1095 F 53  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Ca/al. hl Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  DE KOORN-MAAIJERS.   D . E KOORN - MA AIJERS, TOONEELSPEL, MET ZANG. GEVOLGD NAAR HET FRANSCHE. Te AM STEL DAM, bt J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. i7$s. Met Privilegie.   De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouw, burg hebben, volgens Oclroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den 5den November, 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie' alleen voor den 'tegenwoordigen Druk van De K O O RN MAAIJERS, Tooneelfpel, vergund aan j. helders en a. mars. AmSleldam, den 15 Mey, 1785. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden dan die door één' der gemelde Gecommitteerden onderteekend zyn. .7 sj ^T~7\ VER.  VERTOONERS. candok, Heer van het dorp. r O S i n e. gesnevote, Jliefmoeder van Rojïne. d o r.i- v a r. , neef van Candor. r os t a u t , opzichter over de goederen van Candor. guillot, een oude maaijer. MAllOÏE, ~) moeder, trinquart, \Oude praatjlers- nigole, j vader trinquart,") charlot, j> maai]'ers. colas j Z W Y G E N D E. Maa:jers cx maaisters. Bedienden van Candor. Een bediende van Dolival. Het tooneel verbeeldt een landfehap ; aan de tene zyde fiaat een boeren huis en daar naast een Jleene bank ; aan de andere zyde ziet men een' boom, onder denzelven een klein hemeltje, en niet verr'' van daar een Fontein of waterval. Het achterfie van het tooneel rei toont eenkoornveld en een'' hoogen berg in '£ verfehiet. D E  D E KOORN - MAAIJERS, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het begint dag te worden; de deur van het boeren huis jlaat open en in hét zelve ziet men een lamp branden. Gennevote zit voor de deur te fpinnen, terwyl Rofine in huis bezig is met koorn te meeten. EERSTE TOONEEL. GENNEVOTE, ROSINE. GENNEVOTE. ARIA. H oe fiiel is dc tyd verdwenen ! Ily is gelyü aan dezen draad: Ily vliegt even fpoedig heenen Als 't vlas ray door de vingren gaat. Toen ïnyn man nog was in leeven Genoot ik een volmaakt geluk: Waar is nu myn vreugd gebleven? Hoe ras verkeert ons heil in druk! Hoe del, enz. A 4 Men  8 De KOOR N-MAAIJERS, Men moet dien aan wel befteeden, Ons Ieeven is zo bros en kort; De dag komt aan met groote fchrede'n Die in liet graf ons nederftort. Hoe fnel, tnz. rosine. Myn lieve Moeder, 'k heb het koorn eens nagemeeten, Het'welk ik by de maaijers van Candor, dien braaven, goeden man, Dien men met recht mag deugdzaam heeten, In t veld .verzameld heb; zie wat ik heb vergaêrd. gennevote. Heel goed; maarzorg, myn kind, dat gy uzelf toch fpaartWant gy zyt zwak en teer, dat moet gy niet vergeeten. rosine. Wanneer ik u van dienst kan zyn Zou ik dan iets ontzien? dat zou ondankbaar wezen : Ook hebt gy niet voor my te vreezen ■ Want ik ben fterk genoeg, of Paboon ik zulks niet fcW Maar'tword reeds dag.ik zie het fcheemrenvan den morgenDies kon ik nu de lamp wel uitdoen. ' gennevote. . . Ja> gewis Al w,e .n nooddruft leeft moet voor het minfie zorgen ■ Geene uitgaaf, hoe gering, die niet bezwaarende is. ' (terwyl Rozine in huis gaat.-) Helaas! myn arme kind, wat leed is u bc-fchooren!  TOONEELSPEL. 9 ROSINE. Ach ! moeder lief, gy zucht ! GENNEVOTE. 't Is om uw' droeven ftaat,Gy waart tot zo veel fmart en rampfpoed niet gebooren : Hoe bitter is het lot dat gy thans ondergaat! ROSINE. Neen, moeder; met myn lot ben ik zeer wel te vreden; Dies bid ik dat ge om my geene ongerustheid toont. Wanneer ik tot uw nut myn' arbeid kan beiteeden , Is al myn moeite ruim beloond. ARIA. Zo dra de nacht heeft de aard' begeevcn , Zo dra de dag begint, Hoort rren de beij'cn brommend' zweci-en Waar elk van haar een bloempje vindt. De voglen melden door hun zangen Den blyden morgen aan, En om hun beflaan'te erlangen Zoeken zy den kost in 't graan. I-der Dier zien we iets bedryven, En zyn arbeid word beloond; Zou een mensch dan ledig blyven, Daar natuur zo mild zich toom! GENNEVOTE. Rofine, ik wenschte wel u Melincour te noemen; Uw vader heette dus; die naam is my (leeds waard. Hoe » het all' verkeerd! hy kon wel eer vry roemen A 5 Dat  io De KOORN-MAAIJERS, Dat het geluk voor hem geen gunften had gebaard, Dewyl hem niets ontbrak om vergenoegd te leeven ; Een braave vrouw die hy, eer hy my kon, verkoor, Had met haar fchatten hem haar gantfche hart gegeeven. ROSINE. Van deze vrouw ben ik alleen maar nagebleven. oen ne v o te. Ja; wyl by uw geboorte uw vader haar verloor. rosine. Hoe waard zou zy my zyn zo zy nog was in wezen! Maar gy vervult haar plaats, ik min u even teêr: Daar kinderen doorgaans een tweede moeder vreezen, Wint gy, in tegendeel, myn liefde meer en meer. gennevote. 