MAATSCH. DER 1VEBERL. LETTERE. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelslukken , 1841.  JULI A, O F D E VERDRUKTE ARMOEDE, TONEELSPEL.   JULIA, OF DE VERDRUKTE ARMOEDE. TONEELSPEL. f~Wa.ai* uit de deiilioni^^1 Heeftvaak- die Spin venyn^ezo^f; T« UTRECHT, Bij H. SPRUIT, Boekverkoper bij 't Sadhull. MDCCI, XXXI»   V O O R R E P E. G een voorftander van het toneel behoeve zig over de diep ingewortelde vooröordeelen, die, onder verfcheiden menichen, tegens hetzelve gekoesterd worden, te verwonderen: immers, wie ftemt niet van harten toe, dat, wanneer de openbaare toneel en zoodanig wordeningericht, 7 * 4 dat  vin VOORREDE. dat zij een onvermijdelijk bederf van zeden met zig lleepen, ieder weldenkend beöordeelaar deeze, in zig zeiven zoo hoogst nuttige oeffening, zal wraaken. Wat kan evenwel anders het gevolg zijn van openbaare bijëenkoomften, daar men, door gebrek aan een genoegzaam getal van goede vertooners, de uitmuntendfte ftukken van al hun kragt , en daar door van al hunne leerzaame uitwerking op de harten der toehoorderen , verftooken ziet: ten minden is het gevolg hier van vooreerst, dat zulke vertooningen geen nut doen ; zo dra deeze zijn afgeloopen, flreelt men de zintuigen der aanfchouweren door oefeningen , welke wel uit hun eigen aart nuttig zijn, en tot een goede opvoeding behooren, doch die op de openbaare toneelen, op eene wijze worden uitgevoerd, welke alleen gefchikt is, om de driften op te wekken: en eindelijk voltooit een laffe klugt , die niet zelden ontftigtelijk is, de verwildering, welke het denkvermogen  VOORREDE. rx gen der gaapende aanfchouwers bekroopen heeft. Die (taande wil houden, dat men op zulk een wijze zeden verbeteren, en hethart, door treffende toneelen, zijn geheimfte fchuilhoeken ontdekken kan, meen ik, dat het aan oordeel mangelt. Zo men dit begrijpt, zal men ophouden, zig aan het gedrag van weldenkende leeraars te ergeren , welke het zig een pligt rekenen, het algemeen teegens de fchadelijkheid deezer uitfpanningen te waarfchouwen: naardien hun ampt hen gebiedt, alle pogingen ter opbouwing van goede zeden aan te wenden, kan geen weldenkend en onbevooröor-. deeld voorftander van het toneel deeze hunne waarschouwingen wraaken, zo zij met verftand gefchieden , en alleen tegens de .tegenwoordige conftitutie der openbaare toneelen zijn ingericht: zelvs ware het te wenfchen, dat ieder goed ingezeten de gegrond. * 5 heid  X VOORREDE. heid dezer waarfchouwing begreep, en zig nier door tegens zedenbedervende uitspanningen wapende. Niemand evenwel verbeelde zig, dat ik hier meê wil aanduiden , dat een blinde goedkeuring aan alle waarfchouwingen, welke tegens deze en andere uitfparmingen, van den predikftoel worden uitgefproken, vereischt wordt. Niets is minder mijn gevoelen; een verftandig toehoorder zal deeze waarfchouwingen altijd aan de gezonde rede toetfen, en ligt onderkennen kunnen, of zij dooreen mond, die dcor kerkelijke heerschzugt, en Bisfchoplijken hoogmoed beftierd wordt , worden uitgefproken : een verftandige zal zig tegens deeze wapenen: zelden' zijn de har-' ten van hun, diezig door een kerklijkeheersch-zugt laten vervoeren, opregt; gemeenlijk ziet men, dat zij hier alles aan opofferen, en,fchoon hunne pogingen dikwijls, door behulp van een gladde en welfpfcekende tong, vooral in geSieentens, daar zij, om derzelver minder uit-  VOORREDE. W geftrektheid, ook minder tegenftand ontmoe-' ten, mogen gelukken , moeten zij evenwel verzekerd zijn, dat zij niet minder het voorwerp van verfoei] ing en afgrijzing van alle weidenkenden blijven zullen, Deeze twee uiterftens mijdende, ik meen het wraaken van de waarfchouwing van verllandige zedemeesters, en een blinde goedkeuring aan hunne voorftellen: is het de pligt van een goed burger, om, zo veel in zijn vermogen is, het misbruik van nuttige rnftellingen te verbeteren. Men bevlijtige zig derhalven, om vertooners op; het toneel té voeren, wélke de harten der aanfehouwers op hun zwak weeten te ra aken, en hun hunne geheime gebreken zoodanig voor pogen kunnen ftellen, dat deeze daar van gruwen, en door-het bekoorlijke van zuivere en eerlijke gevoelen, zoodanig geu-offen worden, dat zij'zig uit liefde tot het goede beteren: hier toe worden luiden ver- eischt,  xii VOORREDE. eischt, welke zig op de toneelöefening, niet als op een kostwinning of loutre uitfpanning, maar als op een weetenfchap toeleggen, die hen, naar mate dat zij vorderen , gefchikt maakt, om de geheime beweegingen van het hart te vertoonen, en hier door, het goede in zijn vollen luister, en beminlijk om zigzelven, en het kwaade als verfoeijlijk, omzijn eigene natuur, en ijslijke gevolgen, voor te Hellen. Vooral draage men zorg, geene andere ftukken ten toneele te voeren, dan zoodanige, welke in hun afloop, of ontknooping, natuurlijk zijn: wil men deeze altijd te gelukkig dwingen, zo zal het fraaijfte ftuk zijn uitwerking op het hart derven; en allermeest neeme men in acht, zulke Hukken te verkiezen, welker zedeleer gefchikt zij yomde vereischte uitwerking te doen; ik meen, dat men hier meest in flaagen kan door Hukken, welke de h^rtstogten op een aandoenlijke wijze treffen : een weinig menfchenkunde immers ïeew  VOORREDE. an leert ons, dat de waarheid meer invloed op de ziel heeft, waneer het hart getroffen , en juist daar geraakt wordt, waar het zwak is. Ik vleij mij, Geëerde Leezer! dat het Huk, het welk ik, als geheel van mijne vinding, de eer heb, u aan te bieden, den toets van den flrengflen zedemeester zal kunnen doorHaan; ik heb getracht, om de zedeleer, in het zelve vervat, op eene wijze voor te Hellen, welke gevoelige harten ontroeren, en hier door, zoo ik hoop, treffen zal; fchoon juist ditlaatfle oorzaak zal zijn, dat de meeste, die tog het toneel flegts als een zinlijke uitfpanning aanmerken, door dit Huk minder vermaakt zullen worden; maar het is ook dit foort van leezers niet , aan welke ik getracht heb te behaagen; eindelijk poogde ik aan de omflandigheden liever een natuurlijken afloop, dan wel een zoogenaamde fraaije ontknooping Jtc geeven, op dat geen onwaarfchijnlijkheid de bedoelde uitwerking op de harten verdooven zoude. Dit  xiv -VOORREDE. Dit moest ik vooraf zeggen, om aan te too» . nen, voor welke leezersdit ftuk eigenlijk ge. fchreeven is, en fchoon het getal van dezulken zekerlijk het geringde is , zullen de goedkeuring en aanmerking van deeze laatfte alleen gefchikt zijn, om mijne pogingen tebeloonen. DRUK-  DRUKFEILEN. JBladz. 5. reg. 8. v. 0. en 6. reg. Q.wigt lees wicht, j 33, 15. lippen lees klippen. , i, 58, 15. zulk iia na zulk. 60. 6. u ; 75. io.v.oivindt vind. - 4 86. 13. en 12. v. 0. hem en bl. 95. seff. 2. Af» lees ter, , 95. — 5. v. o. u let* MA  V E R T O O N E R $. Willem, Vrijheer van Clarenfiein, Daniël vak der L e y. Beltron. Delman, Vader van "ju1 ia. Charlotte, Moeder van Julia. Julia. Mildoorn, Kamerdienaar vvn den H:er van Clarenflein. Een Officier van het Gerecht. K a r e l, Livereibfdiende van den Heer van Clarenfiein. Zwijgende. Een kind van Delman en Charlotte ,2,3 «ƒ4 jaren oud. Ecnige livereibediendens van den Heer van Cla~ renftein. Eenige Gerechtsdienaars.  Bladz. i JULIA, O F D E VERDRUKTE ARMOEDE. TONEELSPEL. EERSTE BE D R IJ F. Het toneel verbeeldt liet binnenhuis van Delman : alles drukt de ellende en diepjle armoede uit: het is 'i avonds negen vuren: het toneel is duister en alleen verlicht door een flaatiw lamplicht dal op de tafel /laat. EERSTE TONEEL. Julia (alleen, zittende voor een tafel, die aan de linke zijde bij de binnendeur /laat.) J_Je!tron ! Belfon ! waardfte , bemindfte vriend! welk een eeuwigheid heeft u uit mijne omhelzingen gefcheurd! .... onfchuldige omhelzingen J .... onzalige eeuwigheid! het bleek gebrek en het woên van den dollen honger zijn niet genoegzaam om mij te A mar-  * Julia , of de Verdrukte Armoede. martelen , maar liefde, liefde! .... liefde moest mijrt onfchuldig hart ontvonken , verzengen en verteren! Beltron! teerbeminde naam ! Beltron! eenige lust van mijn leven! Beltron! keer weder! keer tot uwe rampzalige vriendin, laat mij als weleer op uwen boezem rusten! kom!.... kom, mijn enige wellust! (na enig ftilxwijgen) Hemel! hij is doof voor mijne klagten .... doof, eeuwig doof en eeuwig afwezig!... de doffer fnelt door het zwerk om zijn gaé te volgen, hij agterhaalt haar en de natuur verheugt zig om hunne gelukzaligheid ; maar hier bloedt een hart, laat het doodbloeden , barmhartige Hemel ! (Charlotte komt in, "Julia gaat haar te gemoet, verbergt haar wezen in den boezem van Charlotte, en neemt haar hand, die zij op haar hart drukt) .... ach lieve moeder! T W E D E TONEEL. Julia , Charlotte (met een kind van c , 3, of 4 jaren op den arm.) Charlotte. Mijn kind! .... gij fchijnt zeer ontroerd. j V l i a.' Ach ! lieve moeder! het teder aandenken aan den welbeminden mijner ziele, wiens afwezen mij peinigt, het prangen der wrede armoé, .... Char-  Toneelspel. 3 Charlotte. En uw arme vader is dan nog niet weergekeerd f Julia. Het is nog niet zeer laat, moeder! de Had is hief vijf mijlen van daan; hij is misfchien langer, dan hij gedacht hadt, opgehouden , ó! zoo hij ons blijde tijding bragt , die ons uit onze vernederde ellende verloste! Char l o t t e. Het is reeds over negen : zijn afwezigheid doet mij het ergst vrezen:, de akelige duisternis, de eenzaamheid van den weg , Julia! .... arme man, rampzalig flagtoffer van de onbarmhartigheid der groten! ó mijn kind! zoo men hem ontmenscht, zoo meii hem wreed behandeld heeft, misfchien legt hij moedeloos , onder het pak zijner rampen begraven , op den weg, neergezonken Regtvaerdige hemel, hoe is hier alles veranderd! Julia (reder.') Ach! moeder! laat uwe ongerustheid een weinig bedaren, het is onmogelijk, zoo zijn vorige meester de tranen van zijn trouwen dienaar ziet, dat hij niet vermurwd zoude worden : mijn vader zal hem onze bittere ellende voor ogen Hellen: hij zal hem verhalen dat de felle kou en het gebrek aan nooddruft ons in deeze rampzalige woning van ellende doet vergaan : A 2 zoo  4 Julia, óf de Verdrukte Armoede. zoo zijn hart niet van (reen is, zal het zekerlijk week worden, hij zal zijn getrouwen dienaar erkennen, die hem federt twintig jaren als boschbewaarder eerlijk gediend heeft; hij zal zijn onbarmhartigheid, waar door hij, om een vleijenden onderkruiper, ten behoeve van een fnooden vriend, te bevoordelen, hem van zijne kostwinning beroofd en ons in de bitterde armoe gedompeld heeft , begrijpen en godwee worden : het kan niet anders zijn, lieve moeder! mijn arme vader zal goede.... zeer goede tijding brengen. Charlotte. Hartelijke Julia ! hoe tracht uw kinderlijke zorg het bange hart van v bedrukte moeder op te beuren ! maar uw b en , mijn kind ! zijn een kranke toeverlaat : uw vaders vorige meester is een meedogenloos , een onbarmhartig mensch , heeft hij niet, ontbloot van alle gevoel van menschlijkheid, alleen het oor lenende aan een vriend, wiens wangedrag hem bekend is, en die gaarn een ander bevoorrecht zag, ons van onzen nooddruft beroofd? was het hem genoeg uw ongelukkigen vader zijne kostwinning te hebben ontnomen ? ging niet zijne baldadigheid 200 ver , dat wij onze woning met al ons huisraad, om dat het hem behoorde, verlaten moesten, en zoo niet zijn pachter ons dit ellendig verblijf bezorgd hadt, dan zou de blote hemel ons dak zijn geweest: S on-  Toneelspel. 5 onze ellende , die thans door deze ijslijke gebeurtenis, en de geweldige ziekte, waar meê uw arme vader dezen gantfchen winter heeft te worstelen gehad, tot haar hoogde toppunt geklommen is , zal op zijn verftaald hart niets uitwerken. Julia. Gij ftelt u het ergde voor, zoo hij onze armoede hoort,zoo hij te weten komt,hoe het bleek gebrek.... Charlotte. Helaas! lieve Julia! hij ftaat bekend voor iemand , die voor geen beginfels van menschlijkheid vatbaar is Goede, meédogende Hemel! de vruchten des velds maaijen noch zaaijen niet, gij geeft regen en zonnefchijn en zij groeien op, maar wij uwe redelijke fchepfels vergaan van gebrek ! het gebrek, mijn kind ! ftaat op uw doodsch wezen, en dezen morgen gaf ik het laaste brood , dat wij gisteren avond uit onzen hongerigen mond fpaarden , aan dit ellendig wigt. Julia. Vertroost u, wees goeds moeds, mijn teergeliefde, mijn altoos geliefde moeder! wees goeds moeds, ik ben jong, ik heb handen : ik zal met mijn lieve vader werken en u vervrolijken. Charlotte. Goedhartig kind! ijdele hoop! van uw teerde jeugd A 3 waart  6 Julia , of de Verdrukte Armoede. waar: gij zwak, zeer zwak, mijn kind! uw levenskragten waren altijd gering, de minste onfteltenis, de minste vermoejing' maakt u magteloos: arme Julia ! maar de Alzegenaar heeft al zijne goedheid aan uw zagtmoedig en ouderlievend hart betreed , dit naakt gebrek zal u geheel afmaken, de bittere kou en de honger die onze ingewanden en die van dit ellendig wigt ontmenscht doorwroet Julia (wanhopend naar den kemel ziende.) Ontfermende Hemel! draagt de aarde dan geen voedfcl voor ons allen? Charlotte (met een verzwakte flem.) Bedaar, mijn kind! verfpil uwe kragten niet verder, laat ons niet murmureren. Julia ([nikkende?) Charlotte (het kind teder aanziende.) Onnozel fchaapje! moest gij ook een bewoner va» dit tranendal worden, een wolk van tranen verduistert den glans van uwe morgenzon, ö! mogt gij bij het zalig Englendom met neergeflagene oogjes op deze aardfche fpelonk neerzien ! ó Julia ! het hart ontzinkt mij .... wij fchreien om brood en dekfel! {haar flem verhefende) am brood en dekfel! Julia, Mislchien zal Beltron een eind aan onze rampen jnaken, maar die ongelukkige, die vriend van mijn hart  T o n e e l s P e u hart vertoeft, en den Alwetenden alleen is het bekend waar hij thans omzwerft Charlotte. En waar uw rampzalige vader is, de nacht nadert, lieve Julia! ik kan mijn ongerustheid niet finoren. Julia (met verlegenheid) De nacht is nog niet aanwezig, en een heuchelijke tijding (zuchtende) zal misfchien alles vergoeden Charlotte. En ons uit onze rampen redden, valfche hoop! lieve Julia! (geheel ontroerd) zeker,zeker ik heb het ergst te vrezen.... Delman!.... Delman!.... ó mijn deugdzame gemaal! wat onheil is u overkomen? (na een diepe zugt) ö Julia! ik zal wechfmelten in mijne tranen. DERDE TONEEL. De vorigen. Deiman (de mistroostigheid flaat op zijn wezen.) Delman (in het inkomen van de buitendeur?) Wanhopige Charlotte! (hij werpt zig om den hals van Charlotte, en geeft dotr een tref end fiilzwijgen zijn droefheid te kennen, na vrij lang gezwegen te hebben, ziet hij mistroostig naar den grond) 6 aarde ! gij voedt monsters! (hij gaat zitten.) A 4 Char-  8 Julia , of de Verdrukte Armoede. Charlotte (uitroepende') Delman! Julia (naar hem toegaande, op zijn fchouders leunende en hem teerder zoenende. Ach Vader ! wij dachten dat u iets op den weg was overgekomen, het is zeer laat. D e l m a n (met enige verhaasting.) Overgekomen helaas .'Julia! hoe verftokt zijn de harten der Grooten (met*é4a4rdhei4) terwijl de ellende als een fchim , die zij uit vrees van zig te branden, niet durven aanraken, rond hunne paleizen zweeft , vieren zij den losfen teugel aan hunne baldadigheid: (opflaande) gij allen, die mijn hart dierbaar z'jt!.... komt.... laat ons wechfmelten van gebrek, er fchiet niets over dan zig in de klauwen van den dood over te geven. Juli a. Gij vermeerdert uwe ellende, lieve vader! gij waart nooit zoo weekhartig. D e l m a n. Julia ! hadde ik u nooit het licht gereven, voor hoe veel ellende waart gij bewaard gebleven ■ Befchouw uw armen vader, van kindsbeen af diende ik onzen heerfcher; twintig jaren heb ik hem als boschbewaarder getrouw, eerlijk gediend,hij fchudt ons nakend uit, en laat ons onbarmhartig ten prooi der ruwe  T o.n e e l s p e l. 9 we lucht.... was er barmhartigheid van hem te hopen !.... Charlotte (met afgebrokens woorden.) Vondt gij dan geen hoe genaamd.... geen heul.... geen zweem van troost.... ach ! Deiman! .... ö mijn kinders! (zij drukt het kind dat zij op dt n arm heeft enige keren tegen haren boezem.) D e l m a n. De regendrop holt den (teen uit, en vermurwt hem, maar mijne tranen , mijne hete tranen hadden geen kragt op zijn verftaald hart, ik verfoei mij dat ik hem gefrneekt, gevleid heb: gij kunt mij niet meer dienen, Dehr.an ! was zijn ontmenscht antwoord, werk eiders met uw vrouw en dochter , de ijver vindt over al brood; verkiest gij de luiheid, kruipt dan ah wormen langs den grond, maar wagt u, want vertrapt te worden zal binnen kort uw loon zijn. C h a r l o t t e. Regtvaerdige Hemel ! koestert uwe zon ook zulke barbaren!.... en verzondt hij u zonder eenigen troost? D e l m a n. Ilij vertrok, liet mij hopeloos liggen, en beval zijne knegten mij het huis uit te ftooten; vèrgeefsch zogt ik heul bij enige Groeten van zijn nabelbanden, (tegen Julia) vèrgeefsch bïagt ik hem uwe flepende ziekte onder de ogen , vèrgeefsch verzekerde ik hem dat de heA 5 «>-  io Julia, of de Verdrukte Armoede. roving mijner kostwinning en de hevige ziekte, die mij dezen gantfchen winter gemarteld heeft, onze behoefte volkomen hadt gemaakt, dat er nu in dit arm gehugt niets voor mij te werken was, waar door wij voedfel en dekfel zouden bekomen, en zoo ik naar elders vertrok, wat er dan van mijne dierbare panden zoude worden , .... onbarmhartige antwoorden! J u l i a. Ach! lieve vader! de grond van het hart derGrooten is misfchien minder erg dan wij ons verbeelden, zij kennen de armoe niet, gewoon en gekluisterd aan den wellust is hun verwijderde ziel onkundig, wat er in de hutten der ellende omgaat, zoo zij onze omftandigheden zagen Delman (met bedaardheid.