E S G E R S DICHT LI EVËNDE UITSPANNINGEN, befiaande I N ZeedeGelegenheids-Klink- en MEN GEL-DICHTEN, micsgaders TONEEL-POËZY.  Universiteit Leiden 1 478 581 5  E S G E R S DICHTLIEVENDE ■ UITSPANNINGEN.  Geene Exemplaaren worden, voor echta gehouden, dan die> door den Autheur., geteekend zyn.  Dl CHTLIEVENDE UITSPANNINGEN, BESTAANDE I N Zeede-G eleegenheids-Klink- E N MEN GEL-DICHT EN, MITSGADERS TONEEL-POËSY: DOOR j: n: e s g e r s. Si vous avez de Pimagination & une curiO' fitê, que rien ne puiffi arrêttr\ il vaut mieux, occuper ces dif-nfitions aux fdences, que de bazarder, qu'elles fe tournent au profit des pujfions. M. de Lambert. IN 'sGRAVENHAGE, Bï JOHANNES NICOLAAS ESGERS, Boekverkoper, op de groote Zaal van 't Hof. I78t.   AAN MYNEN WAARDEN NEEV5 den Wel Edelen Gestrengen Heere, HENDRIK van den HEUVELL, Leendertz. REGEEREND SCHEEPEN, der STAD SCHIEDAM. }^^^^Lmn Iwiïng» '» «»' of andere Konft of JVetenfckap, ^IppRjl aan te Jpooren, en deszelfs zwakke pogingen niet te J^ggggpj verwerpen ; is bet kenmerk -van een weldenkend Menjcb , bezield, met een edel bart; met een bart, vry van verwaandheid en trotfe Eigenliefde. Het zal niet nodig zyn, dat ik breedvoerig melde, of ik U Wel Ed. Gestrenge . onder het getal der zodanigen, als ik bier bedoel, reeken en verpltgt ben, te [lellen. De vriendelykbeid, waar mede bet U Wel Ed. Gestr. gun/lig behaagd heeft, op myn' eerjie bsede, rny toe te Jlaan , dee/t myne Dichtlievende Uitfpanningen , de geringe vrugten van myne liefde voor de Edele Dichtkonjl, aan ü Wel * 3 Ed.  (6) F;o. Gestr. op te draagcn, firckt, dienaangaande, tot een volledig bewys. Ik kan dus niet nalaat en, U Wel. Ed. Gestb. daar voor, by ieefe, myne fcbuldige dankerkentenis te betoenen, en te betuigen , dat ik verrukd bén, door dit bewys van U V\ el Ed. Gestr, / yjl par1e au coeur, EST sur, de p l a i r E 5 V is de gilde rp'rèuk, die ik, onlang, mcc een mncrlyK genoegen, ueleefen heb, voor het werk van cene onler Nederlandfche Dichteresfen, welke te evcnaaren, myn gering vermoogen niet toelaat, dan, waar na te ftrceven, my ma alleen vryftaar, maar zelf myn pligt, van my , vorderd. Kan ik thans haar, in myn werk , hdg niet getyfc zyn9 ma- ik no-thans trachten , in hetzelve , van de bovengemelde fpreuk , gebruik te maaken , en myne woorden , hoe zeer niet hoogdraavend, en, in allen deele, niet gefehikc na de naauwgezette regelen der Dichtkonft, zodanig zoekeri (n te richten, dat dezelve het hart van den Lector treffen. Die tög kan -zich vergenoegen, met de ecnvoudigfte Taal, en daar voor is het genoeg, dat de woorden, uit het hart, voortvloei jen, cn tot heizelv* gericht zyn. ' Zoo ik dus dit myn doelwit mag bereiken , iri dcefc Dichtlieve n d e Uitspanningen, zal ik my der moeke, tot het vervaardigen van dit werkje, aangewend, mee beklaagen; maar dezelve dubbeld beloond achten; en zal my dit verder aanmoedigen, ommy, inde Edele DichtUonft, to ocfiencn: in hoop, van myne Tydgenooten en WttOMM*  C 8 ) naars , daar na, met een fraaijer, Dichtkundig, werk te kunnen vergallen. Ontfang, intusfchen, deefe myne Eer/telingen , met een onbevooroordeeld hart; befchouw die, met een gunftig oom ftaat, de verlchoonbaare gebreeken, van eenen eerftbe an' nenden, over 't hoofd te zien, en vertrouw , dat gy, in my, S' CCne gend^heid binden, om, met een dankbaar ha t aan te neemen, de «npartydige onderrichtingen, die ÏZ Z WCS' dk ik' tCr bc™rden'^ van ■*» oef. 70' m ' by mF' h00^efchatte Dichtkunde, tracht in te Haan ; cn dat ik nimmer verwaandheids genoeg bezitten zal om my zeiven dusdanig te verheffen, dat ik my zoude verbeelden ,der berifping, geheel en al, vry te zyn. Dit vooraf gemeld hebbende, durv ik, van uwe toegevendheid verwachten, dat gy, de, hier en daar, ingedoope drukfeilen, in dit werkje, zult gelieven te verfchoonen • weïhalven, daarover, thans, niet breeder uit zal weijen' ook zal üc, even zoo min, mynen arbeid, hier te zeer verkleinen, als dezelve te hoog verheffen, om my der verdenking te onttrekken, als of ik my zocht fchuldig te maaken aan den waan, waar van Cato fpreekt, wanneer hy zegt: Nee te CoUaudes, nee te Cuïpaveris ipfe: HocfaciutJtJlalei , quos G/oria vexat Inanis. Een vyand zynde van vleijen , zal men, in dit werkje wei-  Cs>) weinig of geene Gedichten vinden , ter Eere van deefen of gcenen gemaakt, waar mede (men verfchoone my, dat ik het zeg) de meefte werken van onfe hedendaagfche Dichters als opgepropt zyn: Ook verbeelde ik my, den Leefer meer genoegen te zullen geeven , door het behandelen van algemeene ftoffen, als door laffe vleijery van fommige perfooncn > waar in tog het algemeen weinig belang fteld. Daar voor te werken, is het doel myner oeffeningen, in myne uuren van uitfpanning, geweeft; daar aan dus voldaan te hebben, zal my, tot een waar vermaak, verftrekken, en daar van de goedkeuring te mogen wegdraagen, is alles, wat ik, met mogelykheid, zou kunnen verlangen; ja meer, dan ik my zou durven voorftellen. — Zoo ik, ondertusfchen, dit mag ondervinden, zal ik het my, altoos, tot een byfonder geluk, reekenen; noemende my middelerwyl, met alle achting Vwtn heilwenfchtnden Diermat J. N. ESGBRS. *5 £ N-  ( io) INHOUD DER DICHTLIEVENDE UITSPANNINGEN. ZEDE-DICHTEN. Bladz. Opwekking tot Naarfligbeid. . . . 3. Aanjpooring tot Deugd. . . . . 5. Betrachting der Deugd. . . . . 7. Êtnige spreuken van den braaven RicharD. . llf GELEGENHEIDS. GEDICHTEN. Gedachten , op den laatjlen dag van 'i jaar. . . 23. Lov des Koophandels , ter gelegenheid van de 32. verjaardag van mynen vriend, den Heer Gehard Holman 25. Patriotische gedachten, over den tegenwoprdigen jiaat van Nederland , enbyfonder, over de twee uitgetoonïe r. KüNSTPlaaten , de , door Ufi en geweld , aangevalle Leeuw , en de ontwaakte Leeuw. . .31. Huwelyks-zang, toegezongen aan Ary Aalbregtse van Ryt Jongman, en Amarentia CorNElisse van Veen Jongedochter, in den Echt, geireeden, den 23. Apiil 1780. 37. Bruiloftslied , gezongen, op de Bruiloft, van deze!ven. 42. Vreugdegalm ter gelegenheid van de plegtige Echtverbindtenis van mynen Neev, den Wel Edelen Geftrengen Heere Hendrik van den Heuvell Leendertz Regeerend Scheeptn der Stad Schiedam , met Mejuffrouw Constantia Maria de Mongé, inden Echt getreedsn, den 23. May 17S0. . ... 45. Heilwknsch aan mynen vriend, den Heer Arnoldus Theodorus Zodaar , ter gelegenheid van bet Inwydingsfeeft var. desfelfs twede Molen, gevierd den 25. May 1780. . 47. . ■ ■ Jian  c11 y BladzL Aan Mejuffrouw ElÏpabeth GeebtrdTDA VAN DYX, ori ; • 2-" fofren den o,»Auauftus 17(30 . • • 5*» De Geest van den Rïddèï JacoB Cats de Nederlanders m* . moedigende, ter btfiberming van de duurgekochte Vry- T eetgelegenheid » rfe vier en twintigfie verjaaring der geboortedag van Mejuffrouw CatharinaCorNELIA Roe- lofswaart, den 25. Auguftus 1781. . . - 01? K.LINK-DICHTEN. Klinkdicht , gevolgd na bet FransCh van den Heer des Barreaux, grand Dieu! tes jugemens font remplis dfc- quité ... • • L' De Raat der Onmogelykheid. . • "°* ze/f/e Ondenv.rp. . ... «9- #e* /eder Afjcbeid. . • « • ' if ' De zonderlinge Moed. • • - 7u Pe Bedrooge Boer. . • • • • 7 • MENGEL-DICHTEN. De gelofte , na het Hoqgduitsch , gevolgd. 75. Bet ongeregelde Huishouden. . • 7 ■ De Lie/tfe ei/"<*f voorzichtigheid. • '82 De rechtmatige JVygering . • . • • , • , • Da*, op het oog, goed fcbynt, is daarom ;af/I mrt altyd gotd. 83. De gelukkige verandering , • • • " ol" De pligt won eenen wJer omtrent zyrce fonieren. . bö. Pligt der kinderen jeegen* Jbunne oa/few. . . . 9T- Op myne Wandeling • 94' Fa/yèibe Vriendschap . ' ' ' 07' Waare Vriendschap. • . * J'J£ Bedrooge Mof, Blyfpel. . , - I25< N O T A. nl^l J vergende, pp myn gezegde, in de voorreede, verwacht ik, van den gnnftigen Leefer verfchoomng, over deefe ingeiloope Drukfeilen: namentlyk «p Pag. li Regel 3 voordeel voor voorfpotd Pag. 24 Reg. n tyhftip voor tydfiip Pog. 34 X'g. 10 heur voor haar Pag. 4o Reg. 1 hy voor gy Pag. 41 Re, \ banenwefch voor hartewenfj, Pag. 55 Kf?. X zal voor ia» Pag 1Ï3 I voor rort rflöfidi B £n  j? DICHTLIEVENDE En als hy zich door haar op 't felfte ziet beftreeden, Valt het hem zwaar het fpoor der Deugd nog te betreeden; Men ziet veeltyds dat dees' tot ondeugd overheid, En, hier door, aan de fmaad en firaf, word biootgefteld. 't Is of zyn luft vergaat iets nuttigs te betrachten , Het geen zyn noodlot nog kon eenigfints verzachten; 't Schynt alles even zwaar, al wat hy onderneemd, En van 't genoegen is zyn hart als gantfeh vervreemd. Maar fchoon 't bezwaarlyk valt, voor hen, die armoê lyden, Om zich, door Deugdfaamheid, voor 't kwaade te bevryden; En dat dan de eer nog blyft gehuisveft, in hun hart, Als hen die laage flaat, van alle kant, benut: Is 't niet onmoog'lyk. Neen! de Deugd kan in hen woonen, Offchoon ze, in armoê , zich zeer zeldfaam ziet beloonen. Die door die Godheid word geleid, in deefen ftaat, Blyft eerlyk van gemoed; afkeeri* van het kwaad. Laat ons omzichtig zyn; laat ons ook fpaarfaam leeven, En nooit ons fwakke hart der welluft overgeeven; Das  UITSPANNINGEN. j Eat wy hem, in elende, laaten " Deef' nutteïoofe klacht zal hem, in 't minft, niet baaten. Hy geeve voor „ Dat men hem alle hulp onttrekt " En dat hy ziet „ Dat wy de Vriendfchap flecht beloonen „, Daar we ons genegen, tot eene Alliantie, toonen, „ Die hem, als Bondgenoot, niet, dan tot nadeel, {trekt. " De  UITSPANNINGEN. 35 De Franfchman zegge „ Dat hy thans niets heeft te: hoopen, ^ En dat hy vreeft, dat het Hecht met hem af zal locpen, „ Zoo hy den Leeuw nog, by aanhoudendheid, ontruft."' Hy denke niet, dat deef' zich aan zyn' klacht zal ftooren. ö Neen ! hy hoord die aan, met onvejfchillige ooren; Zyn keus is bülyk, en dit fteld den Leeuw geruft. De Spanjaard toone zelf, dat hy begint te vreefen, Dat deefe keus des Leeuws hem zal nadeelig weefen; Hy roepe Vrankryk toe ,» 'Laas Broer! het is gedaan! " Hy voege zelf daar by „ De Leeuw krygt te veel vrinden; „ In Holland, zullen wy zoo ligt geen toegang vinden. " De Leeuw hoord dit niet eens; of ftoord zich daar niet aan. De Bloey der Koopvaardy uit 't oog niet te verliefen; Dat tot heur wefzyh kan verftrekken, te verkiefen; Dit is het wit, waar op, word, door den Leeuw, gedoeld. Laat dus een ieder vry fpotprenten op hem maaken; Wyl hy altyd, na rechten billykheid, blyft haaken, Is het gewis, dat hy die fmaad, in't minft, niet voeld. C a I»!  3(5 DICHTLIEVENDE Ja! Iaat men, over zyn gedrag, vry vonnis ftryken; Zyn heilfaam oogmerk zal daarom niet minder blyken. Rechtmatigheid heeft fteeds, op onrecht, de overhand. En deefe Deugd ook met onzydigheid te paaren, Enteffens, zoo 't behoord, de rechten te bewaaren, Is 't waare kenmerk van ons Dierbaar Vaderland. 22. April 1780. H U-  UITSPANNINGEN. 