J095 F 34  MAATSCH. DER NEDER*. LETTERS. TE LEIDEN. Caial. bl. . Geschenk van T(toneelstukken , 1841.  JULIÜS van SASSEN. TREURSPEL,   JULIUS van SASSEN., TREURSPEL, IN VIER BEDRIJVEN.' boor den schrijver vait ABALLINO, Te A M S TE R D 'X^^ H. van KESTEREM, 17 9 9.  PERSOONEN. De Hertog xaveek. Julius van-sassen, Prefuknt en Gunjleling van ,ticn Hertog. Ds Hofmaarfchalk van sennek. rERDINANDflj] !> zijne ki'idertn, rosaura j J De Generaal van h ij t e n t ij t. stindler, een Timmaman. HenriÊtte, zijne dochter. een kamerjonker, eerman, SecMaris van Julius. een jongen. Eenige knechts, lijk- -en fakkeldragers. Een wacht van foldaten. Het Jlul fpeelt in den tegenwoordigs» tijd.  JULIUS van SASSEN, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF, Het Tooneel verbeeldt een prachtig Kabinet, hetwelk flerJt verlicht is; men hoort, uit de na bij zijnde zaal hel muziek van het bal, hetwelk door den Hertog gegeeven Wordt: ter wederzijden van het Kabinet zijn tafels geplaatst, op welken allerlei ververfchingen, wijn, vruchten en confituuren Jlaan. EERSTE TOONEEL. julius van sassen (komt met fnelle fclireden binnen ; zijn houding en gelaat zijn zeer onrustig, en geeven een' grooten zelf/hijd te kennen; eindelijk zegt hij, als met een diep gevoel zijns ongeluks.) Evenwel danst zij met hem! 6 Vervloekt zij de wellusteling, die het walfen uitvond; zij walst met hem!... En ik heb. haar zo harteli/k, zo dringend gebeden, om met niemand te walfen, met den Vorst niet, bet mij niet... En rosaura danst met den Hertog! (hij vervalt in een treurig nadenken— na eenigen tijd zwijgens vervolgt hij op een' zachteren toon.) 6 Foei julius! foei! dat is laag van u, dat is kinderachtig, toornig te zijn orer het (heller draaijen haarer voeten, minnenijdig te worden, over zulk een meisjens zwak! ach! gij zijt nog een erbarmelijke wijsgeer, (hij werpt zich met een zichtbaar misnoegen in een' leun/loei.) Maar ik ben ook nog geen grijsaart — ik bemin immers Rosaura zo hevig! A Z TWE&-  4 JULIUS van SASSEN, TWEEDE T O O N E E L. julius, en de Hofmaarfchalk van s e n - n e k. hofmaarschalk. Goed, goed, heer prefident, gij hebt het beste deel verkozen, ik volg u : is hie^bQurgogner? julius. Indien ik mij niet vergis, hier of boven. hofmaarschalk. Gij fchijnt een' kwaaden luim te hebben. julius. Vergeef het mij. hofmaarschalk. Vriend, laat ons eens openhartig met elkander fpreeken; ik acht; ik bemin u , maar Jut tnon honneur, liet doet mij leed om uwer jongheid wille; gij begint veel ce vroeg de rol van een' knorrigen grijsaart, of hypochondrist te fpeelen; arbeid liever wat maatiger. en geniet het leven meer. julius. Ik wil genieten, maar enkel, van mijnen oogst: doch het is thans eerst mijn zaai- en planttijd. hofmaarschalk. Eh Men', maar waar hebt gij dan voor u zelf ge'zaatd en geplant? Gij zjjt nu reeds in het tweede jaar prefident, de eerfté minister van zijne doorluchtigheid, leeds lange deszelfs gedeclareerde favoriet, en hebt nog niet eens een eigen landgoed... niet eens een eigen huis in de ftad befpaard... Uw voorganger rafineerde be'ter voor zijne kas; reeds in het eerfte jaar zijner ambtsbediening, had hij het fchoonfte riddergoed in dezen omtrek gewonnen, en — nu — gij weet dit immers 'zo goed, ais ik! voorheen had hij niets dan zijn onnoMie gjg£. >" "■• JU-  TREURSPEL. 5 ', j u l i (i s. Gij hebt gelijk, heer Hofmaarfchalk! ik ben arm, zeer arm, maar ik ben ook geen minister ten voordeer Ie van mijne kas, maar wel voor het vaderland: dit wil ik verrijken, en dan zal het mij ook zeker geen'honger laaten lijden Jk zai dus, naar alle waarfchijnlijkheid, vooreerst nog wel arm blijven. hofmaarschalk, Qiet hoofd fchudde'de.') Onder ons gezegd — beste liefde vriend — ik wil 'er op wedden, geloof mij Enfin neem toch goeden raad aan.... « julius. Zeer gaerne. ho fmaarschali». Gij weet fortuna is eene dame; zij heeft haare luirren..\ Zijne doorluchtigheid, onze genadige heer, is een mensch; gij verftaat iiiij... uwe brilla'nte tarrierre beeft u van alie kanten vijanden en benijders verwekt; dit koa niet misfenj t>fm, wij zien de toekomst niet in het hart... gij kunt even zo fchielijk, dat de hemel verhoede ! vallen , als gij gedegen zijt; ik zeg... gij kunt! het is mogelijk. julius. Het is mogelijk. hofmaarschalk. Hoe nu, wanneer? Gij ve^ftaat mij: waar mede zult gij u dan, wegens het verlies, troosten? Een gedisgratuerd hoveling is een ongelukkig fchcpfel, wanneer hij niet ren rechten tijde voor brood in de woe^tijne zorgt. Wat blijft u, waardfte vriend, wanneer nu eens het kwaadite van alle kwaaden u trof? julius. Dan blijft mij in de armoede nog altoos een aanzienlijke fchat. A 3 Bor- /  6 JULIUS van SASSEN, HOFMAARSCHALK. Waarachtig! nu uwe resfourcen zijn mij zeker niet beltend, of hebt gij wezenlijk zo voor u gefuaard? Gij zjjt een oeconomiss, dat weet ik. julius. En befpaare nog. HOFMAARSCHALK, Bravo! julius. Maar weet gij, wat? HOFMAARSCHALK. Nu... dat verftaat zich! zo iets dat klinkt behoudt altoos zijne waarde... Dat fpreekt van zelve. julius. Een zuiver gemeten.... dat had gij toch niet verftaan. hofmaarschalk (hem ecnigen tijd verlegen aanziende.) Een zuiver ge weeten? wat?... (hij treedt dichter bij hem, en zegt op een hartelijken toon) LiefRe vriend! heden fpreek ik eens recht openhartig met u, en daartoe heb ik gewigtige redenen... Doe mij, doe u zelf, dat fmeek ik u, dit eenig vermaak, en abandonneer die zeldzaame grillen, die gij van de hooge fchool hebt ^mede gebragt. Wat is dat zuiver geweeten! menfchen -geluk! volksverlichting, tegenkanting tegen het__bijgeloof en do vooröordeelen... en al die dweeperijen meer, waarmede gij u in uwe totale ruïne ftort.... Pedanterijen! die dingen laaten zich zeer fchoon in Romans leezen, of in Comedien hooren, maar in de wezenlijke waereld zijn dit Chimairen: geioof mij, ik ben een oud man, en beb drie -en -dertig jaaren aan het hof geleefd.  TREURSPEL. 7 julius, (met ernst.')/ Heer bofmaarfchafk, ik houde de deugd voor gedn herfenrchitt, voor geene dochter des toevals... Denk van mij wa; gij wilt, maar ik heb het mij vast voorgenomen, iltijd en overal naar redelijke grond^eginfelen te bandelen; ik wil,' al waar het ook maar cn!:el voor ie grap, onderzoeken, of het niet mogeiijk is, mikten in het draaijen der. waereid, in den drangder wehwiijkheden... een Man te blijven: ik wil eens beproeven, ho- verre men het met de deugd op aarde brengen kan : i: wil liet recht en de waarheid op den troon* (lellen, m de grijze boosheid overal uit haare onrechtmaatifeibezittingen Verdrijven.... 'Ziet gij, heer hofmaarfchik, deze gril zo ten naasten bij aan als de luim van engelscbman; voor meer niets? 10f maarschalk. Vriend, (met eeibeklaagende houding de Jchouders ophaalende) ik beklaag i; gij moet te gronde gaan, en zult evenwel het nut net bewerken, hetwelk gij intew deert. julius- Dan is mijne ond>rneenHng ten minden leerrijk voor anderen, evenwel uttig! Laat ons hier van af(tap. pen.... Waar is miji heer uw zoon? ik heb hem nog niet op het bal gezitj. HOFha ARSCH alk. Hij komt zeker, al was het enkel om uwent wille; hij bemint u als zijn' troeder. ,ul ius. Wij zijn vrienden zdert de eerde \vecken onzer Academie-jaaren. hofmaars'.halk, (langzaam en gcwif> tig.) Ook gij zijn vriend? gi, heer prefident? \ 4 Jü-  8 JULIUS van SASSEN, julius. Zeker, zohder huichelarij. hofmaarschalk, (hem i!e hand bhuddende, en op een vaten toon.) Gij? gij? ; Julius. Ja, ik! hofmaarschalk, (nut eene zicht terug treedende.) o, Dan behoede zijn befcheïmgee.st !em voor uwe Vijandfihap, daar uwe vriendfehap hem eeds dreigt te Verderven! julius. (koel.) Dat weet ik echter niet, hoe? hofmaarschalk. Niet weeten, hoe?... betaalt gij /iet uit uw eigen zak een* advocaat, die bet proces va den timmerman Spindler tegens hem voeren moet? julius. Zekerlijk, dewijl de timmerman e arm is, om een' advocaat, in de zaak van zijne «gelukkige dochter-, ■ te betaalen. hofmaarschalk. Ën evenwel wilt gij de vriend vn mijn' zoon zijn ?... als dat vriendfehap heet,... danbehoede ons de hemel daar voor! ' julius. ' Heer bofmaarfchalk, een reater moet geene oogen Voor munten, geen geloof vc>r eene bijzondere religie, geen hart voor haat of iefde hebben; hij moet niets zien dan de tafelen der vetten; niets hooien dan de Item van het vrije ongekeende verftand: dit is mijn ltelregel... Ais mensch echtf ben ik uw zoons vriend. hofmaarschalk. En wat zal van dat fataal» proces worden? — Neen, neen,  TREURSPEL. g neen; gij hebt toch altoos een weinigien liefdeloos gehandeld: wat is het nu meer. mijn zoon heeft mij tot grootvader gemaakt, zonder fchoondoenter : neeft een' jongen in de waereld geholpen voor wiens naam mijn flamboom geen leêg blad draagt; heeft een lijken oogst gehad, zonder te weeten of hij alleen de zaaïer was. julius. Ik geloof niet dat gij in ernst zó fpreekt! hofmaarschalk. / In volkomen ernst! Is het nu niet genoeg, als mijn zoon. om van die verdoemde affaire aftekomen , het kind alimentatie geeft, en het meisjen pro' deflorationt een paar dotizijn ducaaten in den fchoot werpt? ju l t r_rs, (emftig.) Neen!... mijn heer, wanneer gij de vader van dit meisjen waart, zondt gij dan met een paar douzijn ducaaten, en de onteering van uw huis te vreden zijn? hofmaarschalk. Mais pardieü, wat fpreekt gij van ontêering? Is het geen eer genoeg, als den Hechten burgerlijken boom een adel ij kC tak wordt ingeoculeerd? en buiten dien, Verftaa mij wel, waardfte vriend, buiten dien, hebben immers zulke gerreene handwerkslieden dat tedere Gevoel, van 't print d'honneur, 'niet, als iemand van ons. Het gemeene volk verkoopt voor xene hand vol geld, leven, eer... en wanneer het begeerd werd, hunn* eigen Heer - God! Julius. Ik wil hier geen' (land tegens ti in befcherming neemen, heer hofimarfebalk , die van u, /o als van de meeste hovelingen , te wein\' gel end wordt om recht van u te kunnen Leoordeeld worden. A 5 HOF-  io JULIUS van S A S S E N, hofmaarschalk. Maar het proces zal weldra beflischt worden... Ik weet het; men wacht alleenlijk uwe uitfpraak, (Iringeude) vriend, ik fmeek, ik bezweer u, verneder dooru vonnis de reputatie mijner oude famielie niet... Gij weet, ik heb invloed aan het hof... Eedenk eens dat gij door een enkele ftreck van het noodlot, uw tegenwoordig aanzien zoudt kannen verliezen, en als dan mijne vriendfehap mogelijk ook noodig zoudt kunnen hebben... Bedenk eens, dat gij door het invoeren van alle uwe nieuwigheden in dit land, het grootst gedeelte des lands tegens a in het harnas hebt gejaagd. .. Bedenk toch dat ik een zekere magt heb om uw eigen hart vriendlij k of vijand'ijk te behandelen ... want (vertrouwelijk) ik weet het, gij bemint mijne dochter ! Qiij gaat heen.) julius, (alleen.) Houd op: (terwijl hij verfchrikt voor zich neder ziet.) Hij weet, dat ik Rofaura bemin — waarom zegt hij mij dat? waarom .juist in dit oogenbhk? Zal Rolaura de prijs zijn waarmede hij mij tot een boevenftuk zoekt omtekoopen ?... dat ware te veel, en tevens te weinig! (met verhaaste treden op en nedergaandé) zij walst nog... nog met den Hertog!... ó, Hemel! ware dat beminnenswaardig fchepfel minder fchoonl... Ik gevoel het, alle iieunpilaaren mijner ftrenge deugd worden door eene enkele gedachte aan Rofaura gefchud, — en Rofaura de prijs voor een fchelmftuk! DERDE T O O N E E L. julius, fe r d in a ND van s e n n e k, julius. Ha,, gij zijt mij welkom, Ferdinand! ik heb u verwacht... thans verwacht: zo even heeft uw vader'mij verlaaten. v van  TREURSPEL. u van sennek. Goeden avond, Julius: gij fchijnc zeer onrustig. , julius. Ik bsn het; de hemel weet dat ik het ben, Waart gjj niet gekomen, d.tn had ik u moeten opzoeken. van sennek. Wat is er voorgevallen? julius. Ga zitten; ik geloof dat wij hier eenige oogenblik- • ken alleen met elkander kunnen fpreeken: zeker is deze plaats, en de nabijheid van een danszaal, juist niet zeer gefchikt, voor dat gene wat wij met elkander hebben aftedoen ; doch de noodzaaklijkheid heeft zich nog nooit onder de wetten der welvoeglijkheid gebogen. Zet U. van ssnnek, (zet zich zeer onverjchiliig neder.') Ik zoude vroeger gekomen zijn, maar dat verdoemde l'hombre bij de gravin Neuburg! daar volgde héte op béte: ik heb tweehonderd ducaaten laaten zitten. julius. "Vergeet uw ongeluk en vernietig daar voor een ander hoor mij; maar waarachtig, ik weet niet waar mede ik beginnen zal.... Beantwoord mij voorloopig def ze vraag : gij alleen weet het, dat ik uwe zuster Rofaura beminne; gij weet het dat zij mij weder bemint. van sennek. • Oude hiftoiiatjes! jul ius. Uw vader weet het ook; dat is mij niet aangenaam. ' van'sennek. En waarom niet? ju-  12 JULIUS van SASSEN, JULIUS. Hg heeft mij laaten blijken, dat hij het weet: heeft het mij juist bij eene gelegenheid doen opmerken, bij welke ik zo iets van hem te hooren-het laatfte wenfchen moesr. — Kort en goed, 'er was een tijd, in welken" uw vader, in een openlijk gezelschap, verzekerde, dat hij zijne dochter nimmer aan iemand van jongeren adel en zonder vermogen zoude geeyéh.... Ik was de eenigfte in dat gezelfchap , wiens fta.nboom jong was , cn diegecn ander vermogen had, dan mijn veritand en bekwaamheden... Ik verftond Ajnen wenk;... en heden... ik kan het mijzelf niet veiklaaren — voor eenige oegenblikkën fprak hij van t? ijne en Rofturaas liefde,' en... zeg mij, wat oordeelt hij van de/.e liefde? VAN SESSE r. Niets; hij is flim genoeg om 4jne wairc msening te verbergen. - julius. Hij fchijnt mij riet ongenegen te z'yn . hij febijpt mij door uwe zus:er te willen gelukkig maaken.. en ik... VAN S E N N E K. Dan zal ik vooreerst den Hen,el een dankbaar te Dewn Ltmdamus laaten ophed'en , om dat hij eindelijk den ouden heer bekeerde; en dan ten tweeden, mij, u, en mijne zuster geluk wenfehen. Gij zijt mij hartelijk welkom, in mijne bloedverwantfchap, daar gij reeds lang de vriend van mijn hart geweest zijt! j u l r u s , (bedenkelijk.) Neen, Ferdinand, ik bid u.... VAN SENNEK. Openhartig gefproken , ik ben' 'er trotsch op, u mijn zwager te mogen noemen ; ik ben verrukt het te kunnen doen. Dat met dit alles uw en mijn noodlot dezen allerliefften ging neemen zoude, lieten wij ons geen van beiden in de herfenen komen, toen wij op de hoo-  TREURSPEL. 13 gefchool voor de eerfte keer, onder een hartelijke omarming/elkander eene eeuwige vriendfehap zwoeren.... julius, (met ernst hem in de rede vaU "■ lende.) Fcrdinand.... van sennek, (zonder hem te Imreh.) ó Julius! Julius! dat waren fchoone dagen , welken wij in dien tijd beleéfden!... De rozendroom der kindschheid, was even van ons gewceken, de velden der werkzaamheid.lagen vóór ons open ; wij waren vrij en ongebonden : de geheele waercld was ons eigendom; gemeenfehappehjk hoorden wij de lesfen der oude wij.sgeeren, gemeenfehappelijk zaten wij bij onze'boeken, tot dat de middernagt _ den morgen groette gemeenfehappe^i maakten wij jagt op fchoone vrouwen, geiricenfchappe,lijk verhaalden wij elkander onze overwinnigen , gemeenfchappelijk waren alle ónze plannan vuur tegenwoordigheid en toekomst. julius Ik beken het, wij waren zeer gelukkig! van sennek. Wanneer ik u omarm, Julius, zo omarm ik in u, den .geheelen, fchoonen, vreugdevollen verloopenen tijd; maar gij zijt mij nu reet arendsvleugeien vcne vooruit gevloogen: onder uwe fcheppende hand buist zich een hertogdom in nieuw.e vormen : uw naam zweeft van mond tot mond deronfterfelijkheid te gemoet: alle fchrijvers vergoden u; alle nieuwstijdingen bazuinen uwen lof... en ik? ó lieve hemel! wat is van mij gewordej! julius. Houd op dweeper! de minuten zijn ons kostbaar toegeteld:... m een ander oogeublik hadden de honigzoete; woorden van uwen vader mij mogelijk van vreugde doen tuune!en, thans treffen zij mij, als een zvvaare vloek; ik moet van Rofauraas hand afttaad doen... mogelijk wel voor eeuwig.  i4 JULIUS van SASSEN, van sennek, (verfchrikt.) Wat? hoe? wat hebt gij voor? julius. Uw proces zal fpoedig beflischt worden.. Ik moet uit- fpraak doen Ik uw rechter zijn; naar den uitflag van dit proces, zal zich de wil van uw vader bepaalen — en dat is mijn ongeluk! van sennek, (nog meer getroffen.) Wat zegt gij ? ongeluk ? (opfpringende) wint de timmerman het proces, of ik? julius, (opfiaande en met ernst.) De onfchuld wint het» van sennek, (verlegen.) Wat wilt gij zeggen, met het woord onjchuld? julius» Kent gij dat woord niet: dan moet de zaak zelf nog tiei.mial vieemder aan uw hart zijn. Hai sennek. Ik verftaa u in de daad niet, zo waar ik leef. julius. - Uw geweeten is eerlijker dan uw tong , gij' bederft (hij treedt dichtvetr hm en ziet hem jchup inde oogen ) Ferdinand! Ferdinand! hebt gij de arme Henriëtte, of heeft zij u verleid? van sennek, (met een afgekeerd gelaat.) Maar bedenk eens... dat ik... gij kent mijne omitandigheden... dat ik... ik ben de ongelukkigfte mensch... wanneer gij.... julius. Ferdinand! wat is van u geworden? Moet ik beginnen een' affthiik voor uw hart te voeden?-— Ziet, gü zijt heen  TREVKSPEL. 