} En zagen zij mijne ellende niet? zei ik hen niet, dat wij dezen dag het rampzalig overfchot van onze geringe penningen hadden uitgegeven om brood te kopen ? dat wij deze bittre koude nagten zonder dekfel doorbrachten? dat men de behoefte, Julia! uit uw wezen lezen kan ? baldadig.... baldadig.... afgewezen! .... en, 't geen mij \ meest griefde, Charlotte ! een arme livereibediende, die mijne fineekingen gehoord hadt, boodt mij Lij het uitgaan met betraande ogen zijn beurs. Char-  Toneelspel. i ï Charlotte. En mijn hoop op Beltron is gelijk het kaf voor den wind vervlogen, zal zoo een, die in de Ridderfchap befchreven is , de tranen der ellendigen, die onder het juk ener fchamele armoede gedrukt gaan, komen afwisfchen. Julia (met een eerbiedige hevigheid?) Om Gods wil, lieve moeder! bevlek dien tedereu naam nict,hij is de beste, de opregtfïe van alle mcnfchen, heeft hij, fints drie jaren, dat zijn lippen mijn onfchuldig hart voor 't eerst te kennen gaven, dat ik hem dierbaar was, ooit onftandvastig, ooit koel geweest! heeft mijne onfchuld ooit, niet tegengaande het groot onderfcheid tusfchen onze tijdelijke onhandigheden, ooit in gevaar geweest van tegen de klippen zijner liefde te ftranden ? Neen, lieve moeder! hij is een regtvaerdig , een bekoorlijk menfchen vriend en zou hij ons vergeeten!.... nooit nooit lieve moeder! Delman (haar bij de hand grijpende.) Ach! Julia! hoe zwak zijn uwe levcnskragten, dit enkel vermoeden van uw hopeloze moeder ontroert u zoo geweldig , ó mijn arm kind! lieveling van mijn zie!!.... wij achten Beltron hoog, wij verdenken hem niet wij weten dat geen fchuldige beginfels zijne liefde over u hebben doen opwellen, wij zijn er  12 julm , of de verdrukte armoede. er van verzekerd Julia- daar wij hem menigmalen het onderfeheid onzer omftandigheden voor oogen bragten en hem fmeckten te begrijpen, dat zijn aanzienlijk geAagt , zijne gevoelens voor u zouden wraken , hij heeft zig zeiven om u ongelukkig gemaakt, zijn wrede vader heeft hem onterfd, en des niet tegengaande bleef hij (leeds door de heilige wetten der natuur aan zijne Julia vereenigd; ontroer u niet al te fierk over zijn afwezigheid , misfchien is hij genoodzaakt geweest zijn regiment te volgen. j u l i a. Gij verkwikt mij, waardfte vader! ik voel dat ik bekom, ó hij is onze beste, onze eenigrte vriend ! {DEL M. 1N gaat in diep gepeins zitten, met een bedrukt gelaat den hemel aanfehouwende.) ^ Maar de Hemel weigert ons hem aan onze omhelzingen weer te geven: misfchien heeft men hem verzekerd, misfchien zwerft hij als balling! Charlotte. Zijn reize om zijn vader vergiffenis te fmeken en weèr in zijne gunst in te dringen is voorzeker vruchteloos geweest arme jongeling! hij heeft alles om u verlaten; doch zoo hij wist in wat ellende wij thans zuchten!.... j u l ia. Hij zou komen vliegen op vleugelen der liefde  Toneelspel. '3 de maar zal ik hem in onze ellende meê fleepen! hij, die geboren was om langs de paden des overvloeds een zagten weg te bewandelen , die met rozen be- flrooid is Lieve moeder! hoe pijnigt mij deze ge- dagte, en evenwel bemint mijn ziel hem boven alles wat mij dierbaar is. Delman (uit zijn diep gepeins weerkerende, bedaard?) Mijn kinders! onze ftaat is wanhopig, deze nagt zal de Voorzienigheid ons met hare vleugels bedekken, maar morgen moet er voor leeftogt gezorgd worden , of wij vergaan in de klauwen der ellende laat mij een ogenblik aan mijne overdenkingen, Iaat mij Charlotte! Julia. Wij zullen gaan, lieve vader!.... Verlos ons, Hemel! uit onze vernederde ellende! (.Delman omhelst haar hartelijk, Charlotte met het kind en Julia vertrekken door de binnendeur?) vier-  H JüXW , of de verdrukte armoede. VIERDE TONEEL. Deeaian (alken.') (llijflaat op, vMactt enigen tijd met langzame fikreden in diepe gedagten over het toneel, hij gaat voor de tafel zitten, die aan de binnendeur Mtt, leunt met zij„ Voorhorfd op z{jl} //;^w> tewtjl de linke arm ep de tafel rust, hij f„at Mijne btgin ehfge malen mistroostig „aar den hemel, en begint eindelijk na een lang Jlilzwijgen dus uit te boezemen.) Hemel! de wegen uwer voorzienigheid zij,, Verborgen, maar ik aanbid de hand die mij tot het ftof T™dert heca ! i'c dienden als een „ijvre bij haren koning, maar het gelukkig dier puurt honig U.t de bloemen des velds en vindt ruste in zijnen korf..... ,k arme man! vind nergens rust dan in de klauwen der ellende, die zig als een Hang om mij heen kronkelt, om mij eindelijk te vertokken en het hm af te knagen armoede! ik heb u nooit ver. imaad.gij weet het, Hemel! geftfeeld door de infpraak van ee, gerust geweten, zat ik op eenenthroon, die verheven was boven dien van de koningen der aarde «mr thans zijn cr moufters gekomen die het kore'n van mijne., akker h.bben weggemaai' en mijn m buüh  Toneelspel. 15 huisgezin fchreit met wringende handen om voedzel en dekzel! (hij vouw: zijn handen zamen en legt ze op de tafel die voor hem /laat, het hoofd in de handen latende vallen, en het zelve weer oprigtende ziet hij mismoedig naar den hemel) dierbare Charlotte! en gij,panden van onzen echt!gij zult deeerdeflagtoffers wezen (driftig) en wel haast, zoo er op morgen geen verlosfmg komt en van waar zal die aan lichten?.... (opftaande met een ftrak gezicht, en zeer fchielijk [prekende) maar Clarendein! gij zijt Vrijheer van deze landftreek, gij bezit grote middelen, iets van het uwe verlost ons op morgen uit de kaken van den dood, over een half uur moet gij een nabijliggende eenzame laan doorgaan, u zal ik aanranden, u zal ik aanranden , en zeggen , fill den dollen honger door uw beurs of gij moet derven! (uitroepende) 6 natuur! gij hebt uwe heilige wetten, is niet, het leven van die mijne ziel dierbaar zijn, te bewaren, thans mijn eerde pligt ? Te rug, rampzalige! 6 geweten! zoo ik voor uw'regtbank moest daan, ik zou mijn hoofd krommen als een riet, en mij met het dof der aarde bedekken (na enig bedenken) maar eischt gij dezen plicht Opperwezen! (in verrukking) of zoude deze poging onfehuldig zijn , ik voel mij ligter, merkelijk ligter, wel aan! Delman!.... (hij krijgt een pistool uit een kast, legt het voor zig op tafel en gaat zitten) onza¬ lig "  ï6 Julia, of de Verdrukte Armoede. lig werktuig, dat gefchikt was om mij des nagts in dit gehugt voor onraad te beveiligen ! zult gij ons enige dagen uit de kaken des doods redden ? maar detijd eïscht fpoed, het uur is nabij (hij grijpt het pistool.') Hier! (zeer ontroerd) wat doet gij, ellendige!.... Hemel ! hier dondert uw wraak reeds , ik zie een woestijn van rampzaligheid voor mij open , waar in ik als een worm kruipen en mijn enigfte fchat, mijn onfchuld zal verloren hebben : ö geweten! geweten! laat uw infpraak mij eéuwig troosten.... te rug wanhopige Delman ! te rug! (hij legt het pistool met verontwaardiging op de tafel) : ik zal vlugten , en mijn fchat bewaren! .... (na enigen tijd gezwegen te hebben hoort men enige beweging aan de binnendeur, hij verbergt het pistool haastig in de borst , Charlotte komt driftig in.) V IJ F D E TONEEL. Delman, Charlotte. D e l m a n. Dierbre Gae! Charlotte (verwilderd.) Hij is reeds ingekomen Delman (verbaasd.) . Wie, Charlotte! Char-  Toneelspel Charlotte. Zijn klaauw reeds uitgultrekt. D e lm a n. Rampzalige Charlotte ! Wie!.... wat! Charlotte (de handen wiingende.) D e l m a n. Spreek, fpreek mijn kind ! C h a r l o t t e. De onnozelheid voor eeuwig van mijn borst gerukt!.... voor eeu.vig! .... ö mijn kind! D £ l m" a n (onti oerd.) Om Gods wil Charlotte (verhaalt met afgebroken» Woorden.) Het flaapt, den eeuwigen (laap !... toen ik zo eeven van u fcheiddë, Delman! wilde ik het ongelukkig pand ter rust leggen: maar het hi.ig mij om den hals,.... ik kon het niet...'., los fcheuren, eindelijk ontwrong ik de teedere handjes , ik belcho ivvde het met aandoening: wat deeden zijn vérdraaij,deri oogen mij ijzen : ik leg het neêr, maar het tiak..;.'. het ftak zijne armtjes uit en fmeekte mij met beevende lippen , die geen geluid meer gaven dat de moederlijke zorg het niet verlaten zou,,ik nam het op, drukte het teegens mijn boezem ([nikkende) het beet mij in den h.ils, Deiman! en eindelijk door B de  i8 Julia, oe de Verdrukte Armoede. de heevigfle trekkingen gefolterd maakt de Almag- tige een eind van zijn pas ontloken leeven (zij gaat zitten en beweent het kind.) Delman (driftig.) Zie daar het eerde flagtoffer! (tegens zig zeiven) en zoude ik nog aarzelen? (hij wandelt een korten tijd het toneel over) morgen zal een nog dierbaarder bezwijken, en ik zou dien flag hebben kunnen verhoeden, ó natuur!natuur!gij zijt een teedere moeder! u'zal ik gehoorzamen: is het niet beeter zig aan uwe zagte wetten te onderwerpen, dan die door zwaarmoedige reden kavelingen te willen verbeeteren! Wat zou mij anders mijn geweeten verwijten het zou mij martelen het zou mij uit zijn dieplte .fchuilplaats toeroepen: Delman! uwe Iaatfte pooging was onfchuldig, uwe omllandighceden vorderden dien: de Opperrechter wettigt uw voorneemen, hij toont het u oogenfchijnlijk door deezen eerden flag.... mijn befluit is genoomen: Charlotte (langfaam opziende en opjlaande.) Delman! Delman (bedaard.) Troost u, troost u Rampzalige Moeder! panden die mij dierbaar zijt! gij zult niet bezwijken, morgen zal ik middelen in 't werk dellen om ona voor het gebrek te bewaren, maar dewijl thans elk 'oogen-  T o « r. e l 9 p p. r,j i$ oogenblik den jongfreu liiili vnn mijne Julia dreigt* moet er voor .den dag van morgen raad worden gefchaft (hij zwijgt cenigen tijd, grijpt haar bij de /mud, ziet haar jlerk aan, uitroepende) emz laat - fte pooging, Charlotte Charlotte (geyeldig ontroerende.) Een laatfte pooging! D e h m a Ni i De nood eischt een manlijk voorneemen (hij wilde buitendeur uitgaan.) Charlotte (hem tegenhoudende.) . Gij zult niet gaan, Delman!.... Delman! zult gij uwe llreuge deugd verzaken ? D e l m a n. De Hemel wil het zo: ftel u gerust. Charlotte (omhelst hem en doet de heevigfle pooging om hem teegen te houden?) D e l m a N. Zal ik u zien wegzinken in uwe tranen; ik zal u verlosfen, of u voor den Opperrechter der waereld verbeiden (hij outworftelt zig met veel geweld en Vertrekt uit de buitendeur.) Charlotte (hem tot aan de deur navliegende.) . Delman! Delman! (zij geeft een heevige gil waar êp Julia in koomt.) B i SËS*  20 Julia , of de Verdrukte Armoede. SESDE TONEEL. Charlotte, Julia. Julia. Ach, lieve Moeder! mijn geheeïe ziel is door ontroering bevangen: waar is mijn brave Vader? Charlotte. Die ongelukkige!.... Zo gij hier geweest waan mijn kind! gij hadt hem teegen gehouden. Julia (verwonderd.') Teegen gehouden Charlotte (ontroerd.) Onze el'ende is tot haar toppunt gereezen.... hoor mijn kind ! wat de woorden van dien rampzaligen waren Ik zal u verlosfen, of u voor den Opperrechter der waereld verbeiden Den Hemel alleen is 'l bekend welk een gevaarlijke aanflag Julia. Weê mij! rampzalige! ik gaf mijne ziel een ruimen doortocht aan hare verzugtingen, en weet gij nietsvan zijn oogmerk? Moeder! Charlotte. Niets,; maar het moet zeeker gevaarlijk zijn: arme man! waar heeft de wanhoop u toe vervoerd! 't was niet genoeg dat dit moederlijk hart zig een dierbaar pand van de borst voelde gefcheurd, maar mijn Gaê, Delman , wellust van mijn leven!  Toneelspel. 21 Julia. Stel u gerust, liefde Moeder! Vader is een braaf, «en voorzichtig man, zijn flrenge deugd wapent hem teegens roekelooze onderneemingen. Charlotte (met teederheid.) Goedaartig kind ! edelmoedig meisje! uwe gefolterde ziel verbergt hare fmarten, om die van uwe arme Moeder te verminderen ; mij gerust dellen, mijn kind! neen, Julia! 't is onmogelijk mij gerust te dellen , zijn weezen was zo wanhoopig, onze hoop moet op de deile klippen der onzekerheid haar anker werpen (zij gaat zitten, en wendt haare bedrukte oogen naar den Hemel; zij rekt haare armen naar Julia, die haar nadert.) Julia (in de armen, en met het weezen op de boezem van haar Moeder met veel teederheid.) Mijn Moeder ! uw kind zal altijd aan uwe zijde zijn, het zal u vervroolijken. Charlotte. Julia! het is onmooglijk uw arme Moeder te troosten, daar gij zelve zulk een zwaren drijd te drijden hebt, daar, behalven de rampen die ons thans drukken, een gloed alle uwe leevens kragten vernielt; üwe liefde voor den ongelukkigen jongeling verteert u mijn kind! deeze is als een beek van vuur, die alles wat zij aanraakt ontvlamt en in vollen brand doet B 3 uit-  «" Julia , of de Verdrukte Armoede. B'^ersten, alles alles wat mij omringt.... fchrejt om. hulp en venioosting. Julia. Laat u dit niet bezwaren: lieve Moeder! mijne liefde is gelijk een leevendige fontein, zij ontfpringt wel met geweld, maar haar water is zoet en verlevendigt alles wat zij doordroomt, ó! Zo hij maar aamveezig was...... („iet ontroering) Beltron! Beltron! wat vertoeft gij! misfchien roept hij mij op dit oogenblik, beroofd van troost en hulp, van een onverbidlijken Vader verftooten, zwerft hij misfchien in wHdernisfen, en kirt gelijk een tortel om zijne .gade; ik hoor het, lieve Moeder! zijne bevende lippen ftamclen mijn naam , en boezemen die teedere gevoelens uit, welke mijn qnfcHutdig hart dceden ontvlammen Rampzalig vriend!.... C h a r l o t t e. Hoe bedriegt gij „ zeiven , mij,, kind ! gij verbeek u moed en kragtcn te bezitten, maa/beiden Zijn zij vernield , uw verhitte verbeelding maakt u ■ nog ongelukkiger: ó hoe zal ik dit kloppend hart f lillen! 7,E-  Toneelspel. *9 ZEVENDE TONEEL. De vorigen, Beltron. Beltron (van binnen, aan de buite deur.) Delman! Delman! Charlotte (verbaasd.) Welk een Item Hemel! Julia (terlvtjl Charlotte nog fpreekt, met ontroering?) Beltron! Beltron! hij is't (zij zijgt ontfreld ,p eenftoel. Charlotte, gaat fchieffjk naar de buiten, deur, die feedert het vertrek van Delman van binnen ntfniet ge/loten geweest was, om ze open te maken: Beltron koomt in met een gelaat, dat de tederheid en de hoopeloosheid teevens nitdrukt, fnelt naar Julia, die hem te gemoet komt en om den hal* ff*5 Julia. Beltron! Beltron. Julia! (zij zien elkander beevend aan en weenen.) Julia. Beltron! (na eenig ftilzwijgen, driftig) laten nu alle de ondieren op mij aantallen: laat de baldadig-, beid zig nu wapenen om mij uit uwe ombelzingen te fcheuren Dierbare Beltron! in uwe armen ver- acht ik de waereld met al hare kroonen. B + Bel.  44 Julia , of de Verdrukte Armoede. Liefde Julia- hoe p^kismy mijne nfweezigS geVa',e"> mMr * »efde deedt mij ieder ooren Wlk m; h£mi^ Schijn voor mijne oogen Z, zi,'! tr°0St '^i'^ii-letvensgeesten herflellen Charlotte Beminnenswaardige vriend! op welk, een duurea pnjs ftaat u uwe flandvastigheid! B^tron (Ckarlone bij de hand neemende.) Beste vrouw I ach mogt ik minder r J (de moedige wooning rondziende) maar WJZ ■ ik was verbaasd u in het ^ZZflJïl -den : twee uuren heb ik in deeze * Charlotte. Zij beduidt armoe, e'Vnrin u -n «Ü zult niet gaan, zo het voornemen van mijn ongelukkige,! vader hachlijk is hoe zoud gij in 't gevaar dedün5 en m zoudeer zonder u van mij worden; bedenk djc ^ tron! ...hiaten mijn tranen u beweegen (zij laat hem los, doen bedekt haar weezen in »ij„ armeu.) B e l t r o n. Bekoorlijke vriendin mijner ziele! weerhoud mij niCtde naaa:11 d2s Ailerhoogrten! weerhoud mij niet ; zoude ik hem uit het nijpend gevaar kunnen redden en hier werkloos blijven! Wilt gij uw ai, men vader niet wéér zien, Julia! misfchien fthreidt hij «" hulp, en uwe tranen weigeren.hem die( natuur «n  Toneelspel. 33 en plicht roepen mij, ik zal weêrkeeren, ik zal in uwe armen weêrkeeren (hij omhelst haar) vaar wel (zij gluurt hem naar en gaat eindelijk zitten?) NEGENDE TONEEL. Julia alleen, (na eem'g Jlilzmjgen.) Mij is dan weergekomen, de vreugd mijns leevens, de wellust mijner oogen: maar in welk een jammerpoel neêrgeMort, hoe diep vernederd, arm, rampzalig , voortvluchtig flagtoffer, opgeofferd aan de woede van een wreeden vader! opgeofferd! en om wie? om mij ellendige, bedroefde Julia. Rampzalige! ik vergaê op deeze gedagten maar ik moet, ik kan niet van hem gefcheiden zijn: ó wee mij weê ons allen (verwilderd) langs wefke ijslijke lippen worde ik gezeuld , door wat al priemen gemoord , langs welke kronkelpaden heen gefleurd! vergiftige flangen, ondieren rondfom mij: hier grimt er een teegens mijn eerwaardigen vader, en doet hem kwijnen van honger: daar brult er een teegens den welbeminden mijner ziele en ontweldigt hem alle zijne vaderlijke goederen : gevloekte oudieren ! hunne oogen-blikfemen vuur, dat als een hel rondom mij gloeit (zij fpreidt de beide armen van een ten hemel?) Ontfermende Hemel: (zij laat de handen op de tafelvallen, die voor haar flaat, haar hjofd laat zij tn C 4e  14 Julia , of de Verdrukte Armoede. de handen , die gevouwen zijn, ritsten, zo blijt zij eenigen tijd zitten, eindelijk wendt zij het hoofd treurig ten hemel,' terwijl de honden op de tafel gebouwen blijven) mijn leevenskragtcn, o Hemel! zijn door bet gcteister der rampen verdoofd, mijn uurglas zal haast zijn afgeloopen, ik voel het, nu meer dan ooit voel ik dat ik zwak, zeer zwak ben, maar laat hij die mijn hart dierbaar is, laten mijn dierbare ouders die mij gekweekt en uwe heilige wetten geleerd hebben rusten onder de vleugels uwer genadige befeherming: Zij fmelten weg van ronwe, zij fchrcien om brood, Ontferming ! ontferming (zij laat het hoofd in de gevouwe handen vallen.) Einde van het Eerste Bedrijf. WEE-  Toneelspel, 35 TWEEDE-B E D li ij F. liet toneel blijft onveranderd, EERSTE TONEEL, Beltron. (alleen.) (Hij komt de buitendeur ftil en in een diep gepeins in.) V^ergeefsch zogt ik Iiem! vèrgeefsch dwaalde ik in liet aaklig duister en riep den dic-rbaaren naam: Delman! waar kan de wanhoop ti toe hebben aangedrceven! zou zij uw verfland, het voeafel der onfrerfiijke ziel veibijsterd hebben? ó Almagt kan de deugd zo diep zinken! ftervelingen, hoe broosch zijn uwe grondbcginfels! 6 Rede! leidftar van onzen wandel, hoe flaauw is uw fakkel! arme, ongelukkige Delman, een valfcjie hoop heeft u in fiaap gewiegd'! maar welk een fpoorloosheid u hcbbe aangedreeven, gij kunt niet fchuklig zijn voor de rcgthank van uw geweeten; wat zal het lot zijn dier rampzaligen, welke mij hier omringen, zo gij uwe ellende vermeer-, derd hebt: wat al bloedige tranen zullen er geftort Worden! ó Julia! eeuwige vriendin mijner ziele! gij', die de aanbidding der geheele jvacrcld verdient,, gij • zult verteeren als een fcfiTrnX.''zalige flöndcn!'waar c 2 ""Ta  j6 Julia, of de Verdrukte Armoede. in wij, ons zeiven en de gcheele waereld vergeetende, die deemoedige, die teedcre, maar teevens die opregte, vuurige en ftandvastige gevoelens voedende, ruime teugen dronken uit den beeken der onfchuldigilc wellust, waarom zijt gij, gelijk het kaf voor den wind, gelijk de morgendauw voor de zon verdweenen! ó natuur! ó liefde! onverwinlijke liefde! hoe heilig zijn uwe banden! thands fmelten wij weg van rouw, en de deugdfame de zagtmoedige Julia, geheel verzwakt zal weinig teegenftand teegEns het loeien der rampen bieden, ée!n ellendig gevolg Delman, van uwe hachelijke onderneeming zal haar den laasten (lag geeven en ö God! doe deezen donder van mijn hoofd voorbijgaan zal ik, terwijl het laaste vonkje kwijnt, haar Hemelfche oogen luiken? zal ik aan haar zij (laren en haar gezicht een adem zien verdwijnen ? Mis ik u o vreugd mijns levens moet ik u voor eeuwig derven, Slaat het uur der fchorre doodklok, moet ik als een balling zwerven, Zoen ik voor het laast uw lippen, eertijds rooder dan robijn, Welk een oogenblik , ó liefde, welk een fcheiding zal dat zijn. (Ilij zijgt op een ftoef) maar waar zijn Charlotte en Julia?  Toneelspel. 