MAATSCH. DER NEDERt. LETTERK. TE LEIDEN, Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  D E HALVE RING,; TOONEELSPEL; IN VIJF BEDRIJVEN,. Naar het Hoogduit sch, VAN W. THOMBRINK.   D E HALVE RING. TOONEELSPEL; IN V IJ F BEDRIJVEN. NAAR HET HOOGDUITSCH, VAN W: THOMBRIN K; TE ROTTERDAM, Bij J. M E IJ E R, 1794.   TOEWIJDING aan PEN HEERE c w Aan U, die reeds zo menigwerven, Door uwe fchrifcen, hebt doen zien , Dat deugd, praaltze in haar' vollen luifter, Geveindheid moedig 't hoofd kan biên; Aan u durf ik dit Schouwfpel wijden, O W ! die de deugd vereert, U, die ik weet, dat reine liefde En waare vriendfehap hoog waardeert! Zie  Zie hier, regtfchapen Nederlander! Zie hier de kragt der huwlijksmiii — Herboren trouw — gewekte liefde Treên, hand in hand, haar'tempel in. Ge aanfehouwt hier, hoe de valfche vriendfehap Speelt met het zwak van 't menschlijk hart; Maar tevens ook haar vrugtloos woelen, Daar de edle deugd haar lagen tart. Wierd schoonhof eens door fchijn bedrogen, Brak hij hierdoor zijn huwlijkstrouw — De liefde kampte en zegepraalde, En schoonhof treurt door waar berouw. Zo veel vermag een traan der onfchuld, Die 't oog van zfn louise fehreit. Zij lijdt — maar niets doet haar bezwijken, Zij fleunt op haar regtvaardigheid. Te regt — dit doet haar zegevieren — Zij blijft haar schoonhofs echtvriendin, Ach! roept hij, 'k Lasterde, 'k miskende De opregtfte trouw — de remfre min!" En sommer! dit was dan uw Vriendfehap! Maarfidder, Valschaard! hoege ook lacht, Daar  baar, in de Wraak van deugd en liefde,' U wis den loon der boozen wacht. Vlugt, Monfter! eiken deugdbcminnaar Jaagt gij een koude rilling aan Dan, ach! we ontmoeten dikwijls sommers, Als wij naar Vrienden de oogen fiaan! O! zagen zij zig meer ontmaskren! Wat heil voor u, mijn Vaderland'! Waar zo veel echtelingen zugten, Om 't fchenden van den huwlijksband. Mogt onze poging dit bewerken! — Die loon, mijn Vriend! waar' dan geen fchijn; Dan zouden wij een vloek der boozen; Maar braven tot een zegen zijn. i Hier toe kon mij dit ftuk behaagen — Wilde ik u 't werk van Thombrink biêri; Verfchoonen wij misleiden schooniiofs, En laat ons valfche sommers vliön. A. H. V.  VERTOONERS. De Heer van brei ts te in. louise, zijne dogter, getrouwd met: De Heer van schoonhof. f rits. I ^ume föf/jgfgpj, klaartje. J Juffrouw sommer, Gouvernante van beide de kinderen. De Heer sommer, een Geestelijke, en Rentmeester bij den Heer van Schoonhof. een kluizenaar. een oude boer. Meester b au man. VrOUW bauman. amal ia. pie ter, knegt bij den Heer van Schoonhof. TWEE GEREGTSDIENAARS.  DE 1 II A L V E RIN G. TOONEELSPEL. EERSTE E E D R IJ F. EERSTETOONEEL. CEene kamer, in het huis van den Heer van Schoonhof.') Mevrouw van schoonhof, frits, sommer, Juffrouw sommer, ontbijtende. Mevrouw van schoonhof. Reeds half negen uuren, en Schoonhof nog; niet hier? — federt vijf dagen is hij niet bi] het ombijt geweest, en federt drie dagen niet aan tafel. — Hebt gij hem heden reeds gezien, mijn Heer? sommer, Vergeef mij, genadige Vrouw ! heden nog niet; wanneer uwe genade hem eens zeggen liet, dat gij op hem wagt, mogelijk zou hij dan wel komen. Mevrouw van schoonhof. De vorige dagen heb ik dat gedaan, en egA ter  ■ i de Halve ring. ter kwam hij niet. — Ik fmeekte hem zelfs, maar koekjes antwoordde hij mij: Ik kan niet. sommer. Hoe is het mogelijk? Mevrouw van schoonhof. Ik wil het noj eens probeeren. (JZij helt, Pieler komt binnen.) Pieter! ga bij den genadigen Heer, en vraag hem, of het hem niet believe te komen ontbijten. pieter. De genadige Heer heeft bevolen het ontbijt op zijn' kamer te brengen. Mevrouw van schoonhof. Zo. — (Zij wenkt Pieter van te vertrekken $ Pieter vertrekt.) f r i t s. Waarom blijft Papa thands op zijn' kamer? dat heeft hij anders nooit gedaan. Mivrouw van schoonhof rter zijde.') Die vraag bedroeft mij. (Tegen F/its.) Hij zal denkelijk beezigheden hebben, anders zou bi'y zeker hier zijn. sommer. Ik twijffele, genadige Vrouw! of de reeden, waarom hij hier niet tegenwoordig is , wel in de meenigte zijner beezigheden befiaat , die kon hij, dunkt mij, wel zo lange afbreken, om met zijne vrouw te kunnen ontbijten. Me-  TOONEELSPEL. Mevrouw van schoonhof. Zijne beezigheden kunnen wel zo dringende zijn, dat dezclven geene afleiding, en geen uitftel dulden. som m e r. Zo als men eene zaak wil opnemen. — In de eerfte Jaareii van uw huwlijk zng het er egter geheel anders Uit ; bij de dringendfte beezigheden zeide de Heer van Schoonhof altijd: „ Ik moet bij mijne Vrouw zijn, geen eeteu, „ geen drinken fmaakt mij zonder haar bij„zijn, haar gezelfchap vervrolijkt mij, mij,, ne zielsvermogens wordsn weder leevendig „ bij haar." Mevrouw van schoonhof. Zwijg mijn Heer ! gij raakt daar mijne gevoeligfte zijde, uw argwaan is boos — is valsch. sommer. Ja, gave de Hemel, dat dit waar was! ó, ik bedrieg mij niet zo gemakkelijk. Mevrouw van schoonhof. Ach ! dat de menfehen altijd genegen zijn het flegifte liever te vermoeden; dan het goede. — Een zeekere wangunst beheerscht veelen van hun. sommer. Dit geld immers mij niet? hoop ik. A 2 Me.  4 DE HALVE RING. Mevrouw van schoonhof. De beantwoording deezer vraag laat ik aan uw eigen geweeten over. s o bi m e r. Geen mensch neemt meer deel in uw noodlot, dan ik. Mtvrouw van schoonhof. Ik ken geenen anderen deelgenoot, dan mijn' Gemaal. Wij beiden zijn beftemd, om lief eii leed, met een gelijk gevoel, te deelen, en hand in hand, met een vereenigd hart, het pad des levens te bewandelen. sommer. Dit is mogelijk een tafreel van de eerfte Jaaren uwes huwlijks? Denkt mijn Heer uw Gemaal thands ook nog zo? Mevrouw van schoonhof. Ik hoope het — egter moet eene verftandige Vrouw dikwijls omtrend de luimen van haren man een weinig toegevende zijn. som m e r. Er zijn flegte — fchandelijke luimen! Mevrouw van schoonhof. ' Ik wil niets meer hooren. Dagt ik het niet, dat op den voorleeden nagt, dien ik in benaauwde droomen doorgebragt heb, een akelige zwaarmoedige dag volgen zou — kom , trits] laaten wij naar de kerk gaan. f rit s.  TOONEELSPEL. 5 FRITS. Gaarne, lieve Mama! Qzij vertrekken.) TWEEDE TOONEEL. SOMKEK, JllffrOUW SOMMER, Jufrouw SOMMER. Het is jammerlijk om te zien, hoe de genadige Vrouw van droefneid vergaat, ö Mannen! wat zijt. gijlieden voor fchepfels? — Hoe uitermaaten koel is het gedrag van den genadigen Heer omtrend zijne Gemalin. — Waartoe het beftendig heimlijk uitgaan des nagts ? SOMMER. Ik gevoel het iunerlijkfte medelijden met de genadige Vrouw. JuffrOUW SOMMER. ó Broeder! uw medelijden is billijk; maar dewijl gij veel vermogen op hem hebt, zo 'kost het u weinig moeite hem van zijn tegenwoordig ligtvaardig gedrag terug te brengen. Egter, lieve Broeder! neem het mij niet kwalijk, dat ik de grootfte fchuld hiervan op u doe te rug keeren, gij flreelt zijne lusten te zeer, gij fpoort zijn gevoel te veel tot weeldrigheid aan. — Wie anders dan gij, bragt den genadigen Heer in kennis met de Dogter var* den fchrijnwer ker ? A % SOM-  & DE HALVE RING, S0 HM E R. Ik ben in dit huis in eenen verfchrikkelijken toeftand. Gij weet, Zuster! hoe dierbaar mij van ouds Louife van Breitftein was, — ó! dat het noodlot mij uit eene burgerlijke familie, zonder een aantal quartieren , heeft doen geboren worden ! — Had ik om haare hand aanzoek mogen doen, ó! hoe zoude ik niet getracht hebben mij dezelve waardig te maaken.-— Wonderlijke wereld ! de Heer van Schoonhof bezit in zijne Gemalin een kleinood van onfchatbare waarde — eer.e Vrouw, met het beste en zagtmoedigfte karakter, en echter miskent hij haare voortreffelijkheid, JufrOUW SOM M E R. Houd op hier van verder te fpreken, uwe hartstocht mogt anders wederom omwasken, en dan zoudt gij treurige oogenblikken hebben. S O M M ü R. Mijne hartstocht heeft nog nooic gefiaapen; hoe dikwijls had ik voorheen gelegenheid haar te zien , en te fpreken -— dagelijks werd zij dierbaarder aan mijn hart , en op eens verloor ik geheel mijne rust, toen zij Mevrouw van Schoonhof werd — nooit zou ik deezen post aangenomen hebben , maar de wensen , om fieeds bij deeze voortreffelijke Vrouw te wezen , deed mij geen oogenblik aarfelen dit ambt hier te aanvaarden, en nu moet ik zien, hoe  TOONEELSPEL. 7 hoe weinig de Heer van Schoonhof zijn geluk weet te waardeeren. Jufrouw sommer. Om 's Hemels wil! waar zwerven uwe gedagten ? houd uwen ftand voor oogen , en alle omftandigheden, die bier bij komen. s o mm er. Juist de teegenwoordige omftandigheden bepaalen mijne handelingen — en kan ik hare hand wel nooit bezitten , zo moet haar hart en hare liefde toch de mijnen worden. Mijn hoofd is vol van ontwerpen. (Hij vertrekt fchielijk.) DERDE TOONEEL. Juffrouw sommer. De toefrand van mijnen Broeder bedroeft mij—■ hij wordt door eene gevaarlijke hartstocht beheerscht — ik vreeze voor de gevolgen, die daaruit ontftaan zullen. — Zijn driftig temperament. — Zijn jong opbruizend bloed — zijn buitengemeene graad van liefde — de onmogelijkheid om aan dezelve te kunnen voldoen.— Zijn vermogen op den Heer van Schoonhof. — Dit alles loopt të zaamen. Het kan nooit een goed einde nemen. — Ware ik toch in ftaat de zaak te bemiddelen — en vreede en vergenoegen in dit huis te doen terugkeeren; — A 4 Maar  s DE HALVE RING. Maar ftïl! mij dunkt, ik hoor den genadigen Heer komen. VIERDE TOONEEL. Juffrouw sommer, van schoonhof. Juffrouw sommer. De genadige Vrouw is. met Trits naar de kerk; zij heeft lang met het ombijt gewagt,. ' van schoonhof. Dat was onnoodig. Juffrouw som m e r. Het fmaakt haar nooit zonder uw bijzijn; genadigs Heer! van schoonhof. Dat zou ik juist niet kunnen zeggen. Juffrouw sommer. Zij fcheen zeer droefgeestig te zijn. van schoonhof. Dat ben ik ook dikwijls. Juffrouw sommer. Zij is zo gaarne in uw gezelfchap. van schoonhof. En zal het nog dikwijls moeten misfen. Dat gekakel begiqt mij te verveelen. Was uw broeder ook bij het ombijt? Juffrouw sommer. Hij was hier — en ging zo even weg. van  TOONEELSPEL. 9 VAN SCHOONHOF. Denkelijk zal hij op zijne kamer zijn. Zeg hem, dat ik hem hier verwagte. Juffrouw SOMMER. Zo als gij beveelt, genadige Heer! ik zal op het oogenblik bij hem gaan. (Zij ver trekt.") VIJFDE TOONEEL. VAN SCHOONHOF. AmaliaX Amalial wat lij de ik om u? — Bij dag, des nagts , — ja, zelfs in mijne droomen, zweefc uwe beeldtenis géftadig voor mij: — Ik heb veele fchoonheden van uw geAagt leeren kennen — ik verbeeldde mij dikwijls in de omhelzingen van eene doortrapte bijzit mijn geluk te vinden — maar hoe veranderlijk zijn wij! — waar is die tijd gebleven , toen ik mij in het bezit van mijne Louife zo gelukkig achtte! — toen kenae ik nog geene /Imalia, — eene Amalia Bauman, en eene Louife Breitftein, o! welk een" onderfcheid ! — In plaats van een geblanket gezigt — het lagchende rood der jeugd en onfchuld — in plaats van valfche onnatuurl.jke hairen, — natuurlijke lokken — in plaats van een door ijzer en balijnen inééngedrongen lijf — de fijilfle en bekoorlijkfte lighaams-geftalte — in plaats van een aantal quartieren en vooroordeelen — A 5 een  ï» DE HALVE RING. een onbedorven bart, vrij van veinzerij, en verwij.ingen. — Waarom moet ik reeds aan eene Vrouw gekluiflerd'zijn? - Waarom kan ik diands , naar mijn' wensen , Amalia niet beZitten? — Kom, het moet 'er door, — met mijne Vrouw kan ik niet langer ieeven — zij is mij tot lapt. — Haar ommegang is voor mij verveelende. — Neen , Amalm zal , Amalia moet de mijne worden ; het koste wat het wil _ alleen haar bezit kan mij gelukkig maaken. ZESDE TOONEEL. VAN SCHOONHOF. SOMMER. SOMMER. Uw genade heeft mij laaten roepen. VAi\ SCHOONHOF. Het is goed, dat gij komc , mijn waarde Sommer \ neemt es„ige ^ > zak.) Hier heb ik eenige brieven, 'die beantwoord mo.ten worden; maar het heeft geen haast — en hier eenige verzoekfehrifcen, — De een verzoekt om kwijtfchelding van de P»gt, >we?ens de fcb.de, die de hagel veroor^rkt he.-ft _ de andere om uitftel van bi taling. . . S OM MER. Wat is hierop uw befluit? TAN  T O O N E E L S P E L. U VAN SCHOONHOF. > Ik laat alles aan u over. SOMMEE. Laat u door die verzoekfchriften niet om den tuin leiden. Toegevendheid is flegts het middel om de menfchen te bederven. VAN SCHOONHOF. Op een anderen tijd hiervan nader. — Hoe ftaat het met Amalia? O! bezat ik toch reeds haar hand, en hart! — Denkt gij wel, dat ik ooit dat geluk genieten zal? SOMMER. Gewis denk ik het, wat zou u daarin hinderlijk wezen? VAN SCHOONHOF. Maar bedenk toch, ik ben getrouwd, heb twee kinderen. SOMMER. Dit is zekerlijk waar, — maar, omdat gij eens den dollen flap begaan hebt van u aan eene Vrouw te kluisteren, volgt dan daaruit, dat gij ook nog den tweeden moet begaan: namenlijk van uwe Vrouw te houden, en met haar te leeven? Daartoe zijn onze tijden te veel verlicht. — Spiegel u flegts aan veele voornaame huishoudens van Europa, — hoe meenig een zoekt eene andere liefde, wanneer hij het leven roet zijne eerfle Vrouw moede is, — hoe meenig een vergeet, in de armen van  I? DE HALVE RING. van een ander meisje, de liefde, die hij zig bij zijne eerfte Vrouw flegts ingebeeld heeft" en leeft in nieuwe vreugde voort, terwijl een ander met zijne Vrouw in onverfchilügheid en louter uit gewoonte zijn leven doorbrengt, en onder den last van haar, die hem verveelt, niets doet, dan zugten en kermen. VAN SCHOONHOF. Gij hebt volkomen gelijk, mijn waarde Sommer \ _ Hoe gelukkig leefde ik eertijds! toen ik van het eene meisje naar het andere vloog, flegts vermaaken te bedenken had, om dezelven da» met raijn geld te kopen ? en wat waren toch alle deeze vermaaken, wat waren zij, in vergelijking met Amaliaï — ware ik toch in Ü/snt Ama/ias hoogachting jegens mij in liefde te kunnen veranderen. — Helaas ! ik vrees , dat wij 'er nog zeer ver van af zijn. SOMMER. Goede moed ! genadige Heer ! wij zullen ons oogmerk wel bereiken. Laat mij daarvoor zurgen. ... VAN SCHOONHOF. Hebt gii heden die engel al gezien?