JUAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. üatal. bl Geschenk van Tooneelstukken , 1S4Ï.  D E EDELMOEDIGE ZOON.   D E EDELMOEDIGE ZOON , TOONEELSPEL. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK MDCCXCI.  TOONEELSPEL. 9 dat zulk een goed heer, als gy zyt, 'er om lyden moer. MATTHYS. Dat zegt niets. Kon ik myn' broeder 'er maar wyzer en beter door maken. Met belbheidenheid ondernam ik myn' vader eenige voorftellingen omtrent hem te doen; en, zeker, al wat ik zei kwam uit een oprecht broederlyk hart voort, doch aan- ftonds begon myne mama Maar ik wil haar niet bcfchuldigen; ook myn' papa niet. Myn broeder doet hen zo veel droefheid aan, dat het zeer veifchuonelyk is wanneer zy fomwyl in geen goede luim zyn. JACOB. ó Hoe weet gy alles aanftoiids in den besten plooi te fchikken ! Maar gelooft gy dat uwe mama zo zeer bedroefd is over het leven dat uw broeder leid ? Ja wel ! Hy leeft immers als een heertje naar de mode; hy is immers , in al zyn doen , welgemanierd ,galant, en dit is bet immers wat uwe mama u dageiyks vóórpreèkt. ö Dat gy eens wist, dat gy eens zaagt... I MATTHYS. Ik wil niets weten. Ik wil niets zien. Myn eenigst doel is, gehoorzaam te zyn en myn* pligt te betrachten. Hiernaar heb ik altoos getracht; en worden fomtyds myne oogmerken kwalyk uitgeduid , myne daden verdachr gehouden, dan moet ik A s ge-  io DE EDELMOEDIGE ZOON, geduld hebben, totdat de tyd en de omftandighe- l den my beier doen kennen. Als myn hart my maar niets verwyt, dan ben ik te vrede. J A CO B. Mooi! fchoon gezegd voor zulk een' jong' heer. Myn oogmerk is ook niet om kwaad te ftoken, en dat voor zulk een' korten tyd als gy hier noch by elkandcren zyt. Maar wanneer is nu eigentlyk uw vertrek, mynheer ? MATTHYS. Morgen, mogelyk van daag, vertrekt de laatfïe lichter naar boord. Ik verwacht alle oogcnblikken den fcbipper. JACOB. En dan zeilt gy zo regelrecht naar Noord.Amerika ! MATTHYS. Ja , Jacob , naar Philadelphia. J A C O B. ö Die reis, die reis! die lei! my zo mal in het hoofd. Kon uw broeder, zo wel niet als gy, daar heen vertrekken, mynheer? Hy is immers de oudfle. MATTHYS. ■ Ja, Jacob. Maar breek uw hoofd daar niei mede. Het is myn' vaders wil zo. Hy begeert het zo, tot myn best, tot myne bevordering. Over eeni-  TOONEELSPEL. 11 eenige jaren kom ik eens weder in het vaderland, U dan zal het eene dubbele blydfchap zyn.., JACOB. Ta wel, dat denk ik, zo gy dan niet al verdronken zyt. 6 Dat water, dat water! ik weet 'er van te fpreken , mynheer. Ik heb ook op zee geweest. MATTHYS. Hoe! hebt gy ook een' tocht gedaan? J ACOB. Ja wel, mynheer, van Harderwyk naar Amfterdam. MATTHYS. Anders niet! Wees gerust, myn goede Jacob. God waakt overal over zyne kinderen, zo wel op het water als oP het land. Amerika is een fchoon gewest. JACOB. God geve dat gy het 'er wel moogt hebben, mynheer! Hy make u aldaar zo gelukkig als gy verdient te zyn. Ten minste zult gy 'er zeker meer vrede en rust genieten, dan hier, in uw ouders huis. MATTHYS. Zwygen wy daarvan, Jacob. Ik dank u ondertusfchen voor uw' genegen wensch. Ik weet dat gy my al tyd- hebt bemind. JACOB. Ja, dat weet onze lieve heer. Ik heb menigmalen om u gefchreid, wanneer ik zag... MAT-  TOONEELSPEL. 23 der heeft te leeren, zyn by my geen blyken van eerbied voor zyne ouders, wier gedrag omtrent zyn' broeder hy dus ffilzwygende fchynt te veroordeelen. VAN VELSEN. Het kan wezen dat gy gelyk hebt. Ik zal ondertusfchen blyde zyn, wanneer hy eens op eene ordentelyke wyze de deur uit is. Dat dageiyks krakelen onder u , die aanhoudende twist, dat gekyf zonder einde, begint my op het laatst te vervelen, en altoos word ik 'er in betrokken , zonder dat ik fomtyds weet wie van u gelyk of ongelyk heeft. Spreek ik Matthys voor, dan heb ik u en uw' lieven Jan aan den hals. Spreek ik van den anderen kant een woordje ten beste voor Jan, dan loopt Matthys janken en pruilen, en toont duidelyk, door houding en gedrag, hoe zeer hy ons alle drie veracht. Neen, het is niet langer te verdragen. Mev. VAN VELSEN. Heb maar geduld, myn lief. Gy kunt verzekerd zyn voortaan een gerust ei) blymoedig leven te zullen leiden. Alles zal beter gaan, wanneer Matthys dit huis heeft verlaten. Jantje zal ook meerder by ons te huis blyven: want, dat het kind zo veel uitloopt, is alleen zyn' wyzen broeder toe te fchryvcn, van wien hy een' onverwinnelyken afkeer heeft. VAN VELSEN. Dat deugt niet; zo veel te meerder reden om hen van elkander af te fcheiden. Ik ben maar blyde, B 4 aat  24 DE EDELMOEDIGE ZOON, dat Matthys de voorftelling van den heer Willis zo vaardig heeft aangenomen; ik was noch al onge. rust dat hy mogt bemerken... Mev. VAN VELSEN, Wat bemerken ! Daar is hy niet film genoeg toe. Kan hy het kwalyk nemen dat men mee der werk van zyn' broeder maakt, dat men dezen het eerst tracht te verzorgen? is Jan niet de öudfle, al verfcheelt het Hechts één jaar? Moet hy zelfs net bekennen dat zyn broeder meerder begaafdheden bezit, die hem onze meerder liefde waardig maken? en, daarenboven, word hy ook niet wel bezorgd ? Eene trerTelyke uitrusting ; het vooruitzigt van by mynheer Willis zo zeer zyn fortu'n te zullen bevorderen ; zo wél geplaatst te worden, op zulke voordeelige voorwaarden... Warelyk, ik weet niet of hy 'er niet beter aan toe is, dan onze Jan, VAN VELSEN. Vrees daar niet voor, vrouw. Het is waar, ik heb alles aan Matthys op het voordeeligst voorgefteld, maar ik twyfel 'er zeer aan, of het wel zo fchoon ftaat met mynheer Willis. Ik ben beducht dat hy »er op uit is om één' van myne zonen by tyd en gelegenheid tot zyn' compagnon te nemen, op hoop, dat ik als dan braaf geld zal fch'eten , en dat is mi-;. Ondertusfchen zal Matthys, wanneer hy hem voldoet, een fchoon falaris by hem trekken, en dat js voor hem genoeg. Ik wil niet dat zyne wenfchen zich,  TOONEELSPEL. 