E 86 J095.   E R A S T U S5 of de ZEGENPRAAL van NATUUR en DEUGD; LANDSPEL.  II  E R A S T U S, OF DE ZEGENPRAAL ' VAN' NATUUR en DEUGD; LANDSPEL. NAAR II ET HOOGDUITSCH VAN DE H E E R S A L 0 M 0 N GES N E R. BYDE REIZENDE TROEP. s Onder Directie van Ti. 's G RA V E S A IV D E. 1789.  VERTOON ER & ERASTUS. LUC INDE, Vrouti van Erastus. SIMON, oude Bediende van EraStus. EERSTE ZOON"] )■ van Erastus. TWEEDE ZOONj CLEON, een Vreemdeling. . *• Het Tooneel verbeeld een eenzaam oord, met ftruiken omringd, voor de hut van Erastus.  ERASTUS,, of d e ZEGEN PRAAL VAN NATUUR en DEU GD; LANDSPEL. EERSTE T 0 O N E E L. JERASTUS, met een jagtgeweer: hy field hei zelve met mismoedigheid neder. aar kom ik, o'nverrigter zaake, terug; wyl wy geen brood meer hadden, ging ik uit, om eenige onfchuldige dieren te vellen. Vergeefs heb ik den gantfchen namiddag, in de hitte der zonne het brandend gebergte doorgeloopen: aldus zal den honger welhaast een einde van onze eléude maaken Ik wil binnen gaan — doch neen, ik moet my eerst van myne mismoedigheid herftellen Ik moet die voor Lucinde verbergen. ó Hemel!— die deugdzaame vrouw, hoe gewillig lyd zy de uittérrle armoede, van dit'hulpeloos leven, om het my Hechts draagelyk te maaken Wanneer zyover onze gezamentlyke elenden in heteenzaameweend, enzy hoord dat is komc, dan droogd zy de traaaen van haaA 3 re  6 ERASTUS, re oogen af, en lacht my vrolyk aan , om my niet te bedroeven. Gerechte Hemel! — Jagy zult deeze deugd nog beloonen: hoe 'jeer verdiend zy gelukkig te zyn! Ik zou nog gerust zyn; maar ditpynigtmy, deze gedachten, dat ik de oorzaak van haar ongeluk ben, en van dat onzer beklagenswaardige kinderen. Dit marteld myn hart, dat ik haare grootmoedigheid op geenewyze* kan beloonen; Intusfchen word onze armoede (leeds grooter, enons leven immer hulpeloozer. Hetweinige, wat ik hadde, is weg: tot wien zal ik mykeeren?.,En buiten dien heeft het onweder onze ryp wordende oogst nog vernield: tot wie zal ik my vervoegen,..daarmyn eige Vader my hulpeloos laat, en myne weemoedige brieven, die hartroerende tafereelen van myne elende, piet in 'tminste zyn hart getroffen hebben? Hetis nu vyf jaaren zedert myn laatfte brief! Geen' enkelen heeft hy zich verwaardigt te beantwoorden, ó Hoe kan een Vader zo wreed zyn, en zyn kind zonder byftand aan de elende averlaaten... Myn eenigfte misdryf is, dat ik, tegen zyn genoegen, aan iemand myneplegtigftebeloften gehouden heb; en haar niet in hulpelooze eneerloo ïe omflandigheden Horten wilde, na dat zy zig aan myne geheiligde beloftenovergegeeven hadde; eenperfoon welke alle volmaaktheden, doch alleen geene rykdommen bezit. Had ik den geftrengen wil van myn' Vader volbragt; hadde ik haar, die de achting van het geheel-al verdiende,, aan de verachting van een on-  LANDSPEL. ■? onbillyke waereld overgelaaten... Hemel! — waaren my dan niet alle eere en rykdommen ondraagelyk geweest?. Had het geweeten my niet alle vrolyke uitzigten met helfche kwellingen en pynen verduistert?.. Dit gezellige medelyden heeft iets zoets, midden in de zorgvuldige poogingen van ons, om het eikanderen verdraagelyk te maaken: en deeze traanen die wy voor eikanderen weenen, zullen niet eeuwig vlieten. Mogelyk dat myn Vader eïndelyk tot medelyden bewoogen... Daar komt myn kleinfle Zoon: ö Hemel! wat zal eindelyk het noodlot van myne kinderen zyn ? Ik wil myne traanen afwisfchen, en myn gezigt vervrolyken, op dat ik dat lieve kind daar niet mede bedroeve. —. TWEEDE T O O N E E L. erastus; tweede zoon, loopt naar hem toe, en omarmt zyne knien. zoon. Myn lieffte Vader. erastus. Myn lieffte kind. Hoe zyt gy zoo vrolyk? zoon. Ik kome daar van den heuvel, en ftond daar by den Geitenhoeder. Wat had ik medelyden met hem! A 4 eras-  8 ERASTUS, ERASTUS. Waarom, myn Zoon? ZOON. Hy zat daar by de Geiten en weende : „ Ik heb, dus fprak hy, „den geheelen dag noch niet gegeten, en heb zo een honger". Daar hebt gy wat ik hebbe, ïeide ik: en ik gaf hem myn middagbrood, dat ik bewaard hadde, ik had ook wel honger: maar hoe verheugd was ik, dat ik hem zo begeerig zag eeten en dat hy zo blyde was. ERASTUS. Lieve Zoon! dat de Hemel u zegene! ZOON. Dat zou de kleine Geytenhoeder ook gedaan hebben, als hy iets gehad, en ik van honger geweend hadde. ERASTUS. Gy wist toch, dat wy geen brood in de hut meer hadden ? ZOON. Maar ik had dit nog; en het heeft my recht verblyd, dat ik hem dat geeven konde; en gy zegt immers altyd, dat den Hemel hen altoos befchermd, die aan anderen gqed doen. ERASTUS. Omhels my, myn Zoon! Hemel... Deze onfchuld lult gy niet altoos in elende laaten. (//y veegt zi/j» de traanen van zyne vogen of~) zootf.  LANDSPEL. 9 ZOON. Maar gy weend myn Vader! ach! ween toch niet Vaderlief! ERASTUS. Ik weene niet, myn kind, Gaa nu gints aan den heuvel, en zie, of uwütoeder nog niet uit het bosch weder komt, of anders, of gy Simon niet van de ftad ziet terug komen. ZOON. Ik gaa, myn Vader! (hy gaat heen.) DERDE T O O NE E L. ERASTUS, alleen. 