1095 F 79  MAATSCH. DER mOÊRL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  O B E R O N, ZANGSPEL.   O B E R O N, te AMSTERDAM, By J. HELDERS en A. MA 11 S. 1796, Met Privilegie,   Geen Exemplaaren zullen voor echt gehouden worden, dan die door den Secretaris van den Nationaalen Stpds^Sc^ouv/burg ondertekend  PERSOONEN. O B e r o n , Koning der hefchermgeesten. titan ia, Koningin der tovergodinnen; zyne gemalin, ii e b e , t } haare vertrouwden. HUon, duitschRidder. scherasmin, zyn fchildknaap. de sultan van Bagdat. AMANDA, zyne dochter. FATIME, haare vertrouwde. b a'b e k a n , vorst der Dm/en ; haare Bruidegom, A l m a N S o r, Bas fa van Tunis. almansaris, zyne ecrpc Sultane. Osmin, opziener des ferails van den Basfa. een ca Dl. ÏEN SLAAP, '■ v het orakel. twee beschermgeesten. c iio o r va n tovergodinnen. c ii o o r va n d e r v i s c h e n. choor van bruiloftsgasten. c h o o r van janitsaren en jioorek. O B E-  O B E R O ï\ ZANGSPEL. ^C>W<^>»-X>~«o>)KOB» EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeld een bosch, van achteren dicht met kreupelhout begroeid; van vooren, aan de eeue zyde is de ingang cener grotle, in het midden een kleine rots met bloemen omzoomt, SCHERASM1N, komt met een bos hout op zyn rug, als eenwike gekleed. Terwyl hy zyn takkenbos nederwerpt en het zweet van zyn aangezicht wischt. DUO. N:en! Wie kan zo zyn te vreên? Waarom zoud' ik fteeds zorg en plaageiï^ Met 's levenslast en moeite diaagen? Neen! Een ftrop, en ik reiz' heen. Reeds vyftien jaaren zit ik hier, By leeuw en beer en tygerdier Tot (pyze voor hunn' holle maagen ! Wat 's dat... Een tyger, wel te weeten!. • Die komt vast om my op te vrecten. HU*  tr/f O B E R O N. II U 0 N , in V kreupelboich. 11c! SCIIERASMIN. 6 Wee! HOON, ais boven. Zag 'k eens het einde van my» tocht! En vond ik hier waar na ik zocht, S C H E R A S M I N. De doocl vervolgt my op den voet: Voor:! men vervvyder' zich met fpoed! Uy verfteekt zich. TWEEDE T O 0 N E E L. II uo *v. 'kB ;n van dcez' landftreek onbewust; Gantsch onbewoond fchyrit deeze kust; Ik zie geen ftervling hier omtrent! 't Is best dat 'k my weêr elders wend'. Maar... Echter, als men't wel bci'chouwd, Bond doch een mensch deez' bundel hout. Men komt voorzeker dien hier haaien 'k Verberg my om dit af te zien. li E R AS MI N, Ik beef! myn vrees kent gecne paaien; Myn pols ftajt ftil; kon 11; Hechts vliên ! D E R.  ZANGSPEL, 9 DERDE T O O N E E L. HüON, SCHERAS M I N. SCHERAS1IIN, ziet vreesachtig uit de grot. \k moet toch zien wat het is. 'tVVas mogelyk dat het een mensch ware , die hier verdwaalt was. 't Is my ook zo gega r.n : waarom zoude zo iets in vyftien jaaren niet tweemaal kunnen gebeuren? Courage, Scherasmin! Hy treed naar buiten. HüON. keert zich om. Zo heb ik my toch niet vergist! Uy gaat naar Schtjasmin, welke nog min rfmeer vreesachtig terugdeinst. V/ie gy ook moogt zyn, ik buide u, help my uit dit woud: zedert het aanbreeken van den dag, dwaale ik reeds in dit kreupelbosch om, en in plaats van .'er uit te koomen, geraake ik 'er al dieper m. SCHERAS5IIN, ter zyde. Nubekoom ikvanmyne vrees! Waarlyk een mensch! en welke daar en boven rayne eigene landstaale fpreekea HüON. Gy antwoord niet? Gy vreest immers niet voor my? Scherazmdn beziet hem naauwkenrig. Zie, ik ben een mensch als gy; of varftaat gy myne taal niet? SCUERAS.M1N. Vergeef my, mynheer! - De verwondering- de vreugde, van een mensch te zien, benam my de fpraak: en uwe taal- ö die- ter zyde, (welke gelykenisfe)die A 5 ver"  »o O B E R O N, verftaa ik op een hair, die heb ik reeds verftasn toen ik noch aan de leiband liep. H O o N. Zo vee! te beter! Doch uwe verwondering over my. se verfchyidng doet my vermoeden dat het iets kelJ-" zarms is hier een vreemdeling te zien. Ik raakte zoo diep in het kreupefbosch dat ik 'er met myn p ,rd niet meer door konde; ik bond het vast. zocht een Uitgang, vond een fmal voetpad, dit volgde ik in de hoop van menfebea te vinden; en defcemelay gedankt dat ik my niet vergist heb. S C II E R A S M I N. Een mensch hebt gy gevonden, drt is waar; marr, indien gy 'er buiten my nog een zoud Willen zien' dm moest gy al goede oogen hebben. Ter zyde- Het is verbaazend! H U O N. Hoe dat! Gy woond immers riet geheel alleen ia deeze wildernis? SC HE RAS MI KT. Om u te dienen! Ik ben zelfs kok, bottelier, fnyder en fchoenmrrker! dat kunt gy ,„ myl]e kleeding wel zien; want het frtfoen is na de nieuwfie mode". Maar dit aan een zydc; zyt hartelyk welkom: al wat een arme duivel van een boschman vermag, bied ik u van harte aan ; by voorraad kunt gy in myne wooning alhier {weende op de grot) uitrusten- en- och , MVn- hecr!  ZANGSPEL. tt heer! hoe meer ik u aanzie— indien gy wist, hoe het daar, (op zyn hart wyzende) omgaat! Het ismy— neen! het is vcrwonderlyk!— volmaakt zyn evenbeeld! als of hy voor my lïond; zo als hy als jongeling voor my ftond- juist zo als toen ik in zyn dienst kwam. Zo gelyk! zo gelyk! - HU ON. Aan wien gelyk? goede oude! Het moet een zeer gelieft voorwerp zyn, dewyl u die gclykheid zoo zeer aan het harte gaat, S C H E R A S M I N. Ja wel gelieft! — als myn oogappels. Het was mya Heer! Hy was zo goed— en zo ongelukkig! — vergeef het my, Mynheer! ik moet fchreiën, dat ik hem zo weder voor my zie, — fchoon hy reeds overlang vermoord is. H u o N. Goede man!— Ja, de natuur fpeeld dikwyls won* derbaarlyk. Doch, myn vrind! gy waart zo goed om my uwe diensten aan te bieden ; ik vat u by uw woord en verzoek u om my den regtcn weg uit dit woud te wyzcn. SC HER AS MIN. Ja, ja, Mynheer! dat wil ik, alles wat gy wilt; Maar ik bid' u, gy fchyut myn landsman te zyn, van waar komt gy? HllO.V. Van het hof van keizer Karei. S C H E-  65 O B E RON," SCHERASMIN, verheugd. Regtzo! myn landsman.- en uwen naam? Misfchiea ken ik uw ftamhuis. HUOIfi Myn naam is Huou , een zoon van den edelen,maar tevens ongelukkigen Siegwin. SCHERASMIN. Van Siegwin ? Ongelukkigen ! Edelen! Huon! ach, Mynheer! ik kan niet- ik verflik van blydfcnap! (ffy Valt hem te voet.') Zyn zoon, - van myn goede lieer!— ó jonge Heer,— ik verlaat u niet meer, - gy moet, — gy moet my met u ueemen!- Uit liefde voor uwen vader ontvlood ik de waereld; hier heb ik hem vyftien jaaren beweend-en gy, zyn zoon, leeft! -Ikgaameede.- Ik trek meede.- Gy Baat het my niet af.- Gy verlToot my niet:- ik heb hem trouw gediend, ik wil u ook zo dienen. HUON, heft hem tedei op. Rys op, goede Grysaard , kom in myne armen , (hy omhelst hem.) Ach! zedert de doodmyner moeder, het eerste hart dat vrindfchappelyk aan dezen boezem klopt, ó Vrind! het ongeluk myns vaders rust ook op my, vervolgde my reeds in myue jeugd. A R IA.  ZANGSPEL. iS ARIA. 'k Had van myn ieeven, Nooit 't zoet genot; Reeds vroeg gebleeven Ten prooi van 't lot, Heb 'k echter met' zyn woên gefpoc. Myn vyand zocht myn lecven; Hy zag my nimmer beeven, Daar moed myn daan verzelt. De felfte flagen Van 't lot te draagen, Betaamt den jong'ling, betaamt den held, SCHERASMIN. Hoe! gy ook ongelukkig? II u o N. Ook ik. De dood van niynen vader heeft des keizers haat niet uitgewischt; hy vervolgt ook my noch. Dat zal u het oogmerk myner reize verklaaren. Karei .heeft my uit myn vaderland verbannen, my -bevolen naar Iiagdat te reizen, en niet te rug te keeren, voor dat ik hem een hand vol hairen uit des fultans baard, beuevens vier van zyne kiezen brenge, en zyne doch- ~ter,als myn bruid, voor zyne oogen omhelze. SCHERASMIN, Gy fcherst, Mynheer!- Verbannen?— des Sultans baard?— Zyne dochter als bruid?— Eene fyne manier, by myn ziel! om een meisje te werven. Als het de feeizer niet was, zoude ik vraagen of het in zyn boven»  H O B E R O N, ventte verdieping fpookte;-maar , waarom komt hy niet zelfs, ais hy zo'n pik heeft op des fultahs baard en tanden? Met een armee van honderd duizend man, Jaat zich zo iets in alle geval nog wel eens eitfchen:maar, een alleen.— HUON. De oorzaak zult gy hooren.- Zyn neef wilde my op de jagt moordadiger wyze ombrengen, dit wierd ik gewaar; wy ftreden, en hy ontving van my den dood, welken hy iny had toegedacht; fchoon ik hem ridderlyk in een tweegevecht gedood had, wierd ik niet te min ter dood verweezen: De gantfche ridderfchap verzette zich daar tegen ; Karei moest toegeven; Hy vergaf- en tot bewys van zyne gunst, leide hy my dat bevel op - en ingevolge duar van trekkeik thandsnaar Bagdat. SC II ER AS MIN. Mynheer! wilt gy in ernst naar Bagdat? en met dat oogmerk? B U O N. Ik heb myn woord gegeeven, ik wil het houden, en aan myn ridderpligt getrouw blyveu, het avantuur beginnen, en als den zoon des edelen Siegwins zegepraaien of derven. Daarom goede oude! wys my den weg: wilt gy my volgen, goed! gy zult myri vriend en niet myn dienaar zyn. Maar, wat gy ook doen wilt, neem fpoedig uw befluit, want ik begeer hier niet langer te vertoeven. SC HE-  ZANGSPEL. «5 SC H E R A'S i\I 1 N. Top, Mynheer! ik volg u in leven en dood. Rust «echts een kwartier, in myn grot uit. Ik zoek ondertusfchen myn ou.1 fc'iildknarpen kleed, dat ik tot eene gedachtenis bebaard heb, trek het aan,en da'n'ïs'Sch&i rasmin Haar, om u door dik en dun te volgen. Dan, als ik u raaden zoude, overweegt het wel, eergy befluit dit reuzenwerk te onderneemen. DUO. HUON. SCHERASMIN. Bt w-l, ik moet! Bedenkt u goed ! Ik vreez' gevaar noch dood. Gy loopt vast in uw dood, SCHERASMIN. Dat woordje „moet" Is een zeer harde noot. II L' O IV. Al waar 't door wilde dieren, En vuur- en bloed-rivieren; Ik wil, ik moet! Ik vreez' gevaar noch dood, S C H E R A S M r N. Licht kon die ridder 'eere. In eenen ftrop verkeeren ; Te hard is deze noot. H U O N, De weg tot roem en eere, Zal fchron de donders loeien," Myn heldenmoed doen groeien. Beide binnen. FIER-  'iS o b e r o n, VIERDE T 0 0 2v E E L. Het tonnecl blyft: alleen de rots verandert in eep fieenen Altaar; AGLAISc» HEÜE, koomen van vcrfchillcr.de zyden op: de eerste draagt een mandjen met kruiden , en de andere heeft een bloemenkrans in haare hand. AGLAIS. O iize meesteresfe zal welhaast koomert. H E B E , terwyl zy de bloemfestoen aan het Altaar hangt. Zfkerlyk, Mogten de offerhanden welke zy daaglyksch, zo vcele jaaren brengt, eenmaal verhoort worden ( AGLAIS. Hebt gy onze nleesteresfe gezien? Bevind zy zich noch als te vooren ? H E B E. Helaas!