— waart gij zo gelukkig? — hoe zag zij 'er uit? SOMMER. Ja , ik heb haar gezien ! — ik ontmoette haar toevallig met hare moeder, zij had vlas gekogt, dat zij op haren arm droeg. — o! Heer  TOONEELSPEL. i% Uèet van Schoonhof! het Meisje zag 'er verrukkelijk, fchilderagug uit, hare hairen zwaaiden om haar hoofd, en door dezelven was een blaair.v lint gevlogten. — Hare wangen bloeiden, zij had een fpier wit kleed aan, het welk hare bekoorlijke lighaamsgeltalte vertoonde, en haar net voetje niet bedekte — hare blaauwe oogen iwerfden rond, en vertoonden eene heimlijke grootheid. Mijne bcfchrijving is te zwak, ik gevoel het zelf, dezelve is eene gebrekkeiijke Copie van een onbefchrijdeijk origineel, — Amalia is een meeflerftuk der natuur, en een man, zo als de Heer van Schoonhof.is piet een fpotachtig lagchen) kan het best zijne Vrouw, die hij reeds vijf jaaren gehad heeft, met eene Amalia vergelijken, en dan is de vraag, of hij zig nog één oogenblik op eene ruiling bedenken kan? VAN SCHOONHOF. Sommer!— Sommer! — hoe zwak ook i.r.ve bcfchrijving voor het groot gevoel van mijne liefde was, zo heeft dezelve mij toch verrukt. — Gij hebt gelijk, zulk een Meisje is 'er flegts een na de fchepping voörtgebragt. — De natuur heeft alle haare gaaven aan haar te koste gelegd — o! ik kan mij reeds mijn aanftaande leven verbeelden! — het is befloten, Amalia moet, zoo waar als ik leef, Mevrouw van Schoonhof worden ; maar zonder uwe hulp , waar-  H DE HALVE RING. waaide Sommer l kan ik mijn oogmerk niet bereiken, doe u best, want mijn geluk of ongeluk hangt 'er van af, gij zi]t overtuigd vari mijne dankbaarheid. SOMMER. Alleen mijne genegenheid voor u — alleen het bevorderen van uw geluk, waar ik kan, en geen eigenbelang, is de drijfveêr van mijne handelwijze. Het Meisje, verlaat u op mij, zal de uwe worden; helpt geen goedheid, we! nu! dan flaan wij eenen anderen weg in. Zijt onbevreesd; om Amalia te bezitten, moet men noch kragten noch moeite ontzien, ik zal zo aanftonds zelf bij haar gaan, en haar de zaak, zo als zij is, voordellen. VAN SCHOONHOF, Doe dat, mijn waarde Vriend 1 doe , wat gij kunt, mijne ai te vuurige gedagten aan Amalia hebben mij geheel verhit — ik moet in de vrije lugt, - de Iugt, die ik met mijne Vrouw onder een en hetzelfde dak in adem, is te drukkende voor mij. SOMMER. Verlaat u op mij. VAN SCHOONHOF. Ik zal. (Hij vertrekt.') ZE*  TOONEÈLSPEL. 15 ZEVENDE TOONEEL. SOMMER. Lm ons nu da zaafe .eens overleggen. — Den genadigen Heer heb ik ihands op eenen goeden weg — hij is raazende verliefd, en Amalias wederliefde te verwerven , dit zal weinig moeite kosten. — Nu moet ik zijne Vrouw tot jaloezij zien te lokken, al was ik zelf het voorwerp , door wien zi'i zig wreeken zoude, — en wat zou de Heer van Schoonkof zig daaraan ft.ioren ? — misfchien zag hij het zdfs wel gaarne, en ik zou dan mijn reeds lang gewenscht oogmerk bereiken , en mij bij de liefde van deeze verlaatene en weinig getelde Vrouw zeer wel bevinden. — Ja , — ja, — ik moet de zaak doorzetten — flegts alles gewaagd. ö 5 (Hij vertrekt.) ACHTSTE TOONEEL. MiVrOUV) van schoonhof. frits. Mevrouw van schoonhof , met een gehedeboek in In re hand, en met eene peüsfe gekleed. O Gebed, welk een bron van troost züt gij! — Hoe gerust is men, wanneer men zo met aandagt gebeden heeft, — wanneer men al zijnen kommer, alle zijne nooden, met een vol-  JS DE HALVE RING. volkomen vertrouwen, aan den Heni2l openlegt, en van deszelfs goedheid hu'pe fmeekt. — V.'eik een geluk voor de armen, dat zij dit met «i; rijken gemeen hebben. — Kan ik mij ook niet onder het getal der armen reekenen? — eertijds was ik rijk in vergenoegen, in huwlijksüefde, en thands — ach! thands ben ik zo srm — zo arm , dat naauwlijks de geringde draal van hoop", van ooit weer gelukkig te zullen worden, in flaat is de gruwelijkde, en naarde beelden, en droomen des nagts van mij te verwijderen. (Zij doet hare pelisfe af.) Als ik mijne oogen op mijne lieve, onnoozele Kinderen fla, — dan — o dan gejoel ik het beft, wat het te zeggen is Moeder te zijn! — Frits fciieen in de kerk alle mijne zugten te verdaan, — en vouwde zijne teedere handjes te zaamen, sis of hij den Hemel om hulp voor mij fmeeken wilde. — O! hij bad zo ftii in zigzelven. F RI T S. Gij hebt zeer aandagtig gebeden, Mama! Mevrouw VAN SCHOONHOF. Zo moet men altijd bidden, lieve Frits\ FRITS. Maar, lieve Mama! gij moet in de kerk niet meer zo zugten, dat maakt Frits zo bedroefd! Mevrouw van schoonhof. Hebt gij d2t bemerkt? FRITS#  TOONEELSPEL. 17 frits. Ik niet alleen, maar ieder, die bij ons ftond. Mevrouw van schoonhof, ter zijde. Zo Schoonhof den toon mijner zuivere waare zugten ge'aoord had — misfchien-,— maar neen, ik wil liever niet uitfpreken — ik mogt mij fomtijds eens bedriegen. .Tegen Frits.) Hebt gij ook wel met aandagt gebeden, Frits? frits. Ja wel, lieve Mama! uit den grond van mijn hart. Mevrouw -van schoonhof. Waarom hebt gij dan gebeden ? frits. Voor mijn lieve Papa en Mama. Mevrouw van schoonhof, ligt hem op en kuïcht hem. Hebt gij, lieve Jonge? . f rit s. Maar nu moet gij ook niet meer zugten, of fchreijen, anders zal ik aan Papa vragen, waarom gij toch altijd zo zugt en fchreir. Mevrouw van schoonhof, terzijde. Ach! hij is zeker gevoelloos bij de traanen, en het lijden van zijne Vrouw, die hem Zoo getrouw — zo teeder bemint. fl NE-  18 DE HALVE RING. NEGENDE TOONEEL. DE VüRIGEN, JufrOUW SOMMER, en KLAARTJE. KLaartje, heeft een pop in hare hand, en loopt naar hare moeder. Goede morgen, lieve Mama! zie eens wat een mooije pop! Mevrouw van schoonhof, ligt het kind op, en kuscht het. Goede morgen, Klaartje\ van wie hebt gii die? KLA ARTJE. Van Papa. Mevrouw van schoonhof. Van Papa? — is die hier geweest? Juffrouw sommer. Uwe genade was even naar de kerk gegaan, toen de genadige Heer in de kamer trad. Mevrouw van schoonhof. £n wat zeide hij? JllffrOUW SOMMER. Hij fprak zo onbepaald, — zo raadzelagtig. Mevrouw van schoonhof. Wat zegt gij! — Vertoefde hij lang hier? Juffrouw sommer. Neen, niet lang: hij vroeg naar mijnen Broeder, en toen hij naderhand de trap afkwam, was ik juist voornemens Klaartje aanteklecv. den. —  TOONEELSPEL. IQ Iden. — Zij liet mij geen rust, — liep naar hem toe, en feareeuwde: ,, lieve Papa!" — zij wilde hem zo gaarne een' morgenzoen geven. kl aartje. Ja, lieve Mirua ! maar Papa wilde niet blijven daan. Jufrouw sommer. Maar de genadige Heer zeide: „ Ik heb nu geen tijd."— Klaartje wilde gaan huilen, en toen gaf hij haar geld, om fp^elgoed te kopen , en weg was hij. Mevrouw van schoonhof. Zo flaat dan zijne onverfchiliigheid jegens mij, ook over op zijne Kinderen, en de Hemel weet dat bet zijne kinderen zijn. Dit grieft mij! Jufrouw sommer. Genadige Vrouw! waarmede kan ik uwe ziel opbeuren? welken troost kan ik u inboezemen? - Hoe is het mogelijk, dat een echtgenoot, die eertijds zo beminlijk was, zo koel — zo onverfchillig kan worden? Mevrouw van schoonhof. En konde ik flegts de geringde reeden daarvan gislen! Jufrouw sommer. Den Hemel zij dank, dat uw geweeten u daaromtrend vrijfpreekt! B a Mt>  E 3 DE HALVE RING, Mevrouw van schoonhof. Het is egter hard voor iemand, die oafchul-dig lijdt. Juffrouw sommer. Dat II het zeker! — Maar het is toch beter: onschuldig, dm fcnuldig te lijden. Me vrouw van schoonhof. Kunt gij dan in het geheel niets bedenken, vrat hem tot zijn tegenwoordig gedrag aaclei-ding mag gegeven hebber. ? Juffrouw SOMMER. Vergeef mij, genadige Vrouw! het ftaat niet san mij, de huwlijksoneenigheden van die genen, in wier dienst ik ben, te onderzoeken; , maar zo gü het mij veroorlooft — wil ik wel... Mevrowv van schoonhof. Zeg alles, wat gij denkt. Juffrouw sommer. Herinner u flegts eenige jaaren terug de lee- ] vens\rijze van den genadigen Heer. — Wie was • ooit meer geneigd tot bui:enfpoorigheden — wie onbehendiger in de liefde, dan hij? Mevrouw van schoonhof. Dit is, helaas! maar al te waar! Juffrouw s o M MER. Wie zogt ooit meer zijne zinnelijke driften ' en lusten te bevreedigen, dan hij? — Herinnert gij u nog? toen Mijnheer uw Vader jegens u , zeide: ., Lcuifel de Heer van Schoonhof lcbijnt I  TOONEELSPEL. 21 % xx thïnds zeer te beminnen; maar zijt gij wel ' zeker, dat zijn hart jegens u niet veraideren ,', zal, en gij daardoor niet in het uiterfte on" geluk zult"gedompeld worden?" herinnert u dat nog, genadige Vrouw? SlevrOUW van schoonhof. O Ja! Ik herinner het mij, als of het gisteren gebeotd was; - maar ik ontdekte in hem niets, dan liefde voor mij - gevoede mets dan liefde jegens hem, - ik was doof voor de waarfchouwingen van mijnen Vader. En thands, helaas! is het voorgevoel van nxcn vïier bevaarheid.— De Heer van Sc'; ;nhof was gewoon volkomen vrij te zijn. en te landelen, dus is het onmogelijk, dat hij lang «et een en dezelfde Vrouw leeven - en de kluisters van het huwli;k dragen kan; — want Ke rijtae handelingen berusten alleenlijk op Eoüdbeginfelea, die enkel zi;ne zinnen ftreelen. Mevrouw van schoonhof. Ach' ik, ongelukkige Vrouw! — korde ik tech maar een oogenbiik met hem fprekei» ko.ie ik zijn geweeten doen ontwaakeii! ik Lade hem zeggen: „ Schoonhof*, gij zijt op een doolweg — g» vergeet uwen pligt, als Echt" gènoot — als Vader" - Ach! kor.de ik hem t'o-L terugbrengen! - Weet gij ooi, of hij B 3 B°S  23 DE HALVE RING. 7Lr^ ^ D°gtCr Va" den UW sommer. Vcrfchoon mij van op deeze vraag te moeten antwoorden! mueieni Mevrouw van schoonhof. Ik verlang het ook niet te weten. TIENDE TOONEEL. de vorigen. van schoonhof. (van schoonhof treedt van agteren op hl tooneel, en ftaat in onzekerheid.') frits, roept: Mama! daar is Papa. fvan schoonhof blijft fluJlaa»\ Mevrouw van schoonhof keert zig om en ftaat ontfteld - vliegt met open ' armen naar hem toe, en roept- (van schoonhof keert ».'«, „,„ * /ice!I i!g om, en vertrekt, rnjr *h tn em foort van tweeffriid., (Mevrouw van schoonhof volgt hem met de kinderen, welken ge/ïadig roepen: Papa' lieve Papa!) (Intusfchen valt het gordijn.) Einde van het Eerfie Bedrijf. TIFEE-  TOONEELSPEL. £3 TWEEDE BEDRIJF. Een vertrek in de wooning van den Schrijnwerker. EERSTE TOONEEL. BAUMAN, VrOUW BADMAN, AMALIA. BAUMAN. Zo is het dan toch waar, dat de Heer van Schoonhof u zijne liefde bdeden heeft ? AMALIA. Ach! lieve Vader! maar al te duidelijk. VrOUW BAUMAN. Eu wat hebt gij hem ten antwoord gegeven? AMALIA. ïk werd verleegen , wist naauwlijks , wat ik hem antwoorden zoude, hij wilde, dat ik hem wederliefde zou bekennen ; ik zeide : Z Genadige Heer ! gij hebt zulk «ene lieve „ en braave Vrouw, die zo geheel en al uwe „ liefde verdient, gij fchertst derhalven negis, „wanneer gij mij, die maar een arm meisje „ is, uwe liefde, die buiten dat hoogst ftrat„ waardig is, zoekt aantebiedea." B 4 B AU-  -4 DE FIALVE RING. b a u m a N. Dat was goed geantwoord. — Van die genadige Vrouw jammert het mij; hoe veel verdriet moet zij niet hebben! Vrouw b a u li a n. Wie had dat ooit kunnen denken, dat de genadige Heer met zulke oogmerken in ons huis gekomen was! b a u m a n. Altijd met u denken - heb ik u niet altijd gezeid: Vrouw! het ftaat mij maar half aan, dat de Heer Sommer en de genadige Heer zo dikwijls in ons huis komen, het fchijnt , zij loeren op Amalia's deugd en onfchuld? Vrouw bauman. Dat hebt ge zeker gezcid. bal' m a n. Dan was het altijd: „ O! men moet van zij„ nen evenmensen zo flegt niet denken, hec „ is toch eene eer voor ons, dat de genadige „ Heer zo bij ons komt, de Vrouwen uit de „ buurt zijn 'er zelfs nijdig over." - Geef ik den brui niet van die eer 5 want orze Amalia kan, noch zaf ooit eene genadige Vrouw worden, zij moet bij haar gelijken blijven; en eene genadige bijzit : de Hemel vergeve het mij - als ik dat denk , kijk Vrouw ! dan rijzen mi; de hairen te bergen , - daarvoor heb ik ze niet met zo veel moeite grootgebragr. Vrouw  TOON EE L SP EL. 25 Vrouw b h u & a n. Gij hebt volkomen gelijk", maar maak u toch niet zo driftig! bauman. Wie zou daarover niet driftig worden? - Het is met dat al eene zaak, die ons veel verdriet kan veroorzaaken - ik wenschte, dat de genadige Heer nooit zijn» voeten in ons huis had gehad. / amalia. Ta dat wenschte ik, om uwenwil, ook, lieve Ouders! - maar ik hoor iemand u huis komen, het is de Heer Sommer. bauman, en Vrouw bauman (tegelijk.) Hoe! De Heer Sommer? TWEEDE TOONEEL. de vorigen. sommer. sommer. Goeden dag Vrienden! - goeden da|, JmaUa, _ (Hij (Ireelt haar onder de km.) Reeds zo vroeg aan uwe huisfelijke bezigheden? VrOUV bauman. Geef een ftoel, Amalia! sommer. Gij fehijnt zeer vlijtig! B au m a N, Neem toch plaats, mijn Heer! E 5 AMA"  26 DE HALVE RïNG. amalia. Ja, ik werk liever, dan mee de handen over malkaêr te zitten, of van verveeling te geeuwen, zo als de opgefchikte dames gewoon zijn te doen. ' sommer. Zoudt gij dan ook niet liever eenei voornaame dame willen worden? amalia. Ik ben te zeer overtuigd, dat ik zulks nooit kan worden, en even daarom is ook nooit die wensca in mij opgekomen. sommer. Gij weet nog niet, wat moge!ijk ^ |fc u nu op fiaanden voet eens van het tegendeel ovenu.gde? 6 amalia, ter zijde. In welk' eene verlegenheid brengt hij mij ( bauman. Wij verlangen geene overtuiging. som m E r. Maar ik moet, volgens mijnen last, dien ik neb; want ik kom op bevel van den genadigen Heer van Schoonhof, om aan u allen eene zaak te ontdekken, die uwe Amalia betreft. amalia. Mij ? bauman en Vrouw bauman te eeliiL Amalitt? i o m-  TOONEELSPEL. *7 SOMMER. Ja, ia, eene zaak, die even zo onverwagt, als aangenaam voor u zijn zal; denk maar eens, de genadige Heer wil uwe Dogter tot Mevrouw van Schoonhof' maaken. BAUMAN. Vergeef mij, mijn Heer! wij zijn, wel is waar , maar geringe handwerkslieden , egter moet gij ons voor zo dom niet aanzien, dat wij zulk eene aanbieding ooit zouden kunnen gelooven. SOMMER. Maar als ik u nu verzeker, dat het zo is ~ wat zegt gij er van, Amalia? AMALIA. Op eene verklaaring van dien aart was ik niet voorbereid. SOMMER. Daar toe behoort zekerlijk veel voorbereiding. De Heer van Schoonhof is toch een man van aanzien, en bezit aanmerkelijke goederen. AMALIA. Wie twijffelt daaraan? S O MM E R. En is een fchoon, jong man, in den bloei van zijne jaaren. AMALIA. En bezit eene fchoone, jonge Vrouw, insgelijks in den bloei van haare jaaren. SOM-  2 3 DE HALVE RING. s o m 31 e r. dl Dat weet ik juist niet, en al was dat zo , zo vindt hij dat alles ten minden niet meer in haar; wan[ hij bëmilu haar Dle{ meer> wil haar verlaaten , en verbeeldt zig in het bezit van Amalia alleen gelukkig te zullen zijn. 1 a 11 al ia. Hemel! hoe is het mogelijk, dat een man, zo als de Heer van Schoonhof is , die federt vijf jaaren eene zo beminnenswaardige en braave Vrouw, en bi; haar een paar engelagnge en aardige kinderen bezit, - dat zulk een man, ?iine eer, en de rust van zijn geweeten kan opofferen, om zulk' eenen flap te begaan, en dat hij daarvoor in mij, die maar een arm burgermeisje is , genoeg vergoeding denkt te vinden! sommer; Waar door offert hij dan zijne eer op ? hedendaags froort men zig daaraan niet; zo iets gebeurt dagelijks — wat kan dat verfcheelen ? a r.i a l i a. Zulk een taal voert gij, mijn Heer! — Een man van uw beroep, vviens eerde pligt bedaat m de verbetering der zeden _ een man als g'J wiens ffedrag anderen tot een voorbeeld diende te vertrekken, bij u zou men ten minflfin andere grondbeginfelen verwagten. - Gij moest, al wilde gij ook, volgens uwen pligt, de  TOONEELSPEL. ~9 de gelukzaligheid van het huwlijk niet helpen bevorderen, of vermeerderen, ten minnen niet de behulpzaame hand bieden, om zulk eenen band te vernietigen, en Vrouw en kinderen in de uicerfte ellende te dompelen, ' SOMMER, | Gij wordt ijverig, Amalia! fpaar uwe al te groote welfprekendheid. — Kort en goed, ik yerlang eene duidelijke verklaaring, om dezelve aan den Heer van Schoonhof te kunnen overbrengen, en daarna onze maatregelen te nemen, BAÜMA N. Mijn Heer! gij hebt veel ingang bij den Heer van Schoonhof, doe uw best om hem van dit plan aftebreugen. Vrouw BAUMAN. Amalia is nog re jong, om te trouwen. SOM M E R. Dit is alzo ulieder verklaaring? Vrouw BAUMAN. Wij laaten Amalia nog niet van ons. SOMMER. En nu uwe verklaaring, Amalia? AMALIA. Die is volkomen dezelfde, als die van mijne Ouderen. - Zeg aan den genadigen Heer, dat ik nooit mijn fchijngeluk op het ongeluü en de ellende van mijnen evenmensen zal bouwen , - dat ik nooit dien flap zal waagen , waar-  i° DE HALVE RING. waarvan ik natuurlijker wijze vreezsn ruoet dat mij vroeg of laat, een even zo treurig noodlot, als thands zijne Vrouw te beurt valt te wagten ftaat. _ Zie daar , mijn Heer! mijn belluit — rnijne verklaaring. SOMMER. Nu, zo hoor dan ook de mijne. Ik heb , uheden tot na toe met beleefdheid en goedheid behandeld. - De Heer van Schoonhof gedroeg zig jegens u, op eene wijze, die, niet tegeuftaande de ongelijkheid van ftaat, die er tusfchen hem en u piaats grijpt, zeer voorbeeldig was; - maar geloof mij, Amalia! hij zal zijn plan ter uitvoer brengen, daar voor (la ik 11 borg - hij zal met geweld doorzetten, wat hij met goedheid niet verkrijgen kan ; gij zult nog tot eenen ftap gedwongen worden, dien SU nu nog ongedwongen doen kunt, en w^arvan^uw geluk of ongeluk, en dat van uwe Ouderen afhangt. Aeh! mijn Vader! -Ac* 1 mijne Moeder! dat uwe eenige dogter u mitfcbk* zo veel feeds " wat moet ik doen . m. met mij , geduld^ verdragen alles wat het noodlot over ons beuoren heeft? - of wit gij op de pBtahöbpen van mrj„e eer en rust uw aanftsande geluk bouven? B AU-  TOONEELSPEL. 31 BAUMAN. Neen , Amalia! wij willen alles geduldig verdragen. Vrouw BAUMAN. Alles, wat het noodlot ook over ons mag befloten hebben. AMALIA. ó, Mijne waardfte Ouders! dat ik u omhelze ! SOMMER. Dus zie ik wel, dat ik hier niets meer te doen heb. — Ik heb mijn werk verrigt, en gijlieden blijft nog bij uw beQuit? AMALIA, Zonder twijfel\ mijn Heer! (Amalia vertrekt met een bedroefd gelaat.) SOM M E R. Ik fpoede mij om den genadigen Heer hier van kennis te geven. (Hij vertrekt van de_andere zijde.} DERDE TOONEEL. BAUMAN, VfVUW. BAUMAN. B A U M A N. Ga, waarheen het u behaagt,1"— fmeed de godlooste ontwerpen. — Vrouw ! hoe groote reeden hebben wij dei. Hemel te danken , dat ons geweeten ons niets verwijt, wegens de op-  2n- DE HALVE RING, opvoeding, die wij aan Amalia gegeven hebben. Vrouw bausian. Deeze troost zal ons altijd een zuiver genoegen verwekken. bauman. AI was Amalia onze eige Dogter geweest, wij hadden niets meer aan haar kunnen dosn, dan wij gedaan hebben. Vrouw b a u m a n. En alles ging ons zo van harte. — Wïe zou ook anders hebben kunnen handelen ? want , toen Amalia s Moeder bij haar overlijden ons hare Amalia naliet b a u m a n. Dat oogenblik zal ik nooit vergeten. Op den rand van het graf, zeide zij: „ Goede lie„ den ! ik dank u voor de zorg en moeite die gij omtrend mijne Amalia gehad hebt; — ik „ geef haar geheel aan u over. De Heer Pre„ dikant zal u in het vervolg voor haar onder. ,, houd betaalen. Neemt deezen haiven ring, ,, (Hij haalt een papiertje uit zijn" zak. waar* „ in dezelve is.) — Bewaart hem, als een klei„ nood, en flegts aan den genen, geeft wel „ agt, flegts aan den genen, die u de andere „ helfte daarvan zal toonen, moet gij mijne „ Amalia overgeven ; want die is haar Vader: tot dien tijd toe, bid ik u, haar optevoe- den,  TOÖNEELSPËL. 33 , den , naar de regelen der deugd, waakt bij > haren rijperen ouderdom over de zuiverheid ' van haare zeden , en over hare onfchuld; , warit, als wij ten eenigen dage voor 'sHe„ mels Regierftoel verfchijnen, dan zal ik van uwe handen eene onfchüldige, en geene \ eerlooze Amalia terugeisfchen ; zweert aan eene dervende Vrouw, die misfchien binnen , een half uur niet "meer zijn zal, dat gij die , heilig vervullen zult." — Wij legden onze landen in de haren , waarop het klamme doods5weet reeds lag, — wij zwoeren, — en zij gaf Jen geest. Vrouw bauman. Deezen eed zullen wij nooit breken, al had iet noodlot het grooifte ongeluk over ons be[loten. bauman. Reg: zo, braave Vrouw! — maar ik heb een fchrikkelijk voorgevoel: — Gij weet, wij zijn den Heer van Schoonhof nog tweehonderd rijksdaalders fchuldig , weegens het vonnis, dat reeds overlang tegen mij is uitgefproken, als men nu eens daarop aandringt, dat ik die betaalen moet, wat dan gedaan, want gij weet, dat ik daartoe niet in (laat ben? Vrouw bauman. Dat zou er bedroefd voor ons uitzien. C eau-  34 DE HALVE RING. EADM A N. Ik vrees geene gijzeling, wanneer ik als een ■ rechtfchapen mensch, overtuigd, dat ik mijneni pligt vervuld heb, in dezelve zou moeten lee-ven of fterven. Vrouw BAUMAN. Uwe uandvastigheid , hoe zuiver die ook zr flast mij ter neder. ' i' BAUMAN. Kort en goed, men dreige ons, waarmeede men w.1, _ men ontneme ons alles, wat'wij' bezitten zo zal men ons toch onzen groottien fchat dat is: de overtuiging van JkudtJL onichuld, niet ontnemen. Vrouw BAUMAN. En hierin beftaat de rust van ons geweeten. (Zij vertrekken beiden.) VIERDE TOONEEL. Eene kamer in het huis van den Beer van Schoonhof. VAN SCHOONHOF. Ik ben nieuwsgierig, waar op die zaak zaf mtdraaijen-wat voor een antwoord Sommer zal brengen? - Hij is doorpen genoeg in alle zune ontwerpen ; en daar hij zelf aanleiding tot die zaak heeft gegeven, zal hij zeker alles , wat in zijn vermogen is, aanwenden, oia  TOONEELSPEL. 35 L dezelve ter uitvoer te brenger,. Maar fteeds .voel Ut in mij zeiven een foort van ongerust, èid, die mij de verijdeling van m>,n plan, ls het vvnre, voorfpelt - dan ware I» ver on _ liefde! - liefde- - beveel ongeluk umt gij niet veroorzaaken!- De wonden , die 5i, toebrengt, zijn doodelijk - wee hem , die dezelven ontvangt! V IJ F DE TOONEEL. y A n schoonhof. sommer. van schoonhof. Sonmer! gij komt, als of gij geroepen waart! s om mer- ' Om uw Genade onderdaanigst te dienen! van schoonhof. Hoe ftaat het met AmOtta* hoe gaat onze "^^ommer, (haalt zijne fihouders op.) Zo , zo. van schoonhof. Hoe! zou Amalia mij niet beminnen?-maakt ,/zwarigheid? - hoe denkt zij? - g» i„ bedenking, in twijfel. som m e r. Helaas! C a VAN  26 DE HALVE RING. VAN SCHOONHOF. Dagt ik het niet — wees openhartig tegen mij; zeg mij vrij de waarheid — wat antwoordde Amalia ? SOMMER. Als uw Genade het zo beveelt, moet ik — egter met de verzekering, dat ik mijn uiterfte best gedaan heb. . . . VAN SCHOONHOF. Daarvan ben ik volkomen overtuigd; maar ter zaake. S OM MER. Ik deed Amalia, in het bijzijn van hare ouderen, de verklaring van uwe liefde, en het voorftel van het huwlijk, welk gij voornemens zijt met haar aantegaan , alles in de fchoonfte uitdrukkingen. VAN SCHOONHOF. En hoe werd dit opgenomen ? SOM M E R. Zij ftonden allen verbaasd, en konden niet begrijpen, — o, die domme lieden! — hoe het mogelijk zij , dat gij uwe Vrouw kunt verlaten, om in plaats van dezelve, een arm burgermeisje te kiezen. — Ik loste alle hunne zwarigheden op, en drong op eene verklaring. VAN SCHOONHOF. En die was? S O M-  TOONEELSPEL. 37 SOMMER. De ouders zo wel als de dogter verwierpen uwe liefde. VAN SCHOONHOF. Hemel! wat zegt gij ? zij verwierpen mijne liefde? dat zal hun duur te (laan kómen. SOMMER. Ik begon eindelijk, toen ik zag, — dat goedheid niet hielp, te dreigen, ook dat was te vergeefs. - Nu, genadige Heer! nu is het uwe zaak om verder te gaan - het werk is nu toch eens begonnen - gü zult immers geen blaauwtje willen loepen bij een burgernufje, dat het zig tot eene bijzondere eer moest reekenen zulk een voordel te mogen aannemen. Vooruit dan maar; alles gewaagd, uwe eer, uw vergenoegen, met één woord, uw ganfche geluk hangt 'er van af. VAN SCHOONHOF. Ta ik moet - ik wil alles waagen. - Een arme Handwerkers dogter zal weigeren eenen Edelman in 't best van zijn leven, met zulke aanzienlijke goederen, te trouwen, is het met om raazende te worden? SOMMER. Dat is het zeker - ik kan- het niet begrijpen - maar, genadige Heer ! ons oogmerk moeten wij bereiken. C 3 VAN  38 DE HALVE RING. VAN SCHOONHOF. En op welke wijze? SOMMER. Laat mij maar begaan. VAN SCHOONHOF. Doe, erf waag alles, wat en zo als gij wilt; en best kunt - de zaak moet doorgezet wow den. S O M M E R, Gij zult u zeker nog wel herinneren, dat wiji het vonnis, het welk reeds voor een jaar, wa| gens die tweehonderd rijksdaalders tegen Meester Baiwwn uitgewezen is, in handen hebben, en waarvan tot hier toe door ons geen "gebruik) . gemaakt is, alleen uit hoofde van zijne fchOol ne en voortreffelijke Amalif. VAN SCHOONHOF. Gij hebt gelijk; maar SOM M E R. Wat maar ? nu is juist het regte oogenbük daar, om 'er gebruik van te maaken, wij laai ten den karei door de geregts-dienaars overval-ï len op al zijn goed beflag leggen, en hem' in de gevangenis werpen, tot dat hij die fchuld zal voldaan hebben, en daar toe is hij nooit' in (Iaat. ] VAN SCHOONHOF. Wel bedagt! maar. . . . SOM- j  TOONEELSPEL. 39 SOMMER. Dan zult gij eens zien, hee gedwee zij zullen worden , terwijl wij gewis ons plan ter uitvoer zullen brengen. VAN SCHOONHOF. Daar houde ik mij van verzekerd. Maar ik wenschte, dat ik het plan van fcheiding reeds aan mijne Vrouw ontdekt had; ik ftond op het punt om naar haar toetegaan, en haar alles voorteftellen,• ik was reeds in de kamer; maar het zien mijner Kinderen bij hare Moeder floeg mij weêr geheel ter neder, — ik beefde — ik kon geen woord uitbrengen, en ging onverrigter zaak heen. SOMMER. Ik wil het voordel daarvan wel op mij nemen — maar — genadige Heer! voorzigtigheid is hier de hoofdzaak. VAN SCHOONHOF. Hoe zo ? SOMMER. Gij moet toch eene reeden opgeven, waarom gij van uwe Vrouw wilt fcheiden , al ware dezelve ook verdigc VAN SCHOONHOF. Wat hebben wij lang naar reedenen te zoeken , ik wil mijne Vrouw niet langer hebben — ik wil eene andere, en dat is reeden genoeg. Cl SOM"  4° DE HALVE RING. SOMMER. Vergeef mij, genadige Heer! die reeden is met voldoende; de zaak moet zo flim overlegd woraen, dat de fchuld niet op u, maar op de genadige Vrouw valt. VAN SCHOONHOF. Maar, om 's Hemels wil! hoe is het mogelijk m.,ne Vrouw in het geringfte fchuldig tel verklaaren ? SOMMER. Heel wel mogelijk; maar alleen door Hst. VAN SCHOON H OF. Ik ben begeerig die te hooren. SOMMER. Zo uraks ga ik naar uwe Vrouw, ik ftel haar uw gedrag van de flegtfte zijde voor, lik raad haar om te fcheiden; ik fpoor haar aan tot wraak, ftel haar de middelen voor, hoe zij z'g 't best kan wreken; ik bid haar, u met veragting te behandelen, ik ftreel hare fchoon- j heid, verklaar haar mijne liefde, — geduurende '■. «jt aljes, moet gij in de voorkamer zijn ; eindelijk word ik dringender, en zoek door eene omhelzing hare verklaring van haar aftetrooncn; , op hetzelfde oogenblik treedt gij in de kamer, gij zijt dan ooggetuige — ik ftel mij aan, als of ik ontfteld was, gij doet uwe Vrouw de bit- ' terfte verwijtingen , en zo kunt gij haar dan , zonder verdere moeite , van ontrouw befchuldigen. ; VAN  TOONEELSPEL. 41 VAN SCHOONHOF. 