1096 H42  BÜEKBINDERN BOUWERIKS AMSTERDAM I  VERLIEFDE B R E C H J E, KLUCHTSPEL. U h Te AMSTERDAM, bj J. HELDERS en A.MARS. 178* Met Privilegie.   De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouw» burg hebben, volgens O&rooi door Haar Ed. Groot* Mog. de Heeren Staaten van Holland en Weftvriesland, den fden November, 177a. aan hun verleend, het recht van deeze Privilegie , alleen voor den tegenwoordigen Druk van VERLIEFDE BRECHJE- Kluchtfpel, vergund aan J. Hexders en A. Mars. In AmfteUam, den 30 December 1786. ölv 'i ,zUT^.Trr soa Geene Exemplaaren. zullen voor echt gehoude^ worden dan die, door één' der Heeren Gecommitteerden onderteekend 'zyn.  VERTOONERS, reindert luikesz, ") y Vader en Moeder vau fytje nannings, J Brechje. floris pietersz, ") > Buurluiden van Reindert ryk je wouters, j Luikefz., brechje, Dochter van Reindert Luikefz. m Fytje Nannings. rob eertus, Minnaar van ISrechje. Kt aas je, Meid van Reindert Luikefz, jan, Knecht van Robbertu*. tryn jans, een, Uitdraagfter. Het Kluchtfpel fpeeld voor ket Huk van Reindert Luikefz, VER-  VERLIEFDE BRECHJE. KLUCHTSPEL. EERSTE T O O N E E L. f REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS. FïTjE NANNINGS. Z-iieio, Reindert Luikesz, zo moetje mit jou malle bedryven vaaren; Nou is'et meisje verliefd - hoezelle wy'etnouklaaren? Al watje begrypt en uitvoert, je mient alles is goed, En je beelje in dat yder dan noch wel zwygen moet; En as ien ander iets doet dan weetje wel te fpreeken, Dan zel't jou aan gien verwyting of fchimpen ontbree- ken. REINDERT LUIKESZ. Zwyg uil, Fytje Nannings, ik weet wel dat ik heb gedwaald, Is'et niet genoeg datje me voor mynzotheit ziet betaald? Moetje noch myn gebreeken voor myn oogen komen (lellen, ' Daar je ïiet dat ik my om die daad begin te kwellen? FYTJE NANNINGS. Ja was dit jou laatlte bedryf, dan had ik my war goeds beloofd, Want je hebt ien koornzak vol mallegrilleninjou hoofd. REINDERT LUIKESZ. Seldrement! Fytje, ik zeg nog iens dat je zelt zwYEen, ' i weet niet hoe ik myn gedachten by malkaar zei krygen. A 3 Daar  6 VERLIEFDE BRECHJE, Daar komt Rykje Wouters aan, die vrouw is zachte zinnig ende wel. FYTJE NANNING?. Daar heb je gelyk in, maar geloof vry dat ze 'er meé van fpreeken zei, 1WEEDE T O O N E E L. REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS, RYKJE WOUTERS. REINDERT LUIKESZ. vJoedendag, Rykje Wouters, wat nieuwskwamjy tc hooren ? RYKJE WOUTERS. Niet als het verlieft zyn van jou Brechje kwam my te vooren. Maar hoe kwam dat meisje op zulk ien wilde.en wydzen haan Haar altyd zedige oogen en befchaamd wezen te flaan? REINDERT LUIKESZ. Ja dat leid 'er al toe, Rykje, FYTJE NANNINGS. Hoor, Rykje, ik zei't je verhaalen, Reindert is oorzaak dat 'et jonge lchaap daar in kwam té dwaalen. Reindert Luikefz trekt haar by dc rok. Jaofje meby de rok trekt, Vaar,je houd me nouniet, Rykje weet niet recht hoe dat de zaak is gefchied. RYKJE WOUTERS. Och! maak Reindert Luikefz om my niet kwaad. REINDERT LUIKESZ. Neen, jy meugt 'et wel wekten, Ik,  KLUCHTSPEL. 7 Ik word niet kwaad; jy hebt altyd in myn geheimen raad gezeten. „ Myn wyf zal toch niet zwygen. FYTJE NANNINGS. Hoor, Rykje, je weet datmynMan Staag aan wond're fratzen, in 't hoofd het, en wat vreems uitvoeren kan. RYKJE WOUTERS. Ja kom dat is evenveel, wy hebben altemaal onze ge? breeken, Maar 't geen ik 'et mieft haat, dat is kwaad van zyn, naalte te fpreeken, En dat hoor ik Reindert nooit doen. FYTJE NANNINGS. Je weet hoe hy Brechje heeft bezint, Om dat ze hiel mooy is, en voornaarrien, heteenigfte kind; '•. • Hy krygt dan luft om haar een dag of acht te zien in wydfe kleeren, En haar met Hooffche luiden te laaten konverzeeren, Op hoop dat zy, in die tyd, netzoufpreeken, entreeden na de zwier; Niet ftyfjes, as wyzyn gewend, maar as ien Venis dier, Dat na'Waereldze zaaken om ziet, en niet weet as van dartelen: Dit gaat an, maks retmeaBrechjeuithaar Maghaaijen pakje fpartelen: Zy word heengevoerd, en by zwierige fnaakengebrogt Door ien vriend van myn Man, die hem meê tot dit werk had verzocht, Zo hy me zeid, aïlien om Brechje meê in 't vreemd gewaad te befchouwen. Ter plaats komende, daar ien kamer was gefloffeert met Heeren en JurTerouwen , A 4 Daar  t VERLIEFDE BRECHJE. Daar onder was ien Mooije Jongman, maar ienzwie* rigenhaan, Die fchraapte mit zyn voeten in de aard, en maakte ruimbaan Voor Brechje, grypt haar by de hand, en begint haar aan te lonken; Och! Rykje, 'et is gedaan, Brechje begint in liefde te ontfonken Voor de ierfte maal van haar leeven, zy bemind hem < as ontzind; En wat is 't ien geluk voor ons, dat hy haar weer zo heftig bemind! Nou kan men ze op 't argft mit malkaar laaten paaren. pit zyn de reeden, Rykje Wouters, waar door zy verviel in die buiten- fpoorigheden. RYKJE WOUTERS. Wel is 'et zo gefchied, Reindert Luikefz? REINDERT LUIKESZ. . Ja, omtrent is't zo gegaan, Rykje; maar dat zy zullen trouwen, dat zei ikgantfch niet verftaan. RYKJE WOUTERS. Maar Vaar, waarom was Brechje jou te ftyf in menieren en fpreeken ? Jy zoud haar wel zo zwak t'frr.^ krvgen dat ze in twee mikken zou breeken As je zo voort wout gaan ; en 't trouwen dat zei jou befte uitkomft zyn; Want houd iens imand uit de kroeg, die genegen is tot wyn; Of blust de Vlam iens uit die in ftrozynkracht doet gevoelen ; 2o min fcund jy 'et vuur, dat door de Netuur gevoed werd verkoelen. REIN-  KLUCHTSPEL. 