37 Ha? zeeker liggen zij geknield voorden Heemel om hunne verzugtingen naar zijnen throon te zenden, ik zal bij haar gaan, en mijn fmeekingen bij de haare voegen (hij wilde binnendeur ingaan, Julia koomt hem tegemoet?) TWEEDE TONEEL. Beltron, Charlotte, Julia. Julia. Alleen? gij hebt mijn rampzaligen vader dan niet gezien ? Beltron [preekt niet, maar hij antwoordt met een gelaat, waar op de teederheid en de mismoedigheid zijn uitgedrukt. Julia. Wee mij! ik heb het ergst te vreezen, fprcek Beltron ! Beltron pijnig pijnig mij niet! Heb ik het ergst te vreezen? Beltron haar bij de hand vattende. Ach Julia! wat antwoord kan ik u geeven! zuchten en tranen. Julia (ontroerende) Mijn vader ! mijn vader ! Beltron ik lees zijn verderf uit uw gelaat; dierbaarlte ooriprong van mijn leeven 't gaat vast, gij leeft niet meer Beltron. Bedaar Julia, het ergfte dat ik u melden kan, is öat ik den braven Delman niet gevonden heb. C 3 Char-  3$ Julia, of de .Verdrukte Armoede. Charlotte. Vloeit, vloeit dierbare tranen ! gij zijt aan de heiüge banden gewijd die mij met het leeven van mijn 'leeven vereenigen , Delman ! mijn welbeminde - ga! • koom, koom in mijn uitgeftrekte armen ! zo ik u omhelzen mag, zal ik op een fteile klip, dood aan den eenen, dood aan den anderen kant gewillig trotfeeren, ó vreugd mijns leeveps! hoe diep hoe ellendig diep zijn wij gezonken! Juli a. Hem treft zeckcrlijk een wreed, een ijslijk lor, ach Beltron! wat kan in dit ftreng faifoen bij het naken van den middernagt zijn voorneemen zijn geweest ? wat zou het kunnen geweest zijn ? vlei mij niet Beltron Beltron. Ik begrijp niets Julia van dit zonderling geval, en waarlijk alle de omftandigheden zouden mij indedoodlijklTe ongerustheid dompelden, zo niet zijn ilren» ge deugd Julia. Zo de wanhoop door natuur aan 't woelen gebracht wordt (rondziende) ó nacht ! wreede nacht! zou uw vaal floers, daar de fchreiende dageraad voor heenen vliegt, hier een misdaad van mijn vader bedekken ? Goede Ontfermende Hemel ! . , , j ftort  ToNBELSPEL. 3% ftort een regen van barmhartigheid op onze ellende, ó natuur! Delman ! ó mijn vader ach Beltron (zig ■ in de armen van Beltron werpende,) Beltron. Mijn cenigite, mijn beste Julia! moet ik een engel, moet ik die aanminnige oogen, dat hemelsch .aangezicht, dat bekoorlijk gelaat, in het welk de vormende natuur zig uitputte en zig zeiven overtrof, in mijne armen zo deerlijk zien kwijnen !koom aan mijn hart, vriendin mijner ziele, laten onze tranen in een fmelten, laaten de toonen van ons geklag zig vervangen. Julia. Mijn ccnigfte toeverlaat, ! onder uwe befcher- mlng ben ik veilig teegens alles wat mij omringen kan, uw troost daalt als een balfem in mijn gewonde ziele... hoe eedel hoe goedhartig is uw bijftand ! Beltron. Ach mogt zij u redden, en u in de armen van den eerwaardigen Delman werpen! Julia. Mogt ik mij flegts van die eerste drukkende benaauwdheeden verlost vinden, van het gevaar van mijn Vader, en het gebrek aan de behoeftens van ons ■veeg leeven, hoe gerust zoude ik de fchokken der hardfte armoê verduuren! C 4 Bel-  40 Julia, of de Verdrukte Armoede. Beltron {Charlotte en Julia bij de hand neemende.) Hoe het den Hemel behagen moge ons lot te beftuuren: 't zij een milde daauw van barmhartigheid op ons hoofd neederdaale, 't zij de weg der beproeving zwaarder worde, en wij op dezelve (langen ontmoeten , die ons het hart zoeken aftcknagen, of rotzen, die ons onder het geloei der rampen fchijnen te zullen verpletten; altijd dierbaarfle voorwerpen van alle mijne zorgen, zal ik in uw midden zijn (Charlotte omhelzende') u Charlotte ! u en uw huisgezin zal ik nooit verlaten: (Julia omhelzende) en gij Julia! in mijn hart ben ik de uwe en zal het eeuwig zijn; Charlotte. Edel menfehen vriend! hoe veel verligting geeft mij uw troostrijke taal. DERDE TONEEL. De vorigef , Delman. ■(Delman koomt met een woest gelaat in, om zijn hand is een doek ge fa gen die Jlerk bebloed is, men ziet ook eenlge fmetten bloeds opzijn kleeren: zijn gelaat drukt de woestfte wanhoop uit, hij zijgt op een ftoel, en ziet de Hemel met een ft rak, en mismoedig gezigt onbeweeglijk aan.) Char-  Toneelspel. 41 Charlotte (Delman omhelzende.') Teerbeminde Gaê, ik mag u dan weederzien, u weer omhelzen , weer aan mijn boezem drukken maar.... (ontroerende') Rampzalige ! wat beduiden die vlammende oogen (zij ziet den hebbeden hand en het bebloede kleed, hier op fpringt zij zeer ontfcld zijnde te rug, valt met een heevigen dom op haar beide knicn te gelijk op den grond, zij jlrekt haar hand op de knie van Delman, en verbergt haar weezen in haar handen, terwijl zij dit doet, roept zij gillende) Bloed Bloed! ontfermende Genadige... Hemel! wat wil dit bloed Delman? Julia (zig aan de andere zijde in de armen van haar Vader werpende?) Mijn Vader! Mijn Vader! gij zijt ongewapend uitgegaan , wat monsters hebben u zo mishandeld ! fpreek mijn Vader! bij al wat heilig en dierbaar is fpreek ! Beltron (bij zig zeiven, terwijl Charlotte en Julia alle teekens van moedeloosheid geeven.) Mijn bloed kookt, de hairen rijzen mij te berge D e l m a n (die tot nog toe met een ftrak gelaat naar den Hemel gezien hadt, en Beltron nog niet gewaar was geworden?) Hoe Beltron ! (qpfiaande, Charlotte Praat ook op) mijn Vriend, hiaten deeze in'tgeirrckte armen u omhelC 5  43 Julia . or de Verdrukte Armomdh. zen ! (zij omhelzen elkander') : gij zijt ter goeder uur gekoomen om ons in de dampen van een helfchen aigrond te zien verflikken. Beltron. Gij doet mij ijzen, Delman! maar, wat ik u fmeeken mag, vei los ons van die pijnigende onzekerheid, wat lot heeft u getroffen? Charlotte. Del man! Juli a. Mijn Vader! Delman (verwilderd.) . De wanhoop door vergif gezoogd, omfuigeldc mij met een ftoet van helfche monficrs, zij heeft mijnen arm gewapend, en ik rampzalige ik fchond de heilige wetten (hij zijgt opeen floeldie naas.' dè tafel ftaat, zwijgt eenigen tijd, en vervolgt bedaard) Barmhartige Hemel, Gij die de geheimftefchuilhoeken onzer harten kent, Gij alleen weet of ik uwe heilige wetten fchond. Natuur! onfermende natuur! ik hoorde uw teederc, uw zagtmoedige infpraak, deeze heeft mij gewapend Charlotte. Gewapend ! Julia. Laat mij fchuijen, ö Hemel! laat mij onder de vleugels  Toneelspel. 43 gels uwer genade fehuilen gewapend....! mijn Vader gewapend! Beltron. ■ Vervolg Delman, fchielijk, eêr het misfchien te laat is. Delman (zeer fchielijk fpreekcnde,') Moor waar Natuur, huwelijks-, en kinderliefde mij toe hebben aangedreevén. Clarenftein is vrijheer van deeze landftreek: meenigmalen ben ik hem ln debijgeleegene dwarslaan des avonds na tien uuren, onvergezeld ontmoet: feedcrt kwam mij te voren dat hij, nu ruim twee maanden, daar meest alle avonden, om de dochter van Kaptein Sterrendaal te bezoeken, doorgaat ; door den -woedenden honger en het knagend gebrek aangezet, dreef mij de natuur, in den dikken drom der duisternisfen, naar die noodlottige plaats, daar ik hem meende alleen te ontmoeten, de nagt belette mij te zien dat Mildoorn zijn kamerdienaar hem vergezelde ; „ ftil, fprakik, terwijl ik hem een pistool op de borst zette , ftil door uw beurs den dollen honger of gij moet fterven." (De owflana'ers maken alle bewijzen van ontfte/teuis.') Naauwlijks waren deeze woorden, die mij doodfehuldig maakten van mijne lippen gevlogen of ik voelde mij van zijnen kamerdienaar bófprorrgen, die mij  44 Julia, of de Verdrukte Armoede. mij zulk een geweldige fteek in de hand gaf, dat het bloed over mijne kleeders gutile en mij het onzalig moordtuig uit de handen viel; ik vlugtte Charlotte, en verhaaste mijne verbijfterde voetftappen om in uwe armen te nerven. Charlotte (wanhopig met de teederfte uitboezeming.) Delman ! ó mijn gemaal ! (hem om den hak vallende) doodfchuldig! hemelen bedekt mijn ! waar berg ik mij ? Julia (de heevigfte blijken van droefheid geevende ruft op den fchoudcr van haar Moeder.) Beltron. De dringende nood moet hier een eind aan onze tranen maken, gij moet vlugten Delman terwijl gij nog onbekend zijt. Delman (weer fchielijk fpreekende.) IJdele hoop, Beltron, zij kenden mij te wel, Clarenftein, Mildoorn, beiden fchreeuwden ze mijnen naam onder 't vluchten: (Beltron zoekt hem in te vallen doch hij belet dit door fchielijk te fp.ieekcn) neen Beltron, doodfchuldig voor de regtbafik der waereld, fpreekt de opperregter van mijn geweeten mij volkomen vrij, veroordeeld, zal ik mij aan de voeten van den vorst werpen: ik zal hem zeggen: uw hoogheid beeft nimmer gebrek gekend, ik ellendige had gebrek aan  Toneel spel. +5 aan voedfel en dekfel; baldadige groten hebben mi) van mijnen nooddruft beroofd; uw Hoogheid heeft kinders, ik had er ook mijn Vorst! maar de honger deedt ze met mijn dierbre gade kwijnen en hadt reeds een in het graf gefleept, ik zal bloedige tranen fchreten, ik zal hem zijne voeten kusfen, hij zal mij genade verleenen. Julia. Ontfermende Beemei! zie needer, op onze ellende! red mijn vader, wees hem een■ verlosfer ach vader! (zij omhelst hem.) Beltron. Bedenk, Delman! dat uw verhitte verbeelding u dit hoopeloos ontwerp doet fmeeden, gij hebt Clarenftein gewapend aangerand, gij hebt hem den dood gedreigd, men zal u geen genade kunnen verleenen. D e l m a n. Zoudt gij dat denken? Beltron! dan ben ik verlooren, terwijl mij geld ontbreekt, kan ik geert flap doen Belton (een beurs uithalende.) Dit eenigfte is mij nog overgebleeven, neem het, Delman!neem al wat ik heb (zij omhelzen elkander, ondertusfchen neemt Delman de beurs,) haast u, in den naam van al wat heilig is! in dien van uwe dierbare panden) bezweer ik u, u te haasten, de nacht is guns-  A6 ]vlia , of de Verdrukte -Armoede. vlied, ik * hemelenaarde bewcegen om f * mct U mv' volgen, fpocd u, eerwaar- uevnend! de jongde nood vordert het. J) r- i- m a n. Ikal gaan, Beltron! ik zal gaan, en mijn vaderland vaarwel zeggen; zo de bewerking mijner, vergif vruchteToos is,haast u dan Beltron.-met Chatlotte. en JlÜ1Sm Ml ik échten: het geruiseh der elementen zal mij het gekerm dcezer ongelukkigeu, en d> wind, die mij van het vaderlijke ftrand nabruit de Hem mnner vervolgeren doen hooren: ik zal een aar de vaarwel zeggen, daar de. deugd vertrapt ligt. Vaarwel ! 6 mijn vaderland nu! ik zal mij los fchcuren. B| zal mijne Lamfc omhelzingen Beltron («w g ^ Vertoef geen oogenblik, Delman! misfchien zijn Uwe vervolgers reeds op weg. Del m a n. Zult gij mij de laaste omhelzingen weigeren'? neen Zij kunnen mij nog niet achterhalen, zij\vecten niet dat.mijn verblijf hier is, eerst zullen zij mij in het b&ch van myn geweezen meesoer zoeken. Mijn kinders, de Hemel zij met u allen, Hij befcherme u onder de vleugels van zijnen gensdigen, van zijnen kinderlievenden  Toneelspel. 47 Julia (met, het lio tig verblijf zijn woning, en ik heb hem, na dat hij '£ op ons leven gemunt hadt, langs de laan,die hier op uitloopt, zien vlugten. Beltron. Delman zien vlugten! op uw leven gemunt!... 'k geloof, dat gij raaskalt, de brave goede man is van middag vroeg uitgegaan, en moet in de (tad vernachten. M i l d 0 o r n. Zulk een verhaal ftaat u niet kwalijk, Mijd Heer! Van jongs afheb ik hem dan niet genoeg gekend, oin te weten, dat hij het was, die het over een quartier tiurs op het leven van den Heer van Glare.ufteinj eu op het mijne gemunt heeft. D 2 V»  53 Julia , of de Verdrukte Armoede. •De Officier. Mijn Heer! zie tol,wien rij hier om den tuin leidt * '«om uit haam van het Gerecht dezer Vrije Heerlijkheid, ik vraag naar Delman, en die is in deze wr> ning. Beltron. En gij, Mijn Heer! zie toe,wiengij hier beledigt: Delman is hier niet, en (met nadruk) ik verzoek u, op dit ogenblik te vertrekken. D e O. f f r cm, Ik beledig u niet, Mijn Heer! ik vpldoe mijnen phgt, en ik zal niet van hier gaan , of ik'zal Delman met mij voeren: hij is mijn gevangen, 't fa! mannen' (naar dcbinnendeur wijzende) loopt de deur oplCV* Gerechtsdienaars willen naar- de deur gaan.) Beltron (hem tegenhoudende.) De eerfle, die een voet verzet.... hier runen vrouwen , welke door zulk een beitorming tot den dood ontltellenzouden. Beeft,zo gij nadert, (dehand aan $yn degen ftaandc.) De Officier. Uwe pogingen, Mijn Heer! tonen duidelijk , dat ifc van hier niet vertrekken moet, en zo mijn raad op u > «enigen invloed kan hébben , rand het gerecht met geen  Toneelspel. 53 jree'i geweld aan:nog eens,ik zal niet gaan ; loopt de deur op , mannen ! nog eens, dat niemand drale! (De gerechtdienaars trekken Beltron met geweld weg, en beginnen aan de binnendeur ie /lampen.) ZESDE TONEEL. De vorigen. Delman, Charlotte, Jllïa. (Charlotte en Julia doen in het opkomen de hevigfte en hartstogtelijkfte pogingen, om Delman tegen te honden. Delman (zig loswringende?) Ruk los.... Hemel! ruk los de heilige banden, die mij aan deze panden veréenigen: zie mij hier, Mijn Heer ! mijn naam is Delman, gij behoeft niet langer te zoeken, ik ftayoor uwe ogen, ik kan mijn lot niet ontvluchten, maar daar het gebrek mij tot wanhoop deedt vervallen , boog ik op de genade van dea Vorst. MlLDOOl.lt, Dat hadt mij bijna den besten kop gekost maar wees goeds moeds, Delman! agter de traliën zal men u wel brood en water geven. En waarlijk (grimlachende.) Beltron (verwoed.) Ellendig booswigt! zijt gij baldadiggcnoeg,om deD 3 zen  54 Julia, op de Verdrukte Armoede. zen rampzaligen te befchimpen: jk zweer u (hem hij de flrot vattende) bij de blikfemende wraak van den Hemel, dien gij tergt! dat zo gij uwen lastermuil nie* fluit, ik u terflond vernietigen, en gelijk cgn won» voor mijn voeten vertrappen zal. De Officier (jegens Beltron.) Mijn Heer! Delman is mijn gevangen, ik moet hem Weg voeren. Charlotte (die zo wel als Julia gedurende deze gehele famenfpraak, door houding en gebaarden , haar angsten zielroerend heeft aangeduid.) Weg voeren! .... mijn gemaal voor mijn ogen weg gefleept! (voor den Officier knielende) ach Mijn ïleer fcheur den welbeminden mijner ziele niet van mij af, ruk mij veel liever dit hart uit denboezgm, hoor mijn gekerm , zie mijn tranen.... (zij valt met Het voorhoofd op den grond.) Beltron (haar oprigtende.) Charlotte!.... (hij fielt zig tusfchcn Delman en Charlotte,) Charlotte. Zijt gij ook een dier wreeden, die hem van mij af- fcheurt, (zij omhelst Delman) Delman! .... ó Wijn gemaal! (zij zijgt in onniagt op een jloel.) Dia-  Toneel''11- 65 Delman (it&m Beltron en Julia.) Mijn kinders! mijn hoop op vergiffenis is niet u.tgebluscht; maar eischt de Hemel mijn bloed , zo heerscht er hier (op zijn bont wijzende) een Hechter op den throon van mijn onfchuldig geweten : zijn zagte infpraak troost mij, en ik durfde ogen opflaan naar den hemel: zodanig,ó Gij die in 't verhevene woont. zodanig trede ik voor uwe geduchte regtbank : genist en veilig trede ik door uwe poorten, ó eeuwlgheid: niets dan een ongelukkig en flepend leven te verhezen hebbende, fterfik met geen andere fchande , dan fa het oog van baldadigen , terwijl elk, wiens hart niet toegefchroeid is, mij meer beklagen, dan verfoeien zal, en voor zulk een beklag,koop ik de rust mijner ziele. Juli a (hevig ontroerd met een exces van dro.fheid langzaam [prekende.) Mijn vader gevangen!... gedoemd!... neen,'t is onmogelijk, ó Almagt! hoor al 't gejammer der fmart, en al het geiteen der ellende, (zeer langzaam) ach! konde ik van een berg alle mijne rampen ten einde zien. De Officier. Uw vertoeven, Delman! vermeerdert uwe fmart, ea de angften van hen, die u omringen': haast n te vertrekken. D 4 BeIj-  5&* Julia, of de Verdrukte Ar.mof.de. Beltron. Barbaar! zal uw verftokt hart dien rampzaligen de baste omhelzingen misgunnen? Is de natuur dan bij V uitgedoofd , e„ uwe zie, V0Qr alk. ,evoeJens menschlijkheid toegefchroeid ? P E L M A N, Julia ! uwe ontroeringen pijnigen mijn gefolterd hart, maar ik moet mij van u feheiden (tegen Belt ro,:\ Mijn boezemvriend, Q, J,lia vijzcnde) ^ njk hart was uwe liefde waardig, haar onfchuld verwende zulk een edelmoedig gemaal, als gij ou?e edelrnoedige vriend u-aart; maar mijne vernederde omftandigheden verbieden mij, u iets anders te fmeeken dan hen te befchermen (hem bij de hand nemende) doe dit, Belrron! deze is mijne bede, denk, dat zij nnjn laaste was. Beltron. Schoon de hemel op ons druipt van tegenfboedcn fchoon dikke duistemisfen zig rondsom ons famen, trekken, en mij het geloei der rampen beven doet noch, Delman.- kunnen zij mijne ilandvastigheid niet doen wankelen, die pal, als een rots, tegens het ge■ teister der elementen , Julia voor eeuwig de mtme noemt: dit |s de taal van mijn hart, Delman! ik zal haar een befchcrmvngel, en teder gemaal, en met haar ver-  Toneelspel 57 «réenigd zijn, om nooit, dan door het graf gefcbeiden te worden. D e l m a n. Grootmoedige Beltron ! hoe troost mij die taal! (wanhopig rond ziende') maar ik moet gaan. Natuur! hoe martelen mij uwe heilige banden! Vaart wel! mijn kinders! (Hij omhelst Beltron.) Beltron. Delman! Julia. (Del-man omhelst Julia) Mijn vader!... de eeuwigheid! ..... (Delman gaat met uitgcjlrelite armen naar Charlotte, die nog in zwijm ligt, en h.ijft zo enigen tijif roerloos ft aan, eindelijk haar omhelzende?) D e l m a n. Vaar wel Charlotte! (zig fpoedig omkcercndc , omhelst hij Julia, en vertrekt met kit gerecht.) ZEVENDE TONEEL. Beltron, Charlotte, Julia, Julia, (haar vader naargluurende werpt zig afgemat op een ftocl.) Ach ! Beltron! mogt het den Iïemel behagen, het rampzalig geiclienk,dat'liiimij gegeven heeft, te rug te, D $ ne-  "5& Jclia , of de Verdrukte Armoede. men ! most het kwijnend overfehot van mijn leven kort wezen! en ik, mat van kommer en ellende,naar de zalige rust aftreden! Beltron, . Dierbare Julia! vreugd van mijn leven! hoe grieven mij uwe finwen!,... maar laat ons niet moedeloos onder het pak der rampen wegzinken, de misdaad van uw vader heeft veel, zeer veel onhandigheden, Julia I die haar, zelfs voor het oog van den waereldlijken rechter misfchien verontfchuldigen zullen , laat ons alles beproeven. Julia. Kranke toeverlaat! Beltron! alles, alles is hoopeloos, kan er zulk na een flag nog vreugd voor een kind op deeze aarde zijn! neen, Beltron! zij is mij een moordkuil van geweldenarijen: ontfermende Hemel! hoe vrolijk zou mijn vlotte ziel uwe heerlijkheid intreeden {(Beltron teèr aanziende') en wel haast aal dat zijn, mijn beminlijke vriend! bijna heeft mijn flaauwe leevenslamp uitgefcheenen , (naar bet hart voelende) ik voel het duidelijk, al mijn kragten zijn verdweenen. Beltron (bij haar knielende.) JuIia! welk een fmartelijke Laai daalt er uit Vwen geprangden boezem in mijn verbrijzeld hart! .... 11 ceu™g derven!.... En, wat zal er van dies  Toneelspel. 59 dien ellenden worden, die gij aan uw voeten ziet, arm, voortvluchtig, beroofdvan baar,die de wellust mijner ziele was, zal ik rondsom deeze woest.jn ,en aan de eindens der aarde, als balling zwerven, uwen dierbaren naam ftamelend roepen, en tv nimmer vinden!.... zie eens op mij needer,Julia!.... (fchielijk opftaande, en haar de hand zoenende-) neen , neen, voedfter van mijn vreugd! mijn bekoorlijke, mijn beste Julia! zulk een fchcuring is onmogelijk; geboren, om met u te leeven, zal ik u aan den oever van liet graf niet verlaten; zo de dood bet koude zweet, als een voorbode van den eeuwigen flaap, over uwe bekoorlijke wangen fpreidt, dan zal ik dien Koning der verfchrikkinge rustig te gemoet trecden, mij m zijne dorre klaauwen werpen,en uwen naam nog een.; maal noemende, in uwe armen fterveu. Julia (cenigzins huiten zigzelven, vefflagMwd' en langzaam fpreekende,) Doe dat, Beltron! Doe dat, en uwe Julia zal niet rampzalig zijn, (fchielijk opflaande en verwilderd rond ziende) welk een koude febrik beroert mijne ingewanden!.... mijn vader geboeid!weggefleept !.... ter dood gedoemd!.... en op een moordfehavot in zijn hauw bloed gefmoord!.... Mijn Vader! mua Vader!  