— ó Ikvreez' dat dit nimmer zai veranderen!— 'tIs fchrikkelyk! Dj g'rootfte der tovergodinnen, aan wien alles onderworpen is, welke döor.flechts één wenk, hemel en aarde kan doen beeven , welke , naar haare begeerte ,• felieppen en vernietigen kan ; welke allen geesten onderdaanigzyn ,—in zulk eenen toeitand! Zy verzuimt al haare magt; zy heeft haar paleis , den zetel der eeuwige vreugde verlaaten , zich van haare gade, welke zy bemind, gefchei Jen; zich deeze wildernis ten verbiyf verkozen; dwaalt .dps nachts eenzaam, troosteloos om; neemt haar nachtleger op de on-  ZANGSPEL. ir öngenaakbaarlte fpitfcn der rocfen; en niemand weet daar van de oorzaak. Ontroofde zy zich toch maar den troost niet, die aan o'.is te ontdekken! AGLAIS. zich bedenkende. Wat dunkt u, zuster! indien wy het waagden haar' daar om te bidden? zy kent onze trouwe; zy bemind ons; misfchien geeft zy aan onze bede gehoor enonc. dekt ons het geheim. HE BE. ja , dat zullen wy doen! nog heden. AGLAIS. Stil, daar komt zy. V T F D E T O O N E E L TIT A NI A>/« V wart gckleedjiaare hairen onachtzaam ie zaam gebonden , zonder poeder, of het allerminste op. tooi'fel, met treurige gebaarden. DE VOORIGEN. TITAN I A. Is het offer gereed? AGLAIS; Alles is gereed.- Maar, geliefde Mcesterésfe!-triogén wy u eerie bede doen? TI TANIA. Gy eene bede?— aan my? — hebt gy vergeefen dat ik niets meer vermag? - dat ïk my alle magt Hébtx ontzegt?— Wel te doen is aangenaam, doch voor my i* hét flechts verdriet, I ACLAif  i8 O B E Pv O N, AGLAIS. Juist dit verdriet is de oorzaak van onze bede; wy zien uw lyden , wy voelen 'het nevens u , - en de oorzaak daar van is voorons verborgen.- Magtigfteder Tovergodinnen! wy vallen u te voet ,-gy kent onze trouwe, verhoor onze bede!- ontdek ons dat fchrikkclyk geheimfu iaat ons deelen in uw verdriet; verfmaad onzen yvér, om u te vertroosten, niet; ontfluit uw hart voor ons; en ontdek ons de oorzaak van uwenbeklaagenswnardigen tosftand. TITANIA. Ry'sop!- Ik dank u voor uwe liefde! Gy myne eenigfte gezellinnen, eenigfte deelneèmlïers aan myn lyden. Ja , ik wil u alles ontdekken, uwe onbezweeken trouw verdient dat ik u myn geheel vertrouwen iehenke. Weet dan! een cenige misftap heeft my, misfehien voor eeuwig, in deezen troosteloozcn toelhnd gedompeld. Een oude ryke zot, had zich eene jonge vrouw ten gade, en dus ten offer verkoozen. Zy liet zich lang van hem kwellen, want zy was deugdzaam, dnndeeze deugd bezweek. Zy verkoos een jongen Minnaar; en gaf, naar myne meening, den ouden dwaas zyn verdienden loon. Maar, myn gemaal dachtgeheel anders 5 ïly wilde haar bcftralTen , ik onttoog haar onvoorzichtig aan deeze firaffe. De Koning der befchermgeesten was beledigt; en ik, zottin, ik bragt zyn toorn daar docr op het boogde, dat ik over myne  ZANGSPEL. \9 daad opentlyk juichte. Hy verbande my uit zyne oogen, en deed den volgenden vreesfelyken eed: Neen, nimmer zullen wy, in water nodi in lucht $ In bloeden wou.'en waar de telgen 't oog begroeten, . Nccfi waar he: mar.ger fpcok, in holen weggevlugtj By toverfchatten waakt, eikander vvcér ontmoeten. My drukt en ik ontwyk de lucht die u omringt; 'tVerraaderlyk gedacht waar uit gy zyt gebooren, Den lafTen minnaar die uw boei zich niet ontwringt, En alle de uwen zyn fteeds vloek en wee bcfehooreii J Myn wr-rk ruste op den man die döor een geile vrouw Gelyk een bcrghr.an , vaak door vuilen wellust dronken, Zich laat vcrftrikken ;en, ten koste van de trouw, Door haar" onkuisfcheii blik zyndriften laat ontvonken. 't Zou liefde zyn die in haar (langen boezem gloort! V/ie 't waant en blindlings let opbaar arglistige eederi$ Zich aan Syreenen zang — aan valfche traaneu ftoort < Doem ik tot eindloos leed, elende en moeilykheden. Ja, bydefi grootennaam, die'k niet dan bevende uit * By wien uooitlehuld'loos door de geesten word gezwoo- Niets wende myuenvioek—niets keere myn beduit,CreIi!< Daueen ftandvaitigpaar door't noodlot zeli'verkooren* B a At  «o O B E R. O N, Als dat, door kuisfche liefde en vaste trouw gevoedj Zich aan elkander bind, beproeft in vreugde en lyden, Der ongetrouwen fchuld met zynen onfchuld boet, En ftoorloos hartenmin aan de eeuwigheid zal wyden, Wanneer dit edel paar, daar 't vuile lust verwyst, De vlekk'loosheid bewaart ondanks de felfte (lagen, En fchoon het water zomts tot aan de lippen ryst, Getrouw aan de eerste liefde alle ongeval wildraagen. Als 't daarvoor in de vlam den dood niet poogt te ontvliên, r . , . . (ziet bieden, Schoon 't zich en kroon en troon door de ontrouw aan Dan kunnen wy alleen elkander wederzien, Titania! wanneer dit alles zal gefchieden. Wat zegt gy nu? AGLAIS. Ongelukkige Vorstin! wy beklagen u! TITANIA. Kunt gy welgelooveu, dat'er onder de flervelingeii zulk een paar te vinden zy? Daagiyks koom' ik hier tot het verblyf van het Orakel. Hoope eiken dag uit deszelfs mond het einde van myn lyden te vernecmen. Breng het noodlot boetvaardige offers toe, en keere telkens troosteloos te rug! - Almagtig Noodlot! ó fiechts hoop! en ik zal my gelukkig achten. - Dan, laat ous naar het outer treeden.  ZANGSPEL. M Qeduurende de Retournellc gaat Titania naar het Altaar, haare Nympken reiken haar de kransfen , en de offer' fchaal, zy ft rooit de bloemen op het Altaar, giet de fchaal uit, en blyft ter zyde des Altaars ft aan , ter v.'ederzyde van haar Aglais en Hebe. ARIA. Hoort, 6 Noodlot! myne klagten, En vermurw' myn Ega's hart! Wil myn bittre rouw verzachten, JUct myn bange boezëmfmart'. - 't Geen ftervelingen ons benyden, De zo gewensehte onfterflykheid — • Strekt my tot last, verzwaart myn lyden ; Ach waar' in 't graf my rust bereid ! Het offer word van zelfs oniftooken. II ET O RAKEL. RE Cl TA T ïf O. Groote Tovergodin! Zo fpreckt d' eeuwige raagt, het Ncodlot Door mynen mond: Droog uwe traanen op ! Laat de hoop- u opbeuren : Huon, zoon des ed'len Segwins, Amanda, dochter des Sultans van Eagdat, Is het paar door Oberon verkooztn Om den vlcek op te heften. Onder-alle fcervclingcn zyn zy het Die gereed zyn, u Koningin! te redden. Spoed u naar Bagdat. Om Amandas' hart te bereiden: En laat aan '« Noodlot, en uw' Gade Het verdere over. Men hoort eer: derJcr/lag. B 3 TI"  sq> O B E R o N. titania en her choor. Heil 1 heil! de blyde hoop daalt neder, De kwelling wykt, de rust keert weder, Zy lenigt ftnart, En verkwikt het hart! Een lichtfh-aal fchittert in den nacht; Wy danken , Noodlot! uwe magt. T i i a N i a 'k Stel, door dien heilzon bly ornrcheenen, Thands paaien aan myn troostloos wecnen* c h oor. De lofgalm ryz' met blyden klank I Dat eik van ons het Noodlot dank'J ZESDE T O O N E E L. Het Tooneel veranderd in ecnen aangenaamtA Landftretk. In het verfchiet ontdekt men ti.se Turkfche Kloosters, welkers poorten men ziet. HUON, SCHERASMIN, SCHERASMIN, D3 hemel zy gedankt dat ik n eens yen den knol rl neb! — Befckonw doezen heerlyken oord, cm uit te fustej is dezelve uitmuntend gefekikr. H u 0>,  ZANGSPEL. 23 H U O N. Uitrusten? Wy hebben flechts eenige uuren gerecèen, en gy weet dat ik haast heb. SCHERASMIN. Maar om 's hemelswil, bedenk toch , dat ik onmogelyk zo gezwind te voet kan ryzen, als gy te paard. En uwen fpeed, Myi heer! keur ik juist zo zeer niet goed. Voormy, ik dacht, men komt om den hals te breeken noch akyd te vroeg, want met een heele huid komen wy 'er niet af. Dus, laat ons hier ons gemak wat neemeu, lieve Heer! en op Gods lieve aardbodem noch wat omzwalken. Laa: de Sultan zyne arme tanden nog een dag of twee behouden; toe die expeditie komen wy nooit te laat, H U ü N» Zwyg ! Elk oogenblik vertoeven* is my ondrar.gelyk. Weet, goede Scherasmin! dat niet het avantnur alleen, maar een veel aangenacmer kragtiger dryfveer myn ongeduld aanprikkelt, my elke minuut tot een eeuwigheid maakt, en myn hart on'.vee'.erdaanlyk naar Dagdat trekt. Weet. deeze drift is de liefde , een liefde door my hevig gevoelt. Deeze liefde vervult myn geheel aanzyu , verflind elke gedachten en elk ander gevoel. SCHERASMIN, verbaast Verlieft?-dit is wat anders. - Ka begryp ik het. Zeer nauuulyk! In uwe jaaren flap: de licf.'e vry ge1} 4 zwin-  24 O B E R O N, ewinder., als een ouden fcWldknaap te voet kan volgen. Ja, ja, ikbegrypher; aldus «iriicf:?- Manr, Wat duivel 1 zegtmy, hoe kotntuwe fchoone teBagdat? W..ntdat gy haar zoekt, toont uw ongeduld. H U O N. Dat ik baar zal vinden , hoope ik, - Zegt my myn ban , - of te Bagdat- of in welken verborgenen hoek der aarde - dat weet de hemel alleen, en hy die my deeze hemelfehe vrouw, welke op het eerste gezicht over myn hrrt zegepraalde, toonde. Echter weet, noch zag ik iets dan in myn droom. SCHERASMIN, lacht hartclyk. In uwen droom? Mynheer! gy fopt my, HOON. In ernst! Moor my.geduldig aan, gy zul: alles weeten : Toen ik doezen tocht aanving was myn hart vry, nimmer had eenige fchoonheid hetze!ven beheerscht, noch ik kende dit hemelfehe alles verlevendigende vuur, 't welk onze ziele tot elke edele daad verheft cn de rampen van dit leven verzoet, niet. Door geene liefdeboeïen gekluisterd, lag ik my nederonderde ■fchaduwe eens booms, en overdacht myn lot; deflanp overviel my- cn hier- hier goede oude! was het oogcnblik gekomen, waarin ik myne vryheid moest ver» kezen; myn Noodiot bragt mede in eencn droom everwonnen te worden. Een kleine god, in eenen gouden ïvaageo gciete.j, yeifVaeerj my; eene vrouw zat aan  ZANGSPEL. «5 zynezyde, wier wedergade ik nimmer zag. De waagen daalde dicht by my neder. Verbaast, aan haar -gezigt geboeid, ftond ik fpraakeloos. Hy nam de Engelin by de hand en bragthaar by'my. - Bioozendc wierp zymy eenenlonk toe, welke als een blikfemltraal myn hart ontvlamde. Thands was ikmy zelve geen meester; ik vloog naar haar toe , drukte haar aan myn van vreugde overflroomend hart. - Maar haare begeleider ontrukte haar myne armen. Eer ik het verhinderen konpe!