MAATSCH. DER NEDERt. LETTERE. TE LEIDE.V. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  W O E S T IJ N, TOONEELSPEL; in vijf Bedrijven. Naar het Hoogduit sch, van D. B „E I L.   d e W O E S T Ij N. TOONEELSPEL, IN V IJ F B E D R IJ V E N. NAAR HET IIOOGDüirSCH vak D; B E I -D O O VTTITA TE ROTTERDAM, Bij J. P: van HEEL, 1794»   TOEWIJDING AAN G elauwerd Dichter, die, door onnavolgbre zangen, Ons boeit aan de eerde kunst, de harten houdt gevangen, Door toonen, diege in 'tkoor van Neêr.'ands Dichiren rpeelr, Vanwaar uw keurmuziik de luistrende ooren ftreelt! 'kVerllout mij thands aan u dit Ietterwicht te wiiden; Uw vriendfchap fpoort mij aan, daar Gij van alle zijden, Mij toont een Vriend te zijn, die waare opregtheid voedt, En de edele trekken van uw hart mij kennen doet; Verfchoon dus ook uw'Vriend, let op geen kunstgebreken; Dit offer ftrekke alleen u tot een zigibaar teeken Van mijne erkentenis. Uw voorbeeld trof mijn hart; Ik zas hoe zuivre deugd de felfte rampen tart. Hij,  Hij, wieti het noodlot drukt, betncht het best de pligten, Die de echte menfchenmin zo gaarne wil verrichten: Een edlo ziel denkt groot, belagcht de vuige nijd, Ea lijdt met blanke deugd, wanneer die fchoone lijdt, 'tls waar, wij zien ons foms, bij 't zuiverst pligtbetooncn, Door laage ondankbaarheid, met haat en fmaad beloonen. Men noemt ons dikwijls Vriend; maar 't is alleen in fchijn, De mond is honingzoet, en 't hart verbergt venijn. De opregtheid ziet zich vaak door fnoodheid onderdrukken, En moet, hoe fchuldloos ook, voor fiinkfche baatzucht bukken Doch treft de zuivre deugd hier duldclooze fmart, Die kwelling is alleen een toetsfteen voor haar hart. Best wendenwe, in den nood,naar hoogerkreits onzeoogen; De deugd blijft altijd deugd, zij kreunt zich aan geen logen , Schoon die haar afmaale in een valsch, affchuwlijk licht. Zij (bat gelijk een rots, en wijkt nooit van haar pligt. Hiervan ftrekt Ritldcrf ons ten zigtbaar — heerlijk tecken ; Zijn moed begeeft hem niet, zijn trouw is onbezweken. Zijn dankbre ziel leeft vrij, met zijnen ouden Vrind, Dien hij niet flaafs vcrneêrt, maar broederlijk bemint, Ja zelfs in een Woestijn — ten prooije aan alle plagen. Wil zijn menschlievend hart nog zorg voor lijdren dragen. Door ramp op ramp geperst, gedrukt door hongersnood, Blijft hij der deugd getrouw, blijft hij Sn alles groot. Doch. eindelijk mag de zon van zijn geluk weer fchijnen; üïifciiulrt zegenpraalt, hij ziet zijn druk verdwijnen, God  God fchenkt zijn kroost hem weer, herfchept zijn rouw in vreugd, En Ralldtrf fmaakt den loon voor zijn (landvaste deugd. Dus toont ons dit tafreel, mijn Vriend! twee lotgenoten, Gerust op 't Allefluur! fchoon van 't heelal verftoten. Kom volgen wij, met moed, den moed, dien Ralldtrf toont, En blijf altijd mijn Vriend, zo word' mijn vlijt beloond. A. H. V.  VERTOONERS. Be Majoor vu* Ralldorf, lüittn dienst— thands een arm herbergier, in tent afgelegene woning, aan den ingang van een digt bosch , op de grenzen van Saxen. Birg, eertijds Rentmeester op het adelijk goed van den Majoor van Ralldorf, thands deszelfs knegt DeKoptein van Ralldorf, Zoon van den Majoor} vit Saxifchen dienst, met een pas opgei igt vrj corps, afged rikt. Freij , eertijds fourierjchutter van den Kaptein . insgelijks afgedankt, en nu in dienst van dente hen Mevrouw van Werdau. Ado> ph haar zoontje. Antonia , haai e kamenier. Weerman, Koetzier. Een Bode.  DE W O E S T IJ N. TO'ONE EL S P E L. EERSTE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Een armoedig vertrek, in de woning van van Ralldorf. DB MAJOOR VAN RALLDORF zit, met verwilderde gebaarden, en in een armoedig gewaad, dan eene tafel, waarop eene kooi met een meerl ftaat — terwijl hij den vogel water geeft. 7uO — verkwik u met versch water! want het voeder voor u en voor uw' meester neemt dagelijks af. {Hij fluit hem een treurig deuntje voor.) TWEEDE TOONEEL. RALLDORF, BIRG. (Birg, met zijn knapzak en fnaphaan; hij legt dezelven neder, en befchouwt zijn' Heer met oplettendheid.') A EAU-  De WOEST IJ N. ralldorf. Nu! wil het niet meer gaan met uw deuntje? mogelijk gevoelt gij, dat ik u voor ds laatfte maal verveifche. (Met droefheid.) Ja! kijk mij vrij aan, arme gek! ik fnak zelf nog naar voeder. (Hij neemt de meerl uit de kooi en kttstze.) Goede nagt, gek! (Op eenenverfchrikkelijken loon.') Hij, die den mensch in deeze wildernis van honger vergaan laat, ontferme zig over uwen klaagzang ! (Terwijl hij haar het vengfler uitlaat.) Voort — opdat uw geluid mijn voornemen niet verandere. (Hij blijft in het vengfter leggen.) bi r g. Ik keer ledig te rug! ralldorf, (mei een gelaat, vol van wanhoop, opftaande.) Waar komt het toch van daan , dat alleen hij, dien de Hemel zo veele ongelukken laat toekomen, nog medelijden met zijne ongelukkige medefchepzelen gevoelt ? birg. Ik breng u brood, Heer Majoor! (Hij haalt ten half brood uit zijnen knapzak') maar op wild loerde ik heden te vergeefs, en haast wordt het nagt. ralldorf. Nagt! en die zal het ook voor mij blijven! Kom, goede Birg! fchiet mij ter neder, opdat mij  TOONEELSPEL. 3 mij, in mijnen kommer, geen morgenftond meer toelagche! BIRG. Heer Majoor! * ralldorf. Verlos mij! verlos mij! maak mij tot een fpook, opdat i!t, gcduurende mijne verrotting, menfchen beangftige, even als ik in deeze wildernis beangftigd word. bir6. De Hemel zal een einde aan uw ongeluk maaken, Heer Majoor! morgen willen wij vanhier vertrekken. ralldorf, (terwijl hij met zijne vingeren op de kooi [peelt.) O mijn goede Birg! deeze plaats is de beste, om tot wanhoop te vervallen. birg. Dat is waar! en federt tien dagen, dat het vrede is, wordt de landftreek hier meer fchriUcelijk; want geheele benden afge 'ankte fo'datcn trekken hier langs, en met gezïgten, waaruit het iehijnt, dat bedekte, wegen en bosi'chen voor hun zeer aangcnaame verblijven zijn. ralldorf. Ruk het uithangbord: in de vrijplaats van den vermoeiden pelgrim, van mijne deur af, opdat de arme reizigar zig niet A 2 be-  4 De WOESTIJN. bedriege met de hoop van hier verkwikking te zullen vinden. bik c. Dat zal ik doen. ralldorf. En zet 'er, met mijn bloed: in de spïlos. kb der wanhoop. bug. Hemel! waar dwaalen uwe gedagten? ralldorf. Zij, die mij in mijne ellende nog hulp zouden kunnen verkenen, gaan deeze vrijplaats voorbij. bug, (niet nadruk.') Dewijl zij hier rovers en moordenaars denken te vinden: wint Hij alleen, die hier boven is, weet, dat in deeze fchrikverwekkende wildernis een hart woont, het welk fteeds de ongelukkigen huisvestte, en de hongerigen met fpijzers voedde. Laat ons van hier vertrekken, en menfchelijke hulp zoeken. ralldorf, (op den toon der wanhoop, lagchende ) Neen, goede Birg! hier — wil ik mijn leven eindigen. birg, (na eene korte tusfchenpozing met nadruk.) De Hemel heeft u zeker zwaar bezogt, Heer Majoor! —> r all*  TOONEELSPEL. f ralldorf* Dunkt u dat? birg. Uw dierbaarst Kind, uwe Dogter werd u ontvoerd — uw Zoon dwaalde, agt jaaren, dienstloos, in de waereld om ; gij koost u dit verblijf, tot verzagting van uwen kommer, en men beroofde u hier van het laattle, dat gij bezat. — Dat valt hard; maar de Hemel zi\ u niet laten wanhoepen; vertrouw op Hem, die een befenermer der deugd is. ralldorf. Mijne Kinderen! — birg. Nu, uw Zoon is nu immers weer, zo als gij weet, bij let onlangs cpgerigte Saxi/che vrijcorps , als Kaptein , aangelteld , en al was hij ook, hetgeen ik niet hoop, weder afgedankt — zo weet hij zijne waereld, is van een goed gedrag, en verftaat den krijgsdienst! — ralldorf. Maar heet Ralldorf'l birg. Een naam, die ten allen tijden bij de armden in hoogachting zal blijven. (Een weinig ontevreden.) Neem het mij niet kwalijk, Heer Majoor! meestendeels zijn de rnenfehen zelf fcliuldig aan hetgeen hun overkomt — maar uw Zoon bezit ook een temperament, het welk A 3 hem  6 De W O E S T I[ N. hem nog dikwijls in de wsereld in verlegenheid zal brengen. ralldorf. In de daad ? birg. W^nrom verliet hij voor eenige iaaren den Rinfifchcn dienst? omdat een paar baardelooze edellieden, zonder eerewonden, en met goede aanbeveling, hem voorgetrokken werden, en men geen acht fioeF: op zijne wonden, die hij, in het betoon.'n zijner heldenmoed tegen de Turken, ontvangen bad. Hij was jong, en had daarom zijn fortuin nog altijd kunnen maaken, en dit zelfde noocMot zal hij in anderen dienden ook nog dikwijls moeten ondergaan. ralldorf. Hm? birg. En dat gij tot deezen graad van armoede vervallen zijf, daaraan was, neem het mij niet kwalijk! Heer Ma oor) uw wonderlijk humeur meestendeels zelf fchuldig. ralldorf. Zo? birg. Waarom weigerde gij dien jongen Graaf, die zo ernftig om uwe Dogter aanzoek deed, uwe toeflemming ? Hij hid uitzigten op vermogen, het welk uwe verwarde om- ftan-  100NEELSPEL. 7 digheden volkomen zoude hebben kunnen verbeteren. Ontvoering was derhalve, zo als dat gewoonlijk gaat, het einde van het lied. ralldorf, {treurig, bij zig zeiven, zijn oog op de ledige kooi Jlnande.) Geen vogel! geen vriend! birg, (driftig.') Geen vriend! en bij den Hemel! eigenbelang was toch nooit de drijfveder, waarom ik zeven volle jaaren uw ellende met uw gedeeld heb. rall dorf, (reikt hem de hand toe.) Neen, waarlijk niet, goede Birg! birg, (v/eenende.) Maar alle de weldaaden, die ik van u genoten heb, zijn zo diep in mijn hart gedrukt, dat gij u bij leeven of fterven fteeds op uwen ouden getrouwen Birg kunt verlaten. ralldorf. Vergeef! — (Hij fchudt hem de hand.) birg. Maar nu en dan moet ik mijnen boezen lugt geven, wanneer gij al uw ongeluk de Voorzienigheid wilt te laste leggen. rall dorf. Al wederom! birg. Want — zie, Heer Majoor! — niet tegenftaande uwe kommerlijke omftandigaeden, had gij nog genoeg dadelijke vtienden, in de ReA 4 fidei:  De W O E S T IJ N. fidentie, die u niet alleen in de hmorie van uw duël, maar ook in iedere andere omftandigheid zouden hebben onderfteund ; maar op eens iri.igt gij den inval, hier, aan den ingang van een vieeslijk bosch , het welk federt onheugelijke tijden door moordenaaren en roversbenden fcerugt is, dit afgelegen huisje te kopen, alwaar gij zeker voor de fchrikkelijklte aanvallen moest blootgefield zijn. ralldorf. Hier van deeze hoogte, bad ik, zo dikwijls ik mijn gewezen riddergoed JVotll'ingen overzag» gelegenheid om mijne verbeelding den vrijen teugel te vieren. birg. ' En vond 'ar voedfel voor uwe wanhoop! — want het overfchot van uw vermogen, zou u, met dat tl, in de Rtfidentie niet zijn ontroofd geworden; maar hier, waar gij menfchen, die zig in gevaar bevonden, eena fchuilplaats hebt willen geven, hier moest gij u zeiven zo weerloos uw laatfte goed nog laten ontrooven. ralldorf. Wel aan , Birg\ nu is 'er nog maar eene graad van menfchelijke pijniging door te ftaan. birg. En dia is? ralldorf, (met een fchrikkelijk gelaat.) Va» honger te fier ven. birg.  