3f HU WELYKSZANG TOEGEZONGEN aan ARY A ALBREGTSE van RYT, jongman, e n AMARENTIA CORNELISSE van VEEN, jonge dochter. IN den echt GETREEDEN DEN 23. APRIL 1780. Indien ik meê kon vaerfen maaken, Ik zou, op deefen blyden tyd, De Vrienden, met een Dicht, vermaaken, Op Abt Aalbreotse van Ryt: Daar deefe Jongeling, op heeden, Met Amarentia van Veen, Een Meisje, vol bevalligheden, Is in het huwelyk getreên; C 3 Maar  3S DICHTLIEVEN DE Maat 'k ben de flechtfte der Poeëten, Die geen Gedichten maaken kan ; Ik ben 'er niet veel van vergeeten; 'k Weet, zoo te reek'nen, (*) niets daar van. 'k Zal evenwel geheel niet zwygen: 't Is u beloofd, toen ik u zag, Dat gy zoudt een Gedichtje krygen, Op uwen blyden Bruilofsdag. Ik fnoet my dan eens gaan bezinnen, Wat of ik u nu wenfchen zal: Hoor Bruidegom! om te beginnen, 'k Wenfch u geluk. Dat is het al. Dat hiet eerft kcrte Vaerfen maaken; Wat zegje? is 't niet waar VAN RYT? ft'aar wacht: ik heb nog and're zaaken U te vertellen, geef maar tyd. 'k Wenfch u, voor eerft, een Stal met Koeijen, En 't geen daar verder toe behoord; En dat uw Graan ook zoo mag groei jen, Dat het een ieders oog bekoord: Dan % Y (*) Deefe fpreckwy» hier verfchcide maaien herhaald wordende, zal de leef#r ügtelyfc begrypen, dat zulks, ora redenen, gefchied zy.  UITSPANNINGEN. 39 Dan kunt gy goede Boter maaken; Dan maakt gy Kaas, in overvloed; Maar dit moet alles lekker fmaaken, En zind'lyk zyn, of 't is niet goed. Voorts wenfch ik ook te zullen hooren, Dat, eer een jïar verloopen is, Een frisfe Zoon zal zyn gebooren; Dat hoord zoo Vrind, of 'k heb het mis. Ik wenfch het flechts; maar gy moet maaken; Dat, zoo te reek'nen, dit gefchied: Gy kunt daar aan heel ligt geraaken, Als gy doet, wat de Min gebied. En, zoo te reekenen, die dingen Zyn u reeds, in het hart, geprent; Ik hoef u dus niet voor te zingen, Hoe 01 het gaat: 't is u bekend. Beploeg met yver uwen Akker, En die van Amarens van Veen; Zyt altoos naarftig; altoos wakker; Dan zal de reft wel gaan, zoo 'k meen. Gy moet des morgens vroeg beginnen En werken, tot het nacht word: Dan , , ; « . C 4 De  Jp, DICHT LIEVENDE De Reft van Ryt kunt hy verzinnen, Wyl ik het zoo niet zeggen kan. Ik zal, hier van, dan niet meer praaten; Al wat ik kan, heb ik gezegt; Ook zou myn zeggen niet veel baaten, Zoo gy 't niet wift: Is dat niet recht ï Ik wil dus liever hier van zwygen: Val aan maar, als een jonge Leeuw : 'k Weet, als uw Vrouw zal Kind'ren krygen,' Dat gy moet hooren hun gefchreeuw; Maar 't zal uw Vrouwtje niet verveelen, Als zy moet zitten by de wieg, En zuije zuije Kindje fpeelen: Spreek Bruidje! Zeg, of ik het lieg. Het is genoeg; ik zou gaan dwaalen Van 't rechte fpoor, zoo ik nog meer Van al die ftukken ging verhaalen; Ik leg myn Dichters Lier dus neer. ó Ja: 't is 't beft hier af gebroken: ' Dus wenfch ik u nog, tot befluit, Dat uwe fchoorfteen braaf mag rooken, Van 't geen gy wint. De klucht is uit.' Doch  UITSPANNINGEN. 4* Doch Bruidegom en Bruid! ik moet niet Hechts, met grappen, Den tyd verfpillen: Neen! eer ik hier af kan flappen, Moet ik myn hartenwefch u doen; het is myn pligt, Wyl ik begonnen heb een Huwelyks-Gedicht. God fchenke u beiden dus, wat, hier op aard', de menfchen, Tot hun genoegen, van den Hemel kunnen wenfchen, Gezondheid, voorfpoed, en een ongeftoord geluk, Geef u den Hemel; Hy weere alle ramp en druk , Die in de waereld veel den menfchen overkomen: Als hy u gunftig is, dan hebt gy niets te fchroomenj Hy fchenke u in deef' Echt ftandvaftigheid der Min; Hy banne ook alle twift en tweedracht, uit uw' zin. Dus kunt gy vergenoegd uw levensdagen flyten, Terwyl ge u fteeds met luft zoekt van uw' pligt te kwyten. Leeft deugdzaam, vlytig, vroom, zo lang gy zyt op aard' Voor zulken word, hier na, het hoogfte goed bewaard. C5 BRUI-  ^ dichtlievende BRUILOFT S-LIED, GEZONGEN OP DE BRUILOFT van ARY AALBREGTSE van RYT, e n AMARENTIA CORNELISSE van VEEN", StéM: Hoe zoet is 't, daar de Vriendjcbap woond. \^yy wenfchen allen, in het rond, Aan dit ^eiukkifj paar: Dat deef' dag, van hun Echtverbond, Nog meenigrnaal verjaar'; En dat deef' zoo gewenfchte dag, Gelyk van daag, verjaaren mag, Met vreugd , met vreugd, met vreugd. Ooi?  UITSPANNINGEN., A's Ook wenfchen wy u veel geluk, In deef' Verbintenis; Zy zy beviyd van ramp en druk, En 't geen onaangenaam is, Geniet altyd een zoet vermaak i Want dit is wel de befte zaak, Op aard', op aard', op aard'. - Nog wenfchen wy aan Man en Vrouw, Van harten, met malkaêr De vrugten van den Echten Trouw; Een Zoontje , binnen 't jaar: Die reeds, in zyne jonge jeugd, Magblyken geeven, dat hy Deugd Bemind, Bemind, Bemind. Kom Bruigom! hier op eens gekuft; Dat is de rechte trant: Toon Bruidje ! dat gy ook hebt luft ; Wys hem niet van de hand; Maar geef hem al die zoentjes weêr, En kus den Brnigom ook een keer. Zie zoo, zie zoo, ziezoo. ^  DICHTLIEVENDE Schenkt vrienden! allen In het rond, Nu eens de glaasjes in; En drinkt die uit, tot aan den grond: Dit is een goed begin : Op hoop, dat ieder vieren mag, Hunn' blyden gouden Bruiloftsdag. Hoezee! Hoezee! Hoezee! VREUG-  uitspanningen. # VREUGDE GALM TER GELEGENHEID VAN DE PLEGTIGE ECHT VERBINDT ENIS VAN MYNEN NEEV den Wel Edelen Gestrengen Heere HENDRIK van den HEU VELL Leendertz.- Regeerend Scheepen der Stad Schiedam MET MEJUFFROUW CONSTANTIA MARIA DE MONGE, IN DEN ECHT GETREEDEN den 33 Mey 1780. J_Je koft'bte tyd word, door een meenigte Poëten, By dees'gelegenheid, met vleijen, vaak verfleeteni Wat dwaasheid! Zet dit een gedicht ooit luifter by? Neen! niets is laager. dan die laffe vleijery. Gelukkig paar! wilt dus van my thans' niet verwachten, Dat ik het voetfpoor volg, dat gy me ziet verachten: Geenzints; maar 'k zal nochtans een ogenblik befteên, Om u den wenfch te doen, dien ik hartgrondig meen. God  4C DICHTLIEVENDE GOD fchenke u al het geen, waar naar uw hart kan haaken; Wat uw genoegen, op de waereld, kan volmaaken; Uw huis zy het verblyf van voorfpoed en geluk; Hy weere daar van af den tegenfpoed en druk: Geen twift of tweedracht mooge 'er immer binnen komen! Hy zy uw Leidsman fteeds! dan hebt gy niets te fchroomenj Dan leeft gy vergenoegd; dan is uw lot volmaakt; Dan word de zoete ruft, door u, op aard', gefmaakt. 't Ga u beftendig wel, een' lange reeks van jaaren; God wille, met uw' vlyt, zyn' dierb're Zege paaren; Hy kroone deefen echt met telgen, welkers Deugd, Aan u, hunne ouderen, verftrekken mag, tot vreugd! En, als gy, oud en grys, uw fterfuurvoeldtgenaaken, Neem' hy u , tot zich , op ; hy doe u, eeuwig, fmaaken Het heil, dathy heeft, aan den fterveling, beloofd, Die hem hier heeft gediend; die in zyn' Zoon geloofd. HEIL-  uitspanningen; # HEIL?ENSCH AAN MYNEN VRIEND DEN HEER. ARNOLDUS THEODORUS ZODAAR, TER GELEGENHEID van het inwydings feest, VAN DESSELFS TWEEDE MOLEN, Gevierd den 25 Mey 1780. De tyding, waarde Vriend! die me onlangs kwam ter coren, Dat, op dees' blyden dag, uw' Molen Ingewyd Zoo worden, was weklra in Haat, my aan te fpooren Tot Dichten : 'k was geen Vriend, zoo 'k zweeg, op deefen tyd. Trof my weleer uw ramp; waarom zou 'k thans niet deelen, In de gewenfehte vreugd, die, door u, word gefmaakt? Moet het genoegen , dat gy voeld, myn hart niet ftreelen? Daar het geluk een 'sVriends een' Vriend altyd vermaakt. 'tls  4* DICHTLIEVENDE' \ Is waar: de zoete ruft, die gy lang had genooten, Op Wind lust, dit verblyf, dat ieders oog bekoord, Werd, door een ongeval, weleer omver geftooten; En gy, op 't onverwachtft, in uw geluk, geftoord. Ja! zoo 'k my niet bedrieg, is 't even nu Vyf Jaaren Geleeden, dat de ramp, waar op ik doel, u trof; Doch thans behaagd het God, zyn' gunft u te openbaaren. Wat heug'lyk tydftïp! Wie vind hier, voor vreugd, geen ftof? Hoe naar vertoonde zich die nacht niet voor uwe oogen, Toen, ondanks alle zorg, het vuur nam de overhand! Hoe ras was uw geluk, in rook en asch, vervloogen; Hoe ras was alles, tot den grond toe, afgebrand! Dit treffend ongeluk moeft u het hart doen fcheuren Van droefheid, daar gy zaagt, dat niets, door het geweld Der vlammen, was gefpaart: thans mag het u gebeuren, Dat ge alles weder ziet in voor'gen ftaat herfteld. Hoe gaerne zou ik niet aan u, myn'Vriend, verhaalen, Wat vreugd, om uw geluk, door my, genooten word; Danj  UITSPANNINGEN. 40 Dan, om dit fchoon tafreel rechtaartig af te maaien, Schiet, op dit ogenblik, myn' zwakke pen te korf Dit moet de droefheid in myn hart gewis verwekken, Daar het my niet aan ftof, op deefen dag, ontbreekt3 Doch teffens kan my dit ook weêr, tot trooft, verftrekken: Is beter, dat het hart, dan dat de mond flechts > /preekt. Ook vley ik my, dat gy den wenfch niet zult verfmaaden, Die 'k u gulhartig doe: 't is beter kort en goed; Dan iemand, door een drom van woorden, te oyerlaaden; Een woord is reeds genoeg, als 't hart dit zeggen doetv God (laat den menfch wel eens; doch geeft hem ook weêr blykeft Van zyne Goedheid: Ja! hoe zwaar de ramp en druk Die hem eerft troffen, zyn geweeft, zy zullen wyken^ Als God den fterveling begunftigd met geluk. Die God, der winden Heer, wille u voortaan b'ewaareri Voor allen tegenfpoed, die vaak den menfch verzeld, In zynen levensloop; hy weere de gevaaren, Waar aan men, zoo hy ons verlaat, word bloot gefield'. D 'tZy  5o DICHT LIEVENDE 't Zy u gegund, dees' dag in vreugde te befteeden; Wat weldaad is het niet, die u gefchonken word ! Vergeet, met uwen ramp, al wat gy hebt geleeden; Terwyl gy, voor Gods gunft, uw' vreugde-traanen ftort. Hy geeve u alles, wat uw hart meeft kan vermaaken; Al Wat uw voordeel en geluk, in zich, bevat; Het vergenoegen doe hy u beftendig fmaaken. Dit is wel voor den menfch, op aard', de groot (te fchat. Indien het God behaagd, myn' wenfchen te verhooren, Blyft gy, voortaan, van ramp en tegenfpoeden vry; Dan zal geen ongeval uw vergenoegen ftooren; Ja! dan blyft het geluk u ook aanhoudend by. AAN  UITSPANNINGEN. AAN mejuffrouw ELÏSABET GEERTRUYDA van DYK OUD 27 j a a r e n den Cde Auguflus ij2o. D Nyv're Landman zag, met innerlyk verlangen, Het tydftip te gemoet, om 't goudgeel graan te ontfangenj Het graan, dat de aatde hem, uit haaren milden fchoot, Als vrugten van zyn' vlyt, en van zyn' arbeid, bood. Zynfchuuren waren klaar; zyn knegts, na 't land gereedenj Verzamelden al 't geen, de maaijer had gefneeden, Met zynen fcherpen zeis; het ros werd niet gefpaart; Mbiar moeft in het gateel; en de oogft moeft zyn vergaart, Geenheete zonnefchyn; geenlosfe zomer vlaagen; [n 't kort: niets was in ftaat, hen uit het veld te jaagenf ïen' onvermoeide vlyt, door hen , om ftryd, betoond, bVerd, door de Algoedheid, met zyn' dierb're Gunft beloond. Da 't Was  5% DICHTLIEVEN DÉ. 't Was oogftmaand: toen het, aan uwe oud'ren, mog6 gelukken? In u, de vrugten van hun huwelyk te plukken. Gewis werd toen, door hen, geen kleine vreugd gefmaakt; Daar men tog, in den echt, doorgaans naar nakrooft haakt Het heeft aan vrouw Natuur behaagd, u meê te deelen, Al wat het oog, het oor, en wat het hart, kan Jlreelen; Te weeten: Schoonheid,, Deugd, Verfland, Lieftalligheid, Gepaart met Godsvrucht, en met waare Zedigheid. * Dit alles blykt genoeg; ik zal dus liever ftaaken 't Verhaal van al dit Schoon, dat my verdacht kon maaken Van laffe vleijery, hoe zeer ik ben bewuft, Dat ik welmeenend' fpreek: dtt fteld myn hart geruft. 