15 heen gegaan, en hebt door uwe vleijerijen ds liefde van een goed meisjen verworven; — Henriëtte was onder alle burger dochters dezer ftad het fchoonfte meisjen: haare deugd maakte haar nog beminnenswaardiger; met haarer handen-arbeid onderhield zij haaren blinden ouden vader, en deze kinderliefde verwierf haar de hoogachting der geheele waereld: zij ware, niettegenftaande haare armoede, zekerlijk de vrouw van een' braaven burger geworden... maar gij hebt, door uwe onzalige liefde, den vrede van dit huisgezin verftoord!... Gij. van sennek, (beangst.) Ik bidde u.,.. julius. Gij gingt heen om van de bekwaamheid van Henriëtte gebruik te maaken, borduurfelsen opfchik koopen ; gingt dikwerf, en hingt den mantel oens wéldaadigen Tartuffd om; met ieder goudftuk , dat gij den armen grijsaart in de hand Hopte, kocht gij van zijne dochter eene dankbaare gewaarwording, en uwe bekwaamheid hervormde haafe dankbaarheid in liefde; om de liefde van dezen engel te gewinnen, moest gij in de gedaante van een' engel verTchijnep.; — zij heeft u onuitfpreeklijk bemind... en zij bemint u nog! van sennek. Houd op — houd op, als gij mij niet van hier verdrij. ven wilt! julius, (zijne hand vattende.) Neen, hoor mij geheel aan; zeg mij, hebt gij Henriëtte nimmer oprecht bemind ?... hebt gij niet ? van sennek. Nu ja, ik heb maar het was een avantuurtjen — een liefdehandel, dien... ik enkel tot tijdverdrijf . pour — pasfe le temps, ondernam. julius. Waarachtig? Gij hebt het meisjen beloofd te trouwen. was dat maar uit tijdverdrijf? Gij hebt de ongelukkige Hen.  x6 JULIUS van SASSEN. Henriëtte fchandelijk haare onfchuld, de rust van haar hart, en de eer ontroofd, was dat enkel uit tijdverdrijf? — Gij hebt haar tot moeder gemaakt, hebt een ouden blinden man in fmert en wanhoop gedompeld, hebt hen beiden de zaligheid voor tegenwoordigheid en toekomst ontroofd... Zondaar! was dat enkel tijdverdrijf? ó Hoe moeten dan de duivels in de hel zich den tijd verdrijven, wanneer zij met de menfehen geen gemeenfchappelijk fpel beminnen ? van-se kw bk. Nu, het is wel, ik ben immers van harten bereid oai volgens den eisch der rechters, te betaalen. % julius. Betaalen! met welke munt wilt gij een meisjen haare vérioorene onfchuld betaalen? Met weike munt wilt gij de traanen betaaien, de kommerlijke nagten en dagen, waarvan gij de oorzaak zijt, betaalen? — Hebt gij het meisjen ontëerd, zo moet gij haar ook weder tot eere brengen! van sennek. Maar, mijn Hemel! wat moet, wat kan ik meer doen? ik kan toch evenwel de dochter van ten' timmerman met trouwen? — dat zoude duivels grappig zijn! julius. Was de timmermans dochter goed genoeg voor uwe onzalige liefde , dan is zij het ook voor uw huwelijksbed! van sennek, (lagchende ) Broeder! waar dwaalt gij heen ? Ik bidde u om uw eigen verftands wille — weet gij niet meer dat ik van adel ben ? Eene grappige huwelijks verbintenis, de zoon van den hofmaarfchalk van Sennek, en juffrouw Spindler, echte lijfelijke oudfle dochter van den timmerman Spindler! ik lagchte mij ziek, als ik zo iets in een Roman las.  TREURSPEL, ij julius. Spreek niet van uwen adel — de adel van Henriëtte is fchooner dan de uwe, zij heeft alle vermaaken der jeugd opgeofferd, om haars ouden vaders wille : nagt en dag heeft zij gewerkt, om hem en haar zelf een. eerlijk ftuk brood te kunnen verzorgen — dat veradelt haar — Met één woord, het rechterlijke vonnis is tegens u! gij moet u met die ongelukkige openlijk voor het Autaar laaten trouwen, al ware het ook 'dat gij haar op hetzelve oogenblik weder verliet; gij moet haar en haar kind^volgens uwen ftaat onderhouden, en moogt, zo lange zij leeft, u met niemand anders verbinden, althans niet zo lange zij u geene eebtfeheiding toéüaat; het kind uwer liefde voert uwen naam, erft uwen adel en alle voorrechten daar aan verknocht, pyen als een ander echt geteeld kind, van sennek, (wOCSt.) Gij maakt mij raazend! gij kent mijne betrekkingen met de Gravin Neuburg: in de 'andere week wordt mijne verloving met haar bekend gemaakt — ik ben een elendig, vernederd mensch, als gij... julius. Nu vriend, nu zult gij begrijpen, waarom uwe zuster voor eeuwig voor mij verlooren is 1 — Uw vader zat ze mij eeuwig weigeren, en — ik ben te eergierig, ik fchat Rofaura te hoog, om haar als een zonden geld aan te noemen, ten einde mij 'er door tegens de onfchuld te laaten omkoopen. van sennek, (in een'wanhoopenden ftaat door de kamer op en neder gaande, zegt na een lange JliltQ.) Neen, neen, neen! het gaat niet (met woestheid zynen arm om Julius heen flaande.) Broeder! broeder! ik bezweer u, bij alle zalige oogenbllkken onzer vriendfehap bezweer ik u, help mjjj laat mij niette gronde gaan! ik bemin de gravin Neuburg hevig — ik zie niet van haar af; eerder wil ik mijn leven dan haar verB lig,  i3 JULIUS van SASSEN, liezen! •-'Broeder is 'er geen uitzicht, geen middenweg, om van deze rampzalige zaak af te komen? julius. De eenigfta is, dat de timmerman Spindler en zijne dochter ze!ven het proces opheffen, van het voordeel der féntèntié afhrand doéh, en met u eene overeenkomst treffen; maar dit alles moet morgen reeds gefchiedeh — anders.... van sennek, Qiem omhelzende.") Vaarwel! het is. nog niet laat; nog deezen avond wil ik 'er naar toe, zelf heen gaan naar den ouden Spindler — nog heden, zal alles in orde worden gebiagt. julius. Maar zal de oude man wel van een vergelijk willen hooren? zal hij ? van sennek. Hij moet! (Iiy gaat heen.) VIERDE T O O N E E L. julius, rosaura, van sennek, Qenigzins verhit.) rosaura. Hola! broeder! waar heen, zo onftuimig? van sennek. Laat mij gaan, laat mij gaan. ' rosaura, Qiem tegenhoudende.) Ik heb u wat aangenaams te zeggen. van sennek. Op een' ander' tijd! rosaura. Vadir zoekt u; hij moet u noodzaakelijk fprecken. van  TREURSPEL, tg van sennek. Ik heb geen' tijd! (hij rukt zich los en gaat heen.') rosaura, (vaoritreedende.) D:e wilde man! (tegen Julius) Nu lieve grillemaakcr, pij ftaat hier immers zo eenzaam, als of" gij niet tot de waeröld behoordet. julius. Des te meer behoort gij aan de waereld, genadige freule ! rosaura', Chmi verwonderd aanziinde.) Genadige fnulel ei! dat klinkt allerliefst, (diep neigende) Mjjn heer, de prefident, kan ik de eer van u verwachten, dat gij met mij een' engelfehen contredans danst?, : julius, (koel.) Vergeef mij, ik wil zijne doorluchtigheid het vergenoegen niet ontrooven, van met u te wallen. rosaura. Ha! ha! dit was het dan ? — Nu ja, ik ben ftout geween; ik heb geen woord gehouden, maar — (terwijl zy hem vteijende nadert) ik zal het van mijn leven niet meer doen, ö ik bid u, ik bid u. julius. Gij fchertst, hoe zoude ik mij durven onderdaan, om over uw doen en laaten te gebieden; wals toch, genadige freule ; het is de fchoonfte dans dien ik kenne: men Hingen zich geduurig zo recht hartelijk om en door elkander, oog tegens oog, borst tegen borst.— 6 Het is een hemtlfche vreugde, zo in 08 danfende toouen der muziek rond te huppelen; dans maar! war, is aan de gezondheid, den bloei der jeugd en de zedelijkheid gelegen? Eene dame van de groóte Waereld danst daar óver heen : ik heb zeker rèfetis n eenig een zwijmelend meisjen over het verwalfte leven op haar Bs* fterf-  ao JULIUS van SASSEN, fterfbedde hooren klaagen; ik heb reeds menig een hol oog traanen zien vergieten, over de verbleekte wangen, op welke de roozen der gezondheid niet we. der wilden opbloeijen — maar dat is belagchelijk , waarlijk zeer belagchelijk. Rosaura, (haaren arm vertrouwelijk op zijn fchouder leunende.') Hebt gij nu haast gedaan? julius. Ik heb niets gezegd. rosaura. Zie mij eens aan. julius. Wie zoude dat nietgaerne, geduurende zijn geheele leven, doen? rosaura. Hoe? zijt gij boos op mij ? julius, (meteenkoele buiging.) Wie kan het onmogelijke? rosaura, (hem zacht terug Jlootende,) Foei! gij zijt een haatelijk boos mensch, — zo koe! zo ftijf, zo droog, zo vol plichtpleging, als de men- I fchehjke pagoden des hertogs hier aan het hof, vanwien de zon zijner hoogheid, al het menfchelijke gevoel heeft uitgedroogd: ik ben in het geheel niet meer goed op u. julius. Dan ben ik te beklaagen. rosaura, (langzaam terug treedende.) O.n eene kleinigheid zo onverbiddelijk te zijn , d it is hard van u: (teder vlcijende) Lieve Julius, is het ernst? andwoord mij toch. Ik zal bet niet meer doen — van nu !  TREURSPEL. 11 L nnn _ wilt gij niet meer naar mij hooren? (zij gaat treurig op een Jioel zitten) het is goed! julius. Maar de hertog zal u misfen. — Zal ik hem zeggen, dat gij....? / rosaura. Zeg hem, dat gij een wreed fchepzel zijt; zeg hem (tawijl zij een traan afveegt) dat ik het tot een heiligen en vasten recel aanneem , nimmer gedmirende mijn gêheele leven een bal of redoute te bezoeken. julius. Dit zoude u niemand vergeeven, en de hertog wel het minde. rosaura. Wat raakt mij de hertog, wat de geheele waereld! genoeg, ik heb het beilooten! julius. Dat het vrouwelijk hart zo gaerne van het eene uiterfte op het andere fpringt! het Jboudt nooit een middenweg. rosaura. Neem het zo als gij wilt, heer prefident - het is mij om het even. julius, (terwijl hij haar nadert op een' zachten toon.) Freule! r o s a u r a. Heer prefident! julius. Rofaura! rosaura. Beveelt gij iets? ■ ■ \ julius, (haare hand vattende.) Rofaura, gij weent! - wilt gij het recht der wederB 3 ver"  22 JULIUS van S A S S E N, vergelding uitoefenen; wilt gij nu toornig op mij zij'n, dan doet gij mij onrecht: .zie ik ben reeds weder verzoend. rosaura, (opjlaandc.) Ik ook, (zij wil heengaan.) julius, (haar tegenhoudende. ) Waar heen? rosaur a. Ik wil mijn rijdtuig laaten infpannên , i'; wil naar huis. Julius. Waarom? — het zal opzien verwekken, ik Lidde u... rosaura, (zich van hem los mankende.) Heer prefident, fta mij toe, mijn' eigen wil te volgen ? julius, (haar omhelzende) Neen, Rofaura, deeze reize niet? gij moet nu hier blijven; ik wil het, ik bid u, ik beveïl het u Rofaura! — of zijt gij eigenzinnig? rosaura. Waarüchtig het moet voor de mannen een bijzondere wellust zijn, ons arme vrouwen onophoudelijk te kwelJen— maar hem, dien ik nog nooit wederftond, zal ik bet ook deze maal niet doen: ik blijf. Maar! met dat alles (hem vriendelijk toelachende) het is een uitgemaakte zaak, gij zijt (zagtkens) een booswigt! julius- Ben ik het, (haar aan zijn hart drukkende) dan ben ik het door dit alvermogend meisjen geworden," ■ verzoening! lieve Rofaura! rosaura, (hem een kus gerende.) Booswigt! dit zij uw ftraf. julius. Indien gij altoos zoo ftraft, Rofaura, dan wenschte ik  TREURSPEL. 23 ik de eenigfte zondaar opêarde te zijn. (haar met drift aan zyn hart drukkende") ó Vrouw, vrouw, wat ben ik geworden door uwe liefde! V YF D F T O O N E E L. julius, rosaura, hofmaarschalk. hofmaarschalk, (het paar in de omhelzing gewaarwordende, blyft Jtaan; zyn gelaat Jchynt over deze verrasfng zeer veel te vredenheld 'aan te duiden.) Cest bon marché'. ■ I rosaura, (pmziendè.) Heme'd mijn vader! julius, (terug treedende.) Heer Hafmaavfchalk... hofmaarschalk, (blyft flil by de deur jlaan.) Laat u nietftooren kindertjens! de vader zal zo lang op fchildwach ftaan: want bedenkt toch, wij zijn op een bal; gij londet immers ieder oogenblik verrascht worden. 1 rosaura, (befchaamd.) Lieve vader... hofmaarschalk, (nader komende) Nu zoudt gij mij nog wel willen wijsmaaken, dat ik niets gezien had, niet waar? dat alles een illufion rswcest is? non, non, ma diere, zo ligtgelovig ben "ik niét.— Toen ik u heden nog bü het dejeuné vraagde: hoe bevalt u mijn heer de prefident? verftaat gij mij? toen kreeg ik een repousfeerenden blik tot andwoord: — Wat andwoordt gij nu? heer prefident, (terwyl hy hem de hand toereikt) waartoe die maskeraas onder ons? gij bemint mijne dochter? B 4 J>T-  =4 JULIUS vax SASSEN, « ' iii ' julius. ...P'lt..hel! !k "immer trachten te verherren — alleenlijk mijn jonger adel, en mijn gering vermogen wareii de redenen welke mij tot hier toe... h o F m a a r s c h A l k. Larifdri! een man van uw character heeft niets meer ■van nooden, om in de eerite noblesfe mef geluk 'ie faureeren: uwe mérites 'gelden voor ridders - goeder/n ■ ii.er 1S geen mesalliance te vreezen: ik reken het mij zeit tot eene bijzondere eer, u zoon te mogen noemen: — en vertté, de theatercoup moet volkomen zijn' Qhy neemt de hand van Rofaura, en legt ze in He van den prefident ) julius. Uwe goedheid verrascht mij, doet mij aan - alleenJijk ik. .. Rofaura! rosaura. Ach, lieve vader! — Julius! hofmaarschalk. Nu, zijt gijlieden te vreden? Julius, (buigt zich zwijgende; een kwellende verlegenheid is op ;ijn gelaat en in zijne houding kenbairf) _ rosaura. Eeuwig! hofmaarscha lk. knÏÏS"? % hCt deel dezer ^rb/hdtenis en uwer lief. zelfchap! Charmant !(hij loopt fpoedig van het Tooneel.f ZES-  TR EURSPEL. 25 ZESDE T O O N E'E L. julius e.l rosaura. julius, (ftavt eene poos, smjgènie, met nedefgeflagen dogen. — Tegenjlrijdingc gewaarwordingenbeftormen zijne ziel. — Hij keert zich Jpoedig om, en fnelt den Hofmaarfchalk achter na, tot aanf de deur; blijft weder fiaan, en keert langzaam terug.) rosaura, (met beminnelijke befchaamdheid.) Nu ben ik de uwe, ó Julius! nu zijt gij mijn Jitliusl julius. Was ik dit niet reeds lange? — Maar dit gaat mij alles met te veel fpoed. — Ach! gij weet alles niet, wat ik vermoede , weet , en zie ; laaten wij ons niet verheugen; want ons geluk is eene fijne maskerade, een doorgedacht fpei der vaderlijke ftaatkunde; — (met aandoening) Rofaura, zoo waar 'er een God in den hemel woont, ik bemin u: Rofaura, mijn leven is voor u: Rofaura, ik heb u aangebeden, u vergood — nogthans, öp dit oogenblik! zijt gij aileen mijn aljes! — Maar mijne wouw, zult gij nooit worden. rosaura, (ziet hem verfchrikt aan.) Wat deert u, Julius! wat wilt gij? julius. Ik wil u niet, kan u niet, thans niet tot bruid, niet tot myne vrouw neemen. Zonder u kan ik op aarde nimmer' gelukkig worden ; dat gevoelt mijn gehee. Ie ziel zoo levendig — en, Rofaura, ik moet u aan uwen vader terug geeven; dat is fmartelijk, is fchrikkelijk. rosaura, (hem vleijende.) julius! lieve Julius! B s ju-  'È6 JULI U S van S A S S E N, julius, (wi tay/ge gemo^ds- beweeging.) Rofaura, dit oogenbiik rukt mij uit alle mijne gelukzalige betrekkingen. - Zo als ik hier voor u fta, ben ik de clendigfte onder de zon: - mijne vertwijfeling fa zo groot, als mijne liefde voor u. (met eene zeer gedwaagene bedaardheid.) Bemint gij mij Rofaura? R O s a u r a. 6 Julius! vraagt gij dit nog? JULI us. Zotidt gij mij ook dan nog beminnen, wanneer gij mij als een taagèn, ecrloozen, godvergeeten' fchelm, r,aar het huwelijks autaar geleidet; als een fchelm die ce onfchiiid Inden en bederven zag, die de richten der menschheid met voeten trad, die om uwentwil in de groote orde trad van de gepriviligeerde fchelmen, dis het heilig recht verkragtenf rosaura. Dat zult gij niet. julius, (metdrift en traanenin de oogen haar omhelzende ) Dat zal ik niet! (terwijl hij haar i.lotslings verlaat) 6 dat zal ik niet! (hij vertrekt.) rosaura, (verfchrikt en verleegen ) Wat deert hem? 'er moet iets in hem omgaan? of zyn het geweetens-fmèrten? Neen, Julius is te "oed te eerlijk om een misdaader re zijn. Zoude hij' reeds een ander meisjen ?.. Ja , ja, het is de erfzonde der mannen, om van .alle vruchten des paradijs te plukken en te proeven, cn geene te koopen ! (dreinen- tin) 'S! :'1S d'C CCnS Z° ware! (s(?' ZE-  TREURSPEL. 27 ZEVENDE T O O N E EL. {Verbeeldt ene zeer nitte lurgelijke kamer in de wooning van den ouden spindler.) HENRiëTTE, (komt ütt een tfj vertrek, waar vnn zij de deur zeer zaclljtns toehaait.) Zij fluimeren heide zoo zacht, kind en vader! Ach, toen ik dat konde, was ik zoo gelukkig! (si; gaat am een tafel en venwt een' britf ue) Onder traanen, on.,er duizend traanen heb ik hem gefehrcevcn: ais hij maar ééncn traan uit de oogen van mijnen moordenaar lokte! Ik moet hem nog eens herleezen (zij opent het papier weder en leest:) „Ferdinand! — zederd twee maanden heb i u niet gezien — het is wreed. Wanneer gij thans bij ons kwaamt, zoudt gij mij niet meer kennen, zoo zeer hebben lijden en (mart mij veranderd, leidyiand! hoe zult gij u 'bij God verand woorden, dat gij unj zo fchandelük kondt verlaaten? Gij fien mij duizend-naai eene eeuwige trouw gezwooien , en uwe he.ue overleefde nauwelijks een jaar. Ik ben eene verlaatene weduwe, door u: eene verlaatene weeze door 11; want mijn valer haat mij thans, en kwelt door dagclrjkfehe verwijtingen mijn bloedend hart; mijne gefneelmnen ftaan , zonder medelijden,• op een' afftand, cnw.jzen met de vingers verachtelijk op de vengsters mijner wootaine; mijne vriendinnen fchaamen zich mij gekend ie Kèbben. - ó Ferdinand! ik ben thans alleen in ce waereld - — ik zie niemand dan u alleen nog —wilt gy woord houden? Ferdinand! w*lt gij voor Gods Autaar mij weder eeren? Andwoord! arldtwoord! Dit zal mijn laatfte brief aan u zijn: wilt gij u over mij erbarmen, zo meld het mij binnen twaalf uuren : ik zal even zo veele eeuwigheden als uuren in dien tijd tellen: r.ujg ik dan geen and woord: zo zal uw zwijgen mijn andwoord zijn, en God zal zich over een arme zelf moordcres erbarmen. Ik kan niet langer leeven ; medelijdende harten zuüen zich over mijn' vader en mijn kind  =8 J Ü L 1 U S va x S A S S E erbarmen, dewii! ik toch voor hun beiden niet meer we, ken kan. Goeden nut, eeuwig goeden nagt! uwe tot in het graf getrouwe Henriëtte." (zij zegelt menende den brief en zegt:) Ach! toen de boosaartige verleider mij voor 't eerst omhelsde, toen zijn kus voor de eerftemaal op P5e" b'a"^>>en hij mij, met duizend fchrikkelijke eeden, liefde en huweüjksverëeniging zwoer wie zoude toen hebben kunnen denken, dat ik hem eens met mijnen dood zoude moeten dreigen, om hem aan zijne belofte te herinneren? (De oude spin dl er van binnen roepende.) Henriëtte! Henriëtte! HENRlëTTE. Vader! (spindi.er van binnen roepende.) Breng mij uit deze kamer? henrotte, (gaat in een zijvertrek, en geleidt haar en vader op het tooneel.) AC HST E TOONEEL. (De oude spindler, met een' kruhftok in de hand:. CU 11 e n k 1 ë t t £ ) spindler. Hoe Iaat is het? . HENRIÖTTE. Omtrend negen uur, lieve vader; wilt gij niet gian ilaapen/' - Gij moet wel zeer vermoeid zijn, dewijl gu den voorpanden nagt nauwlijks een oogenbük gefluimerd hebt. b spindler. In de daad? Weet gij dat? Mogt God u mijne kom- met-  TREURSPEL. 