ÏUATSCH. DER NEDERL. tEIIEKK. TE LEIDEJf. Caial. hl Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E PATRIOTTEN.   AFBEELDING van EHN KEES, WEEGLUIS AVIJOENVREETER, AMOKSPOEGER, of HEEDENDAAGSCHE PATRIOT. Schrik nistl — Dit is het beeld van zulk een Patriot , iMe, laag van hart, van ziel, met Wet, met Eeden fpot; En,door vervloekte drift/t daar heenen zoekt te kry gen, Dat elk op 't helsch gefchreeuw van dood, van moord, vat cm u*. a mo£t zwygen. Zvn kruin, gedekt door eenen Vrycorpsïsten hoed, Met «nen zwarten ftrik, beteekend heldenmoed: Terwyl Pasquillen, Posten, Schandpapieren, Rondom zyn dolle harsfens zwieren. Het beeld van Oldenbarneveld Is op het fchelmfche hart gefteld. Het oog daar op gevest, gepaard met ayne aöie, Bewyst.zoo klaar als 'tlicht.zyn zucnt voor oK.cr^.I» zyne rechtehand heeft hy een Venuspop, Waar voor hy wierook zwaaid, en voert ten hoogften top» r Zvn linker is voorzien van dolk, van yz/ren keeten, GerUd tot moorden en tot boei ing van 'tgeweeten. - Metvoeten trapt hy't Rechten 't Heilig Bybelwoord ; Vertreed de órJj.-Slam. - De L^uw^vergramd, Kykt, brullende, in het rond; het vuur fpringt^uitzyne Dat 't Vrye Nederland zulk onkruid kan gedoogen. —   • - B E PATRIOTTEN. TOONEELSPEL. TE. AMSIE1DAM Bij JOH AN NES ALIAET, MDCCLXXXT.   AAN mijne LANDGENOOTEN. üet volgend Stukje is zeer toevallig op papier gekoomen , en nooit had de Opfleller van hetzelve gedacht, dat het eenmaal door den druk gemeen zou gemaakt worden. Zie hier, wat aanleiding tot hetzelve gegeeven heeft: Ik had , voor eenigen tijd , het genoegen van een mijner beste vrienden bij mij te hebben. Ik liet hem eenige moderne TooneeHtukken in proza, welke ik vervaardigd had, zien. Hij was vriendelijk genoeg van mij in mijne liefhebberij aantemoedigen, doch voegde er bij: Ik begrijp niet, waarom men in deeze dramatique epoque geen partij trekt van de tegenswoordige hachelijke omftandigheden van ons Vaderland. Welk een nut zou men hier niet mede doen kunnen ! Men redeneere zo veel en zo naauwkeurig als men wil, op het hart * des  ïi Aan m ij n e des Volks zal eene zinnelijke rertöd» ning altijd meer kracht hebben, en dus een' disper en meer blijvenden indruk maaken. „ Maar hoe wildet gij, vroeg ik verwonderd , uit onze omftandighe. den, ftoffe voor een Tooneelftuk haa^ len ? " Zeer wel $ antwoordde mijn Vriend ; fchetst men thans den Edelmoedige, den Dankbaare, den Weldaadige enz., niet af, en ziet men niet, dat de ftukken, daar deeze en diergelijke uitmuntende karakters de hoofdrollen in fpeelen, zeer veel opgang maaken, en in der daad fterk interesfeeren ? Meent gij, dat de waare Vaderlander bij Nederlanders, die hun Vaderland nog beminnen, eene minder goede uitwerking hebben zou ? En welke contrasten waren hier te gebruiken ! De waare Vaderlander, in tegenover Helling van den Ariftocraat en den blinden Prinsman ! Mij dunkt— „Maar, viel ik hem in, geef mij eens een denkbeeld , om van dit tl*  landgenooten. in alles een Tooneelftuk te vervaardigen." — „Gemaklijk, zei mijn Vrie d; ik maak, zo als gij weet, geen Tooneelflukken ; maar om u een fchets van mijn idé te geeven bij voorbeeld maar geef mij eens papier en pen, dan zal ik mij duidelijker kunnen maaken," Ik deed dit, en, al praa- tende en weêrpraatcnde, kwam er dien eigen avond , vóór middernacht , het volgend {tukje op 't papier. „ Zie daar, zei mijn Vriend , in welk een' fmaak ik wilde dat men thans Tooneelftukken vervaardigde. Alles is hier gebrekkig, maar het doet ten minften zien, dat cr van dezelfde ftolfe iets beters te maaken ware. > Of zou het Tooaecl thans van een minder nuttig gebruik voor het Vaderland zijn , dan het in de dagen der Rhetorijkers voor den Godsdienst was? In der daad, ik geloof dat men daar niet op denkt." Mijn Vriend vertrok eenige dagen hier na, en tot nog toe  IV AAN M IJ N E ENZ. toe heb ik geen Vaderlandsch Huk, in den fmaak als mijn Vriend het verlangde, voor den dag zien koomen, en mijhebben de menigvuldige bezigheden van mijn beroep belet om er zelfs aan te denken. Ik befioot dan eindelijk om deeze ruuwe fchets , zo gebrekkig ze dan ook zijn moge, mijne Landgenooten aan te bieden. Mooglïjk zal ze niet geheel zonder nut geleezen worden. En zo ze immer aanleiding mogt geeven om beter ftukken in den eigen trant m de waereld te brengen, zoude ik mij over mijnen inval hartelijk ver, blijden. DE  d ë PATRIOTTEN, toonèelspël  VERTOONERS. Mevrouw Grootman. Eloïza, Dochter van Mevrouw Groot- man. Valerius, Burgemeester van * * * Minnaar van Eloïza. Leander, Burgemeester van de eigen Stad, Medeminnaar van Valerius. Edxxard, oude 'Vriend van *t huis van Me> vrouw Grootman. Pieter, Lakei van Valerius. Joost, Lakei van Leander. Lisette, Kamenier van Eloïza. Twee Burgers van de Stad. Het Tooneel is in eene Stad, waar de Arijlo. eratie voor de Vrijheid fchijnt te ijveren.  -houd dit vrij altijd voor een Stelregel,al wie zijnTaaerlana. aan zijn Eigenbelang durft opofferen.zalVriend.Minnaaresfe, no ch E chtgenote voor dien afgo d sp aar en. Ma A z. io3 ■   D E PATRIOTTER TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. C Een vertrek in het huis van Mevrouw Grootman.) Mevrouw GROOTMAN, ELOÏZA. Mevrouw GROOTMAN. Eindelijk, mijn Dochter! wordt het, dunkt mij, tijd u te bepaalen. Valerius en Lean- der zijn beide gefchikte partijen voor u » Sederd een jaar bezoeken ze ijverig mijn huis, en de geheele ftad weet met welk een oogmerk. In 't kort, gij zijt aan u zelve verpligt een keus te doen. eloïza. Dit is mij tot nog toe onmooglijk; en mijn lieve Moeder zal mij, in een zaak van A % zo  4 De PATRIOTTEN. zo veel aanbelang, toch niet dwingen wil- Mevrouw GROOTMAN. Neen , mijn lieve Kind ! aan wie is uw geluk dierbaarer, dan aan uwe tedere Moee!'.? GiJ weet boe ik uwe keus altijd vnjgelaaten heb, en dit wil ik tot aan mij- nen dood toe doen A]3een wenschte ik dat gij u bepaalde! Wilt gij beide uwe Mmnaaren bedanken, ik ben te vreden. Kunt gij er een uit tot Echtgenoot neemen — ik za] in Uwe keus ^ maar die bedwelmende beweeging, die hier daaglijks thans aan mijn huis is, begint mij te verveden . ik bemin de rust meer dan ooit . behalven dat e]]c z.ch ^ moeit met over uw lang beraad zijne ge, voelens te zeggen. E L O I -Z A. Gij hebt mij geleerd de Item van het Pu. bliek te verfmaaden , als ik die van mijn hart voor mij heb Aan mijne keus hangt het geluk en ongeluk van mijn volgend leven; en zou mijne waarde Moeder ei. fchen,  TOONEELSPEL. 5 fchen, dat ik, om de dwaaze praatjes der menfchen voortekoomen, mij aan eene overhaasting fchuldig maakte, die mij, mijn Ieven lang, berouwen kon? Mevrouw GROOTMAN. Denk, mijn Kind, dat er een jaar verloopen is, federd ze u beide als Minnaaren bezoeken. Binnen zulk een' tijd kan men de menfchen toch eenigzins leeren kennen, mijn Dochter ï ELOIZA. In deeze dagen van verwarring minder dan ooit, lieve Moeder! Beide hebben ze, zo 't mij toefchijnt, uitfteekende hoedanigheden mijn hart helt inmiddels meer tot den eenen dan tot den anderen maar ik wil verzekerd zijn, dat de man van mijn hart een volmaakt eerlijk man zij, eer ik mij verklaar zo ik het tegendeel bevond , zou ik mijn hart weeten te overwinnen. Mevrouw GROOTMAN. Uwe gevoelens zijn zo prijzenswaardig, Eloïza , dat ik alles met vermaak aan u A 3 over-  € De PATRIOTTEN, overlaat. Overhaast u niet, mijn Kind! , maar denk teffens, dat gij uwe Moeder de aangenaamfte tijding zult brengen, wanneer gij haar uwe keus meldt. TWEEDE TOONEEL, ELOÏZA, LISETTE, lisette. Hoe zo Itemmig, Juffrouw ! Ik wed dat Mevrouw weer op een keus aangedron. gen heeft, eloïza. Mijn Moeder heeft in de daad gelijk, Li- fette ze js voor mij de toegeeflijkfte Moeder, die er zijn kan , Hoe graag wilde öc haar zin doen, dan ach! lisette, Hoe vreemd zou dat ach in de ooren van veele Meisjes klinken! ach men wil dat ik met een lief, aartig, verftandig Jongman trouwe! ach mij ongelukkige !, - ELOÏ-  TOONEELSPEL. 7 eloïza. Maar zeg mij, Lifette, wie van beiden is de lieve, aartige, verftandige Jongman? Mijne klagte zag op de keus niet op het huuwlijk zelf gij weet, dat ik zeer hoog van die verbindtenisfe denk, mits dat het hart de keus doe, en de reden het zegel er aan hange. lisette. Zonder bedenking Leander. eloïza, (.met drift.) Ik denk juist het tegendeel. lisette. Vivat de keuze is gedaan! veel geluk, Juffrouw. Welk een vermaak voor Mevrouw, uw Moeder! e l o i z a. Zottin als gij zijt! gij zoudt waarlijk een mensch van zijn ftuk brengen. fk wilde u alleen maar toonen, dat elk ecnige ftemmen voor zich kan hebben. lisette. Dan heeft zeker Valerius die van 't hart A 4 voor  Pe PATRIOTTEN, voor zich, en dat is al een zeer concludee. - ^ uwe wangen, eloïza. Gij weet niet wat gij zegt, Lifette maar verlaaten wij die grillen. Gij weet zeer wel, dat ik mij aan geen eerften indruk overgeeve. _ ft zoe]c een Wg Lotgenoot door de reis van dit leven _ wien ik achten en beminnen kan. En God dank ! dat mij het laatfte zonder het eerfte onmooghjfc is Wie denkt .. dat van hun beiden waardiger mensen zij? lisette, Leander is rijker. • „. e l o I z a. Maar ik fpreek van inwendiger waarde, LISETTE. Leander is van adel. e l 0 i Z a.  TOONEELSPEL. 9 LISETTE. Wel nu , Leander is ook een fchooner Man. ELOIZA. Ik geloof waarlijk dat gij mij voorgenomen hebt te plaagen van daag. Wat doen al die uitwendigheden tot de inwendige waarde van 't hart. Zo ik eenmaal een keus doe, doe ik het voor de eeuwigheid en daar is deugd toe van nooden , Lilette. LISETTE. Dat is altemaal wel, Juffrouw; maar voor eene geheele zak vol deugd kunt gij geen half broodje bij den Bakker koopen; en men moet toch eerst deeze waereld door, eer men aan de volgende koomen kan, ELOIZA. Zo ik arm was, Lifette, God weet dat ik nooit om het geld trouwen zou, en meent gij dat dit verachtlijk metaal nu eenigzins op mijne keus in zal vloeien , nu ik rijk genoeg ben , om een waardig man, fchoon hij niets bezat, van dien kant ge- Jukkig te kunnen maaken? En wat den A 5 adel  io De PATRIOTTEN. adel betreft, indien dezelve het kenmerk van deugd is, acht ik hem hoog doch als het wezen van de waare edelheid daar is geeve ik om het uitwendige niet zeer veel' — Valerius is even welgemaakt als Lean. der -— en heeft de laatfte een regelmaat!ger faefneden aangezicht, het eerlijk gevoehg oog van Valerius heeft ook zijne waarde. LISETTE. Hoe welfpreekend is Leander niet en Valerius.... hij fpreekt bijna nooit. ELOIZA. Nederiger mcnsch dan Valerius leeft er niet hij meent dat het wormptje hem overtreft. Ondertusfchen vinde ik zijne oogen zeer welfpreekend. LISETTE. Hij denkt toch zo edelmoedig niet omtrent zijn Vaderland, als Leander. ELOIZA. Dit alleen houdt mij nog in twijffel, Lifette. Een Regent, die iets boven zijn Vaderland verkiezen kan, is het verachte. lijk.  TOONEELSPEL. n Jijkfte wezen in mijne oogen. Ondertusfchen is dit ftuk zeer moeilijk te beoordeelen. — Zo dra wij eenig eigenbelang beoogen , in de goede zaak van 't Vaderland voorterlaan, zijn wij geen Patriotten. Maar het eigenbelang kan dikwerf zo fijn gefponnen zijn, dat elk, buitenden grooten Hartenkenner, er door bedrogen wordt. Als ik dit wel overweeg, koome ik hoe langer hoe meer in het denkbeeld, dat het met de waare Vaderlandsliefde even als met het waare Christendom gelegen zij. Wij kort- ziende menfchen befluiten uit de uitwendige woorden en daaden. God alleen kent het hart, en daar koomt het alleen op aan. LISETTE. Maar is dit niet partijdig omtrent Leander geoordeeld? Gij erkent, dat wij alleen uit uitwendige daaden befluiten kunnen • Leander is, door zijne Vaderlandsliefde, in de regeering gekoomen ELOIZA. Om ongeveinsd te fprecken, Lifette, daar {laat gij juist den fpijker op 't hoofd, Door uwe verkleefdheid aan mij, verdient gij mijn  ?