6 Hoe verfmelt my het hart! zo hulpeloos ben ik nog nimmer geweest! (hy gaat diepzinnig heen « weder) Rechtvaardige Hemel, ach!...De beste vrouw en deze onfchuldige kinderen!... Sta my by, gy die myn lot beftuurd! ftaa my by! op dat ik nimmer tel gen uwe wyze leidingen morre, en nooit aan uwe Voorzienigheid twyffcle .. fk durf niet in de hut gaan zonder een vrolyk gelaat te veinzen: doch de weldadige natuur komt my te hulp; deeze koele wind zal myne traanen zagjes opdroogen. A S VIER.  io ERASTUS, VIERDE T O O N E E L. erastus, luctnde. lucinde, zy drukt hem de hand. Zyt van my gegroet myn Lief, zyt van my har-* teljk gegroet! erastus. Hy omhelst haar. Zyt van my gezegend,myne Geliefde! hoe hebt gy uwen tyd doorgebragt? lucinde. Heel vergenoegd; zo vergenoegd, als ik die zonder u kan doorbrengen! 'k Heb zelfs by mynen arbeid gezongen. erastus. Gy gedraagd u in het ongeluk altoos als eene heldin» lucinde. Myn geluk beftaat in u te bezitten, en de altoos vervrolykende deugd. Ik ben Hechts ongelukkig wanneer gy zulks denkt te zyn. erastus. 6 Hemel! hoe veele tederheid voor my, die u in omftandigheden gebragt nebbe, welke laatdunkende menfehen tot vertwyfFeling zouden vervoeren! lucinde. Om 's Hemels wil, myn Geliefde! verftoor onze rust niet altoos met zulke verwytingen, die myne tederheid zo zeer beledigen. Ik bezweer het u; by den He-  LANDSPEL. n Hemel bezweer ik het u, myne rust is niet geveinsd. In u te bezitten ben ik gelukkig; en zonder u zou my alle ander geluk onverdragelyk zyn, erastus. Zo is het dan oprecht, dat in weerwil onzer uitterfle armoede, in weerwil van ons hopeloos leven, uw vrolyk gelaat uit de innerlyke rust, uwer ziel pat] ftaat, en niet menigmaalen uwen kommer verbergt! lucinde. Ik ben altoos bekommerd, wanneer ik zie dat gy' het zyt. erastus. Ach! welk een goedheid! lucinde. Bedenk hoe veel duizende 'er nog armer zyn dan wy; en zoude het ongenoegen ons nog jongelakkiger maaken, als wy tot heden toe zyn! erastus. Armer niet, als wy nu zyn; armer als eenige vogels onder den Hemel. Wy-hebben geen voedzel in onze hut meer, Vergeefs heb ik her gebergte doorgejaagd, om eenïg wild te vellen; en ik kome zonder voedzel terug. Dit kon ik nog verdraagen: uwen moed zoude den mynen onder/leunen; maar wanneer f °"ZC kinderen 2ie> * Hemel! — dat doorfnvd my het hart, wanneer ik zie dat hun de tranen in de oogen ftaan, die zy wederhouden, om ons niet te bedroeven. , A * LU-  ia ERASTUS, LUCINDE. Myn Vriend! een ongeluk moet ons niet moedeloos maaken , en dat flechts nog in verbeelding beftaat. Onze oudfte zoon, die na het vvoudt gegaan is, om vruchten te zoeken, zal niet ledig weder na-huis keeren; en gebeurd dat, dan rast nog onze hoop op Si« mon, die van de Stad terug komt. ERASTUS. Ik ben befchaamd , myne Geliefde, dat iedere zorg %3 vesl vermogen op my heeft. LUCINDE. Zy toont hem een ft uk naaiwerk dat met bloemen geborduurd is. En buitendien, myn Geliefde! zie, dit ftuk is afgewerkt; Sïmon kan het morgeu na de ftad brengen, by de koopvrouw die myn arbeid nog altoos wel betaald heeft; laat ons toch niet ongeduldig zyn, myn Beminde! Denk terug : wanneer onze omitandigheden op het ergtle waaien , dan was immers de redding altoos naby. ERASTUS. Welk een rykdom van troost vind gy toch altoos in uw edele 'ziele l Intusfchen kan ik myne zorgen niet afweeren! Wat zal 'er eindelyk van onze Kinderen worden? zo geheel van eenieder verlaaten!... Welke weg hebben wy hen aantewyzen, om in de waereld hun geluk te kunnen maaken ? fcü-  LANDSPEL: is LUCINDE. Den weg der deugd, ö myn Beminde! die is onbedriegelyk. ERASTUS. , Ja; maar de lydende deugd, is immers een treurig voorwerp: en hoe bezwaarlyk is het, .zyne deugd, wanneer de uiterfte elenden ons van alle zyden omringen, hoe bezwaarlyk is het dan , dezelve in zynen boezem ongekwest te bezwaaren? Ach! het zal een geluk zyn, wanneer zy,- niet onder het laagfte gemeen vermengd, noch verre onder den rang, die hunne geboorte voegde of toekwam . Hechts hun elendig leven doorfleepen kunnen, ó, Myn Vader! dat de tranen, die uwe geftrengheid my afpersfen, nimmer, ach nimmer! uwe ziel beangftigen; ook dan niet, wanneer uwe nakomelingen, eens onbekend aan uwe deuren het brood bedelen!... 