MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Caial. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E GOUDLAKENSCHE SCHOENEN» M O E RTI G B L IJ S P E L*   D E GOUDLAKENSCHE SCHOENEN* of de HOOGDUITSCHE SCHOENMAKERS VROUWi BOER TIG BLIJSPEL. IN TWEE BEDRIJVEN. Te D 0 R D R Ê~Ü~7TTi bij DE LEEUW en KRAP. mdcclxxxix.   B E R I C H Té De Dichter van den Roméo verliaelt o?sr, dat hij zeven jaren met de berijming van zijn Tooneelfpel heeft doorgebragt; zeker geen korte tijd! Velen onzer Hollandfche Poëten doen hunne dingen gaeuwer. De Vertaler van het volgende Blij/pel kan zeggen, dat hij bijlang geen zeven weken aen de overzetting daervan hefteed heeft. Nu zijn de Goudlakensche Schoenen ook zeker geen Rowéo en Julia; fchoon zij voor de Laetfte zouden * 3 hek-  bericht. hebben kunnen dienen , hadde dit lieve Meisje hare bruiloft mogen vieren. Dan, het is zoo wel een verliefd Stukje als het andere een verliefd Stuk is. En zoo het beloop en de uitkomst van het paer onzer Franfche Schoentjes zoo treurig met zijn als die van het paer Veroneefche Minnaren, dat kcomt eensdeels, omdat het onze een loertig Blij/pel en het andere een droevig Tooneelfpel is, en ten tweede, doordien O dille liever een kluchtje fpeelde, met een' Officier, waerbijze in 't leven bleef, dan zich als dood te houden, m levend begraven te worden, en Baes Sock alzoo ga,me de gelegenheid bleef bewaren, om zieh weder in de armen van zijn jonge Gade te werpen, als zich, door het drinken uit een kleen vleschje 3 naer de andere weereld te  8 E R I C H T. helpen. Doch, om het met den Auteur van den herijmden RoMéo, nogthans, niet in alles oneens te zijn, hebben wij zijne tael en fpelling gevolgd; en, omhetmet denzelfden Auteur ook niet in alles eens te zijn, behelpen wij ons met een hrte voorrede, 't geen hij zich mét een lange gedaen heeft. v E R-  VERTOONERS. De Baron de Piécourt, Ritmeestar der Dragonders. S o c k, Schoenmaker. Odilie, zijne Vrouw: Hans, Zoon van Soek. Een Brigadier der Dragonders. 11 i c ii i i l, Knecht van den Baron. JJet Tooneel is in een Duitfche Jlad, op de grenzen van Frankrijk. DE  D E GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; BOERTIG BLIJSPEL. EERSTE ±5 E D R IJ F. ÏJet Tooneel verbeeldt de kamer van een"1 Officier: aen het einde van dezelve ziet men eene kas, geftoffeerd met een ruim aental van Jchoenen en muilen, ter wederzijde eene deur met een poortael, voorts eene tafel, eenige floelen, enz. EERSTE TOONEEL. De Baron, Michiel. Michiel koomt binnen, met een"1 overrok aen, en eene lantaern in de hand. Hij ontjleekt eene waschkaers, die op de tafel ligt. De Baron volgt hem in uniform,, met eene domino daeröver, en voorts gedekt met eene pels. Hij 'zverpt zich in een' armjloel. Michiel. "^Wat dolheid, dus den ganfchen nacbt Je danfen, en uit all' zijn raagt  a DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; . Nu op den vloer als zot tefpringen, dan te ftampen. Dat, van het hoofJ tot aen den voet, Het moede lijf niet anders doet Dan 't gansch vertrek vol zweet te dampen; Terwijl een trouwe Knecht vast midden op de ftraet! Moet wachten , en van kou vergaetl Matr eerlang zal een goede pleuris Den Heer Baron, die mijn Sinjeur is, Gelijk ik hartlijk we.sch, van zulk een levenswijsi "Wel doen veranderen, of ik word gek en grijs. De nacht is niet gemaekt voor dolle danspartijen, Wel om zich zachtjes in de kusfentjes tc vlijen. De Baron. Wiens beurt het is... Ten dans!... MicniEL, ter zij dg. 'k Geef daer den duivel vin! De Baron, opflaende. Wat zegt gij, Hondsvot? 'M I c h ! I Ih 'k Zeg dat ik niet danfen kans De Baron. 'k Zaluftraks ander danfen leeren, Met u het ruggebeen te i raseren. Mi  BOERTIG BLIJSPEL. § M i c h i e l , zijne oogen uitwrijvende, f Mijnheer , 'k ben ftijfvankou, en bijna dood van flaep: Hoor, hoe ik klappertand, en zie eens hoe ik gaep. (Hij geenwt-~) De Baron. Wel warm u: ik gevoel geen kou. I (Hij legt zijne pels af, en doet de domino uit, met hulp van MichieQ M i c h i e h. Ik wil 't gelooven: Waer zoo gearbeid wordt daerkoomt de warmte beven. De Baron. Mijn' nachtrok. M i c h i e l. Hoe, Mijnheer ,gaet gij dan niet naerbed? De Baron. Het is wel tijd: 't is dag. Michiel, ter zijde. 't Is dag! een mooije pret j De Baron. Wat mompelt gij? M i c h i £ i» 1 'k Zeg niets. A 2 (7ïr  4 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; (Ter zijde?) Die feldrementfehe Franfchefc, Geboren Springers, zijn als duivels op het danfen 1 (Bimens monds.~) 't Vervloekte bal! De Baron. Het bal? — o! 'twas uitmuntend fchoon! Ik danfte met het mooifte Vrouwtje. V,Tat bekje! welk postuur! en welke voetjes, Goön! ... Michicl, o! 't was een lekker Boutje! (Hij ontkleedt zichi) Mie hiel, met zijns Meesters rok op den arm. Al zóó ver dan! De Baron, hem de hand drukkende. Haer beeld zweeftmeop den duur in't hoofd. Zij heeftme een muiltje voor mijn kabinét beloofd : (Hij wijst op zijne -verzameling^ Ik zal't 'er ook getrouw een beste plaets in geven. M i c h i e l, hem den nachtrok aentrekkende. Wat vreemde grillen! Wie zag immer van zijn leven Verkiezingen van dezen aert? Het oog befchouwt alhier een heele armee van fchoenen, Zoo regelmatig in gelederen gefchaerd, Als  BOERTIG BLIJSPEL. 5 Als ofze elkandren uit het flagveld moesten boenen. Mijnheer, met uw. verlof, zijt gij hun Gcnerael? De Baron.Michiel,wat denkt gij? Ik gebied hen altemael. M i c h i e l. Het is een ftudie, die u veel verftands moetfchenkep; De Baron. 'k Beöeffen haer ook juist gelijk een wetenfchap. M i c h i e l. Ik kan het zien \ een fchoen of muil geeft ftof tot denken: Het overleer, de zool, hethielft.uk, de-achterlap, 't Fatfoen, de maet, en wat niet meer, zijn onderwerpen» Die fijn doen redenen, en 't oordeel moeten fcherpen» De Baron, hem bij een oor trekkende. Ik zal li,redenen, en't oordeel fcherpen, Zot! M i c h i e l, AH»..-Ai! ■ ..mijn lieve Heer, gij trekt mijn oorkapof. Maer hoor..-. inwaerhcid.. .uwgezondheid.en niet mindei Die van den eerlijken Michiel, Eischt nu wat rust voor lijf en ziel: Van'tflapen k'tijgt men kragtjmaer'twaken doet ons hinder. a 3 m  5 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; De Baron, zonder te letten op V geen Michiel zegt. Elk contredansfe was 'er eenï Het eene volgde kort op 't anderDat klom zoo op, tot meer dan twintig na malkander.' Ha! wat genoot ik vreugd ! ik zwom in vrolijkheên. 'Michiel, het kleed van zijn'1 Heer, dat hij op een' ft oei legt, betastende. Ik voel het aen uw'rok; hij is nog nat van 't zwemmen» De Baron, bij de tafel gaende zitten. Mijn kapkleed... ftrooi terftond wat poeder in mijn hair. (Michiel haelt het kleed. De Baron neemt een7 Jpiegel, en befchouivt zichi) Ik ben gedwongen om 't den Kinkel toeteftemmen; Ik zie 'er mislijk uit: 'k fjjjtmij teveel; 't is waer. Maer kan men ook zichzelf'het zoet vermaek misgunnen? Nog gister avond,.na het kcurlijkfte avondmael, Met dametjes, zoo lief als ergens wezen kunnen , Woonde ik een fleêvaert bij, zoo rijk in pracht en prael^ Als ooit een fterfling mogt befchouwen. Lang ga het Duitschland wel, al waer' 't Dan enkel om den zwier, 't gerinkel en de vrouwen Van deze fchoone fledevaert! (Hijjlaet opr> BJ3 't helderfchijnend licht van vijftig paer flambouwen, OP  BOERTIG BLIJSPEL. ? Opfreeuw, zoo glad en wit, dat hit in de oogen blonk, Bij eenen langen (leep van Ugte narrefleden, Die om den prijs der fchoonhsid Qjeden, Vooral bij't zoet genot van 't jutferlijk gelonk, Êfling dit gerit zijn' gang , gëö'pend en gefloten Door eene krijgsmuziek van trom, klaroen, hobo, Basfon enwaldhoom.bij'tge uhreeuv der knechts,hi!ho! t Geklap der zwepen, dat de rosfen door doet rtooten, En 't fchel geklinkkfarik van 't gefnor om kop en huid. Zij vlogen als een wind vooruit: De beestjes Hinnikten, dat de eccho van 't geluid De ruime lucht doorklonk. Dat heet genoegen fmakenil Zoo rent men lynregt door de loopbaen der vermaken l En ijder heertje had dacrbij, Een jong Hef juffertje aen zijn zij! De Min vond in dit fpel behagen: Die klcene Guit deed wakker tneê, En maekte uit elke narrefleê Een' glorie- en victoriewagen. (Het wordt dag,") Mic HIEL-, den Baron kappende. Die fledevaert was fraei, Mijnheer: Maer een Koetfier, zoo nieuw alj gii,kon heen en weëi^ Met in een' draei verkeerd ie rooijen, Het ganfche boeltje, en dus zich zei ven mcê, zoo wel A 4 Al*  « DE GOtJDLAKENSCHE SCHOENEN; Als 't meisje, dat hij rijdt, bij zulk een narrefpel, ' Eens luchtig in de grabbel gooijen. De Baron, grimtagchende. Ho !ho! geen zwarigheid! de val waer' nog niet hoog. M i c h i e e. Hij kostte daerom wel eens meer een been of oog. De Baron. o Duitschiand !'k zal u als het puik der landen roemen. Mjc hü t En ik dees ftad de bloem van alle fledcn noemen. De Baron. En om ..,? M i c h i e a, Haer' drank. De Baron. Doe 't om de kunst, die zij, hanteert. M i c h i e L. Wat kunst? De Baron. I 'De zangkunst.  BOERTIG B LIJ S P E L. a Mie hiel, ter zijde. Ja, daer is zij in volleerd De Baron. In om de doffen en fatfoentjcs Van doorgaens all' haer jufferfchoentJes. (Hij zet zich tot fluimereni) M i c h i e l. In waerheid, elke vrouw moet hier, Zijmoog' dan mooi of lelijk wezen, Al heeft zij voeten als de klaeüwen van een' Mier, Gjfchoend zijn naer den eerflen zwier; En voordien tijd wordtze l'ri haer'fmaek ook niet 'eprezen. De Baronnesfen uit mijn land, van meer fatfoen Dan zulke pronkfters, als hier wonen, Daerze in haer adelijk blazoen Ons tweeëndertig wapens toonen, ■ Zijn lang zoo keurig niet op 't maekfel van een' fehoen. Als hier de burgermeisjes doen. D e Baron, ontmakende. De Schoone van het bal, die mij met min bezielen En gansch verrukken kon, had gistren fchoentjes aenj o! Schoentjes, om 'ervoor te knielen, Zoo fraei, dat ik 'er nooit mijne oogen af kon flaen. Zij waren ligt en fmal, en hadden dunne hielen. A 5 Een  J0f DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Een ftrik van linten, pp haer' lieven kleenen voet Verrukkelijk pepia :tst, ontvonkte 't koelst gemoed' Wat losheid in haer'gangiMen kon znorasch niettellen, Als zij haer vlup-ge fchreedies 'ee i : 't Was of zi j door de dans/.ael gleed. Zag' iemand zich door haer een korte wijl verzeilen, Fluks was zij weder -veg, en dribbelde metéén Weer naer een' andren Jonker heen. Macro! haerdan.s,Micliiel Ihaerdans.Mat was ietsheerlijks.' Nooit zag mijn oog iets zoo begeerlijks. M i c hiel, onlustig geeuwende. 't Was mooi!... mooi!... mooi!... D b Baron, fchielijk oprijzende. Ga, haelme koffij dra, zeg ik' M i c h i E l. Met melk? De Baron. Ja ! neen ! —ja, ja ! loop, in een' oogenblik ! TWEE-  BOERTIG BLIJ SPEL. «t TWEEDE TOONEEL. De B a ft o k, alleen. De koffij zal mij wakker maken... 