co fviM, or de Vkmmmn armoede. B e l t r. o n. . I?Cdaar' Ju,ia!laat ons „iet ,Uk ,UCt S'heeI Van 0i,s Sc-wceken : bij het aankomen van eten dan- «en dag , zai lk morgen ^ Cfaren(h.jn Vliegen: als vrijheer van deeze landrtreek, is zijn vermogen op de lieden der reehtbank onbepaald; door een wenk regeert hij hen, zo wij bij hem genade en vuyfTems venverven, zal zijn gezag de verfchooMgde omuandigheden aan „w vaders reehters voortliepen aoor zijn vermogen, zijn vriifpraak tótwer. S,? Z"l U bij hcra gij zult hem gaan Pieken, Julia! gij zijt bekoorlijk, en uwe bcwee-«Jke taal zou fleene harten vermurwen. Julia. Alles, alles wil ik aanwenden, Beltron! ach.'mogt ? m!,n ,CCVcn voor <*> herbaar hoofd geeven I de hoop zal mijn verzwakte kragten verleevendigen, (k zal naar hem toegaan, ik zal mij voor zijne voeten werpen, en om genade fehreien. b e l t r o n. , ^ imUSfehen onze verzuchtingen opwaart, «nden, deeze heilige beezigheid zal ons,gediende deezen aakiigen naeht, troosten; maar ,atèn wij eem enze zor, W( ^ ^ ^ ^ «ffcn, ue haar ziel beftormen, hebben haar gevoel ge-.  Toneelspel. ét geheel verdoofd. (Hij gaat naar de tafel, fchenkt water uit een fles in een glas: fprèngt eenige druppels in liet wezen van Charjotte, die zeer langfaam bekoomt.) Charlotte (langfaam rondziende, en zeer lang-' faam, met een ftille en treffende toon, afgebroeken fprcekende. ■ In welk een jammerkuil ligt al mijn hoop!.... af mijn geluk verzonken! Derman! dit onder- maanfche (tij laat haar hoofd weer vallen') lastig lastig.... ontfang mijn vlecsch! ó aarde !.... hoe genadig hoe barmhartig fchijnt de dood, als ons 't leeven bang valt!.... Delman!.... Delman! (zijbezwijmt andermaal.) Beltron. Zij bezwijmt andermaal de rust is voor haar vermoeid lighaam volfhx-kt noodzaaklijk: laat ons haar - helpen, Julia! misfchien zal een fluimeriug haarafge-, matte geesten bekruipen. (Zij rigten Charlotte op, en gaan met haamaar de binnendeur?) Charlotte (onder het heen gaan eenigzins bekomende.) Delman! Delman! (Zij vertrekken door de binnendeur, maar Beltron komt terftond weer, terwijl"Julia Charlotte ter rust helpt, i AG-  62 Julia , of de Verdrukte Armoede* AGSTE TONEEL. Beltron (atken^) Is dit uw loon? Delmanj deeze de belooning voor tawcn ijver, en het fireng betrachten van uwe zedelijke plichten! moest u onbefmette ziel door baldadigcn gefolterd, en uw grootmoedig denkvermogen door wanhoop Verbijsterd worden! ó kroon, onverwelkbre kroon der onfehuld! gij zijt van zijn hoofd gevallen! boe lierlijk drukte gij zijn eerwaardigen fchedel, en nu, hoe diep, hoe ellendig diep zijt gij gezonken! de Codskerk kan getuigen, hoe vlijtig hij zijn Schepper zogt, en gij, ö dageraad ! hoe zijne onfchuldige lippen, bij het lieve morgenlicht tot 's grooten Scheppers lof dankbre toonen naakten! Delman! nogmaals dunkt mij, dat ik u bij, het verdikken der fchemeringen zie huiswaarts keeren, en, terwijl uwe dierbre gade en kroost u het eerlijk zweet, ten hunnen dienfle geftort, afwisfehen, u hoor uitroepen , mijn kinders ! hoe goed is de Voorzienigheid, en hoe gelukkig zijn wij! de meeste Itervelingen flooven om fchatten, maar mot en roest verteert ze, en het altijd rijk Vergenoegen vliedt van hunne angffige zielen; dit Woont in dit hart, Charlotte, in dit hart! Julia! Ver, rukkende toneelen ! hoe menigmaal hebt gij mij de oogen geftrceld, en door uw zuivere trekken, dien In-  •Toneelspel. <Ö invloed der hoogfte zaligheid doen gevoelen! Vader der lichten! hij was onfcluildig, en zijn onbefmette ziel heeft nimmer deel gehad aan de roekclooze pogingen van zijn verbijsterd verlland: welk een treffend bewijs, is deeze wreede gebeurtenis, van de brooschheid van het oprechtfte hart: ik heb mijn onfchuld nog behouden, mogt ik zodanig aftreeden naarhet ftille rijk, daar alle menfchen koomen moeten! 6 zerk! 6 graf! hoe lieflijk zou mij uwe wooning zijn! mijn afgematte ziel daal needer in de rnst, gerust en veilig zou mijn gefolterd hart een leeven, daar de onfchuld voor fieille klippen beeft, vaarwel zeggen, ert mijn oogen openende inde eeuwigheid, berigt erlangen dat ik nimmer derven zal. Verruklijk denkbeeld!..... (eenigzim wild rond ziende) maar het flof van het ondermaanfche kleeft mij nog aan; Charlotte! Julia! dierbare panden! mijne ontbinding zoude u van uw eenigfte belcherming en toeverlaat te wreed verwijderen Hervat uw moed ! Beltron! wel dan! ik zal voor die rampzalige leeven; maar befcherm dan, 6 Hemel! mijne onfchuld, en het pand dat mijn ziel dierbaar is! JLinde van het tweede Bedrijf, DER-  •6*4 fütIA, OF DE VeRDRCKTE AOlOEDg, DER DE B E D R IJ pm Het toneel verbeeldt een fimkiigè Zaal, i„ «* Kasteel van den Herkan Clarenftein , alles toont de pracht en de; overvloed, vooral de meubikn en hu:S/teraden: het is's morgens 10 uur en. EERSTE TONEEL,' C L A R E N S T E I N, K A R E L. (Hij zit In een prachtig nachtkleed aan een ontbijttafel, en is beezig met ontbijten; fes knegt* ft aan aan het eind van de zaal. Hij ontbijt ecuigc orgcnblikken, eer hij fpreekt) K •EVtattj zeg mijn kamerdienaar, dat hij bij mij koomt. (Karei vértrétt: hij ontbijt weer, flaat op, wandelt ever het toneel, geeft de knegts een wenk om te vertrekken , en.gaat wéér zitten. ■ Onnooze! hartje! ik heb uw roosje gefroolen: geWödge middennacht! we'k een zee van wellust! Ee^ koorlijke Henriet (onder V fpreeken van de volgende woorden, flaat hij op cn blijft wandelend) hoe mild was uw teedere befehaamdheid in het fpreijderi van blosjes over uw genoechelijke wangen! maar die fijne duivékjes weeten al te wel, hoe zeer een blosje hun-  Toneelspel. 6$ hun fchoonheid vermeerdert. Gij hebt overwonnen, Clarenftein! en uw triuraf was volkomen, het lief kind was niet beltand tegens uwe bekoorlijkheden! en welk een triumf!.... ó Ciel! duizendmaal verheven boven de verfoeilijke zorgen, waar in de belagchelijke band van het gekluisterd leven ons dompelt, op mijn eer! nooit aanbad ik bekoorlijker engel: ó ! die bedwelming , die haar overweldigde! een zoentje, een lonk- je, een zuchtje dit was onze eenigfle taal twee zielen fchenen haren hijgenden boezem te drukken, die voor een tedere befchaamdheid daalden, maar door een gloed van vonkjes weêr oprezen : ik gluurde fpraakloos op mijn roosje, een grimlachje deedt het open botten.... hijgende in mijn armen... ó Hemel: ... duizend kleine namen, zonder order famenfmeltend, eeden, zuchten, het ftilzwijgen zelve, alles was bekoorlijk in de armen van mijn Roosje! wat zijn wij landjonkers gelukkig, omringd van een (loet poezelige nimfjes , die hier op 't land niet dan onnozelheid aamen! intusfchcn zeg ik dank aan mijn goeden geleigeest, dat die gevloekte aanranding, op gisteren avond, van Delman mij niet belet heeft in de armen van mijn Henriet te vliegen ! die duivel hadt mij haast naar andere gewesten verzonden, waarfchijnlijk niet naar 't Firmament ! waarachtig een haatlijk denkbeeld , en nog veel haatlijker, eeuwig dien knager, jbe nooit E fterft,  '66 Jclia, of db Verdrukte Armoede. fterft, met zig te voeren! (hij flaat een oogenblik bedenking) maar ik mag deeze gedagten den losfen teugel niet vieren, voor al nu niet, ik zal haar binnen Jaten, wanneer de beevende ouderdom, die met den tijd ook eens op wolle fchoenen zal komen naderen, mijn manier van denken wat zal veranderd hebben. TWEEDE TONEEL. Clarenstein, Mildoorn. Clarenstein. 7.o, Mildoorn! hoe heeft u de partij van gisteres avond gefmaakt? Mildoorn. •6 Heere ! ó Heere! Clarenstein, Welnu? M 1 l d ó o r n. Stil door uw beurs den dollen honger, of gij moet flerven J met een pistool op mijn borst! die verdoemelijke Delman 1 en de landlui hier in den omtrek houden hem voor den braafïïen vent van 't Koningrijk, 2eeker dacht de kaerel dat hij het op u gemunt hadt, ondertusfchen zoude het mij haast den besten kop gekost hebben , en dat, om dat ik de eer had van U Hoog Edele Geboorne, Vrijheer van Clarentiein {met een bui-  T o n E E l S f l t. 6f' buiging') naar de omhelzingen van Mejuffrouw Swea- daal te vergezellen. Clarenstein. Mildoorn! gij zijt een vreesagtige guit. Mildoorn. ' Zo als het uwe geftrengheid zal gelieven.... maar dit weet ik, dat het de eerfte maal niet is, dat diergegelijke drommelfche expeditiè'n, mij zo duur koomert te ftaan: 't moet u nog heugen hoe ik bij een historie van vroeger datum de eer had,om inde floot,agter. Darlings laan, ten uwen behoeve paerlen te gaan zoeken , toen gij het op de dochter van Benjamin Houtman gemunt hadt, en hoe ik in den tuin van Jonckvrouw Howaard, op de leer haast den nek brak, om u uit da klaauwen van haar Oom te redden. Clarenstein. Ga voord, Mildoorn! niets vervrolijkt een oud Offi» cier meer, dan het uitmonsteren van zijn heldendaden: maar vergeet voor al niet uwe geheime reekening mee dien fchurk van een rentmeester, dien ik over twet weeken heb weggejaagd. Mildoorn. Het geheugen van uwe geftrengheid fchijnt gelukkiger in het onthouden van een onnoozele misdaad, dan van alle de diensten, waar van ik nog fchermende cn vegtende door de wilde beesten, die bier bet land E » ke-  69 Julia , of de Verdrukte Armoede. bewoonen, welk uwe geheime onderhandelingen duurig benijden en befpringen , mij met de dleLvL d»gfie bereidwiffigheid gekweeten heb. Clarenstein. Voor al, wanneer her vooruitzicht eener aanzienlij, ke belooning uw heldenmoed vermeerderde. Mildoorn. Deeze vooruitzichten niet zo zeer, dan wel de eerbied en genegenheid voor uwen dierbaren perfoon «jn de geduurige drijfveêren van mijne onderneemingen ten uwen behoeve geweest, maar »t geen mij , meest fmart, is, dat ik, om dezelve wel uit te voeren dikwijls genoodzaakt ben. geweest, teegens mijn wil' en dank van mijn itange grondbeginfels van deugd èa phgt aftewijken: waaragtig, Mijn Heer! feedcrt dat ik de eer heb van in uwen dienst te zijn, heb ik met al die ftrenge -grondbeginfels op een windmolen moeten verhuizen, die dezelve met haarluchtwaaijerszulke geweldige'fchokken heeft gegeeven, dat zij „„met een gebroken nek, leggen neergeploft; 't eenigfte dat m troost, is dat ik deeze noodlottige neerlaag aaa uwe leerzame inflructien te danken heb. Clgrenstein. Eeriooze! zult gij mij uw fchurkfchen aart verwij-' ren ? geen woord meer, of ik verjaag uzo wel als uw knijp*  Toneelspel. 6> knijpvriendmijn geweezen rentmeester..... Kleed mij terftond aan. (Mildoorn toont op deeze taal een zeer bedwelmd gelaat, maakt een halve buiging, gaat na het eind van de zaal, daar de kleêren van den Heer van Clarenflcin op een ftoel gereed leggen, en kleedt hem vervolgends, intusfchen vervolgen zij hunne fdmenfpraak.') Mildoorn. Mijn Heer! beeden morgen ten zeeven uuren, toen gij van uw.retour van de dochter van Kapteiu Starendaal, omtrend een uur te bed hadt geleegen , heeft zig bier een Heer aangediend: hij noemde zig Beltron. Clarenstein. Beltron! 't (laat mij niet voor dien naam ooit gehoord te hebben. Mildoorn. Hij fcheen zeer ontfteld, envtelde een groot gewigt in u te fpreeken, teegens elf uuren zou hij weer koomcn;ik weet niet, dat ik hem ooit, dan gisteren, bij het gevangen neemen van Delman, daar hij teegenswoordig was, gezien heb. Maar a propos, Mijn Heer!' gister avond, een half uur na ons vertrek, is uw oude vrind, de Heer van der Ley gearriveerd, hy heeft de zaal hier naast, (op de binnendeur die aan de regteE 3 "i(k  7» Julia, op de Verdrukte Armoede. zijde van het toneel is, wijzende) zijn gewoon departement, betrokken. Clarenstein. Van der Ley gearriveerd, mijn oude .... beste boe. zemvriend! ga terftond zien,of hij reeds ontwaakt is, terftond» waarom mij dit berigt niet eerder gegeeven ? Mildoorn. De ontmoeting van gister avond heeft mijn verftand 2o bedwelmd, dat het niet te verwonderen is, dat ik op dit bericht juist niet het eerst dagt: fchrik en beroering hebben mijn ziel en lighaam beiden bitter gefolterd , de onfteltenis geeft mij nog geduurig zulke geweldige fcheuten door mijn rug als of mijn wervels uit hunne gewrigten gerukt werden, ik zal terftond gaan. (Hij vertrekt door de binnendeur, doch eêr hij daar is, koomt van der Ley hem te gemoet.) DERDE TONEEL. Clarenstein, van der Lev. Clarenstein (van der Ley bij de hand neemende.) Welkom op mijn landhuis, waarde halsvriend! wat drommel Daantje ! het verblijf in den Haag doet u geen kwaad , gij ziet er zeer wel uit, duizendmaal beeter, dan toen gij, ftaande ons verblijf te London, met Sara Sinclair op de Heamfter hey zat. Va»  7* V A N D e r L e v. v«*»s« ik »i *> «* 'lk»d™ 10 WetaOT ' saoeten. CtARENSTEIf. redeneeren. (zij gaan zitten.) V a n d e r L e y. .... ge heb ik nu niets noodig, ik ben wat de reis. Clarenstein. Toilettes, nu eenige kennis met onze h»W m gij, in zulk een guur faifoen, de revs om *»] ondernomen bebt. Van der Ley. Het een en het ander, jonge lief! dezelfde Macedoniër, dezelfde onvenvmhjke CUren ftein in het ftrijdperk der amourettes. Clarenstein. Mijn afweid, toen gij gister avpud «ankwaamt E 4 moe|  7* Julia . of de Verdrukte Armoede. «ooit verrel " Bm!,igen ^kroonen; van der Ley. Die voorleeden jaar te Rotterdam 'gewoond e» -i^oed voor rehuld heeft moeten verlLTenf' Clarenstein. Dezelfde: geheel uitgefchud, heeft miin 1 d« juist leeg Hond geleend, hier op kreeg ft 1 £ gek van zijn Ed. om dat ik de eer had va ain z " weldoener zo na vermaagfchap te^ Z™g2 f 7 d°Chter «« is de Koningin v n a] de bloemtjes, die mij hier omringen, ik heb Jaar m,jn roosje gedoopt . J * e a^n 'r ^ fieflagen ' dan weer door een vonkje opwaarts fpn^mijn^d^ de"' en raiJ,n v™r en vlam zetten. 7 , ... v a n d e r L e v. Zekerlijk heeft het uw vindingrijk vernuft nan geen mid-  Toneelspel 73 -middelen ontbrooken, om op zulk een beminlijk voor-; werp te zegenpraalen. Clarenstein. Geen Vestaal kan ooit kuifcher geleefd hebben, dan ik, geduurende deeze drie laatste maanden,waar in ik al 'mijn tijd in het maken en uitvoeren van ontwerpen om deeze fchoonheid magtig te worden, heb doorgebracht : een ontelbare meenigte van verdoemlijke intrigues heb ik moeten in 't werk Hellen , eer ik dat j] bekoorlijk fchepfeltje naar mijn zin gezet had , eindelijk overwonnen door mijn vermogen, om zonder konst te behagen,heb ik haar doen zuchten in mijn armen, ter' wijl het onnoozel hartje zig verbeeldt, dat er niets meer dan een wettige plegtigheid, die ik geveinsd heb uit te nellen, tot dat ik haar Vader in een voordeeligen post geplaatst had, aan haar geluk ontbreekt: in een woord, vrind lief! mijn roosje is gek naar uw vrind, en feedert twee weeken triomleerde ik over alle hare bekoorlijkheeden. Van der Ley. Uw wijduitgeftrekt vermogen in deeze landftreek, en de post, dien gij bekleedt, maaken uwe onderneemingen gcmaklijker. Clarenstein. Ondertusfchen hadt deeze laatste mij gisteren avond haast duur koomen te ftaan : zeekere fchürk van een E 5 Del-  74 Julia , of de Verdrukte Armoede. Delman, muntte het, toen ik Darlingrtaan palTeerde, op mijn Jeeven: maar hij is reeds bezorgd, ik zweer d.en duivel, dat ik hem een korten fprong zal laten doen. Van oer Ley. Mildoorn heeft mij deezen morgen die geweldig* ontmoeting met alle hare omftandigheeden reeds verhaald , gelukkig voor u , dat gij het zo ontkomen z.jt, anders zou de onverwinlijke Heer van Clarenflein en zijn kwijnend Roosje zig gister avond gewel z° ik mij niet geweldig bedrieg m-m* een ruime maat van dien invloed gezegend |J* aM ik m'j"e telbare tropheën te dan- v a n d e r L e ij. hebber?" °Penhartig' ^-^nkbeeid te hebben, hoe gjj uwe eonquêtes zo gemaklijk maakt: Clarenstein (W gaande zitten.) Daar hebt ge't juist, daar het u in de (iad aan hapert, maar luer, daar de beminlijke natuur aiieen zonder we^ tooij haar zeetel heeft in de hartje, ; de.K«T°ndjes* km w'ï * gevoelens van een m,nZlek hart op een veel gemaklijker en on-c Avongener wijs uitboezemen : en dan , vrind lïï J-neer de „uier eens opgeligt is, dan vindt men dra * ruime weg derwaarts gebaand, waar ons de tee^re mfpraak der natuur geleidt; dan is er niets meer noodig als dat een weinig floutmoedigheids onze bevalhgheid wapene, en zo dra . ak de onze bekoorilertjes een weinig verhit is, Is dikwijls fcee teederile, en terwijl zij hij^d vei «,e„ -.1- hart te berste zwijgen, fmL.eree,, ^ b0£ZCm' * ^ ons geluk volmaakt. Z,e daar, jonge lief! de ware weg tel- ze¬ ge-  Toneelspel. 77 gtpraal, eri het ftrijdperk van uwen onverwitüijken vriend! VIERDE TONEEL. Be voorigen, K a r e l. Karei.. Mijn Heer!'die zelfde Heer Beltron, die zig deezen morgen reeds vroeg aangediend heeft, verzoekt u te fpreeken. Clarenstein. Beltron! 'k wenschte dat ik mij'dien naam maar eens kon te binnen brengen , laat hem koomen (Karel vertrekf) 'Ü fpijt mij, dat die kaerel ons koomt flooren, wij hadden regt een discours a nótre aife. Van der L ij. ó! Die gelegenheid zal zig genoeg Opdoen; (opftaande) maar ik zal u zo lang alleen laten. Clarenstein. Blijf! ik zal hooren, of hij mij iets bijzonders te zeggen heeft, dan zal ik met hem in mijn kabinet gaan. VIJF*  7* JöCa, of de Verdrukte Armoede. VIJFDE TONEEL. Clarenstein, Van der Leij, Beltron. (Na eenigepligtpieegingen ,,an Meefdheeden ^ Clarenflein een floel aan Beltron, aie zitten gaat.) Clarenstein. 't Spijt mij Mijn Heer- dat gij heeden morgen eeds vèrgeefsch zijt gekoomen, mijn kamerdienaar heeft maj den Heer Beltron aangediend; ik heb de eer niet van u te kennen. Van d e r L* rj j^^j Mijne Heereni vergunt mij u alleen te laten. Clarenst ein Blijf, Mijn Heer Van Der Ley ! zo de Heer Bel. tam mij i„ 't bijzonder verkoos te fpreeken, zullen wij m mijn kabinet gaan. Beltron. Vergeef Het mij, Mijn Heer! 