't Is waar, dat, in een' reeks van drie maal negen jaaren, Die gy beleefd hebt, u veel ramp is wedervaaren; Maar teevens is het waar, dat 'er een' Godheid leeft, Die nooit,* in 't ongeluk, den fterveling begeeft. Wanneer men, 't geen men lyd, geduldig tracht te draagen, Moet deefe lydfaamheid hem zeekerlyk behaagen. Daar gy na, door zyn' Gunft, dit altyd hebt getoond , En nooit, in uw verdriet, zyn' Majefteit gehoond; Hebt gy ook grond, om van zyn' Goedheid te verwachten, De wyl hy machtig is, ons lydcn te verzagten, Ja! • Dwaalen is menfchelyk.  UITSPANNINGEN. 51 ja ! 't van ons weeren zal, ondanks het ongeval, Dat hy u daar van eens geheel bevryden zal. > Hou dus beftendig moed, in alle tegenfpoeden, Een wenk van zyne wil kan alles weêr vergoeden; Hoe zeer, naar ogenfchyn, het ongeluk ons treft. Gelukkig is de menfch, die dit? te recht, befeft; Doch 't is genoeg hier van. Dees' dag van uw verjaaren Eifcht, dat ik moet myn' wenfch, met myne beede, paaren. God was 't, door wien, aan u, uw Vader 't leven gaf> Hem fmeek ik dan, voor u, ook zyne zegen af. Hy is 't alleen, die ons hier kan gelukkig maaken , En, in dit traanendal, 't genoegen kan doen fmaaken: Dus is myn' wenfch, dat God u, niet flechts deefen dag; Maar, nog een'lange reeks van jaaren, fchenken mag, Wat ftrekken kan, tot uw genoegen , hier op aarde. Dit is de grootfte fchat, een fchat, zeer hoog van waarde; Eenfchat, veeltyds verkeerd gezocht, daarom gemift; Een fchat, waarom de tyd vaak vrugt'loos word verkwift. Vergeefch is 't, dat men het genoegen tracht te vinden , In Rykdom, Aanzien, Eer, die 'smenfchen hart verblinden, Waar door, men veeltyds ziet, dat hy zich zelve kweld, En aan veel kommer en verdriet word bloot gefteld D 3 Die  J4 DICHTLIEVENDE Die 't vergenoegen, hier op aarde, tracht te fmaaken, Moet, na die nietigheid des waerelds, nimmer haaken; Maar toonen, dat hy is te vreede met zyn lot, Terwyl hy 't oog altyd geveftigd houd opGoD, enz. * * Het overige is, om redenen, nitt gedrukt. D E  UITSPANNINGEN. 55 DE GEEST VAN DEN RIDDER JACOB CATS, DE NEDERLANDERS AANMOEDIGENDE TER BESCHERMING VAN DE DUURGEKOCHTE V R Y II E I D. Ik heb myn levenstyd, myn befte levensdagen, Verfleeten, in een' poft, die my wierd opgedragen Verfleeten, in een poft, van aanzien, op der aard, Een poft, die meenig een veel zorg en kommer baart. 'k Heb veel, daar door, gezien; daar in ook veel doorkrooper^ 'k Heb ondervonden, dat 'er veel kan zaamenloopen, Dat, zoo het fchynen mag, veel kommer baaren kan; Maar des al niet te min, zal een verftandig man D 4 Zich,  56 DXCHTLIEVENDE Zich, in het grootft gevaar, in 't minfte niet verzetten-, Maar altoos even kloek op zyne pligten letten, En als een harde rots onwrikbaar blyven liaan 4 En zien alleenig maar, wat dat 'er diend gedaan Om met beleid in tyds, 't gevaar nog voor te komen, En wat 'er niet al diend te worden ondernomen, Dat ftrekken kan tot nut van 't Volk en van het Land; Het veiligft middel neemt hy hier toe by der hand. Dit is aan Nederland te vooren ook gebleeken; En fchoon, na dit geval, een eeuw ruim is verftreeken ; Doch echter evenwel,, en des al niet te min, Ptent dit een ieder valt, in zyn geheugen, ia. L^en zal ten allen tyd, die dapp're mannen pryfen, Die van hun kloek beleid toen gaven de bewyfen; Door wien het Land bleef voor zyn' ondergang bewaart; En door wien ook, daar voor, hun bloed niet wierd gefpaart. En zou men nu ter tyd geen zulke helden vinden, Die, even zoo als zy, hun Vaderland beminden, Die, even zoo als zy, die, met gelyke moed, Nog waagden , voor het Land, hun leven, goed en bloed. O Ja! daar zyn 'er nog; daar zyn 'er, als voor deefen: En waarom zouden 'ei; geen helden thans meer weefen? Ik  UITSPANNINGEN. 57 Ik zeg het, zonder fchroom: 't is zeker en gewis, Dat hun getal niet, door den tyd, verminderd is. Op! op dan helden! op ! het zwaard diend uitgetogen: Want zoo gy ftille zit, is ligt de kans vervlogen; Daar dient niet lang gedraalt; daar dient, met mannen moed, Gevochten voor het Land, ten koften van uw bloed. Al hoort ge d'Engelfchman alomme raafen, tieren; Al wil hy hebzucht thans den ruimen teugel vieren; Hy zal nog evenwel niet lesfen zynen dorft Met braaven Helden bloed; al heeft hy, in de borft, Van meenig een het ftaal verraderlyk geftooten? Al heeft reeds meenig een, door hem, zyn bloed vergooten Nog echter evenwel ontbreekt hier geen belyd, Nog moed, gelyk het hem zal blyken,. door den tyd. Dit zal hy, tot zyn fmaad, dit zal hy ondervinden: Word eens de Leeuw verftoord, zal hy hem wel verflinden: Voor 't blaffen van een hond, van een onzinnig dier, En is hy niet bevreeft, hy acht het niet een zier. Wanneer de fiere Leeuw, die zich met recht kon noemen, De Koning van 't gediert; die op zyn kracht kon roemen, Wyl hy geftaag vernam, dat ieder myd' en week; Zoo haaft men hem maar zag, en hy maar op en keek; D 5 Wan-  $3 DICHTLIE VENDE Wanneer hy, die, in 't woud, het al voor hem deed beevenj Wanneer dat moedig beeft den doodfnik heeft gegeven, Word hy, door ieder een, door haafen zelfs, veracht Vermits hem macht ontbreekt en hy is zonder kracht; Maar die, zoo lang hy leeft, hem al te lang wil tergen, En van zyn taay gedult zoekt al te veel te vergen, Befpeurt, dat, als hy maar zyn tanden recht laat zien, Dat alles vluchten moet; hem alles moet ontvlien. Toon dan ó Nederland! toon dan, dat, door uwe aderen, Het zelfde bloed nog ftroomt, dat eertyds uwe Vaderen Bezielde, toon, dat gy zoo dapper vechten kunt, Als door hen is gedaan, toon, dat gy niet en gunt, En nimmer gunnen zult aan Engeland, te fnoeven, Dat zy het zyn geweeft, die uwen roem begroeven, In 't holfte van de Zee, in 't diepft van 't pekelnat, De roem van vry te zyn; die roem, zoo hoog gefchat; Begeef u op een Schip; begeef u op de baaren; Uw land is bloot gefteld aan meenige gevaaren; Maar echter evenwel en hebt gy nog geen nood, Al drygt u het gevaar; al fchynt het byfter groot. Ons Neerland had, wel eer ook, voor gevaar, te duchten: Wat was 'er te voorzien, dan ramp en ongenuchten? Men  UITSPANNINGEN, 52? Men hoorde jammerklacht, en het angftvallig hart Wierd, door de bange vrees, van alle kant benart, Becingelde een Vloot alom niet onfe ftranden? Zocht toen de Vyand ook ons Land niet aan te randen? Doch echter evenwel 't en is hem niet gelukt, Te roemen, dat hy het geheel heeft onderdrukt. Bleef niet de vloed te rug? Zag hy zyn ydel poógen, Hier'door, niet gantfch en gaar, in rook en afch, ver vloogen, Heeft dus de goede God zyn toeleg niet belet? En uit het groot gevaar Genadig ons gered? 'k Heb, in myn levenstyd, ik heb ook veel gefchreeven, Dat, ter gedachtenis, aan Neêrland is gebleeven; Ik fchreef ook dit geval, dat ieder kundig man Thans, op den ftaat van 't Land, zeer ligt toepasfen kan: „ Laetft was 'er groot verfehi! gerefen aan der heyden, „ Dies vogten onder-een de Koeijen in de Weyden: „ Doch mits een grage Wolf quam loeren daar ontrent, „ Soo was van Honden aan de ganfclie kryg ten endt: „ Het onheyl, dat hen dreygt, dat doet de gramfchap fygen, „ Dat doet hen wyfer zyn, en beter finnen krygen; „ Hier om komt al het rot, en maakt een ronden hoop, „ Dies tydt de moede Wolf ten leften op den loop. Ge-  60 DICHTLIEVENDE „ Gedenkt dit alle tydt, gy vrye Nederlanden; n Want ziet in eenig zyn, daar zyn uw vafte banden: ts Maeckt dat u binnen 'slandts geen wrevel om en roert, „ Vermits een grage Wolf op uwe kudden loert. n Ey fie wat Eendragt doet, en hoe gevoegde kragten M Haar doen van haren vrient, van haren Vyand achten: „ Blyf eenig, Hollands Volk, en alle wrevel ftilt, „ Ten zy gy, t'uwer frnaat, uw glans verliefen wilt. Wilt eensgezindheid uit het oog tog nooit verliefen, En, voor 't behoud van Land en Volk, het befte kiefen: Door eensgezind te zyn, blyft vryheid op den troon Eendragt maakt altyd macht-, Eendragt is wonder fchoon: Veracht het fnood bejach des Vyands en zyn' liften; Vegt met beleid en moed; weer binnenlandfche twiften; Dan blyft uw macht vereend; uw Vyand, overmand, Zal Duigen voor u neêr, en Vryheid blyft in ftand. 23. 5<3fJ». 1781. TER  UITSPANNINGEN. fli TER GELEEGENHEID VAN DE VIER ENj TWINTIGSTE VERJAARING DER GEBOORTEDAG, VAN MEJUFFROUW CATHARINA CORNELIA ROELOFSWAART, DEN 25. AUGUSTUS 1781. iZóo ik 't wel heb, vierd men heden 't Feeft van uw' geboortedag» Dus zou Vriendfchap niet gedoogen, Dat myn' Cïther werk'loos lag; 'k Zal èen wyl tyds dan befteeden, Om te zingen, u ter eer: Hoe zeer ik ben, in het Dichten, Slechts een Zuig'lïng, en niet meer. 'k Zal  6a DICHT LIEVENDB 'k Zal geen vleijers taal gebruiken, Om uw' Deugd, uw fchoon gelaat Op het hoogfte te verheffen: Dit's een taal, by my gehaat. Vriendfchap kan dit ook niet dulden; Vriendfchap wil, dat 't harte fpreekt: Laat de Vriendfchap dan vervullen, 't Geen aan myn Gedicht ontbreekt! Leefd tot vreugd van uwen Vader, Die gewis u teer bemind: Want wie deeld, met u, zyn' liefde? Daar gy zyt zyn' eenig Kind. Vergenoegd flyt by zyn' dagen, In uw byzyn, dag aan dag, Ja! my dunkt, ik hoor hem roemen, Dat hy dit genieten mag. Daar dus, hier door, zyne vreugde Daag'lyks aangroejd, op deef' aard, En dat niets, hoe fchoon 't mag fchynen Zyn genoegen evenaard; Wenfch  UITSPANNINGEN. Wenfch ik hem, uit grond myn's harte, Van deef' vreugde een lang genot; Tot hy, oud en grys van dagen, 't Hoogfte Goed geniet, by God. Wil my hier door niet verdenken, Dat ik u zoek aan te raên, Altoos ongehuwd te bly ven : Dit ware een vetwaand beftaan, 't Huw'lyk is van God verordent; 't Is noodzaak'lyk; en gewis Kan 't uw Vaders vreugd vermeeren Zoo 't met zyn genoegen is. 't Stryd ook niet met myn gezegde: Gy blyft immers nog, alsdan Zyne Dochter, welkers byzyn Hy geftaag genieten kan. Mogt ik, op dit tydftip, fpreeken, 'k Zoude u zeggen dat — maar neen'. Llefft bepaal ik myne wenfchen Thans tot uw Perfoon alleen. God  DICHTLIEVENDE UITSPANNINGEN. God dus wilP myn beê verhooren ! Dan word uw geluk volmaakt: Ja! dan word, nog lange jaaren, 't Zoet hier van, door u, gefmaaktDan geniet gy , na dit leeven, Ook gewis, in eeuwigheid, 't Heil, dat God , door Jesus Lyden,< Zynen kind'ren heeft bereid.  K LINK-DICHT EN.   DICHTLIEVENDE UITSPANNINGEN. 