25 zich voor het tegenwoordige verder zullen uitftrekken. Ik zeg als noch, Jan moet bet eerst bezorgd worden , en ik ben biy dus van den anderen ontflagen te raken; want, behalve de rust, die ik daarvoor in myn huis koop, zal het my ook van vele onkosten ontdaan, en het geld word tegenwoordig zeer raar, begryp je dat, vrouw? Mev. VAN VELSEN. Spreken wy dnar niet van VAN VELSEN. De onkosten , welken gy en uw zoon Jan dageiyks maken, doen my menig eene nacht flapeloos doorbrengen. MCV. VAN VELSEN. We ke aanmerkingen ! Zyt gy 'er zelf niet opgefleld dat wy een weinig figuur maken in de groote waereld ? VAN VELSEN. Dat ftem ik toe ; maar als gy wist welke zorgen my lömwyl het hart benypen... Mev. VAN VELSEN. Daar hebben wy liet al! De eene wargeest verlaat niet zodra liet huis, of de andere is gereed zyne plaats in te nemen. Ik geloof dat gy alle die fchoone aanmerkingen van uw' zoon Matthys hebt overgenomen , opdat wy, by zyn afzyn, fomwyl noch eens aan hem mogen gedenken. B 5 VAN  34 DE EDELMOEDIGE ZOON, welk een hart zal ik het vaderland verlaten , daar ik myne ouders in zulk eene omftandigheid achterlaat ! JA», Ja, gy zyt gelukkig ,van te vertrekken; gy zyt wel bezorgd ; maar ik ? MATTHYS. Hce! vreest gy iets, daar gy van de genegenheid van onze ouders zo wel verzekerd zyt ? JAN. Wat kan die genegenheid my helpen, als de zaken ondertusfehen hier zulk een' keer nemen? MATTHYS. Broeder, broeder! Maar gy zyt te verftandig, dan dat zulk een gezegde u van harte gaat. JAN. Geen wysheid, als 't u beücft! MATTHYS. Ik kan toch niet nalaten u iets te verzoeken. C' . JAN. Wat dan ? Heeft papa uwe beurs niet genoeg voorzien ? j . . MATTHYS. Meer dan ik zou curven wenfehen. Dit alleen fineek ik u, broeder, heb onze ouders (leeds lief! Jk ga, om mogelyk nimmer weder te kerun; dcc!» dit zo als het den hemel behaagt. Gy biytjt thans alleen de ileun en mm van onze ouders: maakt  TOONEELSPEL. 35 maak dat zy in hunne verwachting , omtrent u, niet bedrogen worden. Verre van u af, zal ik dageiyks myne gebeden voor hen en voor u uitftorten; maar gy, gy kunt, door dadelyke hulp, hen den last van dit leven, hunn' ouderdom aangenaam maken. Laat my in het vervolg hooren dat gy dit werkeiyk doet, en het zal my altoos verheugen, wanneer ik u myn' lieven broeder mag noemen. J A N. Ik verzeker u, dat gy nimmer iets van uw' broeder zult hooren dat ens ouders huis fchande zal aandoen. Gedraag u wei by den heer Willis, en wy zul.'en allen te vrede zyn. Maar, heeft papa u warelyk zo wel voorzien ? waartoe zult gy al dat geld gebruiken? uw vracht- en kostgeld zal de heer Willis betalen , en by hem zult gy een deftig jaargeld trekken, dus... MA T TH V S. Indien ik kon hopen , dat myn broeder een klein gefchenk, tot eene gedachtenis, niet zou verfmaden... JAN. Hoe, wat? MATTHYS. Het is gelyk gy zegt: ik heb zo veel geld niet noodig;en, wanneer ik gezond in Amerika aanland, zullen viyt en naarstigheid my een genoegzaam onderhoud verfchaffen. Mag ik u dus, van het geen ik C 2 te  3T5 DE EDELMOEDIGE ZOON, te veel heb, iets aanbieden, als een blyk van myne oprechte genegenheid ? jan, zyn' broeder vrolyk by de hand vattende. Warelyk, jonge, gy zult noch maken dat ik u recht lief kryg ! waarom hebt gy altoos zó niet gehandeld ? dan zouden wy veel beter famen geleefd hebben! matthys. Nimmer heeft het my aan den wil ontbroken. j a n. Kom, kom,- alles vergeven en vergeten'. Ik wil het u wel zeggen : ik heb tegenwoordig wat geld noodig- Myn klèêrenmaker, die lummel... matthys. Kom met my in myne kamer... Maar, wat wil Jacob ? jacob, van verre. Mynheer Matthys! mynheer! één woordje. matthys. Ga Hechts vóór, broeder, ik zal u dadelyk volgen. TIENDE T O O N E E L. matthys, jacob. jacob, rondziende -, totdat Jan is vertrokken. 6 Mynheer, wat ben ik verblyd ! matthys. Wat is het dan, goede jonge? Heeft myn vader.. r JA-  T O O N E E L S P E L. 37 JACOB. Neen, mynheer, het raakt u. 6 Welk een zegen! welk een loon voor al uw goeddoen ! MATTHYS. Wat dan ? fpreek toch duidclyk. JACOB. Uw nommer.., MATTHYS. Is getrokken met een' prys. JACOB. En wel met een' degelyken prys. 6 Mynheer! liet lot, daar gy een kwart van hebt, is 'er met veertig duizend guldens uitgekomen. Ik heb het met myne eigen oogen gezien op de lyst van gisteren» avond. De kollekteur zegt, dat uw aandeel bykans negen duizend guldens is, en gy kunt het geld ook aanfronds, met eenige korting, ontfangen. ik heb naar alles vernomen, wantik was zo verheugd... MATTHYS. Weet gy Jiet wél ? is het zeker ? JACOB. Ja wel is het zeker. Numero twee en twintig duizend drie honderd negen en zestig. Ik zal dat nommer myn leven lang niet vergeten. MATTHYS. En kan ik het geld terftond ontfangen'? JACOB. Ja, mynheer, terftond.' C 3 MAT-  38 DE EDELMOEDIGE ZOON, m a t t h v s. • Dan dank ik u , ö betnel! voor deze gelegenheid om myne ouders te kunnen redden , en hen ie toonen hoe waard' my hun geluk is!.. Ik ga terftond om het geld ; maar, fprcek 'er tegen niemant iets vaiL, myn lieve Jncob. jacob. Daar zal ik werk aan hebben, myn goede heer. matt h ys. Ik verzoek het u. Wess verzekerd dat ik ook aan u zal gedenken. ELFDE T O O N E E L. jacob, Mevrouw van velsen. Jacob, de tafel van het onibyt opruimende. Lieve deugd, wat beef ik noch, en dat van louter blydfchap! Zo komt toch dezegen Gods, vroeg of laat. Mev. van velsen, inkomende. Hoe , geen van beiden ! jacob, in verrukking. & Mevrouw!.. Mev. van velsen. Wat is het ? jacob, zich bedwingende. Niets, mevrouw. Ik gaap. Mev.  