't geen ik u voor. te dragen heb, kan ik ten aanhooren van de geheele waereld doen: de ongelukkige omrtandigheeden van een rampzalig huisgezin, in wiens lot ik het harteiS fte deel „eem, hebben mij herwaarts gedreeven; geïbeeld door de hoop, dat de misdaad van een deermswaardigen Delman , wiens fchnld ik niet ontkentien kan, door een voorfpraak, die ik plegtig betuig, dat  «k haren grond in de heilige waarheid heeft, voor de oogen van een menschlievenden vrijheer, wiens volftrekt vermogen op deeze regtbank mij bekend isV zeer veel verfchoning zal vinden. Clarenstein (verwonderd.') Mijn Heer! ik prijs uw menschlievend oogmerk; maar (verfcboon mijn nieuwsgierigheid) wat kan er tusfchen iemand van uw fctfoen, en dien armen ongelukkigen, zulk een naauwe betrekking maken? VanderLeij (teegens Clarenflein.) Dit is zeeker iets zeldzaams; zelden ziet men, dat lieden van eenig aanzien , zig, voor ben, die in een beklagenswaardige armoe gedompel d zijn, in de bres ftellen. Beltron. Zodanig, Mijn Heer! is gemeenlijk het lot van ben, die zig in vernederde omftandigbeeden bevinden; van alle ftervelingen zijnze verhaten, terwijl er in hunne harten misfchien meer deugd woont, dan m de zielen van hen, die tot dien kring, waar in wij gegeplaatst zijn, behoren, om dat het gewoel dcrwaereld deezen zodanig wegfleept, dat er in hunne harten weinig leedigs voor grootmoedige beginzels over* blijft, terwijl de andere onder het juk eener rcfcC mele ellehde, zuchten, daar elk, wanneer zij naderen, zig van de onbarmhartigheid een pligt fchijnt te ma*-  *o Julia , of de Verdrukte Armoede. De liefde tot * waarheid, en het bezeffe van al het verfchoonlijke, dat voor de misdaad van .den deugdfamen Delman pleijt, waren alleen genoegJaarn om mij herwaarts te drijven, maar (wktenJk erzijn andere omftandigheeden, Mijn Heer! die mij deezen liefderijken plicht opleggen 1 Clarenstein. Ik verklaar moeielijk te begrijpen, dat die Delman waarvan gij fprèekt, die mij gisteren dreigde het leeven te beneemen, een deugdfaam hart bezit..... maar ik zal u niet meer invallen, Mijn Heer' ik betuig zeer naar het hooren van die omfiandighceden en uwe betrekkingen te verlangen. Beltron. Ik ben de zoon van Thomas JJeltron, Edelman die feedert negen jaar in de Ridderfchap befchrecven is van een oude Engelfche familie , doch die fnjts een halve eeuw, zig hier te lande onthouden heeft mijn lust tot den krijgsdienst zette mij aan, om mij onder de volontairs te begeeven; genoemde Delman was bosfchebewaarder van den Hertog, in wiens buis ik gemeenzaam was: daar de Hemel mij met een gevoelig hart begunstigde, behoef ik mij, om mijne geboorte, niet over die teedere cevoelens te fchamen,welke de bekoorlijkheden van Dehnan's bemin-  Toneelspel. 8i minlijke dochter in mijn boezem, reeds feedert een' zeer geruimen tijd, hebben doen opwellen. Van der Lei]. Waarlijk, Mijn Heer Beltron! uw geval is zeer beklagenswaardig. Beltron. 't Verheugt mij, Mijn Heer! eenige deernis bij u te mogen verdienen, 't is voor een wel geplaatst hart geen laagheid, die te verwerven, wanneer men zig waarlijk in drukkende omftandigheden bevindt: Die betrekking heeft mij reeds veel zeer veel doen lijden: verftooten en onterfd van mijn vader, zwerf ik alleen in deeze waereld zonder hulp of troost, en deeze benaauwde omltandigheid heeft mijne genegenheid voor het bekoorlijk voorwerp, dat ik nimmer verlaten zal, doen vermeerderen: ach Mijn Heer! zo gij dat zuiver,dat beminlijk,dat Godvruchtig hart kende, dat door het Godlijk beeld dier engelagtige Julia omvangen wordt, gij zoudt mijne ontbranding voor haar voorzeeker goedkeuren: opgevoed door de teedere zorg van een Godvruchtigen vader, (waarlijk, Mijn Heer! hij bezit een eedel, een oprecht hart,) en een tecdere moeder koesterde haar onfchuldige ziel, van haar tederste kindsheid, deeedelftê en deugdfaamfte grondbeginfels, die in mijn boezem, 't zij zij leeft, of fterft, eeuwig het voedzel van een onfte'rfF h>  te Ji lia, of' de Verdrukte Armof.ee. lijfee liefde florten zullen; ó! mogt ik met mijn bloed de gerustheid van haar zuivere ziel koopen! helaas! Mijn Heer! zo gij de tranen over dat hemelsei, ge'zigt zaagt biggelen, zo gij die onbeschrijflijke aanminnigheid van haar geftalte door de droefheid zaagt verteeren, en de zuchten uit haren bekoorlijken boezem ten hoogen hemel hoorde fTijgcn , voor zceker! gij zoudt hartelijk aangedaan en bewogen worden. Clarenstein. Mijn Heer! ik wettig van gantfehen harte uwe gevoelens voor een bekoorlijk meisje: een hart, dat daar vatbaar voor is , Maat bij mij op een hoogen prijs: maar het fmart mij, dat ik de gelegenheid ontbeer, om van mijn invloed op de rechtbank gebruik te maken., naardien zich Delman doodfchuldig gemaakt heeft. Beltron. Ik erken met de opregtfte droefheid van een getroffen hart, dat hij fchuldig is; maar, om Gods wil, hoor alles, wat hem verfchoont, alles, wat hem in de oogen van een menschlievenden, van een barmhartigeu rechter vrijfpreekt, en zo dra uw eigen hart hem verontfchuldigt , ontbreekt het u aan geen vermogen, om hem zijn vrijheid te bezorgen. Clarenstein. Zijt gij dan gister avond daar teegenswoordig geweest? Bel-  Toneelspel. 8.3 Beltron. Een geruimen tijd afweezig geweest zijnde, om de gunst van mijn vader af te fmeeken , wiens gramfchap ik ter naamver nood ontvlucht ben, kwam ik gistef , avond,na hetafloopen van het noodlottig voorval,bij die ongelukkigcn aan. Clarenstein. Maar, Mijn lieer! Van der Ley, (tegen Clarcnjlehi?) Gij zult mij verpligten , mijn vriend ! zo ik mij eens een oogcnblik in dit geval mag inlaten, de vtröntfcluildiging van Delman, uit den mond van den Heer Beltron te hooren. Beltron, (tegen OarenJIcin.') Om Gods wil, Mijn Heer! w ees eedelmoedig, en boor , hoor wat de beevende Item van een diepgetroffene ziel,u,ter verfchoning van dien ongelukkigen, kan Voordragen: van jongs af beviijtte zig die rampzalige in het uitoefenen der ftrengfle pügten eener onkreukbaare deugd: blijmoedig diende hij zijn Meester, en verheugde zig, met zijn gade en dierbaar kroost, in hunnen anuoedigen welvaart; nooit hebben zij de armoê verfmaad , nooit heeft zijn deugdzaam hartlangs kronkelpaden gezworven,om zijn Verneerderden flaat te verbeeteren: ondieren , monsters, met vergif gezoogd, hebben hem ftiood onderkroopen , en ten. F 2 be-  S4 Julia , of de Verdrukte Armoede. behoeve van lage vleijers van zijn kostwinning beroofd , men is ontmenscht genoeg geweest , om hem van zijn wooning en alle de behoeftens des leevens te berooven: een arme pachter boodt hem een fchamel verblijf aan , daar de menschlijkheid van ijst, vèrgeefsch trachtte hij zijne kostwinning weêr te bekoomen , baldadig afgeweezen , keerde hij huiswaards, daar het dor gebrek zijne behoeftige en dierbaarste huisgenooten ellendig martelde, en hun, terwijl zij voedzel en dekzel ontbeerden, de uitgeputte leevenskragten verteerde. Helaas ! Mijn Heer ! zo gij de framelende taal, waar meê die ellendigen den Hemel om brood en dekzel/meekten, gehoord, en de tranen gezien had,t,die hun eenigst voedzel waren, voorzeeker verfchoon deeze tranen, mijn ziel heeft met de geweldigfte angsten te Itrijden. Van der Ley. ó Hemel ! zijn er bewooners op deeze aarde, die door gebrek aan voedzel verteeren! Beltron. Het bleef hier nog niet bij 1 het fcherpe zwaard van den dollen honger hadt reeds den dood binnen dfe fchamele wooning geleidt, een onnozel fchaapje,dat nog niet fpreeken kon, weende om voedzel, en na dat het vruchtloos met uitgelïoken handjes gefmeekt hadt, om dat het geen kracht meer bezat om te fchreien, ont-  Toneelspel. "5 entfflcp het, uitgeteerd van gebrek, al vroeg warsch zijnde van dit aardfehe toneel. Uwe geftrengheid heeft nooit het gebrek gekend, en kan zig geen denkbeeld van deeze benaauwde omftandigheeden maken; ik heb het gezien en bijgewoond, en ik beu verzeekerd, dat, zo gij, al wat u't dierbaarst is in het leeven, onder het gefolter der wreedfte behoefte, voor uw oogen zaagt wegfmelten van gebrek, en gij nergens uitkomst zaagt,dat, terwijl de teedere infpraak der onfermende natuur u toeriep : „ voed uw gade en kroost", u de wanhoop het verftand verbijsteren, en ligt tot roekelooze onderneemingen zoude aandrijven ! Bij al wat heilig en aanbidlijk is, bij den throon des Allerhoogften! wees verzeekerd, dat mijn taal niet wordt opgefmukt; maar ik behoef geen eeden of bevestigingen, om Gods wil Mijn Heer ! verwaardig , verneedcr u die fchamele wooning in te treeden, daar zal elk ftuk u de nijpende armoe dier rampzalige verhalen, het bleek geraamte van het onnoozel kind, de zielroerende worstelingen van ongelukkigen, die voor het noodlot van een beminde gade en een teederen vader fidderen, zullen alles bevestigen, en uw ontfermend, uw menschlievend hart zal zeeker vermurwd worden. Van der Ley. Laat ons die beklagenswaardigen gaan zien, mijn hart F 3 voelt  8cT Jl-lia , of de Verdrukte Armoede voelt zig geweldig getroffen, ik ben ontroerd, Clarcnftein! laaten wij den Heer Beltron vergezellen. Clarenstein. Mijn Heer! ik verklaar, door uw verhaal bewogen en getroffen te zijn; uw gelaat alleen is mij een genoegzaam bewijs voor deszelfs waarheid , weshalven ik zulk een opfpooring voor mij zelvcn onnoodlg oordeel ; verkiest gij even wel, dat ik die ongelüklrigeh fpreek, ik zal hen hier, en zo gij wilt, terftond vcrwagten. Beltron (fchielijk opftaanée.) Nu gij mij dit toeftaat , Mijn Heer! belooft de flreefende infpraak der hoop mij reeds zeer veel: ik zal vliegen, om hem dit genadig berigt te brengen, en dewijl ik hem, terwijl er niemand anders in hun ellendig verblijf bij het overleeden kind kan blijven, niet vergezellen kan, verzoeke ik needrig, dat mij toegeflaan worde Uw Geftrengheid deezen dag nog eens te mogen fpreeken. Clarenstein. Met fmart mij, Mijn Heer! u te moeten verzoeken, geen gunstige hoop over het lot van Delman te vormen, hij is volftrekt doodfchuldig, alleen kan ik belooven, alles bereidwillig te zullen hooren. Beltron. Hoor de fmeeking dier troosteloozen, en de tce- dere  T o n e e h s p EVt. dèe (lom der natuur zal die rampzaligen bij u, als mensehvriend en natuurgenoot, ontferming en genade doen vinden. (Clareuftein geleidt Beltron naar het eind van het toneel daar de deur Ui) ZESDE TONEEL. Clarenstein, Van der Ley. Clarenstein, (onder \t naar voren koonten van het toneel.) ■ Die jonker fcheen veel met zijn bekoorfter op te hebben: waarlijk Daan! het vooruitzicht van deeze vifite llreelt mij. Van der Ley. En ik verklaaru, Willem! tot in't binnentle van mijn hart door het zielroerend verhaal van dien Beltron getroffen te zijn. Clarenstein. ju A*t «fin vriend een zeer aandoenlijk hart heeft, wat mij betreft, gaarn deel ik in die onlleltenis: die beminlijke Julia hier te zien koomen , mn te zien bidden met de tranen in de ogen ! 6! detranen van een poezelig meisje, zijn mij dierbaar: zij vermeerderen hunne bekoorlijkheeden, en, om dat die flirame deerns dat ook weeten , hebben zi] ze zo  88- Julia , op de Verdrukte Armoede. fchielijk gereed : waarlijk fehoone oogen te zien fchreien I .... nooit ontwikkelt zig bceter het vuur dat er in den boezem fmcult! nooit zag ik zulk een vertooning ! zonder hen aan te vliegen ! gij fchijnc reeds zeer veel deernis met de huisgenooten van Delman te hebben, maar Hel u gerust, vriend lief! ik zal van du Schouwtoneel een blijeindend trourfpel maken. Van der Ley. Gij zijt dan voorneemens om Delman op vrije voeten te Hellen ? Clarenstein. Niets minder, zo die bekoorlijke Julia maar rekhjk, zonder hardnekkigheid is: ik meen op al die bekoorlijkheeden , daar Beltron zo veel van opgeeft terftond itorm te loopen , en op het voorbeeld der goede veldoverften , met de bedwelming van mijn P^tij een uitfteekend voordeel te doen ; want be halven.dat het de eerfte maal zou zijn, dat uw vriend verflagen zou moeten te rug deinzen, zo zijn de belofte, van haar vader, die doodfchuldig is, te redden, gevoegd bij mijne overtuigingen en welgemaaktheid, zo veel onfeilbare middelen, om mijn ze-enpraal gemaklijker te maken. Van  Tof i k l's p r l. 89 Van der L e y. Hoe? ziet gij die ongelukkige reeds aan als een voorwerp uwer vervolging ? C l a r e n s t e i n. Vervolging ! welk een mislijk woord uit den mond van Van der Ley! nooit heb ik een meisje vervolgd; maar mijn minnehandel fysthematicq behandelende, volge ik geen andere wet, dan een voorwerp uit te kiezen, het te doen ontbranden, en het te genieten: hier werkt de konst niets méér in mee, dan om een vonkje, dat in onze oogen fmeult,hunnen boezem te doen inichieteh , daar het fchielijk ontvlamt, en wel haast hunne teedere zintuigen in lichtenlaadeu brand zet. Van der L e y. En meent gij zulk een voet in het hart van Julia te zullen kunnen winnen? Clarenstein. Zo ik mij niet geweldig bedrieg, voorzeeker: ik zal de misdaad van Delman doodverwen, en geheel onbeweegbaar zijn , hier door vérmeerdere ik de bedwelming van mijn partij, en opene mij zelve de gelegenheid, om bet lief fchcpzel bij mij te ontbieden. (Mildoorn brengt Charlotte en Julia binnen, en vertrekt wee:',') F S m'  S>3 Julia, of de Verdrukte Armoede. ZEVENDE TONEEL. De vorigen. C hardot te , Juli a. (Charlotte en Julia naderen langzaam, bitter wcenendc.) Charlotte (genaderd zijnde, werpt zig driftig voor de voeten van den Heer van Clarenfiein.) Uw genadige' toeltcmming, Mijn lieer! (Clarenfiein rigt haar op.) Uw genadige toeftemming,om in uwe teegenswoordigheid het lot van den braafflen gemaal te komen befchreien, en u met tranen der liefde om genade en het aanwenden van uw groot gezag, ten zijnen behoeve op de regtbank, te komen fmeeken, heeft een ftraal van hoop in mijn angstig hart gefchooten! • C l a r e N S t e i N. Bedrukte vrouw! uw toelïand deert mij, maar Delman heeft zig doodfchuldig gemaakt. j V lia (ontroerende.) Doodfchuldig! (naar tien Hemel ziende) Genade! ó Schepper! Genade! (zig fchielijk voor de voeten van den Heer van Clareuftein werpende) Helaas ! Mijn Heer ! uw gezag maakt u mee-ter van zijn leeven, genade voor mijn vader , voor mijn armen , mijn dcugdzamen vader! Van  Van der Ley (haar op rijen de.) Grievende cmflandighcid! Clarenstein. De Heer BaftBn beeft mij alles, wat tot verfchoor.ii,g van dien ongelukkige,! pleiten kan, meegedeeld. Charlotte. Ticlaas! geen verbeelding is fterk genoeg, om zig oen denkbeeld van de bittere om!bmdigheid,waar m Delman geftort was, te vormen, gij zijt een mensch , Mijn Heer! gij hebt een hart, misfchien een menschlicvend hart, dat zig ontfermen en den fcWgen genaÊHg vriflprëeken zal, zo dra het overtuigd is, dat de ftrenglle deugd door de wanhoop kan verbrijzeld worden: ach! Mijn Heer! waart gij echtgenoot, waart gij vader geweest, zo gij uw gade en kroost van gebrek aan voedzel en dëkzel hadt zien verkwijnen en wcgfmelten, zo gij den rand van 't graf in uwe fchamele wooning gezien hadt, en een tceder wicht met ftervende oogen teegens zijn moeder om voedzel hadt zien kermen , dan zou de tecdere , de kinderlievcnde natuur alle weegen tot redding dier ongelukkigcn 011fchuldig gemaakt hebben! gij zoudt het zelfde gedaan hebben. Julia. Wees het affchijnzel, Mijn Heer! van den barmhartlgen Opperrechter, die zo goed en menschlievend is, droog  92 Julia, of de Verdrukte Arsioede. droog onze tranen , latc„ ze niet vruciltdoos ^ / vergun mij uwe voeten nog eens te omhelzen, (zij knielt) wees rechter, maar teevens een engel, een bode des Allerhoogtlen, vuurige droppels vloeien uit nnjn geprangden boezem , ,10g eens genade ! hij is rechtvaerciig, hij is onfchuldig. Van der Ley (bij zig zeiven.) Welk een verbazende vertooning, welke hemelfche lichtltralen verheffen haar boven 't menselijke J Clarenstein. Al te bekoorlijke! al te ongelukkige Julia! bedaar de droefheid van uw weenend hart (hij wil haar oprigten, doch zij belet het hem) fta op,mijn kind! laat «we bange ziel wat rust vinden. Julia. Ritst! ó! mogt ik die in den moederlijke fchooc der .aarde vinden , of op dit oogenblik in uwe gunstige uwe ontfermende uitfpraak! vergun mij, Mijn Heer' deeze plaats niet te verlaten, laat mij uw voeten omhelzen, laat mij wegfmelten van rouw, tot dat de infpraak der ontfermende natuur uw menschlievend hart vermurwt, en ik uit uwe barmhartiger, mond de genadige belofte erlange,om mijn vrijgefprokenen vader in mijn ouderlievende armen te drukken. Clarenstein. Nog eens, mijn kind! fla op! (hij rigt haar met eenig  Toneelspel. 93 mik geweld of) hoe gaarn da ik geloof aan het droevig verhaal,dat gij mij doet,maar onze wetten,Julia! onze wetten veroordeelen uw vader ter dood! Julia. Ter dood! .... Vader der lichten! .... Scheur aarde! Scheur uwen vreeslijken boezem! Charlotte. Weer dien vreeslijken flag van ons hoofd af! bij al wat heilig is, Mijn Heer ! laat u, terwijl wij wegfmelten in tranen, beweegen, zo uw hart hem vrijfpreekt, ontbreekt het u aan geen vermogen, om dien rampzaligen op vrije voeten te doen (lellen. Om Gods wil Mijn Heer ! ontferm u over mijn arm kroost! (op Julia wijzende) zie die ongelukkige, wier verteerde leevenskragten wel haast ten einde zullen loepen , zo deeze flag ons treft: ach Delman! Delman! mogt ik in uwe armen fterven! na uwen bcnaauwden boezem, daar gij thans in een aaklig hol ligt te ridderen en te vergaan, met mijne tranen befproeid te hebben. Delman! Julia! (haar omhelzende) mijn kind! wat zal er van ons worden! Julia (bitterlijk weenende,en met het hoofd op den boezem van haar moeder ruitende?, Wij zullen dit pijnigend lot niet overleevön, elk oogenblik voel ik, dat het geleeden gebrek mij de krachten benomen heeft, om deeze benaauwende normen  94 Jülu , of m Verdrukte Armoede. -en te weerllaan, en gij, mijn moeJev, fc ^ ^ van tnv ziel, mhn ^ ^ ^ It^* °™«ven, mijn vader! mijn'vader-uwe in.and van t graf uw beminlijken naam flamelcode, id de folie rust der aarde ontflapen. Charlotte. 't Is waar, mijn kind!maar welk een bloedig «me 1 moet er voorafgaan, als een eeriooze ter dood g«. doemd en weggefleept, gerechtelijk omgebracht, L de openbarefehande, dat eerwaardig hoofd, in -Lr. den gnjs geworden, overladen! ontfermende' ontfer pende Hemel ! Sla „we barmhartige oogen op dien rampzaligen! Genade! engij, Mijn Heeri ... &t *VÜ fprüakhns 0p !Mar fytf^-y Julia (met haar knielende, onder het fierht handgewring ) Doofde menschlijkheid niet uit, bij den throon de, AUerhoogften, van waaar, zo gij barmharti,heid en ontfernnng bemind, barmhartigheid en onrfeaning op -derdalen, wees mijn armen, mijn deugdza'»en v^der genadig! om Gods wil, Mijn Heer - laten «cenigeftralcn van hoop van „wen mond, als een baizem in mijn gewond hart neerdalen, het bloedt I-et zal doodbloeden (zij omhelst zijn voeten.) Cla-  T o n ê e l i r e l. 55 Bedrukte vrouwen! weest verzekerd, dat uw droefheid mij grieft: hoe gaarn wenschtc ik U dien troost geeven , waar naar uw ziel verlangt 1 ik znl Delman fpreeken, en niets verzuimen, dat tot zijn verontfehuldiging dienen kan, (tegen Julia, du hj bh * Indikt) en gij, mijn kind! vervoeg u deezen avond ten vijf uuren hier, om verder met nuj over het lot van uwen ongelukkigen vader te fpreeken. Zie hier voor 't teegenswoordige ,»ttes wat ik doen .tan. C ii a r l o t t e. Laat ons dan vertrekken, Mijn Heer! in het tlreelend vooruitzicht, dat mijn gemaal, die voor de rechtbank van zijn geweeten onfchuldig is, in uw menschUevend hart ontferming zal vinden. Clarenstein. D» Hemel necme u in zijn befcherming, en vertrooste u! verlaat u intusfehen op den ecnigften Joost, dien ik tot nog toe geevenkan, dat ik geen verfchoonende omftandigheid uit het oog zal verhezen, mi]n kind! (tegen Julia) deezen avond zal ik u op bet bepaald uur, wanneer ik u vader zal gehoord hebben, wagten. Julia. Ik kan deeze plaats niet verlaten: welk een verfchrikking van gedagten dondert op dit oogenbl*  96 Julia, of de Verdrukte Armoede. in mijn bcnaamvd hart , mijn arme vad(Jr< hekn.lA van duizend vreezen , zuchtende en fidderende m een aakjjg hoi ! hoe diep zinkt de deugd j maar ik zal gaan , Mijn Heer! (zij rlnt mH /W w zijn arm) laat de natuur, door uw vreeslijke uitfpraak met verwoest worden , laat het herdenken aan onze tranen u den benaauwden flaat van dien rampzaligen , en het deerlijk kermen der ceederfte ouderliefde , aan uw menschlievend hart geduurig erinneren. AGSTE TONEEL. Clarenstein, Van der ley, W/tt later Karel. Clarenstein. Voor de eerlle maal van mijn leeven bedrogen! ik deed de natuur onrecht, toen ik mijn roosje voor de koningin der bloemtjes van deeze landftreek hield! haar fchoon moet duiken beneden de bevalligheid van deeze bekoorlijke engelin: 't heeft mij een moeilijke zelfoverwinning gekost, van haar niet, in het midden van haar fmeekingen, om den hals te vliegen: hoe is 't mogelijk, dat ik dit aanbiddelijk weezen nog niet gekend heb? 