67 KLINKDICHT GEVOLGD NA HET FRANSCH VAN DE HEER DES BARREAUX. Grand Dieu ! tts jugemtm Jont rcmpiïs d'Equits o CjoD! uw vonnisfen zyn vol van billykheid; Gy fchept altyd vermaak, in ons uw gunft te toónen; Maar 'k heb zoo veel misdaan, dat uw' Barmhertighdd My, zonder ktenking van uw recht, nooit zal verfchoonen.' ö Ja! de gröotheid van myne ongodvruchtigheid Laat flechts uw macht de keur der ftraf ,die 't kwaad moet looneji-' Ook ftryd met uw belang myn gelukzaligheid; 't Meêdoogen zou hier uw' zachtmoedigheid zelf hoonen. v Voldoe uw wil; de.wyl het u roemwaardig is; Ja! myne traanenvloed ftrekke u tot ftorenis; Sla! donder! het is tyd: doe ftryd voor ftryd bemerken! Ik billyk, in myn' ftraf, de reen, waarom gy woed ; Maar , cp welk lid , zal tog de kracht uw's donders werken, Dat niet gantfeh zy bedekt, met Jesus Christus bloed. E 2 De  68 DICHTLIEVENDE DE STAAT DER ONMOGELYKHEID. "W"anneer men uit een vat, dat leeg is, vocht kan tapp-n; Wanneer een herder, op de zee, zyn' fchaapen dry ft; Wanneer een fmous van het bedriegen afkan (tappen; Wanneer- een grompot, of een viswyf niet meer kyft Wanneer een windbuil heeft vermaak in wetenfchappen; Wanneer het water van de zee, door vorft, verftyft; Wanneer, uit de natuur, de Papegaay kan klappen; Wanneer , op 't zandig ftrand, de vis in 't leven blyft; Wanneer men d'Öceaan ziet, door den boer, beploegen; Wanneer de gierigaart zyn' hebzucht kan vernoegen; Wanneer men, met zyn' hand, tot aan de wolken, rykt; Wanneer men, daar niets ftaat gefc'ireeven, iets kan leefen; Wanneer het dorre ftrand met fehoone bloemen prykt j' Den zal de waare trouw, op aard, beftendig weefen.  UITSPANNINGEN. t*> HET ZELFDE ONDERWERP. Eer zal een menfch 't heelal op zyne fchoud'ren laên; Eer zal men hem den loop des tyds zien paaien (lellen; Eer za! hy 't fterrenheir aan 'sHemels boogen tellen; Eer zal hy droogvoets door de zoute plasfen gaan; Eer zal de gulde zon in 't ooften ondergaan ; Eer zal 't onnozel fchaap den wolf ter neder vellen ; Eer zal het in heur vlugt het pluimgediert verzeilen; Eer word de glans der zon verdoold door 't licht det maan; Eer zal men door een muis de zee gantfch leeg zien drinken; Eer zullen, in de lagt, by dag, de Herren blinken; Eer word door '«menfchen hand een fteen als wafch geplooid; Eer zal gerechrigheid 't kwaad ftraffeloos geheugen ; Eer 't krooft van Da^aus (*) heur vrugt'loos werk volbienge;i;; Eer trouw beftendig zy: dat is te zeggen T-ooit. H E T ( * ) Die niet onkundig is , in de gtrchiedenisfen dep ouden , ral het bewttfl Syn, dut Danaus, de zoon van Bei.us , gezegt word vyfu^ dochters gehad te hebben, welke, met even zoo veele zoonen. van zynen broeder AEQtfcTus, gehuwt zynde, in 4 OICHTLIEVENDE. O P MYNE WANDELING» J Jet flikk'rend fterrenheir blonk aan des Hemelsboogen Niet meer; de zwarte nacht was reeds van d'aard' gevlogen-, De gulde Dageraad, fteeds trouw in haaren pligt, Had aan de waagen van de Zon heur werk verricht; Zy was vooruitgegaan; de Zon had reeds de kimmen Verlaaten; en begon allengskens op te klimmen; Heur gulde ftraalengloed verkwikte 't jeugdig gras, Dat, door de vrugtb're dauw, des nachts, bevogtigt was; . De zuide wind blies zacht, en deed de blad'ren ruisfen Van 't digt belommerd bofch; de beeken zachtjes bruisfen; Een onbewolkte lucht voorfpelde een' fchoonen dag, En, daat de fteêling, op het zachte dons, nog lag; Had reeds de nyv're boer zyne ega's zy' verlaaten; Den werkman zag men', in de ftad ook, langs de ftraateaiji Reeds wel gemoed, met luft, na zynen arbeid gaan, Terwyl de luijaart nog, met flaapluft, was belaên;  UITSPANNINGEN, $3 Men hoorde 't pluimgediert heur uchtend lied reeds zingen; En 't weeld'rig vee zag men ook in de weiden fpringen, En hupp'len keer om keer, in 't aangenaame groen; Toen ik, met mynen vriend, een'wandeling ging doen> VAL-  $6 DICHTLÏEVENDB V A L S C H E VRIENDSCHAP. 2ioo lang ge in voorfpoed leeft, zult gy veel' vrienden tellenWaar doorgy, voor dien tyd, in fchyn, vertnaak'Iyk leeft; Zoo lang gy goeden wyn, en lekk're fpyfen geeft; Zoo lang ziet gy, dat zy u fteeds getrouw verzeilen. Maar! als het los Geluk eens van u is geweken ; En dat uw goedheid u tot armoê heeft gebracht; i Is 't vrugt'loos, dat gy nog op deefe Vrienden wacht.' Dan hoort men hen fteeds, met verachting, van u fpreeken. Dan word uw Gulheid, door ondankbaarheid, beloond; Geen een, die u fteeds prees, die u niet zwaar dan hoond: Zy zullen zelf zich nog, in uwen ramp, veiblyden. De befte van den hoop, fchoon, in zyn hart, zeer flegt, Als hy uw ramp verneemt, fchynt aangedaan, en zegt! HY was te goep. Wil dus die laage zielen myden.  UITSPANNINGEN. qj WAARE VRIENDSCHAP. H y, die een' Vriend heeft,'op wiené Vriendfchap hy kanhouwen; Een Vriend, die, met zyn hartj deeld, in zyn zielsverdrietj Een' vriend, die hem, met raad en daad, fteeds hulpe biet; Een' vriend, aan wien hy kan zyn hartsgeheim betrouwen^ Een vriend, öprecht van hart; en Deugdfaam, in zyn' wandel}' Die hem zyn vriendenraad gulhartig meededeeld; Die door zyn vriendentaai, zyn hart en ooren ftreeldj? Die onbaatzuchtigheid betoond , in all' zyn handel. Deef' fmaakt de waare vreugd, den Hemel hier op aard*, En, daar de Vriendfchap, in zyn h'd'rC, 't genoegen kaard', Mag hy, mé' rechi, daar door, zich zeet gelukkig'flosmen» Ja! daar zyn zuiver hart geveinsde vriendfchap haat/ Waar op zich meenig een te reukeloos verfaat. Mag hy op het genot van WAARE VRIENDSCHAP tdMtftlW & DE  ? DICHTLIEVEN DE DE VEREISCHTE HOEDANIGHEDEN VAN HET H U W E L Y K. Het geen den ftetveling het meeft gelukkig maakt, Is 't huwelyk; die band kan alles overtreffen, Waar in men, ongehuwd, een flaauw genoegen imaakt: Die 't huw'lyks zoet niet kend, kan 't naauwelyks befeflfen. Het is een Hsmel, hier op aard', Als men, uit zuiv're liefde, paard. Het huwelyk moet dus op liefde zyn gegrond; Door liefde, kan 't geluk des echts beftendig weefen: Want, zoo men zich flechts trouw wil zweeren, met den mond, En 't hart, daar in, niet deeld, heeft men veel ramp te vreefen. Hoe genoeg'iyk is de band, Die liefde heeft, tot onderpand' Daal  UITSPANNINGEN. 09 Daar liefde heerfcht, zal nooit geen huiskrakeel, geen twift, fyaar door de ruft zoo vaak geftoord word, ingang vinden; Maar het genoegen van het huvv'lyk word gemift, ftls men zyn hart laat, door de minnenyd, verblinden» De liefde, die het hart bekoord, Zy nooit, door minnenyd, geftoord. 's ÜS waar, 'er is, op aard', nooit een volmaakt geluk; De menfch ontmoet vaak iets, het geen hem kan verftrekken Tot droefheid; maar, zelf in de zwaarfte ramp en druk, Kan liefde alleen de fmart van 't ongeluk bedekken, , Als men malkanders liefde ziet, Strekt dit, tot trooft, in het verdriet, 't Geld moet nooit de oorzaak zyn, waarom men iemand rnindj 't Zyn laage Zielen, die alleen na fchatten haaken: Zoo dit het oogmerk is, waarom men zich Verbind, Sal men liet waare zoet van 't huwelyk nooit fmaaken, Wanneer het geld de dryfveêr i&, Waarom nier* mind, dvvaald men gewis» G 2 la-  too DICHT LIEVENDÉ Indien men zyn geluk beftendig wenfcht te zien, Is 't billyk, wederzyds, wel op zyn' pligt te letten: En, door malkaêr, met raad en daad, fteeds hulp te biên, Zal men meer lnifter aan het huwelyk byzetten. De man zy man, de vrouw zy vrouw: Hier door, beftaat de liefde en troaw* Een jongeling moet ook deef' pligt wel gade flaan, Die zeer noodzaak'lyk is, zoo hy zich wil begeeven In 't huwélyk; dat hy moet hebben een beftaan, Waar van hy, met de geen', die hy bemind kan leeven'. Dit is de bronaêr van 't geluk; Het tegendeel baard niets, dan druk. Gefteld, dat, zónder dit, een echt voltrokken was; v En dat de man en vrouw malkander teêr beminden: Wat zou 't gevolg hier van niet zyn? Zy zouden ras Hun innig zielsverdriet, in hunne liefde, vinden: Want, als men niets, dan ramp, verneemtf Is, aan het hart, 't genoegen vreemd.  UITSPANNINGEN. ïoi Zoo dus geen dwaafe drift zich van ons meefter maakt; Maar, dat men alles eerft heeft ryp'lyk overwoogen, Eer men naar het bezit, van die men hoog acht, haakt, Vind men zich 't allerminft, in zyn befiuit, bedroogeq. Bedaardheid en een goed beleid, Zyn de oorfprong van beftendigheid. G 3 D E  103 DICHTLIEVENDE: DE ONGEGRONDE MINNEN Y D. X loe ras de minnenyd word, in het hart, gebooren, Schoon ongegrond; Hoeveel kwaadfpreekend eid vermag. Op ligtgeloovigheid; Hoe deef' de ruft kan ftooren; Legt ons dit voorbeeld klaar en duid'lyk aan den dag. Ernest, een jongeling, die waare deugd beminde, Wiens hart, door yd'le drift noch fchynfchoon, was verblind, Eegaf zich in den echt: Hy trouwde met Piiilinde, Een voorbeeld van de Deugd; en werd, door haar, [bemin L Hoe zal lk het taf'reel van 't huwelyk afmaaien, Van dit beminn'lyk paar! Myn veder fehiet te kort: 'k Volbreng dan flechts myn' taak, en zal den ramp verbaalen, Waar in, kwaadfpreekendheid hen ylings heeft geftort. De  UITSPANNINGEN. 103 De nyd , misgunnende aan deef' tee lere Echtgenooten, De zoete vreugd, door dit gezeegend paar gefmaakt, En fteeds begeerig, om de ruft om vet te ftooten, Bekruipt het valfche hart van Seladon. Hy maakt, Tot boeting van zyn' luft, en geile drift geneegen, Gebruik van 't tydftip, toen hy wift, dat zich Ernest Niet t'huis bevond; Hy tracht Pm linde te beweegen Tot fchandig overfpel: dit tydftip fcheen hem 't beft. Beef! Beef! Echtbreeker! Beef! Hoe duift gy het te waagen? De ftraf verbeidde u reeds, toen, in uw boofe hart; De luft gebooren werd, om kuifehheid te belaagen: Ja! toen had gy, tot wraak, de Algoedheid reeds getart. Philinde ftond verbaaft; zy was niet uitgelaaten Van gramfchap, tegen hem, die haar zoo zwaar mïsd ed; Zy berft in traanen uit; ja! ver van hem te h;aun; Spreekt zy hem minfaam aan; en zegt: „ Het doe. my leed, ,, Dat gy de vriendfehaps pligt zoo reukeloos wüt krenken,' „ Daar ik altyd u heb,als eenen vriend, geacht; G 4 Ja!  io4 piCHTLIEyENDE M Ja! als een' hoefem vriend: wie had dat kunnen denken• „ Neen' van deef' euveldaad, had ik u nooit verdacht. u Ach Seladon ! hoe kunt gy dus u zelf yergeeten ? » Denk tog, offchoon ge u th,ans, voormy,ftputmoedig toond; ss Ja, als verhard in 't kwaad; op 't knaagen van 't geweeten: u Bedenk tog, dat het kwaad, in 'teind, zyn' meefter ioond,. " Philinde ! kon deef' taal de yuile drift betoomen., Van Seladon? liet u die booswicht wel geruft? Neena Neen! een zwaarder ramp moeft u nog overkomen: Zyn geile drift werd, door die woorden, niet gebluft. Ily, ziende dai heur Deugd zyn' aanflgg deed mislukken , En dat hy, met de hoop, zich vrugt'lo.os had gevleid, Om, van zyn fncsode drift, de onkuifche vrugt te plukken, Werd raaiend', daar hy zich zag, in zyn' hoop, misleid. Hy gaat gramftoorig heen; Ernestus komt hem tegen; Deef' fpreekt hem vriend'lyk aan; maar Scladon, verwoed, Antwoord hem dus; en zegt, uw' vrouw fchynt u geneegen; Maar weet, dat se, in heur hart, onkuifche liefde voed. Deef'  UITSPANNINGEN. tog DeeP zaak, zoo 't fchynt, Ernest! gaat uw begrip te boven; Maar echter is zy waar i gy vleid misfchien u nog, Met haar' geneegenheid; gy kunt my niet gelooven; Gy kend Philinde niet; zy is vol van bedrog. Haar ontrouw is, van daag, my Zonneklaar gebleeken» Zy ftelde zich voor my verachtelyk ten toon; Zy had vermaak, om fteeds, met fmaad, van u , te fpreeken; Zy prees my Hemel hoog; ik fcheen haar wonder fchoon: Zy toonde my hour fpyt, door veel bedekte weegen, Dat ze u verkoofen had tot man; kortom, myn vrind! Zy floeg my voor, om met haar overfpel te pleegen, Toen gy afweezig waart: oordeel dus, of reu mind. Ernest, ontroerd, leende aan deef' lafrertaal zyn'. ooren; Dit maakte, dat hy zich, vol ffyt, naar huis begaf: Zyn' Vrouw, gantfch onbewuft, wat ramp haar was befchooren, Omhelfd hem, by zyn komft: Hy ftoot haar van zich af. Wat fmert! Philinde kon de reden niet bevroeden Van deefe koelheid , daar heur hart onfchuldig was: G 5 Zy  ïo5 D I C H T L 1 E V E N D E Zy kon, van Seladon, geen fchelmfch verraad vermoeden; Maar, tot heur innig leed, ontdekte zy dit ras. Ernest, als gantfch ontfind, door 't geen hy had vernomen, Earft tegen haar dus uit: weg fchendfter van de trouw ! Myneedige! durft gy nog voor myn' oogen komen? Vertrek: gy zyt voortaan niet meer myn'echte vrouw» Philinde klaagd; zy fmeekt; Ernest wil haar niet hooren: Zy zucht; zy weend; zy zweert; zy valt-voor hem te voet; Ernest graauwd haar nog toe: gy kunt my niet bekooren, Door die geveinsdheid; neen! 