9 REINDERT LUIKESZ. Hy zei haar niet hebben, dat zeg ik ncch en daar blyf ik by; Brechje zei wel veranderen en luifteren na my. Wel! zou ik zulk ien wild Figuur in ons geflagt invoeren ? Wat zou men zeggen ? nedrïge en wydre zouden de mond roeren, En zy hadden gelyk. FYTJE NANNINGS. Maar wat hoor ik nou daar ik ga of (h ? Dat jy uit den band Ipringt, en men wyft je met vingers na. [REINDERT LUIKESZ. Ja, praatjes, ik blyf toch Reindeit Luikefz als voor deezen. RYKJE WOUTERS. Maar kan Brechje nou wel zonder die wydze kleereri wezen? Heeft ze daar meê gien zin in? REINDERT LUIKESZ. Neen, dat gaat vry wel heen. Daar had ze de minfte genegentheid voor, zohetfcheen. Maar zy komt. DERDE T O O N E E L, REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS, RYKJE WOUTERS, BRECHJE, KLAASJE. XVT REINDERT LUIKESZ. W el Brechje, hier is geen vrijers lucht té ruiken, Af Jo  io VERLIEFDE BRECHJE. Jou Vader Baat hier. Foei, dat jy jouw oude zeden zo gaat misbruiken, En word 7.0 verwildert daar ik jou maar eens de Wae- reld laat zien. Hoe pleeg jy voor vrijers van ons gelyken tefchrikken en te vhên! En dat fteef myn gedachten, toenikjoulietverkleeden, Dat het aanzoek van een Hoot'fche pronker by jou niet zou zyn geleden. Zo'er, by geval, by 't Jufferfchap, daarjegingt, een mogt zyn J Maar ik ben bedroogen, Brechje; aan jou uitterlyken fchyn. RYKJE WOUTERS. Maar kind, hoe ben je zo veranderd in allen deelen? Ei lieve! Zie haardeoogennouiensin'ethoofdipeelen, Daar ze voorheen , as zy uitging, ityf by haar neus neêt zag na de aard, En was voor dc wind van ien voorby morrende Jonker vervaard. Nou, tyden en menfehen d'.e veranderen. Maar mag men 't weeten, Hoe is jou vrijers naam? BRECHJE. Rykje, hy wordRobbertusgeheeten. RYKJE WOUTERS. Robbertus! wel zulk ien naam beb ik nooit onder ons gehoord, dat ik weet; Wel lieve fchaap, 't is wonder datje die wydzc naam zelf niet vergeet; Maar dat men liefheeft, dat gaat zelden uit de gedachten. Wat uur hebje, Brechje, dat je jou Robbertus hier komt te verwachten? REIN-  KLUCHTSPEL. ir REINDERT LUIKESZ. Wat uur ? dat uur kom ik ftaag te verzetten, ik hou hem hier van daan, (voortgaan. En die verdry ving zal nou eer ft by my, met kracht. FYTJE KANN1NGS. ja, houd hem vry te rug. Och! ik vreczvoorfchandeu en fchaaaen. REINDERT LUIKESZ. Doe jy? fluit jy maar de mond;" je hebt 'et niet wel geraaden. Ei! Rykje Wouters, ga mit men Vrouw wat in, ik Met Brechje wat fpreeken. (moet alleen RYKJE WOUTERS. Kom an, daar ben ik hiel wel mee te vreên, Ik kwam toch om haar te fpreeken. FYTJE NANNINGS. Om te trooften meug je zeggen, Want ik voel den uitflag van dit werk zo miflyk op myn hart leggen. KLAASJE. Miefter ik blyf hier, want je wilt dat ik haar ftaag moet volgen aan de zy. REINDERT LUIKESZ. Dat is waar, maar laat de zorg om haar te bewaaren nou aan my. VIERDE T O O N E E Z. REINDERT LUIKESZ, BRECHJE. REINDERT LUIKESZ. Xiuhoor, kind, zou jy dan met hem willen trouwen zonder voor lchand 'te vreezen ? BRtCtt-  ia VERLIEFDE BRECHJE. Och ja! Vaderlief, et zou my anders zo ongemak'lyk weezen; Recht uit, ik heb hem hiel lief, want wat helpt 'et of ik 'et zwyg REINDERT LUIKESZ. Ongemak'lyk! Foei jou. Och! ik voel dat ik door die reden de koorts kryg. Is 't jou,om het trouwen te doen? het zal je niet aan vrijers fcheelen, En die zo iiedrig zyn als wy. Maar, och wie bly ft getrouw in allen deelcn? De vrijers zyn nu niet zo oprecht als in de Oude tyd. Myn lieve kind! Blyf by jouw vaartje, en houjoufchoonheiduitdebarte Noorder wind. De liefde is nu de \\' aereld outzeit, een vrijer trouwd nu om fchyven, *t Zy mooy, of lelyk, niet met gedachten om altydby een te blyven, (ftaat, O neen! maar wel zo lang tot haar geld hem houd in Vv ant als het is verteerd, dan ziet men dat hy haar met een dol hoofd verlaat. (itooten , Daar blytt zyn affchuw'lyk liefje kaal zitten, gans verDie voorheen, om haar geld , noch geacht wierd van kleinen en grooten En komt een Jonge Wu'p, door een dolle drift, aan een fchoone'Vrouw, En zy heeft geen geld, zo ras is zyn lust niet voldaan, of hy geett haar braaf klouw, Om dat hy van haar fchoonheid niet kaneeten noch dobbelen. £o dat de moeite vrijers loos zyn, en fteets in het vrijen hobbelen Met haar lietjens als men met een lichte boot op het onetien yv&ter doet (moet, Wat zegje, Brechje? entotbewys datjemygelooven Hoor  KLUCHTSPEL. 13 Hoor wat de Heer Hoofd , met het begin van zyn Spel van Granida laat lpreeKen, Door Donlea, die "t aan de trouw van haar Harder, Daiphilo, ziet ontbreeken. Her vinnig ftraalen van de Zon Ontlchuil ik in 'l bófchaadje. Indien dit bofchje klappen Kon, Wat melden 't al vrijaadje! Vrijaadje neen. Vrijaadje ja. Vrijaadje zonder meenen. Van honderd Harders (is 't niet fchaa?) Vind me'er getrouw nieteenen enzovoort. Maar, ei! let eens op de woorden van, Vrijaadje zonder meenen^ En dan, Van honderd Harders (is^t niet fcha£7.)vind me''er getrouw niet eenen. BRECHJE. Ik wil 'et hiel wel gelooven, terwyl dat 'et die Heer het gemeld ? Maar laat Heer Robbertus buiten 'et geval van die honderd zyn gelteld. Ei! Vader, hy zei v/el in zyn trouw volharden. REINDERT LUIKESZ. O jou loozen! Weet jy't zo tedraaijen ? beujy vandathair, zofclieer jou de boozen, (verüand, „ Wel de drommel! zcdert die krolbui is zy gegroeid in „ Ik