T O O N E E L S P E L. 39 MeV. van velsen. I Waar is myn zoon? jacob. Wie, mevrouw ? Mev. van velsen. Myn zoon Jan. j acób. Ik weet het niet, mevrouw. MeV. van velsen. En waar is Matthys? jacob. De jonge heer is uitgegaan, mevrouw. MïV. van velsen. Ga, verzoek den jongen heer Jan, dat hy hier I kome. jacob, heengaande. Ja we!, mevrouw. Maar hy is te vangen als een aai by den ftaart. TWAALFDE T O O N E E L, Mevrouw van velsen, ar ie. Mev. van velsen. ■We'.k een verdrietig toeval is niet de historie I met de wisfels! en dan noch van myn' man b;Tchul; digd te worden, dat myne uitgaven de oorzaak zyn «van zyne bekrompenheid aan géldi Heeft men ooit C 4 iet.?  40 DE EDELMOEDIGE ZOON, iets onbefcheidener gehoord ! Nooit zag ik hem zo dwars... Wat wil die man ? ARIE. Neem niet kwalyk, mevrouw! Ik zie dat ik verkeerd ben. Ik zocht den jongen heer, die meê naar boord moet. MeV. VAN VELSEN. Zo? dan zyt gy de fchipper van den lichter. ARIE. Ja, mevrouw, om u te dienen. Ik ben fchipper, Arie. Mev. VAN VELSEN. Wel nu , wat is uwe boodfchap ? ARIE. De koffers zyn wel bezorgd, mevrouw; en wyl ik zo even de laatfte vracht heb binnen gekregen, zo kwam ik den jongen heer waarfchouwen , dat ik , van avond tegen zes uur, als de wind zo blyft, denk te vertrekken. Maar, het was zeker het gemakkelykst als de jonge heer over land ging. MeV. VAN VELSEN. Dat is nu zo onze verkiezing. A R I F. Zo als mynheer en mevrouw het behaagt. Ik denk , als de w'nd wat aanwakkert, dat wy morgen ochtend, op de reê, aan boord zullen zyn. Mev. VAN VELSEN. Jk zal myn* zoon de boodfchap doen, vrind.  TOONEËLSPEL. 41 ARIE. Ik hoop dat de jonge heer eene voorfpoedige reis zal hebben, en dat mevrouw hein eens in gezondheid mag weêr zien. Ik weet wel dat het hard moer vallen voor een' ouder dus zyn kind te verlaten. MeV. VAN VELSEN. Dat is ook zo. ARIE. Kyk, mevrouw, ik zou het maar niet kunnen fchikken één van myne kinderen, zo zy aan land wilden oppasfen , zo verre van de hand te (turen. Ik heb drie jongens en ééne meid, maar ik zou niet weten, wie ik van hen zou willen misfen. Mev. VAN VELSEN. Dat kan wel zyn. ARIE. Ja, mevrouw, dat is zo. Ik heb alle myne kinderen even lief, en dat maakt dat ik fomtyds wel eens woorden kryg met myne vrouw, omdat zy den een' meer inwilligt dan den ander'. De dochter is heur hartlap, dat kan mevrouw wel begrypen, en daarop volgt myn oudfte zeun, die nou al meê op den lichter vaart. MeV. VAN VELSEN. Uwe vrouw kan wel hare reden daarvoor hebben, vrind. C $ . ARIE.  44 DE EDELMOEDIGE ZOON, Mev. van velsen. Hoe! zouden onze vrinden..? van velsen. Ja, fchoone vrinden! Als 'er wat te fmullen en te Touperen valt, dan zyn zy klaar, dan beloven zy gouden bergen ; maar zo dra vind men z'ch niet in verlegenheid , en dat zy iemant zelfs ma eene kleinigheid zouden kunnen helpen, dan zyn zy niet te huis. Mev. van velsen. Dit is voor my onbegrypelyk. van velsen. Do.t het? Voor my niet. Het is zo het beloop van de waereid. Het fpyt my maar dat zy dus doende myne omlhndigheid te weten zyn gekomen: nu zal het noch eerder ruchtbaar worden. Och, ik ongelukkig man daar ik ben ! myn goede naam, myn kredit, weg, alles weg! Mev. van velsen. Het is verfchrikkelyk ! Maar waarom hebt gy u zo van geld ontbloot ? Gy hebt zeker eene goede fom aan Matthy;> gelchoten, neem dat weder te rug, gy kunt hem naderhand een' wisfel toezenden, gy kunt... van velsen. Zwyg. Ik wil den armen jongen niet berooven. En ook dat doet het hem niet, vrouw; maar het zyn uwe dage'yklche verfpillingen, uw opfchik, uwe  TOONEELSPEL. 45 uwe modes en maaltyden, dezen zyn het, die myne kas leeg maken... Mev. van velsen. Lieve hemel, wat beleef ik niet al van daag! van velsen. Gy zult noch wel Wat anders beleven, in het vervolg , want myne oogen beginnen open te gaan. Voor het tegenwoordige moet 'er maar geld wezen , en dat noch vóór beurstyd , het mag van daan komen van waar het wil. Mev. van velsen, vinnig. Wel, zoek het dan op! kan ik het je bezorgen ? van velsen. Ja, vrouw, jy kunt het my bezorgen, en je zult het ook bezorgen! Dat zilverwerk, dat my voor veertien dagen noch zulk een* fchat van geld heeft gekost, die juwelen... Mev. van velsen, lievig. Wat! myn goed verpanden ? van velsen. Van alles zult gy u ontdoen, totdat 'er geld genoeg is, en dat wel terftond. Mev. van velsen, willende heengaan. Loop heen ! gy word onverdragelyk: men kan het niet langer by u uithouden. van velsen, zyne vrouw volgende* Ik zal met u gaan en u noodzaken... VEER-  46 DE EDELMOEDIGE ZOON, VEERTIENDE T O O N E E L. Mevrouw van velsen, van velsen, brand. brand. Wees volkomen gerust, mynheeer. Wy zyn in ftaat te kunnen betalen. Mev. van velsen. Wel, myn lieve mynheer Brand ! va n velsen. Te kunnen betalen, zegt gy! waarmede , waarmede? brand. Wei, met geld... van velsen. Maar waar van daan ? brand. Dat weet ik niet. Mynheer uw zoon heeft het bezorgd. van velsln. Myn zoon ? wat zoon ? Mev. van velsen, tegen haar1 man. 6, Nu begryp ik het al, hartjeiief! brand. Zai mynheer op het kantoor kemen? van velsen. Ik zal u volgen , mynheer Brand. vr F.  TOONEELSPEL. 47 VTCFTIENDE T O O N E E L. Mevrouw van velsen, van velseh, jan. van VELSEN. Wel nu, wat begryp je dan, vrouw? Mev. van velsen. Dit komt van nïemant anders, dan van onzen lieven Jan. VAN VELSEN. Denk je dat? Mev. van VELSEr-f. Vast en zeker. Ongetwyfeid is hy, onze verle. genheid verdaan hebbende, narr den baron gegaan, en daar heeft hy het geld voor u orgeloopen. Ik miste hem reeds fints eenigen tyd. Zie nu eens of 'er geen ware vrinden zyn. Maar, daar is hyzelf. Jan, by het inkomen, omhelzende. 6 Myn dierbare zoon, hoe zuilen uwe ouders het u vergelden 1 welk eene daad! j a n. Mama^, ik verzoek... MeV. van VELSEN. Gy zult myn roem zyn, zo lang ik leef. van velsen. Nu zie ik eerst dat gy uwe ouders recht lief hebt, myn zoon. Mev.  48 DE EDELMOEDIGE ZOON, Mev. van velsen. En dat gy bezorgd zyt voor ons geluk. jan. Maar, wat heb ik dan gedaan dat zo veel lof verdient ? Mev. van velsen. Zie eens, welk eene beininnelyke zedigheid in •dat kind! van velsen. Ik had niet gedacht dat uwe kennis met den baron... jan, verfchrikt. Met den baron ?.. Ach , papa! Mev. van velsen. Welk een edelmoedig man moet by zyn! JAN, verlegen. Ik geloof dat mama badineert. Maar ik bid... van velsen. Kom, kom, zeg maar rechtuit. Die baron... jan. Och, als het 'er dan uit moet, papa , dan zal ik u alles zeggen; maar ik bid om verfchooning... Mev. van velsen. Hoe, waarvoor? jan. Die historie van den baron is zo niet, de vrees... van velsen. Waar hebt gy dan het geld van daan gehaald ? Dit is nu de vraag. jan.  