't lief fchijnfeltje moet altijd te huis gezeeten hebben: hebt gij ooit bevalliger oogen , weigemaakterleeden en beminüjker houding gezien ? hebt gij mij zien ftaroogen, vrind! op dien bekoorlijken boe-  Toneelspel. 97 boezem , die door haar tranen befproeid, door het betoövérend zuchten, rijzend en dalend, mijn ziel in arrest namen: welk een godlijke Julia! mijn hartje fchuilt er in. Van der Ley. Deeze ontroerende vertooning heeft op mijn diepgetroffene ziel een gantsch ander uitwerkzel gehad: wat menschlijk hart moet niet, door dit huwlijks en ouderlievend gekerm, tot in het binnenfte getroffen, en door de teederfte en meêdoogenfte aandoening bellreeden worden! Clarenstein. Uw minnegeesten fchijnen vrij wat geftremd! die vuurige vonken, die u eertijds, toen wij te London ■waren, in h« ferail v*n Mama Clopton, als een dolleman heen efl wcir öccè.sn fpringen , moeten een aanmctklijke verkoeling ondergaan zijn. Karel (iiitttéi komende.') ?lrn lieer! Jüfey'i Menens, wiens pachter hem in procci geroepen hcslt, verzoekt u te fpreeken. Clarenstein. D e verdoemelijke Viiüel, nooit zou zijn gejengel ir.,'f. dar. vrn vervcelen, doe hem wach¬ ten , zeg, dat ik terilond tal komen. (Karei vertrekt). Zo gij dan waarlijk zo getroffen zijt met het lot van Delman en zijn huisi'enooteu, moet &ij mij de beG hulp-  oS Julia, of de Verdrukte Armoede. hulpzame hand bieden, om hem op een wijs naar mijn zin , op vrije voeten te doen Hellen ; gij weet,dat ik een volftrekt gezag op deeze regtbank heb; te zeggen dat ik oordeel, dat de verontfchuldigende omfrandigheeden Delman vrijfpreeken , en dat ik dit gaarn zag, is alleen genoegzaam om hem te redden: dit heb ik vastelijk befloten, zo Julia maar geen wcêrfpanm'g lijtje is: teegens het zelfde oogenblik, dat ik die bekoordfter hier verwacht, zal ik Charlotte bij Delmau zenden, en op dien zelfden tijd moet gij u met Beltron buiten dit huis, op de eene of andere wijs ophouden, anders weet ik waaragtig geen raad, hoe ik dien engel hier alleen krijg. Van der Ley (met veel nadruk.) Zult gij dan waarlijk dit onfchuldig kind aan uwe hartstogt opofferen, en zulk een bekoorlijke roos in het ftof werpen, na die bezoedeld te hebben? Clarenstein. ..- Welk een duivel heeft tog uw harsfenvat in de war gebracht? van mijn leeven hoorde ik onder den kring onzer fpitsbroederen zo veel Jeremias toonen niet, als in dit uur van u; wilt gij mij helpen of niet, anders laat ik Mildoorn dit ftuk belleeken (na eenig flilzwijgen) .... nu, fpreek! Van der Ley. Wel aan, Willem ! ik zal u de behulpzame hand bie-  Toneelspel. bieden: teegens half vijf zal ik mijn rijtuig laaten iufpannen,om met Charlotte en Beltron, Delman te gaan bezoeken. Clarenstein. Zie daar, zo als ik u hebben wilde ! gij behoefde u zo lechroomd niet voor Julia tetoonen; zij heeft niet, als een duif, voor affchuwelijke havikken of wouwen te becven, zij zal alleen met de bekoorlijkheeden van uwen vriend te kampen hebben, die met haar verlegenheid, en de belofte van haar vaders vrijheid, gewigtige voordeelen behalen zal; hoe ftreelt, hoe verrukt- mij dit vooruitzicht! ó die godlijke betraande oogen hebben een onuitfpreeklijk geweld op mijn ziel gedaan; hoe veel bekoorlijkheeden zetten tranen lïet weezen van een meisje bij! (op een luchtige wijs heen gaande) ik wil wel fcheld mij vrij voor de gedecideerdlïe fat, zo niet deeze dag de vrolijkite van mijn leeven wordt. NEGENDE TONEEL. Van der Ley (alleen,) (op het eind) Ka rel. De vrolijkfte dag van uw leeven! (hij zit in een diep gepeins, zwijgt eenigen tijd.) welk een vreeslijke ontroering beheerscht mijn benaauwde ziel! wat verfoeilijke gevolgen fleept de ongebondenheid na zig, en welk een affchuwelijke rol fpeelt die losbandige G 2 op  ioo Julia, 0f de Verdrukte Armoede.. op dit bloedig toneel! meedogenloos de tranen van rampzaligen verachtende, fpeelt hij met hun pijnigend hartzeer, om zijn geile wellust den losfen teugel te vieren: daar het hem aan geen vermogen ontbrak, om die ellendigen uit de wreedfle pijnen, die hunne bloedende harten verfcheuren, te verlosfen, flaat hij de wfpraak der natuur baldadig in den wind, met oogmerk , om de heilige banden, waar mede het Opperweezen Beltron en Julia vereenigd heeft, boosaartig los tefcheuren, de eer van die onfchuldige, haar eenigfle fchat te overweldigen, en de kroon van haar hoofd te rukken. Bekoorlijke Julia! op welk een zware proef zal uw deugd gefield worden! wreede verzoekingen » Rampzalige! zult gij moeds genoeg bezitten, om die beproevingen te weêrflaan : en zo gij flruikelt, wat zal uw lot zijn, en dat van hen die u omringen? gefchonden ! deerlijk gefchonden ! tot ouders wéér te keeren, die op haar deugd hoogmoedig waren ! ellendig! .... onherroepelijk ellendig! Clarenfiein! Gevaarlijke vriend! zijt gij zuik een pest der maatfchappije ? welke grondbeginfels hebben u met dit vergif gezoogd! hoe worden mijn verblinde oogen, die zig ileeds in wellust gebaad hebben , op dit noodlottig oogenblik geoöpend! hoe duidelijk zien zij, dat er tusfchen een ongebondenen, die alles aanzijn hartstogten opoffert, en een volflagen booswicht, geen onder-  Toneelspel. ioi derfchcid is! en ik,verneederd fchepfel.heb dat zelfde kronkelpad betreeden, en de geile wellust, die met wieken aan de hielen, het verbijfterd verfland met zig wegfleept en vernielt, aanbiddende, loop ik gevaar om°, van flap tot flap, mijne hartstogten minder beteugelende, die zelfde booswicht te worden. Hoe veel ongelukkige hebben reeds teegens de klippen onzer verleidingen fchipbreukgeleeden! hoe veelfchuldeloozeharten onzer bedienden hebben wij verpest, hoe veel nieuwelingen in onze brooddronkenen kring meegefleept? verantwoordelijk voor het gedrag dier ongelukkige bekoorflers, welke wij door onze eervergeeten listen, van het pad des leevens hebben afgefeheurd! .... verantwoordlijk! (onder het uit fpreeken van dit laaste woord ftaat hij fchielijk of) Geflrenge, Wreekende Hemel ! verantwoordlijk! die adder der weelde, die mijn geweeten hadt afgeknaagd, liet nog eens plaats over, om mij op dit oogenblik, onder het herdenken aan mijn vorig wangedrag, te doen gevoelen, dat er een hier namaals weezen zal: hoe flraffchuldig heb ik geduurig dit denkbeeld uitgedoofd! ó! Geweeten! welk een zwakke item zijt gij der deugd! Wee mi} ellendige! ik verfoei mij, en u, Clarenfiein! verleider mijner jeugd! Clarenfiein! ik verfoei u, en uw godvergêeten aanflag; ik zal die ellendige uit uwe eerlooze klaauwen redden , en van mijn voorig gedrag G 3 Sru'  102 Julia, of de Verdrukte Armoede. gruwen ! Mijn hoop is niet geheel uitgedoofd • da boetvaerdige verwerft de gunst van den opperflen en goedertieren rechter. Streelend vooruitzicht ! welk een ftraa! van hoop verlicht mijn verbrijzeld verfland! 6 Natuur! ó Godsdienst! zalige opwellingen van een .boetvaerdig geweeten! gij leert mij, den besten, den beminlijkften vader en mijne verpligtingenjeegens dien weldoener erkennen. Wel dan ! ó mijn ziel! gruw eeuwig van uw voorig gedrag, en gij zult onder de infpraak van een bevreedigd geweeten, en de goedkeuring uwer meedemenfchen, ruste en vrede bij den Allerhoogflen vinden! (hij gaat met ten vergenoegd gelaat zitten , na eenigen tijd gezweegen, en in diepe gedagten gezeten te hebben, flaat hij wéér op.) Eerlooze Clarenfiein ! hoe gefchikt zal uw aanflag weezen, om die ellendige den laanten flag te geeven, en haar voor eeuwig uit de armen harer dierbare magen «e rukken! dit verhoede God ! Hij flerke mijn poging, om uw verfoeilijk gedrag te dwarsboomen. (na eenig flilzwijgen) Maar, laat vooral de voorzichtigheid mij hier geleiden, want, zo ik mij aan Clarenfiein bloot geef, dan zal het mij moeilijk vallen, Julia uit zijne klaauwen te rukken, en zo ik aan die ongelukkige zijn affchuwelijk voorneemen meêdeel, zodanig, dat Julia op het beflemd uur niet bij hem verfchijnt, dan 281 zijn woede geen palen kennen, Delmnn rampzalig  Toneelspel. io3 M , en het bloedig flagtoifer zijner wraak worden: hfer moeten derhalven andere hulpmiddelen bn de ^ hand genomen worden. TIENDE TONEEL. Van der Leij, Clarenstein, (wat letter) Mildoorn. (Clarenfiein koomt zwaarmoedig met eenige papieren in de hand, die hij beziet, in.) Van der L e y. Willem! ik zal Beltron gaan fpreeken, en hem teegens vier uuren bepaalen bij Charlotte te zijn, dan «d ik met hen beiden, volgends onze affpraak,Delman gaan bezoekenterwijl Julia hier bij u is. (hier koomt Mildoorn in) teegenswoordig zal ik naar hen toe gaan om het vermoeden te verminderen (hijfchemt teve,trekken.) Clare"nstein. (die in gedagte op de papieren ftaat te zien.) Goed! teegens twee uuren zal ik u op het middagmaal verwachten (Van der Ley vertrekt). Verdoemelijke papieren ! Mildoorn! ik heb de dochter van pelman teegens deezen namiddag om vijf uuren hier befcheiden, gij moet van middag, terwijl wij aan tafel G 4 zit"  i°4 Julia, of de Verdrukte Armoede. zitten, haar dit nog andermaal gaan aanzeggen, mijn voorneemen is Mildoorn. Waarfchijnlijk, om van dat meisje weêr een grootfche overwinning voor u te maken, waarlijk - Miin Heer! .... Clarenstein doet hem door een gelaat van verontwaardiging zwijgen. Zult gij mij geduurig met uw laffe fcherts verveelen ziet gij niet dat deeze verwenschte fchriften mij zwaarmoedig maken ? Mildoorn, (met een buiging.) Zwaarmoedig! vergeef het, Mijn Heer! ik ben deeze zielsaandoening in uw geftrengheid' weinig gewoon. Clarenstein. Doe blindeling,het geen ik u geboden heb, en zeg haar! .... neen, blijf! .... Ga toch maar! bezorg voor. al toch niet ' O papieren inziende) gevloekte proces! ik weet zelve niet, wat ik wil, vertrek, Mildoorn! en wacht op nader order. Mildoorn. Die zwaarmoedigheid fcheint u tot razernij te doen overflaan; ik zal zo lang vertrekken, Mijn Heer! ea uwe bqveelen wachten. ELF-  Toneelspel. 105 ELFDE TONEEL. Clarenstein (alleen.) (Hij pat eenigen tijd in diep gepeins; en befchouwt de papieren, die hij in de hand heeft ter loops.) Ik verwensen het oogenbrik, dat ik dien post op mij genomen heb : dit verdoemelijk proces koomt mij in al mijn vreugd ftooren, morgen moet ik vonnisfen , en ik heb er nog geen letter van in gezien: zal ik dien armen duivel zijn eisch ontzeggen ! maar dan is hij geruïneerd, en ik weet waaragtig niet, of hij gelijk heeft: tot nog toe hebben mijne beezigheeden ten behoeve van de bekoorlijke Julia, mij belet dm hier op agt te flaan, en nu is het de laaste dag, morgen moet ik uitfpraak doen, en deeze dag, hoe ongefchikt is hij, om mij met de gefchillen der landlui te bemoeien, hoe veel verruklijker vooruitzicht roept mij in de armen der beminlijke Julia, en zoude ik die dierbare oogenblikkeri gebruiken, om mij in dit proces te ennuieeren! maar raorgcn ik kan evenwel onmogelijk dit genoeglijk tête a têt'e langer uitftellen, mijn vuurig verlangen verbiedt het mij (de papieren van zig op tafel werpende) weg, verdoemelijke papieren! morgen fchieteri er misfchien nog eenige oogenbtikken G 5 over  io6 Julia , of de Verdrukte Armoede. over, en anders zal ik op Gods genade vonnisfen: de invloed, die de bevalligheeden der aanminlijke Julia op mijn ziel gehad hebben, vernietigen alle zorgen: ftreelcnd voorgevoel! hoe vervoert, hoe verrukt gijmij ! God der liefde! kan ik zo veel bekoorlijkhceden zien, zonder te ontbranden! een konstelooze f«hoonheid, wier teérrte jaren zig pas ontwikkelen, waar in alles zonder konst of zwier bevallig is! natuur! gij alleen zult mijn zegenpraal volmaken; nader, Godlijke Julia ! nadert zalige oogenblikken! het vuur mijner oogen zal de tranen, die dat bevallig gelaat befproeien, opdroogen, onze zielen zullen famen fraelten; ik zal wellust aan haare lippen, rust aan haaren boezem, en in hare omhelzingen, een Godlijke betovering vinden, (onder het uitfpreeken van deeze laaste woorden, werpt hij zig geheel verrukt in een armftoel.~) Einde van het derde Bedrijf. FIER-  T o n e e l s r e- l. io? VIERDE BED RIJF. Het toneel blijft onveranderd: het » vijf uuren 's namiddags. EERSTE TONEEL. Mildoorn (alleen.-) Wat zijn die meisjes ftookebranden! Mijn Heer loopt, eeven als een uitgelaten meuten heen en weer, en voor cenige oogenblikken raasde en tierde hij op het proces, daar hij morgen over vonnisfen moet, hij is een regte weerwolf: altijd uitgelaaten van gekheid, of kwaardaartig , 'k ben nieuwsgierig, wat er van Delman zal koomen, zo hij niet bezorgt dat hij opgeknoopt wordt breek" ik den kaerel zelfs den nek: maarlwaaragtig hij moet hangen, 't koste mij gisteren avond haast mijn eenigflen kop, en zou hij niet hangen, niet hangen ! zo Mijn Heer maar daar is hij zelv\... TWEEDE TONEEL. Clarenstein, Mildocrn, later Karel. Clarenstein (in zig zeiven.) ' Van der Leij heeft gelijk: zo ik over Julia zegen, praal, zal huune woede heevig jeegeos mij-zijn, en * Bel.  108 Julia, of de Verdrukte Armoede. Beltron zon mij aan het hof een gevaarlijke poets kunnen fpeelen , ik moet hunne vinnigheid matigen, door hen uit hunne armoede te redden, en te bezorgen,dat Deiman op vrije voeten gefield wordt. De verfchoonende omifandigheeden .zullen het gedrag van de rechtbank voor het oog van de waereld wettigen. Mildoorn. Op vrije voeten? Mijn Heer! en met wat ghijn van recht ? heeft hij ons niet opzettelijk willen vermoorden ? Clarenstein. Geen woord, Mildoorn ! ik beveel u den Hoofdfchout terftond dit papier te brengen, (hij geeft hem een pafier over, Mildoorn aarzelt om het aan te neemen) hoe nu! (hij ft rekt het hem met geweld in de hand.) Mildoorn. En zal hij niet hangen? Mijn Heer! C l a r e n stei n (nors.) Neen! Ik verklaar den hoofdfchout, dat ik gaarn zag, dat dit papier bij al de leeden van de rechtbank werdt rond gezonden , en dat men hier op, zonder rechtbank te beleggen, Delman terftond op vrije voeten ftelde: (teegens zig zeiven) die rechters hadden nooit het hart, mij teegen te ftreeven, ik deed hen nog wel andere pasfeu begaan. O! zij zien mij naar de oogen. Mil-  T o N e l s p e l. l°9 Mildoorn. ' Waaragtig niet hangen? Mijn Heer! dit is een bijzonder bewijs van uwe genegenheid mijwaards. Clarenstein (die hem met een gramstoortg gelaat doet zwijgen?) Mildoorn! ik gebied u zonder aarzelen te doen, 't geen ik u bevolen heb, en vooral geef ik u last, om zo dra gij bij den Iioofdfchout geweest en hier weêrgekeerd zijt, zorg te dragen, dat niemand, wie hij weezen moge, mij, terwijl ik mij hier of in mijn kabinet met Julia bevind, koome (tooren. M, i l d o o r n (zig buigende.) Zo als het u zal gelieven, Mijn Heer! ik zal alweer de vereischte zorg dragen: maar waarlijk die Rechters verwringen rede en billijkheid geweldig naar hunne grillen en belangens; vergeef mij deeze aanmerking , Mijn Heer ! zij neemt haaren oorfprong uit mijne flrenge liefde voor recht en gerechtigheid (hij vertrekt.) Clarenstein (op zijn horlogie ziende.) 't Verwondert mij, dat Julia nog niet hier is, 't is reeds vijf uuren. K a r e l (binnen koomende.) Mijn Heer! de dochter van Delman laat zig aandienen. Cla-  ïio Julia, of de Verdrukte Armoede. Clarenstein. Laat haar binnen koomen! (Karei vertrekt') lustig! Clarenftein ! uw zeegcpraal is aanfhande: hoe vervrolijkt mij de komst van dat bevallig nimfje, hoe lodderig zal ik haar betraande oogen maken! 't lief fchepfeltje zal voorzeeker niet teegens deeze proef beuand zijn: wanneer een meisje vuur en gevoel heeft, ftrekken zij dra de poezelige armen naar ons uit, maar de meeste rtommelingen weeten niet hoe zij er mcê moeten omfpringen, en daar om zijn er zo veelkuifche Lucretiaas in het rijk der bevalligheeden. DERDE TONEEL. Clarenstein, Julia. (Julia koomt langfaam, en bitter weenende, in; Clarenftein gaat haar te gemoet, en vat haar bij de hand.) Clarenstein. Ik verzoek u te gaan zitten, lieve Julia! uwe bedrukte omftandigheeden treffen mij met het hartelijkst meededoogen. . • Julia, (haar neergefagene oogen befchaamd opfa and e, gaat op den foei, die Clarenftein haar gegeeven heeft, en welke zig bij haar voegt, zitten.) Ach! mijn lieve Heer! is er eenige hoop voor mijn ongelukkigen vader? Cla-  ToONEE'LSPtl. III Clarenstein. Mijn kind! hoe gaarn wenschte ik uw arm hart eenige verligting te geeven! maar, wij hebben niet altijd het vermogen, om uit te voeren, 't geen wij gaarn wenschten. Delman heeft zig doodfchuldig gemaakt. Julia (ontroerende.') Helaas .'Mijn Heer! zijn de rechters dan zo (breng, daar de groote infteller van het recht der Natuure, zo meêdoogend en barmhartig is! vermogen geen verzachtende omftandigheeden iets, in het oog van den waereldlijken rechter ? het gemis van alle hoop op redding! bedenk, om Gods wil, bedenk, Mijn Heer! hoe de teedere natuur in dat gevoelig hart moet gewoeld hebben, en uw invloed op de rechtbank is vermogend , om hem op vrije voeten te (lellen. Clarenstein. Ik weet het, Julia! alle omftandigheeden verontfchuldigen hem, mijn meedogend hart fpreekt hem vrij > maar onze wetten , Julia! en de fchadelijke gevolgen. Julia. Mijn goede , genadige Heer ! verontfchuldigt uw hart mijn ellendigen vader, matig dan de (Irengheid der wetten, wees een affchijnfel van dien meedogenden Opperrechter', (zij valt op haar knien, en rust met de gevouwene handen op zijn knien) ach! Mijn Heer! laat  ii2 Julia, of de Verdrukte Armoede. laat mij uwe taheh als een vreedebode , als onzen verlosfer, onzen weldoener en befchennengel, omhelzen. Wees mijn armen, ongéiukkigenrampzaligen vader genadig! Genade Genade (zij laat 'het hoofd in de gevouwene handen vallen-) C l a r e n s t e i n. Hoe gaarn, mijn kind! wenschte ik uw iriiuHgfmeeken te verhooren en uwen wensch te kunnen voldoen; maar zijn opzettelijk voorneemen, en zijn voorbedachte aanraading, Hellen mij geheel buiten Haat te bezorgen, dat hij op vrije voeten gefield wordt, 't is mij onmooglijk, Julia! Julia (uitroepende.) Onmooglijk! Rampzalige! zie daar de vreeslijke uitfpraak (onder het fpreeken van deeze laaifte voorden valt zij, geknield zijnde, met het boovenlijf op den grond, hij rigt haar op, en zet haar op de (loei) nader, nader, gewenschte, beminlijke, eenig11e troost! koning der verkwikking! zagte, meedogende dood! verniel de weinige leevenskragten, die het gebrek en de wreede folteringen mijner ziele nog hebben overgelaten ! laat mij in de ongeltoorde rust mijn vader verbeiden ! ik voel, dat het haast weezen zal: de oven, die in dit hart gloeit, zal het wel haast verteerd hebben, ik voel het, het klopt niet méér. Mijn Vader, Mijn Vader! Cla-  Toneelspel. H3 Clarenstein. Bedaar, mijn kind! alles is niet volflrekt radeloos: misfqhien is nog eenige ftraal van hoop, hoe gering ook, over. Julia (verrukt opfldande, en willende knielen > dat hij belet.