6 Hemel!... LUCINDE. Gy geeft de toekomende elenden meer waarfchynelykheid, als zy wezeutlyk hebben Hoe oneindig veele wegen heeft niet de voorzienigheid tot het geluk geopend< ERASTUS. Ja gewisfelyk; maar wie^ eenmaal in elenden is, werd altoos door dezelve voortgedrongen. Hoe ging het ons? Hemel! .._ Naauwelyks had myn Vader my verlaaten» naauwelyks waren onze weinige vermogens in armoede weggezonden; wat hulp?», wat raad?... Wel-  l4 E R A T U S, Welke hoop bleef ons overig ? De waereld verflootte ons toen. Wat wierd 'er van ons? LUCINDE. De waereld te verlaaten, en in een der fchoonfte plaatfên van het aardryk, in het eenzaame ons verblyf te neemen, en daar te vertrouwen op Hem die de befchikking van ons noodlot in handen heeft. ERASTUS. Goed, myn kind! maar daarom is dit geen geluk, dat ik u toewensch, daar, men zyn verliand nodig heefr., om niet te vertwyfFelen en wanhopig te worden. LUCINDE. Onze omflandigheden zyn nog zo elendig niet, in welke ons de voorzienigheid uit wyze oogmerken, ja gewisfelyk met wyze oogmerken geplaatst heeft. Hoe onbillyk is het wanneer wy tegen dezelve morren! Zo even heb ik nog onze buurvrouw bezocht. Is haar lot niet veel erger, als het onze? Zy is ouder, hulpeloozer en armer dan wy zyn, en word't zints lang door een fmertelyke ziekte gepynigd; en alle haare duistere vooruitzigten in dit leven, zyn niet dan voortduurende fmerten en armoede; en dan nog kunnen dezelve, Hechts haar geduld een ogenblik overwinnen. Haar eenige hoop is in den dood, die mogelyk eerst na lange martelingen, haar leven zal eindigen. En wy, die het voordeel van een betere opvoeding, en een aan-  LANDSPEL. j5 aangekweekt verfland genieten, zouden wy ons dooi kleinmoedigheid nog elendiger maaken, als zy is? erastus. Neen; dit willen wy niet, myne Geliefde! lucinde. Dat willen wy zeker niet, myn beminde! Neen* geloofd zy de Hemel, die alles zo wysfelyk beftuurd, die alles met de beste oogmerken uitvoerd, en die zyne fchepzelen Zo bemind , dat hy over het geringfte, als over het grootfte, met gelyke zorgvuldigheid waakt. Hy is het, die gintfche vogel onderhoudt, die daar 'm het bosch zingt, en die byë, die om ons hoofd biomd!, cn den worm, die voor ons op de aarde kruypt: en wy zouden over zyne beimuring morren, om dat he~ den onze omftandigheden niet benydenswaardig zyn. Vervrolyk u! Zie, hoe het geheele land ons toelacht. Een heerlyk avondrood zal het affcheid van den da& verderen, die ons wederom nader by de ontwikkeling yan ons lot zal brengen. erastus. Heb dank, myne Geliefde! 6 Myn Luciude! hoe onïiitfpreekelyk is myn geluk, in u te bezitten! Gy hebt myn zwak verlland onderfteund, gy hebt myn gemoed opgcheldert: maar deze helderheid is niet gslykeenvrolyke dag der lente! Zy is gelyk de helderheid van een flille middernagt, wanneer de volle maan ons met haare ernftige ftraalen verligt. Dit, dit fmert my altoos, *t dee-  16 ERASTUS', deeze gedachten: dat myn vader my verlaaten, zo geheel uit zyn hart verbannen heeft. Ach, wanneergy fterft, ö myn Vader! wanneer gy uerft, en ik verflootenen niet by uw ftcrfbed weenen kan , noch den laatflen zegen van uwe ftamelende lippen hooren, 6 dan zyt myner gedachtig; en wanneer gy aan den verlaatenen denkt, die het leven van u ontvangen heeft, 6 dan zeegen my! —- lucinde. Myn getrouwe man! uw vernuft heeft u wederom Uit deze zwaarmoedige gedachten verheven. Ik zegge u flechts die vertroostingen, die gy zelve beter, maar alleen nu niet by u in uwen boezem gevonden hebt... De wensch voor uwen Vader, 6 dat zy vervuld wierdj Hemel ik!... erastus. Om's Hemels wil, ik bid u, myne Geliefde! fpreeK tiiet uit, wat gy zeggen wilde: maak u hiér over geene befchuldigingen. Ik was het grootite geluk, het geluk van u te bezitten, niet waardig, wanneer ik dezelve «anhooren konde. lucinde. Neen, myn Erastus, ik wil uwe liefde niet beledigen, maar myne hoop moet ik u toch zeggen: hoe, ■Wanneer uwen Vader veranderd was, en ongerusï Waare over het lot van zyn zoon, die hy... ERAS-  LANDSPEL. 17 ERASTUS. Nu, ja!... ó Deeze gedachten hebben my menig» maaien myne treurigfte uuren opgebeurd. — Menigmaaien geheele dagen my gelukkig gemaakt, wanneer ik vergeefs, ach: altoos vergeefs antwoord ver> wagtte, op myne hartroerende brieven Brieven, 6 Hemel! by welke den goedaartigen onbekende, wanneer hy die, op den weg geworpen zynde, gevonden hadde, gewisfelyk zoude hebben moeten weenen, cn myn Vader, hy zoude — LUCINDE. Hoe onbillyk zullen wy tegen een Vader zyn', die u zo zeer bemind heeft, zo wy hem... ERASTUS. ö Hemel! ja gewis onbillyk ! 6 myn Vader, gy . zoud my eeuwig haaten! .. Daar gy my eertyds zo teder beminde, en myn zwakke ontluikende bekwaamheden, met zo een buitenmatige vreugd bemerkte; gy zoud my altoos haaten!.... Neen ! zelfs in de ernstïgfte uuren, wanneer ik om uwen toornweene, dan, dan verwyt myn geweeten my nimmermeer het minste Hadde het my iets te verwyten, Hemel1 dan zoude uwen toorn my onverdraagelyk zyn ! Gy zult, 6 ja; gy zult my uwe liefde wederfchenken! Mogelyk, aangenaame gedachten! mogelyk weend hy nu om een' Zoon, die hy zo ongevoelig aan zyn lot overgelaten heeft. Deeze hoop, 6 hoe verrukkend is zy! Ik wil B hem  X8 ERASTUS, hem fchryven, ik zal hem al het hartroerende fchryven, dat onze omftandigheden en myne kinderlyke liefde my ingeeven kunnen. Laat ons in de hut gaan. Ik wil heden nog fchryven: kom, uw byfland zal my noodig zyn. ■— LUCINDE. Kom, myn Beminde. (Zy gaan hand aan hand in de hut.) V T F D E T O O N E E L. SIMON. Zyn zy weg? — ja; wanneer zy my maar niet ten eersten zien. Doch een (legt teeken, dat ik my voor hen verbergen moet! Wat jaagdgy zo? (hy legt zig de hand op het hart.) Wat is dat voor een onhandig kloppen ? Wat verzameld zich een last op myn borst!... Stil dog! — ó laat my!... Maak my niet meer angstig, over iets dat ik met het beste oogmerk gedaan hebbe!.. Gy, oude eerlyke kaerel! uw gewe. ten is zeer gevoelig, om dat gy iets gewaagd hebt, dat zeker in alle andere gevoelens, een fchelmftreek geweest ware Maar het is 'er geen; — oogmerk en omftandigheden ontfchuldigen my... Myn ziel! het is geen fchelmftuk!,.. En toch ben ik zo angftig, of het'er een ware. Als'er maar niemand komt, voor dat ik my in order gebragt hebbe. (Hy trekt een beurs met geld uit zyn zak.) Daar is veel... Dit kan ons 'er  'L A T\T D S P E L. 19 'er nog lang doorfleepen. — Maar geroofd, op den weg geroofd! — vervloekt! hoe zal my dat eeuwig pynigen! Wees ftil, myn geweeten! Het is de eerfte maal, maar ook de laatfte. Liever wilde ik alle gebrek verdragen, en met u in vrindfchap leven, als in overvloed zitten, en met u oneenïg zyn. Alleen om ons hulpeloos gebrek, en elende een weinig te helpen, ging ik en vorderde daar, ja het ia waar, met geweld iemand iets van zynen overvloed ; dat hy alleen maar 70 lang ontbeerd, tot hy t'huis komt, en dan kan hy zich uit zyne volle kisten wederom herftellen. —— Neen! by den Hemel! het is onbillyk, dat zo veel fchurken in alle overvloed door de waereld flingeren, en myn' braaven Heer, en Lucinde, hunne kinderen en ik, zouden intusfchen hulpeloos en hongerig in deze wildernis verfmachten. — Ha! mya bloed kookt, wanneer ik hen zie, die verkwisters, deze ontmenschten, die de arme en hulpelooze elendigen niet meer dan het redelooze vee tellen, en die zich in alle wellusten baaden; hun goederen die meest door de elenden van andere verkreegen zyn, in alle ondeugden verkwisten:— Intusfchen kan den armen verhongeren, en den elendigen verfmachten,en met heete traanen aanzien,hoe die onwaardige fchepzels de goederen deezer waereld verzwelgen. — Het is billyk, dat man hen ook zyn befcheiden deel afneeme.— Neen; ik heb geen berouw van deeze daad. Ik... Hemel!... Ik hoor iets... Daar ' B 3 komt  co E R A S T* U S, komt iemand!... Neen... IR fiddere, als of meii my uit het koude water gehaald hadde .. Ik oude gek!... Ik zou my goed kunnen houden! nu,. •. Op dat ik niet onvoorziens overvallen mogte worden, wat zal ik zeggen?».. Mynheer durf ik de waarheid al vast niet zeggen.Nu! wat ongefchikte dwaas ?... vertwyffelende omftandigheid!... Stil, myn geweeten1... ó Hoe volgt het een op het andere?... Nu het moet zo zyn.. Myn ziel; daar moet gelogen worden!... Ik wil zeggen... ik hebbe... Nu ja, domkop! ... Dat was grappig!... Dan was ik op het eerste oogenblik verraaden ... Ja, ja!... Dit zal gaan: „ een Heer is my in de ftad ontmoet, die heeft my ge„ kend: ik hebbe hem niet gekend; die vraagde my, „ of ik nog in Erastus dienst was; daar op had hy ge„ zegd, hy... Hy wist onze omftandigheden, hy had „ medelyden, hy"... En... Satans! wie komt daar?... Het zyn onze beide zoonen!... Kan men dan niet een oogenblik ongeftoord zyn? — Ik zal myn rol voortrerfelyk goed fpeelen. — ZESDE T O O N E E L. SIMON, en BEIDE ZOONEN. EERSTE ZOON. Zyt welkom, Simon! TWEE.  LANDSPEL. ar TWEEDE ZOON. Welkom, Simon. Simon Jlaat geheel in gedachten. EERSTE ZOON. Gy zyt niet vriendelyk, Simon! SIMON. Ja, ja; daar maald my iets in myn dwaaze kop. TWEEDE ZOON. Wat komt gy laat uit de Stad. SIMON. Ik had daar ook veel te doen. EERSTE ZOON. Hebt gy wat mede uit de Stad gebragt? SIMO N. 6 Ja! zeer veel; wy hebben nu vol op. TWEEDE ZOON. 6 Gy goede Simon! EERSTE ZOON. Ik heb in het woud vruchten gezocht; eu den ge» heelen korf vol gebragt. SIMON. Goed, goed! Gy zyt een braave Jongen: wy zullen nu een recht goed leven hebben. TWEEDE ZOON. ö Hoe verlang ik, ook groot te zyn, om gelyk myn' Broeder, u te konnen helpen. EERSTE ZOON. Myn lieve Broeder! dat zal haast komen. B 3 TWEE-  33 ERASTUS, TWEEDE ZOON. ■ Myn waarde Broeder, omhels my! Hoe lief heb ik u! (Zy omhelzen elkander.) Wat zullen onze Ouders, zich verheugen! Wy hadden geen eetcn meer, en nu hebben wy zeer veel — Die lieve Moeder heeft daar ft rak s nog by haaren arbeid geweend; ik kwam even binnen, daar zy bv het naairaam zat; zy fchreide en bad, — en toen moest ik ook weenen. Toen zag zy op en wischte de traanen van haare oogen, als of ik niet gezien zoude hebben, dat zy geweend hadde,maar ik heb het toch gezien. Zeg het ons,Simon! waarom weenen Vader en Moeder zo menigmaalenf lk worde dan altoos zo angftig. EERSTE ZOON. Ik ook* zeg het ons, Simon, zeg het ons, als gy het weet? SIMON. Nu, kinders, ik denk dat zy weenen, om dat wy zo arm zyn. EERSTE ZOON. Arm? wy? TWEEDE ZOON. Onze buuren in het gebergte zyn arm, wy niet. EERSTE ZOON. Zo is het: wy zyn alleen fomtyds arm; daareven waaren wy het nog, nu zyn wy het niet meer, wy hebben thans zo veel. — Of zyn wy dan nu niet ryk? si-  LANDSPEL. 