'k Heb nooit hoogmoedig.maar fieeds nedrig my gedraagen; Ook was dees boeren hut al 't goed dat ik bezat. Uw vader die my zag en dien ik kon behaagen (Na dat de dood zyn vrouw aan hem ontnomen had) Zocht op een edlc wyze aan my zich te verbinden: Hy fprak nooit van zyn geld; hy wilde door den fchyn Van groot fortuin my niet verblinden; Hy wou door liefde alleen niet my vereenigd zyn. Ik hield hem meer dan eens voor oogen Het "geen de waereld van ons huwlyk zeggen zou; Maar hoe ik dit meer wou betoogen, Hoe meer hy drong op myne trouw. Hv zelf had gelds géOOég en kon niet meer begeeren, Hy zag up deugd alleen, en wyl ik die bezat Scheen  TOONEELSPEL. u Scheen ik hem ryk te zyn; zo dat hy daaglyks bad Dat ik my tegen hem niet langer zou verweeren i Waarop ik dan in 't eind' zyn wenfehen heb voldaan. Nu zyn door fchipbreuk al zyn goedren my ontnomen ROSINE. Was flechts het goed daar door vérgaan! Maar, ach: myn vader zeifis daar by omgekomen! TWEEDE TOONEEL. GENNEVOTE, ROSINE, RUSTAüT, met eenige maaijers achter het tooneel CHOOR DE li MAdlJERS. A . aa 1 werk; de tyd is om van rusten: Kom me: lusten, met lusten, met lusten. GENNEVOTE Rosine, nog heeft my niet alle hoop begeeven. Candor en Melincour, dat weet gy, waren neevenCandor doet gaarne goed, ik vlei my van dien kant Met een' gewisfen onderftand. Gy moest eens by hem gaan. ROSINE. Ik durft niet onderwinden. GENNEVOTE. Och! vrees hem niet! gy zult hem vriendelyk bevinden. ROSINE. Ik weet dat ieder hier zyne edle deugden roemt; Hy leeft zo dra hy kan aan iemand hulp bewyzen; 'k Hoor  12 D e KOORN.MA AIJERS, 'k Hoor zyn goedhartigheid van ieder telkens pryzen; Maar als een arme zich van hunne maagfchap noemt, Maakt zulks de ryken vaak te onvreden. gennevote. 't Is waar dat men zeer dikwyls ziet Dat, daar zy, mild van aart, hun geld en goed belleeden Om vreemden wel te doen, wanneer't de pligt gebiedt, En een nooddruftig vriend hen onderjtand komt vraagen, Hen zulks op 't boogde za! mishaagen; Wyl ze, als een nabeflaande in armoe zich bevindt, Den band zich fchaamen die aan zo een' hen verbindt. Ook is 'er buiten dat nog iets dat my doet vreezen; Hunne ouders-bebben niet als vrienden tfaam' geleefd : Gy weet het pleitgeding dat hen gefebeideu heeft. rosine. Moet tweedragt dan altyd het droevig kenmerk wezen Van broeders, en zelfs nog tot kindren overflaan ! gennevote. Een kind neemt vaak hier in 't gebrek der oudren aan. rosine. Maarzoud gy niet uw'(land min moeilyk kunnen maaken? Dewyl van vaders goed nog wel iets ovrig is, Kunt gy daar door aan 't geen hy u befprak niet raaken ? gennevote. Ik heb als weduwe wel recht op de erffenis; Maar waaruit zou men dan aan anderen betaalen ? Het recht moet niet misbruikt; men geeve aan elk zyn geld. Ook als ik na de wet wierd boven hen gefield, Zou  TOONEELSPEL. I3 Zou ieder die verloor op uwen vader (maaien, En zeggen: zie wat Ichaê die man my heeft gedaan, 't Blykt nu hoe Plecht zyn zaaken (taan. Zou ik dan myn geluk tot zulk een' prys begeeren? Neen ; daar ik Melincour zo teêr heb lief gehad, is zyn gedachtnis te vereeren My meerder dan een weduwfchat. DERDE TOONEEL. GENNEVOTE, ROSINE, RUSTAUT, met een gedeelte der maaijers op het tooneel komende. CIIQOR DER MAAIJERS. Aan 't weik; de tyd is om van rusten: Kom met lusten, met lusten, met lusten. GEN NE VOTE. Terwyl gy in 't veld zyt d.'ez' morgen, Zal ik alles in huis verzorgen. C II O O R. Kom met lusten, enz. RUSTAUT, tegen een' jongen maaijer. Gy, jonge knaap, zyt nu in 't best van uwe jaaren, Dies moet gy niets ontzien, gy moet geen' arbeid fpaare'nBeftee uw krachten wel, want gy zyt jong en fterk, {tegen een' oud' man.) En gy zyt oud en zwak, ik geef u ligter werk • Gy kunt de fchooven faamen binden. (by zich zeiven.) | Dacht dat ik al myn volk alreeds by een zou vinden; May  H De KOOR N-M A A I J E R S, Maar die te laat hier komt, dien kort ik tot zyn ilraf Een. vierde van zyn dagloon af. rosine, tegen haar moeder. De maaijers zullen voort hier by elkander komen, Dies ga ik naar het veld, rustaut. Zy komen nog niet aan ; Zy flaapen nog misfchien ; 't zal firaks vyf uuren flaan, En 'k mis een groot getal van die 'k heb aangenomen: 't Is lastig dat ik hen zo telkens na moet gaan. VIERDE TOONEEL. candor, met het overige gedeelte der maa:jers, r usta ut. candor. Hier zyn zy, vriend Rustaut! gy moet u niet verftooren : Men doet zyn werk met vreugd wanneer men word gevleid; Maar als men zich geftaêg door flrengheid aan ziet fpooren, Jlaart zulks wel haast afkeerigheid. Ook moet gy deze üên in 't minfte niets verwyten; Zy komen van heel verre, en ik heb om die réén Tot hun verilerking eerst ter deeg hen doen ontbyten. rustaut. Dat zy.hun werk dan doen. candor. Stel u des maar te vreên, Zy zullen van hunn' pligt zich kwyten. 'k Be-  TOONEELSPEL. 15 'k Begryp u niet, Rustatit, uwe aart is niet zo forsch: Gy hebt een goedig hart, en fchynt fteeds even norseh: Hoe kan een mensch als gy zich toch zo moeilyk maaken? RUSTAUT. Zo 'k moeilyk ben is 't om voor uw belang te waaken ; Wyl men veeltydszyn'pligt niet waarneemt als 't behoort; Maar zo gy't dus begeert, (preek ik voortaan geen woord. (hy gaat met de maaijers naar het achterfte van het tooneel en fielt hen aan 't werk") CANDOR. ARIA. Geduurende deze Aria, raapt Rofine van tyd tot tyd eenige airen op by de maaijers. Gelukkig die van zorg ontheven , En van het ftadsgewoel bevryd, In rust mag op zyn landgoed let ven, En daar in vreê zyn dagen flyt ! 'k Ben hier vernoegd en wel te vreden Het land behaagt my meer en meer: Al 't geen ik moet daar aan befteeden Geeft het met dubble winst my weer. Dat veel ryken hier eens befcliouwcn Hoe hun geluk van 't myn verfcheëlt. Wat ze ook verteeren, zy bebouwen Een' akker die geen vruchten teelt. Gelukkig die, enz. KUS-  i6 De KOORN-MAAIJERS, rustaut, tegen Rofme. Wat of dat meisje fchort? zy loopt ons eeuwig na ,• Ga daar van daan! rosine Myn lieer! rustaut. • Hoe! hoor ik u nog praaten ? Hoe vriendlyk gy ook ziet, het zal u hier niets baaten, Uw mooi gezichtje komt by my u niet te ftaê. 