T O ONEELSPEL. 9 birg. O neen, Heer Majoor! ralldorf, Cmet eene holle ftem.~) O ja, goede Birg! — want eer ik brood zou bedelen — eer wil ik mij zeiven opdisfchen! * birg. Hier zou ons zeker op bet einde niets overblijven , dan de keuze tusfchen honger en zelfmoord ; maar laat ons naar de Refidentie gaan , daar hebben wij dat niet te vreezen. ralldorf. Denkt gij dat? birg. Daar zal uw jammerlijk gelaat alleen genoeg zijn, om medelijden te verwekken. ralldorf. Sedert zeven jaaren, is men daar mijn' naam en mijn gelaat vergeten. — Hier moet ik begraven worden. birg. En hier laat ik u niet langer! ralldorf. ' Spaar u bidden! birg. Sedert korten tijd, vertoonen zig rimpelen op uw voorhoofd, die geen zalig uiteinde aan. duiden. A5 R4LL-  10 De W O E S T IJ N. r uldoüf,, ^ Dwaas! de rood brengt rimpelen ten voorfchijn, die ons naar ontbinding doen haaken. — Zie wij houden laat middag. birg. Zeer laat, Heer Majoor! en toch gaan wij niet hongerig naar bed; ook waart gij in uw leven reedj meer dan eens in omftandigheden , watrin gij voor zulk versch water, en zulk heerlijk brood - het zij nu gebedeld of geftolen — gaarne alles, wat gij in de waereld bezat, zoudt hebben weggegeven. ralldorf. Htn! hm! birg. Houd moed, Heer van Ralldorf! herinner u nu zulk eenen tijd, mogelijk verzoet, het u dit geringe nul. 0 ralldorf, (terwijl hij hreod voor zig fnijdt,) Zie! zie! hoe gij door uwe philofophie iemand bepraaten kunt? - Hoe komt gij aan dat bi lod? — Want geld hebt gij, als mijn geweze Rentmeester, niet begraven, ten minften voor zo ver ik u ken. birg. Keen, waarlijk niet! (Hartelijk lagchende.) Ach ! Hemel! vergeef het mij! ik moet lagchen. Na dat ik zo den ganfehen lieven dag uwe ellen-  TOONEELSPEL. ii ellende overdagt had, en met dat al te vergeefs jaagde, ontmoete mij, op den weg hei-waards , een bedelmonnik. - Ach! Heer! ontferm u" riep hii, terwijl hij voor mij op de knien viel, „ ik „ heb niets als een versch brood, en weinig t geid _ ik wil gaarne eerlijk met u deelen!" ralldorf (Jagcllt.) Die arme hals! birg. Sta op, arme Broeder! riep ik hem toe; uw brood kunt gij wel mee mij deelen; want uw geestelijk voorregt laat u toch niet hongerig naar bed gaan; maartiw geld , behoud dat! Wij deelden, en in zijnen angst overlaadde hij mij met zo veel zegenwenfehen, dat de booze vijand mij zeker tot aan mijn einde toe ongemoeid zal laten. ralldorf, (terwijl hij opflaat, en het braod in zijn' zak fleekt.^ Daarvoor moge hij deeze nas>t droomen in den Hemel te zijn, en ik wil in den maanefchijn mijn avondbrood nuttigen. birg (driftig.) En ik laat u niet alleen, Heer Majoor 1 ralldorf. Ik verkies geen gezeifchap. birg. Uwe zwaarmoedigheid vermeerdert. r a ll"  12 De WOEST IJ N. ralldorf. Blijf hier, en iaat mij, voor ik ga flapen nf, w gewoone wandeling tot aan den hogen ei doen; ook voed ik mij dezen avond, onzote' preken, met gewijd brood. birg, («VA ^ /;m flelknfo.-s i-aat mij met u gaan. Ralldorf. gefus? ' enWlai; ^ ^ *<* "^'0 Ik'ben £ - Bliif ï- '"T "0Ch flnk' DOCh mes ^j mij. — Blijf hier. (Hij vertrekt.) • i R o, (terwijl hij hem door het veng. fier naarziet.) j i . — neen, de Hcme 7ïi ^"k regt Ui, Ha, hoe gretigbijthijin,zi ' bmere traanen inzout, ^/f^2/ ' Wemel! „ het wel mogelijk, dat het met mensch zulk eene keer op deeza waereM 7 l,,.. ,,. , ^ L"" waereid nemen *an/ — Kinderen, vrienden, ftaat, eer, geld — kortom, alles te moeten zien verdwijnen, om emaelijk, «], ee„ arme Herbergier, in zulk eene berugte landftreek, van honger tot wanhoop re *trM"n' (Hij bant in heete traanen uit.) O Hemel! verlos hem; hij f, zo gosd, e„ ,fc ben niet meer in ftaat hem te redden. D E ?,•  TOONEEL SPEL. ij DERDE TOONEEL. birg, f r E Ij (ziet door het openftaande vengjier.) f r e ij. Goeden avond, daar binnenf birg, (yerfchrikt.) Wie daar? f re ij. Als gij mij in den maanefchijn herkennen kum? — een eerlijke karei! — Ik ben immer* hier te regt? birg. Bij wien moet gij zijn? f r e ij. Bij den ouden Majoor, of Waard, wilde ik zeggen — Ralldorf. birg, (doet de deur open.) s Zo treed nader! f re ij (treedt binnen — terwijl hij het vertrek rondziet.) O weel birg. Waarom ? r r kij. Hier fcbijnt men ook niet in het land van beloften te zijn! b ir g.  De W O E S T IJ N. birg. Brengt gij nog meer gezelfchap mede? f r ij. Ik ben een vermoeide en hongerige voorbode van mijnen fleer, dien ik, op zijn laatst, in een half quaruer hier verwagt. birg. Wie is uw Heer? f r e ij. Een afgedankt Kaptein uit Saxifhen dienst, Ook Ralldorf. birg, (terwijl hij zijne handen beevende te zamelt votiwt.) Dit ongeluk moet mijn oude Propheet toch voorgevoeld hebben. f r e ij, Wie? birg. Zijn Vader. f r e ij. Ik heb moeten vooruit gaan om nagtkwartier voor hem en mij te heitellen. birg (ziet hem een tijd lang, zonder [preken, aan.) Gijlieden kiest beiden eene fchrikkelijke fchuilplaats) f rei], woest.) Wel nu, Vader en Zoon zullen toch, in 's duivels  TOONEELSPEL. IS veis naam, op eenen avond niet te gelijk aan den honger blootgelteld zijn. birg. Voer de grenzelooze ellende van den Vader fta ik u met lijf en ziel in. f r e ij (gaai zitten en fchudt zijn hoofd.) En mime zinnen ftaan (til. — Een teug versch water, als ik u bidden mag, Vriend! birg. Ook nog een mond vol brood, zo gij honger hebt. f r e ij. Dat hebben wij juist ook nog. (Hij drinkt en -neemt een ftuk brood uit zijn rantzel.) Hm! hml maar in zulk eene wildernis zo arm te worden, dat men niets dan droog brood en water tot zijn voedfel heeft? De nood moet w en uw Heer we! al het merg uit de beenderen gezogen hebben! e i r g. Hoezo? f r e ij. Anders begrijp ik het niet, hoe een mensch zodwaas zou kunnen zijn, om zo diep in het bosch een verblijf te kiezen, van God en eerlijke menfchen te fcheiden, en llcgts san een ftuk droog brood te knnauwen. birg. Wij volharden — tot dat de fnaar fp'ringr. 1 r ï ij.  16 De WOESTIJN. i Ff[ IJ. O! zo diejjij u lieden nog niet geiprongen is, zo is hij bij ons toch noch fterke'r gefpannen. BIRG, Denkt gij dat? f r i ij. De veertiende September bragt mijnen Heer en mijne braaven kameraads den genadeflag zo zeer toe, (Terwijl hij zijnen hoed uit zijn gezigt zet.) dat ons niet veel in den weg moet lopen, dat niet vrijwillig helpen of den aardbodem kusfehen zal. birg, (met nadruk.) Neem u in agt, dat gij met uwe verdrietige luimen het geringe vonkje verftands, dat mijnen ouden Heer nog overgebleven is, niet uit¥luscht — anders fluit ik de deur. T REIJ. Gij? BIRG. Dewijl het bij mij eene onfehendbaare wet is geworden, tot aan het einde toe, over zijne ziel te waakeu. (Freij luijlert toe.) Gijlieden zijt beiden afgedankt, daarin beftaat uw geheele ongeluk, niet waar? F R E IJ. Is dat niet genoeg? BIRG.  TOONEELSPEL. l? bis g. Hebt gijlieden niet nog kragten in uwe fpieren, om als eerlijke kareis door de waereld te komen ? f re ij, (hem trots in het gezigt ziende.) Wij zijn afgedankte folJaaten; afgedankt, tot loon voor onze be.vezene trouw en dapperheid! — verftaat gij dat? birg. En zult nu weder op nieuws dienst zoeken. fr f.ij, (nijdig.) Het is wel een tijd, om dienst re zoeken, daar de vrede in de halve waere'd uitge rompet is, en van drie onderfcheidene Heeren zo een twintig duizend man, als knarpe, en gezonde bedelaars, ten deeli met vrouw en kind, zo als bij mij het geval is, op den landweg omtrekken — wel nu, ga dan heen en zoek dienst! birg. Dat is fchrikkelijk! f r e ij. Dunkt u dat? eh ik bid u, kom mijn' Heer met Uwen oude wijven troost niet aan bo B 4 VIER-  H De ff o E S T IJ N. VIERDE TOONEEL. de v o r i g e cv. Dt k a p t r. 1 n van ralldorf. waaronder hij eene burgerlijke Frak aanheeft; alleen zijn hoed m degen toonen zijntn vorigen [land man. ~ Hij blijft in de deur, verwonderd, /laan.-) Geen licht in de vrijplaats van den tf ^ den Pelgrim ? birg (gaat hem tegemuu 'terwijl hij, zeer aangedaan, hem de hard drukt.) Het lieve manlicht, en deeze traaren moffen uw hm in deeze wildernis rust doen genieten. de kaptein, (op eenen vertrouwclijken toon) Goede avond, Oude! zijt gij het? bir g. Ja, Heer van Ralldorf! _ de kaptein'. Is mijn Vader reeds te bed? birg. Neen, hij doet nog zijne gewoone wandeling, voor dat hij gaat flapen. de. kaptein. En die is ? birg (brengt hem aan het veneer) Daar ginds, uaar fVoelbingen heen, tot aan eenen  T O ONEELSPEL. 25 eenen ouden eik, waaronder hij meestal «en, weinig uitrust, en dan weder terug keert. de kaptein. Zo! (Terwijl hij rond ziet.) UI ieder verblijf is zo fcliraal, als de geheele landllreek. f RE ij. Ach! Heer Kaptein! wij hadden in IVoelbingen rustdag moeten houden. (De Kaptein ziet Birg met verwondering aan.) bi rg. Neen, Heer van Ralldorf'! gij hebt zeer wel gedaan, dit half uurtje nog bij uwe dagreis te voegen, en in IVuelbingen is, uitgenomen het Slot, geen huis om te overnagten. — Gij hebc uwen ouden Vader ook federt langen tijd niet gezien. de kaptein. Sedert ik den Rusfifchen dienst verlaten heb. birg. Nu, dat is ook al zeven of agt jaar geleden. de kaptein (gaat zitten, en is een poos in » gedachten.) Ja — en mijn Vader bewoont reeds zeven jaaren deeze nat ? birg. Sedert zijn duël met den Kamerheer. de kaptein. O! hoe dwaas! — En zijne bezigheden den ganfchen dag? JJ ^ BIRG.  