29 mervol'e nagten niet van uw eerloos leven aftrekken — Nu, ziet gij niet, dat ik geen' ftoel heb? henrictte , (geeft hem een' ftoel.) Hier, lieve vader: maar wees toch een weinigje zachter: ik bid 'er u zo hartelijk om; mijn misftap is gefchied: de barmhartige God zal ze mij vergeeven; wilt gij alleen dan onverzoenelijk zijn? — Ach, nu reeds meer dan een vierendeel jaars hebbe ik deze ftiefvaderlijke (tem, deze hartbreekende verwijtingen moeten hooren — Lieve hemel , wat moet ik toch doen, om maar een vriendelijk woord weder uit uw' mond te hooren? spindler. Zwijg! gij hebt niets meer te doen, want gij hebt mij rijp gemaakt voor het graf; dat grieft mij door alle mijne beenderen, als of ik met mesfen geftooken wierd, en de borst kan geen lucht fcheppen, maar, geduld! geduld ! H e n r i 5 T T e. <*>! Geduld, zucht ik ook; maar ik zalnietlang meer lijden — gij zult fpoedig van mij verlost zijn, (zij weent.) spindler. Des te beter, en nog beter, als uwe moeder u nooit ter waereld gebragt had; zij, hoop ik, is zalig. Ach daar is toch geen kwaad in de waereld geheel nutjnos<— Nu weet ik toch, waarom ik voor drie jaaren fteekeblind wierd; — ik moest u niet zien als — foei! dat ik dit heb moeten beieeven! óAls uwe moeder onze fchande wist: in het graf zoude zij zich ouiJteeren. H en r 1 ë T T e. Wanneer het u vergenoegen, maar een fchaduw van vergenoegen geeft: zo kwel mij onophoudelijk. spindler. Kwel ik u waarlijk? zijt gij wezenlijk nog gevoelig;  So JULIUS van SASSEN, juffrouw?... Ja - God vergeeve mij de zwfaffe zonde SALT* - Hfft m< * henriëtte. Niemand, lieve vader. s p i n d l e r, A^nTrr °f °'f1rn,or8en krijgen wij het vonnis, dat u 01 tor een edele vrouw ifcaakt, of tot iets . waar voorn en een kruis flaat, als men u ziet: maar als het nu eens het laat/U ware: zie, aan mijn' i4r.auwen fop B n.ets gelegen ^ het is m.ar een burgerlijke ichcuel, oi die tot fpys voor de wormen onder do aarde, ot voor de ra veö op het rad verft.ekt dat is evenveel - zo... wat wilde ik ook zeggen? ö Itttin geheugen ls vcr(lonen> lk fcan denken Ood beloone u daar voor, gij tedere dochter! he M r i c' r te , \weenende.) Vader, ik kan het niet langer verdraagen! uwe woorden Z1jn rijdende dolken; gij brengt mij tot vemvijieiing. spindler. Ei, meent gij, dat ik uit een wellustig vermaak, rrii de harren heb uitgetrokken, toen gij mU de liidin^ van uwe fchande br,gt? _ Ziet gij , [bt J°"g vruchten der misdaad. Waren wij te vooren in onze armoede niet vergenoegd? Rookte ik toen des avonds ÏJ3 ÖË? ">f vieu^' f"**» g^j pij uit een goed bock , of mt de nieuwspapieren iets voorlaast 3 fL"l' ¥\Zit!C" Wij ru; eii - d;iar' ":et we icbande; ik, hier met mijnen jammer, en grijnzen elkander aan, en twisten tot in den middernacht- ftraf. fen des Hemels! ö ' ('er wordt van buiten aan de deur geklopt.) henriëtte, (verfchrikt.) Wie klopt daar zo Iaat aan de deur? ï p i n d.  TREURSPEL. 31 SPINDLER'. Viaag wie 'er is, en doe open. HENRiëTTE, (aan het veng/ler.) Wie is daar? • 1 (oen fiem van buiten.) Goed vriend! henriStte, (met angst.) ó Mijn God! het is Ferdinands item. SPINDLER. Wat? hoe? des tc heter! Koom binnen, fchurk! (hij zoekt in zijn zakken) ik za! u hier het loon uwer zonden £ceven; ik ben thans in de beste luim. iienriötte, (loopt verlegen nu naar de deur en dan weder terug, eindelijk gaat zij buiten.) spindler, (alleen ) En de befoldiging der zonden is de dood (hij baalt een breed knipmes voor den dag en opent het zelve) Gij zijt zekerlijk een adeiijke booswigt, en hebt mij mijne dochter op eene zo geheel adeiijke wijze ge'chon ien; maar de dood behoort ook bij den adel der waereld. Hij neemt het beste en laat het Hechte liggen, Qopjlatut* de) Waar zijt gij, Henriëtte? geleid mij naar de deur—— bij het inkomen moet hij getroffen worden, (hij trippelt en voelt in het rond.) NEGENDE T O O N E E L. SPINDLER, HENRiëTTE, FERDINAND van sennek, (in een giêeten mantel gewikkeld.) ferpin and, (zijn' mantel openflaande.) Goeden avond. spind.  3a JULIUS van SASSEN, SPINDLER. Is hij daar? HENRiëTTE, (bevreesd ) Om Godswille, mijn heer van Sennek, wat wilt gij?1 SPINDLER. Heer — heer van — waar zijt gij dan? HENRiëTTE, (Ferdinand tegenhoudende.) | Ik bid u, kom niet te dicht bij mijn' vader; hij is: kwaad; hij fchijnt u met geen goed voorneemen te: zoeken. spindler Waarachtig met een zeer goed! ferdinand. Ik wenschte gehoord te worden; ik koom om met U beiden over ons proces te fprecken. SPINDLER. Spreek maar mijn heer van fpreek maar; dit is juist mijn zaak; ga toch zitten, wij hebben in lange de] eer niet gehad, u binnen onze vier muuren te mogen hebben. Henriëtte! een doe! voor den genadigen he-.r; en den mijnen daar naast, op dat ik den genadigen hier des te beter verdaan kan. HENRiëTTE, (zachtjens tegens Ferdinand.) Vlugt, mijn heer van Sennek verlaat ons;: mün vader is vergramd; ik bezweer u, verlaat ons; ik ben onbekwaam om met u te fpreeken; tot zulk een onderhoud moet ik mij voorbereiden"; ik ben te krngteloos om her ergste of besre, wat gij ons te zeggen . hebt, met moed en bedaardheid aan te hooren. ferdinand, (haar befchouwende.) Henriëtte! hoe zijt gij veranderd! (hij keert zich om en bedekt zijn gezicht) groote God! ii en-  TREURSPEL, 33 HENRiëTTEi (zachtzinnig.) Bedaar, mijn heer van Sennek, 'er was een tijd, in weiken gij uw aangezicht voor mij niet bedektet! ferdinand, (met aandoening.') Henriëtte! (haare hand met eene toeneemende drift aanvattende) Henriëtte, zijt eij het nog? (met weemoedigheid eii traanen in de oogen) Henriëtte, dat had ik niet verwacht! Zijt gij het nog, die éénmaal... (zijne Jlem blijft fteeken.) spindler, (met bitterheid en nadruk.) .In uwe armen bloeide, en in,uwe armen verwelkte, "als eene roos onder de brandende zon; ja, dat is zij: ja mijn heer. HENRiëTTE. Gij fcbijnt zelf geéhe bedaardheid of fterkte genoeg te hebben, onf met ons te fpreeken, mijn heer van Sennek. Laat ons onze kragten verzamelen, en den nagt met bedaarde ovérweegingen doorbrengen; kom morgen voormiddag bij ons — dan zullen wij verder fpreeken, en befluften. Neem, intusfchen, dezen brief mede, dien ik heden avond voor ü gefchreven heb. 'Overweeg deszelfs inhoud; bij bevat mijne onwederroepelijke begeerte, (zij geeft hem den brief.) ferdinand, (tnet ongeveinsde fmart.") Jette! Jetje, ik heb u ongelukkig gemaakt —<- maar van dit oogenblik af, waarin ik u weder gezien heb, 'ben ik het otfk! — Braaf meisjen, edele lijderes, ik hen uwer onwaardig. — jetje! hebt gij mij nog niet gevloekt? henriötte, (glimlagchende ) Ach, men vloekt hem immers niet dien men bemint! — Ik ben een verhaten fchepfel, verflooten Van de geheele waerelil— maar dat is niets: ik bemin u echter nog —• en wanneer gij mij ook kunt verftootcn, dan zoude ik nog in mijne laatfte oogenblikken u beminnen en... voor u bidden. C TEZ-  34' JULIUS van SASSEN, ferdinand, (zich weder in zijn* mantel wikkelende.) Goeden nagt! góeden nagt, gij zeldzaame engel i —1 morgen vroeg ben ik zeker weder hier, zeer zeker! (lly gaat heen ) henriStte, (weenend;.) Goeden nagt, Ferdinand! (terwijl zij van de deur terug komt) ö Mijn hart, mijn hart, welk een fpel fpeelt gij mij?-— Ach, ik bemin hem nog! — Goeden nagt, (terwijl zij naar de- deur omziet.) spindler. Is hij weg? weg? (hij werpt het mes grimmig naar de deur) ó Dat u dit midden door het hart voer, boosw gt! HENRiëTTE. Wat murmelt gij vader? , spindler. Mijn avondgebed — wilt gij het hooren? — Vervloekt zij de wellusteling, die uitgaat, om der onnozee, onfchuld netten te fpreiden; vervloekt zij de jongeling, die om de vrouwen heen huppelt, laffe vleierijen fnapt, haare befchaamdheid dweeperij noemt, en haare zedigheid belachelijk vindt; vervloekt zij de boeken fclnijver, die door geile en dartele fchilderingen de verbeelding in gloed ontdekt, en met den fchWIeklank zijner bokslusten de waakzaame deugd in den ILap zingt; vervloekt zij hij, die eene vrouw jegens haaien man trouweloos maakt, en 'er zijn eer in (telt zwakke meisjens verfchalkt te hebben! Waar zijt gij Henriëtte? HENRiëTTE. Vader! spindler. Hoor mij; bid met mij! De vloek van den rechtvaerfllge'n hemel vervolge hem, die u verleidde, en die den' viede de^er dille hut ondermijnde; mijne jammerger. S U Hal-  TREURSPEL. 35 fïalte vervolge den hoogadelijken booswigt overal als een fpookende febim, op zijn bedde en in de kerk, in de danszaal en bij bet gebed; de zon fchijne hem ver1'cbrikking in het hart, en de graauvve nagt ademe berri wanhoop in; bastaarden moeten hem vader noemen, vroege uitmergeling en te laat berouw hem op de doodbaar brengen, en de winden uit alle vier waereld - deelen moeten over zijn onbegroeid graf hem uitfluiten, Wanneer hij het tooneel dezes levens verlaat. HENRiëTTE, (haare handen ten hemel heffende.) ó God! hoor hem niet; hoor niet, wat zijne tongë iraast; ach, Ferdinand is ligtzinnig, maar toch goed. Einde van het eerjle bedrijf. C 4 1 W E E-  3°" JULIUS van SASSEN, TWEEDE BEDR IJ F. Het Tooneel verbeeldt een Voorzaal in het Paleis van den Hertog. EERSTE TOONEEL. de hofmaarschalk, (met foelie Jchreden onrustig heen en weder gaande.) Een gek is hij, de gehecle prefident! Maar met dit alles is en blijft het een vervloekte ftreek. - De calculatie was zo juist berekend, en de atrappe kwam tuist van pas; terug kon dorst hij „iet, hij viel in mijnep t / ~ ~ en nu beeft hlj a!!es veibrooken, en ik ben in mijn eigen val gevangen! — Mon de ma viel Ik wd niet langer aan het hof leeven, wanneer hier de coups fins uit de mode geraaken, TWEEDE TOONEEL. ee hofmaarschalk en ferdinand. hofmaarschalk, (omziende) «dert fileren Tdnig "ader; W« hehbe" Zr I J \ " middag n°S n,et eens recht met elkander gefprooken. Hoe is het? ferdinand, (zijn fchouders op haalende.) Lieve vader, nog zo en zo; altoo: twiifelachti- ;t hof-  TREUR- SPEL. 3? hofmaarschalk. Beflisfchen zegt gij, maar zal hij ook doen winnen? ~~ Die geheele historie begint mij op het doodelijkfte te chagrineeren ■ Laat mij u een anekdote vertellen: gisteren had ik op het bal om uwent wil een entrevue met den prefident; het gevolg daar van zal u reeds bekend zijn ; ik heb het zelf met voorbedachtzaamheid terftond bekend gemaakt, dat ik den prefident tot mijn' fchoonzoon aangenomen en hem Rofauraas hand gegeven had. van sennek. Ik weet het; ik werd het gisteren nog gewaar, of> fchoon ik niet terftond op het bal ben geweest. hofmaarsehalk. Zodra de prefident met onze famielie in verbintenis ftond, zodra hij mijn zoon en uw zwager was, konde bij redelijker wijze uw proces niet anders dan ten besten der famielie beflisfchen; hij zoude zich zelf verlaagd hebben, indien hij het vonnis tegen ons had uitgeweezen , gedeeltelijk, dewijl bij dan mijne vaderlijke goedheid met ondankbaarheid vergolden, en gedeeltelijk, dewijl hij zich zelf gebldmeerd zoude hebben , door een' timmerman en deszeifs dochter in onze famielie te introduceeren. Verftaut gij mij? dit vyas zo ten naasten by mijne opinie. van sennek. Nu! hofmaarschalk. Ik bid u, kunt gij u zulks verbeelden? Bij het dejtypé zendt mij de prefident dit billet, Ik meerde eene beroerte te krijgen; (hem den brief o\ergeevende) lees, eens. van sennek, (leezende.) „ Uw hoog geboorene enz. heeft mij tot den gelukkigften man op aarde gemaakt; tot nog toe ben ik niet van; de zwijmeling mijner vreugde bekomen. Gij hebt mij Rofaura gegeven; voor dit gefchenk zoude ik u gaer »e mijn leven opofferen. Het valt mij otn die reden, C3 - ts  38 JULIUS van SASSE N, te _ fmertelijker, dat ik, in het ongelukkig proces van mijn heer uw' zoon, tegcns eene famielie moet vonnisten, we ker medelid ik door de ftreelendfte verbintenis .worden Zal. Mijne liefde voor u, mijne liefde voor Rofaura is te zwak om den eerwaardiger! loop den-?u'CCihtigheid te ftuitcn; maar ik ho«de mij van de billijkheid uws harten te zeer overtuigd, om immer te kunnen gölooven, dat gij zelf zulks zoudt kunnen verJangen; gij gaaft mij uwe dochter als een bewijs uwer grootmoedigheid, Hoe gelukkig ben ik, eenen zo cdeldenkenden vader in u te bekomen; hoe gelukkig ben ik dat ik mij durf noemen uw' zoon Julius van Sasfen." hofmaarschalk. Wat dunkt u hier van ? Van sennek, (zig voor het voorhoofd wrijvende.) Lieve vader, de piefident is met al zijne gerechtigheid, dankbaarheid en vriendfehap geen oortje waard-' en indien gij mij gunflig veroorloofd het tezeirien' zoo hebt gij de zaak veel erger gemaakt. *' hofmaarschalk, (ergerlijk.) Ik neem mijn woord terug; ik geef mijn dochter aan geen roturier, die zonder gevoel voor dé waarde des adeldoms is, en onze naamen uit loutere deugd aan öe galg wil nagelen; ik neem mijn woord terug. van sennek. Hoe? als gij u nog eens onmiddelijk bij den Hertos zelf vervoegdet? ... " hofmaarschalk, (_ verlegen.) Neen! neen! Hij heeft mij eens vooral naar den prefident geweezen Mijn onderdanigst fmeeken rueip niets; wat Sasfen goed noemt, neemt hij voor goed aan met verwerping van al het andere; ik zou misfchien by een tweede pooging de genade van zijne Door-  TREURSPEL. 39 Boarluchügheid totaal verliezen. Kort en goed, van uw huwelijk met de gravin Neuburg komt pu ts; her boeren kind voert onzen naam; de helft van u v vermogen komt aan dat vrouwsperfoon, en ik heb itkjne geheele reputatie verlooren. van sennek, (opfluivnd) Dit zal nooit gebeuren! Dat zweer ik u; ik waasr het uiter'fte; 'er mag dan van komen wat 'er wil. Juhua van S~<=fen zal irij leeren kennen, op de vreeze'ij.fte wijze zal hij mij i^eren kermen! - Ik ga terftond zelt nair den timmerman; ik zai hem een vergelijk aanboden; ik hoop hen zal mij gelukken! — ' ekrkt ne; met ■ gelukt het niet! dan zal ik weeten wat mij te doen ftaat; adieuï HOFMAARSCHALK. Stil' kom h:er. Hebt gij niet - ja gij waart %t 'mmcra niet tegenwoordig; wat dunkt u daar van? De her. feg danste .gisteren met Rofaura; hij fcheen-.. gij ver-laai mij! «• Ik za! toch eens zien, of zulk een romanhehhmet zijne zotte ftudenten-grille- fiiëï BK den zadel geworpen kan worden? — Nu, nu! la.t mij maar alleen begaan; als wij maar eerst uit deze vervloekte engte zijn: dan zal ik alles wel weder in zijne behoorlijke pefitie brengen. Nu, ga heen, fpeel uw rol met beleid — mij zal het niet misfen; ga! van sennek. Tot wederziens! vaarwel: (Jii] wil vertrekken.) hoemaarschalk. Apropos.' waarom hebt gij u op het ba! niet laaten zien ? , j , \ van sennek, (tenigtrecdende.) Ik wilde reeds gisteren doen, het geen ik thans meen te volbrengen; ik ben bij Spindler geweest. hofmaarschalh, Quistsrende.) Wat zegt gij mij? Nu? hoe gedroeg zich het com* lUt? : C 4 VAS(  40 JULIUS van SASSEN, van sennek. Daar was niets aan te doen; ik weet het niet, ik enen- SnHmiJ;,?T fIUJ Z!1V6; ik gedroe§' mij zot> Ik was een kind; ik kwam daar en zag het meisjen; en alle mijne gedachten waren vervloogen; ik (rond daar als een arme zondaar, e„ het fcheelde weinig, of ik fchreide! - Toen gaf mij het meisje een ftuk van een' biief rooven" 2 ik^A ^1 Van het leve^ <• "M& rooven, als ik... Ach, het is zotte klap. hofmaarschalk. 7alHi°keha^ !r?t b/l°.°fd? Nu' a,s ^ ^ "0»dt zal ik haar in de aarde 'er voor danken. Ga ga en fpreek met haar! Ha! ha, ha! Ik ben oud geworden maar ,n de geheele carrierre van mijn leven lijnri zulke avontuurlijke zotheden niet voorgekomen Ga . en wees man! (van Sennek vertrekt.) ëtJiomen- bd' DERDE TOONEEL. De Generaal van hytentyt en de hofmaar- schalk. de generaal, (tegens van Sennek in het voorbijgaan.) hofmaarschalk. Wat is 'er nieuws, mijn vriend? genera al. Niets, niets, - alles (lil. Dat de eerde bladen van ^S1^^^' gedrukt zijn, «S hofmaarschalk, $e^n woord? se- ■ ' 4  TREURSPEL. 41 OENERAAL. Ei wat ik hoore ! (hij haalt een blad gedrukt papier uit •Min''zak) IK kan 'er u mede dienen, Lees eens, gij zult u verwonderen, Maar ik blijf fteeds achter den naamloozen fluijer, de nakomelingschap zal mijnen naam wel raaden; lees maar - Geef bijzonder acht op die plaats pag. li, alwaar ik duidelijk op iemand aan ons hof een allufton waag, en die verderfelijke nieuwigheden aan mijne critiek onderwerp. — Nog eens — is zijn Doorluchtigheid reeds opgeiiaan? heeft hij zig reeds vertoond? HOFMAARSCHALK. Ik antichambreer reeds zedert drie kwartiers; en nog heb ik de' eere niet gehad, om binnen gelaaten te worden. GENERAAL» Is de prefident bij hem? HOFMAARSCHALK. Ik kan 't niet zeggen ; maar dewijl gij mij aan den prefident herinnert, zo moet ik u toch iets van gewigt tètificeeren. Gij weet, dat hij een plan 'heeft om 'slands fchuldön te vernietigen, en om hier voor de noodige gelden te bekoomen, is hij voorneemens om eerstdaags bij den Hertog 'er op aantedringen, om den hertoglijken hófftaat nauwer te bepaalen, het quantum der pen/toe' tien en gagien te verminderen, en alle overvloedige perioonen "aftedanken. GENERAAL. • De hemel heeft ons dezen reformateur, in zijnen toorn gegeven; maar hij zal zijn rol niet lang meer fpeelen. HOFMAAR SCHALK. Gij, tiwjn heer de Generaal, ftaat met uw geheelo regiment, ook bij hem op de lijst der onnutte kostgangers. Cs  4= JULIUS van S A S S E 2NT, GENERAAL. Ik ben des doods! HOFMAARSCHALK, Want, zegt de boosaartige wijsneus, onze vroome Generaal van Hij ten rijt vergoedt, door een aandacb ig gebed, ons bet gebiek van eene gebeele armée, en de Hertog kan geene betere lijfwacht hebben dan de liefde van zijn volk. GENERAAL. Dat zal hem duur te ftaan komen. De Iangmoedigiieid des Hemels zal niet eeuwig duuren. HOFMAARSCHALK. De gebeele equipagie zal tot op een gering getal woi.'cn verminderd;, de kostbaare opera afgedankt' korren... -raar gij zult 'er echter nog her beste bij liaan, hij wil u bij dc armée te6cns de Franfchen emplo:]:c\en. GENERAAL. Wal ? Ik in den oorlog ? Neen; daar voor ben ik geen Generaal van zijne Doorluchtigheid geworden. De Aimachtige behoede mij, dat ik mijne handen met reen menfebenbloed bczoedele. Tot nog toe bén ik er vrij van. Gij kent mij, beste viiend! gij kent mijn gevoeJig hart; het doet mij zeer eene onïchuldige vlieg aan den muur te verpletteren. HOFMAARSCHALK. Maar, mijn heer de Generaal... GENERA A L. Neen , ik vraag mijn ontilag. Mijne in God rus. tence moeder wilde mij aan de Theologie wijden. Ik had, zonder roem gefprooken, reeds voortreffelijke vorderingen gemaakt, toen mijn Vader mij, op bet onverwachtst, onder dc lijfgarde ftak.' Ik gehoorzaamde ; maar alleen op voorwaarde om nooit in het veld te tiekken of krijgsdiensten te verrichten. ik  TREURSPEL. 