't Is nog geen tyd voor u, gy moet nog achter blyven; Doe als een ander, wacht tot dat men heeft gedaan. rosine, de aken die zy in l.aar'1 fchoot heeft, hatende vallen. Ik bid, myn heer, wil toch niet kyven! Ik geeft u all' te rug zo ik my heb misgaan. candor. Waarom bedroeft gy haar, zy heeft geen kwaad bedreven ? Ze is jong en teêr, daar toe leidt ze een behoeftig leeven; 't Is daarom dat gy haar niet hard behandlen moet. Wat kunnen weldaên toch aan arme lieden baaten, Als men geftaög door fmaad hunn' ftand hen voelen doet ? Gy moet, van tyd tot tyd, een handvol vallen laaten, Dat zy nog meer verzaamlen kan. rustaut. Hum ! gy zyt al te goed, men maakt 'er misbruik van. can dor. 'k Vind my genoeg beloond zo 'k weldaên mag verrichten; De tegenfpoed is iets 't welk ik als heilig acht: Men  TOONEELSPEL. J7 Men moet, zo veel men kan, der armen last.'veriïgfenj 't Is billyk dat men 't lot der lydenden verzagt. Doe dan bet geen ik zeg; raap zonder tegenftreeven Het koorn wcêr op om dat aan haar te rug te geeven. RUSTAUT, de airen die Rofme heeft laaten vallen, weder in haar' voorfchoot doende. Neem nu maar 't gantfche veld, dewyl myn heer 't beveelt. rosine. 'k Zal met befcheïdenheid my daaromtrent gedraagen. candor, ter zyden. Wat minzaame aart.'wiens hart word daar doorniet gefireeld! Haar gulle vriendlykheid moet ieder een behaagen. V T F D E TOONEEL. d o li val , candor. do li v al. Uw dienaar, heer en oom! c and o !!. [Joe ! gy daar, Dolival! Zo vroeg kon ik uw komst niet gisfen. dol i val. 'k Ben (lil deftad ontvlucht, men moet my daar wat misfen: 'k Denk echter niet dat ik hier lang vertoeven zal; Ik moet weer weg in weinig dagen. Een zekve zaak die ras ten einde dient gebragt... Maar, oom, gy weet van ouds,'k hebaltyd voor dejagt B Ee-  iS De KOOR N-M A A I J E R S, Eeü'e uitgelaaten drift; is hier al braaf te jaagen? candor. Zo lang het koorn nog ftaat op 't veld Rlyft hier het wild in rust, men mogt het graan vertreeden : 't Verlies word niet geboet dat daar door word geleden. dolival. Ik vrees het is hier flecht gefield : Want toen ik herwaarts ben gekomen, Liet ik, van tyd tot tyd, myn oog in 't ronde gaan; Maar 'k heb noch hoenders opgedaan, Noch koddebeijer in de gantfche ftreek vernomen. Hebt gy dan niemand die op vreemde jaagers past ? candor. 'k Behoef geen wachters om gefiadig rond te loopen, Myn boeren waaken zelf. dolival. Dan gaat het ook wel vast, Dat zy den gantfchen dag niet anders doen danftroopen. candor. 't Kan zyn; maar ik heb op myn' disch Meer wildbraad dan ik heb van nooden: Dies of men ftroopt of niet , gy ziet dat ik niets mis. dolival. Gy mist zeer veel. candor. Wat dan? dolival. 't Vermaak om zelf te dooden. GAK-  TOONEELSPEL. j0 CANDOR. Is dat vermaak zo groot ? DOVILA. Zo groot, dat niets 'er is, 't Geen daar by haaien kan, veel min het overtreffen; Men moet een jaager zyn wil men dat wel bezeffen. ARIA. Den gantfehen dag te dwüalen Door velden, bosfclicn , daim, Is all' wat ik begeer. Ik ga langs hecg' en paden, Myn geweer wel gelaaden, En vel wat ik zie ter neêr. Zo dra een hond heeft wild vernomen, Begint hy aan te liaan: Hy doet het ftraks te voorfchyn komen, En ik leg 'er voort op aan. Hier de patryfen, Daar een faifant; Zo dra zy ryzen, Paf in het zand. 't Is paf, paf, paf aan allen kant. Ik laat my nooit weêrftaan, 'k Ontzie noch ftruik noch ftroomen, Dies kan my niets ontkomen, Niets kan myn haud ontgaan. Dan een fnip in het hout, Dan een duif in het woud, Dan een hoen langs de hegg', Dan een' haas op den weg, B 2 Dan  so De KOOR N-M A AIJERS, D m een eend by de floot, Ik fchiet alles ftraks dood. Ach ! wat een groot vermaak ! Welk een vreugd geefc het jaagenl Niets kon my meer behaagen, 't Is all' waar ik na haak. candor. Myn lieve neef ,'k moet u met uw vermaak beklaageni Het laat u nooit in rust, gy zoekt fiaèg nieuwe vreugd: Myn fiille Ievenswyz' geeft my vry meer geneugt; Ik heb, veel meer dan gy, genot van myne dagen. dolival. Als echter de eenzaamheid u fomtyds tegen (laat, Hebt gy dan menfehen hier waarmee gy kunt verkeeren ? candor, op de maaijers wyzende. Ja wel, myn vriend; zie daar! dolival. Wel, dat is inderdaad Een fchoon gezelfchap, oom, om zich te diverteeren. candor. Zo goed als ik het wensch, wyl ik die lieden acht: Door hunnen arbeid word ons onderhoud gegeeven, Daar dikwyls hy die met hen lagcht, In 't minst geen nut doet in zyn leevcn. Ls 't niet door hen, dat gy het geld dat gy verteert, Of door het fpcl verliest, moet trachten goed te maaken ? Gy put hun krachten uit tot redding uwer zaaken, Terwyl gy tot hun loon den gek nog met hen fcheert. Moest  TOONEELSPEL. 2i Moest niet veel eer uw zorg en ie ver hen bevryden Van allen overlast, en door geen fchampre reên Hen ooit verachten? maar uw buitenfpoorigheeri Verbannen by u 't medelyden. 