6 Sommer l voortreffelijk b.dagr. — Eea plan uwer waardig. Ik ben verzekerd, dat zelfs de duivel in u zijn meester moet erkennen. SOMMER. Gij gelieft te fchertfen , genadige Heer! VAN SCHOONHOF. Neen , ik was nooit minder gefchikt tot fchertfen dan heden! S O M M E R. Gij openbaart vervolgens aan uwen Schoonvader, het geen 'er voorgevallen is. Ik zal geen zwarigheid maakin mijne liefde tot uwe Vrouw, fchoon dezelve verdigi is, te bekennen. VAN SCHOONHOF. Daar aan twijffel ik geen oogenblik, en als het geeischt wierd , zoudt gij 'er zelfs nog wel een°eed op willen doen, nietwaar? — SomLr/ — Sommer! alleen de duivel kan zulk een plan ontwerpen; maar ook de duivel alleen is in (laat, om hetzelve ter uitvoer te brengen. Doe derhalven alles, wat gij wilt, de zaak is te ver gekomen, om nog te kunnen te rugkeeren. * SOMMER. Dat is zeker. Ik zal alles doen, dat in mijn vermogen is. VAN SCHOONHOF. Tegen uw vergift is geen tegengift te gebruiken. C 5  DE MALVE RING. ZESDE TOONEEL. Een Boer uit bet kerfpel Wintersheim . »«r genade om gehoor verzoeken. VAN SCHOONHOF. ren -Hi^'1'" ■**«"*« hem te hooren. _ Hij kan zig wegpakken. SOMMER. de en"''" ^«^fe ^wig.iger bezigheden, en moeten ,„ onze ontwerpen en ne dagten niet geiloord worden. g VAN SCHOONHOF. HJ hebt volkomen gelijk ZEVENDE TOONEEL. PIETER. x. . ^f1"' en bragt hem met soerf- heid weer op den regten WM „„ j , g kt; w i. é en daardoor trok I hij het hart van alle ziim. nnA^A ■ zijne oiiderdaanen tot zig; ] maar  TQONEELSPEL. 43 maar de tegenwoordige Heer gaat regtftreeks tegen de handelingen van zijnen Vader aan; zijn raadgever, de Heer Sommer, zoekt alleen de geldkast van den genadigen Heer te vermeerderen • en de genadige Heer, bedwelmd door den maalftroom zijner driften , (temt alle de gevoelens van dien fchijnvriend toe, en zoo ziet men dan, helaas! maar al te dikvijls, hoe zij met een foort van onverfchilligheid en veragting op hunne onderdaanen neerzien - en hunne pligtea f lnensch verwaarloozen. ^ ACHTSTE TOONEEL. De hut van een Kluizenaar. de kluizenaar. , MeVroUW van schoonhof, frits. de kluizenaar, (hij het inkomen.-) Treed maar binnen. Mevrouw van schoonhof. Vergeef mij, goede grijsaart! dat wij u in uwe rust ftooren; wij wilden gaarne hier een poos, wegens het Itormagtige weder, fchuiien. de kluizenaar. Het flrekt mij altijd tot een bijzonder genoegen, wanneer mi ne kleine armoedige hut mijnen evenmensen tot eene fchuilplaats dienen kan. „,  44 DE HALVE RING. Mevrouw van schoonhof. In uwe kleine hut zal zeker meer vergenoegen _ meer röst heerfche,1f dan .n de zieninke paleizen van veele groeten! de kluizenaar. Ik voor mij geniet hier zeer veel rust. _ Eerujds verkeerde ik ook in de huizen der S'0teV ~Jmaar geI°°f mii' men viöd «iet in iedere hut d.e rust en dat vergenoegen, die wij er ons van voortellen _ hoe menig een leef 'er .n eene klnize, die, zelf, dMf, in ™ grooten graad de knagingen van zijn geweecen ondervindt, welken zija vorig geweetenIoos leven hem gevoelen doet? - Voor een mensch d.e van waar berouw doordrongen is - voor s? een Defithis eenekiui?e - -biijf;: rust . . . Doch genoeg hiervan. Mevrouw van schoonhof Dus hoor ik wel, dat 'er dikwijls in de Uu.«a even zo weinig engelen, als in 1 prachtigfte paleizen woonen _ waar treft men dan goede menfchen aan? de kluizenaar. Zie jong Meisje of Vrouw! _ ik hoop met, dat g„ reeds i„ een' ftaat geweest zijt, waarm g,j gelegenheid gehad hebt, de onder der meBfcheli'ke b0O5he« - Me.  TOONEELSPEL. 45 Mevrouw van schoonhof. Ach. _ 'er zijn boosheden, - 'er is komUer, die men verbergen moet, waarover men, Lp zijn best, in zijne eenzaamheid traaner. floritCn mag. - Wel u! - dat gij in uw ftaat iets dergelijks niet kent. de kluizenaar, {ter zijde.) Waarfchijnlijk een verleid en verlaten Meisje. \r Tegen Mevrouw van Schoonhof) Zijt gij getrouwd? — Is dat uw kind? Mevrouw van schoonhof. Ik ben getrouwd, dit is mijn Zoontje. de kluizenaar. Mag ik vragen, met wien gij getrouwd zijt? Mevrouw van schoonhof. Met den Heer van Schoonhof. de kluizenaar. Met den Heer van Schoonhof? — (Hij Frits op.) Kom hier kleene. (Hij kuscht Frits | «2i?/ vervoering.) frits. Gij doet mij zeer met uw baard. Mevrouw van schoonhof. Kent gij den Heer van Schoonhof? de kluizenaar. De naam is mij bekend. In vroegere jaaren ben ik bij den overledenen Heer wel geweest, — 1 gij zijt dus Mevrouw van Schoonhof'. Me-  46 DE HALVE RING. Mevrouw van schoonhof. Die ben ik , en de Hemel weet hoe kort misfchien nog. (Zij verbergt haar gezigt.j de kluizenaar. Niet verder — nu weet ik alles — mijn hare wordt te benaauwd. Mevrouw van schoonhof. Welk eene vreugde, in ons lijden iemand te vinden , die deel in ons noodlot neemt ! — (Zij ziet op haar horologie.j Dan verbeef mij, goede Grijsaart! ik zie dat het laat wordt; wij hebben reeds eenige uuren omgedwaald — en moeten naar huis - het weder fchijnt toch nu bedaarder. de kluizenaar. Ik zal u tot aan het einde van mijnen tuin uitgeleide doen — maar denk fteeds aan het Spreekwoord: Op regen volgt zonnefchijn. (Zij vertrekken ; het gordijn valt.) Einde van het Tweede Bedrijf. DER*  TOONEELSPE L. 47 DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. I Èetie kamer in het huis van den Heer van Schoonhof. Mevrouw var schoonhof. n [rloe menig vergenoegd uur heb ik in dit verrek met mijnen Schoonhof doorgebragt! — Hoe dikwijls hebben wij op deeze fopha, in hec volle genot der liefde met eikanderen gezeten! — Hoe dikwijls hebben wij hier hart aan hart, en hand in hand eikanderen den eed ëener eeuwige onverbróekbare liefde en trouw op nieuw gezworen! — En Gij, Algoede Hemel! dien wij fteeds tot getuigen onzer eeden aanriepen, Gij weet het, ik ben nqoit meineedig geweest; ik heb mij niets te verwijten„' alle fchuld keert op hem — keert op u, o Schoonhof', alleen terug. — Waarom moest gijtrouwloos, — waarom een verrader der liefde worden? Helaas! gij werd dit uit eene bedorvs drift naar afwisfelende uitfpattingen in de weel. je — en ik moet daarvan het fl-gtoffer zijn! bitter is het lijden, welk uit een ongelukkig huwüjk voordfpruit; maar mijn lijden is onbe- g»j-  4 8 DE HALVE RING. grijpelijk bitter! - aan niemand kan of inag ft de bron van hetzelve mededeelen — dit zoude mijnen grijzen Vader in het graf dorren - ik ben alleen aan mijzelve overgelaten , ik inoec alleen mijnen kommer dragen, en dien opkrop, pen, en, helaas! wie weet of ik 'er ooit van verlost zal worden! TWEEDE TOONEEL. Mevrouw van schoonhof, sommer. sommer, (op een valfehen toon.) Zo geheel alleen, genadige Vrouw! en dat wel bezig met een' alleenfpraak te houden, welke, zo uw gezigt mij niet bedriegt, juist niet de aangenaamfte is ? Mevrouw van schoonhof. Het is beter, mijn Heer! zijnen kommer aan vier domme muuren te klaagen, dan (zij werpt een veelbeduidend oog op keni) zig aan een valsch of ongevoelig mensen te openbaareu ! s o mm e r. Dat is zeker waar — maar wie zou, bij hot lijden van een zo beminnenswaardig en voortreffelijk fchepzel, als uwe Genade zijt, gevoelloos kunnen blijven? Mevrouw van schoonhof. Ik bid u, fpaar uwe vleierijen voor anderen.' s om-  TOONEEL SPEL. 0 sommer. Gij bedriegt u, genadige Vrouw! hetgeen ik u zeg, is niets minder dan vleierij; ware ik reeds met de oorzaak van uw lijden bekend, dB zou niet eerder rusten, voor dat gij mij dezelve toevertrouwd had, ik kom voor het tegenwoordige alleen hier, om met u over het voornemen van den Heer van Schoonhof te fpreken. Mevrouw van schoonhof. Zijt gij misfchien de bode des doods? s o m m 15 r. V-rgeef mij, ik kom flegts om u zijn plan te openbaaren, en u vervolgens met mijnen welmeenenden raad bijteftaan. ! • j- Mevrouw van schoonhof, (met edelhetd.) Het plan kan ik bijna zelve wel gisfen, en wat uwen raad betreffe, daarvan hadt gij n eerder bij mijnen Gemaal kunnen bedienen — doch fpreek verder, ik ben op alles voorbereid, sommer. De ftrafwaardige liefde van uw Gemaal vc?or Amalia kan u niet onbekend zijn, en gelijk deeze Üefde voor ieder een een raadzel is, zo is zij het ook voor mij. Mevrouw van schoonhof. Inderdaad? sommer. Ik dagt niet anders, dan dat de genadige Heer enkel en alleen uit een foort van galanD te'  5° DE HALVE RING. tene- nu en dan het meisje gefproken had , ont des tebeter in de verkeering met, en bij de liefde van zijne Gemaalin ,e kunnen gevoelen, hoe gelukkig h,j ,n het bezit van zu,k eene v0orj tteffehjke Vrouw ,s. Maar - 0 hoe gaarne wilde ik bier zwijgen ! zijn wispeltuurig karakter verkerkt hem in zijne fchandelijke hartscogt £ hij vergeet de liefde, die hij u zo dikwijls betuigd heeft - zijne trouw, die hij u, bij de inzegening des Priesters, zo vuuriglijk gezworen had. Met een woord, hij verwaarloost alle de pl.gten van een' braaven en waardigen egtge. noot ^ hij wil zig van u laten fcheiden en _ Amalia trouwen. Mevrouw van schoonhof. Du is het hardfte lot, dat eene onfchuldige vrouw overkomen kan- deeze tijding zoude mij buiten m.jzelve brengen, ware ik niet op alles voorbereid. sommer. Maar, genadige Vrouw! (Hij wil hare hand vatten, zij floot de zijne, met veragting, terug) gi) ziit zeker volkomen overtuigd, dat ik het inn.gite medelijden met u gevoel, en gaarne uw lijden met u dragen wilde. Mevrouw van schoonhof. Vergiftig mij nie: met uwe uangentongf sommer, gejladig dringender. Benadeel toeh uwe gezondheid niet wegens het  T O O N E E L S P E L. Bhet sredrag van den Heer van Schoonhof — en nat de kommer u, voor het tijd is, uwen bloei liet benemen. — Waarom wilt gij van droef» heid vergaan? gevoel hoezeer gij verheven zijt joven uwen Gemaal; gedraag u onverfchillig jegens dien onwaardigen ; veragt hem, en i'ehenk uwe liefde aan eenen anderen , die zig uiternaaten gelukkig reekenen zoude, dezelve in den ïoogften graad te mogen gevoelen, en u do op■egtfte wederliefd2 te kunnen betuigen. Mevrouw van schoonhof, {verft oord.) Wat zegt gij? — waar ben ik? — Laage del! 's het niet genoeg, dat gij mijn' Man, Joor wellustige droomen , in flaap gewiegd lebt? — Wilt gij mij ook nog aan de fchande :en prooi geven? om ten eenigen tijde mijne tinderen, als 't ware, te noodzaaken van hunne nideren te vervloeken. sommer. Genadig:» Vrouw t gij maakt u te boos — gij >efchouwt de zaak van de flivnfte zijde. (Hij valt •oor haar op de knieën) Mijne al te overdrevene lartstogt b engt m j tot het uiterue. Ik bemin i onuitfprekelijk; ja reeds federt lange... - Mevrouw van schoonhof (floot hem, met veragtlng, van zig.) so mme r. Nooit ben ik in tlaat geweest u deeze bekenetiis te doen, thands is het oogenbiik daartoe D 2 ge-  52 DE HALVE RING. gekomen. — Verhoor mij', en maak mij tot deffi gelttkkigften aller ftervelirjgen. — Ik verlaat uwei voeten niet, voor dat gij mijn vonnis zult uil gefproken hebben. Mevrouw van schoonhof. Zo wenfche ik, dat gij, 0p (Taanden voet, in (leen veranderde; ik zou u dan op de marki ten toon laaten (lellen, en, tot een affchrik voon anderen, uwe gefchiedenis 'er onder doen beitelen. (sommer, opfpringende.) Genadige Vrouw! (Hij omhelst haar met ge-. weid.) Enkel het zoete woord: Liefde, uit uweJ hemelfchen mond! DERDE TOONEEL. de vorigen. van schoonhof, die intusfchen binnentreedt. Mevrouw van scuooniiof, (zig losruk- ■ kende.) Adder! vergiftig mijn lighaam niet — gij uitJ vaagfel! van schoonhof. Ik kom zeker op een' ongelegen tijd, Me-vrouw ? Mevrouw van schoonhof. O neen; ik wenschte, Jat gij eerder gekomen waart, Schoonhof! dan zou deeze verworpeling , niet  T O ONEELSPEL. 53 Biet zover in zijne onbefchaamdheid zijn voortgegaan. van schoonhof. Bravoi _ ik zelf zoude bijna moeten gelooven, dat gij onfchuldig zijt - Gij, voorbeeld van 'huwlijkstrouw. Maar, mijn Heer! van u had ik nooit kunnen denken, dat gij - uwen vriend tot een' trouwlozen verrader zoudt worden. s o m m e b. Genadige Heer! wat zal ,ik ter mijner verontfchuldiging bijbrengen? - Ik bemin reeds lang uwe Gemalin, zie daar mijne eerfte bekentenis. van schoonhof. Altijd nog vroeg genoeg - federt langen tijd bemerkte ik reeds, dat gij het met elkanderen eens waart. - Een geluk voor mi] , dat ik thands ooggetuige ben, en de verleiders ontdek! _ „u kan ik ongeftoord mijn voornemen ter uitvoer brengen. Mevrouw van schoonhof, qi fpot maar met mij — gij moogt mij veragten - verhaten , - gij kunt mij voor het oog der waereld - maar niet voor dat van den Alzienden fchutdig verklaaren. van schoonhof. Om kort te zijn, Mevrouw! ik kom hier, om u te zeggen, dat wij niet langer met elkanderen leeven zullen - ik ben niet van voorneD 3 mCn  J4 DE HALVE RING. men mijae beste jsaren in onvergenoegdheid eir verveeling doortebrengen ; ik zal uw' Vader fchrifrelijk verzoeken hier te komen, en heden nog de bwiüksfeheidiaf, in zijne tegenwoordigheid volbrengen, waarbij ik hem de reeden van dit mijn overhaast gedrag niet verzwijgen zal. (Hij vertrekt met Sommer.) VIERDE TOONEEL. Mevrouw van schoonhof, kort daarna Jufrouw sommer. Mevrouw van schoonhof. Hemel! du is re veel. (Zij valt op de fip',a, als bedwelmd. Eene tusfehenpozing. Vervolgens komt Jufrouw Sommer.) JufrOUW sommer. Genadige Vrouw! wat deert u? — z) lig: in zwijm — (zij giet haar welriekend water op het gézigt, en roept versheiden reizen j Genadige ' Vrouw! genadige Vrouw! — ontwaak toch! — O boe klopt haar hart! Mevrouw van schoonhof, (verroert zig — opent hare oogen; maar valt weder in de vorige houding.) Juffrouw sommer. Den Hemel zij dank, dat gij ontwaakt. — Zij is weer buiten haarzelve. — (Zij giet haar  TOQNEELSPEL. 55 \eeni<*e droppels in den mond, waardoor zij lang\zamerhand bijkomt.) Mevrouw van schoonhof. Helpt, goede Lieden! helpt! — men heeft [den dolk tegen mij getrokken. Juffrouw sommer. Zij is niet bij hare zinnen.— Genadige Vrouwl lik ben hier. Mevrouw van schoonhof, (met een verwilderd gelaat.) I Help, help — men (leept mij naar 't fchaIvot — men brandmerkt mijne eer. Juffrouw so mm er, ter zijde. I Zij lijdt buitengemeen, die goede Vrouw 1 Mevrouw van schoonhof. Hier, Schoonhof'1 hier, ftoot uwen dolk door | deeze borst — zie, zij is ontbloot. (Zij onu \waakt, is afgemat, en flaat verbaasd, op het \zien van Juffrouw Sommer.) Waar ben ik? zijt 1 gij hier, Juffrouw Sommer? Juffrouw sommer. Genadige Vrouw ! gij hebt daar een paar 1 fchrikkelijke oogenblikken doorgebragt — wat is I 'er gebeurd? Mevrouw van schoonhof. Heb ik gedroomd of gewaakt? waarvan heb I ik gefproken? Juffrouw sommer. Gij fpraakt van dolken, fchavotten.