43 I avancérrde van-Vaandjik tot Luitenant vnn Luitenant I Kapitein, en zo wierd ik door 's Hemels genade, ik weet zelf niet hoe, Generaal. Dus... hofmaarschalk. Ik verftaa n, gij hebt gelijk; maar zal de prefident nog lang aan het roer blijven...? generaal. Zijt maar niet bezorgd! Wat mij betreft, ik geef u mijn woord, dat die vrijgeest niet langer... Ha! zyn. Doorluchtigheid. V I E R D\E TOONEEL. de hertog en de vo origen. hertog. . Goeden morgen! Wat brengt gij mij Hijtentijt? generaal. Een onderdanigst voorftel aan uwe Doorluchtigheid < tot welzijn van het vaderland. hertog. Al wat mij onder dezen tijtel wordt gebragt, is altoos wellekom. generaal, (eenige boeken voor den dag haaiende.) Ik nceme de vrijheid, hier mede. uwer Doorluchtigheid eenige vruchten der in uwe (laaten thans heerfchende vrijheid van denken en fchrijven aantebieden. hertog, (de boeken aanneemende , werpt d'e , ■ Zonder in dezehen gezien te hebben, achteloos op de taf ei.) Dedicatie»? Men kon dezelven wel aan mijn' geheimen feaetaris hebben gegeeven.  44 JULIUS van SASSEN, GENERAAL. Ik fmeek onderdanig — als ik het waagen durf te zeggen — het zijn fatyren, fpotfehriften, pasquillen op de Reegering en de Religie in ons vaderland De roomelooze vrijheid der drukpers gaat te ver, om het niet eindelijk voor de ooren van uwe Doorluchtigheid te brengen: hert og. Men moet zich wegens zulke zaaken bit mijnen preIident vervoegen. generaal, (de fcliouders ophaalende.) Juist deze, als ik het waagen durf te zeggen, heeft voor de vrijheid van fchrijven alle deuren open ge- hertog. Dan kan hij ze ook weder toeflutten, Ik zal ze'f leczen. (Hij geeft den generaal een' wenk, waarop deze vertrekt.) generaal. Wel nu, lieve hofmaarfchalk, wat is 'er nieuws? hofmaarschalk. Zo verre het den kring mijner bezigheden betreft, gaat alles m de gewoonelijke orde, volgens uw Doorluchtigheids werbehaagen voort, (zijn Jchonders ophaade) Hoe het voor het overige... hertog. Wel nu? Wat wil dat fchoudertrekken zeggen? Hebt gij iets bemerkt, dat mij zoude kunnen mtshaagen? Gil geelt er ten nunften den fchijn van; zeg het mij. ' hofmaarschalk, (weigerende.) Uwe Doorluchtigheid gelieve... hertog. ponder omftandigheden, zonder omwegen; dat hoor ik  TREURSPEL. 45 ik gaerne. — Hebt gij misbruiken ontdekt, bezwaaren, klakten gehoord? hofmaarschalk, (verlegen.') Ik beken... ik weet niet... ik zoude onrechtvaardig zijn. hertog. 1 Hoe is men over mijne regeering in het land te vrede? Ik ben begeeiig eindelijk eens het oordeel deswegens te verneemen ; want alles, wat ik tot hier toe vernam , was nietsbeduidend; meest al vergodingen mijner geringde daaden , opdragten vol wijrook; welke mij de boekefchrijvers om den broode toezwaaiden. hofmaarschalk. De landen van uwe Doorluchtigheid zijn bloeijende, z'rjn gelukkig, en ... hertog. Hofmaarfchalk, gij zijt niet eerlijk — gij behaagt mij niet Ik ben nieuwsgierig; gij moet terflond opbiegten wat gij weet, want ik kan het u aanzien, dat gij iets op het hart hebt. hofmaarschalk. Ik bewonder het fcherp en zieldoordringend oog, uwer Doorluchtigheid— Ik beken het, dat'er verfcheiden zaaken zijn , die mij ontrusten ; veele zaaken, niet alleen -om mijnentwille, maar ook wegens uwe Doorluchtigheids geheiligden perfoon, en deszelfs lands wille; doch daar ik tot nog toe niets met zekerheid weet, en alles nog maar duistere gistingen zijn, die mij voor dengeestzweeven, zekere fpooren... Och! fta mij toe, genadigs heer! dat ik zwijge. hertog, (met ernst.) Neen; gijmoogt nu niet zwijgen. Wien betreffen deze gisfingen?— Bij mijne ongenade, fpreek, wien betreffen zij? HOF.  46 JDLIUS van SASSEN, hofmaarschalk, (verleen.) Het zij verre van mij, een' eerlijk' man -'een miinël beste vrienden - door kwaadaardige vermoedens in dl oogen van uwe doorluchtigheid te tillen verS .en 2 hertog, (met drift.) Wat? Meent gij den prefident van fa/fef hofmaarschalk, (/zog ikW WiV-. Sta mij toe, uwe Doorluchtige Hoogheid! dat ik zwii-. ge. Mijne vermoedens zijn geene waarheden; mijne'/ gisfingen geen zekerheden. Sasfen fchijnt een edel heer-' lijk man te zijn als zodanig heb ik hem tot hier töe Iceren kennen; al het andere is fchijn. hertog, Gij zult fpreeken! Ik beveel het u; uw talmen maakt mij moeije ijk. Wat is 'er van Sasfen ? Wat geldoft aii ? wat giet gij ? 6 w «"I ' hofmaarschalk, (zuchtende.) Ik' gehoorzaam maar mijn Doorluchtigfle heer, veroordee dezen edelen man, mijn' vriend, mijn' l!l gunden ,oon niet, voor dat mijne gisfingen bewaarhei zyn : trouwens dit durf ik buiten dien van t we wach ën '"w^0^'16^ ,iefde tot ë-eebtigneid ver! ES' isWd - * — - « M een hertog, Illuminat? Wat wilt gij met dat woord zeggen? hofmaarschalk. i*^'ïiS&£> eln ffiede,id v;,n die geheimc lVndrZfdP • °°r heC BMUfche land met haare ver- dédin'er, ^PrVrmen mtP*W> ™ & oude orde der dmgen omtekeeren, alle grondzuilen des ftaats, ■ der  TREURSPEL. 47 der religie en vorftenliefde te vernietigen, de gemoederen van hunne trouw aan den throon te ontflaan, een frivol Democratismus intevoercn, ten einde allengs het do-Iwit te bereiken, het welke die orde mcnjcken getip noemt, doch dat wij, ongewijden, den val der Altaaren en Tltroonen noemen. hertog. Waarom houdt gij met fpreeken op? Ik wil meer weetcn. Bewijs, dat de Prefident Sasjen tot dit gevaarlijk gezelfchap behoort, het weik ik reeds lang van hooren zeggen kenne. hofmaarschalk. Bewijzen? Genadige heer! ik hebbe het enkel geyvaagd van fpooren aantetoonen. hertog. Ik wil die weeten. hofmaarschalk. Ware de Prefident een Illumhai, bet geen ik vreeze, zo zoude hij met dit alles geen booswigt, maar alleenlijk een verdwaalde zijn: Maar fpooren van het ïlluminatismus zijn 'er voorhanden, hij voerde de onl eperkrte v.ijheid der drukpers m ; en het landlis met ïchriften overftroomt, welke het zoete gift der »«geecterij, der dwaalingen in den Godsdienst en van den vorftenhaat, door alle de gemoederen verfpreiden Hq vernietigde de rtrenge jagtwetten onder voorwenofel van' het zaad des landmans- voor de verwoest,ng van het wild te bevrijden, en ontroofde daar mede aan het vorftelijke huis een oud recht. Hij vernedert den adelftand, noemt derzelver heilige voorrechten een oud voo:oordeel, het welk men verminderen moest, en zoekt op die wijze met den adel te gelijk de oudfte en trouwde wachten der vorftelijke hoogheid om verre te werpen. HEK-  48 JULIUS van SASSEN, hertog, (lagthende.) Wat kan men de zaaken toch wonderlijk voorftellen? 1 hofmaarschalk, (met een' ft herpen blik op den hertog.) Daar bij komt iets, bet geen mijn' argwaan meer voedzel geeft dan alles — Drie bekende Jlluminaten zijn m het gezelfchap, bet welk maandelijks, in het huis van mijnen vriend vergadert; de overigen zijn mannen, welken altoos vijanden der religie waren, en zieh üeeds als zeer democratifche fchrijvers gedistingueerd hebben; men kent hunne handelingen, hunne werkzaamheden niet: niemand word in het zelve toegelaaten. ~ Nog meer, ik weet zeer zeker, dat deze hoeren eene fterke briefwisfeling in Frankrijk houden. — Meer weet ik niet. Gave God dat ik in mijne gisfingen bedroogen wierd! hertog. Het is genoeg! ». En gij wilt aan dezen man uwe beminnelijke dochter geeven? hofmaarschalk. Ik waardeer hem nog fteeds, zo lang ik niet... hertog." Wordt hij van uwe dochter bemind? hofmaarschalk. Ei nu! Zij onderwerpt zich, als een gehoorzaam kind, aan mijnen vaderlijken wil. hertog, (met nadruk ) Bemint zij hem niet? hofmaarschalk. Wie kan het hart van een meisje doorgronden? ■f ■ hek-  TREURSPEL. 49 hertog. Ta maar de liefde is een fnapachtig kind fpreekt uwe Rofaura niet dikwijls met gevoel, met verrukking van hem? hof maarschalk. Wanneer uwe Doorluchtigheid dit als een kenteeken der liefde befchouwt, dan — zo vrees ik dat...dat zij uwe Doorluchtigheid meer, dm... hertog, (bloozende.) Wat wildet gij zeggen , lieve Hofmaarfchalk ? (.Hij keert zicb van hem af en wandelt dm de zaal) Nu, gij hebt gelijk •, een vrouwenhart behoort onder de eeuwige raadzelen der waereld! — Is het reeds laat? HOf maarschalk, (op ZÏjtl HorolO» gie ziende.) Zeventien minuten over tienen. hertog. Ik moet met mijne gemalin een Tourtje rijden; zorg gij voor de epüipagie. (De Hofmaarfchalk vertrekt.) V IJ F D E TOONEEL. hertog, (alleen.) . Ik rijde niet uit! (Hij werpt zich nadenkend op «fi* (loei Na eenigen tijd zwijgens) Rofaura! (weder eenigen tijd zwijgende) Ben ik niet een elendig mensch , uit convenientie aan zulk eene gemalin gekluisterd te zijn: droog, gemelijk, trots, niet fchoon! ó, Hemel! — En dan de fchoone Rofaura nevens haar? Het bloed kookt in alle mijn aderen, als ik aan dat meisjen denke. (weder eenigen tijd zwijgens) Rofaura! — Ja — Sasfen mag zijn wat hij wil, maar mijn medeminnaar moest hij evenwel niet zijn. Ik vinde hem werkelijk zelfs reeds eenigzins onlijdelijk'; waarachtig, mijne geD ft*  Jo JULIUS vam SASSEN, ftadige toegevendheid heeft hem zulk eene itoutheid mgeboezemd zo dat hij mij even als een preceptor Tk mVr~ IUWtnatf Hm! "et is mij indedaad lief dat aLeren Z°h'et> gevonden heb > ?™ tegens hem te ageeren — hem maar zo iets terug dringen te kunnen. ZESDE TOONEEL. hertog, een kamerjonker, naderhand julius van sassen, kamerjonker, Zijn exellentie, de heer prefident van Sasfen. hertog, (verlegen.) Is hij reeds daar ? Ik heb bezigheden — Morgen vroeg! - Blijf.' neen, hij kan komen - wacht >ja, nij kan komen. (De kamerjonker vertrekt.) hertog. Ben ik waarachtig niet verfchrikt ? Waarom heb ik £ee"rimceS ^ ^ ? ~~ H" is Waar- 5 is «n braaf heerlijk man, maar - tot medeminnaar wil ik hem Julius, (komt binnen.) hertog. hJ^l-3 güed'dat g'J' komt, prefident. Want - Wat hebt gij voorgedraagen? c julius. Ik verwacht de bevelen uwer Doorluchtigheid. hertog, (zonder hem aan te zien.) »ï i*dJSJ?^ geZeëd' d3t fflij"n land vo1 Hluminaaten julius. Wie zouden dit zijn ? h ir.»  TREURSPEL. 5* hertog. Ei nu ik zoude gelooven, dat gij deze heeren verlichters of verduifteraars, hoe zij zich zeiven ook noemen , het beste moest kennen; het complot, wil men, dat al tamelijk aangegroeid is. Vrijheid van doen en vrijheid van denken prediken, alles wat de throonen der vorften fchraagt vernielen, adel en religie belachli)k maaken en zo al meer. juiius, (opmerkzaam.') Vergeef mij, maar het is mij, als of ik een andiet uit den mond van uwe Doorluchtigheid hoorde prediken: een van die mannen, welken bij het beste bare dagelijks tegens het gezond verftahd zondigen, die, zedert dat zij voor veertig jaaren van de fchoolen kwamen, door het noodlot in eenvormige kringen wiercien geüingerd, in welke zij nooit gelegenheid hadden, hunne Senten vérder te bearbeiden. Zij (liepen intusfchen dat de menschheid in volkomenheid vorderde: zij ontwaakten , en zagen, hoe verre zij te rug B«Weeven waren' voor hun was het thans een nieuw tijdvak, een onbekend gellacht. Te weinig onderrecht om dit geheel te kunnen beoordeelen, en altoos nog met. hunne verwrongene fchoolideën te vreden, geloofden zij dat de menschheid op dwaalwegen was, en fchreeuwden dus uit alle hunne magt. hertog, (zonder naar Julius te luisteren', leunt gemakkelijk in zijn armJloel, neemt één der boeken, bladert en leest daarin.') Zo, zol nu dat is recht goed; hoe dan verder? J ut ius. Met deeze dwaalende, maar toch goedaartige manneh, verbonden zich dikwerf eigenbelang eergierigheid en boosheid Men befioot het menfchelijke gedacht aan ÏThoo - begrippen en kerkformulieren de,• voonge eeuwen vast te binden, zonder te bedenken, datditei_  Si J U L I U S van SASSEN, tórf'S w-f.' de ««wigo ontwerpen der voorzienig. £n ^Jh verftoort;n- Men waande overal op ?p Jr tt em 6606 eeheiine WslljH famenfpanning ^h°w tekke,n; Tlke te§en de heiligdommen der mén! fchei.jke geiukZa .gheid zoude zaamen gezwodrèn heb- welke overal ontwaakt is, overal een en dezelfde wet- e vnln ^ Ze ftWfrchen heeft' Men wikkelde lv,°*n' denadelftand, de Theologanten in dit verSlnik!agenKe ffltT'srchhe''°, en maakfe zich zekere on. fli . ^ g / Ure,nisfen van onzen tijd ten nutte, om deze Te 6 ff°1Sen der rede en der verlichting voor vnlks ^ j ëenali§fte heer! Niet de rede des Hp h,An n redelo0sheid van deszelfs faeftuurers is ae bron van alle omwentelingen geweest. hertog, (met bet boek in de band opspringende.) hiu? h 16 Cr§! ~~ Le" dit hi" eens ~~ deeze pIaats julius, (leest.) „ De hertog Xaveer heeft ten minden die verdiende dat hij goede verftandige koppen in zijne plaats Iaat denken, als hijseZ/niet denken kan. Hij bezit het beste harthet eenigfte gebrek, dat bij heeft, is, dat hij voor den fcnoonften man in zijne ftaaten wil gehouden worden daarbij nu juist niets minder dan dit is. Had hii als' prins minder geleefd en bemind...." 1 hertog, (toornig.) Houd op ! Zijn dat de gouden vruchten der vriie orukpers, dat men van mij zulke paskwillen fcbrijft?_. tiet is gedaan. De flrenge cenfuur;-wetten zijn weder ingevoerd, en zullen nog ttrenger gemaakt wor. julius, (koel.) Genadige heer, ik had verwacht dat gij om deze kleinifihedea zoudt gelagchen hebben. Wilt gij daarom alle  TREURSPEL. 53 süe het goede vernietigen, om dat het góede ook misbruikt kan worden? Zoudt gij een' ichoonen tuin willen verwoesten, om dat onder de bloemen ook eecig onkruid groeit. hertog, (dtiftig en met eene den* derende fiem ) Ik wil — wil — en mijn wil zal een wet zijn! julius, (koel jnaar edel.) Neen, genadigfte heer, uw wil is thans niet zuiver, niet vrij. - Sta mij toe, dat ik in den naam des lands , der goede zaake en der rede u thans tegenfpreeken mag. Laat ons de vrijheid der drukpers bepaalen, maar... hertog. Neen, neen, de oude wetten zullen weder gelden, en thans gaat gij terflond om het edift uit te vaardigen! j u l ius. Ik waag het ten minften, flechts om eenig uitftel te fmeeken flechts voor eenige dagen. hertog. Ook dat niet. — Of zijn 'er in dien tusfchentijd nog eenige paskwillen tegens mij te drukken? julius. Uwe doorluchtigheid hertog. Gij moet mij niet tegenfpreeken. Wie heeft u daar toe aangefteld ) julius. Gij zelf, genadige heer , gaaft mij eens dat recht; ik maak in dit oogenblik voor den eeriten keer gebruik, van dit recht, dewijl het de eerfte keer is dat uwe doorliichtigieid, om eene bijzondere beleediging , ontelbaar veel goeds bederven wil. I) q he r.-  54 JULIUS van SASSEN, - hertog , (met een dreigender» blik.) Vergeet niet, prefident, voor wien gij ftaat. > julius. Voor den vader des vaderlands, die meer dan eens dim verzekerde , dat hij het geluk zijner onderdaanen boven zijn eigen welzijn waardeerde: voor den edelften vorst, die bewijzen daar van gegeevenheeft; voor een vorst, die mij, niet tot zijn'dienaar maar tot zijnen vriend verkozen en beroepen heeft die mij de rechten des vriends gaf, opdrong. • hertog. En welke gij misbruikt! — Vaardig het edict uit. julius, (vuurigeu) Neen, mijn vorst, ik kan geen edict tegen het gezond verftand, en tegen de réchten van den mensen lebrijven. Mijne hand zal het fchoone werk niet vernietigen, dat gij eens ophoudet, en waar voor gij mii eens met eenen kusch beloondet. Doch geef flechts eenen wenk, genadige heer, en honderd gedienitige banden zullen zich aanbieden, om de wenfehen van uwen toorn te volvoeren. Een vorst is immers een GodZijn blik regeert eene geheels marionetten-waereld. Maar ik geef tot het gehsele werk niets dan — ltille traanen. hertog. Dewijl gij dan niet wilt, zo zal een ander. Het is beter, dat gij thans weent, dan dat ik, of mijn op. volgers in de regeering, eens traanen over mijne onbezonnen goedheid vergieten. Ik zie thans klaar genoeg dat het volk niets anders dan een wild beest is, het welk zo lang onfchadelijk en tam is, als het de ketenen gevoelt. - Uws verlichting is goochel fpel, waarmede gij onze oogen zo lange verblindt, tot dat wij flaaven van het fouvereine graauw zijn. j u-  TREURSPEL. 5S julius, (hartelijk) Genadigfte heer, uw toorn voert u op een' fchrikkeüjken weg.' Nog éénmaal, vergun mij deze bede: om de eer uwer regeering, om de welvaart van uw land, befluit thans niets! Wacht het oogenblik eener bedaarde overweeging af, en gij zult zeker anders bellus ten. hertog. Wat gij bedaarde overweeging noemt, is flaap. Ik flaap niet langer; ik wil niet langer andere verjlandtge koppen voor mij laaten denken, zo als de pasquil- fchri)- ver zegt; ik wil zelf denken, zelf handelen en nu beveel ik u Gij gij zult het oudecenfuur-edict, vernieuwen. julius, (met waardigheid.) Bevee! , dat ik mij naar het fchavot moet begeeven gaerne; maar zondigen kan ik niet, tegen God, de rede en de menschheid. hertog, (wild.) Is het zo verre gekomen , dat mijn bevelen niet meer geëerbiedigd worden* Ik ben Landsheer en wil thans mijne fouverainiteit bewijzen! Van nu aan hebt gij u niet meer met het kerk- en fchoolwezen van mijn land te bemoeijen. Voor het overige fpreeken wij elkander nader! (bij gaat heen.) j o lius, (alleen.) Zo heb ik hem nooit gezien! (Hij ziet hem ontfteli na) Xaveer, Xaveer! wat is van u geworden * Een onbekende vreemde geest bezielt u. Maar zo gaar. hec. De Mensch blijft zich zelf eeuwig gelijk. Tegen zijn eigenbelang ziet men het algemeen welzijn in koelen bloedefehipbreuk lijden; De fchoonfle ontwerpen worden vernietigd, zodra een onzer geliefdftö dritien diaiïn geen voedfel vindt; — o Menschheid! Menschheid, ik beklaag u! (met fnel opvliegende drift) Maar JJ A het  56 JULI U S van SASSEN, het fchandelijke cenfijur-edict, het welke den mensen; lijken geest in flaavernij dompelt, zal, mag, niet gegeeven worden, (pij gaat fpoedig been.) ZEVENDE TOONEEL. Een kamer in bet huis van den ouden spindler. henriëtte, (eene bleek groene Sjerp om het lijf doende.) Hij heeft mij dit lint gegeven; het was opmijn'Jaatflen verjaardag. Groen is de kleur der hoop, zeide hij toen, en de hoop van ons geluk groentl — Ach Ferdinand, waarom hebt gij voor mij deze hoop vernietigd? — Zo zal hij mij vinden; even in bet zelfde kleed, waarin hij mij de bekentenis mijner wederliefde aflokte. —j— Ferdinand, dit zal mijn doodkleed zijn, als gij mij kunt bedriegen, mij heden verlaaten kunt. —Doodkleed! Ach, GodJ ik ben 20 jong en zo ongelukkig. -—— Doodkleed en bruidskleed één en het zelfde, (zij krijgt uit een kastje dat op de tafel ftaat, een pistool) Kom. hier, liever u, dan fchande en kommer. A.CllSTE TOONEEL. De oude spindler, henrictte. spindler. Zijt gij hier, Henriëtte? HENRiëTTE, (bezig zijnde de Bis. tooi te laaden.) Ja, lieve vader, begeert gij iets? spindler. Niets. Het is reeds laat, en mijn heer van laat nog niets van zich hooren ? hen-  TREURSPEL. 