fvveet van angft. Och! Ik raak hier niet af zonder oplpraak en lchand. „ Ja maar zy is ltout op myn goedheid, ik moet my anders laaten hooren. Hoor, Brechje, je weet dat ik je liefheb, wylje bent myn eeniglte gebooren; Maar, Seldre;rent! misbruik jou Vaartjes goedbeiéT niet, want, (land. Zo je me k waad maakt, het zeider vinnig waaijen op j° jy  14 VERLIEFDE BRECHJE. Jy zei je na myn believen voegen, ofje mengt vreezenj Noo;t zei die geftnkte zwierhaan myn fchoonzoon noch jou man weezen, Al zou ik jou, door je malle liefde, zien vergaan als zneeuw op 't veld. BRECHJE. Vader, ik wou wel iets zeggen, maar ik bid word niet kwaad of ontlteld. REINDERT LUIKESZ. Neen, fpreek vry uit, mits datje met de waarheid moet evenaaren. BRECHJE. Dat beloof ik jou, Vader, ik zei niet als de zuiv'rc waarheid verklaarcn. Vader die vergeet de deugd van Robbei tus, alleen omi zyn zwierig gewaad; , gaat? •Maar denk je wel iensop'tgiendat binnen ons huis omWat verteeren wy ftaag an geld mit galtereeren ! Ik heb, Vader lief, meenigmaal zien tiktakken ofver- keeren lp de achter kelderkeuken, tot hiel laat in de nacht; En datje niet iens om het verlies, dat groot was hebt gedacht. Dan liet je Kryn en Floor, elk ien ftoop wyn door de keel na om laag zinken, En Vader niet minder, wantje moft de broeders, als traktarit, voordrinken. En wat nou ailien de kleeren aangaan, draagt Robbertus die in 't rood of blaau, De onze zyn wéér veel zwaarder van ftof, fchoondie zwart zyn, bruin ofgraauv EÜ Vader, veranderd van opzet, en la.it my met Robbertus trouwen. En laat ons het inwendige en:niet. het uitwendige befchouwen. • p Vei-  KLUCHTSPEL. 15 Vergeef'et my heb ik teveelgcfprooken, kryg daarom gien kwaade fchrons, Wantje weet, al wat ik heb gczeid datblyftonderons. reindert luikesz. O jou vuil (tuk vlees! weet jy het zo fyn uit te leggen? Jou Moeder heeft het my ze.f nooit zo ttout in 't gezicht durven zeggen. °{hcê:i, Jou doorfleepe Biechje, die wars zyt van deugd en zedigJy fchandvlekt ons gedacht en onzen aanhang meteen. Hy vat haar by de hand. Kom voort, ik zal jou by een onderrechter brengen jy moet weeten, ' Wat dat jou pligt is, en hoejy jou-eerlte deugd hebt vergeeten. brechje. Vader, je hebt jou woord niet gehouden, wantje word haaltig ende kwaad. reinpert luikesz. Wel de drommel! zou ik niet, daar jou mond tot myn fchanden op gaat ? Klaasje uit het huis komende. Kom Klaasje, benjc daar? pas wel op'et huis, wy moeten eens uit wcezen. klaasje.. (vreezen. Als ik op pas, Miefrer, dan heb je voor gien onraad te Maar daar komt ien helleveeg an, die vogel is gebekt! VTFBE TO O N E E L. klaasje, tryn jans, floris pietersz. over zyn deur leggende, TVT tryn JANs. " el wat hoor ik al nieuws by deftraat! zo word de geveinsdheid ontdekt. Wel  16 VERLIEFDE BRECHJE. Wel Reindert Luikefz! wel Vaar! je doet ons verwonderen. Vi&ory kinderen , je zelt 'et haalt hooren donderen. Ik ken niet zwygenasikheihuiszieofvoorby mot gaan. Zulk ien hiftory ! maar ik zie de meid voor de deur ltaan. Wel Klaasje, hoe houd Brechje haar al in de wydze kleeren? Zei je wel bekwaam zyn om haar na de mode te palleren? KLAASJE. Motje dan flaag an fchempen, TrynJans? Zy het dat gewaad al afgelegt. TRYN JANS, Dan zei het verliefde fchaap trouwen, geklied na haar wys, wat je zegt! KLAASJE. Of Brechje zei trouwen dat weet ik je niet te zeggen. TRYN JANS. Ik vat'etkind, dan zeilen zy zonder die moeiten by mal- < kaar gaan leggen. , . (woord; Wrat was Reindert Luikefz ierfl ty n! fprak ik iens ien ruig Dan zei hy : foei Tryntje jans, wen jou mond zo niet, men fchrikt as men 't hoord. En nou laat hy iircchjcby ruweZwierhaancn vcrkceren. Wat dunk jou, Klaasje, zei zedaarfynofgroffpmnea leeren? KLAASJE. Tryn, 'et was beter datje fweeg, jefpreektmitfchemp as je bent gewent, TRYN JANS. Kou, Klaasje laat ons nietkyven, wy hebben malkaar te lang gekend. Kom, Moêr, koop wat van deze bratten. KLAAS-  KLUCHTSPEL. 17 KLAASJE. Neen, ik heb niet van nooden. TRSN JANS. Noch gien kraakwerk voor jou volk ? KLAASJE. Noch minder. TRYN JANS. Ierft wierd ik ftaag ontboden, En nou het men niet van doen. |qu fyue murwe Zaar, Ik geloof 'et is mit jou en de Jonkers knecht meê niet al te klaar: ; ne vouwen, Ik zie jou neerftik en voorfchoot hebben mee ras ge wooIk iel elk jou luy handel bekend gaan maaken, jemeugt 'et wel vertrouwen. Wat zeid den ander? wy hebben nou niet van doen. tls nou mit my gedaan, As men kennis aan grootenkrygt dan moeten de kiemen gaan. KLORIS PIETERSZ, over zyn deur leggende.^ Maar Tryntje Jans, hoe ben je zo kwaad fpreekendin jou leeven? TRYN JANS. Wie drommel is daar? wel ik fchrik dat ik ftïtebeevcn. Jou rechte trasboek, benjy't? jou effen Zy men, kapittel jy my meê? Kom hier hebje wat te zeggen. Jtykhoeftyfftaathy, hy Zet gien voet van zyn Iteê. Je bent meê de gien niet die je wel 1 ykt, jy bent gefleepenf Scldrement! je geeft de Waereld zulke verbruide neeJou kort wambusje, lange ooren, kort hair en rondehoed, ■ . , Bedekt allemaal de loosheid diejeheimelykbyjou voed. Jj TL O-  18 VERLIEFDE BRECHJE. floris fieters. H°üïeTrgXmeeuCh' ikbeneinde]vk*>verindeWae^ l^&fflS ^ Menfchen "ietmeêr Efl 'ook nTyntil™ V°0rfpreek d3t iS * en tr vn jans. ÜOezwyg j^ekn°U' jC Zdt 'erookvoor ^ bruiloft gaan Maar daar komt den fleep uit, ik ga zittende meJglmak Zy gaat op een ftoep zitten. S E S D E T O O N E E L. reindert luikesz, fytje nannings, rykje wouters, brechje, klaasje, floris pietersz over zyn deur, tryn jans op een ftoep. reindert luikesz. j3 difiegelyk?nrft2y tegensmvfPreekcn> marzon rykje Wouters. Wel ik fta 'er over verfteld. reindert luikesz. ïahvis't ïlu&ï {loris,n;et d;e daar in de deur flaat? janyis t. Ei! Flonsbuur,ik verzoekdatjy eensmeêgaat. floris pietersz. tryn  KLUCHTSPEL. 