'k Ben vakerig en moê ... De Schobbejak fpreekt waer: 'k Bederf mij zelf': ik voel het klaer. Maer't aengenaem vermaek doet ons een'wellust fmaken! Neen, lierTelijke vreugd, ik kan u niet verzaken. En of ik u al weêrftand biê, Het helpt mij 'm'etmetal, gelijk ik duidlijk zie. k Ga u dan „ in 't vervolg ,iiechts onbegrensd genieten. Mijn vrolijk hartgeeft geen quartier meer aen verdrieten. Men fpreekt van wijsbegeerte: iknoemze een zotternij; De mijne is in vermaek te leven: En van wat aert of foort dit zij, Zoo 't mij vernoegen kan is 't mij geheel om't even. Ik vind in alle vreugde fmaek; Vermaek ... is altoos toch vermaek. DER-  •ijl DE-GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; DERDE TOONEEL, De Baron, Michiel. JIichiel , de koffij brengende, en die op de tafel! nederzettende, roept met een zachte ftem. Mijnheer! Mijnheer! De Baron.1 Wat is 't ? Michiel. o! Zulk een lief mooi Bekje Sttet acn de deur. De Baron, met drift. Wie is 't? Michiel. Een regt malsch Boternekjc: Een jeugdig Vrouwtje, en wel uit Straatsburg..'; De Baron, hem fchielijk in de rede vallende. Hoe, Michiel, Draegtze ook een mutsje als in den Elzas? Michiel. Bij mijn ziel! Macr  BOERTIG BLIJSPEL. $ Ma er luister: een van uw dragonder officieren Gingze op de hakken na. Die karei vlamt 'er op. De Baron. Wie isze dan t Michiel." Wie ze is? De nieuwe Huwiijkspop Van Soek: zij hielp hem korts zijn tweede bruiloft vieren. De Baron. Van Meester Soek, die mij de laerzen maekt? Michiel. Regt! Regt! ICet kwamze, dat ik mij daer aen de deur vertoonde. Zijvracgde mij beleefd,of hier de Raedsheer 'woonde: Zij meent dien van hier naest: Ik heb haerja gezegd. , De Baron. Gij zegt haerja ? Wat wilt gij nu dat hiervan worde? Michiel. Zij heefteenboodfehap aen zijn Vrouw.naer zij verklaerr, 'k Wil hebben datge u houdt of gij de Raedsheer waert. De Baron. ïk Raedsheer zijn? wel koe fpeeiie ik die rol in orde? Mi-  T4 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN \ Michiel. Eehfchoone zwarigheid voor eenen Heer Baron! Een Raedsheer in zijn nachtjapon, En datin Duitschland nog, heeft dan dit aenzien noodig! Zet enkel uwe borst wat hoog; Spreek hol enbarsch; zie fchier;endreigwat met uw oog: Voor 'tRaedsheersampt is al het meerdere overbodig» De Baron. Maer zeg mij, van waer kent gij haer? Michiel. Van Straetsburg reeds; ikmogtze daer, Toen zij nog Vrijster was, verfcheidenmael ontmoeten» De Baron. Toen zij nog Vrijster was ?... En heeft zij fraeije voeten p Michiel. Vraegt ge, of zij fraeije voeten heeft? 'k Verbeeld mij dat men hun met regt dien tytel geeft: Zij fteekt 'er twee van uit haer rokken, Die gij zoo levend in zoudt nokken. De Baron, met verwondering en drift' Ca, haelze binnen. (Michiel neemt alle militaire vsrjïerfels weg.~) VIER»  BOERTIG BLIJSPEL. I-JS VIERDE TOONEEL. De Baron, alleen. 't Is een Gaeuwdief' van een' Vent. Of hij ook fchrander is, enlooze ftreken kent.' ... Van Straetsburg ?... 'tis eenftad, vermaerd doorfcn-oone vrouwen. VIJFDE TOONEEL. De Baron, Odille, Michiel. QOdille met zwarte fchoenen aen de voeten , en een paer nieuwe muilen in de hand. Zij fchijnt verlegen te zijn om binnen te treden. De Baron. Koom in,Mejufvrouw: laet geen' fchroom u wederhouên^ (Odilee treedt, nog bedeesd, een weinig op het Tooneel. Michiel, die ar liter haer koomt, * vervoegt zich bij den Baron. De Baron, tegen Michiel, ter zijde. q : Welk een fchoonheid! wat bekoorlijkheên! —« Ik zwoeg -» Odh>  36 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; O dille, een eerbiedig compliment makende, en voorts eenigzins verwonderd rondziende. Mijnheer.'kdachthierMevrouwuwcEcntgenoottevindcn* De Baron. Mijne Echtgenoot? ... Michiel. Ze is — naer de markt. O d i l l e. Dat is wel vroeg.: M i c H i e l. ja, in dit huis kan niets ons lang aen't bed verbinden. O d i l l e. 'k Breng hier de muilen, die Mevrouw Heeft doen bevelen, dat mijn Man haer maken zou. De Baron. De muilen? .. Bij Heer Soek? <— QDe muilen aennemendeT) Ik moet opregt belijden, Ik vindze uitftckend fraei: ik ben'er van bekoord, «tGeliefde n zeker mee daeraen uw kunst te wijden? O d i L  BOERTIG BLIJSPEL. \j O d i l l e. E Mijnheer, ik hebzc met de falhelaes omboord. De Baron. Dat laet zich kcnlijk zien, aen hun bevallig tooifeL, Het is of de eigen hand der drie Bevalligheên Die linten heeft gefronst: het is het keurlijkst plooiiel, f Dat immer voor mijn oog verfcheen. (Hij geeft de muilen, op eene bevallige wijs, aen Odille over, die dezelvcn weder wellevend aenneemt; terwijl zij meteen compliment wil vertrekken^) Odille» 'k Zal wel eens nader komen vragen, Mijnheer , of zij Mevrouw van pas zijn en behagen^ D e B a r o n , haer wederhoudende. Mijn lieve Jufvrouw Soek, daer is geen twijfel aen i Ik wil 'er u wel borg voor ftaen. Maer, 'k bid u, zit een weinig neder: Mijne Echtgenoot koomt aenftonds weder, Odille. Mijnheer, ik ken te wel... 1 De Baron. Laet complimenten na. if B O d 16-  tS DE GOUDLx\KENSCHE SCHOENEN; Odille. Ik fmeek verfchooning... De Baron.' Als gij zit. Mi c Hl e l, een'' Jloel aengevende. Daer, ftoeltje, fla» O d ï l l e , zich voor den Baron buigende , en gaende zitten. Ik zal mij dan aster'uw' beleefden wil gedrage'n. Michiel. Gij ziet, wij leven hier eenvoudig en opregt: Mijnheer is Heer; en ik ben Knecht. {Hij nadert haer digt aen 't oor.) Maer, waerde JufvrouwSock, mag ik u wel iets vragen? Daer volgde u ftraks een officier zoo van nabij; ,Wie of dat was? O d i l l e. Mijn Vriend, ikkengeene officieren, Gij houdt mij wis voor een Verkeerde. Michiel, ter zijde. juist als gij Qps beide doet, (Te-  BOERTIG B LI? SP E £: lp (Tegen Odille) Hij meende u net op zij' te zwieren! Hij groette u vriendelijk: hij was beminlijk ookOdille.' Een officier is in mijn oog een lelijk fpook. Zoo ikze kenn' zijn zij zoo ftout als onbefcheiden," En aertsbeminnaers van bedriegen en'verleiden. (Michisl verbergt zich om te lagchen.) De Baron, ter zij'de\ Jou Prij ! dat mij de duivel hael', Zoo ik u dat niet duur betael' l {Overluid.) Lang leven zij, die met den raedsheerstabbaerd prijken i (Tegen Odille.) , Niet waer? Odille, met veel bevalligheids. Vooral, Mijnheer, indien zij u gelijken, De Baron, zitten gaende, ?k Verdien die eer geenszins. Wat denkt Michiel, mijn Vriend ? M I C H IEL. Mijnheer, elk heeft zijn wijs, waeröp hjj eer veMént.' Ba *>s  $3* "VjE GOUDlAkENSCHE'SCHOENEN; De Baron. " Mejufvröüw, 'k moge u wel een kopje koffij fchenken 5 O d i l l e. 't Ware al te ... De Baron, tegen Michiel. GeeFeen' kop. (Tegen Odille) Een weinigkoffijvocht! . j. 'tWaer' mcnengenacm.zoo'k u iets beters biedenmogt'. (Michiel brengt een1 kop.) Odille, een weinig verlegen. Mijnheer, ik durf'er niet aen denken: 'kBen zeker al te vrij,.. De Baron. ' I Dit kunt gij niet, Vriendin. (Hij Jlr'eelt haer den arm) Gijzijt eenlieve Vrouw: gij zoudteen'minnaer grieven. (Hij drukt haer de hand) jDoet gij 'er voor of na een fchepje fuikerin.? j ■ O D f l L E. • ?kBedank;.Voor mij geen zost, T D *  BOERTIG B LIJ SP E L.- D k Baron. Geen zoet? Naer uw believen. Michiel, ter zijde. Waerfchijnlijfc dat Mevrouw te lange nachten maekt. De Baron, fchenken willende, doch door Odille, op een vriendelijke wijs, daer in tegengehouden. Laet mij u eens bedienen mogen: i Iletftreeltme! * - - (Hij fchenkt haer in.") Odille. Ik moest het niet gedoogcn.' De Baron. proef nu eens hoe die koffij Anaek't... Odille, met bekommering. Maer neem niet euvel ...'k voel ,mijn hart begint tevreezen^ IndienMevrouw eens kwam', dat zij gebeigdzou wezen. De Baron. o Neen! mijn Kind, dit heeft geen'fchijn; Ik heb .... een Wederhelft ... zo» als 'ergeenczijn. Odille, met kleene teugjes drinkende. Mijn Man heeft mij dat ook doen hooren. ■ } | 3 -D 1  9* DB GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; De Baron. 't Is zeker, dat een Wijfje als gij, t Welk ligtlijk iemand zou bekeren , Welflofkan geven tot een weinig jalouzij- Odille. Mijnheer, gij voegt bij uw beleefdheid vleijerij. De Baron, op een' aengmamen toonl Ik meen't oprekt ... gij zijt bekoorlijk! ... Maeris de koffy goed, haer fterkte wei behoorlijk? Odille. Zeiskeurlijk. De Baron. Wareik van uw komst bewust geweest. Ik hadd' ze kragtiger van geest, En dan met melkroom, klaer doen maken; (Hij drukt haer' arm tusfehen zijne handen) Met melkroom, Jufvrouw Soek ... dat voedtr Dan hadd' ze u beter moeten fmaken. Odille. ïloe zij nu is, ze fmaekt mij goed. IGe-  BOERTIG BLIJ SPEL.' n {Gedurende het volgende gefprek drinken de Baron en Odille, met tusfchenpoozen, koffij, terwijl Michiel verfcheiden gekheden maekt, en nu en dan toeziet, of 'er iemand inkome*~) De Baron. Men roemt den nektarvan de Goden; Doch ik geloof gewis, dat hij _ Geen andre drank dan koffij zij. D d i l l e. Zij wordt mij nimmer aengeboden, Dat ikze, ik zeg het gul, niet altoos gaeme mag: 'k Lust haer wel driemael op een' dag. De Baron, Odille teeder aenziende. Indien wijze onder twee paer oogen, Als nu, lief Bekje, drinken mogen, Dan biedtze ons zeker 't zoetst vermaek, En heeft voor mij den besten fmaek- Michiel, ter zijde. Macr jammer is 't, hoe müd gefchonken, Zij maekt een vrouwmenschje nooit dronken. De Baron, fchenkende* Wat worctt het hart geftreeld, als u bet oog bcfcheuwt! 5 4 Me"  24 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; MejufFer, ik verheugme in de eere, Dat ik u heden kennen lecrc : Zeg, Lieve, zijt gij lang getrouwd ? Odille, op een onjchuidige zvijs. 't Is gistrcn net een maend geleden. De Baron. Och! gistrcn net een maend?... Gelukkig Sterveling, Die eene Vrouw, begaefd met uw hoedanigheden , Van 't gunflig lot tot Gade ontving. 'Wie wenschte niet in 't heil van meester Soek te dcelcn, En eeneBedgenoot, zoo fraei vanlijf en leên ... Zoo fchoon.. zoo vriendelijk.. zoo volaenloklijkhcên, Zoo poezel en zoo malsch, te kusfchen en te ftrcelen! (Zij beantwoordt elke loftuiting met eene buiging.') (Ter zijde.) Die Rekel! welkeen gunst geniet hij boven mij! (Overluid.) Ik moet uw' Man zijn lot benijden.1 Michiel, ter zijde. Misfchien verdient het medelijden. Odille, Ik zou gelukkig zijn, indien hij dacht als gij- D E  BOERTIG BLIJSPEL. *S De Baron, op eeti1 belangnemenden toon. \k Verfta 't: hij zal uali'de goedheènnietbewijzen Die gij verdient. Michiel, ter zijde. 't Ligt op een argje, zulk een prijzen, O dille. Gelijk bij voorbeeld ..Doch waerblijftMevrouwzoo lang? De Baron. Zij zal wel komen ; wees niet bang ... [Bij voorbeeld, zcidcgijr' ... Odille, zich her/lellende. Ach! 't is niet noemenswaerdig. De Baron, op een dringende wijs. Spreek vrij; aen lieden van mijn' ftact 0 Ontdekt men zich gerust» Misfchien geve ik u raed. 'k Ben alszins tot uw' dienst wiivaerdig. Welnu? Odille, de oogen nederfaende. De Zuster van mijn' Man 1 > Zou morgen in het huwlijk treden; Nu heb ik hem om iets gebeden, 1 't Welk ik onmogelijk van. hem verwerven kan, B S D*  ü5 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron. Welzoo, mijn Engel!... Zeg, en wacrom badt gij dani Odille, met befchaemdheid, en haperende. D_t hiime ... om ook eens mooi te wezen;.,, Gij kent de zwakheên van een Vrouw, Voor zulk een' blijden dag als dezen... Eenpaer goud .lakpnfche. fchoe. fchoencn maken zou; De Baron, En was uw Man zoo wreed, om dat aen u te ontzeggen? Michiel, ter zijde. Misfchien ontzegt bij haer, op eenen andren tijd, Wel meer eens iets, waerom zij vrijt. De Baron» Wat reden gaf hij u ? Odille, met meer vrijmoedigheids. Naer hij 't wist uitteleggen, Was 't boven mijn fatfoen , en dus een dwaze pracht 5 fkW as ilcchts een Burgervrouw.enFrellcs en mevrouwen Voegde enkel zulk een grootfche dragt... Ben ik dan zoo gering ? 'k Wil mij niet minder houên, Dan vijftig zulke, die men dagelijks ontmoet. De  BOERTIG BLIJSPEL. 27 De Baron. 'kGaef u gelijk, mijn fchoone Juffer; c Het zwierigst fchoentje is niet te goed, En zelf niet eêl genoeg, voor uwen lieven voet..." c Bemerk het al: uw Soek is regt een oude Suffer. En, iifimers, waer men gaet of ftaet, Geen burgerdochter koomt op ftraet, Ofze is verfierd met zijden fchoenen: 'k Zag onlangs zelfs een lelijk vel, Eene Engelfche majombc, een floer en morfebel, ikt fchoenen van droget de vuile ftraten boenen. De Baron. 't Is waerheid. Odille, met nadruk. En, Mijnheer, mijn Man heeft nog den rang Van Officier der burgerije! Michiel, ter zijde, en fiaer naerbootje^de. De Duivel hacl", dan is 't een Koerei van belang'. De Baron. Niet dat zijn oog, mijn Kind, die dragt aen abcnijê-, 3f datze u , naer -uw' ftaet, kwanswij's te weinig vlije. Neen, zulk een zedigheid isfehijn: De karigheid alleen doet Soek hier nedrig xijrr. Q o t l,-  aS DE GOUDLAKE'XSCIIE SCHOENEN; Odille, zuchtende. Ikweet het niet ;macr welk een winst kan't hem bezorgen? De Baron, peinzende. Het waren fchoentjes, voor de bruiloft tegen morgen, Die gij begeren zoudt, en dus een enkel paer, Maer dan goudlakenfche, niet waer? [Terwijl Odille hare ooien nederjlaet) Nu , wilt gij zulk een paer van mijne hand ontvangen ? Odille , zeer verlegen. Mijnheer!... De Baron, met aendrang. 