5? HENRiëTTE. •Ik geloof het zeker, hij zal komen, hij moet komen; het is nog geen tien uur. spindler. \Vat doet gij thans i — Waarmede klappert gij zo? HENRiëTTE. De fleutel wil niet fluiten; ik wil die in order bren. gen. SPIN D LEK. Welke fleutel? HENRiëTTE. Van de flaapkamer. SPINDLER. Zottin! hebt gij geen beter tijdverdrijf? HENRiëTTE. Thans geen beter. Het huis is in orde. Vader, ili; hebbe, eene bede. (zi? bergt de pistool in bet kastje. SPINDLER. Wat wilt gij? HENRiëTTE. Wees zo goed, vader, en boor alles bedaard aan, wat ik met mijn heer van Sennek fpreeken zal. -—Breek door uwe drift onze onderhandelingen niet, boe dezelven dan ook mogén uitvallen. spindler. En als hij zegt dat hij u wil laaten zitten? her iè'tte. Als hij dit zegt. als hij wreed genoeg zijn kan, het te willen — dan zal ik; maar gij moet niet vreezen, niets gelooven, van het gene dat ik zegge dan zat ik hem met mijnen dood dreigen. D 5 spins*  58 JULIUS van SAKSEN, aanfpraak om een aalmoes, hét mes in de bont' Ik zat mij een' jongen huuren, die mii in de kerk hr^n» die plaats waar hij gewoon,^idt. S? za f naa°st hem knielen) en in zijn beste aandacht, 1 h„^ den hals vatten, en hem verwurgen. HENRiëTTE. Lieve vader, gij wordt reeds weder toornig. SPINDLER. Hij is een fchurk, zeg ik; —; hij zal het blijveni het is bij, als of ik de kramp krijg, als ik zijnen naam hoor noemen; het is mij, als of ik'hem liever tot een Jijk dan tot mijn' fchoonzoon wilde maaken. Maar ik ben ft.I, ziet gij, ik ben bedaard! God zij zij,arrne^tel genadig! lk ben bedaard,... als een loerende HENRiëTTE. Lieve vader, gij zult alles bederven SPINDLER. ■ Zie, ik ben nu geheel ftil, ik zal geen woord fpreeken — II; zal zo Ili! zijn, als een doode, wanneer "ii beide over zegen en vloek onderhandelt. Maar ik zal ook verjongd zijn als een verreezene, verfchrikkeliik als een fpook uit de gewelven des doods, wanneer hij u veifmaadt.^Thans ben ik lid! HEN-  TREURSPEL. 59 HENRiëTTE, (van bet vengftef terug treedende, met aandoening. & Mijn God! hij komt! spindler, (luisterende.) Komt hij? henrictte. Vader, lieve vader, ik ben bevreesd vooru;(on£flig) vader, ga in die kamer: laat ons beiden alleen, dan zullen wij vrijer fpreeken kunnen. spindler. Zie , ik ben zoo gehoorzaam: als een kind : Maar als gij mij roepen, en mij zeggen zult, hij heeft mij verfiaoten! Dan behoede u God. HENRiëTTE. Kom toch, ik bidde u, kom! (zij geleidt hem in een andere kamer.) NEGENDE TOONEEL. ferdinand van sennek, (komt binnen.') Hoe? Geen mensch hier?Holla! (by doet eenige flappen voorwaards, legt de band op zijn hart, en Jlaart beangst in 't rond) ó Mijn hart, grijp moed! moed! grijp flechts «enige oogenbhkken moed! — Daar, hier, emgindsch en boven! — iedere plaats in deze kamer is voor mij belangrük — ö Hoe gelukkig was ik hier niet! ■ Schep moed mijn hart, fchep flechts voor eene poos moed! Dm is immers alles voorbij, alles doorgeftaan, (bij zwijgt eenigen tijd) Dat is verfchrikkelijk; al mijne bedaardheid, al mijne liandvastigheid is verlooren. Ach! TIEN-  *> julius van sassen, TIENDE TOONEEL. FERDINAND VAN SENNEK, H E N R I ë T t E, HENRiëTTE, (bem kragtloos U Mijn heer van Sennek... gmKte tf"*»*0 ferdinand, (met eeng z%mUt TT •« . fiem ) Henriëtte..,. Ik hen n n. i laat. ■"• ,k kom zeker.... zeer ferdinand van sennek, (met een afge... heerd'gelaat. veel !ijk ~~ onm°SeIl'jk gaan zitten. Ik ben zederc eenige maandeq. . p oces HENRiëTTE. an&!8'gen0eg* da£ °DZe Jkfde in een »m ver- ferdinand. Dit proces is nabij zijne beflisfching morsen wordt het vonnis uitgefprooken. Ik wenscbte, dac wij een verge bjk konden treffen , zonder het vonnis aft* wachten.. Wie weet hoe het uitvallen zal? Min zwaS maakt een geheim daarvan. J ë r HENRiëTTE. Wie is uw zwager? fhrdinand van sennek. Tv»?we!ilJent va? Sas'en ; Sisterer' neeft mij" vader nem bet ji. woord gcgeeven. KEN-  TREURSPEL. 6t henriëtte, (een' angfiigen blik op de kamerdeur werpende.) Rechtvaardige Hemel! — (meer bedaard) Nu verder, mijn heer van Sennek ; laat u niet in de reden vallen. FERDINAND. Daar wij beide tót hier tóe den uitflag niet weeten ... HENRiëTTE. Dat zij God geklaagd: niet weeten? d, Ik weet hem thans maar al te wel! FERDINAND. Lieve Henriëtte, laat ons een vergelijk treffen. Eisch gij, wat gij wilt. Wat begeert gij, dat ik u ter bevordering van uw geluk geeven zal, buiten.,.? HENRiëTTE, Niets begeer ik. Werp mij tonnen gouds voor de voeten: ik begeer die niet. Ik ben immers bet arbeiden gewoon. Ik kan mij zonder aalmoesfen onderhouden. Ik wil mij met lappen klceden , en drooq; brood eeten, en evenwel vergenoegd zijn. — Geef mij maar dit ééne -— geef mij mijne eer terug! ferdinand, (zachtzinnig.) Henriëtte, alles.... maar mijne betrekkingen, mijne omftandigheden.... Ik beken het, Henriëtte, ik heb fchandelijk met u gehandeld; ik beken het, dat ik een booswigt ben, dat gij meer verdient dan mijne eentgenoote te heeten , want gij zoudt de echtgenoote van een elendig mensch zijn. Maar ik mag, ik kan niet doen wat gij begeert. HENRiëTTE, (zinkt onmagtig naasi een' armjtoel neder.) Ferdinand! F ER"  6a JULIUS Van SASSEN ferdinand, (beft baar op en zet baar op den ftoel.) Henriëtte! Öm Godswille. Henriëtte! wat deert u? na eenig (flilzwijgen) Henriëtte! (zicb met zicbtbaare Jmert van baar afwendende) Zij is een Engel, en ik fta hier voor haar, als een folterende latan! (teruz leerende.) Henriëtte! HENRiëTTE, (zicb berftellende.) _ Wees bedaard — ik was eenigzins zwak. Thans ben ik weder geheel wel. Maar ééne vraag , want ik heb uwe laatfte woorden zo even niet reehc veriïaan. Hebt gij mijnen brief gelezen? FERDINAND. Ik heb. — (bij gaat van baar terug.) HENRiëTTE, (bem langzaam na wankelende,) Welk een andwoord hebt gij op dezen brief — voor dijn hart ? FERDINAND, (.ZUcbt.) HENRiëTTE. Meer niet, dan dat? — Ach, Ferdinand. Ferdinand, Is deze medelijdende zucht eindelijk het loon mijner tei derheid, mijner trouwe? Zal deze uwe zucht mij de liefde beloonen, welke nog tot op dit oogenblik in deze getrouwe aderen fpeelt? Is dat de vergelding voor mijne duizenden traanen , die ik hier om uwent wil geweend heb? Zal deze zucht mij de jammervolle nagten doen, vergeeten , die ik doorgezucht, doorgeworfteld, doorgebeden heb om uwent wil? Zal zij mijne gezondheid betaalen, die ik door u verlooren heb? Is deze zucht het gebeele overbhjfzel uwer liefde? Het laatfte overblijfzel van die onuitputtelijke gewaarwordingen, welke gij mij eens voorgeloogen hebt? ó Man, hoe kondet gij zo voorbeeldeloos wreed een onërvaa- ren  TREURSPEL. 63 ren meisje bedriegen, het welke zich zo geheel aan u ten eigendom gaf? , ferdinand, (metJmert) Ga voort, ga voort mij mee uwe verwijtingen te beftormen. Zij doen mij goed? HENRlë TTE. Mogten zij mij ook goed doen, maar voor mij is nu in de geheele waereld geene weldaad meer, a's gij mij die niet geeven wilt, niet kunt. Ferdinand (zijne band met drift aangrijpende) deze oogenblikken zijn gewigtig, het zijn ipo^elijk de laatften, in welke wij op aarde bij elkander ftaan; overleg bet wel, en beproef uw hart! Aan deze minuuten hangt de rust uwer dagen, het noodlot van mijn leven! ferdinand, (terwijl bij met drifi baare band aan zijne oogen drukt ) Meisjen! vrouw! moeder! o Kondet gij mij in deze berfenen zien, in dit hart: gij zoudt mij vloeken, en medelijden met mij hebben. HERlëT TE, Vrouw! moeder! Hoe zoet klinken mij die raamen van uwe Ifppen, en boe fcherp van de tongen der vreemde menfehen! Wel aan dan, man, vader, is dit hart in uwe borst geheel dood voor uwe vrouw? ferdinand. Het klopt het klopt ook nog voor u! HENRiëTTE. Weet gij, Ferdinand, waar wij thans flaan? Deze plaats is voor mij een heiligdom. Nu dertien maanden geleden zat ik hier , gij daar naast mij, ik borduurde aan een raam ; gij laast mij eenige brieven uit Werther voor; gij laast, ik luisterde, en vergat mijn bor-  64 JULIUS VAN SASSEN, borJuuren. Werther dweepte, gij dweeptet van de zaligheid der liefde, en ik hoorde u beide. En wanneer gij toen aan mijne voeten zonkt, en om liefde bedeldet, wanneer iK overwonnen uinijnebeevende hand toereikte, gij mij aan uw hart floot, en ik den eertien kusch der liefde op uwe lippen drukte, toen riept gij... Ik zweef u eeuwige en onuitputtelijke liefde! —■ Het was een fchoone zondagavond; de wijnranken bloeiden toen voor onze vengsters; de zonneftraalen (chemerden als vuur door het groene loof. en tintelden in onze traanen —. Ach, en hier, op even deze zelfde plaats moet ik bedelen om liefde. ferdinand. Henriëtte l(met traanen) Verftoot mij van n, Henriëtte! • HENRiëTTE. Toen zeidet gij, mannenliefde Was onwankelbaar als eene rots, maar die der vrouwen was als het fpel der onbertendige golven. Het hart der vrouwen was flechts de herberg der liefde, maar de trouw nam 'er nooit haar intrek; vrouwen beminden alleen uit ijdelheid; terwijl haar mond den eed der trouwe zwoer, zweefde haar oog nieuwe veroveringen te gemoet Zie Ferdinand, wie is onder ons de vrouw ? Hier ben ik, en nog zo getrouw, als op den eerden dag onzer liefde. ferdinand. Ik kan daar niets tegen zeggen. HENRIËTTE. Zie, Ferdinand, en getrouw was ik u in de biiterfte oogenbllkken, toen dood en leven in mij den zwaaren fi-rijd worftelden. Ik beminde u nog, toen gij mijfmaadelijk verliet, en om andere vrouwen rond zweefdet. Ik beminde u nog, toen mijn vader mij onbarmhartig mishandelde; ik heb onder zijne flagen gebloed; hij rukte mij bij de handen; hij ftiet mij met voeten... maar Ferdinand, ik beminde u toch. Onze geheele famielie heeft  TREURSPEL* 6$ heeft een' vloek op mij gelegd , en mij en mijnen vader van zich verftooten. - Alles haat mij; zelfs mijn vader heeft die gevoelens verlooren , welke zelfs wilde dienen jegens hunne kinderen eigen zijn, ~ enik beminne u evenwel nog. Ferdinand - vloek en fmerten heb ikop mij gelaaden, en onzer betder fchuld alleen gedraagen kunt gij mij nu niet gelukkig maaken, zo helpe mi] God. ferdinand, (werpt ™b op een' ftoel en verbergt wanboopende zijn gelaat.) 61 Ik kan niet! - Henriëtte; wij zijn beide ongeluk* kig. — lk mag niet! HENRiëTTE, (trillende.) Gij kunt niet? gij mogt niet? (met een vreefelijke bedaardheid.) Ongelukkige, wie bindt u? Maa r ,J» poed' — bevredig uw geweeten, Man, als gij Rum. Ga hé-n en vaarwel! vergeet, als gij kunt, dat u eens ïSSSoïï*. ïn" SfthS.eerf rust en zaligheid heeft opgèofferd. - Vergeet, vergeet, dat * u be- minde! ferdinand, (met drift opjpringcnde ) Henriëtte 1 (aan haare voeten) Hemelfche vrouw! HENRiëTTE, (keert zicb om en gaat zwijgende door de kamer; — zij neemt een moeilijk bejluit. Ja! het immers zd klein, «ligt.iets ^Si; Jgt? 6.Mijn bloedend hf^^P^ Maar, het zij , ja het zij zoo . cn * gaan! - Hij zal gelukk!g zijn! hij, als ik ne me ferdinand, (baat mloopende.) Henriëtte, hoor mij aa^n , het ia veelligt cen^wak  <56 JÜ'LIUS tan SASSEN, ïkrifitot?'™ verontfchu,d,'8inS - rechtvaardigen kan HENRiëTTE, (met zachtmoedigheid ) Waarom u verontschuldigen , Ferdinand, daar mijn hart nog in dit verfchrfkkelijk uur uw voorfpraak is? ik bemin u nog, en de liefde vonnist niet ftreng? ferdinand. Hoor mij! — Laat ons vrienden blijven, ook dan als VerZ^i aUt3ar uVchtgenoot niet wo^° '4 Vergun mij uw aandenken, ook dan, wanneer ik het re-1 'Jdr1- T bek?nnen Diafe'» dat » "vere" re . — Wilt gij echter, dat ik uw eigen worde, dan brengt m ml, in etenden -geleld mij" liever naar het graf dan naar bet autaar. Mijn Vader zoude mij vervloeken mijn famielie mij va„ zich verbannen, de gebeele adel mijnen naam aanfpuuwen, ambt en éér voor m)J veriooren gaan - - Ach, en meer, dan dit alles, — Henriëtte, ik beken het u, ik bemin een meisjen, ik bemin eene Carolina van Neuburg, zij bemint mi, met haare geheele ziel, ik kan haar niet, ik kan haar onmogelijk niet verlaaten. HENR ië T TE. Houd op! — gij bemint, gij wordt bemind? — meer is er niet noodig. Dit is genoeg: Ach! ik gevoel wat het te zeggen is, ongelukkig'in de liefde te zijn. Neen. neen; deze Carolina zal gelukkiger zijn, dan ik wezen mag, ferdinand. ,„Vah0M"%Van u a!!een' Henriëtte, kunnen ik en zij, zaligheid of troostelooze finart verwachten. In uwé Snr^fl™? °"S l0t'-(biJ we^ ziS aan h^re voeten) K«laa. 1ns. ongelukkig worden - geef ons het lot der zaligheid: wij zullen u daarvoor beminnen en zegenen; wij zullen onzen wil aan u verkoopen; gij znlt daarvoor onze wetgeeffter , onze befcherm - enge woedend? ™ï™ bef£ "iet' aIs §'ï oas niet aan woeaenae wanhoop wilt overgeeven! HEff.  -T&E'ÜRSPEL. 6> HENRiëTTE, (met een zwaarmoedig glimlachen.) Niet zo , fta op. Ik heb u verhoort, eer gij badt.—« Lieve God! ik ben zoo ongelukkig en zoo arm, ik heb in de waereld niets, wat ik het mijne noemen kan, eri heb evenwel nog eene zaligheid wegtefchenken. {treurig en met een verbetene Jmart) Ja, het is ook het laatfte wat ik wegtefchenken heb — Gij -*« gij, Ferdinand, zijt het laatfte; mijne aanfpraak op uw hart — geef ik aan deze Carolina weg: dan ben ik zo arm, als toen ik gebooren wierd. — Sta op, kniel niet voor mij; pedel niet, maar beveel! Ik bemin u immers nog, gij beerscbt iaimers nog in mij. ferdinand, (opjiaande.) '< Ik mag dus hoopen? Henriëtte? HENRiëTTE. Alles, ik fta van alles af; ik fcheide mij van alles: ik wil nu geheel zonder bezitting zijn. Gij zijt vrij; het proces mag uitvallen zo als het wil; ik maak u vrij voor de uitfpraak des rechters — alleenlijk, ontferm u over ons kind, deze onfchuldige verlaatene worm! ferdinand. Ik wil 'er voorzorgen, het oppasfen, opvoeden.;,.: he n R 1 ë t t e. Maar ftil, — Jbet is beter, dat ik u iets fchriftelijks aeeve; men kan toch alle voorvallen niet vooruit zien-^. het was wel mogelijk, dat men u moeijelijkbeden aandeed, — gij zult geheel vrij zijn. (zij trekt de tafel mier voorwaards.) Ik fchrijf. Zie, bier moet de tafel ftaan.— tuist op dezelfde heilige plaats, alwaar ik van u den eed der liefde en trouwe aannam, maak ik u weder van denzelven vrij, en fchrijve u mijnen -fcheKlbaei. Up even die zelfde heilige plaats, op welke ik u voor de cerfte reize mijne eeuwige liefde bekende, wil ik net nu ook voor de laatfte reize nog^erhaalen. r- (zij gaoê zitten enfcbrijft.) Ei  68 JULIUS van SASSEN, ferdinand, (gaat, balf vrolijk balfzwaar'moedig , door bet vertrek Na een lange tusfcbenpoozing,terwijl Henriëtte fcbrijft.) ° God, het is te veel. HENRiëTTE, (bijna in flauwte vallende.) Ik ben nog nfet ten einde. Ja het is te veel! — Feroinanrl; daar over,dat glas mee water van de tafel, (zij menfSjkTartf H" h M V£e' V°°' ferdinand, (Jaar forwatergeevende.) Henriëtte zijt gij niet wel? HENRiëTTE, (met een' weemoedigen blik op bem.) iJ?ldft-VïMft ^\mij' ' ^rdinand? (zij drinkt) Ik ben verfnscht (»; /^ry/t) „ en fta hier mede voor eeuwig van alle rechten en aanfpraaken op zijn hart en hand vr.jjvilhg af. Henriëtte Spindler.'' - (zij ftaat op) Ood lof, dit is het zwaarfte werk geweest, dat ik immer gedaan hebbe; - God lof, het is gedaan! ferdinand, (getroffen) Henriëtte, edelmoedige engel! HENRiëTTE. r uH-!5 F?dinand » nee™ dit papier — den eenwfem fche.dbr.ef het kostbaarfte, wat'k nog weg te gSen Sr te LfC' ^ 3"eS ont"omen, neem nu 2 zelr te rug. Dit papier verbreekt uwe banden en maakt ook mij van alles in deze waereld IoT Neem! en wees gelukkig. ** ^eem, ferdinand, (neemt bet papier aan, bij knielt voor Henriëtte en kusebt weenend Henriëtte! Henriëtte? hen'  TREURSPEL. 69 HENRiëTTE. 7n arm ais ik hier fta, is zeker nog geen fchepfel In^ Sm^ ^ waereld geweest. Afgefcheurd, weSeftoS fta ik, als een enkele verloorene ftip, iTfe eindeloosheid zijner Schepping. Nu we aan , (met innerlijke (mart) zo zal ik u, d.en ik boven alles beminde, nog mijn laatst vaarwel toeftamelen. ferdinand, (opfpfingende.) Neen.» neen! geen vaarwel. Gij blijft nog de mijne, — wij zien elkander nog meermaalen. — HENRiëTTE. Voor mij zijt gij verlooren in eeuwigheid. Ga dan. AHmanmline liefde, ga heen en wees gelukkig. Ga |ien en b eng uwe bruid de vrolijke tijding uwer vn, • held Zl, gelukkig in haare omhelzing en laat haare Kchen uw! herinnering aan mij dooden. - Wanneer gij uwe bruiloft viert, dan zal ik ook gerust zijn, en geen leed meer gevoelen. ferdinand, (terwijl bij haar omarmt en met hevigheid kuscbt.) Henriëtte, ik ben ongelukkig! ik gevoel het, ik gevoeThTt , ik kan niet meer gelukkig worden! HENRiëTTE. Wees gelukkig aan den boezem eener getrouwe vrouwe die l tot in den dood bemint, zo als ik: wees geSkle als gij; aan haaren arm, door het leven wandelt, én lifter en vreugde met haar gemeenfchappelnk deelt; wee «gelukkig als braave kinderen u den zoeten vadernaam toeftamelen, en als heilige getuigen uwer liefde voor u onbloeijen! - Ferdinand 'terwijl zij hem omITt) en Wann e' gij dan zo geheel gelukkig zilt, als voor u , Tan het ha t uwer echtgenoote, ieder fchoon morgenrood nog fchooner oP?aat. ieder nagt u met groom wi^mbeffo&iwnneet gÜ"u "«evreugde van den eXn ftaat in den hoogten graad genooten hebt^-  70 JULIUS vas SASSEN, dan, Ferdinand, herinner u dan evenwel aan mii • ?pp £f^%THVr0UW:-HTëtte Was maar onge¬ lukkig! Bid dan nog in de eenzaamheid fomtijds een klem gebed voor de rust van mijne ziel. Wilt gij dit? ferdinand, (zuchtende.') Jaaïn?" ~~ ik ^ " vergeeten» ik kan « niet ver- HENRiëTTE. •JS'Ev'- vaarwel!(2!>' drukt hem een' kusch op den k. 5. rW3S "m5 de aatfte kusch - «fitheids kusch!