't Is u genoeg dat gy met vreugd uw' tyd bedeed ; Als gy u maar vermaakt denktgeom geenongenuchten ; Terwyl een ander, die geftadig zwoegt en zweet, Steeds onder zynen last moet zuchten. Welk eene onbillykheid is 't dat men hen verdrukt, Van welker nyvre vlyt men zo veel vruchten plukt, Dat men hen achten moest en eeren. DOLIVAL, ter zyden. Hy denkt nog ou werwetscb, hy zal zulks nooit verleeren. Tegen Candor. . Maar, oom, wat rok hebt gy daaraan! Men moet zich toch voor't minst na zyn geboorte kleeden: Een ieder die u dus ziet gaan, Neemt wis u voor een boer, en 't is niet zonder reden. CANDOR. Ik reken 't my tot eer dat ik zulks wezen mag; 't Land geeft my myn beftaan, 'k wil my dus overgeeven Aan 't geen er word vereischt om recht op 't land te leeven; lk vind myn bezigheid daar door den gantfchen dag. En, verr' dat ooit de naam van boer my zou mishaagen, Stel ik 'er glorie in een boeren kleed te draagen. DOLIVAL. Wat is 't een naar fatfoen, en wat is 't laken grof! B q cah-  22 De KOOR N-M AAIJERS, candor. Zo vee! te beter, neef, voor regen, zon en ftof. dolival. Men kan nu in 't geheel geen onderfcheid ontdekken, Her volk van 't dorp is net gekleed als gy. candor. rj. Gewis: ot welk een nut zou my dat onderfcheid toch (trekken ? Ik zie niet waar toe 't nodig is. Ik wil dat my myn volk zal als hunn' vader achten; Dies moet ik daar voor al na trachten, Dat ik myn kinderen niet ongelyk mag zyn. dolival. Wat ziet uw huis 'er uit! gy hebt naar allen fchyn Mms een' geruimen tyd geen hand daar aan doen raaken. Geloof my toch, *t is al te Hecht; 't Gelykt een fchaapeniïal, ik heb 't u meer gezegd; Gy moest eens wat verandring maaken. Maar, wacht! laat my daarmee begaan; Ik heb een'architect, indien gy 't wilt geheugen,' Zal ik hem eerstdaags mede brengen : Hy heeft een' goeden (maak, gy zult wel zyn voldaan. candor. 'k Bedank u; gy behoeft dien man hier niet te haaien; Dewyl ik by een oud gebouw Een' architect altyd befchouw Gelyk een doctor by een' mensch met oude kwaaien. Hy lapt doorgaans zo veel daar aan , Dat hy door al zyn hulp 't nog vroeger in doet ftorten; Daar  TOONEELSPEL. 23 Daar *t mooglyk zonder hem een' tyd lang nog zou fiaan; Dies zien wy hem dien tyd verkorten. Was ik een machtig vorst, dan was 't eene andre zaak: Die moet, tot welzyn zyner ftaaten, Somwyien wel iets bouwen laaten , Op dat een onderdaan daar door aan werk geraak'. Ook eischt daar by de rang waartoe hy is verheven Eene uiterlyke pracht; maar zo moet ik niet leevcn: Myn huis moet tot gemak niet tot vertooning zyn; En kryg ik een bezoek van vrinden, Een goed (luk osfen vleesch en ook een goed glas wyn Is 't geen zy altyd kunnen vinden. Die daar meê zich vernoegt is by my wellckom ; Myn hart is als myn huis, ik leef naar de oude zeden, Welmeenende en oprecht, en is men niet te vreden, 't Is door myn toedoen niet, dies geef ik 'er niet om Ik kan geen komplimenten maaken ; Maar hoü fteeds van een gulle vreugd. En doorgaans vind men min geneugt' In een paleis of flot dan onder boere daken. DOLIVAL. Maar, oom, als ge evenwel de zaak eens recht beziet. CANDOR. Hoor, neefje , wat gy zegt of niet, 'k Verlet te veel door lang met u te blyven praaten; Myn tyd is my te waard; dies moet ik u verlaaten, Wyl ik dien elders met meer nut befteeden kan. 'k Verzuim niet gaarne myn belangen; B 4 Maar  2.| De KOOR N-M A A I J E R S, Maar wilt gy middlerwyl wat tyd verdryf, neem dan Myn fretten en ga daar mee wat konynen vangen. Die dieren doen my thans veel fchade en overlast; Zy vreeten alles af hoe zeer men daar op past • Dies zo gy hun getal hier wat kost doen vermindren , Zou 't my geen ondienStzyn , wyl zy my vreeslyk hindren! 'k Zal in dien tusfchen tyd eens by de maaijers gaan. dolival, Rofine gewaar wordende, ter zyden. Zy is 't! zy is 't! wat vreugd ! 'k ga nu hier voort van daan. candor. Wat is het ?.. Zegt gy iets ?.. ik meende uw item te hooren. dolival. 'k Zei... dat... de jagt.... candor. Nu jaag, indien gy *t zo verkiest. dolival. Gy hebt het hier zo druk, ik mogt u fomtyds ilooren; 'k Ga dan myns weegs. candor. Ga; zorg dat gy geen' tyd verliest. dolival, ter zyden. Ik neem myn kans nu waar om haar eens aan te fpreeken. Hy gaat hy Rofme, en raapt eenige airen op die hy haar aanbied, waar op zy hem ontvlucht en hy haar volgt. ZES-  TOONEELSPEL. 25 ZESDE TOONEEL.: CANDOR, GUILLOT, RUSTAUT. CANDOR, ter zyden. Hy zal zyn hoofd nooit als met wisjewasjes breeken! Tegen Guillot, ziende dat hy water fchept om te drinken. Zacht! vader, zacht! wat doet gy daar? GUILLOT. Dit water is zo frisch en klaar; En wyl de dorst my doet verfmachten, Wilde ik eens drinken. C ANDOR. Hoe ! daar gy zo zyt bezweet! 'tZou onvoorzichtig zyn indien gy zulks nu deed, Gy moet voor al u daar voor wachten: Het koude water zou u wis nadeelig zyn. GUILLOT. Ach! welk een zorg doet gy voor arme lieden blyken! CANDOR. Hola! Rustaut, kom hier! geef dezen man wat wyn. GUILLOT. Myn goede, braave heer! waar vind menuw'sgelyken! Nooit word gy na waardy beloond! Hoe ik ook ben vermoeid van 't werken, De wyn dien gy my geeft kan my zo niet verfterken. Als wel de vriendlykheid die gy aan my betoont. B 5 CAN-  25 D e KOORN-M AAIJERS, candor. Myn vriend Rustaut, de zon is hier zo hoog gerezen Gy moest de maaijers nu aan de andre zy' doen gaan; My dunkt zy zouden daar meer in de koelte ftaan. rustaut. Gy hebt gelyk; ik denk 't zal daar zo heet niet wezen Dewyl de berg hen fchaduw geeft. candor. Maar, wacht; ik zelf zal hen geleiden. guillot. Ach! wat gelukkig mensch die zulk een' meester heeft c a n o d r. Gy kunt den kost voor hen inmiddels doen bereiden. 