— Ik heb I 'er niets van begrepen. D 4 Me'  S$ DE HALVE RING. Mevrouw van schoonhof. Ja, nu weet ik het — ik droomde daarvan — Jufrouw sommer. Maar wat Kerft daartoe aanleiding gegeven? Mevrouw van schoonhof Ach, Mejuffrouw., herinner mij niet daaraan. _ Mijne tong js nie: ln ftm he. mm I mijner zie! te kunnen uitdrukken. _ Gelei mij 1 in den tuin, opdat ik mij een weinig herftelle - j li moet frisfche lugt fcheppen. _ (Zij vertrekt" ■ langzaam, op den arm van Jufrouw Sommer leupende.') VIJFDE TOONEEL. Eene kamer bij den Schrijnwerker Basman, bauman. VrOUW bauman. amalia. amalia, (houdende co? brief in de hand.) Lieve Ouders! dit fchijnt een brief van zijne eigen hand te zijn - zie daar, Vader! lees gij I hem — ik vrees voor den inhoud. b a u m a K. Geef bier, Amalia! (Hij opent hem.) Vrouw bauman. Wat of bij toch fchrijven mag? b a u m a n. ïk zal hem u voorlezen — „ Lieflte Amalia? — ama-  TOONEELSPEL. 57 amali a. Het begin voorfpelt niet veel goeds. bauman. Op welk eene wijze ik federt een' geruimen 'tijd met mijne Vrouw ieeve, heb ik u meer ' dan eens geopenbaard, ik heb u ook !Wj l verzekerd, dat uw bezit alleen in ftaat is mij „ gelukkig te maaken. amalia. O! had hij dat niet gedaan! bauman, (leeft verder.) Zelfs heden nog liet ik u, door den Heer 1 Sommer, om eene verklaaring verzoeken maar die, helaas! voor mij noch goed noch yoI doende was. O, liefde, waardfte Af*'.* bid u om alles, wat u in de waereld hef en 1 aangenaam is, maak toch ten laatften een e.nI de- aan mijnen ongelukkigen toeftand; maak oü door uw bezit gelukkig, gil zult daardoor niet alleen mij, maar uzeke en uwe " ouderen gelukkig maaken , en hun eenen gerusten en oangenamen ouderdom bezorgen ; E rnaar zo gij, tegen alle hoop en verwagung nog onverbiddelijk mogt blijven - en mij het bezit van uw hart en hand weigeren " dan/W/*! dan zult gij en uwe ouderen ge" voelen moeten, hoezeer een veragt minnaar zig weet te wreeken, - Bedenk u derhalven " wel, eer gij tot een vast bciluit overgaat, D 5 "  53 DE HALVE RING. n dit is het laatlle aanzoek - ifc kom w „kon «elf, om het antwoord te haaien, het „ welk 2o ik hoop> Ma, wensch uhvai_ „ len zal; anders beklaag ik mijne, tot nu toe „ van mij tederbeminde Amalia. Dit fehrijft j „ met zijne eigen hand • • ] FRANS VAN SCHOONHOF»: Vrouw BAUMAN. Die zaak ziet 'er flim voor ons uit. BAUMAN. Wat zegt gij van deezen brief? AMALIA. Ach! mijn Vader! -de briefis vleiende, uitnodigende genoeg, en egter veroorzaakt hij mij, om uwen wil, verdriet. Vrouw B A U M A N. Voor ons moet gij onbezorgd wezen. AMALIA. Wat zullen wij beginnen? Vader! raad mij. BAUMAN. Zeg mij eerst uw beduït, en dan zal ik u mijn' raad zeggen. A MA L IA. De fep, dien ik nu doe, zal gelukkige of ongelukkige gevolgen voor mij hebben; ik ben m eenen gevaarlijken toelhnd. BAUMAN. Wat is uw beduit, Amalia? AMA-  TOONEELSPEL. 59 amalia, I Mijn befluit is, en blijft altijd het zelfde: Idat ik nooit zijne wenfchen zal bevreedigen. bauman. De ftandvastigheid van uwbefluit behaagt mij—* bet is ook mijn raad. De Hemel fta ons bijl VrOUW b au man. Van wien kunnen wij anders bij (tand varwagten ? amalia. Ik vrees voor de tegenwoordigheid van den Heer van Schoonhof; ö , ware decze bijeenkomst reeds voorbij, ik voorfpel mij daarvan de bitterde gevolgen. amalia. Die wij met geduld verdraag en zullen. Vrouw bauman. Daar zijn zij reeds. ZESDE TOONEEL. de vorigen. van schoonhof. sommer. van schoonhof. Goeden dag! lieve Ouden'! houdt uw rust; — goeden dag, lieve Amalia! — mogt ik reeds zeggen: mijne Amalia\ (Amalia ziigt.) van schoonhof. Gij zugt, Amalia? beweegt u raijne tegen- woor-  G° DE HALVE RING. woordigbeid tot zugren ? _ Gij hebt immers, mijnen brief gelezen? amalia. Ja, genadige Heer' mijn Vader heeft hem') ons voorgelezen. van schoonhof. Ik wensch, dat uw befluit gunftig voor bil «^gevallen is. Mag ik hoopen, lieffie A*A Isa? amalia. Ach.» genadige Heer! ik vreez' uw' ongenade. van schoonhof. ' Hoe! Amalia, ik hoop niet, dat gij mijne hand en liefde zult verwerpen. - Uwe verKlaaring? amalia, (valt hem te voet.) Vergiffenis, genadige Heer! vergiffenis voor ! imjne arme Ouderen _ voor mij. _ Ik kan _ Ik mag de uwe niet worden. sommer. Ziet gij nu zelf haare ftoutheid, haare onbefchaamdheid, genadige Heer! van schoonhof, (floot haar van zig. Zij ' jlaat op). Zo zie ik wel , dat gij moedwillig fa uw verderf lopen, en uw geluk met voeten treden wilt. SOM-  TOÖNEELSPEL. Ct s 0.m mer. Amalia! ik raade u, toctegeven; de zaak is thands op zijn hoogst. amai.ia. Genadige Heer! — ik kan — ik zal nooit roet U gelukkig wezen, elke gedagte, dat eene on> fchuldige, brave Vrouw zig in 't geheim om mijn bezit, waarop zij alleen aanfpraak heeft, ■ kwellen zou — deeze gedagte zou fteeds voor mij zweeven, en al het genoegen mijnes levens verbitteren. sommer. Gij oeffent te veel geduld, genadige Heer! gij moet hier geftreng te werk gaan. van schoonhof. Hoe ongaarne ik ook hier toe overga — moet ik het thands doen — vind ik 'er mij toe verpligt. — Mijn Heer Sommer! draag zorg, dat de tweehonderd rijksdaalders, wegens het reeds over lange uitgefpokene vonnis, aan u betaald worden, of anders weet gij, wat u te doen ftaat: 'er is immers nog plaats genoeg in de gijzeling? sommer. Wij zullen wel plaats maaken! — kunt gij betaal en , Bauman ? bauman. Het is mij onmogelijk zo veel in eens te betaalen; de fom is al te groot. som-  gereedfch.pl alles te zemen bedraagt „aauwlijks zo veel ; wanneer gij mij nu di[ ^ ^ _ J za. dan mijne Vrouw, - mijne ^ onder_ houd bez ? a,s ■ vergaan ~ ^ Zij honSer »°«en va n schoonhof. Dat zullen zij ook _ wat raakt mij dat» fiefde.Z° ~ dh ^ Wra3k *■* vefw°rPen sommer. De genadige Heer had reeds lang die fchuld Runnen e sfchen • — p-ii j «anken, dat hij u zo lang uitftel heeft geg- ' ven. 6 °" amalia, (met fierheid.) Dat is geene genade: _ iemand voor korten tnd van de galg te bevrijden, om hem onverhoeds, op een nog hardere wijze, daaraan te laten martelen; is dit dankwaardig? Van  TOONEELSPEL. 63 va n schoonhof. Zij fchijnt mij nog te willen troifeerèn! sommer. Zij zullen voor u nog kruipen, als wormen. Vrouw b a u m a n. Is er dan geen uitftel, geene genade meer te loopen? van schoonhof. Neen, geen de minde , zeg ik u. — (Tegen Sommer.) Mijn Heer! doe uw pligt. 1sommer. Ik zal, genadige Heer! (Zij vertrekken.') ZEVENDE TOONEEL. bauman, VrOUW bauman, amalia. Vrouw bauman. Zo willen wij dan alles afwagten, wat er over' ifis befloten is. amalia. O lieve Ouders ! mogt ik alles alleen draren. bauman. Zoudt gij dat wenfchen , Amalia? am a l i a« O mijne Ouders! konde ik u, met mijn le-' ren, van bet aanftaande ongeluk redden, de rlemel is mijn getuige, gaarne deed ik het; want hierdoor zoude ik flegts mijne fchuld aan 1 betaalen, en u het uwe terug geven. Vrouw _  helst haar.) Louife! Louife! — met deze daad hebt gij mij geheel verrasent - zulk eene handelwijze 1 eene afftammelinge van 't geflagt van Breitflein waardig. — Ik zou al het geld wel te gelijk hebben kunnen geven - maar dan had die daad veel van hare waarde verloren. Me.  TOONEELSPEL. ?3 Mevrouw van schoonhof. " O, mijn Vader! maak mij niet trotsch op jets, dat niets meer dan mijn pligt was. van breitstein. I Eene Vrouw met zulke grondbcginfelen verdient waarlijk een beter lot. — Groot is de vreugde van een' Vader over liet geluk van zijne kinderen, - maar bloedig is zijn lijden bij het aanfehouwen van derzeiver ongeluk. ZESDE TOONEEL. van breitstein. van schoonhof. Mevrouw van schoonhof. Mevrouw van schoonhof. ' Hemel! daar is hij. ; van schoonhof, /egen zijne Vrouw. ' Ik kom, om met u te fpreken; {tegen van Wreitfiein) goed, dat gij ook hier zijt. De Vader mag wel hooren, wat 'er met de dogter gefproken wordt. van breitstein. Ik heb uw' brief ontvangen, en die is de reeden van mijne tegenwoordigheid alhier. van schoonhof. Dit is mij des te aangenamer — en wat den 'inhoud daarvan betreffe, dien herhaal ik hier mondelijk: ik zal mij van uwe dogter laten fcheiden. p 3 Me'  84 DE HALVE RING. Mevrouw van schoonhof. Maar in dien brief, mijn Heer! ftond nog, meer. van schoonhof. Dat ik niet lierhaalen wil. van breitstein. Het geen egter de moeite wel waardig is omi 'er over te fpreken. Mevrouw van schoonhof. Langen tijd, mijn Heer van Schoonhof', lange: reeds, bemerkte ik uwe koelheid jegens mij, uwe begeerte naar verandering moest u natuurlijk op andere voorwerpen doen denken ik deed in 't begin als of ik het niet bemerkte de zaak begon ernftiger te worden — ik onder-vroeg u — deed u op den toon der liefde en goedheid, welmeenende verwijtingen — maar, helaas! te vergeefs — en nu moet ik, die de beleedigde ben, ook nog voor de fchuldige te boek liaan! dat fchreeuwt tot den Hemel. van breitstein, Gij kunt' misfehien volgens het gebruik den groote bedorvene waereld mijne dogter verlaten-, maar van ontrouw kunt gij haar nooit met regt befchuldigen. van schoonhof. Op het oogenblik, waarin ik den brief! fchreef, was ik geheel buiten mijzelven, wegens hetgeen ik tusfehen mijne Vrouw en Sommer ge-  TOONEELSPEL. 85 gezien had; ik ftelde mij het ergfte daarvan voor, en maakte geene zwarigheid u mijne gedagten hieromtrend bekend te maaken. — (Tegen Mevrouw van Schoonhof) Spreekt uw geweeten u daarvan vrij , destebeter voor u — genoeg, gij weet in welke betrekking wij thands met elkanderen Haan, wij moeten fcheiden. VAN BREITSTEIN. Gij zeide daar zo even tegen mijne Louife, of haar geweeten haar van de vermeende handeling vrijfpreekt — nu moge ik ook wel vragen: wat zegt dan uw geweeten van uwe vorige handelwijze — wat zegt het van uwe tegenwoordige — van de daad, die gij thands voorgenomen hebt? Uw geweeten heeft u zekerlijk reeds jlkwijls toegeroepen, en mogelijk roept het u op dit oogenblik nog toe — maar gij floot uwe ooren voor de ftem van hetzelve, en jaagde, in een maalftroom van zinnelijke genoegens, uwe lusten naar. VAN SCHOONHOF. Ik ben niet hier gekomen om zedenlesfen te hooren. VAN BREITSTEIN. Maar ik ben hier, als Vader, om mijne Dogter te verdedigen. VAN SCHOONHOF. Zo als het u gelieve; verdedig haar zo lang gij wilt, en kunt; — mijn befluit is onveranderF 3 lijk»  16 DE HALVE RING. lijk; ik zal mij van uwe Dogter doen fchew den, en eene andere vrouw voor mij kiezen. Mevrouw v a n schoonhof. Of misfchien reeds gekozen. v a IN schoonhof. Zeer mogelijk. Mevrouw van schoonhof. Bedenk egter wel, wat gij doet; maak niet: nog een fchepfel ongelukkig. van schoonhof. Dat is mijne zaak. Mevrouw van schoonhof. Bedenk u wel, wat gij bij het aangaan vam uw huwlijk belooven, wat gij zweren moet, en dan herinner u, wat gij mij eens gezworen, hebt. Bedenk u wel, mijn Heer van Schoonhof \ of gij in (iaat zult zijn uw' eed voor de twee !e keer beter te houden, dan gij het bij de ecrlte; gedaan hebt. va:j schoonhof. Dat hoop ik — kort en goed, het contract: der huwüjks-fchn'ding zal ik nu laten opftellen, en u, genadige Vrouw! als dan verzoeken, het»,: in 't bijzijn van mijn Heer uw' Vader, te willen ondertekenen, van mijn kant, zal ik zorg dragen, dat alles kort en bondig, en mee de noodige formaliteiten gefchiede. ZE-  TOONEELSPEL. 87 ZEVENDE TOONEEL. devorigen, VrotlW bauman, amalia. amalia en Vrouw bauman, (nog van buiten.') Wij moeten hem fpreken. — (Zij gaan naar van Schoonhof) Genadige Heer! ferBAÜlIAN, Genade voor mijn' Man! amalia. Genade voor mijn' Vader. (Zij valt voor hem op de knieën.) van schoonhof. Zie eens, welk eene verandering! amalia. Gij hebt mij zo dikwijls van uwe liefde verzekerd — geef mij nu maar een enkel bewijs daarvan, laat mijn' armen grijzen Vader los! van schoonhof. Die door de eigenzinnigheid van zijne Dogter gekerkerd is. — Waarom hebt gij de zaak zo ver laten komen? — niets, dan het veranderde befluit van de Dogter kan den Vader zijne vrijheid weer bezorgen. amalia, opllaande. Onbuigzaam Mensch ! Mevrouw van schoonhof. Mag ik het waagen voor deeze goede onfchuldige lieden te fmeeken? Kent gij nog den F 4 toon  S8 DE HALVE RING. toon van uwe Vrouw, die u thands bid? zo dce/.e nog den minden indruk op u maakt, o! laat dan den Man los. van schoonhof. Dit is te veel. (Hij loopt fchielijk weg.) ACHTSTE TOONEEL. van brhtstein. MeVVOUW van schoonhof. FrOUW baum an. amalia. amalia, paar Mevrouw van Schoonhof gaande. Ons verdriet is groot, genadige Vrouw! maar het uwe is zeker nog grooter — vergeef mij — ik ben, wel is waar, de oorzaak van al uw lijden, maar zonder mijne fchuid, dit kan ik u betuigen, — nooit heb ik mijn Hëer uw' Gemaal de minde aanleiding tot zijn tegenwoordig gedrag gegeven — nooit heb ik de ftem zijner drift gehoor verleend. Hoe dikwijls heb ik hem de liefde zijner Gemalin, de liefde zijner Kin- ' deren onder het oog gebragr. Frouw bauman. Ja, meer dan eens, genadige Vrouw! Mevrouw van schoonhof. Ik wil u gaarne gelooven. a m AL1A. Dikwijls hield ik hem de ongelijkheid onzer (tanden voor _ fchilderde hem de ongelukkige gevolgen, die zijn voornemen naar zig (leepen , zou-  TOONEELSPEL. 80 zoude, met de levendipfte kleuren, af; maar — altijd te vergeefs ; leg mij derbalven niets te last; genadige Vrouw! wij willen gaarne onze ellende dragen , wanneer het u flegts uwe rust weder bezorgen, en uw geluk bevorderen kan. Mevrouw van schoonhof. Lieve menfchen ! ik weet alles zo goed, ja, beter dan gij het mij zeggen kunt, reeds lange ken ik uwe goede gevoelens omtrend mij, en het fmart mij maar dat ik u niet kan redden. van breitstein. Zo verheug u dan , Louife! dat gij een' Vader hebt, die in uw' naam in ftaat is deeze lieden te helpen, cn die hun ook helpen zal. Mevrouw van schoonhof. O! wilt gij, lieve Vader? van breitstein. Met vreugde, Louife! Mevrouw van schoonhof. Welk eene blijdfchip voor mij!