* Dï patriotten. mijn volle vertrouwen ;k zaI u gea wat mij van Leanders Patriottisme zeer fufpeft voorkoomt. — Alles wat hij , tot H V°°r ZiJn Vaderland heeft, s op zjjne e]gen groothe.d ^ _ federd dat men de recommandatien van >t Hof verworpen heeft — en hij wilde Burgemeesto-zijn.— En al die fraaie ftukken, daarhy federdzp ilerk voor geijverd heeft *ww ter vergrooting van zijn magt al Regent Valerius fïemt voor de her, felhng van alle onze verlooren voorrechten even fterk ais Leander maar Wj £ het alleen daar ter plaatfe, Waar zijn£ ft van uitwerking is! m LISETTE. En als men eens een vrij woordje over den Pnns fpreekt, hangt hij de Zedemees. Tu ; " aar Leander en^ vuur en weüpreekendheid is. E L O I Z A. Hoe refpeaabe, is die trek i„ !]et tarater f'T Hij durft den Stadbo,,- WürihwU, «ar hij dertt dat  TOONEELSPEL. 13 dat bij ongelijk heeft; maar zijn hart is zo vreemd van eenige vijandfchap tegen zgn Perfoon, dat hij dat eeuwige fchimpen en lasteren afkeurt, en menigwerf zijn lot beklaagt van door zulke verraaderhjke fchijnvrienden-bedrogen te worden. LISETTE. . Maar was Valerius niet tegen het wapenen ten platten lande, daar Leander zo fterk voor ijverde? ELOIZA. Ik wil u wel bekennen, Lifette, dat ik toen eenftemmig met Leander dacht mijn medelijden met de arme Boeren, en mijn doodelijke fchrik voor de Croaaten, maakten «ij onvatbaar voor de redenen van Valerius de uitkomst heeft ondcrtusfchen zijne voorzeggingen al te wel waar gemaakt. — Indien de Boeren alle wel en ftandvastig dachten, en er geen Jonkers op het land woonden zou ik de eerfte wezen die er voor ftemde — maar nu voorzie ik dat het misbruik het gebruik zal overtreffen _ dat, zo er ooit oproer koomt, het uit deezen hoek voor den dag zal koomen en  14 Dï PATRIOTTEN.' en men eerlang alle middelen uit zal denken om met fatfoen de wapenen wéér uit hunne handen te krijgen.» —_ Is zijne ^ zo geheel mis geweest, Lifette ? l i s e t t e. Dat is waar, Ju&ouw! fc taft toch niet vee! met het Patriottismus van Valerius op. eloiza. K geloof dat Valerius even weinig opdat van Leander bouwt Het eenige on- derfcheid tusfchen hen beiden is alleen dit, dat Leander openthjk laag valt op ziine„ Medeminnaar, daar Valerius de gebreken van Leander verzwijgt, en altijd bij mij zijne goede hoedanigheden verheft. lisette. Waarlijk, Juffrouw! uw hart heeft volko. men gekozen. Gij bemint Valerius, en de Liefde is partijdig. eloiza. Ik wil niet ontveinzen, dat mijn hart mar Valerius helt —_ maar 't is alleen om  TOONEELSPEL. 15 om dat ik hem voor den waardigften van de heiden houde. Zo dra ik hier niet meer aan twijffelen kan, is mijne keus gedaan — maar ik zie den Knecht van Valerius naderen , die waarfchijnlijk een boodfchap van zijn' Meester heeft zo hij deezen mid- dag hier wilde koomen, kunt gij zijn bezoek uit mijn' naam aanneemcn. LISETTE. * 't Is zeer wel, Juffrouw l DERDE TOONEEL.' PIETER, LISETTE. LISETTE. De gewoone boodfchap, mijn Heer Pieker -m niet waar? PIETER.* Ja, zo omtrent tegen half vier, als de Juffrouw geen belet heeft. L I-  16 De PATRIOTTEN. LISETTE, izijnijgt.ï 't Zal de Juffrouw veel eer zijn. : PIETER. Maar, Lifetje ik heb een eitje met U te fchillen men zegt, dat gij de zaak van Leander zodanig toegedaan zijt, dat gij alle uwe welfpreekendheid in 't werk fielt om uwe Juffrouw naar zijn' kant te doen hellen. LISETTE. En pofito, dit was eens zoo? PIETER. Bemint gij mij waarlijk, Lifette? LISETTE, (zij geeft hem een zoen.) Twijffelt gij er aan, gekje? PIETER. Zie daar, Meidlief! ik hou van u als van mij zeiven ; maar zo gij mijn Heer tegenwerkt, zijn wij gefcheiden luiden. Gij weet niet welk een waardig man mijn Meester is hoe oneindig veel verpligting ik aan hem heb hoe teder hij Eloïza bemint  'TOONEELSPEL. 17 mint ach! zo dit huuwlijk hem rolsij fterft hij van rouwe LISETTE. Dat ïs altemaal heel wel, mijn Vriend ! maar Leander geeft Ducaaten, en als wij eens trouwen, zullen ons die zo geheel te onpas niet komen. Gij behoeft zo zuur niet te kijken» Qzij laat ze hem zien.) PIETER. Lieve Lifette, zo gij een half jaar bij Valerius woonde, zoudt gij voor altijd van ah le eigenbelang geneezen zijn. Zie daarj ik wil het u wel bekennen toen ik bij hem kwam, was ik een ellendig zelfzoekend wezen maar zijn liefderijk onderkent ziJn nooit bezweken voorbeeld zijne getrouwheid in 't volbrengen van zijn plicht ten koste van zijne rust zijne nederigheid zijne ongekunftelde Godvrucht o ! zo gij alles wist, Li- j-ettei jjjj is een Engel en geen mensch • Leander moge dan hard voor zijn Vaderland roepen maar Valerius is Patriot, zo er ooit een was. B h fe  i8 De PATRIOTTEN. lisetteIk geloof waarlijk dat gij 'cr om fchreit, Pieter ! maar wil ik u eens wat zeg¬ gen een groot, zeer groot geheim, doch beloof mij dat gij 't zwijgen zult. p i e t f r. Wel nu? lisette. Met al mijn ijveren voor Leander, heeft Valerius een voorfpraak bij Eloïza, die mijmijn proces met de kosten zal doen verliezen. pieter. En dat is? lisette. Eioïza's eigen hart! pieter, (met de grootfte blijdfchap.) Lifetje, Lifetje! bedriegt gij mij niet och dat moet ik mijn Heer vertellen lisette. O de geheimhoudende Man! pieter. Lieve Meid, dat ik u hier den lekkersen zoen  TOONEELSPEL; i& zoen voor geevc, dien gij ooit van mij onts Vangen hebt. . . LISETTE. St.. daar komt Joost aan ö kruip' hier zo lang in de kast ; wij willen heni 'een poets bakken. VIERDE TOONEEL. LISETTE, JOOST. • Zo dra Joost Lifette gewaar wordt, houdt hij zich als zeer diep in gedachten verzonken en haar niet zimde.') LISETTE; Wel, Joost! tegen wanneer komt iiw heërl JOOST: O Vaderland! LISETTE. Zijt gij dol geworden, Joost! Ba joösf,  De PATRIOTTEN. JOOST, (met een diepen zucht.) Rampzalig Vaderland ! LISETTE, Qhent nabootfcnde.} Groote Gek! JOOST, (driftig.^ Geworgd, gerabraakt, ge-empaleerd Vader, land! LISETTE, Dolle, raazende, fchelmfche Quibus! JOOST, ( met het hoofd op den fchouder.; Wie zal aan mijn overftelpt hart de rust weder geeven! LISETTE, ( hem een oorvijg geevende.) Deeze oorvijg heeft de eer zich daar toe aantebieden. JOOST. • Wie duivel durft he! Lifetje zijt gij het? Nu een vrouwenhand befchadigt niet! & L I  TOONEELSPEL. n LISETTE. Als of gij mij niet gezien hadt — he ? JOOST. O als ons de zaak van het Vaderland zo zwaar op het hart weegt, ziet men buiten het belang niet veel. LISETTE. Zo , ik meende dat men het belang dan verzaakte ! maar wat was eigentlijk de boodfchap , Joost? JOOST. Dat 's waar — Het compliment van mijn Heer aan .., LISETTE. Nu dat verflaat zich — tegen welk uur zal men mijn Heer zien ? JOOST. Gij zijt van daag kort van ftijl Lifetje — tegen vier uuren. B 3 LI-  ?a De PATRIOTTEN, lisette. Toef hier een oogenblik, ik zal u terftoncl pefcheid brengen. joost, Qaar tegenhoudende.') Nu - eerst een zoentje, Lifetje ! lisette, Qhem teruglende, en weglopende.-) Gij denkt 'er niet op , Joost! —_ fa den tyd dat gij mij zoendet, zoudt gij voor mv Vaderland kunnen bidden. VYFDE TOONEEL. JOOST, (Beter in de kast.) joost. Dat duivchchc Ue^ is zo mm als roed ?k ge bof dat ze de Ducaaten meer dan mij en myn Heer bemint ! Djcn flu £j ben! Maar dat 's niets _ 0nze zaaien zullen wel veranderen , Jukt het plan van mijn Heer. Gif7i.i\ ^ vT , '• yJJ ZI!'t buitelen, Valerius  TOONEELS PEL. 23 lerius j cn dan wint mijn Heer limpido tweemaal honderd duizend guldens en als hij de Juffrouw neemt, zal Lifette wel volgen. De drommel daar had ik de brieven haast vergeeten! Wacht eens (hij tast in de zak en haalt er twee Irieven uit) Neen ze zijn er nog foei, daar beefde ik van! Hier in, Fleer Valerius! is uw vonnis begrepen en het zal zeker lukken . PIETER, (Met een holle ftem uit de kast.) De listen en laagen der boosheid zullen vergaan als fnceuw voor dc zon ■ Hari- faribondondera ! J O O S T, (de brieven van fchrik laatende vallen en wegkopende.) Oef! de duivel woont op deeze kamer — ik bedank om hier weêr boodfehappen te doen ! ZESDE TOONEEL. PIETER, (uit di kast kruipende.) Welk een verachtelijke karei is die Joost — B 4. °f  H Ö£ PATRIOTTE N.1 of liever, welk een ftood mensch is zij* Heer ! - God, hoope ik, zal de poogingen èer booswichten verijdelen .... Chij ontdekt de brieven op den grond) maar wat zie ik ^ar? O) raapt ze op en leest ze) zo, God dank, dat ik dit ontdekt nebbe ' - ' maar wat hier mede te doen ? Geeve ik ze aan mijn Heer, dan is hij bekwaam om ?e aan Leander weer om te geeven, of ten minsten doet hij er voor zich zeiven geen voordeel mede — ft ken zijne a] te groote eerhjkheid. Wacht! ... daar valt mij Wat va ~7 ? Zd ZC terft°nd aan den Heer. Eduard brengen ... Hij is een eerlijk man en de vriend van Valerius en Mevrouw Grootman, en zal deeze fraaie documenten ?eer wel weten te gebruiken ... maar ft| Lifette keert te rug . . . fa fieeH " papieren fpoedig in de zak.) ZEVENDE TOONEEL, PIETER, LISETTE, LISETTE. Wat prevelt gij daar toch ... én waar h Joost gebleven? 3ai 1S PIE-  TOONEELSPEL. 25 PIETER. ( Ter zyde) Neen , Lifetje ! dit durf ik u niet vertrouwen. (Overluid.) Die is van fchrik weggeloopen • mooglijk had hij geen goede confcicntie. LISETTE. O die laffe bloed ! maar hoe krijgt Leander nu befcheid op zijne beletvraa, ging , die aangenomen is ? PIETER. Ik zal er in 't voorbijgaan de boodfchap wel doen ■ LISETTE. Nu doet dat ik moet terftond weêr bij mijne Juffrouw wezen. Adieu , Pieter ! PIETER. Tot wederziens , Lifetje. Einde van het eerjle Bedrijf. B 5. TWEE-  stf De PATRIOTTEN. TWEEDE B E D R Jj F. EERSTE TOONEEL VALERIUS, (alleen.-) {Hij zit voor een tafel wct loeken en paffefelf > wgg^ van hij er een met de uiterfte aandacht leest. Ef*. delijk legt hij het zuchtend uit zijne hand, en zegt? O mijn arm Vaderland! waar zal dit ein- deiijk met u op neer koomen? , Uwe- vijanden van buiten kunnen u niet bederven — ze zijn alleen gevaarlijk voor u om dat gij verradende fchijnvrienden in uwen boezem kweekt deeze geveinsde fnoodaarts zijn het die u den dolk , welken uwe liefde hun toevertrouwd had, in het harte ftootcn! Beklagenswaardige Vorst ! eenmaal zijt rij de hefde van het Volk geweest van een Volk , dat de dankbaarheid bemint — dat dit zo rijklijk, zo edelmoedig, aan u gc- ftaafd heeft dat tot op dit oogenblik de verphgting niet vergeten heeft, die het aan  TOONEELSPEL. aan een uwer Voorgangcrcn, den doorluchtigen Grondlegger van dit Gemeenebest, verfchuldigd is en dat u echter thans niet bemint! Ach, wanneer zult gij ten vollen zien dat gij bedrogen ,fchandelijk bedro-. gCn Zyt door die eigen Vrienden, door wier oogen gij zo lang hebt verkoren te zien, op welken gij alleen vertrouwt hebt, aan wien gij uwe weldaaden alleen uitgcfchudt hebt, en die u ieder oogenblik aan hun eigen belang opofferden? Doch ook deezen vrees ik niet meer, mijn Vaderland!