TOONEELSPEL. 49 JAN. Papa, ik weet van geen geld. VAN VELSEN. Hebt gy geen geld op het kantoor bezorgd ? Jan. Neen; warelyk niet, papa. Maar zou myn broeder ook... ? Mev. VAN VELSEN. Uw broeder ? Zou die bekwaam zyn... ? JAN. Hy is edelmoedig, mama, en zo het in zyne magt ware u te helpen , geloof my, hy zou zulks geen oogenblik uitftclien. VAN VELSEN. En dat zegt gy ! JAN. Ja, papa, hy heeft my zo aanftonds zulk een blyk van edelmoedigheid gegeven, dat ik byna befchaaind ben over myn vorig gedrag re hemwaart. Een gefchenk , my met zo veel goedheid opgedron. gen... Mev. VAN VELSEN. Wel, ik fla verbaasd! VAN VELSEN. Die jonge zal ons, vóór zyn verrrek, noch allen innemen. Waar is hy ? Ik moet weten wat 'er van de zaak is. JAN. Gedoog, papa, dat ik hem ga halen. D LAAT.  j4 DE EDELMOEDIGE ZOON, belang beoog. Het geld , waarmede gy my thans zo onverwacht als edelmoedig onderfreund hebt, is het uwe; de hemel fchonk het u tot eene belooning voor uwe gehoorzaamheid en liefde tot ons; en om ons, op zulk eene uitmuntende wyze, de ■ware gefteltenis van uw hart te doen kennen. Ik ben 'er door verrukt en bewogen. Ik begeer dus niet my van uw geluk te bevoordeelen. De fom, welke gy op het kantoor hebt gebragt, ontfang ik dus van u als een leen; ik zal 'er u intrest van betalen, tot dat ik in ftaat ben... MATTHYS. 6 , Papa , wat ik u mag bidden... VAN VELSEN. Neen, jongelief. Wat recht is , dat is recht. Zo gy het anders verkiest, zal ik u voor dit geld , en het geen gy noch overig hebt, een behoorelyk aan. deel in myn' handel, die, buiten dit toeval, anders niet onvoordeelig is, geven, ofwel op eenige an, dere wyze, op het voordeeligst voor u aanleggen. Vaar voort in my en uwe moeder blyken van uwe liefde, en uw' broeder een voorbeeld te geven; het geen ik hoop dat hy zal naarvolgen. Tegen Jan. Ja, jonge heer,uw loopen en zwieren zal voortaan een einde nemen. Ik zal my zulke histories , als van den baron, niet meer laten wys maken: zo gy dus wel wilt doen, bemin uw' broeder, en tracht  TOONEELSPEL. 55 tracht zyne voetfiappen naar te volgen ; anders zal het licht eens uwe beurt worden, mynheer Willis een bezoek te geven, zo niet erger. j A K. Ik hoop dat papa in het vervolg over my voldaan zal zyn. Ziedaar, ik geef 'er myn' broeder de hand op. VAN VELSEN. Dat is my recht lief. Houd vrede en vrindfchap fa men. Tegen zyne vrouw. En ik hoop dat net ook met uw genoegen zal zyn , vrouw, wanneer onze zoon Matthys hier blyft. MeV. VAN VELSEN. Wanneer hy zich met zyn' broeder kan verdragen , en dat hy niet te trotsch is , om het geen hy voor ons heeft gedaan, dan mag ik het wel lyden. VAN VELSEN. Denk, vrouw, dat zy beiden onze kinderen zyn , en dus be:den even veel recht op onze liefde en infchikkelykheid hebben. EINDE.  1095 E 74   Otia delectentt, admoneantque mei. ovi di us-  PERSONAADJEN. van velsen, een koopman. Mevrouw van velsen. JAN, ^ 1 MATTHrsJ ! r van Van Velfen. brand, boekhouder, | Jacob, knecht , J a r i e , een Jchipper, Het tnoneel is te Amfteliam, en verbeeld een vertrek in het huis van Van V^fen.  DE EDELMOEDIGE ZOON, TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. jacob, bezig met het oMbyt op te zetten. Heifa ! dat is weêr een leven daar binnen! De drommel mogt hier langer in huis wonen. Ook als mynheer Mattbys eens naar Amerika is vertrokken, dan neem ik myn affcheid. Het is om hem alleen dat ik tot dus verre ben gebleven, omdat ik hem bemin en acht, en omdat hy een zedig en verftandi? jongman is, wien elk lief heeft, behalve zyne eigen ouders en broeder. Lieve deugd! als .k alle die onrechtvaardigheden zo eens nadenk, welken hier dagelyks ten zynen opzigte gefchieden, ja, dan zou men zichzelven wel ik weet niet waar wenfchen. En wie is daar anders de oorzaak van, dan dat lieve broertje, dat Jantje ? Ja wel is hy een Jantje, zo als hier de Amfterdammers zeggen. Alle 'dagen zwieren en kwinkeleren, geldverkwisA4 ten  8 DE EDELMOEDIGE ZOON, ten en verfpclen ; en geen penning verdienen, ja, dat is recht zyne zaak. Maar, Jantje mag dat alles doen, Jantje kan het niet verbruten. Hy is mamaas licffte kind, en papa is, uit achting voor mama, vry wat toegevend. Ondertusfchcn loopt "de arme Matthys fomwyl zonder een' duit in de zak, word dageiyks beknord cn bcgromd;on, gebeurt het, dat de jonge heer Jan het wat te gortig maakt, dan word het op hem gewroken , zo als nou zeker weder het geval is; want de jonge heer is van nacht weêr niet tc huis geweest. Kyk, als het myne zaak ware, ik zou... Maar, zagt! daar komen ze. Neen, het is mynheer Matthys alleen. Die arme jonge! TWEEDE T O O N E E L. matthys, jacob. matthys, zich mistroostig aan de tafel nederzettende. "Weet gy dan niet, Jacob , waar myn broeder gisteren naar toe is gegaan ? j ,\ c o b. Neen, myn lieve jonge heer. Wie kan uw' broeders wegen naarfporen? Die zyn zo menigvuldg. matthys. Het is ongelukkig ! j a c o b. Ja wel ongelukkig: en noch ongelukkiger, omdat  12 DE EDELMOEDIGE ZOON, mat th ys. Denk daar niet meer om. Misfchien daagt 'er thans een beter geluk voor my op, dan ik tot noch toe heb gefmaakt; doch ik wil niet klagen, neen!.. jacob, jieeds wenende. Ja, als ik 'er aan denk. .