-) 6 Mijn weldoener ! mijn barmhartige meniehen •vriend! een llraal van hoop ! Clarenstein. Stel u een oogenblik gerust, en hoor mij met bedaardheid: gij zijt bekoorlijk, mijn kind! misfchien is uw onfchuldig hart hier van onkundig; de natuur, lieve Julia! fchonk u bevalligheeden, zij heeft al haar krachten uitgeput, om u, boven al wat fchoon is, beminlijk te maken. Julia, (verbaasd.) Hoe! Mijn Heer! en wat zal? Clarenstein (haar invallende.) Deeze engelachtige begaafdheeden werden onder de heevigfte folteringen van uw benaauwde ziel, in al haaren luister ten toon gefteld, 't was mij onmogelijk, weêrftand te bieden aan zo veel bekoorlijkheeden, ik werd verwonnen, Julia! en, ondanks mij zeiven, ontglipt het mij, dat ik u hartelijk bemin (hij drukt haar hand teegens zijn boezem, en blijft die vast houden) mogt ik die gelukkige tterveling zijn , die van H de  ïi+ Julia, of de Verdrukte Armoede. de lieve lippen van zulk een dierbaar voorwerp, zulk een gunstige betuiging voelde afvloeien, als mijn opregte en zuivere genegenheid uwaards verdient, dan begrijpt gij, die ik in mijn ziel aanbid en omhels, ligteüjk, hoe hoopeloos ook de omftandigheeden van uw ongelukkigen Vader zijn, dat ik alles, ja mijn leeven wagen zou, om dien rampzaligen te redden, en op vrije voeten te doen ftellen,en ik ben verzekerd,dat het mij gelukken zou. Julia. (een blik van verontwaardiging,die Clarenftein niet ziet, ontglipt haar. Zij [preekt langfaam en met afgebrokene woorden.') Helaas! Mijn Heer!.... maak een eind van alle mijne rampen , zie in genade op mijn ftervend en deerniswaardig gelaat, waarlijk ! welhaast zal ik het deerlijk flachtoffer zijn al mijn leevens vermogens hebben mij bijna geheel verlaten pijnig mij niet met een taal, die i'nij nog méér bedroeven moet, laat de barmhartigheid, zonder eenig bekleedfcl, in haar zuiver gewaad, uw ziel, ten behoeve van een verlaten ilerveling, beftuuren, nog eens, Mijn Heer! Clarenstein. Engelachtige Julia! uw wedermin redt uwen Vader van zijn dreigend en vreeslijk lot, en uwe dierbare magen, uit de klaauwen der armoê en ellende. Ju-  Toneelspel. »i$ Julia. Js het moogelijk , Mijn Heer! dat deeze taal u waarlijk ernst is, daar gij, van de teedere en naauwe betrekkingen, tusfehen Beltron en mij, niet onbewust, noch onkundig zijt, dat die vriend mijner ziele de waereld en hare rijkdommen om mij veragt en verlaten heeft? neen,.Mijn Heer! behalven onze verfchillende omftandigheeden, is de eisen van het onderpand voor uwen bijftand te ftreng, ik heb hem een eeuwige trouw gezworen, hij is de vreugd mijnsleevens, en de wel- t -lust mijner oogen. Clarenstein,. Denk niet, Hemelfchc Julia! dat ik wreed genoeg ben , om u voor aitijd uit de omhelzingen van Beltron te rukken, hem zal ik u weêr geeven, en «'allen uit uwe prangende ellende redden , (hij knielt voor haar, en zoent haar hand vnurig) maar mijn hart is te diep getroffen , dan dat ik niet, voor édnige oogenblikken, de gelukkige deelgenoot uwer gen» genheid zou ïijn. Julia (wier gezigt, gediturende deeze voorden, zeer verwilderd was, floot hem , onder een fchielijk opflaan, lieevlg van zig af. " Eerlooze I Clarenstein (haar onvattende.) Fven korte proef, Bekoorlijke Julia ! en gij zult uit Ha d-  n6 Julia, of de Verdrukte Armoede. alle uwe weederwaardigheeden verlost zijn, het naa« vertrek, (Jiij wil haar tiaar zijn kabinet, dat aan de linke zijde van het toneel is, leiden.) Julia, zig zoekende te ontweldigen. Ik verfoei] u, Mijn Heer! laat af, nog eens, laat af, wreedaart! Clarenstein (hij knielt nog eens, terwijl hij haar hand Jieevig blijft vast houden.) Bekoorlijke Julia ! bedenk de verlosfing uwer dierbare magen , laat mij u niet vruchtloos fmeeken. Julia Qieevig worstelende?) Ik vervloek uwe buitenfpoorigheid.»... laag, vernee» derd fchepfel! Clarenstein (opffaande.) Zulk een heevigheid, Julia! verdient mijne liefde niet, op dit oogenblik, gij moet (hij tracht haar met geweld in zijn kabinet te rukken.) Julia. ..ó Almacht! befcherm een verlatene (zij fchreeuwt luidkeels, onder V worstelen) Help ! Help ! (Van der Ley en Beltron koomen van de zijdeur, daar de kamer van Van der Ley is, binnen vliegen.) VIER-  Toneel s.pel. 117 VIERDE TONEEL. De voorigen. Van der Ley, Beltron. Beltron Qulia uit Clarenftein^ armen rukkende.) Laat af, baldadige! Clarenstein (verwoed.) Wat vermeetele heeft durven beftaan?..... Beltron (die Julia omvat heeft.) Vervloekte! zoudt gij uwe ontuchtige klaau- \ven aan de onnozelheid Maan, om haar naderhand als een worm te vertrappen ! eer zal het vuur des Hemels u verpletten, dan dat gij uw verfoeielijk voorneemen zult volbrengen (hij omhelst Julia teeder) Julia! ö mijn vriendin! Julia (in zijn armen, zeer langfaam fpreekende.) Helaas! Beltron ! (met verhef van ftem) Beltron ! de Hemel is mijn getuige, hoe mijn hart onder deeze worstelingen om u gebloed heeft, ik mag u weer aan mijn hart drukken, mijn welbeminde, mijn uitverkoren vriend!.... maar..... maar mijn gevoel het is verdoofd ik fterf. (zij laat haar hoofd op zijn boezem vallen.) Clarenstein (in een exces van verwoedheid.) , Wie heeft mij verraden ? ï' H 3 Van  Tl'ó julia, ot de VlRTJRTJKTE ARMOEDE. Van der Ley (driftig.) Zo gij meent verraden te zijn, door dat men ti helet heeft, de heiligfte banden, op de godvergeetenfte wijs, van een te feheuren, ik ben die verrader. Clarenstein. Booswicht! flang, die ik in mijn boezem koesterde!' Van der Ley. Ja, ik vervloek «, u en uwe helfche listen; eertijds een vloekverwant van uwen eerloozen handel, was ik nog vatbaar voor afgrijzing van dit gevloekt beftaan, ik heb de onfchuld verlost, en voor het eerst, gevoel ik de zagte opwelling van een verheugd gewisfe. Julia (eenige heevige teekens van ontroering makende.) Alles- draait rond om mij, Beltron! onderfteun een cliehdige (hij zet haar op een ftoel) 't is vèrgeefsch, mijn vriendeu! dat gij mij gewaarfchouwt hadt, om, zo die cerlooze iets beftaan mogt, heevig om hulp te fchreeuwen, ik zal deeze laaste ontroering niet te boven koomen ik verfmeit wan fmart, alles, alles begeeft mij. Beltron (bij haar knielende.) Welk een zwaren ftrijd hebt gij te ilrijden, Julia! Julia! zie uwen befchermer, uwen getrouwen en teergeliefden Beltron aan uwe zijde, om u teegens het woên  TONEELSPEL 1 lï woên van dien barbaar te beveiligen, bedaar, mijn fehoone, mijn beste, mijn beminlijke vrindin! bedaar, vreugd van mijn leeven ! gij zult uwen Vader zien en omhelzen (zij bekoomt op dit zeggen) het heeft dien ontmenschten aan verftand ontbroken, om zijn gruwelijk vooraeemen met beleid uit te voeren, de vrijfpraak van Delman, en het zegel van het gerecht, zijn reeds in de handen van uwen verloste» Vader (zij wil verheugd .opftaan , doch magtloos ,ijnde, jlrekt zij de armen naar hem uit , htj flaat Qp en [preekt teegens Clarenftein) worm der aarde! laag, kruipend fehepzel! of meent gij uw eerloosheid te boeten, door hunne armoe uit uwe fchatten te gemoet te koomen! neen, ontuchtige! fchoon ,k hun welzijn' waardeeren mooge, zo fterk, als ,k n haat, dit hart ligt te hoog, dan het verdragen zou, dat die eerlijke zielen ooit het voorwerp zouden worden eener fchandelijke weldadigheid. Clarenstein (verwoed.) Zie toe, ontzinde! wien gij hierbelcedigt, gij zijt niet ftrailoos in dit huis Beltron. IXknuur heeft mij hier Clarenstein (hem een floot voor de borst geevende.) Zwijg baldadige! (naar Van der Ley gaande) maar H 4 U'  120 Julia, of dé Verdrukte Armoede. u, geveinsde! valfehe huichelaar! (hij grijpt hem bü de bont) „ , eerlooze verrader! (op dit zeggen, koomt Charlotte met een groot geweld binnenvliegen , zig voor de moeten van Clarenftein werpende, wiens knien zij omhelst.) V IJ F D E TONEEL. Devoorigen. Charlotte. fVat later, vier knegts. Charlotte. Mijn verlosfer! mijn weldoener! gedoog, dat mijne "mmtranen va» büjdfchap en dankbaarheid, voor de verlosflng en vrijfpreeklngvan mijn teerbeminden gemaal, uwe voeten befproeien: (met de uiterfle verbaasdhetd rond ziende) maar hoe! mijn kinders .'knielt gr, niet met mij?.... (zij ziet Julia, die nog kragttoos op eenftoel zit, aan) arme Julia • zo be weegloos? wat wil dit? Beltron! Beltron. Laat af, u vooreen monster te verneedèren, die haar eer zogt te bezoedelen. Charlotte (met een exces van verbaasdheid opftaande. Haar eer! Clarenstein (teegens Beltron.) Gij bedriegt u, vermeetele! zo gij u verbeelt, dat uwe verwoedheid mij Julia ontweldigen zal (hij koomt op  Toneelspel. 121 op Julia aan: Beltron, die dit ziet, omvat haar, en grijpt haar bij de hand: Clarenfiein, terwijl hij haar van Beltron zoekt los te rukken) laat af, zult gij in dit huis mijn wil weêrftaan. Julia (luidkeels ■ fehreeuwende, terwijl Clarenfiein en Beltron om haar worstelen, Charlotte de heevigfta gebaarden van ontroering maakt, en Van der Ley Beltron wil helpen.) Help! Hemel! Beltron (die de overhand krijgt, Clarenftein van zig geflooten , en Julia met zijn armen omvat heeft.) Booswigt! uwe pogingen zijn ijdel. Clarenstein (verwoed.) In weerwil van u allen, zal ik het niet opgeeveu. (hard fchrecuwendc) Karei! Bediendens! Charlotte (teegens Clarenfiein.) Wat beduidt deeze ijslijke vertooning ? ora Gods wil! laat af, Mijn I leer! (drie knegts koómen binnen-) Clarenstein (teegens de knegts, op Beltron wijzende.) Stoot deezen baldadigen terftond uit de deur, terftond ! (de knegts naderen, doch raken Beltron nog niet aan.) Beltron (teegens de knegts, de hand aan zijn deegen flaandc, terwijl hij Julia, die bezwijmd is , vast houdt.) Ee eerfte, die een voet H 5 Van  **o Julia, of de Verdrukte Armoede. Van der Ley (teegens Clarenftein.') Staak uwe bulderingen , verwoede! ziet gij niet, dat die ellendige lierft? Clarenstein. Zwijg! (teegens de knegts) hoort gij niet? u allen treft mijn wraak, zo gij niet gehoorfaamt: terftond , rukt hem weg, floot hem de deur uit, vertrapt hem! (de knegts naderen, randen Beltron aan, vatten hem bij de armen, Clarenftein ontrukt hem de bezwijmde Julia, en houdt haar vast.) Beltron (terwijl hij mei de knegts wnrflelt.) Laat af, Barbaaren! (hij ontweldigt zig) beeft voor de wraak des hemels , die op de onfchuld nederziet (hij trekt zijn deegen, en rukt naar Clarenftein , dien hij ter zijde in de armen, kwetst,) ontvang uw loon, baldadige! Clarenstein (naar de gekwetfte plaats voelende, en, omzig te verweer en t naar zijn deegen grijpende, laat 'Julia, die hij in zijn armen hadt, vallen, Beltron rigt haar op , en Van der Ley ftoot Clarenftein te rug. Van der L e y. Hou op! Rampzalige! Char-  TONEELSPEL. ï23 Charlotte (op * knien vallende, en de handen ten hemel uit/trekkende.) Help, Hemel! Genade! » Julia (bekoomende.) Beltron! weêr in de armen uwer liefde, 6 mij» daar fcheurt mij 't hart, ik fterf. Clarenstein (met een exces van verwoedheid.) Gij hebt gezien,mannen! dat hij het op mijn leeven gemunt heeft, ik ben gekwetst, koomt! volgt mij, fluit alle deuren, bewaart hem, haalt terftond gerechtdienaars, dat zij hem weg voeren, ik zweer, dat ik bezorgen zal, dat men deezen avond over hem vonnisfen, en hem door de pijnlijkfte doodftraf, openbaarlijk zal doen omkoomen , dit , baldadige ! ik zweer't, zal het loon zijn van uwe vermetelheid. (hij rukt met groot geweld van het toneel, de knegts volgen hem.) SESDE TONEEL. Charlotte, Julia, Van der Leï, Beltron. Van der Ley. Ik verfHjf, van ontroering, op de taal van dien fnooden. Julia (teeder en langfaam.) Beltron! (haar handen naar Charlotte uitfteeken- de),  124 Julia , of de Verdrukte Armoede. de), mijn moeder! mijn flaauwe leevenslarap heeft imgcfcheenen, ik voel dat mijn ontbinding naarbij is, (naar haar hart voelende) welk een klopping! (fan der Ley geeft haar een foei, daar Beltron haar op veederzet) ik merk, dat ik niet lang in deeze woestijn meer weezen zal. Charlotte (boezemt uit.) Goede Hemel! laat ons onder de vleuglen uwer genade fchuilen ! (haar dochter omhelzende) Julia ! mijn kind! mijn Engel! mijn Gezellin! (teegens Van der Ley) ach! Mijn Heer! kan de rampzalige Beltron hier de woede van het gerecht nergens ontvluchten ? B e h t r 0 n. Gij hebt gehoord, Charlotte! dat die fcoodaard bevolen heeft, alles te fluiten, en mijne ontkooming te beletten. Julia, (heevig ontroerd.) De woede van het gerecht hoe gij ? Beltron ! de woede van het gerecht! B e l t r o n. Dierbare vriendin mijner ziele ! in uwe bezwijming heb ik het monster , dat u trachtte met zig te voeren, met mijn geweer gekwetst, hij heeft mijn dood gezworen, het gerecht zal mij wegvoeren, om dst ik het op zijn leeven gemunt heb. ju-  Toneelspel 125 Julia (met verhef van haar verzwakte ft er,:.') V! door gerechtsdienaars van hier gefcheurd, (zij jat zijn hand met beide handen) u, Beltron! (met een verwilderd gezicht) laten zij komen, laten zij als helsche razernijen uitfehieten, mijn dervende armen zullen u omvatten, geen monster, geen ondieren zullen tot in de eeuwigheid, tot in de ein- delooze eeuwigheid, zal de vreugd uws leevens, uw gezellin , uw teedere Julia , u vergezellen, u volgen, (zij ftort weer in) wee mij 1 't is gedaan, nu vyel haast wel haast Beltron. De onfterflijkheid onzer zielen, Julia! is mijn ecnigst troostrijk vooruitzicht (hij knielt bij haar) ik zal fterven, door den waereldiijken rechter: ik weet het, mijn bekoorlijke vriendin! gij zult. mij niet overleeveu, koom , mijn fchoone, mijn Bekoorlijke, mijn beste vriendin! koom aan mijn hart, de onfterflijkheid zal ons vereenigen, en dan, Julia! warsch van dit aardfche ftof, en dit toneel van rampen , zullen wij ingaan in de poorten der eeuwigheid, om ftooreloos eeuwig gelukkig te zijn, en nimmer gefcheiden te worden. Julia. Ja, Beltron! vreugd mijner ziele! ja, het einde van mijn ftrijd is nabij , mijn bloem zal bij haar ontluikin!»  lüfj JutiA, of de Verdrukte Armoede, kiitg worden afgemaaid: ik voel her, ik voeideang* (len des doods reeds. C ii n i. o t r e, Dit ontbreek aan mijn ellende nog Julia! Ju. Ma! zult gij van mijhen boezem gefctfcüfd, voor eeuwig gefcheurd worden ? zult gij uw arme moeder, de vóédfter uwer vreugd verlaten? (zij fmelt in fr* Hen.) Julia (haar langfaam bij de hand neemendc.j Ach! lieve moeder! het is niet zeer moeielijk, te fterven; na het pad der rampen, dat ik betreeden heb, zal de dood mij een vredeboode , een zagte verkwikking zijn: gij weet het, ö de Beste, de Teerhartigfte der Moeders ! gij weet het, hoe het gebrek aan voedfel en dekfel, mijn zwak en krachteloos üghaam uitgeteerd, hoe de angflen over de afweczigheid van hem, die mijn ziel dierbaar was, hoe de wanhoop en het vreeslijk voomeemen van mijn deugdlamen Vader, mij gemarteld hebben: een monster heeft mij mijn eenigfïe fchat zoeken te rooven, en eindelijk den welbeminden mijner ziele van mij te zien afgefeheurd..... door het gerecht afgescheurd ik voel, hoe worde ik geteisterd? ik haal geen adem meêr ó ! deeze benaauwdhcid, zij is een voorbode mijner eeuwige rust..... Van  T o n e ê £ s p f. i.. '27 Van der LeY. Rechtvaerdig Opperweezen! wat hart van {teen moet, op het zien van dit grievend toneel , niet vermurwd en ontroerd worden! Julia. 6 ! Mogt het welhaast zijn.... nader, nader verkwiklijke , eeuwige rust! (naar laar hart voelende) 6-„. «ijn hart helaas! nog eens (vat bekooms de) 't is weer bedaard...... Beltron! gij kunt gij moet niet van mij worden afgefeheurd, voordat gij mijn dervende oogen geluikt, en op uwe ijskoude Julia, geftaröogd hebt, gij kunt niet Beltron..., gij moet niet van mij worden afgefeheurd. ZEEVENDE TONEEL..^ Be voorigen. .De Officier 'v,an het Gerecht, Gerechtsdienaars, De Officier (teegens Beltron.) Mijn Heer! gij zijt mijn gevangen. C h a r l o t t-5. •Zijn gevangen! Julia (opftaande en Beltron omvattende.') Beulen! zult gij hem uit mijn arm rukken, beeft, zo gij nadert, nadert, Barbaren ! zo. gij. durft: de Wraak (zij flaat te fidderen.) Van  ic8 Julia, of de Verdrukte Armoede. Van der Ley (teegens den Officier.) Wie heeft u hier gezonden? Mijn Heer! en welke is zijn misdaad? De Officier. Ik koom , uit naam van het gerecht deezer vrijheerlijkheid, hij heeft het op het leeven van den vrijheer van Clarenftein gemunt. Charlotte. Wij fchreien om wraak, o Hemel! zie op de onfchuld needer, zal zij zo vertrapt worden! zie neder, zie op mijn ftervend kind, en die rampzaligen! De Officier (teegens Beltron..) Mijn Heer! ik verzoek u, mij uw deegen te geeveir, en met mij te gaan. Julia (terwijl Beltron zijn deegen overgeeft.') Scheur , aarde ! en zwelg mij in uw boezem : ruk: los, alle gij elementen! en verplet, verplet een ëilendi' Se! Beltron! gij zult niet gaan, de hemel zelfs wapent deezen arm, geen ondier zal u uit mijnen arm fchcuren. De Officier (met meededogen.,) Elk oogenblik, Mijn Heer! vermeerdert haare ellende. Beltron (zig onverwachli lis jiheur.ende?) Ik moet, Julia !  Toneelspel &9 Julia. Almachtige!...» Beltron! Beltron! Genade! (zij.xalt met ecu heevjgen duns oj> een fiool, die agter haar, naast een tafel flaat, met het hoofd en bovenlijf op den tafel,geheel'agter over, roerloos van zig zelven.) Beltron (teegens Charlotte?) Brave vrouw! mijn beste, mijn tedere Moeder!.... dat zijt gij reeds; want de Hemel hadt eeuwige banden tusfehen mij, en de wellust mijner oogen gefmeed, ik vlij u niet, ik zal nerven, en, Julia zal mij niet overlceven wij zullen aftreen na het ftille rijk daar alle mertfehen koomen moeten... Dierbare vrouw! troost u, troost u, in de armen van uw godvruchtigen gae, dien gij hebt weergevonden ,.omhels mij, mijn welbeminde, mijn beste Moeder! (hij omhelst haar, terwijl zij in traanen fmelt.) De Officier (weenende.). Hemel! welk een grievende, welk een aandoenlijke vertooning! Beltron (zig van Charlotte los fcheurende.) Vaar ecuwig wel Charlotte (teegens Fan der ley) u>, Mijn Heer ! betuigt mijn ziel de opregtfte erkentenis voor uwe ongeveinsde genegenheid, gij zijt een-edela een grootmoedig, een barmhartig mensrchenvrifend'; fla c!e oogen van ontferming op deeze ellendige! deeze is mijn laatftè b'eê. I Van  130 Julia, of de Verdrukte Armoede. V a m der Ley. Omhe's mij, Beltron! mijn ziel gefcheurd om- hè's mij! Beltron. Vaar wel! Van der Ley! de Hemel behoede u, en maake 11 een bcfchermer deezer ongelukkigen! (hij keert zich om tiaar Julia, onder het uit fpreeken der volgende woorden, maken Van der Ley en Charlotte, niet alleen de heevigfte gebaarden van droefheid, maar 'zelfs ween en de Ojfcicr en de Gerechtsdienaars) Bloem der Natuur! Julia! ö mijn gezeegende vriendin! (hij fort zig op het bezwijmd lighaam, en blijft er eenigen tijd fpraakeloos aanhangen) flaap, mijn Bekoorlijke! flaap den eeuwigen en zagten (laap! flaap, mijn Gezegende, mijn eenige, mijn Welbeminde ! ilaap gerust, en veilig! de' wellust uwer oogen zal u volgen, u, gelukkige Nog een kus, mijn Vriendin!.... ö! mogen wij bij een komen, daar geen Clarenftein u vervolgen, daar geen angften u teisteren zullen!..... Wel dtn ! ik ga, onze fcheiding zal kort weezen. Vaar wel! (hij fchijnt te willen heen gaan, doch kan niet) Is dit het alles, wat er te wagtert is van mijn Julia ? ó Schepper! Julia (onbeweegbaar liggende?) Beltron! Beltron!  