't is vrugt'loos, wat gy doet. Een zilte traanenvloed verdoofd heur heldere oogen: Die oogen, die, zoo vaak, Ernest, tot kuifche min, Beweegen konden, die bezitten geen vermoogen, Om felle minnenyd te bannen, uit zyn zin. Hoe teêr hy haar ook had bemi.id , kon haar niets baaten; Geen woord, geen zucht, geen traan, die hem beweegen kon: Piiilikde blyft verdacht. Hy wil zyn' vrouw ye.la**en; Detydhisr toe was reeds bepaald, toen Seladon, Door  UITSPANNINGEN. i07 Door knaaging in 't gemoed, door na berouw, beftreeden, Aan 't huis kwam van Ernest; en hem zyn ftout beftaan Te kennen gaf: Dit moeft Ernestus overreeden, Van de onfchuld van zyn' Vrouw, die hem niet had misdaan. Gelukkig tydftip, dat Philinde kon verwachten; Heur eer was ongekrenkt; zy had een rein gemoed: Want, fchoon de bitfe nyd, de Deugd zoekt te verkrachten; Zy blyft ftandvaftig, en een trooft in tegenfpoed. Eenest ftond fpraakeloos; zyn knaaging, in 'tgeweeten, Zyn innig hartenleed, bleek klaar, op zyn gezicht; Hy kon de fmaad, die hy haar aandeed, niet vergeeten; Daar hy Philinde dus, ten onrecht, had beticht. Zyn kuifche min, ontvonkt, verdubbeld', door 't befchouwen Des lafters, die zyn hart, zoo fpoedig had verblind; Geen wonder! dat Ernest, dees' misllag moeft berouwen; Daar hy, in zich, den fchuld, en haar onfchuldig vind. Een' kus, een teed're kus, verftrekte, tot een teeken Van zyn oprecht berouw; een zuiv're traanen vloed, Die  jpi DICHTLIE VENDE Die langs zyn'wangen vloot; dees',dees', moeft voor hem fpreeken, Daar hem de ftem ontbrak. Philinde , wel gemoed, Verheugd, dat zyn berouw , op nieuw, den weg kon haanen Voor hunne kuifche min, door laftertaal verdoofd, Mengd, met de traanen van Ernest, heur liefde traanen; Daar zy zich alles goeds, van zyn berouw beloofd. Zy toond zich zeer geneigd, dees' misflag te verfchoonen; Zy drukt hem aan heur hart; dit deeld in zyn verdriet; Zy zegt: ach waarde Ernest! wil tog meer vreugd hetoonen: Ik weet, gy zyt misleid: Philinde haat u niet. Ernest ontwaakt, als uit een flaap, toen hy dit hoorde; Hy ziet haar aan: hy zucht; omhelsd haar andermaal; Hy antwoord ftamelend': gy, die my fteeds bekoorde, Verrukt myn' droeve ziel, op nieuw, door deefe taai. Verfchoon Ernest , die u ligtvaerdig dorft verdenken Van ontrouw : ik befpeur, dat ligtgeioovigheid Den menfch misleiden kan; de waare trouw kan krenken; Ik min uw'- zuiv're Deugd , eu u w' teerhartigheid, Kort-  UITSPANNINGEN. *cp Kortom: de liefde kon, het fnood verraad bedekken, Dat door kwaadfpreekendheid, en nyd was uitgedacht, Om, in het hart van hen, de tweedracht te verwekken; De pooging van de nyd, werd door de min veracht. Een ieder fterveling, kan door dit voorbeeld leeren, Dat men niet ligt zyn oor, aan de kwaadfpreekendheid Moetleenen; maar, metkracht, dees', uit zyn hart,moet weeren: Men waapene zich fteeds, liefft met omzigtigheid. RAAD  110. DICHTLIEVENDE; RAAD AAN EENEN DRONK AART. D ie u, in fterken drank, of wyn , te buiten gaat, Verfchoon de vryheid, die ik msein, u te vermaanen, Dat gy, van nu af aan, die dwaafe luft verlaat, Zoo gy, tot uw verderf, den weg u niet wilt baanen. '/ Bedenk tog, waar aan gy niet al word blootgefteld, Zoo gy niet na den Raad, van eenen Vriend wilt hooren ; Befef de rampen, die u worden voorgefpeld, Als u het misbruik van den drank, fteeds blyft bekooren. Dit is het niet alleen, dat gy veel geid verkwift, Dat gy gantfch anders, en veel beter, kondt befteeden; Hoe zeer het zeker is, dat, als dit word gemift, Door dit gebrek, ook vaak, groot nadeel word geleeden. P/a::^  UITSPANNINGEN. 11$. Maar, daar gy, door den drank, geheel raakt buiten ftaat, Iets , met verftand, te doen; hebt gy, daar door, te wachten, Dat gy, van ieder een, befpot word, en gehaat: Want geen weldenkend menfch, zal ooit e«n Droftkaart achten. 't Is ook onmoogelyk, zoo gy den tyd hefteed, Tot drinken, om uw' pligt behoorlyk na te komen. Geen wonder, zoo gy vaak , iets Weefentlyks vergeet; Wyl,u fchier het verftand word, door den drank, benomen. Nog meer: gy field u zelv',. aan veel gevaaren bloot, Wat ramp, wat ongeluk, hebt gy niet al te vreefen, Van overdaad in drank! eene onverwachte dood. Kan van de dronkenfchap, 't gevolg ook dikwyls weefeH. Bedenk dit tog te recht; myn bloed verftyft, van fchrik; Op de overdenking van uw noodlot, in myne aderen: Wat zoudt gy zeggen, als gy, op dat ogenblik, Zoudt, voor de vierfchaar, van uw' rechter moeten naderen; 'cl*  fI8 DICHTLIÈVÈNDE 't Is meer dan eens gebeurt, wil dit ook gade (laan, Dat de een den anderen beroofd heeft van het leven: Het geen de wet eifcht, moet de daader ondergaan, Hoe zeer de misdaad wórd, in drorikenfchap, bedrevem Vertrouw dus niet, dat dit ü èenigzints verfchoönt. De Rechter heeft niet in zyn' macht, u vry te fpreeken- Schoon gy het tegendeel, van kwaade wil betoond; De ftraf moet volgen, als de misdaad is gebleeken. Het fpreekwoord, denk ik, zal u ook wel zyn bekend: Dat gy, in dronkenfcbap, doet, moet gy nuchter boeten. Vergeefsch is, al wat hier word tegen ingewend : Gy zoudt, op een fchavot, uw leven derven móeten, Befchouw dus het gèvaar, eer ge ü 'er in bevind*, Hier door kunt gy u beft, daar voor, in tyds, bewaaren ; En laat die dwaafe luft tot drank , die u verblind, En die u daag'lyks aan veel' rampen bloöt fteld, vaa'ren',. TAïk  UITSPANNINGEN. 1x3 Misfchien antwoordt gy my, dat dit niet we! kan zyn, Of dat ik, van u, verg onmogelyke dingen; Dat uw natuur te zeer gewend is aan den wyn, Of aan den fterken drank, om die zoo te bedwingen, Het zy zoo : niet te min kan dit zeer wel gefchiên, Zoo gy, met al macht, daar in, wilt medewerken, .,;>i En de gelegenheid tot drinken tracht te ontvliên: Hier door, zult gy wel ras, verandering bemerken. Die zyne driften ksn beteugelen, is groot; Maar dit te doen, kan, zonder moeite, niet gefchieden; En men ftaat dagelyks, aan veel' gevaaren bloot, Zoo men zyn' driften, met geweld, niet zoekt te ontvlieden. 't Koft dus niet weinig; doch het is genoeg bekend, " Dat men geen voordeel, zonder moeite, kan genieten. Zoo ge uw vermoogen, tot uw beterfchap, aanwend, Zal u die moeite, nog dees' arbeid, niet verdrieten. Dan  H4 DICHT LI E V E N D E Dan zal die zelfde drank, die u fteeds heeft bekoord; Die luft tot overdaad kon, in uw hart, verwekken; Die dikwyls heeft de ruft van uw gemoed geftoort; Waar aan gy waart verflaafd; u, tot een walg, verftrekken. Dan! dan! herleeft gy eerft; dan krygt gy eerft gezicht, Van uwe dwaasheid, die uw hart dus kon verblinden; Dan zult gy eerft, in het betrachten van uw' pligt, Ais een weldenkend menfch, een waar genoegen vinden. Ik taade u dus, als vriend» dat gy te rugge keerd, Van uwen dwaalweg: het zal tot uw voordeel weefen, Voor lichaam en voor ziel. Zoo gy myn' Raad waardeerd, Hebt gy geen nadeel van de dronkenfehap te vreefen. D Ai-  UITSPANNINGEN. n> D A M O N S KLAGT OVER DE ONSTANDVASTIGHEID VAN GALATHEE. JS^yn lot fcheen, op deefe aard', volmaakt, Toen my myn' Galathee beminde; Geen grooter vreugd werd ooit gefmaakt, Daar ons geen argwaan, 't hart verblindde, Al wat ik wenfchte; al wat ik dee ; Was niet, dan voor myn' Galathee. Een zuiver hart, vercierd door Deugd, Een hart, dat veinfery verbande, Was 't cieraad van heur frisfe jeugd, Waar door, myn kuifche min ontbrandde Myn hartsgeheim, deelde ik haar mee Én kreeg gehoor, by Galathee. II 3 Toen  iiö DICHTLIÈVENDE Toen ik myn meening had gezegt, Liet zy zich das, befcheiden, hooren: Myn vriend! uw' min fchynt my oprecht; Zy kan, zy moet myn' ziel bekooren 'k Sahenk u dus wedermin: beklee Een plaats in 'c hart van Galathee. De vreugd, met zuiv're min verknocht, Werd, ongeftoord, door ons, genooten; Vergeeffch werd, in ons hart, gezocht De nyd, die 't al omver kan ftooten. Ik was, fchoon uiterlyk wel twee , Maar eene ziel met Galathee. Eer nog de alkoellerende Zon Die in het wellen was gedooken, Heur hoofd, uit de oofter pekelbron, Met glans, weêr had om hoog geftooken; Weidde ik reeds wel gemoed myn vee, In 't klavergroen, met Galathee. Wan-  UITSPANNINGEN. H7 Wanneer zy, in het zuiden, fcheen, Dan, om heur hitte voor te komen, Bracht ik 't gewolde vee by een; Dan werd, door ons, de vlugt genomen, In 't lom'ryk bofch, om, daar ter ftee, Te ruften met myn' Galathee. Daar aten wy met groot vermaak, Ter wyl een teugje werd gedronken, En wars van allen kiefchen fmaak, 't Geen ons de Hemel had gefchonken, Het middagmaal was fchielyk-ree, Voor my en voor myn' Galathee. Als 't lichaam dus verzadigt was, Door goed, fchoon zeer eenvoudig, eeten, Werd, door ons, in het jeugdig gras, Een uurtje üuimerend' gefleeten: Nooit vond ik fchooner legerftee, Dan deefe, by myn' Galathee. H 3 Een  Ii8 DICHT LIEVENDE Een wyl tyds aldus uitgeruft; Ja, als een frisfe bleem ontlooken, Vervolgden wy, met nieuwen luft, Den arbeid, hier door, afgebrooken, Nooit hoorde men van ach of wee, &ls ik was by myn' Galathee. Des avonds, als de Nachtegaal, Die mild, die hartverrukkend, kweelde, Na 't eindigen van 't avondmaal, Door zyn gezang, ons harte ftreelde; Dan was de grootfte fmert, die 'k lee, Dat 'k fcheiden moeft van Galathee; Doch altoos 'door de hoop gevoed, Ras weêr, by haar, te zullen komen, Werd, door my, met een bly gemoed, De rys te huiswaatds ondernomen: Van waar ik, 'smorgens, fnel ter tree, Weêr vloog na myne Galathee. Dus  UITSPANNINGEN. 119 Dus leefden wy fteeds, dag aan dag, Ik had in 't minfte geen gedachten, Dat wangnnft op heur luimen lag, Waar door my ftond veel ramp te wachten: Myn hart was altoos wel te vree , . Als ik flechts was by Galathee. Thans ondervinde ik, tot myn fmart, Schoon ik het nooit had durven denkan, Dat zy my haat; en dat heur hart Bekwaam is, waare trouw te krenken. Geen zucht maakt nu het hart gedwee Van myne fchoone Galathee; Doch fchoon die wreede my thans haat, En aan my kan heur hart onttrekken, Is deef' behand'üng buiten ftaat, Om wraakzucht in my te verwekken. 