— Gij kent deeze verachtelijken, en de goede Voorzienigheid ontmaskert ze daaglijks meer en meer; dit is genoeg zij zullen in de put vallen die ze delven; ■—— maar u, fnoodaarts u vrees ik, die onder den fchijn van uw Vaderland te beminnen, u zclven alleen beoogt, die den Vorst alleen tegenftaat om uwe grootheid op de puinhoopen van zijn gezag te bouwen, en een Ariftocratisch juk, van alle jukken het ondraaglijkfte, op de halzen van een vrij Volk te werpen! -~ Onder één overgedreeven gezag te bukken is hard — voor een van God vrij gefchapen mensch, djit zijne voorrechten kent, hard maar het  28 De PATRIOTTEN. het haalt niet bij den rampzaligen toefen* van een Volk , dat in elke Stad zo veeie dwingelanden als bovendrijvende regenten heeft, en ach , hoe beef ik op de gedachte , dat het grootlle gedeelte der, nu aan gebeden en zich onder den edelen naam van Patriotten verbergende, ijveraars tot het se tal dier laatften behoore ! - Nu z* ze het eens met ons, zo lang wij voornaam-' hjk beoogen een gezag te befhoeien, dat oneindig buiten zijn rechtmaatige grenzen ge- flegen was maar als dit doelwit eens bereikt is , als het er op aan koon* om de wezenlijke rechten van een vrij volk op onwrikbre zuilen te laaten nederzinken, ach dan — dan zullen ze zich doen kennen, en God geeve,ó mijn Vaderland! dat ze dan de meerderheid niet uitmaaken ! - Inmiddels ik fe en valle met uwe vrijheid, ó mijn Vaderland ! Eens heb .fc ' aan uw waar belang met eenen eed verbonden die eed weegt zwaarer op mij- ne ziel dan alle de valfche grootheid en het fortuin deezer nietige aarde — ik zal hem houden tot mijnen dood toe Op perfte Behecrfcher der Volkeren I verleen mij.  TOONEEL3PEL. 2? mijn Heer! en wenfchen u te fprceken. VALERIUS. Zet hier twee ftoelen over mij, en doe ze boven treden. PIETER. Goed, mijn Heer! - (Pieter zet twee ftoelen over den tafel en vertrekt.) VALERIUS. Pieter! PIETER. Mijn Heer! VA.  3o De PATRIOTTEN valerius ■ Hebt gij mijne boodfchap verricht? pieter. Ja, het is aangenomen; dat had ik waaryk haast vergeten — ö mijn Heer! Lifette Heeft my recht gelukkig gemaakt valerius. Zo Pieter — daar ben ik blijde om - gij bemmt dat meisje toch recht pieter. En nu nog eens zo veel als anders -. v a l e r i u s> daIVJ!lWat g°£dS hCCft ZC *>* (pieter, met de volle uitflorting van zijn hart.) Zij heeft mij beleden dat haar Juffrouw ü beminde ! en dit heeft mij even zo veel vreu* dewroo^ V a L e r r u s> Welbeter! ik bedanke u voor uwe toege.  TOONEELSPEL. ot negenheid! Gij dient mij waarlijk met •eene belanglooze liefde • PIETER, fchreier.de Ach, mijn Heer! welk een monfter moest ik zijn , zo ik dit niet deed ik heb reeds twee Jaaren bij u gewoond en hoe menigmaal ben ik ooggetuige geweest, dat gij li met eene andere zelfverlochening geheel aan uw Vaderland opofferde! VALERIUS. Nu, Pieter dat is geen verdienfte, maar mijn plicht — maar laat de Burgers niet langer toeven. DERDE TOONEEL. VALERIUS. Hij bewoog mij, die goedhartige, rechtfeha- pen jonge! Goede Hemel! zou Eloïza mij beminnen ! dan had ik voor mij geen enkelen wensch meer! Welk eene dankbaarheid zoude ik U verfchuldigd zijn -— met  32 Di PATRIOTTEN ~ met een gerust geweeten omtrent mijn Vaderland het waardigitc Meisje te bezitten en, door in mijn geluk deelende dienstboden, omrinSd Neen! 't is al te groot' . dan, herftel ik mij. De Burgers naderen. VIERDE T O O N E E L VALERIUS, twee Burgers. VALERIUS. Wel, Vrienden! waarin kan ik u van ecrngen dienst zijn? De eerlte Burger. Men heeft ons bericht, Mijn Heer, dat * eene Stads Wet zoude zijn, die federd «enige jaaren achter den bank ligt, en waar bij verboden wordt, dat, in zekere Steden van ons Land gebooren, Vreemdelingen hier «nmer in de regeering toornen. Nu is het onze phgt dat wij de oude Wetten weer in haare voongc kracht poogen te herftcllen en daarom verzoeken wij u, uit naam van ons Corps, deeze Wet optefpooren, en, zo zij  tooneelspel: 33 zij er waarlijk is , dezelve tegen de nieuwe aanllaande verkiezing te doen gelden. VALERIUS. Uw eisch is zeer billijk ik zal er onderzoek naar doen, en, zo ik vind dat ze in wezen is, voorltellen en met mijne item bekrachtigen. Bericht dit aan uwe Zenders , en verzekert hun ééns voor al, dat ik er mijn pligt en genoegen van maak om hunne voorrechten en vrijheid met mijnen laatften droppel blocds voor te ftaan. • Alleen dat elk hunner zich in zijn' post getrouw en ijverig k wij te en zijne goede zaak door geene ontijdige drift, en vooral door geene oproerige beweeging verderve! [ Dan zal de Hemel voor u zijn, en de rechtvaardige zaak der vrijheid zal op haare vijanden, de dwinglandij, hcerschzucht, en het eigenbelang zegepraalen. ( De Burgert buigen ziek en gaan bewoogen af.) 3>e tweede Burger, Qtef zijde in het vitgaan der deur. God zegene den eerlijken Man! De eerfte Burger. Beloon hem, Hemel! het goede dat hij aan dit volk doet! yT,r« C VYF*  34 De PATRIOTTEN. VIJFDE TOONEEL. VALERIUS, (alken.) Hoe gemaklijk is het voor een eerlijk Regent het vertrouwen van het Volk te win- nen en welk een edel loon is hem hunne liefde! Wat haalt voor een recht- fchapen hart hier bij! , Waarlijk, het Volk is zo dwaas niet als men voorgeeft zij weten zeer wel te onderfcheiden wie hen m de daad meenen, en ivie hun naam tot een fpeelpop van zijn eigenbelang misbruikt. Maar wie ftoort mij op nieuw ? ZESDE TOONEEL. VALERIUS, LEANDER. leander. Vergeef mij, Mijn Heer, dat ik zo onaangediend intreede! de zaak, die ik u zeggen wilde, ligt mij te na aan 't hart om een oogenblik met plichtplegingen te verliezen Ik vrees dat gij mij eene lelijke ftreek  TOONEELSPEL. ss ftreek gefpeeld hebt, die, hoe kunftig ook vermomd VALERIUS, (hem invallende.*) Op een' anderen toon, als 't u behaagt, mijn Heer! Ik heb nog geen mensch gezien, voor wien ik mij zou willen vermommen; ik geloof aan eene Alwetendheid, Leander! LEANDER. Zou men mij dan wel bedrogen hebben!... Neen, dit kan niet zijn, ik zag de eigen Burgers zo aanftonds uit uw vertrek komen. VALERIUS. In de daad, ze verlaaten mij op het oogenblik. LEANDER. En gij hebt met hun afgefproken.... VALERIUS. Dat ik tot aan mijnen jongften fnik hunïie rechten en vrijheid voor zou ftaan. LEANDER, (honende.) Vooral als ze u zo wel te ftade kwamen» C 2 =—— fraai.  26 De PATRIOTTEN. • - fraai, zeer fraai indedaad! - Ge lukkig dat ik ook een item bezit - en~ ' mooglijk ook een' aanhang, als de nood aan den man koomt. v a l e r i u s< Ik heb geen aanhang en ik begeer «zoek er geen, dan die der gerechtigheid. Mijn aanhang is mijn geweten, Leander! en mijn uitzicht de groote oordeelsdag. Maar verklaar u nader, ik begrijp u niet. leander. O, mijne bezwaaren zijn gering! Men zegt dat gijeenige Bmgers om eene oude verfchoven Wet te herftel- * ma de aanftaande Verkiezing geen Bur gemeester meer De Jh/voor de Wet „ zeker groot en fterk in uw hart • L men durft echter denken dat er wat belang ^^^^^ i verwaait, dat zij een waardig Re, gent boven alle andere mannen voor haar Dochter zou verkiezen. Wij üaa„ be- de naar de hand van Eloïza raaar gij  TOONEELSPEL 37 blijft wat gij zijt, en wint in naam door het eigen middel dat mij uit uwen weg werpt en verplet- Zeker de vinding is ge¬ lukkig! VALERIUS. Ik verfta u, mijn Heer ! maar zo uwe beledigende gedachte mij alleen betrof, ik zou ze met een verachtlijk ililzwijgen beantwoorden. 't Is doch met den waa- ren Patriot even ais met een waar Christen. Wij kunnen naar den aart der liefde oordeelen, maar de groote Hartekenner alleen weet met zekerheid wie het in de daad is en beiden hebben ze aan zijne goedkeuring genoeg. Maar uwe befchuldiging treft Eloïza tevens. Zo ik zulk een ge¬ drocht waare, beledigde ik met mijn aanzoek een Meisje van haare waarde en zij moest er, dit duldende, door elk minder om gefchat worden. Verneem dan wat van de zaak zij. > <~ Even voor uwe komfte, kwamen hier twee gevolmagtigde Burgers, die meenden dat er eene Wet was, welke ze. kere Vreemdelingen hier uit de Regeering floot. C 3 LEAN-  38 Db PATRIOTTEN. LEANDER. De zulken, naamhjk, die in mijne geboot teplaats het daglicht zagen. VALERlüs. Geenzins, zij wisten even weinig in wel. ke plaatfen, als zij onzeker waren of er in de daad zulk eene Wet voor handen was. LEANDER. En gij hebt hun zonder twijffcl de Wet vaderlandlievend in handen gegeeven? VALERIUS. Indien ik ze gekend had, zoude ik dk on, twijffelbaar gedaan hebben. Nu heb ik hun alleen kunnen belooven dat ik er een naauwkeurig onderzoek naar doen zoude. - LEANDER. En indien gij ze vondt? VALERIUS. Met mijn gantfche hart voorilaan. L E A N D E L. Gij zult zekerlijk ijverig 20eken \ Nu,  TOONEELSPEL 39 Nu, twee ton zijn ook wel wat moeite waardig. VALERIUS. Gij kent mij niet, Leander! Geloof mij, wie Eloïza beminnen durft, en een oogenblik op haar geld denkt, is haarer yWg aM getrouw volbreng, is er df J T ^ mijn kalm V toejuiching van -t:r:r rfrd,cidtaar Pijn Heer- 1 '°0n ' i 0an5 verftaatg door hp 7,T t"tlo°Pti durf ik u zisen ' leander. Hoor Vriend! gij zoudt zo niet tegen den Vorst geftemd hebben, indien ftf nJ, f üjk gezien hadt dat ons seZ l mde' nunften ik wil niet ontveinzen dat ik / wat mede te zeggen heb. ' ' ë™$ V A L h r i u s. ft ^b nooit tegen den Vorst gefemd, als  TOONEELSPEL. 41 als daar, waar ik ter goeder trouwe geloofde , dat hij ongelijk had waar de oor- fpronglijke rechten en vrijheid van 't volk dit van mij eischten. en gij weet dat ik in die gevallen bedaard en onpartijdig geftemd heb , den Vorst met mijne geheele ziel over het ongeluk van zulke raadslieden te bezitten, en verblind genoeg te zijn van naar hen te luisteren, beklagende. ■ LEANDER. Gij fchijnt toch ook niet tegen de gewapende Burgerij te zijn. En waar heb- ben wij die toe, dan om ons te onderfteunen? Zo wij zijn, daar wij wezen willen, kunnen ze de wapens wel weer uit de handen leggen VALERIUS. Wij verfchillen te veel in wijze van denken , om het omtrent deeze onderwerpen ooit eens te worden, mijn Heer. Zo gij geduld hebt, wil ik u den famenhang mijner gedachten hieromtrent wel openleggen. C 5 LEAN,  4* De PATRIOTTEN. LEANDER. Ik wil dien met vermaak hooren. VALERIUS. Neem dan eerst plaats. lk bemin myn Vaderland, en dit heb ik ten allen tijde belangloos gedaan maar federd men mij de regeering toevertrouwd heeft . federd ik mij door den plegtiglten eed aan het belang van mijn Vaderland verbond is de voldoening aan deezen natuurlijken grondtrek van mijn hart pligt geworden Ik heb van toen af voorgenomen mij geheel onbepaald aan mijn Vaderland toe te wijden, deszelfs rechten en vrijheid voorteftaan, te hertellen, te verdedigen en naar dien eenigen loon te zoeken, van eenmaal in mijne betrekking als Regent het voorwerp van de liefde van een waarlijk vrij volk te zijn. Ik heb in mijn hart niets tegen den Stadhouder; neen, waar ik hem, behoudens mijne betrekkmg als Regent, eenen wezenlijken dienst kon doen, geen mensch zoude er de gelegenheid eer toe aangrijpen _ alleen, ik bemin mijn Vaderland meer dan den Vorst; de Iaatfte ontvangt in mijn oog zijn luister ai. leea  TOONEELSPEL. 