>* was hy reeds met haar in zynen wagen, en terwyl hy opvoer, riep hy my vriendelyk toe: Verdien haar , zy is voor u belteind! Zy verdweenen beide uit myn gezicht; en ik ontwaakte. Maar noch - noch ftaat zy voor my, noch zie ik haar, noch voel ik haar hart aan het myne kloppen. SCHERASMIN. Ik fia verftomd! Verliefd? In een droom? Dat acht ik zo veel als niets! In uwe jaaren had ik om zul'; een meisjcn geen voet verzet. Voor my- javoor my was dit noch iets, want zodanige lieve-meisjefls jaagèn niemant op groote onkosten. - Mynheer! ze: dat tuig uit uwe zinnen, geloof my, gy zult lang zoeken, eer gy uwe fchoone zult vinden! By verliefden loopt'er toch altoos een ftreek door. Dat Is een louter fchaduwfpel, dat uwe verbeelding U heef: afgemaald. B 5 iiuon.  iS O B E R. O N, H U O N. Neen Scherasmin ! het was meer dan een droom; dat gevoel ik. Myn hart zegt my dat zy leeft, dat ik haar vinden en bezitten zal. SCHERASMIN. Wat my betreft is het u wel, my ook. Maar Mynheer! van wat anders gefprokeu; ik had gedacht dat wy intusfchcn eens beproeven moesten, of wy in een van die kloosters wat tot verfnapcring konden bekomen. Maar ik moet het u zeggen, hier Ipeeld de duivel zyn fpel; wy zyn juist op den weg gekomen, Tvaar op wy niet moesten weczen; en zullen, indien gy het niet kwalyk neemt, een kleinen omweg moeten neemen. II u o N. Wat zegt gy? Ik verliet my op u; ik meende dat U de wegen hier bekend warren. SCHERASMIN. Dat zyn zy; hier op den Libanon is elke fteen, elke boom my bekend. • II UONi En echter zyt gy verdwaald op den weg naar Bagdat? SCHERASMIN. Neen, waarachtig niet! 't Is den weg naar Bagdat, en wel de allernaaste ,■ maar even daarom niet de regte. H (JON. Scherasmin! uwe boertery gevalt my altoos, dan hier is uwe fcherts ontydig. SG HE-  ZANGSPEL. «7 SCIIEUASMI N. Scherts! by myn araje ziel, bet is my rechte ernst. Op c'.eezsn weg zal het nooit gaan. Ziet gy drt bosch dat vlak voor ons ligt? - Rcgt door dit bosch is de naaste weg naar'Bagdat; m:.ar tot ons ongclukkun.ren wy daar niet door. H r O N. Niet? En waarom niet? SC HER AS MIN. Dr.t heeft zyne oorzntken. II UON. Houd my niet op ! Indien hot de naaste weg is, gaa ik 'er zeker door, al was liet n.;g zo bezvvaarlyk. SCHERASMIN, angjlig. Voor alle dingen niet,-Mynheer! dat is een boschl Een verdoemd nost; een duivelskroeg, een verblyf.plaats van alle 'nekfen, fpo.kon en boldergeestcn van de gantfche opper- en onderwaereld! Niemand is 'er nog origefchcoren uit gekomen, ö! Daar loopt zoo benig een christenmensch in om , op vier pooten,mct een paar fchoone hertshoornen voorzien, om dat zy zich niet wilden laaten gezeggen, en zoo r.gt toe rog: aan de duivel in de knaken liepen. Indien gy do*, lieve Heer! de lyf, kies- en tandmeester van don Sultan nochiwüt. worden, Zo laat ons lingsom marken, onliever eenige dagen kater, cptwee voeten, [ te Br.gdat koi-en. HUON,  23 O B E R. O N, hu o a. Zwyg! met uw p-roppfc,,. Ik gaa door dit bosch; en wat gy dflÉir verteld c iend nergens anders toe dan in een goede luim eens om te lagchen. Dus zonder tydverzuim, fHscti op we-, scherasmin, klOOgënify. Nu, wanneer liet niet anders weezen kan, zy het ge. waagd, maar voor uw rekening, — hiion. Zwyg! voort maar. (terwyl zy gaan willen Jaaf zich van de zyde waar Scheiasmin het bosch geweezen had, «ene aangenaame Muzyk hoor en. Oberon yerfc'iynt op eer. Wolk met een toverrocdc in de hand, cn een yvoiren hoorn over de fchouder hangende.) Wit is dat? welke aangenaame klanken ? 1 scherasmin, atlgftig. Och , Mynheer! den hemel behoede ons! De duivel geeft gewis een bal aan de hekfen ! hoort gy - het komt net daar vrn daan. Laat ons omkeeren ! Laat u raaden. CHy ziet cm, geeft een'kreet en verbergt zich achter zyn heer.} Och, alle goede geesten ! daar hebben wy het al. HüON; ' i Wat is het? wat fcheeld u ? scherasmin. Zie maar eens om, die verdoemde nikker is'erreeds, Euon ziet om, Z E-  ZANGSPEL. W ZEVENDE T O O N E E L. OBERON, DE VOORIGEN. HüON- "Welk een verft*jWng! Waak ik? of droom ik weder. SCHERASMIN, jo' /ƒ«/•, lieud zich aan hem vast, tersyl hy ter1 .< tir.an*  ZANGSPEL. 31 naauwernood kan flaan; hy zucht geweldig maar kan niet fpreeken. Oberen is tntusfckeh verder nt* dcrgcdaalt.~) oberoNj tegen Hu in welke verbaast /Iaat. Ik heb u een bewys gegecven van myn vermogen Dan niét enkel tot Vermaak heb ik u deeze vertooning (doen zien. Deeze menfehen, welke gy daar ziet, hebben de waereld door fchynvroomheid verblind, en 'verdienden tuchtiging. Ik eer' deezen ftand; ik bemin dezulken onder hen welke hunnen ftand waardig bclecvcn, en hunne pügten in dezelve vervullen, maar die gv daar ziet, zyn huichela.arcn: eigenbelang en hebzucht heerfchen in hunne cellen , en achter hetmas« ker van heiligheid verbergen zy de zwartste, onmenfchelykfte zielen. (Tegen Scherasmin.') Engy, Scherasmiii! gy verdiendet ook eene kleine tuchtiging. Gy zyt eer'yk en trouw, hier voor kenne ik u. Dan, wilt gy my belooven, in het toekoomende uwe vooroordeelen afteleggen, en niet meer aan kinderfprook'jes te gclooven, dan is het u vergeeven ! S C ti è r a S Bi In", met beevende ftemme. Och! ik beloof alles, - ik wil my beteren. - Ik zal den duivel voortaan zo zwartniet meer affchilderen. o b e r o n , lagchende. Arme Scherasmin, gy zyt magteloos, ik zal u weder verfterken, cn ü vertrouwen inboezemen. sc kb-  3* O B E R O N. SCHERASMIN. Dnthoeftniet! Ik was het danfen maar wat ontwent;; het zal wel wéér overgaan. O B E R O N j reikt hem een beker toe. Kader, myn vrind! en neem deezen beker; Eene teug zal uwe krachten weder herfteilen, enu opnieuw doen herleeven. SCHERASMIN, altoos met een afgewend gezicht. Ik dank u! zeker, ik bedank u! ik ben geheel niet dorstig! ook zou het zeer nadelig zyn , zoo op het danfen te drinken. 0 B E R O N. Scherasmin, drink! of gy moet noch eens danfen. SC II ER ASM IN. N.een., neen; als ik toch een van beiden moet doen, dan wil ik liever drinken als danfen, (hy naderd Obcron bcevende , cn neemt met gcflooten oogen den beker en drinkt: Na dat hy een goede teug gedaan haft.) Ach— dat verkwik:.— Waarachtig, die opperdansmeester fchenkt een goed glas wyn, dat verfterkt my , (hy fpringt luc/i* tig op.~) By myn arme ziel! 't is of ik noch maar twintig jaar ben. Avous, Mynheer! 't is by myn zooien een fyn wyntjeu! (hy drinkt nog eens en ziet dan fiout' moedig om.} O B E R O N. Nu Huon! Wilt gy vertrouwen in my (lellen ? n, door my laaten leiden? Ik beminne u, dcwyl gy de«gd-  ZANGSPEL, ?3 deugdzaam zyt; en znl u verlaaten zoodra flechtseene onreine daad de reinheid uwer ziele bezoedeld! Kuntgy noch weifelen? HÜON. Vergeefhetmy, Godlyk weezen ! Geenebefluiteloosheid, verwondering alleen, boeidde myne tonge, gy hebt myn hart overmeesterd; ik zal uwe leiding volgen. Eeuwig zy myn hart der deugd gewyd! Nimmer zal ik my uwe befcherming onwaardig maaken.— OBERON. Genoeg! — ik hoop dat gy uw woord zult houden. (Treurig.) Dan,ach ! het hart der lïervelingen is veraiiderlyk! Een ongelukkig oogcnblik is bekwaam om het allervast befluit te doen verbreekcn; houd dit altoos iri uwe gedachten. Zie hier , neem ten teken myner gunst, deezen hoorn , deeze zy uw redder ingevaareu. Wan« neer uwe lippen dezelve aanroeren, zonder dat dezelve eenige geluid van zich geeft, word alles wat u vyandlyk naderd, onbeweeglyk; flaakt dezelve eenen zachtefi tooil, zo danfen zy , (op de Dervifchen wyzende) even als deezen, tot dat zy als zinneloos ter aarde vallen; is het gevaar dreigend , dan perst gy 'er fterke klanken uit, en dan verfchyn' ik zelf tot uwe hulp Deeze Beker zal uwe kracht verdubbelenen altoos ter uwer verkwikking, gevult blyven. C 'k I.  34 O B E RON, FINALE. OliERONZo larg decz' panden van myn gunst U, Ed 1; Ridder eieren, Zo lang zult ge ook docr deugd cn moed Op de ondeugd zegevieren. Maar — recra dit wel in acht.—. Want rair.pfpocd w ierd uw deel! —• Als gy myri raad veracht, Verbat ik O g:bcel. Dan , trek thands op den weg der zegen. Uw miiitriumph, te Bagdat, tegen. II UON. 'kEer uw bevel zoo wys als goed, En prent het diep in myn gemoed. O B E R O N. Ga, wilt uw woord cn pligt betrachten, Gy kunt meer dan gy denkt verwachten. (Tegen Se Dervifchen, welke daar op ontwaaken.y Hyst op! en mogt by uw ontwaaken, Deez' ligte ftraffe u beter maaken; . Daar ge elk door fchoonen fchyn verblindd': W.l: thands, door ed'ler zucht gedreeven, By Alla's Eerdienst vroomlyk leeven. Dan ben ik weder uwen vrind. S C H ER' A'S'Ml N. ïrt weerwil van uw bidden, zingen, Liet Oberon u wakker fpringen. O B FC R O ff. Gedenkt altoos: het loon der deugd, Schenkt haar hitr.ichten zuivre vreugd. (Hy vaart op.) H u«  ZANGSPEL. 3S küONj SCHERASMIN, DE DERVISCHEN. Ons hart zal (leeds de deugd waardeeren, En eeuwig uwe lesfen eercn; Elk onzer min haar fchoon op aard, En toon zich uw befchcrming waard'. DE DERVISCHEN. HVON en SCHERASMIN. Laat ons niet langer hier vertoeven, Laat ons niet langer hier vertoeven; Elk in zyn cel, zyn hart beproeven; Te Bagdat ons geluk beproeven; Wy zullen doen 't geen hy gebied . Wy zullen doen 't geen hy gebied; Enfchaamen ons'tverbeetrcnniet. En beeven voor gevaaren niet. Einde van het Eerste Bedryf. Cs TWEE  26 O B E R. O N, TWEEDE BEDRYF. Een Tuin te Bagdat. EERSTE T O O N E E L. AMANDA) zit op een bank van zoden , met het hoofd i op haare hand rustende en fuimert. Terwyl zy faapt '■ hoort men een zagt muzyk. Men merkt aan haare: beweegingen dat zy droomd. AMANDA, droomende. CjTeliefde ! — fpoed u ! — liefderyk God! — houdt: uwe belofte ! — / TWEEDE T 0 0 N E E L. AMANDA, FATIME. F ATIME. Ik dacht Amanda hier te vinden: (Zy word haar gewaar.) Ach! ja, daar is zy! — dat goede kind flaapt. AMANDA, nochflaapende. Ik — verlaat my op uwe befcherming! — red my! — | de tyd is kort. — FATIME. Ook in haaren droom onrustig!