■. matthys. Bedaar toch ; ik hoor myn' vader. jacob. Ik kan het zo waar als ik leef niet vergeten..; matthys. Zeg my liever, of de lotery thans niet word getrokken ? jacob. De lotery? Heden ! ja, dat is waar! uw briefje? m a tthy s. Hier is het nommer. jacob. De zesde klasfe word getrokken. Zal ik eens gaan zien by den kollekteur ? matthys. Doe dat. Wanneer myn briefje 'er niet uitkomt vóór myn vertrek , dan fchenk ik het u; wees 'er dan gelukkig mede. jacob. Ik wensch liever dat gy noch een' goeden reispenning moogt trekken, mynheer. Ik heb niet veel op  TOO'NEELSPEL. 13 op met de lotery, fiats dat ik eens door een' fmous ben bedrogen. DERDE T O O N E E L. matthys, van velsen, MevrOUW van velsen. Mev. van velsen, by het inkomen, tegen haar' man. Wees maar gerust, wy zullen weldra van dien harrewar verlost wezen. matthys.' Bedoelt gy my, mama ? Mev. van velsen. Ja u, jonge heer. ma tth ys. Verfchoon my , mama... Mev. van velsen, hevig. Ik verfchoon u niet, en ik kan u ook niet verfchoonen. Wie is oorzaak van zo veel moeijelykheid en twist, als hier dageiyks in huis voorvalt, dan gy ? van velsen, ontbytende. Houd toch , wat ik u bidden mag, u beiden voor eene poos ftil! men kan hier met rust geen iluk brood in den mond Heken. Mev.  r4 DE EDELMOEDIGE. ZOON,; Mev. van velsen- Wat is daar de reden van? van velsen. Dat lust my nu niet te onderzoeken. Alles op zyn' tyd. MeV. van velsen. En my lust het wel. Uw lieve zoon, Matthys van Velfen. matthys. Ik zal met allen eerbied uwe beftraffingen verdragen, mama, indien gy kunt aantoonen... Mev. van velsen, Aantoonen! wat aantoonen ? Zyt gy het niet, die van dezen morgen het eerst de moeijelykheid hebt aangevangen? Foei, het is fchandc! een' broeder te hebben, zo begaafd , zo verftandig, zo welgemanierd , en geen meer nut uit zyn voorbeeld te trekken. van velsen. Ik wou dat de jonge maar te huis was. Ik word hoe langer hoe meer ongerust over zyn wegblyven. Mev. van velsen. En ik dan, lieve fchat! Denkt gy dat het my ook niet aan het hart gaat? Ben ik zyne moeder niet ? van velsen. Dat is altemaal goed en wel, maar gy, vrouw, gy  TOONEELSPEL. 15 gy moest hem beter beduiden, dat al dat nacbtloo. pen niet deugt, niet... Mev. van velsen. Zo! Moet hy dan aan den band liggen? Mag een ordenteiyk kind geen gepaste uitfpanningen nemen, naar zyn' ftaat? van' velsen. Heeft Matthys ooit zulke uitfpanningen .genomen? . t MeV. van velsen. Zo dra gy dezen tot een voorbeeld fielt, dan heb ik gedaan. Gy zyt zyn vader, zo wel als ik zyne moeder ben; welaan, onderhou hem dan, by zyne te huiskomst, over zyne uitfpanningen, zyn naehtloopen, zo als gy het gelieft te noemen. Maar pas op wat 'er het gevolg van zal zyn. Onze Jan is van een' fleren aart, en zal niet gedoogen, dat hy langer als een kind word behandeld. van velsen. Dat we^è. ik. Maar evenwel, zyne ouders zulk eene onrust aan te doen, is niet erkentelyk voor alle onze toegevendheid te hemwaart. MA1THÏS. Hoe fmart het my, papa , zulks van een' broeder, dien ik van harten lief heb, te moeten hooren ! Het was daarom, dat ik daar even voorftelde, hem by myn vertrek,met alie genegenheid vaneen' broeder, te vermanen, en tot beterfchap aan te fporen. Deze ver-  i6 DE EDELMOEDIGE ZOON, vermaning, of laat ik liever zeggen deze bede, zou te meer indruk op hem maken, nu ik hem zal ver| laten ; wy zyn toch broeders; de natuur zou in hem fpreken; en hy weet dat hy nu voortaan de eenigfte is, om, door dienstvaardigheid en gehoorzaamheid , u, waarde ouders ! troost en hulp toe te brengen; een geluk, waarvan ik, verre van u verweiderd, mogelyk na dezen dag voor altoos verftoken zal blyven. VAN VELSEN. Dat is niet kwaad, wat gy daar voortbrengt. Mev. VAN VELSEN. Dat is het ook n;et. Maar zal zyn broeder zich van hem laten cathechiferen? Neen, dat verfta ik niet, en, rond uit gezegd , daar is Matthys de man niet naar. VAN VELSEN. Nu, nu, Iaat dit zo zyn! De jonge zegt het maar zo in zyne eenvouwdigheid, en uit een broederlyk hart. Mev. VAN VELSEN. Wy kennen dit broederlyk hart. MATTHYS. Niet te wel, mama. Verfchoon my. Mev. VAN VELSEN. Uw broeder is altoos een aanftoot in uwe oogen geweest, dat weet ikj uw nyd om zyne verdiensten. .. MAT-  TOONEELSPEL. If MATTHYS. 6 Die benyd ik hem geenszins, mama. Indien ik hem iets zou benyden, is het uwe liefde. Mev. VAN VELSEN. Zie daar, zeide ik bet niet! afgunst, omdat men aan zynen broeder wat meer te kosten leit; maat weet ook, wyze heer, dat het wat beter aan hem belteed is. VAN VELSEN. Wat ik ü noch eens verzoek , houd toch vrede met eikanderen. Mogelyk moet Matthys van avond, mogelyk morgenochtend, naar boord; de tyd is dus kort en kostelyk ; brengt dien niet met twisten door. Ik wenschte dat gy op eene vrindelyke wyze van elkander fcheidde ; de reis is verre en gevarelyk; het zal eenige jaren duren eer wy hem we* derzien , en mogelyk nimmer... MATTHYS. 6 Myn vader! fpaar deze taal, die my het hart verfcheurt. VAN VELSEN. Ik word oud en zwak; uwe moeder krygt mede hare jaren ; en dus is het wel waarfchynelyk... MATTHYS. Ik zal dagelyss den goeden God fmeeken, dat hy myne w;arde ouders fteeds zegene en in gezond» heid beware. B VAN  ï8 Ï)E EDELMOEDIGE ZOON, van velsen. Daar twyfel ik niet aan. Wy zullen ook voor u bidden. Schoon gy juist zo begaafd en zo bekwaam niet zyt als uw broeder, gy zyt echter een goed kind... Mev. van velsen. En nochtans heeft hy zich altoos boven dien broeder willen verheffen. van velsen, tegen zyne vrouw. Zwyg daar nu van. Tegen Matthys. Uwe gehoorzaamheid, in, goedfchiks, tot deze reis te bewilligen, heeft my inzonderheid veel liefde voor u doen opvatten; uwe moeder is hierover ook byzonder wel met u te vrede. MeV. van velsen. Ja, het is zeker ook de beste daad, .welke hy tot noch toe heeft verricht; en, zo hy zich in Amerika wel gedraagt, zal hy licht maken dat ik hem byna zo lief kryg als zyn' broeder. matthys. Ik heb altoos myn best gedaan, mama, om uwe liefde te verdienen , en ik hoop , dat myn volgend gedrag hieraan zal beantwoorden. van velsen. Gy weet wat myn oogmerk is, met u deze reis te doen ondernemen; uw geluk namelyk, uw toekomend welzyn. Hier kunt gy geen groote vorderingen  fOÖNEELSPEL. 