23 simon. Ha, ha, ha! die eenvoudige kindereu! tweede zoon. Gy lacht over ons, Simon! maar is men dan niet ryk, wanuear men genoeg heeft; en wy hebben nu wel voor vyf dagen genoeg. simon. Die goede kinderen! eerste zoon. Nu Simon! zeg ons dan: wanneer wy arm zyn, wat hebben zy dan, die zo ryk zyn? sim on. Die hebben alles in overvloed. eerste zoon. Maar wat doen zy daarmeede? overvloed is immers wanneer men meer bezit, dan men van nooden heeft. simo n. Ja! en de meesten zyn daar nog niet mede te vreeden. tweede zoon. Dat zyn wonderlyke menfchen! eerste zoon. En dus geeven zy van hunnen overvloed aan hen, die niets hebben ? simon. ó! Zy neemen meenigmaalen den armen nog af wat hy heeft, om het by hunnent op groote hoopen te leggen. B 4 twee-  £+ ERASTUS, TWEEDE ZOON. Zo Simon! Nu fpot gv met ons, om dat wy kinderen zyn Zulke menfchen zouden 'er weezen! Broeder! kunt gy dat gelooven? EERSTE ZOON. Dat kan ik niet gelooven. Nu Simon! hou het ons ten besten: men mag niet liegen. SIMO N. Het is wel zekerlyk waar, de heele Stad is vol van diergelyke luiden. EERSTE ZOON. Maar1 wanneer ik overvloed hadde, zo zoude ik het aan onze buuren in het gebergte geeven; en onze Vader en Moeder zouden ook zo doen. TWEEDE ZOON. Ja zeker, ik ook. EERSTE ZOON. Ik weet geen grooter vreugd, en ik moet altoos van blydfchap weenen, wanneer een arme ons zoo hartelyk bedankt, en ons zegend, als wy hem dat gegeeven hebben, wat wy toch makkelyk mbfen konden. TWEEDE ZOON. Ja, ja, Broeder' dat verheugd mv altoos meer, al? dat ik den fchoontten vogel gevangen hadde. EERSTE ZOON. Maar zeg ons, Simon! waarom weenen onze Vader en onze Moeder?.. Wyl zy niet ryk zyn? Ik kaa het niet gelooven. si-  LANDSPEL. 25 SJMO S. ïk geloof daarom, dat wanneer zy ryk waaren, zy dan meer overvloed'zouden hebben; en dan zich meermaalen konden verheugen, met de armen goed te doen cn by te liaan. EERSTE ZOON. Ja gewis, Simon! gy hebt het geraaden: ik zal nu ook weenen om dat wy niet ryk zyn. Maar kom, Broeder! wy willen in de Hut gaan. Kom Simon! gaa pok meede binnen! (Zy gaan in de hut.~] ZEVENDE T O O N E E L. SIMON, alken. Nu ben ik weder alleen. Ja; zy zyn weg! Laat ik nu eerst het angstzweet afveegen. Nu, goeden moed! nu willen wy in de hut gaan, en — maar wat wilde ik zeggen? — Ik geloove, ik hebbe het in den angst weder vergeeten. — ö Beef toch niet, oude gek! ■— Staa vast' — Die oogeu niet zoo neder geflaagen! — Gy zyt een flechte bedrieger. Ik ben reeds te oud, om een nieuw handwerk te leeren; voor al daar dit tegen myne natuur zo ftrydig is. ö! Wanneer het alleen deze keer gelukte! ~=- Ja van die heer wilde ik zeggen, die ik nooit in de Stad gezien hebbe. Nu goed! — Hemel! daar komt hy! Hou u wel. B < ACHT-  26 ERASTUS, ACHTSTE T O O N E E L. simon, erastus. erastus. ^^elkom, myn waare Vriend! zyt gy niet moede? Het is een zvraare weg uit de Stad tot hier toe. simon. Neen; moede ben ik niet. Ik heb hier verfcheide noodwendigheden meede uit de Stad gebragt. erastus. Ontlast u: brengt die in de hut; en kom dan hier in de koelte; het avondeeten zal welhaast gereed zyn. Simon gaat binnen. erastus alleen, hy ziet hem naar. Die eerlyke man! Wanneer ik flechts eenmaal zyne diensten beloonen kan! — Nu voede ik wederom de zoetfte hoop. Ik hebbe den brief begonnen, en ik zal dien nog heden voleindigen, Welk een aangenaame hoop! Welkeen fchrikkelyke vertwyfFeling! Wat verrukking! 6! welk een Hemelfche vreugde, wanneer ik eens van een verzoenden Vader antwoord ontfing. Deeze aangenaame hoop doet my weenen... Hoe zoude ik myne vreugde verdraagen kunnen!. ..Hoe zouden myne traanen, dat gezegend papier bevogtigen! Wat zielsangften... ó Welke vertwyffeling , wanneer hy my niet verhoord! Hemel! hoor; ö vérhoor  LANDSPEL. 27 hoor myne fmeekingen! — ontferm u over my. Bezoek my niet boven myn zwak vermogen! Laat myn Vader niet onverzoend in het graf nederdaalen! — Hoe, wanneer Simon met myn oudften zoon tot hem ging?... maar die reize is verre. Wanneer dit beminnenswaardig, onfchuldig kind,myn Vader den brief overgaf... wanneer hy de kniën des oiiden mans omvattende, hem om zynen zeegen fmeekte, en om den zegen voor zynen vader? — ö Heeerlyk ! heerlyk! Den elendigen maakt duizend zoete ontwerpen, om duizendmaal des te heviger te gevoel.-n , dat hy elendig is. Wie zou hen beiden op de reis onderhouden? 6 Hemel!... (_Hy gaat bedroefd heen en weder. Simon jlaat lange ter zyde, zonder dat hy hem bemerkt, eindelyk ziet hy hem.) ERASTUS. Zytgy weder daar, Simon? óGy myn eenige vriend! ach, mogt ik flechts eenmaal uwe goedheid kunnen beloonen! SIMON. Uwe goedheid tegen my, beloond my het weinige dat ik voor u doe, alle oogenblikken. ERASTUS. Neen; dat kan ik niet: hoe zoude ik uwe vriendfchap beloonen kunnen? Daar my myn Vader, en nahem alles, alles verlaaten had,... blyft gy oude eerlyke bedien-  28 ERASTUS, diende alleen overig. Gy had niets by my te hoopen, daar my zelve de minfte hoop niet overig bleef; en dan nog volgde gy my in de elende, leed hongeren gebrek met my, en verzuimde by my alle ander geluk. simon. 