De WOESTIJN. BIRG. Te vergeefs ja*gen _ zijn ongeluk overden, Ken en — met den Hemel twisten. DE KAPTEIN, En gij 1W den ouden Man zo alleen in het bosch omdwalen? - ,lSi(hij nu ecns verdwaalde ot aangevallen wierd? BIRG. Hij wil volftrekt niet, dat ik hem vergezelle. DE KAPTEIN. Hej moet reeds laat zijn! want bet floeg negen uuren, toen ik van fVoelbingen ging. Is het dan veilig in deeze landftreek ? BlR ü. Het eenigfte, wat men uwen Vader nog zou kunnen ontnamen, is zijn leven; en dit — Z0U voor hem geen verlies zijn. de kaptein, (met een bedrukt gelaat.) Birg ! BIRG. Zo treft gij ons hier aan, Heer Kaptein.' Zie j hier ons yoedfel, (Hij toont tem het brood, en leidt hem naar het naaste vertrek.) en hier ons nagtveibüjf! de kaptein.' Dat is . . . Gfj liegt niet? Gave de Hemel! d«*ik loog, Heer KapcemJ se  TOONEELSPEL. *7 (De Kaptein blijft eenen tijd lang fpraakloos fiaan.) freij, (hem zagt aanpotende.) Zoude uwe voeten u nog wel één uur ver kunnen dragen ? de kaptein (valt Freij in den arm.~) Neen! (Zij geven hem een floel.) maar gij had mij te gemoet moeten komen, Freij\ f r e ij. Deeze Oude heeft mij niet willen laten gaan. BIRG. Vertoorn u niet; ik lub hem terug gehouden. de kaptein. Daaraan hebt gij niet wel gedaan. BIRG. Toch , Heer Kaptein ! Gelooft gij dan , dat uw hart rust zou genoten hebben , wanneer gii deeze hut voorbijgegaan waart, en u zel'/en san het gezigt van uwen langzaam ftervenden Vader onttrokken hadt? de kaptein, (reikt hem de hand) Neen — ach! neen ! birg. Zo zeker als uw Vader thands zo zonder troost niet omzwerven zoude, als hij bij het lijk van uwe moeder uitgeweend had, even zo zeker zoudt gij dan zonder rust omdwaalen. de kaptein. Blijft hij dan altijd zo lang uit? BIRG.  aS D* WOEST 1] N. Meestendeels tot tien „uren. f r e ij. Dat moet het reeds zijn? birg. beid. - Hij heeft 1^^. *WiOTW«"fgedankt. Clfï z,Jnen v°£el af. de kaptein, (met O , , , birg, VvjLf men boom wel? «oogte, wen eenzaa- J ' ^ 'S eve^ver genoeg van hnis. Daar zie hij veeltijd! * % ziet naar nÏT rri-ikbijh^ ^^raakloofr aan |eggM wij onj ^ ^ de kapteik. Ga *" m,'j' * *« ^m te gemoct gaan. birg. ' ~ Ja ' dac k«n"«n wij doen. de KAPTEnv, C/ B Ga een.ge fchreden vooruit %n a . r* *>t ik hier ben. ' en oade"W ffem, birg.  T O ONEELSPEL. ao birg. Het is beter — ja — ja, dat zal ik! (Hij vertrekt.') Df iaptf.in. Ga met mij, FreijI (Een oogenblik in gedagten.) freij. Zo als gij beveelt. (Zij vertrekken langzaam.) VIJFDE TOONEEL. (Een eenzaame plaats met eenen enkelen óvieH eik. De majoor v an r all d o r f ligt onder denzelven, f opende, met een ftuM biood in ae ha.td.) birg, na hem, de kaptein*vaN ralldorf en freij. birg, (verfc'irikt.) Heeft de Voorzienigheid een einde aan uw levefl grmaakt, of htbr. gij zelf het gedaan? Ach! dan zij de Hemel mijne ziel genadig! (Hij bukt en houd zijnen mond aan den mond van den Matoor.) Neen! gij flaapc. marr. (Hi wenkt de andeiert, om zagtjes te gaan, en neemt den Kaptein bij de hand-) Hier flaapt hij!  30 De WOESTIJN. de kaptein (blijft eenen pruimen tijd fpraakUot ftaan, eindelijk keert hij zig, ontroerd, om en bant uit in traanen ) o! Mogt mijn hart ophouden te kloppen. _ Mogt deezen verrtaalden boezem verbrijzeld worden opdat de verbeelding mij deezen jammer met langer voor de oogen doe zvveeven 1 freij. Mijn Heer! — de kaptein. o Gij iiefe,ijke maan! dat u een onweder verdonkere, opdat uwe zagte fchemering dit hartbrekend tooneel niet op 2Ulk eene fchrikkelijke Wijzejerhchtel (In traanen uitbarftende.) Ongelukkige oude Vader! — birg. Niet waar? Heer Kaptein! de kaptein Ach ! Hemel! fterk mijne, door deeze fcbrikverwekkende ontmoeting, te zeer gefchokte vermogen,. Laten de traanen, die dezelve mij uit de oogen perst, mijne jeugdige kragten nie te veel treffen, en mij niet buiten ftaat Hellen, mijnen kinderlijken pligt in deezen [e „ Ja, Vader -ja hoe «eer ik mij ook afgemat gevoel, ik wil _ ik zal „ helpen - ach! Freijl fjy zinkt f„ de ^ ^ freij.  TOONEELSPEL. 31 f r e ij. Wij moesten hier ons nagtkwartier maar houden, Heer Kaptein! DE KAPTEIN. Waar anders dan hier, waar de Hemel ons zo zuiver toeiagcht? Bedek mijn' ouden Vader met mijnen mantel, opdat hem de daauw des nagts niet fchade. birg en freij, (terwijl zij den Majoor bt/ dekker,.) Ja, dat zullen wij, Hoer Kaptein! de kaptein. Zo — Birg! als wij om vier uuren niet wakker zijn, zo wek mij! Ach! hoe zsgt zal ik aan zijne voeten rusten. {Hij gaat aan zijnes Vaders voeten leggen.') freij (toont aan Birg een plaatsje.) En hier, denk .ik, zullen wij het beste ilapen, oudj Vriend? (Hij gaat leggen.) birg. Rust maar, lieve Kinders! ik zal u bewaaken, en zodra de vroege morgen aanlicht, zal mijn gebed voor u, u wel opwekkec. — Slaapt, gerust. (Hij blijft aan den boom jlaan. Het gordijn valt.) Einde van het Eerfle Bedrijf. TWEE-  De WOEST IJ TWEEDE B E D R 1 F. Een vertrek , ah in het Eerfle Bedrijf, Eerfle Toont el. EERSTE TOONEEL. birg, naderhand f r e ij. birc (zet eenen ouden theeketel te vuur, en Jnij U het overgebleven brood in portien.) i^oziethet'ertoch, in vergelijking van gisteren, uït, even als of de Hemel den boorn des overvloeds bij ons had uitgefchud? De morgenftond isfehoon, en s'Hemels goedheid onder.inden Wij op nieuw. (Hij.neuriet een deunde, en legt het gefneden brood op een houten bord.) fruij (treedt binnen, en rilt van koude.) Brr! - Men zou denken, dat de zon reeds brande, en, bij me ziel, het is zo koud, dat men bi:na bevriest. birg, (terwijl hij thee in den ketel doet.) Ia, lieve Vriend! September loopt op het laatst. f rI ij,  TOONEELSPEL, 3 a frf. ij. De duivel haal mij, als ik niet liever tot het eimJe van November toe in het leger campeeren wilde. birg. Dat wil ik gaarne gelooven, de een verwarmt daar den anderen. f r e ij. Hoe wel heb ik gedaan, dat ik tegen vier uuren deezen morgen het vuur bij den ouden eik nog aangelegd heb, mijn Heer was het evenveel geweest — maar zijn' Vader mogt de hertstlugt eens niet wel bekomen zijn. birg. Het was zeer goed ! Toen mijn Oude ontwaakte , heeft hij zeker geloofd te droomen, dat hij in den Hemel was — door den mantel voor den daauw bewaard, zijne voc-ten door die van zijnen braven Zoon geftrengeld, en digt bij hem, het zo weldadig verwarmend vuur — waarlijk.... f r eij. o Kameraad! als het 'er in den Hemel ook zo kaal, koel en armoedig uitzag? — Dan was het der moeite niet waardig. . . . birg. Wat zeide gij daar? f R e ij. Ik meen, om zig hier zo te behelpen. C BIRG.  3* De WOEST IJ W, BIRG. Foei! foei! zo iets hoor i!c niet graag. freij (haalt de fchoaders op.)" Wel nu! men kan toch niet altijd over zijn noodlot treuren, men mag tusfchenbeiden we! eens fchertfen. birg. > Uw arme Heer is 'er fterker van getroffen het heeft zijn hart geroerd. f r e ij. Dat heeft het voorwaar. birg. Ik had het niet gedagt: hij fcheen mij toe 20 gerust — zo onverfchilüg te zijn. f re ij. Gerust? dan rerflaat gij weinig van de gezigtkunde. Ik bemerkte wel, hoe het hier (Op zijn voorhoofd vijzende.') van oogenblik tot oogenblik donkerer werd, en voorzag, dat, niet tegenlraande onze lange dagreis, het bij hem nog losbreken zou. birg. Bij den Hemel! ik dagt niet anders of het was zijn laatfte oogenblik. f.reij. o Hij bezit een hart — het welk — Ja! gij discht daar ordentelijk op! is dat koflij? birg (lagcht.) Koffij? houdt gij des morgens van koffij? fr ei},  TOONEELSPEL. SS freij, (met fmaak.) Och, Kameraad! als ik zeker wist, dat men in het toekomende leven koffij zou drinken, geloof mij, ik zou mij daarom vast het vloeken afwennen. birg (lagcht luidkeels.') Gij zijt een fpotvogel zonder voorbeeld! — Neen, mijn Vriend! dat is maar kruiderthee. f r e ij. Kruiderthee? hebt gij dan geen fterkesdrauk op kruiden getrokken? birg. Niets diergelijks. Hier, neem intusfchen uwe portie brood — de man een bout. freij (neemt het.) De Hemel fta ons bij! — Zeg eens, hebt gij dan in 't geheel geen crediet meer te Woelbingen, uw gewezen riddergoed? BIRG. Daar? daar heeft de onbarmhartigheid wolfskuilen voor ons aangelegd. freij. Hoe zo? BIR g. De bezitter van dat goed, en die het buiten dat maar tot aan het einde van den herfst bewoont, is de oude Kamerheer Fliesbach, de voormalige tegenpartij van mijnen Heer! C 2 freij.  3 De WOESTIJN. Dezelfde, om wien de oude Majoor toen ter tijd heeft moeten vlugten? Bilt G. Dezelfde. "•rhij 0f«//.) Wel nu , verkoop hem toch In duivels naam uw oude vervloekte Pelgrims vrijplaats, en trek met ons van hier! Deeze woning kost Tn Zjn Heer drie honderd daalders contant geld van aankoop _ ea wilt gij wel gelooven, dat hii ',r „i J krijgen zou? J " D" geen dne voor Kijk Vriend lief! M\ openhartig fpreker» moet, ik zou ook niet weten, waar hij weer 20 ee"en dwaa' vinden, die dit hok voo" ».« zou wi„e„ bewoon», want her I, een ^ nest voor eaauwdievpn m ■ menfchen. ' ^ met voor olijke Niemand denkt, dar mij,', Heer hier woont. En als wij het zo verengen kunnen, dat «w oude Heer morgen meé bree ; rillTT"' °m deh—ier hoe. nen m den brand te Heken. BIRG.  T O ONEELSPEl. 37 birg. Nu goed; maar als wij nu eens deeze landftreek verlaten , waarheen draait uw compas dan ? f re ij. Wat weet ik het, de voorlede maand ontving mijn Heer met de post eenen brief, die aan zijn' Vader geaddresfeerd was; zijn Zusters Man is, veertien uuren boven Maagdebui g, op zijne goederen geftorven, zijn Zuster is rijk en wil, bijaldien niemand van de familie naar haar toe komt, zelf naar Dresden komen, om naar hun te vernemen. BIRG. Wel nu, mijn Hemel! dat is zo ver van hier niet, daar zou men nog wel kunnen komen. f r e ij. Bedenk u dan niet lang , en breek op. — Gij kookt dan kruiderthee? birg. f r e ij. En mijn brood geniet, zo als ik zie, de eer van bij het ontbijt te mogen paradeeren? Schenk toch eens in. (Birg geeft hem een kommetje?) Ja, als de pest regeert, mag dat wel niet kwaad zijn — maar voor den fmaak? birg. Het is maar om te verwarmen. C 3 freij,  33 De WOEST IJ N. frejj (drinkt.) Dat doet het ook, en is ook goed om 0« van angst te doen zweeten. ïirg. Hoe zo? Wel als men het vooruitzigt heeft, dien drank 1-gerdan één dag te zuilen moeten drinken hume^"161 ft^^*«* -'k een vrolijk Ik weetniet, Vriend/"Lr als ik 's morgens vroeg zo vrolijk ben, dan is het altijd een voorteken van eenen treurigen dag, . D" Verhoede de Heme?! Zie! zie daar komen immers onze Heeren aan - en hoe rP™.kz«a en opgeruimd zijn zij} Waarlijk in dit vervlo^ gït 20uden 2Ïj ook zo zagt ofoc geflapen hebben! de zon was eed, =,,khoog ^ezen, toen mijn Heer st birg. Het was ten minften zes uuren. - Ta, honger eii vermoeidheid zijn ook twee zachte hoofdkuslens. (Hij doet de deur open.) TWEE-  TOONEEL SPEL. 32 TWEEDE TOONEEL. DE voorigen, ralldorf, (in zijn ZoOUS mantel,) de kaptein. ralldorf, (terwijl hij den mantel aflegt.} Zie! zie! mijn oude Birg wil u op een woud product- onthaalen! de kaptein. En dat is? ralldorf. Een foort van kruiderthee — van zijn eigen compofitie. Reeds lange drinken wij die, in plaats van chocolade, en is ten minften wel zo gezond. birg, (terwijl hij infchenkt.) Proef maar, Heer Kaptein ! zij is zeer gezond, vooral op eene nuchtere maag. de kaptein. Laat proeven! (Hij drinkt.) birg. Wel nu! hoe fmaakt ze? de kaptein. Zij verwarmt. birg; (tegen Freij.) Ziet gij, Lekkerbek! fr e ij. Ik heb ze ook in zo verre niet afgekeurd, ik meende maar, dat zij een onaangenaam zuur bij zig heeft, dat de maag doet faamkrimpen. C 4 rall-  4„ ^ wr/rrf