'k Bemin die lieden in myn hart; 'k Wil daarom dezen dag te faamen met hen eeten: Als zy hier zyn in 't rond gezeten , Zal ik een' maaltyd doen die 't grootfie feest zelfs tart. En byaldien myn neef zich waant te hoog verheven, En zich een vreugd ontzegt daar ik zo zeer na haak; Men kan hem, zo hy wil, in huis dan te eeten gcevcn; Voor my ik gun hem dat vermaak: Wil hy zich daar alleen als een groot heer verveelen , Zulks kan my niet in 't minst verfcheelen. Maar,^daar is nog een zaak die ik u zeggen wou: Roflne woont hier met haar moeder, en die vrouw Verbergt fteeds wie zy is; waar ik ook heb vernomen, Ik kan zulks niet te weeten komen. Een ieder acht haar; maar die achting is alleen Ook  TOONEELSPEL. 27 Ook all' wat zy bezit; gy moest uw vlyt berteên, En onderzoeken of ge iets kost van haar ontdekken. RUSTA UT. Ik heb uw meening reeds vcrftaan ; Gy wilt haar tot een fteun en toeverlaat vcrftrekken; Dat 's goed, 'k zal u in 't minst daarin niet tegengaan. Wanneer men iemand kan verpligtcn, (ten. Verkwist men nooit zyngeld;'k zie gaarne iets goeds verrich- Ik ben dan altyd wel gemoed; Maar onverdraaglyk als u iemand nadeel doet. ZEVENDE TOONEEL. CANDOR, alken. ARIA. Geduurend'. deze Aria verzamelen zich de maaijers by Candor. Komt, kitidrcn, komt! wilt hier uw werk nu ftaaken, Eu gaat meê naar d'andrcn kant: 't Zal uw' arbeid ligter maaken, Wyl de zon daar minder brandt, 'k Heb een wet my voorgefchreven, Die myn hart aan my gebiedt; Ik moet tot uw welzyn leeven, Wyl gy niets voor my ontziet. Gaat dan meê naar d'andrcn kant; Dat zal u verligüng geeven, Wyl de zon daar minder brandt. Bax  n 28 De KOORN-MUIJERs, Dat *e u bewaart is myn bebaagenj Want uw geluk is ook bet myn. En myn p% ;s zorg te draagen Voor hen die my zo dierbaar zyn. Gaat dan meê naar d'andrcn kant • Daar zal de hitte u zo niet plaagen, Wyl de zon daar minder brandt. Einde van het eer/ie Bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 20 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ROSINE', DOLIVAL. DUO. ROSINE. Ach! laat my toch met vrede, DOLIVAL. Blyf hier en luister ra myn rede. . " RÓSINE. Neen ; ik moet gaan. DOLIVAL. Blyf hier wat by my liaan. ROSINE. Neen; ik moet hemen gaan. DOLIVA L. ó Wreede! ROSINE. Indien ik hier blyf praaten, Zo verzuim ik al niyn' tyd. DOLIVAL. Maar gy kunt het weiken wel Iaatcn, Wyl gy zo bekoorlyk zyt. ROSINE. Ik verzuim al myn' tyd. DOLIVAL. Gy raakt daar niets door kwyt. Hoe fterk ge u ook verweert, gy raakt hier r iet van daan, so-  30 De KOORN.MAAI J.ER5, ros ine. Maar hoe toch kunt gy my zo plaagen' Gy-tweldatmy^sm.MmJnJkan^haagen » bid u dat gy my Iaat gaan! dolival. 'k Bemin u! rosine. Te erger is 't: maar wat toch zult gy wfanen Ais ik verzuim myn werk te doen? dolival. Zeer veel.' rosine. En wat zal ik beginnen Als Ik myn' tyd verfpii? zult gy die fchaê vei.goen ? dolival. « Ja! rosine. Zoudgy uzelf dan meer gelukkig achten, Zo ik den gantfchen dag niets deed ? doli val. Gewis! rosine. En ik ben juist van andere gedachten* Verveelde my wierd niet my„ ^aareSch befleed. ARIA.  TOONEEL SPEL. 31 ARIA. Ik ben in myn bezigheden Vergenoegd en wel te vreden, 't Werken baart my geen verdriet. In de week doe ik myn zaaken, En fa zondags my. vermaaken; Dan denk ik aan myn moeite niet: Dan gevoel ik zorg noch kommer, Alles geeft me een zoete vreugd ; Sómtyds dans ik in de lommer, En weet van geene ongeneugt', DOLIVAL. Ik wed dat gy niet zyt gebooren Om dus den gantfchen dag te werken, dat 's gewis. ROSINE. Ik zeg nochtans dat het zo is. Wat dunkt u; zou het niet behooren Dat ik zulks 't beste wist ? vaarwel, ik ga. DOLIVAL. Waar heen? Zyt zo afkeerig niet, gy hebt daar toe geen reên; Ik wil uw' arbeid flechts verligten. Waarom verfmaad gy 't geen myn hart u aan komt biên. ROSINE. Uw hart ? DOLIVAL. Ja!  32 De KOOR N-MAAIJERS, rosine. Met uw hart kan ik hier niets verrichten. dolival. 'kBen broers zoon van Candor, dat weet gy niet misfchicn. rosine. 't Is my zeer wel bekend. d olival. Hy wilde u gaarn' verpligten ; Hy houd zeer veel van u. rosine , ter zyden. Hy houd van ons ! was 't waar! dolival. En ik nog tienmaal meer; dies loopt gy geen gevaar: Ik ben van hem niet onderfcheiden ; *k Gelyk hem op een hair; of gy hem ziet of my 't Is even eens; 'k bedoel uw heil zo veel als hy ; 'k Verzeker u, 'k zal u een beter lot bereiden : Kom met my! maar hoe nu ! mistrouwt gy my ? rosine. Gewis; Dewyl myn moeder zegt dat zulks voorzichtig is. dolival. Uw hart moet Zekerlyk wel ongevoelig wezen, Dewyl het u, zo 't fchynt, de erkentenis doet vreezen. rosine. Myn moeder klaagde nooit dat ik dien pligt vergat: Voor 't geen zy aan my doet en ik nooit kan belooren, Verzuim ik nimmer haar een dankbaar hart te toonen; Maar 'k zou befchaamd zyn zo 'k aan u verpligtinghad. n o-  T O ONEELSPEL. 33 DOLIVAL. Geloof my, meisje lief, 't vooroordeel doet u dwaaleri. ROSINE. ik weet een' goeden raad; laat ik myri móeder haaien ; Haar jaaren klimmen, en het werk dat zy verricht Verzwakt haar; ik ben jong én vind den arbeid ligt: 't Goed dat gy my wilt doen moest gy aan haar beileeden; DOLIVAL. Dat kan ik niet; ROSINE; Hoe! niet ? gy maakt haar ik bemerk j Van oude vrouwen dan geen werk; DOLIVAL; Niet veel juist. TWEEDE TOONEEL ROSINE, DOLIVAL, GENNEVOTE; ROSINE; Moed er lief, gy kunt myn plaats bekleëden; Gy komt hier recht van pas; de vriendfchap van dien heef Maakt my zo waar geheel verlegen; 6 Hy is zo beleefd en fchynt ons zeer genegen! Nochtans die vriendlykheid ontmoet men wel eens mëer; Hy wil de jeugt zo gaarn' tot onderftand veiftrekkcn. GENNEVOTE; Dat 's braaf: en de oude liên ? c b ë R'  H De KOORN-MAAIJERS, rosine. Dat zal hy zelf ontdekken. DERDE TOONEEL. gennevote, dolival. dolival. 