'k Bemin haar nog; en dit's mynbee: Waak Hemel; voor rayn' Galathee. H4 L Y-  IfeQ DICHTLIEVENDE LYSANDERS VREUGD, OVER HET BEZIT van 't II ART VAN KLORIS. H sug'ilyk tydperk! blyde dagen? Ik min Kloris; zy mind my; En dan durft men my nog yraagen: Hoe Lysander! hoe zoo bly'? Is 't een, vraag? — Kan 't anders weefen? Daar myn hart voor haar thans is, En dat ik niet heb te vreefen, Dat ik ooit heur hartje mis: . Pus kan my geen kommer kwellen; Ik ban, van my, alle vrees: Wie kan zich myn* vreugd voordellen, Als ik haare brieven lees ? ■ Ho-  UITSPANNINGEN. Ut Honingzoete, lieve, woorden, Die, gekomen uit heur' mond, Dikwyls myne ziel bekoorden, Spruiten daar, uit 's Hartengrond, Zy geeft my geduurig blyken, Dat ze, in fpyt van 't ongeval, Nimmer van my af zal wyken; Maar ftandvaftig blyyen zal. Wil my Hemel! dus nogfchenken, Dat ik, door den echten trou\jr, Die geen haat of nyd kan krenken, Haar magkrygen tot myn' vrouw! H 5 SLOT-  m DICHT LIEVE ND E UITSPANNINGEN. SLOT - ZANG OP MYNE MENGELDICHTEN. 2üiet hier! waarde Konftbeminnaars! De eerfte vrugten van myn' vlyt: *k Hoop u beter op te disfchen; Hebt geduld, en geeft maar tyd. Mag ik midd'Ierwyl verneemen , Dat zy zyn, van uwen fmaakj Kunt gy u verzeakerd houden, Dat het my ftrekt, tot vermaak; Maar, zoo u niet kan behaagen , 't Geen ik, in dit werkje, zeg: Spilt den tyd dan niet, met leefen, Legt het dan terftond weêr weg.  TONEEL-POES Y.  VERTOONERS. Gerardüs, vader van Henriet te. HeJsriette, desze/fs dochter. Jan Schraalenoord, minnaar vtn Henriet te. Van Stoffels, mede verliefd op H$nriette. Een Advocaat. Katryn, Kamenier van Henriet te. jan, Knegt van Gerardus. Het toneel is, in het huis, van Gerardus.  DICHTLlEVENDE UITSPANNINGEN. Ï2jf D E BEDROGGE MOR B L T S P E L. EERSTE TONEEL. HENRIETTE, KATRYN, Henriette. N een, Neen, Katryn, 't zal niet gebeuren: Ik zoek me om hem niet dood te treuren. Katryn. Wel hoe juffrouw? hy is een man Van aanzien. Henriette. ö! Dit aanzien kan Geenfints zyne afkomft my bedekken, Hy heeft gediend. Ka-  ï&ö DXCHTLIEVENDE. K a t r y n. Dit kart hem {trekken Tot eer. Henriette. Dat's goed; maar hy vergeet Wie hy geweeft is: 't Doet my leed ' Dat ik myn vader moet mishaagen, Maar 'k trouw hem niet. 'k Zal alles waagen. K a t r y n. Hy heeft een fchoone ftoiver geld. Henriette. Daar ben ik ook nietop gefteld. Wie weet hoe hy dat heeft verkreegen: Wie weet door welke flingfe wegen Hy ryk geworden is Katryn , 't Is zeeker, dat 't niet recht kan zyn: Want 't is niet meer, dan zeeven jaaren, Dat hy, met wien men my wil paaren, • Met fpykers in de fchoenen kwam Uit Duitfchland, en zyn' intrek nam In een van de gemeenfte ftraaten: ■ Toen hoorde men van hem niet praaten, Van geld, van aanzien, nog van eer, . Toen was het Hans: nu is 't Myn Heer.  Ü I T S T? ANNINGEN; rtSjf TWEEDE TONEEL. DE VOORIGE, JAN. Jan, (teegen Henriette.') Juffrouw! daar is een heer gekomen, Hy vraagt naar u: na 'k heb vernomen Hiet hy van Stoffels Henriette. ö! Die gek Wil ik niet fpreeken: ik vertrek. DERDE TONEEL. KATRYN, JAN. K a t r y n. ïrïoe! zy vertrekt wat wil dit zeggen? 'k Weet niet, hoe ik het aan zal leggen: Haar vader wil, dat zy hem mind, Maar 't is hier alles in den wind, Gefchermt: kon m'als Brugman praaten, Het zou by haar in 't minft niet baaten. JAN.  gtff DICHTEIEVENDJE Jan. Juffrouw heeft wel gelyk Katryn: « Ik zou, in baar plaats, ook zoo zyn. K a T r y n. En waarom Jan ? —— als ik 't mag vraagen. Jan. . Ik kan die moffen niet verdraagen. Zy fpeelen maar genad'ge heer; Zy worden groot, fchoon ze op myn eer Van toeten nog van blaafen weeten; En wie zy zyn, word ras vergeeten: * De ampten zyn thans, voor een mof, Schoon de Hollander zich zelf dof Studeerd, nogthans zal hy niets krygen: ?t Is voor een vreemden. Men moet zwygen. Katryn. Gy hebt gelyk, zoo 't fchynt; maar Jan! Wyl een Hollander zich niet kan Verneederen —— Jan. ó Al die praatjes Die vullen, als men zegt, geen gaatjes: Een man van eer en van fatfoen Weet ook zeer wel wat hy moet doen, \ . KM  uitspanningen. t2j Katryn Zacht Jan! gy moet uw' tong bedwingen: Daar zyn ook braave Vreemdelingen: Jan. Dat's waar Katryn; maar als men ziet, Dat zulk een meerder gunft geniet, Als een inboorling, doen die dingen, Iemand, van fpyt, uit 't vel, fchier fpripgen. Katryn. Jan, Jan! zwyg, zwyg! bedaar, bedaar! Jan. Ik fpreek te veel Katryn, 't is waar; Maar zeg my, wie kan altoos zvvygen, Als, die 't verdienen , nooit iets krygen. Katryn. Ik hoor gerucht: ik denk gewis, Dat het myn heer van Stoffels is. ' Jan. Daar zal vaft geen klein leeyen leggen, Dat ik hem niets heb komen zeggen. I Vier*  13» DICHTLIEVENDE VIERDE TONEEL. KATRYN, JAN, VAN STOFFriLS. Van Stoffel s. W ie ift 'sjohann? wie! bleibft du da? Jan. Mynheer ik zal 't u zeggen: na Dat 'k by mejuffrouw was gekomen, En dat zy had uw' komft vernoomen, Is zy terftond van hier gegaan. Van Stoffels. Warum? \ as hab ich Ihr gethan ? Jan. Dat weet ik niet; maar 'k moet u zeggen, Zy laat zich niet geleegen leggen Aan uw perfoon , om u, tot man, Te neemen, naar ik merken kan. Van Stoffel r. Ei was Johann: wie kan das wefen? Katryn. 't I» zoo: en ik begin te vreefen, i Dat gy,, hie5, niet veel op zult doen; Vm  { UITSPANNINGEN, 131 Van Stoffels, Hor: Lafz das nur, auf mir, beruhn Ich werde fchon ein Mittel finden, Um mich mit Ihr bald zu verbinden, Ich werd bey ihren Vatter gehn. Jan. Ja doe dat: bruy maar fchielyk heen. VYFDE TONEEL. KATRYN, JAN. Katryn. JlLen fchoone taal om te beginnen, Zoo doende zal hy niet veel winnen. j a n. Nu ziet gy het: kunt gy Katrïn, Voor hem nog ingenomen zyn? Katryn. Neen Jan: want naar ik kan vermoeijen, Zou zulk een echt veel onheil broeijen Voor onfe juffrouw. I 2 Jan  132 DICHTLIEVENDE Jan. Zoo! wel aan Katrïn ! wat anders dan gedaan: Laat ons dan ras een lift bedenken, En haar quanfuis een ander fchenken Tot echtgenoot; een die haar fchaakt: Waar door dit fpel in duigen raakt. De droes wat zal die fchreeuwer kyken, Als hy denkt, dat ze is door gaan ftryken Met iemand anders. Katryn. Deefe lift Was hier niet nodig, zoo gy wift Dat ze iemand heeft, die, moet je weeten, • Op deefen mof zeer is verbeeten. Jan. Wel wat gy zegt! 't is dan gewis, Dat dit geen vreemdeling en is. Katryn. Een vreemdeling? met geen gedachten. Hoor hier: zoud gy dit wel verwachten. Het is een Hagenaar. Jan. Gantfch bloed l Dat doet my, in myn' darmen , goed. K A-  UITSPANNINGEN. t33 Katryn. Maar hy is arm. Jan. Wil hy wel werken? Katryn. Ja wel: na 'k aan hem kon bemerken. Jan. Wel nu! die werken wil Katryn , Die zal nooit ongelukkig zyn: En onfe juffrouw daar en boven Is ganfch niet arm, Katryn. Ik zou 't gelooven. Zeis ryk, Jan. Dat denk ik ook: zy kan Hem dus wel neemen , tot haar man. Katryn. Ik wil hier in wel mede werken; Maar laat haar vader tog niets merken, En hou de zaak voor al wel ftil. J a n. 6 ik kan zwygen, als ik wil; Maar gy moet my *t geheim verklaaren, En my den naam ras openbaaren I 3 Van  134 DICHTLIEVENDL Van deefen minnaar Nu! Katryn. Hy hict Jan Schraalenoord: kend gy hem niet? j a n. Die ken ik zeedert lange jaaren. Ik zal, voor hem, geen moeite fpaaren. Laat my begaan Kathyn: ik zweer U by Sint Feiten! op myn eer! Zoo my myn' aanflag mag gelukken, Zal hy, van daag, de vrugten plukken Van mynen arbeid. Nu! ik vlieg - Na Schraalenoord, en ik bedrieg My zeer, zoo ik niets goeds zal brouwen, En zoo hy niet, met haar, zal trouwen. ZESDE TONEEL. Katryn (alleen.) IVÏynheer van Stoffels! door 't beleid Van Jan, word u een ramp bereid, Daar gy niet van hebt kunnen droomen. Gy zyt blymoedig hier gekomen; Maar gy zult, met een biaauwe icheen, Vertrekken. ZEE- 1 v  UITSPANNINGEN. 135 ZEEVEN DE TONEEL. KATRYN, HENRIETTE. Henriette, Is van Stoffels heen Gegaan Katryn ? of nog gebleeven; Dan moet ik my weêr weg begeeven. Katryn. Juffrouw, dat onbefchaamde beeft, Die buffel, is zoo hier geweeft, Hy is verftoord van ons geloopen , Om dat Jan hem niets goed* deed hoopen. Henriette. Hoe ! welke taal fpreekt gy Katryn ? Daar gy fcheen zyn' Vriendin te zyn. Katryn. AH' myne achting is vervloogen, Zoo ras ik hem zag, voor myne oogen: I 4 Ja!  T56 DICHTLIEVENDE Ja! ik beklaagde u zeer Juffi ouw, Zoo u van Stoffels kreeg, tot vrouw. Hy fprak van ongehoorde dingen: Hy zei, dat hy u wel zou dwingen, Om hem te neemen, tot uw' man , Zoo hy u niet bekooren kan. Henriette. Helaas Katryn! wat nu begonnen? Katryn. Wy hebben 'er iets op verzonnen. Henriette. Dat is ? — Katryn. Dat's, dat gy Schraalenoord, Die 'k weet, dat uwe zin bekoord, . Tot man zult neemen Henriette. Hoe 't te maaken? Om tot myn oogmerk te geraaken. Katryn. Denkt gy niet, dat Katryn of Jan Het een of aar verzinnen kan, Om deefe zaak te doen gelukken: Ik kan u niet zien onderdrukken. H e n-  UITSPANNINGEN. ^ Henriette. Dat weet ik wel; maar wat te doen? Om hem te krygen, met fatfoen. Katryn. Om tot uw oogmerk te geraaken, Moet gy u, door hem, laaten fchaaken. Henriette. My laaten fchaaken! Katryn. Ja! in fchyn: Gy zult daarom niet minder zyn. I Henriette. Hoe zou myn Vader zich verftooren; Als deefe zaak hem kwam ter ooren. Katryn. Bekommer u daar over niet; Die zaak is wel eens meer gefchied: Het zou dus de eerfte keer niet weefen. Henriette. Dat kan wel zyn; maar ik zou vreefen Katryn. Waar voor ? Voor eenen jongen Heer Dien gy bemind? &y I 5 Hen-  i$ DICHTLIEVENDï Henriette. Neen! voor myn eer. Katryn. Gy moet wat op u zelf betrouwen, Myn voorflag zal u nooit berouwen. Henriette. Dat's wel, maar dit kan niet gefchien Katryn. Nou ja: ik kan het aan u zien Henriette. Gy fpot Katryn ! maar wil niet denken, Dat ik iets , dat myn eer kan krenken, Zou onderneemen, of iets doen, Dat ftrydig was, met myn fatfoen. Eer dat ik zulk een ftap zou waagen; Zou ik veel liever alles draagen Katryn. Zoo gy vaft op uw ftuk wilt ftaan, Dan groet ik u. 't Is afgedaan. Henriette. Hoor hier Katryn ! Katryn. Wat wilt gy vraagen? Hen-  UITSPA N N I N G E N. *4Ê Henriette. Denkt gy dat ik 't zou kunnen waagen En dat myn eer Katryn. Ei wat! uw eer! Spreek my voortaan daar van niet meer. Henriette. Ik zal me, op uw beleid, betrouwen; Maar 'k vrees dat het my zal berouwen. Katryn. Ik hoor van Stoffels : Iaat ons gaan. Daar komt hy, met uw Vader, aan. ACHTSTE TONEEL. Van STOFFELS, GERARDUS. G e r a r d u s. Ik zweer u, dat ik haar zal leeren, Hoe men met menfchen moet verkeeren Van aanzien: ik gaf u myn woord, Dit zal ik houden, zoo 't behoord. Van  Me> DICHTLIEVEN DE Van Stoffels. Ihr wiszt mein Herr ich bin kein Prahler, Allein ich hab wol taufend Thaler Von meinem Ampte: und noch mehr. Gerardus. 