om uwen Vader. „ «Jken toorn re verzagten,en mij UWe„ zegen „re fchenken_ zo wi] ,j ze,ye » begeven5 om nog eenmaai ^ P g " S " deZ6)Ven met <™>« "e ,, befproeijen. Sedert i,„ir • „ bedroefde Weduw e„ f ^ T* u-,„A .. e' en leef» met mijn eenig „ k.nd, 0p m,j„ weduwengoed Bismark, ne- " g" Ul,ren b0ven to&eiurg, het welk mijn " m) na^'aren heeft. Wilt gij bij mi H jeid wB rcij te antwoorden, mij, die re,,rt " ?m ek n ^ "We Vaderli*e omh^«S »> ln,<*ek! Uwe amalia." ralldorf. ' J2at ons morgen. ™»r w van den du* ™,„ - ««"reiven de kaptf,in. VadJr da°' " d" ^ "vijfe,, mija Ralldorf. ^ker, mijn Zo , £™der beiiige 2PlZeT^ deraffchetd nemen. te rf? ^ ^ S'j  TOONEELSPEL. £g gij moet mij daar zo lang laten uitrusten, totdat mijn oog geene traan meer ontrollel de kaptein. En u eene zagte Hem uit haar graf fchijnt trfetefluifteren: Vader, ontferm u over uwe Dogter f (Hij heft ziwe handen in de hoogte, intusfchen wordt "er geklopt..) ralldorf. Zie wie daar komt! {De Kaptein doet de deur open?) DERDE TOONEEL. de vorigïn, een bode. de bode, (bij het inkomen.) Met u verlof, Heer Waard! ik vinde, wel is waar, uw uithangbord afgenomen — maar dat zal daarom niet hinderen, dat ik mijn middagmaal bij u kom houden. ralldorf. Hoe laat brengt gij het mede, goede Vriend? de bode. Het was zo omtrend twaalf uuren, toen ik voorbij het flot Woelbingen kwam. ralldor f. Wat huisvesting aanbelangt, die kan ieder reizende nog bij mij vinden; maar fpijze en drank geef ik, reeds federt een jaar, niet meer. D 4 DE  & De w o e s T ij n. gen en onthaald wordt dan b^ u. °ntVan' oh. oh..-8:11;;'—^) brood zon ik n toch n ' ^ ha'Ve ftuiver IU -U maar met droïg broT?? ^ dan zal ik het 'er van d n midn ^ doen. m,ddse al weder mede ralldorf (geeft htm £ « ^ 7 Aw" *« overgebleven b-ood met het bord, 0p een andere tafel.) Zie daar? Dat ko^DEC^^^'^ ralldorf. Dat kost — niets! {De Kaptein legt in htt ^ w Vm ter*ide gefprek aan.) DE BODE. Nu dan dank ik u regt hartelijk, Heer Waard'_ Hm! hm! zo heb ik toch wel gedaan, dat ik niet  TOONEELSPEL. 57 niet bii 11, maar te Ramthal, een klein uurtje van IVoelbingen, nagtkwartier befteld heb. RALLDORF. Daaraan hebt gij zeer wel gedaan. DE BODE, Ik ben van Frtiswald door reizenden uitgezonden , die daar overnagten willen. RALLDORF. Zo? DE BODE. En daarom moet ik nu vragen , welke weg de veiligfte en gemakkelijkfte is, die regts naar den landweg, of die links hier voorbij loopt? RALLDORF. Voor de veiligheid zou ik altijd de linkfche raden. DE BODE. Mjent gij dat? RALLDORF. Zijn dan de klagten, wegens de onveiligheid in dit bosch, reeds zo algemeen? DE BODE. Ach! daar gaat geen dag om, Heer Waard! of men hoort, dat de een of andere post is aangehouden, of dat 'er enkele of meer perfoo- nen zijn aangerand, en thands wordt het van dag tot dag gevaarlijker. RALLDORF. Hoe ZO? D 5 DE  58 De W O E S T IJ IV. de bode. Dewijl het vrede {, _ zwerf£ het af f™6"6 V0,k' dat Seen be(taan mJ ™ door de bosfchen, en elke reizi djff » buitengemeen in ftaat gefteld heef> ^ - c verdedigen, is zonder tegenfpraek verlore* Ralldorf (ziet naar den Kaptein.) Men zegt - de nood breekt wet.» RALLDORT. Hoe zo, waarom? de bode, Wel, dat ftaat zo bekwaam voor eenen aanval, dat geen krieteu.euck u te hulp zou kün. «enkomen, ai plunderde men « geheel uit. Ralldorf. O Goede Vriend! men heeft ,. d daar van alreeds zo hard doen doo (laan dat UItkatISb0rd d— - oP den grond de bode, (verwonderd.) In 'a Hemel, naam! is 't mogel.jk! - Gij hebt het toch waarlijk niet verdiend, dat menu dien komuer veroorzaskte; ieder reizi.,., j: . c» 1CQer reiziger, dien gij innaamt, was verwondert over «we billijkheid en .ndegeheele landftreek is bekend, hoe me^ m een ongelukkigen gij hier uit gevaar gered, ? en  TOONEEL SPEL. 5# en hem, voor niet, een veilig verblijf in uwe woning gegeven hebt. rall90&f. Is dat bekend? de bode. Of het ook bekend is! Ja, zo wordt men Voor zijn goeddoen beloond ! ralldorf. Ja wel, mijn Vriend! de BODE.* Met u verlof! (Hij set zig aan de tafel, haalt zijn bon elflesje uit zijn1 zak, drinkt en fnijdt brood. ralldorf. Zo, ga zitten. Dat het u wel fmaake! de kaptein, (ziende Freij aankomen, roept hem toe.) Wel nu, Fre.ijl is u niets opgeftoten — geen wild ontmoet. VIERDE TOONEEL. freij, (aan het vengfler,) Dt vorigen. f r e ij. Niets, dat leven bezit, Heer Kaptein! uitgenomen daar ginds, in de oude muur, fteen- en nachtuilen (Vrolijk.) Maar van verre, dunkt mij, zie  60 D E W O E S T IJ N. if^mm ,« eene b.ijde boodfchap ain. Dt KAPTEIN. Wie of dat zijn mag? PR EIJ. De oude fi/rff, mt( Terdubbe)d 615 Cene gemande onder den,re[HfChredeD' RALLDORF, b Hang uw f.aphaanmaarweêr op *ijr,e Plaat, «'J J=agt toch re vergeefs' ' FREIJ Cf* hangt den fnap. haan ep.) r 'Er is iher niets te haaien! r a l L d o r F. Dat is niets nieuws; ik wim» v.„- ' K w,|de « ook maar wat bezigheid geven? i„ de ke-ik™ *„i, •• aarden borden, met vorken en r B\>eemte , ujci vonten en mesfen, vinden — breng oie ondertusfchen hier. {Freij vertrekt., Ralldorf, (/pottende.) DE KAPTEIN, Ja - zo - uw doen zal m*en, hoop ik , te mengen edelmoedig gevonden hebben! Ralldorf,. Hetwasnog het eenigfte hulpmiddel, dat mij ov.r.g bleef' En daarom moet mij ook deezen m.udag voor al de voiigen fchadeloos (lellen! (Freij  T O O N E E L S P E L. 6i (Freij brengt het tafelgoed.) de bo be. Walt, wagt, mijn Vriend! ik zal u plaats maak'ii. M'i1 brood kan ik ondenyeg w:l op. ee^en. Hij fteekt het overige brood in zijn zak.) Nu den we* aan de linkerhand raadt gij mij, Heer Waard? ralldorf. Ik denk, dat die de vétfigrie zal zijn! d e ioif,, (met haast.) Ja, ja! (Hij reikt Ralldorf de hand.) De Hemel verbelde u mijn middagbrood, en zegene het uwel Auieu, te zamen! ralldorf. Adieu, Vriend! (Hij drukt hem de hand.) (De Bode vertrekt.) DE kaptein. Uit die reden te oo;deelen, zal menige arme het gemis van uwe vrijplaats in het vervolg gevoelen 1 ralldorf, (opgeruimd.) Ik gaf, gelijk jij', mijn Zoon! — zo lang totdat ik zelf niets meer nad. Ach, God dank! Zie daar mijn' Birg! (Hij opent de deur.) VIJF-  Di WOESTIJN. V IJ F D E T 00 N E E L. D e v o R 'oen, BIRg (treedt, doodbleek, met eene ledige mande, bin«'», ^i', yer. tnoeid, zitten.) Ralldorf, C*«/ hem aan.) Uw vertrouwen op den Hemel en de menfchen lchijnt in mistrouwen veranderd re zijn. (met een gebroken fiern.) U ben in dit Jeven reeds menigmaalen door doornen en disteIen gewiBdeId _ « ^J * «r,s,en nimmer Het Ik mij door wanhoop vervoeren _ voor iedere weldaad des levens heb ik den Hemel a„e avonden, bij den ondergang d Ï zonne m,,n' vuurigften dank en lof toegebr.gtw^r6 ^ »" ~, aLk R a ll d o R f. kefr"?!S dUS de zegen' Wïarmede $ Zonder verkwikking'voor u te moeten verfchijnen, dat ,s voor mij nog het fchrlkkelijkfte. Aan wlen hebt gij mHo'bil'et overgegeven? Aaa den Kamerheer zeiven , en wel terwijl hii,  TOONEELSPEL. 63 hij, met een groot gezelfchap, aan tafel zat. Men diende mij aan, en ik werd aanflonds binnen gelaten. ralldorf. Verder? birg. ias — maar kon door het lagchen niet voordlezen, en gaf her biljet aan het gezeifchap. Daarop ontbond 'er zulk een algemeen g«laech, dat ik, half onmagtij, op eer.en ftoel neèrtuimelde; eindelijk wierp men mij hetzelve terug, met het antwoord: U en uw" Heer fchort het in 't heeft). ralldorf (valt op eenen foei?) Indedaad? birg. Ik waggelde voord — en eer ik nog den burg verliet — hoorde ik het geblaas der jagthoorns lai gi mij heen , en toen vernam ik ten gelijken tijd , dat de pooit drie dagen lang gefloten bleef. (De Kaptein onder fleurt zijn Vaders hoofd, het welk tireigt ter aarde te zinken.) ralldorf (rigt z'g , na eene lange tusfchenpozing, als uit een «> oom, op, en roept, wanhoopende.) O Wee mij! ik ben nog onder menfehen! Hij befc'iouwt den een na den anderen, eindelijk vat hij zijn Zoons hand.) Gij hier -— zijt mijn Zoon.  64 D e W o E S T IJ N. Zoon! (Hij W hem vast.) O! Hoe koud is uwe band, en uw gezigt _ hoe bleek van ont' fteltems! Zie mij niet aan, mijn Zoon ! want ik zie, hoe uw menfchelijk hart in tijgerwoede ontvlamt! de kaptein, (opeen' vrees/ijken toen.) De burg is voor drie d 0ude? he£ ^ , z.jnen Zoon, zeg ik, zo zeg hem: dat hij «e. Jtorven is - zonder zijne eer te bezoedelen! En nu, bid voor ons ! (Hij vertrekt in aller ijl, mel Freij.) TWEE-  TOONEELSPEL. 