— ik zal haar wekken— ó zy ontwaakt reeds! AMANDA, richt zich op. Welk een droom! - en wel ten tweedenraaal.- Wat ge-  Z A ' N G S P E L. 37 gevoel ik !- (Zy ftaat op,) Myn geheel aanzyn is veranderd!- Myn hart klopt fneller, en een ongewoon vuur ftroomt door myne aderen. FATIME. Geliefde Meesteresfe! Gy hebt gedroomd, en naa het my toefcheen , zeer augftig. i AMANDA, met verrukking. Angftig? — Neen goede Fatime, waakende, was ik nimmer zoo gelukkig,- ó Fatime! deeze droom doet my op nieuw herleeven ; - Myn hart gevoelt niet meer dat ledige, dat my voor alles wat my omringde, onverfehillig liet. Dat hart, dat men tot heden toe voor ongevoelig hield - is nu overwonnen.- Voelt thands het geheel vermogen der liefde. FATIME. Geluk 'er mede! dat is een fpoedige verandering! maar ook des te beter voor u. Het wierd ook hoog tyd : Vorst Babekan zal het u gaarne vergeven , dat het u eerst daags voor de bruiloft gevalt zyne bevalligheden te erkennen. AMANDA. Babekan? - Onvriendelyke Fatime! waarom wilt gy door deeze herinnering myn zalig gevoel verftooren? — Keen Fatime— ik beminne, maar hem niet. — Gy ftaat verwonderd? - öhoor! - Verneem het zonderlingst voorval.- Gy weet, gisteren was den rroodlottigen dag, op welke myn vader my aankoudigC 3 de  38 O B E R. O N, de dat ik de Bruid van den gehaatten Babekan was. — Spraakeloos van fchrik verliet ik hem, vlood naar den eenzaamflcn hoek van den tuin, om myn beangst hart jucht te geven. Ik wierp, my op de graszoden neder en door rngst en traanen afgemat, viel ik in flasp. Ik bevond my in een vreemden oord ovcrgebragt, Babekan vervolgde my, — ik wilde hem ontvlugten. — Ily liond op 't punt van my in te haaien, wanneer my eensklaps een God verfcheen , welke my toeriep: vrees niet! ik ben uwe befchermer — zie om— deeze jonge» ling zal uw redden.- En — ó Fatime! ik zag een man, zoo als ik noch nimmer zag. Zyn oogwenk drong als een Blikfemftraal in myn hart, en ik zonk met bevende fchaamte op zyne borst neder.— Hy zwoer my te redden, en voortaan voor my te leven. Toen ik hem een eeuwige wederliefde zwoeren wilde, ontwaakte ik.— Siins dien oogenblik zag ik niets , dan hem.— Hield ik my alleen bezig met de befchouwing vrn zyn beeldenis , doch ik vreesde telkens deeze zoete hoop te veel toe te geevcn. Dan heden, goede Fatime! bad ik ten tweedemaal dezelve droom," welke myn myn hart noch meer ontvonkte, en my onverbreckiyk aan deezen Jongeling verbindt.— Maar, ach! ongelukkige Amanda! — hoe zal ik de toorn myns vaders ontwyken ! hoe den gehaatten Babekan ontgaan, welken by my tot echtgenoot heeft bcftemd? 6 Fatime! zo.».moest ik dan in oen droom d: liefdelceren ker.nm! ARIA.  ZANG SPEL. 29 ARIJ. * Die ik waakenn bebfi' beledigd, Steeds ontvlugtte of hie!d in toom, Auicr ,'t boze minr.ewicbjen Overvalt ïry in den droom. Nochthandï !yd hierdoor myn harte, Hooploos voede ik boezemf.nartc 1 Nimmer is deez' jongiing myn', Nooit zai ik des jqnjjilings zyn. FA Tl.ME. Nu, dnt beken ik! — dr,t is zeker de eerste maal zo lang de waereld Raat, dat een nieisjen van uvvejaaren door een Minnaar; welke alleen in uwe verbeelding beftaat, betovert is. Dien Medevrijer kan uwe .toekomende gemaal, zeer getnakkelyk dulden; Hy zal hen waarlyk geen fchaade veroorzaaken. - Dan, indienhet my geoorlooft is myne mcening te zeggen, zoo raad' ik u van deeze luchtige liefde af te zien. En daar het fchynt dat by u thar.ds het uur gekoomen is, dat men reikhalst naar een' man, is Babekan naa myn inzien toch heter als uwe gedroomden minnaar,— Want waarachtig! een man welken een droom ons geeft, komt my voor als een zeepbel; hy is fchoon voor het oog, maar zoodraa men daar naar grypt, fr. is hy verdweenen ; Ik voor myn deel, zou geen fpeld 'willen geèveri voor een mr.n die iemand zo onder de handen verdwynt. C 4 ARÏ4  4* O B E R O N, ARIA. Een man die Hechts Een droom ons taart, Is my niets waard. Eer men hem kusfcben kan Weg is, en droom, en man. Keen, neen! Geloof dit vast en vry, Zodanig man is niet voor my. 't Is waar, hy bromt Niet ieder keer Gelyk een beer; Noch toond een nors gelaat Als men met andren praat* Dan met dit al, — geloof my vry, Zodanig man is niet voor my. 'k Win liefst een man, Die vriend'h/k lagcht By dag en nacht; Die, kuscht men hem, gewi»! Geen bloote fchaduw is: Zodanig man, — geloof dit vry, Dat is de regte man voor my. AMA N D A, Neen, Fatime! wat ik zag was meer; ecnen zp diepen indruk veroorzaakt geen gewoonc droom. — Om kort te gaan, deeze liefde is nimmer uit te wisfthen. Niets dan het porfprongelyke van' dit droombeeld kan de wensch van myne ziele vervullen, Hem sdleen kan ik maar beminnen. Eer zal dit hart ophouden te kloppen, ris zich een widere liefde wyden. F A-  ZANGSPEL. 4» FATIME. Om 's hemels wil, waarde Meesteresfe! verban deze dwaaze denkbeelden uit uwen zin. Gy kent de fultan uwen vader. Zo zeer hy u bemind, kan hy echter geen tegenfpreeken verdraagen. Ikvreeze,dat u deeze of ge én 6 booze geest, dien droom heeft ingeblaazen, om u ongelukkig te maaken. AMANDA. Was daar. een droom toe noodig? Was ik dit niet reeds te voo'en? Zyt verzekert, dat ook buitendee. zen droom, ik nimmer zonder affchrik myne handaan Babekan zoude hebben gegeeven. DERDE T O O NE E L. DE VOORIGEN, EEN SLAAF. DE SLAAF. "Vorstin! de fultan, uw vader, verwagt u in zyn kabinet, en laat u tevens aanzeggen, dat uw vorstelyke Bruidegom reeds in het paleis aangckoomen is. Amanda, valt half bezwymt in de armen van Fatime, welke de Slaaf wenkt te vertrekken. Hy gaat heen. VIERDE TO O N E E L. AMANDA, FATIME. FATIME. & /liefde Meesteresfe! herftelu! Bedenkt dat gy de c 5 WS  42 O B E R O N, fultan, uwen vader een onbegrensde gehoorzaamheid verfchukligd zyt. Een woord, een gelaatstrek is Hechts noodig om u ongelukkig te maaken. AMANDA, welke zich iniusfchen her field'heeft, op een befiisfenden toon. Ja! ik heb' myn befluit genooraen ! — Zoude ik anders kunnen? Eeioofde niet een God mv zyne hulpe? Iiy komt! Hy komt zeker! de fchoone Jpngeling, de Held ! welke my zal redden. Den , heeft my myn droom bedrogen: (Zy toont eep dolk.) Zie daar het geen my onuvyXelbaar z. 1 redden. Want ik verkies liever duizend dooden te fterven , eer ik de (lavin zoude worden van den gehaatten Babekan. Kom, Fatime wees over niets bezorgt; ftr.ndvastig zri ik de ftbrmen , welke my wachten, het hoofd bieden. Zy vertrekken. VT F D E T O O N E E L. Het Tooncel veranderd in een klein bo-ch van Palmboomcn , aan de ecne zyde (laat een boom, ' H U O N, SC H ERASMl N. Scherasmin met een reiszak welke hy tegen den boom legt. Huon peiusachtig en treurig, SC II & ix a S M IN. Ï3at was een verdoemde rit! Ik had myn leven niet gedacht dat ik noch. eens een luchtreisjen zoude doen. Ik  ZANGSPEL. 43 Ik ben. toch een heele vent! Wat ben ik toch vol moed! — Maar wat heeft men een heerlyk uitzicht, a!s men zoo over huizen en boomen heenvaart; echter was ik eens drommels benaauwd toen wy over eencn tooren heenen zweefden. Gefield 'er was toen een. rad gebrooken, zoo waaren wy als kikvorfchen aan het toorenfpits geregen geworden. Maar, Mynheer! gy laat my maar voortbabbelen, en fpreekt in't geheel niets. — Heu!— dat was noch een zuchtjennaar het lieve Bagdat! Thands,' daar wy door al de tweeen- dertig winden hier na toe zyn gevoert geworden, nu zucht gy, nu wy 'er zyn. Legt uwe inftrumenten om kiezen te trekken in orde. Wilt gy ,ze met den Éellikaan , of met de engelfche tang uittrekken. — Weet ge wat, wy zullen de fultan den kop maar afhakken , dan behoeven wy hem niet lang lastig te vallen. H U O N. * Ach, Scherasmin! dat droomgezicht van den voorgaan den nacht ligt my zwaar op het hart, en beneemt my bynaa al myn moed ! Het is zeker , dat een verfchrikkelyk lot my boven het hoofd zweeft. SC II ER. AS MIN. Al weèr die verdoemde droom! Ik floeg geloof aan fpooken, en om dat ik maar een arme duivel van een fchi'ldknaap ben, laat my Oberon daar voor danfen , dat my de tong de keel uithangt: Gy houddroo- mert  44 O B E R O N, men voor orakels, dat geen hair beter is, en gy blyft echter gerust ftil ftaan. f!y myn baard! by geesten moest men ten minsten geen rang in achtneemen, maar, de gelykheid wat meer betrachten. HUOV, Gy zoekt mv dit te vergeefsoh uit het hoofd te praaten. ik beu te vast overtuigd dat Oberon my myn toekoomend noodlot in den flaap heeft aangeweezen, om my daar op voor te bereiden. Ik heb, even als gy, altoos met droomcn gefpot; Dan deeze — Keen, Scherasmin. Iiene innerlyke Item roept my toe.— fk zal haar, die ik aanbid, vinden, om haar voor eeuwig te verliezen. SCHERASMIN. Wel wie heeft zyn leven fraaier gehoord ?—" Verliezen'? ja, hadden wy haar maar eerst gevonden! Gy zyt bezorgt iets te verliezen , dat niemand weet of wy het wel ooit zullen vinden ! ha, ha, ha ! Mynheer! ik word waarachtig bang, dat gy uw verftand geheel kwyt zult raaken. Wil ik u eens vertellen hoe de droomen my beet gehad hebben? R O M A N Z E. Toen 'k nog een kleine jongen was, Lei 'k eens te (kapen in liet gras, Op't kantjen van een waterplas, En droomde daar van groote fchattcn; —i Ik, gretig om die aan te vatten, Tast  ZANGSPEL* 45 Tast toe, en door die greep, Mynheeri Viel ik in 't nat van boven neir. 'k Ontwaa'.-.te fluks, — Weg was den fchat 1 Eu De zo druipende als een kat. Noch eens heb ik gedroomd, dat ik Moest hangen; 'k was flecht in myn fchik, Toen ik myn hoofd ftak in den ftrik, En meester Hans my trok naar boven: Maar toen 'k wierd van de leêr gefchooven Daar vast ecu ravenzwenn ct'ahoog, Al krasfehend' om my hcenen vloog. Brak net de ftrop, wat was ik blyd! Want ik was van de galg b<.vryd. Noch heden, in dit boschjon , hier, Droomde ik, dat ik was Grootvizier, En hakte in 't rond met groot plaificr; De een had zyn neus en bei zyn ooren, Den ander zelfs zyn kop verboren: 'kllad geld en wyven naar myn finaals, En leefde met het grootst vermaak: Pomp - 'k ftiet my aan een dikken boom, 'k Wierd wakker — en — weg was de droom, Daar op fliep ik weêr zachtjens in, En droomde 'k was vorst Scherasmin , De fchoonfte vrouw myn koningin. Dit puikje der bevalligheden Lag in myn arm: haar poes'le leden En lieve mond -was myne buit. 