19 geil maken; te meer, nu gy een' ouder' broeder hebt, die het eerst recht heeft om naar onzen ftaat bezorgd te worden. Ik geef u een behocr'elyk uitzet van kleederen en geld mede. Mynheer Willis verwacht u te Philadelphia met epen armen , en ik ben verzekerd, dat gy hem welkom zult zyn. Hy is een oud vrind van my, zonder kinderen en naastbeftaanden. Hy is bejaard, en heeft eene vertrouwde hulp noodig in zyn' uitgebreiden handel: daartoe heeft hy één' van myne zonen verk .ren , met belofte van zyn fortuin aldaar te zullen bevorderen,en, zo gy u zyne gunst weet waardig te maken, wie weer wat alsdan noch kan gebeuren; doch alles met den tyd. — Ik zal zo ftraks de brieven Hui'en. welken ik u voor hem zal medegeven. Hebt gy alles nu reeds gereed ? Hebt gy by allen reeds uw affcheid genomen, en zyn uwe koffers gepakt? MATTHTS. Alle myne kleine zaken zyn reeds afgedaan, papa, en ik verwacht alle oogenblikken den fchipper van de lichter, om den juisten tyd van zyn vertrek te vernemen. De eenige pligt, die my noch overfchiet, t is, myne dierbare ouders om hunnen zegen te bidden. VAN VELSEN. Deze zal u vergezellen, waar gy ook gaat. Word een braaf en oppasfend jongman, en het zal u aan geen geluk ontbreken. B 2 Mev.  2a DE EDELMOEDIGE ZOON, Mev. van velsen. En wees vooral niet hoogmoedig. matthys. Heb ik daar immer blyken van gegeven , mama ? Mev. van velsen» De meerderheid, welke gy u fteeds boven uw' ouder broeder hebt willen aanmatigen... Maar genoeg daarvan , ik wil u nu op het laatst geen verwytingen doen. "Voortaan zult gy gelegenheid hebben om naar uw' eigen zin te kunnen leven , en... wees 'er gelukkig in, jonge heer. van velsen, opfiaande. Maar waar of toch onze Jan blyft? Hy weet immers, dat het vertrek van zyn' broeder alle oogenblikken nadert. Zou hy hem zo laten vertrekken? dat denk ik niet. Mev. van velsen. Hy zal bang wezen om, by het affcheidncmen, noch eene predikatie van zyn' broeder te moeten hooren. matthys. Vrees daar niet voor, mama. Ik heb hem nimmer vóórgepredikt, en zal dat nu noch minder doen, daar ik hem in de armen van zyne ouders achterlaat , die alszins blyken geven van zo zeer bezorgd tooi- hem te zyn. van velsen. , Dat is ook zo. Als 'er wat te berispen of t* ver-  TOONEELSPEL. at vermanen valt, dan zyn uwe moeder en ik daar wel toe in ftaat, geloof dat vry. VIERDE T O O N E E L. matthys, van velsen, MevrOUW v a ff velsen, jacob. jacob, in eene treurige houding. Mynheer, daar is Arie, de fchipper, om de koffers van den jongen heer. van velsen. Denkt hy noch vóór den middag te vertrekken? jacob. Dat gelooft hy niet, mynheer. Als hy dacht te vertrekken, zou hy nader befcheid kpmen brengen. matthys. Ik zal den man zelf gaan fpreken, en meteen toezien dat alles wel bezorgd word. Buigende, Papa en mama, met verlof. V T F D E T O O N E E L. van velsen , MevrOUW van velsen. Mev. van velsen, haren zoon naoogende. Z/ie daar, met welk een' zwier verlaat hy ons'. Hy zal ons op het laatst noch wel willen doen geB 3 loo.  *3 DE EDELMOEDIGE ZOON, looven dat hy wellevend is. Ha, ha, ha! enkel naapery ! zyn hoogmoed wil voor zyn' broeder niet onderdoen. van velsen. Warelyk, vrouw, gy beoordeelt hem te ftreng. Mev. van velsen, fpytig. Dunkt u dat? van velsen. Verfchoon my. Ik weet wel, dat hy, in geest, vernuft, en bekwaamheid, verre by onzen Jan te kort fchiet, wien ik van iedereen in het kofTyhuis en op de beurs, ja overal hoor pryzen, als een' zeer gefchikt' en welgemanierd' jongeling; maar met dat alles, Matthys heeft toch een goed hart. MeV. van velsen. Wat zou het! Hy is een domoor, een lompert, die nimmer fraaije manieren zal aanlceren , en bovendien, zo trots en cigcnwys... van velsf. n. Van dit iaatfte heeft hy wel wat, maar anders is hy gehoorzaam en eerbiedig voor zyne ouders. Mev. van velsen. Als hy gehoorzaam ware, zou hy zyn' broeder wel wat meerder achting toedragen ; maar neen ! altoos op eene meesterachtige wyze zyn' broeder te berispen, all' wat deze doet ftceds af te keuren, zich eene meerderheid boven hem aan te matigen, daar hy de jongde is en noch veel van zyn' broeder  «5 DE EDELMOEDIGE ZOON, VAN VELSEN. Verfchoon my. Ik zeide het maar by wyze van redeneren. Het is maar dat ik in eene verbruide verlegenheid ben, hoe ik 'er my van daag zal doorredden. Mev. VAN VELSEN. Wat nu weer voor byzonders ? VAN VELSEN. Het is heden de vervaldag van twee importante wisfels, die ik heb geaccepteerd, en ongelukkig is 'er geen geld by kas, ten m'nste niet voldoende. Mev. VAN VELSEN. Al weer zwarigheid! VAN VELSEN. Dit wierd my van dezen morgen eerst ontdekt. Ik heb terftond iemar.t uitgezonden , om zo veel geld te negotieëren ars ik noodig heb. Mev. VAN VELSEN. Nu, nu dat zal zich wel fchikken. VAN VELSEN. Ik hoop het. Maar zie daar! ZESDE T O O N E E L. VAN VELSEN, MevrOUW VAN VELSEN, JAN. JAN, met een' zwaai binnen komende, en zyne moeder omltelzende. jBon jour, marna ! goeden morgen, papa! Mev.  