'tHangtvanuaf., om nuuw'wcnsch te erlangen. Odille, met levendigheid. o! o! Zoo ik dat dede, of'tmij ook Zuur bekwam".... . Maer 't lust Mijnheer mij wat te plagen: Hoe zou ik fchoenen durven dragen, Waervan mijn Man de maet niet nam ? Behalve dat, 'er ligt zoo veel niet aen gelegen. De Baron. Gij hebt gelijk ; maer wacht! . . . (Hij Jlaet op, en zegt ter zijde) Dit moet ik overwegen. , . 'kBekén het zelf, het ware een weêrgaclaoze grap. (Over*  • BOERTIG BLIJ SPEL. • ap (Over luid') ' SockismijnVriend:ikhebipethemeenkoopmanrchap; Laet mij dit ganfehe werk verrichten : |»kVertrouw,ik zal'er hem wei vricndlijk toe verpligten., Odille, met drift, opftaende. Och! krijg datnietin uw gedachten! 'k Bid, Mijnheer, §Doe hem geen enkel woord van deze gekheidhooren! Ik ware ontwijficlbaer verloren, Zoo hij. . . De Baron. Ik zal 't niet doen: 'k beloof 'tu op mijne eer. Odille, becingftigd. I Ik fmcek u crnftig! . . . De Baron. Wees gerust in allen deele: Gewis, mijn Waerde, ik ben'zooongemoedlijkniet. Dat ik de fchoonen parten fpele: Ik hielp' haer liever uit verdriet. (Ter zijde.) "Mijn Corps heeft eer door haer verlorenj Ziedaer den juisten ftond geboren, Dat ik het, als een eerlijk Man, Na edelmoedig op de kunne wreken kau!- Odil-  3o PE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; Odille, als willende vertrekken. Maer van Mevrouw wordt niets vernomen. De Baron. Toef nog een' oogenblikj zij moet nu aen Honds komen.' (Heel zacht tegen Michiel.') Loop, hael gezwind haer' Man; doch maek hem nietsï bekend.: (Tegen Odille) 'k Bemerk, de tijd valt u thans lang ... (Michiel vertrekt) ZESDE TOONEEL. De Baron, Odillè. Odille. I Jk vraeg verfchooningi Maer waer of gij uw' Dienaer zendt? *k Hoop immers niet nacr mijne woning? De Baron, afgetrokken. Hijhaelt... mijnGaê ... zeis hier omtrent* cm  £0 E RT 10 B LIJ S P Ê Zé %X (Met veel belangucming.') f.^meerik uwe zaek in overdenking neme, i:meer'er,miinVriendin,voormijietsvreemdsinzweme. Het voorbeeld van de fchoonfte Vrouw, Waeraen men alles fchenken zou, i k.eene kleene gift, als fchoenen zijn, te onthouden,' l'n die men zelf nog maekt; ik vind het zonderling: tówijst juist niet veel min,bij twee zoojonggetrouwden»' Doch 't baert mij ook verwondering, IteeneJurTer, van uw fchoonheid , jeugd en zeden, 11 zulk een' oudenGrijn in 'thuwelijk kan treden, In dien zij wist dat nog daerbij een Weeüwnaer was. Odille. |Het eerfte brengt Mijnheer 'er flechts zoo bij te pas; 1 ch 't leste zou mij wis mijn' echt haest doen beklagen J lEn wel, daer hij een' Zoon van 't vorig bed behield, Den grootften Deugenieten Fielt, Ie leeft, en wien het lust mij alle dag te plagen. De Baron, fchielijk. Gij noemt den Scholfert groot, welaen.-: Wü ik u voort van hem ontflaen? Odille, nieuwsgierig. f mij, op welk een wij*? Ik zou 'er wel naertrachten;  32 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; , De Baron, eenigzins verlegen. Och neen! ik was daer in gedachten ... Nog koffij, Jufv ou\r Soek ? O D i l l Ei Ikben u wel verpligt..; (Zij vxndt hare oogen naer 't kabinet met Jchoeneni) Wijnheer, hoewel 'er mij nietaen gclegenligt, Dringt mij nieuwsgierigheid nogthans, om u te vragen ,1 Hoe'tzljn kan dat Mevrouw nog werk aen bazen geeftj| Ten> ij! zij zulk een kas propvol met fchoenen heeft ? Ik ziehierkustenkeur: Al droeg'zij alle dagen, Dunkt mij, een ander paer, zij hadd' er nog genoeg. r % De Baron. Gijziet hier fchoen noch muil,dien ooit mijnGade droeg. Odille. .Wel, wie verzamelt dan van beiden zooveel paren? De Baron. Ik ben het, Wacrde, die dat doe. O D i l l è. Jk bid u. .Gij, Mijnheer!.. Kan 'twezen? enwaertoe ?j Dl  BOERTIG BLIJSPEL. 33 De Baron. 'k Vergaderde, in een reeks van jaren, Die fchoeifels, met veel zorgs en vlüts; Lkfpoordeze op, van zoo veel foorten, als'er waren, Zoo hedendaegfehe als van oudtijds : En zeker, om het oog te ftreelen, Ujn zij de fraeifte en vreemdfte, uit all'de weerelddeelen. Odille. j Die fmaek is zeldzaem, (Ter zijde.") doch behaegt mij' niettemin: 'k Gevoel, daer fteekt iets vleijends in. De Baron. Ik weet niet welk een zoet getoover Die zonderlinge drift in mijn gemoed verwekt; Maer dol geef ik 'er mij aen over. Odille, op een verpligtende wijs. Ik kan niet zien, Mijnheer, datze u tot fchand'verilrekt. De Baron. 't Is waer, elk heeft zijn zinlijkheden, En eene pop, waermeê hij fpeelt: Daer leeft geen fterveling heneden, Dien niet een zekre neiging ftreelt. C  34 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De een fuft zich dood in oude boeken: Die maekt zich gek met goud te zoeken: Dees rijmt, dat hem bijna daervan de hoofdpan berst: Die knielt voor fchilderijèn neder: Dees mint de bloemtjes, o zoo teeder! D e ftrijkt violen dat het knerst. Een hooge geest doorzwindt de fleile ftr.rrenkrlngena Een ander tuurt op zon- en macnverduisteringen, Tot hem 't gezigt zelf donker wordt: Dees houdt van vogels optezetten, Die Wvêr van penningkabinetten, Van kruiden , heel of half verdord. Een krijgsman ftreeft naer eerlaurieren, Die hij door 't blinkend ftael beha. lt: Het zachte meisje zingt, en laet héér vingers zwieren Langs 't aengenacm klawier :zij fchildert metdenaeld,. Of knipt een weereld uit papieren: Een duivemelker fokt zijn kirrend pluimvee aen: Een koopman (leent en (licht paleizen: Een jongling vindt vermaek in reizen; Een Blanchard Hijgt zelfs meteen luchtbol naer dej macni Word' elk dus door zijn drift bewogen, Wat zeldzaemheid dat ik het ben ? Een lief kleen voetje is, in mijne oogen, 't Beminlijkstvoorwerp, dat-ik ken. Op: 1  BOERTIG B LIJ SP E L. SS Odille. UwkeusCeen'enklcn moog'zij vreemden grilligfchijnen) Heeft veel in zich, dat ons bekoort. Men roeme Europaes magazijnen, Het uwe is nieuw, en wis het eenigfte in zijn foort. De Baron. 'kMaek mij daervan eene eer:'k durf uwel toevertrouwen, 'kHoudnaeuwe kennis met eenaental van mevrouwen. Die fteedsmijn kabinét met de eerfte fnuf voorzien. Men fchrijft mij brieven van Parijs, Madrid en.Londen : Mij worden zelfs, fchoon dit met kosten moet gefchiên,' Uit China fchoentjes van de dames toegezonden: Ik heb 'er uit hetTurkfche en Perfiaensch gebied ; Ja,een vertrouwde hand Cdoch dit is ftil gefchied) Geliefde een paer bij .mijn verzameling te voegen , Welke eens geen mindre dan Sultanevoetjes droegen.; Odille. Ge ontvangt,Mijnheer, den fraeijen pronk Voor dit uw iehattrezoor aldus wel ver van honk. De Baron. Ik zou u fchoeifels kunnen toonen, Zoo alsge'er nimmer zaegt, van Laplandfche Amazonen.' Maer,'k heb nog een juweel, van onwaerdeerbren prijs. c 2 Een  3«S DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Een zekere gravin reed , op een' vroegen morgen, Alleen om zich te laten fchoeijen naer Parijs: | Zijwistme, onmidlijk, op de vriendelijkfte wijs, Uit deze ftad, van haer een' muil te doen bezorgen, Een muiltje, o.' naer den kieschften fmaofcJ Gelijk di'. fchoonheên aen het hof, die gaem behagen, Ali zij haer minnaers zien, in flaepvertrekken dragen, Een muiit e, als ik'er flechts aen raek, Dan geeft het aen mijn ziel ik weet niet welk vermaek. Odille. Zulk een kleenood moet fchoon in uw verzaemlinj| prijken. De Baron, vriendelijk en zvellevend. Gijkuntze, wilt gij, meteen diergelijk verrijken. {Op een verliefde wijs) Ja, 't is die juistheid, die volkomenheid van leest, Zoo onüitdrukkelijk bekoorlijk voor mijn' geest, Die 'k in uw kunne zoek, en gij mij doet befchouwen! Geloof mij, 'k zeg het zonder jok, Voor mij zijtge eene van de aenbiddelijkfte vrouwert !... Ik voel, gij treft mijn hart ... (Hij kuseht hare hand in vervoering) s — ? J  BOERTIG B L IJSP E L. 37 ZEVENDE TOONEEL. De Baron, Odille, Michiel. Michiel, fchielijk inkomende. JVIijnheer, daer is Baes Soek. Odille. wijn lang vertoeven deed hem wis 't geduld verliezen: Nu mag ik wel gezwind den weg naer huis verkiezen. De Baron, eene ernflige houding aennemende, en verwondering betoonende. Baes Soek? ... 'k Herinner mij, 't is waer; Wij hebben zaken met elkaêr: (Tegen Odille) Ik heb het u gezegd. Odille, met eenige ontroering. Ach! wat ik u moog'fmecken, bij zult hem, hoop ik toch, niets van de fchoenen fpreken. De Baron, Neen, Engel. C 3 Odil»  S8 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Odille. Maer hem doen verftaen, Dat mij Mevrouw alhier zoolang heeft doen verblijven, D ë Baron. Dit laetfte zal wat moeilijk gaen. Odille. Hoe zoo? De Baron, grimlagchende. Ik durf het u niet zeggen ... gij zult kijvenï Odille, met drift. Vaervoort • 'k ontroer! De Baron. Weetdan,ik ben nog niet getrouwd, J Odille, verbaesd. Gijniet getrouwd? De Baron. Daerbij is 't mede Geen raedsheersplaets, die ik bekleede. Odille, ontfteld. Mijn God! wie zijtge dan, dien hier mijn oog be- fchouwt! ; D d  BOERTIG B LIJ S P E L. 3$ De Baron. Ik ben Piécourt... Baron... en,'t geen gij wis niet waende, Dragonderöfficier ... Michiel, ter zijde. Daer breekt de bommel uit! Odille. _ Dragonderöfficier'... Help Hrrnel!... (Tegen Michiel) Welk een Guit! Michiel, ter zijde. Daer hebje nou het leven gaende ! (Hij fchuilt weg, om te lagchen) Odille, fchreeuwende. 'kVlugt! ... Michiel, tegen Odille. Stil! ... De Baron, haer tegenhoudende. Waerheen ?... Bedenk,zoo u, bij ongeluk, Uw Gade zag, welk een gevolg ... Odille. o Gruwelftuk! C4  ■■4° DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Ikfmcek, Mijnheer, doe hem vertrekken! De Baron. Dit durf ik niet; Soek is geen Man, om meê te gekken: En buiten dat ...Michiel, (Hij geeft hem een teekeni) hebt gij hem reeds gezegd, Dat ik te huis was t Michiel. Ja, gelijk een trouwe Knecht. Odille, zeer bcdngftigd. Hclacs! hoe zal ik mij gedragen? Wat moet ik doen ? ... wat moet ik zeggen ? ... geef mij raed!... Michiel, met een' naergebootften ernst. Meiuffertie, gij zijt in een' bedroefden ftaet: Elk mededoogen.i mensch moet u opregt beklagen ! De Baron. Ik weet geen middel,naermij voorkoomt,zoo gewis, Als dat gij u verbergt, tot hij vertrokken is. . ■> Odil-  BOERTIG BLIJSPEL. V O d i l i e, bewogen. o Hemel! wat moet ik mij vergen! Mij voor mijn' eigen Man verbergen !..: | En waer De Baron. In dit poortael; en achter die gordijn. O o i l i e. Maer zou ik daer wel veilig zijn? 'oo hijmc eens vond'! De Baron. Ik zal het oog wol laten weiden, En op u pasfen; berg u flechts. k wil u nu doen zien, hoe eerlijk en befcheiden Wij Officieren zijn ... Michiel, ter zijde. Hij meent het averegtsch. Odille. \.ch! nimmer is voor mij die fchandvlek uittewisfehen! Mij, Onvoorzigtige! waertoe ben ik gebragt? (De Baro?i geleidt haer naer de gordijn) CS Ml"  4i DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; Michiel, voor aen op het Tooneel, 'k Dacht wel, en heb het vast verwacht, Dat hij haer van zijn' kost een fchoteltje op zou disfchen.. Odille, achter de gordijn gaende, "Voor 't minst verraed mij niet, noch ftelme aen fchands veil. De Baron, haer een' ff oei toereikende. Ik het u reeds gezegd, laet mij voor alles zorgen. Houd gij ufiechtsdoodftil; en blijf terdeeg verborgen. (Tegen Michiel) Michiel, hael MeesterSock; en houd een oog in 't zeil. Michiel. Ha! of Michieltjé ook op zal pasfen! Waer zulk een Schildwacht ftaet, kan u geen droes verrasfchen.: (Bij loopt, in drie fprongen, naer de deur, om Soek te halen.') AGT-'  BOERTIG B LIJS P E L. 43 AGTSTE TOONEEL. { De Baron, S o c k , Michiel, O d i l l ë, achter de gordijn. S o c k , door Michiel binnengebragt. . U w Dienaer, Heer Baron. De Baron. 