't Is my niet onbekend Mynheer. Laat my begaan: ik zal wel maaken , Dat gy zult tot uw oogmerk raaken. Ik ben verzeekerd, dat myn kind, Offchoon zy u nog niet bemind; My niet zal ongehoorzaam weefen: Dierhalven hebt gy «iets te vreefen. Van Stoffels. Wir werden fehen. Gerardus. Een' zaak mynheer.' Maakt my verleegen: en hoe zeer Ik nergens voor behoef te duchten, Vrees ik, dat zy veel ongenuchten Zal baaren. Van Stoffels. Und das ift? geh fort Gerardus. Dat is, dat men, van u, niets hoord Als  UITSPANNINGEN. Als Duitfch; die taal mag zy niet hooren, Zy klinkt haat al te nard ïn de ooren, En zy begeerd volftrekt geen man , Die 't Hollandfeh niet goed fpreeken kan. Van Stoffels. Und mufz man mich darum vexieren Ich kann auch Hollandfeh difcourieren. Gerardus. Dat is my lief mynheer, welaan! Dan zal de reft, na 'k denk, wel gaan; Maar gy moogt vry uw harfens breeken Gy zult tog nooit goed Hollandfeh fpreeken. Het aber, ohne, fonft, mynheer Neem het niet kwalyk, legt te zeer Beftorven, in uw' mond: wy kunnen U nooit, met recht, den naam vergunnen Van een' Hollander. Van Stoffels. Was ift das ? Het teutfeh Accent verliert man ras Als man alzeit hoort hollandfeh fpreeken Laat dit alzoo die Kaup nicht breeken. G E-  f4» D I C H T LIEVENDE Gerardus. Zie zoo! kom! dat begint te gaan. Ais gy zoo fpreekt, kan tri' u verdaan: Vaar zoo maar voort; dan kan 't niet misfen Of ge overwint, En na myn gisfen, Zal zy u neernen, tot haar man. Van Stoffels. Nun! wo bleibt Henriette dann? Gerardus. Ik zal haar aanftonds laaten komen, Gelyk ik my had voorgenomen. Hola Katkyn — Katryn — Katryn - Waar Drommel mag de meid tog zyn! Ik ga zien waar zy is gebleeven. NEEGENDE TONEEL. De VOORIGE, JAN. Jan. JVXynheer! dees' briev is my gegeeven: Zy is voor u, na 'k heb gehoord. Gerardus. Geev hier Zy is van Schraalenoord' Wat drommel is 'er nu weêr gaande, Met dien man heb ik niets uitftaande,  uitspanningen:» »41 (Hy Jcejl den Briev.~) Mynheer! Verfcboon my , dat ik u in 't kort Verbaal), Dat ik uiv' Dochter min: gun dat ik u afimal De droefheid, die 'k gevoel; dewyl ik Jieeds moet /chroomen^ Dat ik misfebien, niet ligt, zal, tot myn oogmerk, komcn\ Off hoon uw' Dochter ook voor my veel achting voed: Daar 't my, door wangunfl van 't fortuin, aan geld m ge*2 Ontbreekt. Ook was als nog myn meening, om te zivygen,Wyl ik bevreeft was, om een kwaad befcbtid te krygen; Doch daar ik heb gehoord, dat haar van Staffelt vraagd ( Tot Vrouw; hoezeer hy aan uw1 Dochter zeer mishaagd, Ben. ik verplicht, door deefen briev, my te verklaartn, En u, fchoon boopeloos, myn1 liefde te openbaaren. Ik vley my, daar de trouw, als zy, door dwang, gefcbiei\ Niets baard, dan Hartenleed, en bitter zielsverdriet, Dat gy haar liever nog aan my, tot man, zult geeven, ' Dan dat zy met een mof zou ongelukkig leeven: Een mof, die haar, gelyk gy aanflonds hebt geboord, Tel walg verjlrekt. Ik ben Uw' Dienaar Schraalenoord; (Na den Briev geleefen te hebben: ter zyde) Hoe is 't hem in het hoofd gekomen, Dat hy die zaak heeft ondernomen.  M DICHTLIEVENDE: (tegen van Stoffels) k Gy hebt gehoord, het geen ik las. Van Stoffels. Ein unverfcharnter Hund ift das * Wie! durft 'er mir ein Mof zu nennen? Gerardus. 'k Zal hem dit fchelden wel afwennen; Myn dochter geev' ik u. Zy kan Een', dien ik niet begeer, tot man Niet neemen; hy mogt dus vry fchroomen, Van tot zyn oogmerk niet te komen. Een fchoone vryer, op myn eer, Jan! ' roep myn Dochter. Jan. Goed mynheer! TIENDE TONEEL. Van STOFFELS, GERARDUS. Van Stoffels. w er hatt' das immer können denken. G a«  WIT .-SPANNINGEN; 145 Gerardus. Ik zou aan hem myn' Dochter fchenken : Neen Schraalknoord ! dat hebt gy mis; Zoo ik my niet geheel vergis. Van Stoffels. Wie durft der Spitsbub es doch waagén. Ihr Tochter zich, zutn Frau, zu fragen, Was foit' fie thun , mit folchen Mann Der Ihr nicht maintinieren kan. Ich hab ja geld. GerArdus. Wat moet ik hooren! Wat legt men my al niet te vooren : Al is 't, dat zy haar' plicht vergeet JvJynheer, denk vry , dat ik wel weet j Wat my te doen ftaat; 'k zal wel maaken, Dat zy myn' zin doet. Zulke zaaken Zal ik nooit dulden. Van Stoffels?. Das ift recht, Denn diefe Sach' ift gar zu flecht. Gerardus. Ik zweer U, 'k zal haar niet verfchoonen; Ik ben haar vader; 'k zal haar toonen, K Dat  ï45 DICHTLIEVENDE Dat 'k haar als vader brengen kan Tot haaren plicht — maar daar is Jan. ELFDE TONEEL. DE VOORIGE, JAN. Gerardus Jan.) "X^V^aar is myn Dochter? zal zy komen? Jan. Mynheer! zy heeft de vlucht genomen, En na 'k heb, van Katryn, gehoord, Zoo is 't, met Mynheer Schraalenoord. Van Stoffels. Was fagft du? Gerardus. Hemel! kan het weefen. Zou zy myn gtamfchap dan niet vreefen ? Van Stoffels. Wo find fie hin? J a n. Dat weet ik niet. Gerardus. Deef' zaak ftrckt my, tot groot verdriet. J a K  UITSPANNINGEN. Ï47 Jan. Mynheer, na dat ik heb vernomen, Zoo zal zy aanftonds wederkomen, Als gy haar maar geliefd te ontdaan, Van met Van Stoffels aan te gaan Een huwelyk, dat haar moet mishaagen, Vermits zy hem niet kan verdraagen. Zy zegt, dat, fchoon zy reeds haar woord Gegeeven heeft aan Schraalenoord , Om hem alleen haar hart te fchenken; Zy nogthans aan haar' plicht zal denken, En hem niet neemen tot haar' man, Dan met uw zin. Van Stoffels. Was wil fie dann? Jan. {Ter zyde.) (Tegen van Stoffels.) Die lompert ■ kunt gy dat nog vraagen. Zy wil alleen maar zyn ontflaagen Van uw perfoon: zy wil geen man, Dan die aan haar behiagen kan. Gerardus. Ik moet die zaak eens overweegen. Zy maakt my, op myn eer, verleegeri* k % Va n  M5 DICHTLIEVENDE Van Stoffels. Du weift, du haft das Madgen mir Verfprochen. Gerardus. Wat doet dat nu hier Ter zaake: is 't in myn vermoogen, Of is de vogel ons ontvloogen? Maar ftel eens, dat ik haar al vond Mynheer; zoud gy haar dan terfiond Begeeren, tot üw vrouw, te maaken, Olïchoon zy zich heeft laaten fchaaken ? Jan. Mynheer! deef' zaak is gantfch niet vreemd. Ik wed, hy tog uw dochter neemd , Offchoon zy heeft de vlucht genomen ; Dit kan de befte overkomen. En is die zaak dan ook zoo flecht ? Hoe dikwyls word niet, door een knegt, Als hy eerft heeft een ampt bekomen, Mits dat hy trouwd, tot vrouw genomen Een kamenier, of meid, of maagd, Die aan zyn heer niet meer behaagd? Mynheer heeft ook gediend, voor deefen, En zal misfchien zoo kies niet weefen. Van  UITSPANNINGEN, i47 Van Stoffels. Du Spitsbub! Jan. Zeer verpligt Mynheer! Gy doet my waarlyk te veel eer. Gerardus. (Tegen Jan) (Tegen Van Stoffels) Zwyg ftil, al lang genoeg; De zaaken Staan gantfch niet goed Mynheer! zy maaken rVly zeer verleegen: wat gedaan! Wilt gy my van myn woord ontllaan? Van Stoffels. Nein, Nein ! wahrhaftig nicht. Gerardus. Wat reden? Hebt gy dan all' de zwarigheden , Die zich hier opdoen, niet gehoord? Van Stoffels. Das thut zur Sache niehts •*— Ihr wort! Gerardus. Wat wilt gy, met myn woord, i errichten ? Ontfla my: gy zult my'verpligrërt. Van S t o f f e l s. Ich lasf nicht los. K 3 Ge-  t«f DICIITLIEVENDE Gerardus. Niet? Van Stoffels. Nein. Gerardus. Welaan Mynheer! dan zal 'k my zelf ontdaan. Jan (ter zyde.) Hoe! durft Mynheer dien toon te aingen. Gerardus. Wilt gy, dat' ik myn kind zal dwingen, Om u ie neemen, om myn woord Te hopden? foey! 't is ongehoord. Ik vrees, al koud' gy haar ook trouwen Dat het u fpoedig zou berouwen. Van Stoffels. Ei was! das kann ich gar nicht fehn. Gerardus. Ik vind' u waarlyk zeer gemeen. Zoo gy my aan myn woord wilt binden, Kunt gy my, voor den rechter, vinden. Van stoffels. Ihr feid ein Nar; allein ein Mann Von grosf Verftand, wie ich bin, kann  UITSPANNINGEN. 13*. Mit folch' ein Nar nicht procedieren, Ob er ihm fchon fucht zu vexieren, Nun kenn ich euch, und wil nur gehn, Allein du wirft was anders fehn. Gerardus. Ik groet u: gy zult door u drygen, Myn dochter nog veel minder krygen. TWAALFDE TONEEL. GERARDUS, JAN. Jan (ter zyde.~) G enoeg gewonnen, hy is weg. Gerardus. Wat zeg je Jan ? Jan. Mynheer ik zeg: Ik wenfchte wel, van uwent wegen, Dat hy uw dochter had gekreegen. G e r a R d U f, En waarom Jan ? Jan. Mynheer! om dat Gy achting voor Van Stoffels had. K4 Ge-  Ï5* DICHTLIEVENDE Gerardtjs. Gy hebt u, hier "in , niet btdroogen; Doeli a! die achting is vervloogen, Nu ik hem ken. Maar niet te min Zal Henriette tog haar zin Niet hebben Neen! ik zal haar toonen Of ik my ongeltraft laat hoonen. Jan. Mynheer hebt gy dan niet gehoord. Als i.ai zy niet met Schualeno>rd Wil trouwen, dan met uw genoegen? Gerardus. Dat zou waarachtig wel zoo voegen. Jan. Wel nu Mynheer! wat is 'er dan Dat u, tot hoon, verftrekken kan. Gerardus. Wat? dat zy heeft de vlucht genomen, j a n. Mynheer zy zal wel wederkomen: Daar twyfel ik in 't minft niet aan. Gerardus. En is het daar meê afgedaan? Jan.  UITSPANNINGEN. 253 Jan. 'c Is waar Mynheer, zy heeft misdreeyen; Maar wil haar deefe four vergeeven: Geev haar aan Schraalbnoord Die bloed Is al te braaf te hupfch, te goed , Om enkel, van verdriet, te fterven, Zoo hy uw' gunft niet kan verwerven. Schenk hem verlating van zyn pyn: Hy zal u altoos dankbaar zyn. Gerardus. Ik zou myn dochter zoo maar geeven, Aan een, die niets heeftom te leeven! Een die haar nog wel heeft gefchaakt; f Het geen my 't meeft "aan 't harte raakt. Neen, Neen!, het zal heel anders weefen. Jan (ter zy&s. ) 'Laas! ik begin voor hem te vreefen (Tegen Gerardus.) Maar, dat uw dochter nu de vlucht Eens niet genomen had: wat klucht Zou dat niet zyn. Gerardus. Wilt gy wel zwygen, Of gy kunt een pak flagen krygen. K5 JAI*.  j£f> DICHTLIEVENDE. Jan. Wyl gy 't begeerd, zoo zwyg ik ras; Maar 't zwygen komt hier niet te pas: Tc Weet waar uw dochter is gebleeven: 'k Had u daar kennis van gegeeven; Maar 'k zwyg vermits gy het gebiet. Gerardus. Spreek op. Jan. Neen , neen Mynheer! dat niet: Ik ben te zeer bevreeft voor flagen, Gerardus. Ach' wat moet ik niet al verdragen'. Spreek op: waar is myn dochter? zeg? Jan. Waar of uw dochter is ? —— ze is weg. Gerardus. Durft gy met my den fpot nog dryven? Jan. Gy doet ook waarlyk niet als kyven. Gerardus. Zoo gy weet, waar myn dochter is, En dat gy zwygt, kunt gy gewis Verzeekerd zyn, dat ik zal maaken, Dat  UITSPAN NT N G E NJ J§J* Dat gy wel zult aan 't fpreeken raaken. Weet gy waar ze is ? Jan. Dat kon wel zyft Mynheer; maar zacht, daar is KATRYM Die zal 't misfehien nog beter weeten. Gerardus. Ik zal u nog den rug eens meeten. DERTIENDE TONEEL. DE VOORIGE, KATRYN. Katryn. Daar is een Heer in het falet, Die vraagt, of hy u geen belet Zal doen Mynheer'? Hy moet u fpreeken. Gerardus. Wie komt my nu den kop weêr breeken! Kend gy dien Heer niet? Katryn. Neen Mynheer. G e-  DICHT LIEVENDE Gerardus (tegen Jan.) Sinjeur! ik kom zoo aanftonds weêr. (By wil been gaan. Tan maakt eenige teekens van befpotting tegen Gerardus , het welke deefe, onverwacht omziende, gewaar word.) Gerardus. Hoe! wat beduiden deefe ftreeken? Moet ik u eerft den hals eens breeken, Eer ik vertrek? Ge dacht tnislchien Jou fchurk, dat ik he niet zou zien. Spreek: heb je reeds je tong verlooren ? Jan. Helaas ik bid u, wil my hooren. Het was niet tegen u Mynheer; Maar tegen haar. 