73 TWEEDE TOONEEL. de majoor van ralldorf, (die tlOg fluimert,) birg. f,Birg wagielt aan den /loei, waar op Raildorf fluimert, en valt 'er voor sop de knien.) ralldorf (ontwaakt 'er door, en zegt, na eene korte tus/ehenpozing.) O! Zo vergun mij toch den ijdelen zoeten waan! (Hij tast rondom zig.) Legt gij aan mijne voeten, goede Birg,} Sta op! (Birg kruipt" op.) Het was zo helder in mijne ziel, en nu ik ontwaak — is alles weder zo donker rondom mij. birg, (terwijl hij uit het vertrek gaat.) Op het oogenblik, Heer Majoor! ralldorf, (diep in gedagten.) Hm! wanneer de ftraffende hand van het woedende noodlot zig dikwijls zo onbarmhartig over onfchuldigen uitftrekt, zo verfchijnt 'er een goede engel en verkwikt en troost hun in hunne droomen. (Birg treedt Linnen, met een brandend lamp' je en een onaangejloken kaars, op een blaker. ralldorf. Birg! zo even droom te ik van een heerlijk E 5 maal»  74 De WOEST IJ „eed,. _ "°"Jk ™ e»eds birg. En ik wilde, terwijl ik aan »m. , , J " aan "we voeten neór- Tiel, voor hem bidden. ralls0rf (Birs haalt een zitbankje.") ralldorf. Digt bij mij! zo! vergeet het m.,, waarde Hegr Majoor , Ralldorf. Ik u vergeven? daar gij tot hiertQe a„e en -zo eerlijk met mij gedeeId hebt? * zal terven, zonder u uw trouw volh* ' De vergelder van Jé'Joede is nabij e Hunnen:„,„- 0 Heer Majoor! wie van 0M h oo, kunnen denken , dat de i1Btfte dag rall-  TOONEELSPEL. 75 ralldorf ({laat zijne oogen hemelwaards?) En de laatfte nagt? benaauwder dan de nagt des doods! — Ach! dat ik zo door had mogen Animeren in het veld der eeuwige rust! gaarne zoude ik zonder verkwikking daar zijn aangeland. birg. En uw getrouwe reisgenoot aan uwe zijde mede ontflapen ware! ralldorf (reikt hem de hand?) Goede Birg! na zulk eene verdroogende middagshitte, hadden wij het beiden wel verdiend. birg. Heer Majoor! de dood, die dikwijls zo langzaam werkt, vindt in onze verwelkte levensgeeften geen' grooten tegenftand — onze hutten zijn wrak — verheug u — ons einde zal zagt zijn! ralldorf. Zonderbaar! thands daar mijne kragten van tijd tot tijd verzwakken, wordt het hier (Op zijn hoofd wijzende.j helderder! Nu gevoel ik de waarheid van uwe verwijtingen, die gij mij gisteren gedaan hebt, dubbeld en drie dubbeld. birg. Niet waar, Heer Majoor? ralldorf. Waarom mort toch de' armzalige worm, de mensch, tegen de Voorzienigheid, wanneer hij zig zeiven moedwillig de wegen tot verzagting van  75 De WOESTIJN, van zijn ongeluk toeflnit? Ander, w «hg (droogt zijlle traanen af.) Anders niets, Heer Majoor.' Ralldorf, (zig oprigtende.) Ach! en voor deeze zonde ftrafc mii do 1 van hcrJpn n>„ ., mi' 02 darr van heden, ware lk een verd ^ Het was mij even als of iIf . 'J '?*r'*f;J booten dags hoorde! 5 baZUInen d" birg, (aan 't open vengfter.) De fbrra komt nader! zie UPJr J- , , zwart de Hemel bii h,r I ^1 hoe «caiei, dij het aannaderen van oiizp Pelgrimsreis, wordt! Ralldorf (kijkt naar buiten.) De nagc word fehrikkelijk; de Herne geleide elk n reiziger.' - en - „iet waar rJTeel de lamp, licht aan de muur ' ' .. " ae mu»> , en vermist de seweeren.) mijn Guftaaf en zijn Freij. Z * birg, (angfiig.) Zij zijn nog op _ de j.gt gegaan. ralldorf. Het is immers nagt — en zii **rn,n •• « vergeefs' eii u \ 1 Vermoe,len *>« houden.' g" " hun da™ moeten terug ^^^^^ * S all-  TOONEELSPEL. 77 ralldorf. Zij weten weg noch pad — als zij nu de hut eens niet wedervinden. — Wat dunkt u, als wij hun te gemoet giagen? BIRG. Neen, Heer Majoor! wij mogten eens mislopen, en vonden wij hun,niet, dan zou uwe angst over hun zig maar verdubbelen. ralldorf (gaat zitten?) Gij hebt gelijk, Birg! ook zouden mij mijn» voeten zo ver niet dragen; want ik gevoel mijne zwakheid. birg. Misfchien wordt het gebed uwes Zoons verboord! RALLDORFi Hoe ! wat meent gij ? birg. Dat wij nog verkwikt wordsn, voordat wij onze reis beginnen. ra lldorf. Dien troost kunt gij laten vaaren, Birg! een zagte flaap rterke onze vermoeide leden in dezen nagt! — Rekent men niet agt mijlen van hier tot aan de woonplaats van den Overften Parken ? BIRG. Men rekent zeventien uuren. rall-  ;3 De W O E S T IJ N. ralldorf. Als ik morgen daarover (Naar het graf van zvneFrou» w)W,.) afTcheid M] g,Jjnh^ bereikl/L ^****»>k maar birg. Dan zouden wij morgen niet meer dan twee uuren afleggen? ralldorf. Verder breng ik het morgen niet _ want bij net graf zal ik lang vertoeven! birg. Ook zal het verblijf aldaar ons allen troost en vergenoegen op reis bezorgen. ralldorf. Als Ik dan zo tegen den avond Raamdal bereike, wie weet, of niet de een of andere van die plaats deeze woning voor een weinig geld en voedzel van mij overnerae! b ir g. Ik twijfel hier aan. ralld orf. Dan behoefde gij ten minden onder weg niet voor mij en mijsen Gujlaafte bedelen! - en in geval van nood zou hij zijn' mantel nog kunnen ontweren - maar zija degeaj dien ^ behouden. birg. Ik twijfel, of 'er daar wel iemand zijn zal, die  TOONEELSPEL. 79 die uwe woning zal willen overnemen! gij waart toen ten tijd zo edelmoedig jegens uwen vijand, hem vrijwillig deeze lom daarvoor te bieden, en zijne lage begeerte naar geld maakte, dat hij aanftonds toefloeg. ralldorf. Hij was korten tijd te voren, in een tweegevegt, zwaar door mij gewond — en in dien ftaat, konde ik op zijne billijkheid geen aanfpraak maaken; ik was verheugd, dat hij mijne aanbieding niet van de hand wees, en mij toen ter tijd deeze rustplaats afftond. birg. Maar daar hij nu genoodzaakt is TVoelbingen te verkopen, zo kan hem zeker deeze afgelegene hut van geen het minfte nut zijn. ralldorf. Maar voor mijne aanbieding, had hij immers den toekomenden koper deeze fteenhoop duur genoeg kuunen aandraaijen? birg. Zonder tegenfpraak! ralldorf. In geval van nood , is het, bij overvallende ftormen op de jagt, altijd nog een verblijf voor menfchen en paarden. b ir g. Ontwijfelbaar! —'Er is een goede vuurhaard — ftalling voor eenige paarden — dit vertrek, nevens  So D£ WOESTIJN, vens twee ruime flaapvertrekken. — o! De bodze vijand heeft zijne wraak juist ten regten tijd weder aangeftookt, om u uwe bede te weigeren ! ralldorf. Ik vergeef het hem, en dank de Voorzienigheid , dat ...." (Niet ver van het huis, hoort men twee Moten.) BIRG (verfchrikt, 'en roept, met 'gevouwen handen naar den Hemel, uit:) Help! — Hemel! help! — en wees iedere arme ziel in dit oogenblik genadig! ralldorf, (onverfchrokken.) Wat komt u over, Birg? BIRG. Ach' Hemel! laat ons uw oordeel niet zo zwaar gevoelen! laat niet toe, dat onfchuldig bloed voorbij deeze plaats ftroome! Hoorde gij dan niet, Heer Majoor? ralldorf, (kloekmoedig.) 'Er werd gefchoten. birg, (met vermeerderenden angst.) 'Er werd gefchoten! - en herleven van uwen geliefden, dierbaren Zoon! - hij wil - O'mijne zinnen zijn veraard.' de nagt is donker __ „j Wil u redden _ verkwikken - hij wil, dat mijn gebed hem !oc de,, dood inwijdenJ Ralldorf, (met een woest gelaat.) Spreek! fpreek uit - wat ik vermoede - ik ben  TOONEELSPEL. SI ben voorbereid — tot alles voorbereid! — Roep ia ij de daad , die volvoerd is, luidkeels toe ! Bilt g. Ach ! Heer Majoor! ralldorf. Heeft hij mijn graf met vloek en fchande overdekt? Nu, zo is de maat van mijn lijden vol. (Hij zinkt op zijn fiool.) BIRG. Neen! o neen , Heer Majoor! wat hij beginnen wilde, en wat zijne kinderlijke angst, om u te rédden, mogelijk reeds ter uitvoer bragt — is geen moord — geen diefftal — hij fprak met een zo zuiver geweten — hij wil , dat gij niet zult wanhoopen — en zeide, dat bij aldien hij viel, hij niet als een eerlooze vallen zoude — neenl hij zelf wil die daad voor s' Hemels Regterftoel verantwoorden. ralldorf. Moet ik dan zinneloo» ten grave daalen ? — (Met een edel gelaat.) N.jen , dat alle (lagen des noodlots op mij, armzalige worm, nedervallen! dit hart treedt thands geharnast den dood te gemoet. birg. Onze deur wordt geopend! — Hier — F DER-  De W O E S T JJ N. DERDE TOONEEL. de vo o ri c en , De Koetper weerman. (Deeze vliegt met een angflig gelaat Bin, en, en draagt een Kind, dat ordentelijk gekleed is, op zijn" arm.) adolph. weerman (zet het Kind neder.~) Vinden wij hier eene fchuüpU.ts? Of werpen wij ons zeiven in de armen des doods? — Ach! wij willen gaarne geld en goed — alles vri:willig overgeve-, zo men zig flegts over dit onnozel Kind wil ontfermen! ralldorf. U ZQ rustea ten mnjften uwe verzwakte leden. ralldorf, f met tent zwakke ftem.) Dat wil ik, Birg! het antwoorden valt mü ™n tijd tot tijd zw.,arder; want hier (0p zijn hart Wijzende.) - word het benMUffd(.;, adolph. Wilt gij dan gaan flaapen? lieve oude Vader? ralldorf, Qkusckt hem.) Ja, mijn lieve Zoon! gaarne wenschte ik dar Troost uwe Moeder - zij heeft hier niets te vreezen! Zeg haar ook, dat de koude hand van een' ftervenden grijsaart u in deze hut gezegend heeft. Goede nagt, mijn Zoon! Goede nagt, Birgl (Hij waggelt naar zijn flaapvertrek, aan de linkerzijde.) A d o l p o ,  TOONEEL SPEL. üo adol-ph, {terwijl hij hem met traanen in de I oogen naziet.) Die oude man maakt dat ik huilen moet. (Tegen birg.'' Niet waar, dat is geen rover? birg, (terwijl hij het ligt in de kamer brengt.) Neen, Kind! VIJFDE TOONEEL. adolph, Mevrouw van werdau (treed, op antonia leunende, binnen) vervolgens iirg, en eindelijk du koetzier. (Mevrouw van IVerdau is bij het aanCchouwen van de wooning uitermaaten verfchrikt.) aiïolph, (loopt haar vrolijk te gemoet.) Schrik niet, lieve Mama! wij zijn bij eenen braven ouden man. Ik moet u trooften; hij heeft mij zijn' zegen gegeven. (Antonia laat Mevrouw van IVerdau op een' ftoel neder. Mevrouw van Werdau. O mijn Zoon! wees in dit fchrikkelijk oogenblik mijne voorfpraak. Het onnozel fchuldeloos gelaat van een Kind ontwapent misfchien meer, dan de traanen eener Moeder (Zij kijkt om.) F 5 Ach! —  Pt WO E S T IJ N. Ach! -ik gevoel het. ik be, ^ 2eker in da klaauwen der moorde aaren I an t o n i a. s Stel u gerust, genadige Vrouw! misfchien is er nog een ond.r hun, d.e een menfcheüjï hart bezit — die zig over ons ontfertre' Mevrouw van wtRDAU (wringt hare handen.) h^\Antonia\M ons , oud, noch ons goed zal hunne Woede kunnen ftljlen; w*ut door%ns is een van hunne bende vermoord! a d o lph, Ach! lieve Mama! wringt toch uwe handen Zo niet! Mevrouw van werdau {omarmt hem met ar.gst.) Zo men ons — ons maar niet van eikanderen ffheure, mijn Kind ! _ Wanneer hun zwaard het hart van uwe Moeder zal doorboord hebben, en mijn leven geëindigd zijn zai, (Hem mtt vuur aan hare bont drukkende.) dan, o mijn Kind' * omhels dan uwe vermoorde Moeder.» werp 0 te gelijk met haar in de armen