'k Ben de uwe , goede Vriend. (Michiel grijpt fchielijk de muilen, welke Odille vergeten heeft, (leektze in zijn" zak, en reikt ze, heen en weder langs het poortael gaende, Odille behendig toe) S o' c k. Ik hoor, Mijnheer waer' graeg met werk van mij gediend. De Baron. Ja, Baes, 'k bekoom een' last van buiten, Om, wegens laerzen voor het ruiterregement, Hierbij gecantonneerd, met iemand koop te fluiten, Mits m» met een' eerlijk' man». S o c k,  44 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN s S o c k , zich buigende. Daervoor fta ik bekend. De Baron. Dan thans ontbood ik u om zaken, Van eenen andren aert, alhier. Maer zeg mij, is'er op uw zwijgen (laet te maken? S o c k, een hooge borst zettende. 'k Ben Schrijver van hetGilde en ... Burgeröfficier! Zoo die niet zwijgen kan, wie zal die kunst dan leerea? De Baron. En werkt gij netjes, Soek? S o c k, Zoo 'k meen, Het zij voor dames of voor heeren. Het is nu twintig jaer, of daerömtrent, geleên , Dat ik (zie'k tartdaerin mijn makkers met hun tienen) Alhier de acteurs metalF de actrices mogt bedienen. De Baron, lagchende. 'k Be'cén , dit is iets ongemeens : Maer mooglijk zijtge Auteur, en maekt comedieftukken. Ja, ja, de (beiers doen wel van uw werken drukken ? S 0 c k.  BOERTIG BLIJSPEL. 45 S o c k. ,Neen,'kfchoeihenfiechts;dochditisbeideal eveneens. De Baron, in gelach uitber[lende. Gewis; dat laet ztch klaer begrijpen. |f|0f; 'v* - ï$ S o c k, zijn'maetflok uit den zak halendeZiehier, Mijnheer Baron , dit noemenwe ons kompas: Haer ik , voor mij,ik wist mijn brein zoo fcherpteflijpen, Dat mij dit meubel reeds voorlang onnoodig was{Op zijne oogen wijzende.) 'k Neem nu de maet alleen op de obgen. De Baron, : Gij hebtbekwaemheid , Vriend, en goed geluk daerbij. S o c k. Waerom geluk? De Baron. Omdat uw handen altoos vrij De lieve voetjes van een fehoone omvangen mogen. (Gedurende de volgende rede doet de Baron zijne uniform weder aen, waer in Michiel hem helpt i) S o c' k.  40 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; S O C K. Ons ambacht, geeft het niet veel winst, Heet't toch zijn zoetheên voor het minst. 'k Mor zachtjes bij mij zelf , wanneer ik, neergebogen: In 't nederigst postuur, een jonge lieve maegd De maet neem, dat zij veel te laeg haer fchoentjaj draegt Ik vat en voel haer tengre voetjes : Ik palmze door mijn' duim; ik knel en knijpze zoetjes 'k Sluitze in mijn hand; ik iiackze weer: , 'k Omvadem hen opnieuw; ik ftrijkze al op en neêr." En, door verrukking, onder't meten, Gedurigiien de maet vergeten, Roept mij de fchoone, 't marren moê, Soms meteengeemlijkheid, foms met een lachje, toe. Nu, Baes, gij moogt u wel wat fpoeijen; Gij meet zoo dikwils; hebt gij nog al niet gedaen? 't Zal immers nu wel kunnen gaeri: 'k Verzoek u, bovenal, gij moet mij netjes fchoeijen: 'k Draeggaerneeenfchoentje, dat wel rraeuwls, mae niet knelt 'k Ben op gemakkelijk dech kèurigwerk gefield... Is 't mooglijk, dat men in gefprekjes, Van zulk een' zoeten aèrt, met zülké zoete bekjes, In zulk een'oogenblik, nooit eens de maet vergeet? Ik tart de hand, die 't zekerst meet, Datze in omflandigheên, als deze en diergelijke, Niet fomtijds in haer kunst bezwijke. D  BOERTIG BLIJSPEL. 47 De Baron. Zie zoo.Vriend Sock.gij hebt nog vrolijkheid en fmacfr, Al zijtge reeds wat oud: 'k wil wedden, dat gij vaek Wel 't een of't ander aertig meisje, Voor nietmetal de fchoeiltjes maekt. S o e k. ik plagt dat wel te dóen, zoo voor een enkel reisje; Maer om mijn voordeels wil heb ik dL werkgeibekt. De Baron. o! Zulke klantjes, kan ik denken, . Zult gij hetkapitajl, en 2:i u de intrest, fchenken. v Maer,hpfopos, BacsSock ,gij zijt hertrouwd.niet waer? S o c k, ff!et een' zucht. S 'kBeging die dwat s ieid, ja; doch zij berouwt mij z waer. (Michiel hoest.") D ë Baron, ook hoestende. ; |s't zulk een dwaesheid dan, vooral als gij, te trouwen? Welzoo, vt fehonk het lot een van de fchoonfte vrouwen. S o c k, met drift. Sint Pölifémus! kent gij haer? D E  48 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron, ztch hervattende. Van aenzien, ju... 't Is u niet noodig. te openbaren Dat lieden van mijne crde en jaren .4 Geen vrouw voorbij zien gaen, is zij een Weinig mooij Gaetzein hetbair gekapt, en kleedt zij zich met tooi, Offtraks . gcvoelenze in hun hart.. een drift ontfteken;] En hun nieuwsgierigheid, die groet is.vraegt danvoort, Wie 'tfehoone fchepfel is, en waer zij thuis behoort. j S o c k , met ontroering. Och! och! Mijnheer, ik hooru met ontfteltnis fpreken! Maer gij vergist u met mijn Vrouw; Zij is zoo mooi met, datze uw drift ontfteken zou: ; Zij heefteen alledaegsch gezigt, als haers gelijken. De Baron, lagchende. Het tegendeel, mijn Vriend, zou fchielyk kunnenblijken Uw Vrouwtje ziet 'er boutig uit: Zijzoueen'Manals mij al metterhaest bel. zen. (Hem op de fchouder kloppende.) Ha,Sockj-,fnoepteikeensaen zulk een lekker fruit! Ik zou'er, voor een'keer, wel ziek van willen wezen.. S o c k. *kVerzekeru, Baron, gij dwaelt; Gij moestze eens van nabij befchouwen. D j ■  BOERTIG BLIJSPEL. De Baron. En waer hebt gij haer opgehaeld? S o c K. iGodbeter't, 'k liep nog al naer Straetsburg, óm tetrou- wenl I 't Was daer de Dochter mijns Grosfiers, zoo'k dacht, mijn' Vriend: ï 'k Beken, hij heeftme altijd belangeloos gediend; | Doch — 'k zeg het tusfchen twee paer oogen, Ik ben met dezen koop verbruid door hem bedrogen. (Michiel hoest liarderl) De Baron. ij Gij hebt hem dan de waer met regte muntbetaeld. d Maer hoorde uw Vrouw eens, hoe zij hier wordt afge- maeldl S o C k. Hol ho! kampop, Mijnheer: gij moet ook wat vetheelen. De Baron. ; 't Is zoo! Dan keeren wij terug tot onze zaek. ' Gij kent, mijn waerdeSoek, mijn' ongemeenen fmaefc | roorkleene voetjes, die mij'thart door't oog ontfteleio. S o c k , met eene toonverheffing. En wier beknoptheid, welke uw hart die ftrecling geeft, Men meenigmael alleen aen ons te danken heefr. D D e  ga DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron. Fortuin deed mij 'er twee in mijne handen vallen, Nictgrooter dan zie zoo ! (Hij /leekt zijne vingertoppen om hoog.) en o ! uitmuntend lief! S o c k. Welnu, dan hebtge iets tot gerief, En weetge dus waermeê uw handen kunnen mallen. Dé Baron. Hoortoe; 'k ontbood u hier, om u 'Er fchoenen voor te laten meten. S o c k. Voor zulke voetjes? graeg: zeg mij, waer zijnzenuj De Baron. Hier. S o c k, rondziende. Hier? De Baron, op het poortael wijzende. Daer! Sock, het insgelijks doende. Daer? D . mm  BOERTIG B L IJ S P E L.~ $| . . De Baron. Ja,ja ! daer! S o c k , verwonderd. Achter die gordijn? (La gekende.,) Ma ! zit de Dame daer? dan zietze ons door de fpleten. 'k Begrijp het al; het zal een Kamernimfje zijn, Vaermeê men foms een jaer, of foms een weekje, • huwe. De Baron. loei Soek! het is een Vrouw, volmaekt zoo braef als | ' de uwe. S o c k, uitberftende in gelach. I Een brave Vrouw koomtbij een'Franfehen Officier, 1 En dat nog wel bij een' Dragonder, I En dan in Duitschland...! Ha! een Meisje van plaifier Eou eerbaer zijn, dit waer' het agtfte weereldwonder! (Met een zachte Jlem) ■ Maer zeg eens, ken ik haer ? De Baron, zeer zachtjes. Gij kent haer zeker. S 0 c K' Wat? Da D s  52 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; De Baron, als voren. Haer Man is een der eerfte Burgren van de ftad. Sock, vol nieuwsgierigheids, en digt aen 't oor van den Baron. Toe, noem hem mij. De Baron. Hou, hou! men moet u wat verbloemen; S o c jc. En durft gij mij zijn' naem niet noemen? Gij weet nu dat ik zwijgen kan. 'k Lach ook eens gaern met zulk een Gokje vaneen'i Man. QSock lacht hartelijk, terwijl de Baron en Michiel, zoo hard mogelijk, mede lage hen.") De B a r o n. Ja,ja; koom , Gekje! Maer gij moet mij eerst beloven, Dat gij haer niet zult zien... S o c k. Dat ik haer niet zal zien ? En hoe moet dan mijn werk gefchiên? D E  BOERTIG B LIJS P EL. si De Baron. tfu, dan alleen haer' voet, en verder niets daer boven. S o c k. Indien dit wezen kan, 't is goed. "Welaen, laet zien; waer is dat pronkje van een' voet? De Baron, Soek bij 't poortael leidende. Volg mij. S o c k , bij de gordijn. o Tijden en o zeden! Men ziet wat avantuurtjes heden! (Hij buigt zich op zijne eene knie nederi) Mejuffer, toon mij dan uw beentje, als 'tubelieft. Sjg durft nog niet, naer'tfchijnt: zou dit uitfchaemte Wezen ? Nu, Schurkje van een Vrouw, dat mij mijn hartje ontdieft, Gij hebt niets van mijn hand te vreezen : Steek mij uw lief kleen voetje toe : a Ik meet zoo zacht; ge voelt niet eens dat ik het doe. De Baron, bij hem ftaende. Ik moet van Mééster Soek getuigen, | Hij munt in reedlijkheid en in bèkwaemheid uit; D 3 Mi-  £4 DE GOUDLAKENSCKE SCHOENEN; Michiel, ter zijde. En in zich ftatig neêrtebuigen, Voor 't heilig huisje, dat zijn eigen Beeld befluit. fl s o c k Nu , lieve Dame, dan Hechts een van uwe voetjes; 't Is in een' oogenblik gedaen. 'k Zeg u nog eens, ik meet zoo zoetjes; Ik raek de tipjes van uw teentjes naeuwlijks aen. De Baron. Van pas: gij fpreekt van aenteraken : Hebt gijme niet gezegd, datge op uwe oogen meet?'; DeSchoone, die u hoorde, en nu uw loopjes weet, Vreest datge ook gekheên met haer' voet zult willen maken, S o c k. Haer maet moet keurig zijn. De Baron, Maer dient daertoe het fpel Van uwe dartle handen wel? S o c k. Wij mogten famen daer eens boertig over fpreken; 'k Beloof haer niets te doen, D ï  BOERTIG BLIJSPEL. SS De Baron. Dan is zij ook bereid, Om, met een heufohe vriendrijkheid, Haer voetje tot u uittefteken. S o c k. Onzigtbaer Liefje, ik heb 'er de oogen opteflaen, En 't ganfche werk is afgedaen. Ik bid U, wees toch niet verlegen: Ik zal, fchoon 't mijn gewoonte zij, ■ 'k Beloof 't u , thans geen gekkernij Met een van uwe voetjes plegen. De Baron. Welaen, Jufvrouw, daer is dan nu Zoo veel gevaers ook'niet voor u ... Blijftge evenwel Baes Soek mistrouwen? ... (Op een"1 dringenden toon) Een enkel reetje ... en wij aenfehouwen U gansclj... Bedenk u ... S o c k, oprijzende. Zoo! dat vind ik mooi gezeidl D 4 Een  5<5 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Een enkel reetje... (Hij wil de gordijn openfchuiven, doch wordt Jchielijk daerin belet) Michiel. Zacht! De Baron, emjlig. Met meer befcheidenheid. (Michiel doet Soek weder knielen) S o c k, weder geknield. fkfmeeku, op mijn knie, wil u dan overgeven. (Odille fteekt het einde van haer' voet buiten de gordijn. Soek is in de uiterjle verbaesdheid) Verruklijk voetje! iksag nooit liever van mijn leven! (Hij befchouwt den voet) Men bergt met ongelijk u achter die gordijn ... Hoe juist gevormd! hoe kleen!hoedun !hoe lm al! hoe Bjnl ... Wat fraeije teentjes! Hé! ... De Baron, Nu, maek u fchielijk vaerdig; , Sock^  BOERTIG B LIJSP EL. 17 S o c k, met een'' zucht oprijzende. Ik heb mijn taek alreê voltooid. (Odille trekt haer' voet terug) Waeracbtig, 'k zag de weéïgaê nooit! De Baron, Soek op defchouder kloppende. Acht gij mij nu den naem van eencn Kenner waerdig? S o c k. 'k Zweer dat ik u daer voor erken: Maer wacht, gij zult eens zien, of ik'er meê geen ben! De Baron. Doch heeft uw oog nu wel ferdceg de maet genomen? S o c k. 'k Zal u een proefje van mijn' arbeid laten zien. De Baron, Nog een verzoek: ik hoop, dit kan en zal gefchiên; 't Werk moet van dacg ten einde komen. S o c k. Dat is onmooglijk, Heer Baron. De Baron. 3at moet wel mooglijk zijn: ziedaer, voor ijderfchoentja D 5  52 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN ; Betaelik u een' dukaton. (Hij geeft hem geld.) S o c k , zich buigende. Een' dukaton voor elk ? Men doet al veel om 't poentje. (Zich bedenkende.) Laet zien: met eiken fchoen verloopt een uurofvieit:) Twee knechts vooreen, dit moet ecn'dubblcn voortgang- makeffl 't Zal gaen. De Baron- Vooral dan net, en naer den eerften zwier.: ■ S o c k. 