43 leen van het eerfte en waar beider belangen ongelukkig tegen een loopen, is mijne keus gedaan, en ik ben tegen den Vorst. De Oppermagt rust, naar mijn oordeel, bij bet Volk 5 dat moet zijne Regenten vrij verkiezen , maar dan ook aan deeze hunne eigen gekoozen Reprefentanten gewillig gehoorzaamen, zo lang zij dezelve in hunne posten laten. Twee klippen zijn hier, naar mijn inzien, te vreezen. De eerfte is, dat niet eenige Regenten, door heerschzucht vervoerd, zich door middel van partijfchappen en aan» hangen van dit onvervreemdbaar recht des Volks meester maaken, en in hunne diftricten de rol van Dwingelanden ipeelen. Geen gebrek is in een Republiek grooter, dan dit. Zulke Ariftocraaten, altijd geflingerd, altijd beevende van hun onrechtvaardig aangemaatigd gezag te verliezen, poogen zich, hoe langer hoe meer, meester te maaken van de vergeeving der ambten en burgerlijke voordeelen. Zij zien in hunne keus noch op kunde noch op verdienfte, maar Hechts op de uitbreiding en verfterking van hunnen aanhang om die te bevorderen, ontzien zij geen middelen, hoe fchandelijk die ook zijn  44 De PATRIOTTEN. zijn mogen , en terwijl hunne familien en bijzondere vrienden alleen op het kusfen verheven worden, blijven de beste en waardigRe Burgers, op welke zij als op een' verachtclijken hoop Volks nederzien, onbeloond en van alle bevordering verftoken. De andere khp is, dat demagt des Stadhouders zodam> buiten de paaien klimt, dat van zijn' wil al! leen de begeeving van alle ambten afhange Ik zulk een. geval is de Stadhouder in de daad fouverein. Want de ondervinding leert, dat de Grooten zeer gewillig knielen voor de hand, die alleen de middelen uitdeelt, door welken zij aan hunne weelde en trots voldoen kunnen. Behalven dat dit misbruik de zielen der Regenten natuurlijk verlaagen moet Een manlijk republikeinsch hart, dat, voor de vleierij te groot, op zijn eigen waarde durft vertrouwen, is in de fchaduw van een hof gehaat. Blinkende en op zijn tijd buigzaame L,chtmisfen, geestige Flikflooiers, toe/jeevende Vleiers, zie daar de gefokte voorwerpen, aan welke de weldaaden befteed en zelfs verkwist worden. De eerfte foort van rampen hebben wij voor het jaar i?4g treu. rig ondervonden, toen braafheid, rondbor- ftig.  TOONEELSPEL. 45 fjgheid, deugd, pligt, eed, Godsdienst ■ toen alles aan eigen verheffing, eigen grootheid en gezag, opgeofferd werd, en de eene Burger door den anderen, die niets dan zijn, door flinkfche wegen verworven, gezag boven hem bezat, ftrafloos vertreden kon wordon, en daadlijk werd. De tweede in onze dagen, na dat het beste gedeelte der Natie, om het ondraaglijk juk der Ariftocratie te ontgaan, op de herftelling der Stadhouderlijke Regeering aangedrongen heeft maar ongelukkig, door de blinde ingenomenheid der menigte, die niets op dat oogenblik zag dan de haatlijkheid van 't juk daar ze zich aan wilde onttrekken, Hechts van juk veranderde. LEANDER. Indedaad het was een dolle zet om ons een' Stadhouder op den hals te gooien ik wenschte dat wij hem wel weer kwijt waren. VALERIUS. Daar bewaar ons God voor, mijn Heer! -— Zij, die het Stadhouderlijk bewind wenfehen vernietigd te zien , handelen of uit Ariftocratifche beginzelen, of zijn ten eenen- maal  46" De PATRIOTTEN. maal verkeerd onderricht omtrent de wezc*. lijke belangens van hun Vaderland Het gezag van den Stadhouder moet niet vernietigd, maar alleen bepaald worden. - leander. Maar wat hebben wij aan een' Stadhouder, die niets dan een' blooten tijtel bezit? valerius. Niets indien ik voor zulk een' Stadhouder pleitte. Neen, de Stadhouder is bij mij van zeer veel nut in ons Vaderland. Hij moet het waare tegenwigt tegen de Ariftocratie zijn of, gelijk ik onlangs in een, in onze dagen uitftekend nuttig, werk las, de nadere band van vereeniging in een Gemeenebest, het welk uit zo veel van elkanderen genoegzaam onaf hanglijke deelen te zaamen gefteld is, zonder welken het dat toppunt van beftendige welvaart, voorfpoed, en duurzaamheid, waarvoor het anders vatbaar was, niet bereiken kon; en die teffens diende om de nadeelige gevolgen uit wezentlijk verfchillende, of Hechts in fchijn verfchillende, belangen uit den weg te ruimen, en de Vrijheid of Onaf hanglijkheid van den  TOONEELSPEL. 47 den Staat zo wel tegen uitheemsch geweld, als tegen binnenlandfche overheerfching, beveiligen kon. De groote zaak, daar het nu op neer koomt, is, in mijn oog, deeze maar om naamlijk het zuiver evenwigt tusfchen den Stadhouder en de bijzondere Regeeringen te bewaaren, en zo te bewaaxen, dat de fchaal eeuwig in den juisten evenaar Haat. Ik ben zo ver van tegen de gewapende Burgerij te zijn, dat ik in dezelve, hiertoe, het eenig toereikend middel zie. LEANDER. Ik heb er fterker voor geijverd dan gij; maar ik betuig het alleen gedaan te hebben om den Stadhouder het voetje te ligten. VALERIUS. Het eerfte ontken ik ftellig. Ik ben er met mijn gantfche ziel voor geweest; maar het behoort mede tot mijne Zedekunde van nimmer een kwaad middel ter bereiking van een goed einde te gebruiken. Ik wilde, zelfs om de vrijheid voorteftaan, niemand dwingen. Ook begreep ik dat men van die gedwongen Wapendraagers meer nadeel, dan voor-  48 De PATRIOTTEN. voordeel zou hebben. Mijn ftelregel was' Verfpreid zo veel licht, dat elk uit keus en uit het levendig gevoel Van zijn' pligt de wapens aanvatte, dan alleen zult gij u op de trouwe en op den moed uwer Burgerijkunnen verlaten. En wat het laatfte aangaat, mijn doelwit is nooit geweest om den Stadhouder het voetje te ligten - gelijk gij u uitdrukt . maar om de Burgerij te doen dienen om haare eigen' voorrechten te- verdedigen door de Regenten voorte- ftaan, waar deezen het recht aan hunne zijde hebben en den Stadhouder, waar deeze zich billijk verzet tegen de drukkende overheerfching der Ariftocraaten bij voorbeeld, tegen hunne eigen-en familie-zoekende flemmingen in cas van eleétien en begee- ving van ambten, en diergelijke. . Dus hoop ik dat er eene gewapende Burgerij zal zijn, zo lang Nederland Nederland is! LEANDER. Ik heb u begrepen, mijn Heer! maar ik moet u zeggen dat onze beginzelen oneindig van eikanderen verfchillen. jfc begeer geen flaaf van 't Jan Hagel te zyn en  TÖ'ONEELSPEL 49 . . en even weinig, fchoon dan nog liever van den Prins. Ik ben Patriot dat heb ik getoond fterkcr dan gij zelfs de geheele Stad houdt er mij voor geloof mij, ik kan bij gelegenheid ook toonen een' aanhang te bezitten, grooter dan gij moog- lijk denkt. • VALERIUS. N0g eens dit laatfte misgun ik u niet ; en zijt gij waarlijk Patriot, ik wensch er Ü van harten geluk mede maar durf ik u vraagcn, wat gij eigentlijk door een' Pa^ triot verftaat? LEANDER. Daar verftaa ik door eiken Prinfenhaater , die geen middel onbeproefd laat om het Stadhouderlijk gezag te verkleinen, en, waar \ möoglijk, geheel den bodem in te flaan. VALERIUS. 't Is natuurlijk, daar onze wijze van den. ken zo zeer verfchilt, dat wij ook een geheel verfchillende definitie van een' Patriot geeven. Bij mij verdient hij alleen den naam van Patriot, die, alleen door de belangen D van  5® De PATRIOTTEN. van zijn Vaderland gedreeven, deszelfs rcehten en vrijheid met zijn geheel aanzijn ver«ödigt, en, naar maate die het eifchen, den Stadhouder voor durft ftaan of tegenfpreeken, zonder te onderzoeken of hij voor zich zeiven er door rijzen of zinken zal Voor 't overige geloof ik dat men door eene woeste en dolle drift reeds oneindig veel bedorven heeft, en dat zij, die hunnen perfooneelen wrok tegen het huis van Oranje elk oorenblik verraaden die duidelijk doen zien dat genoeg afgebedelde, maar niet verworven ambten hen van vleiers en flaaven in vijanden en vervolgers herfchapen hebben die alleen met een Partij heulen om dat ze de uitdeden- de raagt in handen heeft ik geloof, zeg ik, mijn Heer, dat de zulken meer nadeel aan het waare Patriottismus doen, dan er de beste cn cerlijkfte Regenten voordeel aan kunnen doen . De meeste argumenten tegen het zelve zijn toch uit het gedrag dier Ariftocraaten ontleend, die het alom bij eenvouwigen haatlijk maaken, . en ik zelf, mijn Heer, ik fchroom niet u opentlijk te belijden, dat, zo ik tusfchen twee wezenlijke kwaaien kiezen moest, want daar hou«  TOONEELSPEL. 5« houde ik het beide voor, om naamlijk onder eene Ariftocraatifche Regeering te leeven , of weer de zaaken van ons Vaderland in den eigen ftand te zien, daar ze voor den Engelfchen oorlog in waaren, ik zonder beraad het laatfte verkoos. LEANDER, (oprijzende.') i Ik zie wel, wij zullen het hier in niet eens worden. Inmiddels, om op onze eerfte zaak, daar mij voor thans het meeste aan gelegen ligt, wedertekeercn ■ laat mij in mijn geheel tot dat Eloïza be- floten heeft. Al wat ik van u eisch, is, dat gij de Wet, zo gij ze vinden mogt, tot na de keur te rugge houdt. Dan is, zo ik gelukkig genoeg zijn mogt dat ze mij haare hand waardig keurde, de kogel, zo als men zegt, door de kerk. VALERIU, S. Geloof mij, Leander, zo ik u een' dienst Icon doen tot nadeel van mij zeiven, gij zoude er mij daadlijk gewillig toe vinden. Ik begeer Eloïza niet zo ze mij om mij zclven niet begeert maar hier, hier zijii D ï mi3  52 De PATRIOTTEN. mij de handen door mijnen pligt gebonden zo ik de Wet ontdek ik houde ze geen oogenblik te rug, fchoon ik er zelfs door zinken moest- - LEANDER. Dan heb ik u niets meer te zeggen, dan dat ik de dupe uwer oogwitten niet ben, en dat men poogen zal contre - mefures te neemen. Vaar inmiddels wel. . VALERIUS. Doe wat gij uw pligt zult oordeelen — ik zal den mijnen weeten te volgen. ZEVENDE TOONEEL. VALERIUS, (mismoedig in zijn* armftocl nederzinkende.) Is er dan op den weg der deugd voor mij niets dan doorens te oogften ! . Gij weet het, groote Hartenkenner, dat ik alleen naar mijnen post gellaan hebbe , om dat ik mij moedig genoeg vond om denzei- ven  TOONEELSPEL 53 ven getrouw te vervullen , en begee-ig om zo veel nut aan mijnen Evenmensch te doen, als in mijn vermogen zou zijn. Achï alle de rampen die mij zeiven overkoomen zijn die mij eene naauwgezette eerlijkheid op den hals haalde heb ik gewillig gedragen ; ik heb ze als zo veele zegeningen aangemerkt, en mijn hart onthield mij zijn loon niet. Ik heb den dollen ij veraar hooren verheffen en mijn 'onpartijdig gedrag miskennen maar de bewustheid mijner bedoelingen heeft mij getroost, overvloedig getroost. Nu alleen voel ik dat ik onder mijnen last ga bezwijken. , Mijnen ijver voor het recht zal Leander als eene list om hem te dwarsboomen aan Eloïza doen voorkoomen ik ken baarc kiefche wijze van denken zo zij het gelooft, en ach, het heeft er waarlijk den fchijn van zal ze mij verachten en zonder haar bezit, zoude ik ongelukkig zijn —1— maar met haare verachting beladen neen ! dit kwam ik niet te boven ! Doen wij echter onzen pligt de Hemel beftiert de uitkomften. Ik voel mijn hart D 3 weêr  54 Da PATRIOTTEN. weer gefterkt; , waarom zou ook êêne zwakheid aan eenen geheelen loop van ftand. vastige deugd deszelfs waarde ontrooven ? Gij eischt het, o mijn Vaderland! Uw nood verbindt mij nader aan U, dan ooit. Ach, ik zie het al te duidelijk ! de Prinsgezinde en de Ariftocraat handelen uit één beginzel uit Eigenbaat. Zo de eerfte geen kans zag om bij den Vorst beter te gelukken, hij zou Ariftocraat zijn ; en de laatfte, zo hij meer voorfpoeds voor zich aan het Hof zag, Prinsgezinde. Blijven wij Patriot ' de fchoonfte kroon hangt in de eeuwigheid» Einde van liet tweede Bedrijf. DER-  TOONEELSPEL. 