6 Mynheer! hoe weet gy het weinige wat ik gedaan hebbe te verheffen! Maar gy zult my toch nimmer overreeden, dat ik iets groots uitgevoerd hebbe — hier is — ërastus. Wat, myn vriend? simon. Neem het toch aan! neem aan! daar, < erastus. Hoe! ■— wat? — simon. Geld. — Dat ik mede uit de Stad gebragt hebbe. erastus. Zo veel geld! Hoe? waarom fidderd uwe hand 20? simon. Myne hand — fidderd! — ik — denke — van vreugde. erastus. Gyftaamerd! Wat is het? — simon. Geld, Mynheer! geld is het! Wy hebben het zo noodig en toch verheugd gy u niet! eras.  LANDSPEL. 29 ERASTUS. Uw zorgverwekkend gedrag, maakt dat ik niet weet, of ik my verheugen mag. Om 's Hemels wil, myn vriend, ruk my uit de onzekerheid! Wie heeft het u overgegeven ? SIMON. ja — men heeft my verboden, u zulks te zeggen. ERASTUS. Nu, myn Triend, maakt my niet meer onrustig. Daar neem het weder terug; ik kan het niet aannec men, tot dat ik weet, op wat wyze gy het bekomen hebt. SIMON. Nu, wel aan dan. — Ik neeme het niet weder te rug... Wat zyn dat voor bedenkingen ? ERASTUS. Nu, fpreek uit, Simon, fpreek uit! SIMON. ïk — daar ik uit de Stad kwam — daar — onder aan het gebergte, heb ik het gevonden. ERASTUS. 1 Zo, lieg maar, oude eerlyke man! uwe fpraak verraad u. SIMON. Ik geloof, dat gy my in het hart zien kunt. ERASTUS. ü Neen! dat kan ik niet maar gy gedraagd u zo Hecht  go ERASTUS, Hecht,daar by, wanneer gy onwaarheden zeggen wilt, en buiten dien fpreekt gy u zeiven ook tegen. simon. Nu ja; ik heb het niet gevonden , gelyk ik gezegd heb. erastus. Hoe! gelyk ik gezegd heb ? s i m o n. Iemand in de Stad heeft het my gegeven. erastus. Simon! ö Simon!,. .Was het een vriend van my? sim on. Dat moet wel zyn: het was zo een fraai Heer; hy vraagde my, of ik nog by u in dienst was? erastus. Nu verder — simon. Ik zeide ja; en toen gaf hy my het geld over, ik ïoude het u brengen. erastus. Hebt gy dien braaven man dan niet gekend ? s i m o n. Neen, gelyk ik gezegd heb, ik weet my niet te herinneren, hem ooit gezien te hebben, (ter zyde) Dat dit gefprek maar ten einde waare ! erastus. Ik geloof het zelfs wel, myn vriend, gy hebt hem nim-  LANDSPEL. 3I nimmer gezien. 6 Myn braave vriend! waarom wilt gy my nu voor de eerstemaal bedriegen? SIMON. Het is toch de waarheid. — Ik moet, verfchoon my, ik moet eens in den thuin zyn. (hy gaat heen.) ERASTUS. Dat is wonderbaarlyk, daar moet een geheimenis achter fteeken. Hoe ongerust is dien eerlyken man! het laatlte fchynt my zo min waar te zyn, als het eerfte. Hy was zo angflig. Ik denk, ik wil hem in den thuin volgen. Ik kan niet gerust zyn, totdat ik meer licht in die taak hebbe. (hy wil heen gaan.) SIMON. Hy komt zeer langzaam terug en blyft met neder gejlaagen oogen Jlaan. Mynheer! vergeef het my! — ik kan het niet uititaan, dat ik u heb willen bedriegen.—» Dit zoude my myn leven lang ongerust maaken Ik wil u alles zeggen, op dat ik ook weete, of het geene ik gedaan hebbe, wel zo boos is, als my myn gewisfe wil befchuldigen. Ik... ERASTUS. Om 's Hemels wille, fpreek voort! SIMON. Ik heb in het gebergte — het een reiziger afgenomen. ERASTUS. Hoe! wat! afgenoomen? si-  ga ERASTUS, SIMON. Ik zal u alles zeggen. Toen ik uit de ftad ging, en zo door het eenzaame gebergte na onze wildernis voortkroop , zette ik my boven op de hoogte, om uitterusten, en zag op de Stad in de laagte neder, en befchouwde daar de ten Hemel (lygende Paleizen waar in zy lluimeren, die denken dat het geluk alleen voor hen gefchaapen is; — die den hulpeloozen, en elendigen vergeefs aan hunnen dorpel laaien verfmachten, en hunne rykdommen in laage wellusten verzwelgen. Dit maakte my raazend , dat zulke, op alle plaatzen altoos het beste wegneemen, en een braaven heer, gelyk gy zyt, die beeter dan tien van zulke te zaamen is, de beste, de deugdzaamfte man , met de braaffte ■vrouw op den aardbodem, op deze waereld hopeloos en verftootten zoude keven! — Ik was woedend, als ik onzen toeftand overdacht, en dat 'er nu geen ftukje brood in onze hut was, terwyl daar by meeuigen dwaas, die naauwelyks water en brood waardigis, in één dag meer verbrast word, als een eerlyk man in een geheel jaar niet winnen kan, met een onverfchillig gezigt van zommige verlooren word, die gelyk als voor den dood vlugten, wanneer een elendige meteen fmartelyk lichaam, hem één penning affmeekt; — terwyl daar meenige meerder verkwist, om de onfchuld van een kind van brave ouderen te verleiden, cis meenig eerlyk man nood'g heeft, om een talryk huisgezin te onderhouden. — Het is billyk, dat men de  LANDSPEL. 