't Zal werkje zijn, om met twee pinkjes aenteraken,, Ja, dat van zindlijkheid zal kraken. De Baron. Nog iets: bij uitftek kleen van leest, Gelijk het voorwerp is; gaef, glad en malsch van buitens En dat zij als een pop om béide voeten fluiten. S o c k. 'k Beloof, zij zullen zijn als voor een bruiloftfeest. (Hij gaet naer de gordijn) Nr  BOERTIG BLIJSPEL. 59 Nu moet ik aen de Juffer vragen, ;n welken fmaek of zijze 't liefst begeert te dragen: (Op elke vraeg gaet hij naer het poortael; doch Michiel /toot hem telkens terug) Geglansd? -Michiel. Ja- S o c k. Spits van voren? De Baron. Mits Niet al te puntig, maer wat ftomp en zacht van fpits, Die, als zij aenraekt,ftreelt, niet fteekt. S o c k. Met hooge hakken? Michiel. Op lage platte is 'tnet of't Meisje zit te kakken. S o c k. De gespen laeg? De Baron. Geheel geen gespen ..; (Aen de gordijn) Is 't niet zoo, Me.  60 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Mejufvrouw? Spreek. (Hier heerscht eeri1 oogenblik Jiilzwijgen) Gij zwijgt? S o c K. Dat Vrouwtje is dan wel bloft. De B a k o n. 'k Vrees , uw gordijn zal open moeten. Michiel...! (Michiel fchudt een weinig aen de gordijn) Geen gespen dan?... (Odille kucht zachtjes, en maekt een fijn naer gebootst "keelgeluid) Zie zoo! nu zijnwe klaer. Maer met een' lintenftri'r, als of't een roosje waer'; o I Dit ftaet lief en mooi op kleene juffervoeten. S o c K. Dat doet het ook. (Gedurig naer de gordijn gaende) Eu van wat ftof? Michiel. Van zijde; hé.' Sock.  BOERTIG BLIJS PEL. 6i S o c k. I Van zijde? Dat is goed: maer zijde en zijde is twee. De Baron. eïAifvrouw, van wat fto'ff Ik zal 't geen weemael ! Ik fta aen uw gordijn. Michiel. Ik weet het al; wacht, wacht. Droget of moor is thans de dragt: 2ii dezer beide zal de Dame 't meest behagen. (Hij luistert aen de gordijn: Odille hoest) S o ck, haer naerhoestende. Wel, zoet kleen Vogeltje , dat daer gevangen zit, s dit nu al uw zang ? 'k Beklaeg dan wel mijne ooren, )ie gaerne een' heldrer toon uit zulk een bekje hoorei. (Tegen Michiel) Michiel, flaet hare tong geen meer geluid dan dit? De Baron. Nu , gaeuw wat, Soek. S o c k. Ik zalme fpoeijen.  62 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; (Aen de gordijn) Jufvrouw, van welke kleur? Michiel. Van welke kleur ?... gou.., gou..', Coudlakenfehe. (Aen de gordijn) Niet waer? goudlakenfche, Jufvrouw! (Odille hoest) S o c k. • Goudlakenfche ? Of ik ook dit Klantje fraei zal fchoeijen, (Heflegaende, cn den Baron groetende) o! Ze is charmant,charmant! Zoo waer alsik hetzegg'. Ik ben 'er op verliefd. De Baron." Maek u nu fpoedig weg. S o c k. Ik heb vooraf nog iets te vragen: Wat zal 'er worden van de lacrzekoopmanfchap ? De Baron. ïkmoet eerst zien, hoe mij dat andre zal behagen. Sock  BOERTIG B LIJ S P E L. 63 jf S o c k. Volmtekt! al zegge ik't zelf; ik werk verduiveld knap. M 1 c 11 1 e l. Koom,Soek,pakin;kracmöp;verdwijn nu meteen'fnap. (Hij geeft hem op elk woord een' duw, en floot hem bui te til) De Baron. , u zijn wij eindelijk van dezen Gast ontQagen: Ik ben 'er blijde om ... Maer, ziedacr! S o c k, heimelijk wederkomende. 3 >e droes! 'k herinner mij, daer wij van laerzen fpraken ; Begeert de Dame 'er niet een paer? 0 Neme ik baergaeuw de maet: 'k beloof, ik zalze haer Zoo net van pas als fchoenen maken. De Baron, lagchende. Neen, neen; de Dame wil 'er geen. Brui fchielijk met uw laerzen heen. )us doende, Meester Soek, zultge air uw'tijd verliezen. (Tegen Michiel.') Michiel, breng hem naer huis; of hij keert andermael,. M ï«  ! Hielp' ik al eens meê een fchoone ftad beftoimen! Vaerwel, mijn Moertjelief, vaerwel: Speel met mijn Vacrtjc thuis het oude klokkefpcl» Ik neem mijn affcheid van u beiden. Odille. Gij liet u tot den dienst verleiden; Maer of't u ook berouwen zal! Es ELF-  4 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; ELFDE TOONEEL. De Vorigen. Michiel. Michiel, Jbkièlijk komende inloopen. 't Ging alles deftig: Soek bemerkte nietmefal. I Odille, zacht tegen MichielStil,ziet gijniet...?... De Baron, toornig tegen Michiel. Zwijg, Schurk! (Zij zien alle drie den Brigadier en Hans aen) II a n s, ter zijde. Ik zie, en wil wel zweren, Mijn fijne Moeder heeft geheimen met die Heeren. Michiel, ter zijde. 'kBcfpeur't' ... een nieuwe vond van mijn' doorflepei IJ een Hij heeft, waerachtig, van zijn fchurkerijën eer. Odille, zacht tegen den Baron. Wat zult gij doen? Ik ben ten uiterfte verlegen, Ho  BOERTIG BLIJ SPEL. 75 Hoe 'k met mijn' Man ... De Baron, op gelijke wijs, tegen Odille. Nog eens: (tel allen fchroom ter zij'; En laet de ganfche zaek aen mij. O o i l h e, ter zijde. > Schelmfche treken , die de militairen plegen.' ü e B a r o n , zacht tegen Odille. Wij zien eikanderen van avond wederom. Nu, Lieve, en thuis fpeelt gij voor ftom. Hans. Hoe aengenaem is 't dienst te nemenl Vivat het oorlog! Ha! nu leef ik vrij en blij. Weg, luizige fchoenmakerij! Ik haet het uren lang aen fchoen of muil te temen. Vivat het oorlog, dat een' Vent, Gelijk ik ben , fortuin kan géven! Vivat het militairen leven! U Vivat, vivat mijn braef dragonderregcment. Einde van het eerfte Bedrijf. TWEE-  76 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt eene burgerkamer. EERSTE TOONEEL. Odille, alleen. C3f wij de onnoozelheid waerdéren, .Waertoe dient ons een goed, zoo wij 't niet kennen leerenï In welk gevaer ftort ons onze onvoorzigtigheid: ... Eénmisftap— en wij zijn verleid ! 't Is in geen bosfchcn, waer de ihelle en jonge hinde, Door dartle fprongen , ooit verging; Maer zooze,vlugvanaert,zich vroeggemoedigd vinde^ En op een fpitfchc fleilte, al hupplcnd, ftijge en fpring', Dan zwindt het dier fomtijds niet dikwerf hcne eiï weder^ Of ftort langs eene fchuinte neder, Waervan het zelfs den rand niet zag; En 't is, tot zijn verderf, gewaerfchouwd met den (lag, (Zijdoet, peinzende, eenige fchreden over het Tooneel.) 'k Bevindme in deze omftandigheden: 'k Sta  BOERTIG B LIJ SP E L. 77 t 'kSta op die fpitfche fleilte ... en fiond' het nog aen mij, I i. Nu ik het zie, terug te treden ... (In toorn) IDenke ik aen dien Baron, enzijn'bedriegerij!... (Met meer bedaerdheids) aer neen, het is mijn fchuld: (Op zichzelve verjtoord) niets badd'me moeten dringen Tot all' die redewisfelingen. (Met fchroomvalligheid) En word' ... (hi erin ligt nog voor mij het grootst ge- vaer) Mijn Man den handel eens ontwaer ... (Tot zichzelve keerende, en geruster) leen, wat mij overkome, ik draegmïjn lot geduldig: Genoeg, ik ken mijzelve onfchuldig ... ilBelijde ik hem ... (In een"1 nieuwen tweeflrijd) Dit zou nog erger dwaesheid zijn? Hij zal de waerheid niet gelooven: |En zekerlijk de zaek heeft al te weinig fchijn, (Ge-  1% DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; (Geheel herfleldi) Weg! weg! wat vreeze ik? Moed koomtallekwaedX\ boven Ik ben begonnen, vare ik voort... Daer is hij... Houdenwe ons gelijk het dan behoort/.. (Zij treedt langzaem naer de andere zijde van het TooneeQ TWEEDE TOONEEL. Sock, Odille. Sock, met den rug naer het Tooneel uitkomende. Hij heeft een paer goudlakenfche fchoenen, en gouddraeds lint, in de hand. Hij fpreekt tot Lieden, tusfchen de fc her men. Ja, ja, mijn Jongens, best: ik durfu Werkers noemen De Juffer, dieze dragen moet, Ben ik verzekerd, zalze roemen. « 'Gij zult ook drinken, Maets, Haeltbier, opftaend' voel Zij zijn ook al omboord ? Welzoo! mijn Knechts ziji beste. .. (Hs.  BOERTIG B LIJ SPEL. 79 (Hij houdt Odille ftaende, neemt haer bij de hand , en zegt , zonder onvriendelijkh eid.) lijn Vrouwtje, zie'k u dan nog eens, ten langen leste? Zeg mij, waer zijt gij toch den ganfchen ciag geweest? Ik was voor mijne Odille in waerheid al bevreesd, [oom, zit daer neêr, en vergezel me nu een poosje: 'k Heb heerlijk werk voor u: ziedaer; houd vast, mijn Kind; (Hij geeft haer de fchoenen en linten) Gij ziet die fchoenen en dit lint ? 'looi dit inéén, en maekme op ijderfchoentje een roosje. Odille, zich aen de andere zijdt der tafel nederzettende. Een roosje ? \ Sock. Ja; en, Lieffte, een weinigje gezwind. Odille, ter zijde. Aen zal het moeten doen, om vragen voortekomen. Sock. Zijn u die muilen van van morgen wel betaeld? (Hij zet zich ook neder, en fnijdt ander zverkf op een planken bord, dat hij op zijne knieën houdt)  80 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Odille, aen de fchoenen werkende, met de oogen neêrgejlagen. Neen. Sock. 'tZal dan noodig zijn, dat gij 'er 't geld vooj hadrJ (Haer aenziende.) Ei zie, hoe zit gij zoo te dutten en te droomen? Gij zijt van daeg niet in uw'fchik: Ik wed datge u niet half zoo goed vermaek te als ik. Odille, zonder hem aentezieh. 'tKan zijn; ik fchep ook in een beuzling geen behagen. S o c ic. Te droes! het was geen beuzling, neen! Hoorflechts ... Maer weet gij ook,ait moest ik eerst cent vrageiv Waer Hans is, dat hij op den winkel niet verfcheen ? Odille. Hij nam... Sock. Wat?... Odille. Daer gij hem fchier fiaeht en dag liet iloveni Misfchien—weleindlijkdienst... Sock  BOERTIG BLIJSPEL. 81 Sock. Wel eindlijk dienst? Loop heen: Dan wil ik vrij wat eer gelooven, j Dat hij van u, Madam, weêr kwelling heeft geleên ... ! n denkt gij ditvan hem? Wel, dan ken ik hem nader, i Jé! hij is zoo flim! Odille, ter zijde. Omtrent gelijk zijn Vader! Sock. Hoor doe uw werk flechts mooi i het wordt van u gewacht. 't Zijn fchoenen, minder voor't gebruik dan voor de pracht. En wist gij eens voor wie zij waren; i wist gij dan daerbij de klucht, mij wedervaren. Zeisraer: nooit kunt gij raên wat mij bejegend is. Odille, met den ellebeog op tafel leunende, ter zijde. Gij Jegens mij, nog vrij wat minder, naer ik gis. Sock. 'atfcheeltutoch? Odille. *k Heb pijn in't hoofd. F Sock,  U DE GOUDIïAKEMSfm SCHOENEN; Sock,; . y, Dronkt gij van morgei Geen koffij dan?.. . ..^ , .>, •• Odille, grim/hgchènde* o Ja! ' ' ,. I S' o c Kt Wat hebt gij dan voor zorgen?? ' ' Mae'Hüister eens naer mij; ik wed i■ "' Dat ik uw ongemak.verzett'. Gij wuert van ochtend niet lang uit, 'k had pas ontbeten 3 , Of een Dragonderöfficier Ontbood mijyid^gr een' Knecht, ten eerfie aen zjÉ kwaniéB 'k Moetlagchen :;j4smocst daer aen een Dame L boenen f ■■■■■ -/f -h-if^v- meten.1 ({Jij lacht, en ftaet op) o, Mijne.Odille, 't was een zonderling gevai! Hoe aertig zat zij in dien hoek. je koekeloeren! 11 Zij zweeg, en durfde zich ter naeuwernood verroeren) ZdbSngfïrgfchuildeze, in een kamertje, zóó fmalI (Hij vertoont drie vingers naestèèn) Odille. En hield zij zich zoo ful? •Sock  BOE R TIG B L IJ SPEL. 83 fcf|.«' ' 'Sock. Geloof mij, a's een muisje. f ■ Begrijp het eens, een Burgervrouw lij een' Drago der, in eeri naeuw en donker kluisje, Of daer ook iets gebeuren zou! (Ter zijde) lijn arme onnoozie Broêr, ik moet uw lot beklagen! len deed u daer een kroontje in dat vertrekje dragen. (Tegen Odille) Doch waerom lacht gij ook niet eens? In ernst, het was iets ongemeens, J loo als het toeging met het meten van die fchoenen. (Hij lacht overluid, en Odille heeft moeite, | om zich mede van Ligchen te onthouden) \ 7at Vrouw, niet waer? die zich zoo achterbaks laet zoenen!... Om deze narrepoetferij (enk ik nog lang mijn hart met lagchen optehalen. Welaen! lach dan ook eens met mij. Odille, ter zijde. C zou het doen, maer 't ligt daer la te duur betalen. (Overluid) Hoor, Man, 'k verwonder mij wel zeer, F a Hoe  84 DJ3 GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Hoe gij u tot een daed, die elk zou moeten laken, Ook dus gebruiken laet. Sock. Ik mag mij, voor een'keer,' "Wel eensjes met een grap vermaken. Odille. 't Is edelmoedig zijn, noch medelijden voêh , Om zulks ten koste van zijn' evenmensen te doen. Sock* Dat fcheelt mij niet. Wie volgt altijd die zcdewetieh? Heel,weinig zijn'er, zoo 'k geloof, die daer op letten, i Doch 't mooifteis, dat de Vrouw, wieikde fchoenen mati Mij onbekend is. Odille, hem met een listig oog aenziendt. Ei! —— en wie vertelt gij dat? Sock. Aen u. Ik wil mij laten hangen, Zoo ikze heb gezien: ik gav' de ontvangen fom, Dat ik haer kennen mogt'. Odil  BOERTIG BLIJSPEL. 