-Vaarwel.' (terwijl zij hem terugfloot) Wat wilt g'j nog? Ik kan u niets meer geeven. Ga.. ferdinand, (baar nog eens de band als in wanhoop kusJqbende.) De Hemel vergelde het u. HENRiëTTE. Vaarwel! (bij gaat langzaam naar de deur, keert zicbom en gaat nog een? terug ; zij omarmen elkander zwij. gende een gemimen tijd.) . J ferdinand. Engel, vaarwel! (bij gaat langzaam de deur uit). HENRiëTTE, (keert te rug, haare oogen {laan verwilderd — zij beft oogen en handen omboog , even als of zij bad, zucht , fluit bet kistje open, krijgt de pi/looi 'er Uit, en flaart die eenigen tijd aan ) Het is immers maar dood! — En o JULIUS vak SASSEN, hertog. ó, Enkel den wil, de wil ik ook reeds genoeg voor mij. rosaura, (verlegen.) Uwe Doorluchtigheid.... hertog. Wilt%\\ mijne vrindin zijn? rosaura. Dit was ik reeds lang met alle uwe-onderdaanen. hertog, (zijn arm om baar been Jlaande.) Rofaura!... ik was ook reeds lange uw vriend! ~ Gij waart het geliefde beeld mijner droomcn, gij waart hertogin in mijn hart. Ja , ik wil het u gaarne bekennen , dat ik u reeds lange — lange in het geheim bewonderde, beminde, aanbad: ik wil het u bekennen, dat gij mij in alle mijne heerlijkheid tot een' bedelaar maaktet, dat door u, alles voor mij zijne fchoonheid verloor, wat mij voorheen gelukkig maakte. — Dat gij rr.ij alles, en mij aan mij zelve wederfchenken kunt. Wilt gij dat? rosaura. Ach, genadigfte heer , waarom wilt Gij met een nietsbeJuidend meisjen den fpot drijven, dat zelfs voor uwe fpotternijen te gering is. hertog. Neen, met deze wending ontkomt gij mij niet. Wat fpreekt dit hart — dat fchoone hart in u voor mij ? * rosaura. Tot nog toe fpreekt het niet; het luistert alleen naar de ftem der rede. Gij weet,genadigfte heer, dat de rede en bet hart niet altoos ééne en dezelfde lijn trekken! her.-  TREURSPEL. 91 hertog. Ik weet nog meer. De liefde en de rede zijn een hemelsch zuster-paar, uit welks eerfte omhelzing da waereld geboren wierd. Hoe zoude het in u zijne oude overeenftemming verlooren hebben? (twfcber.peo' zing.) rosaura, (fcbudt lagcbende bet boofd.) hertog. Hebt gij uw hart gevraagd? wat zegt het op myne bede? —ja? — of neen? rosaura, En wanneer het;'azeide? hertog. Dan maakte mij dit ja tot een' god; dan wierd ik, wat ik nimmer heb kunnen zijn, gelukkig door eens an' dershart; dan zoude ik alles, alles, mijn hertogdom en mijnen voiftelijken rang liever verliezen, dan de zaligheid bemind te zijn. (bij knielt voor baar.) Rofaura, Rofaura , Vorfien zijn menfchen en de kroon fcheidt ons niet van onze natuur. Zie mij hier, ■—■ een menscb, aan uwe voeten, die door u meer worden wil, dan hij als vorst worden kan. Rofaura, tot nog toe boogen mijne knien zich alleen voor Hem , die de Schepper van mijn leven is — word gij thans de fchepfter van mijn geluk, dewijl buiten dien het leven voor mij van geene waarde is. rosaura, (ontfleld.) Genadigfte heer — om Gods wille. hertog. Ja om diens Gods wille , die mij gevoel voor fchoonheid en deugd gaf, die mij gevoel voor liefde gaf, voleindig het geen gij zo fchoon begonnen hebt. Een Hertog knielt voor u; dit is weinig, maar hij is mógelijk ook v een  92 JULIUS van SASSEN, een goed menscb, tevens, die voor u ligt, (hier wordt de deur gtöpend en zacbtjens weder toegehaald.) rosaura. Ik fchenk aan den goeden mensch mijne warmfta vriendfehap, aan den Hertog mijn' diepften eerbied. hertog. Weg met dien eerbied! Vrees en liefdehaaten elkander. Voor Rofaura zijn 'er geen vorften, maar overal flechts fhaven. — Ja wie zoude niet met vreugd die flaaffche banden draagen, om welke men koningen verfmaadt. ros amr a. Gij weet fchoon van liefde te dweepen, genadigfte heer — mijn hart (temt met u in.... ik bemin ook en verfmaade koninglijke kroonen, voor het geluk van bemind te zijn, en draag die keeten met genoegen , zelfs dan wanneer die mij door een bedelaar werd aangeklonken. En Julius van Sasfen -- is hij nu meer dan een bedelaar , daar hij van u verftooten is, daar Gij hem als een misdaader wilt behandelen, daar gij bevel gaaft zijne papieren te verzegelen, en hem zelf, zo dra hij te rug kwam, in arrest te neemen. hertog, (Jlaat op, ontfteid en treurig.) Rofaura!... rosaura. Met toeftemming van mijn' vader bemin ik hem: mijn vader heeft hem openlijk voorden mijnen, mij, voor de zijne verklaard fta mij toe, genadigfte heer, dat ik van dezen braaven duitfehen man , de braave duitfche vrouw mag zijn. Mogelijk heb ik met deze bede veel gewaagd, mogelijk heb ik dezelve niet volgens de wetten der welvoegelijkheid gedaan >■» maar ik ben een meisjen —* zonder waereldkennis, en maar alleen vol liefde. her-  TREURSPEL. 93 hertog, (met ernst.) Zekerlijk. Ik moet bekennen dat uwe Naïviteit mij behaagt. — Uwe getrouwheid maakt u beminnenswaardig. Wat voor het overige den duitfchen braaven man betreft, wil ik ook niets minder, dan hem in uwe liefde hinderlijk zijn. rosaura. Gij fchijnt onvergenoegd op mij te zijn, genadigfte heer _ vergeef mij , met een ontwijfelbaar vertrouwen op de waarheid uwer woorden, zag ik in uwe Doorluchtigheid tbans den Hertog niet, ik zag maar alleenlijk den goeden menscb. hertog, (welleevend.) Gij zult u ook niet bedreogen hebben. En om mij in uwe oogen te rechtvaardigen; beken ik u, dat ik het nimmer zoude gewaagd hebben, u mijne liefde te bekennen , als niet de dpitfcbe braave man door zijne oordeelvellingen over u mij aangemoedigd had, rosaura, (ontzet.) De Prefident! hertog. De Prefident. Gij zult mijne openhartigheid bewonderen ik geef ze u als een bewijs van die achting, die ik voor uwe deugd voede, en welke Julius van Sasfen niet te waardeeren weet. rosaura, Niet te waardeeren weet ? hertog. Wanneer hij u aan mij affchilderde, als een meisjen^ dat, met het beste verftand en hart, niet den man, maar alleen uit noodzaakelijkheid , ijdelheid en modelust de aanbiddingen der mannen beminde : zo was dat zeker geen bewijs van achting voor uwe deugd. Gij hebt hem door uwe trouw tot een leugenaar gemaakt. HO-  9i JULIUS van SASSEN, rosaura, (gevoelig.) Dat is liefdeloos. hertog. Hij zeide mij nog veel meer — fprak toen veel van uwe zucht voor het danfen, en wilde mij zelfs bewijzen, dat gij niet eens met bevalligheid danstet. Hoe kan een meisjen ook met finaak danfen , dat dit vergenoegen niet met een oogmerk om te danfen, maar alleenlijk als een middel om veroveringen te maaken, aanziet. rosaura, (beleedigd en met moeite een traan verbergende.) Het gelijkt 'er wel naar! Dat is liefdeloos. hekto c. Hoe meer ik hem tegenfprak, hoe meer hij het ver. zekerde. — Doch dit zij vergeeten. rosaura. Ik vergeet het niet. her to g. Vergun mij ten minden dien geringen troost, dat gij mij niet haat, dewijl ik.,.. r es aura, (treurig.) Ik haat u niet, genadigfte heer.... hertog, (baare band kusfcbende.) De Hemel loone u voor dat woord! Op uwe liefde maak ik geene aanfpraak; geef gij dezelve aan iemand die uwer meer waardig is. — Waarom zo ftil ? zo treur'g? (bijjlaat zijn' arm om baar been) Lieve Rofaura ik kan u onmooglijk zo zien lijden, rosaura, (met diepe weemoedig, beid.) Neen, neen! hij verdient het niet, dat ik hem zo hartelijk bemin. her.  treurspel. 95 hertog. ö Had ik het u maar niet gezegd! rosaura. Neen, ik ben uwer Doorluchtigheid oneindig daar voor verpligt, — het is mij lief, — zeer lief! (bem toelagcbende) Ik dank 'er den goeden mensch voor. hertog, (Ijaar tiaar zicb haaiende.) Befpot toch den goeden mensch niet! rosaura, (zacbtjens tegen bent aanleunende.) Men behoort niet te fpötten met iemand, dien raen liever vreezen moest. En ik moet den man vreezen, die den weg tot het hart zoo wei kent! (zicb van den Hertog losmaakende)b\] wien men vergeet.dat de kwaadfpreekendheid zelfs de muuren in foldij heeft. hertog, (opgetoogen) Rofaura' (baar kusfcbende) Rofaura! rosaura, (beevende in zijn armen.) Gij zijt geen goed mensch — gij zijt een gevaarlijke tegenftreever voor wien men alle vrouwen behoorde te waatfchuuwen. (zij rukt zicb van bem los.) hertog, (baar kusjcbgnde.) Niet zonder losgeld uit mijnen arm: — De avond ïs zo fchoon: de hertogin zal hem in den tuin van hei hof doorbrengen. Zal ik u daar ook vinden? rosaura, (voomeement zïjndt om te gaan.) Mogelijk. hertog, (baar naleopeiide.) 2eker! — o toch zeker! ito.  95 JULIUS van SASSEN, rosaura, (aan de deur.) Zeker! (zij gaat been.) hertog, (alleen.) Triumph! z;j is de mijne, dat heerlijk fchepfel is fhijn! —<• Ach, van Sasfen alleen moet haat uit het hoofd gebragt worden! (bij fcbelt.) A G T S T E TOONEEL. (Den hertog en een kamerjonker.) hertog. Is de generaal daar? kamerjonker^ Om uwe Doorluchtigheid te dienen. hertog. HM moet terflond binnen komen, (de Kamerjonker gaat been.) hertog. Nu Sasfen! —— wezenlijk, mijn hertogdom is mij zo lief niet, als dat die flechte knaap juist nu ontmaskerd wordt. Hij heeft mij gruwelijk bedroogen en —» met dat alles is het mij lief dat hij het gedaan heeft, NEGENDE TOONEEL. De hertog en de Generaal van hytentyt. , hertog. j r Gij hebt mij de papieren toegezonden, welken de gevlugte Secretaris van den prefident van Sasfen u bezorgd heeft. Volgends dezelven is mijn Prefident te gelijk prefident van een Illuminaten-Club. Ik heb de noo.  TREURSPEL. U nnodige maatregelen genomen: zijne papieren berusten thans onder mijn zegel, hij zelf is'Intusfchen in arrest genomen. Ik ben u voor uwe trouw zeer veel ver- piigt: morgen zal de zaak onderzocht worden . waar toe ik eene commisfie heb aangefteld, tot welke gij u vervoegen kunt. generaal Ik moet bekennen, dat ik bijna dood van fcbfik was, toen het pak papieren bij mij inkwam en ik het opende. Welk een fchrikkelijk gevaar heeft ons lieve Vaderland boven 't hoofd gehangen, te meer, daar het zogoed als beweezen is, dat de Illuminaaten enkel en alleen, onder den naam van Jacobijnen, Frankrijks Throon verbrijzeld hebben! hertog. Waarlijk? Draag zorg dat 'er nagt en dag twee Officiers bij den gewezen prefident de wacht houden. , generaal. Het kwaad geweeten (chijnt in hem reeds ontwaakt te zijn: ik heb hem voor weinige minuutèn gezien, dddr ■ hertog. Waar? generaal. Buiten in de voorzaal. Hij hield zich niet bij mij op, maar ging mettrotfche fcbreeden voorbij,en opende de deur van dit kabinet. hertog, (ontzet.) Wat? de prefident hier geweest? in dit kabinet? g ener aal. Tot aan de deur maar. Hij opende dezelve, en floot ze weder zachtjes toe, zonder binnen te gaan: ftormde toen mij weder voorbij zijn gezicht gloeide als een vuur — ik geloofde dat hij mij wilde om vene loopen. G her-  p3 JULIUS van SASSEN, hertog, (i/i vreefelijke onrust.) generaal. Hij liep vervolgens met zo veel onftuimigbeid de trappen af, en lachte daar bij zo luide.... dat ik niet weet* wat ik... hertog, (metfcbaamte en ergernis.') Hij lachte ? generaal. Dat is de laatfte uitvlugt des vertwijfelenden hoog moeds. Hij lachte! htbtog. Verlaat mij thans; morgen kunt gij u weder laaten aanmelden, (bij gaat onrustig door de kamer been en weder.) generaal, (verfcbrikt.) Uwe Doorluchtigheid..,. hertog, (woest.) Ca heen} de generaal, (vcttnkt.) hertog, (alleen.) Dat is te erg! Hij heeft mij gezien, ja mogelijk gehoord... vervloekt! wanneer hij 'er eens van fprak, zo waar als ik leef, ik liet hem levendig tusfcben vier muu/5n.j?.et\elen: Dat voIeind'gt zijnen ondergang, (bij gaat driftig been.) s 1  TREURSPEL. 99 TIENDE TOONEEL. (Het tooneel verbeeldt een groote plaats aan een Jlraat.) De oude spindler, door een' jongen geleid. spin dier. Gij kent hem dus wezenlijk? Gij hebt hem in de daad gezien? jongen. Wien? spindler. Mijn heer van Sennek. jongen. Hoe zoude ik niet? Hij heeft een' witten mantel om, en een ronden hoed op. Ik ken hem zeer wel. spindler. Wanneer wij hem ontmoeten, en gij mij tot dicht bij hem biengt, dan hebt gij uw goeden gulden verdiend. jongen. ó Dat is prachtig! dat is fchoon (bij ziet in de Jlraat.) spindler. Wat is prachtig? jongen. 6 Als gij zien kondt, Vader Spindler! Daar komen zij nu met het lijk aandraagen, en vier fraaije flambou» wen fcbitteren als da Herren aan de lucht! spindler. Zal het lijk hier voorbij gebragt worden? jongen. Ta zekerlijk zal het. J G 2 spi nd"  *tod JULIUS van S A 5 S E N, spindler» Breng mij weg van hier, knaapje in eene andere Hiaat. jongen. Het is immers uw dochters lijk. spindler, (met drift) Zult gij zwijgen! weg! weg! (zij gaan beide been.) ELFDE TOONEEL. julius van sassen, en de hofmaarschalk (beide wandelen met elkander.) juliüs. Ik ben u duizendmaal dankbaar , dat gij nog deze kleine wandeling wel met mij hebt willen doen. hofmaarschalk. Het is, dierbaarfte vriend, om u te overtuigen, dat ik u evenwel bemin, en hoog acht, niet tegenftaande al hst verdriet, dat gij mij veroorzaakt hebt. julius. Denk daar aan niet meer. Niet ik, maar de gerechtigheid verklaarde zich in het proces tegen u, maar ik zal u een vrolijke tijding mededeelen de Hertog heeft mijne fententie verworpen, en de geheimraad van Kleinfiedel heeft reeds het voorfcbrift voor een andere ontvangen, welke voor u zeer voordeelig is, hofmaarschalk, (vrolijk.) Wat? is het waarheid? j» l i u s. Zeer zeker; gij hadt ook geen' beter' Advocaat kun- ' nen kiezen dan Mejuffrouw uwe dochter. hof-  TREURSPEL. lol' hofmaarschalk, (gevoelig.) Wat denkt gij? mijn heer de prefident, ik verfta dezen toon niet. julius» Mijn heer Hofmaarfchaik, naardien gij nu uw proces naar uwen wensch wint, zo feliciteer ik u. Maar toe uw mensehlievend hart fmeek ik: ontferm u dan toch ten minflen over het nagelaatene kind en den armen vader der zelfmoordfter. hofmaarschalk. Wie? Ik? —■ voor al het verdriet dat dit verachtelijk gefpuis mij heeft aangedaan , zoude ik het nog voeden en kleeden: bij God, geen penning geef ik aan dat gebroed. In het tuchthuis met den blinden booswigt en het hoerekind 'er bij. Julius, (hartelijk.) Is dat u ernst? Kunt gij zo liefdeloos, zo onnatuurlijk wreed handelen? Uw zoon heeft die famielie ongelukkig gemaakt. Uw zoon heeft ze tot den bedelzak gebragt. hofmaarschalk. Geen woord daar vair. TWAALFDE TOONEEL. De voorigen. Een lijkftatie met flambouwen gaat over de plaats. julius. Wie gaat gij daar begraaven mannen ? een der draagers. De ongelukkige dochter van den timmerman Spindler» (zij zetten btt lijk neder en rusten,) G 3 'wé  loi JULIUS van SASSEN, julius, Qegen den Hofmaarfchalk,} Kom wat nader : de kist zal geopend worden, (met traanen.) Maar, gij zult het vreeieiijke fchouwfpe! zien waar van uw zoon de oorzaak is het fchoonfte, deugdzaamfte meisjen, wreed vermoord door uw' zoon en door uwen hoogmoed, zult gij zien, hofmaarschalk, (ontfleld.) Wat begint gij? Wilt gij mij op de openlijke ftraat fchande aandoen? j o l i u s. Neen, ik wil u bewijzen dat mijn vonnis rechtvaardig was. In uw gevoelloos harte wil ik medelijden ont- fteeken, door den aanblik der verwoesting.— Ik lach t>m eere en fchande, hier is het om een goed werk te doen! -n Draagers! maakt de kist eens open ; ik ben de prefident Julius van Sasfen. (de Draagers maaken de kist open-) hofmaarschalk, (willende been gaan.) Blameer u zelf, maar mij niet! julius, (bem tegenhoudende.) Ik laat u niet los, gij moet uw werk zien — maar alleen zien! dat is de eenigfte ftraf uwer wreedheid, daar het Gericht u laat doorfluipen. hofmaarschalk. Vriend, ik bidde u, verfta toch reden; laat mij los! Julius, (bem naar de kist trekkende.) Hier heen ! hier! Zie! dit zijn de bloedige overblijf zeis van eene edele burger dochter, die het offer van een'- wellusteling werd , dewijl hij achter het fchild zijns AdehioTis de deugd en gerechtigheid befpotien mag. Dit zijn de bloedige overblijfzels van een braaf goed meisjen, wier eenigfte misdaad, de liefde, en het geloof aan nienfchelijke deugd was. Dit zijn de bloe• di-  TREURSPEL. 103 dige overbüjfzels eens engels, aan wier graf geen Iofre- j denaar verfchijnt, terwijl mogelijk eens een marmeren * gedenkzuil haaren moordenaar vereeuwigen zal — het was een getrouw braaf meisjen! d e dr a ag ers. Ja, dat was zij! ja wel! . julius. Gij doet haar recht, mannen, met dit te zeggen. Deze heer is een vreemdeling in deze ftad, en weet van het geheele geval niets. hofmaarschalk, (die zijn gezicht bedekt heeft.) Het is genoeg. julius , (.dié den doek, waar mede bet aangezicht van bet lijk bedekt is, afneemt.) Nog niet genoeg! Dit bloedige hoofd moet gij nog befchouwen, nog dit verpletterde voorhoofd! Zie hier, dit is dat aangezicht, dat voorheen honderd jongelingen ontvonkte; dit is dat aangezicht, dat oor, dat eens den heiligen eed der trouwe hoorde, die de booswigt niet houden durft, om dat zyn adelijk diploma hem tot meinëedigheid bevoorrechtte. — ö Mogt gij, ongelukkig meisjen,het laatfte offer van een afgrijslijk vooroordeel zyn, aan welks doodbaar het hart der menschheid bloedt, en de befpotte gerechtigheid weent! DERTIENDE T O O N E E Li de voorigen, de ov.de spindler door etn' J ou« gen geleid. spindler, (met drift.) Open, zegt gij, open is. de kist? Voort, voort, daar heen. (de jongen brengt bem bij de kist.) G + SPIN»-  104 JULIUS van SASSEN, spindler., (Zicb met hittere Jmert over bet lijk been bui* genie.) ó Mijne Henriëtte! mijne Henriëtte! —■ julius, (tegen den Hofmaarfchalk.) Deze oude man, dien gij hier in wanhoop bij de doodbaar ziet, is de. vader van de ongelukkige, ó Dat een fchilder mij dit tafereel affchilderde, ik zoude 'er onder fchrijven : Barbaarschheid der agttiende Eeuw! fommen gouds zoude het waardig zijn. spindler, (Jcbreijende.) 