19 ï HïN JANS. Ja as ik van hier ben; dan hebje weê r van de fync ftreekeo. REIN UKRT LUIKESZ. Hoe! Tryn Jar.s, benjy daar? wat kom je zeggen? I KLAASJE. Zy fchend ons allemaal. Doch Florisbuur wel'tmiett, mit ien lafterlyke taal. TRYN JANS. Doet ze ? Fulpe Lysbeth, hou de mond toe. Wat ik hier kom maaken, Reindert? ik wou de Jonker wel iens zien, kan ik daar au geraakerr? Dat is te zegden, de Bruigom van Brechje. REINDERT LUIKESZ. Ik weet niet wat je praat, Daarom laat ons in ruit; en ik verzoek dat jy jou goed verkoopen gaat. TRYN JANS. Zie daar, kys uit buuren de man word wyds, zyn Dochter verkeerd by de grooten. FYTJE NANNINGS, R eïniert L uikesz tier (zydt trekkende. ,>Hoor je nouwel, Reindert? zulke woorden worden ftaag an uitgefchooten. „Wat zei ons joü fantazy fchanden baaren! REINDERT LUIKESZ. „ Zwyg jy ftil, dt is verbruid.' „Het leid 'er nou al toe, maak myn hoofd niet warm, daar meê is 't uit. TRYN JANS. Maar ik zie de Jonker niet. Kyk, Bifcchje zoekt'emzéfK mit brandende oogen. B 2 H«-  so VERLIEFDE BRECHJE. Heden! hoe ziet dat maysje verwilderd! wat het de liefde vermoogen! REINDERT LUIKESZ. Kom laat zy maar praaten. Rykje ga jy voor uit met myn vrouw; (vertrouw En jy in de midden, Brechje; en ik achteraan. Nuik Dat haar niemand zo tuffen ons weg zal neemen. TRYN JANS. Nou wil hy haar bevvaaren. Wel hoe is dit? REINDERT LUIKESZ. Tot ftrak dan, Floorbuur. FLORIS PIETERSZ, met een zyn deur fluitende* 'k Wenfch jou verlichting in jebezwaaren TRYN JANS. Dat is ien Ordennanzy van gaan! komikvolgdentraya ik mot zien, Al zou ik van daag gien el (lof verkoopen: wie weet wat 'er zei gefchiên! KLAASJE. Dat is ien haalover! ik ben bly dat ze gaat, ik ken haar hier wel miüen. Maar gints komt Jan; al weer te laat; ftaag an komt hy achter 't net te vifien. ZEVENDE T O O K E EL. KLAASJE, JAN. MJAN. yn zoete lieve Klaasje, geef Jantje nou eens een zoetl* * KLAASJE. Ik ben daar juut niet nes of, Jan,ik wil'et ook gaeren doen, Maar  KLUCHTSPEL. gi Maar jy luibent zo ruig enne wiltje fpringtas wilde dieren Ienmeufchop etlyf, je mot'et doen zonder my te frommelen met menieren (man. Nou, treêtoe, maar myn nierftik niet te kreuken, as ien JAN. Ziedaar, Klaasje, dat is nou zo zachten effen als ik kan. Maar hoor, waar is Brechje? myn verliefde dooiende Ridder zal ftraks komen KLAAJE. Och! zy is met haar Vaartje en Moertje zo uitgegaan, na de Vroomen, Ljcht om haar te doen beftraffen. JAN. Zeker? KLAASJE. Maar, Jan, je hebt me lang belooft Dat je my iens Minne vaarzen zoud laaten hooren, dat leid my ftaag in 't hoofd; Ik hoor die al zo graag as Brechje. JAN Wel kom an, ga jy na boven, En luiftert aan 't venfter, want ik kan ze niet maaken, dat moet je gelooven, Maar myn Heer is daar in volleerd, en hy is nou in de liefde verward; Ik zal zeggen dat Brechje op haar kamer zit vol droef - heidenfmart, (hooren. En dan zal hy na gewoonte, zyn klachte op maat doen % KLAASJE. OZaay! Jantje, dat is welbedocht! zytnou\erheugd myn hart en ooren! B 3 jan  as VER LIEFD E E R E CHJ E. JA N. Ga voort, Klaasje, daar komr hy aan : Maar kom hier 1 daar heb je noch-een kusje toe. / klaasje. Wei zo den bras!,,Ik mag die Jan zo wel Ujen, as ik . weet niet hoe. ACHTSTE T O O N E E L. \ robbertus, jan, klaasje aan ''t venjler'. \%rr robbertus. W el zal ik dan noch langer zo fel werden uitgeftree- i ken? O wreede Vader! ik wou dat ik u hals en beenen zag breek en; Zyt verzekerd dat ik niet eens zou hinken aan uw zeer. jan. Ei! zachjes. ben je nou zo kwaad omdatjoufcheencn 1 zo zeer doen, Heer? Hoor, ik weet raad ... robbertus. (fchenken? I Zwyg (lil, watraad kan uw onnozelheid my j Die gezondis weetaityd veel hulpmidd'lenvoor de kran- ken uit te denken; Maar word den Raadgcever zelf eens ziek, dan weet hy i nergens van, (wen kan. j Van duizend Remediën is'er dan niet een die hy vertrou- I jan. Hetgrootfte verdriet dat my in de Wacreld komtplaagen, Dat is, dat ik yder Raad wil geeven, en zelf altydraad moet vraagen: ïk wil heel wys zyn, en ftaag hou ik myn oordeel voor het beft, Eu  KLUCHTSPEL. a$ En 'tis, of'er de Drommel meê fpêuld, 'klegaltydde eyers bezyden het nelt; Ook wil ik altyd myn zaaken heel behendig en ftil belteeken, (ken. Maar eer ik die uitvoer, hoor ik daar yder een af fpree- ROBBERTUS. Ja, zo gaat het 'er meer. Maar zeg, waar houd zich Brechje nu'? Hebt gy Klaasje gefprooken? JAN. Brechje zit boven, en houd haar heel fchuvr VandeMenfchen; 'k hebKlaasjenietgefprooken, maar 'k kon Brechje befchouwen Door de lcheur van 't venfter; doch zy heeft haar hoofd itraks weer binnen gehouwen. ROBBERTUS. O Brechje! myn lief, wat ly ik om uw afzyn een pyn Zo uw Vader niet veranderd, zo zal ik niet lang lee- vend zyn. Schrikkige nachten, treurige daagen, Schenk my een eind van uw haat te draagen; Laat my de Zon van myn Engei genieten, Eer my het leeven begint te verdrieten. Maar, ach! aan wie wyt ik myn leed nader, Als aan uw wil en wreedheid, O