— waarom moest Schoonhof mij tot zijne Vrouw kiezen? waarom zag hij u, Amalia! niet vroeger? Gij zoudt misfchien gelukkiger met hem geweest zijn — gij zoudt hem mogelijk beter op den weg der deugd hebben kunnen leiden , en in 't bezit van u zou hij misfchien nooit aan buitenfpoorigheden gedagt hebben. ,am alia. Gij maakt mij befchaamd, genadige Vrouw! — F 5 wat  8° DE FIALVE RING. wat eene Freule van Breitflein niet vermogc, dat kon eene Amalia nooit ter uitvoer brerw gen — beter ware het voor ons geweest, zot wij hem nimmer gezien hadden. Mevrouw van schoon h o f. Mijn hoogmoed zou ook zo fpreken; maar mijn hart fpreekt anders. (Zij weent.) VAN breitstein. Gri p moe', Louije! vergiet geene traanen: voor eeri' om «aantogen. — Nu vrienden! zijt oubezorgd; heden noS, goede Vrouw! zult gij uwen man wéér het ben, en ik zal voor u. zorgen. VroUW bau m a n. Wij verlaten ons op uwe hulp. van BREITSTïlN. Daarop kunt gij Haat manken. Mevrouw van schoonhof. Op mijn bijtand kunt gij ook rekenen. Vrouw b a u m a n. Waarmede zullen — waarmede kunnen wij u oüLZCLi dank betoonen? amalia. Genadige Vrouw! _ mijn Heer van Breit-. Jlcin! - mii.t hart is te vol - ik kan nier meer. — (Zij verbergt haar gezigt met haar' neusdoek; vervolgens ziet zij van Breitflein en Mevrouw van Schoonhof met ontroering aan.) Kom, Mojder I kom. (Zij vertrekken beiden.) NE-  TOONEEL'SPEL. NEGENDE TOONEEL. van breitstein. MeVTOUW van schoonhof. van breitstein. Ik heb medelijden met die goede menfchen, met die lieve Amalia. — Dat Meisje is geheel goedheid — geheel onfchuld. Mevrouw van schoonhof. En bezit daarbij evenwel eene edelheid, zekere ongemeene houding. van breitstein. Die weinig bij lieden van baar foort gevonden WOrdt — zo moesten alle voornaame lieden hunne kinderen laten opvoeden, en befchaaven.— Amalia zou men tot een voorbeeld kunnen Hellen, — dan zou meenige moeder hare do-gters in plaats van ijdelheid, deugd, in plaats van bedorven zeden, onfchuld en opregtheid inboezemen. Mevrouw van schoonhof. Dan zou zo meenig egtgenoot niet onder den last van een wellustige opgepronkte pop zugten. van breitstein. Welke verandering zou zulk een voorbeeld in de tegenwoordige wijze van opvoeding te weeg brengen? Mevrouw van schoonhof. Maar, Vader! — het noodlot mijner Kinderen maakt mij zwaarmoedig. va n  92 DE HALVE RING. VAN BREITSTEIN. Breng mij bij hun , — gij blijft hunne Moeder - en ik, Louife! - (Hij drukt zijne dog. ter de hand.) Ik zal hun Vader wezen. (Hij vertrekt met haar.) TIENDE TOONEEL. (Een vertrek bij den Schrijnwerker.) DE KLUIZENAAR, FfOUW BAUMAN, AMALIA. DE KLUIZENAAR. Dus hebt gij den Heer van Schoonhof zelf gefprooken ? AMALIA. Ja, — ik heb hem gefproken — hem gefmeekt, maar, helaas! hij bleef onverbiddelijk _ n' zou mij zeker zo niet vernederd hebben — maar wat doet een kind niet al voor zijn' Vader? Vrouw BAUMAN. De genadige Vrouw en haar Vader — O! op welk eene minzaame wijze hebben zij ons onr fangen! zij verdienen het harde noodlot niet, dat hun thands treft. DE KLUIZEN AAR. Zeker nier. A M A L I A. De genadige Vrouw zelve bad voor ons bij haar' Gemaal, en wel met een zekere deelneming in ons lot. DE  TOONEELSPEL. P3 de kluizenaar. Dat was braaf van haar. amalia. Hij gaf haar niet eens antwoord. de kluizenaar. Die onbarmhartige man! amalia. En verbeeld u eens, de Heer van Breitflein en zijne dogter beiden beloofden ons te zullen helpen, en Vader nog heden zijne vrijheid te bezorgen. de kluizenaar. Dat kan ik niet toelaten, want ik kom juist hier om uwen Vader te bevrijden. VrOUW bauman. ■ O! gij , lieve goede Grijsaart! —• zo komt mijn man dau welhaast los? amalia. • Heden nog? de kluizenaar. Ja, heden nog — en zeker binnen een uur — want ziet, hier in deeze beurs. (Hij haalt eene beurs uit zijn' zakj zijn juist tweehonderd rijksdaalders, die fchenk ik u, om daarmede de fchuld te betaaien, en dus zal hij in een oogenblik los komen. amalia. O! geef hier die beurs. (Zij trekt hem de- zei-  Dl HALVE RL\G. zelve uit zijn"1 hard) — nu zal ik ham aanftondï met groot gejuich hier brengen. de kluizenaar, (ter zijde.) Dot Meisje bezit een edel hart! (tegen Amok Ha) Nog niet, Amalia!— ik heb met deeze zaak een zeker plan, dat ik u voor als nog niet kan ontdekken, — ik wenschte zo gaarne ooggetuigen van de betaaling der fchuld te: zijn. — Zeg voor het tegenwoordige nog aan niemand, dat gij het geld hebt, veel minder, dat gij het van mij hebt, want dit zou mijn geheel ontwerp verijdelen. amalia. Als men het aan ons vrolijk gelaat maar niet bemerken kan. VrOUW bauman. Dit flilzwijgen zsl ons veei moeite kosten. de kluizenaar. Gij belooft mij toch beiden te zullen zwijgen. amalia, (hem de hand gevende.) Top , ik beloof het u. Vrouw bauman. insgelijks. de kluizenaar. Nu luïftert verder; over een half uur moet gij met het geld aan het huis van den Heer van Schoonhof komen, dan zal ik 'er ook we-> zen, en. dan zult gij het verdere wel vernemen. Vrouw  7 O O NE E L S P E L. 95' Vrouw B A U M A N. Waar door hebben wij deeze onwaardeerbare ten buir.engerr.eene edelmoedigheid verdiend? waarmede zijn wij immer in fiaat u dezelve te vergelden ? A M A LI A. Eerwaardige Giijfr.su ! — mijn to^g is te zwak om u mijne dankbaarheid te kunnen uitdrukken. DE KLUIZENAAR. Zwijg daarvan, Amaliai — Ideester Bauman heeft u bij zijn vertrek aan mij aanbevolenen ijgij, Amalia! gij wilde immers, dat ik in Éér Vaders afwezendheid u tot Vader zou verflrek. ken. AMALIA. Ik zal u altijd als mijnen Vader eeren en beminnen, DE KLUIZE NAAR. Door dit kleine gefchenk voldeed ik enkel aan mijnen pligt — handelde ik als Vader. (Hij vertrekt.') ELFDE TOONEEL. Vrouw B A UM AN, AMALIA. AMALIA. Heil — eeuwig heil zij u deel! — U, Algoede Hemel! danken wij voor den redder, dien gij ons gezonden hebt. Vrouw  5>6 DE HALVE RING, Vrouw BAUMAN. Hoe ondoorgrondelijk zijn de wegen der Voor zienigheid! — O! ware mijn man reeds los, zat hij reeds hier bij ons. AMALIA. Weldra zullen wij zo gelukkig wezen, van hem wedertezien — weder te omhelzen. (Zij beziet de beurs, en kuscht haar eenige maaien.) O! hoe lief zijt gij nietig geld! als men door u eenen Vader redden kan. Vrouw BAUMAN. Wij zullen maaken, dat tegen zijne komst: het eeten klaar is. AMALIA. Ja, Moeder! dat zal hem fmaaken ; laten xvij dat doen. (Zij vertrekt met hare Moeder, vrolijk huppelende en roepende.') Kom , laten wij dat doen! (Het gordijn valt.) Einde van het Vierde Bedrijf.  TOÓNEELSPEL. 9/ V IJ F D E B E D R IJ F. Een kamer in het huis van den Heer van Schoonhof. ËERSTETOONEEL. sommer, en kort daaina, Jufrouw sommer. (Sommer zit aan een tafel, waarop verfcheide papieren liggen ; hij fchrijft — vouwt een papier toe , en wil daarmede uit de kamer gaan; doch aan de deur ontmoet hij zijne Zuster.) Jufrouw sommer. Eindelijk heb ik toch eens het geluk u te zien. s om mer. Ik heb verbaazend veele bezigheden gehad. Jufrouw sommer. Van welke bezigheden gij zeker weinig eer hebt. — Ik weet alles. — Hoe kunt gij, — hoe zult gij alles, wat gij hier in huis veroorzaakt hebt , ooit kunnen verantwoorden ? — Hoe kunt gij u door uwe drift zo laten verleiden , om de genadige Vrouw in zulk eenen grondcloozen jammerpoel te ftorten ? — Dat G oogen-  93 DE HALVE RING. oogenblik moot fchrikkelijk geweest zijn. — Zij was langen tijd buiten zig zelve. SOM M E R. Gij kent den ftaat der zaak niet, dit behoorde tot, ons plan. Jufrouw SOMMER, Broeder! gij zijt gedugt in uwe plannen. Ik vrees, dat gij dingen doet, waarvan de gevolgen bitter en treurig zullen wezen. SOMMER. Wees onbekommerd! Jufrouw SOMMER. Hoe kan ik onbekommerd wezen? — ben ik niet uwe Zuster? SOMMER. Ik zal mijne handelwijze wel verantwoorden,-, mijn oogmerk is tweevoudig. Jufrouw SOMMER. Hoe, tweevoudig? SOMMER. Zo wel ten voordeele van mij, als van denHeer van Schoonhof. juffrouw SOMMER. En zeker ten kosten .van de rust der genadige Vrouw — en ten kosten van uw geweeten? — Zal dan het huwlijk met Amalia nog voorwan? hebben? 6 SOMMER, Het huwlijk met Amalia? — dat weet ik niet;  TOONEËLSPEL. 99 niet; maar de huwlijksfcheiding zal heden nog gefchieden; want hier is het contract van dezelve. Jufrouw S O M M E F.. Hemel! wat moet ik hooren — die onfchnldige Vrouw! — Bioeder! in plaats dat gij nu het we.ktuig zijt waar door deeze geheele zaak gedreven wordt; wat badc gij niet in plaats van dit alles kunnen doen ? — Daar gij zo veel vermogen op den Heer van Schoonhof hebt; hoe gemakkelijk hadt gij hem van zijnen doolweg kunnen terugbrengen ; dit zou een oogenblik geweest zijn, om u in de harten aller deugdzame menlVhen, ja, zelfs in 't hart van Mevrouw van Schoonhof, die gij altijd zo zeer bemind hebt, te vereeuwigen, en dat zou dan immers beloning genoeg voor u geweest zijn,— of kunt gij nog eenige verandering in de zaak te weeg brengen? — ik bid u, doe het uit medelijden met de genadige Vrouw. SOMMER. Het plan is nu onveranderlijk. — Ik most dit contract aan den genadigen Heer brengen.... Hij komt zelf reeds om het aftehaalen. — Ga liever heen, ik zou niet gaarne hebben, dat hij u hier aantrof. Juffrouw S O M M R R. Ik ga — Broeder! maak u niet ongelukkig. {Zij vertrekt.) G 2 TWiiE-  *co DE HALVE RING. TWEEDE TOONEEL. VAN SCHOONHOF. SOMMER. VAN SCHOONHOF. Hoe ftaat het met onze zaaken? SOMMER. Wat Bauman betreft, die zit reeds in 't cachot op water en brood, zo mooi als men het zig maar verbeelden kan. VAN SCHOONHOF. En wij, mijn waarde Sommerl zijn ons oogmerk nog geen ftap nader. SOMMER. Dat zal wel komen — als hij 'er maar eerst eens zo veel maanden zal gezeten hebben , als hij 'er nu uuren gezeten heeft — dan zult gij zien , dat de zaak voor ons een geivenscht einde zal nemen. VAN SCHOONHOF. Ik twijfel 'er zeer fterk aan. Hebt gij het contract van de huwlijksfcheiding gereed? SOMMER. Om uw genade te dienen — hier is het. (Hij geeft het hem.) VAN SCHOONHOF. Ik heb mijn' Schoonvader , en mijne Vrouw mijn voorneemen reeds ontdekt. SOM  TOONEELSPEL. 101 sommer. Hoe hebben zij het opgenomen? van schoonhof. Wel — niet wel, ik kan het zelf niet zeggen. — Dit is dus het contract? — bondig en bepaald genoeg, hoop ik? sommer* Ik twijffel niet, of het zal naar uw genoegen wezen. van schoonhof. Goed, mijn Heer! Laat mij thands alleen — ik zal het doorlezen, en u naderhand laten -roepen, (Sommer vertrekt?) DERDE TOONEEL. van schoonhof, (leest het contract, en fteekt het vervolgens in zijt? zak.) Ik weet niet, hoe het komt, dat ik dikwijls zo benaauwd worde; hoe meer de zaak ten einde loopt, hoe ongeruster ik ben. Mijn geweeten begint zig fomtijds te doen hooren , en houdt mij, als in een' fpiegel , mijn gedrag voor oogen. Waarom jaagde ik aanhoudend naar zinnelijke vermaaken? en wanneer mijn geweeten mij nu en dan van den weg der ondeugd zogt afteleiden, dan werden 'er nieuwe geneugten bedagt, ik volgde mijne hartstogten op, G 3 De-  102 DE HALVE RING. bewandelde het pad der boosheid; thands, zelfs nog op dit oogenblik, — wat ben ik voornemens te doen? ik wil mijne Vrouw verlaten, en waarom? weet ik het zelf wel? — zie daar de gevolgen van het leven, dat ik geleid heb, en toch kan ik thands niet anders; ik ben te ver gekomen om nu terug te gaan; — anders zou ik voorzeker de zaak niet meer ondernemen — Hoe doet mij het affcieid van mijne Vrouw beeven! Kn waar zullen dan mijne Kinderen blijven? - heeft zij, als Moeder minder regt op dezelven, dan ik als Vader? Als men op 't punt flaat om iets te verliezen, dan eerst ondervindt men da waarde 'er van, en welk gevoel werkt werker, dan het gevoel van een' Vader omtrend de liefde voor zijne Kinderen? 1 VIERDE TOONEEL. VAN SCHOONHOF, DE KLUIZENAAR. Br. KLUIZENAAR. Vergeef het mij, genadige Heer' dat ik zo vrij hinnen kom , bij den overleeden Heer was ik dat zo gewoon. VAN SCHOONHOF. Hebt gij hem gekend? DE KLUIZENAAR. Of ik hem gekend heb? O hoe meenigen dag, hoe meenige nagt, heb ik in dit huis gefleten; — hoe  TOONEEL SPEL. 103 boe dikwijls heb ik u op mijnen arm gedragen; hoe dikwijls met u gefpeeld! VAN SCHOONHOF. Dat weet ik mij niet meer te herinuneren. DE KLUIZENAAR. Het is ook al lang geleden, en dat vergeet ligt. Ach! ik hield zo veel van u, en gij van mij. VAN SCHOONHOF. Goede grijsaart! gij zijt wel in langen tijd niet hier geweest. DE KLUIZENAAR. Sedert den dood van den ouden genadigen Heer heb ik hier geen voet over den .dorpel gehad. VAN SCHOONHOF. Waarom niet? DE K LUIZ EN A AR. De droefheid over dat verlies , en andere omftandigheden bewogen mij, mij in mijne kluize optefluiten; daar heb ik de asfche van uwen overleeden Vader meenige ftille traan geofferd. VAN SCHOONHOF. Waarvoor de Zoon u enkel danken kan. — Maar hoe ben ik dan thands zo gelukkig, van den boezemvriend van mijn' Vader, den ouden vriend van dit huis, na zulk eene lange af wezendheid, hier weder te zien? G 4 nE  IQ4 DE HALVE RING. DE KLUIZENAAR, Vooraf nog eene vraag: waar is uw Vaders Broeder? leefc hij nog? en waar? VAN SCHOONHOF. Ach! van dien goeden man hebben wij geen de minde tijding. Wij weten niet, of hij leeft, dan of hij dood is — wij hebben, niet tegendaande alle nafpooringen, nooit zijn verblijf kun?. ren uitvinden; — bij was een braaf man, geheel mensen en geheel foldaat. DE KLUIZENAAR. Die vraag is dus beantwoord. — Maar ik kan enkel onder ééne voorwaarde met u fpreken. V A. N SCHOONHOF. En die is? DE KLUIZENAAR. Dat het mij geoorloofd zij, vrijmoedig met u te fpreken. VAN SCHOONHOF. Spreek vrij uir. DE KLUIZENAAR. Laat ons gaan zitten; want ik ben etn weinig vermoeid. VAN SCHOONHOF. Zo als gij wilt. {Hij zet twee {loden naast malkander, zij gaan zitten.j DE KLUIZENAAR. Sedert een' geruimen tijd ben ik niet in uw huis geweest, mijn Heer 1 maar getiuurende* dee-  T O O N E E L S P E L. 105 deeze