T O O N F. £ l S ? E L. 37 Mev. VAN VELSEN, Goeden dag, lieve Jan! wel wat hebt gy ons ongerust gemaakt. J A N. Verfchoon my, mamalief! VAN VELSEN. Dat ontydig uitblyven, en zonder ons te laten weten... JAN. Knor niet, papa! Maar ik "moet u beiden wel de .complimenten doen van den baron Van der Hart. VAN VELSEN. Van een' baron ? Mev. VAN VELSEN, Van een' edelman? JAN. Ja, wel dege'yk een' edelman, ó Een allerliefst man , en geheel niet grootsch! Hy zal u morgen of Overmorgen eene viflte komen geven. Mev. VAN VELSEN. Veel eer! Maar zeg my toch, myn kind , hoe zyt gy aan zulk eene voorname kennis gekomen ? J h N. Zeker niet in de eene of andere lompe bierkroeg, noch ook nie: onder die jonge luidjes aan het postcomptoir. Gy hebt my altoos voorgehouden, mama, dat ik (leeds moest trachten met myne meerde[ ren' te verkeeren , en het is nu voor het eerst, dat ik  28 DE EDELMOEDIGE ZOON, ik recht inzie welk eene eer en voordeel daaruit vooi tkomt. Mev. van velsen, tegen haar' man. Zie eens, welk een' indruk myne lesfen op hem gemaakt hebben ! zou zyn broeder.. ? van velsen. Laat hem toch uitfpreken. Nu, van den baron? j a n. Gy weet, lieve mama, dat ik gisterenm'ddag by mevrouw Van Linz heb wezen dineren. Het was daar, dat ik den ba.on met zyne zuster aantrof; zy is eene allerlieffte dame, en die my reeds zo veel genegenheid toedraagt . dat ik haast zou beginnen te gelooven... maar, daarvan nader. Mev. van velsen. Wel is het mogelyk ! zou eene adelyke dame..! jan. Ik wil voor niets inftaan. Enfin, naardien de baron en zyne beminnelyke zuster voor eenige dagen uit Gelderland zyn aangekomen, om hier het inerkwaard'gfte te z en en zich wat te diverteren , zo wierd 'er terftond onder het defert eene komedieparty voorgcflagen , en ik had de eer, mevrouw Van Linz, den baron, en zyne zuster, naar den fchouwburg te geleiden. Ondertusfchcn maakte ik met den baron zo veel kennis, en zyn edele vatte zo veel vrindfehap op voor uw' zoon , dat ik niet kon ontflagen worden van hem tot zynent te vergezellen,  TOONEELSPEL. len, en met hem te fouperen ; vervolgens maakten wy eene party op de kaart, en, zo als het gemeenelyk gaat, het wierd laat in de nacht; en daar de baron zyne koets had weggezonden, en hy niet begeerde dat ik te voet zou gaan, daar het reeds laat was, zo befloot ik, om zyn' edelen genoegen te geven, van te blyven. MeV. van velsen. Dat was recht. Zulk een heer verdient wel wat infchikkelykheid. van velsen. Maar gy wist evenwel dat het vertrek van uw' broeder aanftaalide is. jan. Dat is ook waar ! Vergeef my, papa, ik heb 'er warelyk niet aangedacht. Nu, ik zal hem noch wel fpreken, denk ik. brand, met drift inkomende. Mynheer Van Velfen! één woordje als 't u belieft; van v e i. s e n , eenigszins ontjleld. Wat is het ? Is het niet wel, mynheer Brand ? BRAND. Als mynheer my belieft te volgen. Z E'  gö fiE ÈDÈLM OEDtGË ZOON,- ZEVENDE T O O N E E L. Mevrouw van velsen* jan. j a n. Wat is 'er gebeurd, mama ? De boekhouder fcbeen ontfteld. Mev VAN velsen. Och, kantoorzaken ! Een koopman is dageiyks aan duizend moeijelykheden blootgefteld,, en gy weet, uw vader tilt alles zo zwaar. Maar, apropo: hebt gy van nacht niet veel verloren ? jan. Niet extra , doch noch al een weinig. En myn geld... MeV. van velsen. Wat ik u bidden mag, lieve Jan, draag toch zorg dat uwe uitgaven niet te hoog loopcn. Uw vader heeft daareven reeds eenige aanmerkingen beginnen te maken over uwe verteeririgen. j a n. Dacht ik het niet! was het daarom dat hy zo grommig zag. Mev. van velsen. Gy zult weldoen met een vrindelyk affcheid van uw' broeder te nemen. j a n. Gaarne. Zo vrindelyk als men begeert. Mits dat hy maar vertrekt. .  T O O N E E L's P E L. 3* MeV. van velsen. Gy weet dat uw vader veel van u houd, bykans Zo veel als ik ; maar de gehoorzaamheid van uw' broeder, voomamentlyk nu hy zo gewillig is om te vertrekken, heeft de aandacht van uw' vader tot hem opgewekt. Hy begint reeds vergclykingen te maken. jan. Vergclykingen tusfchen myn' broeder en my! Die moeten grappig zyn. MeV. van velsen. Ik heb u de hand boven het hoofd gehouden zo veel ik kon. Nochtans heeft uw vader hem wel voorzien, naar ik kan merken... j a n. - Van geld ? Hoe veel wel ? MeV. van velsen. Dat weet ik niet. Uw vader is echter wel te vrede dat hy vertrekt; om meer dan eene reden is het ook voor hem noodzakelyk. Het geen uw broeder medekrygt, zal wel zyn laatfte uitzet zyn. jan. Zo veel te beter. Myn papa neemt zyne party zeer verftandig, want myn broeder en ik gelyken toch elkaêr niet. brand, wder met drift inkomende. Mevrouw, wees zo goed van eens by mynheer te komen; ik heb hem in eene ontftcltenis, eene wanhoop gelaten, die niet te befchryven is. Mer.  32 DE EDELMOEDIGE ZOON, MeV. VAN VELSEN. Lieve hemel! myn man ? Wat deert hem dan, mynheer Brand? Is 'er een ongeluk gebeurd? BRAND. Mevrouw zal dat het best zelve vernemen. J G T S T E T O O N E E L. JAN, Jchyn makende van zyne moeder te willen volgen, doch terftond wederkeerende. Neen. Ik hou van geen moeijelykheden; en als myn vader my eens in het oog kreeg, mogt hy fomwyl vergelykingen beg'nnen te maken. Ik blyfi hier... Ha, ha, ha ! welk eene mooije uitvinding , die historie van den baron! Wat laten zy z'eh niet al op den mouw (pelden ! Maar hoe kom ik onder, tusfchen weder aan geld ? Veel verfpeeld, zelfs meer dan ik op zat had, en dan noch myn woord van eer gegeven, om het overige van daag te bèta* len... Ja, ja!.. Maar, fchulden, die men met fpelen maakt, worden zo naauw niet genomen. Het is maar die fatanl'che kleêrenmaker: de kaerel wil geld hebben , het gaat hoe het gaat; an ik durf kwalyk aan mama zeggen dat ik hem noch niet heb betaald; want het geld daarvoor heb ik lang al beet... Ik zal myn' broeder eens aanklampen. NE.  TOONEELSPEL. 