Vader! Die my een zon in 't gezicht laat ftraalen, En weêr te ras, vergramd, weg komt haaien. Waarom vertoond ge, die gy wilt behouwen? Of zyt gy nydig om ' t jeugdige trouwen? Ach, ach! laat of om my meêr te kwellen, En laat uw Vreugd my in vreugd verzeilen: 't Licht van myn leeven doet my verwerven, Dan behoed gy myn leeven voor"t fterven. Maar, 't is vergeefs gezucht, ik ga verlooren, Gy wilt myn klachten met luiten aanhoöfen. B 4 Daar  H VERLIEFDE B R E C II J Ê. Daarom myn Waaide, kom wilt u wreeken, En ltraks uw band der platen verhreehen: TJoet, door de Min, uw Vader veiicr.iikken, Eu uwe Ziel met de myne verkwikken. JAN. Ja wel! een iiart van Heen zou zich vermurwen door zulke reden. Heb jy dit luifleiend gehoord, Erechje? wathebjedan aanltoot geleden! KLAASJE', het vepftér opdoende. Ik bedank jou heer Robbertus uit grond van myn hart; Ja zo beleeft, (jjtóft As myn Vaartje en Moertje my ooJt vdorgefpiooken Wat ben jy ien heer vol geelt en leeven! had Brechje 't hu s mogen weezen, Wat 'et fpyt me dat ze juist uit is,hoe had zy jou gepreezen! ROBBERTUS. Hoe! is zy niet t'huis ? KLAASJE. Och! neen, zy isftraks hiel wel bewaard uitgegaan, Tullen haar Vaderen Moeder. JAN Heer, jou klachten zyn dan vergeefs gedaan, Dat is overltuur. KLAASJE. Holla, dat fchut ik, 't is niet overfluur motje wecten Ik zei et haar altemaal' vertellen, zonder ien woord te' \ vergeeten. ElKkbedank je noch duizenmaal, men heer, datje 'et my hebt meê gedeeld. ROBBERTUS. jan, gy zeid dat gy haar had gezien. JAN  K L U CHTSPE L. 25 JAN. Och! myn gezicht heeft my een pots gefpeeld. IIO Sli ER TUS. Uw gezicht nietalleen, maar uw verftand begint je meê potzen te fpeelen JAN. Ja dat bevind ik ook, en ik weet geen raad om dat gebrek te heelen. ROBBER. TUS. Maar, Klaasje, waar zyn ze met haar gegaan? KLAASJE. Na ien vriend, Die onze Miefter in zwakheden altyd mit zyn onderrechtihg diend, En nou zei 'et Brechje gelden. Omy haar Vaartje het haar zo bekeeven! En hy is zo kwaad, om dat zy'em zulk ien wy zen antwoord het gegeeven. • ROBBERTUS. Wel daar moei hy zich over verhengen, datonnatuurlyk Menfch. KI.AASJ E. Ja hy is al hiel wonderlyk; ik vrees jy zelt niet komen tot jou vvenfch. ROB BE RT US ^k, en-zyn Dochter, zullen dan derven, wil hy ons trouwen niet geheugen Maar wie heeft dien Fieran bevooleu om haar in myn gezicht te brengen ? Wat is zyn oogwit geweest? Want die me.i de Wae- reld laat zien, Die kan men de toegelaaten vruchten van de Waereld niet verbiên; B s Dat  41 VERLIEFDE BRECHJE, Dat weet dat verkeerd Figuur ook wel. Ach! ik mis myn geduld en zinnen. JAN. O ! myn heer, fchep moed, jy zult zyn hartheid noch wel overwinnen. KLAASJE. Zo dat gefchied, zo zei Hrechjes liefde 'em daar toe dwingen, zonder fout, Want ik weet hoe 'et Maysje is gefte.d; tienmaal daags is zy waim en koud. ROBBERTUS. Maar gints zie ik myn ramp in de Vader, en myn vreugd in de Dochtei komen. KLAASJE. Nou loop ik na beneden. De droes! dat hebben zy ras opgenomen. NEGENDE T O O N E E L. REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS, RYKJE WOUTERS, BRECHJE, ROBBERTUS, JAN. REINDERT LUIKESZ. ja,' Rykje, de kinderen befchaamen nu de Oude luy^ den , dat gaat vast: 'Zo dra zy maar weeten wat de Min is, zo klaagen zy ftraks van overlast. Maar dat is een Man ! met welke zachtheid weet hy het de ieugd te zeggen! Nu, Brechje, jy meugt die lesfen wel tienmaal by jou zeif overleggen : • Eu was hy met geen buikpyn gekvvelt geweest, hy had jou doen verüaan Hoe  KLUCHTSPEL. 27 Hoe ongeregeld dat het is verheft te zyn,en waar zulks v komt van daan. Maar de Moord! daar zie ik Schrobbertus met zyn knecht voor cns huis treden. Kom gaan wy weder in order. En jou vrykyken word nu niet geleden. Hy houd zyn hand voor Brechjes oogen. ROBBERTUS. Hoe lang wilt fgy haar en my noch plaagen, en u'zelf met een ? REINDERT LUIKESZ. Wacht wat. ftrak zal fik jou antwoord gecven, wees flechts te vreên. Kom Rykje Wouters, tree meê in. Kom, Brechje, jy voor al binnen. ROBBERTUS. Wat werkt die man al uit! wat is hy vreemd van zinnen ! REINDERT LUIKESZ. Hier, Fytje Nannings, daar neem myn mantel meê, fluit nu de deur. TIENDE T O O N E E L. REINDERT LUIKESZ, ROBBERTUS, JAN. "\\y REINDERT LIIIK ES Z. " at nebje nu te zeggen? of wilje zwygcn? ik geef , je daar in de keur; Want veel woorden moetje niet uiifchicten, die wil ik, niet hooren. ROBBERTUS. Ik komportcer my na het betamen, daar by ben ik gebooren Van  28 VERLIEFDE BRECHJE. Van vroome aanzienlyke Ouders, die, tot myn ramp, zyn overleén. Waarom beiet gy my dan om met uw Dochter in den Echttetreén, i Daar gv haar zelf aan Minnaars, van myn foort, hebt als aangebooden Ter plaatfe daar ik was ? REINDERT LUIKESZ. Wel wat had jy daar van nooden? Dat moet ik vraagen. ROBBERTUS. Hoe! wat is dat te zeggen ? we! weet gy niet Dat men in Zaleken aan fatzoenlyke heeren den ingang nooit verbied ? REINDERT LUIKESZ. Wel neen, dat wilt ik; niet. I? O B B E R T U S. Dat gy zulks wist, is heel klaar gebleekeu Terwylgeuw Dochter in't modem gewaad liet (leek tnr Omdatzyde oogeu van dedaai zynd;heerentemeer behaagen zou. REINDERT LUIKESZ. Dat is geloogen, verllaje dat? waarom fprakjy haar aan? zy vroeg niet na jou. ROBBERTUS. Waarom dat ik haar aanfprak ? wel daar liet ik myn goede opvoeding aan biyken. Een vreemde juffrouw moet menin een Zaletftraks aan™ fpreeken, niet ontwyVen, Ja haar voor and're heus ontmoeten. REINDERT LUIKESZ. Maar wie nam jou daar toe aan? ROE-  KLUCHTSPEL. 