33 dc goederen des geluks deeld, die toch voor alle daar zyn, en die meenig een zo veel misbruikt, als voor duizende genoeg zoude zyn; zo dagt ik — nam myn last op den rug, en ging in bittere gramfchap voort. Kort daar op zag ik in een by weg een man te paard, wel gekleed, die op my afkwam Hoe wanneer deeze met my deelen moest! — Hemel! — dat kan niet onbillyk zyn, dagt ik: myn ongenoegen maakte my ftoutmoedig, en myn geweten dan wederom moedeloos. De helft zal hy my geeven; —dat zal hy,— by den Hemel dat zal hy! Dan zal ik zo veel bekomen, dat wy 'er ons nog lange doorfleepen kunnen. Ik begeer geen overvloed; maar het is ook niet billyk dat wy verhongeren. Zo dagt ik, als den Ruiter by my was. Ik wierp myn last in het bosch, het was, als of ik weggefleept wierd; myn hart heeft my nog nooit zo geklopt: Halt! Hamerde ik, en vatte den teugel van zyn paard, en in de andere hand myn hartsvanger. Geefmy de helft van het geld dat gy by u hebt! — Vooral niet om hulp geroepen, myn ziel niet! of ik zal demeenigtetefaamen roepen, die niet ver af zyn; en dan zult gy'er zo goedkoop niet afkomen! — Den Ruiter had nog een weinigminder moed, als ik; anders had hy bemerkt, dat ik (hamerde, en hoe beevend ik den teugel vasthield. Hygafmy deeze beursmetgeld.-Doodsbleekgingik in hetboschte rug, en was daar, als of ik van een droom ontwaakte. Wanneer ik deeze za^ik van alle zyden befchouwe, dan C ver-  34 ERA S T ü S, verdien ik immers met geene biUykbeid opgehangen te v/orden ? ERASTUS. Engy, eerlyke man, gy durfde tot zo een zaak befluiten? SIMON. Ik wenschte dat het geld my uit de handen gefmolten waare; maar neen! bedenk het eens regt! alle omftandigheden ontfchuldigen my. ERASTUS. Geen omflandigheden kunnen een voorbedachteboo' %t daad ontfchuldigen. SIMO N. Maar ik dacht niet, dat zulks zo boos was. ERASTUS. Ik zal ongerust zyn, tot dat dit geld zyn regtmatiga eigenaar wedergevonden heeft. SIMON. Maar hoe zullen wy hem vinden? 6 Datvervloekte geld ! Maar doch ? — hy gaf het zo weg, even of hy het gemakkelyk misfen konde ;hetfchynd u nu alleen zo veel, om dat gy in veele jaaren, zoeenfomnictbyeengezien hebt. ERASTUS. Men is niet gerechtigt, het minste van een ander tegen zyn wilafteneemen. Gaa, Simon! gaa heen op de hoogte , waar men den weg overzien kan; veellicht zult gy hem weder vinden. ~ lil. ' ^t  LANDSPEL. 35 simon. Eu ik zoude dus — ? erastus. Wat? simon. Ik zelfs hem het geld wedergeeven ? erastus. Daar neem het weg; ik laathetaan uw verkiezing over. simon. Nu dan vlieg ik op de hoogte, om hem op den weg te Zien. Maar, hoor toch eens: ik hoor een paard komen; wie kan dat zyn?... Hoe als ik eens verraaden was, en men kwam hier, om my weg tefieepen, en mogelyk my dan maar zo voort optehangen. Doch wat moet men ook altoos het ergiie vermoeden? —Daar komt iemand! De duivel! - daar is hy zelfs! - NEGENDE T O O N E E L. cleon, met SteVeh aan, de voor-ige. cleón. Mynh eer! ik ben van den wég in het gebergte Ver* dwaald, en heb myn bediende, die van my afreed om den weg te zoeken,- verlooren: enkomeeindelykhier. Vergeef het my zoo: — {Hy ziet Simon.) Hemel ik ben Verlooren! —— simon. Myn ziel hy is het zelfs! (Hy verfchmltzish agtef tp het Tooneel.) C 2 èras-  S(J ERASTUS, ERASTUS. Hoe zyt gy zo ontroerd, Mynheer? CLEON. Ik verzoek u, my te verfchoonen mynheer, deezen heer heeft de goedheid gehad, my flegts de helft aftevorderen, en ik heb hemsongeteld meerder gegeeven. Ik hebbe even nog zo veel overig gehouden, als my tot voortzetting myner reize noodig is. ERASTUS. Vergeef het ons, Mynheer! 6 Hemel! — wy zyn geen roovers bende; wy zyn alleen ongelukkige die zich uit de waereld in de wildernis gered hebben. — Vergeef ons de fchrik, die u veroorzaakt is; het geroofde zult gy alles weder krygen. Simon! SIMON. Mynheer! ik kome geheel befchaamd... Sta my toe, dat ik u dat geld overgeeve, 't welk ik u uit mismoedigheid, en vertwyffeling afgenoomen hebbe : ik wilde u zo even op den weg naarloopen, om het u terug te brengen. Ach! de elendige orhftandigheden, in welke myn braaven Heer en de zyne waaren, onze uiterfte armoede hebben my tot een daad verleid, waartoe ik anders nimmer bekwaam zoude geweest zyn; den goedertiernen Hemel wil het my vergeeven! Daar, Mynheer! neem het haastig terug, deeze last, die my myn levenlang onrustig zoude gemaakt hebben.— (Terwyl Simon fpreekt, befchouwd Erastus den vreemdeling met groote opmerkzaamheid.)  LANDSPEL. 37 cleon. Vergeef het my, dat ik u onrecht gedaan hebbe: ikbeklaagu, Mynheer! behoud gy dit weinige; ik neem het niet. terug, ik wenschte dat ik u met meerder byfiaan konde ; maar op den weg overlaad men zich niet gaarn, erastus. Vergeef het my, Mynheer! wy zouden onbillyk zyn, wanneer wy u berooven wilden, van het geen gy tot de behoeften uwer reize zo nodig hebt. (£?y zich zelven.") Hemel dit gelaat, deze gebaarden. cleon. Wilt gy my het genoegen dan niet vergunnen, om n deze geringe vriendfchap te bewyzen ? Ik hebbe nog genoeg overig, om myne reize bekwaamlyk voort te zetten. Ik fchenk het hier dezen vriend, die uw bediende fchynt te weezen. simon. Geen tegenftreevingen, van myn kant! Ik neem hei met duizend dankzeggingen aan, Mynheer! erastus. Zo hebt dan duizendvoudige dank, Mynheer! 