van zegen! Myn broeder is myn hoogde vreugd| Ja, 't waar geluk is deeijs gelegen c 4 In  479'. Vertrouweling, . boert. tr. 1794. Ware heldenmoed, . tooneelfp. 1796. Fenclon, . treurfpel 1796. 179e. Cajus Gracchus, . 1797» Cecilia, . tooneelfp. 1797. Offer aan de vryheid, . diveriisf. 1797» Gevangene, . blyfpel 1798. Epicharis en Nero, . treurfpel 1793. Feest van Apollo, . zinnefpcl 1799* Edipus, te Kolone, . zanglpel 1799. Mariannej . tooncelfp. 1800,