85 Odille, boertende. Dan hebtge geld ontvangen, Voor't houden van 't geheim? Sock. 't Geheim ?... Wat zijtge dom! c Mogt van het heele lijf niets dan haer' voet befchou- wen: 1 Dien ftak zij onder door de fpleet van een gordijn: luer zelf, la, la, moest zij zich digt verborgen houên. Dit gaf mij kwellingen, die nog niet over zijn. Odille. Het moet dan wel een uitgelezen En zeer bekoorlijk voetje wezen, 't Welk u zulk een verlangen geeft, Om haer te kennen, die het heeft. Sock. Jewis: op zulk een, als het uwe, is roem te dragen ; Maer, mijne Odille lief, zoo gij 't niet kwalijk neemt, Het hare zou mij meer behagen. Odille, ter zijde. 'k Ben nijdig! ... Alles heeft meerfchoonheid, is het vreemd. Verkregen goed, dat eerst zulk eene moeite baerde, F 3 Om  gó" DE GDUDLAKENSCHE SCHOENEN; Om zijn bezit, verliest zelfs door 't bezit, sij.i waerde: Ziedaer 't gebrek van eigendom. (Zij keert hem den rug toe, befte/uiig aen de fchoenen voortwerkende.) Sock. Hoe! moeit udat?Zijt gijjaloersch ?En draeitgeuojB Nu, nu, wij zullen daervan zwijgen: 'kGeef u gelijk. En ook, gewis, 'k Geloof niet dat die Vrouw heel veel bijzonders isi O d i l l b. Dit zeg ik niet: 'k weet haer geen misdaên aentctijgen.' Sock. Verdedigt gijzenu, een Juffer van diefoort? Odille, zich hervattende. 'k Verfchoon haer niet geheel: doch uit geen ena woorfl Het welk ik u heb hooren fpreken, .I,sme eenigzins haer fchuld gebleken. S ó c k , met drift. Niet ...? EiJ ... Enwaerom dan bleefze achter dij gordijn! o ! *t Was wel overlegi! Zij hadden fkemgefpannen ... \ (Hij gaet weder aen werk.) O d i l  .BOERTIG SLIJ SP EL. 8* ( Odille, \m Dit is 't karakter van de mannen! iJarerftond verdenkenze ons, hoe fclmldcloos wij zijn. Kek doet waerfchijniijkheid, in plaets van klare blijken, Ihuu over vrouwen ftraks het wreedfte vonnis firijken, I 't Geen een regtvaerdig noch verftandig regter doet. iHet minst vermoeden op de deugd der kuifchefchoonen Man niet dan haer verdiende en zedige inborst hconen, I Terwijl het Woesten hact voor zachte liefde voedt. ÏEen vrouw, hoe ecrlijkzc ook met mannen moog' ver- keeren, Kleeftligteen fchandvlek acn: zijkan zich niet verweren. Geheel onwillig ziet zij zich " Soms in omftandighcên gewikkeld , Wr.erbij hare eer verliest j cn, door die 'cer gëprikkel-1, J Blijft acn de onnoozelc niets anders ovcri;:, Dan dat, hoe gaerne zij 't geheim wilde cpenl.'.ren, ■jjdit zorgvuldig bij zichzelve blijv' bewarén .. (Odille wordt zeer verlegen ; dewijl Soek haer fiérk aenzieti) Sock.. <,r Wat zwaeit dat kopje u om en weêrpm, als gij - "-, , Met uw waerfehijnlijkhèM en uw^kiaeri lijkhjl .eid? ■ .r^-^iiVëi^gtfèiöt'ér'-'ver-mteè'kcp/.cn ... • Ee.i mooije D-me, bij een" Q&eicr alleen , 1 v , En  88 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; En, fchoon getrouwd, met dien Dragonder zoo ge-: meen Dat zijnent haer de maet van fchoenen wordt genomen ,i 't Geen zij, wel wetende hoe min haer dit betaemt, Zichongezien laet doen.omdatze er zich voorfchaemt,; Waerfchijnlijk, en zoo evenredig Klaerblijklijk ook, is zulk een Vrouwtje... (Met eene uitroeping.') uitftekend zedig!: (Op eert ernftigen toon) 'k Stel uw verfland op hoogen prijs; Maer wilt gij 't mij, Odille, als gansch vol maekt zien eeren Loop naer haer'Man, en maek aen hem uw rednen wijs. Odille, ter zijde. 'k Behoev' mij dan flechts omtekeeren. S o c k. Neen, Kind, wij zijn van gistren niet, En weten wel wat om de hoekjes al gefchiedt. Maer wien zie ik zich herwaerds reppen? Odille, ter zijde. HetisMichiel...Numagik cindlijk adem fcheppen. (Zij ftaet op) DER-  BOERTIG BLIJSPEL. 89 DERDE TOONEEL. Sock, Odille, Michiel. Sock \j w Dienaer, Heer Michiel: hoe liept gij daer zoo drok? Michiel. , 'k JJen de Onderdanigfte van u en Jufvrouw Sock. (Zij groeten elkander) [k haestte mij, om haer mijn compliment te maken. Sock. De fchoenen zijn reeds klaer: 'k brengze aenflonds aen uw'Heer. Michiel. Neen, hij is uitgegaen: en hier wacht ik hem weêr. Sock. Zoo! zoo! dan ging hij uit om militaire zaken ? Michiel. Om met uw koopmanfchap van laerzen klaer te raken : En daerom koomt mijn Meester hier. Sock. / IHij is een nobel Officier. Fs Ml-  ,

k Wed dat mij Jufvrouw Sock wclligt niet meer zal kei Odille, onthutst. Ik?... Neen... s Michiel, haer een' wenk gevende, om j haer gerust te /teilen» Toch hebben wij malkandren meer geziere Sock, met driftige nieuwsgierigheid. 1 Waer? Michiel. Wel, teSrraetsburg, waer wij faem, alsjofijj . , Lil Ter berber.': waren. in Den I^aen met zeven hennen. ■Mijnheer hiel Vade r ,-e-lf bragt haer gewoonlijk meè Zijn vrjendfehap wilde wel .gehengen, Dat zij daer, meer dan eens, een dansje met mij dcê . ! O d i l ld, zich bedenkende. t Ts waer; ik kan 'iet mij nu ook te binnen brengen, j r>r i c h i e l. ■'■Men (treed 'er altoos om 't genot Van haer de hand te mogen lierxn;  BOERTIG BLIJSPEL. 91 lèa elke jongen, \vi en deze eer en gunst gefchiedden, l'Had in alP de anderen benijders van zijn lot. Sock. Zoo! nu doorgrond ik zekre reden... (Tegen Michiel.) Dan bragt gij bij uw'Heer mij 1 tweede huwlijk uit? (Ter zijde.) Ik weet niet, die Michiel fchijnt mij een regte Guit. Michiel. ; o! Wat bevalliglieên ! Wat losheid in haer leden! Welk eene vlugheid in haer' dans! Welke afgerichtheid in het meten van haer fehreden!... Hare allemandes, Goön! ... diedanfle zij met glans. (Tegen Odille.) Nu, Jufvrouw Sock, ïrjd en uw Man het will' geioogen, Dan fpringen wij nog eens in 'trond. Odille, met ongedwongenheid. Ik denk, hij zal 't wel lijden mogen. ■ S o c 1:. Welüen, begin dan flechts terftond. Ik had'er zeker wel wat tegen; Doch nu laet ik het toe, van oudekennis wegen.  92 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; (Michiel begint zijne hielen te bewegen, naer de muzijk van het orchest: vervolgens neemt hij Odille bij de hand, en do. t haer met zich danfen. Hij zingt kwanswijs de volgende aria ; en zoo dikwijs, als hij, in het wenden, Sock den rug toekeert, geeft hij Odille oogwenken , om haer te doen ver[} aen, dat hij tot haer zingt) Roosje, jeugdig Herderskind. Dat met mij d?n dans bemint. Toon u welgemoed en blij: Dans met mij. Wél begon het herders/pel: 't Eindigt ongetwijffeld wél: Toon u blij en welgemoed; 't Spel gaet goed. >_--~. s , >-n * * * fpees verlegen noch beducht; Roosje, '1 is alleen een klucht» Toon u welgemoed en blij: Dans met mij. Damon handelt u opregt: Luister naer het geen hij zegt. Toon u blij en welgemoed; '/ Spel gaet goed.  BOERTIG BLIJSPEL. 9ï j (Hij laet Odille eert hoogen fprong doen. met haer onder de ellebogen opteltgten: hij duwt haer eett weinig acnteröier, en poogtze, in 't omdraeijen, te omhelzen) Jij zulk een dansje voegt een lekker minneküschje. Sock, hem wederhoudende. Zacht, zacht, Sinjeur; 'kben met die pasten niet gediend... Wij zijn niet meerteStraetsburg, Vriend. Michiel. Werfchoonme, Sock; het was alleen een vléeschlijklustje. J 'k Bekén, ik zuig volmaektden aertmijns Meesters in: I 't Is om de danferes, dat ik den dans bemin. Sock. jüw'Meestero! die kan zich overal naer fchikken. {Aen 't oor van Michiel) Bij voorbeeld ... denktge 'er nog wel om ? 1 Die Dame... in'thoekje ...Jé! wat zatze ftil en Mom! M i c h iel, grimlagchende. Te droes! ...uw Vrouw! ...Zwijg (lil... gij mogtde zaek verklikken — Daer is Mijnheer ... VüER-  94. DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; VIERDE TOONEEL. De Baron, Sock, Odille, Michiel. S o ck, den Baron ontwaer wordende, tegen Odille* N u, Wijf, loop weg; laet ons alleena (Odille vertrekt, met langzame fchreden, na den Baron gegroet te hebben) VIJFDE TOONEEL. De Baron, Sock, Michiel. De Baron. jOat isniet vriendlijk,Sock: Huurt gij uweEgaê heenl Sock. Mijnheer, de vrouwen hebben ooren; En 't dient haer niet datze alles hooren. Ziehier dan eindelijk de fchoenen, op zijn minst Zoo mooi gemaekt, als één die uit zijn hand zal geven.; De Baron. Laet zienl...'k Befpeurhet al: men arbeidtom de winst. Hel  JS O E RT 1G B LIJ S P E L. 93 [ Het werk moet aen een'kant: hoe-'t zij, dat i s om't even. j jrfift, Sock. IJ Zoo 't werk u niet bchacgt, of niet in order is , - ' 1 Dan is het uwe fcbuld, gewis ; laddc ik MevrouwgezierijVan 't hooit' tot aen de voeten, )e fchoenen hadden net naer 'taenzigt wezen moeten. De Baron., apaen' o;iverfcjii!ï,gen toon. Welnu ? wat zwarigheid, waer' zij door u gezie.i ? Sock, met drift. Wat zwarigheid, zejt j,ij? Koomacn,. 'tkan nog »e- fchieu. De Baron. ' ■ • *■ 't Is mij de moeite niet mi qr.waer.lig: Die Jufvrouw heeft een' zekren (chroom. Sock. Jen1 fchroom? Wat fchroom? De Baron. Ze is voor de mannen wat ". ijlvaerdig. Ik fchaf haer af: dit is 't geen ik u zeggen kocm. Sock, met een' zucht. (Ml wel! daer fchrik ik van. Een Paer', als twee Getrouwden \ >j t't Is jammer! Au ,-• • D «  o6 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron. Ja, mijn Vriend, 'k leg met haer overhoop; Dus, onze koop is uit. Sock, met ontroering. Hoe? onze laerzekoop? De Baron. Die zal wel doorgaen;maer uw fchoenen kunt gij houden Sock. Dathoopik niet! ze zijn mij deugdelijk befteld: En ook, ik ben alreê Bezitter van het geld. De Baron. Datkuntge mij ligt wedergeven. Sock. Dit doe 'k niet; 't is mijn geld: de fchoenen zijn uw góeo En eigendom , waermeê gij naer uw'zin kunt leven. De Baron. 'Er is wet de eene of de andre, -aen wie gijze overdoet Enookis'tbestdezaek 1.1 *tvtlendlijke aftemaken. Biedze iemand voor een prijsje; ik wed, ze gaen we heer Sock. En wie? ^  BOERTIG BLIJ SPEL,. 97 De Baron. o! Deze of geene: al waer' het dan aen een ■Der lievertjes, waervan wij heden morgen fpraken. Sock. 'kBedankuwel: gecfgijze,indienge'erlustinfchept, 1 Voor prijsjes weg: 'k ben met die geefzucht niet behebt. Maer wacht,ik weet al wat: zetze inuwkas met fchoenen. De Baron. Neen, Sock, al, wat het beeld dier Wreede aen mij vertoont , 1 Moet uit mijn oog; 't moet weg : niets blijft daervan verfchoond. Sock, Michiel ter zijde trekkende. Kunt gij die Twee niet weer verzoenen ? Michiel. Wie, ik? S o c k. Ja! toe, Michiel, breng 't in de beste vouw. (Michiel lacht) De Baron. Hebt gij geen Dochter, Sock? Of geef hen aen uw Vrouw: ... ' Best: aen uw Vrouw; die zultge 'er zeker meê behagen. G S o c k,  98 DE GO UDL AKEN SC HE SCHOENEN; Sock. Mijn Vrouw, Mijnheer, zou dieze dragen? De Vrouw eens Mans van mijn emplooi? De Baron. Baes Sock, gij weet, voorëerst, de fexe is gaerne mooi: Hetisderjuffren ook gegund zich optefieren: Dit was van ouden tijd haer'trant. Voorts zijt gij van het corps der burgeröfficieren, 'tGeen meê wat zegt: en, Vriend, koom eens in 'i Franfche land Daerzultge een meenigte van vrouwen, Met de uwe in rang gelijk, befchouwen, Niet enkel fraei gefchoeid, maer met vrij rijker' zwier: Dan de eerfte danferes der opera alhier. Sock, grimlagchende. Verblind! is daerömftreeksch het vrouwvolk zoo hooi vaerdig Maer zou het waer zijn ? De Baron. Wis: vraeg't aen mijn'Knech Miclüei Sock. Michiel, is'twaer? M .  BOERTIG BLIJSPEL, » Michiel. Waer? Bij je ziel! Men acht geen dame aldaer opftraet ce.i groetnis waer- dig, Heeft zij geen zilver- of goudftoffen fchoenen aen, Almoetze'er, linksch en regtsch, door dik en dun moê gaen. Sock. Eeneenkle.' Michiel. Eene enkle, ja , zoo enkel als de wespen, Diege in een' warmen zomer ziet: En ftrik of roos of franje is nog elks gading niet: Ik heb 'er zelfs gezien met diamanten gespen. Sock. Wat zegtge ? En vrouwen van den ftaet. Gelijk de Mijne? Michiel. Vriend, nog.wel van minder' graed, Sock. Dat moet een drieftal zijn, die zulk een winstkan geven! Met diamanten gespen, hé! Michiel, op een koele wijs. 