'k Hoorde een verrttkk'lyk toongeluid. Maar toen 'k hard klapte in myne hand, Lag vrouw, muzyk en droom in *t zand; Ën  O B E R O N, En wat geluid vervuld myn oor? Der wilden katten jammerchoor. Miau! Miau ! Miau 1 Zietgy, zoo verging het my dikwyls in mynen droom.— Wanneer gy lang leeft, znit gy noch lang droomen. II U ON. 6 Scherasmin! myn droom is van een geheel anderen aart, SCHERASMIN. Dat word ik géWïfar , dewy'1 hy u het hoofd zo op hol maakt. Al myn welfpreekendheid is te vergeefsch; ik heb my zo vermoeit met babbelen, dat myn tong geheel verdroogd is, en ik van honger naauwlyks ksn Hokken; dus zult gy my wel tocflaan, dat ik eens naar myn knapzak omzie. Eet braaf, en drink uit onzen toverbeeker, dan zullen u die droomige grillen wel vergaan. (Hy gaat naar zyn zak, indien tusfehentyd veranderd de boom in een prachtige tent, met twee ftoekn in dezelve. Esne welvoorziene tafel met fpyzen ryst uit de grond op. Scherasmin fpringt van vreugd ep.) Ha! flspperloot! zie eens Mynheer 1 hoe galant monfieur Ofeerori is; kom, laat ons gaan aanzitten anders zoude onze fchutspatroon het heel kwalyk kunnen neemen; en ik wilde om alles in de waereld aan deeze zonde geen deel hebben. HÜON. Ik zal beproeven of ik iets kan gebruiken. (Zy gaan aan de tafel zittend) s C H F~  ZANGSPEL. 4? SCUERASMiN, dicr.d zyn heer voor, en eet zelf zeer hartig. Ilitoa bl-jft zonder te ecten, in gedachten, zitten. Ach, die Mynheer Oberon moet een braaye kaeref tot zyn kok hebben. — Regt Jekker! — Proef eens! — Niets, volftrekt niets?— Nu dan moet ik, waarachtig, hoe zuur het my ook mogt bekomen, voor u ook eetcn. Kom aan, drink eens uit onzen wonderbeker ! — Ook niet? (IIuou ftaat cp cn gaat buiten de tent; Scherasmin eet altoos voort.) Dat is al te boos! Gy maakt dat my zelf de eetlust vergaan zoude. — (Hy drinkt.) Gy wilt een avantuur ten einde brengen, en drinkt niet eenmaal een teug courage.— Geloof my, alles zal wel gaan. — Vertrouw fleeds op die monfieur Oberon, hy zal zyn cavaliers woord r.iet breeken, en u in de pekel laaten zitten. Maak liever, bid ik u! dat wy te LSngdit, by den Sultan koomen. Ik honger en dorst naar zyn vleesch en bloed, en myn rug "Jeukt naar zyne ftoklhgen. H U ON» Ja, ja , wy gaan! B É &.  0 O B E R O N, ZESDE TOONEEL. DE VOORIGE, TWEE BESCHERMGEESTEN, welks twee Turkfche Kleederen met ziek brengen: een prachtig voor Huon, en een geringer voor Scaerasmin. EERSTE GEEST. t)e paarden zyn gereed, die u naar Bagdat zullen brengen; om uwen aanflag te doen gelukken is het noodzakelyk, dat gy u naar 's lands wyze kleed. (Tegen Huon.} Op Oberons bevel zullen wy u dienen, en u onderrichten wat u, in Bagdat te doen Haat, om uw oogmerk te bereiken. SCHERASMIN. Dit zyn vermoedelyk Garde-robe fnyders van vrind Oberon. H UON. Hoe kan ik de alles overtreffende goedheid van deezen grooten en gunsteryken befchermgeest genoeg erkennen. EERS TE GEEST. Door gehoorzaamheid en door reinheid des harten. Komt het u thands geleegen ? HUON. Ik volg ii» TWEEDE GEEST, tegen Scherasmin. Voor u is ook een goede flaapplaats gereed, Volg my! S C II E-  V 'ZANGSPEL. t> SCHERASMIN. Ik zal zo terftond die eer hebben. Iluon en de twee Geesten binnen. ZEVENDE TOONEEL. SCHERASMIN, alken. I Bravo! dat gaat heerlyk , lang leeve vrind Oberon! ARIA. Heiza! lustig! zonder zorgen, 'k Leef thands vrolyk, bly van zin, En was. den voorgaanden morgen De arme duivel Scberasrninl 'k Hoef naauw' met myn oog te wenken, Of een geest zoo gul ais goed, Brengt my eeten, wil my fchenken Lekkre wyn in overvloed. Als ik.vaaren wil of ryden, . Komt 'er flraks een luchtbal hiér, Om my veilig te geleiden, Is vrind Oberon koetzier. Heb ik eens geen goede kleêren, Meester Knipfchaar is gereed, En een geest, naar myn begeeren, Brengt my een geheel nieuw kleed. Om by 't maal de tyd te korter!, Dlend het vrolykst toongeluid; En als wy den beker ftorten, Zingt men by viool en fluit. Lustig, dit 's een kostiyk leeven, Indien Oberon nu maar Me een lief meisje wilde geeven! IDais was ik in alles klaar- (Minnen.') D ACHT-  5ó OBERON, ACHTSTE TOONEEL. liet toon cel veranderd In een pragtige Zaal, in het ir.id den daarvan is, eeinvelaangerfc'r/e tafel, de s u ltan, van Dagdat zit aan 'de zeb'e op een fop'ia, b aJ3jË,k A n, zit aan zyn regte, amanda, aan zyne linkerzyde. . Amanda zit treurig en met nedergeflagen oogen ; Fooi naame Turken zittrn mede aan; in V verfc'iiet fiaan vecle zwarte fiapyen, en andere flaaven zyn bezig om de tafel te bedienen. C II 0 O R. v » erbeft uwe (beramen, zingt blyde gezargen! Lang leeve onze Sultan , en vorst Babekan! Het ftreelendft muzjBc moet dien zangtoon vervangen f By 't leêgen des bekers toon elk zich een tiian. De magt van den Sultan zy thands niet verzwegen , De klank der trompetten vervuil' deeze zaal! Kom laat ons den beker ten bodem toe leêgen, En roemen zyn grootheid by 't vorsteiyk maal! de sultan. Wél', Vorst Babekp.ia! wat nieuws hebt ge? Hoe gaat het met de ongelovigen ! Hebtgy 'er onlangs veelen afgemaakt? babekan. L"ng 700 veelen niet, als ik wenschte: ik wilde dezelven wel in eene ademhaaüng verdelgen. Maar die honden worden te flim;. men kan ze zo niet meer betrappen. Ik haat dat volk als de pest. NE:  ■ ZANG SPEL. 51 NEGENDE TOONEEL. DE V O O Pv I o E , HOON; hy treed binnen in een kostbdareTurkfche kleeding; de Slaaven welken hem voor een-gast aanzien, niaaken plaats voor hem: hy blyfi rugwaar ds ft aan , zoo dat hy door de geenen , welke aan den tafel zitten 5 niet gezien kan worden. BABEKAN. li et vermnaklykst fchottwfpeli dat men my, op myn trouwdag kan geevcn , is een brandflapel waarop een koppel zulke christenlhven legt te braaden! ALLEN. Lang leevede dappere Babekan! Allen drinken onder de klank van Trompetten en Pauken terwyl zy . drinken treed Hi:on aan die zyde, waar Amanda zit, voorwaards. Zoodra zy hem gewaar Word, fpringt zy ,mct een luiden kreet', op. Alles t zit verbaast. Pluon en Amanda zien eikanderen een oogenblik met verbaazing aan, en fnellen dan in elkanders armen , terwyl zy uitroepen . HOON *jt Dat h z? tte gelyk. AMANDA. (I Dat is hy. jj Allen flaan vol verwondering op. D B DE  5i OBERON, DE SULTAN. Welke vermeetelheid ! (tegen Iluon.) Wie zyt gy? die uwe ftouthcid zoo ver dry ft? HUON) op een edele wyze. Een , welke door een weldaadige godheid ten gemaal voor uwe dochter is beftemd. Een vorsten zoon — en daar en boven — een Christen. ALLEN, met woede en vérbaazing. Een Christen! DE SULTAN, ten hoogflen vertoornt. By den grooten AH! üeeze ftoutheid is zonder weêrga. Maar, gy zult voor dezelve boeten ! (tegen Amanda.) Te rug nietswaardige! ook gy zult ftreng geftraft worden! Grypt hem, flaat hem in boeïens, en denk nieuwe folteringen voor hem uit, welke aan zyne vermetelheid evenaaren.' (De Slaven treeden toe: Hiion trekt zynen fabel,^ en fielt zich in flaat van verdé* diging) AMANDA, hem omarmende. Te rng, barbaren! Gy moet my eerst doorftoocen,, (de Slaven treeden te rug.) DE SULTAN. Ha! myne gramfchap is ten hoogden top! Elendü ge! ontvang uw loon; flerf door myne hand in de armen van dien verachtelyken (laaf! (Hy gaat met ud u niet langer op ; alles is in bet palcis onbc weeglyk. Allen ftaan in de kamers als boute beelden , den eenen fus en den anderen zo. (Hy bootst kunne ftand tiaar.) Laat ons vlugten, eer deeze betoovering ophoud. Fatime heeft reeds alles daar toe in gereedheid. II Li O N i ftandvastig. Het is noch geen tyd om te. vlugten , het zwaarst? ft-at my noch te verrichten, (Amanda word onrustig.) Weest gerust, geliefde»! uwen Iluon zal niets onderneemen, H geen hem uwe liefde onwaardig manken zoude. Scherasmin! ik vertrouw u het dierbaarfte wat ik bezitte,Vn,y viéiï dan myn leevcii waardig. Plaats u met haar aan den uitgang tot alles verricht is. Qh geeft he;u de hoorn.) Daar, neem!'- Gy hebt my Verdaan», - maar êchtér niet dan in de hoogden nood. (Op "het ïydftip dat hy den Hoorn overgeeft komen zy die Ohbcweegcl.k ge ftaan hebber.', weder tot sjch zeiven. iiliera::;:in fpJ-d zl:h me^ jfaianda en Fatime naar den ag-  ZANGSPEL. 55 agtergrond des Tooneels. Be Sultan by zich zeiven komende valt met verfchrikte gebaarden op denfopha. Hison nader d met opgeheven zwaard, eerbiedig den Sultan, en knieldvoor hem neder. Alles flaat verwonderd-, cn de Slayen geeven door tekenen hunne vrceze te kenner..') HU O N. Sultr.n ! fchort een oogenbiik uwe verwondering over myne itoutmoedigheki op, en hoormy fpreeken! Niet voor ray-zelven, niet meteen boos oogmerk om u te beledigen . maar als afgezant ben ik bier. Keizer Krrel, myn Leenheer, laat den Heer.der Morgenlanden groer ten, en — vergeef hot my! het vr.lt my moeïeljk te zeggen! Dan, myn mond, zoo wel als mynen rrm, aan mynen üeer te leo'ocn , is myne. plit. Hy laat u verzoeken -r om vier van, uwe tanden t, en eenige hairen uit uwen baard. ' allen roepen uit: ~ Misdaad zonder voorbeeld! Verfcheurd dêVi hond! (Huon ftaat np en blyft' op \een afff and 'ftaan.) d li s u i, t a N , fprtngi woedend op. De woede verflikt my"! — breideld myne tong! — Sterf eerlooze! en uwe zwarte christenziel breng' het antwoord terug aan uwen baldadigeu Keizer. (Allen gaan op niew.v op-Hnon ./«s. Scherasmin komt op het laatjle woord des Sultans aangeloopen en blaast op den hoorn , dat de zaal 'er van weêrgalmd. TerpJond hoord men een donderflag, en de ftaaven vallen met hunne aanD 4 gs-  §5 O B E R O N, gezichten ter aarde. Amanda vlugt naar Iduon, en Fatime naar Scherasmin. De Sultan en zyne gasten, vallen onder den uitroep: „Mahomed fta onsby!" op hunne fophd's neder. Oberon verfchynd en zwaait zynen toverftaf, en terflond word alles weder onbeweegclyk. Twee Geesten verfchynen, en knielen aan het hoofd des Sultans, één van hun heeft een klein bedekt kistjen by zich.) AMANDA, zo dra zy Oberon ziet. ó Wonder! hy is het zelfs, de God welke u my U myne droom aanwees. OBERON. Ik ben het. FINALE, RECITATIVO, Gy hield getrouw uw Ridderwoord! Deez' Maagd zy U ten loon bcfchooren ! Amanda'!