6 Mijne Henriëtte! wij zullen ons verzoenen , eer gij in het graf gaat s ik hebbe u gekweld, mijn arm kind, en gij hadt het niet verdiend! Goeden nagt. mijne dochter, goeden nagt! Ga in uwe flaapkamer, ik zal u fpoedig navolgen! Ik volg u na voor den rechter - ftoel van God, daar wordt ons proces voor het laatfte bepleit! Uw dood en mijne traanen zullen daar boven de aanklaagefS zijn. — Goeden nagtj de jongen, (den ouden Spindler aanflooiende.) Meester Spindler! fpoedig! thans.' VEERTIENDE TOONEEL. julius van sassen, de hofmaarschalk en de overigen omringen de doodbaar. Op dtn achtergrond verfcbijnt de hertog, in een' wit' ten mantel gewikkeld. de hertog, (Jlaan blijvende.") Wat is daar achter? een open kist met flambouwen? f PI N D*  TREURSPEL. lc$ spindler, {door den jongen geleid, komt op den Her-, tog aan.) Hier, mijn heer van Sennek, wij beiden hebben met elkander een woordje te fpreeken. (tegen den jongen) Laat mij alleen met dien heer. ■ de jongen, (gaat te iug.) hertog. Wat wilt gij oude? spindler, (met een vreefelijke " ftem, terwijl bij den Hertog aangrijpt) Vergelding ! vergelding ! fchelm ! in naam van dit lichaam, in naam van den hemel en de heli hertog, (verfchrikt:) Zijt gij dronken of raazende? spindler. Raazende! raazende! (een piftool voor den dag baaien- ' de.) Dit is dezelfde piflool, daar zij zich mede doorfchooten heeft. hertog, (zicb poogende losterukken.) Ik ben de Hertog! spindler, (hem vasthoudende.) Noem u aarts-engel of God ! hertog. Help! help! . julius, (toefpringinde.) Wat is hier te doen ? hofmaarschalk, (mede toeloopende.) Het is zijn Doorluchtigheid. — Wachten! wachten! G 5 Jï"  105 JULIUS van S ASS EN, julius, (fielt zicb tusfcben den Hertog en Spindler,) hofmaarschalk, (wegkopende.) Wacht! wacht! julius, (die den Hertog bevrijd beeft en nu door Spindler vastgehouden wordt.) Wat deert o oude man ? , spindler, (bem vasthoudende.) Sta! fta! rekenfchap en vergelding! JULIUS. Ik ben de prefident! spindler, (op hem losbrandende.) Nu, noeaiu voor God, zo als gij wilt, gij moordenaar van mijn kind! VIJFTIEND E TOONEEL. de voor i gen, de hofmaarschalk etl Soldaaten. hertog, (als buiten zicb zelve.) Dat is Schrikkelijk! hofmaarschalk, (tegen den Hertog ) Alles door den prefident aangelegd, (tegens de tvacbt) Neemt dezen ouden verraaderlijken moordenaar gevangen ; ontrukt hem de Piftool! hertog, (op den prefident wijzende.) En maakt u tevens van dien mensch meester! julius, (tegen den Hertog.) Ik ben gewond —■ door den arm gefchooten! — geaadigfte heer hik?  TRE URSPEL. 107 hertog, (tegen den Hofmaarfchalk.) Kom met mij. (zij gaan beiden heen.) julius, (tegens de wacht.) Wat wilt gij ? de officier der wacht. Op bevel van den Hertog! julius, (fmertelijk.) Dat is wreed! {hij zinkt onmachtig in de armen der wachten). VIER-  ioJÏ JULIUS van SASSEN, VIERDE B E D R IJ F. Een Kabinet van den Hertog. EERSTE TOONEEL. De hertog zit ain eenfcbrijfiafel, de hofmaarschalk tegen over bem. hofmaarschalk. He t komt mij in het geval van gisteren avond aanmerkelijk voor, dat de prefident,door eene wonderbaare leiding der Voorzienigheid, juist in hetzelfde graf gevallen is, het welk h>'? hoogstwaarfchijnelijk in zijn Ma. jefteit-fchennend raffinement, voor uwe Doorluchtigheid gegraaven had. hertog. Gij vergist u. Da moordenaar zocht uw' znon ; voor dezen was de ko^el beftemd; maar niet voor mij of iemand anders. Gij doet 'er zeer wel aan, dat gij mij aan mijne overhaasting herinnert. Ik ben den prefident verzoeding fchul.bg. Hij achtte zijn eigen leven niet 5 hij redde m;j uit de handen van den moordenaar, vergoot zijn bloed voor mij, en ik — ik liet hem fmaadelijk aangrijpen, als een misdaa.iigen! — Ik deed onrecht. hofmaarschalk. Intusfchen meriteert de zaak evenwel een nauwkeurig onderzoek Ik vrees, ik vrees! Wraakzucht en be- leedigde hoogmoed zijn tot alles bekwaam ; het is zeker waar, dat het den fchijn had als of het eigenlijk mijn' zoon gold.... hertog." Openbaar. De zaak zelf fpreekt te duidelijk. Men zou-  TRÈUHSPÊL. 109 zoude verblind moeren zijn, om Julius van Sasfen hier als een booswigt te befchouwen. HOFMAARSCHALK. Niets dan de onbegrensde liefde voor den perfoon van uw Doorluchtigheid zoude mijne oude oogen kunnen verblinden — maar ook even zo zeer derzelver gezicht fcherpen, om het fijn gefponnen weefzel der boosaartigfte intriguc te doorzien en de hand des meesters daarin te erkennen. —- HERTOG. De daader heeft immers zelf gezegd, dat hij het op niemand anders dan op uw' zoon gemunt had ! HOFMAARSCHALK. Zekerlijk, en dit ïVgeen logen , dat dit zijn wezenlijk voorneemen is geweest. Maar wie heeft dien blindea Satan bij uwe Doorluchtigheid gebragt? Een onbekende jongen. Wie is die jongen ? De oude kent bem niet; hij heeft hem opgeraapt. De jongen beeft verzekerd mijn' zoon wel te kennen , en geleidde den moordenaar juist bij uwe Doorluchtigheid. Wie is die jongen? Wie heeft hem geinftrueerd om den ouden zo te bedriegend Was dit alles toeval? Een bloot toeval, dat de jongen zo teriïond verdweenen was? Een bloot toeval, dalmijn heer de prefident, om dezen tijd, juist in dezen omtrek rond moest zwerven om den afloop dei zaak te befchouwen? HERTOO. Gij hebt eene vreefelijke bekwaamheid om bet zwar;p wit en het witte zwart te maaken. Maar gij zult mij in eeuwigheid niet bepraaten, dat Sasfen den jongen betaald heeft, om den moordenaar bij mij te lasogen oei mij te dooden.  Iio JULIUS van S A S S E N, hofmaarschalk, (den Hertog oplettend hefcbciïwende, •vervolgens met eenen fcbijn van ontjleltenis.) Help Hemel, God bewaare mij voor zulke gedachten, voor zulk een geloof! Hoe zoude ik Sasfen van Zulk een zwart plan kunnen verdenken ! Ik dacht enkel, dat het geen onmogelijkheid zoude zijn, dat die zaak van hem uitgedacht konde wezen, om hier door gelegenheid te vinden, van in de oogen van uwe Doorluchtigheid met glans te verfchijnen, endoor eene fchijnbaare opoffering van zijn leven de verioorene gunst uwer Doorluchtigheid, te herwinnen. — De waereld is iïjn. hertog, (met een' feberpen blik. op hem,} 6 Zeer fijn ! — Voor dat de Prefident van zijne wonden herfteld is kan de Commisfie haate werkzaamheden niet beginnen. En op dat van Sasfen ook zie, dat ik grootmoedig zijn kan, zo geef ik hem, voor zijne beweezen trouwe, in plaats van huis arrest, ftads arrest. De Officiers wacht zal van hem weg genomen worden. Zeg dit aan den Generaal. De Generaal moet hem dit in eigen perfoon gaan aankondigen, en naar zijnen toeftand verneemen. (Hofmaarfchalk vertrekt.) hertog, (alleen.) Spraken die vervloekte papieren niet zo luide tegens hem: ik kon waarachtig gelooven dat van Sasfen onfchuldig was. — Ach ik heb veel, onuitfpreekelijk veel aan hem verlooren. Hij was des Lands weldoener was mijn vriend, mijn broeder, mijn leermeester! — Overal mis ik hem! ó Julius, Julius! waarom moesten wij beide eene Rofaura vinden? Waarom liet gij u van de' ptst dezer Eeuw vergiftigen? Waarom fcheen u het lot van een revolutionair fchooner toe, dan dat van de vriend eens Hertogs te zijn? TWEE.  TREURSPEL* ut TWEEDE TOONEEL. De hertog en rosaura. rosaura, («255 em mandje vol roezen , ep welke eert briefje ligt) Genadigfte Heer, uwe Doorluchtige Gemalin zendt mij met deze bloemen en dezen brief door hoopsider- I zetver eigen hand gefchreeven een klein aandenken op den naamdag van uwe Doorluchtigheid. hertog, (lachende.') Mijn naamdag? De oplettendheid mijner gemalin is in de daad bewonderingswaardig: — en bet gefchenk zeer éeuvoudig en Iandlijk zij gist mogelijk , hoe gewig- tig het door de fchoone overbrengfter woTdt. rosoura, (met eeae zwaarmoedige vriendelijkheid.) En zo veel roozen, als dit mandje bevat, zo veele , herhaalingen van dezen dag, zo veeie vreugde in ieder i uur, wensch ik uwe Doorluchtigheid. hertog, (bet mandje tmacbtzaiiui op de tafel zettende.) Die geeven kan en zich alleen bij het Wenfchen bei| paalt, is een flaaf zijner gierigheid! (baars band kus* Ajchende.) Gij kunt geeven , waarom blijft gij bij het 1 wenfchen? — maar, wat zie ik? gij hebt geweend? rosaura. j Ik kan flechts vreugde wenfchen , ik kan die niet ! geeven, dewijl ik zelfs zo behoeftig daar aan ben: t hertog. 8 Wat deert u dan? Waarom zo nedergeflagen? Ach,ik verfta u? — Niet waar? de arme Julius van Sasfen? , gij beklaagt hem. . - KO  ïl2 JULIUS VAN SASSEN, rosaura, (zich van den Hertog los maakende.) Hij is mogelijk zó beklaagenswtiardig niet als ik. Hij heek een zuiver geweeten, en mijne ligtzinnigheid zal hem mogelijk meer dan zijne doodelijke wonde fmerten. Van de geheele waereld verlaaten, ligt de Edele, met al zijr.e deugd, als een misdaadiger. hertog. Troost u. Ik weet dat gij hem niet kunt haaten; om uwent wille heb ik hem een verdriet willen befpaaren, ik heb bevel gegeeven om de wicht van hem weg te neemen. rosaura, (inet traanen») Zeer grootmoedig! Waarlijk! Gij zijt zeker dat hij u niet ontloopen zal, genadigfte heer: aan het ftertbedde zijn de wachten onnut. hertog.. Aan het fterfbedde? rosaura. Ach eij weet het zo goed, als ik, dat de Lijfarts alle hoop op zijn leven heeft opgegeeven, dat de geheele ftad zijn verlies beweent. hertog, (zeer ontfteld.') Ik weet geen woora! — dat zoude vreeslijk zijn!—' Weet gij het zeker....? rosaura, (zuchtende.) Maar al te zeker!... hertog, (verhleekende.) Rofaura. rosaura, (voor hem nederknielenae.) Genadigfte heer. maar ééne bede beweeg mij- nen vader, dat hij mij toeftaa .den ftervenden nog ééns te mogen bezoeken. Ik begeer hem nog maar een eenigen keer Te zien, ik wil maar affcheid van hem neemen.'  TREURSPEL. tr^ ik wil mij niet hem, wegens mijne ligtzinnigheid, verzoenen. Julius is goed! Julius heeft mij bemind, zo hartelijk trouw bemind* en ik —— heb hem verlaaten. hertog, (met drift.) Is zijne wonde doodeljk? Sta op Rofaura, gij hebt mij al mijn rust ontnomen. Ik zal uw' vader voor u fpreeken. Is zijne wonde döodelijk? rosaura. Waarfchijnelijk. — 'Er loopt een treurig gerucht door de ftad, dat hij niet tot aan den avond meer leeven zal. Immers, dit heeft de lijfarts zelfverzekerd! Zo als hij, was nog nctoit iemand de afgod van een' ieder! Zedert het aanbreeken van den dag is zijp huis met beangfte vraagers als beftormd ; in alle huizen , fpreekt, en weent en bidt men voor hem: de armen , wier weldoener hij was, omringen jammerend zijn huisdeur! Zo bedroefd als of ieder een'vader of moeder ftond te verliezen, luistert ieder burger naar de afwisselende berichten. Grijsams heb ik op de ftraat zien fchreijen ; z;j riepen; weet gij het? onze betchermengel,, onze vader flerft — Ach! en als hij.derft, dan fterft voor mij alles! (zij gaat zuchtende been.) hertog, (alleen.) En mij? en mij? (bij zet zich treurig ineen' armjïoel.) Mijn leermeester, door wien ik geworden ben, wat ik ben! mijn geleigeest, die mij liefderijk waaffchuuwde* ajs de driften mij deeden dwaaien. Ach, — ai was hij ook wezenlijk ten rpisdaadfger , ik bemin hem toch! Hij beminde mij ook, hoe zoude hij anders voor mij zijn leven waagen ? (bij gaat naar de tafel en neemt den brief van de Hertogin.) lï . JDÉR.  H4 J ü L I U S van SASSEN, BERDE TOONEEL. T)e hertog en ie hofmaarschalk» hertog. Is de Generaal nog niet ie rug? hofmaarschalk. Nog niet. hertog.' De Prefident , zegt men, dat zeer nabij aan den dood is. hofmaarschalk, Aan den dood? — Daar twijfel ik aan. — Zekerlijk, men beeft mij gezegd, dat hij in een zwaare flauwte heeft gelegen;... natuurlijk I een kleine verbloeding kan zulks te wege brengen. hertog, (opent den brief der Hertogin en leest.) hofmaarschalk. Ik dank den Hemel op mijne knieën, dat Hij uwe Doorluchtigheid , door een' wonderbaaren zamenloop van omftandigheden, redde — De deliquant mag thans onder zijne ketenen in de crimineele gevangenis. Maar, rechtvaardige God!.... uwe Doorluchtigheid fchijnt zich niet we! te bevinden. hertog, (die geduwende bet leezen eene buitengewoone ont~ Jleltenis beeft doen blijken, werpt den brief weg , grijpt met drift zijn' boed , drukt bem diep in bet gezicht, en zegt met onderdrukte Jmert.) Neen, bij den levendigen God, ik ben niet welf (met  TREURSPEL. ïtj (met eene verfcbrikkelijke fiem) Hofmaarfchalk ! (dicht voor hem) Hofmaarfchalk! (bij neemt hem met drift bij de borst) Hofmaarfchalk! als ik bedroegen ben! (bij gaat naar de deur en reept) Hei daar! het rijdtuig inge-, fpannen (hij gaat been.) VIERDE TOONEEL. De hofmaarschalk, naderhand de generaal. hofmaarschalk, ({laat eenigen tijd als verjïeend , en, ziet eindelijk in bet rond.) Wat is dat? Heb ik gedroomd? Zo vreefelijk heb ilt hem in mijn leven nog niet gezien. Is dat het einde van al mijn heerlijkheid? (hij raapt den brief op en leest.) „ Ik geloof dat ik, op den naamdag van mijn' gemaal,' „ hem door geen gefchenk mesr vreugde kan veröor„ zaaken, dan door hem het eerst die tijding te bezor„ gen, dat zijn vriend, welken de cabaal van zijn hart „ wil fcheuren, in 't minfte niet verlooren is. — Im„ mers, Julius van Sasfen is geen misdaadiger ■— maar „ hij heeft zijne vijanden in den ftrik gelokt. Wil zich ,, uwe liefde van deeze fchoone waarheid overtuigen: „ zo bewijs hem de gunst van hem te gaan bezoeken; „ hij wacht met ftilie bedaardheid, op zijnen Hertog, „ en zijnen dood. Elisabet h." Dit heeft de Hertogin gefchreeven. (beevende) Welk een verfchrikkelijke clairobfeur bevat dit papier! — „Zijne vijanden lokte hij in den ftrik, 'J wat wil zij daar mede zeggen ? H 2  trf JULIUS van SASSEN, generaal, (treedt met een v:fftoora gelaat binnen.) Ha , mijn heer de Hofmaarfchalk! — Ik ben des doods! hoor mij toch aan! hofmaarschalk, (toet eene geveinsds bedaardheid bem in de rede vallende.) Vriend, wees bedaard — van een goed beltaft hangt in dit oogenbhk ons geheele welzijn af. Hoor mij dus aan, ik moet u eene zaak van de grootfte importance ontdekken. generaal, (neerflagtig.) Mijn dierbaarfle, fta mij toe. Uwe tijding kan onmogelijk zo verfchrikkel.jk zijn ais de mijne. Wij zijn geheel verraadtn engeflaagen! Wij zijn elendige fchepftls! Gij hebt mij tot alles overreed; ik heb het terftond in den propheetifchen geest voorfpeld, dat het zo gaaji zoade. hofmaarschal k. Wat deert u dan? Spreek. generaal. Gedoog dat ik eerst adem haal. Ieder ander buiten mij zoude door den fcbrik geheel ter nedergeworpen zijn; gelukkig had ik nog tegenwoordigheid van geest genoeg, om terftond links om te fpeelen. Ik zweer u, dat wij ons gelukkig kunnen rekenen ,als wij maar in genade uit het land worden gebannen. hofmaarschalk, (beangst.) Spreek toch zo hard niet, wel nu? generaal. Wat hélpt het ? Binnen weinige uuren zal men ons beide met vingeren nawijzen! — Maar ik wentel al de fchuld op u. •— Gij hebt mij in de elende gefleept; nu l;u«t gij mij 'er weder uit helpen ! hof-  TREURSPEL. Ti? hofmaarschalk, (met eene gemaaktebedaardheid.') Mijn heer de Generaal, prefence d'efprit! Ik weet tot nog toe niet, wat gij mij gewigcigs te ontdekken hebt. generaal. In weinig woorden: wij zijn beide op het fnoodst bedroogen, gij en ik! Hoor mij aan. Ik fpoede op bevel van den Hertog mij naar den Prefident, met de ojder, die gij mij hebt overgeuragt. Van verre zag ik reeds het huis door een menigte menfchen omringd; oud en jong, klein en groot ftond in een treurige ftilte door elkander. Ik trad met gefpannen nieuwsgierigheid onder den hoop, en zag, tot mijne verwondering, overal weeklaagende aangezichten en oogen vol traanen. hofmaarschalk, (met ongeduld.) Nu ter zaïke. generaal. Ik was nog altoos bedaard , en droomïe van geen *waad; treede in huis, opene de kamer om Godswille, denk eens, hoe ik te moede wierd! Daar zit de Prefident op een' ftoel, en nevens hem zo geheel vertrouwelijk de Secretaris Eerman, dien ik ten min- iten twee-honderd mijlen verre van hier geloofde. hofmaarschalk, (verbleekende.) Wat? Gij hebt niet wel gezien? gener aal. Dit verbeeldde ik mij eerst ook Ik ftond als of ik van den blikfém getroffen was, en zag en herzag — en het bbef de Secretaris Eermam De Prefident lachte, de Secretaris bood mij vriendelijk een' ftoel — maar ik kon geen woord voortbrengen', keerde mij om en ging heen. hofmaarschalk, Vervloekt! H 3 ... ce-  ïl8 JULIUS van SASSEN, generaal, (na eene tusjcbenpoozing) Nu, wat raadt gij nu? hofmaarschalk. Men heeft 'er immers geen woord van gehoord, dat de Ichurk op zijne vlugt betrapt zoude zijn? generaal. Zekerlijk! zekerlijk! dat is het juist. hofmaarschalk , (n/r buiten zicbzelve.) Wij zijn bedroogen' (met een gemaakte bedaardheid) Wees gerust: de zaak kan nog door een floute wending geredresfeerd worden. V1J F D E TOONEEL. Be voorigen en een kamerjonker. i kamerjonker, Zijne Doorluchtigheid heeft mij opgedraagen, u beid» in het octogon te geleiden. en u te melden, aldaar tot op nader bevel te blijven — Gelieft het u mij te volgen. hofmaarschalk, (met een donker gelaat.) Met vergenoegen. generaal, (met eene zvaaare zucht,) In Gods naam! (z'j volgen béidtn den Kamerjonker.) ZES  TREURSPEL* ixg ZESDE TOONEEL. (Kamer van den Prefident.) julius van sassen, in een huislijk kleed, de linker arm in een verband; hij zit opeen leunftoel en is zeer bleek en kragteloos. De.se.cketax.is eerman gaat treurig been en weder. secretaris, (zijn oogen afveegende.) Het is svenwel een vreeslijk noodlot! julius, (tegen hem glimplacbende.) Ween toch niét, Eerman. Gij kent het leven nu reeds zedert veertig jaar,en weent nog! Kom wat nader. secretaris. Niet de eeuwige onbeftendigheid der dingen — neen de heldenmoed, waar mede gij uw lijden draagt, perst mij traanen af. julius. Gij kent mij zeer goed: moet ik aan mijne wonden fterven: dan fchrijft gij mijn' levensloop ter waarfchuuwing van alle goedainige dweepers, wier verftand en Jnrt hun in verzoeking konden brengen, om de waereld zo te behandelen als ik het deed. secretaris. Neen, mijn heer, 'er is een God in den hemel! 'er is een God, die de zuchten des lands verhoort, die de duizenden van traanen ziet, welken om uw leven geweend worden. — Gij zult — kunt nog niet fterven! julius. Schrijf dan in uw werk: 'er was een man, die met een brandend hart en werkzaamen wil voor recht en deugd opüood — dè menschheid echter lag nog in eene djEjie barbaarschheid; het was in de agttiende Eeuw. Ha * s-  ïao JüLIUS van SASSEN, SECRETARIS. 