des doods! gij, zonder wien ik noch leeven, noch nerven kan. adolph, (in hare armen.) ■Lieve, beste Mama! (Birg treedt binnen.) Me-  TOONEELSPEL. .91 (Mevrouw van JFcrdau ziet hem, en zinkt in de armen van Anionia.) a nt on ia. De angst berooft u v,.n uwe zinnen, genadige Vrouw! dit pezigt vertoont geenen moordenaar; want medelijden en deelneming fchitteren uit zijne betraande oogen. birg, ' haar goedhartig naderende) Vrees niets, genadige Vrouw! deze fchuilplaats; die gij in het oogenblik van fchrik kiezen moest, is voor u eene veilige rustplaats. Mevrouw van werdau (vat hem, bevreesd, aan.) Goede Man! birg. Gemak kunnen wij u zeker verder niet bezorgen , als gij door vermoeidheid verpligt zoudt wezen hier te overragten! Mevrouw van werdau. Ach! alleen veilige grond, mijn Vriend! birg. Gij zijt hier in de hut van een arm, ongelukkig man. In- alle geval, raade ik u, een paar kusfens uit uwen wagen hier te la'en brengen, om u eenige rust, die gij zo nodig h.bt, te bezorgen. (fVeerman brengt eene zvaare Chatouille, een liqueurkeldertje, en een wit brood.) birg  f2 Dt WOESTIJN. birg (wijst hem het vertrek ter regterhand.) Alles maar hier binnen, goede Vriend l antonia (l,opt fchhlijkten haalteen' ziU veren beker uit het liqueurkeldertje.) Een oogenblik, genadige Vrouw! adolph. Vrees niets, lieve Mama! antonia, (tegen Birg, op een pot wijzende.) Is dat versch water, Vriend? birg. Verseh, en zo helder als kriftal. (Anionia giet den beker vol, roert 'er een fehrik poedertje in, en geeft het aan Mevrouw van Werdau.) Mevrouw van werdau, (tegen Birg) Wel aan, ik beveel mij aan uwen welraeenenden raad - en aan de befcherming des Hemels! - Als ik dus genoodzaakt was hier te overnagten, zoude ik dan hier veilig tegen verderen aanval met mijn Kind kunnen uitrusten? birg. Op mijn geweten, genadige Vrouw? (Antonia fpreekt in ftilti met Weerman, die even uit de tndere kamér komt.) weerman, (tegen Antonia.) Zo op het oogenblik. (Hij vertrekt.) Mevrouw van werdau, (tegen Birg.) Hou op alles, wat mij toebehoort, een waak-  TOONEELSPEL. 93 waakzaam oog — ik zal uwen dienst rijkelijk beloonen. Bm o. Maar nog eene fchrik zult gij moeten doorflaan., genadige Vrouw! t Mevrouw van Werdau kijkt hem pet angst aan.) BIRG. Wanhoop niet! — hij, die den moordenaar van dezen onfchuldig vermoorden vervolgt —• zal welhaast hier zijn — hij was zijn vriend in ongeluk en gevaar; zijn hart zal nog om zijn' vriend bloeden — ik zal hem zoeken ter neder te zetten, — dat zal ik voorwaar! Mevrouw van werdau, (met verdubbelden angst.) oAntonia\ nu ben ik verlooren! Hier Vriend! hier (laat mijn Chatouille, hier is de fleutel! Ach het is dezelfde, die mij, met een gelaat, vol vaa de uiterfte wanhoop om tien pilloten, opzijn' degen fmeekte ! zeg hem , om 's Hemels wil! zeg hem, dat ik bereid geweest ben hem die te geyen — iaat hij nemen, zo veel hij wil — zo veel bij nodig heeft! als hij flegts den moord aan ons niet wreeke! hoort gij't, Vriend? zeg hem, dat wij geen deel hebben aan het bloed van deezen vermoorden. (Zij zinkt aan zijne zijde neder.) birg. o Genadige Vrouw! gij martelt u met onna- digen  De iv o e s t ij n. d.gen angSt! het is geen roover - geen mooi, denaar - het is eer edel weldenkend me sch ^e zijne pligt en zijn eer dkrbaarer fchat dan' «I* leven _ Hel u Hegts aan het uitbarften van Zijnen toorfl niet bloot. (Hij luiftm aan de deur en hoort den Kaptein aankomen.) Hij komt onttrek u aan zijn gezigt, verberg „, Mevrouw van werd a rj t (terwijl «fyn het an. der vertrek gaat.) De Engelen des Hemels mogen ons bewaak en! (Btrg fluit de deur agter haar toe.) ZESDE TOONEEL. birg,de ilaptein(vliegt, met den bloten degen in dj hand binnen , en Werpt zig wanhopig in eenen floel.) de kaptein, (in eene zwaarmoedige onzinnigheid.) Birg! grendel agter mij digt toe! door het ganfche bosch vervolgt mij eene wanhoopende Moeder, met drie verlaten Weezen, die hunnen Vader van mij terug eisfchen. (Met eene fterke fiem.j Maar het is niet in mijne magt een' dooden weder te doen opftaan, Birg] (Op den toon der wanhoop.) Birg! — grendel digt toe! birg.  TOONEELSPEL. 95' bir g. o Hemel! zijn verftand ! de kaptein. Wapen uw hart tegen hun gekerm, en willen zij u omringen en vast houden, zo floot S De WOESTIJN. E1R G. Dezelfde. de kaptein, (terwijl hij Birg terug ftooi en het Kind opvat.) Ha, welkom ! (Mevrouw van Werdau zinkt toan de deur neder, Antonia onderjleunt haar.) Konde ik vermoeden, dat deeze nog tedere trekken eens tot eeaen menfchelijken duivel zouden ontaarden ? Dan ontnam ik op 't oogenblik dit offer aan de hel. adolph (omarmt hem Weenende.) Gij kijkt mij zo wild aan, en ik houde zo veel van u, en mijne Moeder wil u zo gaarne helpen. de kaptein (drukt het Kind met vuur aan zijn hart.) Kom. engelagtig Kind! kom en ontwapen mij. (Met eene zagte gebroken jiem.) Ach! Vader der menfchen! ontferm u over mij! Kom, ik wil uwe Moeder zien. Mevrouw vanwerdau (vliegt toe , en valt voor den Kaptein op de knien.) Hier ligt zij, mijn Heer! en omvat uwe knien, met doodsangst! — Wreek die daad niet aan ons, wij hebben geen deel aan het bloed van uwen vermoorden Vriend. de kaptein (heft haar op.) Dat bloed klaagt mij alleen aan. — De Moeder en de Kinderen roepen driewerf wee over mij uit — want hij viel door mijn toedoen. Me-  fboNÈELSPEL. te Mevrouw van werdau. Ach! ik wil u gaarne allen redden! — redden , zoo veel in mijn vermogen is ! eisch maari neem! — el mijn vermogen zij het uwe; maar (Op [weekenden toon.) hebt medelijden met de onfchuld! — Ach.' ik ben zelve eene zwaar gedrukte weduwe, en reize met het beste oogmerk, óm eenen armen Vader optezoeken , en te redden. (Antonia nadert haar.) Neem dit, (Op de rol goudl wijzende.') mijn Heer! ik verlang geen pand, red u en de overgeblevenen van uwen vriend daarmede. de kaptein (terzijde.) Hemel! hoe klopt miin hart! (Hij vat haar met ontroering hij de hand.) En aan wien heb ik deeze redding, deezen zo voorbeeldeloozen dienst in dit fchrikkelijk oogenblik te danken? Mevrouw van werdau. Bekommer u niet over den naam ; mijn deelnemend hait is uw fchuldenaar Ach! dat ik in ftaat ware uwe ziel te kunnen gerust pellen. (Zij ziet hem weemoedig aan.) de kaptein (ziet haar Jlrak in 't geziet, als of hij haare ziel doorzien wilde , eindelijk haar herkennende, roept hij ver[ehrikt uit.) Hoe! gij, Amalial — mijne Zuster! . . . fHij valt aan de voeten van Mevrouw van IVerdau.) G 2 Me-  De W O E S T IJ N. Mevrouw van werdau (ziet hem aan en roept, met een harden gil, uit.) Hemel! — Guftaafl mijn Broeder! —(Zij valt met haar hoofd op zijne fchouderen; intusfcheu moet het Gordijn vallen, terwijl Birg zijne handen ten Hemel flaat en uitroept:) O Voorzienigheid! zie hier uw werk! Einde van het DeVde Bedrijf. HER-  TOONEELSPEL. 101 VIERDE BE D RTF. EERSTE TOONEEL. (Het ragt licht flikkert nog flaauw. De Kaptein ligt, aan de reglerzijde van het Tooneel, in een" half kragteloozen flaap, het hoofd agterwaards gebogen, in een' floel, aan een" tafel. Antonia fluipt ftilletjes tiit de kamer, met een onaangeftoken waschkaars j blijft in de deur paan en laat een repetitiehorologie flaan. Naderhand de Koetzier Weerman. antonia , (terwijl zij de waschkaars aan de nagtkaars aanfleekt.) Eerst tien uuren, en alles reeds in den diepften flaap, ik dagt, dat het ten minften al middennagt was. (Weerman rukt de deur wild open, en vliegt vrolijk binnen.) G 3 A n"  10a Pe WOESTIJN. antonia (hopt hem te gemoet, houdt hem de hand op den mond en zegt fin-) Stil, Weerman! ziei gij üan riei? (Zij leidt hem naar de linkerzijde van het Toowel.j WEERMAN. Neen, Juffrouw! ik zie of hoor niets meer van loutere vreugde. antonia. Wat is 'er dan gebeurd ? weerman. De man, daar buiten in den wagen, die men voor dood hield, — die mijne paarden in de teugels viel .... antonia, Nu, ja, verder. weerman. De oude man uit dit huis is bezig hem zijne wonde te verbinden. antonia. Meent gij den vermoorden ? weerman. Hij is niet dood, maar heeft hoop van volkomen genezen te zullen worden — de fchoot heeft hem alleen de bovenhuid van de hersfenpan bezeert — hij is weêr bij zijn verftand. — Geef mij toch een glas wijn en een weinig brood, om hem te verfterken. antonia, (verheugd?) Ach! Hemel! ja, ja, lieve Weerman! (Zij neemt  TOONEELSPEL. 103 neemt een glas van de tafel.) Dat zult gij hebben. (Zij gaat naar binnen.) weerman, (haar zagtjes in de kamer na roepende?) En, Juffrouw! niet waar, in de zijzak van het poortier, fteekt nog dat lange glas met water van Hongarijen, dat gij gisteren onder weg gekoft hebt? antonia (brengt hem brood en wijn?) Ja, lieve Weerman] aan de linkerhand; neem het, gebruik het geheel; eisch maar, wat gij nodig hebt, lieve Kinders! het zal u alles gegeven worden. (Weerman vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. Mevrouw van werdau, antonia. Mevrouw van werdau, (nog in het ander vertrek.) Zegt gij wat, Antonia? antonia. Ik ben het, genadige Vrouw! Mevrouw van werdau (komt op het Tooneel, bij Antonia.) Ik wenschte, dat. men dat vengfter konde toemaaken, de wind (laat het geduurig open en toe, en ik weet niet waar of ik anders mijnen Adolph leggen zal. G 4 am-  zc-4 De WOEST IJ N. antonia. Weerman moet het van buiten zoeken te ver. help n, want van binnen zijn nog wervels nog knippen. Mevrouw van werdau, Met wien hebt gij toch daar zo even gefproken? antonia. O! Genadige Vrouw! gij ontwaakt juist op een vrolijk o genblik. Mevrouw van werdau. Ik fluimerde maar een weinig, met halfgefloten oogen. antonia. De man, die door de fchoot, zinneloos ter aarde viel .... Mevrouw van werdau. Wel nu ? " antonia. En wiens vermeende dood uwen Broeder bijna tot wanhoop bragt .... Mevrouw van werdau. Verder? ant onia. Is niet dood; maar bekomt weder! Mevrouw vanwerdau, (metgevouwen handen.') Antonia! antonia. Hij is weêr volkomen bij zijn verftand. — Weer-  TOONEEL SPEL. J05 Weerman haalde zo even een glas wijn voor hem, om ht m te verkwikken ; en de oude man hier in huis is bezig zijne wonde, die hem alleenlijk b. dwelmd heeft, te verbinden. Mviouw van .werdau. Zo fchemen dan door mijne benevelde zinnen wederom een held.re morgen! ik dagt onder de angt en fchrik te zuilen bezwijken, — en thands gevoel ik niets dan ongewoone vreugde. antonia, iep den Kaptein vijzende.) Zie eens genadige Vrouw! hoe gerust uw Broeder thands fluimen. Mevrouw van werdau, (terwijl zij haar en Broeder kuscht.) Ach! welk eene vreugde voor mij, hem het wedergefchonken leven van zijn' Vriend, om wien hij zo veel leed, te mogen verkondigen! antonia. O Ja, genadige Vrouw! Mevrouw van werdau, (haaren Broeder hefchouwende.) Nu zeg mij, goede Antonia! of dit gezigt in ftaat zou zijn om eene daad te begaan, zo als wij vreesden? antonia. Neen, zeker niet! Mevrouw van werdau, (met verrukking.) En of de flagen van het woedende noodlot deeze trekken van grootheid van ziel wel ooit G 5 uit  I°» r , voorhoofd.) En op d.c voorhoofd ftaac de heldengeest van finzen waardigen Vader! ucugcest van DERDE TOONEEL. de voorigen, birg. Mevrouw van werdau, (//j?flj &>y f ^ Afc /a//^* glas Wel nu goede Oude! hoe ftaat het met den gewonden? birg. De Hemel zij gedankt, genadige Vrouw! hij « geheel buuen gevaar - maar nog eene bede neo ik aan u. Mevrouw van werdau. Spreek! — alles wat in mijn vermogen is. birg.  