'kDen recht verblyd dat ik met u in kennis raak, iMyn goede vrouw, 'k heb lang gewenscht na dat vermaak. gennevote. Wat mag als 't u belieft de reden daar van wezen? Die wensch is zeker uit myn grootheid niet gerezen. dolival. Uw tegenfpoed gaat my aan 't hart; Zo dikwyls ik u zie verwekt uw Haat my fmart; Dies wil ik u voortaan gelukkiger doen leeven : Gy weet niet hoe ik u bemin! gennevote, ter zyde. Ik heb 't reeds lang gemerkt, by heeft niets goeds in zin. Tegen Dolival. Wat reden heb ik u gegeeven Dat gy zo gunftig denkt ? 'k verdien zulks immers niet. dolival. Niet! daar ge een dochter hebt die ieder moet behaagen , gennevote. Dat goede hart word my om haar dan toegedraagen ! 't Is zeker zeer veel eer die my daar door gefchied. DO-  TOONEELSPEL. 35 DOLIVAL. ARIA. I Ach 1 hoe groot van wat vermogen Is Rofines fchoonheid niet ! Ieder een ftaat opgetogen Als hy haar verfchynen ziet. Als men fomtyds haar ziet bloozen, Toont natuur al haarc kracht: Ze is gelyk de verfche roozen Die op 't veld zyn voortgehragt. Maar zal 't roosje weeldrig groeijen Door natuur zo fraai geteeld; 't Word indien het wel zal bloeijen, Zagtjes door den wind geftreeld. *t Is met vrouwen als met bloemen, Liefde ftreelt haar als de wind ; üin er een recht fchoon te noemen Word vereischt dat zy bemint. GENNE VOTE. Die zedeles is gantsch niet kwaad; Zy is zeer goed om 't hart te vormen, inderdaad: En gy zoud, zo ik my verbeelde, De wind wel willen zyn die myne dochter ftreelde. DOLIVAL. Maar is uw hart niet aangedaan, Als gy aan ongemak haar daaglyks bloot ziet ftaan ? Wyl haar om u te hulp te komen C 2 De  3k Wou dat ik my reeds had van deze beurs ontdaan; Ik wil niet gaarn' het geld van anderen bewaaren: Ik mag nochtans niets openbaaren; Dies weet ik niet hoe ik 't haar geeven zal! Wel aan! 'k Doe hier nog by de vier ducaaten Die hy my heeft vereerd en ftraks ter hand gefield: Men doet geen goede daad om geld. Maar, zacht! ik moet my niet verpraaten! Zy komt; misfchien dat ik nu wel een middel vind. 'k Verberg my hier omtrent. TWEEDE TOONEEL. GENNEVOTE, ROSINE, RUSTAUT. GENNEVOTE. Rofine, ik zal de ftrengen Die ik geronnen heb, voort naar den weever brengen. ROSINE. Wil ik het doen? GENNEVOTE. Ik dank u, kind; 'k Zal zelf wel gaan. * o-  öo De KOOR N-M A A I J E R S, rosine. Die mand zalu te veel bezwaarer. Geloof my moeder! gennevote. „ . . 'l Heeft geen nood: Ze is niet tot boven vol. - rosine. Voor u_ De vracht is toch te groot gennevote. ó Neen; dit 's niets. rosine, haar moeder de mand afneemende en op de bank nederzettende. Laat ik die moeite u fpaaren gennevote, met een weinig moeijelykheid. Ik zeg u, neen! rosine. Zo ^ voor my iets over hebt, Zult gy voor 't minst dien last tot op de helft verminde : Al wierd gy nog zo boos, >k zal evenwel verhindren ' Dat ge alles draagt. Zy legt een gedeelte van het gaaren uit de mand. n . '' Ik bïd Ü, wat behaagen fchept Gy >n uw' fiand zo zwaar, 20 moeijelyk te maaken' Gykort uw' levenstyd, er. mifit my dus niet meer. gennevote. Wat heeft de jeugt voor uit! maar, ach! zy is zoteê.! Hoe ligt kan ze in gevaar geraaken! eo-  TOONEELSPEL. 6i ROSINE. Hoe zo? RUSTAUT, ter zyde. Ik wenschte dat ik nu er kans toe zag. GENNEVOTE. Rofine, hoor! op uwe jaaren Werkt liefde dat gevaar; dies wat ik bidden mag, Zyt toch voorzichtig, kind! indien ge u wilt bewaaren, Is 't nodig dat ge u zelf mistrouwt. Onze eer word by een fnoer met paerlen vergeleken, Men moet wel zorgen dat men die te faamen houd, En dat de draad niet komt te breeken : Want gaat een paerltje los, ftraks vallen ze allen neêr, En even eens is t ook gelegen met onze eer: Zo die een paerl ontvalt, dit moet ge altyd gedenken, 't Verlies herftelt zich nimmermeer. ROSINE. 'k Beloof u , moeder, dat ik nooit myne eer zal krenken. RUSTAUT, ter zyde. Ik leg de beurs hier naast de mand, Zy ziet toch niet naar dezen kant. Tegen Dolival, dien hy in het te rug gaan ontmoet. Ik heb 't bezorgd. DOLIVAL. Hoor hier! Zy gaan te faamen heen. .ROSINE. Zoud gy my dan mistrouwen ? GEN-  <& D ■ K O O R N-M A A I J E R S, GENNEVOTE. ö Neen; nooit merkte ik,-ets omu verdacht te houên-. D,es w.i ik weI geloovt,n dat Uw hart nogvryis; maar zeg me in , vertrouwen, J (Ik moet u dit om reden vraagen) Gy van den neef denkt van Candor. •ROSINE. Mog mm™», zelfe my„ oog gc„lagen. CENNEVOTE ItoZLZ b6ter; ^ dat ^ « »« beiaagen; D'es iutster na den raad dien ik u geeven zal ARIA. Wacht u voor 't vleijen Van zulke lién; Eer ze u verleién / Zoek ''en te ontvlicn. Door hen te hooren Raakt men verloren; 't Mart, eer men 't weet, Word overreed. Wat zy ook doen om te behaag»,,, Zy zoeken fiecbts u te beiaagen: Neem u in acht, Gy moet hen nooit betrouwen: 't Zou u berouwen, Dies zyt verdacht I Op  TOONEELSPEL. «3 Op het einde van deze Aria komt Dolhal flil te rug om Gennevote en Rofine te beluisteren. ROSINE. Maak u niet ongerust; gy kent my immers? OENNEVOTE. Dat mindert ook myn vrees, en fterkt my in 't vertrouwen Dat gy myn lesten zult onthouên. Maar, kom! de maaijers zyn reeds weêr aan't werken; ga En fpoed u ook naar 't veld om daar wat