55 DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. (Een kamer in het huis van Mevrouw Grootmtm.') ELOIZA, LISETTE. ELOIZA. Wat zegt gij mij, Lifette! Valerius zou tot zulk eene laagheid in Haat zijn? LISETTE. Ik weet er niets anders van, dan dat de knecht van Leander het mij zo aanilonds toegezwooren heeft. ELOIZA. En daar hij weet dat Leander nog aan mij bevriend is. ■ LISETTE. Ik kan waarlijk niet zien, Juffrouw, dat hij zo veel ongelijk heeft. Als ik een- D 4 3°n-  56 Di PATRIOTTEN. jongeling was, en naar de keus van eene Elofc fa fl'°nd' en m]ï ee* Rruikrover in den weg kwam, ik Z0U ook mijn best doen om hem kwijt te raaken. Door eene edeler wijze van denken en uitftekender daaden te doen, kon hij zijnen medeminnaar voor mijne oogen verdonkerd hebben, en zeker dit ftond hem vrij maar wie zulk eene ]aagc hulp noodig keurt, moet seker weinig op zijn eigen verdienften -Iteunen, en reeds zijne minderheid gevoelen; ' doch ik zeS nog, ik geloof het niet; ■ maar ik zie mijne moeder naderen —- zij dient er van onderricht te zijn, eer se beiden hier koomen TWEEDE TOONEEL. De voorigen, Mevrouw GROOTMAN. ELOIZA, (tot haart Moeder.) Lifette vertelt mij daar, dat Valerius eene Wet zou hebben weten te ontdekken, volgens welke Leander bij de naaste verkiezinggeen  TOONEELSPEL. $7 geen Burgemeester meer zou kunnen blijven; die de inboorlingen van Leanders geboorte- ftad uit onze regeering weerde kunt gij dit gelooven, Moeder! Mevrouw GROOTMAN. Naauwlijks echter, als ik mij bezin, voor een groot jaar gebeurde bijna het zelf- de die daad is mij altijd vrij verdacht geweest. Gij weet, dat Leander zich toen met een der beste commisfien vleide. Wel nu, Valerius ilemde toen het ijve- rigfte om het willekeurig vergeevcn van dezelve aan den Prins te ontneemen ■ dit gelukte, en Leander ontving niets. ELOIZA. Moeder lief ! gij weet wat Valerius toen tot zijne verfchooning inbragt. Mevrouw GROOTMAN. Niets dan dat hij op zijn woord van eer betuigde op Leander zelfs niet gedacht, maar alleen zijn' pligt gevolgd te hebben. D 5 eloV  58 De PATRIOTTEN. ELOIZA. En kan een eerlijk man eene fterker verfchooning inbrengen? Mevrouw GROOTMAN. Dit is alles wel, mijn Kind! maar men moest hem toch op zijn woord gelooven dan hij nadert ons hooren wij het verhaalde uit zijn' eigen mond. DERDE TOONEEL. De voorigen, VALERIUS. Mevrouw GROOTMAN. Hoe, mijn Heer! gij zoekt Leander uit de regeering te fiooten, onder het fchoonfchijnend voorwendzel van eene oude en lang verfchoven Wet voorteftaan en dat in deeze tegenwoordige omftandigheid van zaakcn daar gij zeer wel weet, dat Leander aan ons bevriend is ■ en dat ik mijn Dochter liefst aap een' Burgemeester zou geeven? ——- VA-  TOONEELSPEL. 59 VALERIUS. Men heeft u verkeerd onderricht, Mevrouw! ELOIZA, (.verblijd.) Nu, wist ik het niet, Moeder, dat Valerius er niet in ftaat tot was? VALERIUS. Beminnenswaardige Eloïza ! mijn hart gevoelt alle de waarde van uwe gedachten omtrent mij — ontvang er mijne vuurigfte erkentenis voor. ■ Mevrouw GROOTMAN. Hoe, mijn Heer'. alles is dan verdicht? VALERIUS. Ik zal de eer hebben u te zeggen, Mevrouw, wat van de zaak zij. Deezen morgen wist ik niet dat er zulk eene Wet was , - maar onze Burgerij heeft er mij van verwittigd ik heb onderzoek gedaan en ze gevonden. 1 " Me-  Co Di PATRIOTTEN. Mevrouw GROOTMAN. Zeer gelukkig, waarlijk. v A l e r i u s# In de daad gelukkig, dewijl ik hier door «n ftaat ben gefield om mij getrouw van mun' pj,gt te kwijten. - Mevrouw GROOTMAN. Jammer is het maar, dat de beöeffening van deezen pligt, voor het tegenwoordige" zeer wel met uwe onhandigheden en genegenheid overeenkoomt. - vALERlUs> Minder dan ooit, Mevrouw; ik za3 nimmer met meer ftrijd aan mijn geweten gehoorzaamd hebben, dan ik voel dat ik nu doen ga. Mevrouw GROOTMAN. Gij zult dan waarlijk die Wet invoeren? Vergeet g,j dat Leander van mijne maagfehap 'S f. C"dat ik Ia»g niet onverfehilhV omtrent PBUne Familie denk, mijo Heer! VA-  TOONEELSPEL. 6x VALERIUS. Geloof mij, Mevrouw, voor niemand minder dan voor de moeder van Eloïza zou ik veinzen willen; maar op Leander heb ik zelfs niet gedacht. Ik kan als nog niets meer zeggen, om dat mijn pligt het mij verbiedt ; maar zeker uw neef zal er 't minfte bij lijden. Mevrouw GROOTMAN. Wel nu, laat mijne voorfpraak dan dit op uw hart verwerven, dat gij eene Wet, die zo lang gerust heeft, verder laat rusten gij zult mij en mijne Dochter hier door aan u verpligten. VALERIUS. Wat deed ik hier niet om, Mevrouw ■ eisch mijn leven, en ik zal het gewillig voor u opofferen. Mevrouw GROOTMAN. Gij ftaat mijn verzoek derhalven toe? VALERIUS. Ik acht uwe Dochter genoeg, Mevrouw, om mij te beijveren, dat mijn aanzoek haar niin-  ft Dü PATRIOTTEN. nimmer zal behoeven te doen bloozen Het aanzoek van een'Koning, maar die het hart van een' fnoodaart bezat, zou voor een Meisje als Eloïza eene grievende belediging Mevrouw GROOTMAN. Wat wilt gij hier mede zeggen? VALERIUS. Dat ik eenmaal voor den alweetenden God gezwooren heb de Wetten te zullen voorftaan, en dat ik dien eed, met gevaar van mijnen tijdelijken voorfpoed en lieffte begeerten voor altijd te verliezen, vervullen zal. Mevrouw GROOTMAN. Op zulk eene betuiging verftom ik - echter wenschte ik, dat uw ijver door an- derc omftandighedcn verzeld ging! Ik verdenk u niet, Valerius ; maar zeker zou de meest eigenzoekende Slechtaart in uw geval het zelfde zeggen hij zou aan zijne zucht voor het Vaderland toefchrijven, wat hij alleen om zijn eigenbelang deed. Ik geloof u, maar echter verwachte ik, dat de  TOONEELSPEL. £% de Hemel uwer beider inwendige waarde meer duidelijk voor onze oogen maake, eer mijn Dochter haar geluk voor altijd aan een van beiden in handen zal Hellen. • ■ VALERIUS. Ik wachte dat oogenblik met fmart, maar echter gelaaten, af, Mevrouw. —— VIERDE TOONEEL. ELOIZA, VALERIUS. VALERIUS. En ook gij, mijne Eenigfte! ook gij ftaat diep in gedachten verzonken? ach, Eloïza ! dat mij de geheele waereld verden. fce , maar een zweem van achterdocht tegen mij in uw hart, is mij een moordpriem in het mijne. ELOIZA. Ach, de mooglijkheid om gerust te zijn, daar al wat mij omringt faamenfpant om u verdacht te maaken! VA-  °+ De patriotten, VALERlus. Dit hart durft u echter nog beminnen, Elo1Za, en ik blooze niet, terwijl ik het u belijd*. Dierbaar Meisje! zoude het dit durven doen, en zich uwer onwaardig ge. voelen? 6 6 ELOIZA, Maar Leander zegt mij juist het zelfde, ~ en één van « beiden ach, Valei riusi is geen eerlij-k man> VALERIUS- Op deeze tegenwerping kan ik u niet antwoorden _ alleen durf ik u zweeren, en God kent de getrouwheid van dien eed, dat het eigen oogenblik dat mij een flap tegen myn geweten zal zien doen, mij teffens van uwe bezitting zal zien afflaan. Leander fta en valle voor zijnen Rechter — maar, waarom verdenkt gij mij? _ Waawm vermeer, dert gn de fmarte van een hart, dat u vuu- ng en belangloos bemint? Ach' is im mer de taal, welke ik tot u gefprokén heb" die van een' huichelaar geweest? , En' Eloiza kan mij haaten ? EL 01-  TOONEELSPEL. 6j ELOIZA. Neen, ik haat u niet1.... VALERIUS. Gij verdenkt mijne deugd, mijne oprecht?, iieid en Eloïza zou zulk een niet haaten ? ELOIZA. Ach, Valerius! ik.... neen, ik verdenk u niet maar ik wenschte dat elk over u dacht, zo als... ik doe. VALERIUS, Qvoor haar op de knie vallende, en haar hand aangrijpende.') EHerbaare, zalige woorden! —■— o, het zijn de eerften, die voor mij uit uwe lippen gevloeid zijn! Ontvang er mijne eeu¬ wige erkentenis voor, eenigfte Geliefde! — Mijn hart moet deugdzaam zijn, wijl ik het uwe heb kunnen raaien. ■ (Hij brengt haar hand aan zijnen mond, en kust ze.) Gij bemint mij dan, Eloïza! — Hemel, welk eene zaligheid ligt in dat eene woord beflooten! ï ^ ELOIZA, (aangedaan.) Ach ! zo ik u niet bemind ! zo mijn hart E naar  66 De PATRIOTTEN. naar Leander geheld had! ZOude ik dan wel zo gevoelig voor uwe eer, voor den achterdocht mijner moeder geweest zijn? VALERIUS. O, hoe gevoel ik, hoe geheel gevoel ik de waarde uwer treurigheid.' Maar ik vrees niets meer Eloïza bemint mij; Eloïza, en mijn geweten, laaten mijn hart recht wedervaaren; dat mij voortaan de waereld verdenke uw hand ELOIZA. Neen, mijn Vriend! mijn hart zal u be- - minnen raaar mijn hand zal ik nimmer geeven aan den man , die de beste en te- derfte moeder in 't graf ZOu brengen. - Ja, Valerius, mijne moeder zou bezwijken, indien zij in het denkbeeld Rak, dat ik mijn lot aan geen volmaakt eerlijk man verbond. VALERIUS. O , zij zal haare vooroordeelen eenmaal verliezen; de waarheid zegepraalt toch in het einde. ELOIZA. Zo gemaklijk niet, als gij u verbeeldt; zij heeft altijd de grootfte achting voor u ge-  TOONEELSPEL. 67 gehad; maar federd eenigen tijd mistrouwt zij uwe gcheele handelwijze zij zegt, er redenen toe te hebben, daar zij mij van overtuigen kan , maar die zij als nog voor mij verzwijgt. Ik vrees, dat Leander kunstgroepen in 't werk gefteld heeft.... VALERIUS. Ook die vreeze ik niet, nu ik uw hart voor mij heb. ELOIZA. Ach, vlei u niet! Wat kan u dit baten, 20 lang mijn moeder tegen u is? Kunt gij, voor thans, die ongelukkige Wet niet daar laaten? VALERIUS, C oprijzende.") Eischt Eloïza dat van mij? " ELOIZA. Ik weet zelve niet, wat ik cisch , maar voelt gij niet, dat het u, met het beste hart van de waereld, altijd onmooglijk zijn zal te bewijzen dat gij niet uit belang gehandeld hebt? wat gij ook bijbrengt, men zal blijven denken, dat gij alleen Leander hebt willen weeren. — E 2 VA'  68 Ds PATRIOTTEN. v a l e r i tr s. Dit heeft tot nog toe fchijn, ik beken het, maar eer een uur verftreeken is, zal het geen fchijn meer hebben ; men zal overtuigd worden, dat ik belangloos gehandeld hebbe. eloiza- En, omtrent die commisfie 20Udt gij mijne moeder niet kunnen overtuigen , dat gij toen op Leander niet gedacht hebt ? valerius. Ja, maar niet dan ten koste van Leander, en dit verbiedt mij mijn pligt. Eens zal ik fpreeken, als het geen ik aan mij zelvcn verphgt ben er mij toe dwingt. ■ eloïza. Hoe vrees ik, dat van onze verbindtenis niets worden zal! valerius. De Hemel zal ons bijftaan, dierbaare Ziels vriendin ! en dan zeggen de pogingen van de mcnlchen niet veel. — ELOI-  TOONEELSPEL. ELOIZA. De onfchuld zegepraalt hier toch altijd niet, VALERIUS. Zij is in haare rampwoefxijn toch altijd gelukkiger dan het misdrijf op den troon? ELOIZA. Maar zo men mij echter belet u te nemen? VALERIUS. Dan zal mij de keus van uw hart alles zijn. ELOIZA. Maar wat zal u vertroosten, indien die door mijne hand niet gevolgd wordt? VALERIUS. Het gevoel, dat ik die hand echter waardig ben! ELOIZA, C hem om den hals vliegende.) Waardig Man! ik blooze niet over mijne kcUS< , Zo fprak nimmer de geveinsdheid ! Blijf in alles getrouw aan uwen E 3 pligt  ft> De PATRIOTTEN. pligt _ daar fta dan wat Ra, en daar val lc wat vallei-— hier hebt gij mijne hand, en ik zweer u, dat ze, of aan u, of aan geen fterveling op den aardbodem toe zal hooren. VALERIUS. Hoe erken ik de geheele Eloïza aan dit gezegde! Ja, mijne dierbaars, ik zweer u, dat, zo lang ik u durf beminnen, gij opentbjk zult mogen bekennen, dat ik naar uwe hand Ra 1 Hoe gemaklijlc is het voor een rechtfehapen man, als hij het hart van eene Eloïza bezit, deugdzaam en ongelukkig te zijn! VIJFDE TOONEEL. ELOIZA. Hoe veraehtlijk wordt Leander in mijne oogen! Hy is het toeh alleen, die mine moeder tegen den deugdzaaraen Man en den belanglozen Patriot opgeflookt heeft Welke middelen hij hier toe aangewend heeft, iveet ik met - maar zekw ?q wel  TOONEELSPEL. JE*. wel uitgekoozen wezen, want mijne arme moeder is er door bedrogen geworden. Goede Hemel ! befcherm gij de onfchuld, en doed de pogingen mislukken, die men tegen de deugd in 't werk fielt ! Maar rk zie hem naderen. Ach , dat ik mij bezittel ZESDE TOONEEL. LEANDER, ELOIZA. LEANDER. Altijd in gedachten verzonken? Hoe gelukkig is de fterveling , die zulk eene afgetrokkenheid veroorzaaken kan! Ach, mogt ik gisfen vleiend gisfen! ELOIZA. Gij zoudt zeer juist kunnen gisfen , en echter de oorzaak mijner afgetrokkenheid niet zeer behoeven te benijden. De .verachting zou even veel deel aan mijne afgetrokkenheid kunnen hebben, als de liefde. E 4 LKAN-  m De PATRIOTTEN. LEANDER. Ik geloof „iet, dat EJoïza niei^:—dat be]^dt * M* E L ° I Z A. Gij vergist n, mijn Heer! ik ,.