29 ROBBERTUS. Wel zulks ftaat elk vty; en had ik het niet verricht, een ander had het gedaan. Jan begint te lachcben. REINDERT LUIKESZ. Waarom lacht den fchobjak ? ik zei je ftrak boenen dat ie de lenden kraaken. ROBBERTUS. Dat zal ik, voor u, wel waarneemen als hy het daar na komt te maaken; Maar hy lacht nu alleen om dat gy zo buiten de reden fpreekt. REÏNDERT LUIKESZ. Wel jy lykt al verftandig, ik geloof dat 'er al vry wat in jou fteekt; En je zond noch meer kennis hebben, maar, zonder jou voor te liegen, Men ziet ruim de helft van jou verdand met jou wilde kleeren weg vliegen. ROBBERTUS. Zie zo zyn veele Menfchen, en daarom moeten zybe- droogen zyn; men ziet op 't kleed Zofterk, dat men de deugd, die in't hart woond, daar door vergeet. REINDERT LUIKESZ. Zou ik niet op het kleed zien ? en op jou wilt leeven} dat elk kan betchouwen? Dat ik jou myn Dochter gaf, ikzoumynoogennietaaa 't hoofd houwen Door 't gepraat van de Menfchen. Maar hoor, wat zon jy zelf zeggen , als Jy een vos by een Tortelduif zaagt zitten 5 de Vos is wilt eri vals, En  30 V'E KLIEFDE BRECHJE. En de Tortelduif is (til, nedrig en onnozel; zou jy niét bekennen, (gewennen? tn verhaalt uitroepen ,dat die twee nooit aan elkaar zoude 8. O B BE R TOS. Wel ja, dat zoude ik doen REINDERT LUIKESZ. _ ,. . , ^ Hcel goed, nu heb je mv voldaan; rrechje is de Tortelduif, en jy de Vos Maak je aanItonts van hier te gaan, (hooren. Jy zelthaar Act hebben, gelykikje meermaals heb doen ROBBERTUS. Gy haat onze kieed'ren en omgang, en gy fielden uw Dochter ons te vooren. In 't prachtiglte gewaad. JAN. Wel zo, my nheerje moft dat al lang hebben gezegt, Ik had het haaft voor jou gedaan, want het heett my' ltaag op de rong gelegt. .RE IN Dü RT LUIKESZ. Jouzwyn,jy zeltzwygen,ofik zei jeongenadig klouvven. tegens Robbertus. Ik deê zulks om te weeten, myn heer, offchoonzyde Waere:d kwam beschouwen, Zy die evenwel zou verachten. ROBBERTUS. Wel hoe bevind zy haar ? REINDERT LUIKESZ. In een goede ftaat. ROBBERTUS. Zy lyd een pyn die my en haar te wreed aan 't harte gaat. REINDERT LUIKESZ. Zorg jy voor jou zelf. Daar komt myn gebuur, ELF.  KLUCHTSPEL. g, ELFDE T O O N E F L. reindert luikesz, floris pietersz robbertus, jan. floris pieters. - R. eindert ik moet jou «ets zeggen> tbeen jy by jouw; zeil met ingetoogen gedachten'wel meugt overleggen. robbertus. Och!' zo het tot myn voordeel is, zo fpreek hem toch vriend'lyk aan. floris pietersz. Vriend, daar laat ik de driften van myn geeft meê begaan» reindert luikesz. Jawel met reden Floorbuur, wat mag dat wild Menfch al praaten! Kom Florisje, waar willen wy ons vinden laateu? isy ons, niet waar ? floris pietersz. Neen tot mynent, totmynent, achtjy 'tgoed? Reindert luikesz. K°men ;eelï«?tiSeeaVr°0mn5ail! *e weinig fpreekt , Uygaat heen en weer, dan na V huis van Floris Pietersz en dan na het zyre. | Maar zacht, hier zo van daan te gaan, dat durf ik ichier niet waagen: b .i "«i uw« „Geen nood, haar Moeder is in huis; maar die zal haaf op den rug niet draagen ,Ook zyn de Vrouwtjes Zo zwak, zy geboren veel meer als zy zien. b 1 ,sDai  33 VERLIEFDE BRECHJE. „ Dat hy eens in huisbrak. Wat drommel! neen, dati zullen zy hem wel verbiên „Ja maar ik moet wel van h;er gaan, wie weet wat Flo- i ris my zal doeu hooren! jan; Schep moed, myn heer, jou zaak ftaat fchoon, joupar-. ty heeft zyn verftand verlooren. * FLORIS PIETERSZ. Kom,Reindert wat doe je?ftryd de geeft met het vlees? REINDERT LUIKESZ. Neen, neen!' Die twee zal ik wel van een houden. Kom laat onS: Hechts binnen trecn. TWAALFDE TOONEEL. ROBBERTUS, JAN. ROBBERTUS. Jan, dat gaat na myn wenfch, ik hoop hy zal daar wel. wat blyven. JAN. Maar, heer is die Floris geen kwaker? hy is mislyk in zyn bedryven. ROBBERTUS. Ik denk nu wat (anders, wat heb ik te zeggen wat hy gevoelt of is. JAN. Nou, dat is ook waar; maar dat hy een kwaker is, dat het ik niet mis. ROBBERTUS. Ik moet Prechie nu zien te fpreeken. Ga klop eens zacht aan, ik wïl hjopen Da)  KLUCHTSPEL. 33 Dat zy voor zal komen. JAN. Ziedaar, mynheer, de deur gaat open. KLAASJE, in de deur. Hoe! heer Robbertus, ftajy daar mit Janallien? waar is onze Miefter heen ? ROBBERTUS. Och! zoete Klaasje, die is by Florisbuur óp zyn verzoek ingetre.n; Ei! zegt dit aan myn Brechje, en dat zy haar eens komt vertoonen KLAASJE. Hiel graag, wantik wil jou Minnevaarzen nou mit dienftenbeloonen. Klaasje binnen. JAN. Maar, heer, zegt my eens, als jy Brechje nou al ver- krvet tot iou Vrouw ; Jy weet hoe dat zy is in haar gewaad, zy paftommers niet by jou. .ROBBERT!) S. Als ik meen dat gy wys zult fpreeken, dan verhaalt gy zottigheden. , Zy zal zich wel na myn gewaad, of ik zelf zal my na het haare kleeden; ■,■ ' Oprechte liefde, Jan,die ziet geeniwaereld of kleeding aan. JAN. Al weêr goed, dat zei ik onthouden, want ik heb het nou verftaan» Daar komt Brechje, zo waar als ik leet. BRECHJE, noch in huis ftaande. Och! Klaasje, je mot wel oppafïen, C. Dat  34 VERLIEFDE BRECHJE. te TerraiTeï ^ W°UterS' °nS ^ akt ko™< KLAASJE, van binnen. LaatmynïmdV°0r t6tséja> -a W maar hY jou Vrijer: DERTIENDE T O O N E E L. BRECHJE, ROBBERTUS, JAN. ROBBERTUS. Myn lieve Brechje, die my, in weerwil van jou Vader , 20 trouw bemind; Ik zal ook, word ik uw Man, u fieeds als op myn handen draagen. JAN. Dan wil ik wel zweeren, dat zy nooit over jou kwaad noord zal klaagen. ROBBERTUS. Hoe komen wy noch tot ons voornemen? BRECHJE. „ Och! zo jy dat niet weet; Zo zei ik niet lang leeven , door de lalt van myn rampi en leet. r Ik doe alle nachten niet anders as van jou tedroomen i U! ongelukkige dag voor my, waar in ik jouierftheb- vernomen! ROBBERTUS. Roep liever uit: O wreede Vader! die ons de vruchten der Min benyd, En die begeert dat ons jeugdig leeven door jammer en klachten verllyt! -Maar wat dioomt gy al van my ? ÏREC H-  KLUCHTSPEL. 