6 Hemel! — eertydswas ik niet in zulke omftandigheden; toen was my het zalige vergenoegen niet ontzegt, om anderen te kunnen goed doen. ö Vergeef het my! vergeef my myne traanen. cleon. Myn vriend! fta my toe u dus te noemen; uw C 3 edel  38 E R A S T U Si edel gedrag zegt het my; dat gy niet van geringe geboorte zyt; u moet een treurig lot getroffen hebben"> ERASTUS. ö Mynheer! ons is niets overig gebleeven, als een goed geweeten en de deugd. CLEON. Myn vriend! — wat zyt gy benydenswaardig! —Ik ben overvloedig bedeeld met de goederen des gelüks; maar ik zoude die alle met verrukking voor de rust van myn geweeten overgeeven. Ik heb een onrecht gedaan, dat my onophoudclyk pynigt; de arrgs£ vervolgt my als een verfchrikkelyk fpook , op alle myne fchreeden; en zo't fchynt, 6 Hemel! ... zal 't my nimmer gelukken, hetzelve iri deze waereld wc' der te herltellen. Ja> mynheer! Ween vry met my; ik ben uw medelyden waardig, ö God! hoe vol kwellingen, hoe verfchrikkelyk zullen de dagen zyn, die myn gryzen ouderdom nog te beleeven heeft, wanneer ik hen niet wedervinde, wien ik zo onrechtvaardig behandeld hebbe!... Mynheer !gy zyt nog jong: fpaar u, ó fpaar u toch de edele fchat van een rein geweeten tot in uwen gryzen ouderdom! 6 Hemel! wat is 't elendig! hoe beklaagelyk is het, wanneer zyne kwellingen ons in den avond chzes levens py* nigen, en onzen gryzen ouderdom tot in 't graf vervolgen! — Reeds lange heb ik elendïge gryzaarcl alle ongemakken der reizen uitgedaan , om een fpoor tel vin-  LANDSPEL. t9 vinden van hen, die door myne fchuld veelligt, ■ veiichrikkelyke gedachte ja veellicht in de uiterfte elende, reeds hun rampzalig leven geëindigt hebben!— Welke aarde bedekt hun ftof? — Welke lugtfireek laat den daauw en regen op hunne geruste begraafplaatzen nederdaalen ? 6 Wist ik zulks! — dan wilde ik daar heenen ylen, myne gryze hairen zoude ik daar op hun graf uitrukken, ik wilde daar myne nog overgebleevene dagen weenen, en den langgewtusciuen dood afwagten. Ach ik ongelukkig Vader! Gy weend, myn vriend! heb dank voor dit medelyden , ach ik beu het waardig ! den- Hemel weet het, ik ben het waardig! ERASTUS. Hoe is den elendigen altoos geneigd, overal zyne hoop tezoeken! 6 Hemel! - neen, het kan niet zyn, Mynheer hoe beklaag ik u! Gy zyteen ongelukkig vader, enifc- TIENDE T O O NE E L. LUCINDE, DÊ VOORIGEN. LUCINDE. Hoe, myn Geliefde! gy houd uwen eerwaardigen gast, die veellicht moede is, zo in den vochtigenavondftond. Wilt gy niet gebruik maaken, Mynheer! om zo veel onze armoede ons toelaat, ugemak tcneemen? CLL-  40 ERASTUS, cleon. Zo gy my zulks toeftaat, zal u gezelfchap my het aan* genaamfte van de waereld zyn. simon, komt met haast geloopen. Ha, Mynheer! - Hemel! wat zie ik! —• Zie ik recht, è Hemel!wat vind ik daar by dat geld? erastus. Hemel! wat is het? simon. tegen Cleon. Zyt gy't, wiens naam op dit briefje flaat? (hy geefi hem een papier over. cleon. Ja; dat ben ik. simon. ö Hemel, dan omarmd malkanderen! Ach, ik moet \veenen als een kind! - omarmd toch malkanderen! Dat is uw Vader, Mynheer! Dat is Erastus uw Zoon en Lucinde!.. erastus. Hemel! - hoe? - ó myn Vader! (hy valt met Lucinde voor zyne voeten.") cleon. Myne Kinderen! Deeze verrukking beneemd my de reeden. ó Myn Zoon! 6 myne Dochter! hoe dus ontlleld! Hemel wat heeft myne ongerechtigheid u doen lyden! Doch ja; gy zyt het, gy zyt myn Zoon! Ik erkenue u, aan uw door myn te langen toorn misvorm-  LANDSPEL. 4t vormde gelaatstrekken weder, ö Hemel! hoe wonderbaar, hoe onverwacht gelukkig! ERASTUS. • Ach myn Vader, myn Vader! LUCINDE. " En ik, mag ik u Vader noemen? mag ik als Dochter deZe ijand met myne vreugdetranen bevogtigen? öMyn Vader! — • SIMON, brengt beide dé Zoonen uit de hut. Daar kinderen, knield ook neder1 Wy zyn gelukkig, op een maal gelukkig!.. Ha! ik weet van vreugd niet wa^r ik ben. CLEON. ' Staa op; onderfteun my, myn zoon! Myne Verrukking gaat boven myne krachten. Omarmd my, omarmd my allen' Dit zyn uwe Kinderen9.... Zyt van my gezeegend!.. . 6 Lucinde, myne Dochter!... Erastus!... 6 Hemel! gy hebt mynefmarten geëindigt.— Driejaarenzyn'er reeds voorby, federd myn ontwaakt geweten, my met onuitfpreekelyke pynigingen gefolterd heeft. —• Drié jaren zyn 'er voorby, federd ik in eene fmartelyke krankheid, aan den oever des grafs beefde, en het onrecht u aangedaan my de verwachting des doods met vreeze en ontzetting vervulde. Hoe ik my op myn bedde onrustig omwendde. Kinderen! hoe vol vertwyffeling ik uwe naamen riep!— ,-, ö Hemel! dus riep ik: „ fchenk my het leeven erf gezondheid, neem my in D *yV  42 ERASTUS". „ dezen angst en pyniging niet weg, tot dat ikhemge„ vonden hebbe, tot dat ik in zyne armen myn onrecht „ beweenenkan, en dan verzoend met een bly geweten „ aan zyne borst fterv'e". Reeds lange, doch vergeefsch heb ik u na gevorscht.— Lange vruchteloos naam gezocht*— Gezeegend uur! Hoe gelukkig zullen myne oude dagen uoch zyn! - ö Vergeeft het my, kinderen! vergeeft my myne onbillykegeftrengheid; zy heeft my genoeg gemarteld! ERASTUS. Myn Vader! — LUCINDE. Ach, doe u geene ver wy tingen! 6 Hemel, doe dit niet! ...Kom met ons, in de Hut; wy zullen allen eeltige verkwikking noodig hebben. EIND E.