T O O, N E E L S P E L. 107 BIRG. Sta hem toe, deezen nagt in uw' wagen te mogen rusten, ik heb geene rustplaats voor hem, en de harde grond zou voor zijne wonde fomtijds nadeelig kunnen zijn. Mevrouw van werdau. Van harten gaarne, mim Vriend! neem ook die twee kusfens, die mijn Koetfier voor mij uit den wagen gebragt heeft. — Dek hem, onderfteun hem — ik zal deezen nagt weinig flapen. birg. Neen, dat niet, genadige Vrouw! zijne hoofdwonde geniet zo rust genoeg; hij is daar meer gedekt tegen het ftormagtige weder, als in een vertrek van dit huis. Mevrouw van werdau (wijst naar de andere kamer,) En daar, goede Vriend! ftaat mijn wijn en brood; neem daarvan voor den gewonden, zo veel als gij wilt. birg. Met uw verlof, genadige Vrouw! ik neem bet met dank aan. (Hij gaat naar binnen.) antonia. Die arme menfchen! Mevrouw van w r. r d a u (ziet het vertrek rond. > Ledig — eenzaam — vaa menfchelijke hulp ten  loS De w o e s t IJ n. ten eenemaal ontbloot — de ellende moet hier zonder grenzen zijn. birg, (terug komende met een kontje broeden een glas wijn.) fI.ÜnV 7ftferkt!7 hm! Hi^di= ^er zo gerust: flaapt, heeft toch voor middennagt zijn woord nog gehouden! Mevrouw van werd au, Hoe zo ? birg, (weenende.) Hij zelf, en nog iemand , die thands ook flaapt, hebben zulk eenen verfterkenden drank nodig! ail hij ontwaakt, dan verkwik hem daarmede. _ Voor den anderen zal ik zelf zorg d/agen. Tot een vrolijk wederzien, genadige Vrouw! b (Hij vertrekt.) Mevrouw van werdau. Die goede Man! de traanen van vreugde glinflerden in zijne oogen. antonia. We of toch de andere is? Mevrouw van werdau. Waarfchijnlijk een deelgenoot zijner ellenden. (De Kaptein wordt wakker.) antonia, (floot Mevrouw van Werdau aan.) Genad.ge Vrouw! mijn Heer uw Broeder ontwaakt. (Amalia gaat naar hem toe.) db  TOONEELSPEL. ïoo Di kaptein {ziet haar en kuicht haare hand?) Hoe laat of het reeds zijn mag, lieve Zuster? Mevrouw van werdau. Antonia^ ant onia. He: is over elf uuren. de kaptein. Ach! de nagt zal nog lang duuren! zou 'et dan voor u en uw Kind in deeze hut geeue rustplaats kunnen bereid worden? (Antonia gaat in het flaapvertrck?) Mevrouw van werdau. Mijn Adtif flaapt in dit vertrek zo zagt en gerust, dat zelfs de norm, die door het open vengfter wsedt, niet in ftaat is, hem wakker te maaken. de kaptein. Dat arme Kind! Birg moet tragten het vengfter toe te maaken. Mevrouw van werdau. En ik, goede Broeder! ben thans weder zo wel, dat ik, in geval van nood, zelfs op eenen ft'een zou kunnen flapen. de kaptein (ziet haar, in diepe gedachten aan?) Gij hier? — (Hij zugt?) Ja, ware de vreugde, van u in dit donker doolhof weder te vinden, deezen onfchuldigen moord niet tegenovergefteld, dit tijdpunt zou het begin van een beter leven zijn ! Me-  Iio De WOESTIJN, Mevrouw van werdau (vat hem met vreugde b:j de hand.) Uw getrouwe medegezel onrwaakt weder. de kaptein, (in diepe Zwaarmoedigheid.) Ja, ten eenigen tijde met ons, goede Zuster! daar, (Naar boven wijzei.de.) waar mijn benaauwd geweten een genadig oordeel verwagt! (Antonia komt uit het flaap vertrek, met brood en wijn , en vult een' beker.) MeVrOUW van werdau. Hij, die hier boven woont, heeft het goede met ons voor. de kaptein. Hij heelt en (laat. Mevrouw van werdau. Uwe kragten zijn uitgeput; neem deezen verflerkeuden drank. de kaptein, O Ja, dat zijn zij. (Terwijl 'hij den beker aanfchouwt.) Ach! hij meent het wairliik goed met ons; want nog voor midden..agt heeft hii mijn fmeeken verhoord I (Hii drinkt.) Dit ovetfchot moet gij bewaaren — heilig bewaarenl want hier fluimert iemand, die het leven moede is. (Hij fchudt het hoofd) Mevrouw van werdau. Wees onbevreesd — hij kan en zal verkwikt worden! Rigt u op, Guflaap. geen fchrikbeeld ftoore de vreugde van ons wederzien meer — uw  TOONEELSPEL. ui uw ongelukkige Vriend is niet vermoord — neen — hij is maar ligt gewond. De kaptein (ziet haar, ah zinneloos aan, en vat haar bij de hand.) Amalia! Mevrouw van werdau. Wilt gij u zeiven van de waarheid van mijn gezegde overtuigen ? Hij fluimert iu mijnen wagen. de kaptein. Algoede Hemel! zou het mogelijk zijn! Mevrouw van werdau. Ik fpreek de waarheid — hij leeft. de kaptein, (buiten zig zeiven, vliegt zijns, Zuster om den hals.) O Lieve Engel! met deeze tijding neemt gij mij een pak van mijn hart, onder welks last elke waare vreugde des levens zonder genot voor mij zou vervlogen zijn. Thands eerst kan ik vrij ademen; ja, ik moet den geredden zien, en dan wil ik uw hart eenen troost verkondigen, waarbij noch uw, noch eenes menfchen zin kragt genoeg bezit, om de wegen der Voorzienigheid volkomen te kunnen gevoelen en eerbiedigen. (Hij vertrekt ijlings.) Mevrouw van werdau. Ach! eene enkele troostrijke gedagte kan mij geheel opbeuren! (Zij jlaat haare oogen hemelvaar ds.)  112 De W O' E S T ij rj. waards.) En heeft mijn wandel en geduurig avondgebed u«ve genade gewekt, o! zo lat mij, algoede He nel i op deeze wereld nog eens den genen wedervhden, om wiens vergiffenis en zegen ik deeze gevaarvolle re s ondernomen heb. a m t o ni a. Mogelijk, genadige Vrouw! mogelijk verwagt u deeze troost nog .... Mevrouw van werdau. Ach! neen, Antonia! ik wil deezen betoverenden droom laten vaaren; want het ontwaken zonder denzelven vervuld te zien , zou voor mij te fchrikkeliik zijn! rtel u flegts voor: na Zes jaaren volhardens, niet te kunnen navorfchen, of hij nog leeft, en waar? antonia. Uwe reis, genadige V'oaw! is immers morgen ten einde, en zo hij buiten de Refiientie leeft, kunt gij toch zeker we-en. zijn verblijf van den een' of anderen zijner gewezen vrienden te zullen vernemen. Mevrouw v a n werdau. Goed Kind! als of ik niet reeds federt eenige jaaren, ieder, die maar de ge-tnguV betrekking op hem had, daarover met bri-ven overladen had! o! deeze gedagte is nog een bittere kelk. VIER*  TOONEEL SPEL* VIERDE TOONEEL. de voorigen, de kaptein, naderhand birg. Mevrouw van werdau, (tegen den Kaptein.j Zijt gij nu gerust? de kaptein. O T»» volkomen, en op het oogenblik rijdt uw Koetzier den Knegt na, dien ik met zulk eene billijke woede in het bosch vervolgd heb. Mevrouw van werdau. Da onnozele bloed! Hij is anders trouw en braaf. de kaptein. ïlet was vermetel van hem gehandeld. Mevrouw van werdau. Daf was het zeker; maar hij heeft 'er ook ■zwaar voor geboet. de kaptein. Met dat al hebben wij aan zijne btavour onze zamenkomst te danken, en dezelve h»alt mij te gelijk eene lange vergeeffche reis uit, om u op uw weduwengoed optezoeken. (Amalia fchudt het hoofd. Hij geeft haar den brief, en vervolgt') Is u deeze hand bekend? Mevrouw van werdau, ! vo' v..n ^■ereondering.') Wat zie ik, mijnen taatften brki! (j/a traanen vitbatjhnue.) Ach! mijn Vader! II de  U4 De W O E S T IJ N. de kaptein. Leeft. Mevrouw van werdau, (buiten ziek zeiven.) Om *s Hemels wil, goede Guftaafl waar? — hoe? . . . de kaptein. Wees gerust, gij zult het vernemen. Mevrouw van werdau. Egter fchreef mij een van mijne opregtfte Vriendinnen nog voor een jaar, dat alle haate aangewende pogingen om zijn verblijf te ontdekken , vrugteloos waren geweest; dat hij weg was, en niemand wist waar heen. de kaptein. Sedert anderhalf jaar was ik , in Saxifchen dienst, Kaptein bij een vrijcorps ; maar de vrede bragt mij wederom tot den bedelzak. Mevrouw van werdau. Ook uw verblijf heb ik, federt mijne verwijdering, niet kunnen ontdekken. de kaptein. Ik was fteeds zwervende — bij geluk ontving ik nog eenige dagen voordat wij afgedankt zijn uw' brief, onder het couvert van onzen Vader, met de post. Mevrouw van werdau. Alle de overigen heb ik wéér te rug ontvangen, en dewijl ik geen antwoord op mijn' laatftea ontfing, nam ik aanftonds het onveranderlijk  TOONEELSPEL. "5 lijk befluit, mij , met al mijn contantgeld , op reis te begeven , om in eige perfoon mij aan alle pijnigende onzekerheid te onttrekken. de kaptein. Gij hebt veel gewaagd, Zuster! in de tegengenwoordige tijd is het reizen gevaarlijk ; gij hebt 'er de proef van. Mevrouw van werdau. De reede, waarom ik al mijn gereedgeld mede nam, was, dat ik in de nieuwspapieren las, dat het landgoed TVoelbingen, het gewezen riddergoed van onzen Vader, te koop is. de kaptein, (met verwondering.') En gij zoudt indedaad in ftaat zijn, om vande aan u nagelatene erffenis de begeerde fom te betaalen. Mevrouw van werdau. O Ja; maar, ach! mijn eenigfte kommer beftaat alleen daarin, dat ik vrees, dat mij een ander in de koop voorgekomen is, en mij dus verhinderd heeft in mijn voornemen van met mijn' Vader, zo het mij gebeuren mag hem wedertevinden, te kunnen leeven en derven, waar ik gebooren en opgevoed ben. de kaptein. Dat was de zegenbede van onze, niet verre van hier fluimerende, Moeder. H * JMt'  ii<5 De WOEST IJ Ni Mevrouw van werdau. Hoe ver ber/ ik dan nog van haar graf? de kaptein. Van het graf uwer Moeder? — een