arwezendheid, bleef ik egter ahijd dezelfde vriend van uw huis, die ik van o-ds was-, — ik gaf naauwkeurig agt op uwe handelingen, die dikwijls, ik kan het niet verzwijgen, juist de beste niet waren. (De ongerustheid van den Heer van Schoonhof neemt hier reeds een begin, en moet allengskens vermeerderen.) Ik hoopte geftadig, dat gij eindelijk eens een vast en manlijk karakter zoudt aannemen, en u van de gebreken der jeugd ontdoen, — dit hoopte ik aanhoudend; maar te vergeefs, en ik zweeg — zou ook in 't geheel gezwegen hebben , als ik niet gedagt had, dat ik het aan de nagedagtenis uwes Vaders verfchuldigd was, om met u , over het voornemen , welk gij hebt, en waarvan het geruft tot in mijne klui- ze doorgedrongen is, te fpreken. Gü wilc uwe Vrouw verlaten — u van haar doen fcheiden; en waarom? — Ik zie het aan uw gezigt, dit waarom kunt gij niet beantwoorden. Mijn Heer van Schoonhof', geloof mij, er zijn daaden, die men, in den maalftroom zijner driften, voor goed houdt, en die naderhand het geweeteu doen kloppen, en alle rust uit onze ziel verbannen. Zie zelf maar, hoe een laag bedrijf altijd van meer diergelijken gevoigd wordt; — de Heer van Schoonhof, die anders voor een menfehenvriend bekend was, gevoelt zig door fchandelijke driften verlokken, vergeec G 5 de  ro<5 DE HALVE RING. de pligten van raensch, en, om zijne hartstogt te bevredigen, bedenkt hij zig geen oogenblik, om een geheel huisgezin in het onheil te dompelen. — Als uw Vader, uw Oom nog leefden, wat zouden die daarvan zeggen? Het verdriet zou hun in 'c gr5f fleeperr, wanneer zij zagen, dat hun geflagt, welk altijd zo edel en braaf handelde, door de onedele daaden van een' eenigen zoon bevlekt wierd. van schoonhof. Om 'sHemels wil! fpr{ngt ep) houd op, eerwaardige Grijsaast! ik kan niet meer, — het is tc laat — ik ongelukkig man, ik kan niet meer terug. de kluizenaar. Het is nu uw zaak om dit te onderzoeken. Ik heb mijn' pligt gedaan, en mijn hart onuitfprekelijk veel lugt gegeven. van schoonhof. En het mijne onuitfprekelijk benaauwd, — en evenwel kan ik niet terug; de zaak is te rugtbaar, te ver gekomen , — de fcheidiug zal weldra gefchieden. de kluizenaar. Is het mij geoorloofd, daarvan ooggetuigen te wezen? van schoonhof. Wanneer gij wiit. de  T O ONEELSPEL. 107 de kluizenaar. Maar eer gij deezen (tap begaat, verzoek ik u. denzelven nog eens rijpelijk te overdenken. — Ik wil u derhalve niet langer ophouden. Bedenk wel, wat gij doet. — ik ga. van schoonhof. Goede Grijsaart! — verlaat mij niet. {Zij vertrekken beiden.") V IJ F DE TOONEEL. van breitstein. MevrOUW van schoonhof. JufrOUW sommer. frits. klaahtje. (Allen van de andere zijde, als langs welke van Schoonhof, en de Kluizenaar vertrokken zijn, opkomende.) Mevrouw van schoonhof. Morgen, lieve Vader! is het net vijf jaaren, dat ik getrouwd ben — wie had ooit kunneu denken, dat de band, die toen geknoopt werd, heden wederom losgemaakt zou worden. van breitstein. Herinner mij daaraan niet, het treft mij te zeer, Louife! Jufrouw sommer. Genadige Vrouw! met het gevoel van een deelnemend en weldenkend hart, fta ik hier voor u, en beklaag uw* toeftand — beklaag u dubbeld, om dat mijn Broeder, die federt veele jaaren  i°8 DE HALVE RING. ren zo olterdwen veel aan uwe goedheid te danken heeft, u zo gevoelig beledigd, en tot de tegenwoordige onaangenaamheden zeer veel bijgedragen heeft, _ mijn verdriet over het gedri van mijn' Broeder kan ik u niet genoeg uitdruk! ken; ,k heb hem zo dikwijls op den vertrouwlijken toon, als zuster aangefproken - hem zijne handelwijze voorgehouden — en helaas! altijd behield de infpraak der drift bij hem de overhand. Mevrouw van schoonhof. Ik ken uw hart en uwe gevoelens. OUW s o m m e r. Ik zal dus altijd bij u blijven? Mevrouw van schoonhof.' ' Ja, dat zult gij. Jufrouw sommer. Ik wil met u leeven en fterren. van bbeitste1n. Nu, lieve Kleinen! komt eens hier. frits en kl aart je (naar hem toelopende.) Wat belieft u , Grootpapa? van breitstein. Wilt gij wel bij mij woonen? klaartje. Ja, Grootpapa! als gij mij veel fpeelgoed geeft. van breitstein. Dat beloof ik u. - En gij, Frits? frits  TOONEELSPEL. ioo FRITS. Jn, als Papa en Mama ook méégaan, anders blijf ik bij hun. van breitstein. Daar hebben wij het. Mevrouw van schoonhof. Die lieve Kinderen gevoelen he: ongeluk, dat hun boven het hoofd hangt, nog niet, — ifc kan — ik zal hun nooit van mij laten gaan.—" Zij moeten in droevige oogenblikken mijn troost uitmaaken. ZESDE TOONEEL. de vorig en. fieter, pieter. De genadige Heer, en de Heer Sommer verzoeken binnen te mogen komen. (Mevrouw van Schoonhof zugt.) van breitstein. Zeg, dat wij hun verwagten. Mevrouw van schoonhof, (tegen Jufrouw Sommer.) Mejuffrouw! wilt gij zo goed zijn van met de Kinderen een oogenblik te vertrekken. Jufrouw sommer. Zo als uw' Genade beveelt. (Zij vertrekt met de kinderen?) ZE-  110 DE HALVE RING. ZEVENDE TOONEEL. van ereitstein. MevrÓUW van schoonhof. van schoonhof. sommer. van schoonhof. Mijn Heer van Breitfiein! gij weet reeds de reeden, waarom wij hier komen; zie hier het contract van de huwlijksfcheiding. (Hij geeft hem hetzelve.) Lees het, of het zo goed is, anders kunnen 'er nog veranderingen in gemaakt worden , — Ht hoop dat gij daarmede te vreedeii zult wezen. Cvan breitstein leest het (lil, dit veroorzaakt eene tusfchenpoozing. Mevrouw van Schoonhof ziet neerflagtig voor zig. Van Schoonhof fpreekt in V geheim met Sommer , even als of hem zijn voornemen leed doet; maar Sommer moedigt hem meer en meer aan. van breitstein. Die voorwaarden, mijn Heer van Schoonhof, zijn zeer aanneemlijk, zeer edelmoedig — kortom ik weet 'er niets op aantemeiken, dan dac net mijne Dogter betreft. van schoonhof. Hetwelk evenwel nu niet meer te veranderen is. van breitstein. Daar, Louifel (Hij geeft haar het contract.-) Me-  TOONEELSPEL. in Mevrouw van schoonhof (tegen van Breit. jlein.) Gij hebt het immers gelezen! (Zij Igt het ep de tafel.) Ik verlaat mij op u. sommer. Ik wil het anders wel voorlezen, genadige Vrouw ! Mevrouw van schoonhof, (tegen van Schoonhof.) Laat dien man toch vertrekken, vertrouw hem niet — hij leid u in uw verderf. van breitstein. Als dit voorbij is, zal ik u dien man in zij. re waare gedaante vertoonen. so mme r. Ik bid u, fpaar alle injurien,- ik ken den weg van regten. van schoonhof. Hij moet, als getuigen, hier blijven. Mivrouw van schoonhof, (tegen van' Breit jlein.)' Maar, mijn Vader! waar blijven dan mijne' beide kinderen? van breitstein. Volgens het contract , blijft Frits bij zijn' Vader, en Klaartje bij u. Mevrouw van schoonhof, (tegen van Schoonhof.) Nog maar edne bede: Lasten zij beiden bij mij  112 DE HALVE RING. mij blijven! — Ik droeg hun, in de dagen der: blijdfchap, onder mijn hart. Zij zullen dan in de dagen mii'ner droefheid ook bij mij wezen.i Mogen zij beiden bij mij blijven ? (Zij be-' fc 'touwt hem niet alleen nu; maar ook vervolgens'met ontroering.*) van schoonhof. Het zij zo. — Mijn Heer Sommer! verander; het in 't contract. sommer., ("fchrijvende.) Het is veranderd. van schoonhof. Laat ons nu ondertekenen. (Hij gaat naar de tafel en fchrijft.) ik heb getekend. Mevrouw van schoon'hof, (tekent ook, en zegt): Wat het ondertekenen betreft, dat is dus gedaan. (Zij gaat naar van Schoonhof, en zegt:) Ilier mijn Heer van Schoonhof\ geef ik u den ; ring terug, (zij doet hem van haar'' vinger.) die eens het onderpand onzer liefde was — maar, — (zij geeft hem den ring, dien hij met een afgewend gezigt aanneemt.) geef hem in 't vervolg alleen aan zulk eene, die uwe liefde meer verdient en beter, dan ik, in ftaat is dezelve aantekweeken. van schoonhof. Daar hebt gij ook den uwen weder. (Hij geeft dien, ter zijde afgewend, over.) Me-  TOONEELSPEL. "3 Mevrouw van schoonhof. O! had ik met deezen ring de dagen mijner rust, mijner tevredenheid weder — die gelukkige dagen kunnen, noch zullen ooit weêr terug keeren; mijne wijs van leeven voor het vervolg heb ik reeds bepaald; — ik zal de waereld verlaten, en in het St. Urfel klooster mijne nog overige levensdagen flijten — daar zal ik, bij gefloten deuren, ongeftoord den Hemel voor uw welzijn bidden, terwijl gij de vreugden des levens in overvloed geniet. {Van Schoonhof 'zwijgt, en {laat zijne oogen neder.) Mevrouw van schoonhof, eene filhouette in haar hand hebbende.) Hier, mijn Heer van Schoonhof! heb ik nog uwe filhouette, (zij kuscht' het met vervoering) nog ma:,r deezen eenigen; (Zij kuscht hetzelve andermaal) deezen laatfien kusch! — Den avond, waarop gij mij hetzelve gegeven hebt, zal ik nooit vergeten, het was Laurentius avond, het fchoone weder lokte ons naar buiten — wij zaten zamen onder den grooten lindeboom , omhelsden en liefkoosden eikanderen — ik droeg toen een gouden hartje, welk met een zwart lint om mijn' hals vastgemaakt was , gi' maakte fteelswijze het lint los, ontnaamt mij het hart, en maakte 'er in plaats uwe filhouette aan vast. Ik heb uw hart geftolen, zeide gij, en geef u daarvoor mijne filhouette. — Zekerlijk hadt gij H mij  DE HALVE R7NG. mij toen mijn hart onttloten, en dewijl gij mê dien diefikl nooit vergoeden kunt, zo fchenki mij dir onwaardeerbaare pai d on/.ei toenmaaligeliefde, hier (Op haar hart wijzende zal ik het verborgen dra-en, en het dikwijls aan mijnekinderen vertoonen, waarhij ik hun dan uwe en mijne gefchiedenis verhaalen zal ! — Mag ik het houden ? van schoonhof, (met een afgewend ge.' zigt, ten ttiterftcn aangedaan.)] Houd het — draag het, zo lang gij wilt, en: waar gij wilt. ACHTSTE TOONEEL. de vorige n. de kluizenaar. d e kluizenaar. Vergeef het mij, dat ik zo onaangemeld binnen treede; de Heer van Schoonhof heeft het mij toegeftaan — over 't algemeen ben ik zeken niet gaarne bij huwlijks- of familie-oneenighe- < den; maar heden heb ik 'er zelf om verzogt. van schoonhof. Gij treft mij in een verdrietig humeur aan. de kluizenaar. Hoe ver is dan de zaak reeds gekomen? van schoonhof. Ik weet haast zelf niet, wat 'er gebeurd is. Me-  T O O N E E L S P E L. 115 Mevrouw van schoonhof. Gij kojit bijna te la t. de rluizïn a a r» Hoe! — Ik merk dus wei. dat gij evenwel uw plan ter uitroer gebragc he -t. Schrikkelijk 1 van schoonhof. Ik ben in eeneu akeliger toe!la:iJ. Mevrouw van schoonhof. Eerwaardige Grijsaart! op het laatite vaarwel na zijn wij klaar. dp. kl ui z 1 n \ ar. En gij kunt deeze braave beminnenswaardige Vrouw verlaten?— Hemel' hoe is het mogelijk? Mevrouw van schoonhof. Zal ik de Kinderen gaan haal ;n ? — Gü wilt dezelve imm.rs nog eenmaal zien — en hun uwen vaderlijken zegen geven? hierop hebben die onfchuldige fchepzelijes de regtmacigfle nanfpraak. van schoonhjf, (gaai , in diepe gedagten , de kamer op en neder.) Mijn hart klopt — waar ben ik? — O Hemel ! fta mi; bij. NEGENDE TOONEEL. DE vorige n. amalia» VrOUW bauman, . . am a li a. Laat ons binnen: wij moeten den genadigen Heer fpreken. H 2 som-  MS DE HALVE RING. sommer. Wat wik gij hebben ? VroUW bauman. Ik wil mijn' Man redden. amalia, tegen van Schoonhof.') Hier, genadige Heer! bier in deeze beurs zijn de tweehonderd rijksdaalders, die wij u fchuldig zijn; — neem het, en geef ons mijn' Vader weder! sommer. Hoe komt gij aan dat geld? Dat gaat onmogeli;k regt toe. de kluizenaar. Gij vergist u, mijn Heer! van schoonhof. Amalia\ gij doet mij verbaasd flaan. sommer, (jer zijde.) Verdoemt! dit maakt eene ftreek door onze rekening. van schoonhof. Dit is misfchien een Haaltje van uwe aangeboren goedheid, mijn Heer van Breitftein? van breitstein. Ik heb geen deel daaraan, — men is mij voorgekomen. van schoonhof. Wie gaf u dan dit geld? ?.o ik het weten mag. amalia, (tegen den Kluizenaar.) Mag ik het zeggen? de  TOONEELSPEL. i ij- DE KLUIZENAAR. Ja, nu is het tijdftip daar, zeg het maar vrij uit! amalia. Waarom zou men ook de edelfie daaden verzwijgen? — Deeze oude eerwaardige Grijsaart heeft ons dit geld gegeven. — 'Zij ftaan allen verbaasd.) Nu, genadige Heer! nu verzoek ik u mijn' Vader lostelaten. van schoonhof. Hoe gij, oude Grijsaart! — In uw' fland zou ik zo veel gekl, zo veel menschlievendheid niet vermoed hebben. de kluizenaar. Er zijn nog meer dingen in de waereld, d:e gij niet zult — en ook niet kunt vermoeden, en die gij evenwel nu zult moeten ondervinden, bij voorbeeld: (Hij werpt zijne kluizenaarskleedin"-, benevens zijn paruik en baard af, en vertoont zig in volkomen Keizerlijke uniform.) ziet gij, ik ben uw Oom — uw Oom, dien gii zo lange jaaren voor verloren hield. (Zij ftaan allen als veiftomd.) van schoonhof. Hemel! — Ja, gij zijt het — (Hij omhelst hem.) wat zie ik — het is als of ik droom. Mevrouw van schoonhof. Nooit had ik kunnen denken, dat ik ten eenigan dage in eene "kluize nog een' Oom zou aantreffen ! H 3 VAN  HS DE HALVE RING. VA N BREITSTEIN. Ook ik had n oic g dagt u, mijn' ouden krijgsmakker! im ner weder te zullen zien. VAN SCHOONHOF. Maar in deeze kleeding? DE E L U I Z E CJ A A R. Hoort mijne Gelchiedenis: Gij weet, ik was Ritmeester in Keizerlijken dienst, en hier, in 't ^aar 1769, met vei lof; - bij een braaf regtfchaptn huisgezin had k den vrijen toegang, ik geraakte op hunne eenige Dogter verliefd,' en tot dank voor hunne gastvrijheid en vriendfehap roofde ik de onfchuld van dit Meisje; korten tijd daarna werden de gevolgen onzer verkeering zigtbaar — mim verlof was bijna ten einde, toen het goede Kind nrj fmeekte, haar toch üiet te veriaten. o 1 die gedoemde vooroordeelen ! die mi; op dien tiid bezielden _ familiebetrekkingen - onderfcheid van geboorte, en diergeli ke grillen' hielden mij terug , om dit ongelukkig Meisje voor het oog der geheele waereld als mine vrouw te erkennen; en niettegenflan.de dit alles kon ik het toch onmogelijk van mij verkri gen , haar fmeeken te weclerftaan. Ik gaf bij mijn Regiment voor, eene gevaarlijke .ziekte te hebben; mijn verlof werd verlengd; het oogenblu naderde, waarop ik varier ftond te worden. De toeftand van het Meisje ftortt* haren Vader in het graf; — Ik deed alles, wat in  TOONEELSPEL. 