optegaeren, Terwyl ik ras die boodfchap doe. ROSINE. Dat 's goed ik ga daar voort na toe; Maar 'k wenschte wel dat gy uw opzet nog liet vaaren, En my dat draagen liet. GENNEVOTE. Nu, (preek daar van niet meer. Maar, wacht! dewyl ik na gedachten Zo ras niet wederkom, en gy dus zeker eêr Dan ik te rug zult zyn, zo neem, om niet te wachten, Den fleutel meê van 't huis. DOLIVAL, ter zyde, terwyl Gennevote den fleutel in ] 7««r' zak zoekt. Ha! dat 's een fchoone zaak! Rofine, hoor ik,zal hier voor haar moeder komen: Wel aan! die kans dient waargenomen; Het best is dat ik zie dat ik in huis geraak. Ik zal zeer ftil naar binnen kruipen, En  64 DE koor n-m a a i j e r s, En houden my daar fehuij al duurde >t nog zo lang GENNEVOTE Maarzorg wel voor de deur: w ,k ben „ Dar iemand ffij daar fa zal fluipeiK ROSINE. Stel u gerust, (chroom geen gevaar- CBN NE Vo.TE'terwyl Rofine de deur fluit de mand van de bank neemende. Kofine! ei lieve-kom eens hier! wat vind ik daar! ROSINE. Wat is 't? GENNE VOTE. Zie! welk een beurs ! ROSINE. Zy fchynt vol goud te wezen. GEN NE VO TE. Dat zie ik; maar dat geld is niet daar ft wezen moetWat of dat daar te liggen doet ? ROSINE. Gewis heeft iemand dat vergeeten Die hier heeft op de bank gezeten. GENNEVOTE. Het zelfde zou ik ook vermoên. ROSINE. Xls goed dat gy het vind; maar wat er meê te doen? GENNEVOTE. Weêrgeeven, dat is vast; maar waar het best vernomen Aan  TOONEELSPEL. 65 Aan wien? ROSINE. Er is daar toe , zo als 't my voor zou komen, Niets beter, dan dat aan de poort Van het kasteel terftond een briefje werd' geflaagen. '1 Js zeker dat die beurs een' ryk' mensch toebehoort. GENNEVOTE. Die zich gevolgelyk 't verlies wel zal beklaagen. Maar 't moet onze eerfte zorg nu wezen, dat dit geld Door ons worde aan mynheer Candor ter hand gefield; Dies ga om 't zelf aan hem te geeven. ROSINE. Ik durf niet, neen. GENNEVOTE. Waarom ? want immers nog zo even Hebt gy gezien hoe goed en vriendelyk hy is. ROSINE. 'k Beken dat niemand hem meer achting toe kan draagen Dan ik; dies wilt gy dat ik gaan zal,'k zal het waagen; Maar zo als ik hem zie, doet my de ontfieltenis Al myn vrymoedigheid verliezen. GENNEVOTE. Kom ; dat 's een kindfche vrees die wel zal overgaan ; En fchoon ge al zyt befchroomd , hy zal dat zelfs verkiezen : Te veel vrypostigheid zou eer hem tegenflaan. E DER-  66 De KOORN-MAAIJERS, DERDE TOONEEL. ROSINE, alleen. Ik durf volftrekt my in zyn byzyn niet begeeven. Ik bloos op zyn gezicht en word door aagst vervoerd. Ik weet niet wat my dus ontroert; Maar 'k word door meer dan door erkentnis aangedreven. ARIA. Candor is zagt van aart, En om zyn vriendlykheden Met recht alle achting waard: Men pryst hem en met reden; Hy word als aangebeden. Waar was ooit beter heer? Ieder mint hem even teêr. Hy is zagt, hy is goed: Wat kan my dan zo doen vreezet!, Zo dra hy my ontmoet? Wat of het toch mag wezen Dat my ontltellen doet? VIERDE TOONEEL. GUILLOT, ROSINE. GUILLOT, ter zyde. Waarom of toch mynheer Rustaut my't werk verbiedt, En reeds myn loon betaalt? hy doet dat buiten reden; Ten minden ik begryp die niet, En ben daar over gantsch te onvreden. 'k Be-  TOONEELSPEL. 67 'k Ben agt- en zestig jaar, dat 's waar; maar is dat oud , Als men welvaarende is en al zyn kracht behoudt? Ik ben nog beter als die teêre en jonge heeren, Die dikwyls bang zyn dat een windje hen zal deeren. ROSINE. Hebt gy ook by geval gehoord, dat hier omtrent Een beurs is dezen dag verloren? GUILLOT. Wie ik? ROSINE. Ja! GUILLOT. 't Is my niet bekend. ROS INE. Hier is er nochtans een die iemand moet behooren; Myn moeder vond ze ftraks. GUILLOT. Wel nu;dat's winst vooru. ROSINE. Neen; zy komt ons niet toe: daarom dacht ik ze nu Candor te brengen; maar gy zoud my veel verpligten, Zo gy dat woud voor my verrichten. Een ieder kent u voor een' braaf en eerlyk man; Zo dat ik zonder vrees u zulks betrouwen kan. GUILLOT. 6 Ja; 'k ben arm ; maar durf myzelven eerlyk noemen. (Veel ryketi kunnen daar jin'st altyd niet op roemen.) Nochtans ga liever zelf, my dunkt dat 's al zo goed. E 2 »o-  f8 De KOORN-MAAIJERS, ROSINE. 'k Verzoek u vrtendelyk dat gy het voor my doet. GUILLOT. Nu dan; geef hier het geld dat gy my beCroiwen En zyt gerust dat ik geen duit er af zal houên. Geloof'niet dat ik my in 't minJt daar over kwell'; Maar daar komt net van pas myn heer Candor .-vaarwel! VTFD E TOONEEL. CANDOR, CÜILLOT. CANDOR, ter zyde. Al wat my door 't gefnap dier vrouwen is gebleken B^art my wel achterdocht, maar't heeft geen' vasten grond, 't Best, na my dunkt, zou zyn indien ik eens belfond Met Gennevote zelf te fpreeken. GUILLOT. Myn heer, ik heb een beurs aan u te geeven, die Men hier gevonden heeft. CANDOR. Een beurs gevonden! wie,? CUILLO T. Rofines moeder, CANDOR. Weet zy wie die heeft verloren? gui-  TOONEELSPEL. 69 C UIL LOT. Dat heeft zy nog niet kunnen hooren. CANDOR. Zo veel te beter; 't is een goed Dat haar dus toekomt, en dat zy behouden moet, Dewyl 't geen mensch weêrom komtvraagen. GUILLOT. Maar zy gelooft nochtans... CANDOR. Ga; geef dat geld haar weêr! Het is haar eigendom. GUILLOT. 