Toneelspel. KV De Officier. Om Gods wil! Mijn Heer! v'oorkoom..l„ zij zal bekoomen. Beltron (tia eenigen tijd op haar geflaröogd te hebben.') . Vaar wel! Julia! ACHTSTE TONEEL. Charlotte, Julia, Van der Ley. Julia Qn mijmering, terwijl zij in dezelfde houding blijft liggen.) Op mijn knien voor uwen throon neergebogen , fmeek ik óm Genade; het is een monster hij zogt mij mijn eenigften fchat te rooven.... Beltron!.... Beltron!..... bij zogt mijn onfchuld te beveiligen Genade ! Genade! Charlotte Qiaar Julia toegaande, en haaide hand zoenende, zig omkeerende naar Fan der Ley, die roerloos flaat te weenen.) Helaas! Mijn Heer! zij fterft, wat ik fmeeken mag, wees mijn befchermer, bezorg dat de woede van dien wreeden mijn rampzaligen gemaal niet belette hier te komen laat hij koomen, en dan, Mijn Heer! ontferm u over Beltron, wees zijn voorfpraak bij het ondier, dat zijn oudergang bezworen heeft I 2 Van  '3=- Jl-lia, of de Verdrukte Armoede. Van der Ley. _ Brave vrouw! alles wat ik doen kan, zal ik voor dien ongelukkiger] in 't werk nellen , en nu zal ik bezorgen, dat Delman hier koomt, ik zal hem voorKomen, eer hij koomt, op dat zijn ontroering niet te geweldig zij, (naar Julia ziende, onder 't heen gaan) Grievende vertooning! (hij vertrekt.) C'Ur'I, OTI e. (zij flrekt zig om het lighaam van Julia uit) ö Kind van mijn hart! (zij knielt bij haar, en rust met de gevouwe handen op de knien van Julia) ö mijn kind! mijn kind! Julia! mijn eigene Julia! (zij laat het hoofd in de gevouwe handen vallen, Julia blijft onbeweeglijk , het gordijn valt niet, het orquest fpeelt een zeer treurige Adagio, zo dra deeze uit is , begint het vijfde Bedrijf, komende Delman, gevolgd van Van der Ley binnen vliegen.) Einde van het vierde Bedrijf. r/jr.  Toneelspel. 153 FIJ F D E BED R IJ F. EERSTE TONEEL. Charlotte, Julia, Delman, Van der Ley. (Delman koomt fchielijk binnenmaar half op het toneel blijft hij eensklaps ft aan, Charlotte flaat op, Delman, de onbeweeglijke Julia ziende, flaat de handen wanhoopig in elkander, en loont een verwilderd gezigt.) D e l m a n. Algcnoegfame Hemel! (hij nadert Julia, en vat haar hand) Julia! mijn kind! (hij flaart eenige oogenbïikken op haar, laat haar fchielijk los, en fpringt te rug) ontfermende Hemel! help, onderfteun haar ! Julia! (mismoedig) de pijnlijke trekken tier dDodsangften (laan op dat aauminlijk weezen, (zig fchielijk naar Fan der Ley wendende) helaas! Mijn Heer! gij hebt mij den helft niet verhaald.... (hij werpt zig in de armen van Charlotte) Charlotte!.... Van der Ley (op Julia flaarende, in zig zeiven.) Zijn deeze de gevolgen van een losbandigen leevenswandel! I 3 Char-  134 JtiLU, of de Verdrukte Armoede. Charlotte (met heevige ontroering) Dierbare Gemaal! helaas! Mijn Heer! Van der Ley!..... Julia! kind van mijn hart! is er geen troost! Julia! (zij voegt zig agter den floel van Julia, en befproeit derzeiver weezen met haar traaven) D e l m a n (driftig) Herroep! ó Almagt! herroep u gelïreng vonnnis! zal mijn eenigfte voor eeuwig uit mijn liefde armen gefcheurd worden! (hij omhelst Julia) ontwaak, mijn teergeliefde kind! Julia! (met verhef van ften) mijn eigene Julia ! Julia! ontwaak , ontwaak! vèrgeefsch ! helaas! deeze flaap is eeuwig, Julia (in dezelfde houding, met een gebrooken ftem) Welk een ftem herroept mij, op dit toneel van rampen!(zij zoekt zig op te rigtcn, doch vruchteloos') mijn Vader! (zij tracht hel nog eens, en wordt door Charlotte geholpen , die haar hoofd en bovenlijf, dat op de tafel was uttgefirekt, teegens den floel doet rusten) Mijn Vader! (zij flrekt den arm vaar Delman uit) omhels haar, die in de dagen harer onnozelheid hoopte, de fteun uwer grijsheid te worden , en geef mij uwen Jaasten zegen! ik, voel mij wat verligt, zeegen, zeegen uwe Julia .' Pel-  Toneelspel. Delman en Charlotte (te gelijk.) Mijn kind! (zij knielen ieder aan een zij.) Julia (op dezelfde wijs voortvarende, na dat zij haar handen tweemaal ten hemel heeft uitgeflrekt.) Weent niet, mijn teergeliefde Ouders! weent met om uw kind mijn ontbinding is aantodej van wat al gruwelen zal mijn onfchuldige ziel bevrijd worden! hoe verheugt zig mijne onnozelheid, haren fchat bewaard te hebben ! mijn ziel, mat van ellende voelt den dauw der hemelfche barmhartigheid: hoe' hoog is mijn ziel boven het flijk verheeyen! ik zie de eindelooze , ftoorelooze rust, (op haar ouders ziende) maar de natuur heeft haar rechten, >k ben nog niet geheel los van dewaereld, ó mijn ouders' mijn tranen ontvloeien mij, ouders, die mijn hart dierbaar waart! Beltron! Beltron! (haar ftem verflaauwt) daar daar (aan haar iart wijzende) daar koomt die geweldige klopping. weêr! ó! mogten die angften kort weezen! (zij ftort weêr in.) Van der Ley. ó Hemel! mogt mijn ziel, gelijk die gelukzalige, haar kerker ontvlieden ! heeft mijne zorg niets anders kunnen uitrichten! maar, ik zal den ftooker van haar verderf hier halen, op dat hij dit rampza, 14 Uï  13.6" Julia, of de Verdrukte Armoede. lig toneel , het gevolg zijner gruwelen aanfehouwe: Beltron bij de rechtbank verontfchuldige , en door die troostrijke maar haar pntflaping voorkoome. TWEEDE TONEEL. Charlotte, Julia, Delman. D e l m a n. Voor eeuwig afgepleurd! (mar eenig fiilzwijgm fchielijk opftaandej waarom mij „iet gerechtelijk heen gefleurd! moest ik een vrije lucht ademen, op dat bet licht mij hier een gruwel worde ? Julia (mat bekoowende.) ö ! 't Is wat beeter, richt mij wat op, mijn beminde , mijn teergeliefde Moeder! (Charlotte flaat op, en richt haar wat 0p) laat mij in uwe liefde ar"1Cn flerven' «#> ouders! laten uwe tranen mijn angflen met vermeerderen! wat is de waereld, of iets van dezelve voor mij ? uw kind is gelukkig, flooreloos gelukkig. Nader gezegende, floorelooze rust, ó mijn beminde, mijn eeuwig geëerde Ouders' uw' kind verlangt naar haren Weldoener: de angften, de p,jn'dic ziS mi.«- nu weer verheft, zijn mij een vreedeboode, een boode der gelukzaligheid. Charlott e. Ik-moet mijn traanen fmoren, Delman! elk woord van dien engel, is mij dierbaar, zij fteift als een heilige. Ju-  Toneelspel. '3? Julia. Ik voel liet, mijn ouders! ik ben boven dit aardfche verheevcn : 6 genade van mijn Schepper ! zij troost , zij verheugt mij, mijn vcege ziel 1'maakt een gerustheid , die een voorfmaak is van de oiiilerilijke vreugd ; gij alleen, houdt haar aan het ftoiverknogt, 6 pand, dat mij dierbaar is! Beltron! Beltron! Beltron! u, fchat van mijn hart! omhelst mijn vlotte ziel, die haaren kerker gaat verlaten, u, wellust mijner oogen! u fchenkt zij haren laasten adem, op u zal ik ltaroogen, bij het ingaan in de poorten der eeuwigheid. D e l 11 a n. Scheur los, Hemel! de ketenen, die mij met dit pand mijner liefde veré'enigcn, fchcur ze los, eeuwig los! zij is een heilige, waarom beween ik een gelukkige? dit is mijn troost, lief fchepzel! DERDE TONEEL. De voórigen. Clarenstein, VaN der Ley, wat later Mildoorn. Men hoort Clarenfiein agter het' toneel: fïerven! (op het toneel) waaragdg flerven! (teegens Fan der Ley) of misleidt uwe huichelende tong mij weèr? (hij wil naar Julia vlieger.) 1 5 Del-  138 Julia , of de Verdrukte Armoede. Delman(hem tegenhoudende?) Te mg! deeze plaats is heilig, hier ontflaapt een gelukzalige. Van der Ley. Laat die rampzalige naderen, Dehnan! Clarenstein (Julia naderende, en bij • haar knielende, roept met een holle flém. y^fdfr ■ om Gods wil! .... vergeef bet mij! Julia (op het zien van Clarenfiein, heerig ont■roerend', maakt, terwijl zij haar ftervende ftem allengskens verheft, gebaarden, terwijl zij blijft zitten, of zij hem ontvluchten wil?) Een monster!.... kronkelende Hang!.... zij koomt den laatsten lecvensdraad met haar vergiftige tanden afknaagen ! .... daar nadert hit! het ftrekt zijn bloedige klaauwen uit! .... help! help! Charlotte, (teegens van der Ley mei drift.) Helaas! Mi'n Heer! moet zulk een eerlooze hare zagte rust flooren? gij z:et haar héevige ontlteltenis, doe hem van hier wijken. Delman, Clarenftein, die te voor en was opgeftaa i wegftootende. Ontaarte! .... laat uwe teegenswoordigheid de rust deezer gelukzalige niet llooren.... Eerlooze! .... (hij floot Clarenftein teegens den muur, daar Juliia hem niet  Toneelspel. !30 niet zien kan) Tc rug Laag, verncederd fchep- Clarenstein, (na, a*p*f ™ J7'7'7"*' jttair*» *r ***** &maakt te hebben?) ' Dat het gcteister der elementen mij den kop ver- . plette' .... getergde hemel! icheur!.... feheur!.... en laat uw vuur mij tot asch verflinden! hier voel * be, Uw wraak, donderendeAlmagf! -.Uwwraak !.... hij blijft roerloos en wanhoopend ftaan.) Van der Ley. Ontferm ! ontferm u,hemel! over ons allen t..„ welk een ontroerende vertooning! Delman (bijJulia knielende.) Bedaar, mijn beminlijk! ....mijn gezeegend kind!..hij is vertrokken • .... laaten uwe angsten verminderen. Tulia (wat bekoomende, met een gebroken ftem. Is hij vertrokken? .... 6 dat is goed! .... ik kan Zijn bijzijn niet verdragen wat verhefte de pijn zig daar zo cevtn .... maar 't is weer wat bedaard .... elk oogenbük, voele ik echter, dat het haast gedaan zal Zijn...... haflst zal dit brooze lighaam niet meer wee- zen ik ftem in zijn vernietiging, laat het door de wormen gegeeten worden, (zig tecder naar Charlotte wendende, die bij haar knielt.) zo mijn lkve moeder  '4° Julia, of de Verdrukte Armoede. der mij bemint, znl zij raij mijne laatste oogenblikkcn niet . moeielijkmaken, door de heevigheid barer droefheid: >k ga u veria-en; maar 't is, om deel te erlangen aan het gelukkig verblijf d4c engelen (teegtns Fa» der Ley) u, Mijn Heer! Van der Ley! u danke en zeegene ik met mijn dervende lippen, dat gij mij mijn dierbaarfie fehat bewaard hebt, zo mijn beede u dierbaar is, bewaar, bcfeherm mijne ongelukkige, mijne arme ouders! Van der L e v. Ik zweer het u, Julia! ik zal hen befeh'ennen, en teegens het drukkend pak der armoe en der rampen beveiligen : mijne goederen zijn genoegzaam, om ons allen ruim te onderhouden, verlaat u hierop, bekoorlijke, ehgelagtige vriendin! Julia. ö ! Dat verkwikt! .... dat vertroost mij ! .... m,, mi zal het welhaast over zijn \.... Vaart wel! mijn geregende, mijn eeuwig geëerde ouders! betreurt mij niet, welhaast ben ik gelukkig U dank ik, dat gij de dagen mijner onnozelheid befchermt hebt: u dank ik, dat gij mij mijn pïigt hebt leeren kennen , en beminnen: zo gij ooit de wellust mijner oogen wederziet, zo de geweldenaar, door dit gevolg zijner ontucht getroffen befluiten.kon, hem voor de rechtbank teverontfchuldigen, zegt dien beminlijken, zegt dien vriend van mij u  ToNEELSPÉL» H1 mijn hart, dat ik dervend, zijn lieven naam damel, en dat hij mij dierbaar is op den oever van 't graf; dat ik hem verbeide in het hooge en in het verheevene, daar geen tranen vloeien zullen. Zegt hem dit, mijn lieve , mijn teedere ouders! en nu, koom! koom! 6 gezegende! .... nu zal alles haast over zijn. Charlotte (troosteloos) Weê mij rampzalige!....zij derft!.... mijn kind!.... het kind van mijn hart ! zal die lieve mond eeuwig gefloten worden ! eeuwig uit mijn armen ge- fcheurd! Delman (wanhoopig opftaande.) Waar berg ik mij? zal ik aan de eindens der aarde vlugten? daar zal haar'zalige fehim mij ontmoeten! (zig naar Clarenftein, die hem verwilderd aan ziet, omkeer.ende) Barbaar!.... zie hier het flagtoffer uwer woede! Clarenstein. Herroep uw vloek getergde Hemel! (hcevig roepende) Mildoorn!.... mijn knagend geweeten, beladen met angst en fchrik de wroeging waart, rondom mij, als een brandende hel.... (Mildoorn verfchijnt) zeg den Hoofdfchout terdond aan, dat men zig misgreepen heeft, dat Beltron onfchuldig is, dat hij mij zonder yoorbedachtheid gekwetst heeft, laat hem terdond hier  *42 Julia » of de Verdrukte Armoede. hier koomen ! (PJildoorn Vertrekt, Clarenftein teegens van der Lef) ga hein te gemoet, vergezel hem herwaarts, laat hem hier koomen, op dat bet vuur zijner wraak mij verdelge. Van der Lev. De Hemel zegene u in uwe verneederdc ellende! ik zal vliegen, om dat haar laaste leeven adem hem zegene (hij vertrekt zeer haastig.) VIERDE TONEEL. Clarenstein, Charlotte, Julia, Delman. Clarenstein (naar voren op het toneel gaande , en voor Julia knielende.) Ik heb hem verontschuldigd, Julia! gij zult den geliefden van uw hart zien op het oogenblik zal hij hier zijn en nu >zie nu eens in ontferming op mij needer! mijne oogen , terwijl mijn ziel een prooij der wroegingen is, zal ik nimmer naar den ge- tergden hemel durven opfiaan ik heb u boosaar- tig mishandeld Vergeef..... vergeef het een fchul- dige ! Julia (met afgebroken e woorden.) Hem verontfchuldigd!.... Gij hebt welgedaan, Mijn Heer!.... ik verheug mij, dat de goede Hemel u een inzicht in uwe dwaling geeft Hij behoede en ver- geeve het u, gelijk ik het van gantfehen harte doe !.... gij  Toneelspel* h3 gij hebt mijn ontbinding verhaast, maar hier om verheug ik mij ik ben los van de vvaereld (zij riff haar handen ten hemelj , en nu , nu, 'Mijn Heer! ftoor mijne laatfte oogenblikken niet, begeef u van hier, op dat ik in de armen van mijn gezegende ouders ontflape (hij flaat op, en fchikt zig ter zijde, Delman en Charlotte knielen ieder aan een zij) óV mijn ouders! ik lij veel zeer veel die bittre pijn foltert mijn geheel lighaam daar verheft zij zig wêer heevig nu nu ga ik 't is weêr wat bceter mijn gezigt ik zie niets meer u, mijn ouders! zegene ik met mijn laasren leevens adem..... ontvangt mijn dankbare, mijn ouderlievende zegeningen van mijn itervende lippen , ik voel dat het gedaan is:.... zegen , zegen, zegen over u allen!.... en nu, koom, ö gezegende.... koom gezegende Dood!.... Beltron!.... Beltron!.... ó Schepper! Genade!.... Genade!.... (zijfteift: op het tut fpreeken ran deeze laatte voorden, f.aan Charlotte en Delman de handen te gelijk famen, en verbergen kun aanfthijn in tien fchoot van Julia: er heencht ecnigen tijd een diep ftilzwijgen.j Charlotte. Onfterflijke, zalige ziel! gij zijt heen gevloden; Julia ! voor eeuwig van mijn boezem gefcheurd! voor eeuwig uwe oogen gelooken!.... uw lieve lippen voor eeu^  144 Julia,mS>f de Vordhukte Armoede. ecuwig genoten!.... wat Is dit aangezicht deerlijk gefchondcn : beminlijk aangezicht, lieve grimlach! zij dasht op haren' Schepper Del m a n. En wie is de verwoester van dit gemarteld üghaam ? ('chielijk opjlaande) Booswicht!.... waarom mij niet liever gerechtelijk heen gelleept, dan mij de kroon van het hoofd te Iigten , en mij het pand van mini hart te ontweldigen? Clarenstein (in een exces van verwilderingen wroeging) V/nar worde ik heen gefleurd! rampzalige! bloedige ondieren grimmen op mij aan ! zij naderen.... daar firekken zij hunne klaauwen uit hun bloedige tanden knagen mij het hart af. zalige fehim, daar vliedt zij, zij vliedt in de armen van Beltron I naar het gejuich der engelen, en ziet met verachting op mij neder, wijk! fchim ! 't is duister rondom mij, wijk! ijskoude Julia!.... daar koomt zij blootbeens.... fchcur! aarde.,. Breekt los! elementen 1.... verplet..... verplet , verplet den kop van een monster!.... hier hier flaat de gedoemde.... om eeuwig door een gloeiend geweeten, door het vuur der helle, door de pijnigingen der verdoemden gefolterd.... daar zijn ze weer (hij vLg/j hunne oogen biikfeiuen Wraak Help Help! Vijf-  Toneelspel» U5 V IJ F D E TONEEL. De voorigen, Beltron, Van der Ley. Bedienden. (Clarenfiein wil van het Toneel vlugten: op dat zelfde oogenblik hoort men Beltron agter de fchermen wraak roepen, hij vliegt, door Van der Ley gevolgd, op het toneel, en rukt Clarenftein, die vlugten wilde, onder het geroep van wraak ! wraak! voor op het toneel.') BeltroN. Eerlooze!... flang! uit den mond der hei uitgebraakt! hebt gij nu uwen geilen wellust geboet ? nu, geVloekte ! daar haar derven het gevolg uwer gruwelen zal zijn (naar Julia ziende, en ontroerende) welk een grievende vertooning!..... bedriegt mijn oog zig niet? Julia! (naar haar toefchletende) de adem is van die lieve lippen geweeken !.*.. dood!.... Julia or.:flapen!.... voor eeuwig dood !.... kan ze wezenloos dood zijn! (bij haar knielende) Julia ! bloem der waereld! is dit het alles alles, wat er van ü koomen moest! Help, Hemel! mijn fchoone, mijn beminlijke, mijn gezegende Vriendin! moest dat hemelsch aangezicht zo vernield, die lieve adem • K zo  146 Julia, of de Verdrukte Armoede. zo uitgeblnscht worden, en wordt uw Beltron niet meer bemind? ontwaak,mijn beminde Vriendin! ijskoude Julia! ontwaak! ontwaak, Julia! laat u door mijnen adem weêr leevendig maken!.... En, zijt gij nu in de daad van uwen Beltron gevlucht! (verwoed epjlaandè) geef mij baar adem weêr, Booswicht! haar adem! van u, van u elsch ik dien gevoelt u ver- ftokt geweeten de helfche pijnen der verdoemden nog niet ? zij zullen als een gapende oven, als een iosbrcekende blikfem op Q neêrfchieten: hoort gij haar bloed niet om wraak ten hemel fchreeuwen, ? pm wraak ! gevloekte!.... D e l m a n, Verminder uwe ontroeringen, Beltron! laat dien rampzaligen aan de wroegingen van zijn geweeten. Beltron (teegens Helman) Woede en ontroering overweldigen mij; mijn afgematte ziel de haircn liaan mij te berge Gevloekte!..... Clarenstein (met een verwilderd gezigt, en een holle ftem) Bedaar, Mijn lieer! al mijn vermogens zijn ten r {, • diens.  T/ooneelspel. 147 dienste van die rampzalige, bedaar! wie kon .voorzien? ' Beltron. Onzalig monster! kent ge mij ? wangedrogt! kent ge mij, en vermeet gij u, te denken, dat de onfchuld iets van uwe vergiftige klaauwen tot onderfland aanvaarden zou? dit ware mij een pijnlijke dood een dood! Barbaar!.... (weêr naar Julia ziende, na cenigen tijd op haar geftaröogd te hebbeni) uit mijne armen... (hij grijpt haar hand, en ziet naar den hemelj zalige ziel! die op dit oogenblik voor uwen Schepper e» Regter flaat, onfterflijke ziel! die op dit oogenblik, onder het gejuich der engelen, de poorten der eeuwigheid intreedt, zalige, onfterflijke ziel! zie op mij neder, zie uit uwe heerlijkheid op mij neder! terwijl ik , als een ellendeling, op dit verblijf van monsters met de rampen dezer woeste aarde, die moede is van mij te dragen, te worstelen heb Julia! ik zweer wraak bij deeze hand worm der aarde! hoort gij het gekraak van den donder, en het gebrul der elementen niet? Beef, monster! 't is mijn wraak! beef! de Hel, die plaats van woede, zal uw verblijf zijn.' (hij ziet verwilderd rond) Welk een eeuwig pijnigende, welk een eeuwig zielontroerende droefheid ovcrftelpt mijn bcdwelde geesten!,.... Beef voor mijn  ■14S Julia, or de Verdrukte Armoedê; mijn-wraak, verwoede! mijn wraak! (hij verdraai!t hoofd en oogen, flaat de armen van elkander, en vit geput van woede valt hij roerloos in bezwijming, zijn evenwigt kwijtrakende ,voor over op den grond.) Einde van het Fijfde en laatfle Bedrijf.