119 in mijn vermogen was, om hare zwangerheid, die flegts aan twee mijner vrienden bekend was, geheim te houden-, zij verloste; ik werd vader van eene beminnenswaardige Dogter; en — deeze bekentenis is. nog nimmer uit mijnen mond geko.uen; — mijne Dogter is — deeze Amalia. QHij o:narmt haar met vervoering.) AMALIA. Gerekte Hemel! gij, brave Giijsaart! gij, mijn Vader? DE KLUIZENAAR. Ja, Amalia! gij zijt mijne eenige — mijne eeuwig beminde Dogter; deeze goede Vrouw Bauman zal u allen dit raadfel kunnen oplosfen: zij beviel juist op dien tijd van een dood kind, en op deeze wijze is Amalia verwisfeld. VrOWM BAUMAN. Ja, het is zo. DE KLUIZENAAR. Hoort verder: Korten tijd daarna moest ik weder naar het regiment terug; hoe dikwijls martelden mij de fchtikkelijkfte kuagingen van mijn geveeten! hoe dikwijls dagt ik aan Amalia, en aan hare Moeder! - Das Verliepen 'er eenige jaaren, eindelijk kon ik de kwellingen mijner ongerustheid niet langer verdragen: ik nam het befluit mijn alfcheid te nemen, haar te trouwen, en Amalia voor het oog der geheele wsereld voor mijne Dogter te erkennen. H 4 lk  120 de halve ring. Ik fchreef haar mijn voornemen; maar van ver-t driet uitgeteerd, afgefcheiden van haren Hartvriend die haar zo fchandelijk verleid en bedrogen had, verwisfelde ti] dit leven welhaast met een beter. Onder couvert van den Priesteri zond zij mij haar laatfte vaarwel toe, waarbij de tijding van haar' fchielijk daarop gevolgdeni dood, en ook deeze halve ring gevoegd was, (Hij kaalt een" kalven ring uit zijn' zakj met de: kennisgeving, dat de andere helft bij Meester: Bauman was, die bevel had om Amalia nier o vertegeven, dan aan die geen, die de andere helft daarvan zou vertoonen. Vrouw BAUMAN. De andere helft heeft mijn Man; het was een heiligdom voor ons. DE KLUIZENAAR. Nu pijnigden de knagingen van mijn gewee- i ten mij fchrikkelijk ; hier zag ik een' Vader, die van verdriet over zijne Dogter gefterven was — daar een onteerd Meisje , welk in den bloei harer jaaren van ellende verging — hier eene overgebleven moederlooze Dogter, die haren Vader niet kende. - Zulke fchrikkelijke beelden zweefden geftadig rondom mij. — ik fchaamde mij voor mijzelven — en fchuuwde het gezelfchap van alle eerlijke deugdzame menfchen. Ik nam mijn affcheid en bedoor mijn overig leven, onbekend, in eene kluize doorte- bren-  TOONEELSPEL. brengen, om aldaar voor de zonden 'mijner jeugd te kunnen boeten. Ik verkoos hier digte bü te woonen, om ten minfte» een waakzaam oog op de opvoeding mijner Amalia te kunnen houden. Ziet daar mijne gefchiedenis. van schoonhof. Mijn Oom! uwe gefchiedenis doet mij verbaasd ftaan. amalia. O, mijn Vader! maak toch nu, dat Vader Bauman los kome! van schoonhof, (tegen Sommer.) Mijn Heer! bezorg hem zijne vrijheid. sommer, (ter zijde.) Ik ben benieuwd, waarop dit alles zal uitlopen. (Tegen den Heer van Schoonhof) zo als uw Genade beveelt. van schoonhof. En breng hem hier. sommer. Zeer wel. (Hij vertrekt.') amalia. Zonderlinge leiding van het lot! — Als ik maar waardig ben uwe Dogter te wezen. de I'. luizen aar- Ja, dat zijt gij, Amalia'. en, dat gij het zijt, hebt gij aan de braave lieden, die gij voor uwe Ouderen hield, te danken. H 5 TIEN-  122 DE HALVE RING, TIENDE' TOONEEE. VAN BRE1TST IN, VAN SCHOONHOF, MCVVOU'.V VAN SCII.,0.-Ü..F , FlOUW BAUMAN, AMALIA, EEN OUDE BOliR., DE BOER. Genadige Vrouw! bier breng ik u het gouden kruis weer, geen eene goudfmit wil het kopen; men zag, dat 'er uw naam opftond — zelfs dagt ïnen , dat het geflolen was. VAN SCHOONHOF. Wat wil dat beduid n ? VAN B 11 E I T S T E I N. Deeze oude Man was in nood, men had hem gedreigd zijn goed te zullen laten verkopen. DE BOER. lieden wilde ik de genade hebben , u mijnen nood te openbaaren; maar men liet mij niet bij u. DE KLUIZENAAR. Dat was onregt, Nee:! DE BOER. Ik weet wil, het is uw fchuld niet, genadige lieer! gij vertrouwt te veel op uwen Rentmeester. VAN SCHOONHOF. Geef het krui* terug: de geheele fchuld is u kwijt gefcholdetf. D E  TOONEELSPEL. 123 Dl boer. Heb ik het niet gezegd, dat de genadige Heer zo kwaad niet was? (Hij legt zig tusfchen den genadigen Heer , en de genadige Vrouw op zijne knieën.) Dank, genadige lieer' —dank genadige Vrouw. (Hij geeft haar het kruis, en het geld terug.) Daar hebt gij alles w. ér. Mevrouw van schoonhof. Geef mij alleen het kruis terug; het geld is voor u. de boer, (kuscht beiden de hand?) Gods loon over u beiden 1 (Hij vertrekt.) amalia. Moeder! zie daar komt onze gevangen weder; verheug u. Vrouw bauman. Op den zelfden dag zulk een overmaat van lijden en vreugde! ELFDE TOONEEL. van breitstein, van schoonhof, MevroUW van schoonhof. de kluizenaar, bauman, Vl'OUW bauman, amalia, som.mkr. Vrouw bauman, (vliegt naar hem toe, en omarmt hem.) Mijn waardfte Man! den Hemel zij dank, dat wij u weder hebben. AM A-  1=4 DE HALVE RING. AMALIA. Hier zijn wonderlijke dingen voorgevallen; kent gij den Kluizenaar nog? B A U M A N. Hoe - om 's Hemelswil — de Heer Ritmeester van Schoonhof? DE KLUIZENAAR, Ja oude, met lijf en ziel. BAUMAN. De Hemel zij gedankt, dat gij nog leeft. DE KLUIZENAAR. Wel nu, Bauman! hebt gij de helft niet, die bij deezen ring past? bauman, (ontfteld, tast in zijt? zak en zoekt.) Gij, Heer Ritmeester! wat zie ik? — Ama Ka! zie daar u*v' Vader. - Hier is de andere hetft. AMALIA. Ik heb mijn' Vader reeds omhelst. DE KLUIZENAAR. Zie daar, de ftukken pasfen juist in elkander. BAUMAN. Ik ben geheel buiten mij zeiven , zonderlinge fchikking des Hemels.' AMALIA. In mijnen nu ontdekten Vader vonden wij te gelijk onzen redder. BAU-  TOONEELSPEL. bauman. Is het mogelijk? — dauk — eeuwige dank! de kluizenaar. Zwijgt van dank , mijne Vrienden! ik zal altijd uw fchuldenaar blijven ; want nimmer tan ik u vergelden, al het geen gij aan mijne eeuwig geliefde Vrouw, en aan mijne Amalia gedaan hebt. Gij hebt genadig over Amaliaas deugd en onfchuld gewaakt; ik heb, hier digte bij woonende, op alles agt gegeven, en thands was juist het oogenblik gekomen om mij te ontdekken. Nu, mijn Heer en Neef! nu zullen wij een paar woorden met elkander fpreken; Amalia is thands mijne Dogter. van schoonhof, Gij hebt eene voortreffelijke Dogter, Oom! de kluizenaar. En gij eene even zo voortreffelijke Egtgenoote. van schoonhof. Ach ! in welk een' toeftand bevind ik mij. de kluizenaar. Ik, als Vader. heb thands regt op haar. Stelt " gij in den Ritmeester het zelfde vertrouwen , dat gij in den Kluizenaar gefield hebt? van schoonhof. Volkomen, mijn Oom! DE  V$ DE HALVE RING. DE KLUIZENAAR. Zoudt gij dan Wd naar zijn' raad willen luisteren ? VAN SCHOONHOF. Zonder twjjffel. DE KLUIZENAAR. Zo raad ik u, als een welm-enend vriend de huwlijksfcheiding te vernielen, zo uwe Vrou v 'er me.ie te vreden is,; want Amalia kan en zal i.inner uwe egrgenoote worden. - [vi«J Zeg mi: eens, hoe zijt gij ten opzigte van de Kinderen overeengekomen? VAN SCHOONHOP. Die blijven bij hunne Moeder. BP K L U I Z E R A A R. Hemel! hoe is het mogelijk, dat een Vader Zijne Kinderen verleen kan? _ ik verheug mij, als een dwaas, dat ik mijne Amalia weder heb, en gij wilt van uwe Kinderen fcheiden? VAN SCHOONHOF. Ach! Oom! U w et zelf niet, wat ik do;. DE KI U I Z :. N A AR. Ik ben verlangende de twee Kleinen eens te zien, ga Amalia, breng hun hier; de Vader moet van zijne Kinderen affcheid nemen. A M A L I A. Gaarne, mijn Vader! (Zij vertrekt.) Mevrouw VAN SCHOONHOF. Zo nadert dan het laatfle oogenblik, waarop ik  TOONEELSPEL. \i? ik vat) mijn' Gemaal, en van mijn' Oom, dien ik zo langen tijd voor dood hield, en die ons nu wedergefchonken is, fcheiden moet. (Tegen den Kluizenaar.) Ik mag immers in 't vervolg nog wel op uwe agting en vriendfehap ftaat maaken? de kluizenaar. Ik zou het mij tot zonde rekenen, zo ik u die wilde weigeren. amalia, (treedt binnen met de mee Kinderen , en leidt hun tusfehen den Heer en Mevrouw van Schoonhof.} Hier, mijn Heer van Schoonhof! zijn beide uwe Kinderen, zulke lieve onnozele fchepfeltjes. van schoonhof, {ontroerd.) Ja — dat zijn zij. AMALIA. Volgens uwe dikwijls herhaalde verzekering, hebt gij mij eens bemind, deeze ligtzinnigheid vergeve u de Hemel, en uwe Gemalin! Wenschte gij in die oogenblikken ook niet, dat ik u ten eenigen tijd mede zulk een liefdepand fchenken zou? Wel nu, ontvang dan hier uit mijne hand. (Zij leidt beide de Kinderen naar hem toe) de dierbaa-fte panden uwer liefde. (Intusfchen roepen de Khulcren :lieve vader! li vï. vader!; — Deeze lieve Kleinen mogen uwe liefde voor uwe brasve Gemalin weder doen herleeven, en befteadig maaken, DE  128 DE HALVE RING. d.e kluizenaar. Amalia\ gij hebt mij verrascht — (Tegen van Schoonhof.) Geef nu uwe Kinderen uwen zegen. van schoonhof. Neen! ik kan niet meer. — (De Heer en Mevrouv van Schoonhof zien eikanderen weemoedig aan hij vliegt, met open armen naar zijne Vrouw , zij ontvangt hem insgelijks met open armen, zij zien eikanderen een oogenblik fpraakloos aan , waa na hij tegl:j O Louife! kunt gij mij vergiffenis fchenken? Mevrouw van schoonhof. Ja, Fransï het is u vergeven. van - cboonhof. Kunt gij mij nog beminnen? Mevrouw van schoonhof. A! hadt gij mij veriaten, zou ik toch nimmer opgehouden hebben u te beminnen. de kluizenaar. Neef! Neef! welk eene edele Egtgenoore bezit gij! welk eene voortreffelijke Vrouw! Hoe waart gij toch in ftaat van haar zo te behandelen ? sommer, (terzijde.) De zaak kan voor mij een' kwaade keer nemen. van schoonhof. Mijn Oom! — mijn Vader! — Mijne Louife ! — Amalia ! — O, gij allen , die mijn welzijn  TÖONEELSPEL. 129 Éijn behartigt; waardoor zal ik mij verontfchuldigen: ik fta befchaamd, ik verklaar mij zeiven Voor onwaardig, om in zulk eenen beminnenswaardigen kring te wezen. — Ik heb u allen op de gevoeligfle wijze beledigd: zonder uwe vergiffenis zoude mij alles tot last zijn. (Zij roepen allen: wij vergeven het U; Vergiffenis c'erhalven van allen. Ik heb langen tijd op den weg der ondeugd gewandeld: ik beken het, en mijn hart is van berouw doordrongen. Mevrouw van schoonhof. Maar, lieve Frans! nog eene bede; gij zult mij dezelve immers niet afflaan? van schoonhof. Neen, Louife! uwe beden zijn 'bevelen voor mij; ik ben van derzelver billijkheid overtuigd. Mevrouw van schoonhof. Deeze Man {Zij wijst op Sommer j) deugt niet voor u, hij moet niet langer bij u blijven. van breitstein. Dit is ook de bede van uwen Schoonvader.' DE KLUIZENAAR. En ook de mijne. sommer. Genadige Heer! wat antwoordt gij daarop? hebt gij niet altijd mijne dienstwilligheid ondervonden? van schoonhof. Ja, wilde de Hemel, dat ik die nooit ondetvon' den, en nooit uwen raad opgevolgd had! gij mijn. I Heer»  130 DE HALVE RING. Heer! zijt aan mijn gehouden gedrag, aan de geheele historie van de huwlijksfcheiding fchuldig. Uw vervloekte raad was hemelfchreeuwende, en dorstte enkel naar boosheid, die ongeneesbare wonden toebragt. MevrOUW van schoonhof. Zijne fnoode aanflagen op mijne deugd. van schoonhof Dat was zijn plan, zijne uitvinding. Mevrouw van schoonhof. Schrikkelijk! van breitstein. De onmenfchelijke mishandeling van den ouden Bauman. sommer, (terzijde.') Jk ben verloren, verraden. van schoonhof, (tegen Sommer.) Ik wil niet meer hooren. Morgen, mijn fleer! zult gij afrekening doen, en dan kunt gij vertrekken , waarheen het u behaage. Maar van heden af aan, ontzeg ik u mijn huis; verlaat het, en verlaat te gelijk die laage, en flegte handelwijze; leef naar uw' lïand; niet alleen uwe daaden, maar zelfs uw voorbeeld heeft invloed op anderen, die onder den zwarten rok onbedorvene zielen en navolgenswaardige menl'cheu zoeken. Alleen de verbetering van uw leven, enkel een onberispelijk gedrag kan u van eenen duivel in een' mensch herfcheppen , en u met den ■ Hemel weder verzoenen.. som-  TQONEELSPEL. sommer. Gij hebt in alles gelijk; ik ben fchuldig, ik heb u, genadige Heer! menigmaalen op den weg der ondeugd gevoerd, gij voert mij thands op dien der deugd. Ik zal mij nu van hier verwijderen, en, in ftilte, uw tegenwoordig voorbeeld volgen , om binnen eenige jaaren mij waardig te maaken, eenen zo deugdzamen kring van goede menfchen, met mijne perzoon, pe kunnen vergrooten. (Bij vertrekt.) pE kluizenaar, (een papier op tafel ziende liggen.) Wat is dat? Mevrouw van schoonhof. Het ondertekende contract van de huwlijksfcheiding. (De Kluizenaar neemt het van de tafel.) van schoonhof. Verfcheur —verbrand het, op dat geen zweemfel 'er meer van overig blijve. de kluizenaar, (verfcheurt het, en fteekt de ftukken in zijn" zak; en zegt vervolgens tegens Bauman en zijne Vrouw.) En u, goede Lieden! dank ik nogmaals voor de goede opvoeding, die gij aan Amalia gegeven hebr. amalia , (gaat naar de oude lieden, en omhelst hun.) Ook ik zal u eeuwig danken! I 2 'de  132 DE HALVE RING. de kluizenaar. Ik zal Amalia nu openlijk voor mijne Dogtet erkennen. Zij blijf: bij mij, gij goede Ouden! zult voortaan ook in rust Jeeven; ik bezit middelen , ik zal voor u zorgen. (Bauman en zijne Vrouw jlaan verjlomd. De Kluizenaar vervolgt tegen den Heer en Mevrouw van Schoonhof.) Geefc mij uwe handen. (Hij leidt hun naar den Heer van Breitftein.") Geef hun uwen vadërliiken zegen. (Van Breitjlein legt zijne handen op hun.) amalia. Ook deeze Kleinen, moeten in dien zegen deelen. (Zij leidt dezelven tusfchen den Heer en Mevrouw van Schoonhof, en den Heer van Breititein.) van breitstein. Kinderen! ik zegene u, met uwe geheele nakomelingfchap. de kluizenaar, (legt zijne heide handen op het hoofd van dmalia.) En ik zegen u, Amalia\ (Het gordijn valt?) Einde van het Vijfde en Laatfte Bedrijf.