— wil toch crnftig overweegeh, Dat fchoón uw' wenfchen zyn verhoord, Gy kroon en ftaf door Huon hebt verlooren. Misfchien volgt u clende op uwe wegen, fier gy befluit, bedenk dit wel ter deegert. ARIA. Een troon te laaten vaaren, In armoede om te waarcn, 't Gebrek fteeds wcêrftand bieden, v Het vaderland te ontvlieden Is geen geringe zaak. AMANDA. "k Zou duizend kroonen geeven, Mag ik met hem flechts leevenl HU-  ZANGSPEL- 5f H Ü O N. Ik kan met duizend troonen. Die trouwe min niet lqpnen l OBERON. Spoed u, beminn'lyk paarl Naar Huons vaderland! Daar wacht u voor 't altaar, •De reine huw'lyksband. Dan, houd uw kuischhoid onbevlekt, Tot 's priesters hand uw echt voltrekt. Bezweer dit my 1 HUON Cll AMANDA. Ja, ja, dat zweeren wy! Dat de eer ons heilig zy! OBERON. Wacht u dien eed te brecken, Ik zou dit ftrenglyk wreeken! -Wat uw geloften kan ontbinden, Zult ge in dit kistjen famen vinden; Stel 't aan uw vorst ter hand. Reist heeneni 'k Zal, doet ge uw pligt, u hulp verkenen. (Hy vaart op) HUON, SCHERASMIN, FATIME, Kom! dat dit tydftip ons thands dien'1 AMANDA, Laat my myn vader noch eens zien, Ear wy ontvliên. HUON. Kom! Iaat ons vliên. SCHERASMIN, FATI5IE. Voort, laat ons vlièn! D 5 HU-  £8 o B E R O N, 11 UO N. Kom, dicrbreï eet dat men bier ontwaakt; Ontvlugten we eer de nacht genaakt. SCHE11ASMIN, FATiMR, Kom, eer een vyand, hoogst geducht, Ons hindren kan in onze vlugt. AMANDA. Ja, eer een vyand, hoogst geducht, Ons hindren kan in onze vlugt. Einde van het Tu'eede Bcdryf. ■ I D E R,  ZANG S P E L . ) £s DERDE B E D R Y F. I EERSTE TOONEEL. Wet Tooncel rcr-becfd een prachtige Tuin in Tunis: Foor aan, ter zyde is een klein Ituis, aan welks ingang een bank van zoden flaat, ' op welke Scherasmin en Fatime zitten. Meer naar agteren legt Huon in een Jlechte turkfche kleeding te flaapen. FATIME, SCHERASMIN». SCHERASMIN» Meesteresfe heeft dus van Huon niet het geringde fpqor? FATIME. Ik zeg u van neen. SCHERASMIN. Ti, zo gaat het! — \ Indien Huon zyn riddcrlyk •woord had gehouden , en gewacht had tot dat een ' 'zwartrok, in zyn vaderland, de zegen over zyn huwelyk had uitgefprooken, dan was Mynheer Oberon niet boos geworden , dan hadden wy geen ftorra gekrejgen, dan had men op het fchip niet behoeven Kloten , dan had men daar uit' niet kunnen weeten "dat Mynheer Huon, door zyuó fchuld, deeze dorm 'Veroorzaakt had, dan had men hem niet ifi de zee geworpen; Had men hem niet in zee gefmeeten, dan wr.s zy hem niet nagefprongen, dan waareu zy beide niet  «e O B E R O N, niet nat geworden , dr.n waaren wy hier niet in Tunis wy zaten hoog en droog in ons land en konden onze lieve meisjes kusfchen en drukken naar ons welgevallen. (Zich het zweet van het voorhoofd afveegende.} ld quod erat demonilrauduin. FATIME. Hoor eens aan! De gek fchreeuwt zich geheel buiten adem. SC IIERASJJIN. Ja, anders was ik ook geen Philofooph! — Een Philofooph moet ten minsten op zyn dertigfle jrar de tecring hebben. Maar, in ernst gefprookeq : Ik geloof dat Amanda zich gaarne van de zeerovers heeft baten kaapen.j moogelyk bevallen haar de Turken beter, dan de Christenen. FATIME. Houd uw kwaadfpreekende bek, of het is tusfehen ons gedaan. Wanneer zy over boord wierden geworpen , konden zy ter naauwernood het land bereiken. Zy viel van de eene onmagt in de andere. — Ily liep weg om een bron te zoeken, de zeerovers landden, vonden haar alleen, en voerden haar'herwaards. SCHERAS M I N. Dat is waar, gy wyven! dry ft boven als kurk,, 't Is een oud en waar fpreekwoord , wat tot han — ik wil zeggen , wat aan den Basfa van Tunis behoordkan niet verzuipen. Hoe Haat gy met den Basfa? hebt gy Amanda reeds de voet geligt. t A-  ZANGSPEL. 61 fatime. Kom kom! plaag my niet met dien zotskap; ik wil geen man hebben die alle oogenblikken op een ander verliefd is. SCHERASMIN. Dan verdiend gy een' eerezuil. Kom aan, flaa toe! gy zyt myn zondenpakjen , ik zal u door dik en dun , door dit leven heenen draagen , tot ik 'er onder bezwyk— ï.iets zal my van u fcheideu. DUO. S C HÈ R A S MIN. Last ons d2 knoop maar fameiitrekkèn, Myn lieve Meid! flaa toe! ik meen Wy züllen vrolyk trekkebekken Als duifjes, altoos wel te vrcên. FATIME. Rom aan ! laat ons niet langer toeven, Myn Scbcrasmintjen ! 'k zweer u trouw t Di zal 't met u gerust beproeven, Daar is myn hand; ik word' uw vrodw. Re ide. Wy kunnen werken, en hebben geen nood,' Wy hebben niets nodig als' kaas en brood, Dari leeven wy als in Abrahams fclioot < Eri dan verwachten wy vi'oiyk- den dood. S"CHE«'  62 O Ë E R O N, s c ii er a s m in. NU móet ik manken dat ik weg kom, e'n de zaadcn : Verleeze, — of het reegeut itokllageu. Beide ga.:n in hits. TWEEDE TOONEEL. huon, alleen. Qly ontwaakt en ryst op. Keert zich verwonderd I naar alle zyden, beziet dan zyne Ueeding, cn dan het oord waar hy zich bevind. Hemel! wat is iny overgekomen ? —Waar ben ik? — ' Hoe ben ik hier gekomen? — cn in dit gewaad? — ' De barre rotzen in een Eden veranderd?— Ter uaauwernood kan ik dit wonder b'egrypfen.— Ik zie myne: geliefde Gade my door rovers ontrukken, wil haar: redden, word aan ccr.en.boorn gebonden..— myne: banden gaan van zelve los, — ik vel in onmagt neder én dacht niet andefta dan te fterven. — Ik ontwaak-»' én alle voorwerpen- zyn veranderd. DERDE T O O NE E L. . huon, Ic h ,e r a s m i tg. {Scherasmin komt uit lm huis , word Huon gewaar cn geeft pen luiden kt eet, Huon ontwaart hem ook /: zy zien elkander met verbaazing aan, en omarmen-1 zich met drift.") scherasmin. '^Waarde Heer! II te gelyk. huon. Ij . Scherasmin! J 3 c 113-  ZANGSPEL. JS* SCHERASMIN. Zyt gy het? — de hemel zy gedankt! Maar hoe zyt gy hier ingekomen? en in deeze kleeding? H U O N. Goede oude! gy vraagt my zoo veel! Ik weet daar zoo weinig van als gy. SCHERASMIN, verheugd. Dat doet 'er ook niet toe! hoe, of wat, of waar door, is het zelfde; maar merkt gy niets? — Zeer zeker heeft n Oberon hier naar toe gevoerd! Wat zal dat een blydfchap zyn, wanneer zy u wederzietl H U O N , levendig. Wie? — zy? S C H E R A S M I N. Wie? — uw Gade, Amanda. II ü o i\' , vervoerd door blydfchap. Amanda? — Dank., dankzyu, Oberon! voor het leven "t welk. gy my bewaard hebt! Dan, waar zyn Wy ? waar is zy ? SCHERASMIN. Hier in Tunis, in 't paleis van den Basfa. A'len? allen zyn wy by een! Welk een blydfchap ! Oberon bemind u noch; Hv brengt ons niet te vergeefsca zo als aan een fuoertjen hier by eikanderen. RÖ'  *K OBERON» R 0 M A N Z E. SC HE RAS M I N. 't Is hier op de waereld al grappig gcfteld, Den eenen tyd fchrècuwt men van honger, 6 wee! Des andertlags regent en fnecuwt bet weêr geld, En dan gaat men vrolyk aan 't roepen, hoezee! Men werpt de bruigom in de zee, overboord, De bruid fpringt hem naa, al kermend, ó weel Vrind Oberon fchynt nu niet langer veiftoord, Hy bragt ons hier famen , thands is liet: hoezee! Heer Scherasmin moet als een fiaaf hier aan 't werk, Ofkrygt met de zweep dat zyn reg roep1-, 6 wee! Hy vind zyn Fatime; zyn blydfchap is fteikï En hy, gaat met 't meisjen aan 't juichen, hoezee! Zoo lang men zich hier noch in Tunis bevind, Is 't minder of meerder noch altoos, ó wee! Maar voert ons naar huis een voorfpoedige wind, Dan fchreeuwji we uit al onze krachten, hoezee! \ Kom nu in huis, eer ons iemand ziet! De Tuin. faaajin wiens dienst ik ben, is een Renegaat en onza landsman. Ik zal hem oogenblikkelyk gaan haaien j Fatime zal ook terliond koomen, H U ü N. Zy ook hier? SCHERASMIN. Allen, allen zyn wy hier. il'J* \ 1  ZANGSPEL. U HUON- Brerig my voor alle dingen by Amanda. Myn ongeduld SC HE-RAS MIN. Moet gy beteugelen. Wy zyn hier in de magt van den Basfa van Tunis, en hebben geen höóro , dat wy ons in geval van nood wat hunnen laacen voordEnfen, en bygevolg moeten wy hier zoet weezeit, en rodere maatregelen beraamen. 'Het ki«jcii hebb' lk by gclak noch' geborgen , én behalven de voKtelyke tuiden, zyn 'er eene menigte diamanten in. Dsrr roede zullen wy trachten de oogen van den ouden Ibrc-.bfru (c vcrbLin" den, en dan zal alles wel gaan. HUON. ' Gy praat eindeloos voort, en wat lk begeer te weeten — SCHERASMIN. Wat gy weeten wilt, zult gy in huis wel tiooreh. CA'manfaris komt onder dit laatste gefprek op , en be. fchouwd Huon met welgevallen , Scherasmin word haar eindelyk gewaar.) VIERDE TOONEEL. ALMANSARIS, ÖE VOORIGEN.' SCHERASMIN. & tïcmcl! fpoedig voort! (-terwyl zy in huis willen gaan , houd hun Almanfaris vriendclyk tegui.) E i m  f6 "»0 B E R 0 N, A LM AN S AR IS. Waar zo fpoedig heen? - Wie is dat jonge Mensch? een onbekend gezicht, ten minsten hebb' ik hem hier noch niet gezien. SCHERASMIN, ter zyde. Nu zal ik eerst moeten liegen! (Tegen Almanfatis.) Vergeef het my , Sultane! — hy is — myn neef. — een arme (lokken, welke naar eenen dienst omziet. Zyn naam is Hasfan. ALMANSARIS, welke geftadig de oogen op Huon gevestigt houdt, (Ter zyde ) Nimmer zag ik een zo fchoonen man. (Te, gen Scherasmin.} En gy zult hem zeker in uwen dienst nemen ? SCHERASMIN. Genadige Sultane! dat hangt van Ibrahim af. Wy kunnen hem wel gebruiken; 't is een gezonde flerke knaap. ALMANSARIS, met drift. Hy zal •aangenomen en hem .goed loon gegeven worden, zeg tegens Ibrahim dat ik het beveel'. SC H E R A S M I N. Terdond. Mahomed vergelde uwe edelmoedigheid. (Ter zyde.} Ik laat my hangen indien de neef haar niet in de oogen fteekt. (tegen Huon.) Kom neef! in huis, ik zal u Ibrahim voordellen, bedank voor deeze gunst! HUON» Schoons fultane! ik d'nk u voor uwe genade! Zy '.villen gaan. Ai.  