„ «t openMjk^ het voor werp,,,,. mjjne ' = f^rt^--- B. —_ En WM m f **" * ZCCr ft be„ L ve re van eenen vaaren BeminnMr v , ™i Vaderland te verachten; _ _ 2'J° EE ANDER, Cm/w Voor Valerius'? E L O I Z A. Voor Valerius, mijn Heer.' die in Zicht d£ — ^nten aehj ^af E E A N-  TOONEELSPEL. 73 LEANDER. Ik bewonder uwe verblindheid, Eloïza! Gij kent Valerius niet, dewijl gij zo oorde^. En nog, wat heeft hij gedaan, dat bij mijnen ijver haalt? ELOIZA. Het beginzel wettigt bij mij de daad. Een ijver zonder verftand, doet even veel, zo niet meer, nadeel, dan eene werkclooze flaapzucht. In onze omftandighcid fchijnt het mij toe, dat men met een rijp beraad, eene blanke getrouwheid, en ecnen ftandvastigen moed, alleen de zaaken redden en her. Hellen kan. Hoe veel nadeel hebben de blinde ij veraars aan de goede zaak gedaan! Zeg mij eens, of al het kwaad, dat men, dwaaslijk of moedwillig, de waare Patriotten te laste legt, door dier ijveraaren verkeerde drift niet veroorzaakt zij? LEANDER. Ik zie het al te wel, lieve Eloïza! gij hebt u door het ftemmig gelaat van Valerius laaten inneemen maar ik zal hem u doen kennen, ik zal u doen zien hoe onbaatzuchtig de man handelt, weet E 5 ELOÏ-  U De patriotten. eloïza. Ik begeer niets te weeten , mijn Heer ! God dank! dat ik met mijne eigen oogen 2ie„ „ alIeen moet * u zeggen, dat het m toefchijnt, dat Valerius wel zo edelmoedig omtrent u handelt, als gij omtrent hem doet. Ten minllen hij heeft het, om zijn hof bij mij te maaken , nog nooit noodzaaklifk se reekend u te verachten, of zelfs een enkel *oord kwaad van u te fpreeken. Acht m het onmooglijk , anders dan ten koste van uwen Medeminnaar, te kunnen blinken? LEANDER. Gij_ bedriegt u, Eloïza! Indien uw geluk my met boven alles dierbaar was, zoude ik zwijgen, maar nu Eloïza. Geen woord meer over dit 'onderwerp, He? ■ iSfcfcW* uw doelwit en m,JD geluk in *** gedachten cenigzins te verwarren b?j mij ^ ^ £ - fchen geen gelijkluidende woorden; maar weet dit, mijn Heer! en hier mede verlaat * U VO°r dat ft mijne hand nooit  TOONEELSPEL. 75 nooit aan een man geeven zal, die dezelve door zijne eigen verdienilen, zonder die van anderen te verduifteren, niet verwerven kan, ZEVENDE TOONEEL, LEANDER, (fitffgO Geloof mij, Juffrouw! zo er geen twee tonnen mede gemoeid waren, uw trots, uwe wijsneufigheid maar ik moet vejn, zcn en nu dubbel, want duidlijk fchrjnt Ze naar den kant van Valerius te hellen, en haar geld is wel eene pooging waardig. Had zij mij maar tijd gegund om haar dien halvcn brief, dien mij Joost door zulk eene meesterlijke kunstgreep heeft weeten te bezoden, te vertoonen..... dan, mooglijk is hct°-oed, dat zij hem niet gezien heeft.... bij haare moeder zal ik hier meer mede uitwerken • ik wil dit terftond gaan be- proeven. Einde van het fardé Bedrijf. VIER-  ~5 De PATRIOTTEN. VIERDE' BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. LISETTE. jj"6 fCde. daSen ]°^en «*k naar >t mijne Juffrouw eens gekoozen heeft, dan houdt de gezegende -gen van Ducaaten op Doch dat mag zijn, zo >t wil, radien ^ gelukbg mag zijn, offer ik er mijn voordeel met vermaak aan op. Maar wat koomt J00S hier weer maaken ? J TWEEDE TOONEEL. LISETTE, JOOST. joost, (.bevreesd.) Zijt gij het, Lifette? i. h  TOONEELSPEL. 77 LISETTE. Zijt gij blind geworden, Joost, of vertrouwt gij uwe oogen niet meer? JOOST. Maar in de daad, zijt gij bet zelve wel? LISETTE. Ik geloof dat gij dronken zijt, wie zou bet anders weezen? TOOST, (voorzichtig en al bevende naderende.) Het fchijnt toch zo.... evenwel.... zijt gij het waarachtig, Lifette? LISETTE. Koomt gij hier om de gek met mij te fcheeren, of zijt gij dronken? In het laatfte geval wenschte ik, dat gij uwen roes m uw ciaen huis uitdiept? (Terwijl Joost angfiig alle hoeken rond kijkt.) & geloof °P ^n eer, dat hij dol is geworden. Wat zoekt gij toch? JOOST. Lifetje! ik wist niet dat gij converfatie met den ouden Heer hieldt. l ^  ?3 De PATRIOTTEN. LISETTE. Schurk! wat zegt gij, dat ik met Eduard toehoude? JOOST. Ach, waar het Eduard nog maar' - maar met 't is vrees]ijk ____ ^ Z'jt g,j het dan waarlijk zelve, Lifette! zweer mij, dat gij het zelve zijt. LISETTE. Hoor, Joost! het lust mij niet nw zot geWap langer aan te hoorei,; indien gij niets anders te zeggen hebt, wees dan zo'goed van u met de muuren te vermaaken. iZii wil weg gaan.) v l* JOOST, (haar driftig tegenhoudende.) Vooral niet, vooral niet. Licve rf fetje, blijft nog een oogenblik. — Aït weet gij het dan niet? LISETTE. Wat zou ik weeten? JOOST, Qua eerst nog eens rondgekeken te heblen liaar influisterende.) Dat het hier niet pluis is. L l.  TOONEELSPEL. 79 LISETTE. Wat zegt gij ? JOOST. Dat het hier fpookt. Terwijl gij zo aanHonds naar uwe Juffrouw waart gegaan, heb ik den duivel hooren fpreeken met eene vreeslijke ftem en toen ik er naar zag, vloog hij in een blaauwen ftroom van vuur door't venfter. Gij lagcht er om; maar- 't was waarachtig niet om te lagchen ik had niet gedacht mij hier ooit weêr te waagen. LISETTE. Waarom zijt gij bij uwe gedachte niet gebleV£n? JOOST. Ach, van de ontfteltenis liet ik twee brieven van mijn Heer, die ik heitellen moest, uit de hand vallen. Lieve Lifetje! zo gij ze gevonden hebt gij hebt ze zeker gevonden o geef ze mij te rug. LISETTE. De fchrik zal uwe hersfenen van haar ftrcek ge*  8o De PATRIOTTEN. gebiagt hebben ; want zeker hebben hier geen brieven gelegen; gij waart * * h,er te rug keerde. fc' joost. Kan ik mij daar op verhaten? lisette. Op mijn woord, hier lagen geen brie ven. joost, (terzijde^ Als ik mij wel bedenk, was het ook of mu de bneven uit de hand gerukt wierden. - En dan heeft ze het fpook nir dat mag heen bruien , als ze maar mensch heeft. Om g lisette. Wat prevelt gij, joost? joost. lebben laaten hggen. Ik wil er daadlijk naar  TOONEELSPEL. 81 naar gaan zien. Ook nadert Mevrouw Groot* man. Adieu, Lifette. LISETTE. Adieu, Joost. Vergeet niet, dat het hier fpookt. DERDE TOONEEL. LISETTE, Mevrouw GROOTMAN. Mevrouw GROOTMAN. 't Is goed dat ik u hier alleen vinde, Lifette! Eene zaak van grootc aangelegenheid beknelt mijn hart. 't Is mij niet meer onverfchillig, welken van beide Minnaars mijn Dochter kiest, en echter heeft haar hart mooglijk reeds eene keus gedaan. Zo die keus ongelukkig is, zo mijn arm kind de prooi van een' onwaardig man wierd, ik geloof dat het mij in 't graf zcu brengen. Hebt gij ook ontdekt naar wiens zijde Eloïza helt? LISETTE. Zeker naar de beste, Mevrouw! F Ze.  82 De PATRIOTTEN. Mevrouw GROOTMAN. En die is ? LISETTE. Die is.... maar ik zie Valerius naderen.... Mevrouw GROOTMAN. Welk een ongelegen bezoek ! VIERDE TOONEEL. LISETTE, Mevrouw GROOTMAN-, VALERIUS. VALERIUS. Vergeef het mij, Mevrouw! indien ik u ongevraagd voor een oogenblik koom ftooren. Thans kan ik u verzekeren, dat Leander geen nadeel ter waercld bij de Wet geleden heeft; ook was hij er een van de ijverigftc ftemmers voor. Mijn geboorteplaats alleen is door de Wet uitgefloten ik heb dus mijn ambt, even blijmoedig als ik het ontving, in den fchoot der Burgerij weer nedergelegd en de traanen, die ik bij- die gelegenheid zag vloeien, overtuigden mij,  TOONEELSPEL 83 mij , dat ik het niet geheel onwaardig bediend had. Ik weet, Mevrouw! dat gij er eenmaal op gefield waart, dat uw aanflaan- de Schoonzoon op het kusfen zat ik heb u derhalvén dit nieuws geen oogenblik willen onthouden. —— Eloïza is mij ondertusfchen nog dierbaarcr dan ooit -— durve ik in mijn aanzoek bij haar aanhouden? Mevrouw GROOTMAN. Gij ontroert mij, mijn Heer! — hoe 9 gij zijt geen Burgemeester meer? [ V A L E R. I U. _S. . Ik ben het niet meer! Mevrouw GROOTMAN. Die zaak koomt mij onbegrijplijk voor. Als nog, mijn Keer! kunt gij mijn huis bezoeken, zo als gij tot hier toe gedaan hebt , wanneer mij alles meer van nabij bekend zal zijn, zal ik mijn befluit weeten te neemen. VALERIUS. Ik blijve mij in uwe gunst aanbevelen, Mevrouw ! en, God dank, dat ik het ftrengfte onderzoek niet fchroome. (fly buigt ziek en vertrekt.) F % VIJF.  U öe PATRIOTTEN. VIJFDE TOONEEL. LISETTE, Mevrouw GROOTMAN. Mevrouw GROOTMA N. Ik beken, dat mij die uitkomst verbaast! -Echter moet ik Leander gelooven, want de brief is fpreekend, en ik ben overtuigd dat hij van Valerius hand is.... Hoe meer ik er over nadenk, hoe meer mij alles verbaast..... hoe meer mij alles onopiosfelijk voorkoomt Maar daar koomt mijn oude waardige Vriend Eduard aan mooglijk zal hij mij uitflag van zaaken kunnen geeven! Vertrek zolang, Lifette, maar blijf bij de hand. ZESDE TOONEEL. Mevrouw GROOTMAN, EDUARD. Mevrouw GROOTMAN. Gij zoudt waarlijk nooit beter te pas kunnen koomen, lieve Vriend! dan thans. Gij weet hoe teer mij het geluk van mijne Doch-  TOONEELSPEL 8* Dochter op het hart weegt, en mijne n/st is u nooit onverfchillig geweest. Zeg mij toch eens, wat moet ik van die wonderlijke gebeurtenisfe omtrent Valerius denken? EDUARD. Dat hij een zeer waardig man is, die Ongelukkig kan zijn, maar die zeker zijn on, geluk niet verdient. Mevrouw GROOTMAN. Er zijn er toch, die eenigzins anders omtrent hem denken. ... EDUARD. Zo er die zijn, dan blijkt daar alleen uit, dat hij eenen hcimelijken Vijand heeft, die geene pooging onbeproefd laat om anderen omtrent Valerius te misleiden, fchoon die vijand zelf zeer wel van de waarde van Valerius overtuigd is. Mevrouw GROOTMAN. Hoor, Vriend! of ik het verberge of niet, Leander heeft wezenlijke bezwaaren tegen hem. • F 3 IDU«  So* De PATRIOTTEN» EDUARD. Hoe veel moeite moeten die hem gekost hebben, om ze uit te vinden! Mevrouw GROOTMAN. Ik zie het, gij zijt met Valerius ingenoomen; en ik kan dit ligt tocgeeven, want ik was het ook eenmaal.... EDUARD. En nog, hoope ik, uit liefde voor Eloïza, Mevrouw GROOTMAN. Lieve Vriend! gij verraadt partijdigheid Voor welk een' ilechtaart houdt gij Leander dan? ——- EDUARD. In één woord: voor een' Ariftocraat voor een man, die geen middel ongeoorloofd rekent, zo dra het hem voordeel of eer kan aanbrengen. Ik ben niet partijdig, Mevrouw ! en gij weet zeer wel dat het nimmer mijn zwak was om ligt kwaad van mijnen evenmensch te denken, ik laat Haan te fprceken-; maar hier weet ik zeer wel wat 4k zeg5 en, om kort te gaan, ik houde Leao-  TOONEELSPEL. 87 Leander juist voor dien heimelijken Vijand van Valerius. Mevrouw GROOTMAN. Ik ken uw eerlijk hart, en dus geloof ik dat gij ter goeder trouwe dwaalt. Gij zoudt mij ondertusfehen van de zekerheid UWer vermoedens niet kunnen overtuigen, gelijk ik mooglijk u zou kunnen doen. EDUARD. Dit laatfte wenschte ik wel eens te hop- ren . doch thans verbiedt mij de tijd om er u om te verzoeken. Deezen avond zal ik wederkoomen, wij willen dan eens beproeven, wie de beste gaave van overtuiging bezit. Alleen verzoek ik u , dat de beide Minnaars van Eloïza er tegenwoordig zijn. Mevrouw GROOTMAN. Welk een verzoek ! Gij weet dat ik voor de ftilte en rust ben, en waarlijk hier zou een buurengerucht van kunnen koomen. F x4 E D u*  88 De PATRIOTTEN, EDUARD. Geenzins dat alles neeme ik 0p mjj - de zaak zal van zelve afioopen, en zonder dat er woorden over en weer voor zullen vallen Kortom , gij zijt dit aan hef geluk van uwe Dochter, en hier •foor aan uw eigen rust en vergenoegen , verpligt. b Mevrouw GROOTMAN. Nu, ik zal uwen zin doen. Ik vertrouw genoeg op uwe vriendfchap, om verzekerd te zijn, dat gij mij in geene netelige en on aangenaame onhandigheden brengen zult Wees zo goed van de boodfchap aan Êife* te zelve te doen. _ Lifette! LISETTE, 'achter de fchermen.j Ja, Mevrouw |  TOONEELSPEL 89 ZEVENDE TOONEEL. De voorigen, LISETTE. Mevrouw GROOTMAN. Mijn Heer heeft een boodfchap \-oor u, Lifette ! die ik wenschte dat terflond flipt gedaan wierdt. EDUARD. Wees zo goed, kind! van aan de huizen van Valerius en Leander te laaten zeggen, dat Mevrouw Grootman de beide Heeren tegen zeven uuren deezen avond verlangde te fpreeken. r LISETTE. Ik zal het flipt volbrengen, Mevrouw! EDUARD, C tot Mevrouw Grootman •) Dan zal ik hier tegen half zeven maaken te zijn. Inmiddels blijve ik uw die¬ naar. ■ Mevrouw GROOTMAN. Doed zo, mijn Vriend! Tot weder- ziens dan. F 5 AGT-  90 De PATRIOTTEN. AGTSTE TOONEEL. Mevrouw GROOTMAN, LISETTE. Mevrouw GROOTMAN. Gij meent dan, Lifette, dat mijne Doch, ter naar de zijde van Valerius helt? LISETTE. He, Mevrouw! dat heb ik immers niet gezegd. Mevrouw GROOTMAN. Ik weet het wel, ik weet het wel, Lifette; de geheele waereld hier in huis houdt Valerius voor den waardigften man van de beiden, en gij hebt gezegd dat mijne Dochter naar de beste zijde helde. Heb ik den zin uwer woorden niet wel gevat? LISETTE. Ik beken, dat ik geloof, dat Eloïza Vaje- rius bemint. Ik kan het u veilig zeggen, Mevrouw! dewijl gij aan uwe Dochter eene volmaakte vrije keus hebt overgelaaten. — Me-  TOONEBLSFEL. 