6 De toepasfing op deze woorden is met zwa'-r? Bnrbaarschheid van cien grootften tot den ktainften! Driften vieren nog haare goddelooze overwinningen , en drJ rede-wordt boei en ban waardig verklaard; voor Beurzefnijders bouwt n?en galgen, voor groote Landsdieven vlecht men eerlauwrieren; met fnaphaanen en kanonnen verklaart men de rechten van den mensch, met asfignaten op den hemel ontrukt men den volken de vreugde der aarde! Dat is de Eeuw der verlichting! j anus, Ik trad in de waereld met de gloeijendfle wenfchen, om te helpen; met reuzenfterkce ontwrong ik bet vooroordeel, het bijgeloof en het nimmer verzadigde eigenbelang, de toverfchatten , welken zij den fkrvelingen ontrukt hadden; ik achtte het vuurbraaken der opgeruide draaken niet, — en de arbeid van veele jaaren werd in een enkel oogenblik vernietigd! De beleedigde ijdelheid van één' mensch was genoeg, om de hoop van een geheel menfchelijk geflacht tè verwoesten. SECRETARIS. Bedaar toch, bidde ik u. JULIUS. Ik had een' vriend, rr.et vreugde flerf ik voor hem— meer dan eens zwoer hij mij: eer zal de waereld vergaan dan onze vriendfehap-! Hij zag mijne geliefde, de waereld ftond nog, en zijne vric.iUtchap was — vergaan. SECRETARIS. Het berouw zal hem met zijne folteringen nist vcrgeetem JÜUüS, Ik beminde een meisje; meer dati eenmaal zwoer tij mij: uw hart is voor mij meer dan alle de fclïattenea heerlijkheden der aarde! — Zj zag in den ghns eo- ixr  TREURSPEL. iül rer kroon, en vergeeten was mijn hart. — Dan laat dit zo zijn, evenwel is dit nog de beste waereld. secretaris, De beste waereld, die voor geel metaal en glinfterende fteenen knielt, waar de vetdienften volgens een perk,»inenien ftamboom, of naar het ge-wigt eener beurs worden afgerekend ! ('er qntftaat van büittn eenig geniet.) julius. ó Zie toch eens wat 'er buiten te doen is. secretaris, (gaat en ziet buiten de deur.) Laat hem maar binnen komen. ZEVENDE T O ON E E L. dê voorigen. en ferdinand van sennek (deze laatfte treedt binnen, met verwilderde bairen, treurig en bevreesd: bij .(peelt met een breed zijden lint, bet geen bij jomtijds kuscbt.) julius, (bem met medelijden aan* ziende.) Arme Ferdinand! het zwaard der vergelding heeft ü zwaar getroffen. ferdinand. Waar fladdert gij heen, trouwlooze, in het zacht geruisch der luchtige baaren? Naar boven, naar boven, daar de wolken fchemeren , als het morgenpurper! Naar boven, daar de fterren juichen , wanneer de geest uit de hernelfche zaaien zweeft! Ha, gij (lof, zo dacht ik ook, maar het aardfche kan het bemelfche niet omvatten; alleen in da woestenijen des aardrijks fluiten de einden des eeuwigen rings te zaamen het (terle- lijke omarmt het onverganglijke. H 5 J °"  122 JULIUS [vak SASSEN, julius, (bem de band biedende.) Ferdinand! ferdinand, (jleeds in zicb zeiven.) Zo lang, aan het blaauwe firmament, het gouden uur. werk der eeuwigheid in groote kringen voortrukt werkt het in de waereld wel open af; de dampen Hijgen zacht omhoog; in de ftraalen der Maan drijft het beste boven. De bekleedzels echter liggen op de aarde , gisten en werken voort, de geesten ftaaren uit de wolken, en zien in hunne fchoole neder. Ik heb veel moeien lijden. juli VS. Zijne krankzinnigheid is zeer aandoenelijk. secretaris. Philofbophen mogen hier de majesteit en hoogheid van het menfchelijke wezen beftuudeeren ! Een verbroken draad in het zenuwgeftel lost de harmonie der ziele op, en het uurwerk loopt met onregelmaatige horjten af. ferdinand, (den Prefident aanflaarende..) Gij Jongeling met uw gefronst voorhoofd, — ikkenne ul — (weenende) Julius ! (bevig) Julius! o reeds zo fpoedig! (glimplacbende)Ds geest der dooden groet u, hij groet u driemaal. — Ik lag in mijnen kerker, daar huilden vlammendraagends winden , de Bosfchen flikkerden, en de Steden zonken in glimmende aschboopen. Boven mijn hoofd fcheurden de onweerswolken open, en uit de wolken fchitterde de glans des Allerheiligften. Daar (weenende) ftond Henriëtte voor mij — en haar oog gliniterde als het licht des hemels, maar haare lokken fchemerden hlosdrg, — en zij fprak: ik heb een' 'goeden ftrijJ geftreèden! j u l i u ». Zij heeft hem geftreedth. ns.  TREURSPEL. 123 ferdinand, (fmertelijkS) Toen nam zij dit lint, 'er viel een bloedige drop uit I baare l°kken op, en zij fprak: breng die aan hem, die I dé verdeediger mijner onfchuld was! verfier hem daarI mede, want ik wil hem danken, (hij hangt den Prejidetit I het lint over de Jcbouders) Zie, dit is het lint, daar fcheI mert de droppel van haar bloed. Ach, nu heb ik niets 1 meer van haar J —- ook niets meer! I . julius. | Voorwaar, ik geloof aan een boog , vergeldend geI richtshof, welks arm den twist der grootfte tegenftrij» 1 digheden oplost. — De krankzinnigheid moet mij nu I den dank bewijzen, dien zijn gezond verfland mij eens I weigerde. secretaris. Maar wie lost ook mij den twist der tegenfbijdighcI den op, welken ik oveial ontmoet? — Deze, deze was I de moordenaar van het arme meisjen, en hem miste de 1 doodehjke kogel — en u trof die, u, de befchermgeesc I der onfchuld eh der gerechtigheid. ferdinand. Stil, zij is dood! ach, Henriëtte dood! Zie.' zie! * uw grond beeft: zie. zie! welkeen damp wafemt uit de | aarde? Zie, zie! een engel dringt zich uit de wolk, 1 een meisjen in doodsgewaad, en om haar hoofd en over 1 de oo^en fiddert de heilige rofemaryn-krans! Hoe I lacht zij (op de knieën) Henriëtte! (met/mart) Trek mij 1 tot u! in het flil verblijf des doods tot u! Ont- 1 ferm u, gij hemelfche , de arme Ferdinand is zo ver1 laaten, zo verftooren! Gij hemelfche, ontferm u! (bij I keert zijn gezicht huiverende om) Wat blaast mij zo ijsI koud in den nek, dat de hairen om hoog waaijen? (bij I JPr*ngt °p) Julius! Julius! ziet gij hem, die mij zoekt! I Ik was in de ondeiarrdfcbe gewelven, daar ftond de I blindeman in een' hoek; ik vlood in holen, daar kwam I hij mij tegen; ik hing mij aan de vleugelen van een arend,  i24 JULIUS van SASSEN, arend, daar ontmoette ik hem boven de wolken, (op een ^leijenden toon) Mant gij zijt de gosde Julius! (bij zet Zicb ter zijde van den muur op den grond neder.) A G T S T E TOONEEL. de voorigen en de hertog, secretaris eerman, Z jne Doorluchtigheid ! joeius, (maakt beweêging om op te jlaan.) Genadigfte Heer.... hertog , (naar bem toe gaande.) Blijf, blijf toch zitten, houd u ïtii! j n l i o s. Hoe gaarne ik u mijnen eerbied wilde betoonen, genadigfte heer, ik kan het niet meer. De geest is goen meester meer in zijn huis: een vrejmde gast is 'er inge* broken, en maakt toeftel om mij geheel uit mijn eigendom te verdrijven. hertog. Hoe is het? ZaLhet beter worden? Is 'er gevaar? j ü l i u s, (glimplacbende.) Gevaar? o neen, het zal beter worden! zeker beter. hertog, (beurtelings den Secreta. ris, en den krankzinni' gen befcbouwende.) Maar ik vind u in een zeldzaam gezelfchap. Is dit Ferdinand van Sennek niet? Eu deze de ontwecken Secretaris, . julius. Dit gezelfchap is voor een' mm, die gereed (laat om de.  TREURSPEL. tig ds groote inasquerade dezer waereld vaarwel te aeggen, nog zeer belangrijk. Deze bier is oen zot, en i*elukkig, rfewi'il bij zijn ongeluk niet kent. Gene dédr is een wijs verftandig man, die ongelukkig is, om dat hij zich door het fchiuimenfpel van dit leven niet verblinden laat. hertog, (verlegen.') Mijn lieve Prefident . . . ..ik veria u niet geheel. julius, (met een oog, vol zacht vei wijt.) Ben ik nog uw prefident? niet wa.ir, gij haat mij misfcbien; in uwe oogen fchijn ik een bedrieger: gij hebt van mij papieren in handen, die mijn character omëeren. hertog, f met gevoel Julius de band drukkende.) Neen lieve Sasfen; ik ben niet boos op u. Gij zijt zeker onfchuldig. Een helsch compiQt, welks leden ik eenigzir.s vermoede te kennen, heeft u willen lasteren, heeft uw handfchrift nagemaakt. julius. Neen; ik zelf heb dat alles met mijn eigen hand gefchreeven. Ik zslfl hertog, (verwonderd.') Hebt gij dat? Kunt gij zulks? Sasfen, gij fchertsr! Een man van uw charafter kan het immers niet in 't hoofd krijgen ooi met flechthoofden en fortuinzoekers famentefpannen , die ons Duitsch Vaderland in den fmeltöven des oproers willen werpen om 'er voor zich zeiven goud uittehaalen. julius, Ach, genadigfte heer, gevoelt gij" nu eerst dat Julius vas Sasfen zulk een zot of booswigt niet konde zijn? gevoelt gij nu eerst de mooglijkheid mijner onfchuld, nu het medelijden misfchien mijn Advocaat in uw hart geworden is? -—Ja, ik ben onfchuldig! Nimaier he'i Ft • ' i 'ik  I2Ö JULIUS van SASSEN, ik het heil van mijn vaderland , nimmer de liefde jegens mijnen Hertog uit het oog verlooren J —■ Ik ben nog dezelfde, als toen iku. in een voor mij heilig uur, den eed der trouwe zwoer! secretaris, (bekommerd.) Ik vrees dat het aanhoudend fpreeken uwe exellentie nadeelig zal zijn en in gevaar brengen. julius. Laat dit zo zijn! Ik gevoel den dood-reeds door mijn aderen fluipen; hij is mijn vriend en heer, wiens eigendom ik reeds in de wieg was. Ik wil fpreeken; het verheugt mij nog in de laatfte oogenblikken; drie minuten vroeger of laater de groote reis in den eeuwigen nagt te onderneemen — dat is hetzelfde! hertog, (met tedere bezorgdheid.) Neen, neen Sasfen ! houd u ftil ■ gij behoeft uwe laatfte kragten niet ter uwer verdeediging op te offeren. Ja! Gij zijt onfchuldig, gij zijt mijn vriend ik, ik was met blindheid geflaagen, ik heb u miskend, ik heb u onverdiend beleedigd. JULIUS. Verhoor mijne laatfte bede Iaat den Generaal van Hytentyt, en den Hofmaarfchalk van Sennek hier ontbieden (tegen den Secretaris) Gij bezorgt het! (De secrataris vertrekt.) julius, Wanneer men op de plaats ftaat alwaar ik mij thans bevinde , daar achter mij eene waereld verzinkt, en vóór mij eene andere oprijst: dan legt men de ketenen <)er welvoegelijkheid en het masker neder : het bait fpreekt tegen hart. • hertog, (treurig.) Lieve Sasfen, houd u toch ftil! j ö.  QTREÜRSPÉL. 12? ju lids. Waarom zoude ik thans rusten, daar ik eene oneindige rust voor mij zie! Genadigfte heer, ik wil voor u niet langer dubbelzinnig zijn. Ik heb voor u, voor het vaderland, als een getrouwe knecht, onvermoeid gearbeid; men wentelde mij hindernissen in den weg. Ik wilde de rede in her verftand op dezen ftreek der aarde, die door' u beheerscht wordt ,* doen zegepraalen : ik wierd bejpot. ■ Dit echter dee i mij den moed niet verliezen, ik wist dat de dwaazen hun leven eerder dan hunne dwaasheden verlaaten. .— De zegepraal van het goede en uwe gunst waren mijn belooning. hertog, (met vuur.) Gij zijt de {lichter van het algemeene welzijn, gij zijt de fchepper van mijn beter ik. * julius, Maar eindelijk wierd ik, in het midden van mijn loopbaan , aan alle mijne zenuwen verlamd ik wierd een onnut werktuig — ik verloor vertrouwen uwe vriendfehap! Ach genadigfte heer, verberg het voor mij en voor u zelf niet, — Rofaura vernietigde ons verbond! hertog, (befebaamd.) Sasfen . , . ; julius. Mij bleef niets over dan eene plaats te verlaaten,' waar in ik te veel was, eene plaats, waar in ik eert vriend — waar in ik eene Rofaura bad verlooren. —— Maar ik wilde echter zien, hoe verre de vijandfehap» mijner tegenftreevers gaan zoude, hoe diep ik in uwe en haare achting gezonken was; eene kleine wraak vond ik hier zo menscblijk, zo vergeeflijk! en wat ik wenscbte wierd vervuld. hertog. Lieve Sasfen — ik bid u ... .  ïü3 JULIUS VAN S A S S E ï, julius. Veroorloof mij het laatfte nog te zeggen. De Generaal en c)e Hofmaarfchalk hadden reeds long getracht mijn' eerlijken Secretaris op hunne zij-Ie te lokken. Ik ftond hem toe, in alles wat zij vorderden, te bewilligen; hij verfch-ilkte die heeren, welke in hunne dronkenfchap mijn uiigefpreid net niet zagen. Zij begeerden handfchriften van mij, die mij als een Iluminaat, een voorftander van het Jacobinismus, moesten daarftellen. Ik befpaarde mijn' Secretaris de moeite om mijn hand na te maaken, ik fchreef zelf.... en de Secretaris, van beiden aar.zienelyk betaald, vlugtte, in een afgelegen vertrekje van mijn huis. De papieren kwamen in handen van uwe Doorluchtigheid het overige is u bekend. Niemand dan uwe Doorluchtiglle Gemalin heeft in het plan mijner kleine wraak , vóór de uitvoering, gedeeld, (vermoeid) Nu ben ik ten einde. her t o g , (met toeneemende aandoening en fcbaamte.~) Sasfen, —Sasfen. Uwe wraak heeft mij zwaar getroffen ; doch ik wil gaarne bekennen, dat ik ze verdiende. Ach, ik ben een mensch — ik heb mijne •/wakheden en ik zal 'er eeuwig voor moeten boeten! ja, ik heb ö miskend. Mogelyk met een hei- meüj:'. vergenoegen als fchuldig befchouwd o Sasfen, ik had een hart, en Rofaura! — S.isfen! flechts uwe vergeeving f Leef toch ! en word weder mijn vriend, mijn broeder! Leef, en verzamel van alle bar* ten uwen rijken oogst in. julius, (kragtloos ten hemelwijzende.) Daar boven! boven! hertog, (met traanen.) ó Julius, leef, en word de befchermgeest uws Hertogs! leef, en word weder de vader van uw vaderland! Leef en geniet uwen loon, NE.  TREURSPEL. 129 NEGENDE TOONEEL. De voorigen en rosaua. rosaura, (met drift binnen koomende.) Waar is hij? (Julius ziende, met droefheid') Julius! HERTOG. 6 Rofaura! Kom wat dader bij hem. U te aanfchouwen roept hem misfchien in deze waereld te rug. rosaura, (met al het gevoel van fmart.) Lieve Julius ó mijn God, hoe veranderd! Ach, kent gij mij nog? julius, (haar glimplacbende de hand toereikende.) Rofaura! Nu fterf ik siarne. Deze beiden waren voor mijn hart alles. Hier zijn zij beide nog eenmaal. ROSAURA. Julius, gij frerft niet! — blijf bij mij met uwe liefde, blijf bij ons,gij eenige! hertog, (Rfifsura't hand in die van Julius leggende.) Hier Julius, neem haar, die ik u eens ontiooven wilde. Neem haar en word «Mei gelukkig! — ik wil de befchermer uwer vreugde zijn , dat zal mijn gelii* uitmaaken. Neem haar voor eeuwig; ik heb geen deel aan dezen engel! julius. 6! Verzwaar mi] mijnen dood niet.! { HES-  130 JULIUS van SASSEN7, hertog. Sasfen! Waarmede kan ik u eenig vermaak aanbren- gen ? — Welk esn bruidfchac vordert gij ? Ik wil de vader zijn.... julibs. Genade voor hem, die mij onweetende den dood foebrag'. •— Genade voor den vader van Rofaura en zijnen vriend. — Genade voor alle mijne tegenllreevers. rosaura , (weenende hij bem knielend.) Genade ook voor mij, tok voor mij.' Ik heb u beleedigd, en gij be.nindet mij zo getrouw. Vergeeving voor mijne ligtzinnigheid, die u... ó Julius, Julius. julius, (zeer kragtloos.) Ik ben... mijn hoofd... zo zwaar... ik ben... (bij zijgt onmagtig neder.) rosaura, (Jcbreijende.) Zijn oog breekt! Qange tusfcbenpoozing.) hertog, (vouwt metfpraakloozi fmart de banden, gaat eenige reizen door de kamer , keert te rug en gaat eindelijk in een' leuningftoel zitten) ïerdinand, (richt zicb van den grond op en waggelt naar de ftoel van den Preftdent.) rosaura. Julius, ó mijn Julius ! verlaat ons niet! . (zijng band kusfcbende) ó Hoor ons, God! d God! ontneem rem ons niet! (zij bedekt menende baar gezicht.) ter- L  TREURSPEL. 131 ferdinand, (treurig.) Deze is Ferdinands broeder. — Hij zal mij geen leed doen. Julius is goed» (zachtjens) Stil! hij (Lapt! 6 Stil, wek hem niet. gij met uw fchreijend gelaat! Hen- riëites geest bewaakt hem. Want Julius is goed, ó goed t (bi) zet zicb mast den ftoel van den Prefident op den grond neder, en omhelst deszel/ï afhangende hand.) TIENDE TOONEEL. De voorigen, ie hofmaarschalk en de es. neraal VAN hytentyt, beide doot dtU SI" cretaris binnen geleid. 1 hofmaarschalk, (bleek en heevende.) Doorluchtigfte Heer generaal, (met vreesfelijken angst.) Ik frneek onderdanigst hertog, (opfpringende met een woedende wanhoop.) Ha, zondaars, misdaadigers zonder voorbeeld, wat hebt gij mij gedaan? — Ziet, ziet, daar ligt het offer uwer boosheid , vermoord, levenloos. Daar ligt die vroome martelaar der waarheid , daar de be« fchermgeest van ieder onfchuld, welke hij kende.-— Daar ligt die Edele, die voor u, in zijnen doodftrijd, nog om genade riep. 12 ss-  132 JULIUS van S A S S E N, s.ïcheiuis, (gaat met diepe/mart achter den ftoel van den Prefident, en buigt zicb over de rugleuning van den ftoel.) Mijnheer! mijn onvergeetelijke heer! BF.EIOG, v„LYTf]°,kt zii mijne ligtzinnigheid, vervloekt uwe listige cabaalen uw helfche nijd ! Ziet hier gii hebt mij trouwloos jegens mijnen broeder gemaakt,'—gij hebt mij tot zijn' moordenaar gemaakt! ó Wie een Vriend op aarde heeft, die houde hem toch vast, want de waereld is zo arm vooreen gevoelvol hart! HOF MAAK SCHALK. Doorluchtigfte Hertog genade (op zijn' zoon wijzende) ik ben elendig genoeg, V ■ 1 HERTOG, Wraak over u in plaats van genade, den donder mijns vloeks tot in den dood! (met een' blik op Julius) — Maar neen! Gij Gij fmeektet immers genade voor die zondaars, en uw vonnis zij mijn heiligdom! . Elen- digen, vermijdt van nu voor eeuwig mijn aangezichtdeze, dien gij vermoordet, heeft u gered. Zieteji in verre landen een' vorst,en dringt zich, tusfchen hemen zijnen vriend, het monfter des nijds: dan zweeve de ftervende Julius voor uwe oogen, en redt dan den armen vorst! Klopt eens het laatfte uur aan uwe deur fpreekt de priester u zalig voor geld: o dan zweeve dezê ftervende Julius voor uws oogen omhoog — en geleide u voor den xichterftoel des vergelders! — ik fchenk u genadel  T R E U R S P E L. 133 rosaur a, (den prefident betrachtende , rvipt met vreugde uit.) Hij leeft; 0 julius, (beft zich langzaan op en opent de oogen.) allen, (behalve de.generaal, en de beide sinneis, als van een' eleürieken Jcbok getroffen.) Hij leeft! (zij omringen den ftoel van den Prefident) hij keft! hij leeft! Het gordijn valt. EINDE,  B^H.VAN KESTÈREN, in de Tn„„,, „ » Amfterdam zyn de gedrukt en te bekoomen: JUKm> J. a. backer, De Moerbezënboom, ZanefDd * w. BiNGLKy i De Werybriefjes, BivYpt* * f' W : * J. D. E. BUZ«GLn. De erfpl» h.rr.,„ f . ' - - ! 6; - derlinge R,„|ing' B?yfpel HartMochten> f de zenit. G. ENGELMAN, H t Murneritmi.a Rl r' . " - ! 8 I • Nonnen, »lfilp,,*ffff; ™ ?&*™**°«' '" neellpd . D.e Siru|t,overs van Ka'abrien", Too." " ' " " P. C. WITZBN GÏSBEBK ,*De Werfuw/ P„ h", d * " •' 6 5 " JpeU naar ^f^e^^^^^f^ J " fpel, van duo, £et j .f loe^crwanc.n , Blij. Het Pounrait van a. vun kcjtzkbue ' * " " !,a ! * „ ., w. a. 1fflan,, . " * - - : 4 : - £tfeVPart.' °m V°"r hUn"e VVerken te 'kw™ " : * * Mmoïftïe'rV' De ƒ'htlcheiding, Wfyd, naar hu- G. c. de GBBOVE.'De Virt'uolen TooneeN fpel, «aar met zijn Pourtrai"' i00nKl\ . KCrL« m,TTeeifpel' n"r d£nZe,Ven' raet ««■ ,BAb\lKno SaSfen ^reurfpe"1' door '^n Schrijver van' ' ' '4 ' " °^onee^^i^fcVM ^ « ken van derzeiver Pispot, 8vo, ƒ; 4 •j»'"*10» "ot)r net biw'