't is op myn eer. Gerardus. Ei ! tegen haar. Ik wil je zweeren, 'k Zal je die kuuren wel verl'eeren. Katryn. Mynheer bedaar. Gerardus (fpreekende als Katryn.) Mynheer bedaar: Ik heb nog ongelyk,, niet waar. VEER»  UITSPANNINGEN; ik} VEERTIENDE TONEEL. DE VOORIGE, SCHRAALENOORD. Schraalenoord. 't Cjerucht, dat ik hier heb vernomen Mynheer, heeft my doen binnen komen. Gerardus. Hoe! zie ik wel, of ben ik blind ? Is 't niet de fchaaker van myn kind, Die zich hier komt, voor my, vertoonen? Hoe zal men my nog langer hoonen! Schraalenoord. Ik ben bet, ja Mynheer! in naam-, Maar ben niet, tot de daad, bekwaam. Gerardus. Zoekt gy my nog wat voor te liegen, Om my dus zagt in flaap te wiegen. Schraalenoord. Geev my gehoor Mynheer. Ik zal U openhartig het geval Verhaalen. > Gï.  $5<5 DICHT LIEVE NDEi Gerardus. Ik wil u niet hooren. Schraalenoord. Ach! wil u niet zoo zeer verftooren. Het is een waarheid, dat uw kind Door my hartgrondig word bemind; Maar 't is nooit in my opgekomen, Dat ik, met haar, de vlucht genomen Zou hebben, fchoon u dit uw knegt, Na 'k kan vermoeden , heeft gezegt. 't Is waar, ik heb haar hart bewoogen, —— Gerardus (tegen Jan.) Hoe fchelm! gy hebt my dan bedroogen ? SCHRAAJDENOO rd. Het is , om mynentwil, gefchied Mynheer: wat doet de liefde niet? Wil ons dan deefe lift vergeeven. Gerardus. En is myn dochter t'huis gebleeven? Sshraalenoord. 6 Ja: voorzeeker en gewis. G e r 'a r d u s. Wel aan Katrtn ! als dat zoo is, Laat zy terftond dan by my komen. Schraa-  UITSPANNINGEN! ^ Schraalenoord. Mynheer, zy zal uw gramfchap fchroomen. Gerardus. Dat zy zoo; maar ik wil haar zien. Schraalenoord. Wyl gy 't begeerd, moet het gefchien, Katryn. Zal ik uw dochter dan gaan haaien Mynheer ? Gerardus. Ja: zonder lang te draalen: 't Is billyk, dat ik haar misdryf Haar onder 't oog breng. (Katryn vertrekt.') VYFTIENDE TONEEL. GERARDUS, SCHRAALENOORD, JAN. Schraalenoord. 'k Smeek bekyf Haar niet te zeer: wil haar vergeeven, 't Geen zy heeft, tegen u, misdreeven: Denk, dat het alles is gefchied Om voor te komen het verdriet, 't Geer»  ga DICHTLIEVENDE 't Geen ze als zy. tegen haar genoegen, Zich, met van Stoffels, moeit vervoegen, In d'echt, te wachten had. Gerardus. Ik zal, Gelyk betaamd, me in het geval Gedraagen. Schraalenoord. Gy moogt haar bekyven; Maar 't vaders hart zal boven dryven. Jan (tegen Schraalenoord: Zacht ) Heb ik myn rol niet goed gefpeeld. Schraalenoord. (Zacht-) Zacht wat myn vriend : misfchien verbeeld Ge u dat wy reeds ten top geraaken Van ons geluk; fchoon onfe zaaken Zeer fchrap ftaan. Gerardus. Hoe begin je weèr. Te fnappen Jan ? Jan. ó Neen Mynheer. Gerardus. Waar of myn dochter tog mag bly ven! Schraa-  UITSPANNINGEN. ïö| Schraalenoord. Zy vreeft gewis dat gy zult kyven. ™H —"•■ ■•«• "■■ "!"!ïiüi.".Kii«i-jïj.:!ïia;a ZESTIENDE TONEEL, De VOORIGE, HENRIETTE, KATRYN, Katryn (tegen Henriette.) -Ei wat! kom voort: wat zou het zyn ? Henriette. Ik ben te zeer bevreeft Katryn. Gerardus (tegen Henriette.) Welk een geluk Juffrouw ! ■ uw vader Mag u dan nog eens zien tree nader. Henriette. Helaas myn vader 'k heb misdaan: Ik weet het was een ftout beftaan —- Gerardus- Foey ! gy behoorde u dood te fchaamen. Hoe dortr gy deefe lift beraamen, Waar door ge uw vader, in 't verdriet, Geftort hebt? h HïS-  ït4 DICHT LIEVENDE Henriette. Deefe lift is niet, Met zulk een oogmerk, ondernomen Dat u, daar door, iets overkomen Zou, 't geen a 't minft verdriet aandeed Myn vader. Neen! het doet my leed, Dat ge, over myn gedrag, moet klaagen. Gerardus. Dit zy zoo; maar ik moet iets vraagen. (Tegen Schraalenoord.) Mind gy myn' dochter? Schraalenoord. Ja Mynheer! Gerardus. (Tegen Henriette ) En gy dien Heer ? Henriette, Ja vader! zeer. Gerardus. Wel nu! wyl ge u dorft onderwinden, Malkander zoo ver te verbinden, Eer gy, van my, het vaders woord Gevraagd had, zoo als hot behoord; Zal ik myn wil u openbaaren : Gy zult niet met malkander paarers. Jan.  UITSPANNINGEN. J63 Jan. (ter zyde.) Ons karretje, dacht ik gewis, Reed op een zandweg •, maar 't is mis. Schraalenoord. Ach! wil dit vonnis tog verzachten. Henriette. Myn vader! 'laas! wy zullen trachten, Ons te onderwerpen aan de ftraf. Maar ach ! dat gy verligting gaf! Gerardus. (Tegen Henriette.) Zwyg, zeg ik u : want al uw praafen, Nog klaagen, kan, in 'tminft, niet baaten. (Tegen Schraalenoord.) Hebt gy myn' meening niet verftaan? Schraalenoord. 'Laas! tot myn fmert Mynheer. Gerardus. Wel aan! Wil u dan ras van hier begeeven. Jan. (zacht tegen Katryn.)' Katryn ! zyn paspoort is gefchreeven. Katryn. (zacht.') Dat fchynt zoo Jan: wat raad? L 2 Jan  f 64 DIC'HTLIEVENDE Jan (zacht.) Mynheer Is al te ftraf. Katryn. (zacht.} Het fpyt my zeer. Shraalenoord. (tegen Gerardus.) Gy wilt dan, dat ik zal vertrekken ? Gerardus. Ja: aoekt gy nog den tyd te rekken ? schraienoord. Ach Henriette ! welk verdriet! Henriette. Wat ftrafï ik overleev ze niet! Schraalenoord. 'Laas! wat kan ons het klaagen baaten, Dcwyl ik u tog moet verlaaten. Ik ga ik moet maar draag uw Beeld, Dat my ftaag, in de zinnen, fpeeld, Met my , in dit hart, dat zal kwynen; Maar myne min zal nooit verdwynen. Vaar wel, en volg uw's vars wil: Zegt hy al iets, houd u maar ftil. Hy is uw vader. > Hen-  UITSPANNINGEN. ift Henriette. 'k Zal verdraagen, Al wat myn vader zal behaagen : Dit eilcht myn plicht; ik ben zyn kind: Zoo dit hart, dat u teêr bemind, En u moet, tot zyn fmcrt, verliefen, Maar niet een ander man moet kiefen. Vaarwel, myn waarde Schraalenoord! Schraalenoord. Vaar wel» gy, die myn hart bekoord. (Zacht.) Dor ft ik, nog eens, uw vader naaken, Gerardus. (Terzyde.) Ach! dat de kind'ren fteeds zoo fpraaken! Ik deel in hun verdriet. ( Hy flort eenigg traanen. > Jan. (Tegen Katryn: zacht.) Katryn. Mynheer die huild, wat mag dit zyn? Schraalenoord. (Tegen Henriette,) Vaar wel. Gerardus. Elyf; gy hebt my bewoogen; Uw hart verdiend myn mededoogen; 'k Herroep het vonnis, dat ik gaf, L 3 Wyl  löff DIC HTLIE VENDE Wyl ge u gewillig, aan de ftraf, Wilde onderwerpen, en my toonde, Wat Deugd 'er, in uw' harte, woonde. Zoo gy myn' dochter, door den trouw, Wilt neemen , tot uwe echte vrouw, Stem ik het toe. 'k Wil haar niet dwingen. Schraalenoord. 0 Hemel! wat veranderingen! ZEVENTIENDE TONEEL. DE VOORIGE, VAN STOFFELS, een ADVOCAAT. Van Stoffels. (Tegen den Advocaat.) 1 lerein, herein, Herr Advocat! Jan. (Tegen Katryn.) De droes! daar is de mof: dat's kwaad. Katryn. (Tegen Jan.) Geen nood ! Mynheer zal hem wel leeren, Om fpoedig weêr naar huis te keeren. Van  UITSPANNINGEN. *Ö7 Van.Stoffels. (Tegen GirardüS.) Mein Herr, ich t'rag Sie noch einmahl, Prefent dem tieren, wem ich bezahl, Ob du mir wdft Ihr Tochter geben ? Sonft foll, das fwör ich, bey mein Leben, Die fach' . Gerardus. Al lang genoeg Mynheer! Gy komt te laat; en op myn eer! Ik ben niet bang, voor al uw drygen: Spaar dus die moeite; wil maar zwygen. De Advocaat. Mynheer! na dat my is gezegt, Door Heer Van Stoffels, hebt gy Hecht, En niet, Secundum jus, gehandeld Zyt gy een man, die Deugdfaam wandelrl, En weigerd gy dien Heer uw kind, Dat hem, en dat hy, teer bemind, ; Ja', zonder redenen te geeven, Van uwe weigering? Zyn leeven Raakt, hier door, in geen klein gevaar, En gy zyt de oorzaak, dat is klaar, Van 't geen hy, om haar, thans moet lyden. 'T is ongehoord. L 4 Gerar-  i6B~ DICHTLIEVENDE. Gerardus. Ik wil niet ftryden; Maar niet te driftig Advocaat! Naar ogenfchyn, fpreekt gy niet kwaad. Ik weet, dat ik moet reden geeven, Zoo 'k, als een braaf man , tracht te leeven: Ik heb 't ook, zoo ik meen, gedaan. Deef'heerfchop (laat myn kind niet aan; En dit 's genoeg , na myn' gedachten: Dus durf ik ook van u verwachten, Dat gy die reden billyk vind. Vraag 't verder haar, daar is myn kind. Henriette. 't Is zoo Mynheer! De Advocaat. Zou 't waarheid weefen ? Schraalenoord. Gy hoeft daar geenzints voor te vreefen: 't Is wel waarachtig zoo. De Advocaat. Mynheer Van Stoffels! dan hebt ge, op myn eer! In deefen, my wat voorgeloogen, En my dus fchandelyk bedroogen. Van  UITSPANNINGEN. Van Stoffels. (Tegen den Advocaat.) Was? — ich gelogen? »— Schraalenoord. (Tegen Van Stoffels.) Ja gewis. Van St offels. (Tegen den Advocaat.) Geh, Geh, nur Fort. Den Advocaat. (Tegen Van Stoffels.) Dat hebt gy mis: 'k Zoek myn crediet niet te verliefen, De befte weg, die 'k hier kan kielen, Is, dat ik u bedank. , Gerardus. Dat's recht, Schraalenoord. Zoo is 't. Van Stoffels. Wie fo ? das- ware flecht. Gerardus. Nu! recht of flecht; het moet zoo weefen. Jan, (wyfende op Van Stoffels.) Ik kan puur uit ?yne oogen leefen, Dat dit hem 1'maakt. L 5 K a-  jyj piCHTLIEVENDE Katryn. Dat'loof ik'valt. —* Zyn Advocaat, die flimme galt, Vat wonder, wat Mynheer wil zeggen: Men hoefd het hem niet uit te leggen. Gerardus. (Terzyde.) (Tegen Van Stoffels, die Jïerk Baat te peinfen.) Daar ftaat hy nu. Gaat gy niet weg? De Advocaat, (tegen Van Stoffels.) Kom, laat ons gaan Mynheer! Ik zeg, Ik raade u hier niets te onderwinden. — Kom, kom. Van Stoffels. (Terwyl de Advocaat hem, by der. arm, neemt, om te vertrekken, in bet heengaan, ver' woed tegen Gerardus. ) Ich werde dich fchon finden: Wart nur! Ich werd dich mit Proces! —— Gerardus. Goed, goed! ik vrees 'er voor geen zes. ach-  UITSPANNINGEN. *7ï ACHTIENDE en Laatste Toneel. gerardus, henriette, schraalenoord 1 katryn, jan. Gerardus. IrJyzou, metmy, niet procedeeren! —■ Maar nu fchynt hy tog om te kèeren. Henriette. (Tegen Gerardus.) La?t hem begaan . Ach! het vermaak, Dat ik, door uwe goedheid, fmaak, Verrukt my: 'k zal my zoo gedraagen, Dat gy nooit, over my, zult klaagen; Maar my beminnen, als uw kind, Dat fteeds een waar genoegen vind, In 't geen haar' vader kan vermaaken. Schraalenoord. Op 't onverwachtft, mag ik geraaken, Ten top van 't waar genoegen. Ach! Hoe groot is myn geluk deef' dag! Deef' dag , de fchoonftc van myn leeven, Word my, die 'k min, tot vrouw, gegeeven. Dit  *74 DICHTLI.EVBNDÏ Dit field een perk aan all' myn fmart. Mynheer! ontfang een dankbaar hart. Uw' gunft uw' goedheid, nooit volpreefen, Die gy, deef' dag, my hebt beweefen, Eilcht dankbaarheid, niet, met den mond Alleen j maar dank, uit 's harten grond. Gerardus. Ik voel een innerlyk genoegen, Dat ik twee harten t'faam mag voegen, Daar kinderpligt, en Deugd, en min In woond: gun my een plaats daar in. Uw' Deugd kan thans myne achting winnen Deef' doet me u, als myn kind, beminnen. Jan. De lift, die, door ons, werd bedacht, Is na genoegen dus volbracht; Het hart des vaders is bewoogen; . De Mof is, hier door, fchoon bedroogen: En, hier door, heeft hem Schraalenoo&ü Dit vetje, door den neus, geboord. EINDE.