35 BRECHJE. O! zulke wonderlyke dingen, Waar door ik gebragt word in groote veranderingen. Maar dat my 'et mielt verwonderd, dat is, dat ik nou alles begryp, Ja mit weinig moeiten, waar dat ik myn gedachten ook op fiyp. ROBBERTUS. Zulks doet, wyl u verboden word , om, diegymind, na wenfch te fpreeken; De Min geeft de zulke iaad, want die vryheid heeft, die vind geen fneege ftreeken. De MinGodiswys, zuiver, fnel, dartel en nooit moê gefpeeld, Daarom hebben hem de Oudeu als een kind, met twee witte vleugels verbeeld. BRECHJE. ïs 'et 'er zo meê geltelt? ik heb 'em nooit gezien, dat kan ik verklaaren, Maar ik docht, 'et mot zo wat zyn, want ik voelden in my iets vreems openbaaren. ROBBERTUS. Nuhoor, lieve Brechje, terwyl dathet driftig Minnevuur Uw verttand meer kracht heeft gegeeven als uw eigen Natuur, Zo bedenk iets, waar door wy, met uw Vaders wil onze wenfch genieten; Ik zal uw gedachten helpen waar in die te kort mogen fchieten. BRECHJE. Zo waar as ik leef, ik weet niet te bedenken. ROBBERTUS. Hoor, volvoerd dan dit getrouw, C 2, Houd  36 VERLIEFDE BRECHJE. Houd u heel krank, en zegt: Och! Vader, myn doodziekte komt om jou; Wiltgy my, uw eenig (te Dochter, ter aarden zien draagen, Allien om dat jou myn trouwen mit Robbertus niet kan behaagen ? Ik twyftel niet, door uw Moeders hulp, of het zal heel wel gaan. BRECHJE. jy kent iets wat bedenken! jou verftand doet my verwonderd ftaan! ROBBERTUS. Stel zulks maar ftraks in 't werk. BRECHJE. Zo ras niet, ik mot voor af wat kreunen. En houden my ook zwak, as of ik niet kon gaan zonder te leunen. ROBBERTUS. O wys'lyk overleg! -« " BRECHJË. Och! daar komt myn Vader. Ik loop in huis. Robbertus, blyf my toch getrouw, en hou je zeiven kuis. ROBBERT US. Ik kan, al wou ik fchoon, u niet verlaaten. VEERTIENDE 1 O O N E E L. REINDERT LUIKESZ, FLORIS PIETERSZ» ROBBERTUS, JAN. FLORIS PIETERSZ. Ta weet dat myn gedachten Tot die zaak zyn gedreeven, onophoudelyk, met al haar krachten; En  KLUCHTSPEL. 37 En als jy 'et met een vroome ftille geeft, noch nader overlegt, . Dan zal jou de waarheid tegen komen van 'et geen ik je heb gezegt. REINDERT LUIKESZ. Ik heb 'et wel begreepen, jy hebt gelyk: maar wie zou denken Dat ons de zaak aan die kant zo fterk zou komen te krenken ? Wel, Robbertus, fta je noch hier? ROBBERTUS. Om u te dienen, Ja; Ik hoop noch geftaag op een uitkomft, maar ach! die komt te fpaa. REINDERT LUIKESZ. Hoor ik heb met mynvrouw, Rykje Wouters enFloris- buur iets te fpreeken, Ga jy zo lang in myn huis, want yder bedekt graag zyn gebreeken. ROBBERTUS. In uw huis? wat 's dat te zeggen? in uw huis? daar is uw Dochter, Heer. REINDERT LUIKESZ. Dat weet ik wel,gajy daar by,de zaaken neemen een keer. ROBBERTUS, tegen Fiom Pietcrfz. Myn Heer, ik merk dat ik myn geluk heb door uw goeden raad ontf uigen, Waarom ik, tot dankbaarheid geknield, blyf aan uw beenen hangen. F'LORIS PIETERSZ, hem^verfioord, 'opheffende. Foei jou onnadenkend Mensch! bedank my zo reukeloos niet, lymoetmyop generly wys bedanken. O groot verdriet: Denk dat ik maar een mensch ben. C 3 ROB-  33 VERLIEFDE BRECHJE. ROBBERTUS. Dat 's waar, gy zyt een mensch als ik, maar de reden .. FLORIS PIETERSZ. Hoe! watter ik ben een mensch, maar niet als jy, dat fcheeld een groot tal fchireden. kOHSEItïU s. Verg ecf het my 7.0 ik, door myn ïpreeken, u neb misdaan. REIN DE R'T I. U 1KESZ. Nu ik zal myn Vrouw uitroepen, Robbertus, dan kun je binnen gaan. Hy klopt. JAN. Myn 'neer, hoe is dit veranderd! R O B B E R T U S. Het komt my vooralsblydcdroomen. KLAASJE, 'in de deur. Miefter heb jy geklopt? REINDERT LUIKESZ. Ja, laat myn vrouw met Rykje eens voorkomen. K I. A A S J E, in de deur. Wel, ik zei 'et 'er zeggen. t ROBBER TUS. Met uw verlof, ?.o zal ik na binnen trecn, REENDE R T L U1 K E S Z. Ja zander komplementen. FYTJE NANNINGS, hem tegenhoudende. Hoe! watzei dit wezen ? waar wiljy heen? ROB'  KLUCHTSPEL. 39 ROBBERTUS. Mejuffrouw, ik heb verlof van uw Man, dies wil my niet te rugge dringen. FLORIS PIETERSZ. Fy tj e Nannings, leerd hier aan dat de Waereld is vol veranderingen ; Dat flrak verbodenwas is nu geboden, daarom laat hemm. 