Z J N >C S P E V.. £r ■ '.ALMANSARIS, Wr.cht — neen — gaat Hechts —.ik zie u haast wederom, om— te hooren — of— of myn bevel volbragt is. (Huon buigt zich eerbiedig en gaat in h uis.} SCHERASMIN, in V heen gaan. By myn arme ziel! dat is getroffen! daar komen wy uitneemend wel af. ■ , j >' FT F D E TOONEEL. AL MANSARIS, alleen. W at gevoele ik ! —Nimmer heeft eenig man, ccn zoo hevigen cn fnellen indruk pp myn hart gemaakt! My dunkt in deez'oógttfblik word ik voor. het eerst gewaar, war liefdé is! 'Maar,' — zyn ftand'! Hoe Almrnfaris! een gemeene (laaf zal cttci uw' hart zege' praaien? wat ftand, behoef; de liefde een doorluchtig voorgedacht? Maar , Almanfor ! — w .,. ... huo n. a ■ ..  ZANGSPEL. 7i~ IIU O N. Om dit te vermyden, veroorloof my o,m u te ver» haten. ALMANSARIS. Blyf! - Het is te laat! - Gy moet het weeten. De min zegepraalt over de vrouwelyke zedigheid, — weet — dat ik u beminne. Gy verfchrikt! Vrees niets! Ja ik beminne u! Toen ik u voor het eerst aanfchouwde hebt gy my onverbreekelyk aan u verbonden. Gy hebt my voor de eersiemaal geleerd wat liefde zy. Uwen ftand is laag, dan, ik zal u tot my verhoogen, u gelukkig maaken, en voor u alleen leeven. Hoe zo befluiteloos ? — Gryp-moed, en maak u door wederliefde myner waardig. HUON, ter zyde. Hemel! welk een nieuwe ftorm! ó Oberon! dit is uw werk! (Tegens Almanfarïi.) Sultane! Het zy fcherts of ernst, in beide gevallen eischt de voorzichtigheid van my, dat ik zwyge en vliede. ALMANSARIS. Hoe? na deeze verklaaring! — Hoe zal ik uw antwoord opvatten? Is het vreeze? die is overboodig, want alles ftaat hier onder myn bevel!— Is het zedigheid?— die is ontydig, of is het ongevoeligheid? (Ter zyde.) Ik beef van dit denkbeeld.— Noch eens, ik bemin u, bemin u boven — E 5 HÜON»  W OBERON. HUON. Genoeg, Sultane! — ik voele de gelieele waarde uwer gunst — maar — ALMfi.NSAR.IS, VUUrig. -Nu! - Maar? - HUON, verlegen. ■ Ik kan uwe liefde met geen wedermin beloouen. ALMANSARIS, eik van de donder getroffen, .Gy kunt niet?— Myne liefde? Mahomed! welk eene vernedering! verfmr.ad v;.n cenen eiendeiing! — HUON. . Vertoornt u niet , Sultane! — Gy verdiend te wor-, den aangebeden: Ik ben niet blind voor uwe bekoor-., lykhcden, — was dit hart noch vry, zoude ik doorf eene onbegrensde liefde, sooveeie goedheid loonen.— Dan, het is verbonden , het is met onverbreekbaare ketenen aan eene andere gehecht. ALMANSARIS, met hevigheid. Ha, verraadcr! — Gy waagt het my dit te zeggen? Gy bemind eene andere! — Sidder! verachte liefde roept om wraak! ga! ik haatu, uaan te zien is my ondraaglyk. — Wat zegge ik! Blyf! o blyf! — de liefdflj zegeviert over myne hoogmoed! — wie is zy die u my ontroofd? — ik wil haar gelukkig maaken. — Alles wat ik bezitte, wil ik met blydfchap geeven; om, u de myne te noemen, acht ik geen prys te hoog!' o üasfan! Ilasfan! ik moet u bezitten — of derven. £Zy , Jlaat haare armen om hem heei.en.} H U 0 N. i  Z A N G S P E L.' 75 huon, zich. losrukkende. Ik kan riet! - heilige pligten binden my! Ik kan ■echts ëéne beminnen !- A-lleen -die goddelyke vrouw! die de hemel voor my befchilae: daarom verlaat my, Sultane! myne trouw is onwankelbaar. a l m a n s a k rs , van woede buiten'-zich zelve. Ik ltcrf van fehaamte en woede! veracbtelykeflaiif! onbezonnen dw: as! Gy bemind eene andere? - en ik zoude deezen hoon verdraagen; ik zoude dulden dat eene onwaardige over my juichte? Ha, nimmer! — Sterf, elendige flaaf! (Zy gaat met een dolk in de hand 'woedend op hem af') Uwe dood verkoele myne woede! - huon, haar den dolk uit de hand wringende. Razende!-Schandvlek van uw gedacht, (hy verliest in het worstelen zynen tulband, zyne hairen daar door naar beneden vallende , -word men gewaar dat hy een Christen is.) TIENDE TOONEEL. almansor, d e v O o r i g e n. almaksor. "Wat is dit? almansaris,, zo dra zy de Basfa gewaar word, Kèrfteld iy zich en treed hem te gemoed; Huon ftaat ah onbeweeglyk met den dolk in zyne hand. v Almanfor! Gy zyt myn befchermëngel! 'zonder Ui  ti Q B E R O N, u was ik verlooren: wreek my, ik ben van eenen elendeling gehoond. ALMANSOR. Gy gehoond? waarmede?-fpreek, en myne vriendfchnp is de waarborg uwer wraak. ALMANSARIS. Hier, deeze vcrachtelyke (laaf, drong my op de onbefchaamfle wyze zyn liefde op, en daar ik hem bedreigde te laaten ftraffen zoo als zyne vermeetelheid verdiende, trok hy een dolk om my te vermoorden. Zender u, Almanfor! was ik verlooren. ALMANSOR. Ha! Wat zie ik? een vermomden Christen !-Myn wachtJ—Slaat hem in ketenen, en met het eerste morgenrood zy de houtmyt gereed gemaakt. Deez' mis. daadiger is des doods fchuldig. Tevens zal men naauwkeurig onderzoeken, door wiens hulpe deezen verraad?r in de tuin van den Harem is iiigefiopen. Voort met hem! HUON, met edele fierheid, een oog vol verachting op Almanfarh flaande. Ik gaa ter dood, te groot om my door de fchande van een wyf te redden. (Met de oogen hemck'aards ) Gy kent myn hart, en u is myne misdaad bewust. (De Slaycn voeren hem n'egd) ELF*  ZANGSPEL. 7r ELFDE TOONEEL. ALMANSOR, ALMANSARIS. ALMANSOR. Gy ziet Almanfarls! dntfchoon ik u niet meer beminne, ik u echter noch achting toe draag. (Binnen.') TWAALFDE TOONEEL. ALMANSARIS, alken. "Vi/^aar ben ik? verfchrikkelyk toeval !— inwelKeen verbaazend doolhof hebt gy my gevoerd! — Hoe! om my zeiven te redden , gaf ik hem den 'dood over. — Hy fierven? — 6 wat zeide ik ! verfoeielyke! kunt gy zo laag denken! Neen, Hasfan, neen gy zult niet fterven. — Tioe zeer veracht, bemind u échter Almanfaris boven alles.—ó Heb geene zorg, myn geliefde! myn liefde ftaat voor uw leeven in!— Ja, omuteredden, waag ik myn eigen leeven: Want buiten u, met dit denkbeeld dat ik u zelve heb opgeofferd,— was" my hetzelve Verfchrikkeryker dan dedood.- Welaan 1' ik vlieg om u te redden, of om met u te fterven. ROND O. Neen, geliefde! uw dierbaar leeven,' Is te waardig voor dit hart. Uw gevaaren doen my beeven ! Want myn liefde baart u fmart. Mocht ge u naar myn wenfchen voegen 1 Ach! dat- ik uw hart bewoog l ÊOÜ.'  $8 O B E R O N, Zonder u, is 't grootst genoegen Ilaatlyk i.i myn minnend oog. • Neen, geliefde ! en:. Ik ftel paaien aan mv lyden, 'k Wil van ketens u bevryden; Redd' ik u Hechts uit den nood, Dan vreez' ik gevaar noch dood. Ja ! 'k ftel paaien enz. (Binnen.'} DERTIENDE TOONEEL. Het Toonecl verbeeld een gevangenis. huon, zpaar geketend. AKI A. \' ei-plet door 's nouèLts L"; f.."gen, .. .. Ten pro)i d:r rampfpoe.i fteeds te zyn, Zal ik myn lot gelastten draagen :' Myn moed veracht de zwaarfte pyn. ■ • Mocht die, Geliefde! uw dood vertraagen, Dan ftierve ik giarac cn onbe-vveend, Dewyl ons 't heillot haast vereend. VEERTIENDE TOONEEL. ALMANSARIS, HUON. B U O N. Hemel! wat zie ik? Komt gy u nocli in myne elende verlustigen? juich! dit is tiw werk. D::n, i't vergeef u alles; gy .zyt Hechts h*t werktuig waardoor cenj  ZANGSPEL. ff een hooger magt myn lot bélluurd. Spreek, ik ben bereid. ALMANSARIS. Vergeef het'my , geliefde Hasfan ! Het gevaar waar in ik ïny bevond, dwong my onrechtvaardig te fchynen. Ik kom alles weder te regt brengen. Spreek Hechts een woord en uwe banden zyn geflaa-kt. Niet tegenftaande uw hart zich tegcns my heeft verklaard, zyt gy my echter dierbaar ,— beminne ik u echter met onverandcrlyke tederheid: Zie, Hasfan! wat ik voor u doe! Ik ontruk ü aan dcmbrandftapel, — biede u myne hand aan, cn met dezelve den troon des Tyrans, welke uwe dood befloten had. Alles ftaat my hier in de harem ten dienste ; de regeering ecnes wellustelings moede, is rl het, volk, op mynen wenk, in oproer; alles is bereid om hem van den troon te bonzen. Ik toone hun, u-als hunnen aanvoerer, als mynen ge* maal, en alles valt u te voet. D U O. ALMANSARIS. De liefde vryst, door my,, u't glansrykst eerfpoor aan,'Zy wil uw roem, uw duurzaam heil volmaaken ! Wil myne drift niet langer tcger.ftaan. Één wenk, hy valt die naar uw dood dorst haaken. H CON.  *o OBERON, HUON. Uw dwang verzwaart myn lydenspyu — En geeft my l>rf tot nieuwe klagten , Gy kunt myn rampen niet verzachten ! Myn losprys ! — Neen , die zal geen misdaad zyn. AL MAN S A R I S. Gy weigert ! Hoe, wat kunt gy wachten ? Vermeetle flaaf! Gy hoont de min Van Almanfaris uw vorstin. H U O N. Willig kan ik u myn leeven, Dan nooit myne trouwe ge .ven. ALMANSARIS. Zoo flerf dan! Sterf! in uw gevoeligst lyden, Zal zich myn oog en juichend kart verblydcn ; Het oogenblik dat ik u wierd gewaar, Vervloek ik ! met uw valfehe trekken. 6 Zag ik reeds het uur der wraakc daar ! H U O N. Al boete ik, onder uwe flagen , ö Oberon ! myn misdag zwaar, Red toch, en ik zal 't moedig draagen,' Myn diefbre Amanda uit 't gevaar. A L M A N S A R IS. Niets zal u myner woede onttrekken! Uw dood is wellust voor myn oog! De vuurgloed die u zal bedekken Styg' kraakend' rondsom u omhoog f {ffitdtnd binnen?) J v r m  ZANGSPEL. 8ï FT F TIENDE TOONEEL. HUON, TWEE SLA AVE N. V ergrnmde geest!'ik lyde bereidwillig de ftrafFevaa myn misdryf. Maar, ó magrige Oberon ! neemt Amanda in uwe befcherming. (De Slaven voeren hem H'egl ZESTIENDE TOONEEL. liet Kabinet van den Basfa. ALMANSOR, OSMIN. ALMANSOR. I"Ioe! onbeweeglyk zegt gy?1 OSMIN. Ja, Heer! zy is, en blvft onbeweeglyk! gisteren, voor dat zy zich te ruste begaf, heb ikhaarnochmaals Onderhouden. Maar, noch beloften van ft-af en troon noch bedreigingen van flaverny of dood, vermogteii iets op haar, Zy zegt: dat zy de dochter is van een grootman, een Heer van uwen rang, dat zy door fchipbreük hier geland, en dus vry is; dat men dé gastvryheid heeft gefchonden , met haar als een ge* rochte flavin te behandelen ; dat zy u niet kan beminnen, dewyl haar hart aan eenen iinderen behoort, en diergelyke redenen meer. Zonder geweld, Basfa! zult gy uw oogmerk niet bereiken.  «2 OBERON, AL MANS O R. Gekheid! Gy kent immers de vrouwen, die de meeste fprongen manken, worden het eerste tam. Doch lang te zuchten is myner onwaardig: Noch" heden zal zy zich aan myne begeerte onderwerpen, of myne wraak zal haar vreesfelyk treffen, ZEVENTIENDE TOONEEL. AMANDA, DE VOORIGEN, AMANDA, met loigereeten hairen, zich aan de voeten van den Basfa nederw'erpende, jf\-Ch! Heer! indien myn leeven ü dierbaar is, zo hoort my! ALMANSOR. Zoradine! fpreck! Wat let u? Wat begeert gy? Rys op! AMANDA. Neen, Almanfor! niet eer voor gy my gezwooren hebt, myne bede in te willigen. Myn heil hangt van uwe uitfpraak af. ALM ANSOR. Noch eens, fchoonfte! ftna op. Eisch vry! u te behangen is myn eenigst oogmerk. Myn troon, myn ryk! al wr.tgy begeert, en ik u kan geeven, is voor u. AMAN-  Z A N G S P E L. s3 AMAXD A. Schenk dan het leeven aan dien ongelukkigen, welke tot den brandftn.pel veroordeeld is. AL/IAKSOR. Welk een verzoek, Zo'radine! wat bekommert gy u over het leeven van een elendigen. AMANDA. ó Veel Almanfor! zeer veel! myn leeven hangt van het zyne af. ALMANSO tl. Hoe! aan bet leeven van een ongelukkigen, die voor zyne misdaad, de flraf zal ondergaan. AMANDA. Neen, hy is het flagtofFer zyner trouw! ó Almanfor! men heeft u bedrogen! Ik kenne zyn edel hart! -Neen, hy is geen misdadiger, hy is een man, wiens eere onbevlektis.- En al waare hy fchuldig, ófehenk hem echter het leeven. ALMANSOR, Hou op, Zoradine! begeer alles behalven dit eene, hy moet fterven. AMANDA, troosteloos. Moet hy fterven? ALMANSO R. Het is zoo. Wie de wet van den Hare» overtreed , inoec fterven. ^ 2 AWAN'  84 OBERON, AMANDA. ' Hy fterven! en gy zegt my dit, daar gy hem door een woord kunt redden? Barbaar! beneem my dan ook het leeven! red hem, of laat my met hem fterven. ALMANSOR. Ha, welk een geheim! fpreek! wie is deezen fiaaf, ivicns dood u zo zeer ter harte gaat? fpreek! pynig my niet langer. AMANDA. Weet dan, dat ik zyne Gade ben. ALMANSOR. Hoe! zyne Gade?— Gy bemind hem dan? AMAN I>A. Boven alles! ALMANSOR. En weet gy de gantfche uitgeftrektheid zyner misdaad? Hy wilde met geweld Almanfaris vervoeren en daar zy zyne breidellooze begeerte wederflond , wilde hy haar doorfleken. AMANDA. Noch eens, Almanfor! men misleid u. ó Geloof my.— ALMANSOR. Ik geloof wat myne oogen zagen. — dan, gy be.mind hem.— Genoeg! het hangt van u af hem te redden.— Ken uw vermogen over myn hart! - Ja fchoone  ZANGSPEL. g5 ïie Zoradine! ik fcbenk hem het leeven; dan tot geen andere prys, als die van uwe hand, hy zy vry, en hy zal met fehatten overlaaden, naar zyn Vaderland te rug keeren. Spreek, fchoonfte vronw! - van uwe lippen hangt ons beider lot af! - Een woord van u, maakt hem en my gelukkig, — fpreek! * amanda. Wreede! — kunt gy dit van my, daar gy myne toeftand kent, vergen? Neen zoverachtelyk verkoopt de man, welke Zoradine bemind , zyn leeven niet. (Met yerfmaadiug.) De geringfte der flavinnen, welke my te vooren ten dienste ftonden , had tot dien prys, u en uwen troon verfmaad. almansor. Hoe Zoradine! beloont gy dus de man welke u zo teder bemind? Hasfan is uwer onwaardig! hy is u ongetrouw! Ik beminne u boven alles! Ik wil voor u alleen leeven; Ik leg ftaf en kroon aan uwe voetenl uwe bevelen zal ik fteeds opvolgen! (Hy valt haar te voet.) Ziehier! deezekniën buigen zich voor de eerfte maal. Begunstig myne liefde , en zegen my met uwe hand. Amanda. Tc vergeefsch zyn uwe poogingen, om my te verleiden! Ik veracht u en uwen troon. F 3 AL-  W O B E R O N, A t M A N s'o'R. (fpringt toornig op,} Bedenk , Zoradine ! dat gy' in myne magt zyt. Breng my niet tot het uiterdc! Geef toe— ('mèahtfa ziet ken; met verachting aan cn z'.t'tgt.) Dat gaat te verre, gy wilt myne goedheid niet erkennen? — 't Is wollik zweere u, hy hc: graf van den grootcn Mahomed, dat niets u van de uitwerkzelen myner gramïchap zal bevryden, indien gy niet terltond myne begeerte opvolgt. (Met eene dreigende flemme.) Neem uwbefluit! (Zy zwxgt, en keert hem den rug toe. Noch flerker dreigende) Neem uw bciluit! — en antwoord! AMANDA. (Met de uiterfie verachting.) ö Bcvry my van u langer te zien! De dood is zo vexfchrlkkelyk niet als - gy. ALMANSOR. ' U gefehtede naar uwen weusch, vervloekte! My vcrachtelyk te behandelen! - Osmin! - Laat die onwaardige terftoud naar den brandflapcl voeren! Zy viere met haaren beminden in de vlammen haar cchtfeest. Zonder toeven , Osmin! volbreng myn bevel. (IJ innen.). ACHT-  ZANGSPEL. 8? ACHTTIENDE TOONEEL. osmin, amanda. osmin. (Spottend') VV el nu, trotfche fchoone! — Hoe bevnlt dit uwe hoogheid? Dat komt 'er van wanneer inen zo fpytig is. ■ . , amanda. (Met waardigheid.) Des Basfa's bevel uit te voeren en te zwygen, Voegt u, Haaf! (Binnen.} \ NEGENTIENDE TOONEEL. Het Tooneel veranderd in een open plaats, aan den oever der zee. Ter zyde is een houtsirjt opgerigt, zodat dezelve het uitzicht over de zee niet bedelt. De trein naderd in de volgende orde, onder het fpcclen der vtuzyk: een Opperhoofd der fanitzaaren benevens zyn gevolg; vier Moor en met brandende toortfen, welke zich aan de beide zyden van den houtmyt plaatzen ; de Cadi, aan het hoofd eener troup Janitzaaren met uitgetrokken fabels, Huon geleidende: de Mufti, met ccnige turkfehe Priesters; Osmin en een wacht van het Serail, welke Amanda heetten voeren;' Slaven en Folk bef ui ten den optocht. Iluon is geketend, Amanda niet. F 4 CHOOR.  8| O B E R O |f, C ƒƒ O O Muzulmaimen! wccst vcrblyd! Viert deez' dag met vrolykheid! Laat trompetten, laat de rèfen Mahomeds triumph verbreien! Des Basfa's lof zinge al v;at leeft! Welke ons thands dit fchouwfpel geeft. Middelerxy) zich alles in orde plaatst. komen Huon. et Amanda , in het midden des toonecls, alwaar {wet ftaavcn Huons ketenen afnecmen. Huon ftaat een cogenblik als vernietigd, en iefchouwd Amanda met wanhoopige blikken. Amanda naderdhem liefderyk. AMANDA. Waar toe deeze ftommc wanhoop, myn geliefde! Zyn wy niet gelukkig? Men vercenigd ons immers in den dood! Voelt gy de wellust niet van eeuwig met eikanderen verbonden te zyn? 7,ie myn waarde Iluon! met een vrolyk gelaat en een opgeruimd hart ga ik ter dood, dewyl ik aan uwe zyde Itërve. HUON. EogeHn van een vrouw! - Niet mynenthalve, om u alleen fterf ik duizend dooden. Door my, cieraad van uwe kunne! door my zyt gy zoo diep rampzalig geworden. D V 0.  ^ZANGSPEL. DUO. HUON. Ach! van een troon vol hecrlykheden , Dien gy in Bagda<. moest bcklceden, Ter nefir geftort, geliefde Vrouw ! Is 't loon van uw beproefde trouw. AMANDA. Myn waardftc ! matig uwe klagten, Laat ons, vol moed, den dood verachten. Daar liefde cn pligt myn ziel vervuld, Deel ik met u, in ffiraf en fchuld. BEI O E. Wie zou ons heillot niet bcnyden ? Wy fterven famen, hand aan hand: Haast zien wy na ons treurig lyden, Het loon san deugd en trouw verpand. TWINTIGSTE TOONEEL. SCHERASMIN, FATIME, DE VOORIGEN. SCHERASMIN. 6 Myn waarde Meester! moet ik dit be- even? FATIME. Geliefde Meesteresfe! — dit bederve ik! F 5 HUON.  9o O B E R O N, HUON. Kom, myn oude getrouwe vrind! Kom voor de laatfte reize in myne armen, aan myn hart. Dr.ar, waar onze daaden aangetekend ftaan, ftaat ook uwen naam; uwe trouwe zal zekerlyk vergolden worden. Zy omarmen eikanderen. DE C A D I. Al'klaagliederen genoeg! Voert hun op den brandftaapel, de Basfa zal terftond komen. De wacht treed toe. SCHERASMIN. Mynheer! vergun my ouden man eene bede! — Laat my met hem te famen fterven; hy is myn mees» ter, zonder hem kan noch wil ik niet leeven. D R C ADI. Oude dwaas! Gy zyt uitzinnig. SCHERASMIN. Zie my aan uwe voeten! Ik'fineek u om de getiade my met hem te verbranden; Q7y neemt zyn muts af) Zie, ik beu even als hy des doods fchul' dig; ik heb u bedrogen, ik ben een christen! Beneem my het leeven. Onder dit gefprek. /leeft men Huon cn Amanda, op den brandftapel, en bind ze beide aan een paai, welke in deszelfs midden ftaat. BE  z a n g s• p e Lr n DE C A D I. Tc rog niet bun. (De'wacht Jloot Scherasmin en Fatime te mg.) Maakt u gereed, cn zodra de Basfa 'komt, fteekt aan. een- en- twintigste tooneel. ALMAfïSOR, met eenig Gevolg, fpoedig opkoomende, DE VOORIGEN. 1 ALMANSOR. ■Hou op! dat Zoradine lecve! ALMANSARIS, van binnen. Dat Ilasfan leeve! Hy is onfehuldig; Zoradine alken fierve ! ''Er gefehied een donder/lag; men hoort eene aangenaams toon blaazen.- Huot/s en Amanda's banden, gaan los; alles geraakt in verwarring. Scherasmin cn Fatime, fpoeden naar de houtmyt, Oberon vcrfchynt met de hoorn voor zyn'' mond. Alles begint te danfen , de Cadi met een der Wasten, de Basfa met de Mnfti, &é. Oberon ge< ft een te* ken met zyn hand, en alles danst van het Tooneelaf. Oberon fygt van zyn wagen. Huon, Amanda, Scherasmin en Fatime naderen'hem en vallen hem ie voet. A M AN-  * OBERON, amanda. Gy zyt verzoent! vergeeft ons onze fchuldl OBERON. Rys op, myne lievelingen! Komt in de armen van uwen befchermer, van uwen vriend. Geloof my, ik voelde uw lyden meer dan gy zelve: dan, ik koude u niet ontheffen van dat geenc, 't welk u door het Noodlot was opgelegt. Maar uwe deugd te beloonen, dit ftaat in myn vermogen. Al het geluk 't welk flervelingen immer kunnen verlangen , valle u ten deel; en dit is noch weinig in vergelding van dat geene waar voor u Oberon te danken heeft. TWEE- EN TWINTIGSTE TOONEEL. DE voo Rl gen, TITANIA nader d den oever in een prachtig [chip , verzeld door haare Tovergodinnen, welks Huon cn Amanda omringen. OBERON. 2jie! daar komt Titania, de Koningin der Tover, godinnen, om uwe deugd te bekroonen; die waardige gade welke gy my hebt wedergefchonken, daar een overylde eed my anderzints eeuwig van haar gefcheiden had. TITANIA. Neem, edelfte van uw gefiacht! tot een teken onzer  ZANGSPEL. 93 zer eeuwige vnendfchap, deezen bloemenkrans. Deeze roozen zuilen, even als uw geluk, eeuwig bloeien, en nimmer verwelken. En thands, gelieft paar! vertrekt! Ditfchipzal u ongehinderd naar uw vaderland voeren en ik zal altoos ongezien om u heenen zweevcn. SLOT- C II OOR. Liefde die uw hart deed blaaken, Zal, door Hymens zachte band, Uw geluk volkomen maaken. In 't u toevend vaderland. EINDE.