't Is juist geen diamant van een ultheemfche reê, G a Maei  löo DE GOUDLAKENSCIIE SCHOENEN; Maer zoo als 't aen den kant des Rhijnftroomsvalt, Sock, ter zijde. Ook eveni Om gespen van ditfiag heeft mij mijn Vrouw gevraegel, Hoe netjes weet zij wat haer foort in Frankrijk draegtl De Baron. De Franfche jufferfchap is keurig op haer fchoeifel: Ze is in 't geheel voor zwier en rijke kleederdragt; Dan, aen haer beentjes, Goón! daer heerscht de rcgte pracht! Sock. Die eigen jufferfchap is een verflindend broeifel. Michiel. Lands wijs lands eer! Sock. 'k Houd van die eer noch van die wijsi De Baron. Vooral de fchoonen van Parijs Zijn overzwierig op het fchoeijen van haer voeten. Gij moetze op paeschtijd eens ontmoeten, Dan wordt men blind van't zien; en't hoofd draeit.door den drom Van all' de mooije voetjes, om. Sock.  BOERT 10 BLIJSPEL, t Sock. 'tMoet fierlljkftaenj doch al dit fchitteren en prijken Zal zeker meer aen 'toog dan acn de beurs gelijken. De Baron. Hoor, Sockje, ik merk aen u, ik zeg het u beleefd, Dat u de gierigheid een weinig onderheeft. Sock. Mijnheer, ik wil het wel gelooven : Men ziet zich, dag aen dag, van geld en goed berooven : Het oorlog maekt daerbij ook alles even duur. De Baron. 'k Begreep al waer'tufchortte, Buur. Nu geen verfchooning meer: gij zult aen uwe Gade Ditkleen gefchenkje doen, of 't is u groote fchade. Ik fta 'er op. Sock, zacht tegen Michiel. 'tls dwang van uwen Heer, niet waer? Michiel, zacht tegen Sock. Ja, Sock, gij weet, hij is watraer, G 3 Sock,  DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN'; Sock, tegen den Baron. Gijfpreektalopdenduur vanze aen mijn Vrouw te fcben«i ken;i Maer pasfen zij haer wel? Hier moet gij ook om denken.i De Baron. Dat is iets anders. Sock, zijtf maetftók uit den zak halende. Naer den uiterlijken fchijn Acht ikze voor haer' voet wat vol en kleen te zijn. Ik moet het eens bezien, (Hij neemt en meet een der fchoenen, en laet plotfelings bei zijne armen vallen.) Wel! of't zoo wezen wille, Ik mat en maekteze waerachtig voor Odille! M i c h iel, ter zijde. Ziedaer een zonderling figuurtje van een lijf! Sock. Wel'aen, de fchoenen zijn voor't Wijf! Omonzekoopmanfchap zal ik 'er toe befluiten: Doch hoor, Mijnheer Baron, de dukatonnen buiten. De Baron. Die blijven voor den wijnkoop. Sock.'  BOERTIG BLIJSPEL. 103 Sock. Puik! Dan hebbenwe ook iets voor 't gebruik. "Wij zij"n net»voor 200 ver' dan eens met onze zaken; Maer nu de laerzen: 't paer daervan kan ik geen'duit Beneden twee dukaten maken; En dan verzoek ik u nog eenige voorüit: Gij weet, voor'tleêr... De Baron. Ziedaer een rolletje lou'izen i Daer zijn 'er vijfentwintig in. Sock. o! De edle koopmanfchap geeft aengenaem gewin! (Ter zijde) 'k Wou zulk een' Klant niet graeg verliezen! (Tegen den Baron.) Nu nog een fchriftelijk bewijsje ... De Baron, met verheffing van toon. En wat dan meer' 'k Gaf u mijn woord: gij hebthetuwe aen mij gefchonken, Daer is mijn hand'er bij. (Zij geven malkanderen de handi) G 4 Sock.  ï04 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Sock. Daer is de mijne weêr, Als eerlijke Officiers. Nu is de zaek volklonkenj De Baron. Zij is volklonken, ja, mits onder één beding, (Hij wijst op da goudlakenfche fchoenen) Sock. Wel immers daerümtrent hebt gij verzekering. (Hij trekt hem ter zijde) Terwijlze nu zoo net aen mijne Odille pasfen, Wilde ik haer onverwacht met dit gefchenk verrasfchen \ Ik weet, zij is nog al op zoo iets moois gefteld: Wilt gij aen uwen Knecht Michiel dus wel verbieden, Dat hij haer ooit of ooit iets van de fchoenen meld'. De Baron, heengaende. Ja, uw begeerte zal gefchiedea. Sock. Makeik 'erftaet op? De Baron. Wees gerust. Tot weerziens, Sock. (Hij vertrekt) Sock,  BOERTIG BL IJ SPEL. lOS Sock,. hen uitgelei doende, en Michiel, die zijn' Meester volgen wil, bij den rok grijpende. Mijn waerde Vriend Michiel, ik vat u bij den rok: Ei, zeg mij ecns,wie was die Schoonheid van van morgen? 'k Bedien', ontdekt gij 't mij, u 't ganfche jaer voor niet Michiel. Ho! ho! mijn beste Maet, daer zal ik wel voor zorgen. DU zwijsre ik, fchoon gijme ook uw' ganfehen winkel biedt. k Verzekeru alleen, 't was deEerlijkfte aller vrouwen, Sock, in gelach uitberftende. 'tWas deEerlijkfte! ha! ha! Michiel, Gij kunt 'er op vertrouwen. Sock. Zezijn in onmin: kan 'tnukwaed, dat gij't mij zegt? Michiel. Ze is al te brave Vrouw, en ik te brave Knecht... Meen, Sock! (Hij loopt met haest hens) ...t V G 5 ZES*  ioö DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; ZESDE TOONEEL. Sock, alleen. Ja, eerlijk, als de meeste wezen zullen! Zoo Heer! zoo Knecht! Het zijn twee handen op éér, buik, Zij vongen famen 't vischje, en houden 't in de fuik, Om, als'thun lust, 'er met hun beiden aen te fmullen. 'k Bekén, zij overleggen 't fijn: Ik zou wel wenfchen meê van hun partij te zijn ... Ha! Jufvrouw Sock. ZEVENDE TOONEEL. Sock, Odille. S o 6 k. jOat is van pas, koom hier, mijn Vrouwtje al Ik bemin u zoo! Treed nader, lekker Boutje. Odille. 'k Bemin u ook, mijn echte Man. S o c k. 'kMinu zoo teer, zoo teer, als ik u minnen kan. O d i i  BOERTIG BLIJ SP El* 107 O D i h h x. Zoo min ik u weêrom: 't is niet meer dan behoorlijk. Sock. Ik kan't niet uiten, Kind, hoemij uw fchoonheid grieft. Odille. Gij zijt van daeg dan wel verliefd. Sock. 'k Vind u van daeg ook heel bekoorlijk. Odille. Ik ben niet anders dan altijd. Sock. Ei! ei! ge weet dat gij altoos bekoorlijk zijt. Odille. Welk een verandering! ik ben 'er van bewogen. Sock. Ziet gij die fchoentjes voor uwe oogen? Odille, blozends. Ik zieze, ja. Sock.  io8 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Sock. Behagenze u ? Odille. Weerom ? Sock.Behagenze u, vraeg ik ? O d i l l b. Och ja !■— Welnu f Sock. Welnu, dan zijnze aen u gefchonken. Odille. Aen mij? Sock. Aen u, mijn Lief! Odille. Wat zou ik daer meê doem Sock. Meê aen uw lieve voetjes pronken. Odille. o! Dat is boven mijn fatfoen! Sock. 't Doet niet. Neemze aen. 0 d i l«;  BOERTIG BLIJ SP'EL. icq Ik zou'niet mogen. Sock. Toe, Vrouwtje, ikbidhctu,neemzeaen. Odille, ter zijde. Ik kan niet meer! S o c k. Wil mij niet langer tegenftaeri. Odille. [k moet wel: 'k zeg nog eens, 'k zou mij te zeer verhoo- gen: Nog gistren hebt gij... S o c k, Ik had gistren ongelijk. Odille, terzijde. j|kBemerk hetklaer: dia trek is dcor Piécourtverzonnen. i Ik ben de fchoenen kwijt, zoo ik de vlag niet ftrijk'. Toch durf ik niet!... Sock, ter zijde. Helaes! wat met Piécourt begonnen, U Als zijze weigren blijv'! Ik weet vólftrekt geen' raed. (Tegen Odille) U Odille, neemze. Odil-  lio DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Odille. Neen! Sock. Foei, datge mij verfmaedt. 'k Wilde u met dit gefchenk verrasfchen. Odille. Herinner u alleen uwe eerstgevoerde tael. Sock. Ik heb mij fints bedacht: 'k herroep het altemael. Odille, boenende. Ga heen! Sock. Wie weet hoe liefze u ftaen, en hoeze u pasfen Odille: 't Kan zijn. Sock, met vriendüjkheid. Ontvangze, zoete Gaê. Odille, grimlagchends. Ik zeg u, neen. Sock, op denzelfden toon. Ik zeg u, ja. O D I :  BOERTIG BLIJSPEL. lil Odille. ijfcVoel nu de nuttigheid van nederig te wezen. Sock. I Begeertge dan, dat ik voor uwe voeten vall'? Odille. Wel neen ik, Sock. • Laetge u dus door mijn gevlei belezen ? Odille. < Ook niet. Sock. Watwiltgedan,datik beginnen zal? Odille, ikfmeek, laetu bewegen. Odille. 1 Ik kan, ik mag't niet doen! Sock, geknield. Ik werp mij aen uwknien: Gij wilt volftrekt nu wreedheid plegen, 'k Verneder mij, omze u dan knielende aentebiên. Zult gij mij eindelijk verhooren ? Och! neem defchoentjes aen; zie, hoe uw Man u vleit! )aerzijnze... Odil-  i« DE-GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Odille, minzaem. 't Is re veel: 'k voel mij door u bekoren! Mijn Gade, gij verdient all' mijne teederheid. Neen, 'k weiger ben niet meer: 'k ontvangze van u hander Gelijk twee ware liefdepanden. (Zij drukt hem de hand, en neemt de fchoenen aen) Sock, een1 zwaren zucht lozende. Gelukkig, eindelijk'. O d i l l e, ter zijde lage kende. Gewis, hij is toch goed! Sock. Welaen, mijn Waerde, paszc nu eens aen uw' voet En laet 'er verder geen gefchil meer over wezen. Zijn zij niet netjes van fatfoen ? Odille, met bevalligheid. o Keurig! Sock. 'k Heb 'er ook mijn Jongens voor geprezen. (Jeedeiiijk) Zal ikze u pasfen, Kind ? Odille, op dezelfde wijs. Ik zal het zelf wel doen.- A~TÏ|  BOERTIG B LIJ SP E L. nf ■AGTSTE TOONEEL. Sock, alken, tyV'aerachtig, 'k was benaeuwd, dat zijze weigren zoude, Dees' keer den kwaedften trek, dien zij mij fpelen kon: 't Is gansch geen fpoiten met dien lastigen Baron. Maer of ik mij ook dapper houde, I Dat ik dien veldflag winn': bij is een heele held , Die vrouwen naer zijn pijpen fielt: (Op een boertige wijs) Ifa, ja, zij hebben op de mans al veel vermogen! Daer fchuilt wat kragts in 't olijk paer Dier hsrtediefjes, haer twee oogen : Zij ftelen , en men wordt den diefftal niet gewaer. (Ernftiger) Een vrouw behoeft, om te overheeren, Alleen te willen en begeren: Wij zijn terftond in hare magt. Waerin beftaet dan toch die zpnderlinge kragt, Waerdoor de fchoonen ons, op 't eerftezien, ontvonken? Een enkel lachje, één van haer lonken , En wij zijn flaven van dit tooverend gedacht. H NB-  jI4 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; NEGENDE TOONEEL. Sock, Hans, halfdronken. Sock. ^00, Ligtvink, zijtge daer? Hans. Ja, Vaêr, daer is jou Zeuntje Sock. Waer koorat dat nu van daen ? Hans. Ho! ho'. datkunt gij ziei Sock. Gij zijt een fchoone Gast! Hans. Al wcêr het ouwe deuntjft Sock. Waervan maekt gij die fier? Hans Van geld, dat ik verdieiïl (Hij klopt met de hand op zijn' zak, waerin geld rammelt) Soci  BOERTIG B E IJS PEL. lis Sock. Van geld, dat gij verdient! — Verdientgij geld? Hans. Geen wonde*. Sock. Bij wien ? Hans. Bij mijn' Kaptein. Sock. Wat zijtge dan? Hans. Dragonder. Sock. Rampzalige! is liet waer? Zijt gij'er toe verleid? Uw Moeder heeft mij dus de waerheid wel gezeici. Hans. Dat konze ligt; daer mij hare eigen oogen zagen. Sock, verivonderd. U zagen?... Waer? Hans. Ei! ei I als of gij 't ook nietwist! Sock, met drift. Waer dan? Hans Zondt gij haer niet van morgen, met een list5 Om t bij mijn' Officier, voor mij ontflag te vragen?. -. H a Sockj  tlp DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN», Sock. Bij uwen Officier? Hans. Ja, bij mijn' Officier! Verblind! at ging ik aen den zwier t Al ziet gij Hans ruim half befchonken, Hij is, morbleu, nog niet heel dronken. Sock, in eene achterdochtige houding. En kent gij zijnen naem ? H a n ;. Ja, op mijn' duim. Hij heet... Laet zien ... hij heet... kijk! kijk: ... Ik zweer dat ik' het weet: Hij heetPié... Pié... Sock, driftig. Piécourt? Hans. Piécourt! Piécourt .'net dei eigen Sock, in woede. ■ Piécourt! Hans. Hoe fchijnt gü zoo vergramd? 't Is of u vuur uit de oogen vlamt. Uw  BOERTIG BLIJSPEL., ïïp 'Uw boos gezigt zietme aen, of 't mij den dond wou dreigen! Sock. Is dat uw Officier? Hans. 'k Zeg ja: zoo gij hem kent, Hij is een koning van een' Vent. S o c k. \Vathooreik? Is het waer?... Odille!... Hemel! pleegde... Hans. Ik zweer bij kris en kras, 't is waer, zoo waer zelfs, ja , Als ik vier volle vlesfchen leegde, En nog vier andre leêgen ga! (Hij wil heengaen) Sock, hem tegenhoudende. Blijf! ... Goön! ik ben ontëerd, verraden en gefchon- den! ... (Luidkeels) Odille! Odille! (Hij flampt met den voet) Hans. Ik heb daer mooi wat uitgebragt! H 3 Sock.  n« DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Sock. Eerlooze! nu kan ik begrijpen en doorgronden, Waerom gij voor die Vrouw zoo pleiten moest . maer wacht .. i TIENDE TOONEEL. Sock, Odille, Hans. (Odille koomt, vol angst, op het Tooneel; en i terwijl haer Man vergramde blikken op haer Jlaet, ijlt zij aen, en werpt zich voor hem op de kniè'n, willende, doch kunnende niet Jprekeni) Sock, in een hevigvertoornde gejtalte. Schijnheilige, wist gij zoo fijn uw rol te fpelen, Om, mij ten koste, in uw vervloekt vermaek te deelen Enfpraektgij daerom dus, met uw'geveinsden mond Vooreen Misdadige, die in u zelf beftond: Durft gijme op zulk een wijs ontëeren! 