33 NEGENDE T O O N E E L. JAN, MATTHYS. MATTHYS. Welk eene verfchrikkelyke verlegenheid voor vader, myn lieve broeder! Hebt gy het reeds gehoord? JAN. Neen. Wat is 'er dan voor een alarm daar binnen? MATTHYS. Papa komt eenige duizend guldens te kort tot het betalen van wisfels, die heden vervallen. JAN. Wel nu, dat gebeurt wel meer onder koopluï. MATTHYS. Het ergst is dat hy nergens zo fpoedig geld kan oploopen; de tyd is zo kort! en zo zulks te middag op de beurs word vernomen,., ach, myn arme vader! hy zal het bederven. JAN. Ja, het is eene duivelfehe historie. Waar is myn papa ? MATTHYS. Hy is zo uitgegaan naar een paar goede vrinden, of het mogelyk ware om hulp te vinden. Ach, dat ik dit noch moet beleven vóór myn vertrek! Met C welk  42 DE EDELMOEDIGE ZOON, ARIE. Neen, mevrouw, dat heeft zy niet,' daar ben ik verzekerd van. Ik zeg haar dikwils: Myntje, het deugt niet; de een' is zo wel ons kind als de ander'; en wat zeit dat nou, dat de een' wat mooijer van troni is, o( de andere wat vlugger en gaauwer dan zyne broers? zyn zy allemaal niet onze kinderen ? willen wy niet hebben dat zy allen ons gehoorzaam zyn en oppasfen ? gevolgelyk moeten wy ze allen even lief hebben en voor a'len evenvee! zorg dragen. Het is onchristelyk en onrechtvaardig dat wy het eene kind boven het andere zouden bevoordeel en. Want warelyk, mevrouw, ik heb dikwils gezien dat de kinderen, daar wy het minst verwachting van hadden, daarna de besten zyn geworden, en dat dat kind, dat wy te voren om zyne olykheid beminden , naderhand een platje , ja een deugeniet wierd, omdat het te zeer wierd ingewilligd , 'en dus al vroeg bedorven. Mev. VAN VELSEN. Gy fchynt al een zeer wys man te zyn, naar uw gevoelen. ARIE. Neem niet kwalyk, mevrouw. Maar ik heb van jongs af de waereld al zo wat rondgezworven, en overal, mag ik zeggen , zo wat acht op gegeven , zo dat men , cp myne jaren t ten naasten by wel kan zien, hoe de vork in den fleel fteekt. Maar ik i wil  TOONEELSPEL. 41: wil mevrouw niet langer ophouden. Ik zal den jongen heer verwachten. Mev. van velsen. Het is wel, fchipper. Myn zoon zal niet in gebreken blyven. arie. Nou, mevrouw, dan groet ik je, en blyf je' dienaar. DERTIENDE T O O N E E L. Mevrouw van velsen, van velsen. ' Mev. van velsen. Die lompe kaerel! Ik geloof warelyk dat hy het oog op ons had , met al zyn gefnap. Dat gemeene volk weet geen onderfcheid te maken; en echter ben ik 'er toch eenigszins van aangedaan. Als de jonge maar eerst weg is, dan zuilen alle die praatjes van zeiven wel ophouden. van velsen, inkomende, zyn' ftok en hoed nederleggende. Daar heb ik my fchoon uitgedoofd! Ik vreesde wel dat het zo zou gaan. Mev. van velsen. Geen geld ? van velsen. Neen, vrouw. Het is om razend te worden. Mev.  go DE EDELMOEDIGE ZOON, LAATSTE T O O N E E L. Mevrouw van velsen, van vklsen, daarna matthys, jan; jacob, van verre blqvende Jlaan. van velsen. Het geld , dat ik Matthys heb gegeven, is, op verre na, niet toereikende voor de fom, die ik te kort fchiet; anders zou ik denken... Mev. van velsen. Wel , -ik kan niet begrypen hoe zulk eene edele daad in hem zou opkomen? Wie zou hem daarvoor aanzien ? Ik althans niet. van velsen. Men kan niet weten, vrouw. Tegen Mattliys, die inkomt. Hebt gy daar even geld bezorgd op het kantoor? matthys. Papa ! van velsen. Aarzel niet. Ik wil het weten. matthys. Ik zie reeds dat ik ontdekt ben , hoewel ik den boekhouder had verzocht, zulks niet dan na myn vertrek te doen. van velsen. Zb komt het geld dan van u, myn zoon ? Waar hebt  T O ONEELSPEL. 51 hebt gy het gekregen ? wie heeft het u gefchoten? matthys. Is het u niet genoeg dat gy het hebt, papa? Het geld is het uwe. Gebruik het, en misgun my het genoegen niet, van u dezen dienst te doen. Ik dank nochmaals den hemel , die my vergunt u voor myn vertrek te kunnen toonen, hoe waard' my uwe rust en uw welzyn is. van velsen. Jonge, ik wil het weten , hoe gy aan dit geld zyt gekomen. Zulk eene fom is warelyk geen beuzeling. jacob, toefchietende. Dan zal ik het u zeggen, mynheer. Ik kan nier langer zwygen. matthys. Jacob ! jacob. Neen, mynheer, het moet 'er uit. Tegen Van Velfen. Het geld, waar gy mede betaalt, heeft de jonge hier uit de lotery getrokken. Ja, mynheer , dat heeft hy: omtrent negen duizend guldens. Gy kunt de waarheid terftond by den kollekteur gaan hooren. van velsen, En daarvan meer dan de helft aan my op te offeren ! D 2 Mevr.  52 DE EDELMOEDIGS ZOON, Mev. van velsen. Dat is genereus! wie had dat kunnen denken? mattiiy s. Ik zag uwe verlegenheid, papa. Ik weet dat een koopman niets dierbarer zyn moet dan zyn goede naam en kreditj beiden iiep:n gevaar ; kon ik dan dat geid beter befteed' hebben ? van velsen, hem met aandoening omhelzende. 6 Myn zoon! myn lieve, myn beste zoon! Ho? hebben wy u zo kwaiyk gekend! Kunt gy het ons vergeven ? matthys. Papa, gy bèfchaamt my. Ik heb u n'ets te vergeven. Hoe verheugt het my, voor dat ik ga , zo veel blyk van uwe tederheid te mogen ontfangen! van velsen. Gy zult niet gaan. Gy zult by ons blyven , den troost van onzen ouderdom , den fteun van myn' handel, en het geluk van ons volgend leven uitmaken. Zou ik zul!: een'zoon van my afzenden ? neen. Ik zal dadelyk uwe koffers laten te rug halen , en,in plaats van u.den fchipper een' brief voor don kapitein , en een' voor mynheer Willis, waarin ik hem voor zyn vrindelyk aanbod zal bedanken , medegeven. Zie je nu wel, vrouw... MCV. van velsen. Ik heb nooit gezegd dat hy een kwaad hart had. Ik wenschte maar dat hy wat befchaafder ware. van  r O O N E E L S F E. L. 53 VAN VELSEN. Uwe zogenaamde befchaafdheid, en die van uw* zoon Jan, zou my wel haast geheel bedorven hebben, terwyl de eerelykheid en het goed hart van dezen braven jongen myn byna verloren kredit weder herftelt; maar ik zal voortaan een ander leven met u beiden aanvangen. Tegen Jacob. Gaat gy heen, myn goede Jacob ? ik zie welk eene genegenheid gy myn' zoon toedraagt. Hy zat niet vertrekken. jacob, heengaande. 6 Mynheer! ik heb hem zo lief. Nu hy hier b'yft, blyf ik ook. VAN VELSEN. Ik ben befchaamd, dat het gedrag der dienstboden het onze veroordeelt. Maar alles zal herfteld worden. MATTHYS. Lieve papa, matig uwe goedheid , verlaat uw befluit niet , en laat my vertrekken. Het zal my fmartelyk vallen, u en myne geliefde mama te moeten verlaten.; maar veel liever dit, dan hier gedurig , fchoon onfehuidig, de oorzaak te zyn van twist en moeijelykheden. VAN VELSEN. Neen, Mitthys, ik wil niet dat gy ons zult vertaten. Denk echter niet, dat ik daarby myn eigen D 3 be-