klein half uur; ware het maanefchijn , zo als gisteren avond, dan kost gij op den heuvel van het kerkhof het witte marmer van verre zien blinken. Mevrouw van werdau. Broeder ! wie is toch de bewooner van deeze hut? (Birg gaat in het (laapvertrek bij den Majoor van Ralldorf.) de kaptein. Gij zijt hier in de hut van eenen armen, maar eerlijken man, die uit mismoedigheid over het fchrikkelijkst noodlot, deeze wildernis tot zijn verblijf gekozen heeft, en die, niet tegenftaande alle vervolgingen, het nog zo wel met zijnen evenmensen meende, dat hij van het overblijffel van zijn goed deeze kleine hut koft, welke hij: de vrijplaats van den vermoeiden Pelgrim noemde. Mevrouw van werdau. Zonderling! de kaptein. Ongelukkigen vonden hier eene vrije fchuilplaats, en arme reizigèrs verkwikte hij met al wat hij bezat, zo lang, totdat hij zelf geheele dagen honger lijden moest, en het verfchrik- ke-  TOONEELSPEL. i-7 lijk befluit nam zonder eenige menfchelijke hulpe zijn leven te eindigen. birg, (die intmfchen uit de kamer gekomen is, neemt brood, vult den beker met wijn , en zegt, op eenen, als om verlof vragenden, toon, tegen Mevrouw van Werdau.) Genadige Vrouw! — Mevrouw van werdau. O Laaf en verfterk. (Birg gaat met brood en wijn in het flaapvir' trek van den Majoor.) de kaptein. Een gelijk ongeluk bragt ons bij elkaêr! het mijne trof hem zo zeer! — deeze hut — het eenigste, wat hem nog overgebleven is! — seeze hut bood hij te koop voor eenen maaltijd. — Thands is het middennagt — en nog lijdt de Grijsaart honger! Mevrouw van werdau. Gruwelijke menfchen! de kaptein. De wanhoop blies mij in, hem te redden, mij. ne eer en mijn geweten waren mijne geleiders — ik rande het rijtuig aan, dreigenden mijne eigen zuster — met den dood! en gij, Amalia\ die maar een vrouwlijk fchepfel zijt, gij hebt den aanval van een wanhoopend H 3 mensch  118 De WOESTIJN. mensch doorgeftaan! — Gedraai „ ,u in dIt gevv.gt.g oogenblik! dagt ik bij raij zel. ven: g,j redt en verkwikt tha uwen hongerenden Vaderi Mevrouw van werdau (zinkt kragtekos aan ztjne bont en geeft een gil.) Barmhartige Hemel! de kaptein. Amalia! dit oogenblik vordert moed en aandagtl Mevrouw van werdau (0plni de ) Ja! de kaptein. Kom, met vrouwelijke ftandvastigheid , thands den genen tegemoet, die op het onverwagt gezigt van u, in uwe armen den geest zou kunnen geven. {Hij geeft haar een" foei.) Mevrouw van werdau. Ik wil alles doen , waartoe menfchelijke kragten in ftaat zijn. de kaptein. Dat zijn gezigt u niet doe wankelen! laat de gedagte, van hem voor zijn' dood geheel gelukkig te zien, u nieuwe levenskragten door uwe aderen gieten. Mevrouw van werdau, (zig opbeurende.) Du gevoel, goede Guftaafi is boven al het geluk der aarde te zeer verheven, dan dat de ziel,  TOONEELSPEL. ziel, die daartoe «iet voorbereid is, niet daaronder zou moeten bezwijken. de kaptein (ziet 01/1.) De Hemel zij met u beiden in dit oogenblik! Zie daar uw' Vader. (Hij gaat hem te gemoet.) VIJFDE TOONEEL. de voorigen, ralldorf, leunende op birg, naderhand antonia, met adolph. (Ralldorf gaat op den ftoel zitten , dien de Kaptein voor hem klaar gezet heeft. Amalia-, wil opflaan maar valt aanftonds weder op haar1 ftoel.) ralldorf, (met een vrolijk gelaat.) Gij hebt deeze hut eene groot weldaad bewezen, Mevrouw! Mevrouw van werdau, (met eene zwakke ftem.) Niets meer, dan de mensch verpligt is aan zijn' ongelukkigen evenmensen te doen. ralldorf. Gij zijt bij ongelukkigen. — (De Kaptein treedt agter zijn 's Vaders ftoel.) En hij, die u om hulp aanrandde, is mijn eigen Zoon, een Man van pligt en eer. H 4 Me.  t20 De WOEST IJ N. Mevrouw van werdau. Daarvan ben ik overtuigd. ralldorf. Wees onbevreesd, Mevrouw! Gij zijt hier, wel is waar, in eene armoedige; maar tevens veilige woning. Mevrouw van werdau. Dat ben ik! ralldorf. En wilt gij, otfchoon ik het u ia welmenendheid afgeraden heb, uwe reis deezen nagt verder voordzetten, dan bezorg ik u een zeker geleide, zonder het minde gevaar. Mevrouw .van wirdau, (v,;eln hart geladig ft erker begint te kloppen, j Neen, eerwaardige Grijsaart! ik zal hier den dageraad afwagten ! ralldorf. Waar hebt gii uw Kind gebragt? Mevrouw van werdau. In dit (kapvertrek. (Zij wijst regts.) ra lldorf. Dat is niet goed, het is daar te zeer aan het ruwe weder blooreefreld. Birg\ draag het in dit vertrek. 'Hij wijst links, waarop Birg xig in V vertrek, waar Adtlph ftaapt, begeeft.) Mevrouw van werdau. Tot nu toe flaapt hij nog geheel zorgeloos. r a ll-  TOONEELSPEL. 121 ralldorf. Bereid u hier eene rustplaats, daar zou uwe gezondheid en die van het Kind mogelijk gevaar lijden, de nagt is koud en het weder ftormagtig! — Wel nu, mijn Zoon! de kaptein. O! Mijn Vader! de Voorzienigheid waakt! het zwaarfle pak is van mijn hart. ralldorf. En welk? de kaptein. Mijn Freij is w derom van zijne wonde bekomen; de fchoot heeft hem alleen bedwelmt; niet gedood. ralldorf, (verheugd?) De Hemel zij gedankt! dat verligt ons geweten , tegen onze aanftaande reis van morgen? waar hebt gij hem laten verzorgen. de kaptein. Deeze Dame is zo goed geweest van hem deezen nagt in haar rijtuig te laten rusten. {Birg met twee kusfens in de kamer van Ralldorf gaande, agter hem Antonia op ■wier arm Adolph flaapt.) - Mevrouw van werdau, (terwijl zij Adolph kuscht.~) Ach! mijn Zoon! gij flaapt onder 'sHemels befcherming! H 5 rall»  ï22 De WOESTIJN. ralldorf, {het kind aanfchouwende.) Goede jongen! Gij brengt eenen nagt met droomen door, welke uwe arme Moeder weder aan het benaauwd oogenblik uwer geboorte doet gedenken. (Hij kuscht hem.) Slaap gerust! bi r c , (die uit het vertrek komt.) Ze zal hij geruster flapen. (Antonia gaat met Adolph binnen.) ralldorf. Mevrouw! belieft het u bij uw Kind te rusten ? — Gij zult door niets geftoord worden. Mevrouw van werdau, (terwijl zij haaren Vader met angst en liefde aanfchouwt.) Ach! hier ben ik in eene vrijplaats, naar welke mijn hart reeds zo lang gehaakt heeft. ralldorf. Eertijds was deeze hut eene vrijplaats voor ongelukkigen; maar het noodlot en de menfchen hadden dezelve heden bijna in een' moordenaars huil veranderd! (De Kaptein droogt zig intusfchen het zweet van het voorhoofd.) Zo de tijd en mijne kragten het toelieten, zo ... . Mevrouw van werdau, (hem in de rede vallende.) Het geen ik reeds weet, eerwaardige Grijsaart ! is genoeg om mijn hart te verfcheuren, en dewijl een gunftiger lot mij in ftaat gefield Seeft u uw lijden te kunnen verzagten, zo vleije ik  TOONEELSPEL. 123 ik mij met de hoop, dat gij mijne hulp niet van de hand zult wijzen. ralldorf, (aangedaan) Ik ben arm, en verlaat, met het aanbreken van den dag deeze wildernis. Mevrouw van werdau, (in traanen uitbarftendef) En wanneer ik u nu, uit dankbaarheid voor het redden van mijn leven, voor uwe Vaderlijke zorg omtrend mij en mijn Kind, een gemakkelijk verblijf in uwen ouderdom, op het hier digtbij gelegen riddergoed JVoelbingen bezorgde, dan zoudt gij immers niet nodig hebben eene verdere reis te doen? ralldorf (ziet haar eenige eogenblikken fprakeloos aan.~) Waakt gij, Mevrouw ? Mevrouw van werdau, (met het uiter/Ie gevoel.) Ja ik waak, en mijn hart bloedt! — want ik reis met oogmerk om dit openlijk te koop geboden goed, te koopen, (Terwijl zij nader bij hem treedt?) om uitteweenen op het graf van haar, wier dood door mijne geboorte veroorzaakt is; (Zij vervolgt met eene ftetn , die de hevigfte aandoening verraadt ') om u, mijn Vader! eens uw gebroken oog toe te drukken, waarin ik thands nog vergiffenis en zegen lees. (Zij werpt zig aan zijne voeten) db  I2+ De WOEST IJ N. de kaptein (valt aan de andere zijde, aan de voeten van zijri Vader , en toept deezen, die buiten zig zeiyen geraakt, toe.~) Mijn Vader! zie hier uwe Amalia\ ralldorf, (met eene zwakke ftcm?) Laat mij nu fterven, algoede Hemel! B i r o (vouwt zijne handen zamen, en aanfchouwt de groep, jlaat vervolgends zijne oogen kemelwaards en zegt:) Ik alleen hoopte fteeds op uwe hulp, en nu verlustigt zig mijn oog nog in deezen fchrikvollen nagt! ralldorf, (terwijl hij weder adem haalt, en zijne oogen opent?) Gij waart het immers, mijne Dogter! die mij verfcheen? Mevrouw van werdau (kuscht hem, met vervoering?) Zie hier uwe Amalia in uwe armen! ralldorf. O! Welk eene zaligheid! (Hij ziet Birg en vervolgt?) Hier aan deezen getrouwen waaker over mijne verdwaalde ziel, dank ik dit oogenblik, en eens mijn gelukkig otuwaaken! Me-  TOONEELSPEL. 1*5 Mevrouw van werdau, (terwijl zij Birg, en de Kaptein xljii Vader omarmt, tegen Birg.) Braave Vriend! voor deeze daad zult gij ten -eenigen dage rijkelijk beloond worden. Vertrouw verder op hem, die hier boven woont, en uw loon zal zeker zijn. birg. j Ik ben door mijn vertrouwen op den Hemel reeds genoeg beloond, en wilt gij mij in mijnen ouderdom de gróotfte weldaad bewijzen , zo laat mij in deeze hut mijn leven eindigen. ralldorf. Gij blijft bij mij, goede Birg.' gij hebt mijn, ongeluk met mij gedeelt, nu zult gij ook mijn geluk met mij deelen. bir e. Neen, Heer Majoor! gij hebt Vrienden, die het even zo wel, even zo redelijk met u meenen, als ik. — Vertrek morgen met uwe Amalia, en keer dan gelukkig op uw Woelbingen terug. de kaptein, (tegen Birg.) Wilt gij ons nu verlaten? birg. Neen, ik wil het oude uithangbord weder voor deeze deur hangen, en eiken armen, diedeeze vrijplaats nadere, naar mijn vermogen verkwikken. Me-  126 De WOEST IJ N. Mevrouw van werdau. Goede eerlijke ziel.' dikwijls zullen wij u in deeze hut bezoeken, dikwijls het feest van onze redding bij u vieren, en u uwe laatfte oogenblikken veraangenamen. birg, (in iraanen uitbarftende.) O! Zo verwagt ik mijn einde met vreugde! en Heer Majoor! (Tegen Ralldorf, terwijl hij deszelfs hand met zijne traanen bevogtigt.) eiken reiziger, dien ik in't vervolg zal innemen, en dien de Hemel — een eerlijk hart in zijn gezigt doe lezen — zal ik verhaalen, wat hier gebeurd is, en eeuwig, eeuwig zal mijne dankbaarheid, met traanen van blijdfehap vermengd, Hem loven, (Naar boven wijzende.) Hem, dieonsindee- ze woestijn niet versmagten liet. E I N D 5,