'kZalu, Valschaertige, dieftreken wel verleeren! 'kWeet9hoe ik u gezwind dien lust zal doen vergaen!.. (Ge  BOERTIG BLIJSPEL. 11$ (Gebaren makende van fchielijk om iets te willen lieengaen) Hans, wacht! Odille, angstvallig. Mijn Echtgenoot (Zij blijft geknield) ELFDE TOONEEL. De Vorigen, de Baron, de Brigadier, Michiel. De Baron, tot den Brigadier, op Hans wijzende. E)aerishij;pak hem aen! De Brigadier, Hans bij de borst vattende. Hier, Schiyk, hier, Hondsvod, gaet gij loopen? Hans. 'k Ging eens naer Vaêrtje en Moêrtjè toe. Sock, tegen den Baron. Mijnheer, 'k ben die bravades moê! H 4 . (Met  tfj UE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; (Met hevige gramfchap, doch half binneiïs mondsi) Drocgt gij geene uniform , ik deê 't u duur bekoopen!... De Baron. Wat is cr gaende ? Sock, terwijl Odille zachtkens oprijst, en zich eenigzins achterwaerds begeeft. Vraegt gij 'tnog? Mij eerst zoo ongemeend te vleijcn, Opdat gij, door een laeg bedrog, Mijn Gade fehandlijk zoudt verleiên. Mijn' Zoon verrpnfelen , en dan nog bovendien Mij, op de vuilfte wijs, befpotten, Om 't dubbele vermaek, misfehien , Van uittemunten in vervo.:rcn en bedotten. Acht gij'het (tukjes van foldaterij, Mijnheer, Bij mij zijn 't acrtighcèn van krijgslicn zonder eer. De Baron, tot den Brigadier, op Hans wijzende. Ik heb het u voorfpcld: waertoe hem losgelaten ? De Brigadier. Wat richt men uit met zulke onwillige foldatcn ? m  BOERTIG B L IJ S P E L. izi Hij gaf zich zelf'verlof: maer wacht, de rieten ftok... De Baron, tegen Odille, haer voorwaerds leidende. Treed toe, Mejufvrouw!... (Tegen Sock.) Hoor, verftaenwe ejkandren, Sock. Zieme acn voor wien gij wilt: het voegt aen brave lieden , Dat zij der waerheid hulde bieden. Sock. Wat zegt dit nu ? En wat moet ik hier uit vermoên? De Baron, met ijver. Dit zegt, dat ik het ook zal doen. Ik was in eenzaemheid van morgen op mijn kamer: Mijn Knecht kwam bijme, en zei, daer ftaet een jonge Vrouw Voor aen uw deur, Mijnheer: 'k beken, ter goeder trouw, Niets was mij immer aengenamer, Dan't zoet gezelfchap van de kunne, die 'k bemin, 'k Sprak aenftonds: laet de Jufvrouw in. Hij kende haer... S o c k. Die Schoft ! ... Hij kende haer? ' Hó Mr-  122 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Michiel. Ja, even;i Ik heb't u zelf gezegd. De Baron. Alsfcl-oon aen mij befehreven, I En korteling gehuwd, ei jong, bekroop mitsdien Me een lust om haer, en wel van digtehij, te zien. Zij was een deur vergist, en dacht, met goed vertrouwen,! In mij den Raedsheer, die mijn Buurman is, te aein fehouweni Michiel, een Snaek van zijn profesfie, fpoordeme hee door Zy had in hare hand een paerfatijnen muilen; Di  BOERTIG BLIJSPEL. 123 Die moesten kwanswijs voor mijn Gaê zijn: 't was nog vroeg; : Gefprek deed ons allengs verfcheiden woorden ruilen: ik vraegde haer ofze ook zoo mootje muiltjes droeg: 3ii wilde 't niet, fprakze op een' toon, die mij kon I J ftreelen: En altoos gafze mij befcheid Met zachtheid en met zedigheid : IToen viel mij in om u een kleene poets te fpelen. 'k Dacht zelf, de klucht zou aertig zijn, indien wij, zonder dat hij 't merken kon of weten, Sock aen zijne eigen Vrouw eens fchoenen lieten meten: >k Ontboodu daertoe hier, dochwaerlijk zonderfchijn Of blijk van iets, vooraf, aen uwe Vrouw te geven. Gü kwaemt: ik zei haer toen wie 'k was: zij ftond te I beven: i Voorts,ofzij wildeofniet.moestzeachterdiegordijn. Sock, met ernst. Gij zegt, zij moest? De Baron, lagchende. Zij moest; 'k d wongze om 'dr zich te bergen 0! Hoeveel moeite hadze, om dit van zich te vergen! Sock. En wistze niets van mij ? D e  ï24 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron. Geen fier voor dat gij kwacmt,t En haer de maet van die begeerde fchoentjcs naemt. Sock, een' zueht lozende. Hoorde ik in allen deele u zuivre vvaerheid fpreken! ! De Baron. Ik bid, herinner u alleen Zoo veel bedreigingen, als gij en wij haer deen; Op datze u eindelijk haer voetje toe zou Heken. Sock. 't Is waer. De Baron. Nog deed zij 't Hechts het tipie 'ervan, uit angst; Doch toen was echter dra het heele voetje uw vangst '(Sock kokermuilt, en Odille grimlacht) Al'tandre weetgc. Sock. Al 'tandre?... Och! of de Hemel 't gave: Dan achtte ik mijn' gelukftaet groot! De Baron, met welmeenendheid. Ik zweer 't u bij mijne eer, en die van uwe brave En achtingwaerdige Echtgenoot, (Ziet  BOERTIG BLIJSPEL. 125 (Zich naer Odille wendende) Wie 'k ernftig om vergeving vrage. (Odille maekt eene buiging) Michiel, knielende. En ik. Sock. Maer niemand zal 't gelooven. De Baron. o Ja toch i Van zuivreonnoozelheid vermoedt men geen bedrog» Sock. Dnnoozelheid, die een geheim den huize ontdrage .' Noem 't liever een beftaen, dat onverfehoonlijk is. De Baron. Zoo onverfehoonlijk niet, gewis, Wils, in den winkel, met de Juffertjes te ftoeijen, En, voor dit jokfpel, meer dan eene oin niet telchocijen, Sock. Wat meent gij ? Odille, tegen Sock. Zeker, uw Straetsburgfche Handelvriend Bedroog u niet zoo erg, als gij wel hadt verdiend. (Sock ziet de» Baron ft iif aen) J Dm  126 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; De Baron. Ja, Sockje, ik hielp u zoet aen't fnappen; En uwe Gade heeft u alles hooren klappen. Sock. . Scholieren, die in 't (tuk der boeverij ftudeert, (Op den Baron wijzende.) Ziet uwen Meester hier: hij is 'er in volleerd! 'k Zie wel, daer is al iets aen wederzij' misdreven: 't Is best dat wij 't malkaêr Hechts hartelijk vergeven. Odille, tegen Sock. Mij kunt gij nietme;al vergeven, lieve Man, Als enkel dat men mij wat ligt verfchalken kan. Sock. Ik wil het hopen; 't is me oneindig aengenamer, YoorZotskapdoortegaenC'tgebeurde'erwelbekwamer'J Met, boenende, aen mijne eigen Vrouw, En zonder iets daervan te weten , Een' halfgezienen voet te meten, Dan dat ik haer op grond verdenken moete, of zou. De Baron. Uw dierbreWeêrheift is van een beproefde trouw: En wees gerust, men zal van 't gauscb geval niets hoorer (Té  BOERTIG BLIJSPEL. 127. (Tegen de Anderen) 'k Beveel dat niemand van die zaek Het minfte fpreke of ruchtbaer maek'; Hij vreeze voor het lot, hem anderszins Defchoren! Hans. Ik praet of babbel nooit. Sock. Hij rammelt flechts en relt. (Tot den Baron) Nu moetge mij ook b-ts verdunnen, Dat gij dien Sctiolfert vveèr 'op vrije voeten ftelt. De Brigadier. Wij zullen wel niet anders kunnen: Zijn becnen zijn te los, om lang te blijven ftaeti. De Baron. Nu 't zij zoo; 'k zal hem dan op uw begeerte ontflaeu. Hans, huilebalkende. Neen, ik wil dienen: 'k veeg mijn gat aen 't feboenen- maken«| Odille, op een geestige wijs. Hans, blijf bij ons; gij ziet , bet oorlog is gedaett. H a n s,  DÉ GOUDLAKENSCHÈ SCHOENEN; Hans. Nu goed dan, vriendfchap, vrede en vreugd in alle zaken! (Hij geeft de hand aen Odille) De Baron. Ik voeg mijn' wensen bij dien van Hans. (7 ot Sock en Odihe) Op nieuwvercénigd Paer, omhels elkandren thans, , En laet mij vuor het andre zorgen. Sock. Graeg: 'k denk niet eens meer aen 't gebeurde van va; morgei. (Zij omhelzen elkanderen) De Baron, tot Odille, haer bij de hand nemende. Maernu , Mejufvrouw, heb ik ook een bede aen u. Odille, met vriendelijkheid. 'k Voldoeze gaeme, is 't in mijn magt, Mijnheer. De Baron. Welnu Het is niet fiechts in uw vermogen, Maer ook mijn Vriend, uw Man, zal 't met vermal gedoogen Voc  BOERTIG BLIJSPEL. 129 Voor mijn verzaemling koomtme een muiltje van u toe: 'k Wentch, dat uw lieve hand mij die vereering doe. Odille. 't Verdient niet dat gij dit met moeite zoudt verkrijgen. Sock. Mits onder't oud beding, gij weet, van ftiltez wijgen. Odille, een weinig ver/lrooid;. Ook dat men met de gift eenvoudig zich vernoeg', En geen verklaring of gefchiedfchriit daer bij voeg'. De Baron. Het kon niet anders dan vereerend voor u wezen : Doch , weêrgaêlooze Vrouw, wil geenszins daervoor vreezen. 'k Plaets in mijn kabinét het fchoeifel van uw' voet; En uwe vriendfchap prent ik diep in mijn gemoed: Dan.Waerde, ik zie,'k deel nog niet diep in uw vertrouwen. Odille, met zeer veel bevalligheids. Integendeel, Mijnheer, bewijst uw voorbeeld mij, Dat, bij erkentelijke en beuscbgeaerte vrouwen, Een Franschman, zoo befchaefd en vriendelijk als gij, Met regt, vóór alle ftervelingen, Op achting hoop magvoên, en zich in gunst kan dringen I LIED-  lSo DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN"; LIEDJE. Odille, tot den Baron. JC/en vrtcmdling acht een' Franschman eerst\ Vetjlandig na de dertig jaren; Den dart/en geest, die hem beheerscht, Begint men dan te zien bedaren, Of met gezond verftand te paren. Gijftreeji dien ouderdom vooruit, En paert reeds in uw jeugd de reden Met zinver makende aertigheden, Zoet tn 't begin , goed bij 't bejluit. Jtï 't menschdom vaert in èène fchuit. Geen fterjling is zijn lot ontwasfchen ; Elk krijgt de fchoenen, die hem pas/en. Sock,  BOERTIG BLIJSPEL. ~ I3i Sock, tot zijne Vrouis. Gij zijt mijn Wijfje; ik ben uw Man. Ik geef den hooi van huiskrakkeelen: Zij doen niets uit: niets koomt 'er van, Dan dat zij de echte liên ver deel en , En weerzijds jlechts de rust ontftelen. De vrouw verzoekt; de man ontzegt: Ziedaer 't veréénde paer aen 't kijven. Wte zal3er eindlijk bovendrijven ? Elk heeft gelijk; geen een krijgt regt: Men tiert, menfcheldt; men dreigt, men vecht; En onder al dat hasfebasfen Krijgt elk de fchoenen, die hem pasfen. De Baron. Leander, zonder eer en trouw, Zocht zijn vermaek bij andre fchoonen: Een' avond keert hij tot zijn Vrouw, Beducht van zich , door Cijpris zonen, Op de eigen wijs, te zien bekroonen. Ia Mj É  1-32 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN; Hij fluit zich in zijn jlaepfalét, En legt zich neder naest zijn' akker, Doch voor. den morgen wordt hij wakker. En vindt een' vreemden muil voor 't bed: Hem zijn dan horens opgezet. Hij moge op andre vrouwtjes krasfen, Hij krijgt de fchoenen, die hem pasjen, | De Brigadier. Een Deferteur breekt foms eert poot, Doordien hem de angst te hard doet loopen: Een Bloodaert, bang voor Hfnorrend lood, Ontvlugt de beide legerhoopen ; Doch duur moet hij zijn vrees bekoopen: Hij krijgt eert kogel in zijrt hiel. Dus, met gevaer te willen mijden, Gerakenze allebei in lijden ; Men gunt hun faem, met hart en ziel, Het lot, dat hun te beur te viel. Schoor»  BOERTIG BLIJ SP El. m Schoon in of buiten harrenasfen, Elk krijgt de fchoenen, die hem pasjen. >k Zag Lijsje onlangs: zij fcheen vol pijn. Het Kind moest door de kamer hinken; 'k Dacht dat haer muil te naeuw zou zijn: 'k Liet, haer ter hulp, mijn hand wat zinken; Maer, Gobn! wat zag ik fchoonheên blinkent Ik had mij zeiven erg vergist: Ik hielp het Meisje uit mededoogen: Zij lorikteme aen , met kwijnende oogen: Ik was verliefd eer tk het wist! 'é Bemerkte, doch te laet, de list. Ik voeldeme in twee armtjes lasfchen, En kreeg de fchoenen, die mij pasfen. Michiel, tot de Jlenfchouwers, Ik ving dit boertig Blijfpel aen ; Mijn Meester fpeelde 't uit: maer, Heer en, li Gij  134 DE GOUDLAKENSCHE SCHOENEN. Gij moet 'er meê de hand aen Jlaen, En alle trouw uw rollen leer en ; ■ V Zou anderszins zijn1 eisch ontbéren. U, zvie men gaern de voetjes meet. Kon 't u, o zachte Kunne! ftreelen, Koomt, lieve Schoonen, helpt ons fpelen: Dat elk Odilles plaets bekleed': Gij ziet, de Jchoeijels flaen gereed: Ligt vinden wij, uit zoo veel klasfen, De Jchoentjes, die uw vóetjes pa^jen. EINDE.