'k Begryp het al, myn heer. CANDOR. Nu ; doe wat ik u zeg ! GUILLOT. Ik zal er zorg voor draagen. Ter zyde. è Ja; 't komt wis van hem, daar is.geen twyffel aan : 't Is zyn gewoonte zo te handl.cn. CANDOR. Ik heb wat rust van doen, want ik ben moê van't wandlen; Dies ga! GUILLOT. Myn goede heer, ik ga hier voort van daan. Daar gy voor de onze.zorgt,zou't wel onreedlykwezen Dat de uwe wierd geftoord. E 3 T<*  70 De K00RN -MAAIJERS, Ter zyde, in het heengaan. Dat geld komt haar niet kwaad Die braave man! hy doet een daad Die waard is dat zy word geprezen. ZESDE TOONEEL. candor , alleen. ARIA. Van 's molens vroeg, zo dra 't gaat d.iagen, Ren ik geftadig aan het werk. Nooit zal ik my zulks beklaagen: Want dit maakt my zo frisch en ttcrk. Dc flaap verkwikt my weder Als ik my lubt vermoeid in 't veld: Moe geru«t legt men zich neder, Als het hart geen wroeging kwelt! Wel aan! ik leg my hier by dezen boom ter ncêr. 'k Heb wel gewerkt van daag ; maar ik verfrisch my weêr Als ik wat flaap.- het heeft my nimmermeer verdroten In bezigheid te zyn, 'k heb my daar aan gewend. Die nooit den arbeid heeft gekend, Heeft nooit ook waare rust genoten. Z E-  TOONEELSPEL. V ZEVENDE TOONEEL. candor, flaapende; rosine, met een Us koornairen op haar hoofd. r osine. ARIA. Jïct vermaak verligt myn treden , Als ik wat heb vergaérd : 'k Draag myn' last wel te vreden, Wyl hy my niet bezwaart. Myn vracht zal my niet fchaaden; Zy baart my pyn noch fmart. 'k Heb die op 't hoofd gelaaden, En draag de vreugd in 't hart. Wat zie ik ! hoe! ligt hier myn heer Candor te fiaapen ! Laat ik voorzichtig zyn dat ik zyn rust niet Hoor' : Ze is ons te dierbaar, wyl zy voor Ons nuttig is en wy de vruchten daar van raapen. 6 Mogt die zoete rust, nu hy is afgemat, Hem weêr verkwikken! mogt zy zyne dagen rekken Tot hoogen ouderdom! derarmen grootfte fchat Is 't leven van een' mensen die hen tot nut wil (trekken. ARIA. ö Gy, dien ieder een moet eeren ! Die onze fteun en toevlucht zytl Door wien wy zien ons heil vermecren! Die ons van alle leed bevryd ! E 4 Uwc  72 De KOOR N-M AAI J ERS, Uwe geest vin angst ontheven, Smaakt in dm flaap nu al het zoet, Dat een zagte rust kan geeven Aan een vroom en rein gemoed. Uw deugd doet onzen wynaaard bloeijen Door de zorg die gy betoont; En de velden ovcrvloeijen Door den zegen die haar kroont. Laat ik eens zachtjes hoorc: Hy flaapt, 'k moet hem raetftoóren', Zyn rust kan my bekoöi en, Hy weet van zorg noch fmai t. Maar ik zal hem wat bedekken: Ach! dat ik hem hoeden kon Voor het branden van de zon ! 'k Moet dien tak nog laager trekken. Maar zo hy eens ontwaakte! 7.o ik hem wakker maakte! Ach ! ach ! hoe flaat myn hart! 'k Moet nu eens zien of hy er nut genoeg van trekt Neen; \t moet aan dien kant nog wat zakken t Is nog niet goed, de zon fchynt nog door deze takken Hy is nog niet genoeg gedekt. Maar wacht... Zy doet kaar' halsdoek af, en legt dien over het gezicht van Candor. candor, flaapende. Rofine! rosine. 'k Vrees dat ik hem doe ontwaaken; Hy  TOONEELSPEL. 73 Hy noemt myn' naam. Zy verbergt ziek by de deur van *t huis. CANDOR, wakker wordende. My dunkt dat ik iets heb gehoord ROSINE. Hv is te onvreên, 'k heb hem geftoord. CANDOR. Die my is komen wakker maaken Heeft my veel dienst gedaan ; 'k had anderzints deez' nacht Niet kunnen ilaapen. ROSINE. Ach! wat raad! C ANDOR. Ik was aan 't droomen, En lag te fluimeren; my dacht Ik zag Rofine voor my komen, En hoorde duidelyk en klaar Haar (tem; ik wierd voorheen de ontroering nooit gewaar Die deeze droom my heeft gegeeven; Dewyl 't gevóél daar van my nog is bygebleven. Maar, hoe ! wat's dat! een doek! zou die van haar welzyn? Wie heeft dien by my kunnen leggen ? Heeft zy dat zelf gedaan? ik zou wel haast dan zeggen, Dat myne droom iets meer moest zyn dan enkle fchyn. 'k Moet maaken dat my van die zaak niets blyv' verholen. ROSINE. Hy komt; ik ga in huis. E 5 (De  74 De KOORN-MAAIJERS, (De deur open doende, word zy Dolival gewaar.^ ó Hemel! ach ! een dief! dolival. ê Neen; zyt niet bevreest! ik ben 't, Rofine lief. candor , ter zyde. Wat zie ik! Dolival by haar in huis verfcholen! rosine. Ach! help my toch, myn heer! (Zy vlucht naar Candor; Dolival vervolgt haar, doch zyn' oom ziende keert hy te rug.) A G T S T E TOONEEL. c a n d 08., rosine. ë candor. Gy fchynt heel aangedaan. rosine. 't Is om dat my een heer vervolgr. candor. ,, „ , moet ni'et vreezen. k Zal zorgen dat hy niets zal tegen u befiaan. Het is myn neef. rosine. Hy moest dan wezen Gelyk zyn oom: 't is geen fatzoen My zo te handelen ; 'k heb niets met hem te doen • Wat doet hy in ons huis? hy heeft daar niet vannoden, En daarom ben ik hem ontvloden. CA»  TOONEELSPEL. 75 CANDOR. \ Was vast niet met uw' wil dat hy zich daarfcevondt. ROSINE. ó HemelI denkt gy... CANDOR. Neen; hy is alleen te laaken. Ter zyde. Zy is onfcbuldig. Tegen Rofine. Aan de daad die hy beftondt Hebt gy geen deel. Maar laat ons nu van andre zaakett Eens (preeken; zeg my of die doek u toebehoort. ROSINE. Ik bid, vergeef het my zo ik u heb gefioord: 'k Dacht niet u uit den flaap te wekken; Ik wilde alleen u voor de groote hitte dekken. Geef my hem weêrl CANDOR- Zie daar! maar 'k bid u dat gy my Eens zegt, wat inzicht u voor my die zorg doet draagen. Wees openhartig, en fpreek onbefchroomd en vry, Als waart gy een van myne magen. ROS INE. Achi wie is zo ontaard , ondankbaar of ontzind , Dat hy voor uwe rust zou zorg of moeite fpaaren ï Gy word van 't gantfche dorp bemind; 't Is of we een' heldren dag tot ons geluk zien klaaren Zo dra we u zien; uw zucht om ons voor leed te hoên Is  7