'FYTJE NANNINGS, inde deur. Kom aan, ik wil 'et gewillig doen, 'et is volkomen na na myn zin. JAN Myn heer, waar zal ik nou blyven, dat dunkt my dat ik moet vraagen ? REINDERT LUIKESZ. Ga jy meê in, Jan, achter by Klaasje, maar je moet jou lchik'lyk daaagen. JAN, ras in huis kopende. Dat gaat jou na , myn heer. FYTJE NANNINGS. Kom Rykje Wouters, treêjy nou maar uit. VTFTIENDE T O O N E E L. REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS, FLORIS PIETERSZ, RYKJE WOUTERS. RYKJE WOUTERS. ''Wat is, omtrent Brechjes Minnebrand, Vrienden het befluit? REINDERT LUIKESZ. Dat ik haar, Rykje, aan Robbertus zal moeten geeven. C 4 FVT"  40 VERLIEFDE BRECHJE. FYTJE NANNINGS. Zie jc nou wel Reindert ? dat heb ik je ftaag aan voor- gefchrceven, Maar dan molt ik zwygen. REINDERT LUIKESZ. Datiswaar, en hy zou haar nooit hebben gehad, Indien dit werk niet ruchtbaar zou worden door de geheele (tad. FYTJE NANNINGS. Och! daar zyn der reeds zo veel die'er af fpreeken. REINDERT LUIKESZ. Abuis, en jy moet weeten , Dat, als zy zyn getrouwd, zullen het die 't weetcn, (traks weer vergecten. Floris Pieteifz zeid, daar zou, van de onze, werden geklaagt, Dat Vr door zo een heer alle daaj aan't huis na Brechje wora gevraagt; En dat zulks, et gaat hoe 'et gaat, af moet zyn, want hy is in yréèzeri, En ik meê, dat door die vrijery ons genacht gefchand- vlekt zou weezen: Ook zal ik bezorgen, door een gefchenk, dat Tryn ]ans, haar mond toe doet. Doch het voornaamfte waarom ik ben veranderd, komt door iets \ reems in myn gemoed, Het geen ik rond uit wil ontdekken zonder myte fchameu. Ik heb veel zaaken verricht buiten het betaamen; Ik wil voortaan myn leeven verbet'ren, en my alle luiten verbiên, En nooit meer op het uiterlyke maar op het innerl yke zien. Ik heb myn Brechje bedurven, zy is volloozeitreeken, ik heb haar zoo overmaatig lief gehad, dat het haar is , geblecKen, En  KLUCHTSPEL. 41 En daar is zy ftout op geweest, 'k Wou dat by alle Vaders vroeg wierd bedacht, 't Geen ik nu, te laat, by my zelfs verfoei en veracht. FYTJE NANNINGS. Wat hoor ik! gien Rynze wyn meer te drinken, en Uil te leeven! Wel dan zei jy jou voeten altyd gien reden tot'et Pode- gray geeven. Och! wat heb ik mit hem overgebrogt! FLORIS PIETERSZ. Ziet Vrienden, als het een Menfch In de Waereld wil hebben, na zyn believen, zin en wenfch, Zo moet hy de daar door ontdaande onheilen geduldig lijen, Of moet ftil leeven, en alle vreemde bedryven mijen. REINDERT LUIKESZ. Ik dank jou, Floris buur, ik kan het verdaan, hcewel jy fpreekt met recht. FLORIS PIETERSZ. 't Is behaaglyk als een menfch in 't gemoed word geraakt door 't geen men zegt. FYTJE NANNINGS. Dat is wel waar, Floris Pieterfz, en Reindert begint nou ook te bedaaren. Ei! Vafliet', kom help jou ienigde Dochter uit haar bezwaaren. REINDERT LUIKESZ. Dat zal gefchieden, want ik moet toch wel. Klaasje, Klaasje, kom eens voor. C < Rïk-  43 V E R L ï E F[D E BRECHJE. RYKJE WOUTERS. Ja ik geloof, nou ze by. Jan is, dat zy niet fcherp zei . weezen van gehoor. FLORIS PIETERSZ. Pe 'drift van de vlees'lyke lusten geeft men meêr gehoor als de zeden. KLAASJE, in de deur. Wat gelief je Miester? REINDERT LUIKESZ. Laat Brechje met haar vryer uitkomen.. K L A A J E , in de deur. O, heden 1 M ieder, zy hebben 'et zamen zo drok! REINDERT LUIKESZ. En hoe jy met Jan? KLAASJE, en met een binnen gaande. Ik zei haar gaan roepen, maar van 'et ander daar zwyg ik van. RYKJE WOUTERS. Paar heb je wel groot gelyk in! FLORIS PIETERS. Och! zy laat haar door de Inden verleijen. Pen een brengt met geuuchten zyn tyd door, en den ander met fchreijen. FYTJE NANNINGS. Voor my, Floris, ik heb weinig vreugd by myn Reindert Luikefz gehad. REINDERT LUIKESZ. Doe je moer ? jy zyt nooit voldaan, hoe veel dat ik je doe, altyd fchort je wat. FLO ■  KLUCHTSPEL. 43 FLORIS PIETERSZ. Fvtje Nannings, de volmaaktheid ,is by geen zwakke menfchen te vinden. REINDERT LUIKESZ. Daar komen zy, door welkers huuw'lyk ik my van zorgen zal ontbinden. SESTIENDE T O O N E E L, REINDERT LUIKESZ, FYTJE NANNINGS, FLORIS PIETERSZ, RYKJE WOUTERS, BRECHJE, ROBBERTUS, KLAASJ E, JAN. ZREINDERT LUIKESZ. ie daar, Robbertus, aanvaard de hand van myn eeniglle kind, Ik geef ze u tot je Vrou w, wy 1 j y haar zo oprecht bemind; En om dat ik heb bemerkt, dat je zyt een Jongman met eereu. ROBBERTUS. Wat genaakt my een vaeugd! hoe kan het hier verkeeren! Ik zal, omu te voldoen, myn gewaad verand'ren, REINDERT LUIKESZ, Niet in het geheel, Want onder onsgroeijendewydzekleerenalheel veel. Maar zo gy nooit uit myn gunft wilt geraaken, Zo tracht om van haar eenigoede en verllandige vrouw te maak en; Ik zal haar een goed kapitaal meê gecveu, Ja meêr als gy denkt. ROBBERTUS. Ik acht my reeds voldaan nugy my uw waarde Dochter fchenkt. rein-  44 VERLIEFDE BRECHJE. . reindert luikesz. Wel wat zeg je, Brechje? iel jy jou man wel gehoor-, 2 aam weezen? brechje. Och! Ja Vaderlief, zodanig, dat ik altyd van 'em zei 1 worden gepreezen; Want ik heb 'em hiel lief, en as men malkaar oprecht bemind, Dan beurt'et nooit, of zelden, dat men reden tot twee- I dragt vind. robbertus. Gy fpreekt wonderwel! fytje nannings. Myn Brechje de bruid! ik begin nou ierft te leeven. \ Hoor, Schoonzoon, maak toch dat men my haast de I naam van Grootje mot geeven. robbertus, ïk hoop van ja. brechje. Vader, vergeef je 'et my nou niet,'t gien ik jou ftraks verweet? reindert luikesz. O Ja,hoeweljy waardin jon vertelling al vry watbreet. I JAN. |l Nou mot ik ook wat vraagen Myn heer, zal ik non I niet meer by jou wooneu? robbertus. Wel ja, maar gy zult u voortaan in een ander gewaad I vertoonen. JAN 1  KLUCHTSPEL. 45 JAN. In wat gewaad? met een kalotje op? een befjen om? en een zwart sokjen aan ? ROBBERTUS. Weeft gy Hechts te vreên, gy zult draagen dat u heel wel zal ftaan. REENDERT LUIKESZ. Nu is alles verricht. Kom vrienden treeden wy tê zaamen binnen, En ziet haar beidervreugd en myn nieuw leevttn beginnen* EINDE.