9* Mevrouw GROOTMAN. Dat doe ik nog alleen moet zij geen keus doen, die mij of haar immer behoeft te doen bloozen. LISETTE. Dat denk ik niet, dat omtrent een van beide Minnaars het geval is. —— Mevrouw GROOTMAN. God geeve die! Doch doet voor het tegenwoordige uwe boodfchap ; maar zend eerst Eloïza bij mij. LISETTE. Zeer goed, Mevrouw! (ter zij3b in 't weg gaan) Arme Eloïza! ik vrees dat de hekken verhangen zijn. NEGENDE TOONEEL. . Mevrouw GROOTMAN, (alken.) Hoe zwaar begint mij Eloïza op mijn hart te weegen! God weet hoe teder ik mijn ee- nigst  92 Dï PATRIOTTEN. nigst Kind altijd liefgehad hebbe, en nu bee Ve ,k om haar zelfs mijnen moederlijken raad te geeven omtrent den zwaarwigtig- fep .dien zij in haar geheel leven, fe doen heeft daar haar tijdelijk, en zo dikwerf het eeuwig geïnk, van afhangt -1 Goede Hemel! klaar gij deeze duiflernts voor op, op dat ik ook hier moeder zijn TIENDE TOONEEL. Mevrouw GROOTMAN, ELOIZA. ELOIZA. LlTctte heeft mij gezegd, dat gij mij wensehte te fpreeken Maar hoej ]iev. Moeder! gij hebt gefchreid ? Is u eenig on~ hed overkoomen ; 0 dan verb ^ aan uwe Dochter niet. Mevrouw GROOTMAN. Neen, mijn Kind! mijne Eloïza! _ UW6 nanflaande keus alleen maakt mij treurig. _ Ach •  T O O NE ELS PEL. 93 Ach, zo ik u ongelukkig getrouwd meest ■zien! ELOIZA. Waarom vreest mijne Moeder dit thans meer dan deezen morgen nog? Mevrouw GROOTMAN. Zo een van uwe Minnaars uwer onwaarde was, en uw hart eens ongelukkig naar dien helde Mijn Kind ! uwe Moeder overleefde dit niet! ELOIZA. Gij ontroert mijn hart, lieve Moeder ! maar fchoon dat hart zo ongelukkig was van tegen zijn waar belang zwak te zijn, denkt mijne Moeder dat ik aan zulk eene liefde blindeling gehoorzaamen zoude? Mevrouw GROOTMAN. Lieve Eloïza! als men eens bemint, ziet men niet meer, of het tegen ons waar belang flrijdt. — ELOIZA. Ik zal nimmer een Man neemen, dien ik niet  94 De PATRIOTTEN, niet bemin; omdat ik nimmer een mensen voorbedacht zou willen bedriegen, en mij de pbgten van 't huuwlijk alleen uitvoerbaar fchynen , wanneer ze door de liefde vo bragt worden. Maar even weinig zal ik ook immer den meest beminden Man neemen, indien mijne dierbaare Moeder er niet volkomen mede te vreden is en dus behoeft gij niets te vreezen, beste Moeder! Mevrouw GROOTMAN. Ik verlaat mij op die betuiging, mijn Kind! 1 - want ik kan het niet langer voor u verzwijgen 5 een van uwe Minnaars is zeker uwer onwaardig ! doch de tijd en eene goe de Voorzienigheid zullen, hoop ik, alles aan den dag brengen. Ga nu met mij naar mijne kamer, dan zal ik u alles mede deelen wat ik van uwe Minnaars weete. Minde van het vierde Bedrijf, VIJF-  TOONEELSPÉL. 95 V IJ F D Ë B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. EDUARD, Mevrouw GROOTMAN* ELOIZA. EDUARD. Neen* Mevrouw! wees daar verzekerd van Ik ben te lang uw Vriend geweest, om onverfchillig omtrent het geluk of ongeluk van uwe Dochter te zijn. Maar , gelijk ik u reeds gezegd meen te hebben , fchijn kan bedriegen , en vooral in deeze onfluimige dagen. Mevrouw GROOTMAN. Dit weet ik zeer wel, mijn Vriend ! en gij zelf weet, dat ik mij niet ligt door vooroordeelen voor- of tegen-inneemen laat. Maar als men echter bewijzen in handen heeft? SDU-  96 Di PATRIOTTEN. EDUARD. En gij meent die waarlijk te bezitten? Mevrouw GROOTMAN. Ik meen die waarlijk te bezitten. En ten teken dat ik niet partijdig beflist hebbe , weigerde ik aan verfcheiden verdenkingen die in mijn hart tegen het gedrag van Va* lenus opkwamen , en die in de daad zeer waarfchijnlijk waren, geloof te geeven, tot dat ze mij door het duidelijkst bewijs alle klaar wierden. EDUARD. Mag men die waarfchijnlijkheden en da* wiskunfbg bewijs weeten? Mevrouw GROOTMAN. Gij fpot, maar ik twïjffe] niet, of uwe fpotzueht zal overgaan , als ik u alles zal gezegd hebben, en gij mij mijne zwaarighe. den op moet losfen. EDUARD. Misfchien wij zullen zien, flfe.  TOONEELSPEL. 97 Mevrouw GROOTMAN. Ik wil niet ontveinzen, dat het mij niet zeer belangloos in Valerius voorkwam, dat hij juist tegen het vergeeven der Commisfiën Hemde, toen zijn Medeminnaar met een der besten Hond bevoordeeld te worden. EDUARD. Gij zegt te recht voorkwam ,• want, in der daad, 't is niet meer dan een voorkoomcn. Zijt gij ondettusfchen wel zo zeker , dat Leander de minfte gegronde hoop op die Commisfie had? Mevrouw GROOTMAN. Dat heeft hij mij plegtig betuigd ; —meer dan eens zelfs. EDUARD. Maar indien Valerius echter in gemoede overtuigd was, dat hij zo handelen moest, als hij gedaan heeft? Leander is nu van 't eigen gevoelen, nu het Hof geen commisfiën te vergeeven heeft, doch waarom deed hij toen de eerfte voorftelling niet ? ■ Zou dat niet groot geweest zijn? G Me-  98 De PATRIOTTEN. Mevrouw GROOTMAN. Dat zou het ; maar de mensch is zelden zo groot; en, in allen geval, waarom eischt gij dit meer van Leander dan van Valerius? EDUARD. Beken voor 't minst , dat de eigen daad in Valerius oneindig grooter zou geweest zijn. Leander is rijk, en Valerius moet van zijne vcrdienften beftaan. Maar gij hebt mijne vraag nog niet beantwoord, wat gij wildet dat Valerius zou gedaan hebben, indien hij in gemoede overtuigd.... Mevrouw GROOTMAN. Dat indien moet eerst bewezen worden. Eenmaal heb ik hem op zijne betuiging geloofd , maar federd dat ik verlicht ben geworden Gij lagcht?... EDUARD. In der daad ik moet lagchen ik dacht daar aan IviilLon, die ergens zegt, dat een al te ftérk licht het zelfde effect op ons doet, als de dikile duiliernis : in beide ge- val-  TOONEELSPEL. 99 vallen kannen wij geen hand voor oogen zien. Maar uwe tweede tegenwerping? Mevrouw GROOTMAN. Die raakt de laatst ontdekte Wet: juist toen ik mij verklaard had, dat ik mijne Dochter, liefst aan een Regent wilde geeven. EDUARD. Maar daar heeft hij immers alleen de fcha. de van geleden? Mevrouw GROOTMAN. Om dat hij , gelijk het meer gaat, in den kuil gevallen is, dien hij voor een ander bezig was te graaven. Doch waarom langer in 't wilde gefchermd? (Zij tast in de zak en haalt er een* half verfcheurden brief uit.) lees deezen brief gij kent de hand van Valerius en oordeel dan , of ik hem ongelijk aan doe. EDUARD. Maar die brief is half doorgefcheurd —— hoe wilt gij dat ik daar uit wijs zal worden? G 2 Me-  ioo De PATRIOTTEN. Mevrouw GROOTMAN. Lees hem maar. Wat er mist, laat zich, door het geen er flaande gebleeven is, gemaklijk aanvullen. EDUARD, (leest.) ik a"es gevveeten had wat ik nu weete roi)ne ijver zo groot niet geweest zijn. mï weinig, en vooral zo mijn huuwlijk ik ,ia3r niet alleen verder met mijn belang- maar °°k door Eloïza's middelen overvlos. mattige eifchen en voorrechten onder- 1 ik ijverde tegen Leander. Die fchijn 1 het op mijn eigen hoofd neêr koomt 'zal me" mijne belangloosheid verdenken kennen kunnen. En wat zegt bij u die brief? Mevrouw GROOTMAN. Eenvouwig dit : „ Indien ik geweeten had, wat ik nu weet, (naamlijk dat ik, en niet Leander, het offer dier Wet geweest zou zijn) dan zou ik ze wel aan haar plaats gelaaten hebben. Niet alleen dat nu alles op mijn hoofd neerkoomt, maar zelfs ver. denkt men mijne belangloosheid j doch dit alles mag heen loopen , de middelen van Eloï.  TOONEELSPEL. 101 Eloïza, indien ik hier in Hechts gelukke, zullen mij alles overvloedig vergoeden. " — Leest gij er iets anders uit? EDUARD, C hij tast in zijn zak en haalt er de andere helft van den brief uit.~) Duidelijk, vooral als ik er het Huk, dat van uw' brief afgefcheurd is, bijhoude. Beproef Hechts. Mevrouw GROOTMAN, (vat verwtnderd de beide flukken aan, die juist aan elkander pasfen, en leest: ~) „ Indien ik alles geweeten had , u-at ik nu weete „ dan zou mijn ijver zo groot niet geweest zijn. L Dc Burgerij mist aan mij weinig, en vooral zo mijn huuwlijk .„ doorgaat, dan kan ik haar niet alleen verder met mijn belang- loozen raad blijven dienen , maar ook door Eloïza's middelen overvloediger in haare rechtmaatige eifchen en voorrechten onder„ Meunen. Eerst fcheen het als of ik ijverde tegen Leander. Die fchijn zelf fmartte mij. Dan, nu het op m-'jn eigen hoofd ncêr koomt „ te zakken , zal men mijne belangloosheid verdenken J3 noch mijn doelwit miskennen kunnen. Waarlijk dat luidt eenigzins anders! . EDUARD. In 't kort, Vriendin! Valerius is een zeer G 3 edel  102 De PATRIOTTEN. edel mensch en een voortreffelijk Regent geweest, en Leander een nietswaardig , alleen zich zelf bedoelend, fchepfel. Word eindelijk eens waarlijk verlicht, en ken ze beiden, Leander wilde Burgemeester zijn, en , na vruchtloos alle poogingen en de grootfte laagheden bij het Hof in 't werk gefield te hebben, heeft hij zich met het eigen doelwit, maar een gelukkiger gevolg, onder de Patriotten gebijzonderd, en, geloof mij, zo morgen de kans omliep, zou hij even gemaklijk de ijverigfte Prinsman weêr worden. Hij oogt thans niet op uwe Dochter, maar op haar geld, en hier toe gebruikt hij de fchandclijkffe kunstgreepen om zich van Valerius als mededinger te ontdoen. Het voorgeeven als of hem de commisfie toegezegd was , is louter vinding. brief uit zijn zak haaiende en aan Me, vrouw Grootman overhandigende.) Zie hier den man, aan wien dezelve vrijwillig opgedraagen was, en die, fchoon Hechts bckrom, pen kunnende beftaan, echter deeze gunst van 't geluk liever misfen wilde, dan zwijgen, waar zijn pligt hem beval te fpreeken. Zo groot is Valerius geweest, en teffens zo  TOONEELSPEL. 103 nederig, dat hij nimmer op deeze daad roem gedraagen, of zelfs er van gefproken heeft. En, wat de Wet aangaat, ik verzeker u, dat Valerius, eer hij er zijn kamer mede verliet , zeer wel wist dat ze hem alleen gold. Maar wie waant gij , dat de eerfte ontdekker en mededeeler van dezelve is?— Leander zelf, geen mensch anders! Hij heeft ze gevonden , en toen onder de hand bij de Burgerij verfpreid dat er zulk eene Wet was. En merk dit listig plan eens ! Door het eigen middel , dat de belangloosheid van Valerius bij u en Eloïza verdacht maakte, ontdeed hij zich tefFons van een' Medeminnaar, die hem, zo lang hij Regent bleef , in den weg ftond. ■ Gij ont¬ zet u over zulk eene verregaande list en valschheid ■ maar indien gij het ge- fprek wist, dat Leander er deezen morgen met Valerius over gehouden heeft, zoudt gij den Verraader , die alles aan zijn belang opoffert, verfoeien. Mevrouw GROOTMAN. Ik kan van ontroering en verbaasdheid niet fprecken. Hemel, kunnen 'er zulke karakters mooglijk zijn! G 4 EDü-  io4 De PATRIOTTEN. EDUARD. Gij behoeft aan mijne gezegdens niet te twijffelw , ik heb van alles de bewijzen in handen. Mevrouw GROOTMAN. En ik zou mijne Dochter zulk eenen man aangeraden hebben ! _ Maar gij fpreekt geen woord, mijn Kind ! ELOIZA. Ik hoor niets nieuws, lieve Moeder ' federd lang begreep ik dat een van beiden een Snoodaart was , en mijn hart zeide mij dat het Valerius niet zijn kon. Mevrouw GROOTMAN. Ach , zo uw hart, op mijne geduurige aanprijzing, eens voor Leander ontvlamd ware! ft beefj a]s ^ ^ beelde! ELOIZA. Lieve Moeder! denkt gij laag genoeg van mij, om te gelooven, dat ik, na zulk eene ontdekking, den onwaardigen een oogenblik zou hebben kunnen beminnen? ME-  TOONEELSPEL 105 Mevrouw GROOTMAN. Neen, mijn Kind! ik misken uw edel denkend hart niet , maar op uwe jaaren kan drift voor liefde omhelsd worden , en alle driften verblinden ons vcrftand. Ondcrtusfchen (tot Eduard) zou het mij nu ook niet verwonderen, dat de Baatzuchtige Eloïza enkel om haar geld gezocht had, EDUARD. Twijffcl daar geen oogenblik aan; en houd dit vrij altijd voor een' ftclregel : al wie zijn Vaderland aan zijn eigenbelang durft opofferen , zal Vriend , Minnaaresfe , noch Echtgenoote voor dien Afgod fpaaren. Zo de Vorsten van deeze waarheid lcevendig overtuigd waren, zij zouden in hunne zogenaamde vrienden hunne gcvaarlijkitc vijan. den zien, en met den Dichter uitroepen: Wie 't Vaderland verraadt, zou hij zijn' Vorst beminnen? Hoe zeer voor hem in fchijn zijn hart van ijver brandt, De wierook en de dolk rust in dezelfde hand ! Doch ik wil, dat gij alles met uwe eigen oogen ziet. Indien ze beiden hier zijn, verzoek ik u Hechts eenige oogenblikken te veinzen. Houdt u beide, zo als gij tot G 5 Hier  lorf De PATRIOTTEN. hier toe gedaan hebt, en dring gij uwe Dochter, in hunne tegenwoordigheid, op nieuw tot eene keus aan; ik zal het overige verzorgen. ELOIZA. Stil hij nadert reeds. TWEEDE TOONEEL. Devoorigen, LEANDER. LEANDER. Gelukkig aan den flrik ontkoomen , die een Medeminnaar voor mij gefpannen had , verheug ik mij niet zo zeer over het be houd van een ambt, dat in deezen tijd een wezenlijke last is , als wel dat ik hier door aan een vcreischtc voldoen kan , dat gij jn den aanftaanden Echtgenoot van uwe Dochter vooronderstelt Mevrouw GROOTMAN. Gij hebt toch zo laag, hoop ik, niet van m gedacht, dat ik den man , die het ambt bezat maar hetzelve in der daad onwaardig was, boven hem zou verkiezen, die het om zijne  TOONEELSPEL. 107 zijne deugd waardig was , fchoon hij 't niet bezat ? LEANDER, {verlegen.) Ik., denk... neen.... DERDE TOONEEL. De voorigcn, VALERIUS. VALERIUS. 't Is op uw bevel, dat ik hier verfchijn, Mevrouw ! Ik denk niet, dat men zich in de boodfchap vergist hebbe.... Mevrouw GROOTMAN. Geenzins , mijn Heer ! Ik wilde u beiden op nieuw aan mijne Dochter voorRellen , en haar overreden om eindelijk eene beflisfende keus te doen. De geduuri- ge beweeging, die er thans in mijn huis is, begint op mijne jaaren te verveelen. Nu , mijn Kind ! wat zegt gij ? in welken van uwe beide Minnaars zult gij mij eenen dierbaaren Zoon aanbieden ? Uwe keus zal mijne genegenheid bepaalen. VA-  rog De PATRIOTTEN. VALERIUS, C*T zijde.) Ik beef, dat men Eloïza bedroogen hebbel LEANDER, (terzijde.) Mijn fcheepje raakt de haven. ELOIZA. Lieve Moeder! mijn hart is niet meer onzeker het kan geheel volkomen kie- M ^ ^M™ wat wil Lilette, met zulk eene drift?.... VIERDE TOONEEL. De voorigen, LISETTE. LISETTE, (tot Mevrouw Grootman, kaar een brief toereikende.) Alle mijne leden beeven, Mevrouw » een Expresfe gaf mij deezen brief - . en 2ei ^ mij, dat u een groot ongeluk overkoomen was. Mevrouw GROOTMA t\t 1MAN'(" *■ brief geleezen te hebben.) Hoe is het mooglyk! ik zou alles op dien , man  TOONEELSPEL. ïog man vertrouwd hebben. Welk een klap voor u, mijne Dochter! EDUARD, C terwijl zich de ontroering op aller gelaat vertoont.) Durft men vraagen ?.... Mevrouw GROOTMAN. Mijn Bankier te Parijs is gefprongen , en hier door vinde ik mij , buiten mijn klein landgoed , van alle mijne bezittingen beroofd. EDUARD. En gij ontvangt dien flag zo gelaaten? Mevrouw GROOTMAN. Ik zal gemaklijk aan het eindperk mijner dagen koomen , dat kan niet zeer ver meer zijn, en mijn hart heeft nooit heel vast aan aardfche goederen gekleefd. Om u , mijne dierbaare Eloïza! treft het mij ■ echter, zo uwe keuze uwer waardig is, zult gij met een waardig Echtgenoot eene zekere bekrompenheid gemaklijk kunnen draagen. LEAN-  Iio De PATRIOTTEN, LEANDER, (verlegen.-) Maar hoe wilt gij , dat Eloïza thans kie* ze? . Dat eerst alles naauwkeurig onderzocht worde, mooglijk is de zaak nog zo hooploos niet. Mevrouw GROOTMAN. Mijne zaak doet niets aan de waarde mijner Dochter ook niet aan haare keus. 1 Ik kan u ondertusfehen zeggen , dat mijne tijding Heilig en zeker is. . VALERIUS, (diep bewoogen, tot Eloïza.) Dierbaarfïe Eloïza! voor het eerst wensch- te ik mijn ambt nog te bezitten! Waar- om bezit ik geen fchatten ! Maar denk niet, dat ik immer mijn geluk boven het uwe gekozen hebbe neen ! mijn hart heeft u belangloos bemind. Waarom zoudt gij om mij gebrek lijden ? Ik ontfla u van mijn aanzoek '. met een bloedend hart, dat God kent maar u immer te zien lijden alle uwe begeerten niet te kunnen vervullen dit is mij onmooglijk! EDU-  TOONEELSPEL. ui EDUARD. Edelmoedige Valerius ! ik beklaag u uit grond van mijn hart, en te meer , daar ik Eloïza niet aan kan raaden u thans te neemen. Het groote goed, dat Leander bezit, is voor beiden toereikende LEANDER. Is dan alles buiten eenig herftel? Mevrouw GROOTMAN. Volftrckt. LEANDER. Om u de waarheid te zeggen, ik heb Eloïza belangloos bemind, maar ik zie toch dat haar hart naar Valerius helt ; en ook , om een geweigerd Meisje te neemen.... VALERIUS, (driftig.) Voleindig niet onwaardige! Och , bezate ik thans de helft van uwe middelen maar —- Pieter! VIJF-  112 De PATRIOTTEN. VIJFDE TOONEEL. De voorigen, PIETER. pieter, (buiten adem mlmmende kopen.) Mijn Heer, mijn Heer!.... uur Oom is dood en op zijn ziekbed is zijn ge- wecten wakker geworden gij bezit alles zie hier zijn' brief, u met eene ftervende hand gefchreeven. valerius, (ontzegelt den brief, en leest.) Lieve Neef! „ Ik moet Merven dat geduchte oogen- blik is daar, en in hetzelve ziet men de aardfche belangen uit een ander gezichtpunt. Mijn tijdelijke voorfpoed verbond mij aan 't Huis van Oranje ik Memde voor hetzelve, om dat ik voor hetzelve Memmen wilde en u nam ik het kwalijk, dat gij aan uw geweeten en de waarheid getrouw bleeft. Ik ging verder ik ontzeide u mijn gezicht , en dreigde u met eene geheele onterving , indien gij mijne partij niet verMerkte. Ook dit was geene verzoeking voor u. Gij bleeft deu  TOONEELSPEL. 113 den eerlijken man, den rechtfchapen Regent. > Mijn hart bewonderde en benijdde u, in weerwil van mij zeiven; maar ik had geen krachts genoeg om U na te volgen. Eindelijk zijn mijne oogen geheel open gegaan, nu het ach, te laat is! Hoe vuurig wenschte ik nu, niets "bezeten te hebben, dan uwe deugd! Ik wil echter herftellen, wat ik kan. Vergeef mij, waardig Bloedverwant, de fmart, die ik u aangedaan heb; en mogten alle mijne goederen, die ik u met het oprechtfte hart maak, dezelve eenigzins vergoeden. Vaar eeuwig wel ! " Ongelukkig Man! hoe groot hadt gij kunnen zijn ! QHij valt voor Eloïza op de knieën neder.) Dierbaarst, eenigst Meisje ! thans kan ik u mijne hand weder aanbieden gij weet op welk een' prijs de uwe in mijn hart ftaat. Och, had ik een kroon , zij zou op het eenige hoofd van Eloïza rusten. Mevrouw GROOTMAN, (diep geroerd.) Hoedaanig heb ik u miskent, Valerius! — Vergeef het aan deeze traanen, die mij uwe deugd in de oogen voert. Gij bekoomt thans weinig aan Eloïza ; maar wees verzekerd , zo ik alles nog bezat, gij zoudt van H alle  h4 De PATRIOTTEN. alle mannen de eenigfte zijn , dien ik voor mijne Dochter wenfchen zoude. valerius, {herrijzendt.} Wie Eloïza verkrijgt, verkrijgt altijd den grootflcn ichat; en uwe goedkeuring, Mevrouw ! is mij reeds meer dan al het goud der aarde waardig. eduard, (tot Fakiïus.-) Uwe grootmoedigheid bewondert mij niet ik kende haar , en zij verdiende federd lang beloond te worden, (.tot Mevraiw Grootman.') Valerius bekoomt zo weinig niet, als gij denkt , aan uwe Dochter. De brief van uw gewaand onheil, is door mij verzonnen ik wilde u overtuigen, en ik zag er geen ander middel toe. leander. Ik zie wel , men weet hier niet langer wat een fatfoenlijk man en een regent toe» koomt maar ik laat mij niet befpot- ten -—— ik verlaat een huis..,..  TOONEELSPEL. 115 Mevrouw GROOTMAN. Daar men u kent, en daar de deur nimmer weer voor u open zal ftaan. »» LEANDER, (toornig.) Gij hoont mij; maar ik zal mij weeten te wrecken! De Burgerij EDUARD. Zal u eerlang ook kennen, zo als gij verdient gekend te worden , maak daar ftaaE op. (Hij vertoont Leander een' brief.} Kent gij den Schrijver van deezen fraaien brief ook ? Gij zwijgt, en wordt rood ? ■ LEANDER, {ten eenenmaal buiten zich zeiven.) 'Ik zie... dat... men heeft... mij verraaien. maar alles zal zo gemaklijk nog niet gaan • ik heb niets meer te waa- gen vergeet dit niet! > (Hij vertrekt in drift.) Mevrouw GROOTMAN. God dank, dat wij van dien Onwaardige H 2 ont-  ïi6 De PATRIOTTEN. ontflagen zijn! Nu, mijn Kind! zal Valerius mijn Zoon worden? VALERIUS, C zich op nieuw voor Eloïzd nederwerpende.) Zal ik waarlijk die gelukkige zijn? . die onuitfpreeklijk gelukkige ? Neemt Eloïza deezc hand aan? , ELOIZA. Mijne bewogenheid , mijn poppelend harte , de ihlle vreugd , die uit mijne oogen' traant dit alles zegt u, dat mijne hand juichend de keuze van een hart volgt, dat u federd lang onverdeelbaar toebehoord heeft. {Zij geeft hem haare hand.) Ik ben voor eeuwig de uwe! VALERIUS. Goede Hemel! ik ben voor mijne gering deugd dubbeld beloond! EDUARD, Cop Pieter wijzende, die van verren ftaat te frikken van blijdfehap.) Erken in uwen braaven knecht het werk tuig uwer tegenwoordige gelukzaligheid. Door  TOONEELSPEL. 117 Door hem ben ik achter de waarheid van al het voorgevallene gekoomen. Hij verdient eene groote belooning! PIETER. De liefde en genegenheid van mijn Heer, is het hoogfte loon, dat ik ken, en het ee- nigfte, dat ik begeer. Nu hij gelukkig is, mag er van mij worden, wat kan ik zal mij nooit beklaagen, geleefd te hebben. VALERIUS. Uwe edele wijze van denken, Pieter ! is mij federd lang bewust mijne vriend- fchap bezit gij voor altijd, en, tot een bewijs er van, fchenk ik u duizend guldens en een huis konde ik over een meisje befchikken , ik fchonk er u een vrouw bij .— doch daar moet gij nu voor zorgen. ELOIZA. Wel nu, ik voeg er Lifette bij. Mevrouw GROOTMAN. En ik nog duizend guldens. H 3 P I E-  ri8 De PATRIOTTEN. pieter. Ik kan... ik kan... niet fpreeken t maar mijn hart God zegene u eeuwig, eeuwig voor uwe goedheid! eloiza. Maar, Lifette, hoe Raat gij zo te kijken ■ of Raat u Pieter niet aan?' lisette. Wel, Juffrouw! met uwe gift Raat gij zo alle formaliteiten den bodem maar in en, evenwel, maar zo te trouwen ik kan er van beeven pieter. Lifetje, geloof mij, ik zal een goed man voor u zijn. lisette. Nu , top dan wij zullen het eens probeeren. eduard. Zo zijt gij nu alle vergenoegd en ik mede, die op nieuw overtuigd ben geworden,  TOONEELSPEL. 119 den , dat de deugd , het zij dan vroeg of laat, alleen gelukkig maakt; en dat de waare , belanglooze Vaderlandsliefde een der fchoonfte deugden zij, indien men haare gedaante voor haar zelve niet omhelze. EINDE.